02.05.2013 Views

syllabus Insolventierecht 2012 - Thuisblad van Matthias E. Storme

syllabus Insolventierecht 2012 - Thuisblad van Matthias E. Storme

syllabus Insolventierecht 2012 - Thuisblad van Matthias E. Storme

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong><br />

Zekerheden- en insolventierecht<br />

Deel II en v.<br />

Achtste uitgave<br />

(najaar <strong>2012</strong>)<br />

1


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Voorwoord<br />

Dit werk is ontstaan als <strong>syllabus</strong> voor het vak zekerheden- en insolventierecht en de<br />

behandelde stof is dan ook mede bepaald door de plaats <strong>van</strong> dat vak in het curriculum <strong>van</strong> de<br />

rechtenstudies. Het behandelt op de eerste plaats de vraag op welke wijze schuldvorderingen<br />

kunnen worden verhaald (in de zin <strong>van</strong> verhaal op het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar en rang<br />

<strong>van</strong> de verschillende schuldvorderingen) en op welke wijze de verhaalsmogelijkheden <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser versterkt kunnen worden, al dan niet door middel <strong>van</strong> de verkrijging <strong>van</strong> een<br />

zakelijk recht of <strong>van</strong> een bijkomende schuldenaar. Daarmee zijn de twee belangrijkste<br />

zekerheidsmechanismen reeds impliciet vermeld: zakelijke zekerheden en persoonlijke<br />

zekerheden. Een groot deel <strong>van</strong> de inhoud is dan ook niets anders dan bijzonder zakenrecht<br />

dan wel bijzonder verbintenissenrecht.<br />

Deze inleiding veronderstelt een basiskennis <strong>van</strong> zaken- en verbintenissenrecht en bouwt erop<br />

voort. Vragen <strong>van</strong> algemeen zakenrecht of algemeen verbintenissenrecht komen dan ook maar<br />

aan bod voor zover ze een specifieke rele<strong>van</strong>tie hebben voor het zekerheden- of executierecht.<br />

Vragen <strong>van</strong> de algemene rechtsleer, zoals de theorie <strong>van</strong> de rechtsbronnen, komen als<br />

dusdanig helemaal niet aan bod, al zal natuurlijk impliciet daarover stelling worden genomen<br />

in de uiteenzetting <strong>van</strong> het zekerheden- en executierecht.<br />

Deze inleiding bespreekt enkel het Belgische recht, dus het recht dat <strong>van</strong> toepassing is indien<br />

de toepasselijke regels <strong>van</strong> internationaal privaatrecht naar Belgisch recht verwijzen (dus wat<br />

zakelijke rechten betreft, in beginsel op goederen die in België “gelegen” zijn – lex rei sitae).<br />

Aangezien er naar Belgisch recht meerdere stevige handboeken bestaan over alle aspecten <strong>van</strong><br />

hypotheekrecht en zakenrecht <strong>van</strong> onroerende goederen in het algemeen, komt dit onderwerp<br />

in dit Handboek betrekkelijk beknopt aan bod en werd voor dit werk de voorrang gegeven aan<br />

de andere delen (Algemeen deel (II), zekerheden op roerende zaken (IV) en<br />

schuldvorderingen (V), persoonlijke zekerheden (I)). Ook gespecialiseerde materies zoals<br />

maritieme zekerheden of zekerheden op intellectuele rechten worden niet uitgewerkt.<br />

2


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

KORTE INHOUD<br />

DEEL II. (ALGEMEEN DEEL) HET VERMOGEN, HET VERHAALSRECHT VAN SCHULDEISERS, DE<br />

SAMENLOOP VAN SCHULDEISERS ...................................................................................... 9<br />

HOOFDSTUK I. Het begrip vermogen...................................................................................................................... 10<br />

AFDELING A. Het begrip vermogen zoals het ontstaan is uit de rechtsontwikkeling.......................................10<br />

AFDELING B. Het begrip vermogen in het Belgische positieve recht -­‐ beginsel: de enkelvoudigheid en<br />

eenheid <strong>van</strong> het vermogen..........................................................................................................................................................12<br />

HOOFDSTUK II. Activa en hun statuut.................................................................................................................... 13<br />

AFDELING A. Indeling <strong>van</strong> de goederen................................................................................................................................13<br />

AFDELING B. Kenmerken <strong>van</strong> zakelijke rechten als onderscheiden <strong>van</strong> schuldvorderingen .......................17<br />

AFDELING C. Vereisten voor zakelijke rechten..................................................................................................................28<br />

AFDELING D. Overdraagbaarheid en beslagbaarheid.....................................................................................................46<br />

AFDELING E. De overgang <strong>van</strong> activa.....................................................................................................................................58<br />

HOOFDSTUK III. Passiva en hun verhaalbaarheid en andere gevolgen voor het vermogen............... 62<br />

AFDELING A. Ontstaan en overgang <strong>van</strong> passiva..............................................................................................................63<br />

AFDELING B. Soorten passiva....................................................................................................................................................69<br />

AFDELING C. Reële executie.......................................................................................................................................................76<br />

AFDELING D. Het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op het vermogen <strong>van</strong> hun schuldenaar.....................80<br />

AFDELING E. Zekerheidstechnieken en zekerheidsovereenkomsten in het algemeen.................................144<br />

AFDELING F. Informatieplichten jegens en informatiebronnen voor de schuldeiser....................................173<br />

HOOFDSTUK IV. Afgescheiden vermogens en aandelen in afgescheiden vermogens..........................184<br />

AFDELING A. Mogelijkheid en opsomming <strong>van</strong> afgescheiden vermogens..........................................................184<br />

AFDELING B. De rechtsgevolgen <strong>van</strong> het afgescheiden vermogen.........................................................................189<br />

AFDELING C. De aard <strong>van</strong> de rechten op een afgescheiden vermogens en de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

<strong>van</strong> die rechthebbenden............................................................................................................................................................197<br />

HOOFDSTUK V. Samenloop <strong>van</strong> schuldeisers in het algemeen....................................................................203<br />

AFDELING A. Uitgangspunten en definitie <strong>van</strong> samenloop .......................................................................................203<br />

AFDELING B. De aan samenloop onderworpen activa ................................................................................................205<br />

AFDELING C. De rechten <strong>van</strong> de schuldeisers en hun onderlinge fixatie ............................................................210<br />

HOOFDSTUK VI. Rangschikking <strong>van</strong> schuldvorderingen in het algemeen ..............................................218<br />

AFDELING A. Inleiding...............................................................................................................................................................218<br />

AFDELING B. De « afzondering » <strong>van</strong> activa waarop zakelijke rechten rusten (al dan niet separatisten)<br />

..............................................................................................................................................................................................................220<br />

AFDELING C. De rangschikking <strong>van</strong> schuldvorderingen in de algemene boedel .............................................235<br />

DEEL III. ALGEMENE REGELS VOOR ZAKELIJKE ZEKERHEDEN S.S.......................................273<br />

HOOFDSTUK I. Classificatie <strong>van</strong> de zakelijke zekerheden ............................................................................273<br />

3


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK II. Typische kenmerken <strong>van</strong> zakelijke zekerheidsrechten in vergelijking met andere<br />

zakelijke rechten.........................................................................................................................................................279<br />

HOOFDSTUK III. Regels voor overeenkomsten tot verkrijging <strong>van</strong> zakelijke zekerheden................285<br />

AFDELING A. De regels die volgen uit de algemene beginselen <strong>van</strong> zakenrecht en gelden voor<br />

verkrijging <strong>van</strong> zakelijke rechten in het algemeen........................................................................................................285<br />

AFDELING B. De beginselen uit het zakenrecht voor de conventionele vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten in<br />

het algemeen. .................................................................................................................................................................................294<br />

AFDELING C. Regels betreffende de totstandkoming en geldigheid <strong>van</strong> de onderliggende<br />

verbintenisrechtelijke overeenkomst (de zekerheidsovereenkomst) .................................................................297<br />

HOOFDSTUK IV. Verbintenisrechtelijke verhouding tussen zekerheidsgever en schuldeiser. .......308<br />

AFDELING A. Betreffende de verplichting tot zekerheidsstelling c.q. het recht op de beloofde<br />

zekerheidsstelling........................................................................................................................................................................308<br />

AFDELING B. Betreffende de (uitoefening <strong>van</strong> de) gevestigde zekerheid...........................................................311<br />

DEEL IV. ZAKELIJKE ZEKERHEDEN OP ROEREND GOED .....................................................316<br />

I. Overdracht <strong>van</strong> roerende zaken; publiciteit bij roerende zaken............................................................318<br />

A. Overdracht door een beschikkingsbevoegde..............................................................................................................318<br />

B. Bescherming <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers tegen beschikkingsonbevoegdheid ......................................................321<br />

C. Samenvatting <strong>van</strong> de rol <strong>van</strong> het bezit bij roerende zaken...................................................................................340<br />

II. Het verhaalsrecht op roerende zaken.............................................................................................................341<br />

A. Uitvoerend beslag op roerende zaken ...........................................................................................................................341<br />

B. Positie <strong>van</strong> de schuldeisers die beslag leggen op goederen in detentie <strong>van</strong> hun schuldenaar : derde-­‐<br />

verkrijgers of niet ?......................................................................................................................................................................350<br />

III. Zekerheden op roerende zaken door voorbehoud <strong>van</strong> eigendom of zakelijke rechten ..............355<br />

A. Voorbehouden zekerheden bij translatieve overeenkomsten, i.h.b. de verkoop........................................355<br />

B. Gebruik <strong>van</strong> eigendom als zekerheid bij niet-­‐translatieve overeenkomsten ...............................................408<br />

IV. Eigendomsoverdracht aan de schuldeiser tot zekerheid........................................................................417<br />

A. Uitgangspunt: geen erkenning <strong>van</strong> de zekerheidseigendom ...............................................................................417<br />

B. Als volwaardig erkende eigendomsoverdrachten met zekerheidsfunctie ....................................................418<br />

V. Gevestigde pandrechten en gelijkgestelde bijzondere voorrechten ....................................................421<br />

A. Algemene kenmerken <strong>van</strong> pandrechten .......................................................................................................................423<br />

B. Vuistpandrechten en gelijk te stellen rechten............................................................................................................433<br />

C. Quasi-­‐stille pandrechten, gegrond op het bezit <strong>van</strong> de plaats.............................................................................457<br />

D. Registerpandrechten.............................................................................................................................................................474<br />

VI. Andere bijzondere voorrechten.......................................................................................................................499<br />

A. Voorrechten gegrond op kosten of risico's ten behoeve <strong>van</strong> de zaak. .............................................................499<br />

B. Voorrechten voor schuld(vordering)en veroorzaakt door of met behulp <strong>van</strong> de zaak ...........................508<br />

DEEL V. ZAKELIJKE RECHTEN OP SCHULDVORDERINGEN OP NAAM .................................509<br />

4


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK I. Inleiding en basisbegrippen ......................................................................................................509<br />

AFDELING A. Inleiding...............................................................................................................................................................509<br />

AFDELING B. De toepasselijkheid <strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> zakenrecht op schuldvorderingen op naam..........514<br />

HOOFDSTUK II. Verkrijging <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam ....................................................................532<br />

AFDELING A. Overdracht en andere wijzen <strong>van</strong> verkrijging.....................................................................................533<br />

AFDELING B. Weerslag <strong>van</strong> de overgang <strong>van</strong> een schuldvordering op naam op de interne verhouding<br />

(verbintenisrechtelijke vragen).............................................................................................................................................561<br />

AFDELING C. Afdeling Bijzondere regels voor loon-­‐ en soortgelijke schuldvorderingen<br />

(inkomensvorderingen)............................................................................................................................................................574<br />

HOOFDSTUK III. Verhaalsrecht op schuldvorderingen..................................................................................583<br />

AFDELING A. Uitvoerend beslag op schuldvorderingen.............................................................................................584<br />

AFDELING B. Verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op schuldvorderingen op naam <strong>van</strong> hun schuldenaar:<br />

derde-­‐verkrijgers of niet ?........................................................................................................................................................608<br />

HOOFDSTUK IV. Voorbehouden zekerheidsrechten op schuldvorderingen ..........................................611<br />

HOOFDSTUK V. Eigendomsrecht op schuldvorderingen toegekend aan de schuldeiser tot zekerheid<br />

...........................................................................................................................................................................................612<br />

AFDELING A. Uitgangspunten.................................................................................................................................................612<br />

AFDELING B. Toepassingen (als volwaardig erkende eigendomsoverdrachten tot zekerheid)...............616<br />

HOOFDSTUK VI. Pandrechten en gelijkaardige zekerheidsrechten op schuldvorderingen op naam;<br />

bij bepaalde schuldvorderingen inherente voorrangsmechanismen.......................................................619<br />

AFDELING A. Uitdrukkelijke pandrechten op schuldvorderingen .........................................................................620<br />

AFDELING B. Niet-­‐abstracte zgn. rechtstreekse vorderingen en daarmee samenhangende voorrechten<br />

en gelijkaardige rechtsfiguren................................................................................................................................................640<br />

AFDELING C. Inkomstendelegatie of ont<strong>van</strong>gstmachtiging en het « supervoorrecht » voor<br />

alimentatievorderingen in het algemeen...........................................................................................................................674<br />

AFDELING D. Zekerheidsrechten op schuldvorderingen, verkregen krachtens zakelijke subrogatie ...678<br />

AFDELING E. Zekerheden <strong>van</strong> een schuldeiser op de schuldvorderingen die zijn schuldenaar op hem<br />

heeft: schuldvergelijking...........................................................................................................................................................682<br />

AFDELING F. Voorrecht voor kosten tot behoud of verzekering <strong>van</strong> de schuldvordering. .........................723<br />

AFDELING G. Bijzonder regime voor maritieme schuldvorderingen....................................................................723<br />

HOOFDSTUK VII. Conflicten tussen de besproken rechten op schuldvorderingen ..............................724<br />

AFDELING A. Anterioriteit bepalen -­‐ welk recht geldt als het oudste...................................................................724<br />

AFDELING B. Doorbreken <strong>van</strong> anterioriteit door beschikkingsbevoegdheid of rangafstand ....................730<br />

AFDELING C. Doorbreken <strong>van</strong> anterioriteit door derdenbescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid<br />

..............................................................................................................................................................................................................731<br />

HOOFDSTUK VIII. Mechanismen gegrond op de externe werking <strong>van</strong> interne bepalingen (wijziging<br />

interne verhouding)...................................................................................................................................................742<br />

AFDELING A. Inleiding...............................................................................................................................................................742<br />

AFDELING B. Tweepartijenverhoudingen (wederzijdse schuldvorderingen: rekening-­‐courant,<br />

conventionele schuldvergelijking en ondeelbaarheid <strong>van</strong> rekeningen)..............................................................743<br />

5


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Driepartijenverhoudingen (delegatieovereenkomst s.l.) ...............................................................756<br />

HOOFDSTUK IX. Pluraliteit <strong>van</strong> schuldeisers ....................................................................................................776<br />

AFDELING A. Verhouding tussen de medeschuldeisers..............................................................................................776<br />

AFDELING B. Verhouding met de schuldenaar ...............................................................................................................779<br />

DEEL VI. WAARDEPAPIEREN (TOONDER, ORDER, GEDEMATERIALISEERD) INBEGREPEN<br />

GELD. ..............................................................................................................................786<br />

HOOFDSTUK I. Algemeen..........................................................................................................................................786<br />

HOOFDSTUK II. Schuldvorderingspapieren of verbintenisrechtelijke waardepapieren...................788<br />

AFDELING A. Algemene regels ...............................................................................................................................................788<br />

AFDELING B. Verbintenisrechtelijke functie en desbetreffende regels bij waardepapieren in het<br />

algemeen en bij toonder-­‐ en orderpapieren ....................................................................................................................797<br />

AFDELING C. Bijzondere regels inzake verkrijging bij toonder-­‐ en orderpapieren........................................800<br />

AFDELING D. De dematerialisering en zijn gevolgen op verbintenisrechtelijk vlak en inzake de<br />

verkrijging.......................................................................................................................................................................................817<br />

AFDELING E. Verhaal op in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen...............................................825<br />

AFDELING F. Zekerheidsrechten op in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen door<br />

voorbehoud.....................................................................................................................................................................................827<br />

AFDELING G. Eigendomsoverdracht <strong>van</strong> waardepapieren tot zekerheid...........................................................828<br />

AFDELING H. Gevestigde zekerheidsrechten op in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen 832<br />

HOOFDSTUK III. Zakenrechtelijke waardepapieren.......................................................................................836<br />

DEEL VII. ONROEREND GOED ..........................................................................................842<br />

HOOFDSTUK I. De onroerende publiciteit en de overdracht en vestiging <strong>van</strong> onroerende zakelijke<br />

rechten............................................................................................................................................................................843<br />

AFDELING A. Rechtsvergelijkend overzicht <strong>van</strong> de publiciteitsstelsels voor onroerend goed .................843<br />

AFDELING B. De organisatie <strong>van</strong> de onroerende publiciteit in België..................................................................855<br />

AFDELING C. Overdracht <strong>van</strong> onroerend goed en vestiging <strong>van</strong> onroerende zakelijke rechten ..............860<br />

AFDELING D. Pleidooi voor een hervorming <strong>van</strong> ons publiciteitsstelsel.............................................................891<br />

HOOFDSTUK II. Verhaal <strong>van</strong> de schuldeisers op onroerend goed..............................................................902<br />

AFDELING A. Onroerend beslag.............................................................................................................................................902<br />

AFDELING B. Verhaalsrecht op onroerende goederen die op naam staan <strong>van</strong> de schuldenaar................919<br />

HOOFDSTUK III. Zekerheden door voorbehoud...............................................................................................921<br />

AFDELING A. Zekerheden door voorbehoud bij translatieve of declaratieve overeenkomsten ...............921<br />

AFDELING B. Niet-­‐translatieve overeenkomsten...........................................................................................................927<br />

HOOFDSTUK IV. Zekerheden gevestigd door middel <strong>van</strong> bezitsverschaffing ........................................928<br />

AFDELING A. Retentierecht .....................................................................................................................................................928<br />

AFDELING B. Genotspand.........................................................................................................................................................931<br />

6


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK V. Hypotheken, andere grondpandrechten en onroerende voorrechten gevestigd door<br />

inschrijving ...................................................................................................................................................................932<br />

AFDELING A. Algemene begrippen en kenmerken <strong>van</strong> hypotheken.....................................................................932<br />

AFDELING B. Totstandkoming <strong>van</strong> hypotheken en andere onroerende zekerheden door inschrijving;<br />

soorten..............................................................................................................................................................................................937<br />

AFDELING C. Hypothecaire inschrijving en zakenrechtelijke conflicten.............................................................952<br />

AFDELING D. Rechten <strong>van</strong> de hypotheekhouder en de eigenaar <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed...........958<br />

AFDELING E. Behoud en tenietgaan <strong>van</strong> <strong>van</strong> het hypotheekrecht .........................................................................962<br />

HOOFDSTUK VI. "Stille" onroerende voorrechten en hypotheken ............................................................965<br />

AFDELING A. Stille («occulte ») hypotheken <strong>van</strong> de fiscus........................................................................................965<br />

AFDELING B. VOORRECHTEN GEGROND OP KOSTEN OF RISICO’S TEN BEHOEVE VAN DE ZAAK........967<br />

DEEL VIII. ZEKERHEDEN OP BIJZONDERE GOEDEREN........................................................969<br />

HOOFDSTUK I. Schepen en andere maritieme goederen...............................................................................969<br />

HOOFDSTUK II. Luchtvaartuigen ...........................................................................................................................969<br />

HOOFDSTUK III. Intellectuele rechten .................................................................................................................969<br />

DEEL IX. BIJZONDERE VORMEN VAN SAMENLOOP EN VERMOGENSVEREFFENING ..........970<br />

HOOFDSTUK I. Faillissement en vereffeningsbewind in het algemeen ....................................................970<br />

AFDELING A. Vereffeningsbewind in het algemeen......................................................................................................970<br />

AFDELING B. Faillissement in het algemeen....................................................................................................................973<br />

AFDELING C. Gevolgen voor de onder bewind gestelde activa................................................................................979<br />

AFDELING D. Wijze <strong>van</strong> optreden <strong>van</strong> de vereffeningsbewindvoerder; type <strong>van</strong> vertegenwoordiging982<br />

AFDELING E. Opdracht en bevoegdheid <strong>van</strong> de bewindvoerder ............................................................................987<br />

AFDELING F. Procesrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> het vereffeningsbewind. ........................................................... 1010<br />

AFDELING G. Vorm <strong>van</strong> samenloop, aantreden <strong>van</strong> de schuldeisers en verificatie..................................... 1014<br />

AFDELING H. Gevolgen <strong>van</strong> het faillissement voor de schuldeisers................................................................... 1018<br />

AFDELING I. Verdeling opbrengst der tegeldemaking en verdere afwikkeling <strong>van</strong> het faillissement. 1024<br />

AFDELING J. De mogelijke verschoonbaarverklaring en gevolgen daar<strong>van</strong> ................................................... 1025<br />

AFDELING K. Sluiting <strong>van</strong> de vereffening en nadien geldende regels................................................................ 1031<br />

HOOFDSTUK II. Andere vormen <strong>van</strong> samenloop met vereffening...........................................................1034<br />

AFDELING A. Vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon...................................................................................................... 1034<br />

AFDELING B. Beneficiaire aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap............................................................................. 1044<br />

AFDELING C. Onbeheerde nalatenschap......................................................................................................................... 1048<br />

AFDELING D. Boedelafstand door niet-­‐handelaars.................................................................................................... 1049<br />

HOOFDSTUK III. De vormen <strong>van</strong> samenloop met aanzuiveringsbewind ..............................................1050<br />

AFDELING A. Algemeen.......................................................................................................................................................... 1050<br />

AFDELING B. Collectieve schuldenregeling ................................................................................................................... 1052<br />

AFDELING C. Gerechtelijk bewind ?.................................................................................................................................. 1086<br />

7


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK IV. Opeenvolging <strong>van</strong> situaties <strong>van</strong> samenloop ...................................................................1087<br />

HOOFDSTUK V. Vermogensvereffening zonder samenloop ......................................................................1093<br />

8


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

DEEL II. (Algemeen deel) Het vermogen, het verhaalsrecht<br />

<strong>van</strong> schuldeisers, de samenloop <strong>van</strong> schuldeisers<br />

Omdat het verhaal <strong>van</strong> een schuldeiser – centraal uitgangspunt <strong>van</strong> deze inleiding – in grote<br />

mate bepaald wordt door het vermogensbegrip, begint onze Inleiding met een uiteenzetting<br />

over dat begrip (hoofdstuk I). Vervolgens bespreken we de activa die deel uitmaken <strong>van</strong> een<br />

vermogen en dus aan verhaal <strong>van</strong> de schuldeisers kunnen onderworpen zijn en waarop rechten<br />

kunnen rusten (hoofdstuk II) en het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op het vermogen<br />

(hoofdstuk III). Hoofdstuk IV handelt over afgescheiden vermogens in het algemeen.<br />

Hoofdstuk V en VI tenslotte behandelen de samenloop <strong>van</strong> schuldeiser in het algemeen en de<br />

algemene beginselen voor de behandeling <strong>van</strong> de schuldvorderingen in een samenloop.<br />

9


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK I. Het begrip vermogen<br />

AFDELING A. Het begrip vermogen zoals het ontstaan is uit de<br />

rechtsontwikkeling<br />

Het begrip vermogen (patrimoine, Vermögen) zoals het in ons recht en de meeste andere<br />

rechtsstelsels wordt gehanteerd is de uitkomst <strong>van</strong> een aantal belangrijke basisgegevens of<br />

verworvenheden <strong>van</strong> het recht en de rechtsontwikkeling, waar<strong>van</strong> we de voornaamste willen<br />

aangeven. Hiermee willen we niet specifiek de positiefrechtelijke regels <strong>van</strong> het Belgische<br />

recht schetsen, maar vooraf een algemeen kader waarbinnen eerst het huidige Belgische recht<br />

als een meer concrete vorm er<strong>van</strong> tot ontwikkeling is gekomen.<br />

1° Op de eerste plaats veronderstelt dit een begrip <strong>van</strong> “zakenrecht” (droit des biens (maar<br />

eigenlijk juister droit des biens matériels), Sachenrecht) in enge zin als het geheel <strong>van</strong> regels<br />

die de toebedeling <strong>van</strong> materiële goederen – dit is zaken – aan personen (al dan niet collectief)<br />

organiseren. Die toebedeling kan ook inhouden dat een zaak volledig aan één of meer<br />

personen toekomt, of dat ze in een bepaald opzicht aan een persoon en in een ander opzicht<br />

aan een ander toekomt (diversificatie <strong>van</strong> zakelijke rechten (droits réels, dingliche Rechte,<br />

property rights), of dat ze niet vatbaar zijn voor particuliere eigendom maar een ander statuut<br />

krijgen.<br />

2° Op de tweede plaats veronderstelt dit een begrip <strong>van</strong> schuldvorderingen (Fr. créances, Dui.<br />

Forderungsrechten, En. claims) c.q. verbintenissen (Fr. en En. obligations, Dui.<br />

Verbindlichkeiten) als een rechtsband die bij niet-nakoming <strong>van</strong> de verschuldigde prestatie<br />

verhaal op de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar mogelijk maakt (NB: het onderscheid tussen<br />

zakelijke rechten en schuldvorderingen wordt in Hoofdstuk II Afdeling B. uitvoeriger<br />

besproken). Dergelijke verhaal is niet alleen een alternatief voor de lijfsdwang (dwang op de<br />

persoon <strong>van</strong> schuldenaar of borg) maar heeft dit in het hedendaagse recht ook omzeggens<br />

geheel ver<strong>van</strong>gen.<br />

Door die verhaalsmogelijkheid gaan de goederen <strong>van</strong> een schuldenaar waarop dit verhaal<br />

mogelijk is een rol vervullen als “gemeenschappelijk onderpand” voor de schuldeisers die er<br />

verhaal op kunnen nemen, en kan men eerst spreken <strong>van</strong> activa en passiva. Op die wijze<br />

ontstaat het begrip vermogen als een geheel <strong>van</strong> activa die tegelijk onderworpen zijn aan<br />

verhaal voor schulden, en in die zin gezamenlijk “bezwaard” zijn met passiva. Dit begrip sluit<br />

op zichzelf nog niet uit dat een persoon meerdere vermogens kan hebben.<br />

3° Op de derde plaats ontstaan er wijzen waarop een dergelijk vermogen vereffend wordt, wat<br />

wil zeggen dat met de activa de passiva worden aangezuiverd (geheel of in de mate <strong>van</strong> het<br />

mogelijke). Liquidatie <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> een overledene, een insolvente persoon,<br />

enzovoort kunnen in het bijzonder worden georganiseerd.<br />

4° Ten vierde gaat dit geheel <strong>van</strong> goederen die bezwaard zijn met passiva ook als dusdanig<br />

het voorwerp vormen <strong>van</strong> juridische regels en gebeurtenissen. Het vermogen wordt een<br />

10


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

juridische algemeenheid (universitas iuris). Zo wordt het bv. mogelijk dat het vermogen <strong>van</strong><br />

een overledene als geheel overgaat op erfgenamen (erfrecht), in plaats <strong>van</strong> eerst vereffend te<br />

worden, of als geheel ingebracht wordt in een gemeenschap – bv. de algehele<br />

huwgemeenschap, of bij het overlijden <strong>van</strong> een testamentaire stichter zonder reservataire<br />

erfgenamen als geheel voortleeft als een stichting.<br />

5° Intussen heeft ook een andere belangrijke ontwikkeling plaatsgevonden, namelijk de<br />

toepassing <strong>van</strong> regels, die ontstaan zijn in het zakenrecht, op andere waarden dan zaken.<br />

Denken we op de eerste plaats <strong>van</strong> de overdraagbaarheid, en als gevolg daar<strong>van</strong> de<br />

beslagbaarheid (verhaalsonderworpenheid). Op die wijze ontstaat de categorie <strong>van</strong> de<br />

onlichamelijke goederen als vermogensrechten (activa <strong>van</strong> een vermogen) en wordt het<br />

zakenrecht een goederenrecht. Zo is bv. een schuldvordering <strong>van</strong> een persoonlijke band tussen<br />

schuldeiser en schuldenaar ook een overdraagbaar en beslagbaar vermogensbestanddeel <strong>van</strong><br />

de schuldeiser geworden (Op deze toepassing <strong>van</strong> de beginselen <strong>van</strong> zakenrecht op<br />

onlichamelijke goederen wordt verderop in Deel V nog uitvoeriger ingegaan).<br />

Onder activa <strong>van</strong> een vermogen verstaat men sindsdien dan niet alleen meer zaken en<br />

zakelijke rechten op zaken, maar ook schuldvorderingen en later nog een hele reeks andere<br />

onlichamelijke goederen (bv. intellectuele rechten). Geen vermogensrechten zijn in beginsel<br />

goederen die noch zaken zijn noch geldelijk verzilverd kunnen worden.<br />

11


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Het begrip vermogen in het Belgische positieve recht -<br />

beginsel: de enkelvoudigheid en eenheid <strong>van</strong> het vermogen<br />

Het Belgische vermogensrecht wordt nog steeds gedomineerd door de klassieke theorie <strong>van</strong><br />

het vermogen 1 , die de volgende uitgangspunten hanteert.<br />

Op de eerste plaats heeft elke persoon (zowel natuurlijke als rechtspersoon) een vermogen,<br />

ook al lijkt hij niets te bezitten. Het bestaan <strong>van</strong> een vermogen is immers onafhankelijk <strong>van</strong> de<br />

concrete inhoud er<strong>van</strong>.<br />

Op de tweede plaats heeft elk rechtssubject in beginsel slechts één vermogen. Al zijn<br />

goederen en rechten samen vormen dat ene vermogen. Het belangrijkste gevolg hier<strong>van</strong> is dat<br />

alle goederen in beginsel tot gemeenschappelijk onderpand dienen <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

(uitwerking onder volgende afdeling).<br />

Hieruit volgt verder dat een apart vermogen in beginsel vereist dat er een aparte persoon is.<br />

Een vermogensafscheiding moet dus in principe gebeuren door de oprichting <strong>van</strong> een<br />

rechtspersoon (vennootschap met rechtspersoonlijkheid, stichting, vereniging met<br />

rechtspersoonlijkheid, ESV). Gevolg hier<strong>van</strong> is dan dat die rechtspersoon eigenaar wordt <strong>van</strong><br />

het vermogen, en de aandeelhouders of leden, zo die er zijn, ten aanzien <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong><br />

de rechtspersoon geen rechten in re meer hebben, maar enkel obligatoire rechten (en<br />

lidmaatschapsrechten). Ook dit vermogen is een geheel <strong>van</strong> activa en passiva, dat een<br />

juridische algemeenheid vormt en als één geheel wordt bestuurd en/of vereffend.<br />

Een vierde beginsel is dat er in beginsel ook geen vermogens bestaan andere dan die <strong>van</strong><br />

personen.<br />

De genoemde beginselen zijn niet absoluut in ons recht, en we zullen in Hoofdstuk IV dan<br />

ook zien dat er in afwijking <strong>van</strong> die beginselen ook in ons recht welbepaalde soorten<br />

afgescheiden vermogens bestaan (bv. de huwelijksgemeenschap, de maatschap, het<br />

effectendepot e.d.m.), zowel als gevallen <strong>van</strong> compartimentering <strong>van</strong> het vermogen.<br />

1 Waar<strong>van</strong> de eerste duidelijke verwoording in het Frans-Belgische recht teruggaat op AUBRY & RAU.<br />

12


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK II. Activa en hun statuut<br />

Vooraleer het vermogen te bekijken <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> het verhaal <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

(zie Hoofdstuk III, regels die gelden naargelang de aard <strong>van</strong> de schuldvordering, e.d.m.)<br />

willen we eerst de regels bespreken die veeleer <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> de activa zelf en<br />

hun deel uitmaken <strong>van</strong> het vermogen kunnen worden geschetst. Aangezien de regels ten dele<br />

verschillen naargelang het soort goederen bespreken we eerst de indeling <strong>van</strong> de goederen<br />

(afdeling A.). Vervolgens bespreken we de gevolgen <strong>van</strong> zakelijke rechten die erop zouden<br />

rusten (afdeling B.), de vereisten voor dergelijke zakelijke rechten (afdeling C.), de<br />

overdraagbaarheid en beslagbaarheid <strong>van</strong> goederen (afdeling D.) en tenslotte kort enkele<br />

regels inzake de overgang <strong>van</strong> goederen naar een ander vermogen (afdeling E.).<br />

AFDELING A. Indeling <strong>van</strong> de goederen<br />

De bestanddelen <strong>van</strong> het vermogen worden goederen genoemd. Goederen zijn zaken en<br />

andere vermogensrechten (onlichamelijke goederen). Rechten die niet in termen <strong>van</strong> geld<br />

kunnen worden uitgedrukt, horen hier niet bij (geen vermogensrechten, dus geen goederen).<br />

Goederen worden traditioneel ingedeeld in verschillende categorieën, waarvoor gedeeltelijk<br />

andere regels gelden.<br />

1. Indeling volgens hun aard<br />

Een eerste indeling is gebaseerd op de aard <strong>van</strong> de goederen. Voor de uitwerking hier<strong>van</strong><br />

wordt verwezen naar de handboeken zakenrecht 2 . De combinatie <strong>van</strong> de verschillende<br />

indelingscriteria, voor zover <strong>van</strong> belang voor de uiteenlopende zakenrechtelijke regimes, tot<br />

volgende grote categorieën <strong>van</strong> goederen:<br />

1° Onroerend goed (Fr. immeubles, Dui. Liegenschaftsrechte, En. ± real property), zowel<br />

onroerende zaken als (onlichamelijke) beperkte rechten op onroerende zaken. Dit omvat ook<br />

alle zaken die door natrekking of incorporatie onroerend zijn uit hun aard 3 .<br />

2° Roerende zaken en beperkte (onlichamelijke) rechten op roerende zaken (choses meubles,<br />

bewegliche Sachen, movables (ook chattels corporeal)).<br />

3° Roerende zaken die "registergoederen" zijn, in ons recht enkel geregistreerde schepen (in<br />

sommige andere rechtsstelsels ook vliegtuigen en zelfs spoorrijtuigen).<br />

4° "Onroerende goederen door bestemming" (Fr. immeubles par destination), dit zijn roerende<br />

zaken die grotendeels behandeld worden als bijzaak bij een onroerend goed, op voorwaarde<br />

dat zij ook eigendom zijn <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> het erf (art. 522 en 524 v. BW), of correcter:<br />

2 Onder meer SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 36 v.<br />

3 Voor de stand der discussie overhet precieze criterium voor onroerende goederen door hun aard, zie J.<br />

KOKELENBERG, "Onroerend uit zijn aard: de beperkingen <strong>van</strong> de notie beperkt", TBBR 2009, 337 v.<br />

13


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

dat ze tot hetzelfde vermogen behoren 4 . Vereist is dat de zaak ofwel a) ten dienste staat <strong>van</strong><br />

het erf (wat een objectief nut en een duurzaam ten dienste staan vereist) dat voor die uitbating<br />

is aangepast of ingericht (zelfs voertuigen kunnen onder bepaalde voorwaarden aldus<br />

onroerend zijn (“rollend materieel”, dit zijn de voertuigen gebruikt voor de uitoefening <strong>van</strong> de<br />

economische activiteit zelf), grondstoffen echter niet), ofwel b) door de eigenaar ermee<br />

verbonden is (zie art. 525 BW) 5 .<br />

5° Andere onlichamelijke goederen (biens incorporels, Immaterialgüter, incorporeal assets),<br />

d.i. vermogensrechten (andere dan eigendom en beperkte rechten op zaken). Zij zijn zoals<br />

gezegd het gevolg <strong>van</strong> het feit dat wij de begrippen <strong>van</strong> het zakenrecht ook zijn gaan<br />

toepassen op andere dingen dan materiële zaken.<br />

De belangrijkste onlichamelijke goederen zijn :<br />

- op de eerste plaats schuldvorderingen en andere obligatore rechten (besproken in Deel V).<br />

Deze kunnen ook in een waardepapier belichaamd worden en worden dan als roerende zaak<br />

behandeld (zie Deel VI);<br />

- intellectuele rechten.<br />

De meeste andere onlichamelijke activa genieten niet <strong>van</strong> dezelfde bescherming als zaken en schuldvorderingen<br />

en zijn vaak geen subjectieve vermogensrechten in enge zin (sommige er<strong>van</strong> zijn toch uitgegroeid tot subjectieve<br />

rechten, bv. de handelsnaam.). Hun bescherming vindt uitsluitend onrechtstreeks plaats, door de regels inzake<br />

onrechtmatige daad, de handelspraktijken e.d.<br />

6° Als roerende zaken gelden ook waardepapieren, met name verbintenisrechtelijke<br />

waardepapieren, waarin schuldvorderingen zijn belichaamd en zakenrechtelijke<br />

waardepapieren, waarin (rechten op) zaken zijn belichaamd. Waardepapieren zijn documenten<br />

die geacht worden bepaalde rechten (schuldvorderingen dan wel zakelijke rechten) dusdanig<br />

te incorporeren – dit is een juridische fictie - dat de overdracht <strong>van</strong> die rechten en de vestiging<br />

<strong>van</strong> een zakelijk recht op die rechten kan gebeuren door overdracht/inpandgeving <strong>van</strong> dat<br />

papier (al dan niet gepaard met endossement), en meer algemeen de zakenrechtelijke positie<br />

<strong>van</strong> die rechten bepaald wordt door de zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> het papier. "Das Recht aus<br />

dem Papier folgt das Recht am Papier".<br />

7° Als "onlichamelijk goed" wordt ook beschouwd het recht dat betrekking heeft op een<br />

afgezonderd vermogen (zonder rechtspersoonlijkheid), meestal in de vorm <strong>van</strong> een "aandeel"<br />

in dat vermogen (bv. aandeel in een maatschap, een beleggingsfonds e.d.).<br />

2. Indeling volgens de vatbaarheid voor private eigendom.<br />

4 Zie J. HANSENNE, Les biens, I nr. 69; F. VANNESTE, Zakenrecht, Boek I nr. 50. Zo bv. zijn goederen die<br />

eigendom zijn <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de mede-eigenaars <strong>van</strong> het onroerend goed niet onroerend door bestemming: Hof<br />

Bergen 31 januari 2006, JLMB 2007, p. 1454 n. A. SALVÉ. Ook goederen die eigendom zijn <strong>van</strong> de efrpachter<br />

op opstalhouder worden niet onroerend door bestemming: Cass. 12 april 2010, nr. C.09.0261.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20100412-4 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 177 n. V.<br />

SAGAERT “Het eigendomsvereiste bij onroerende geoderen door bestemming”.<br />

5 Zie onder meer SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 49.<br />

14


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Onder dit opzicht onderscheiden we de volgende categorieën.<br />

a. Goederen vatbaar voor private eigendom, d.i. in de handel (“in commercium”)<br />

Zij behoren toe aan private natuurlijke of rechtspersonen of aan publieke rechtspersonen of zij<br />

vormen een onbeheerd goed dat kan toegeëigend worden (“res nullius”).<br />

Vatbaarheid voor private eigendom sluit natuurlijk niet uit dat het gebruik en de overdracht<br />

<strong>van</strong> deze goederen nader kan geregeld of beperkt zijn.<br />

b. Gemene goederen (res communes) en goederen buiten de handel (“extra commercium”)<br />

Zaken zijn buiten de handel indien of zolang zij niet vatbaar zijn voor private eigendom<br />

(daarnaast zijn er nog een reeks goederen waar<strong>van</strong> de overdraagbaarheid beperkt is, maar die<br />

niet buiten de handel zijn in enge zin).<br />

Onze traditie onderscheidt:<br />

1° res communes, gemene zaken die uit hun aard niet vatbaar zijn voor private eigendom, d.i.<br />

met uitsluiting <strong>van</strong> anderen. Het gaat om zaken die naar verkeersopvattingen zolang ze<br />

bestaan evenmin niet kunnen worden "gedesaffecteerd", d.i. ontdaan <strong>van</strong> hun openbare<br />

bestemming.<br />

Zie m.b. art. 538 BW : stranden, bevaarbare waterlopen, havens, bepaalde wegen. Verder de<br />

zee, de lucht, het licht, de wind, enz.<br />

2° “res in uso publico”, goederen die bij beslissing <strong>van</strong> de overheid bestemd worden tot<br />

gebruik voor publiek gebruik ("openbare dienst"). Zij kunnen wel gedesaffecteerd worden, en<br />

zijn <strong>van</strong>af dat ogenblik wel vatbaar voor private eigendom. Tot dan is het gebruik er<strong>van</strong> en de<br />

beschikking erover bepaald door publiekrechtelijke regels.<br />

Vb. niet bevaarbare waterlopen, versterkingen met militaire functie, de meeste wegen,<br />

spoorwegen, begraafplaatsen in gebruik, gebouwen waarin openbare diensten gehuisvest zijn,<br />

musea, e.d.m.<br />

Wanneer goederen <strong>van</strong> één <strong>van</strong> deze twee categorieën "eigendom" zijn <strong>van</strong> een bepaalde<br />

overheid, behoren zij tot het "openbaar domein" <strong>van</strong> die overheid (de staat, het gewest, de<br />

gemeente, enz.). Goederen <strong>van</strong> een overheid die niet de genoemde bestemming hebben,<br />

behoren tot diens “privaat domein” en zijn in beginsel onderworpen aan de regels <strong>van</strong> het<br />

gemeen zakenrecht. Het BW hanteert dat onderscheid niet, en art. 538 en 539 BW bevatten<br />

ook goederen die nu geacht worden tot het privaat domein te behoren.<br />

3° Bijzondere regels gelden voor gebouwen bestemd voor de godsdienst en goederen in<br />

gebruik voor de eredienst (res sacrae). Deze verschillen naargelang het statuut <strong>van</strong> de<br />

kerkgemeenschap. In de ene gevallen gaat het om zuiver privaatrechtelijke genootschappen,<br />

waar<strong>van</strong> de gebouwen ook een privaatrechtelijk statuut hebben. Daarnaast bestaan er evenwel<br />

ook de kerkfabrieken als publiekrechtelijke rechtspersonen tot beheer <strong>van</strong> goederen voor de<br />

15


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

rooms-katholieke godsdienst (meestal goederen die door de Franse bezetter werden<br />

genationaliseerd en voordien gewoon kerkelijke eigendom waren).<br />

4° Het menselijk lichaam en zijn organen zijn in beginsel buiten de handel (ook na het<br />

overlijden). De verhouding <strong>van</strong> een persoon tot zijn lichaam kan niet gezien worden in termen<br />

<strong>van</strong> "eigendom", maar uitsluitend in termen <strong>van</strong> "persoonlijkheidsrechten". Organen e.d. zijn<br />

zolang zij nog een lichamelijke functie kunnen hebben evenmin het voorwerp <strong>van</strong> private<br />

eigendom, en het gebruik er<strong>van</strong> is door afzonderlijke regels <strong>van</strong> personenrecht<br />

gereglementeerd.<br />

5° Bepaalde andere zaken, zoals bv. verboden verdovende middelen worden ook "buiten de<br />

handel" genoemd. Onder strikte voorwaarden is eigendom of gebruik er<strong>van</strong> evenwel mogelijk<br />

(bv. medisch gebruik).<br />

6° Naast de genoemde zaken zijn er ook een heleboel andere "rechten" of waarden buiten de<br />

handel in die zin dat de rechten niet in vermogensrechtelijke termen mogen worden gezien en<br />

onttrokken zijn aan de normale regels <strong>van</strong> het vermogensrecht. Men denke bv. aan :<br />

- openbare ambten. Weliswaar kan iemand daar een "recht" op hebben op grond <strong>van</strong><br />

publiekrechtelijke regels, doch dit is geen vermogensrecht.<br />

- de staat en bekwaamheid <strong>van</strong> personen in het algemeen, de huwelijkstoestemming, de<br />

persoonlijkheidsrechten e.d.;<br />

- in ons recht ook het recht <strong>van</strong> de erfgenaam in spe op een nog niet opengevallen<br />

nalatenschap (art. 1600 BW), alsmede rechten die accessoir zijn aan een erfaanspraak, zoals<br />

het recht om inkorting te vorderen, inbreng te vorderen (in beginsel in natura), e.d.m.<br />

Deze kwalificatie houdt nog niet noodzakelijk in dat het om een absolute nietigheid gaat; in<br />

een aantal gevallen is de regel slechts <strong>van</strong> dwingend recht en de nietigheid slechts relatief.<br />

3. Andere onderscheidingen.<br />

Andere onderscheidingen <strong>van</strong> de goederen spelen een beperktere rol, aangezien zij slechts<br />

rele<strong>van</strong>t zijn voor een of meer bijzondere regels. Deze onderscheidingen komen dan ook maar<br />

ter sprake bij de bespreking <strong>van</strong> die regels. Voorbeelden:<br />

- soortgoederen tegenover speciesgoederen;<br />

- goederen die deel uitmaken <strong>van</strong> een feitelijke algemeenheid;<br />

- goederen die deel uitmaken <strong>van</strong> een juridische algemeenheid, d.i. een afzonderlijk vermogen<br />

(zie verder Hoofdstuk IV).<br />

Daarnaast bestaan er nog enkele categorieën die in het bijzonder voor het zekerheden- en<br />

insolventierecht <strong>van</strong> belang zijn, zoals bv. de categorie "financiële activa". Ook deze categorie<br />

komt verderop ter sprake (Deel V); de belangrijkste afwijkende regels daarvoor zijn te vinden<br />

in de WFZ (Wet <strong>van</strong> 15 december 2004 op de Financiële Zekerheden, strekkende tot<br />

omzetting <strong>van</strong> RL 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten, En.<br />

collateral Directive 6 ).<br />

6 Tekst <strong>van</strong> de Richtlijn op http://europa.eu.int/eurlex/lex/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32002L0047:NL:HTML<br />

16


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Kenmerken <strong>van</strong> zakelijke rechten als onderscheiden <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen<br />

Het betreft hier kenmerken die gelden voor alle zakelijke rechten, inbegrepen die zakelijke<br />

rechten die zekerheidsrechten zijn. Ze worden hier uitgewerkt omdat die kenmerken in<br />

beginsel ook gelden voor zakelijke zekerheden; bijzondere regels voor zakelijke zekerheden<br />

komen verder ter sprake. Deze kenmerken zijn de volgende:<br />

- een zakelijk recht houdt een rechtstreekse toebedeling <strong>van</strong> een goed aan een persoon en/of<br />

vermogen in (1);<br />

- kan daarom rechtstreeks jegens eenieder worden uitgeoefend (2);<br />

- geeft een volgrecht en voorrang op jongere rechten, maar moet voorrang verlenen aan<br />

oudere rechten (3.);<br />

- maakt andere personen dan de titularis beschikkingsonbevoegd (4.);<br />

- en kan worden gehandhaafd door zakelijke subrogatie (5.).<br />

Andere kenmerken <strong>van</strong> zakelijke rechten, zoals de overdraagbaarheid en beslagbaarheid,<br />

volgen niet uit het concept zelf <strong>van</strong> zakelijk recht, maar zijn beginselen <strong>van</strong> ons<br />

vermogensrecht, met belangrijke beperkingen, die verder ter sprake komen (Afdeling D. <strong>van</strong><br />

dit hoofdstuk).<br />

De <strong>van</strong> deze kenmerken afwijkende kenmerken <strong>van</strong> schuldvorderingen (persoonlijke rechten),<br />

zoals de afwezigheid <strong>van</strong> anterioriteitsbeginsel, de afwezigheid <strong>van</strong> volgrecht, het niet<br />

scheppen <strong>van</strong> beschikkingsonbevoegdheid, en het gebrek aan handhaving door zakelijke<br />

subrogatie, komen in Hoofdstuk III. ter sprake (met name Afdeling D).<br />

1. Rechtstreekse toebedeling <strong>van</strong> goederen aan één of meer personen (c.q. een vermogen)<br />

In tegenstelling tot schuldvorderingen geven zakelijke rechten een rechstreekse macht<br />

(zeggenschap) op een zaak of een onlichamelijk goed. Dit recht kan toekomen aan 1 of<br />

meerdere personen, exclusief of verdeeld zijn.<br />

Een zakelijk recht is dus het gevolg <strong>van</strong> een rechtstreekse toebedeling <strong>van</strong> een zaak (of bij<br />

uitbreiding een onlichamelijk goed) aan één of meer personen (of vermogens) - in beginsel<br />

onafhankelijk <strong>van</strong> de activiteit <strong>van</strong> een andere persoon. Het kan een toebedeling zijn in volle<br />

gerechtigdheid, dan wel opgesplitst in enerzijds de eigendom en anderzijds beperkte zakelijke<br />

rechten. Aldus heeft de gerechtigde zeggenschap over de zaak zelf. Natuurlijk zal in feite de<br />

toebedeling mede bepaald worden door de vraag wie feitelijke macht heeft over de zaak (cfr.<br />

de rol <strong>van</strong> het bezit).<br />

Schuldvorderingen (ook persoonlijke rechten genaamd) daarentegen houden een recht in op<br />

een prestatie (geven, doen of nalaten) <strong>van</strong> één of meerdere personen, en hoogstens<br />

onrechtstreeks op een zaak of goed (zie verder de bespreking <strong>van</strong> het verhaalsrecht <strong>van</strong><br />

schuldeisers in Hoofdstuk III Afdeling D).<br />

17


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In het Anglo-Amerikaanse recht zijn er naast zakelijke en persoonlijke rechten ook nog een<br />

tussenklasse nl. de equitable interests (bv. in de trust). Zij vormen een soort zakelijk recht dat<br />

betrekking heeft op een afgescheiden vermogen in zijn geheel, waarover iemand anders het<br />

beheer heeft, en waarbij de begunstigde geen rechten heeft op de afzonderlijke goederen,<br />

maar enkel op het vermogen (fonds) als geheel.<br />

NB. Ook het bezitsrecht houdt een rechtstreekse toebedeling <strong>van</strong> voor bezit vatbare goederen<br />

in, die geschiedt naast de toebedeling in eigendom en voor dat laatste ten dele de basis vormt.<br />

2. Erga-omnes karakter; afzonderingsrecht en afscheidingsrecht<br />

a. Beginsel<br />

Aangezien zakelijke rechten een rechtstreekse toebedeling <strong>van</strong> een zaak inhouden, kunnen ze<br />

dus ook rechtstreeks ten aanzien <strong>van</strong> de zaak worden uitgeoefend, en niet slechts ten aanzien<br />

<strong>van</strong> een of meer bepaalde personen die gehouden zouden zijn tegenover de rechthebbende.<br />

Het recht kan dus in beginsel "erga omnes" worden uitgeoefend, niet enkel jegens degene die<br />

gehouden zouden zijn tegenover de rechthebbende.<br />

Schuldvorderingen kunnen in beginsel slechts jegens de schuldenaar of schuldenaars worden<br />

uitgeoefend (al dan niet via zijn vermogen; zie Hoofdstuk III en IV <strong>van</strong> dit Deel) en worden<br />

onder meer om die reden “relatieve” rechten genoemd. Een bijzonder geval zijn wel de<br />

kwalitatieve verbintenissen, die in verband staan met een goed en mee overgaan op de<br />

rechtsopvolger wanneer dat goed overgaat. Zij verschaffen de schuldeiser een rechtspositie<br />

die een zekere gelijkenis vertoont met die <strong>van</strong> een zakelijk recht; zij komen in Hoofdstuk III<br />

Afdeling A. nog ter sprake.<br />

b. Het afzonderings- en afscheidingsrecht<br />

De rechthebbende <strong>van</strong> een zakelijk recht heeft dan ook normaal een "afscheidingsrecht” (droit<br />

de séparation, “Aussonderungsrecht”; ook separatistenpositie genoemd) in geval <strong>van</strong><br />

faillissement of een andere vorm <strong>van</strong> samenloop (zie de bespreking <strong>van</strong> het begrip samenloop<br />

in Hoofdstuk V): hij kan de zaken - in zoverre ze hem toekomen - afscheiden <strong>van</strong> de boedel<br />

<strong>van</strong> de gefailleerde en vergelijkbare boedels (zie verder Hoofdstuk VI Afdeling B). Zo hij<br />

geen afscheidingsrecht heeft, heeft hij minstens een afzonderingsrecht<br />

(“Absonderungsrecht”), d.i. een recht op afgezonderde tegeldemaking bij samenloop, en dus<br />

voorrang op de opbrengst) (voor de uitwerking <strong>van</strong> deze begrippen, zie verder, en vnl.<br />

Hoofdstuk VI).<br />

De afzondering houdt in dat bij verhaal op het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar (bv.<br />

faillissement) de verdeling <strong>van</strong> de opbrengst <strong>van</strong> goederen waarop zakelijke rechten rusten<br />

<strong>van</strong> derden, afzonderlijk dient te gebeuren, los <strong>van</strong> de rangschikking in de algemene boedel.<br />

Aldus moet die zakelijk gerechtigde niet bijdragen in de kosten <strong>van</strong> de algemene boedel (de<br />

zgn. boedelschulden), maar enkel in de specifieke kosten voor de tegeldemaking <strong>van</strong> dat<br />

goed. De schuldeiser heeft dus niet zozeer een voorang in de boedel als een voorrang op of<br />

buiten de boedel.<br />

18


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De meeste zakelijke rechten verschaffen bovendien ook nog een afscheidingsrecht (ook<br />

“separatistenpositie” genoemd). Het afscheidingsrecht geeft de zakelijk gerechtigde (die dan<br />

“separatist” heet) het recht om het voorwerp <strong>van</strong> zijn recht te revindiceren dan wel zijn<br />

onderpand individueel te executeren volgens de regels en procedures die voor de verzilvering<br />

<strong>van</strong> dat soort rechten op dat soort goederen gelden. In beginsel blijft dat revindicatierecht en<br />

individuele executierecht behouden in geval <strong>van</strong> algemene samenloop, voor het laatste<br />

betekent dit dat de gerechtigde niet verplicht is de verzilvering te laten geschieden door de<br />

algemene vereffeningsbewindvoerder (zoals de curator bij een faillissement, enzovoort).<br />

Zonder dit afscheidingsrecht wordt het onderpand uitsluitend geëxecuteerd door de algemene<br />

bewindvoerder (collectieve executie). Indien de gerechtigde dat recht uitoefent, blijven de<br />

goederen “buiten de boedel”. De schuldeiser hoeft zich dan aan het bewind over de boedel (de<br />

curatele, enz.) in beginsel niets gelegen laten. Dat betekent overigens niet dat de<br />

bewindvoerder, zo bv. de curator, over die goederen helemaal geen beheer heeft; zolang de<br />

goederen niet daadwerkelijk aan de boedel onttrokken zijn, voert hij het beheer over die<br />

goederen. Dit afscheidingsrecht is voor de meeste zakelijke rechten die slechts<br />

zekerheidsrechten zijn echter wel teruggeschroefd of afgeschaft in bepaalde types <strong>van</strong><br />

samenloop, zoals bv. het faillissement.<br />

c. Positie <strong>van</strong> derden<br />

Een gevolg <strong>van</strong> het erga-omnes-karakter is de gebondenheid <strong>van</strong> derden. Derden:<br />

- moeten de afzondering en/of afscheiding dulden, en in het bijzonder ook de revindicatie<br />

dulden door de eigenaar/rechthebbende (ongeacht de vraag hoe deze eigenaar is geworden;<br />

dat kan bv. ook het gevolg zijn <strong>van</strong> een zakelijke subrogatie, of <strong>van</strong> een naasting <strong>van</strong> het goed<br />

in uitoefening <strong>van</strong> een naastingsrecht, e.d.);<br />

- moeten actiones negatoriae dulden <strong>van</strong> de eigenaar/rechthebbende: d.i. rechten tot<br />

ontkenning <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> een recht <strong>van</strong> derden zowel als aanspraken op staking of<br />

stopzetting <strong>van</strong> feitelijke gedragingen door derden die een inbreuk vormen op het zakelijk<br />

recht;<br />

- en zijn onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk voor elke schade die bestaat uit of<br />

veroorzaakt is door een inbreuk op het recht, behoudens een rechtvaardigingsgrond of - in de<br />

meeste gevallen - gebrek aan schuld. Dit wordt behandeld in het aansprakelijkheidsrecht.<br />

Niet-eigenaars die bezitter zijn <strong>van</strong> een zaak moeten dit evenwel niet in alle gevallen dulden,<br />

en genieten in sommige gevallen zelfs <strong>van</strong> een bescherming tegen de eigenaar.<br />

d. Positie <strong>van</strong> de bezitter<br />

De bezitter heeft in beginsel dezelfde rechtspositie als de eigenaar, behalve precies in<br />

verhouding tot de eigenaar.<br />

e. Erga omnes karakter en relativiteit <strong>van</strong> de overdracht.<br />

Het "erga omnes" karakter <strong>van</strong> zakelijke rechten sluit niet uit dat zakelijke rechten "relatief"<br />

kunnen worden gezien, in die zin dat het eigenaar zijn kan verschillen naargelang de<br />

19


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

rechtsverhouding ter discussie. Traditioneel wordt in het Franse en Belgische recht aanvaard<br />

dat de eigendom op verschillende tijdstippen overgaat naargelang men de verhouding tussen<br />

partijen dan wel ten aanzien <strong>van</strong> een of meer derden bekijkt. Functioneel is deze opvatting<br />

gelijkaardig aan sommige vormen <strong>van</strong> opsplitsing <strong>van</strong> eigendom in andere rechtsstelsels.<br />

Ook in het bezitsrecht kan er een zekere relativiteit aanwezig zijn, waarbij men bezitter is in<br />

een verhouding maar niet in een andere. De loutere "possessio civilis" (zonder feitelijk bezit)<br />

is niet altijd tegenwerpbaar aan derden.<br />

3. Anterioriteitsbeginsel, nemo plus, volgrecht en alternatieve technieken<br />

Het zopas genoemde kenmerk <strong>van</strong> zakelijke rechten impliceert een aantal regels en<br />

beginselen, met name:<br />

- het "prioriteitsbeginsel” of “anterioriteitsbeginsel": het oudere recht gaat voor. Of anders<br />

uitgedrukt: nemo plus iura transferre potest quem ipse habet - men kan niet meer rechten kan<br />

overdragen dan men heeft (een andere versie <strong>van</strong> het adagium luidt nemo dat quod non<br />

habet);<br />

- een zeker volgrecht ("droit de suite", ius persequendi, Sp. reipersecutoriedad), het recht de<br />

zaak te "volgen" ongeacht in wiens handen ze zich bevindt en zonodig onder die persoon te<br />

revindiceren.<br />

Er is in beginsel geen volgrecht in zoverre de goederen vervreemd zijn door iemand die<br />

daartoe de bevoegdheid had ("beschikkingsbevoegdheid", zie hieronder D, met de daar<br />

gegeven nuance voor bevoegdheid en volgrecht ten aanzien <strong>van</strong> oudere zakelijke<br />

zekerheidsrechten).<br />

Dit volgrecht wordt verder beperkt door onder meer:<br />

- het tenietgaan <strong>van</strong> zakelijke rechten doordat de zaak zelf niet meer voldoet aan de vereisten<br />

om voorwerp te zijn <strong>van</strong> zakelijk recht (bij vermenging, zaaksvorming, natrekking);<br />

- de regels <strong>van</strong> derdenbescherming (bescherming <strong>van</strong> de verkrijgers te goeder trouw). Deze<br />

derdenbescherming is in ons recht zeer ruim bij roerende zaken (toepassing <strong>van</strong> art. 2279 BW<br />

zie verder vooral Deel IV hoofdstuk I) en eerder beperkt bij onroerend goed en onlichamelijke<br />

goederen. De intensiteit <strong>van</strong> het anterioriteitsbeginsel en het volgrecht verschillen dus<br />

naargelang de aard <strong>van</strong> de goederen.<br />

In sommige gevallen <strong>van</strong> conflict kent ons rechtssysteem geen volgrecht s.s. maar een andere<br />

sanctie, nl. niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de strijdige beschikking aan de oudere gerechtigde 7 .<br />

Dat is met name het geval:<br />

- wanneer in strijd met een ouder zakelijk recht een beperkt zakelijk recht op hetzelfde<br />

goed wordt gevestigd (bv. na hypotheekvestiging een opstalrecht toekennen);<br />

- wanneer in strijd met een beslag (inb. samenloop) een goed wordt overgedragen of<br />

gehypothekeerd (art. 1577 I GerW).<br />

7 Zie de bespreking in Deel VII alsook uitvoeriger R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, nr. 553-558.<br />

20


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wanneer de eigenaar <strong>van</strong> een met een zakelijk recht bezwaard goed dit in eigendom<br />

overdraagt, dan is de beschikking ten dele tegenwerpelijk en speelt het volgrecht s.s. <strong>van</strong> de<br />

oudere zakelijke gerechtigde tegenover de nieuwe eigenaar.<br />

Dit onderscheid is m.i. te bekritiseren en het ware m.i. beter een uniform stelsel <strong>van</strong> volgrecht<br />

te hebben.<br />

Een bijzonder soort volgrecht vinden we in de vorm <strong>van</strong><br />

- zakelijke subrogatie, verder onder 5. besproken;<br />

- kwalitatieve verbintenissen (volgrecht bij een schuldvordering i.p.v. een zakelijk recht),<br />

verder in Hoofdstuk III Afdeling A. 2. besproken.<br />

4. Beschikkings(on)bevoegdheid<br />

a. Begrip.<br />

De keerzijde <strong>van</strong> het anterioriteitsbeginsel en het volgrecht luidt dat alle anderen (erga omnes)<br />

in beginsel "gebonden" zijn door iemands recht <strong>van</strong> eigendom of zakelijke rechten. Sommige<br />

gevolgen daar<strong>van</strong> werden hoger (hoofdstuk II afdeling B punt 2) reeds aangegeven (dulden<br />

<strong>van</strong> revindicatie en actio negatoria, aansprakelijkheid bij rechtsinbreuk).<br />

Een specifieke uitdrukking <strong>van</strong> deze gebondenheid is in het zakenrecht de<br />

"beschikkingsonbevoegdheid" <strong>van</strong> alle andere personen (In het Frans “pouvoir de<br />

disposition”, in het Duits Verfügungsbefugnis 8 ) 9 .<br />

1° Het begrip beschikken.<br />

"Beschikken" (Fr. disposer, Dui. Verfügen, En. dispose) wordt hier gebruikt in de technische<br />

“Romeinsrechtelijke” 10 betekenis <strong>van</strong> de zakenrechtelijke toestand <strong>van</strong> een goed wijzigen.<br />

Dat omvat dus in het bijzonder de volgende soorten rechtshandelingen (die voor onroerend<br />

goed opgesomd worden in art. 1, lid 1 en 2 Hyp.W.):<br />

- de “overdracht” <strong>van</strong> goederen (inb. Zakelijke rechten) (Fr. transfert, Dui. Übertragung, En.<br />

transfer) - een translatieve handeling en betreft reeds bestaande zakelijke rechten,<br />

- de “vestiging” (Fr. constitution) <strong>van</strong> zakelijke rechten - het is een zgn. “constitutieve”<br />

handeling en betreft de schepping <strong>van</strong> beperkte zakelijke rechten (i.e. zakelijke rechten andere<br />

dan eigendom)).;<br />

- ook de "afstand" <strong>van</strong> een zakelijk recht (abdicatieve handeling) is een beschikking 11 ;<br />

8 . De Franse terminologie is evenwel onduidelijker omdat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen “macht” en<br />

“bevoegdheid” zoals in het Nederlands en het Duits wel het geval is. “Bevoegdheid” geeft aan wat men mag<br />

doen, “macht” wat men rechtelijk kan doen, ook la mag men het niet. Ook werden in het Frans in het verleden<br />

allerlei andere uitdrukkingen gebruikt, zoals “défaut de qualité” of “défaut de droit” of “défaut de titularité”.<br />

9 Voor een uitvoerige studie <strong>van</strong> dit begrip, zie R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid.<br />

10 Niet in de zin waarin het in het BW voor sommige bestuursregelingen wordt gebruikt (die trouwens ook<br />

onderling verschillend zijn - vgl. bv. de bepalingen inzake bestuur over het vermogen <strong>van</strong> minderjarigen met de<br />

bestuursbepalingen in het huwelijksgoederenrecht, e.d.m.).<br />

11 Waaronder ook de afstand die men doet in het kader <strong>van</strong> een verdeling (afstand <strong>van</strong> rechten op de goederen<br />

21


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- ook een verdeling of soortgelijke declaratieve toebedeling,<br />

- en tenslotte is ook de splitsing <strong>van</strong> een goed of zakelijk recht (bv. in appartementskavels)<br />

een beschikking.<br />

Naast de overdrachtshandeling, de vestigingshandeling, de splitsing, de gewone afstand <strong>van</strong><br />

zakelijke rechten en de verdeling (m.i.v. aanverwante figuren) kent ons recht nog andere<br />

zakenrechtelijke handelingen:<br />

- als beschikkingen onder bijzondere titel bv. de onteigening en aanverwante handelingen, de<br />

toe-eigening, de inbezitneming, het beslag, de conventionele subrogatie;<br />

- als beschikkingen onder algemene titel bv. de boedelvorming, fusie en splitsing <strong>van</strong><br />

rechtspersonen.<br />

Jammer genoeg wordt het begrip “daad <strong>van</strong> beschikking” in het BW 12 (en de doctrine <strong>van</strong><br />

burgerlijk recht) ook een andere betekenis heeft gekregen, waarbij men niet de beschikking<br />

zelf aanduidt, maar de handeling waarmee de verbintenis tot geven wordt aangegaan.<br />

Bijzondere vereisten voor “daden <strong>van</strong> beschikking” gelden dus bv. reeds voor de verkoop <strong>van</strong><br />

belangrijk geachte goederen, en niet eerst voor de levering in uitvoering <strong>van</strong> die verkoop - die<br />

levering is in ons recht immers een verplichte handeling eenmaal de verkoop is gesloten 13 en<br />

dus niet aan die vereisten onderworpen, althans niet aan de zijde <strong>van</strong> de vervreemder. Ook<br />

worden in het BW bepaalde andere handelingen voor de toepassing <strong>van</strong> die<br />

beschermingsregels in vele rechtsverhoudingen (bv. beperkingen aan het bestuur over het<br />

vermogen <strong>van</strong> onbekwamen) met een beschikking gelijkgesteld. "Daden <strong>van</strong> beschikking" in<br />

die context zijn dan bv. ook verhuring voor meer dan 9 jaar, enz. (zie bv. art. 481 en 484 BW)<br />

Omgekeerd kunnen daden waarmee beschikt wordt over roerende goederen, door de wetgever<br />

voor de toepassing <strong>van</strong> dergelijke bepalingen worden gelijkgesteld met daden <strong>van</strong> louter<br />

beheer.<br />

Wij gebruiken de term beschikken evenwel in de “Romeinsrechtelijke” of zakenrechtelijke<br />

betekenis.<br />

2° Beschikkingsbevoegdheid als vereiste<br />

Beschikkingsbevoegdheid is dan ook in beginsel vereist voor alle handelingen die een<br />

afgeleide verkrijging <strong>van</strong> goederen beogen.<br />

Aangezien het anterioriteitsbeginsel in sommige gevallen moet wijken voor de bescherming<br />

<strong>van</strong> derde-verkrijgers (te goeder trouw), wordt het vereiste dat de vervreemder<br />

beschikkingsbevoegd moet zijn opdat zakelijke rechten kunnen worden overgedragen of<br />

gevestigd in die gevallen ver<strong>van</strong>gen door andere vereisten (vereisten voor<br />

derdenbescherming).<br />

die aan de andere deelgenoten worden toebedeeld).<br />

12 bv. art. 577-7, 1415 en 1466 e.a. In de bepalingen over de goederen <strong>van</strong> minderjarigen wordt de term niet<br />

meer gebruikt<br />

13 Deze paradoks en verschuiving in de term beschikking wordt goed gezien door N. CATALA, La nature<br />

juridique du paiement, nr. 54.<br />

22


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Beschikkingsonbevoegdheid<br />

"Beschikkingsonbevoegdheid" is het specifieke gevolg <strong>van</strong> oudere zakelijke rechten (of<br />

rechten met zakelijke werking, zoals bij beslag e.d.). Ze kan worden omschreven als het niet<br />

of niet volledig mogen beschikken over een goed (m.b. door het over te dragen of er zakelijke<br />

rechten op te vestigen) ten gevolge <strong>van</strong> een zakelijk of een zakelijk werkend recht <strong>van</strong> een<br />

derde. Het is het gevolg <strong>van</strong> de gedachte die onvolmaakt uitdrukking vond in het adagium<br />

"nemo plus iura transferre potest quam ipse habet". Beschikkingsonbevoegd is men dus altijd<br />

ten gunste <strong>van</strong> een of meer bepaalde personen, die daardoor een zeker volgrecht kunnen<br />

hebben, hoe beperkt dat soms ook moge zijn (bij roerende goederen bv. geldt het volgrecht<br />

meestal slechts tegen derden niet te goeder trouw dan wel gedurende drie jaar - bij gestolen en<br />

verloren goederen). Wie beschikkingsonbevoegd is kan in beginsel geen zakelijke rechten<br />

overdragen, of anders gezegd: men kan in beginsel geen zakelijke rechten verkrijgen door<br />

middel <strong>van</strong> een overdracht of vestiging door een beschikkingsonbevoegde.<br />

Aangezien het begrip beschikkingsonbevoegdheid de keerzijde is <strong>van</strong> de erkenning <strong>van</strong><br />

zakelijke rechten <strong>van</strong> anderen, zal dit begrip verder bepaald worden door de uitwerking <strong>van</strong><br />

het begrip zakelijk recht, of liever door de uitwerking <strong>van</strong> de lijst <strong>van</strong> wat in ons recht als<br />

zakelijke rechten of rechten met zakelijke werking wordt erkend (zie de bespreking <strong>van</strong> de<br />

numerus clausus in Hoofdstuk IV).<br />

Zo wordt verder bv. besproken of beschikkingsbevoegdheid ook kan worden gegeven aan een derde zonder hem<br />

de eigendom zelf te verschaffen. Deze vraag is rechtsvergelijkend interessant tegen de achtergrond <strong>van</strong> het feit<br />

dat in het Anglo-Amerikaanse recht zich in equity rechtsfiguren zoals de trust hebben ontwikkeld, waarbij<br />

beschikkingsbevoegdheid en "eigendom" aan een zijde liggen (bij de trustee), terwijl de "waarde" <strong>van</strong> de<br />

goederen aan een ander (de begunstigde, beneficiary) toekomen. Maar er bestaan ook rechtsstelsels of figuren<br />

waarbij de "eigendom" gezien wordt aan de zijde <strong>van</strong> de begunstigde, ook al ligt de beschikkingsbevoegdheid<br />

juist bij een ander.<br />

De beschikkingsonbevoegdheid treft in beginsel iedereen buiten de gerechtigde. Maar er zijn<br />

ook gevallen in ons recht waar de gerechtigde zelf ook beschikkingsonbevoegd is (bv. een<br />

gefailleerde) en/of een ander dan de gerechtigde bevoegd is om te beschikken (bv. een<br />

bewindvoerder).<br />

Zoals hoger (punt 3 <strong>van</strong> deze afdeling B.) reeds uiteengezet bestaat er een afwijkend regime<br />

voor sommige vormen <strong>van</strong> beschikkingsonbevoegd handelen in strijd met een ouder zakelijk<br />

recht of recht met zakelijke werking:<br />

- wanneer de eigenaar <strong>van</strong> een met een zakelijk recht (bv. hypotheek) bezwaard goed<br />

het goed overdraagt, heeft de beperkt gerechtigde een volgrecht sensu stricto: het<br />

beperkt recht blijft het eigendomsrecht <strong>van</strong> de verkrijger bezwaren;<br />

- wanneer de eigenaar een beperkt recht vestigt in strijd met een ouder zakelijk recht of<br />

beschikt in strijd met een ouder beslag, dan is die beschikking niet-tegenwerpelijk aan<br />

de oudere beperkt gerechtigde c.q. de boedel. In verhouding daarmee blijft het goed<br />

gewoon deel uitmaken <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de vervreemder, en er ontstaat evenmin<br />

23


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

een zakenrechtelijke verhouding tussen de oudere gerechtigde en de derde (bv. tussen<br />

de hypotheekhouder en de verkrijger <strong>van</strong> een in strijd daarmee gevestigd opstalrecht).<br />

b. Verschil met andere mechanismen.<br />

Bij andere soorten rechten dan zakelijke rechten treden er gevolgen in die soms enige<br />

gelijkenis vertonen, maar zij scheppen geen beschikkingsonbevoegdheid.<br />

De bescherming <strong>van</strong> oudere zakelijke rechten die zijn uitdrukking vindt in de<br />

beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> alle anderen (en die erop neerkomt dat een beschikking door<br />

iemand anders, wegens onbevoegdheid, niet geldt), en de specifieke afwijking daarop die we<br />

vinden in de regels <strong>van</strong> de bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers, mag dus niet verward worden<br />

met andere beschermingsmechanismen die soms enige uiterlijke gelijkenis vertonen. De<br />

belangrijkste andere technieken zijn de volgende.<br />

1° Gronden voor het aanvechten <strong>van</strong> een verbintenis of andere rechtsgrond <strong>van</strong> een verrijking.<br />

Wanneer het niet om een zakelijk recht gaat, maar een recht <strong>van</strong> een andere aard, dan<br />

geschiedt de bescherming daar<strong>van</strong> door andersoortige sancties dan de<br />

beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> anderen. Het gaat hier om de verschillende gronden die<br />

verderop uitgewerkt worden als "titelgebreken", d.i. gebreken in de titel voor een overdracht<br />

of andere verrijking. Zo worden:<br />

1° worden sommige rechten en vrijheden (bv. de contractsvrijheid) of de positie <strong>van</strong><br />

onbekwamen beschermd door relatieve nietigheden (waaronder handelingsonbekwaamheid),<br />

andere door ontbindingsrechten of herroepingsrechten;<br />

2° wordt de openbare orde beschermd door absolute nietigheden;<br />

3° worden gezinsbelangen soms beschermd door een bijzonder soort nietigheid tegen<br />

beschikkingen <strong>van</strong> een der echtgenoten die het gezin in gevaar brengen, in het bijzonder de<br />

bescherming <strong>van</strong> de gezinswoning 14 ;<br />

4° wordt de erfrechtelijke reserve beschermd door aan de "reservataire erfgenamen"<br />

(legitimarissen) de mogelijkheid te geven tot inkorting (met vergelijkbare effecten als<br />

ontbinding) en de verplichting tot inbreng (in natura) <strong>van</strong> schenkingen en legaten;<br />

5° worden sommige andere publieke of private belangen door een voorkooprecht en/of een<br />

naastingsrecht op goederen;<br />

6° worden in sommige gevallen mede-eigenaars in het bijzonder <strong>van</strong> een nalatenschap,<br />

maatschap en vereniging, e.d.) beschermd tegen inmenging in de gemeenschap door een<br />

derde, door de organisatie <strong>van</strong> een wettelijk naastings- of uitkooprecht;<br />

7° wordt het verhaalsrecht <strong>van</strong> schuldeisers ten aanzien <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> hun<br />

schuldenaar beschermd door bepaalde aanvechtingsmogelijkheden die de niettegenwerpelijkheid<br />

<strong>van</strong> rechtshandelingen tot gevolg hebben (de actio pauliana en de<br />

aanvechtingsmogelijkheden betreffende de verdachte periode voor faillissement; art. 16<br />

FaillW voor handelingen <strong>van</strong> de gefailleerde na faillissement).<br />

14 Zie rechtsvergelijkend D. HEINRICH & D. SCHWAB (eds.), Der Schutz der Familienwohnung in<br />

europäischen Rechtsordnungen, Gieseking Bielefeld 1995.<br />

24


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Hoewel deze gronden in een "causaal" stelsel <strong>van</strong> overdracht zoals het onze, onrechtstreeks<br />

ook een zakelijke werking hebben (zie Afdeling D 1.b.1°b)), gaat het toch om andere<br />

mechanismen dan beschikkingsonbevoegdheid.<br />

Ad 7°: Bij bepaalde obligatore rechten gelden er vergelijkbare regels in nader bepaalde<br />

omstandigheden, nl. bij bevoegdheidsoverschrijding. Maar de bescherming <strong>van</strong> schuldeisers<br />

is meestal toch <strong>van</strong> een verschillende aard en komt voornamelijk tot uiting in de leerstukken<br />

derde-medeplichtigheid aan wanprestatie, fraus creditorum en vergelijkbare rechtsfiguren uit<br />

het aansprakelijkheidsrecht, die een beperktere bescherming verlenen aan de schuldeiser <strong>van</strong><br />

een prestatie dan het volgrecht op een goed dat voortvloeit uit een zakelijk recht als recht op<br />

een goed.<br />

2° De bescherming <strong>van</strong> het rechtmatig vertrouwen door de erkenning dat daaruit een<br />

verbintenis ontstaat c.q. daardoor tenietgaat<br />

Voorbeelden:<br />

1° Verwachtingen geschapen door een schuldenaar of schijnbare schuldenaar (bv. schijn <strong>van</strong><br />

een belofte of toezegging) kunnen beschermd worden door het doen ontstaan <strong>van</strong> een<br />

verbintenis, hoewel aan de normale vereisten daarvoor - met name de intentie <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar een verbintenis te doen ontstaan - niet is voldaan. Een minder verregaande en<br />

frequente figuur is de abstractie <strong>van</strong> verbintenissen in meerpartijenverhoudingen: het<br />

abstraheren er<strong>van</strong> uit de onderliggende verhouding, zodat bepaalde verweermiddelen niet<br />

kunnen worden aangevoerd door de schuldenaar tegen de (nieuwe of bijkomende)<br />

schuldeiser.<br />

2° Verwachtingen geschapen door een schuldeiser (bv. schijn <strong>van</strong> afstand) kunnen beschermd<br />

worden door het tenietdoen <strong>van</strong> een verbintenis, hoewel aan de normale vereisten daarvoor -<br />

met name de intentie <strong>van</strong> de schuldeiser om afstand <strong>van</strong> recht te doen - niet is voldaan.<br />

Bijzondere regels vinden we bv. ter bescherming <strong>van</strong> verwachtingen geschapen door een<br />

schuldeiser of schijnschuldeiser, in het bijzonder bescherming <strong>van</strong> de gecedeerde schuldenaar<br />

bij overdracht <strong>van</strong> schuldvordering, bescherming bij betaling aan de schijnschuldeiser, enz.<br />

3° De bescherming <strong>van</strong> een wederpartij niet door die een zakelijk recht toe te kennen, maar<br />

door de verbintenis kwalitatief te maken.<br />

In bepaalde gevallen vormt het een bijkomende bescherming voor de schuldeiser <strong>van</strong> een<br />

schuldvordering wanneer de verbintenis "kwalitatief" wordt gemaakt. Daardoor zal de<br />

overgang <strong>van</strong> het goed waarmee die verbintenis verband houdt, geen nadeel berokkenen aan<br />

de wederpartij: de verbintenis gaat over op de rechtsopvolgers, ook die onder bijzondere titel,<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar (zie verder Hoofdstuk III Afdeling A).<br />

Maar het kwalitatief karakter <strong>van</strong> de verbintenis verschaft de schuldeiser er<strong>van</strong> nog geen<br />

zakelijk recht en maakt de schuldenaar er<strong>van</strong> dus wel niet beschikkingsonbevoegd. Het<br />

25


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verschil in rechtsgevolgen wordt nog verduidelijk bij de bespreking <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong><br />

beschikkingsonbevoegheid bij overdracht (Afdelign E. 3.b.).<br />

4° Overdraagbaarheidsbeperkingen.<br />

Ons recht kent verschillende soorten beperkingen aan de vervreemding <strong>van</strong> goederen, <strong>van</strong><br />

uiteenlopende juridische aard. Hun rechtsgevolgen verschillen vrij sterk: sommige zijn<br />

zakenrechtelijk <strong>van</strong> aard, andere louter obligatoir. Maar het gaat telkens om andere<br />

beperkingen dan beschikkingsonbevoegdheid.<br />

5. Handhaafbaarheid door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie; beperking door het<br />

specialiteitsbeginsel<br />

Een typisch kenmerk <strong>van</strong> zakelijke rechten is dat ze, wanneer het recht op het oorspronkelijk<br />

voorwerp er<strong>van</strong> voor de eigenaar verloren gaat, mits vervulling <strong>van</strong> andere vereisten worden<br />

gehandhaafd door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie (Fr. subrogation réelle; Dui. dingliche<br />

Surrogation, tot op zekere hoogte gelijkaardig aan het En. tracing into the product). Door<br />

middel <strong>van</strong> de zakelijke subrogatie wordt het recht verder gezet op andere goederen (de<br />

“surrogaatgoederen”), die de plaats <strong>van</strong> de eerste innemen. In ons recht is zakelijke subrogatie<br />

subsidiair aan het volgrecht en aan gebeurlijke andere zakenrechtelijke figuren (d.w.z. treedt<br />

maar in indien niet reeds op andere gronden een zakelijk recht kan worden uitgeoefend) 15 .<br />

Dit kenmerk hangt ook samen met de nog (in Afdeling C.) te bespreken vereisten voor<br />

zakelijke rechten, en meer bepaald met het specialiteitsbeginsel. Een schuldvordering gaat<br />

niet teniet wanneer de oorspronkelijke prestatie onmogelijk is; in plaats daar<strong>van</strong> komt een<br />

schuldvordering op de waarde <strong>van</strong> die prestatie. Een zakelijk recht daarentegen kan slechts<br />

gevestigd worden t.a.v. een goed (zaak of onlichamelijk goed) en niet t.a.v. een waarde; men<br />

noemt dit ook het specialiteitsbeginsel (zie de uitwerking hieronder Afdeling C.1.).<br />

Er zijn een hele reeks wettelijk voorziene gevallen <strong>van</strong> zakelijke subrogatie. De negentiendeeeuwse<br />

rechtsleer oordeelde dat daarbuiten geen zakelijke subrogatie plaatsvond. In de loop<br />

<strong>van</strong> de 20 e eeuw werd langzamerhand een ruimere leer ontwikkeld. De meest moderne<br />

opvatting stelt dat de handhaafbaarheid door zakelijke subrogatie een algemeen rechtsbeginsel<br />

is, een rechtsfiguur die algemeen <strong>van</strong> toepassing is, mits aan bepaalde vereisten is voldaan:<br />

- enkel zakelijke rechten zijn handhaafbaar door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie 16 ;<br />

- vereist is een materieel of juridisch verlies <strong>van</strong> het oorspronkelijk goed, waar<strong>van</strong> de waarde<br />

echter vertegenwoordigd wordt door een ander geïndividualiseerd goed dat ten gevolge <strong>van</strong><br />

dat verlies in de plaats komt (het “surrogaat”goed);<br />

15 Zie uitvoerig V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Intersentia 2003; kort SAGAERT-TILLEMAN-<br />

VERBEKE (2010) nr. 16-18.<br />

16 Een eenzijdige verkoopbelofte of optie op een zaak kan niet gelicht worden op de verzekeringsuitkering die<br />

verschuldigd was ingevolge de vernieling <strong>van</strong> de zaak: Cass. 12 december 1991, Arr. Cass. 1991-92, 336 = Pas.<br />

1992 I 284, concl. B. Janssens de Bisthoven = RCJB. 1994, 7, noot F. GLANSDORFF = Rev. not. b. 1992, 107,<br />

noot D.S. = RW 1992-93, 217, noot A. CARETTE.<br />

26


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de zakelijke subrogatie, d.i. de handhaving <strong>van</strong> het zakelijk recht op het surrogaat, treedt<br />

maar in in zoverre het oorspronkelijke recht is tenietgegaan (wat dus veronderstelt dat ook het<br />

volgrecht verloren is gegaan).<br />

Obligatore rechten die betrekking hebben op goederen daarentegen, kunnen niet gehandhaafd<br />

worden door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie. Wel bestaan er soms andere remedies voor de<br />

schuldeiser, zoals het naastingsrecht (typisch voorbeeld: bij miskenning <strong>van</strong> een<br />

voorkooprecht), de zijdelingse vordering en de actio Pauliana.<br />

27


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Vereisten voor zakelijke rechten<br />

Een recht ten aanzien <strong>van</strong> een of meer goederen wordt slechts erkend als een zakelijk recht<br />

indien het aan bepaalde vereisten voldoet. Dit is een basiskenmerk <strong>van</strong> het klassieke<br />

continentale zakenrecht, zoals het zich in de 18 e en 19 e eeuw ontwikkelde. We bespreken de<br />

belangrijkste beginselen dienaangaande, onderverdeeld in:<br />

- eisen gesteld aan het voorwerp <strong>van</strong> het zakelijk recht (specialiteit, eenheid, bepaaldheid en<br />

bestaan <strong>van</strong> het goed) (1.);<br />

- eisen gesteld aan het zakelijk recht zelf (numerus clausus, ten dele publiciteit) (2.);<br />

- eisen gesteld aan de titularis <strong>van</strong> het zakelijke recht (bestaan <strong>van</strong> de titularis) (3.).<br />

1. Eisen gesteld aan het voorwerp <strong>van</strong> het zakelijk recht.<br />

a. Specialiteitsbeginsel, eenheidsbeginsel, bepaaldheidsbeginsel<br />

Deze drie beginselen beschermen het (rechts)verkeer door als voorwerp <strong>van</strong> zakelijke rechten<br />

enkel dingen te zien die in het verkeer als dusdanig worden beschouwd of – bij uitbreiding –<br />

als immateriële goederen. De belangrijkste toepassing <strong>van</strong> deze beginselen zijn de regels<br />

inzake natrekking, zaaksvorming en vermenging (als wijzen <strong>van</strong> eigendomsverkrijging).<br />

Deze beginselen vinden we niet - of niet in dezelfde mate - terug in het verbintenissenrecht<br />

(zo kan een verbintenis tot geven betrekking hebben op een enkel naar de soort bepaald goed).<br />

1° De beginselen in theorie.<br />

Deze beginselen spelen vooral bij roerende zaken een rol. Bij andere goederen is enige<br />

nuancering op zijn plaats (zie onder 2°).<br />

Op deze beginselen zijn er enkele uitzonderingen die hieronder worden besproken. Maar er<br />

kan ook al dadelijk op worden gewezen dat er in ons recht ook rechten bestaan op<br />

(afgescheiden) "vermogens" (juridische algemeenheden) - waaronder ook rechten op een<br />

aandeel in zo'n vermogen. Het gaat om een dusdanig aparte situatie, dat ze verder afzonderlijk<br />

wordt besproken (Hoofdstuk IV).<br />

a) Specialiteitsbeginsel<br />

Het zakenrechtelijk specialiteitsbeginsel houdt in dat zakelijke rechten in beginsel slechts op<br />

specifieke, afgezonderde dingen - ut singuli - betrekking kunnen hebben, en dus geen<br />

betrekking hebben op een waarde ongeacht de goederen waarin die waarde zou zijn<br />

belichaamd.<br />

In het Anglo-Amerikaanse recht geldt dit beginsel evenzeer voor de eigenlijke zakelijke rechten, maar precies<br />

niet voor de "equitable interests", die dan ook veeleer moeten gezien worden als rechten op vermogens zoals die<br />

voor ons recht verder in hoofdstuk IV ter sprake komen.<br />

28


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij een groep dingen hebben zakelijke rechten aldus op elk afzonderlijk ding betrekking,<br />

tenzij deze een feitelijke algemeenheid vormen (voor juridische algemeenheden d.i.<br />

afgescheiden vermogens, zie verder Hoofdstuk IV). Immers, wat een afzonderlijke zaak is, is<br />

niet in een eenvoudig beginsel te vatten. Het hangt ook niet uitsluitend <strong>van</strong> natuurlijke<br />

factoren af, maar wordt mee bepaald door de verkeersopvattingen. Bepaalde verzamelingen<br />

<strong>van</strong> zaken kunnen dan ook juridisch één enkele zaak vormen in geval zij een eenheid vormen<br />

in het rechtsverkeer - de zgn. feitelijke algemeenheden (universitates facti), zoals – onder<br />

bepaalde omstandigheden – voorraden <strong>van</strong> een bedrijf, een effectenportefeuille, e.d.m. Zij<br />

vormen één enkele zaak zolang die algemeenheid niet in het verkeer is opgesplitst in<br />

meerdere zaken.<br />

Het specialiteitsbeginsel wordt dus met enige soepelheid toegepast. De belangrijkste betekenis<br />

er<strong>van</strong> bestaat er niet in dat enkel fysisch afgezonderde dingen voorwerp kunnen zijn <strong>van</strong><br />

eigendom, maar wel dat de afgrenzing <strong>van</strong> een zaak geen zaak is <strong>van</strong> partijautonomie, maar<br />

afhangt <strong>van</strong> objectieve factoren (natuurlijke afgrenzing, verkeersopvattingen die samenhangen<br />

met het – economisch – gebruik). Vgl. voor verdere schakeringen bij onroerende resp.<br />

roerende zaken infra (Deel VII onroerend, Deel IV roerend).<br />

Het specialiteitsbeginsel sluit niet uit dat bij het verloren gaan <strong>van</strong> een zakelijk recht op een<br />

specifiek goed de waarde daar<strong>van</strong> wordt gehandhaafd door de toepassing <strong>van</strong> de zakelijke<br />

subrogatie. Ook de zakelijke subrogatie beantwoordt in ons recht aan het specialiteitsbeginsel:<br />

ook zij verleent een partij immers in beginsel enkel rechten op afzonderlijke goederen. De<br />

zakelijke subrogatie vindt maar plaats zolang het voorwerp <strong>van</strong> het zakelijk recht op elk<br />

ogenblik identificeerbaar is als een welbepaald goed 17 .<br />

b) Eenheidsbeginsel<br />

Het zakenrechtelijk eenheidsbeginsel houdt in dat de onderdelen <strong>van</strong> een zaak<br />

zakenrechtelijk het statuut volgen <strong>van</strong> het geheel, anders gezegd dat zakelijke rechten slechts<br />

dingen betreffen die een eenheid vormen, en geen onzelfstandige delen (behoudens bepaalde<br />

gevallen waarin zakelijke rechten betrekking hebben op een heel vermogen). Wanneer een<br />

zaak of recht als een bijzaak wordt beschouwd, leidt zij zakenrechtelijk geen eigen leven,<br />

maar volgt zij noodzakelijkerwijze de hoofdzaak (eenheidsbeginsel).<br />

Toepassingen <strong>van</strong> dit beginsel zijn de natrekking (accessio) en de bepaalde vormen <strong>van</strong><br />

zaaksvorming (confusio en specificatio).<br />

Het eenheidsbeginsel bepaalt in eerste instantie enkel de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> voorwerp <strong>van</strong> het<br />

eigendomsrecht, en niet zozeer wie eigenaar is. Het sluit dus ook niet uit dat er medeeigendom<br />

ontstaat. Er zijn dus meer concrete regels inzake “natrekking” die bepalen aan wie<br />

het eigendomsrecht toekomt; deze regels zijn mede te verklaren door het publiciteitsbeginsel.<br />

Zie art. 556-563 BW voor de natuurlijke onroerende natrekking, 553-555 BW. voor de<br />

kunstmatige onroerende natrekking en zaaksvorming (en de bijzondere regels voor mede-<br />

17 SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 18.<br />

29


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eigendom ten titel <strong>van</strong> bijzaak in art. 577-2 BW), en verder de regels voor roerende<br />

natrekking, zaaksvorming of vereniging (vermenging in de zin <strong>van</strong> confusio) in art. 567-576<br />

BW.<br />

c) Bepaaldheidsbeginsel<br />

Het zakenrechtelijk bepaaldheidsbeginsel houdt in dat zakelijke rechten geen betrekking<br />

hebben op niet-gespecifieerde zaken in een grotere hoeveelheid soortgoederen, maar enkel op<br />

aanwijsbare goederen 18 . Dit geldt ondanks het feit dat het om zaken gaat waarop in het<br />

algemeen een afzonderlijke eigendomsrecht mogelijk is, maar dan wel mits ze afgezonderd<br />

zijn (een zakelijk recht kan, anders dan een verbintenis, niet “alternatief” zijn) 19 . Onder<br />

soortzaken dient men daarbij bv. ook niet-geïndividualiseerde waardepapieren aan toonder te<br />

begrijpen (zie de bespreking in deel VI waardepapieren).<br />

De regels inzake "vermenging" (in de zin <strong>van</strong> commixtio) <strong>van</strong> goederen zijn een toepassing<br />

<strong>van</strong> dit beginsel. Worden soortzaken vermengd, niet op dusdanige wijze dat zij niet meer<br />

gescheiden kunnen worden (zodat er geen afzonderlijk eigendomsrecht meer mogelijk is),<br />

maar wel in die zin dat niet meer kan worden bepaald <strong>van</strong> wie elk <strong>van</strong> de afzonderlijke zaken<br />

oorspronkelijk was, dan gaan de afzonderlijke eigendomsrechten eveneens teniet (commixtio),<br />

niet op grond <strong>van</strong> het eenheidsbeginsel, maar omwille <strong>van</strong> het bepaaldheidsbeginsel.<br />

Men ontsnapt evenwel aan de toepassing <strong>van</strong> het bepaaldheidsbeginsel wanneer een zakelijk<br />

recht betrekking heeft op een hoeveelheid goederen die tezamen een feitelijk afgezonderd<br />

geheel vormen, een "hoop". Een dergelijke "hoop" <strong>van</strong> soortgoederen vormt zakenrechtelijk<br />

één enkel goed, zolang niet bepaalde <strong>van</strong> die goederen er<strong>van</strong> afgezonderd worden. Een<br />

afgezonderd geheel <strong>van</strong> soortgoederen kan dus voorwerp zijn <strong>van</strong> eigendom en dus <strong>van</strong><br />

overdracht - het BW spreekt <strong>van</strong> een verkoop "bij de hoop” (zie art. 1586 BW). De levering<br />

hier<strong>van</strong> kan gebeuren zoals <strong>van</strong> elke andere zaak.<br />

De genoemde beginselen gelden in beginsel ook voor geldsommen (chartaal geld en<br />

muntstukken), zij het dat in de meeste gevallen er geen afgezonderde "hoop" geld zal zijn.<br />

Muntstukken en biljetten worden in beginsel geacht vermengd te zijn met alle andere stukken<br />

en biljetten <strong>van</strong> dezelfde persoon (de confusio nummorum) 20 (zie de bespreking in Deel VI).<br />

Genoemde beginselen verhinderen ook niet dat er een onverdeeld aandeel in een afgezonderd<br />

geheel <strong>van</strong> soortgoederen kan worden overgedragen of behouden. Bij zo’n overdracht wordt<br />

de verkrijger dan dadelijk voor dat aandeel mede-eigenaar <strong>van</strong> het geheel. Op die manier kan<br />

een zakelijk recht op soortgoederen worden verschaft zonder de daarmee overeenstemmende<br />

hoeveelheid af te zonderen (te specificeren). Zoals verder wordt uiteengezet kan de levering<br />

<strong>van</strong> zo’n onverdeeld aandeel solo consensu geschieden op dezelfde wijze als voor zaken, dan<br />

18 Soms wordt dit als een tweede aspect <strong>van</strong> het specialiteitsbgeinsel gezien eerder dan een afzonderlijk<br />

beginsel, bv. SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 14.<br />

19 Bij toepassing <strong>van</strong> het eenheidsbeginsel daarentegen is op onzelfstandige bestanddelen in beginsel geen<br />

afzonderlijk eigendomsrecht mogelijk.<br />

20 Deze regel heeft als dusdanig enkel betrekking op chartaal en niet op giraal geld, vermits giraal geld een<br />

schuldvordering op de rekeningvoerende instelling betreft (zie verder Deel VII).<br />

30


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wel door de uitgifte <strong>van</strong> zakenrechtelijke waardepapieren. In omgekeerde richting kan de<br />

eigenaar <strong>van</strong> soortgoederen die vermengd wordt met andere<strong>van</strong> dezelfde soort, medeeigenaar<br />

<strong>van</strong> een aandeel in de hoop worden 21 .<br />

Als vuistregel kan men daarbij hanteren dat er sprake is <strong>van</strong> een mede-eigendomsrecht zolang<br />

de eigendomsaanspraken <strong>van</strong> de verschillende partijen in procenten kunnen worden bepaald<br />

(in relatieve cijfers), en niet of niet alleen in absolute getallen (hoeveelheden); dat de rechten<br />

<strong>van</strong> partijen post factum (bv. bij faillissement) in procenten zouden kunnen worden uitgedrukt<br />

op grond <strong>van</strong> de feitelijke aanwezige hoeveelheid, is niet voldoende voor het behoud <strong>van</strong><br />

eigendomsrechten.<br />

Voorbeelden (nader besproken in het deel VI waardepapieren):<br />

- wanneer zakenrechtelijke waardepapieren worden uitgegeven (m.b. bij uitgifte <strong>van</strong> celen<br />

door een opslagbedrijf) of verhandeld (m.b. verhandeling <strong>van</strong> cognossementen die slechts op<br />

een deel <strong>van</strong> een lading betrekking hebben);<br />

- bij de organisatie <strong>van</strong> effectendepots (CSD’s, Central Securities Depositories) voor de<br />

collectieve bewaring <strong>van</strong> effecten. Aangezien het hier om een afgezonderd vermogen gaat,<br />

wordt dit later besproken (Hoofdstuk IV en deze meer specifiek in Deel VI).<br />

Afgescheiden vermogens, zoals bv. de huwelijksgemeenschap, de maatschap en de feitelijke<br />

vereniging, vormen meer in het algemeen een uitzondering op deze beginselen en worden<br />

zoals gezegd verder uitvoeriger besproken (Hoofdstuk IV).<br />

2° Uitwerking en nuancering<br />

Wel hebben deze beginselen een vrij verschillende praktische betekenis naargelang de aard<br />

<strong>van</strong> de goederen, wat we hier even kort uitwerken.<br />

a) Onroerende goederen<br />

Bij onroerend goed hebben deze beginselen een heel aparte betekenis. De specificatie <strong>van</strong> onroerend goed is in<br />

omzeggens alle gevallen mensenwerk – uitgezonderd bijzondere gevallen zoals bv. kleine eilanden.<br />

Oorspronkelijk geschiedde de - horizontale - individualisering <strong>van</strong> onroerend goed natuurlijk materieel - door<br />

afpaling, grachten en hagen, e.d. - en deze materiële specificatie heeft nog enig belang i.v.m. bezit en verjaring,<br />

maar zij is geen vereiste meer voor de overdraagbaarheid: daartoe kan de specificatie louter "kadastraal" - op<br />

plan - gebeuren. Het specialiteitsbeginsel valt hier te omzeggens te herleiden tot het publiciteitsbeginsel: het<br />

goed moet in de publiciteit, d.i. de registers, als een welbepaald perceel gespecificeerd zijn. Dat de “eenheid” en<br />

“specialiteit” <strong>van</strong> een onroerend goed aldus conventioneel zijn, of liever registermatig zijn, kan goed gezien<br />

worden in het appartementsrecht.<br />

De verticale individualisering <strong>van</strong> onroerend goed kan omzeggens uitsluitend op papier geschieden: zij vereist<br />

een splitsingsakte (splitsing in appartementen; splitsing in eigendom <strong>van</strong> de grond en opstalrecht). Beperkingen<br />

zijn hier te vinden in de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten en de wettelijke omschrijving daar<strong>van</strong>.<br />

21 Vgl. SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 15.<br />

31


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wel zijn bepaalde zakelijke rechten onzelfstandig en volgen zij dus noodzakelijkerwijze de hoofdzaak:<br />

hypotheek en erfdienstbaarheden.<br />

b) Roerende zaken<br />

i) Beginsel<br />

Roerende zaken zijn het echte werkterrein <strong>van</strong> het eenheids- en specialiteitsbeginsel. Hier<br />

spelen deze beginselen omzeggens onverkort en leiden zij dwingend tot eenheid <strong>van</strong><br />

eigendomsrecht in geval <strong>van</strong> natuurlijke natrekking, zaaksvorming of vermenging. Zolang de<br />

goederen niet afgezonderd of verzelfstandigd (of omgekeerd tot een eenheid samengebracht)<br />

zijn kan een afzonderlijk eigendomsrecht of ander zakelijk recht erop niet tot stand komen en<br />

vindt de overdracht of vestiging daar<strong>van</strong> dus geen uitwerking, tenzij ze tezamen met de<br />

hoofdzaak gebeurt of voor een geheel <strong>van</strong> soortzaken ineens.<br />

Ook hier is echter een band met het publiciteitsbeginsel: voor zakelijke rechten vatbaar zijn -<br />

en dus “zaak” - zijn die eenheden die voor bezit vatbaar zijn. Waar er andere<br />

publiciteitsmogelijkheden bestaan, zijn er dan ook uitzonderingen op deze beginselen.<br />

Ook buiten de natuurlijke natrekking om zijn er wettelijke gevallen <strong>van</strong> dwingende natrekking,<br />

waardoor bepaalde goederen niet voor afzonderlijke overdracht vatbaar zijn.<br />

Gezien deze schakeringen kent ons recht enkele uitzonderingen op de genoemde regel,<br />

voornamelijk de volgende.<br />

ii) Handelszaak of inboedel als voorwerp <strong>van</strong> pandrechten<br />

De inpandgeving <strong>van</strong> een handelszaak (Fr. fonds de commerce) kan “globaal“ geschieden,<br />

hoewel de handelszaak overigens niet als een rechtelijke algemeenheid geldt (zie art. 2 tot 4<br />

Wet inpandgeving handelszaak); wat betreft de voorraden en schuldvorderingen is het<br />

voorwerp "vlottend". Men past de “harmonicaregel” toe, door de handelszaak in sommige<br />

opzichten als één enkele zaak te behandelen waar<strong>van</strong> de om<strong>van</strong>g toe- en afneemt.<br />

Ook het onderpand <strong>van</strong> het pandrecht (voorrecht genoemd) <strong>van</strong> de verhuurder op de inboedel,<br />

en <strong>van</strong> het landbouwvoorrecht is “vlottend”. Het betreft hier feitelijke algemeenheden, geen<br />

afgescheiden vermogens (die laatste "hebben" naast activa ook passiva).<br />

Deze zekerheidsrechten worden verder nader besproken (in Deel IV Hoofdstuk V).<br />

iii) Wisselpand<br />

Bij inpandgeving <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>gbare goederen aanvaardt de rechtspraak dat het pand niet op<br />

individueel bepaalde goederen is gevestigd, maar op de aanwezige goederen <strong>van</strong> die soort tot<br />

beloop <strong>van</strong> een bepaalde hoeveelheid (en gegeven dat ze niet <strong>van</strong> hogere waarde zijn): het<br />

32


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zogenaamde wisselpand 22 , voor het eerst erkend door het Hof <strong>van</strong> Cassatie in 1914 23 .<br />

Wanneer de goederen ver<strong>van</strong>gen worden, wordt er dan ook geen nieuw pandrecht gevestigd,<br />

maar loopt het bestaande pandrecht door op de ver<strong>van</strong>gende goederen (pandwisseling, Fr.<br />

substitution de gage). Vereist is daartoe:<br />

- dat de goederen <strong>van</strong> dezelfde aard zijn, dan wel door partijen als ver<strong>van</strong>ging worden<br />

beschouwd 24 , doch dan wel slechts binnen de grenzen <strong>van</strong> dezelfde waarde;<br />

- een continuïteit nodig <strong>van</strong> het bezit, zodat het oorspronkelijk pandrecht slechts doorloopt op<br />

de kleinste intermediaire hoeveelheid ("lowest intermediate balance rule").<br />

NB. Wanneer de goederen niet strikt <strong>van</strong> dezelfde aard zijn, is het wel nog mogelijk dat het<br />

oorspronkelijk pandrecht gehandhaafd blijft door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie, maar<br />

daartoe is er wel een causaal verband vereist tussen het wegvallen <strong>van</strong> de vorige goederen en<br />

de indeplaatstreding <strong>van</strong> de nieuwe (causaal verband dat niet vereist is bij de figuur <strong>van</strong> het<br />

wisselpand).<br />

iv) Roerend door anticipatie ? -Tak- en wortelvaste vruchten<br />

Volgens de rechtspraak 25 kunnen roerende goederen, waaronder - doch niet uitsluitend - land-<br />

of bosbouwproducten, ook op voorhand - d.w.z. voor de losmaking <strong>van</strong> de grond - roerend<br />

worden gemaakt 26 . Sommige rechtsleer stelt dat in zo’n geval de eigendom <strong>van</strong> deze<br />

“roerende goederen door anticipatie” los <strong>van</strong> de grond kan overgaan 27 . Een dergelijke<br />

afwijking <strong>van</strong> de beginselen <strong>van</strong> ons zakenrecht zonder wettelijke grondslag is echter niet<br />

gerechtvaardigd en wordt dan ook terecht door anderen verworpen 28 . Het gaat duidelijk om<br />

een leer contra legem 29 (zie art. 520-521 BW). Er is <strong>van</strong>zelfsprekend geen bezwaar tegen dat<br />

dergelijke zaken afzonderlijk het voorwerp kunnen zijn <strong>van</strong> een verbintenis en kunnen<br />

worden verkocht, en het is dan ook volmaakt mogelijk dat dergelijke roerendmaking aanvaard<br />

22 Zie hierover F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 266-270; uitvoerig V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, nr. 662<br />

e.v.<br />

23 Zie reeds Cass. 12 november 1914, Pas. 1915-16 I 124; Zie ook (zij het in casu gemotiveerd met verwijzing<br />

naar een zgn. beding <strong>van</strong> ondeelbaarheid); Hof Gent 4 mei 1961, RW 1961-62, 841 concl. A.g. MATTHIJS =<br />

RCJB 1963, 61 noot P. VAN OMMESLAGHE; Hof Gent 12 maart 1981, Pas. 1981 II 78.<br />

24 In de zaak <strong>van</strong> 1914 ging het om waardepapieren.<br />

25 Reeds in Cass. 31 maart 1834, Pas., 234.<br />

26 Cass. 13 maart 1986, Arr. 976 = JT 1988, 315 noot F. 't KINT.<br />

27 J. HANSENNE, Les biens, Fac. Droit de Liège 1996, nr. 61-62. DERINE & VANNESTE, Zakenrecht, I A,<br />

(uitgave 1974) nr. 82 en F. <strong>van</strong> NESTE, Zakenrecht, I (uitgave 1990), p. 152-153, nr. 82 zijn echter<br />

dubbelzinnig : enerzijds wordt Dekkers aangehaald, volgens dewelke de eigendom tussen partijen louter<br />

consensueel overgaat, anderzijds wordt gesteld dat de koper zijn zakelijk recht maar verkrijgt door<br />

inbezitneming. Ook DE PAGE is dubbelzinnig: in Traité V, p. 654 en 656, nrs. 723 en 727; gaat het om een<br />

verkoop <strong>van</strong> een bestaand goed maar volgens Traité V, p. 660 nr. 733 en VII, p. 444 en 525, nrs. 516, 2° en 586<br />

gaat de eigendom maar over bij de afscheiding.<br />

28 G. GALOPIN, Les biens, la propriété et les servitudes, Luik, Vaillant-Carmanne, 1932, p. 32-33 en 35, nr.<br />

23; J. LIMPENS, La vente en droit belge, Brussel, Bruylant, 1960, p. 731, nr. 2112 a); C. DEMOLOMBE,<br />

Cours de Code Napoléon, IX, p. 433-434, nr. 518.<br />

29 Ter verdediging doet de rechtsleer een beroep op art. 1529 Ger.W. en art. 45, lid 5 Hyp.W. Uit art. 45, lid 5<br />

volgt geenszins dat beplantingen e.d. het voorwerp kunnen zijn <strong>van</strong> een afzonderlijk eigendomsrecht vooraleer<br />

de natrekking doorbroken is door het hout te kappen; het zegt alleen dat het kappen toegestaan is - de<br />

eigendomsoverdracht vindt echter pas door het kappen plaats. Art. 1529 Ger.W. is een bijzonder geval met een<br />

zeer beperkt toepassingsgebied.<br />

33


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wordt voor de toepassing <strong>van</strong> de registratierechten. Maar de uitvoering <strong>van</strong> die verbintenis,<br />

namelijk de eigendomsoverdracht zelf, kan m.i. maar uitwerking hebben eenmaal de<br />

natrekking doorbroken is. Het cassatie-arrest <strong>van</strong> 1834, waarop deze leer steunt, stelde<br />

overigens nog zeer duidelijk dat de eigendom pas overgaat bij het plukken <strong>van</strong> de vruchten en<br />

het voordien slechts om een roerende schuldvordering gaat: “l’acheteur n’entend acquérir que<br />

le droit de détacher ces fruits du sol et d’en disposer après les avoir détachés, après qu’ils<br />

sont devenus des objets mobiliers”. Voor zover het om een uitzondering zou gaan die op de<br />

traditie berust als rechtsbron, en daarom zou moeten worden aanvaard, kan zij nog alleen<br />

betrekking hebben op land- en bosbouwproducten, hoogstens ook mijnbouwproducten, en niet<br />

op gelijk welk bestanddeel <strong>van</strong> gelijk welk onroerend goed.<br />

Wel kan op tak- en wortelvaste vruchten, in afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht, <strong>van</strong>af zes weken<br />

voor de normale rijpheid beslag worden gelegd (art. 1529 v. GerW.). Zij behoren ook tot het<br />

onderpand <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter en <strong>van</strong> het landbouwvoorrecht (en dus niet<br />

alleen de reeds geoogste vruchten).<br />

c) Schuldvorderingen.<br />

Dit wordt zoals gezegd nader besproken in Deel V. Samengevat kan men zeggen dat de eenheid,<br />

gespecifieerdheid en bepaaldheid <strong>van</strong> een schuldvordering zuiver conventioneel zijn, d.i. bepaald worden door<br />

de partijen in de verhouding tussen schuldeiser en schuldenaar. Het is deze verhouding die de schuldvordering<br />

specificeert.<br />

d) Andere onlichamelijke goederen<br />

Ook bij andere onlichamelijke goederen (dan zakelijke rechten op zaken) wordt het "goed" door de rechtsregels<br />

gespecifieerd en hebben genoemde beginselen dus in concreto een andere betekenis. Dit wordt hier niet verder<br />

behandeld.<br />

b. Het vereiste <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> het goed (de zaak).<br />

Een vrij evident vereiste (waar<strong>van</strong> niet alle toepassingen evenwel evident zijn) is het bestaan<br />

<strong>van</strong> het goed waarop een zakelijk recht betrekking zou hebben. Zakelijke rechten kunnen dan<br />

ook geen betrekking hebben op (absoluut) toekomstige goederen, maar enkel op bestaande.<br />

Ook dit is een duidelijk verschil tussen zaken- en verbintenissenrecht.<br />

Goederen zijn slechts "absoluut toekomstig" zolang zij als dusdanig in het geheel niet bestaan.<br />

Bestaat het goed reeds, maar is de schuldenaar <strong>van</strong> de verbintenis tot geven nog geen eigenaar<br />

<strong>van</strong> het goed en heeft hij ook anderszins geen beschikkingsbevoegdheid, dan spreekt men<br />

soms <strong>van</strong> “relatief toekomstige goederen”, doch dit stelt andere problemen dan hier aan de<br />

orde komen - dan gaat het namelijk over een probleem <strong>van</strong> beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong><br />

de schuldenaar.<br />

We hebben het hier ook niet over de verbintenisrechtelijke beperkingen aan rechtshandelingen<br />

betreffende toekomstige goederen.<br />

34


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De onmogelijkheid <strong>van</strong> zakelijke rechten op niet bestaande goederen sluit niet uit dat het recht<br />

wel een verwachting op een dergelijk goed kan beschermen in de vorm <strong>van</strong> een apart<br />

(onlichamelijk) recht, dat op zijn beurt verhandelbaar kan zijn. Zo ook zal eens<br />

schuldvordering tot het verschaffen <strong>van</strong> een toekomstig goed in beginsel wel verhandelbaar<br />

zijn.<br />

Vaak helpt het ook om rechten toe te kennen op goederen krachtens dewelke men later<br />

automatisch nieuwe goederen verkrijgt bij hun ontstaan (door natrekking, vruchtdraging,<br />

enzovoort). Zo bv. maakt de afsplitsing <strong>van</strong> een opstalrecht dat de opstalhouder eigenaar<br />

wordt <strong>van</strong> een nog op te richten gebouw, of de verkrijging <strong>van</strong> grondstoffen dat men eigenaar<br />

wordt <strong>van</strong> de nadien daarmee vervaardigde goederen.<br />

Bij roerende zaken kan men maken dat de bestemmeling eigenaar wordt door natrekking,<br />

namelijk door de grondstoffen waaruit een zaak wordt gefabriceerd over te dragen op de<br />

bestemmeling en de zaak dan door de aannemer voor rekening <strong>van</strong> die bestemmeling te laten<br />

fabriceren (koop- gevolgd door loonfabricage). Uit art. 565 BW blijkt dat enkel de regel dat<br />

een vermengde zaak slechts één eigendomsrecht kent dwingend is, niet de regels <strong>van</strong> art. 566<br />

v. (bv. art. 570-571 dat de onderscheiden waarde <strong>van</strong> grondstoffen en arbeid als maatstaf<br />

neemt) over wie dan de eigenaar is <strong>van</strong> die zaak. Ook de regels <strong>van</strong> art. 1789 en 1790 BW, die<br />

overigens rechtstreeks enkel de risico-overgang betreffen, zijn niet dwingend. Deze<br />

rechtsfiguur <strong>van</strong> de loonfabricage komt verder aan bod in Deel III Hoofdstuk III.<br />

Bijzondere vragen rijzen m.b.t. zgn. “toekomstige schuldvorderingen”, die we in deel V<br />

(schuldvorderingen) Hoofdstuk II bespreken.<br />

2. Eisen gesteld aan het zakelijk recht<br />

a. Publiciteitsbeginsel<br />

Zakelijke rechten worden in beginsel slechts erkend wanneer ze “publiek” zijn, d.i. voor het<br />

publiek kenbaar (in tegenstelling tot “stil”, d.i. verborgen).<br />

Een bijzondere publiciteit wordt georganiseerd door middel <strong>van</strong> registers voor onroerend goed<br />

(hypotheekregisters, zie Deel VII) en schepen (scheepsregisters, zie Deel VIII).<br />

Voor andere roerende zaken dan schepen functioneert in beginsel het bezit als publiciteit, en<br />

wanneer het bezit vermiddeld wordt door een derde, door de wetenschap <strong>van</strong> die derde (die<br />

soms vorm krijgt in bijzondere registers die de derde bijhoudt, bv. effectenrekeningen). Soms<br />

zijn er ook andere registers. Hetzelfde geldt voor schuldvorderingen die in een waardepapier<br />

zijn belichaamd.<br />

Bij schuldvorderingen op naam wordt de rol meestal gespeeld door:<br />

- de mededeling aan of kennis <strong>van</strong> de schuldenaar er<strong>van</strong>, of<br />

- wanneer de inning er<strong>van</strong> is toevertrouwd aan een derde, de wetenschap <strong>van</strong> die derde; een<br />

alternatief dat bij het laatste aansluit is het Centraal Beslagberichtenbestand (officieel<br />

35


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Proberen we na te gaan wat de numerus clausus precies betekent in het huidige Belgische<br />

positieve recht 31 .<br />

a) Geen nieuwe zakelijke rechten krachtens partijautonomie.<br />

i) Typenzwang<br />

De eerste betekenis <strong>van</strong> de numerus clausus is de onmogelijkheid voor partijen om, bv. door<br />

middel <strong>van</strong> een contract, (nieuwe) zakelijke rechten in het leven te roepen die niet door het<br />

rechtssysteem worden erkend.<br />

Nu mag de betekenis <strong>van</strong> de numerus clausus in ons recht niet overschat worden: de<br />

onmogelijkheid om nieuwe zakelijke rechten te scheppen is geen grondwettelijk of<br />

supranationaal beginsel, maar betekent alleen dat nieuwe zakelijke rechten niet door private<br />

partijen in het leven kunnen worden geroepen ("Typenzwang" of kwantitatieve beperking<br />

besloten in de numerus clausus), maar slechts door middel <strong>van</strong> een rechtsregel (dus ofwel<br />

door de wetgever, ofwel door een jurisprudentiële regel ter uitlegging <strong>van</strong> het recht). De<br />

numerus clausus houdt in dat rechten slechts zakelijke werking kunnen hebben voor zover dit<br />

door het recht (de wet) wordt erkend, en de wilsautonomie dus geen betrekking heeft op het<br />

scheppen <strong>van</strong> niet erkende zakelijke rechten 32 .<br />

Ook is het aantal rechten met zakelijke werking in ons recht langer dan doorgaans wordt<br />

gedacht. De numerus clausus verhindert niet dat er in ons recht een aantal toestanden zijn die<br />

traditioneel niet als aparte zakelijke rechten worden beschouwd, maar toch een zakelijke<br />

werking hebben.<br />

Traditioneel erkent ons recht behalve het eigendomsrecht een reeks beperkte zakelijke rechten<br />

die <strong>van</strong> het eigendomsrecht zijn afgesplitst:<br />

- enerzijds zakelijke genotsrechten (i.h.b. vruchtgebruik, gebruik en bewoning, erfpacht,<br />

opstal, erfdienstbaarheden, mijnveldeigendom);<br />

- anderzijds zakelijke zekerheidsrechten, welke verderop nader worden uitgewerkt (i.h.b.<br />

hypotheek, grondpand en onroerende bijzondere voorrechten; verschillende vormen <strong>van</strong><br />

pandrecht en bijzondere roerende voorrechten en aanverwante)<br />

- en als een bijzonder geval <strong>van</strong> genotsrecht het volgrecht <strong>van</strong> de auteur <strong>van</strong> een werk <strong>van</strong><br />

beeldende kunst op het werk (volgrecht dat recht geeft op een percentage <strong>van</strong> de prijs bij<br />

iedere verkoop); volgens een bepaalde opvatting is ook de licentie op een intellectueel recht<br />

een ‘zakelijk’ recht.<br />

Daarnaast kan men een recht met zakelijke werking zien in het "collectief pandrecht" dat de<br />

schuldeisers verkrijgen door het ontstaan <strong>van</strong> een samenloop (door beslag, faillietverklaring,<br />

ontbinding <strong>van</strong> een rechtspersoon e.d.m.).<br />

31 Voor een vergelijkene studie, zie B. AKKERMANS, The principle of numerus clausus in European Private<br />

law, Intersentia 2007.<br />

32 Klassieke toepassing daar<strong>van</strong> in de Belgische rechtspraak is Cass. 16 september 1966, Blieck, Pas. 1966 I 63<br />

= RCJB 1968, 116 n. J. HANSENNE.<br />

37


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook bepaalde rechten bij voorbaat hebben zakelijke werking:<br />

- het recht <strong>van</strong> de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud (zie verder Deel IV Hoofdstuk III);<br />

- het recht <strong>van</strong> de verwachter of na-erfgenaam bij een fideicommis (erfstelling over de hand);<br />

- het omzettingsrecht <strong>van</strong> de certificaathouder;<br />

- sommige vormen <strong>van</strong> terugkoop- of wederovernamerecht (bv. inzake bedrijventerreinen in<br />

art. 25 v. Decreet ruimtelijke economie <strong>van</strong> 13 juli <strong>2012</strong>).<br />

- in sommige opzichten het recht <strong>van</strong> een mede-eigenaar <strong>van</strong> een gemeenschappelijk<br />

vermogen op de afzonderlijke goederen die ingevolge toebedeling in zijn kavel zouden<br />

kunnen vallen.<br />

Hetzelfde kan men zeggen <strong>van</strong> bepaalde bewindsrechten:<br />

- het bewindsrecht <strong>van</strong> de middellijke vertegenwoordiger op de door hem verkregen<br />

schuldvorderingen (zie verder met name de bespreking <strong>van</strong> de kwaliteitsrekening in Deel V<br />

hoofdstuk VIII);<br />

- de zgn. saisine <strong>van</strong> bepaalde erfgenamen.<br />

Geen zakelijke rechten, maar rechten met een indirecte zakelijke werking zijn wettelijke<br />

voorkooprechten, naastingsrechten, e.d.m., en het recht <strong>van</strong> gezinsleden op de gezinswoning<br />

en huisraad (vgl. hoger afdeling B punt 4 b. voor deze alternatieve<br />

beschermingsmechanismen); zij hebben hun onrechstreekse zakelijke werking omwille <strong>van</strong><br />

het causaal stelsel <strong>van</strong> eigendomsoverdracht in ons recht (zie verder afdeling E punt 3 b.).<br />

Ook algemene voorrechten zijn, anders dan bijzondere voorrechten, géén zakelijke rechten<br />

(en beperken dus ook niet de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de schuldenaar).<br />

ii) Typenfixierung en relativering daar<strong>van</strong><br />

De regel <strong>van</strong> de numerus clausus gaat niet zover dat er in het geheel geen marge is voor<br />

partijen om de inhoud <strong>van</strong> het zakelijk recht (de afbakening <strong>van</strong> bevoegdheden tussen<br />

eigenaar en zakelijk gerechtigde) nader te regelen. Meer bepaald bij onroerende zakelijke<br />

genotsrechten bestaat er een dergelijke marge.<br />

Wel zijn er voor elk zakelijk recht grenzen aan wat in de vorm <strong>van</strong> zo’n recht kan worden<br />

gegoten ("Typenfixierung" of kwalitatieve beperking besloten in de numerus clausus).<br />

Deze grenzen worden bv. besproken in het zakenrecht waar het handelt over de onroerende<br />

zakelijke genotsrechten (wat kan er zoal binnen de categorie erfpacht, opstal of<br />

erfdienstbaarheid worden gebracht); voor het zekerheden- en insolventierecht zijn vooral <strong>van</strong><br />

belang of de numerus clausus in de weg staat aan zgn. zekerheidseigendom (zie verder Deel<br />

III Hoofdstuk III A.), beheerseigendom, of de mogelijkheid om beheer en waarde <strong>van</strong> de<br />

goederen zakenrechtelijk op te splitsen (de mogelijkheid <strong>van</strong> trusts).<br />

Deze grenzen voor het eigendomsrecht kunnen worden afgetoetst bij de bespreking <strong>van</strong> de<br />

volgende specifieke themata:<br />

- de vormen waarin toekomstige rechten in ons recht zakelijke werking kunnen verkrijgen;<br />

38


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de marge bij onroerende zakelijke genotsrechten;<br />

- fiduciaire verhoudingen in het algemeen en eigendom ten titel <strong>van</strong> beheer in het bijzonder;<br />

- zekerheidseigendom;<br />

- en andere bewindsrechten of mogelijkheden om beheer en waarde <strong>van</strong> goederen<br />

zakenrechtelijk op te splitsen (de mogelijkheid <strong>van</strong> trusts).<br />

De betekenis bij schuldvorderingen (afwezigheid <strong>van</strong> Typenfixierung: de schuldvordering is<br />

inhoudelijk een open categorie) komt in het deel V (schuldvorderingen) ter sprake.<br />

b) Beschikkingsbevoegdheid kan worden verleend aan een niet-eigenaar; middellijke<br />

vertegenwoordiging<br />

De numerus clausus sluit in ons recht ook niet uit dat de beschikkingsbevoegdheid bij<br />

overeenkomst kan worden verleend aan een derde zonder dat deze een zakelijk recht verkrijgt<br />

dat normaal deze bevoegdheid inhoudt. Een derde kan dus worden gemachtigd om in eigen<br />

naam over andermans goederen te beschikken. Dit wordt vertegenwoordiging genoemd<br />

(représentation indirecte of imparfaite, indirect representation, mittelbare Vertretung).<br />

Bij middellijke vertegenwoordiging handelt de vertegenwoordiger niet als lasthebber in enge<br />

zin, d.i. in naam <strong>van</strong> de lastgever, maar in eigen naam (proprio nomine) voor andermans<br />

rekening of voor gemene rekening 33 . Ons recht erkent deze rechtsfiguur op algemene wijze 34 .<br />

Het optreden kan daarbij zowel openlijk voor andermans rekening zijn, dan wel verborgen,<br />

d.i. naamlening. Dit laatste onderscheid is verbintenisrechtelijk niet <strong>van</strong> belang, maar<br />

zakenrechtelijk wel (zie de bespreking onder het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers in<br />

Hoofdstuk III Afdeling D).<br />

Schoolvoorbeelden <strong>van</strong> openlijke middellijke vertegenwoordigers voor rekening <strong>van</strong> een<br />

opdrachtgever (principaal) zijn de verschillende vormen <strong>van</strong> commissionair (waaronder de<br />

verkoopcommissionair, de beursmakelaar, de commissionair-expediteur e.d.m.). Andere<br />

voorbeelden <strong>van</strong> middellijke vertegenwoordigers (openlijk of verborgen) zijn de naamlener,<br />

de vennoot <strong>van</strong> een croupier, de beherende vennoot <strong>van</strong> een stille maatschap (die handelt in<br />

eigen naam voor gemene rekening).<br />

Een rechtstreekse verhouding ontstaat in beginsel enkel op zakenrechtelijk vlak, niet op<br />

verbintenisrechtelijk vlak.<br />

- Wanneer een middellijke vertegenwoordiger handelt, dan ontstaan er in beginsel géén<br />

schuldvorderingen tussen zijn opdrachtgever en de wederpartij, maar enkel tussen de<br />

middellijke vertegenwoordiger en de wederpartij enerzijds en tussen de middellijke<br />

vertegenwoordiger en de opdrachtgever anderzijds 35 (een rechtstreekse verhouding kan wel<br />

33 Dit laatste vinden we bij de zgn. “stille maatschap”.<br />

34 Vgl. reeds P.A. FORIERS, in Les opérations fiduciaires, (263) 265 v. en 299 v. - die evenwel ten onrechte<br />

verdedigt dat de middellijke vertegenwoordiger in de meeste gevallen wél eigenaar is <strong>van</strong> de goederen. Voor<br />

Frankrijk, zie recent F. LEDUC, “Réflexions sur la convention de prête-nom. Contribution à l’étude de la<br />

représentation imparfaite”, RTDCiv 1999, 283 v.<br />

35 Zie voor het openlijk voor rekening <strong>van</strong> derden optreden (commissie) o.m. Cass. 25 oktober 1963, RW 1963-<br />

39


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

het gevolg zijn <strong>van</strong> latere gebeurtenissen, zoals een overdracht <strong>van</strong> schuldvordering door de<br />

vertegenwoordiger aan zijn opdrachtgever of de toepassing <strong>van</strong> art. 103 FaillW). Uit het<br />

eerste volgt dat verbintenisrechtelijk de middellijke vertegenwoordiger enkel zichzelf<br />

verbindt. Uit het tweede leidt men af dat de schuldvorderingen die de middellijke<br />

vertegenwoordiger verkrijgt in beginsel zijn eigendom zijn - al moet dit worden geschakeerd<br />

en geldt in zekere zin veeleer het omgekeerde (deze vraag naar het statuut <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering die de middellijk vertegenwoordiger zelf verkrijgt (op zijn wederpartij) komt<br />

later nog ter sprake).<br />

- Zakenrechtelijk aanvaardt ons recht - i.t.t. sommige andere rechtsstelsels - dat de<br />

eigendomsoverdracht en andere zakenrechtelijke rechtsgevolgen rechtstreeks<br />

plaatsvinden tussen de opdrachtgever (vertegenwoordigde) en de derde-wederpartij 36 of<br />

omgekeerd, ook al ontstaat er in beginsel geen rechtstreekse verbintenisrechtelijke verhouding<br />

tussen hen. Wanneer de middellijke vertegenwoordiger goederen levert of ont<strong>van</strong>gt, gaat de<br />

eigendom in ons recht 37 rechtstreeks over tussen wederpartij en opdrachtgever, althans voor<br />

zover aan de overige vereisten voor dergelijke eigendomsoverdracht is voldaan (zie verder<br />

Afdeling E.).<br />

c) Beschikkingsbevoegdheid over eigen goederen kan niet bij overeenkomst worden beperkt.<br />

64, 1216 = Pas. I, 20; Cass. 22 oktober 1976, RW 1976-77, 1273 = Pas. I, 229. Dit geldt ook bij naamlening (het<br />

verborgen op naam <strong>van</strong> derden optreden), zie de terechte argumentatie <strong>van</strong> o.m. P.A. FORIERS, "Observations<br />

sur le contrat de prête-nom et la théorie des extensions de faillite", JT 1980, 417 v., meer bepaald 419-420; de<br />

wederpartij heeft géén keuze zoals bij veinzing, aangezien er (althans verbintenisrechtelijk) helemaal geen<br />

ontveinsde (gedissimuleerde) werkelijkheid is. Zo ook R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, nr. 911.<br />

36 In die zin W. <strong>van</strong> GERVEN, Algemeen deel, nr. 150, p. 489-490; L. SIMONT, "Le problème de la représentation<br />

dans le contrat de commission sur marchandises", JCB 1956, p. (129) 135 nr. 9 en 147 nr. 16 (argument<br />

uit o.m. het voorrecht <strong>van</strong> de commissionair) doch niet meer zo in "Exposé introductif", in Les intermédiaires<br />

commerciaux, Jeune Barreau Brussel 1990, (7) 19 nr. 13); L. FREDERICQ, Traité, I, nr. 177; VAN RYN-<br />

HEENEN, Principes, IV, nr. 62; VAN GERVEN-STUYCK, Ondernemingsrecht B, nr. 518; vgl. reeds F.<br />

LAURENT, Principes, XXIV, nr. 210; R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, nr. 912 en v. Anders P.A.<br />

FORIERS, in Les opérations fiduciaires, p. (263) 300-301. De onjuistheid <strong>van</strong> de andere stelling blijkt m.i. reeds<br />

uit art. 103, 2 FaillW, minstens voor alle gevallen waarin de commissionnair openlijk als dusdanig optreedt. Vgl.<br />

ook art. 13 V (vroeger 10 V) <strong>van</strong> het KB giraal effectenverkeer voor effectenrekeningen (effectenhandel via<br />

beursmakelaars). Een bijkomend argument is dat de commissionair een voorrecht - eigenlijk een wettelijk<br />

pandrecht - heeft op de goederen, wat inhoudt dat hij geen eigenaar is.<br />

37 Dat is ook zo in het Franse recht (zie F. LEDUC, “Réflexions sur la convention de prête-nom”, RTDCiv<br />

1999, (283) 309 nr. 31 met verwijzingen naar Franse cassatie- en andere rechtspraak) en in het<br />

(Staats)Nederlandse recht, dat laatste althans voor roerende goederen (zie art. 3:110 N.BW; L. GROEFSEMA,<br />

Bevoegd beschikken over andermans recht, Kluwer 1993). In het Duitse recht is dit slechts onder zeer strikte<br />

voorwaarden het geval, en vindt er in beginsel een dubbele eigendomsoverdracht plaats (tenzij bij Geheißerwerb<br />

(Geschäft für den, den es angeht) en overdracht <strong>van</strong> toekomstige schuldvorderingen). Dit sluit niet uit dat de<br />

fiduciant in sommige gevallen zakenrechtelijk wordt beschermd doordat de goederen juridisch afgezonderd<br />

blijven <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de tussenpersoon (namelijk voor goederen die fiduciair werden toevertrouwd). In<br />

het Zwitserse recht vinden we precies het omgekeerde <strong>van</strong> het Duitse recht (het aanvaardt dat men rechtstreeks<br />

goederen kan verkrijgen door middel <strong>van</strong> een tussenpersoon, maar geeft geen bescherming voor goederen die<br />

aan een tussenpersoon werden overgedragen tot beheer). Bij onroerend goed bestaat de mogelijkheid in het<br />

(Staats)Nederlandse en Duitse recht niet, en vindt er dus maar een rechtstreekse verkrijging door de<br />

gemeenschap plaats wanneer ook in naam <strong>van</strong> de gemeenschap wordt verkregen - zie voor (Staats)Nederland HR<br />

2 april 1976, Modehuis Nolly, NJ 450.<br />

40


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een partij kan bij het verlenen <strong>van</strong> een volmacht aan een andere partij wel de verbintenis<br />

aangaan dat hij zelf bepaalde handelingen niet zal stellen, bv. bepaalde goederen niet zal<br />

vervreemden, doch een dergelijke verbintenis heeft geen zakelijke werking. Met andere<br />

woorden: beschikkingsbevoegdheid over eigen goederen kan (anders dan<br />

vertegenwoordigingsbevoegdheid) niet bij overeenkomst worden beperkt. Wel kan er een<br />

verbintenis worden aangegaan om niet te vervreemden, maar die maakt niet<br />

beschikkingsonbevoegd, m.a.w. heeft geen zakelijke werking 38 . Een zakenrechtelijke<br />

beperking kan enkel voortvloeien uit erkende rechten met zakelijke werking (zie de<br />

"catalogus").<br />

d) Overdraagbaarheid kan niet bij overeenkomst worden beperkt: conventionele<br />

vervreemdingsbeperkingen hebben geen zakelijke werking.<br />

De numerus clausus houdt ook in dat beperkingen <strong>van</strong> de overdraagbaarheid <strong>van</strong> goederen,<br />

die niet bij wet zijn voorzien, in beginsel geen zakelijke werking hebben. Zakelijke werking<br />

hebben enkel de wettelijke vervreemdingsbeperkingen, dit zijn diegene die de wet zelf<br />

vastknoopt aan bepaalde rechtsfeiten, of die krachtens de wet bij overeenkomst kunnen<br />

worden bedongen of uit een overeenkomst voortvloeien (een voorbeeld <strong>van</strong> het laatste is het<br />

voorkooprecht <strong>van</strong> de pachter).<br />

Louter persoonlijke (d.i. obligatoire) rechten, zoals conventionele of testamentaire onvervreemdbaarheden, voor-<br />

kooprechten, goedkeuringsbedingen, aankoopopties, hypotheekverboden en andere "negatieve zekerheids-<br />

bedingen" (zie verderHofdstuk III Afdeling E.), verhuringsverboden, e.d.m. hebben dus in beginsel géén<br />

zakelijke werking.<br />

Dit wordt in Afdeling D. nader besproken (algemene bespreking <strong>van</strong> de overdraagbaarheid en beperkingen<br />

eraan) (dit alles onder voorbehoud <strong>van</strong> wat in het Deel V (schuldvorderingen) wordt uiteengezet over de zgn.<br />

externe werking <strong>van</strong> intern aangebrachte modaliteiten of beperkingen <strong>van</strong> schuldvorderingen (die maakt dat<br />

dergelijke beperkingen in beginsel wel tegenwerpelijk zijn aan derden en dus een werking hebben die gelijkt op<br />

die <strong>van</strong> een zakelijk recht)).<br />

3° Gevolgen bij fiduciaire verhoudingen.<br />

Het beginsel <strong>van</strong> de numerus clausus en de invulling er<strong>van</strong> met de door ons recht erkende<br />

zakelijke rechten betekent dat er niet zoiets bestaat als “fiduciaire eigendom” in ons recht.<br />

Ons recht kent natuurlijk wel fiduciaire verplichtingen – dit is de verplichting om bij het<br />

stellen <strong>van</strong> rechtshandelingen, zij het als gerechtigde dan wel als vertegenwoordiger, te<br />

handelen in het belang <strong>van</strong> de fiduciant en niet in het eigen belang (en daarover rekenschap en<br />

verantwoording af te leggen). Meestal betekent dat ook dat de handelende persoon de<br />

opbrengst <strong>van</strong> zijn handelen (bv. zijn beheer <strong>van</strong> goederen) aan de fiduciant moet doen<br />

toekomen. In zoverre de eigenaar <strong>van</strong> de goederen aan de begunstigde verantwoording is<br />

verschuldigd over zijn beheer en niet zelf gerechtigd is tot de winst (of hoogstens tot een<br />

38 Zo ook R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, nr. 669-705.<br />

41


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

percentage er<strong>van</strong>), is er dus een “fiduciaire verplichting” (fiduciary duty, Treupflicht, d.i.<br />

loyaliteitsverplichting). Het is dus evident mogelijk in ons recht om bij rechtshandeling<br />

daadwerkelijke schuldvorderingen toe te kennen die in verhouding staan tot de<br />

vermogenswaarde <strong>van</strong> bepaalde goederen of in ruil voor de overdracht <strong>van</strong> bepaalde<br />

goederen, waarbij de begunstigde ook een derde kan zijn 39 .<br />

Maar het fiduciair karakter <strong>van</strong> een bevoegdheid met betrekking tot goederen verschaft de<br />

partij jegens wie men deze verplichting heeft nog geen zakelijk recht ten aanzien <strong>van</strong> die<br />

goederen; de fiduciaire schuldvordering blijft in beginsel een zuivere schuldvordering.<br />

Wanneer iemand goederen in eigendom overdraagt aan een ander onder de verplichting deze<br />

in het belang <strong>van</strong> de overdrager te beheren en hem de opbrengst <strong>van</strong> die goederen over te<br />

maken, dan kan men die overdracht natuurlijk wel een fiduciaire ovrerdracht noemen, maar<br />

dan heeft de fiduciair wel de volle eigendom <strong>van</strong> die goederen en niet een apart soort<br />

eigendom, dat niet in zijn privévermogen zou vallen of waardoor hij niet alle bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> een eigenaar zou hebben. Zijn schuldeisers kunnen er beslag op leggen, en gaat de<br />

fiduciair failliet, dan vallen die goederen in de faillissementsboedel; als het niet de bedoeling<br />

is een volle eigendom over te dragen, gaat het slechts om een pandrecht behalve in die<br />

gevallen waarin de wet zelf bijkomend een fiduciaire eigendom erkent (zie verder de<br />

bespreking <strong>van</strong> de zgn. zekerheidseigendom in Deel III hoofdstuk III Afdeling A 1.b.).<br />

Dit sluit natuurlijk niet uit dat het recht zich ontwikkelt en bepaalde rechtsposities die eerder niet als zakelijk<br />

werden erkend door die ontwikkeling op een bepaald ogenblik wel een zakelijke werking kunnen krijgen. De<br />

rechtsleer worstelt daar dan vaak mee en wringt zich in allerlei bochten om toch maar bepaalde fenomenen te<br />

verklaren zonder toe te geven op vaak achterhaalde stellingen (in deze Inleiding zullen we daar<strong>van</strong> meerdere<br />

voorbeelden zien, bv. ten aanzien <strong>van</strong> de rechtspositie <strong>van</strong> de koper onder eigendomsvoorbehoud, <strong>van</strong> de<br />

retentor, <strong>van</strong> de certificaathouder <strong>van</strong> effecten, <strong>van</strong> de beslaglegger, <strong>van</strong> de begunstigde <strong>van</strong> een<br />

kwaliteitsrekening, <strong>van</strong> de verwachter <strong>van</strong> een fideicommis). Het aantal rechten met zakelijke werking in ons<br />

recht is dan ook, zoals gezegd, groter dan traditionele lijstjes aangeven.<br />

In het common law wordt op ruime schaal aanvaardt dat de schuldeiser <strong>van</strong> een fiduciaire verplichting (celui qui<br />

trust) geen loutere schuldvordering heeft maar een “equitable interest” die soms ook gewoonweg “equitable<br />

ownership” wordt genoemd (of korter: “equity” 40 ); dit is met nam het geval bij de trust in al zijn vormen. Ook in<br />

sommige andere rechtsstelsels zijn er nog andere gevallen waarin de fiduciant zakenrechtelijk beschermd wordt<br />

zonder eigenaar te zijn (bv. in het Franse recht de recent ingevoerde fiducie door rechtspersonen aan financiële<br />

instellingen, art. 2011 v. CC ingevolge de Wet nr. 2007-211 <strong>van</strong> 19 februari 2007).<br />

Meer algemeen vormt de bestemming <strong>van</strong> een goed, zelfs wettelijk bepaald, op zichzelf nog<br />

geen zakelijk recht (zie bv. voor subsidievorderingen Cass. 15 oktober 1999 41 ).<br />

39 Voorbeelden vinden we bij bij de klassieke vastgoedcertificaten, bij beleggingen in beleggingsvennootschappen<br />

anders dan als aandeelhouder, bij “portage” <strong>van</strong> aandelen (waarbij de porteur volledig eigenaar wordt,<br />

maar er tussen hem een derde een overeenkomst bestaat met o.m. een verkoop- en/of – aankoopoptie) e.d.m.<br />

Bepaalde verzekeringsproducten zijn eveneens aan fiduciaire verplichtingen onderworpen (nl. wanneer<br />

winstdeling is beloofd).<br />

40 Omvat wel meer dan de hier gegeven omschrijving; zo worden ook de rechten <strong>van</strong> aandeelhouders <strong>van</strong> aan<br />

vennootschap equity genoemd.<br />

41 Cass. 15 oktober 1999, RW 2000-2001, 479 = TBH 2000, 233 noot Ch.A. LEUNEN = JLMB 2000, 752 =<br />

42


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3. Eisen gesteld aan de titularis <strong>van</strong> het recht; toebedeling aan een vermogen <strong>van</strong> één of<br />

meerdere personen<br />

a. Geen zakelijke rechten zonder titularis (bestaan <strong>van</strong> de gerechtigde)<br />

1° Regel bij ontstaan <strong>van</strong> zakelijke rechten<br />

Zakelijke rechten kunnen slechts bestaan in hoofde <strong>van</strong> een persoon (of meerdere personen<br />

tegelijk) die reeds bestaat (bestaan). Ook dit is een beginsel <strong>van</strong> ons zakenrecht, dat eventueel<br />

ook in verband kan worden gebracht met de numerus clausus. Zij kunnen dus niet toekomen<br />

aan een vermogen dat niet aan een of meerdere personen toebehoort. Dat ze in beginsel ook<br />

allen in het ene vermogen <strong>van</strong> die persoon vallen, wordt onder b. herhaald. Maar op de eerste<br />

plaats moet er dus een persoon (of meerdere personen) zijn aan wie het recht toekomt, zij het<br />

een natuurlijke persoon, zij het een rechtspersoon.<br />

Deze regel is vooral <strong>van</strong> belang bij overdrachten of vestigingen mortis causa: eigendom kan<br />

maar overgaan op c.q. een zakelijk recht gevestigd worden ten gunste <strong>van</strong> een persoon die<br />

bestaat ten tijde <strong>van</strong> het overlijden <strong>van</strong> de de cujus.<br />

Er kan wel een verbintenis bestaan om een nog niet bestaande persoon te begunstigen, mits<br />

deze verbintenis wordt aangegaan jegens een wel bestaande “bedinger”. Maar men kan geen<br />

gerechtigde of beneficiary zijn <strong>van</strong> een zakelijk recht zolang men niet bestaat.<br />

Of een persoon bestaat, dient natuurlijk te worden bepaald door de daarvoor toepasselijke wet.<br />

2° Uitzonderingen<br />

Op die regel gelden een aantal beperkte uitzonderingen, waarbij een persoon die nadien het<br />

leven ziet toch rechtstreeks verkrijger kan zijn:<br />

- infans conceptus pro iam nato habetur: een verwekt kind, mits het levend geboren wordt,<br />

kan begunstigde zijn <strong>van</strong>af de verwekking (zie bv. art. 906 BW);<br />

- een fideicommis (erfstelling over de hand) kan in een beperkt aantal gevallen ook gevestigd<br />

worden ten gunste <strong>van</strong> ook nog niet geboren kinderen <strong>van</strong> de begiftigde (zie art. 1048-1050<br />

BW); voor zover het recht <strong>van</strong> de verwachter een zakelijk recht is (zoals door ons verdedigd,<br />

maar wel betwist), gaat het om een zeldzaam geval <strong>van</strong> een "zwevend" zakelijk recht tot aan<br />

de geboorte <strong>van</strong> een kind <strong>van</strong> de begiftigde;<br />

- volgens sommigen zou ook het eigendomsrecht <strong>van</strong> een vennootschap of vereniging op de voor haar oprichting<br />

bestemde gelden (op een afgezonderde rekening) blijkbaar met terugwerkende kracht ingaan, aangezien deze<br />

gelden in geval <strong>van</strong> oprichting zouden ontsnappen aan de schuldeisers <strong>van</strong> de inbrenger 42 . Deze opvatting is<br />

RCJB 2001, noot N. THIRION "La théorie de l'égalité des créanciers en concours d'une personne morale en<br />

liquidation: nouveauw enseignements de la Cour de cassation". Het feit dat de subsidie wettelijk voor een<br />

bepaalde uitgave moest worden gebruikt, verschaft de leverancier <strong>van</strong> die uitgave nog geen voorrecht op de<br />

subsidievordering. Vgl. eerder Cass. 27 januari 1983, Arr. 1982-83, 307 = RW 1983-84, 1637 (beslagbaarheid<br />

<strong>van</strong> subsidievorderingen).<br />

42 L. SIMON, La loi du 6 mars 1973 modifiant la législation relative aux sociétés commerciales, Brussel 1875,<br />

43


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zeer betwistbaar : de terugwerking geldt enkel voor de verbintenissen aangegaan ten name <strong>van</strong> de vennootschap<br />

in oprichting (zie art. 60 Wb. Venn; zo ook art. 3 § 2 VZW-wet zoals gewijzigd door de W. 2 mei 2002), niet<br />

voor het ontstaan <strong>van</strong> een afzonderlijk vermogen.<br />

3° Toepassing<br />

Bij overdracht onder levenden aan een persoon die nog niet bestaat, meer bepaald een<br />

rechtspersoon in oprichting, kan de overdracht of vestiging (het rechtsgevolg) maar<br />

plaatsvinden op het ogenblik waarop deze persoon ontstaat.<br />

Onder de oude Vzw-wet voorzag art. 27 dat de oprichting <strong>van</strong> een stichting <strong>van</strong> openbaar nut kon terugwerken<br />

tot op de dag <strong>van</strong> het overlijden <strong>van</strong> de stichter (wanneer de stichting testamentair werd opgericht, dan wel bij<br />

akte onder levenden, doch de stichter intussen overleed). De huidige vzw-wet, zoals gewijzigd bij Wet <strong>van</strong> 2 mei<br />

2002, bepaalt dit evenwel niet meer. Onder de nieuwe vzw-wet ontstaat de private stichting maar door de<br />

neerlegging <strong>van</strong> de statuten ter griffie en de stichting <strong>van</strong> openbaar nut door de erkenning bij Koninklijk Besluit.<br />

Men moet daaruit afleiden dat onder de nieuwe wet de goederen tot op die dag eigendom blijven <strong>van</strong> de<br />

stichters, zij het dat er <strong>van</strong>af de datum <strong>van</strong> de oprichtingsakte (bij oprichting bij akte onder levenden) of <strong>van</strong> het<br />

overlijden (bij oprichting bij authentiek testament) wel een verbintenis tot overdracht geldt - die, bij een<br />

testamentaire stichting, t.a.v. de erfgenamen <strong>van</strong> de erfgenamen een last <strong>van</strong> de nalatenschap is.<br />

Bijzondere bepalingen of bedingen kunnen wel bepalen dat de overdracht toch plaatsvindt, maar dan ten gunste<br />

<strong>van</strong> een andere persoon, indien de oprichting niet plaatsvindt binnen een bepaalde termijn (zie in dit verband bv.<br />

art. 60 Wb.Venn). Gaat de oprichting <strong>van</strong> een testamentaire stichting niet door, dan komen de goederen toe aan<br />

de erfgenamen.<br />

In het Anglo-Amerikaanse recht daarentegen kan men een “trust for purposes” scheppen ook zonder<br />

afzonderlijke rechtspersoon, en zonder dat er een eigenlijke beneficiary is, terwijl die beschikking niet louter<br />

verbintenisrechtelijk is. Wél moet er dan een “enforcer” zijn, die zoals de derde-bedinger bij ons de trustee kan<br />

verplichten de trustverbintenissen uit te voeren, met dien verstande dat dit in tegenstelling tot een verbintenis uit<br />

een derdenbeding wel een zekere zakelijke werking heeft.<br />

b. Toebehoren <strong>van</strong> alle goederen tot het ene vermogen <strong>van</strong> de persoon, behoudens erkende<br />

afgescheiden vermogens.<br />

Zoals (hoofdstuk I) reeds uiteengezet hanteert het Belgische recht als uitgangspunt dat elke<br />

persoon een vermogen heeft, en dat elke persoon slechts één vermogen heeft. Alle goederen<br />

<strong>van</strong> een persoon - dus alle zaken en andere vermogensrechten – vormen in beginsel één enkel<br />

vermogen (wat niet uitsluit dat bepaalde goederen mede-eigendom kunnen zijn <strong>van</strong> meerdere<br />

personen en daarbij aandelen in dat goed dus in meerdere vermogens vallen). Het<br />

belangrijkste gevolg daar<strong>van</strong> is, zoals bepaald in art. 7 en 8 Hypotheekwet, dat in beginsel alle<br />

goederen <strong>van</strong> een persoon tot gemeenschappelijk onderpand strekken <strong>van</strong> al zijn schuldeisers.<br />

p. 8 nr. 11 zoals blijkbaar instemmend aangehaald door E. DIRIX, “Kwaliteitsrekeningen. Algemene inleiding<br />

en toepassingen” , in Inzake kwaliteit, Kluwer Deventer 1998, (3) 12.<br />

44


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Hieruit volgt dat een apart vermogen in beginsel vereist dat er een aparte persoon is. Ook<br />

bestaan er in beginsel geen vermogens andere dan die <strong>van</strong> personen. We zullen verderop in<br />

Hoofdstuk IV niettemin zien dat er in afwijking <strong>van</strong> die beginselen ook in ons recht<br />

welbepaalde soorten afgescheiden vermogens bestaan.<br />

45


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING D. Overdraagbaarheid en beslagbaarheid<br />

1. Overdraagbaarheid<br />

Het is ook een algemeen beginsel <strong>van</strong> ons zakenrecht 43 dat goederen overdraagbaar zijn (Fr.<br />

transférable, maar meestal zegt men aliénable; En. transferable; Dui. übertragbar) en<br />

vatbaar zijn voor bezwaring met erkende zakelijke rechten (voor “erkende”, zie hoger in<br />

Afdeling C de bespreking <strong>van</strong> het beginsel <strong>van</strong> de numerus clausus).<br />

Op deze regel bestaan er een reeks uitzonderingen <strong>van</strong> goederen die niet overdraagbaar zijn,<br />

of slechts na vervulling <strong>van</strong> bepaalde vereisten.<br />

a. Wettelijke beperkingen <strong>van</strong> de overdraagbaarheid.<br />

1° Goederen buiten de handel<br />

Zie hoger in di hoofdstuk II bij Afdeling A punt 2.<br />

2° Wettelijke niet-overdraagbaarheid ter bescherming <strong>van</strong> bepaalde partijen: rechten die<br />

intuitu personae zijn ten gunste <strong>van</strong> de persoon jegens wie ze worden uitgeoefend.<br />

Sommige andere goederen zijn niet overdraagbaar (Fr. inaliénable) omdat zij krachtens de<br />

wet intuitu personae zijn ten gunste <strong>van</strong> de persoon jegens wie ze worden uitgeoefend, zo bv.<br />

het recht <strong>van</strong> gebruik en bewoning (art. 631 BW) of het ouderlijk vruchtgebruik op goederen<br />

<strong>van</strong> de minderjarige (art. 384 BW). Deze onoverdraagbaarheid is relatief in die zin dat het<br />

recht natuurlijk wel kan beëindigd worden, en met instemming <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> het goed<br />

aldus aan iemand anders kan toekomen.<br />

Vergelijkbaar is de situatie <strong>van</strong> het aandeel in een gemeenschappelijk vermogen dat intuitu<br />

personae wordt geacht (maatschap, tenzij intuitu pecuniae; huwgemeenschap, ook na de<br />

ontbinding er<strong>van</strong>, e.d.) – zie de bespreking <strong>van</strong> afgescheiden vermogens in Hoofdstuk IV.<br />

Onroerende zakelijke genotsrechten kunnen krachtens een bijzondere bepaling bij de<br />

vestiging er<strong>van</strong> eveneens niet-overdraagbaar worden gemaakt met zakelijke werking (voor<br />

zover die bepaling geldig is).<br />

Verder wordt de overdracht <strong>van</strong> schuldvorderingen soms wettelijk beperkt om aldus de<br />

schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering te beschermen (zie bv. de beperkingen aan de overdracht<br />

<strong>van</strong> schuldvorderingen uit overeenkomsten <strong>van</strong> consumentenkrediet, zoals bepaald door art.<br />

25 v. WCK).<br />

Het kan ook om een tijdelijke niet-overdraagbaarheid gaan: art. 609 § 1 lid 4 Wb. Venn. bepaalt dat<br />

personeelsaandelen gedurende 5 jaar niet overdraagbaar zijn. Deze bepaling beschermt de schuldenaar, d.i. de<br />

43 Expliciet in bv. art. 3:83 I NBW and BGB § 137.<br />

46


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vennootschap die de aandelen uitgeeft voor haar personeel.<br />

3° Overdracht slechts na vervulling <strong>van</strong> bepaalde wettelijke vereisten <strong>van</strong> openbare orde.<br />

Sommige andere goederen zijn slechts overdraagbaar nadat aan opschortende vereisten,<br />

waaronder bv. een vergunning of machtiging, is voldaan. Denken we bv. aan de overdracht<br />

<strong>van</strong> risicogronden onder het bodemsaneringsdecreet (art. 102 en v. Bodemsaneringsdecreet<br />

2006), art. 5.2.1. <strong>van</strong> het Grond- en pandendecreet <strong>van</strong> 27 maart 2009 (“Wonen in eigen<br />

streek”), en sommige regels inzake cultuurgoederen.<br />

4° Accessorium sequitur principale (niet afzonderlijk overdraagbaar zijn <strong>van</strong> afhankelijke<br />

rechten).<br />

Goederen die zakenrechtelijk niet bestaan, omdat ze een onzelfstandig onderdeel <strong>van</strong> een zaak<br />

uitmaken, zijn niet overdraagbaar zolang ze niet verzelfstandigd zijn. Dat volgt uit het hoger<br />

(afdeling C punt 1) besproken eenheidsbeginsel (uitgewerkt aan de hand <strong>van</strong> de regels inzake<br />

natrekking).<br />

Evenmin afzonderlijk overdraagbaar zijn bepaalde rechten die afhankelijk zijn <strong>van</strong> een<br />

hoofdzaak (accessorium sequitur principale). Het gaat hier dan om de natrekking in ruimere<br />

zin, die verderop wordt besproken (meer bepaald in Deel V voor accessoire<br />

schuldvorderingen).<br />

5° Wettelijke niet-overdraagbaarheid ter bescherming <strong>van</strong> de gerechtigde zelf (de schuldeiser)<br />

en zijn gezin.<br />

Een hele reeks schuldvorderingen zijn door de wet niet of slechts beperkt overdraagbaar (en<br />

verpandbaar) gemaakt om zo de gerechtigde zelf (de eigenaar er<strong>van</strong>, dan wel de pandhouders<br />

e.d.m., of zijn gezin of onderhoudsgerechtigden) te beschermen (en onrechtstreeks soms ook<br />

wel de schuldenaar). Zij worden in Deel V hoofdstuk I besproken.<br />

De niet-overdraagbaarheid valt samen met een niet-beslagbaarheid. In beginsel kan <strong>van</strong> die<br />

rechten ook geen afstand worden gedaan, tenzij (onder bepaalde voorwaarden) voor het<br />

verleden.<br />

6° Overdracht slechts na vervulling <strong>van</strong> bepaalde wettelijke vereisten ter bescherming <strong>van</strong><br />

bepaalde schuldeisers <strong>van</strong> de schuldeiser.<br />

Beperkingen op de overdraagbaarheid <strong>van</strong> schuldvorderingen vinden we onder meer bij schuldvorderingen op de<br />

staat wegens overheidsopdrachten. Zij worden verder besproken in Deel V. Verder ook bij overname <strong>van</strong><br />

aandelen in een landbouwvennootschap of <strong>van</strong> aandelen in een S-BVBA, e.d.m.<br />

b. Afwezigheid <strong>van</strong> zakelijke werking <strong>van</strong> conventionele overdrachtsbeperkingen en<br />

verbintenisrechtlijke begrenzingen er<strong>van</strong><br />

47


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dergelijke bedingen en beperkingen hebben geen zakelijke werking, evenwel met bepaalde<br />

nuances (1°). Om enige werking te kunnen hebben, moeten de bedingen eerst<br />

verbintenisrechtelijk geldig zijn (2°).<br />

1° Afwezigheid <strong>van</strong> zakelijke werking<br />

a) Beginsel<br />

Zoals ook hoger (afdeling C punt 2 b) reeds uitgelegd, houdt de numerus clausus ook in dat<br />

beperkingen <strong>van</strong> de overdraagbaarheid <strong>van</strong> goederen, die niet bij wet zijn voorzien, in<br />

beginsel geen zakelijke werking (Fr. effet réel, Dui. dingliche Wirkung; En. proprietary effect)<br />

hebben 44 . D.w.z. dat conventionele en testamentaire (niet-wettelijke) beperkingen de<br />

"overdraagbaarheid" niet beperken en evenmin de eigenaar onbevoegd maken om te<br />

beschikken. De geldigheid <strong>van</strong> dergelijke bedingen houdt immers nog geen zakelijke werking<br />

in. En nog veel minder is een vervreemding in strijd met een beding <strong>van</strong><br />

onvervreemdbaarheid nietig, zoals wel eens ten onrechte wordt gesteld 45 . Deze beperkingen<br />

hebben in beginsel enkel verbintenisrechtelijke gevolgen.<br />

Louter persoonlijke (d.i. obligatoire) rechten, zoals conventionele of testamentaire<br />

onvervreemdbaarheden, voorkooprechten, goedkeuringsbedingen, aankoopopties,<br />

hypotheekverboden en andere "negatieve zekerheidsbedingen" (zie verder Hoofdstuk III<br />

Afdeling E.5.a.), verhuringsverboden, e.d.m 46 hebben dus in beginsel géén zakelijke<br />

werking 47 .<br />

b) Nuances<br />

i) Obligatoire aanspraak op de verkrijger<br />

Als het beding verbintenisrechtelijk geldig is, vormt de schending er<strong>van</strong> wanprestatie tussen<br />

partijen. De derde-verkrijger kan mogelijks medeplichtig zijn aan de wanprestatie, wat de<br />

bedinger eveneens een schuldvordering tot schadeloosstelling oplevert.<br />

In afwijking <strong>van</strong> de algemene zakenrechtelijke regel kunnen zij een zakelijke werking hebben<br />

voor zover zij tot de normale bedingen <strong>van</strong> een beperkt zakelijk recht (zoals erfpacht)<br />

behoren.<br />

ii) Onrechtstreekse zakelijke werking<br />

44 Vgl. BGB § 137, NBW 3:83, 1.<br />

45 Bv. A. DELIEGE, “Inaliénabilité”, Répertoire notarial, nr. 32.<br />

46 Zie bv. Hof Gent 25 oktober 1996, AJT 1996-97, 356 (voorkooprecht is louter obligatoor, zelfs al is het<br />

overgeschreven); A. DE BOUNGNE, “Voorkeurrechten en verkoopbeloften (aankoopoptie), N.F.M. 1991, (143)<br />

150, die eraan toevoegt dat men wel een hypothecaire inschrijving kan nemen tot waarborg <strong>van</strong> de vergoeding<br />

die bij miskenning <strong>van</strong> het voorkeurbeding verschuldigd zal zijn.<br />

47 Vgl. DE PAGE, Traité, V 907-907; COLIN & CAPITANT, Cours élémentaire de droit civil, I nr. 1608. Vgl.<br />

art. 1379 Italiaanse C.C.<br />

48


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Onrechtstreeks kunnen zij wel een zakelijke werking krijgen, indien vervreemding in strijd<br />

met het verbod als een ontbindende voorwaarde wordt bedongen (vgl. ook de royeerbaarheid<br />

<strong>van</strong> certificaten). Soms gaat de wetgever verder en verschaft hij een ‘zakelijk’ recht <strong>van</strong><br />

wederinkoop of overname (bv. Decreet ruimtelijke economie <strong>2012</strong>). Ook kunnen de rechten<br />

<strong>van</strong> de bedinger in geval <strong>van</strong> wanprestatie <strong>van</strong> de andere partij (bv. recht op<br />

schadevergoeding) worden gewaarborgd door middel <strong>van</strong> een voorbehoud <strong>van</strong> hypotheek (of<br />

onroerend voorrecht), enzovoort.<br />

Naar Frans recht geldt er wel een onoverdraagbaarheid voor om niet verkregen goederen,<br />

wanneer deze onoverdraagbaarheid bedongen is overeenkomstig art. 900-1 CC. Deze<br />

voorheen in de Franse rechtspraak ontwikkelde theorie (in de CC ingeschreven in 1971) is in<br />

België evenwel niet aanvaard.<br />

iii) Bijzonder statuut <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam<br />

Ook gelden er bijzondere regels inzake schuldvorderingen; overdrachtsbeperkingen e.a. bij<br />

schuldvorderingen op naam zijn tegenwerpelijk voor zover ze geldig bedongen zijn in de<br />

interne verhouding; dit wordt uitvoeriger besproken in Deel V (schuldvorderingen).<br />

iv) Bij beperkte zakelijke rechten<br />

In afwijking <strong>van</strong> de algemene zakenrechtelijke regel kunnen zij een zakelijke werking hebben<br />

voor zover zij tot de normale bedingen <strong>van</strong> een beperkt zakelijk recht (zoals erfpacht) behoren<br />

(vgl. hoger bij de bespreking <strong>van</strong> de numerus clausus, Afd. C 2.b).<br />

2° Verbintenisrechtelijke beperkingen op conventionele vervreemdingsbeperkingen.<br />

Om enige werking te kunnen hebben, moeten de bedingen verder eerst verbintenisrechtelijk<br />

geldig zijn. Ook op verbintenisrechtelijk vlak worden bedingen die de vervreemdbaarheid <strong>van</strong><br />

goederen beperken, aan banden gelegd. Hoewel het hier in beginsel niet om beperkingen <strong>van</strong><br />

zakelijke aard gaat, worden zij omwille <strong>van</strong> de samenhang met de hier behandelde vragen in<br />

dit hoofdstuk behandeld. Grenzen aan vervreemdbaarheidsbeperkingen bij schuldvorderingen<br />

worden bij de bespreking <strong>van</strong> overdracht <strong>van</strong> en zekerheden op schuldvorderingen besproken<br />

in Deel V.<br />

a) Algemene regel<br />

Omwille <strong>van</strong> de vrijheid <strong>van</strong> handel en nijverheid zijn bedingen <strong>van</strong> onvervreemdbaarheid slechts geldig indien<br />

zij voldoende beperkt zijn qua tijd en voorwerp en beantwoorden aan een rechtmatig belang 48 en niet uitsluitend<br />

48 SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE nr. 117; V. SAGAERT, “Nieuwe perspectieven op het eigendomsrecht<br />

na twee eeuwne brugerlijk wetboek”, in Zakenrecht. Droit des biens, Brugge 2005, p. 47 v. nrs. 6 tot 15; A.<br />

DELIEGE, “Inaliénabilité”, Répertoire notarial, nr. 14-29 met verwijzingen; E. DIRIX, in H. Bocken e.a.,<br />

Bijzondere overeenkomsten, XXXIVe postuniversitaire cyclus Willy Delva 2007-2008, p. (141) 152.<br />

In de rechtspraak: Hof Brussel 8 mei 1980, R.Not.B., 1981, 374; Rb. Luik 5 maart 1990, JLMB 1222; Rb.<br />

Tongeren 10 juni 1998, T.Not. 466; Rb. Antwerpen 25 februari 1988, T.Not. 201; verdere rechtspraak bij M.<br />

COENE, “Overzicht <strong>van</strong> rechtspraak. Giften”, TPR 1994, p. 1669 v.<br />

49


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voor het geval <strong>van</strong> vervreemding ingevolge beslag zijn geschreven 49 . Deze regel vinden we in art. 510 Wb.<br />

Venn. 50 , doch het gaat daar slechts om een bijzondere verwoording <strong>van</strong> een algemene regel. Het maakt daarbij<br />

geen verschil of het niet-vervreemden als een verbintenis wordt aangegaan, dan wel de vervreemding als een<br />

ontbindende voorwaarde wordt bedongen.<br />

Bovendien zijn deze bedingen ook inkortbaar indien ze het beschikbaar gedeelte overschrijden (dit betreft de<br />

veronderstelling <strong>van</strong> een schenking of legaat aan de reservatairen zelf - zij hebben nl. recht op een reserve “vrij<br />

en onbelast”).<br />

b) Rechtmatig belang<br />

Dat ze aan een rechtmatig belang moeten beantwoorden betekent dat de bedinger voor zichzelf of een derde het<br />

(subjectief) recht uit wanprestatie (heel vaak een uitdrukkelijk ontbindend beding) voorbehoudt om zijn eigen of<br />

diens rechtmatige belangen te beschermen 51 . Er moet dus worden nagegaan jegens wie de onvervreemdbaarheid<br />

wordt toegezegd, m.a.w. wie er een subjectief recht op heeft om de belover er<strong>van</strong> aan het beding te houden. Dit<br />

zal meestal de vervreemder zelf zijn (typisch vb.: bij verkoop met voorbehoud <strong>van</strong> vruchtgebruik), doch het kan<br />

ook een derde zijn (of meerdere personen).<br />

Voor zover men in een aan de algemene legataris (of legataris onder algemene titel) opgelegde last een<br />

onvervreemdbaarheid zou zien (juister : een verbod om aan iemand anders dan de bijzondere legataris te<br />

vervreemden), gaat het duidelijk om het belang <strong>van</strong> de begunstigde <strong>van</strong> die last en is er ook geen probleem <strong>van</strong><br />

ongeldigheid <strong>van</strong> het beding, zo de last onmiddellijk of binnen een beperkte termijn opeisbaar is (NB. Bij een<br />

bijzonder legaat daarentegen heeft de legataris dadelijk een zakelijk recht op de zaak, tenzij het een soortzaak is).<br />

Het rechtmatig belang wordt vrij algemeen aanvaard wanneer de schuldenaar <strong>van</strong> het verbod kwalitatieve<br />

verplichtingen heeft jegens de bedinger, zoals normaal het geval is bij een vruchtgebruiker jegens een blote<br />

eigenaar, enz.<br />

c) Beperking in de tijd.<br />

i) regel<br />

Beperking in de tijd moet niet uitdrukkelijk bedongen zijn, maar zal <strong>van</strong> rechtswege worden geïmpliceerd<br />

(uitlegregel potius ut valeat) 52 . Dit belet niet dat een uitdrukkelijke beperking natuurlijk aangewezen is. De<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> deze beperking, d.i. de toegelaten duur, kan sterk wisselen naargelang de aard <strong>van</strong> de verhouding -<br />

zo zal men bij onvervreemdbaarheid <strong>van</strong> blote eigendom, bedongen door de vruchtgebruiker, doorgaans<br />

aanvaarden dat deze onvervreemdbaarheid zolang kan duren als het vruchtgebruik zelf. Wanneer er tussen mede-<br />

eigenaars een aanwas- of tontine-overeenkomst is gesloten, waarbij elke partij de eigendom verwerft <strong>van</strong> het<br />

aandeel <strong>van</strong> de andere onder opschortende voorwaarden <strong>van</strong> het vooroverlijden <strong>van</strong> die andere, dan rechtvaardigt<br />

dit in beginsel ook een vervreemdingsverbod tot aan dat vooroverlijden. Vervreemdingsverboden bij koop-<br />

49 H. de PAGE, Traité, VIII nr. 341. Onbeslagbaarheidsbedingen hoeven eigenlijk niet nietig te zijn, ze zijn<br />

gewoon niet tegenwerpelijk aan de beslagleggende schuldeisers.<br />

50 Voorheen art. 41 § 2 Venn.W.<br />

51 En niet die <strong>van</strong> de verkrijger (H. de PAGE, Traité, VIII nr. 340; zie ook V 904 v.)<br />

52 Vgl. Hof Luik 16 december 1971, Pas., II, 45.<br />

50


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verkoop <strong>van</strong> sociale woningen tot beloop <strong>van</strong> 20 jaar worden door de rechtspraak aanvaard. In een aantal andere<br />

bijzondere gevallen bepaalt de wet de duur <strong>van</strong> het vervreemdingsverbod op 5 of 10 jaar 53 .<br />

Bij de toevallige onverdeeldheid gelden bedingen om in onverdeeldheid te blijven voor maximum 5 jaar (art. 815<br />

BW) Deze bepaling is echter niet <strong>van</strong> toepassing op de conventionele onverdeeldheid, door partijen<br />

georganiseerd (zie de aanhef <strong>van</strong> art. 577-2 BW), al blijft een deel <strong>van</strong> de rechtsleer hardnekkig en ten onrechte<br />

het tegendeel beweren.<br />

ii) wettelijke versoepeling<br />

De wet kan natuurlijk <strong>van</strong> deze regel afwijken en vervreemdingsverboden of -beperkingen opleggen of toestaan<br />

voor een langer periode of zelfs zonder tijdsbeperking. Men denke bv. in de vervreemdingsbeperkingen in de<br />

wetgeving op de economische expansie 54 .<br />

Bij het beding <strong>van</strong> conventionele terugkeer (art. 951 BW) is er impliciet een vervreemdingsverbod gedurende het<br />

leven <strong>van</strong> de begiftigde 55 .<br />

d) Beperkte om<strong>van</strong>g<br />

De vereiste <strong>van</strong> beperking qua voorwerp betekent dat het beding er niet mag op neerkomen dat een eigenaar<br />

omzeggens feitelijk handelingsonbekwaam wordt doordat hij over het grootste deel <strong>van</strong> zijn vermogen niet meer<br />

zou kunnen beschikken.<br />

2. De beslagbaarheid of verhaalsonderworpenheid <strong>van</strong> activa<br />

a. Wettelijke beperkingen <strong>van</strong> de beslagbaarheid<br />

1° Regel<br />

Het is ook een algemeen beginsel <strong>van</strong> ons zakenrecht dat goederen beslagbaar (saisissable)<br />

zijn. Dit is besloten in art. 7 HypW., dat het heeft over alle goederen, zowel roerende als<br />

onroerende 56 , tegenwoordige als toekomstige.<br />

Het feit dat een subsidie op een bepaalde wijze moet worden aangewend, maakt de<br />

schuldvordering op de subsidie niet onbeslagbaar 57 . Het gaat immers om een verplichting <strong>van</strong><br />

53 5 jaar in art. 54 Pachtwet en art. 5 Wet 16 mei 1900 Kleine nalatenschappen; 10 jaar in art. 6 Wet 29 augustus<br />

1988 Erfregeling landbouwbedrijven.<br />

54 Art. 32 Wet <strong>van</strong> 30 december 1970 op de economische expansie, enkel nog <strong>van</strong> toepassing in het Brussels<br />

Gewest; in Vlaanderen nu art. 75 lid 2 <strong>van</strong> het prgrammadecreet <strong>van</strong> 19 december 2003; in het Waals Gewest nu<br />

art. 21 <strong>van</strong> het Decreet <strong>van</strong> 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische<br />

bedrijvigheid.<br />

55 V. SAGAERT, in Over erven, L.A. Mieken Coene, p. (387) 404.<br />

56 Dit was ten dele een vernieuwing door de Code Napoléon, aangezien in het Ancien régime onroerende<br />

goederen grotendeels onbeslagbaar waren.<br />

57 Cass. 27 januari 1983, Arr. 1982-83, 307 = RW 1983-84, 1637; Cass. 15 oktober 1999, RW 2000-2001, 479 =<br />

TBH 2000, 233 noot Ch.A. LEUNEN = JLMB 2000, 752 = RCJB 2001, noot N. THIRION "La théorie de<br />

l'égalité des créanciers en concours d'une personne morale en liquidation: nouveaux enseignements de la Cour de<br />

51


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

24 dieren <strong>van</strong> de hoenderhof, met het stro, voeder en graan, nodig voor het strooisel en de<br />

voeding <strong>van</strong> dat vee gedurende één maand.<br />

Volgens art. 1 § 2 IV Auteurswet <strong>van</strong> 30 juni 1994 zijn niet gepubliceerde werken (die vatbaar zijn voor<br />

auteursrecht) niet beslagbaar.<br />

De rechtsleer en rechtspraak erkent ook nog andere goederen als uit hun aard onbeslagbaar, zoals vertrouwelijke<br />

documenten en familiepapieren, grafzerken, e.d.m. 60 .<br />

Logischerwijze dienen ook de schuldvorderingen die strekken tot verkrijging <strong>van</strong> een niet beslagbaar goed<br />

onbeslagbaar te zijn 61 .<br />

Art. 48 FaillW voegt hier nog aan toe dat de curators aan de gefailleerde natuurlijke persoon<br />

en aan zijn gezin het huisraad en de voorwerpen nodig voor eigen gebruik kunnen afgeven.<br />

Op beroepsgoederen (punt 3)) is er een uitzondering voor bepaalde schuldvorderingen: de<br />

prijs <strong>van</strong> de beroepsgoederen kan wel op die goederen worden verhaald. Zij maken verder ook<br />

deel uit <strong>van</strong> de failliete boedel, in afwijking <strong>van</strong> art. 1408 GerW.<br />

4° Niet-beslagbare schuldvorderingen<br />

Het betreft voornamelijk:<br />

- de inkomensvorderingen, met name voor zover ze niet overdraagbaar zijn (besproken in<br />

Deel V hoofdstuk I afdeling C);<br />

- verzekeringsvergoedingen tot vergoeding <strong>van</strong> beschadiging of verlies <strong>van</strong> niet-beslagbare<br />

goederen (art. 59, tweede zin LVO);<br />

- de schuldvordering uit onrechtmatige daad op vergoeding voor schade die aan de persoon is<br />

verbonden (d.i. lichamelijke en morele schade) (grondwetconforme verruiming <strong>van</strong> art. 16 IV<br />

FaillW) 62 ;<br />

- gelden <strong>van</strong> gedentineerden voortkomend uit ge<strong>van</strong>genisarbeid (art. 67 <strong>van</strong> KB 21 mei 1965).<br />

Sommige schuldvorderingen kunnen niet in beslag genomen worden voor bepaalde soorten<br />

60 F. 't KINT, Sûretés (2004), nr. 47.<br />

61 Deze regel vinden we uitdrukkelijk in de Duitse ZPO § 851 II.<br />

62 De regel uit de oude FaillW, die de uitzondering niet voorzag (nl. 444 W.Kh.) was overigens al eerder<br />

ongrondwettig verklaard in arrest nr. 11/2002 <strong>van</strong> 16 januari 2002, http://www.constcourt.be/public/n/2002/2002-011n.pdf,<br />

dit omdat gelijkaardige vergoedingen die toekomen aan werknemers<br />

krachtens de sociale zekerheid wel onbeslagbaar zijn. De wetgever heeft de uitzondering evenwel ten onrechte<br />

niet voorzien in het GerW, maar wel in art. 16 IV FaillW; het Grondwettelijk Hof oordeelde in zijn arrest nr.<br />

134/2008 <strong>van</strong> 2 oktober 2008, http://www.const-court.be/public/n/2008/ -134n.pdf, JLMB 2008, 1552 n Fr.<br />

GEORGES “Le préjudice lié à la personne soustrait de l’emprise du règlement collectif de dettes” = RW 2008-<br />

2009, 868, dat het eveneens ongrondwettig is wanneer deze vergoeding in de boedel zou vallen bij een<br />

collectieve schuldenregeling. Eerder in de zin <strong>van</strong> deze interpretatie DIRIX & BROECKX, Beslag (2001), p.<br />

408-409 nr. 699. Het Hof <strong>van</strong> cassatie is gevolgd in het arrest <strong>van</strong> 2 februari <strong>2012</strong>, nr. C.11.0093.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<strong>2012</strong>0202-7 door middel <strong>van</strong> een<br />

grondwetsconforme interpretatie <strong>van</strong> art. 1675/7 § 1 GerW, verduidelijkend dat dit zowel de vergoedingen<br />

betreft voor schade geleden voor de opening <strong>van</strong> als tijdens de procedure <strong>van</strong> collectieve schuldenregeling.<br />

53


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schulden (men kan ze “relatief onbeslagbaar” noemen):<br />

- bv. het inkomen <strong>van</strong> minderjarigen niet voor schulden uit consumentenkrediet (art. 37 § 2<br />

WCK).<br />

- Sommige schuldvorderingen zijn relatief onbeslagbaar en onverrekenbaar, d.w.z. kunnen<br />

niet in beslag genomen worden of verrekend worden ter voldoening <strong>van</strong> bepaalde<br />

schuldvorderingen. Zo sluit art. 29bis § 4 WAM uit dat de verzekeraar zijn verbintenis tot<br />

betaling <strong>van</strong> vergoeding aan de zwakke weggebruiker zou verrekenen met een<br />

regresvordering op diezelfde partij 63 .<br />

- de aanspraak <strong>van</strong> de "zwakke weggebruiker" op vergoeding <strong>van</strong> lichamelijke schade<br />

(inbegrepen kledijschade) door de WAM-verzekeraar overeenkomstig art. 29bis WAM kan<br />

niet in beslag worden genomen ter voldoening <strong>van</strong> een schuldvordering <strong>van</strong> die verzekeraar<br />

die eveneens verschuldigd is wegens het verkeersongeval 64 .<br />

5° Goederen <strong>van</strong> publiekrechtelijke rechtspersonen (art. 1412bis, ter en quater GerW) 65<br />

Niet beslagbaar zijn in beginsel:<br />

- de goederen <strong>van</strong> Belgische publiekrechtelijke rechtspersonen (art. 1412bis GerW),<br />

- deze <strong>van</strong> de instellingen <strong>van</strong> de EU (Protocol <strong>van</strong> 8 april 1965 op de voorrechten en<br />

immuniteiten <strong>van</strong> de EG) en<br />

- deze <strong>van</strong> buitenlandse staten (art. 23 Verdrag <strong>van</strong> Bazel <strong>van</strong> 16 mei 1972 over de immuniteit<br />

<strong>van</strong> staten), en volkenrechtelijke organisaties (bv. wat de NAVO betreft, Verdrag <strong>van</strong> Ottawa<br />

<strong>van</strong> 20 september 1951 nopens de rechtspositie <strong>van</strong> de NAVO)<br />

- de tegoeden <strong>van</strong> gelijk welke aard, waaronder wisselreserves, die buitenlandse centrale<br />

banken of internationale monetaire autoriteiten in België aanhouden of beheren voor eigen<br />

rekening of voor rekening <strong>van</strong> derden (art. 1412quater GerW 66 ),<br />

- de cultuurgoederen die eigendom zijn <strong>van</strong> buitenlandse mogendheden (inb. deelgebieden,<br />

geledingen, lokale besturen) of publiekrechtelijke internationale organisaties, en zich in<br />

België bevinden met het oog op een openbare en tijdelijke tentoonstelling op dit grondgebied<br />

(art. 1412ter GerW, zie de wettekst voor details);<br />

- de goederen bestemd voor de Belgische internationale samenwerking en voor de overige<br />

Belgische officiële ontwikkelingshulp (art. 11 bis W. 25 mei 1999 betreffende de Belgische<br />

internationale samenwerking 67 ).<br />

Beslagbaar zijn de goederen die voorkomen op de door die overheid opgestelde lijst <strong>van</strong><br />

beslagbare goederen; is er zo geen lijst of is ze ontoereikend, dan zijn de goederen beslagbaar<br />

63 Zie Cass. 2 oktober 2009, VAV 2010, 83 = JLMB 2010, 776 = RGAR 2010, 14627.<br />

64 Waaronder ook een verhaalsrecht wegens het ter beschikking stellen <strong>van</strong> het motorrijtuig aan een persoon<br />

zonder rijvergunning; in die zin Cass. 2 oktober 2009, nr. C.08.0200.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20091002-3 = JLMB 2010, 776 (dat handelde<br />

over schuldvergelijking, niet over beslag, maar daarvoor geldt dezelfde regel).<br />

65 Art. 1412bis bepaalt ook enkele afwijkende procedureregels. Over enkele aspecten daar<strong>van</strong> deed het GwH<br />

uitspraak in arrest nr. 63/<strong>2012</strong>, http://www.const-court.be/public/n/<strong>2012</strong>/<strong>2012</strong>-063n.pdf (geen<br />

ongrondewttigheid).<br />

66 Ingevoegd bij Wet <strong>van</strong> 24 juli 2008.<br />

67 Zoals ingevoegd bij Wet <strong>van</strong> 6 april 2008. Voor een kritische bespreking, zie A. HANSEBOUT, “De wet <strong>van</strong><br />

6 april 2008: over onbeslagbaarheid en aasgierfondsen”, RW 2008-2009, 595.<br />

54


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

die voor deze rechtspersonen kennelijk niet nuttig zijn voor de uitoefening <strong>van</strong> hun taak of<br />

voor de continuïteit <strong>van</strong> de openbare dienst 68 . De overheid heeft steeds het recht de in beslag<br />

genomen goederen ter ver<strong>van</strong>gen door andere in België gelegen goederen die ze zelf aanbiedt<br />

(en waar<strong>van</strong> de opbrengst volstaat), maar heeft volgens de rechtspraak 69 niet de plicht dat te<br />

doen om een beslag op te heffen. Een KB <strong>van</strong> 5 april 1995 bevat nadere regels voor de<br />

verklaring of lijst. Evenwel is er in al die tijd geen enkele overheid die zo’n verklaring heeft<br />

gepubliceerd; wel heeft de Vlaamse regering een aantal nadere maatregelen genomen voor de<br />

vastlegging <strong>van</strong> kredieten in geval <strong>van</strong> beslag door een schuldeiser (BVR <strong>van</strong> 1 september<br />

2006, B.S. 17 november 2006).<br />

Wat de tegoeden betreft die buitenlandse centrale banken of internationale monetaire<br />

autoriteiten in België aanhouden of beheren, is beslag mogelijk mits toestemming <strong>van</strong> de<br />

beslagrechter wanneer de beslaglegger aantoont dat de tegoeden uitsluitend bestemd zijn voor<br />

een economische of commerciële privaatrechtelijke activiteit (art. 1412quater § 2 GerW).<br />

Men ziet dus dat de onbeslagbaarheid <strong>van</strong> goederen <strong>van</strong> publieke rechtspersonen verder reikt<br />

dan enkel het openbaar domein, hoewel daarvoor (beperking <strong>van</strong> beslagbaarheid <strong>van</strong> het<br />

privaat domein) nauwelijks een rechtvaardiging is.<br />

Sinds enkele jaren wordt echter een belangrijke nuance aanvaard op grond <strong>van</strong> art. 6 § 1<br />

EVRM. In drie arresten <strong>van</strong> 21 december 2009 70 besliste het Hof <strong>van</strong> cassatie dat de<br />

immuniteit <strong>van</strong> internationale organisaties terzijde moet worden geschoven wanneer in de<br />

concrete omstandigheden <strong>van</strong> het geval deze immuniteit disproportioneel is, wat het geval is<br />

wanneer er geen andere redelijke middelen zijn om zijn rechten daadwerkelijk geldend te<br />

maken.<br />

6° Beperkte beslagbaarheid <strong>van</strong> de woning <strong>van</strong> een zelfstandige<br />

Een bijzonder beslagbeperking vinden we in art. 72 en v. <strong>van</strong> de Wet Diverse bepalingen <strong>van</strong><br />

25 april 2007, met uitwerking sedert 8 juni 2007 71 . De zakelijke rechten <strong>van</strong> een zelfstandige<br />

in hoofdberoep op zijn woning (onroerend goed dat de hoofdverblijfplaats is) kunnen door die<br />

persoon niet vatbaar voor beslag verklaard worden. Vereist is ook dat de woning niet of voor<br />

minder dan 30 % voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt (art. 75).<br />

Die onbeslagbaarheid betreft enkel schulden die uitsluitend beroepsmatig zijn (betrekking<br />

68 Van rekeningtegoeden wordt aangenomen dat zij altijd nuttig zijn: Hof Brussel 7 september 1999, RW 2000-<br />

2001, 1203 noot Stan BRIJS. Strenger voor de overheid: Beslagr. Brussel 20 december 1990, RW 1991-92 noot<br />

VAN VOLSEM & VAN HEUVEN (gelden niet noodzakelijk voor dagelijkse, lopende verplichtingen <strong>van</strong> een<br />

gemeente, zijn wel beslagbaar).<br />

69 Hof Brussel 7 september 1999, RW 2000-2001, 1203 noot Stan BRIJS.<br />

70 Cass. 21 december 2009, JT 2010, 129 n. E. DAVID = RW 2011-12, 690 met bijhorend artikel <strong>van</strong> J.<br />

WOUTERS, C. RYNGAERT en P. SCHMITT, Het Hof <strong>van</strong> Cassatie en de immuniteit <strong>van</strong> internationale<br />

organisaties. In dezelfde zin, w.b. een derdenbeslag lastens de NAVO, Beslagr. Brussel 23 juni 2011, JT 2011,<br />

655 n. E. DAVID; in dezelfde zin Cass. (Fr.) 25 januari 2005, JT 2005, 454 n. E. DAVID. Vgl. ook a contrario<br />

EHRM, grote kamer, 18 februari 1999, in de zaken Waite en Kennedy t/ Duitsland, Publ.Eur.Court H.R. 1999-I,<br />

393. en Beer en Regan t/ Duitsland, Publ.Eur.Court. H.R. 1999-I, 393.<br />

71 Literatuur o.m. A. COPPENS, "Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige", NjW 2007, 914.<br />

55


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

hebben op de zelfstandige beroepsactiviteit 72 ) en ontstaan nadat een daartoe strekkende<br />

verklaring <strong>van</strong> de zelfstandige is ingeschreven op het hypotheekkantoor (art. 77 I). Voor die<br />

inschrijving is vereist dat de verklaring eerst verleden wordt in een notariële akte (art. 74).<br />

Men kan geen verbintenis aangaan om in de toekomst géén dergelijke verklaring af te leggen<br />

(art. 73 zoals aangevuld bij Wet 6 mei 2009).<br />

Uitgesloten zijn naast privéschulden of gemengde schulden ook schulden uit een misdrijf en schulden waarvoor<br />

de zelfstandige aansprakelijk wordt gesteld krachtens art. 265 § 2, 409 § 2 of 530 § 2 Wb.Venn. (art. 77 II en<br />

III).<br />

Bij vervreemding <strong>van</strong> het onroerend goed kan de onbeslagbaarheid behouden blijven op een <strong>van</strong> de koopsom<br />

afkomstig rekeningtegoed en vervolgens overgaan op de nieuwe woning, mits wederbelegging binnen één jaar<br />

en naleving <strong>van</strong> de daarbij voorgeschreven formaliteiten en de som intussen op een kwaliteitsrekening bij de<br />

notaris geblokkeerd blijft (art. 81).<br />

De onbeslagbaarheid vervalt ex tunc bij overlijden (art. 80) en bij afstand (art. 78). Bij verlies<br />

<strong>van</strong> de hoedanigheid <strong>van</strong> zelfstandige (inb faillissement) vervalt ze ex nunc.<br />

Over het nut <strong>van</strong> deze regeling (gekopieerd uit een Franse wet <strong>van</strong> 1 augustus 2003 73 ) bestaat<br />

er grote twijfel.<br />

b. Conventionele beperkingen <strong>van</strong> de beslagbaarheid<br />

1° Beginsel<br />

Net zoals conventionele beperkingen <strong>van</strong> de overdraagbaarheid in beginsel geen zakelijke<br />

werking hebben, hebben ook conventionele beperkingen <strong>van</strong> de beslagbaarheid geen zakelijke<br />

werking ten aanzien <strong>van</strong> derden (schuldeisers).<br />

2° Nuance bij schuldvorderingen op naam ?<br />

Zoals hoger (punt 1.b.1°b)) gesteld, gelden er bijzondere regels voor schuldvorderingen op<br />

naam; intern bedongen beperkingen <strong>van</strong> de overdraagbaarheid hebben principieel externe<br />

werking, zoals uitvoeriger zal worden besproken in Deel V (Schuldvorderingen) hoofdstuk I.<br />

De vraag rijst dan of deze externe werking zo'n schuldvordering ook onbeslagbaar kan maken<br />

voor derden.<br />

Enerzijds is het zo dat schuldvorderingen maar beslagbaar zijn in zoverre ze bestaan in de<br />

interne verhouding; is een schuldvordering bv. opgeslorpt in een rekening-courant, dan is<br />

enkel het saldo beslagbaar.<br />

72 Bij wet <strong>van</strong> 6 mei 2009 werd art. 72 aangevuld met een ruimere omschrijving <strong>van</strong> “zelfstandige in<br />

hoofdberoep” die bv. ook bestuurdersmandaten in rechtspersonen omvat.<br />

73 Door L. 2003-721 pour l'initiative économique, art. 8, ingevoegd in de Code de Commerce boek V; S.<br />

PIEDELIEVRE, "L'insaisissabilité de la résidence principale de l'entrepreneur individuel", SJ éd. G. 2003 D. I,<br />

165, 1717.<br />

56


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Om een vergelijkbare reden zijn ook zgn. afwikkelingsrekeningen bij een betalings- en<br />

effectenafwikkelingssysteem niet beslagbaar (art. 9 Wet 28 april 1999); enkel het nettoresultaat <strong>van</strong> de<br />

afwikkeling is beslagbaar.<br />

Anderzijds is het in ons recht zo dat deze principiële externe werking <strong>van</strong> intern<br />

overeengekomen beperkingen in beginsel niet kan verhinderen dat de schuldvordering zoals<br />

ze intern bestaat, in beslag wordt genomen en gerealiseerd. Het beslag is (anders dan de<br />

overdracht) geen rechtshandeling <strong>van</strong> de titularis <strong>van</strong> de in beslag genomen schuldvordering.<br />

Partijen kunnen het beslag op de schuldvordering door een derde 74 (schuldeiser <strong>van</strong> de<br />

titularis) niet uitsluiten bij overeenkomst.<br />

74 Wel kan een individuele schuldeiser bij overeenkomst afstand doen <strong>van</strong> zijn verhaalsrecht ten aanzien <strong>van</strong><br />

een of meer goederen (of zelfs alle goederen of alle goederen behalve één) (zie verder Afdeling D.7.).<br />

57


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING E. De overgang <strong>van</strong> activa<br />

De verschillende wijzen waarop activa overgaan, worden in de handboeken zakenrecht<br />

besproken als wijzen <strong>van</strong> eigendomsverkrijging (acquisition, Eigentumserwerb). Ze worden<br />

hier slechts opgesomd, niet uitgewerkt. De gevolgen <strong>van</strong> de overgang <strong>van</strong> activa voor de<br />

passiva worden verder besproken (Hoofdstuk III afdeling A).<br />

1. Oorspronkelijke verkrijging<br />

Deze kan gegrond zijn:<br />

- op het bezit (verkrijgende verjaring, toe-eigening (occupatio) en aanverwante (schatvinding,<br />

vinding), vruchtdraging en –trekking);<br />

- op de beginselen <strong>van</strong> eenheid, specialiteit en bepaaldheid (natrekking (accessio),<br />

zaaksvorming (specificatio), confusio (Vermischung) en vermenging (commixtio,<br />

Vermengung)),<br />

- doordat goederen krachtens de wet ontstaan (erfdienstbaarheden krachtens de wet,<br />

schuldvorderingen, intellectuele rechten) (waarbij bij schuldvorderingen het recht soms reeds<br />

ab initio kan ontstaan in hoofde <strong>van</strong> een andere persoon dan diegene op wiens naam het<br />

ontstaan (kwalitatieve schuldvorderingen, bij middellijke vertegenwoordiging, bij uitoefening<br />

<strong>van</strong> een naastings- of uitkooprecht, door de wekring <strong>van</strong> een aanwasbeding, ...)<br />

- en enkele bijzondere gevallen zoals bv. toe-eigening bij namaking.<br />

Het recht <strong>van</strong> de verkrijger (acquéreur, Erwerber, acquirer) is niet afhankelijk <strong>van</strong> het recht<br />

<strong>van</strong> een persoon <strong>van</strong> wie het zou zijn afgeleid.<br />

Ook de verkrijging krachtens publiekrechtelijke regels (onteigening en aanverwante figuren (opeising,<br />

ruilverkaveling, verbeurdverklaring) is in beginsel oorspronkelijk, doch er gelden bijzondere regels wanneer de<br />

persoon tegen wie de maatregel gericht is niet de eigenaar is.<br />

2. Afgeleide verkrijging onder algemene titel<br />

Bij overgang onder algemene titel (Fr. transmission à titre universel, Dui. Gesamtnachfolge)<br />

gaat het om de verkrijging <strong>van</strong> een geheel vermogen of een onverdeeld aandeel erin (of een<br />

zakelijk recht op zo’n vermogen of aandeel erin) krachtens één enkele titel. Dit is een<br />

uitzondering op het specialiteitsbeginsel.<br />

Er zijn een beperkt aantal gevallen waarin dit in ons recht plaatsvindt, namelijk erfopvolging<br />

(en legaat onder algemene titel), vorming <strong>van</strong> een gemeenschap (huwgemeenschap, algemene<br />

maatschap), sommige verrichtingen met vennootschappen of bedrijfstakken (fusie, splitsing,<br />

inbreng algemeenheid, inbreng bedrijfstak, overdracht bedrijfstak), sommige gevallen <strong>van</strong><br />

ontbinding <strong>van</strong> een rechtspersoon, en zo men wil ook het algemeen beslag in zijn<br />

verschillende vormen (de algemene samenloop, zie in Deel IX de verschillende vormen<br />

daar<strong>van</strong>).<br />

58


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een natuurlijke persoon kan dus afzonderlijke delen <strong>van</strong> zijn vermogen – ut singuli –<br />

vervreemden, maar niet zijn vermogen als geheel, tenzij in de wettelijk toegelaten vormen<br />

(testament, algemene maatschap, ouderlijke boedelverdeling e.d.m.).<br />

3. Afgeleide verkrijging onder bijzondere titel<br />

a. Overzicht<br />

Bij verkrijging onder bijzondere titel gaat het steeds om de verkrijging <strong>van</strong> afzonderlijke<br />

goederen ("ut singuli"), waarbij de vereisten voor elk goed afzonderlijk moeten zijn vervuld.<br />

Is deze verkrijging afgeleid, dan blijft ze in beginsel beperkt tot de rechten die de persoon had<br />

<strong>van</strong> wie ze worden afgeleid.<br />

Een dergelijke verkrijging vinden we:<br />

- bij “overdracht” (zie hieronder b.);<br />

- bij de oneigenlijke natrekking (ingevolge waar<strong>van</strong> goederen met een ander goed meegaan<br />

doordat ze als bijzaak er<strong>van</strong> worden bestempeld, met name als kwalitatief recht);<br />

- bij persoonlijke subrogatie; en<br />

- wanneer een zekerheidsrecht krachtens de wet ontstaat (of althans krachtens een eenzijdige<br />

rechtshandeling <strong>van</strong> de begunstigde schuldeiser) – wettelijke hypotheken, sommige<br />

onroerende voorrechten, sommige roerende voorrechten, rechtstreekse vorderingen e.d.;<br />

Deze wijzen <strong>van</strong> verkrijging worden naargelang de categorie <strong>van</strong> goederen verder uitgewerkt<br />

in de delen over zakelijke zekerheden.<br />

b. Overdracht<br />

De in ons recht belangrijkste wijze <strong>van</strong> verkrijging <strong>van</strong> goederen is ongetwijfeld de<br />

overdracht (transfert, Übertragung, transfer) - in art. 711 BW kortweg omschreven als de<br />

“overdracht uit kracht <strong>van</strong> verbintenissen” -. Deze onderscheidt zich met name <strong>van</strong> de andere<br />

afgeleide wijzen <strong>van</strong> eigendomsverkrijging onder bijzondere titel doordat zij:<br />

- geschiedt krachtens en door middel <strong>van</strong> de uitvoering <strong>van</strong> een verbintenis<br />

(die verbintenis wordt de titel genoemd en de uitvoering er<strong>van</strong> levering in juridische zin (te<br />

onderscheiden <strong>van</strong> de feitleijke afgifte),<br />

- en doordat ons recht daaraan een heel stelsel <strong>van</strong> derdenbescherming (met name<br />

bescherming <strong>van</strong> verkrijgers te goeder trouw) tegen beschikkingsonbevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de vervreemder heeft vastgeknoopt, stelsel dat sterk samenhangt met de<br />

publiciteit die aan de levering kan worden gegeven.<br />

Hieruit volgen dan ook reeds de vier vereisten waaraan voor (de geldigheid <strong>van</strong>) een<br />

overdracht moet zijn voldaan:<br />

1° Geldige titel<br />

59


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Er moet een "geldige titel" zijn, d.i. een onderliggende overeenkomst of andere verbintenis tot<br />

overdracht (of vestiging <strong>van</strong> het zakelijk recht) (La. iusta causa adquirendi, Fr. juste titre,<br />

Dui. Rechtsgrund - meestal een zgn. Verpflichtungsgeschäft). Die titel is meestal afkomstig<br />

uit een overeenkomst, soms uit de wet. Omwille <strong>van</strong> deze titelvereiste noemt men ons<br />

zakenrecht “causaal” en niet abstract. Ook al dient de overdracht of vestiging zelf te worden<br />

onderscheiden <strong>van</strong> de onderliggende verbintenis (zie volgende punt hieronder), ze is daar<strong>van</strong><br />

niet “geabstraheerd”: de geldigheid <strong>van</strong> de eerstgenoemde is afhankelijk <strong>van</strong> de geldigheid<br />

<strong>van</strong> die onderliggende verbintenis.<br />

2° Levering<br />

Er moet een levering in juridische zin (livraison; Dui. Verfügungseschäft, bij roerende zaken<br />

Übergabe of Übergabesurrogat, bij onroerende goederen Auflassung; En. conveyance)<br />

plaatsvinden krachtens die titel, d.i. een uitvoering <strong>van</strong> die verbintenis. Als levering volstaat<br />

normaal in ons recht het akkoord <strong>van</strong> partijen over de totstandkoming <strong>van</strong> het zakelijk recht<br />

(en niet alleen over de verbintenis tot vestiging). Hoewel beiden in beginsel consensueel zijn<br />

en ook in tijd vaak samenvallen, moet men een onderscheid maken tussen de onderliggende<br />

overeenkomst (de verbintenis tot geven) en de levering in uitvoering daar<strong>van</strong> (met als<br />

rechtsgevolg - indien ook aan de andere vereisten is voldaan - de overdracht of vestiging).<br />

3° Beschikkingsbevoegdheid<br />

De vervreemder moet tot die beschikking bevoegd zijn; zoniet moeten de vereisten voor<br />

derdenbescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder vervuld zijn.<br />

Daartoe is omzeggens steeds vereist dat de verkrijger te goeder trouw is ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

beschikkings(on)bevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder.<br />

4° Overdraagbaarheid en andere objectieve vereisten<br />

Daarnaast is de overdracht ook onderwerpen aan de basisbeginselen <strong>van</strong> ons zakenrecht die<br />

hierboven (afdeling C en D) reeds werden besproken (namelijk de numerus clausus,<br />

specialiteits-, eenheids-, en bepaaldheidsbeginsel, vereiste <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> het goed,<br />

bestaan <strong>van</strong> de verkrijger, eventuele andere wettelijke vereisten voor overdraagbaarheid).<br />

Sommige daar<strong>van</strong> gelden voor alle goederen, omdat zij uit de algemene beginselen <strong>van</strong> ons zakenrecht volgen,<br />

andere hebben slechts op welbepaalde soorten goederen betrekking. Doch het gaat telkens om louter<br />

zakenrechtelijke vereisten. Verwijzingsrechtelijk geldt dan ook de wet <strong>van</strong> de ligging.<br />

Allen hebben ze tot gevolg dat de overdracht niet kan ingaan zolang aan deze vereisten niet is voldaan. Het zijn<br />

echter geen “voorwaarden” zoals de modaliteiten <strong>van</strong> een verbintenis, en hun vervulling werkt in beginsel niet<br />

terug. Zolang er niet aan is voldaan, heeft de verkrijger dan ook nog geen recht op het goed, ook niet onder<br />

opschortende voorwaarde, maar slechts een gebeurlijk (eventueel) recht.<br />

Dergelijke volstrekte vereisten voor overdraagbaarheid kunnen niet conventioneel worden bedongen - onder<br />

voorbehoud <strong>van</strong> wat in Deel V. gezegd wordt betreffende schuldvorderingen op naam.<br />

60


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

**<br />

*<br />

Vervulling <strong>van</strong> deze vier vereisten leidt tot het rechtsgevolg “overdracht” (<strong>van</strong> een goed) dan<br />

wel “vestiging” (<strong>van</strong> een beperkt zakelijk recht).<br />

4. Onzelfstandige of declaratieve wijzen <strong>van</strong> verkrijging.<br />

Traditioneel erkent ons recht ook een aantal operaties – waaronder in de meeste gevallen de<br />

verdeling - als “declaratief”. Zo spreekt art. 1 HypW ook <strong>van</strong> declaratieve of aanwijzende<br />

rechtshandelingen. Over de betekenis <strong>van</strong> dit begrip bestaat veel verwarring. Zo wordt een<br />

declaratieve operatie vaak wel eens verward met een retroactieve overdracht, terwijl er juist<br />

helemaal geen overdracht plaatsvindt.<br />

Hét kenmerk <strong>van</strong> een declaratieve operatie is inderdaad dat er geen sprake is <strong>van</strong> enige –<br />

zelfstandige - titel <strong>van</strong> overdracht of verkrijging. Door een declaratieve operatie wordt de<br />

titel waaronder de goederen gehouden worden (een algemene of een bijzondere) niet<br />

gewijzigd, maar de titel “voortgezet” door een slechts een deel <strong>van</strong> de gerechtigden of zelfs<br />

door een andere persoon (die niet reeds medegerechtigd was in het goed). De persoon die<br />

een goed bij een declaratieve operatie krijgt toebedeeld houdt het goed onder dezelfde titel<br />

waaronder het goed voor die operatie werd gehouden door de eigenaar er<strong>van</strong> – dan wel, bij<br />

toebedeling uit een mede-eigendom – door de persoon die het toebedeeld krijgt en zijn<br />

voormalige mede-eigenaars gezamenlijk. Hij heeft precies dezelfde rechten en precies<br />

hetzelfde bezit als datgene wat deze c.q. hij tezamen met de anderen - voordien reeds<br />

had(den).<br />

Dit kenmerk vonden we reeds bij de verkrijging onder algemene titel. Het blijkt evenwel in<br />

een beperkt aantal gevallen ook te bestaan bij verkrijgingen onder bijzondere titel, waaronder<br />

de verdeling (verder besproken in Hoofdstuk IV) en de zakelijke subrogatie. Bij de verdeling<br />

en met verdeling gelijkgestelde handelingen gaat het om een rechtshandeling; de zakelijke<br />

subrogatie vindt in beginsel <strong>van</strong> rechtswege plaats.<br />

61


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK III. Passiva en hun verhaalbaarheid en andere<br />

gevolgen voor het vermogen<br />

Het verhaal <strong>van</strong> een schuldeiser op het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar veronderstelt eerst en<br />

vooral dat er een schuld is in hoofde <strong>van</strong> die schuldenaar (afdeling A.). De verhaalbaarheid is<br />

niet voor alle schulden dezelfde (afdeling B.). Bij sommige schuldvorderingen zal de<br />

schuldeiser reële executie beogen (afdeling C.). In afdeling D. wordt dan het eigenlijke<br />

verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeiser op het vermogen uitgewerkt. In Afdeling E. bespreken we de<br />

zekerheidstechnieken. Vele daar<strong>van</strong> worden in de volgende delen (II en v.) uitgewerkt; in<br />

afdeling F. <strong>van</strong> dit hoofdstuk werken we wel reeds enkele rele<strong>van</strong>te informatieplichten en hun<br />

sancties uit.<br />

62


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING A. Ontstaan en overgang <strong>van</strong> passiva<br />

De gronden voor het ontstaan <strong>van</strong> iemands schulden (passiva <strong>van</strong> zijn vermogen) wordt<br />

behandeld in het verbintenissenrecht. Ook voor de wijzen <strong>van</strong> tenietgaan <strong>van</strong> verbintenissen<br />

verwijzen we in beginsel daarnaar 75 . Hier willen we wel aandacht geven aan de vraag mits<br />

welke vereisten passiva die niet in hoofde <strong>van</strong> een bepaalde persoon zijn ontstaan, op hem<br />

overgaan en zijn vermogen bezwaren. De vraag rijst meer bepaald in welke gevallen passiva<br />

overgaan op de verkrijger <strong>van</strong> activa. Ons recht maakt daarbij een fundamenteel onderscheid<br />

tussen de verkrijging onder algemene titel en de verkrijging onder bijzondere titel.<br />

1. Bij verkrijging onder algemene titel<br />

Bij overgang onder algemene titel (erfopvolging, fusie en opslorping, algemene gemeenschap<br />

<strong>van</strong> goederen e.d.m.) gaat het zoals gezegd om de overgang <strong>van</strong> een geheel vermogen of een<br />

onverdeeld aandeel erin.<br />

Kenmerkend is dat naast activa ook passiva, naast de goederen ook de schulden mee<br />

overgaan. De gebondenheid <strong>van</strong> de verkrijger aan de rechtstoestand <strong>van</strong> de rechtsvoorganger<br />

is hier het grootst. Dit betekent niet noodzakelijk dat de rechtsopvolger ook persoonlijk<br />

verbonden is voor de schulden, maar wel dat deze schulden verhaalbaar zijn op de onder<br />

algemene titel verkregen goederen. Noch derden met een zakelijk recht, noch schuldeisers<br />

worden in hun verhaal door die overgang aangetast. Daarom kan deze verkrijging <strong>van</strong><br />

rechtswege geschieden, zonder dat daartoe een levering of publiciteit moet worden vereist.<br />

Derdenbeschermingsmaatregelen zijn wel verantwoord doordat de schuldenaars <strong>van</strong> de oude<br />

boedel (nalatenschap, opgeslorpte rechtspersoon) nu in concurrentie komen met schuldenaars<br />

<strong>van</strong> de nieuwe boedel (vermogen <strong>van</strong> de erfgenamen, opslorpende vennootschap).<br />

Zie daarvoor dan ook:<br />

- de boedelscheiding <strong>van</strong> art. 878 BW;<br />

- de regels <strong>van</strong> art. 1399 en 1410 BW inzake de huwelijksgemeenschap 76 ;<br />

- die <strong>van</strong> art. 683 en v. Wb. Venn. in geval <strong>van</strong> fusie of splitsing 77 ;<br />

75 In dit werk komen wel aan bod: de schuldvergelijking; de verschoning na faillissement; en de bevijding in<br />

het akder <strong>van</strong> een collectieve schuldenregeling, alsook natuurlijk het tenietgaan <strong>van</strong> verbintenissen tot<br />

persoonlijke zekerheid.<br />

76 Zie evenwel H. TIELEMANS, "Het huwelijk <strong>van</strong> de schuldenaar. Een ongelukstijding voor de schuldeiser ?",<br />

TPR, 1981, 301 e.v.<br />

77 Zie o.m. F. ‘t KINT & I. CORBISIER, “La transmission des contrats et la protection des créanciers”, Le<br />

nouveau droit des fusions et des scissions de sociétés, 1995, p. (161) 202 v.<br />

Art. 684 Wb.Venn geeft de schuldeiser <strong>van</strong> een ttv de splitsing nog niet opeisbare zekere schuldvordering het<br />

recht een bijkomende zekerheid voor nakoming te eisen, art. 686 Wb.Venn. bepaalt dat voor ttv de splitsing<br />

zekere en opeisbare schulden de opvolgende vennootschappen hoofdelijk gehouden zijn. Het Hof <strong>van</strong> cassatie<br />

interpreteert zeker hier restrictiever dan in het beslagrecht (1414-1415 Ger.W.) (Cass. 14 oktober 2011,<br />

C.08.0287?F = http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20111014-2: een schuld<br />

vastgesteld bij een niet uitvoerbaar vonnis waartegen beroep aanhangig is, is geen zekere schuld). Dat is<br />

problematisch is omdat de EU-Richtlijn 1982:891 (“zesdee richtlijn”) weliswaar geen hoofdelijke<br />

aansprakelijkheid vereist voor vervallen schulden, maar wel een bescherming voorschrijft <strong>van</strong> die schuldeisers<br />

63


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- die <strong>van</strong> art. 766 Wb. Venn. inzake de inbreng <strong>van</strong> een algemeenheid of een bedrijfstak in één of meer<br />

vennootschappen).<br />

Verder kunnen schuldeisers bescherming behoeven in sommige gevallen doordat een partij<br />

zich daardoor verarmt 78 (voor de toepassing <strong>van</strong> sommige regels kan het <strong>van</strong> belang zijn of<br />

verkrijging onder algemene titel kan daarbij als handeling om niet dan wel onder bezwarende<br />

titel wordt beschouwd).<br />

Omgekeerd bestaan er ook regels ter bescherming <strong>van</strong> de verkrijger onder algemene titel<br />

tegen verplichtingen waar<strong>van</strong> ze onkundig zouden zijn.<br />

Het belangrijkste voorbeeld hier<strong>van</strong> is het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving der erfgenamen (mogelijkheid tot<br />

beneficiaire aanvaarding, d.i. aanvaarding <strong>van</strong> de schulden slechts tot beloop <strong>van</strong> de baten, Lat. beneficium<br />

inventarii). Een bijzonder geval is de bescherming <strong>van</strong> de verkrijger tegen niet-ingeschreven hypotheken door<br />

art. 82 II HypW (inschrijving kan maar binnen 3 maanden na het overlijden) alsook meer algemeen de<br />

bescherming tegen niet ingeschreven voorrechten en hypotheken door de mogelijkheid tot zuivering (zie art. 112<br />

HypW). Deze bescherming wordt wel eens onvoldoende geacht, evenals het ontbreken er<strong>van</strong> in de andere<br />

gevallen 79 .<br />

2. Bij verkrijging onder bijzondere titel<br />

a. Regel<br />

Bij verkrijging <strong>van</strong> goederen onder bijzondere titel daarentegen gaan de schulden in beginsel<br />

niet mee over op de verkrijger <strong>van</strong> het goed, ook niet wanneer ze in verband staat met dat<br />

goed 80 .<br />

Daarom rijst telkens de vraag in welke gevallen de schuldeisers <strong>van</strong> de vervreemder zich<br />

moeten neerleggen bij het verdwijnen <strong>van</strong> een goed uit het vermogen <strong>van</strong> hun schuldenaar.<br />

Ook vereist het rechtsverkeer dat derden mist bepaalde vereisten zijn vervuld (bv. goede<br />

trouw e.d.) beschermd worden wanneer zij goederen hebben verkregen <strong>van</strong> een nietgerechtigde<br />

en dat het nemo-plus-beginsel dus in die gevallen wordt doorbroken.<br />

Uitzonderingen:<br />

a) wanneer de verkrijger <strong>van</strong> het goed erin toestemt de verbintenis op zich te nemen<br />

(schuldovername, schuldtoetreding, enz.), of<br />

b) wanneer de verbintenis rechtens als kwalitatieve verbintenis wordt beschouwd (zie<br />

hieronder b.).<br />

zonder dat die beperkt wordt tot “zekere” schulden.<br />

78 Bv. de toebedeling <strong>van</strong> praktisch alle goederen aan één echtgenoot in een regelingsakte voor echtscheiding bij<br />

onderlinge toestemming of bij scheiding <strong>van</strong> goederen. Zie hierover onder meer A. VERBEKE, “Bescherming<br />

<strong>van</strong> schuldeisers bij wijziging <strong>van</strong> huwelijksvermogensstelsel <strong>van</strong> gemeenschap <strong>van</strong> goederen naar scheiding <strong>van</strong><br />

goederen”, T. Not., 1993, 91 v.<br />

79 Zie over deze problematiek meer algemeen I. CORBISIER, “Les différents tiers au contrat”, in Les effets du<br />

contrat à l’égard des tiers, p. 100 v.<br />

80 Zie voor het beginsel (en toepassing er<strong>van</strong> op een legaat onder bijzondere titel) Cass. 6-2-1913, Pas., 93.<br />

64


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Kwalitatieve verbintenissen<br />

Wel vinden we een bijzonder soort volgrecht bij zgn. kwalitatieve verbintenissen 81 .<br />

1° Begrip en rechtsgevolgen.<br />

In bepaalde gevallen vormt het een bijkomende bescherming voor de schuldeiser <strong>van</strong> een<br />

schuldvordering wanneer de verbintenis "kwalitatief" wordt gemaakt. Verbintenissen zijn<br />

"kwalitatief" wanneer ze gekoppeld worden aan een hoedanigheid (qualité) met betrekking tot<br />

een goed (in beginsel eigendom) 82 , zodat de schuld ook overgaat op rechtsopvolgers onder<br />

bijzondere titel <strong>van</strong> een schuldenaar (en niet alleen op rechtsopvolgers onder algemene titel,<br />

zoals gewone schulden) 83 .<br />

Kwalitatieve verbintenissen gelden vaak in hoofde <strong>van</strong> eigenaars waar<strong>van</strong> de<br />

beschikkingsbevoegdheid (zie daarvoor supra hoofdstuk II afdeling B punt 4) beperkt is door<br />

zakelijk werkende rechten <strong>van</strong> derden: zij komen er echter bovenop, in de vorm <strong>van</strong><br />

verbintenissen jegens die derde - bv. verbintenissen <strong>van</strong> de blote eigenaar jegens de<br />

vruchtgebruiker en omgekeerd. Sommigen spreken <strong>van</strong> “zakelijke verbintenissen”, maar het<br />

is beter de preciezere term “kwalitatieve verbintenissen” te gebruiken, althans voor zover de<br />

verbintenissen inderdaad in de hoedanigheid <strong>van</strong> eigenaar gelden. Kwalitatieve verbintenissen<br />

mogen ook niet verward worden met verbintenissen die slechts op één enkel goed verhaalbaar<br />

zijn, zoals bv. bij de zakelijke borg.<br />

Men kan onderscheiden tussen volmaakt kwalitatieve, waarbij de oude schuldenaar bevrijd is,<br />

en onvolmaakt kwalitatieve, waar de oude schuldenaar nog gehouden blijft tezamen met de<br />

verkrijger <strong>van</strong> het goed. Kwalitatieve verbintenissen betreffende voortdurende of<br />

opeenvolgende prestaties zijn normaal enkel voor de toekomst kwalitatief (d.i. voor zover ze<br />

de periode na de eigendomsovergang betreffen); in ieder geval moet worden bepaald of er ook<br />

"lasten uit het verleden" overgaan en zo ja welke.<br />

In de mate waarin een rechtsopvolger gehouden is tot een kwalitatieve verbintenis, is hij in<br />

beginsel gehouden met heel zijn vermogen (en niet enkel met dat ene goed). Daardoor<br />

verschilt een kwalitatieve verbintenis wegens de eigendom <strong>van</strong> een zaak <strong>van</strong> een<br />

gehoudenheid met enkel die zaak. De schuldenaar <strong>van</strong> een kwalitatieve verbintenis is dus<br />

door het opgeven <strong>van</strong> de zaak niet bevrijd <strong>van</strong> zijn verbintenissen die de periode betreffen<br />

waarin hij eigenaar was <strong>van</strong> die zaak.<br />

81 Zie hierover o.m. V. SAGAERT, "Kwalitatieve verbintenissen in het belgische en Nederlandse recht", in in J.<br />

SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong> de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, p. 341 v.<br />

82 Wanneer het goed bewaard is met zakelijke rechten, zal het kwalitatief recht gekoppeld zijn aan de kwaliteit<br />

<strong>van</strong> eigenaar dan wel <strong>van</strong> beperkt gerechtigde (vruchtgebruiker, pandhouder, ...) naargelang de<br />

bevoegdheidsverdeling tussen eigenaar en beperkt gerechtigde.<br />

83 Ook kwalitatieve aansprakelijkheden zijn verbonden aan de hoedanigheid <strong>van</strong> titularis <strong>van</strong> een goed (bv. art.<br />

1386 BW, alsmede vergoedingsplicht wegens nabuurhinder). Doch de verplichting tot schadevergoeding die<br />

ontstaat uit zo’n aansprakelijkheid is zelf geen kwalitatieve verplichting; eenmaal deze verplichting is ontstaan,<br />

gaat ze niet meer over bij overdracht <strong>van</strong> het goed.<br />

65


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Basisregel<br />

In ons recht kunnen verbintenissen in beginsel niet bij overeenkomst kwalitatief worden<br />

gemaakt (wel kan bij de overdracht bedongen worden dat de verkrijger zich verbindt tot<br />

nakoming er<strong>van</strong>), maar enkel op grond <strong>van</strong> de wet 84 . Men kan hier du spreken <strong>van</strong> een soort<br />

numerus clausus zoals bij zakelijke rechten (besproken in Hoofdstuk IV). In sommige andere<br />

rechtsstelsels kunnen verbintenissen bij overeenkomst kwalitatief worden gemaakt onder<br />

bepaalde voorwaarden, minstens bij onroerend goed 85 .<br />

Een wettelijk aanknopingspunt is enkel vereist voor het beginsel zelf <strong>van</strong> de kwalitatieve<br />

werking. De inhoud <strong>van</strong> de verbintenissen kan namelijk meestal wél bij overeenkomst worden<br />

bepaald.<br />

Vaak, maar bijlange niet altijd, zijn er voor (het de rechtsopvolger verbinden <strong>van</strong>) dergelijke<br />

verbintenissen publiciteitsvereisten. Ook worden de gemeenrechtelijke vereisten inzake vaste<br />

datum in een aantal gevallen verstrengd.<br />

3° Toepassingen<br />

Deze verbintenissen worden in dit werk niet nader uitgewerkt; zij horen ook niet thuis in het<br />

algemeen deel <strong>van</strong> het zakenrecht, maar wel in het bijzonder deel, bij de bespreking <strong>van</strong> de<br />

verschillende zakelijke rechten en rechtsverhoudingen. We geven wel enkele voorbeelden ter<br />

verduidelijking.<br />

* Een duidelijk voorbeeld zijn de verbintenissen <strong>van</strong> de verhuurder bij huur. Deze zijn in<br />

bepaalde gevallen kwalitatief 86 (art. 1743 BW bij vaste datum en daarbuiten art. 9 Woninghuurwet;<br />

en bijkomende vereiste bij langdurige huur is de overschrijving <strong>van</strong> de akte in de<br />

hypotheekregisters, zie art. 1 II HypW (maar niet bij pacht) 87 ). De inhoud <strong>van</strong> die<br />

verbintenissen is bepaald bij overeenkomst. Is de huur tegenwerpelijk, dan geldt dat voor alle<br />

daarmee verbonden bedingen, dus bv. ook een voorkooprecht <strong>van</strong> de huurder 88 .<br />

* Hoewel dit niet uitdrukkelijk door de wet is geregeld, kan impliciet uit meerdere regels worden afgeleid dat<br />

verbintenissen in het kader <strong>van</strong> een zakenrechtelijke verhouding (met name tussen eigenaar en vruchtgebruiker<br />

84 Voor één <strong>van</strong> de eerste overzichten <strong>van</strong> door het BW geschapen kwalitatieve verbintenissen, zie MICHON,<br />

Des obligations “propter rem” dans le code civil, pr. Nancy 1891.<br />

85 Bv. art. 6:252 NBW. Pleidooien voor de aanvaarding <strong>van</strong> door overeenkomst kwalitatieve verbintenissen<br />

vinden we in Frankrijk bij M. de JUGLART, Obligation réelle et servitudes en droit français, pr. Bordeaux<br />

1937, en ABERKANE, Essai d’une théorie générale de l’obligation “propter rem” en droit positif, pr. Parijs<br />

1955, LGDJ Parijs 1957.<br />

86 Vgl. V. SAGAERT, "Het goederenrecht als open systeem <strong>van</strong> verbintenissen", TPR 2005, randrn. 27. Voor<br />

meer traditionele verklaringen, zie bv. E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen, nr. 58 v.; A. <strong>van</strong> OEVELEN, "De<br />

tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> de huurovereenkomst bij overdracht <strong>van</strong> het verhuurde goed" Notarius 1991. Art. 9<br />

Woninghuurwet spreekt <strong>van</strong> indeplaatsstelling (subrogatie), wat eigenlijk alleen maar correct is voor de rechten,<br />

maar niet de juiste term voor de verplichtingen.<br />

87 Cass. 12 oktober 1979, RW 1979-80, 2577 = RCJB 1982 n. Y. MERCHIERS; 28 november 2008, RW 2009-<br />

2010, 446.<br />

88 A. DE BOUNGNE, “Voorkeurrechten en verkoopbeloften (aankoopoptie), NFM 1991, (143) 153.<br />

66


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

of opstalhouder of erfpachter) eveneens kwalitatief zijn 89 . De rechtspraak aanvaardt meer bepaald het<br />

kwalitatief karakter <strong>van</strong> verbintenissen die uit hun aard inherent worden geacht aan het zakelijk recht. Ook hier<br />

wordt de inhoud door partijen nader bepaald.<br />

Dit is zeker het geval voor zakenrechtelijke verhoudingen tussen de eigenaar en de beperkt gerechtigde.<br />

- Een duidelijk voorbeeld is de verplichting <strong>van</strong> de erfpachter of opstalhouder om een vergoeding (canon e.d.) te<br />

betalen; deze verplichting wordt bij de vestiging <strong>van</strong> het recht bepaald en is <strong>van</strong>af dan kwalitatief, d.w.z. gaat<br />

over op de rechtsverkrijgers <strong>van</strong> de beperkt erfpachter of opstalhouder althans voor de periode <strong>van</strong>af de<br />

overgang <strong>van</strong> dat recht.<br />

- Andere voorbeelden vinden we in de verhouding tussen de gerechtigde <strong>van</strong> een intellectueel eigendomsrecht en<br />

de beperkt gerechtigde (bv. de licentiehouder).<br />

- Ook de verplichtingen <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> het lijdend erf (bij erfdienstbaarheden) op grond <strong>van</strong> art. 640 en<br />

696-699 BW zijn kwalitatieve verbintenissen. De wet beperkt wel de mogelijke inhoud <strong>van</strong> kwalitatieve<br />

verbintenissen die partijen bijkomend zouden bedingen: de erfdienstbaarheid zelf kan slechts uit een dulden of<br />

niet doen bestaan, kwalitatief zijn verder enkel de verbintenissen die de wet uitdrukkelijk toestaat dan wel strikt<br />

bijkomstig zijn aan de erfdienstbaarheid 90 .<br />

* Hetzelfde kan ook gelden voor de verhoudingen tussen mede-eigenaars. Duidelijk is dit in ieder geval voor de<br />

verplichtingen <strong>van</strong> mede-eigenaars <strong>van</strong> appartementen jegens elkaar 91 - zij het dat deze aan overschrijving in de<br />

hypotheekregisters onderworpen zijn.<br />

Bij de (vrijwillige) onverdeeldheid <strong>van</strong> een afzonderlijk goed zijn de verbintenissen in beginsel niet kwalitatief;<br />

nochtans lijkt de wet sommige er<strong>van</strong> bij onroerend goed toch kwalitatief te maken, met name een geldig beding<br />

om in onverdeeldheid te blijven; ten aanzien <strong>van</strong> derde-verkrijgers is overschrijving in de hypotheekregisters<br />

vereist (zie art. 815 BW); ten aanzien <strong>van</strong> beslagleggers niet (art. 1561 I GerW).<br />

Betreft de mede-eigendom een geheel <strong>van</strong> goederen (boedel, afgescheiden vermogen), dan volgt het kwalitatief<br />

karakter <strong>van</strong> de verbintenissen in beginsel daaruit, dat het aandeel steeds een aandeel in het geheel <strong>van</strong> de activa<br />

én passiva omvat, zodat de verkrijger aan de verbintenissen die uit de mede-eigendom ontstaan gebonden is.<br />

Kwalitatieve verbintenissen vinden we verder ook in gevallen zoals de gemene muur (zie art. 655 v. BW,<br />

verplichting tot herstel en wederopbouw).<br />

* Volgens art. 91 Bosdecreet (zoals gewijzigd 19 mei 2006) zijn de rechten en plichten die voortvloeien uit het<br />

bosdecreet kwalitatief.<br />

* In bepaalde gevallen vloeit uit de wetgeving voort dat verbintenissen m.b.t. leveringen <strong>van</strong> nutsbedrijven<br />

(water, elektriciteit e.d.m.) ook kwalitatief zijn en dus overgaan met de eigendom; zo bv. bepaalt art. 3 <strong>van</strong> de<br />

Brusselse ordonnantie tot regeling <strong>van</strong> de drinkwatervoorziening dat wanneer de aanvrager <strong>van</strong> een<br />

89 Zie V. SAGAERT, "Het goederenrecht als open systeem <strong>van</strong> verbintenissen", TPR 2005, randnr. 25<br />

(vruchtgebruik) en 26 (erfpacht).<br />

90 Zie o.m. DE PAGE VI nr. 499; J. HANSENNE, “La limitation du nombre des droits réels et le champ<br />

d’application du concept de service foncier“, RCJB 1968, 177; J. KOKELENBERG, “Privaatrechtelijke<br />

erfdienstbaarheden”, TPR 1983, 90 nr. 2.<br />

91 Deze verbintenissen kunnen bovendien ook <strong>van</strong> derden, niet-mede-eigenaars, worden afgedwongen, en dit is<br />

de reden waarom er bv. overschrijving is vereist <strong>van</strong> het reglement <strong>van</strong> mede-eigendom.<br />

67


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wateraansluiting niet de zakelijk gerechtigde is, deze zijn akkoord moet geven en daardoor hoofdelijk en<br />

ondeelbaar verbonden is. Deze verbondenheid is kwalitatief en gaat over bij vervreemding <strong>van</strong> het goed; zij<br />

vervalt wel wanneer de titel <strong>van</strong> de eigenaar die zijn akkoord heeft gegeven retroactief wordt ontbonden (een<br />

kwalitatieve verbintenis gaat niet over op de vorige eigenaar, aangezien deze bij een retroactieve ontbinding,<br />

nietigverklaring e.d.m. niet de rechtsopvolger is 92 ).<br />

* Ook in sommige andere gevallen worden verbintenissen geacht dusdanig verbonden te zijn met een zaak dat ze<br />

mee overgaan met de eigendom <strong>van</strong> die zaak.<br />

92 Cass. 6 december 2007, RW 2008-2009 n. J. DE CONINCK "Retroactieve toebedeling <strong>van</strong> het<br />

eigendomsrecht en gehoudenheid tot verbintenissen in verband met de eigendom". De andere stelling zou<br />

overigens wellicht strijdig zijn met de Grodnwet, zie a contrario het arrest <strong>van</strong> het Arbitragehof over de<br />

genoemde wetsbepaling, nr. 9/96 <strong>van</strong> 8 februari 1996, http://grondwettelijkhof.be/public/n/1996/1996-009n.pdf.<br />

68


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Soorten passiva<br />

1. Volgens hun verhaalbaarheid<br />

De passiva of schulden kunnen onderscheiden worden naargelang hun verhaalbaarheid.<br />

a. Verhaalbare en niet verhaalbare<br />

Schulden of verbintenissen kunnen civiele of louter natuurlijke verbintenissen zijn,<br />

naargelang zij de passiefzijde zijn <strong>van</strong> een volwaardige aanspraak dan wel <strong>van</strong> een louter<br />

natuurlijke schuldvordering.<br />

Een louter natuurlijke verbintenis mist de afdwingbaarheid die een volwaardige<br />

schuldvordering kenmerkt. Maar de vrijwillige uitvoering er<strong>van</strong> geldt niet als onverschuldigd<br />

en de natuurlijke verbintenis kan daardoor ook een geldige titel vormen voor een overdracht.<br />

Ook is een borgstelling mogelijk voor een natuurlijke verbintenis.<br />

b. In natura uitvoerbaar of niet<br />

Een persoon met een zakelijk recht heeft een recht op de zaak als dusdanig. Een schuldeiser<br />

niet, hij kan:<br />

uitvoering in natura proberen te verkrijgen <strong>van</strong> de verschuldigde prestatie (zie afdeling<br />

C.)<br />

wanneer hij dat niet meer wil, of wanneer deze niet mogelijk is, wordt de<br />

schuldvordering omgezet in een schuldvordering tot vergoeding, normaal in geld.<br />

De geldvordering kan op het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar verhaald worden. Het is over dit<br />

verhaalsrecht dat we het Afdeling D. en volgende <strong>van</strong> dit hoofdstuk hebben.<br />

c. Op het hele vermogen verhaalbare, op een enkel goed verhaalbare, (mede) op een<br />

afgescheiden vermogen verhaalbare.<br />

De meeste schuldvorderingen zijn verhaalbaar op het hele vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar (of<br />

schuldenaars), en enkel daarop (behoudens enkele uitbreidingen <strong>van</strong> het verhaalsrecht, die<br />

voor alle schuldvorderingen gelden en verder uitvoeriger besproken worden onder afdeling<br />

D.).<br />

Er zijn echter ook schuldvorderingen die slechts op één of meer goederen verhaalbaar zijn<br />

(2°) of die verhaalbaar zijn op een vermogen wiens mede-eigenaars niet of niet allen<br />

schuldenaar zijn (3°).<br />

1° Regel: verhaalbaar op het hele vermogen, niet op de persoon<br />

69


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit doet zich ook voor bij elke andere gerechtigde tot een goed die daardoor tot verbintenissen<br />

gehouden is waar<strong>van</strong> hij bevrijd is door afstand te doen <strong>van</strong> het goed.<br />

Dat geldt meer bepaald voor:<br />

- de “zakelijke borg” (caution réelle, dinglicher Schuldner) 96 . Deze staat niet borg met heel<br />

zijn vermogen, maar slechts met één of meer bepaalde goederen, waarop hij in de meeste<br />

gevallen overigens een zekerheid vestigt ten gunste <strong>van</strong> die schuldeiser (een derde-pandgever<br />

(Fr. tiers-gagiste of tiers bailleur de gage) of een derde-hypotheekgever bv.).<br />

- de derde-bezitter <strong>van</strong> een hypothecair goed (waar<strong>van</strong> de zakelijke borg bij onroerend goed<br />

een toepassingsgeval is) 97 of <strong>van</strong> een na de overschrijving <strong>van</strong> een beslagexloot verkregen<br />

goed 98 .<br />

(althans wat de borg c.q. derde-bezitter betreft; t.a.v. de (hoofd)schuldenaar is de verbintenis<br />

is wel verhaalbaar op heel diens vermogen);<br />

- Erfgenamen zijn ook met de erfgoederen onderworpen aan verhaal voor het geheel der<br />

successierechten en niet enkel tot diegene die ze persoonlijk verschuldigd zijn (zie verder).<br />

- Andere voorbeelden vinden we in het zeerecht.<br />

Indien op dat goed waarmee men borg staat géén zakelijke zekerheid gevestigd wordt, gaat de<br />

gehoudenheid overigens teniet bij overdracht <strong>van</strong> het goed, indien er een zakelijke zekerheid<br />

gevestigd is, heeft die volgrecht (zie toepassingen in het zeerecht).<br />

b) Niet verwarren met kwalitatieve verbintenissen<br />

Men spreekt in de zopas besproken gevallen ook wel <strong>van</strong> “verbintenissen propter rem”. Deze<br />

uitdrukking is niet geheel verkeerd bij de zakelijke borg (die immers een verbintenis aangaat<br />

jegens de schuldeiser, zij het binnen de perken <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> het aan verhaal<br />

onderworpen goed), maar jammer genoeg wel zeer dubbelzinnig, omdat ze ook gebruikt<br />

wordt in een heel andere betekenis, namelijk die <strong>van</strong> kwalitatieve verplichting. Dit is zoals<br />

hoger besproken (afdeling A punt 2 b) een verplichting die men heeft in een bepaalde<br />

hoedanigheid en die overgaat (althans voor de toekomst) wanneer die hoedanigheid overgaat:<br />

hoedanigheid is dan meestal de eigendom <strong>van</strong> een bepaald goed. De nieuwe schuldenaar is<br />

echter wel met heel zijn vermogen (en niet enkel met die zaak) gehouden tot die verbintenis.<br />

c) Gehoudenheid enkel <strong>van</strong> het bestuurd (vreemd) vermogen<br />

96 Zie hierover onder meer F. GRUA, "Le cautionnement réel", JCP 1984 I 3167 en uitvoerig R. VAN<br />

RANSBEECK, De zakelijke borgtocht naar Belgisch recht, Maklu Antwerpen 2005. De rechtsfiguur wordt<br />

uitdrukkelijk onder die benaming erkend in Cass. 22 december 2006, nr. C06.0089N en Cass. 6 maart 2009,<br />

Codreca, nr. C.08.0138.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20090306-4.<br />

De rechtsfiguur afwijzend: J. RICHELLE, “Ceci n’est pas un cautionnement – Réflexions sur le cautionnement<br />

réel”, in Liber amicorum Jean-Pierre de Bandt, Bruylant Brussel 2003.<br />

97 De regels inzake de derde-bezitter, zoals art. 96 v HypW, gelden ook voor de zakelijke borg: Cass. 6 maart<br />

2009, Codreca, nr. C.08.0138.N.<br />

98 Zie verder Cass. 7 november 2005, Imperium, roln. C.04.0230.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20051107-4 = RW 2005-2006, 1662 n. R.<br />

JANSEN "Over volgrechten en niet-tegenwerpelijkheden".<br />

71


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De uitdrukking “persoonlijk verbonden” moet er ons echter ook aan herinneren dat ook in een<br />

aantal andere gevallen personen die verbintenissen aangaan niet persoonlijk verbonden zijn.<br />

Dit is met name het geval bij de eigenlijke vertegenwoordiging (optreden in naam <strong>van</strong> een<br />

lastgever, die als enige verbonden is), de organieke vertegenwoordiging (optreden als orgaan<br />

<strong>van</strong> een rechtspersoon, die als enige verbonden is) en het optreden qualitate qua <strong>van</strong><br />

bewindvoerders (waar enkel het onder bewind gestelde vermogen verbonden is, zie daarover<br />

meer bij de bespreking <strong>van</strong> het vereffeningsbewind in Deel IX).<br />

Verder is het ook zo dat de schuldenaar niet persoonlijk verbonden is indien hij qualitate qua<br />

verbintenissen aangaat voor rekening <strong>van</strong> een vermogen waarover hij bewind voert (dit wordt<br />

verder uitvoeriger besproken, bv. de bewindvoerder <strong>van</strong> een vermogen in vereffening in Deel<br />

IX).<br />

d) Verdwenen uitzondering: het zeefortuin; opgekomen uitzondering: de volkomen<br />

rechtspersoon<br />

In het verleden kende ons recht een uitzonderingen voor maritieme schulden, welke enkel op het zeefortuin (Fr.<br />

fortune de mer) konden worden verhaald (dit waren het schip en andere maritieme goederen). In het huidige<br />

recht is dit ver<strong>van</strong>gen door een beperking <strong>van</strong> de aansprakelijkheid voor zeeschulden (die binnen die grenzen<br />

wel verhaalbaar zijn op het hele vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar). Er zijn wel nog enkele bijzonderheden, die in<br />

het zeerecht worden besproken. De scheepseigenaar kan een beperkingsfonds aanleggen, dat een afgescheiden<br />

vermogen vormt tot voldoening <strong>van</strong> de maritieme schulden (zie art. 48 Scheepvaartwet).<br />

Het soort beperking <strong>van</strong> de verhaalbaarheid tot een bepaalde categorie <strong>van</strong> activa, die we vroeger in het zeerecht<br />

vonden, vinden we nu natuurlijk wel in de mogelijkheid om een activiteit onder te brengen in een vennootschap<br />

met beperkte aansprakelijkheid (NB, BVBA, CVBA, CommVA); men zegt dan ook wel dat de aansprakelijkheid<br />

beperkt is tot de inbreng (in het kapitaal <strong>van</strong> de vennootschap). Het gaat hier echter om een ander concept,<br />

waarbij de schulden door de vennoot of bestuurder niet meer in eigen naam worden aangegaan, maar in naam<br />

<strong>van</strong> een rechtspersoon (organieke vertegenwoordiging, zie hierboven); strikt genomen is er helemaal geen<br />

aansprakelijkheid <strong>van</strong> de vennoten; wel is hun "risico" beperkt tot hun inbreng (het duidelijkste voorbeeld<br />

hier<strong>van</strong> is de eenhoofdige BVBA). Historisch kan men het zeefortuin wel als een voorloper <strong>van</strong> de "compagnie"<br />

en later de "NV" beschouwen.<br />

e) Niet-beslagbaarheid gezinswoning voor professionele schulden<br />

Zoals hoger (hoofdstuk II afdeling D punt 2, a, 6°) besproken bestaat voor een zelfstandige de mogelijkheid om<br />

door de inschrijving op het hypotheekkantoor <strong>van</strong> een daartoe strekkende notarieel verleden verklaring de<br />

zakelijke rechten op de gezinswoning onbeslagbaar te maken door zuiver professionele schulden die na die<br />

inschrijving ontstaan (art. 72 v. Wet 25 april 2007).<br />

3° Verhaalbaar op een vermogen wiens mede-eigenaars niet of niet allen schuldenaar zijn.<br />

Tenslotte kan het ook zijn dat de schuldvordering verhaalbaar is op een gemeenschappelijk<br />

vermogen waar<strong>van</strong> niet alle mede-eigenaars persoonlijk verbonden zijn. We vinden dit met<br />

name bij de:<br />

72


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- die soorten schulden <strong>van</strong> een echtgenoot, die wel verhaalbaar zijn op de<br />

huwelijksgemeenschap, maar niet op de eigen goederen <strong>van</strong> de andere echtgenoot (zie onder<br />

meer art. 1413 v. BW) ( de zgn. onvolmaakt gemeenschappelijke schulden) 99 ;<br />

- schulden aangegaan voor gemene rekening door de actieve vennoot <strong>van</strong> een stille<br />

maatschap, die wel verhaalbaar zijn op het maatschapsvermogen, maar niet op de goederen<br />

<strong>van</strong> de stille vennoten;<br />

- schulden <strong>van</strong> een overledene, die verhaalbaar zijn op de nalatenschap en op het vermogen<br />

<strong>van</strong> de zuiver aanvaardende erfgenamen, maar niet of slechts beperkt op dat <strong>van</strong> de beneficiair<br />

aanvaarden erfgenamen.<br />

Deze situaties worden besproken in de desbetreffende rechtstakken (huwelijksvermogensrecht, erfrecht,<br />

vennootschapsrecht). Wel komen ze zijdelings aan bod in Hoofdstuk IV <strong>van</strong> dit Deel II, dat in het algemeen<br />

handelt over afgescheiden vermogens.<br />

d. Bevoorrechte, niet-bevoorrechte, achtergestelde.<br />

Het onderscheid tussen verschillende soorten schulden c.q. schuldvorderingen naargelang hun rang -<br />

hoofdzakelijk de bijzonder bevoorrechte, algemeen bevoorrechte, niet-bevoorrechte of chirografaire en<br />

achtergestelde -, wordt uitgewerkt in Hoofdstuk VI.<br />

2. Volgens de aard <strong>van</strong> de schuld en <strong>van</strong> het krediet.<br />

Op de eerste plaats kan men onderscheiden tussen geldvorderingen en schuldvorderingen op<br />

andere prestaties.<br />

Binnen de geldvorderingen kan men verdere onderscheidingen maken, die ten dele <strong>van</strong> economische aard zijn,<br />

maar ook gepaard gaan met juridische onderscheidingen en gevolgen. Men kan aldus onderscheiden tussen:<br />

geldvorderingen uit geldlening (inbegrepen obligatielening) en "deposito" (zgn. "vreemd kapitaal");<br />

kapitaalschulden, wegens ingebracht kapitaal ("eigen kapitaal");<br />

geldvorderingen wegens andere prestaties;<br />

geldvorderingen uit schenkingen;<br />

buitencontractuele geldvorderingen (tot herstel <strong>van</strong> veroorzaakte schade of ongegronde verrijking).<br />

In het Engels noemt men kapitaalschulden een vorm <strong>van</strong> “equity” terwijl de andere genoemde schulden onder de<br />

noemer “debt” vallen.<br />

Geldleningen kunnen toegestaan zijn:<br />

door daartoe gespecialiseerde instellingen, d.i. banken, in de wettelijke terminologie 100 ook<br />

kredietinstellingen genaamd. We gebruiken doorgaans de term bank, nu het vroegere onderscheid tussen bank,<br />

spaarbank en openbare kredietinstelling privaatrechtelijk niet meer bestaat. Banken kunnen kredieten toegestaan<br />

hebben aan overheden dan wel aan (andere) cliënten; zij brengen meestal een zgn. debetinterest op;<br />

99 In geval er overgegaan wordt naar scheiding <strong>van</strong> goederen, blijven de bestaande gemeenschappelijke<br />

schulden verhaalbaar op hetgeen de andere echtgenoot uit de verdeling ont<strong>van</strong>gen heeft, zie art. 1440 BW.<br />

100 Wet <strong>van</strong> 22 maart 1993 op het statuut <strong>van</strong> en toezicht op de kredietinstellingen, afgekort Bankwet.<br />

73


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

aan dergelijke instellingen door middel <strong>van</strong> zogenaamde deposito's (zij het op zicht, op termijn, e.d.),<br />

die al dan niet een creditinterest opbrengen;<br />

tussen dergelijke instellingen (interbankschulden);<br />

zonder dat er een bank voor eigen rekening optreedt (eventueel wel als bemiddelaar, in zgn. buiten-<br />

balans-activiteiten), zij het in de vorm <strong>van</strong> effecten (bv. obligaties) of pools <strong>van</strong> effecten (beleggingsfondsen),<br />

dan wel zonder uitgifte <strong>van</strong> effecten (w.o. ook hypothecaire leningen door anderen dan banken). Men spreekt in<br />

bankentaal wat verwarrend <strong>van</strong> desintermediatie, d.i. kredietverlening zonder intermediatie <strong>van</strong> de banken -<br />

verwarrend omdat de banken hier vaak wel "intermediëren", d.i. als tussenpersoon optreden, maar dan wel niet<br />

voor eigen rekening optreden (dus niet zelf krediet verlenen met door hen ingezamelde gelden, waar<strong>van</strong> ze<br />

eigenaar zijn, maar enkel bemiddelen bij rechtstreekse kredietverlening door investeerder aan kredietnemer). Het<br />

aandeel <strong>van</strong> de kredietverlening waarbij banken niet meer zelf krediet verlenen, maar enkel nog tussenpersoon<br />

spelen bij de "verkoop <strong>van</strong> financiële producten" is de laatste decennia duidelijk toegenomen en dit heeft zonder<br />

twijfel mee bijgedragen aan de financiële crisis <strong>van</strong> 2008.<br />

Data:<br />

Zie het statistisch vademcecum <strong>van</strong> de Belgische banksector jaarlijks gepubliceerd door Febelfin op<br />

http://www.febelfin.be/febelfin/nl/publication/Vademecum. Men vindt daaer cijfers zoals het totaal <strong>van</strong> de<br />

clientendeposito's bij belgische banke, het totaal <strong>van</strong> de interbankschulden als werkingsmiddelen <strong>van</strong> belgische<br />

banken; het uitstaande bedrag aan kredieten <strong>van</strong> de Belgische banken (en aan welke categroei kredietnemers, de<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de diverse kredietvormen (overheidseffecten, Leningen op termijn, Hypothecaire leningen,<br />

Voorschotten in rekening-courant, niet-hypothecaire leningen op afbetaling, handelswissels en accepten, leasing,<br />

enz.; men onderscheidt ook tussen consumentenkredieten en professionele kredieten), enz.<br />

Men kan de geldschulden natuurlijk ook onderscheiden naargelang de termijn:<br />

kortlopend (tot 1 jaar);<br />

middellang (1 tot 3 à 5 jaar);<br />

langlopend.<br />

3. Kapitaal (hoofdsom) en interest.<br />

In het verbintenissenrecht onderscheidt men kapitaal in de zin <strong>van</strong> hoofdschuld, en rente<br />

(interest) 101 . Dit onderscheid is ook voor zekerheden <strong>van</strong> belang, omdat:<br />

- niet alle zekerheden naast de hoofdsom ook de interest verzekeren;<br />

- de regels <strong>van</strong> insolventierecht het recht op interest gedurende de periode <strong>van</strong> samenloop in<br />

vele gevallen beperken (de regels verschillen naargelang het soort samenloop; erg rele<strong>van</strong>t<br />

zijn m.b. de regels inzae collectieve schuldenregeling – in Deel IX besproken - omdat daar de<br />

interest zelfs niet verhaalbaar is op het onderpand <strong>van</strong> de zakelijke zekerheid).<br />

Verder is het onderscheid ook <strong>van</strong> belang voor de regels inzake toerekening <strong>van</strong> betalingen.<br />

Om die reden kunnen schuldeisers er belang bij hebben om in plaats <strong>van</strong> een schuldvordering<br />

op een hoofdsom en interest te verkrijgen, een schuldvordering te verkrijgen op een hoofdsom<br />

101 Zie in het bijzonder J. PETIT, APR, Interest. Zie ook M.E. STORME, "Vragen rond rente", lezing studiedag<br />

consumentenrecht <strong>van</strong> de Vereniging <strong>van</strong> vrede- en politierechters en de balie te Brussel, Brussel 15 februari<br />

1996, Tijdschrift voor Vrederechters 1997, 196-203, ook op http://www.storme.be/rente.pdf.<br />

74


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

waarin de interest reeds is ingecalculeerd (bv. door krediet te verlenen onder de vorm <strong>van</strong><br />

leasing in plaats <strong>van</strong> geldlening).<br />

75


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Reële executie<br />

In deze en de volgende afdeling wordt kort ingegaan op de executiemogelijkheden <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser, d.i. de mogelijkheden <strong>van</strong> gedwongen uitvoering. We onderscheiden de reële<br />

executie, die de primair verschuldigde prestatie (andere dan de betaling <strong>van</strong> een geldsom)<br />

moet opleveren en de executie door de realisatie <strong>van</strong> activa, waar<strong>van</strong> de opbrengst gebruikt<br />

wordt voor de betaling <strong>van</strong> de primaire schuld - indien die een geldsom betreft - dan wel de<br />

ver<strong>van</strong>gende schadevergoeding.<br />

In welke mate de schuldeiser recht heeft op gedwongen uitvoering dan wel verhaal op activa<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar (of <strong>van</strong> derden) zijn vragen <strong>van</strong> materieel vermogensrecht, de vormen<br />

waarin dit gebeurt is een vraag <strong>van</strong> executieprocesrecht als tak <strong>van</strong> het procesrecht.<br />

1. Aspecten <strong>van</strong> verbintenissenrecht c.q. executieprocesrecht<br />

Het verhaalsrecht <strong>van</strong> schuldeisers in enge zin, d.i. het verhaal op het vermogen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar, komt dus maar ter sprake bij schuldvorderingen die ofwel primair geld tot<br />

voorwerp hebben ofwel omgezet zijn in een geldvordering.<br />

Onder welke voorwaarden er een geldvordering ontstaat of een andere schuldvordering of<br />

ander recht omgezet wordt in een geldvordering (mer name bij de zgn. uitvoering bij<br />

euivalent), is een vraag die in het verbintenissenrecht wordt beantwoord. Zo geldt het beginsel<br />

<strong>van</strong> de voorrang <strong>van</strong> de nakoming in natura en een reeks uitzonderingen, zoals bij<br />

onmogelijkheid, bij rechtsmisbruik, bij het in het gedrang brengen <strong>van</strong> continuïteit <strong>van</strong> de<br />

openbare dienst 102 . Ook zal er geen uitvoering in natura kunnen worden afgedwongen indien<br />

de dwangmaatregel in strijd zou met de menseliijke waardigheid of persoonlijke vrijheid 103 .<br />

Is de primaire verbintenis geen geldvordering, dan bepaalt het verbintenissenrecht dus<br />

eveneens of er uitvoering in natura kan worden geëist of niet<br />

Zo ook bepaalt het vermogensrecht welke aanspraken inherent zijn aan zakelijke rechten en<br />

andere vermogensrechten en onder welke voorwaarden die geldend kunnen worden gemaakt.<br />

Het executieprocesrecht behandelt wel - naast de wijze <strong>van</strong> verhaal op het vermogen (door<br />

beslag) - de pleegvormen waarin patrimoniale rechten ten uitvoer kunnen worden gelegd,<br />

andere dan door verhaal op het vermogen.<br />

2. Vormen <strong>van</strong> en vereisten voor reële executie<br />

102 (Cass. 24 april 1998, RW 2000-2001, 1195 noot S. BRIJS "De absolute uitvoeringsimmuniteit thans ook<br />

doorbroken bij reële executie" - een arrest dat een nuance aanbrengt op de eerder, striktere rechtspraak zoals<br />

Cass. 26 juni 1980, Arr. 1979-80 nr. 686 = RW 1980-81, 1661 = Pas. I 1341 = RCJB 1983, 173 noot<br />

DELPEREE), e.d.m.<br />

103 Zie DIRIX, Beslagrecht, 9 e uitgave, Acco Leuven <strong>2012</strong>, nr. 6 en 7.<br />

76


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De reële executie vindt vooreerst plaats door de tenuitvoerlegging <strong>van</strong> een uitvoerbare titel die<br />

uitvoering in natura oplegt of toestaat. Bv. uitzetting <strong>van</strong> een huurder e.d. (art. 1344ter en v.<br />

GerW) 104 , ontruiming <strong>van</strong> een goed, afgifte <strong>van</strong> een zaak, enz. De uitvoerbare titel moet de<br />

opgelegde verplichting nauwkeurig aangeven en de reële executie uitdrukkelijk machtigen 105 .<br />

De belangrijkste uitvoerbare titels zijn:<br />

- uitvoerbare rechterlijke uitspraken 106 (in de vorm <strong>van</strong> een uitgifte of grossen bij uiterste<br />

noodzakelijkheid eventueel ‘op de minuut’ (origineel)) – zowel binnenlandse uitspraken als<br />

die uitspraken uit andere EU-landen die een “EET” (europese executoriale titel) vormen;<br />

- de uitgifte (grosse) <strong>van</strong> een notariële akte 107 ;<br />

- uitvoerbare administratieve akten 108 , waaronder ook het fiscaal dwangbevel 109 , het<br />

parafiscaal dwangbevel (<strong>van</strong>wege een inningsinstelling voor sociale bijdragen, art. 40 RSZ-<br />

Wet) en het niet-fiscaal dwangbevel <strong>van</strong> o.m. gemeenten en provincies 110 .;<br />

- een arbitrale beslissing of buitenlandse rechterlijke beslissing of authentieke akte na<br />

exequatur.<br />

104 Zie nader DIRIX, Beslagrecht, nr. 13.<br />

105 DIRIX, Beslagrecht, nr. 9.<br />

106 Dit zijn diegene die ofwel uitvoerbaar zijn bij voorraad (d.i. ondanks een rechtsmiddel), ofwel niet meer<br />

vatbaar voor verzet of hoger beroep. Voor buitenlandse uitspraken is een exequatur nodig (met voor uitspraken<br />

uit andere EU-landen een vereenvoudigde procedure, volgens Verordening 2001/44), behalve in het bijzondere<br />

geval <strong>van</strong> gewaarmerkte uitspraken voor niet-betwiste schuldvorderingen, afkomstig uit een ander EU-land<br />

(toepassing <strong>van</strong> de Verordening 2004/805 tot invoering <strong>van</strong> een Europese executoriale titel voor niet-betwiste<br />

schuldvorderingen).<br />

107 Zie verder aslook voor nadere uitleg E. DIRIX, Beslagrecht nr. 131; A. MICHIELSENS, “De notariële akte<br />

en het exequatur”, NFM 2008, 109 v.; K. BROECKX, "De uitvoerbare kracht <strong>van</strong> een notariële akte", TPR 1991,<br />

29; J. DEMBLON, "L'acte notarié", in Répertoire notarial XI, Droit notarial; C. REMON, "La force exécutoire<br />

de l'acte notarié et son exécution directe", RnotB 1978, 302; de annotaties onder Cass. 23 mei 1991, RW 1991-<br />

92, 462 noot J. LAENENS = JT 1991, 613 noot BROECKX & LEDOUX = RnotB 1991, 532 noot DEMBLON =<br />

Act.Dr. 1991, 783 noot DE LEVAL.<br />

Alle bepalingen waarop de schuldeiser zich wenst te beroepen moeten wel in de akte zelf zijn opgenomen of<br />

vermeld, verleden volgens de vormwoorwaarden <strong>van</strong> de Notarisambtwet. Een loutere verwijzing naar<br />

onderhandse kredietvoorwaarden of andere modaliteiten volstaat niet: Cass. 17 november 1988, Arr. 1988-89 nr.<br />

162 = RW 1988-89, 1168 = Pas. 1989 I 303; Cass. 21 juni 1990, Pas. I 1206 nr. 616; Hof Luik 30 juni 2005, JT<br />

2006, 96.<br />

De vraag welke gelden opgenomen zijn en welke terugbetaald, kan niet uit de leningsakte zelf blijken; de<br />

rechtspraak aanvaardt dat de akte desondanks uitvoerbaar is voor het verschuldigd saldo als de akte bepaalt op<br />

welke wijze dat wordt vastgesteld (Hof Antwerpen 7 maart 1994, RW 1994-95, 503 n. E. DIRIX); vgl. Hof Gent<br />

19 oktober 2006, RW 2007-2008, (320) 321. Voor een soepele interpretatie <strong>van</strong> de regel, zie bv. Besl. Gent 6 juni<br />

2006 (K. Broeckx), RW 2006-2007, 1531.<br />

108 De overheid kan zichzelf in de door de wet bepaalde gevallen éénzijdig een uitvoerbare titel verschaffen<br />

(zgn. privilège du préalable). Zie met name art. 94 Wet Rijkscomptabiliteit.<br />

109 Bij de inkomstenbelastingen is het dwangbevel een akte <strong>van</strong> tenuitvoerlegging <strong>van</strong> het belastingkohier, dat<br />

de primaire uitvoerbare titel vormt; het moet een uittreksel uit het kohierartikel betreffende de belastingschuldige<br />

en een afschrift <strong>van</strong> de uitvoerbaarverklaring <strong>van</strong> het kohier bevatten, Cass. 17 november 2006, nr. F.05.0071.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20061117-6 = Pas. 2006, 2423. Het kohier is<br />

krachtens art. 393 § 2 WIB alvast voor de inkomstenbelastingen ook uitvoerbaar tegen de personen die mede<br />

gehouden zijn tot de belastingschuld, ook als ze er niet nominatim in zijn opgenomen.<br />

Bij BTW is het dwangbevel zelf de uitvoerbare titel, na de uitvoerbaarverklaring er<strong>van</strong> door de gewestelijke<br />

directeur of een aangewezen ambtenaar (zie art. 85 § 1 WBTW).<br />

110 Zie onder meer art. 94, 2° Vlaams gemeentedecreet 2005 en art. 90 Vlaams provinciedecreet 2005.<br />

77


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4. Beperkingen <strong>van</strong> het executierecht<br />

De bevoegdheid tot executie vervalt wanneer de titel verjaard is. Daarnaast kan in bepaalde<br />

gevallen sprake zijn <strong>van</strong> misbruik <strong>van</strong> recht. Voor het handelen <strong>van</strong> de executiegerechtigde<br />

geldt niet het vereiste <strong>van</strong> een redelijke termijn <strong>van</strong> art. 6.1. EVRM: dat betreft enkel de<br />

verplichting <strong>van</strong> de overheid om binnen redelijke termijn de middelen tot executie te<br />

verschaffen aan de schuldeiser, maar houdt geen verplichting voor de executiegerechtigde<br />

in 114 .<br />

114 Cass. 30 januari 2009, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20090130-1 = RW<br />

2009-2010, 1308.<br />

79


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING D. Het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op het vermogen <strong>van</strong><br />

hun schuldenaar.<br />

Heeft de schuldeiser een geldvordering - zij het een schuldvordering die primair een<br />

geldvordering was, zij het een schuldvordering die in een geldvordering is omgezet - dan kan<br />

hij deze geldend maken door verhaal op het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar. De voorwaarden<br />

waaronder dit verhaal kan worden uitgeoefend worden besproken in het vermogensrecht, de<br />

pleegvormen waarin dit dient te gebeuren in het executieprocesrecht (waarin ook<br />

faillissementsprocesrecht e.d.m.); het eerste aspect wordt in deze inleiding systematisch<br />

besproken, het tweede beknopt.<br />

1. De rechtsgevolgen <strong>van</strong> schuldvorderingen voor hun realisatie.<br />

Om het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers te begrijpen, alsmede de keuzes die het Belgische<br />

recht daarbij heeft gemaakt, is het goed eerst de basiskenmerken zelf <strong>van</strong> schuldvorderingen<br />

in vergelijking met zakelijke rechten in herinnering te brengen.<br />

a. De afwezigheid <strong>van</strong> anterioriteitsbeginsel ten aanzien <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

Bij zakelijke rechten, als rechten op een zaak (of ander goed), gaat het oudste recht in<br />

beginsel voor (anterioriteitsbeginsel; “prior temporis, potior ius).<br />

Bij verhaal op het vermogen voor een schuldvordering daarentegen gaat de oudere<br />

schuldvordering niet voor op de jongere, niet ten aanzien <strong>van</strong> een bepaalde zaak, en in<br />

beginsel ook niet ten aanzien <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar in zijn geheel. Met andere<br />

woorden: ten aanzien <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar hebben alle schuldvorderingen in<br />

beginsel gelijke rang, ongeacht de datum waarop ze zijn ontstaan of opeisbaar zijn geworden.<br />

Schuldvorderingen “concurreren” dus met elkaar - in de algemene, niet-technische betekenis<br />

<strong>van</strong> het woord. Schuldeisers kunnen dus in beginsel steeds proberen om eerder betaald te<br />

worden dan andere schuldeisers, zelfs die met een oudere schuldvordering; omgekeerd heeft<br />

de schuldenaar zolang er geen verhaal wordt genomen door schuldeisers, of althans geen<br />

staking <strong>van</strong> betaling is ingetreden, in beginsel de vrijheid om de ene schuldeiser eerder te<br />

betalen dan een andere.<br />

Aangezien de schuldvordering op zichzelf geen zakelijk recht verschaft op bepaalde activa,<br />

zal bij gebreke aan vrijwillige nakoming door de schuldenaar de schuldvordering moeten<br />

worden “gerealiseerd” door verhaal te nemen op activa <strong>van</strong> de schuldenaar. Een dergelijke<br />

“realisatie” is ook nodig om te vermijden dat activa uit het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

zouden verdwijnen, en aldus de verhaalsmogelijkheden <strong>van</strong> de schuldenaar zouden<br />

verminderen.<br />

Of deze realisatie iets verandert aan de gelijke rang tussen schuldeisers wordt zo dadelijk<br />

onderzocht. Maar in ieder geval speelt de datum waarop de schuldvordering is ontstaan<br />

daarbij geen rol.<br />

80


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zoals eerder gezegd mag dit onderscheid tussen zakelijke rechten en schuldvorderingen niet<br />

overschat worden. Het gebrek aan anterioriteit bij schuldvorderingen betreft namelijk enkel de<br />

verhouding tot het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar, en niet het recht op de prestatie als<br />

dusdanig. Zolang het niet gaat om de vraag welke rechten een schuldvordering verschaft op<br />

de activa <strong>van</strong> de schuldenaar gelden er andere regels.<br />

b. Nuancering <strong>van</strong> de relativiteit <strong>van</strong> schuldvorderingen<br />

Nu mag dit onderscheid tussen zakelijke rechten en schuldvorderingen ook niet overschat<br />

worden. Het gebrek aan anterioriteit bij schuldvorderingen betreft namelijk enkel de<br />

verhouding tot het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar, en niet het recht op de prestatie als<br />

dusdanig. Zolang het niet gaat om de vraag welke rechten een schuldvordering verschaft op<br />

de activa <strong>van</strong> de schuldenaar gelden er andere regels (zie hierboven Afdeling C.).<br />

Het recht <strong>van</strong> een schuldeiser op een prestatie <strong>van</strong> een schuldenaar – als recht op nakoming<br />

(uitvoering in natura) <strong>van</strong> een prestatie en niet als recht op een specifiek goed, in re - is<br />

namelijk evenzeer een recht dat door derden moet worden geëerbiedigd 115 . Een<br />

schuldvordering of obligatoir recht geldt in die zin evenzeer "erga omnes", namelijk zolang<br />

dat recht op een andere wijze kan worden uitgeoefend dan door verhaal op de activa <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar, en met name zolang het gaat om de uitvoering in natura <strong>van</strong> de prestatie. Derden<br />

moeten in beginsel evenzeer de anterioriteit <strong>van</strong> de eerste schuldeiser <strong>van</strong> die prestatie in<br />

natura aanvaarden en zijn onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk voor een schending <strong>van</strong><br />

dit obligatoir recht (m.b. bij derde-medeplichtigheid aan wanprestatie).<br />

Waar het dus op aankomt, is niet op de eerste plaats het absolute of relatieve karakter <strong>van</strong> het<br />

recht, maar wel het voorwerp er<strong>van</strong>: enerzijds een goed, anderzijds een prestatie. De<br />

zwakkere aard <strong>van</strong> obligatore rechten komt maar echt tot uiting wanneer nakoming (in<br />

natura) niet meer mogelijk is (ofwel omdat specifiek de nakoming <strong>van</strong> die verbintenis<br />

onmogelijk is, ofwel wegens algemeen onvermogen (insolvabiliteit) <strong>van</strong> de schuldenaar). Dan<br />

immers kan de schuldenaar enkel nog verhaal nemen op het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar,<br />

met alle beperkingen <strong>van</strong>dien zoals die hieronder (punt 2. en volgende) zullen blijken.<br />

c. Afwezigheid <strong>van</strong> handhaving door zakelijke subrogatie<br />

Obligatore rechten die betrekking hebben op goederen, kunnen anders dan zakelijke rechten<br />

niet gehandhaafd worden door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie.<br />

115 Zij het dat de traditionele verwoording <strong>van</strong> deze regel, nl. dat het ‘bestaan’ <strong>van</strong> de schuldvordering als<br />

rechtsfeit tegenwerpelijk is aan derden (bv. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht I p. 4; VAN GERVEN &<br />

COVEMAEKER, p. 30), wel eens tot misverstanden leidt. Zie nader mijn bijdragen "De uitwendige<br />

rechtsgevolgen <strong>van</strong> verbintenissen uit overeenkomst en andere persoonlijke rechten : zgn. derdemedeplichtigheid<br />

aan wanprestatie, pauliana en aanverwante leerstukken", in Overeenkomsten en derden : De<br />

externe gevolgen <strong>van</strong> overeenkomsten en de derde-medeplichtigheid, Brussel: BVBJ / Vlaams Pleitgenootschap /<br />

Jeune Barreau, p. 111 v. = http://www.storme.be/3medeplichtigheid.html en "De drievoudige gelaagdheid <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen en hun bescherming", Feestbundel Walter <strong>van</strong> Gerven, Antwerpen: Kluwer 2000, p. 329 v. =<br />

http://www.storme.be/3voudigegelaagdheid.html. Zie ook Th. LEONARD, “Pour un dépassement des impasses<br />

de la théorie de la tierce complicité”, TBBR 2010, 2 v.<br />

81


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wel bestaan er soms andere remedies voor de schuldeiser, zoals het naastingsrecht (typisch<br />

voorbeeld: bij miskenning <strong>van</strong> een voorkooprecht), de zijdelingse vordering en de actio<br />

Pauliana.<br />

2. De “realisatie” <strong>van</strong> schuldvorderingen.<br />

a. Verschillende realisatievormen zoals ze zich historisch hebben ontwikkeld.<br />

Het verhaal op het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar veronderstelt een “realisatie” <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering in de zin <strong>van</strong> het verkrijgen <strong>van</strong> een zakelijk recht op één of meer activa <strong>van</strong><br />

de schuldenaar dan wel op zijn hele vermogen 116 .<br />

Rechtshistorisch bekeken kent die realisatie (verzakelijking) in een eerste fase voornamelijk<br />

twee vormen, namelijk:<br />

- enerzijds de verschaffing door de schuldenaar aan de schuldeiser (bij overeenkomst) <strong>van</strong> een<br />

zakelijk recht op één of meer goederen <strong>van</strong> de schuldenaar of gebeurlijk zijn heel vermogen<br />

(vooralsnog ongeacht of het hier om een verkrijging in eigendom gaat dan wel om een beperkt<br />

zakelijk recht, in het bijzonder een zekerheidsrecht zoals pand of hypotheek);<br />

- anderzijds het in beslag nemen door een schuldeiser (eenzijdig) <strong>van</strong> één of meer goederen<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar of gebeurlijk zijn heel vermogen. Het gaat hier om een vorm <strong>van</strong><br />

gedwongen executie of tenuitvoerlegging (Fr. exécution forcée, Dui. Zwangsvollstreckung).<br />

Tussenin bestaat er nog de figuur <strong>van</strong> het eenzijdig nemen <strong>van</strong> zekerheden krachtens een wettelijke bevoegdheid,<br />

bv. de wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de fiscus. Zie nader over de verschillende wijzen <strong>van</strong> totstandkoming <strong>van</strong><br />

zakelijke zekerheden Deel IV.<br />

In een verdere ontwikkelingsfase <strong>van</strong> het recht ontwikkelde zich ook de collectieve realisatie,<br />

dit is de verschaffing <strong>van</strong> een zakelijk recht aan, dan wel de inbeslagname door of ten bate<br />

<strong>van</strong>, de gezamenlijke schuldeisers <strong>van</strong> een persoon of vermogen. In vele gevallen is het<br />

immers <strong>van</strong>uit maatschappelijk oogpunt efficiënter om tot een gezamenlijke realisatie over te<br />

gaan, veeleer dan elke schuldeiser apart zijn ding te laten doen. De collectieve realisatie werd<br />

reeds eeuwen geleden op een hoog niveau <strong>van</strong> ontwikkeling gebracht in het handelsrecht, met<br />

name door de ontwikkeling <strong>van</strong> het faillissementsrecht, op de eerste plaats door de Italiaanse<br />

statutisten 117 ; in het burgerlijk recht werd dit niveau <strong>van</strong> ontwikkeling veelal pas onlangs<br />

bereikt – zo kent ons recht géén faillissement <strong>van</strong> niet-handelaars en eerst sedert 1 januari<br />

1999 de zgn. “collectieve schuldenregeling“ bij niet-handelaars.<br />

We zullen dadelijk zien in welke zin deze verschillende vormen de schuldvordering<br />

“realiseren”.<br />

116 Niet elke “realisatie” (verzakelijking) <strong>van</strong> de schuldvordering leidt tot verhaal in de enge zin <strong>van</strong><br />

tegeldemaking (bv. bewarend beslag heeft zakelijke werking, maar leidt nog niet tot tegeldemaking).<br />

117 Het beginsel dat verhaal individueel is en niet collectief, en de eerdere beslagleggende schuldeiser dus<br />

voorgaat op de volgende, heeft het langst standgehouden in het Duitse en Zwitserse recht, ten dele tot op<br />

<strong>van</strong>daag (het uitvoerend beslag is naar Duits recht ook nu nog geen collectieve procedure).<br />

82


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Algemeen kan men wel het volgende stellen. Het zakelijk recht dat men verkrijgt (individueel<br />

of collectief) is een recht op de opbrengst (in de zin <strong>van</strong> gerealiseerde waarde) <strong>van</strong> de<br />

goederen (Fr. produit, Dui. Erlös, En. proceeds) en niet op de goederen zelf. De getroffen<br />

activa verliezen hun natuurlijke bestemming ten dienste <strong>van</strong> de eigenaar (en/of<br />

genotsgerechtigde), en worden in beginsel te gelde gemaakt (de toebedeling of toewijzing <strong>van</strong><br />

een zaak aan de schuldeiser is slechts zeer uitzonderlijk 118 ).<br />

b. Het onderscheid tussen individuele en collectieve realisatie.<br />

Los <strong>van</strong> de vraag of en in welke mate in een bepaald rechtsstelsel de verschillende zonet in<br />

algemene bewoordingen aangegeven realisatievormen bestaan, kan men de belangrijkste<br />

kenmerken daar<strong>van</strong> aangeven.<br />

1° Individuele realisatie<br />

Een individuele realisatie <strong>van</strong> schuldvorderingen houdt in dat een welbepaalde schuldeiser<br />

een individueel zakelijk recht verkrijgt op één of meer goederen <strong>van</strong> zijn schuldenaar. Ook<br />

wanneer dat recht enkel maar een zekerheidsrecht is, zal het de basiskenmerken <strong>van</strong> zakelijke<br />

rechten vertonen zoals het erga-omnes-karakter, de voorrang <strong>van</strong> het oudere recht boven het<br />

jongere (waarbij de datum <strong>van</strong> “realisatie” de maatstaf is), e.d.m. (vgl. hoger Hoofdstuk II<br />

afdeling B). Op het voorwerp <strong>van</strong> dat zakelijk recht (“onderpand”) zal dat recht de schuldeiser<br />

die het verkrijgt dus in beginsel voorrang geven boven personen die op dat goed pas later<br />

rechten verkrijgen (waaronder ook schuldeisers die later hun schuldvordering op dat goed<br />

willen realiseren). In een rechtsstelsel dat de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten tot<br />

uitgangspunt neemt, zal een schuldeiser zijn recht maar individueel kunnen realiseren door het<br />

verkrijgen <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de door het recht erkende zakelijke rechten.<br />

2° Collectieve realisatie<br />

Een collectieve realisatie <strong>van</strong> schuldvorderingen ("groepsbeginsel") daarentegen houdt in:<br />

- dat meerdere of alle schuldeisers <strong>van</strong> eenzelfde schuldenaar tegelijkertijd hun<br />

schuldvordering op dezelfde goederen realiseren (pari passu : in dezelfde stap). In ons recht<br />

drukt men dit uit door te zeggen dat er “samenloop” (concursus creditorum, Fr. concours (de<br />

créanciers)) <strong>van</strong> schuldeisers ontstaat op die activa;<br />

- dat deze dus – gezien die gelijktijdigheid <strong>van</strong> realisatie – slechts een gezamenlijk (collectief)<br />

zakelijk recht verkrijgen op de betroffen goederen <strong>van</strong> de gemeenschappelijke schuldenaar,<br />

dat wij verder “collectief pandrecht” zullen noemen (vgl. de term “gage collectif”,<br />

“gemeenschappelijk onderpand” in art. 8 HypW 119 ). Daarbij is het aandeel <strong>van</strong> elke<br />

schuldeiser in abstracto vastgelegd, of met andere woorden hun onderlinge verhouding<br />

gefixeerd. De concursus roept dus een halt toe aan de vrije concurrentie tussen de<br />

118 Bv. art. 2078 BW.<br />

119 Het gebruik <strong>van</strong> deze term in art. 8 HypW is m.i. ten onrechte sterk bekritiseerd geworden, omdat het niet<br />

om een echt pandrecht zou gaan.<br />

83


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeisers. De tot dan toe vrij concurrerende schuldvorderingen worden nu “concurrente<br />

schuldvorderingen” (schuldvorderingen waar<strong>van</strong> de realisatie “samenloopt” 120 );<br />

- dat gezien de gelijktijdigheid <strong>van</strong> realisatie (verkrijging <strong>van</strong> een zakelijk recht) en het<br />

collectief karakter <strong>van</strong> het aldus verkregen zakelijk recht het recht <strong>van</strong> de ene schuldeiser in<br />

beginsel geen voorrang op dat <strong>van</strong> de andere, maar gelijke rang 121 . Dat is slechts anders<br />

indien:<br />

1° een schuldeiser reeds eerder een zakelijk recht had verkregen op één of meer betroffen<br />

goederen, of<br />

2° dit uit een bijzondere rechtsregel volgt om andere redenen dan de anterioriteit <strong>van</strong> een<br />

schuldvordering of <strong>van</strong> de realisatie er<strong>van</strong> (de zgn. “wettige redenen <strong>van</strong> voorrang” <strong>van</strong> art. 8<br />

HypW).<br />

Bij gelijke rang (pari passu) geschiedt de verdeling <strong>van</strong> de opbrengst in evenredigheid met de<br />

schuldvordering (“pondspondsgewijze”).<br />

Dit alles wordt in Hoofdstuk VI v. uitvoeriger besproken. Er kan echter al dadelijk op<br />

gewezen worden dat de gelijktijdigheid waar het hier over gaat een fictieve gelijktijdigheid is,<br />

waarbij binnen bepaalde grenzen de later komende schuldeiser geacht wordt gelijktijdig aan te<br />

treden met de eerder aangetreden schuldeiser.<br />

c. De rechtspolitieke keuze <strong>van</strong> het Belgische recht: collectief karakter <strong>van</strong> het beslag (geen<br />

individueel zakelijk recht of voorrang).<br />

1° Collectief karakter <strong>van</strong> faillissement en andere algemene beslagen<br />

Alle Westerse rechtsstelsels hebben de rechtsfiguur <strong>van</strong> het faillissement ontwikkeld 122 als<br />

een bij uitstek collectieve procedure, met name een procedure <strong>van</strong> vereffening <strong>van</strong> alle<br />

beslagbare goederen <strong>van</strong> de schuldenaar ten bate <strong>van</strong> alle schuldeisers (zie de bespreking <strong>van</strong><br />

het faillissement in Deel IX) of concursus universalis. Het impliceert een realisatie <strong>van</strong> de<br />

rechten <strong>van</strong> alle schuldeisers door middel <strong>van</strong> één algemeen beslag, zodat deze realisatie<br />

120 De precieze betekenis <strong>van</strong> de term samenlopende of concurrente schuldeisers komt aan bod bij de<br />

bespreking <strong>van</strong> de voorrangsregeling in Hoofdstuk V, waar het onderscheid wordt gemaakt tussen concurrente<br />

schuldeisers en separatisten.<br />

121 In dezelfde zin DIRIX & DECORTE (2006), nr. 36 p. 33; A. VERBEKE, in Schuldeisers en ondernemingen<br />

in moeilijkheden, nr. 28. Zie voor verdere onderbouwing M. GREGOIRE, Théorie générale du concours des<br />

créanciers, nr. 39 en passim.<br />

122 Zij het dat er:<br />

1° historisch - en tot op <strong>van</strong>daag - verschillende modellen zijn met uiteenlopende opvattingen <strong>van</strong> het<br />

faillissement, grofweg het Italiaans-Frans-Duitse model, het Engelse model en het Spaanse model. Zie uitvoerig<br />

J. KOHLER, Lehrbuch des Konkursrechts, Stuttgart 1891.<br />

2° <strong>van</strong>daag belangrijke verschillen zijn tussen rechtsstelsels in de wijze waarop ze de collectieve procedures<br />

regelen. Waar er in het Belgisch recht meerdere duidelijk verschillende regimes zijn ontwikkeld, zoals<br />

faillissement, gerechtelijk akkoord, vereffening rechtspersoon en collectieve schuldenregeling, is er een tendens<br />

in andere landen om te komen tot één basisregime, waarbinnen dan in concreto uiteenlopende vormen <strong>van</strong><br />

afwikkeling mogelijk zijn.<br />

Zie recent ook E. DIRIX, "Historische verkenningen in het faillissementsrecht", RW 2005-2006, 212 v.<br />

84


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gelijktijdig gebeurt. De schuldeisers die uiteindelijk in het faillissement zullen opkomen (de<br />

samenlopende of concurrente schuldeisers) verkrijgen dan ook een collectief zakelijk recht op<br />

de faillissementsboedel.<br />

Op de vraag in welke andere gevallen er sprake is <strong>van</strong> een collectieve realisatie <strong>van</strong> de rechten<br />

<strong>van</strong> de schuldeisers, en dus <strong>van</strong> een samenloop (concursus), lopen de antwoorden in diverse<br />

rechtsstelsels meer uiteen. Meestal wordt het collectief karakter en de samenloop aanvaard in<br />

de procedures waarin het erom gaat een heel vermogen te vereffenen (een rechtspersoon, een<br />

nalatenschap e.d.m.). Het wordt meestal ook aanvaard wanneer een geheel vermogen onder<br />

bewind wordt gesteld met het oog op de sanering (aanzuivering <strong>van</strong> schulden), in die gevallen<br />

waarin een rechtsstelsel die rechtsfiguur kent (zij het als een afzonderlijke procedure, zoals bij<br />

ons de procedures inzake collectieve schuldenregeling (schuldsanering natuurlijke personen),<br />

en de vroegere procedure inzake gerechtelijk akkoord, zij het als een mogelijke modaliteit <strong>van</strong><br />

een algemeen regime). Het gaat daarbij dus telkens om vormen <strong>van</strong> concursus universalis.<br />

2° Collectief karakter <strong>van</strong> het individuele uitvoerend beslag<br />

Evenwel zijn er grote verschillen tussen de rechtsstelsels betreffende het al dan niet collectief<br />

karakter <strong>van</strong> het uitvoerend beslag (= “executoriaal beslag”) op één of meer afzonderlijke<br />

goederen gelegd door of op verzoek <strong>van</strong> een individuele schuldeiser 123 .<br />

Uit de kenmerken zelf <strong>van</strong> schuldvorderingen vloeit wel voort dat alle schuldeisers dus in<br />

beginsel dezelfde mogelijkheden hebben om verhaal te nemen op de activa <strong>van</strong> hun<br />

schuldenaar en zo hun schuldvordering te realiseren, maar dit betekent hoegenaamd nog niet<br />

noodzakelijk dat de schuldeiser die dit eerst doet daarmee geen voorrang zou kunnen krijgen<br />

op de andere.<br />

a) Rechtsstelsels waar individueel beslag individuele voorrang schept<br />

Zo zijn er rechtsstelsels waar het uitvoerend beslag, of minstens bepaalde vormen <strong>van</strong> beslag,<br />

enkel de schuldvordering <strong>van</strong> de beslaglegger zelf realiseert en hem dus een individueel<br />

zakelijk recht (een soort pandrecht) verschaft, waardoor hij voorrang krijgt op de andere<br />

schuldeisers, op dezelfde wijze als een schuldeiser voorrang kan krijgen door <strong>van</strong> zijn<br />

schuldenaar een pandrecht of hypotheekrecht te verkrijgen. Hier geldt bij beslag het<br />

"voorrangsbeginsel" en niet het "groepsbeginsel".<br />

“Wie eerst komt, eerst maalt”, geldt bv.:<br />

- in beginsel bij beslag in het Duitse recht: de beslaglegger verkrijgt door de “Pfändung”<br />

(beslag) een bepaald soort (individueel) Pfandrecht c.q. hypotheek (het Pfändungspfandrecht<br />

voor roerend goed c.q. voor onroerende goederen de Arresthypothek), het beslag wordt dus<br />

gezien als een inpandneming door middel <strong>van</strong> een eenzijdige rechtshandeling <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser 124 ;<br />

123 Voor een uitstekend overzicht, zie K. KERAMEUS, “Distribution Proceedings and Relationships among<br />

Creditors in a Comparative Perspective”, in Liber amicorum Kurt Siehr (red. J. Basedow e.a.), Asser Press, Den<br />

Haag 2000, 311 v.<br />

124 Zie ZPO § 804. Dit beslag zal geen voorrang verlenen indien er binnen de maand na het beslag een<br />

85


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- en in grote mate in het Franse recht voor het onroerend beslag 125 en het beslag op<br />

schuldvorderingen (genoemd saisie-attribution).<br />

Deze rechtsstelsels geven dus meer gewicht aan de spreuk ius est vigilantibus.<br />

b) Belgisch recht: beslag als collectieve maatregel<br />

Dit is niet het geval in het Belgische recht. Het collectief karakter <strong>van</strong> het zakelijk recht <strong>van</strong><br />

de schuldeisers op de goederen <strong>van</strong> hun schuldenaar en de evenredige verdeling <strong>van</strong> de<br />

opbrengst zijn als algemene regel ingeschreven in art. 8 HypW (voorheen art. 2093 Code<br />

civil), en dus impliciet ook de gelijktijdigheid <strong>van</strong> realisatie. Dit wordt zo begrepen dat dit niet<br />

alleen geldt bij beslag op een geheel vermogen (de concursus universalis), maar ook bij<br />

beslag op één of meer afzonderlijke goederen; dan ontstaat een concursus particularis - zij het<br />

met enkele nuances.<br />

De regels <strong>van</strong> het Belgische beslagrecht gaan dus uit <strong>van</strong> het groepsbeginsel of de paritas<br />

creditorum (anders dan in vele andere landen), zelfs die inzake derdenbeslag (zie de<br />

bespreking in het deel V (schuldvorderingen), Hst. II). Individueel uitvoerend beslag<br />

(waarover verder meer) schept in ons recht geen voorrang voor de beslaglegger, maar<br />

realiseert op hetzelfde tijdstip virtueel de rechten <strong>van</strong> alle schuldeisers <strong>van</strong> de beslagene. De<br />

schuldeiser kan wel op andere gronden dan het beslag voorrang krijgen boven andere<br />

schuldeisers, maar het beslag is op dat punt neutraal. Het verschaft de schuldeiser geen hogere<br />

rang bij de vereffening <strong>van</strong> de beslagen goederen, evenmin als het afbreuk doet aan een<br />

voorrang die hij reeds zou hebben verkregen (meer bepaald krachtens een erkend 126 zakelijk<br />

(zekerheids)recht verkregen voor het beslag). Een individueel zakelijk (zekerheids)recht<br />

verkrijgt men in ons recht enkel in de vorm <strong>van</strong> de erkende zakelijke (zekerheids)rechten; en<br />

in beginsel verkrijgt men die niet door een eenzijdige handeling <strong>van</strong> de schuldeiser. Het is<br />

slechts zeer uitzonderlijk dat een zakelijke zekerheid door een eenzijdige rechtshandeling<br />

wordt verkregen (omzeggens alleen de fiscus beschikt in ons recht over die bevoegdheid, met<br />

name de bevoegdheid om eenzijdig een wettelijke hypotheek in te schrijven in een hele reeks<br />

gevallen).<br />

Het is wel mogelijk dat de volledige netto-opbrengst <strong>van</strong> een uitvoerend beslag uiteindelijk<br />

naar de beslaglegger zal gaan, om de eenvoudige reden dat er geen enkele andere schuldeiser<br />

is opgedaagd vooraleer de beslagprocedure wordt afgesloten en er dus geen actuele<br />

samenloop ontstaat 127 . Maar indien er meerdere schuldeisers zijn, is die kans klein in het<br />

Belgische recht, omdat dit het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop - en dus <strong>van</strong> collectivisering <strong>van</strong> het<br />

verhaal - in geval <strong>van</strong> uitvoerend beslag zeer sterk bevordert (<strong>van</strong>uit de collectivistische<br />

ingesteldheid <strong>van</strong> de wetgever) door de bewindvoerder (gerechtsdeurwaarder of notaris) te<br />

faillissement volgt.<br />

125 De schuldeiser kan éénzijdig een hypothèque judiciaire - en daarmee voorrang - verkrijgen door een<br />

bewarend onroerend beslag te leggen (die voorrang blijft behouden als men dat vervolgens omzet in een<br />

uitvoerend beslag)<br />

126 Met “erkend” wordt verwezen naar de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten.<br />

127 Het beslag met slechts één schuldeiser schept geen samenloop: Cass. 20 januari 1935, Pas. I 101; DIRIX &<br />

BROECKX, APR, Beslag nr. 30.<br />

86


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verplichten actief een samenloop te organiseren. De specifieke regels in dat verband worden<br />

bij de nadere bespreking <strong>van</strong> het uitvoerend beslag aangegeven. Hoewel het uitvoerend beslag<br />

initieel een individuele maatregel is, en als dusdanig nog geen samenloop doet ontstaan, leidt<br />

het dan ook meestal tot samenloop. Zoals hierboven reeds aangegeven en verder in Hoofdstuk<br />

V uitgewerkt:<br />

- komen in dat geval alle schuldvorderingen die niet reeds door een zakelijk recht verzekerd<br />

zijn in gelijke rang, tenzij er om andere redenen dan anterioriteit voorrang wordt verleend aan<br />

sommige schuldvorderingen boven andere;<br />

- en geschiedt bij gelijke rang de verdeling <strong>van</strong> de opbrengst in evenredigheid met de<br />

schuldvordering (“pondspondsgewijze”).<br />

Wel is het zo dat er enkele nuances nodig zijn die maken dat er niet altijd een gelijke rang is<br />

<strong>van</strong> de schuldeisers, naargelang zij zelf het beslag hebben gelegd of pas later in het beslag<br />

opkomen; dit wordt verder meer in detail besproken bij verschillende vormen <strong>van</strong> beslag<br />

(voor roerend beslag in Deel IV Hoofdstuk II, voor onroerend beslag in Deel VII Hoofdstuk<br />

II).<br />

c) Commentaar<br />

Rechtspolitiek valt bij dit extreem collectivisme <strong>van</strong> het Belgische recht heel wat aan te<br />

merken. Het collectivisme zou immers bedoeld zijn om de positie <strong>van</strong> de schuldeisers zonder<br />

zakelijk recht te verbeteren, maar bereikt die doelstelling helemaal niet:<br />

- indien men niet tegelijk een beperking oplegt aan de wettelijke en bedongen zekerheden,<br />

blijft er sowieso niets over om te verdelen, en hoe minder mogelijkheden een individuele nietbevoorrechte<br />

schuldeiser heeft om door zijn eigen waakzaamheid betaald te geraken, hoe<br />

meer hij zekerheden zal bedingen;<br />

- de verregaande collectivisering <strong>van</strong> het beslag doet de vereffeningskosten globaal genomen<br />

veel hoger oplopen, zodat er globaal genomen nog eens minder te verdelen is voor de<br />

chirografaire schuldeisers.<br />

Het collectivisme is <strong>van</strong>daag dan ook veeleer een ideologisch symbool dan een effectieve<br />

regel.<br />

Wat er ook <strong>van</strong> zij, naar Belgisch recht <strong>van</strong>daag is het recht met zakelijke werking dat uit het<br />

beslag volgt dus in beginsel een collectief zakelijk recht <strong>van</strong> alle schuldeisers die uiteindelijk<br />

in dat beslag zullen opkomen (“collectief pandrecht”). Dit is niet zo omdat dit noodzakelijk<br />

uit de kenmerken <strong>van</strong> het beslag volgt, maar omdat dit de rechtspolitieke keuze is <strong>van</strong> de<br />

Belgische wetgever en rechtspraak.<br />

Anderzijds moet men zich bij de “gelijkheid <strong>van</strong> de schuldeisers” (paritas creditorum) in het<br />

Belgische positieve recht niet te veel voorstellen: de mogelijkheden om individuele zakelijke<br />

zekerheidsrechten te verkrijgen zijn vrij ruim en talloze schuldvorderingen zijn in ons recht<br />

bevoorrecht, zodat er in de meeste gevallen voor niet-bevoorrechte schuldeisers nauwelijks<br />

iets overblijft (wat men in het Duitse Massearmut noemt, "boedelarmoede"). De<br />

positiefrechtelijke betekenis <strong>van</strong> het gelijkheidsbeginsel is dan ook nauwelijks een andere dan<br />

dat een “gewone” schuldeiser niet door middel <strong>van</strong> een beslag voorrang kan krijgen op de<br />

andere (gewone) schuldeisers. De "gelijkheid" <strong>van</strong> de schuldeisers is niet een rechtsplicht die<br />

87


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

in acht moet worden genomen tussen de schuldeisers (die in tegendeel juist mogen proberen<br />

om voorrang te verkrijgen), maar een rechtsregel die de verdeling <strong>van</strong> in beslag genomen<br />

goederen of boedel regelt wanneer meerdere schuldeisers geacht worden daarop gelijktijdig<br />

verhaal te hebben genomen 128 .<br />

De paritas creditorum is in het Belgische recht dus niet zozeer een positiefrechtelijk<br />

rechtsbeginsel, maar een rechtstechnisch concept dat volgt uit de toepassing <strong>van</strong> de<br />

rechtstechnische regels inzake het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers - al zijn die<br />

rechtstechnische regels op hun beurt wel geïnspireerd door een rechtspolitieke opvatting over<br />

een bepaalde vorm <strong>van</strong> "gelijkheid" onder de schuldeisers.<br />

Waar het collectief karakter <strong>van</strong> het beslag ingaat tegen de idee dat wie eerst komt, eerst<br />

maalt, stellen we vast dat de rechtvaardiging <strong>van</strong> deze collectivisering anderzijds een flinke<br />

deuk krijgt in de concrete toepassing. Schuldeisers die noch voorrang hebben noch een<br />

uitvoerbare titel, kunnen bij uitvoerend beslag niet meedoen, tenzij er voor de verdeling <strong>van</strong><br />

de opbrengst <strong>van</strong> het beslag een algemene samenloop intreedt. Bij een handelaar kunnen de<br />

schuldeisers die zelf uitlokken door de faillietverklaring te vorderen, en bij een rechtspersoon<br />

zonder handelskarakter door de ontbinding te vorderen, doch bij een natuurlijke persoon niethandelaar<br />

beschikken ze over geen enkele mogelijkheid daartoe (niet-handelaars kunnen<br />

immers naar Belgisch recht nog steeds niet failliet worden verklaard en de collectieve<br />

schuldenregeling voor niet-handelaars kan niet door de schuldeisers worden gevorderd). In<br />

een land en tijd waar de gerechtelijke achterstand om aan een uitvoerbare titel te geraken nog<br />

steeds ontstellend is, is dit moeilijk te verantwoorden. Het gaat dan ook om een uit de wet<br />

voortvloeiende discriminatie <strong>van</strong> de (niet-bevoorrechte) schuldeisers <strong>van</strong> natuurlijke<br />

personen-niet-handelaars vergeleken met de schuldeisers <strong>van</strong> andere personen.<br />

Het ware dan ook beter de verplichting tot actieve samenloop bij executoriaal beslag af te<br />

schaffen of zelfs voorrang te geven aan de beslaglegger, zij het op voorwaarde dat men alle<br />

schuldeisers voldoende toegang geeft tot vermogensinformatie, met name door alle voor<br />

zekerheden rele<strong>van</strong>te publiciteit te centraliseren en onder gelijke voorwaarden voor alle<br />

schuldeisers toegankelijk te maken.<br />

d. Gevolgen <strong>van</strong> de collectivisering <strong>van</strong> het verhaal: de relativiteit <strong>van</strong> schuldvorderingen.<br />

Gezien de verregaande beperking <strong>van</strong> de individuele realisatie <strong>van</strong> schuldvorderingen in ons<br />

recht, komt het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeiser wiens schuldvordering niet of niet meer in<br />

natura kan worden afgedwongen, en die niet over een zakelijke zekerheid beschikt, neer op<br />

een recht op een evenredig aandeel <strong>van</strong> (de opbrengst) het geheel <strong>van</strong> de goederen (activa)<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

Kan men geen uitvoering in natura meer bekomen, dan is de “reële” waarde <strong>van</strong> een<br />

schuldvordering die niet door een zakelijk recht is “verzekerd” - i.t.t. de nominale waarde<br />

er<strong>van</strong> - dus een relatief (evenredig, procentueel) aandeel in het actief. Die reële waarde<br />

vermindert dus:<br />

128 Vgl. M. GREGOIRE, Théorie générale du concours, passim; A. ZENNER & I. PEETERS, RW 2004-2005,<br />

(481) 488 nr. 14.<br />

88


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- zowel door het verminderen <strong>van</strong> het actief <strong>van</strong> de schuldenaar,<br />

- als door het ontstaan <strong>van</strong> nieuwe schulden (toename <strong>van</strong> het passief).<br />

Vanuit dat perspectief is het <strong>van</strong> belang te weten:<br />

- op welke wijze een schuldeiser zakelijke rechten, in het bijzonder zakelijke zekerheden, kan<br />

verkrijgen;<br />

- op welke andere wijzen een schuldeiser zijn schuldvordering kan realiseren (zij het in ons<br />

recht in beginsel slechts met een collectieve realisatie tot gevolg);<br />

- welke andere mogelijkheden een schuldeiser heeft om de vermindering <strong>van</strong> het actief <strong>van</strong><br />

zijn schuldenaar tegen te gaan;<br />

- welke de mogelijkheden een schuldeiser heeft om de toename <strong>van</strong> het passief <strong>van</strong> zijn<br />

schuldenaar tegen te gaan.<br />

We bespreken hieronder eerst de mogelijkheden om beslag te leggen en/of collectieve<br />

realisatie uit te lokken en de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> dat verhaalsrecht (3. tot 6.), vervolgens de<br />

zekerheidstechnieken (afdeling D.) en de andere maatregelen die een schuldeiser kan nemen<br />

(E.) om zijn verhaal te beveiligen.<br />

3. De concrete uitoefening <strong>van</strong> het verhaalsrecht en zijn gevolgen: beslag leggen of uitlokken;<br />

toepasselijk recht.<br />

a. De vormen <strong>van</strong> beslag: partieel beslag en algemeen beslag<br />

Voor een schuldeiser zonder zakelijk recht veronderstelt het verhaal nemen altijd als eerste<br />

stap een “beslag” sensu lato. Beslag sensu lato omvat twee categorieën.<br />

Er is enerzijds het beslag dat het gevolg is <strong>van</strong> een beslaglegging door of op verzoek <strong>van</strong> een<br />

individuele schuldeiser (beslag s.s., Fr. saisie s.s., Dui. Pfändung; En. seizure); dit gebeurt<br />

volgens de regels <strong>van</strong> het GerW of eventuele bijzondere wetten (bv. fiscaal beslag). Een<br />

dergelijk beslag treft steeds één of meer bepaalde goederen. Het kan gaan om een uitvoerend<br />

beslag of een louter bewarend beslag. Aangezien een bewarend beslag op zichzelf niet leidt<br />

tot verhaal door de schuldeisers, wordt het verderop onder E. besproken (bij de andere<br />

maatregelen <strong>van</strong> de schuldeisers). Het uitvoerend beslag in enge zin wordt verder apart<br />

besproken in Deel IV voor roerend beslag, Deel V voor derdenbeslag en Deel VII voor<br />

onroerend beslag. Een variante op het uitvoerend beslag is daarbij het verzet aangetekend bij<br />

een bestaand of toekomstig beslag.<br />

Anderzijds is er het beslag onder algemene titel of beslag op een geheel vermogen dat in ons<br />

recht ontstaat in een reeks gevallen die in Deel IX uitvoeriger worden besproken, zoals de<br />

faillietverklaring, de beschikking tot collectieve schuldenregeling, de invereffeningstelling<br />

<strong>van</strong> een rechtspersoon, de beneficiaire aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap, e.d.m. (totmaart<br />

2009 ook de aanvraag <strong>van</strong> een gerechtelijk akkoord). In al die gevallen wordt een vermogen<br />

onder bewind gesteld, zij het met het oog op de vereffening er<strong>van</strong>, zij het met het oog op de<br />

aanzuivering <strong>van</strong> schulden (vereffeningsbewind c.q. aanzuiveringsbewind). Ook bij het "bevel<br />

tot overdracht onder gerechtelijk gezag" (art. 59 v. WCO) en bij het voorlopig bewind <strong>van</strong> art.<br />

28 WCO is er m.i. sprake <strong>van</strong> een vorm <strong>van</strong> beslag (waar de opening <strong>van</strong> de procedure <strong>van</strong><br />

89


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gerechtelijke reorganisatie anders dan de opening <strong>van</strong> de vroegere procedure gerechtelijke<br />

akkoord, niet als beslag geldt).<br />

Voor schuldeisers die reeds een zakelijk recht hebben (en dus hun schuldvordering niet meer<br />

moeten “realiseren” maar wel dat zakelijk recht uitoefenen) gelden er voor het verhaal op het<br />

onderpand <strong>van</strong> hun zakelijk recht bijzondere regels naargelang de aard <strong>van</strong> de zekerheid; in de<br />

meeste gevallen is er eveneens eerst een beslag sensu lato vereist 129 (wanneer het niet om een<br />

louter zekerheidsrecht gaat, maar om een volwaardig eigendomsrecht, kan de eigenaar<br />

daarentegen revindiceren en andere uit het eigendomsrecht voortvloeiende rechten of<br />

remedies uitoefenen). In een aantal gevallen is er geen uitvoerbare titel vereist – nl. voor<br />

sommige gevallen <strong>van</strong> pandverzilvering -; dan spreekt men <strong>van</strong> het recht op dadelijke<br />

uitwinning of parate executie (hoewel bij pandverzilvering veelal wel nog een rechterlijke<br />

machtiging nodig is). Wanneer het niet om een louter zekerheidsrecht gaat, maar om een<br />

volwaardig eigendomsrecht, kan de eigenaar daarentegen in beginsel zonder gerechtelijke<br />

procedure revindiceren en andere uit het eigendomsrecht voortvloeiende rechten of remedies<br />

uitoefenen).<br />

Het recht op parate executie kan enkel door de wet kan worden toegekend; een daartoe<br />

strekkende overeenkomst is relatief nietig (bv. art. 1626 GerW) Meer algemeen kan de<br />

schuldenaar geen afstand doen <strong>van</strong> de bescherming die de beperkende regels <strong>van</strong> het<br />

executierecht bieden, behalve nadat de schuld opeisbaar is geworden (de schuldenaar kan dan<br />

immers ook steeds instemmen met een inbetalinggeving) 130 .<br />

b. Toepasselijk recht<br />

Anders dan de individuele zakelijke rechten 131 , wordt het collectieve verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

krachtens de regels <strong>van</strong> IPR niet beheerst door de wet <strong>van</strong> de ligging <strong>van</strong> de goederen waarop het verhaal wordt<br />

uitgeoefend, maar door de lex concursus, d.i. de wet <strong>van</strong> de plaats waar de insolventieprocedure (faillissement<br />

e.d.m.) wordt geopend (d.i. volgens Vo. 1346/2000 het centrum <strong>van</strong> de voornaamste belangen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar), onder voorbehoud <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> een secundaire insolventieprocedure in het land <strong>van</strong> een<br />

bijkomende vestiging. Maar de uitwerking <strong>van</strong> de opening <strong>van</strong> een insolventieprocedure op de zakelijke rechten<br />

<strong>van</strong> derden op goederen die toebehoren aan de schuldenaar worden beheerst door het recht dat op die zakelijke<br />

rechten <strong>van</strong> toepassing is (de lex rei sitae) (art. 119 § 2 WIPR). De lex rei sitae bepaalt ook het recht <strong>van</strong><br />

voorrang en de rangorde, alsook de verdeling <strong>van</strong> de opbrengst <strong>van</strong> de tegeldemaking <strong>van</strong> een goed <strong>van</strong> een<br />

schuldenaar (art. 94 § 2 WIPR). Ook is de bevoegdheid <strong>van</strong> Belgische overheden (gerecht, gerechtsdeurwaarder)<br />

om beslag te leggen krachtens het territorialiteitsbeginsel beperkt tot goederen die zich in België bevinden (lex<br />

rei sitae) 132 .<br />

129 Wanneer men de zaak reeds in bezit heeft (zoals bij het vuistpand), moet ze niet meer in beslag worden<br />

genomen, maar de regels inzake tegeldemaking zijn vergelijkbaar met die na beslag.<br />

130 E. DIRIX, Beslagrecht, nr. 3.<br />

131 Gedefinieerd in art. 5 Vo. 1346/2000 op de insolventieprocedures.<br />

132 Cass. 26 september 2008, nr. C.07.0519.N, FG Hemisphere Associates LLC t. Gecamines, JLMB 2009, 842<br />

n. L. FRANKIGNOUL = Jaarverslag cass. 2008, 62 = RW 2009-2010, 237 en artikel R. FRANSIS "Het<br />

territorialiteitsbeginsel in het executierecht".<br />

90


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4. De beperking <strong>van</strong> het verhaal tot het vermogen zoals het bestaat (“in de schoenen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar”)<br />

Behoudens de hierna (5.) besproken uitzonderingen geldt als regel in ons recht dat de<br />

schuldeisers het vermogen <strong>van</strong> hun schuldenaar moeten nemen in de staat waarin het zich<br />

bevindt op het ogenblik waarop ze verhaal nemen c.q. ze geacht worden verhaal te nemen<br />

doordat een samenloop ontstaat 133 .<br />

Het recht dat de schuldeisers hebben op de activa <strong>van</strong> de schuldenaar, dat we hierboven een<br />

collectief pandrecht hebben genoemd, is immers afgeleid <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

zelf (vgl. hoger hoofdstuk II afdeling E. het begrip afgeleide wijze <strong>van</strong><br />

eigendomsverkrijging).<br />

a. Gebondenheid aan zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen<br />

Het gevolg is dat alle op het ogenblik <strong>van</strong> het beslag bestaande zakelijk werkende<br />

beperkingen aan de rechten (goederen) <strong>van</strong> de schuldenaar, in beginsel ook tegen de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> die schuldenaar kunnen worden ingeroepen, ook wanneer zij hun rechten<br />

realiseren door middel <strong>van</strong> een beslag. Dit geldt dus in beginsel voor:<br />

1° alle op dat ogenblik bestaande zakelijke rechten die op het goed rusten, inbegrepen de<br />

zakelijke zekerheidsrechten 134 ;<br />

2° de modaliteiten waar<strong>van</strong> de verkrijging <strong>van</strong> dat goed door die schuldenaar afhankelijk is,<br />

voor zover zij zakelijke werking hebben; dit betreft de “titelgebreken en titelbeperkingen”,<br />

zoals daar zijn de nietigheid <strong>van</strong> de verkrijgingstitel, de ontbindende voorwaarde in de<br />

verkrijgingstitel (inbegrepen een ontbindende voorwaarde <strong>van</strong> vooroverlijden bij een<br />

gemeenschappelijke verkrijging, de zgn. “tontine” 135 ), de ontbinding, herroeping of inkorting<br />

<strong>van</strong> de verkrijgingstitel, of de aanvechting <strong>van</strong> de verkrijgingstitel wegens<br />

schuldeisersbedrog;<br />

3° alle interne (doch extern werkende) bepalingen <strong>van</strong> de schuldvorderingen die de<br />

schuldenaar heeft. De schuldeiser moet ook dat soort activa nemen zoals ze zijn, met alle<br />

daaraan verbonden afspraken en modaliteiten (zie verdere uitwerking in Deel V<br />

schuldvorderingen, hoofdstuk. I); men zegt ook soms dat contractuele rechten slechts "netto"<br />

in de boedel vallen:<br />

4° alle interne (doch extern werkende) vormen <strong>van</strong> beschikkingsgebondenheid <strong>van</strong> goederen<br />

die een afzonderlijk vermogen vormen (zie de bespreking in Hoofdstuk IV; bv. maatschap,<br />

huwgemeenschap e.d.m.), en in beginsel ook <strong>van</strong> goederen onder een aanwasregeling; zo<br />

bepaalt het huwelijksvermogensrecht voor welke schuldvorderingen verhaal kan worden<br />

genomen op welk vermogen (huwgemeenschap c.q. eigen vermogen <strong>van</strong> de ene en <strong>van</strong> de<br />

andere echtgenoot);<br />

133 Ook uitgewerkt in o.m. DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 21-22 p. 22-24.<br />

134 Dat het goed bezwaard is met een zakelijke zekerheid, belet niet dat andere schuldeisers er beslag op kunnen<br />

leggen; de zakelijke zekerheid verschaft geen recht op het goed zelf, maar op de opbrengst er<strong>van</strong> (zie verder).<br />

Wel zal de verzekerde schuldvordering dus eerst uitbetaald worden uit de opbrengst <strong>van</strong> het goed.<br />

135 Of de gebondenheid hieraan ook aan de schuldeisers kan worden tegengeworpen, is betwist; zie V.<br />

SAGAERT, in Familiale vermogensplanning, p. (205) 214-217.<br />

91


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

5° de hoger (afdeling A punt 2 b) besproken zgn. kwalitatieve verplichtingen, die immers in<br />

beginsel tegenwerpelijk zijn aan de overige schuldeisers (bv. de verplichting om in<br />

onverdeeldheid te blijven, uitdrukkelijk tegenwerpelijk volgens art. 1561 I GerW; de huur met<br />

vaste datum e.d.m.).<br />

Ad 4°: daarbovenop komt nog de regel die bepaalt dat op een onverdeeld of<br />

gemeenschappelijk goed wel beslag kan worden gelegd, maar de uitvoering er<strong>van</strong> wordt<br />

opgeschort tot het goed toebedeeld is in de verdeling (art. 1561 GerW).<br />

b. Geen gebondenheid aan geveinsde rechten<br />

Geveinsde vervreemdingen of beperkingen daarentegen verhinderen het verhaalsrecht <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers niet, en zij kunnen steeds vorderen dat een gesimuleerde handeling geveinsd<br />

wordt verklaard en zich op de ontveinsde rechtstoestand beroepen (eis in geveinsdverklaring,<br />

Fr. action en déclaration de simulation) om aan te tonen dat bepaalde activa wel degelijk deel<br />

uitmaken <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> hun schuldenaar (vgl. ook omgekeerd de mogelijkheid zich<br />

op de geveinsde handeling te beroepen; de specifieke problematiek <strong>van</strong> de naamlening en<br />

middellijke vertegenwoordiging, die in beginsel géén vormen <strong>van</strong> simulatie zijn, komt daarna<br />

ook ter sprake).<br />

Een voorbeeld vinden we in een arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> beroep te Antwerpen 136 betreffende twee kredietnemers<br />

die een lening aangaan om een bungalow te kopen en vervolgens die bungalow op naam <strong>van</strong> hun minderjarige<br />

kinderen kopen; het op naam <strong>van</strong> de kinderen stellen werd als simulatie gekwalificeerd, zodat de kredietverlener<br />

verhaal kon nemen op het onroerend goed als deel uitmakende <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de ouders-kredietnemers.<br />

Aangezien het hier niet om een pauliana gaat, moet geen bedrog <strong>van</strong> de verkoper bewezen worden.<br />

c. Geen gebondenheid aan oudere maatregelen <strong>van</strong> collectief geacht verhaal<br />

Rechten die bepaalde schuldeisers reeds zouden verkregen hebben, maar slechts een collectief<br />

en geen individueel karakter hebben, verhinderen niet het verhaal door andere schuldeisers -<br />

of juister: het mee delen <strong>van</strong> andere schuldeisers in de opbrengst. De concrete regels worden<br />

besproken in Deel IX, in het bijzonder waar we het hebben over de opeenvolging <strong>van</strong><br />

meerdere vormen <strong>van</strong> samenloop.<br />

d. Uitzonderingen op de eerbiediging <strong>van</strong> eigendom of zakelijke rechten <strong>van</strong> een derde<br />

Op de grondregel in ons recht dat de schuldeisers het vermogen <strong>van</strong> hun schuldenaar moeten<br />

nemen in de staat waarin het zich bevindt op het ogenblik waarop ze verhaal nemen c.q. een<br />

samenloop ontstaat, zijn er verschillende soorten uitzonderingen, waarbij de schuldeisers toch<br />

in zekere mate als “derden” beschermd worden (al leiden zij hun rechten zoals gezegd af <strong>van</strong><br />

hun schuldenaar): Zij zijn gegrond:<br />

- uitzonderingen gegrond op de schijn- of vertrouwensleer, besproken onder 5.;<br />

- uitzonderingen ingevolge de aanvechting <strong>van</strong> bedrieglijke of abnormale handelingen,<br />

besproken onder 6.<br />

136 Hof Antwerpen 26 mei 2008, NjW 2008, 928 noot M. DAMBRE.<br />

92


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dat de schuldeiser ook verhaal kan nemen op de mede-schuldenaars of derden is geen<br />

uitzondering. Wel kan er gewezen worden op de specifieke gevallen <strong>van</strong> de zakelijke borg<br />

(verhaalsrecht op één bepaald goed <strong>van</strong> een derde), de hypotheek voor de successierechten op<br />

alle onroerende goederen <strong>van</strong> de nalatenschap en de zgn. derde-bezitter <strong>van</strong> een goed waarop<br />

de schuldeiser een zakelijke zekerheid met volgrecht heeft of reeds beslag had gelegd, die alle<br />

ter sprake komen in Deel I (persoonlijke zekerheden).<br />

Hoger (afdeling B punt 1 c) werden reeds enkele gevallen vermeld waarin een schuld ook<br />

verhaalbaar is op de goederen waar<strong>van</strong> de schuldenaar slechts mede-eigenaar is.<br />

Verder is er nog een specifieke uitzondering in het faillissementsrecht, waar de schuldeisers<br />

verhaal nemen op alle goederen <strong>van</strong> de huwgemeenschap <strong>van</strong> de gefailleerde (art. 96 FaillW),<br />

ook voor schulden die krachtens de gewone regels (art. 1409 v. BW) niet of slechts beperkt op<br />

de huwgemeenschap kunnen worden verhaald.<br />

Om die reden zullen handelaars normaal kiezen voor een huwelijksstelsel <strong>van</strong> scheiding <strong>van</strong> goederen (zie in dit<br />

verband ook art. 12 tot 15 WvK in verband met de publiciteit te geven aan <strong>van</strong> het wettelijk stelsel afwijkende<br />

huwelijksvoorwaarden <strong>van</strong> handelaars).<br />

Tenslotte zijn er specifieke uitzonderingen voor het verhaal <strong>van</strong> fiscale schuldvorderingen,<br />

waardoor de eigen goederen <strong>van</strong> een mede-echtgenoot slechts aan verhaal voor fiscale<br />

schulden <strong>van</strong> de andere echtgenoot ontsnappen in bepaalde gevallen, nader omschreven in art.<br />

394 § 1 WIB (1992). De mede-echtgenoot ontsnapt volgens die bepaling slechts aan verhaal<br />

op zijn eigen goederen indien hij aantoont ze op één <strong>van</strong> de volgende 3 wijzen te hebben<br />

verkregen: 1 o dat hij ze bezat vóór het huwelijk; 2 o of dat zij voortkomen <strong>van</strong> een erfenis of<br />

<strong>van</strong> een schenking door een andere persoon dan zijn echtgenoot; 3 o of dat hij ze heeft<br />

verworven door middel <strong>van</strong> fondsen die voortkomen <strong>van</strong> de realisatie <strong>van</strong> dergelijke<br />

goederen; 4 o of dat hij ze heeft verkregen met inkomsten die eigen zijn op grond <strong>van</strong> zijn<br />

huwelijksvermogensstelsel. Andere eigen goederen blijven dus onderworpen aan het verhaal<br />

voor fiscale schulden <strong>van</strong> de mede-echtgenoot 137 . Het gaat wel enkel om een uitbrieding <strong>van</strong><br />

het verhaalsrecht, niet om een hoofdelijke medeschuld 138 .<br />

5. Uitbreiding <strong>van</strong> het verhaalsrecht tot sommige goederen die schijnbaar aan de schuldenaar<br />

toebehoren.<br />

Een eerste categorie <strong>van</strong> mogelijke uitzonderingen berust op de gebeurlijke toepassing <strong>van</strong> de<br />

regels <strong>van</strong> derdenbescherming uit het zakenrecht.<br />

a. Mogelijke toepassing <strong>van</strong> de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder<br />

trouw<br />

137 Cass. 22 november 2007, RW 2008-2009, 869.<br />

138 Cass. 8 juni 2006, RW 2009-2010, 405.<br />

93


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Uitgangspunt: de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder trouw<br />

In het zakenrecht worden verkrijgers onder bijzondere titel mits vervulling <strong>van</strong> nadere<br />

vereisten beschermd tegen oudere zakelijke rechten. Het gaat om gevallen waar de<br />

vervreemder zijn beschikkingsbevoegdheid te buiten gaat, maar de goederen wel vervreemd<br />

worden aan een wederpartij te goeder trouw door middel <strong>van</strong> een “levering” krachtens een<br />

(geldige) titel (zie verder in Afdeling E de bespreking <strong>van</strong> de rechtsfiguur “overdracht”). Met<br />

andere woorden, aan alle vereisten voor een geldige overdracht (of vestiging <strong>van</strong> een zakelijk<br />

recht) is voldaan, behalve de beschikkingsbevoegdheid. Ondanks die<br />

beschikkingsonbevoegdheid wordt de derde-verkrijger te goeder trouw in een aantal gevallen<br />

beschermd, met name:<br />

- de verkrijger <strong>van</strong> roerende zaken in beginsel indien hij de zaak te goeder trouw in zijn<br />

feitelijk bezit heeft gekregen (art. 2279 BW);<br />

- in sommige gevallen de verkrijger <strong>van</strong> onroerend goed die eerst zijn titel heeft gepubliceerd<br />

(art. 1 HypW);<br />

- in sommige gevallen de verkrijger <strong>van</strong> schuldvorderingen die eerst zijn verkrijging ter<br />

kennis heeft gebracht <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering (de debitor cessus) (art.<br />

1690 BW).<br />

Deze regels worden verder nader aangegeven voor de verschillende categorieën <strong>van</strong> goederen<br />

afzonderlijk. Het gaat telkens om gevallen waarin de goederen schijnbaar toebehoorden aan<br />

de vervreemder.<br />

Deze regels gelden ook voor de verkrijging <strong>van</strong> individuele zakelijke zekerheden, zoals<br />

pandrechten en hypotheekrechten; ook deze kunnen, in beginsel met vervulling <strong>van</strong> dezelfde<br />

vereisten, verkregen worden <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde (er zijn wel enkele verschillen;<br />

ook kan het rechtsmisbruik zijn om eerst verhaal te nemen op goederen die niet aan de<br />

schuldenaar toebehoren en waarover hij niet beschikkingsbevoegd was). Dit wordt nader<br />

besproken bij de bespreking <strong>van</strong> de verschillende zakelijke zekerheden.<br />

2° Mogelijke toepassing <strong>van</strong> de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder<br />

trouw op de verkrijger krachtens beslag.<br />

Nu rijst de vraag of ook een schuldeiser die beslag legt, en bij uitbreiding, een schuldeiser die<br />

opkomt in een samenloop, als verkrijger <strong>van</strong> een “collectief pandrecht” over dezelfde<br />

bescherming beschikt als een derde-verkrijger <strong>van</strong> eigendom of een individueel pandrecht, en<br />

zich om die reden ook zou kunnen verhalen op goederen die slechts schijnbaar aan zijn<br />

schuldenaar toebehoren (doctrine of reputed ownership). Kan een schuldeiser bijvoorbeeld<br />

verhaal nemen op:<br />

- roerende zaken <strong>van</strong> een derde die in het feitelijk bezit zijn <strong>van</strong> zijn schuldenaar (bv.<br />

ingevolge huur, bewaarneming, consignatie, eigendomsvoorbehoud <strong>van</strong> de verkoper, enz.), of<br />

- onroerende goederen <strong>van</strong> een derde die in het hypotheekkantoor onaangetast 139<br />

139 Daarmee bedoel ik dat die inschrijving op naam <strong>van</strong> de schuldenaar ook niet aangevochten is door middel<br />

<strong>van</strong> een eis die gekantmeld is (eis tot nietigverklaring of herroeping, actio pauliana, enz.), en niet onderworpen is<br />

aan een door middel <strong>van</strong> een voorrecht verzekerd ontbindingsrecht.<br />

94


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ingeschreven staan op naam <strong>van</strong> zijn schuldenaar, of<br />

- schuldvorderingen die toekomen aan een derde maar volgens de kennis <strong>van</strong> de debitor<br />

cessues op naam staan <strong>van</strong> zijn schuldenaar ?<br />

Weliswaar is het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeiser in beginsel afgeleid <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> zijn<br />

schuldenaar op dat goed, maar dat geldt voor de hierboven (1°) genoemde derde-verkrijgers<br />

evenzeer. Verder is het ook zo dat de verhaal nemende schuldeiser niet verkrijgt door een<br />

levering door zijn schuldenaar krachtens een daartoe strekkende verbintenis tot geven (titel),<br />

maar ofwel door een daad <strong>van</strong> beslag wegens een geldvordering, ofwel door het beslag dat het<br />

gevolg is <strong>van</strong> een collectieve procedure.<br />

Vanuit het perspectief <strong>van</strong> de concurrente schuldeisers daarentegen is het perspectief zeer<br />

gelijkaardig, namelijk de vraag of zij beschermd worden tegen oudere zakelijke rechten<br />

(overdracht e.d.) die ze niet behoorden te kennen. Zo bezien komt de vraag erop neer of<br />

overdrachten of vestigingen <strong>van</strong> zakelijke rechten moeten worden geëerbiedigd door de<br />

samenlopende schuldeisers, wanneer aan deze overdracht geen publiciteit is gegeven zoals<br />

hierboven beschreven (bezit voor roerende zaken, overschrijving <strong>van</strong> de titel voor onroerende<br />

goederen, mededeling aan de schuldenaar voor schuldvorderingen), dan wel de schuldeisers in<br />

die gevallen verhaal kunnen uitoefenen op goederen die slechts schijnbaar tot het vermogen<br />

<strong>van</strong> hun schuldenaar behoren. Aangezien schuldeisers krachtens art. 7 en 8 Hyp.W. een<br />

virtueel pandrecht hebben op alle goederen <strong>van</strong> hun schuldenaar, zouden zij bij de "realisatie"<br />

(verzakelijking) daar<strong>van</strong> - die geschiedt door het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop - kunnen worden<br />

beschermd op een wijze die gelijkaardig is aan de bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te<br />

goeder trouw.<br />

Er zijn dus belangrijke gelijkenissen en belangrijke verschillen.<br />

Het antwoord op die vraag is in ons recht niet éénduidig.<br />

Op de eerste plaats worden de verhaal nemende schuldeisers beschermd doordat oudere<br />

zakelijke rechten <strong>van</strong> derden, die enkel een zekerheidsrecht zijn, hem inderdaad niet<br />

tegenwerpelijk zijn indien niet voldaan is aan de publiciteitsvereisten voor zo’n<br />

zekerheidsrecht. En de meeste zakelijke zekerheden in ons recht zijn aan publiciteit<br />

onderworpen (althans bij roerende zaken, onroerend goed in intellectuele rechten; anders het<br />

pandrecht op schuldvorderingen).<br />

Voor oudere zakelijke rechten <strong>van</strong> derden die geen zekerheidsrechten zijn, maar een<br />

volwaardige eigendom of genotsrecht inhouden, gelden die tegenwerpelijkheidsvereisten<br />

echter niet algemeen. Meer nog, we kunnen enkel vaststellen dat de bescherming <strong>van</strong> de<br />

samenlopende schuldeisers tegen dergelijke oudere zakelijke rechten <strong>van</strong> derden erg<br />

uiteenlopend is:<br />

- bij onroerend goed worden de schuldeisers in samenloop in beginsel beschermd zoals een<br />

verkrijger te goeder trouw en kunnen ze dus verhaal nemen op goederen die in de<br />

hypotheekregisters op naam <strong>van</strong> hun schuldenaar staan;<br />

- bij roerende zaken daarentegen kunnen ze in beginsel geen verhaal nemen op goederen die<br />

aan derden toebehoren, ook al bevinden ze zich in de macht (detentie) <strong>van</strong> hun schuldenaar; in<br />

95


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

sommige gevallen worden die oudere rechten nochtans wél beperkt (zie verder in Deel IV<br />

Hoofdstuk III de bespreking <strong>van</strong> de beperkingen aan bv. het ontbindingsrecht <strong>van</strong> de<br />

verkoper);<br />

- bij schuldvorderingen is dit een betwist punt, maar de heersende mening is dezelfde als bij<br />

roerende zaken (zie dan ook de bespreking verder in Deel V hoofdstuk III) 140 .<br />

Dit vraagstuk wordt dan ook voor de verschillende categorieën <strong>van</strong> goederen verder nader<br />

uitgewerkt.<br />

b. Toepassing <strong>van</strong> de regels inzake gewone simulatie en deze inzake zakenrechtelijke<br />

simulatie<br />

Een andere mogelijkheid op grond waar<strong>van</strong> schuldeisers verhaal kunnen nemen op goederen<br />

die schijnbaar aan hun schuldenaar toebehoren, is de simulatie (veinzing).<br />

1° Gewone simulatie<br />

Uit art. 1321 BW volgt dat derden, waaronder ook schuldeisers, in geval <strong>van</strong> simulatie (d.i.<br />

bewuste veinzing <strong>van</strong> een rechtshandeling) kunnen kiezen of ze zich op de gesimuleerde<br />

(geveinsde) handeling beroepen, dan wel op de gedissimuleerde (werkelijke) handeling. Zo<br />

kunnen schuldeisers meer bepaald verhaal nemen op goederen die volgens de geveinsde<br />

handeling aan hun schuldenaar toekomen, ook al behoren ze in werkelijkheid aan een<br />

derde 141 . Wel wordt vaak geoordeeld dat derden zich niet op de geveinsde handeling kunnen<br />

beroepen indien zij niet te goeder trouw waren 142 ; in geval <strong>van</strong> samenloop zou dan evenwel<br />

moeten worden aangetoond dat alle schuldeiser de ontveinsde handeling kenden.<br />

2° Zakenrechtelijke simulatie - Verhaal op andermans goederen met betrekking waartoe de<br />

schuldenaar in eigen naam optreedt (“verborgen” middellijke vertegenwoordiging).<br />

Een daar<strong>van</strong> te onderscheiden situatie vinden we wanneer een partij krachtens de hem door<br />

een principaal verleende bevoegdheid in eigen naam over diens goederen beschikt of ze voor<br />

zijn rekening verkrijgt, d.i. middellijke vertegenwoordiging. Zo zal een commissionair in<br />

eigen naam, maar voor rekening <strong>van</strong> een opdrachtgever, overeenkomsten sluiten tot verkoop<br />

of aankoop <strong>van</strong> goederen. De beheerder <strong>van</strong> een stille maatschap zal in eigen naam handelen<br />

voor gemeenschappelijke rekening <strong>van</strong> de maten.<br />

140 Volgens de ene opvatting (A. VERBEKE, I. PEETERS e.a.) is de overdracht <strong>van</strong> schuldvordering zonder<br />

enige publiciteit tegenwerpelijk aan de samenlopende schuldeisers (en publiciteit slechts vereist bij conflict<br />

tussen concurrerende zakelijke rechten in enge zin op een schuldvordering); volgens de andere (E. DIRIX, M.E.<br />

STORME, J. VANANROYE) geeft de publiciteit ook de doorslag bij conflict tussen een cessionaris en de<br />

samenlopende schuldeisers <strong>van</strong> de overdrager.<br />

141 Voor een toepassing: Hof Antwerpen 20 oktober 2010, RW 2011-<strong>2012</strong>, 1809 (geveinsde handgift door ex-<br />

echtgenoot aan zijn zuster).<br />

142 Zie in dit verband Cass. 11 december 1987, Pas. 1988 I 449 = RCJB 1993, 49 noot D. PHILIPPE, "La<br />

simulation et la protection des tiers".<br />

96


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zoals hoger (hoofdstuk II afdeling C punt 2b2°b) gezegd, ontstaat er bij middellijke<br />

vertegenwoordiging verbintenisrechtelijk een rechtsverhouding tussen de middellijke<br />

vertegenwoordiger en de wederpartij enerzijds en tussen de middellijke vertegenwoordiger en<br />

de opdrachtgever anderzijds. Op dit niveau is er daarbij helemaal geen sprake <strong>van</strong><br />

simulatie 143 : de vertegenwoordiger verbindt enkel zichzelf en pretendeert ook niets anders.<br />

De wederpartij heeft géén keuze zoals bij veinzing, aangezien er (althans<br />

verbintenisrechtelijk) helemaal geen daar<strong>van</strong> afwijkende ontveinsde (gedissimuleerde)<br />

werkelijkheid is.<br />

Zakenrechtelijk aanvaardt ons recht zoals gezegd dat de eigendomsoverdracht en andere<br />

zakenrechtelijke rechtsgevolgen rechtstreeks plaatsvinden tussen de opdrachtgever<br />

(vertegenwoordigde) en de derde-wederpartij of omgekeerd, ook al ontstaat er in beginsel<br />

geen rechtstreekse verbintenisrechtelijke verhouding tussen hen. Wanneer de middellijke<br />

vertegenwoordiger goederen levert of ont<strong>van</strong>gt voor rekening <strong>van</strong> een opdrachtgever (of voor<br />

gemene rekening, de stille maatschap), gaat de eigendom in ons recht rechtstreeks over tussen<br />

wederpartij en opdrachtgever, althans voor zover aan de overige vereisten voor dergelijke<br />

eigendomsoverdracht is voldaan (zie hoofdstuk II afdeling E punt 3b).<br />

Op dit niveau nu kan er wel sprake zijn <strong>van</strong> simulatie, nl. wanneer de bijzondere aard <strong>van</strong><br />

deze verkrijging of vervreemding (nl. voor andermans rekening) verborgen wordt gehouden.<br />

De middellijke vertegenwoordiging - dus het in eigen naam handelen voor andermans of<br />

gemene rekening - kan immers zowel openlijk als verborgen geschieden:<br />

- in het eerste geval wordt misschien wel de naam <strong>van</strong> de opdrachtgever (of <strong>van</strong> de stille<br />

vennoten) verborgen gehouden, maar niet het feit dat voor andermans of gemene rekening<br />

wordt gehandeld; de derde kan niet op het tegendeel vertrouwen;<br />

- in het tweede geval wordt ook het feit dat voor andermans of gemene rekening wordt<br />

gehandeld verborgen gehouden (zuivere naamlening). Verbintenisrechtelijk gaat het nog<br />

steeds niet om veinzing, maar zakenrechtelijk wél: de vertegenwoordiger wekt bewust de<br />

schijn dat hij ook (alleen) eigenaar is <strong>van</strong> de goederen die hij beheert of verkrijgt, zodat<br />

derden daar ook op mogen vertrouwen 144 . Het resultaat hier<strong>van</strong> moet zijn dat de eigen<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de vertegenwoordiger verhaal kunnen nemen op die goederen, ook al<br />

143 Zie de terechte argumentatie <strong>van</strong> o.m. P.A. FORIERS, "Observations sur le contrat de prête-nom et la<br />

théorie des extensions de faillite", JT 1980, 417 v., meer bepaald 419-420.<br />

144 Deze opvatting over de zakenrechtelijke veinzing heb ik eerder ontwikkeld, onder meer in mijn bijdrage "De<br />

bescherming <strong>van</strong> de wederpartij en <strong>van</strong> het dwingend recht bij middellijke vertegenwoordiging, m.b.<br />

naamlening, in het burgerlijk procesrecht, en de betwistbare verwoording daar<strong>van</strong> in de cassatiearresten <strong>van</strong> 25<br />

november 1993", Proces & bewijs 1994, 53 v., meer bepaald nr. 3. Zij werd gevolgd en verder uitgewerkt door J.<br />

VANANROYE in Knelpunten <strong>van</strong> dertig jaar vennootschapsrecht, (205) 223 v. randnr. 23 en in TPR 1999,<br />

(1453) 1482 v. Zie voor aanzetten daartoe in Nederland PITLO-BOSKAMP-CAHEN, Korte uitleg, p. 56, en ook<br />

J.L.P. CAHEN, “Het omslagpunt bij de middellijke vertegenwoordiging” in Op de grenzen <strong>van</strong> komend recht,<br />

Opstellen aangeboden aan prof. mr. J.H. Beekhuis, Kluwer Deventer - Tjeenk Willink Zwolle 1969, 67 v.<br />

Vgl. ook F. LEDUC, RTDCiv 1999, (283) 311 nr. 32.<br />

Waar De PAGE zondigt door het ene uiterste, namelijk elke naamlening als simulatie te beschouwen, zondigen<br />

sommige andere schrijvers door het andere uiterste, nl. door te stellen dat veinzing gewoon niet mogelijk is in<br />

die gevallen (b.v. P.A. FORIERS, "Observations sur le contrat de prête-nom et la théorie des extensions de<br />

faillite", J.T., 1980, 417 e.v.; L. SIMONT, "Exposé introductif", in Les intermédiaires commerciaux, (7) 14 nr.<br />

11). Deze schrijvers verwarren de verbintenisrechtelijke gevolgen, waarvoor hun stelling juist is, en de<br />

zakenrechtelijke gevolgen, waarvoor ze onjuist is.<br />

97


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

behoren die toe aan diens opdrachtgever of maken ze deel uit <strong>van</strong> een stille maatschap tussen<br />

de vertegenwoordiger en één of meer andere maten.<br />

De hier aangegeven regel werd toegepast bij het verhaal <strong>van</strong> een schuldeiser <strong>van</strong> een<br />

beherende vennoot <strong>van</strong> een stille maatschap op een schuldvordering <strong>van</strong> de maatschap in het<br />

arrest-Van Laere 145 . Het arrest besliste dat het gemeenschappelijk karakter <strong>van</strong> een<br />

schuldvordering die door de handelende vennoot in eigen naam voor gemene rekening was<br />

verkregen, en dus het vallen binnen het afgescheiden vermogen <strong>van</strong> de maatschap (en niet in<br />

het privévermogen <strong>van</strong> de handelende vennoot) (zie hierover verder hoofdstuk IV) niet<br />

tegenwerpbaar is aan de schuldeisers <strong>van</strong> eigen schulden <strong>van</strong> de handelende vennoot (in casu<br />

in geval <strong>van</strong> samenloop ontstaan door het faillissement <strong>van</strong> de beherende vennoot). Gevolg<br />

daar<strong>van</strong> is bv. dat wanneer een persoon voor gemene rekening handelt (stille maatschap)<br />

zonder dat dit blijkt, de door hem in eigen naam beheerde goederen vatbaar zijn voor verhaal<br />

door zijn persoonlijke schuldeisers, ook al gaat het eigenlijk om gemeenschappelijke<br />

goederen: de mede-eigendom wordt immers bewust verborgen gehouden, zodat dit aan derden<br />

de mogelijkheid geeft deze te negeren.<br />

6. Uitbreiding <strong>van</strong> het verhaalsrecht door aanvechting <strong>van</strong> handelingen uit de “verdachte<br />

periode” en <strong>van</strong> bedrieglijke handelingen (pauliaanse vorderingen s.l.).<br />

Een tweede categorie <strong>van</strong> uitzonderingen bestaat daarin dat eerdere handelingen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar waardoor de verhaalsmogelijkheden <strong>van</strong> de schuldeisers zijn verminderd<br />

'"verhaalsbenadeling") – en in het bijzonder activa zijn vervreemd - door diens schuldeisers<br />

(of de bewindvoerder die voor hun rekening optreedt) in bepaalde gevallen (abnormale dan<br />

wel bedrieglijke handelingen) kunnen worden aangevochten (Fr. attaqué) en aldus niet<br />

tegenwerpelijk kunnen worden verklaard. Men kan spreken <strong>van</strong> aanvechtbare handelingen<br />

(En. vulnerable transactions of voidable transactions)<br />

Dit geldt in ruime mate in geval <strong>van</strong> faillissement (a) en in beperkte mate krachtens het<br />

gemeen recht (actio pauliana, b). Daarnaast zijn er nog enkele bijzondere bepalingen (c en d).<br />

Al deze aanvechtingsmogelijkheden kan men de actio pauliana s.l. noemen. Omgekeerd zijn<br />

er bepaalde handelingen die immuun worden verklaard tegen al deze bepalingen – zo bv. de<br />

overdrachten tussen kredietinstellingen die op grond <strong>van</strong> art. 30 Bankwet en met toestemming<br />

<strong>van</strong> de Nationale Bank 146 geschieden (zie art. 31 lid 2 Bankwet).<br />

a. Herstel- of aanvechtingsbevoegdheden bij faillissement <strong>van</strong> een handelaar<br />

1° Overzicht en internationale aspecten<br />

a) Toepassingsgebied<br />

145 Cass. 30 maart 1962, Pas. 842 = RPS 1963 nr. 5108, 86 = RW 1962-63, 538, ook besproken door J.<br />

VANANROYE in Knelpunten <strong>van</strong> dertig jaar vennootschapsrecht, (205) 295 v. randnr. 111 en in TPR 1999,<br />

(1453) 1485 v.<br />

146 Toestemming die moet worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.<br />

98


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In sommige situaties, en meer bepaald het faillissement, wordt het verhaalsrecht <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers uitgebreid door een aantal aanvechtings- of herstelbevoegdheden die voor<br />

rekening <strong>van</strong> alle samenlopende schuldeisers gezamenlijk, dus door de faillissementscurator,<br />

kunnen worden uitgeoefend 147 . Dergelijke regels vinden we ook in het faillissementsrecht <strong>van</strong><br />

de meeste andere Europese landen, al loopt de concrete inhoud er<strong>van</strong> wel nogal uiteen 148 .<br />

Aangezien in ons recht enkel handelaars ("kooplieden" 149 ) failliet kunnen gaan, betreft deze<br />

uitbreiding (anders dan de actio pauliana, zie infra onder b.) enkel de verhaalsmogelijkheden<br />

<strong>van</strong> een schuldeiser <strong>van</strong> een handelaar. In rechtsstelsels waar het faillissement niet beperkt is<br />

tot handelaars, gelden deze remedies in beginsel ook in de andere gevallen die onder het<br />

faillissementsrecht vallen.<br />

Naar Belgisch recht vereist dit specifieke aanvechtingsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers géén bedrog<br />

in eigenlijke zin; wel treft het enkel handelingen die hebben plaatsgevonden in de<br />

zogenaamde “verdachte periode” 150 d.i. na de staking <strong>van</strong> betaling (zie Deel IX) (Fr. période<br />

suspecte; En. ook soms suspect period, in de VS preference period).<br />

Art. 17 FaillW bevat een “zwarte lijst” 151 en art. 18 een “grijze lijst” <strong>van</strong> aanvechtbare<br />

rechtshandelingen (Fr. actes attaquables; Dui. anfechtbare Rechtshandlungen, En.<br />

impeachable/vulneralble/voidable dispositions/transactions) c.q. aanvechtingsmogelijkheden<br />

(Dui. Anfechtungsrechte, Sp. acciones de reintegration; in het Fr. heeft met het veeleer over<br />

actions en inopposabilité en in het En. over transaction avoidance of nog reversal (of a<br />

transaction)) 152 .<br />

Het betreft in beginsel handelingen waardoor de wederpartij in een betere positie is<br />

terechtgekomen dan hij zonder die handeling in het faillissement zou hebben bekleed (in het<br />

Engels spreekt men <strong>van</strong> een "preference" die hij gekregen heeft, een voorkeursbehandeling).<br />

147 De bevoegdheid kan dus niet door individuele schuldeisers worden uitgeoefend.<br />

148 Zie bv. in het Duitse recht § 129 v. <strong>van</strong> de Insolvenzordnung, alsook het Anfechtungsgesetz (regeling <strong>van</strong> de<br />

Gläubigeranfechtung); §§ 27-43 Oostenrijkse KO (Konkursordnung) 1914 (met een gecompliceerder stelsel <strong>van</strong><br />

Anfechtungsrechte), intussen ver<strong>van</strong>gen door § 31 <strong>van</strong> de IO (Insolvenzordnung, enkel voor handelingen <strong>van</strong><br />

minder dan 6 maanden voor de opening <strong>van</strong> de insolventieproecedure, een middellijke verarming volstaat<br />

daarbij); art. 71 v. Spaanse LC (Ley Concursal) 2003 (betreffende de "acciones de reintegration", die in de<br />

plaats komen <strong>van</strong> de vroegere nietigheden <strong>van</strong> de oude art. 878 v. Codigo de Comercio), enz. In het Nederlands<br />

recht vinden we enkel de faillissementspauliana (art. 42 v. Faillissementswet 1893).<br />

149 Zoals gedefinieerd in art. 1 v W.Kh.<br />

150 In sommige andere rechtsstelsels kan men onder strikte voorwaarden soms rechtshandelingen <strong>van</strong> vele jaren<br />

voordien nog aanvechten; in ons recht kan dit alleen door middel <strong>van</strong> de actio pauliana, zie verder.<br />

151 Een lijst <strong>van</strong> handelingen die per se ongeldig zijn, d.i. zonder nadere voorwaarden, wordt vaak een zwarte<br />

lijst genoemd.<br />

152 In de Duitse Insolvenzordnung is er een hele lijst in § 130 tot 136. In het Staats-Nederlandse recht bestaat er<br />

geen dergelijke zwarte lijst; er is wel een grijze lijst <strong>van</strong> handelingen gesteld binnen het jaar voor de<br />

faillietverklaring in art. 43 en 45 Fw, waar een vermoeden <strong>van</strong> "wetenschap <strong>van</strong> benadeling" geldt voor de<br />

toepassing <strong>van</strong> de faillissementspauliana <strong>van</strong> art. 42 Fw - zie de bespreking verderop alsook de<br />

rechtsvergelijkede analyse bij I. VERVOORT, in J. SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong> de<br />

overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, p. (365) 384 v.<br />

99


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) Uitzonderingsregels<br />

Op deze algemene bepalingen gelden er enkele uitzonderingen die betrekking hebben op<br />

zekerheden op financiële activa (ten gevolge <strong>van</strong> EG-Richtlijnen inzake<br />

effectenverrekeningsstelsels en inzake financiële zekerheden en hun omzetting in Belgisch<br />

recht) of transacties in het kader <strong>van</strong> de uitgifte <strong>van</strong> covered bonds (art 17 en 18 FaillW<br />

worden dan uitgeschakeld door art. 8 § 3 en 4 Wet 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen in de financiële sector).<br />

Niet aanvechtbaar zijn de handelingen uit de verdachte periode die gesteld werden in het<br />

kader <strong>van</strong> een procedure tot gerechtelijk akkoord (onder de oude WGA, voor 1 april 2009)<br />

met medewerking, machtiging of bijstand <strong>van</strong> de commissaris inzake opschorting (wanneer<br />

de procedure mislukt en er toch een faillissement volgt); zij werden immers gelijkgesteld met<br />

handelingen <strong>van</strong> de curator (art. 44 WGA) 153 . Onder de nieuwe WCO gelden er meer<br />

specifieke regels ten aanzien <strong>van</strong> de handelingen <strong>van</strong> art. 17, 2° en 18 FaillW, die hieronder in<br />

3° en 4° worden besproken.<br />

c) Internationaal privaatrecht<br />

Hoewel deze aanvechtingsbevoegdheid traditioneel een bijzondere regel <strong>van</strong> faillissementsrecht is, volgt uit art.<br />

119 § 4 WIPR en art. 4 II m° en 13 <strong>van</strong> de Insolventie-verordening (Vo. 1346/2000) dat een rechtshandeling<br />

(titel) er maar door getroffen wordt wanneer het op die rechtshandeling toepasselijke recht (de lex contractus) dit<br />

mogelijk maakt 154 .<br />

2° Bepaling <strong>van</strong> de verdachte periode<br />

Dit is naar huidig recht 155 de periode voorafgaand aan het faillissement en na de datum <strong>van</strong><br />

staking <strong>van</strong> betaling, zoals die bij faillietverklaring wordt vastgesteld. De datum <strong>van</strong> staking<br />

<strong>van</strong> betaling is de datum waarop de materiële faillissementsvoorwaarden vervuld waren 156 ,<br />

dus niet alleen de staking <strong>van</strong> betaling in enge zin, maar ook het niet meer hebben <strong>van</strong> krediet<br />

(zie daarvoor in Deel IX de bespreking <strong>van</strong> het faillissement). Behalve bij de faillietverklaring<br />

<strong>van</strong> ontbonden rechtspersonen kan deze datum hoogstens 6 maanden voor de faillietverklaring<br />

liggen. Bij faillietverklaring <strong>van</strong> een ontbonden rechtspersoon kan de verdachte periode en<br />

153 Vgl. P. COUSSEMENT, “De overgang <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord naar faillissement en de vaststelling <strong>van</strong> de<br />

datum <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling”, RW 2003-2004, (1677) 1683 v.<br />

154 Volgens art. 119 § 4, 1° WIPR wordt “indien degene die voordeel heeft gehad bij een voor het geheel <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers nadelige handeling bewijst dat deze handeling onderworpen is aan het recht <strong>van</strong> een andere Staat en<br />

dit recht in het gegeven geval die handeling niet laat bestrijden, de nietigheid, de vernietigbaarheid of de niettegenwerpbaarheid<br />

<strong>van</strong> die handeling beheerst door het recht <strong>van</strong> die Staat”.<br />

Zie hierover DIRIX & SAGAERT, "Verhaalsrechten en zekerheidsposities <strong>van</strong> schuldeisers onder de Europese<br />

Insolventieverordening", TBH 2001, (580) 586 nr. 20.<br />

155 In de Code de commerce <strong>van</strong> 1808 ging het faillissement en dus de samenloop in door de staking <strong>van</strong><br />

betaling, en werkte de faillietverklaring dus terug tot op die dag (declaratief vonnis). De verdachte periode was<br />

in dat stelsel de periode <strong>van</strong> 10 dagen voor de staking <strong>van</strong> betaling.<br />

156 Zo bv. kh. Hasselt 8 februari 2001, RW 2001-2002, 822; Hof Antwerpen 13 november 2003, NJW 2004,<br />

377. Anders Hof Gent 16 juni 2003, NJW 2004, 380.<br />

100


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

dus de herstelbevoegdheid terugwerken tot op de dag <strong>van</strong> ontbinding <strong>van</strong> de rechtspersoon,<br />

indien er aanwijzingen dat deze ontbinding geschiedde met bedrieglijk inzicht 157 .<br />

Voor de procedure tot vaststelling <strong>van</strong> de staking <strong>van</strong> betaling, zie de bespreking verderop in<br />

Deel IX (Bijzondere vormen <strong>van</strong> samenloop).<br />

In andere landen gelden soms vrij verschillende regels. Zo bedraagt de preference period in<br />

de VS in beginsel 90 dagen, maar voor “insiders” bedraagt ze 1 jaar.<br />

3° Zwarte lijst <strong>van</strong> art. 17 FaillW<br />

Art. 17 FaillW bevat de lijst <strong>van</strong> handelingen uit die verdachte periode (d.i. na de staking <strong>van</strong><br />

betaling) die, zo de curator ze aanvecht (d.i. de niet-tegenwerpelijkheid vordert) aan de<br />

schuldeisers niet-tegenwerpelijk worden verklaard zonder enige verdere waardering in<br />

concreto.<br />

De goede of kwade trouw <strong>van</strong> de wederpartij, met wie gehandeld is (de Anfechtungsgegner),<br />

speelt geen rol, en dus ook niet of deze al dan niet kennis heeft <strong>van</strong> de staling <strong>van</strong> betaling.<br />

Discussie is er wel over de vraag of de benadeling <strong>van</strong> de boedel (verhaalsbenadeling) een<br />

vereiste is; volgens een opvatting zou de aanvechting <strong>van</strong> de curator immers maar<br />

ont<strong>van</strong>kelijk zijn indien de boedel belang heeft bij de niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de<br />

aangevochten handeling 158 , wat alvast vereist dat de gelijkheid <strong>van</strong> de schuldeisers erdoor<br />

wordt aangetast 159 .<br />

We bespreken afzonderlijk de vier gevallen die opgesomd worden in art. 17.<br />

In het Amerikaanse recht zegt men dat de bewindvoerder een “preference claim” heeft tot<br />

teruggave of vergoeding <strong>van</strong> activa die in de preference period zijn ovegedragen aan of ten<br />

bate <strong>van</strong> een schuldeiser, waardoor deze meer ont<strong>van</strong>gt dan hij bij faillissement zou<br />

ont<strong>van</strong>gen, en met uitzondering <strong>van</strong> 1° betalingen gedaan in the ordinary course of business<br />

(“on ordinary business terms”) en 2° de gevallen waar tegelijk of nadien aan de debiteur in<br />

ruil nieuwe waarde werd verschaft, inbegrepen de gevallen waarin de betaling binnen de 30<br />

dagen na de tegenprestatie gebeurde<br />

157 Art. 12 FaillW dat spreekt <strong>van</strong> vaststelling op de dag <strong>van</strong> het ontbindingsbesluit. Sommige rechtspraak<br />

aanvaardt zelfs terugwerking tot op de dag <strong>van</strong> de “feitelijke ontbinding” zoals de verkoop <strong>van</strong> de handelszaak<br />

waardoor het maatschappelijk doel niet meer kan worden verwezenlijkt en met bedrieglijk opzet – zie kh.<br />

Brugge 16 april 2003, RW 2003-2004, 114; Rb. Mechelen 5 oktober 1992, TRV 1994, 465 noot B. TILLEMAN.<br />

158 Zo VAN RYN-HEENEN, Principes IV (1 e uitg.) nr. 2718; VAN DEN BERG, APR<br />

Afbetalingsovereenkomsten nr. 638; GEINGER, “Overzicht”, TPR 1991, 537 nr. 163. Contra P. COPPENS, noot<br />

in TBH 2002, 323; CLOQUET nr. 406; FREDERICQ, Traité, VII nr. 107; A. ZENNER, (Faillite et concordats,<br />

Dossier JT, Brussel 2000, ?) p... nr. 1043, P. COPPENS & ’t KINT, RCJB 1991, 525 nr. 117. Vgl. ook Hof Gent<br />

28 februari 2001, TBH 2002, 322 noot P. COPPENS, stelt dat de aanvechting moet verworpen worden indien de<br />

wederpartij bewijst dat de boedel niet benadeeld is; maar het nadeel wordt in dat arrest wel ruim uitgelegd: dat<br />

een schuldvordering bevoorrecht zou zijn (kosten behoud <strong>van</strong> de zaak) en daardoor hoe dan ook zou moeten<br />

worden betaald bij voorrang, werd onvoldoende reden geacht om een voortijdige betaling <strong>van</strong> die<br />

schuldvordering in stand te houden.<br />

159 Cass. 11 oktober 1985, Pas. 1986 I 150 = Arr. p. 174 = RW 1986-87, 453.<br />

101


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a) Art. 17, 1° FaillW: handelingen geheel of gedeeltelijk om niet<br />

Deze bepaling treft alle handelingen waarbij in tempore suspecto om niet wordt beschikt over<br />

roerende of onroerende goederen, alsmede handelingen, verrichtingen of overeenkomsten,<br />

vergeldend of onder bezwarende titel, indien de waarde <strong>van</strong> hetgeen de gefailleerde heeft<br />

gegeven, de waarde <strong>van</strong> hetgeen hij daarvoor heeft ont<strong>van</strong>gen, aanmerkelijk overtreft.<br />

Hier was de prestatie (beschikking) niet verschuldigd, het is de titel krachtens dewelke ze<br />

wordt toegezegd die aangevochten wordt (en ten gevolge <strong>van</strong> die aanvechting vervalt ook de<br />

eigendomsovergang). Die titel kan dus worden aangevochten voor zover de handeling <strong>van</strong>uit<br />

het oogpunt <strong>van</strong> de gefailleerde om niet is; bv. ook:<br />

- een onrechtstreekse schenking, waarbij de gefailleerde goederen vervreemdt in ruil voor een<br />

begunstiging <strong>van</strong> een derde door de verkrijger);<br />

- een overeenkomst tot inpandgeving of hypotheek tot zekerheid <strong>van</strong> een schuld <strong>van</strong> een<br />

dochtervennootschap (de moedervennootschap verkreeg hiervoor geen concrete<br />

tegenprestatie; in het faillissement <strong>van</strong> de moedervennootschap is dit dus een handeling om<br />

niet) 160 of omgekeerd <strong>van</strong> een moedervennootschap 161 . De rechtspraak oordeelt dus vrij<br />

streng over het kosteloos of bezwarend karakter; de afwezigheid <strong>van</strong> animus donandi<br />

verhindert nog niet dat de handeling kosteloos wordt geacht; ook het feit dat de handeling<br />

vennootschapsrechtelijk geldig is (wegens het groepsbelang) betekent nog niet dat ze niet<br />

kosteloos zou zijn in de zin <strong>van</strong> art. 17. Een overeenkomst tot het stellen <strong>van</strong> een zekerheid<br />

voor eigen schulden daarentegen valt niet onder art. 17, 1°.<br />

De uitvoering <strong>van</strong> een natuurlijke verbintenis valt eveneens onder art. 17, zij het wellicht<br />

veeleer op grond <strong>van</strong> art. 17, 2° dan 17, 1°.<br />

b) Art. 17, 2° FaillW: betaling <strong>van</strong> niet vervallen schulden, anders dan door<br />

schuldvergelijking<br />

Dit betreft alle betalingen in tempore suspecto, hetzij in geld, hetzij bij overdracht, verkoop,<br />

of anderszins, wegens niet vervallen schulden. De aangevochten handeling kan worden<br />

aangevochten omdat ze nog niet verschuldigd (opeisbaar) was, ook al was er wel een schuld.<br />

Hierbuiten valt een betaling <strong>van</strong> een niet vervallen schuld bij terugname <strong>van</strong> de daarvoor in<br />

pand gegeven goederen (in casu bepaalde de overeenkomst tussen partijen dat de schuldenaar<br />

ten allen tijde de in pand gegeven effecten kon terugnemen tegen betaling <strong>van</strong> de<br />

overeenstemmende schuld) 162 , of een voortijdige betaling in ruil voor een korting (disconto)<br />

(bv. ook voorafbetalingen <strong>van</strong> belastingen, enz.).<br />

160 Cass. 9 maart 2000, Arr.Cass. 2000, 550, nr. 166 = Pas. 2000, nr. 166 = RW 2000-2001, 662 = TBH 2000,<br />

782 noot LEUNEN = TRV 2001, 94 noot NAPOLITANO, kritisch besproken door DIRIX, "Overzicht", TPR<br />

2004 nr. 21; Cass. 17 februari 2005, RW 2007-2008, 1221.<br />

161 Cass. 7 april 2005, nr. C.04.0202.F., International investment group KSC t. faill. Digicorp European Sales,<br />

TRV 2006, 597 n. F. JENNé, "Zekerheden in groepsverband: een onzeker lot ?" met verdere verwijzingen.<br />

162 Cass. 12 november 1914, Pas. 1915-16 I 124.<br />

102


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Hierbuiten valt ook de voorafbetaling <strong>van</strong> belastingen 163 .<br />

Sedert de WFZ geldt art. 17, 2° FaillW niet meer voor overeenkomsten tot schuldvergelijking<br />

of schuldvernieuwing en betalingen in uitvoering daar<strong>van</strong> gedaan (art. 16 § 3 WFZ; weliswaar<br />

bevat de tekst <strong>van</strong> art. 17, 2° nog het woord schuldvergelijking, doch dit is stilzwijgend<br />

opgeheven).<br />

De bepaling geldt evenmin voor verrekeningen <strong>van</strong> overboekingsopdrachten betreffende fondsen of financiële<br />

instrumenten en <strong>van</strong> de schuld(vordering)en die voortvloeien uit zulke opdrachten, in een betalings- en<br />

effectenafwikkelingssysteem (art. 3 en 4 Wet 28 april 1999).<br />

Sedert de inwerkingtreding <strong>van</strong> de WCO (Wet continuïteit ondernemingen, 1 april 2009) geldt<br />

art. 17, 2° ook niet meer voor betalingen gedaan:<br />

in uitvoering <strong>van</strong> een minnelijk akkoord in de zin <strong>van</strong> art. 15 WCO 164 ;<br />

vrijwillige betalingen gedaan door de schuldenaar tijdens de opschorting in het kader<br />

<strong>van</strong> de procedure gerechtelijke reorganisatie (art. 33 IV WCO);<br />

of in uitvoering <strong>van</strong> een minnelijk akkoord gesloten in het kader <strong>van</strong> de procedure<br />

gerechtelijke reorganisatie (art. 43 VI WCO).<br />

c) Art. 17, 2° FaillW vervolg: inbetalinggeving<br />

i) Regel<br />

Dit betreft, volgens de tekst <strong>van</strong> de wet, "alle betalingen anders dan in geld of in<br />

handelspapier" (wegens vervallen schulden). Dit wordt zo uitgelegd dat het gaat om alle<br />

beschikkingen in tempore suspecto die uit iets anders bestaan dan de voorheen verschuldigde<br />

prestatie 165 .<br />

Hier was de prestatie of beschikking als dusdanig zelf niet verschuldigd; de titel krachtens<br />

dewelke ze wordt toegezegd, wordt aangevochten (en ten gevolge <strong>van</strong> die aanvechting vervalt<br />

ook de eigendomsovergang).<br />

ii) Niet getroffen betalingen of inbetalinggevingen<br />

* Betalingen (<strong>van</strong> vervallen schulden) “in geld of handelspapier” ontsnappen hieraan. Onder<br />

betaling in geld of in handelspapier verstaat men in het bijzonder:<br />

betaling met chartaal geld (munten en bankbiljetten);<br />

163 Cass. 13 januari 2006, RW 2008-2009, 405.<br />

164 Het moet volgens art. 15 WCO gaan om een akkoord met minstens 2 schuldeisers, gesloten met het oog op<br />

de gezondmaking <strong>van</strong> zijn financiële toestand of de reorganisatie <strong>van</strong> zijn onderneming, dat vermeldt dat het met<br />

die doelstelling is gesloten en neergelegd wordt op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank (en aldaar in een register wordt<br />

bewaard). Zie terecht zeer kritisch over deze ontsnappingsmogelijkheid R. JANSEN, "Far West-recht: enkele<br />

kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit<br />

Ondernemingen", RW 2008-2009, 1580.<br />

165 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 136.<br />

103


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

girale betaling, d.i. een overschrijving <strong>van</strong> een geldsom die een rekeningtegoed doet<br />

ontstaan <strong>van</strong> de begunstigde (waarbij de opdrachtgever <strong>van</strong> de overschrijving een "delegant"<br />

is die aan de financiële instelling delegeert een dergelijk tegoed te verschaffen aan de<br />

begunstigde (delegataris), dus een delegatieovereenkomst) 166 , voor zover ook de financiële<br />

instelling <strong>van</strong> de delegant (latere gefailleerde) niets anders ont<strong>van</strong>gt dan geld of<br />

handelspapier;<br />

betaling met een wisselbrief (die ook een delegatieovereenkomst inhoudt; zie verder<br />

Deel I), zij het door een wisselbrief te trekken ten gunste <strong>van</strong> de schuldeiser of er een<br />

wisselbrief die men bezit te endosseren aan de schuldeiser;<br />

betaling met een orderbriefje (door het te endosseren aan de schuldeiser);<br />

betaling met een cheque (zij het door deze te trekken op de gedelegeerde, of een<br />

cheque die men bezit te endosseren; zie ook over de cheque meer in Deel V en VI).<br />

De drie laatste gevallen houden, zoals in Deel V. zal worden uitgelegd, een beschikking in over het “fonds” dat<br />

de betaler heeft bij de betrokkene (gedelegeerde) <strong>van</strong> de cheque, wisselbrief of overschrijving 167 (en dit<br />

ongeacht de aanvaarding door de gedelegeerde). Ook andere vormen <strong>van</strong> delegatie, zoals de opdracht tot<br />

overschrijving, of de "betaling" per kredietkaart, houden in geval <strong>van</strong> aanvaarding door de gedelegeerde, een<br />

beschikking in over het fonds dat de betaler heeft bij de gedelegeerde. Het begrip delegatieovereenkomst komt<br />

uitvoeriger ter sprake in Deel I (persoonlijke zekerheden) en verder in Deel V (Schuldvorderingen) <strong>van</strong>uit het<br />

perspectief dat het hier ook gaat om een beschikking over de fondsvordering.<br />

* Om de hierboven genoemde reden ontsnappen hieraan ook alle betalingen krachtens een<br />

overeenkomst tot schuldvergelijking of schuldvernieuwing (zgn. nettingovereenkomsten)<br />

hieraan (art. 16 § 3 WFZ) en andere vormen <strong>van</strong> betalingsafwikkeling ("clearing" 168 ) in een<br />

betalings- en effectenafwikkelingssysteem (Wet 28 april 1999).<br />

* Niet onder art. 17, 2° valt een overeenkomst onder bezwarende titel, waarbij de "abnormale"<br />

wijze <strong>van</strong> betalen geen betrekking heeft op een bestaande schuld, maar op een nieuwe schuld,<br />

waarvoor een normale tegenprestatie wordt verkregen 169 .<br />

166 Dit wordt nader uiteengezet bij de bespreking <strong>van</strong> de delegatieovereenkomst in het Deel over persoonlijke<br />

zekerheden.<br />

167 Bij overschrijving via 2 banken, beschikt de opdrachtgever over het fonds dat hij bij bank 1 heeft om een<br />

verbintenis (creditering) <strong>van</strong> bank 2 jegens de begunstigde te doen ontstaan, wat evenwel mogelijk is dankzij een<br />

bestaande overeenkomst tussen banken 1 en 2.<br />

168 "Clearing" is de meer algemene term voor de afwikkeling <strong>van</strong> een betaling of effectenoverdracht via een<br />

georganiseerd systeem: het kan zijn dat die afwikkeling een "nettting" impliceert, d.i. gebeurt op basis <strong>van</strong><br />

nettoposities - en dat impliceert dan dat er schuldvergelijking og schuldvernieuwing plaatsvindt met een<br />

nettopositie als resultaat -, maar het kan ook zijn dat de afwikkeling "bruto" gebeurt voor elke transactie<br />

individueel.<br />

169 Bv. kh. Brugge 18 oktober 1973, RW 1973-74, 882. De leverancier stelde nieuwe leveringen afhankelijk <strong>van</strong><br />

een opdracht door de koper aan een <strong>van</strong> zijn schuldenaars om aan de leveranier te betalen; volgens de rechtbank<br />

was dit tegenwerpelijk aan de boedel en niet aanvechtbaar onder het toenmalige art. 445, 3° FaillW Zie ook nog<br />

Hof Luik 13 januari 2000, TBH 2000, 423. Het betrof een verkoopovereenkomst tussen een verkoper en een<br />

agent voor rekening <strong>van</strong> diens kliënt; de verkoper had een opschortingsrecht en leverde de auto maar tegen<br />

cessie <strong>van</strong> de prijsvordering die de agent had op zijn opdrachtgever. De rechter oordeelde dat deze overeenkomst<br />

na het faillissement <strong>van</strong> de agent tegenwerpelijk bleef aan de boedel.<br />

104


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

iii) Getroffen betalingen of inbetalinggevingen<br />

Het gaat dan meer bepaald om:<br />

- elke inbetalinggeving, d.i. de levering <strong>van</strong> een andere prestatie dan diegene die tot dan toe<br />

voorwerp was <strong>van</strong> de schuld (Lat. datio in solutum, Fr. dation en paiement; En. in lieu of<br />

payment). Concreet gaat het meestal om een betaling in goederen (zaken of<br />

schuldvorderingen); anders dan de overschrijving, wordt ook de cessie <strong>van</strong> een<br />

schuldvordering door de latere gefailleerde, die in de plaats komt <strong>van</strong> de voorheen<br />

afgesproken betalingswijze, wel beschouwd als een inbetalinggeving 170 .<br />

- maar ook om een beschikking door afstand <strong>van</strong> een recht in ruil voor het tenietgaan <strong>van</strong> de<br />

schuld;<br />

- of een beschikking over een schuldvordering die men heeft op een derde door aan deze<br />

derde opdracht te geven zich te verbinden jegens de schuldeiser (delegatieovereenkomst) of te<br />

betalen aan de schuldeiser 171 ; uitgezonderd hier<strong>van</strong> (en dus wél tegenwerpelijk) zijn de<br />

hierboven genoemde betalingswijzen (overschrijving, wisselbrief, cheque). Om niettegenwerpelijk<br />

te zijn, moet het wel gaan om een betalingswijze die niet overeengekomen was<br />

(in tempore non suspecto).<br />

Ook de minnelijke ontbinding valt onder de bepaling (althans indien de rechter vaststelt dat<br />

het doel er<strong>van</strong> een inbetalinggeving was) 172 , niet evenwel de ontbinding waarop de<br />

schuldeiser recht heeft 173 .<br />

NB. Ook deze regels geldt sedert 1 april 2009 niet meer voor betalingen of<br />

inbetalinggevingen:<br />

in de vorm <strong>van</strong> of in uitvoering <strong>van</strong> een minnelijk akkoord in de zin <strong>van</strong> art. 15 WCO<br />

(zie hoger b) voor de vereisten daarvoor);<br />

vrijwillig gedaan door de schuldenaar tijdens de opschorting in het kader <strong>van</strong> de<br />

procedure gerechtelijke reorganisatie (art. 33 IV WCO);<br />

of in de vorm <strong>van</strong> of in uitvoering <strong>van</strong> een minnelijk akkoord gesloten in het kader<br />

<strong>van</strong> de procedure gerechtelijke reorganisatie (art. 43 VI WCO).<br />

d) Art. 17, 3° FaillW: zakelijke zekerheden gevestigd voor vroegere schulden (aanvullende<br />

zekerheden)<br />

170 kh. Ieper 27 mei 2002 (RW 2003-2004, 271) kwalificeert de zaak waarin de schuldenaar aan de notaris<br />

opdracht geeft om de door hem ingevolge de (normale) verkoop <strong>van</strong> een goed <strong>van</strong> de schuldenaar geïnde<br />

koopprijs uit te betalen aan sommige schuldeisers, als een overdracht <strong>van</strong> de schuldvordering die hij had op de<br />

koper. Dit is wel erg betwistbaar. In casu was een toepassing <strong>van</strong> art. 18 FaillW meer aangewezen geweest.<br />

Was de cessie <strong>van</strong> bij het begin of althans voor de verdachte periode overeengekomen als betalingswijze, dan<br />

valt ze niet onder 17, 2°: Cass. 15 november 1985, Pas. 1986 I 316 = TBH 1986, 276.<br />

171 Zie bv. Cass. 4 september 1958, Pas. 1959 I 14 = JT 1959, 75 n. J. RENAULD.<br />

172 Cass. 14 januari 1982, Arr. 1981-82, 613 = RW 1982-83, 437 = Pas. I 594 = RCJB 1985, 181 kritische noot<br />

F. 'T KINT, "La résolution conventionnelle du contrat de vente en période suspecte au regard de l'article 445,<br />

alinéa 3, de la loi sur les faillites" = RGEN 1984, 395; Hof Gent 21 december 1994, TBH 1996, 443 noot; Hof<br />

Antwerpen 17 april 1980, BRH 1981, 519.<br />

173 Voor een toepassing <strong>van</strong> het laatste, zie bv. Kh. Hasselt 12 juni 2002, RW 2003-2004, 1232.<br />

105


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Art. 17, 3° tenslotte treft alle bedongen hypotheken en alle rechten <strong>van</strong> gebruikspand of <strong>van</strong><br />

pand, op de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar gevestigd in tempore suspecto wegens voordien<br />

aangegane schulden. Men kan deze in zekere zin gelijkstellen met handelingen om niet (waar<br />

de vestiging <strong>van</strong> zekerheden voor nieuwe schulden als een handeling onder bezwarende titel<br />

geldt).<br />

De regel is beperkt tot de erin opgesomde bedongen zakelijke zekerheden, nl. gevestigd bij<br />

rechtshandeling (i). De regel geldt wel zowel voor onverplichte (ii) als verplichte (iii)<br />

vestigingen. Een randgeval zijn de zgn. marge-opvragingen (iv). Handhaving <strong>van</strong> bestaande<br />

zekerheden wordt er niet door getroffen (v). Het onderscheid tussen bestaande en nieuwe<br />

schulden vergt ook verdere toelichting (vi).<br />

i) Niet getroffen zekerheden<br />

De regel geldt enkel voor zakelijke zekerheden die door een rechtshandeling gevestigd<br />

worden in de verdachte periode, en niet voor diegene die uit de wet voortvloeien, ook indien<br />

het zekerheden betreft die uit krachtens de wet uit een contractuele verhouding voortvloeien<br />

en in die zin contractueel zijn.<br />

Erbuiten vallen dus o.m.:<br />

- alle voorbehouden zekerheden (zoals voorrecht verkoper en eigendomsvoorbehoud, enz.)<br />

(dit begrip wordt in Deel IV, Hoofdstuk III nader uitgewerkt);<br />

- het voorrecht/pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder en de hotelhouder;<br />

- het retentierecht binnen de grenzen <strong>van</strong> het "debitum cum re iunctum" (niet de conventionele<br />

uitbreiding);<br />

- de rechtstreekse vorderingen, enz.<br />

Deze bepaling is ook niet <strong>van</strong> toepassing op zgn. nettingovereenkomsten, d.i. overeenkomsten<br />

die voorzien in een schuldvergelijking of schuldvernieuwing (dadelijk dan wel op een later<br />

tijdstip), omdat zij niet onder de opsomming vallen (en weliswaar een zekerheidsrecht op een<br />

schuldvordering inhouden, maar niet door inpandgeving).<br />

De regel treft niet de toename <strong>van</strong> het onderpand in de gevallen <strong>van</strong> vlottend pandrecht, zoals<br />

in het bijzonder het pand op handelszaak (wel getroffen is de verhoging <strong>van</strong> het verzekerde<br />

plafond bij een hypotheek of pand handelszaak; of de uitbreiding <strong>van</strong> het pand op handelszaak<br />

door een beding waarbij bepaalde activa die er voordien niet onder vielen ook bezwaard<br />

worden) en het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder (dat laatste valt om de hierboven genoemde reden<br />

overigens hoe dan ook buiten art. 17,4° HypW).<br />

ii) Onverplichte vestigingen<br />

In sommige gevallen geldt ook hier dat de prestatie zelf (d.i. de vestiging <strong>van</strong> een<br />

zekerheid) 174 niet verschuldigd was, maar pas in de verdachte periode was beloofd en<br />

174 De “vestiging” <strong>van</strong> een zekerheid is in ons recht immers steeds de uitvoering <strong>van</strong> een daartoe strekkende<br />

verbintenis (die wat verwarrend meestal pandbelofte c.q. hypotheekbelofte wordt genoemd).<br />

106


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

uitgevoerd. Alsdan is het opnieuw de titel krachtens dewelke ze wordt toegezegd die<br />

aangevochten wordt (en ten gevolge <strong>van</strong> die aanvechting vervalt ook de pand- of<br />

hypotheekvestiging).<br />

Hieronder valt bv. ook het geval waarin de zekerheid zogezegd wordt gevestigd voor een<br />

nieuw krediet, doch dit enkel strekte tot ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> een reeds bestaande schuld die niet<br />

verzekerd was 175 .<br />

iii) Verplichte vestigingen<br />

Problematischer is het evenwel wanneer men op grond <strong>van</strong> deze bepaling ook handelingen<br />

kan aanvechten die niet onverplicht waren maar slechts de uitvoering <strong>van</strong> een eerder geldig<br />

aangegane verbintenis (nl. een verbintenis tot pand- of hypotheekvestiging). Naar Staats-<br />

Nederlands recht treft de aanvechting in beginsel géén verplichte vestigingen.<br />

- Een eerste zekerheidstechniek die hierdoor regelmatig sneuvelt (althans bij handelaars) is de<br />

hypothecaire volmacht. Het gaat om het geval waarin de schuldenaar bij het aangaan <strong>van</strong> de<br />

schuld een volmacht geeft aan zijn schuldeiser om desgevallend later een hypotheek te<br />

nemen, en deze volmacht eerst in de verdachte periode wordt uitgeoefend, zodat de hypotheek<br />

eerst in de verdachte periode wordt gevestigd (de hypotheek wordt immers maar gevestigd<br />

door het verlijden <strong>van</strong> de notariële akte). De rechtspraak is nu duidelijk in die zin gevestigd<br />

dat dit onder art. 17, 3° FaillW valt 176 , al werd de tegengestelde opvatting eerder wel (en m.i.<br />

terecht) door een belangrijk deel <strong>van</strong> de rechtsleer verdedigd, onder meer omdat het hier niet<br />

om een vrije handeling <strong>van</strong> de schuldenaar zelf gaat 177 .<br />

- Op basis <strong>van</strong> de redenering <strong>van</strong> het cassatie-arrest <strong>van</strong> 24 oktober 2002 kunnen niet alleen<br />

hypotheekvestigingen in uitoefening <strong>van</strong> een eerdere volmacht aangevochten worden, maar<br />

ook volstrekt normale transacties met handelaars, waarbij een schuld wordt aangegaan en<br />

tegelijk een pand of hypotheek wordt toegezegd, maar de formaliteiten voor vestiging (d.i.<br />

buitenbezitstelling of authentieke akte) eerst kort nadien worden vervuld (zo wordt volgens de<br />

heersende leer het vuistpand maar gevestigd door buitenbezitstelling, het pand op handelszaak<br />

door de akte <strong>van</strong> vestiging). Immers, zelf al is de onderliggende titel (de pand- of<br />

hypotheekbelofte die reeds bij het aangaan <strong>van</strong> de schuld werd gedaan) onaanvechtbaar, de<br />

daarop voortbouwende vestiging is wel aanvechtbaar 178 .<br />

175 Hof Gent 27 oktober 1999, TBH 2000, 416.<br />

176 Cass. 24 oktober 2002, RW 2002-2003, 1343, noot V. SAGAERT, “Eindelijk duidelijkheid over de<br />

omzetting <strong>van</strong> een hypothecaire volmacht tijdens de verdachte periode” = TBH 2003, 304 noot E. VAN DEN<br />

HAUTE, "Hypothecaire volmacht en verdachte periode: einde <strong>van</strong> een controverse"; voordien bv. reeds Hof<br />

Antwerpen 3 oktober 1995, RW 1195-1996, 929. Zie eerder J. VAN COMPERNOLLE, in Les sûretés, Feduci<br />

1984, p. 121; F 't KINT, Sûretés, uitg. 1991, p. 308 nr. 608; P. COPPENS, "Examen", RCJB 1969, 423-425; J.-<br />

M. CHANDELLE, "Le mandat irrévocable d'hypothéquer", R.Not.B. 1984, 260.<br />

177 Bv. DIRIX & DE CORTE, Zekerheidsrechten (4 e uitg. 1999) nr. 647 en 650; A. VERBEKE, in Schuldeisers<br />

en ondernemingen in moeilijkheden, 34. In DIRIX & DE CORTE, 5 e uitg. 2006, p. 476-477, nr. 687 is de kritiek<br />

geschrapt.<br />

178 Zie bv. Kh. Charleroi 7 januari 1998, JLMB 1999, 985. Zie voor het vuistpand reeds Cass. 1 juni 1878, Pas.<br />

1878 I 279; A.M. STRANART-THILLY, JT 1976, 241 p. 65. Zie ook A. VERBEKE, “De inpandgeving <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen”, in E. DIRIX e.a., Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, Kluwer 1995, p. (39)<br />

107


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Kredietverleners dienen er dus voor te zorgen dat de schuld niet “aangegaan” is vooraleer de<br />

zekerheid is “gevestigd”. Dit betekent bv. dat men voor de vestiging <strong>van</strong> de zekerheid wel een<br />

kredietopening kan toestaan, maar het krediet slechts mag uitbetalen (de lening uitvoeren)<br />

<strong>van</strong>af de eigenlijke vestiging (dus in de heersende opvatting de buitenbezitstelling <strong>van</strong> het<br />

pand c.q. het ondertekenen <strong>van</strong> de authentieke hypotheekakte).<br />

Het is wel slechts riskant indien de daad <strong>van</strong> vestiging tijdens de verdachte periode<br />

plaatsvindt, niet wanneer ze voordien plaatsvindt - ook al heeft ze pas later gevolg (zo bv. bij<br />

de inpandgeving <strong>van</strong> toekomstige schuldvorderingen, die maar rechtsgevolg heeft wanneer<br />

die schuldvorderingen niet meer toekomstig zijn) 179 . Ook bestaat dit risico enkel bij<br />

handelaars, aangezien enkel handelaars failliet kunnen worden verklaard en de<br />

aanvechtingsmogelijkheid alleen bestaat in geval <strong>van</strong> opvolgend faillissement.<br />

iv) In het bijzonder marge-opvragingen<br />

De geldende interpretatie betekent wel een probleem voor zgn. "marge-zekerheden" of<br />

"marge-opvragingen" (Fr. appel de marge, En. margin calls, Dui. Margensicherheit), waarbij<br />

de schuldenaar bijkomende activa in pand geeft om de onverzekerde "marge" te dekken die<br />

ontstaan is door schommelingen in waarde <strong>van</strong> het zekeringsgoed (i.h.b. in pand gegeven<br />

effecten of gecedeerde effecten) en/of de verzekerde schuldvordering 180 .<br />

Daarom werden belangrijke uitzonderingen op deze bepaling gemaakt: dergelijke margezekerheden<br />

zijn niet meer aanvechtbaar op grond <strong>van</strong> art. 17, 3° FaillW wanneer zij<br />

betrekking hebben op financiële effecten of rekeningtegoeden en er buitenbezitstelling heeft<br />

plaatsgevonden 181 . Hetzelfde geldt wanneer ze gebeuren in het kader <strong>van</strong> een cessieretrocessie-overeenkomst<br />

<strong>van</strong> financiële instrumenten (zgn. repo, waarover meer in Deel VI;<br />

art. 13 § 1 WFZ).<br />

Dit probleem rijst in ons recht overigens niet bij die zekerheden die een vlottend voorwerp<br />

kunnen hebben, en waarbij men dus reeds op voorhand een zekerheid kan vestigen op<br />

toekomstige goederen (zie met name de bespreking in Deel IV <strong>van</strong> het pand op handelszaak,<br />

het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder en het landbouwvoorrecht).<br />

47, die in 1995 verdedigde dat de zekerheid geldig moet zijn indien ze een noodzakelijke voorwaarde vormt voor<br />

de gewaarborgde verbintenis, ook al is de verbintenis tot het vetsigen pas later uitgevoerd (met verwijzing naar<br />

kh. Brussel 25 maart 1930, twee vonnissen, JCB 1931, 284 en 308 n. DORFF).<br />

179 Indien men zou oordelen dat zowel pand als hypotheek consensueel kunnen gevestigd worden en de<br />

buitenbezitstelling c.q. notariële akte enkel de tegenwerpelijkheid aan derden betreffen, is er geen probleem.<br />

Maar dat is niet de opvatting <strong>van</strong> het Belgische recht.<br />

180 Zie voor een definitie art. 7 § 2, 15 en 16 WFZ. Sommgen staan een zeer ruiem uitleg voor, die zelfs het<br />

geval zou dekken dat er oorspronkelijk helemaal geen pand werd verstrek t en de latere marge-opvraging dus<br />

eigenlijk de eerste vestigign zou inhouden – zo I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, TBH 2006, (170) 187 nr. 60;<br />

dit is in strijd met de regel, die het heeft over eeen situatie warin er rees financiële activa als zekerheid waren<br />

verstrekt.<br />

181 Art. 16 § 1 WFZ, in uitvoering <strong>van</strong> art. 8 RL 2002/47 inzake financiële zekerheden. Voordien bestond er<br />

reeds een beperktere uitzondering voor cessie-retrocessie-overeenkomsten <strong>van</strong> financiële instrumenten in art. 23<br />

<strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 2 januari 1991 betreffende de markt <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong> de overheidsschuld en het monetair<br />

beleidsinstrumentarium, zoals gewijzigd door de wet <strong>van</strong> 15 juli 1998.<br />

108


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

v) Ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> bestaande zekerheden<br />

Bij ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> bestaande zekerheden door nieuwe, zal de nieuwe niet onder de<br />

aanvechtingsmogelijkheid vallen voor zover men kan stellen dat het enkel gaat om het<br />

handhaven <strong>van</strong> de bestaande zekerheid. Dit vinden we bij de volgende ver<strong>van</strong>gingen:<br />

1° krachtens zakelijke subrogatie. Zoals in hoofdstuk II afdeling B punt 5 uiteengezet wordt<br />

het zakelijk (zekerheids)recht gehandhaafd op een ver<strong>van</strong>gende zaak; er komt dus geen<br />

nieuwe zekerheid; daartoe moet er een causaal verband zijn tussen het wegvallen <strong>van</strong> het<br />

recht op de ene zaak en de ver<strong>van</strong>ging er<strong>van</strong>). Overigens wordt de ver<strong>van</strong>gende zekerheid hier<br />

meestal niet gevestigd door een rechtshandeling en ontsnapt ze ook om die reden aan art. 17<br />

FaillW.<br />

2° binnen de grenzen <strong>van</strong> een vlottend pandrecht (zie met name in Deel IV de bespreking <strong>van</strong><br />

het pand op handelszaak en het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder en het landbouwvoorrecht).<br />

3° binnen de grenzen <strong>van</strong> het wisselpand. Zoals hoger (hoofdstuk II afdeling C punt 1.a.2°b)<br />

reeds besproken veronderstelt dit dat goederen ver<strong>van</strong>gen worden door goederen <strong>van</strong> dezelfde<br />

soort of althans door partijen gelijkaardig geacht (in casu ging het om waardepapieren); het<br />

pandrecht wordt geacht gewoon door te lopen op de ver<strong>van</strong>gende goederen binnen de grenzen<br />

is <strong>van</strong> de kleinste intermediaire hoeveelheid (d.i. de kleinste hoeveelheid <strong>van</strong> die zaken die<br />

continu aanwezig is gebleven). Binnen die grenzen geldt dit niet als een nieuwe vestiging.<br />

Wat zekerheden op financiële effecten of rekeningtegoeden betreft, bepaalt art. 16 § 2 WFZ<br />

dat het voldoende is dat zij in de plaats worden gesteld <strong>van</strong> de financiële instrumenten of<br />

rekeningtegoeden die oorspronkelijk als zekerheid zijn verschaft of zijn overgedragen in het<br />

kader <strong>van</strong> een zakelijke-zekerheidsovereenkomst (zowel pand als fiduciaire cessie als cessieretrocessie;<br />

gezien het toepassingsgebied <strong>van</strong> de wet gaat het wel enkel om zekerheden met<br />

buitenbezitstelling). Hier wordt het begrip “gelijkaardig” verruimd tot “gelijkwaardig” en kan<br />

het dus ook om andersoortige financiële activa gaan 182 .<br />

Ook bij de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> andere zekerheden wordt aanvaard dat art. 17, 3° niet <strong>van</strong><br />

toepassing is, bv. wanneer een hypotheek door een andere ver<strong>van</strong>gen wordt 183 , dit alles<br />

natuurlijk binnen de grenzen <strong>van</strong> het voorheen en tot dan bestaande zekerheidsrecht; hier gaat<br />

het veeleer om een toepassing <strong>van</strong> de zakelijke subrogatie.<br />

vi) Onderscheid tussen bestaande en nieuwe schulden; rekening-courantverhoudingen<br />

In de verdachte periode gevestigde zekerheden kunnen dus niet op grond <strong>van</strong> art. 17, 3°<br />

aangevochten worden voor zover zij strekken tot zekerheid <strong>van</strong> nieuwe schuld(vordering)en,<br />

d.i. diegene die tegelijk of later aangegaan worden of ontstaan. Wordt de zekerheid gevestigd<br />

182 I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, TBH 2006 (170) 188 nr. 65.<br />

183 Kh. Gent 27 december 1989, TBH 1990, 893; F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 139.<br />

109


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voor oude én nieuwe kredieten, dan geldt ze alleen tot zekerheid <strong>van</strong> de schulden uit de<br />

nieuwe kredieten.<br />

In de meeste gevallen is dit onderscheid vrij eenvoudig te bepalen; anders ligt het wanneer de<br />

schuldeiser de “nieuwe” aard <strong>van</strong> de onbetaalde schuld(vordering) inroept terwijl het totale<br />

bedrag <strong>van</strong> de schuld niet in dezelfde mate is toegenomen, of zelfs is afgenomen, en de<br />

zekerheden niet voor welbepaalde schulden werden gevestigd maar voor alle schulden.<br />

We vinden dit in het bijzonder wanneer er een rekening-courant-verhouding bestaat tussen<br />

schuldeiser en schuldenaar, waarbij de uitstaande schuld verminderd wordt telkens de<br />

schuldenaar betaalt (of er voor zijn rekening een geldsom wordt geïnd door de schuldeiser) en<br />

vermeerderd wordt telkens hij opnieuw geld opneemt. Denken we aan het geval waar er een<br />

bepaalde schuld bestaat, die niet geheel is gewaarborgd door zekerheden; vervolgens wordt er<br />

een nieuwe zekerheid gevestigd (m.i.v. een bijkomende inschrijving <strong>van</strong> een hypotheek of<br />

pand op handelszaak) tot zekerheid <strong>van</strong> alle schulden uit die verhouding (of althans <strong>van</strong> het<br />

saldo dat uit die verhouding zal resulteren); vervolgens vinden er zowel betalingen door de<br />

schuldenaar als geldopnames plaats; tenslotte gaat de schuldenaar failliet. Men zou dit op 3<br />

wijzen kunnen analyseren:<br />

- <strong>van</strong>uit de idee dat er geen schuldvordering ontstaat zolang de rekening-courant niet is<br />

afgesloten, zodat de saldovordering daar<strong>van</strong> steeds een nieuwe schuld is, die door de<br />

aanvullende zekerheid wordt gedekt;<br />

- <strong>van</strong>uit de idee dat de saldovordering <strong>van</strong> de rekening-courant geen andere schuldvordering is<br />

dan deze die <strong>van</strong> in het begin reeds bestond (waar<strong>van</strong> alleen het bedrag schommelt), zodat dit<br />

saldo steeds een bestaande schuld is, en de aanvullende zekerheid daarvoor dus niet<br />

tegenwerpelijk is;<br />

- of <strong>van</strong>uit de idee dat de rekening-courant niet verhindert dat er afzonderlijke schulden<br />

ontstaan, zij het wel de opeisbaarheid er<strong>van</strong> opschort, en dus niet uitsluit dat de<br />

binnengekomen betalingen eerst op de oudste schuld worden toegerekend, en dan pas op de<br />

jongste, zodat de op het einde uitstaande schuld wordt geacht de jongste te zijn (en dus veelal<br />

<strong>van</strong> na de aanvullende zekerheid dateert en er dus door gedekt wordt).<br />

De huidige rechtspraak kiest voor de laatste oplossing, gaat er dus <strong>van</strong> uit dat ook in een<br />

rekening-courant-verhouding betalingen nog kunnen worden toegerekend, en aanvaardt dus<br />

dat betalingen door een schuldenaar <strong>van</strong> een rekening-courant na de vestiging <strong>van</strong> de<br />

aanvullende zekerheid gedaan, worden aangerekend op de oudste schulden en dat<br />

geldopnames die nadien gebeuren dus wel degelijk nieuwe schulden zijn. Aanvullende<br />

zekerheden kunnen dus tot zekerheid daar<strong>van</strong> strekken, zelfs indien ze in de verdachte periode<br />

werden gevestigd 184 . Het is een pragmatische oplossing die op gespannen voet staat met de<br />

traditionele opvatting <strong>van</strong> de rekening-courant (rechtsfiguur die verderop nader besproken<br />

wordt in Deel V (schuldvorderingen), hoofdstuk VIII). Aangezien de rekening-courant<br />

184 Cass. 18 mei 1973, RW 1973-74, 363 met concl. p.g. GANSHOF VAN DER MEERSCH = RCJB 1975, 62<br />

noot F. ’t KINT, Pas. 1973 I 873 = Arr. 1973, 911; A.M. STRANART, "Opposabilité à la masse du gage<br />

constitué en période suspecte pour sûreté du solde débiteur éventuel d'un compte courant", JT 1975, 357; J.M.<br />

NELISSEN GRADE, De rekening courant, 234-263; VAN GERVEN-STUYCK, Ondernemingsrecht nr. 623.<br />

Voor toepassingen, zie bv. kh. Brussel 30 mei 1995, TBH 1996, 456; Hof Antwerpen 5 november 1996, RW<br />

1996-97, 1300; kh. Aalst 15 september 2000, TBH 2002, 67.<br />

110


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

evenwel een contractuele verhouding is, is er geen enkele grondslag om er verderstrekkende<br />

gevolgen aan toe te kennen dan partijen zijn overeengekomen, zolang deze niet in strijd zijn<br />

met de wettelijke regels inzake toerekening <strong>van</strong> betalingen (art. 1253 v. BW); de door de<br />

rechtspraak gegeven oplossing is dus perfect verdedigbaar.<br />

4° Grijze lijst <strong>van</strong> art. 18 en 19 FaillW.<br />

a) Faillissementspauliana (art. 18 FaillW)<br />

i) Regel: drie vereisten<br />

Krachtens art. 18 FaillW kunnen alle andere handelingen uit die verdachte periode op verzoek<br />

<strong>van</strong> de faillissementscurator niet-tegenwerpelijk worden verklaard aan de boedel, indien aan<br />

drie nadere vereisten wordt voldaan, nl.:<br />

- een vermindering <strong>van</strong> het actief,<br />

- benadeling <strong>van</strong> de boedel, en<br />

- kennis door de wederpartij <strong>van</strong> de staking <strong>van</strong> betaling. Kwade trouw (bedrieglijk opzet) is<br />

niet vereist 185 .<br />

Gezien de bijkomende vereisten, die in de buurt komen <strong>van</strong> de actio pauliana, noemt men<br />

deze bevoegdheid ook de faillissementspauliana of vereenvoudigde pauliana (de gewone<br />

pauliana vinden we in art. 1167 BW en art. 20 FaillW).<br />

Rechtspraak is er voornamelijk over de vraag wanneer kennis <strong>van</strong> de staking <strong>van</strong> betaling<br />

wordt aangenomen 186 . Schuldeisers die tegelijk het daadwerkelijke bestuur hebben over de<br />

vennootschap, worden steeds geacht daar<strong>van</strong> kennis te hebben 187 . Volgens een bepaalde – erg<br />

betwistbare – rechtspraak zou een schuldeiser die zijn schuldenaar in faillissement dagvaardt,<br />

per definitie kennis hebben <strong>van</strong> de staking <strong>van</strong> betaling (dit is met name onterecht indien de<br />

dagvaarding in faillissement slechts in subsidiaire orde gebeurt) 188 .<br />

Noot. in het Staats-Nederlandse recht is de faillissementspauliana (die ook bij niet-handelaars mogelijk is, gezien<br />

die ook failliet kunnen worden verklaard) nog meer georganiseerd als een versoepeling <strong>van</strong> de gewone pauliana,<br />

doordat het vereiste <strong>van</strong> bedrog versoepeld wordt tot het behoren te weten <strong>van</strong> de benadeling <strong>van</strong> de (andere)<br />

schuldeisers, zie art. 42 Fw. Deze faillissementspauliana is bovendien niet beperkt tot handelingen uit de periode<br />

na staking <strong>van</strong> betaling; wel gelden er een aantal vermoedens <strong>van</strong> bedrog voor een reeks handelingen gesteld<br />

binnen het jaar voor de faillietverklaring (grijze lijst <strong>van</strong> art. 43 en 45 Fw). Zij heeft dus eerder betrekking op de<br />

handelingen die naar Belgisch recht op de zwarte lijst <strong>van</strong> art. 17 <strong>van</strong> de Belgische FaillW staan eerder dan op<br />

185 Cass. 25 mei 1978, Pas. I 1090 = Arr. 1130; zie ook Cass. 3 september 1982, Arr. 1982-83, nr. 3.<br />

186 Zie bv. Hof Gent 3 november 2003, TBH 2004, 398.<br />

187 Vb. Hof Gent 27 maart 2002, TRV 2003, 673. Vgl. ook Hof Gent 21 februari 2001, TBH 2002, 319 noot<br />

P.C.: de boekhouder die eerder zijn medewerking had stopgezet omdat hij niet betaald was, en na de vereffening<br />

de balans opmaakt, had kennis <strong>van</strong> de staking <strong>van</strong> betaling die kort nadien tot faillietverklaring voerde. De vraag<br />

rijst wel of het opmaken <strong>van</strong> die balans tegen normale vergoeding wel een voor de schuldeisers nadelige<br />

handeling is...; het is immers een boedelschuld <strong>van</strong> de vereffening (die weliswaar in een opvolgend faillissement<br />

geen boedelschuld vormt wanneer deze nog niet betaald is, maar indien ze betaald is, m.i. wel geldig betaald is).<br />

188 zie bv. kh. Kortrijk 8 maart 2001, RW 2003-2004, 31.<br />

111


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

diegene waarvoor art. 18 Faillw dient; wat de betaling <strong>van</strong> een opeisbare schuld betreft (het belangrijkste<br />

toepassingsgeval <strong>van</strong> ons art. 18 Faillw) kan die faillissementspauliana namelijk maar slagen "wanneer wordt<br />

aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement <strong>van</strong> de schuldenaar reeds<br />

aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was <strong>van</strong> overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat<br />

ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen" (art. 47 Fw) 189 .<br />

ii) Al dan niet aan art. 18 onderworpen rechtshandelingen<br />

(1) Onderworpen rechtshandelingen<br />

De regel geldt met name voor de handelingen uit de verdachte periode die niet onder art. 17<br />

vallen:<br />

elke betaling wegens vervallen schulden in geld of in handelspapier (zelfs bij<br />

gedwongen uitvoering) 190 , of door middel <strong>van</strong> conventionele schuldvergelijking 191 ; en<br />

elke handeling onder bezwarende titel.<br />

(2) Bijzondere regel bij wisselbrief en orderbriefje<br />

Bij betaling, tijdens de verdachte periode, in geld <strong>van</strong> een schuld uit een wisselbrief, is de aanvechting maar<br />

mogelijk indien het trekken <strong>van</strong> de wisselbrief op de latere gefailleerde gebeurde tijdens de verdachte periode en<br />

met kennis <strong>van</strong> de staking <strong>van</strong> betaling; de terugvordering <strong>van</strong> de betaling kan bovendien enkel jegens de trekker<br />

gebeuren (art. 21 FaillW) en niet <strong>van</strong> latere verkrijgers <strong>van</strong> de wisselbrief (waaronder de persoon aan wie hij<br />

uitbetaald werd indien die niet de trekker is). Vergelijkbaar kan bij betaling, tijdens de verdachte periode, in geld<br />

<strong>van</strong> een schuld uit een orderbriefje, de betaling maar worden aangevochten indien de uitgifte <strong>van</strong> het orderbriefje<br />

de door latere gefailleerde gebeurde tijdens de verdachte periode aan een persoon die kennis had <strong>van</strong> de staking<br />

<strong>van</strong> betaling; de terugvordering hier kan enkel jegens de eerste endossant gebeuren (art. 21 FaillW) en niet <strong>van</strong><br />

latere verkrijgers <strong>van</strong> het orderbriefje (waaronder de persoon aan wie hij uitbetaald werd indien die niet de eerste<br />

endossant is) (eveneens art. 21 FaillW).<br />

(3) Uitdrukkelijk niet onderworpen handelingen<br />

Een aantal transacties vallen uitdrukkelijk niet onder art. 18 FaillW, met name:<br />

- marge-opvragingen en ver<strong>van</strong>gende zekerheden op financiële instrumenten en<br />

rekeningtegoeden die buiten bezit zijn gesteld (art. 16 § 1 en 2 WFZ) (over de betekenis <strong>van</strong><br />

buitenbezitstelling bij rechten op naam, zie de bespreking in Deel V);<br />

- nettingovereenkomsten (d.i. overeenkomsten tot schuldvergelijking of schuldvernieuwing)<br />

of handelingen in uitvoering daar<strong>van</strong> (art. 16 § 3 WFZ);<br />

189 Voor een extensievere opvatting in het Staats-Nederlandse recht, zie R. VRIESENDORP, "Een <strong>van</strong> de<br />

grenzen <strong>van</strong> artikel 47 Fw nader verkend", T.InsR 1999-10, p. 172 v., evenwel niet aanvaard in de rechtspraak<br />

<strong>van</strong> de HR.<br />

Zie verder de rechtsvergelijkede analyse bij I. VERVOORT, in J. SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong><br />

de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, p. (365) 384 v.<br />

190 F 't KINT, Sûretés (2004) nr. 141; Cass. 25 mei 1978, Pas. 1979 I 410; Cass. 3 september 1982, Pas. 1983 I<br />

6.<br />

191 Voor een vb. <strong>van</strong> het laatste, zie Hof Antwerpen 22 september 1997, RW 1998-99, 157.<br />

112


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- overboekingsopdrachten betreffende fondsen of financiële instrumenten en verrekening <strong>van</strong> die opdrachten en<br />

<strong>van</strong> de schuld(vordering)en die voortvloeien uit zulke opdrachten, in een betalings- en<br />

effectenafwikkelingssysteem (art. 3 en 4 Wet 28 april 1999).<br />

Net zoals art. 17, 2° geldt ook art. 18 sedert de inwerkingtreding <strong>van</strong> de WCO (Wet<br />

continuïteit ondernemingen, 1 april 2009) niet meer voor:<br />

een minnelijk akkoord in de zin <strong>van</strong> art. 15 WCO en handelingen in uitvoering<br />

daar<strong>van</strong>;<br />

vrijwillige betalingen gedaan door de schuldenaar tijdens de opschorting in het kader<br />

<strong>van</strong> de procedure gerechtelijke reorganisatie (art. 33 IV WCO);<br />

een minnelijk akkoord gesloten in het kader <strong>van</strong> de procedure gerechtelijke<br />

reorganisatie en handelingen in uitvoering daar<strong>van</strong> (art. 43 VI WCO).<br />

Al deze uitgesloten transacties vallen wel onder de eigenlijke pauliana <strong>van</strong> art. 1167 BW en<br />

art. 20 FaillW (verder onder b. besproken).<br />

b) Art. 19 FaillW<br />

Art. 19 FaillW tenslotte maakt het mogelijk om handelingen aan te vechten waarbij aan<br />

zekerheden, die op zichzelf niet aanvechtbaar zijn, publiciteit wordt gegeven, wanneer er<br />

tussen de vestiging <strong>van</strong> de zekerheid en de publiciteit een bepaalde periode is verlopen, met<br />

name 15 dagen voor de inschrijving <strong>van</strong> een conventionele hypotheek (deze bepaling geldt<br />

dus niet voor wettelijke hypotheken). Anders dan de andere bepalingen kan deze bepaling<br />

eenzijdige handelingen <strong>van</strong> de schuldeiser treffen. De aanvechting wordt door de rechtspraak<br />

maar aanvaard indien door de vertraging een schijn <strong>van</strong> kredietwaardigheid werd opgehouden<br />

en de boedel daardoor werd benadeeld.<br />

5° Gevolgen<br />

a) Beperkt tot het nadeel<br />

De aanvechting blijft beperkt tot het nadeel dat gelden wordt door de boedel 192 ; vgl. de<br />

uitwerking hier<strong>van</strong> infra (onder b.) bij de bespreking <strong>van</strong> de pauliana. De schuldvordering die<br />

de curator uitoefent is overigens een “boedelvordering” (een schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

gezamenlijke schuldeisers, niet <strong>van</strong> de gefailleerde).<br />

b) In de verhouding met de wederpartij<br />

Het recht op aanvechting is geen aanspraak op een prestatie jegens een bepaalde persoon (de<br />

medecontractant bv.), maar een Gestaltungsrecht 193 , en meer bepaald een bevoegdheid ten<br />

aanzien <strong>van</strong> een bepaalde rechtshandeling (in beginsel <strong>van</strong> de schuldenaar) 194 :<br />

192 Vgl. V. SAGAERT, "Vastgoed in een faillissementsprocedure: enkele aandachtspunten", nr. 32; Hof Gent 9<br />

juni 1999, TBH 2000, 411.<br />

193 Het recht om door middel <strong>van</strong> een rechtshandeling in te grijpen in andermans rechtssfeer, en dus een<br />

rechtsverhouding tot stand te brengen, te wijzigen of te beëindigen. Vb. het recht een overeenkomst te ontbinden<br />

113


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- ofwel treft de aanvechting een obligatoire handeling, maar bij niet-tegenwerpelijkheid<br />

daar<strong>van</strong> vervalt ook de daarop gebaseerde eigendomsoverdracht of vestiging (dat laatste is<br />

wat men soms de werking in rem <strong>van</strong> de aanvechting noemt; deze term is evenwel ambigu en<br />

wordt om die reden hier niet verder gebruikt);<br />

- ofwel – namelijk bij later gevestigde zekerheden (het geval <strong>van</strong> art. 17, 3° FaillW) – treft het<br />

de constitutieve handeling waarmee de zekerheid wordt gevestigd.<br />

Het gevolg is in beide gevallen dat de beschikking zelf (overdracht of vestiging) niet<br />

tegenwerpelijk is aan de boedel; de verkrijging door de medecontractant (Dui.<br />

Anfechtungsgegner) is, achteraf en retroactief gezien, niet geldig. Dit is niet omdat de<br />

schuldenaar beschikkingsonbevoegd was in eigenlijke zin (het gaat immers om handelingen<br />

<strong>van</strong> voor de faillietverklaring) maar omwille <strong>van</strong> een gebrek <strong>van</strong> de handeling zelf, die tussen<br />

schuldenaar (A) en medecontractant (B) plaatsvond. Aldus keert het goed terug naar de<br />

boedel. Is het goed ver<strong>van</strong>gen door een surrogaat, dan geniet de boedel <strong>van</strong> zakelijke<br />

subrogatie 195 .<br />

Is terugkeer <strong>van</strong> het goed in de boedel materieel of juridisch onmogelijk geworden, dan is de<br />

wederpartij in beginsel vergoeding verschuldigd <strong>van</strong> de waarde er<strong>van</strong> (bv. de prijs die<br />

ingevolge doorverkoop werd verkregen). Heeft de wederpartij een fout begaan, dan kan zij<br />

worden aangesproken in schadevergoeding. De curator kan deze schudlvordering overigens<br />

cederen.<br />

In zoverre de wederpartij een tegenprestatie heeft verricht, dient deze in beginsel aan die<br />

wederpartij te worden teruggegeven. Aangezien dit in beginsel gelijktijdig moet gebeuren,<br />

mag de wederpartij de teruggave aan de boedel opschorten tot ook die teruggave door de<br />

bewindvoerder wordt aangeboden. Het is niet duidelijk of de wederpartij, mits zij niet<br />

bedrieglijk heeft gehandeld, dit opschortingsrecht ook tegen de boedel kan inroepen. De<br />

restitutieschuld is immers in beginsel een schuld in de boedel en geen boedelschuld 196 .<br />

c) In verhouding met partijen die hun volgrecht verloren hebben<br />

De aanvechting komt ten goede <strong>van</strong> de schuldeisers "in de boedel". Schuldeisers die voor de<br />

aangevochten handeling rechten hadden op de goederen, die ze door die handeling verloren<br />

hebben, krijgen die niet terug. Dit geldt in het bijzonder voor een pandhouder, wanneer deze<br />

geen volgrecht had of dit intussen verloren was (door het niet tijdig uit te oefenen) 197 .<br />

d) In verhouding tot derde-verkrijgers<br />

of aan te vechten wegens wilsgebrek.<br />

194 Anders dan bij de gewone actio pauliana wordt dit bij deze herstelbevoegdheden algemeen aanvaard.<br />

195 L. en S. FREDERICQ, Traité de droit commercial, Gent 1949, VII, nr. 147; J. MAHAUX, “L’action<br />

paulienne et les nullités de la période suspecte : conditions et effets respectifs », n. onder Cass. 15 maart 1985,<br />

RCJB 1989, 334, nr. 37.<br />

196 Voor het laatste, vgl. in dezelfde zin Cass. (Fr.) comm. 20 januari 2009, D. 2009 AJ 425 n. A. LIENHARD<br />

= JCP 2009 L. 136 nr. 6 n. M. CABRILLAC.<br />

197 Hof Bergen 29 mei 2000, JLMB 2001, 1293; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 116.<br />

114


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het resultaat is wel dat de medecontractant-verkrijger (B), die geacht wordt nooit geldig te<br />

hebben verkregen, ook geacht wordt nooit bevoegd te zijn geworden om over het goed te<br />

beschikken 198 . Heeft hij het goed intussen al verder vervreemd aan C, dan schept de<br />

aanvechting <strong>van</strong> de handeling A-B in de verhouding B-C een probleem <strong>van</strong><br />

beschikkingsbevoegdheid. Ten aanzien <strong>van</strong> verdere verkrijgers heeft dit immers tot gevolg dat<br />

deze <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde hebben verkregen, en dus om die reden niet geldig<br />

verkregen hebben. Dit is maar anders indien ze voldoen aan de gemeenrechtelijke vereisten<br />

voor de bescherming <strong>van</strong> een derde-verkrijger:<br />

- aldus zal de onderverkrijger (C) <strong>van</strong> een roerende zaak die de zaak in zijn macht heeft en te<br />

goeder trouw was, beschermd worden door art. 2279 BW 199 ;<br />

- de onderverkrijger (C) <strong>van</strong> onroerend goed zal beschermd worden als hij te goeder trouw<br />

heeft verkregen en zijn titel heeft gepubliceerd vooral de faillietverklaring 200 .<br />

e) In verhouding tot schuldeisers <strong>van</strong> de wederpartij<br />

Ook schuldeisers <strong>van</strong> de medecontractant kunnen de terugkeer dus niet beletten; in het<br />

faillissement <strong>van</strong> de medecontractant-verkrijger hebben de schuldeisers <strong>van</strong> de schuldenaarvervreemder<br />

voorrang op die <strong>van</strong> de medecontractant.<br />

b. De gemeenrechtelijke actio Pauliana of aanvechting wegens schuldeisersbedrog, in en<br />

buiten faillissement.<br />

1° Algemeen 201<br />

Dit aanvechtingsrecht (art. 1167 BW spreekt <strong>van</strong> "opkomen tegen", de originele Franse tekst<br />

<strong>van</strong> "attaquer") vinden we geregeld in art. 1167 BW en 20 FaillW 202 (La. actio Pauliana, Fr.<br />

action paulienne of nog action révocatoire; in het Du. een vorm <strong>van</strong> Anfechtung en in het En.<br />

een vorm <strong>van</strong> transaction avoidance)<br />

198 In sommige andere rechtsstelsels daarentegen wordt uit het feit dat de rechtshandeling enkel jegens de<br />

samenlopende schuldeisers ongeldig is, afgeleid dat zij wel de titel voor een geldige eigendomsoverdracht kan<br />

vormen, maar kan de aanvechting wel jegens een volgende verkrijger worden uitgeoefend, indien deze op zijn<br />

beurt te kwader trouw is dan wel onder kosteloze titel heeft verkregen (zo bv. het Oostenrijkse recht, zie § 38 II<br />

KO).<br />

199 Zie met name Cass. 31 januari 2002 nr. C.01.0229N, curatoren Bvba Internationaal Transport De Koning t.<br />

Bvba Andre, TBH 2002, 316 noot BD = RW 2002-2003, 982 noot S. MOSSELMANS (die echter een andere m.i.<br />

onjuiste verklaring geeft) = T.Not. 2003, 24 noot DE CLERCQ = TBH 2002, 316 noot B.D. ZIE DE PAGE,<br />

Traité, III (1967), p. 261 nr. 255; J. MAHAUX, “L’action paulienne et les nullités de la période suspecte”, RCJB<br />

1989, 339 nr. 42. Vgl. voor Frankrijk cass.Fr. 17 december 1985, D. 1986 Jur. 101 noot DERIDA. Voor<br />

Nederland, zie art. 51 § 2 Faillissementswet (een lex specialis die licht afwijkt <strong>van</strong> de gemeenrechtelijke regel in<br />

art. 3:86 BW).<br />

200 Zie ter vergelijking Cass. 25 oktober 2001, RW 2002-2003, 940 = Pas. 2001 I 1706, zij het dat het hier om<br />

de Pauliana ging.<br />

201 Voor de geschiedenis, zie J.A. ANKUM, De geschiedenis der actio Pauliana, Tjeenk Willink Zwolle 1962.<br />

202 Vgl. verder DE PAGE, Traité III nr. 203-260; VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, p. 141-143;<br />

DEKKERS, Handboek II, nr. 402-414; KLUYSKENS, Verbintenissen (1948), nr. 94-99, KRUITHOF e.a.,<br />

"Overzicht", TPR 1994, 171 v.; D. DEVOS, RCJB 1995, 317.<br />

115


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het gaat om een aanvechtingsrecht en niet om een aanspraak tot vergoeding <strong>van</strong> schade (weze<br />

het in natura) wegens onrechtmatige daad (zie de bespreking <strong>van</strong> het verschil verder onder 3°<br />

bij de rechtsgevolgen). Dit sluit niet uit dat de gedraging <strong>van</strong> de derde-partij tegelijk een<br />

onrechtmatige daad kan vormen, waarvoor deze schadevergoeding kan verschuldigd zijn 203 .<br />

Het gaat om een aanvechtingsmogelijkheid voor elke schuldeiser afzonderlijk en niet enkel<br />

voor de schuldeisers gezamenlijk (zoals oorspronkelijk in het romeins recht en zoals nu geldt<br />

voor dein punt a. besproken uitgebreidere aanvechtingsmogelijkheden in de FaillW).<br />

Ze is vooral nuttig voor schuldeisers <strong>van</strong> niet-handelaars (die in ons recht niet failliet kunnen<br />

worden verklaard) of voor schuldeisers <strong>van</strong> handelaars wiens bedrog niet binnen de 6<br />

maanden heeft geleid tot een faillissement (en dus buiten de verdachte periode blijft vallen).<br />

De actio pauliana is <strong>van</strong>daag in de praktijk, meer dan vroeger, een frequent gebruikt<br />

rechtsmiddel.<br />

De precieze regels zijn grotendeels niet in de wet te vinden, maar door de rechtspraak<br />

uitgewerkt op basis <strong>van</strong> de traditie (die ouder is dan het BW) 204 . Voor de aanvechting <strong>van</strong><br />

bepaalde rechtshandelingen uit het erfrecht en huwelijksvermogensrecht gelden bijzondere<br />

regels, die krachtens art. 1167 II B.W. voorrang hebben op de algemene regel (zie verder<br />

onder c.).<br />

2° Vereisten<br />

Uit de rechtspraak volgen er een reeks vereisten, die in 6 punten kunnen worden geordend<br />

(behoudens negatieve vereisten zoals het niet verjaard zijn <strong>van</strong> de actio, geen rechtsmisbruik<br />

e.d.). Vereist is dat:<br />

- de schuldeiser die een rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldenaar (a) wil aanvechten een<br />

schuldvordering heeft die (b) in beginsel ouder is dan de aangevochten handeling en (c)<br />

opeisbaar ten tijde <strong>van</strong> de aanvechting een schuldvordering, waarvoor (d) de<br />

verhaalsmogelijkheden zijn verminderd door de aangevochten handeling en verbeterd kunnen<br />

worden door de aanvechting er<strong>van</strong>; (e) de schuldenaar bedrieglijk handelde; en (f) indien er<br />

een wederpartij betrokken is en de aangevochten handeling in diens hoofde onder bezwarende<br />

titel is, ook de erbij betrokken wederpartij bedrieglijk handelde.<br />

a) Een rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

De actio pauliana betreft de aanvechting <strong>van</strong> een rechtshandeling betreft om ze niettegenwerpelijk<br />

te doen verklaren aan de agerende schuldeiser (zie verder). Het moet dus om<br />

een rechtshandeling gaan. Het kan zowel een wederkerige als een eenzijdige rechtshandeling<br />

203 Voor een voorbeeld waar de schuldeiser gekozen heeft voor een schuldvordering tot schadevergoeding en<br />

geen pauliana, zie Rb. Mechelen 5 februari 1997, RW 1997-98, 983 noot K. VAN RAEMDONCK,"Inbreng in<br />

natura in een vennootschap en (deelneming aan) bedrieglijk onvermogen".<br />

204 Een uitdrukkelijk beroep op de traditie als rechtsbron vinden we in Cass. 9 januari 1890, Pas. I 59;<br />

LAURENT, XVI nr. 433.<br />

116


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zijn. Of ze om onder bezwarende titel of niet moet zijn, verplicht of onverplicht, wordt verder<br />

onder d) en f) besproken.<br />

Een louter niet-handelen kan men niet aanvechten; in dat geval zal de schuldeiser normaal wel<br />

de “zijdelingse vordering” <strong>van</strong> art. 1166 BW kunnen uitoefenen (die bv. ook kan dienen om<br />

de rechtshandeling te vernietigen wanneer die relatief nietig is ten aanzien <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

en deze de nietigheid niet vordert); ook kan een niet-handelen soms het misdrijf <strong>van</strong> art.<br />

490bis SW vormen (organisatie <strong>van</strong> insolvabiliteit).<br />

Een afstand of verwerping <strong>van</strong> een nalatenschap zijn daarentegen wel rechtshandelingen en<br />

kunnen dus in beginsel worden aangevochten, net zoals de aanvaarding <strong>van</strong> een<br />

nalatenschap 205 . Een specifieke toepassing vinden we in art. 2225 BW (aanvechting <strong>van</strong> een<br />

afstand <strong>van</strong> verjaring, ook toepasselijk bij verkrijgende verjaring) 206 . Ook de verdeling is een<br />

rechtshandeling (zie wel onder h) enkele bijzondere regels voor de aanvechting daar<strong>van</strong>).<br />

Het moet bovendien om een rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldenaar gaan. Zo kan de schuldeiser<br />

<strong>van</strong> een schuldenaar die een hypothecaire volmacht heeft verleend aan een andere schuldeiser,<br />

door middel <strong>van</strong> een pauliana wel de verlening <strong>van</strong> die volmacht aanvechten, maar niet de<br />

uitoefening er<strong>van</strong> door de lasthebber 207 .<br />

Gaat het niet om de aanvechting <strong>van</strong> een rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldenaar, dan is er geen<br />

pauliana; wel zijn er nog andere gevolgen waarin het schuldeisersbedrog een rol speelt - bv.<br />

de mogelijkheid om goederen in beslag te nemen die bedrieglijk op naam <strong>van</strong> een derde staan<br />

(ook zonder dat ze door een rechtshandeling aan die derde zijn overgedragen) 208 - zie de<br />

bespreking supra in deze afdeling D. punt 5) en in de Bijzondere Delen (deel IV hoofdstuk II<br />

afdeling B; deel V hoofdstuk III afdeling B; deel VII hoofdstuk II afdeling B).<br />

b) Anterioriteit <strong>van</strong> de schuldvordering tegenover de aangevochten handeling 209 , behalve in<br />

geval <strong>van</strong> faillissement<br />

i) Regel<br />

In beginsel moet de aanvechtende schuldeiser een schuldvordering hebben die ouder is dan de<br />

aangevochten rechtshandeling 210 .<br />

205 S. LOOSVELD, TBBR 20011, (153) 154.<br />

206 Zie onder meer SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 669.<br />

207 Zo ook J. ROODHOOFT, “De pauliaanse vordering”, Bestendig handboek verbintenissenrecht II/4, p. 258<br />

nr. 2070.<br />

208 Bv. Hof Gent 26 mei 2009, RW 2009-2010, 1396, in bevestiging <strong>van</strong> Rb. Gent 29 april 2008, RW 2008-<br />

2009, 33.<br />

209 Zie ook I. SAMOY, “...” TBH 2000, 380, MAHAUX, RCJB 1989, 319; Hof Gent 23 februari 1999, AJT<br />

1999-2000, 552; Brussel 19 oktober 1998, JT 1999, 44; Hof Antwerpen 15 februari 1989, Pas. II 209; Rb.<br />

Kortrijk 24 april 2001, TWVR 113.<br />

210 Cass. 23 maart 1956, Pas. I 783; Hof Gent 20 juni 1989, RW 1991-92, 504 = TGR 1989, 95; Cass. 3 oktober<br />

1985, Arr. 117.<br />

Anders in Nederland, waar dit vereiste niet geldt: art. 3:45 lid 1 BW.<br />

117


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit wordt vrij ruim uitgelegd 211 . Het is niet nodig dat het bedrag <strong>van</strong> de schuld toen reeds<br />

vaststond 212 of de schuldvordering toen reeds opeisbaar was 213 ; enkel de titel in de zin <strong>van</strong><br />

ontstaansfeit moet dateren <strong>van</strong> voor de aangevochten handeling. Zo bv.:<br />

- kunnen bedrieglijke handelingen <strong>van</strong> een borg aangevochten worden zodra de borgtocht is<br />

gesteld, ook wanneer ze gesteld zijn vooraleer de hoofdschuld ontstond;<br />

- kunnen bedrieglijke handelingen <strong>van</strong> een vennootschapsbestuurder kunnen aangevochten<br />

worden zodra de bestuursfout op grond waar<strong>van</strong> hij aansprakelijk wordt gesteld is gemaakt,<br />

ook al trad de hoofdelijke aansprakelijkheid maar in door de faillietverklaring <strong>van</strong> de<br />

vennootschap 214 . In het laatste voorbeeld gaat de rechtspraak m.i. vrij ver, omdat een<br />

buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering maar ontstaat zodra zowel de fout als de<br />

schade aanwezig zijn, en niet wanneer enkel de fout aanwezig is.<br />

- kunnen bedrieglijke handelingen <strong>van</strong> een onderhoudsplichtige aangevochten worden ook<br />

voor de toekomstige termijnen <strong>van</strong> onderhoudsvorderingen.<br />

Zo werd de anterioriteitsvereiste ook vervuld geacht in een geval waarin een persoon op de<br />

dag dat ze naar een OCMW-rusthuis trekt, al haar geld wegschenkt aan een derde, terwijl haar<br />

pensioen niet volstaat om het rusthuis te betalen 215 .<br />

Bij belastingschulden is niet vereist dat de aanslag reeds gevestigd is of ingekohierd, maar<br />

enkel dat de materiële belastingschuld reeds is ontstaan (doordat aan de vereisten voor de<br />

belastingwet is voldaan) 216 . Bij fiscale misdrijven <strong>van</strong> medeplichtigheid aan belastingfraude,<br />

die hoofdelijke gehoudenheid tot de ontdoken belastingschuld tot gevolg hebben (onder meer<br />

krachtens art. 458 WIB 1992), volstaat het dat de strafbare handeling dateert <strong>van</strong> voor de<br />

aangevochten handeling en moet er ook niet reeds een strafrechtelijke veroordeling<br />

211 Zie H. DE PAGE, Traité III (1967) p. 238 nr. 226; K. <strong>van</strong> RAEMDONCK, "De draagwijdte <strong>van</strong> de<br />

anterioriteitsvereiste als een <strong>van</strong> de toepassingsvoorwaarden <strong>van</strong> de Pauliaanse vordering", noot on der Cass. 19<br />

maart 1998, RW 1998-99, 1177; C. VERBRUGGEN, “L’antériorité de la créance du demandeur dans l’action<br />

paulienne: du nouveau à l’occasion de l’action intentée contre une caution”, TBH 1998, 531;de rechtspraak<br />

aangehaald door A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005 (1641) 1661 noot 211; Hof Antwerpen 15 februari 1989,<br />

pas. 1989 II 209; Hof Brussel 6 december 1967, Pas. 1968 II, 114; AK. LENAERTS, "Over de pauliaanse<br />

vordering: draagwijdte <strong>van</strong> de anterioriteitsvoorwaarde en rechtsgevolgen", TBBR 2009, (494) 497 v.<br />

212 Cass. 19 maart 1998, Arr. 338 nr. 156 = Pas. nr. 156 = RW 1998-99, 1177 noot K. VAN RAEMDONCK =<br />

TBH 1998, 531 noot C. VERBRUGGEN; Hof Luik 28 juni 1996, Pas. 1995 II 100; Hof Luik 13 november 1997,<br />

TBBR 1998, 366; Rb. Mechelen 29 januari 1987, RW 1987-88, 1513; DE PAGE, Traité III nr. 226; A. VAN<br />

OEVELEN, RW 2004-2005 (1641) 1661.<br />

213 Cass. 19 maart 1998, RW 1998-99, 1177-1181, n. = TBH 1998, 535 n.; Rb. Mechelen 29 januari 1987, Pas.<br />

III, 48; Hof Gent 20 juni 1989, RW 1991-92, 504 ; Rb. Brussel, 3 maart 1997, T.Not. 454; Hof Luik 28 juni 1996,<br />

Pas. 1995, II, 100; Rb. Hasselt 23 april 2001, RW 2003-2004, 1350; DE PAGE, III nr. 226.<br />

contra Rb. Verviers 25 april 1995, TBBR 505.<br />

Zie verder P. VAN DER PUTTEN, “De actio pauliana in grote lijnen”, noot onder Hof Antwerpen 1 maart 1995,<br />

AJT 1994-95, 495; R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en B. TEMMERMAN, “Overzicht <strong>van</strong><br />

rechtspraak”, TPR 1994, 688-689, nr. 363; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, IV, Brussel, ULB,<br />

1996, 1051, nr. 2; C. VAN HEUVERSWYN, “Paulianabeslag op onroerend goed en pauliaanse vordering”, n.<br />

onder Hof Gent, 16 december 1995, T.Not. 1996, 229.<br />

214 Cass. 5 januari 2006, RW 2008-2009, 361, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20060105-10.<br />

215 Hof Antwerpen 3 januari 2005, TBBR 2008, 164 n. S. NOTARNICOLA, zij het dat de pauliana om een<br />

andere reden werd afgewezen.<br />

216 Rb. Antwerpen 28 november 2001, Fisc. Koerier 2002, 193; Hof Antwerpen 12 april 2005, NJW 2005, 1102<br />

= Fisc. Koerier 2005, 252; kh. Antwerpen 24 oktober 2005, RW 2006-2007, 1650; Hof Antwerpen 16 november<br />

2009, NjW 2010, 668. Bij BTW is dat het tijdstip <strong>van</strong> de levering <strong>van</strong> goed of dienst.<br />

118


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voorafgaan 217 .<br />

Ook een wijziging <strong>van</strong> de schuld na de aangevochten handeling verhindert de pauliana<br />

niet 218 , en evenmin een schuldvernieuwing 219 .<br />

Om de anterioriteit tussen de schuldvordering en de aangevochten handeling te bewijzen, wordt traditioneel<br />

aanvaard dat in niet-handelszaken de regel <strong>van</strong> art. 1328 BW (de regel <strong>van</strong> de vaste datum) kan spelen (deze<br />

bepaling is niet <strong>van</strong> toepassing op schuldvorderingen die niet uit een geschrift volgen); de agerende schuldeiser<br />

kan zich evenwel niet te kwader trouw beroepen op het gebrek aan vaste datum 220 ; volgens sommigen speelt de<br />

regel zelfs helemaal niet en ligt de bewijslast <strong>van</strong> antidatering op de schuldenaar zodra diens bedrieglijk opzet is<br />

aangetoond 221 .<br />

Het gebrek aan overschrijving <strong>van</strong> de aangevochten rechtshandeling (art. 1 HypW) daarentegen, kan door de<br />

agerende schuldeiser niet worden ingeroepen, aangezien deze exceptie enkel toekomt aan personen met een<br />

concurrerend zakelijk recht; voor schuldeisers zonder zakelijk recht speelt dat dus maar <strong>van</strong>af het ogenblik<br />

waarop zij hun schuldvordering “realiseren” en voor rechtshandelingen die nadien plaatsvonden 222 .<br />

ii) Twee uitzonderingen<br />

Op dit beginsel zijn er twee uitzonderingen:<br />

- in geval <strong>van</strong> faillissement vervalt de anterioriteit <strong>van</strong> de schuld als apart vereiste (zie art. 20<br />

FaillW);<br />

- volgens de rechtsleer en rechtspraak moet de schuldvordering evenmin ouder zijn dan de<br />

aangevochten handeling wanneer deze als enig doel had zich te onttrekken aan het verhaal<br />

<strong>van</strong> een toekomstige schuldeiser of toekomstige schuldeisers 223 . Daartoe moet wel het<br />

217 Cass. 20 maart 2008 nr. F.07.0027.N (verbreking <strong>van</strong> hof Antwerpen 30 juni 2006),<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20080320-2, RW 2008-2009, 364 mt concl. A-g<br />

D. Thijs = NjW 2009, 28 n. S. DE RAEDT = Pas. 2008, 776 = RGCF 2009, 444. Zo ook Hof Gent 19 september<br />

2006, FJF 2007, 100. Anders voordien Rb. Antwerpen 28 november 2001, Fisc. Koerier 2002, 191; Rb.<br />

Antwerpen 25 juni 2004, TFR 2004, 225.<br />

218 Cass. 3 oktober 1985, Arr 1985-86, 117.<br />

219 Hof Brussel 2 december 2002, RABG 2003, 672 n. G. JOCQUE “De pauliaanse vordering:<br />

anterioriteitsvereiste en schuldvernieuwing”.<br />

220 Hof Luik 7 november 1933, JL 1934, 58; P. VAN DER PUTTEN , AJT 1994-95, 494, nr. 4; N.<br />

VERHEYDEN-JEANMART, Droit de la preuve, p. 286, nrs. 608-610.<br />

221 Zo J.-F. ROMAIN, Théorie critique du principe général de bonne foi en droit privé, p. 628, nr. 280; P. VAN<br />

DER PUTTEN, AJT 1994-95, 494, nr. 4 ; S. BAR & C. ALTER, “Les effets du contrat” in Pratique du droit,<br />

Kluwer, 2006, p. (133) 136 nr. 247.<br />

222 Anders, ten onrechte, DE PAGE III nr. 227; I. BANMEYER, “L’action paulienne et la tierce complicité:<br />

Point de contact“, in La théorie générale des obligations, Cahiers de la Faculté de droit de Namur, 1998, 246 nr.<br />

2 ; S. STIJNS , Leerboek verbintenissenrecht, I p. 234 nr. 327.<br />

223 LAURENT, XVI nr. 462; DE PAGE III nr. 228 met verwijzingen in vn. 1; K. <strong>van</strong> RAEMDONCK, RW<br />

1998-99, (1177) 1179 nr. 4; A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, (1641) 1661 nr. 43; I. VERVOORT, in J.<br />

SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong> de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, p. (365) 375;<br />

Hof Antwerpen 15 februari 1989, Pas. II 209; Hof Brussel 19 oktober 1998, JT 1999, 44 = TBBR 2001, 145 noot<br />

S. LOOSVELD “L’action paulienne: une institution séculaire en pleine vogue”; Rb. Luik 10 september 1999,<br />

TBH 2000, 380 noot I. SAMOY “Over de pauliaanse vordering en de vraag hoe uitzonderlijk de uitzonderingen<br />

zijn op de anterioriteitsvoorwaarde”.<br />

119


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bijzonder opzet worden aangetoond 224 .<br />

iii) Ongeacht cessie of subrogatie<br />

Het is de schuldvordering zelf die moet dateren <strong>van</strong> voor de aangevochten handeling; niet<br />

vereist is dat de agerende schuldeiser deze reeds bezat op dat ogenblik. Ook wanneer de<br />

agerende schuldeisers de schuldvordering bv. pas nadien heeft verkregen op grond <strong>van</strong><br />

subrogatie, kan hij de handeling aanvechten 225 , idem bij cessie die plaatsvindt na de<br />

aangevochten handeling <strong>van</strong> de cessus 226 ; de cessionaris treedt immers in de rechten <strong>van</strong> de<br />

cedent 227 . De actio is een nevenrecht verbonden aan de schuld en niet aan de persoon <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser.<br />

c) Opeisbare schuldvordering op het tijdstip <strong>van</strong> de aanvechting<br />

Bij het uitoefenen <strong>van</strong> de actio pauliana moet de schuldvordering <strong>van</strong> de agerende schuldeiser<br />

reeds opeisbaar zijn 228 , en dus niet voorwaardelijk (pendente conditione) of onder een niet<br />

vervallen tijdsbepaling. Maar indien de schuldenaar onvermogend is, vervalt de tijdsbepaling<br />

(art. 1188 BW), zodat de aanvechting ook door de schuldeiser <strong>van</strong> een schuldvordering onder<br />

tijdsbepaling daardoor mogelijk wordt. Wel rijst de vraag of het niet voldoende is dat aan die<br />

vereiste is voldaan op het ogenblik waarop de actio pauliana wordt toegekend (dus datum <strong>van</strong><br />

de uitspraak en niet <strong>van</strong> het instellen <strong>van</strong> de eis) 229 . Ook geldt die vereiste niet voor de<br />

aanvechting <strong>van</strong> een verdeling indien aan de andere vereisten daarvoor is voldaan (zie onder<br />

224 Vergelijkbaar G. JOCQUE, “De pauliaanse vordering: anterioriteitsvereiste en schuldvernieuwing”, n. onder<br />

Hof Brussel 2 december 2002, RABG 2003, 676, nr. 8; S. LOOSVELD, “De schuldeisers <strong>van</strong> de gesplitste<br />

vennootschap en de faillissementspauliana” , n. onder Kh. Dendermonde 9 december 1977, TRV 1998, 332; I.<br />

SAMOY, “Over de pauliaanse vordering en de vraag hoe uitzonderlijk de uitzonderingen zijn op de<br />

anterioriteitsvoorwaarde”, n. onder Rb. Luik, 10 september 1999, TBH 2000, 384-385; Rb. Antwerpen 25 juni<br />

2004, TFR 2005, 225, goedkeurende noot A. VOET.<br />

Sommige rechtspraak lijkt genoegen te nemen met een louter objectief bedrog: Kh Dendermonde 9 december<br />

1997, TRV 1998, 325, n. S. LOOSVELD; Rb. Luik 10 september 1999, TBH 2000, 380, n. I. SAMOY.<br />

225 Zie bv., zij het anders verwoord, Rb. Gent 16 december 2008, T.Not. 2009, 298 = RABG 2009, 190.<br />

226 Anders, ten onrechte S. LOOSVELD, TBBR 2001, (145) 158.<br />

227 In beginsel kan men de vraag stellen of de cedent zich de pauliana niet zou hebben voorbehouden bij de<br />

cessie-overeenkomst; aangezien de pauliana echter geen zelfstandig recht vormt maar slechts de<br />

verhaalsmogelijkheid <strong>van</strong> een schuldvordering waarborgt, gaat ze noodzakelijk mee over.<br />

228 In die zin H. DE PAGE , III, 239, nr. 229; P. VAN OMMESLAGHE, “Examen, de jurisprudence (1968 à<br />

1973) – les obligations “, RCJB 1975, 694, nr. 11 ; I. BANMEYER, “L’action paulienne et la tierce complicité:<br />

Point de contact“, in La théorie générale des obligations, Cahiers de la Faculté de droit de Namur, 1998, 247 ; S.<br />

STIJNS, P. WERY & D. VAN GERVEN, JT 1996, p. 751, nr. 180; P. VAN DER PUTTEN, AJT 1994-95, p.<br />

495 nr. 4; G.L. BALLON, “Inbreng in een patrimoniumvennootschap en pauliaanse vordering”, n. onder Hof<br />

Gent 2 januari 2001, DAOR 2001, 54; G. JOCQUE, RABG 2003, 675, nr. 5 ; J.-F. ROMAIN, Théorie critique du<br />

principe général de bonne foi en droit privé 627, nr. 279 ; C. VAN HEUVERSWYN, T. Not. 1996, 229; I.<br />

VERVOORT, “Paulianeuze inbreng in vennootschap”, noot onder Hof Antwerpen 6 maart 2000, AJT 2000-01,<br />

553, nr. 5; G. JOCQUE, "De pauliaanse vordering: anterioriteitsvereitse en schuldvernieuwing", n. onder Hof<br />

Brussel 2 december 2002, RABG 2003, 675 nr. 5Rb Antwerpen, 25 juni 2004, TFR 2005, 229; AK. LENAERTS,<br />

"Over de pauliaanse vordering: draagwijdte <strong>van</strong> de anterioriteitsvoorwaarde en rechtsgevolgen", TBBR 2009,<br />

(494) 496.<br />

229 In die zin Hof Brussel, 19 oktober 1998, JT 1999, 44 ; S. LOOSVELD, TBBR 2001, 156, nr. 7. Zie nog Rb.<br />

Ieper, 13 juni 1995, TBBR 1997, 438; Rb. Mechelen 19 januari 1987, RW 1987-88, 1513; Rb. Brussel 10<br />

september 1987, JLMB 1987, 1543.<br />

120


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

h) 230 .<br />

De schuldvordering moet daarentegen nog niet “liquide”/vaststaand zijn 231 .<br />

De agerende schuldeiser moet evenmin over een uitvoerbare titel beschikken 232 . Immers,<br />

indien de schuldvordering betwist wordt zal de rechter daarover oordelen en de pauliana maar<br />

toekennen indien hij de schuldvordering erkent.<br />

d) Vermindering <strong>van</strong> de verhaalsmogelijkheden <strong>van</strong> de aanvechtende schuldeiser<br />

De aangevochten handeling moet de schuldeiser benadelen (eventus damni) en meer bepaald<br />

de verhaalsmogelijkheden <strong>van</strong> de schuldeiser in concreto verminderd hebben 233 (vereiste <strong>van</strong><br />

"verhaalsbenadeling" 234 ).<br />

i) Een verarming in ruime zin<br />

Het moet om een verarming in ruime zin gaan:<br />

- Dit is het geval bij het onttrekken <strong>van</strong> een goed aan het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar - dus<br />

aan het collectief onderpand <strong>van</strong> de schuldeisers -, zij het onder bezwarende titel, zij het<br />

kosteloos (daarover meer onder 2°). Het moet daarbij wel gaan om goederen waarop de<br />

schuldeiser verhaal kan nemen (dus geen onbeslagbare goederen, inbegrepen strikt<br />

persoonlijke rechten). In de praktijk zal de pauliana natuurlijk het vaakst gebruikt worden om<br />

een vervreemding <strong>van</strong> een waardevol goed aan te vechten.<br />

De inbreng <strong>van</strong> een goed in een gemeenschappelijk vermogen is een verarming in deze ruime<br />

zin, in die zin dat de inbrenger zijn recht op het goed zelf ver<strong>van</strong>gt door een onlichamelijk<br />

aandeel in dat vermogen (zie de bespreking in hoofdstuk IV afgescheiden vermogens).<br />

230 P.J. DECKER, “Art. 882 BW: schuldeisers binnen de verdeling, zwak of machtig?”, RW <strong>2012</strong>-13 (82) 91.<br />

Anders D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. Pintens en J. Du Mongh<br />

(eds.), Familiaal Vermogensrecht, Themis 55, Brugge: die Keure, 2009, p. 91-92, nr. 66-67.<br />

231 Anders: I. BANMEYER, “L’action paulienne et la tierce complicité: Point de contact“, in La théorie<br />

générale des obligations, Cahiers de la Faculté de droit de Namur, 1998, 246, nr. 2, die stelt dat een nietpecuniaire<br />

schuldvordering eerst moet geliquideerd worden.<br />

232 In onze zin S. STIJNS, P. WERY & D. VAN GERVEN, JT 1996, p. 751, nr. 180; S. BAR & C. ALTER,<br />

“Les effets du contrat” in Pratique du droit, Kluwer, 2006, p. (133) 136.<br />

Anders, ten onrechte, H. DE PAGE, III p. 239, nr. 229; P. VAN OMMESLAGHE, RCJB 1975, 694, nr. 110; I.<br />

BANMEYER, “L’action paulienne et la tierce complicité: Point de contact“, in La théorie générale des<br />

obligations, Cahiers de la Faculté de droit de Namur, 1998, 247; C. VAN HEUVERSWYN, “Paulianabeslag op<br />

onroerend goed en pauliaanse vordering”, n. onder Hof Gent 19 december 1995, T. Not. 1996, 227; Rb. Brussel,<br />

3 maart 1997, T. Not.1997, 454; Rb. Leuven, 23 september 1988, Pas. 1989, III, 33; Rb. Brussel 10 september<br />

1987, JLMB 1987, 1543.<br />

233 Vgl. verder E. DIRIX, “De vergoedende functie <strong>van</strong> de actio pauliana”, RW 1992-93, 332; D. DEVOS,<br />

RCJB 1995, 322 v.; Hof Antwerpen 1 maart 1995, AJT 1994-95, 491; KRUITHOF, "Overzicht", TPR 1983, p.<br />

689 nr. 184; A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005 (1641) 1661; Hof Brussel 19 oktober 1998, JT 1999, 44 =<br />

TBBR 2001, 145 noot S. LOOSVELD; Hof Gent 23 februari 1989, T.Not. 2001, 185 noot F. BLONTROCK.<br />

234 Wat minder streng is dan de oudere leer, die vereiset dat de verarming de insolvabiliteit veroorzaakte. Zie<br />

over die ontwikkeling I. VERVOORT, in J. SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong> de overeenkomst naar<br />

Belgisch en Nederlands recht, p. (365) 369 v.<br />

121


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- Het kan ook om een verarming in ruime zin gaan door het opnemen <strong>van</strong> passiva of zijn<br />

vermogen aan verhaal te onderwerpen voor passiva 235 .<br />

- Handelingen waardoor de schuldeiser zich niet verarmt, maar enkel er<strong>van</strong> afziet zich te<br />

verrijken, kunnen niet met de pauliana worden aangevochten 236 . De afstand <strong>van</strong> een reeds<br />

verkregen recht is echter wel een verarming 237 (voor het bijzondere geval <strong>van</strong> verwerping <strong>van</strong><br />

een nalatenschap, zie de bespreking verderop <strong>van</strong> art. 788 BW).<br />

Gaat het niet om een verarming, dan beschikt de schuldeiser vaak wel over andere remedies, zoals:<br />

- de zijdelingse vordering (art. 1166 BW), bv. om de schuldenaar een recht te doen verkrijgen dat hij nalaat te<br />

verkrijgen (zie de bespreking onder 5.c.2°);<br />

- de aanspraak tot schadevergoeding jegens een derde die medeplichtig is aan de wanprestatie <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar.<br />

ii) Niet noodzakelijk om een verarming in enge zin<br />

Het moet niet noodzakelijk om een verarming in enge zin gaan, d.i. een handeling waar geen<br />

evenwaardige tegenprestatie tegenover staat.<br />

Het meest klassieke toepassingsgeval <strong>van</strong> de pauliana is natuurlijk wel de rechtstreekse<br />

kosteloze verarming <strong>van</strong> de schuldenaar door:<br />

- vervreemding <strong>van</strong> een goed om niet, of<br />

- afstand <strong>van</strong> recht 238 , of<br />

- de verwerping <strong>van</strong> een nalatenschap (zie daarvoor de bijzondere bepaling <strong>van</strong> art. 788<br />

BW) 239 , dan wel<br />

- een vervreemding voor een prijs die merkelijk beneden de waarde ligt 240 ,<br />

- of omgekeerd een aankoop <strong>van</strong> een goed of dienst voor een prijs die merkelijk boven de<br />

waarde er<strong>van</strong> ligt 241 .<br />

Maar ook transacties waardoor de schuldenaar niet verarmt in enge zin, maar zijn activa<br />

moeilijker uitwinbaar worden (zodat de uitwinning <strong>van</strong> de schuldenaar in concreto wordt<br />

verhinderd), komen in aanmerking; men spreekt <strong>van</strong> verarming in ruime zin of beter<br />

235 O.m. I. VERVOORT, in J. SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong> de overeenkomst naar Belgisch en<br />

Nederlands recht, p. (365) 381.<br />

236 DE PAGE III nr. 212; Hof Bergen 2 okotber 1985, R.Not.B. 1986, 189. Bv. De kostwinner di gehuwd is met<br />

scheiding <strong>van</strong> goederen en dit omzet in een stelsel <strong>van</strong> gemeenschap (P. De PAGE & M. VAN MOLLE, JT<br />

2009, p. (186) 192.<br />

237 Zie bv. art. 622 BW bij afstand <strong>van</strong> vruchtgebruik; Rb. Brugge 26 juni 2000, RW 2001-2002, 282 voor een<br />

voorbeeld <strong>van</strong> paulianeuze afstand <strong>van</strong> vruchtgebruik.<br />

238 Bv. Rb. Brugge 26 juni 2000, RW 2001-2002, 282 (afstand <strong>van</strong> vruchtgebruik); Rb. Hasselt 8 mei 2002,<br />

TFR 2002, 893 noot J. SPEECKE.<br />

239 Zie hierbij Cass. 22 juni 2000, RW 2000-2001, 1085, dat verduidelijkt dat enkel de persoonlijke schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de verwerpende erfgenaam, en niet die <strong>van</strong> de overledene, de verwerping kunnen aanvechten.<br />

240 Bv. Hof Gent 27 december 1991, RW 1991-92, 1125; Rb. Namen 27 april 2004, TBBR 2005, 120.<br />

241 bv. kh. Antwerpen 24 oktober 2005, RW 2006-2007, 1650 (vennootschap met belastingschulden koopt <strong>van</strong><br />

de (voormalige) zaakvoerder voor hoge prijs een dubieuze uitvinding).<br />

122


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

middellijke verarming 242 :<br />

- zo zal de verkoop <strong>van</strong> goederen tegen geld (men spreekt <strong>van</strong> de “mobilisering” <strong>van</strong> activa in<br />

de zin <strong>van</strong> roerendmaking) omzeggens altijd een vermindering <strong>van</strong> de verhaalsmogelijkheden<br />

<strong>van</strong> de schuldeisers opleveren - omdat geld nu eenmaal gemakkelijk weg te steken is -, en is<br />

die benadeling aanwezig indien het geld op het ogenblik <strong>van</strong> het verhaal niet meer aanwezig<br />

is 243 ;<br />

- ook het onderbrengen <strong>van</strong> goederen in een vennootschap of afgescheiden vermogen (bv.<br />

maatschap) kan paulianeus zijn, omdat het verhaal daardoor drastisch bemoeilijkt wordt (het<br />

aandeel in dat vermogen of die vennootschap is niet of moeilijk uitwinbaar, zie verder<br />

Hoofdstuk IV) 244 ;<br />

- het langdurig verhuren <strong>van</strong> een onroerend goed vermindert ook de verkoopwaarde er<strong>van</strong> (in<br />

casu werd het bedrieglijk karakter aanvaard daar het goed verhuurd werd aan een<br />

vennootschap die aan de schuldenaars behoorde, tegen een overigens betrekkelijk lage<br />

huurprijs) 245 ;<br />

- ook het verstrekken <strong>van</strong> zekerheden voor bestaande schulden aan andere schuldeisers kan<br />

bedrieglijk zijn en in dat geval aanvechtbaar;<br />

- een wijziging <strong>van</strong> het huwelijksgoederenstelsel waardoor de verhaalsrechten <strong>van</strong> een<br />

schuldeiser verminderen (bv. door overgang naar scheiding <strong>van</strong> goederen);<br />

- een tenietdoen <strong>van</strong> een schuldvordering door inbetalinggeving (te aanvaarden) <strong>van</strong> een<br />

waardeloos of fictief actief 246 ;<br />

- een overeenkomst tot schuldvergelijking (al zal die niet gauw als abnormaal of bedrieglijk<br />

mogen beschouwd worden).<br />

Naargelang de derde-wederpartij kosteloos of onder bezwarende titel verkrijgt, verschilt wel<br />

de onder f) besproken vereiste <strong>van</strong> medeplichtigheid <strong>van</strong> de derde.<br />

242 In het Duits “mittelbare Nachteiligkeit” – vgl. dezelfde vereiste voor de faillissementspauliana in het<br />

Oostenrijkse recht in § 28 IO (Insolvenzordnung)<br />

243 Voor een toepassing, zie kh. Marche-en-Famenne 21 mei 2001, TBH 2002, 325 noot P. COPPENS (verkoop<br />

<strong>van</strong> een aandeel in mede-eigendom tegen een geldsom). Zie DE PAGE, Traité III, p. 243-244 nr. 235; D.<br />

DEVOS, RCJB 1995, 323; Hof Luik 6 februari 1996, JLMB 1996, 469; en de rechtspraak aangehaald door A.<br />

VAN OEVELEN, RW 2004-2005 (1641) 1661 noot 217.<br />

In dezelfde zin Oostenrijks OGH (1 Ob 2297/96t in ÖBA 1998, 798 n. R. BOLLENBERGER).<br />

244 Zie bv. Hof Gent 21 juni 1994, RW 1994-95, 717 (inbreng in een nieuwe vennootschap; de geldigheid <strong>van</strong><br />

de oprichting verhindert de pauliana niet); Hof Antwerpen 4 januari 1993, RW 1993-1994, 199 noot E. DIRIX;<br />

Hof Gent 22 juni 1993, RW 1993-94, 204; Hof Luik 6 februari 1996, JLMB 1996, 469; Hof Antwerpen 6 maart<br />

2000, AJT 2000-2001, 550 n. I. VERVOORT , “Paulianeuze inbreng in vennootschap” = JDSC 2002, 23 n. S.<br />

GILCART; Hof Luik 23 december 2003, JT 2004, 384, waarin de schuldenaar (borg) eerst een onroerend goed<br />

inbracht in vennootschap en later zijn aandelen daarin aan familieleden overdroeg; Hof Antwerpen 16 november<br />

2009, NjW 2010, 668 (inbreng in een patrimoniumvennootschap met familieleden). Vgl. ook Hof Gent 29 april<br />

2008, RW 2008-2009, 33 (revindicatie door vennootschap afgewezen).<br />

Zie verder G. DE LEVAL, Traité des saisies, p. 88; D. DEVOS, RCJB 1995, 324 nr. 8; RIVES LANGE, Rev.<br />

banque 1987, 1096; Hof Brussel 19 oktober 1998, JT 1999, 44; G.L. BALLON, “Inbreng in een<br />

patrimoniumvennootschap en pauliaanse vordering”, n. onder Hof Gent 2 januari 2001, DAOR 2001, 54. Zie ook<br />

nog H. LAGA "Rechtsvordering <strong>van</strong> persoonlijke schuldeisers bij frauduleuze inbreng <strong>van</strong> hun schuldenaar in<br />

een vennootschap", J.Falc. 1978-79, 237 v.; K. GEENS, "De nietigheid bij de oprichting <strong>van</strong> een vennootschap",<br />

TPR 1990, 1642 nr. 14.<br />

245 Rb. Hasselt 23 april 2001, RW 2003-2004, 1350.<br />

246 Hof Antwerpen 22 mei 2007, AR nr. 2006/3263, W De N t. Min. Financiën, RW 2009-2010, 928, in<br />

bevestiging <strong>van</strong> kh. Antwerpen24 oktober 2005, RW 2006-2007, 1650.<br />

123


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

iii) Niet als de benadeling ongedaan wordt gemaakt<br />

Men neemt wel aan dat de derde zich kan verweren door te eisen dat de schuldeiser eerst<br />

probeert de schuldenaar uit te winnen 247 (wat evenwel een bewarend beslag tegen de derde<br />

niet kan verhinderen), of door de schuldeiser uit te betalen 248 (best met subrogatie). Ook moet<br />

de benadeling aanwezig zijn op het ogenblik waarop de actio wordt uitgeoefend 249 .<br />

iv) Niet wanneer de rechtshandeling verplicht was<br />

Aangevochten kunnen enkel onverplichte rechtshandelingen en géén rechtshandelingen<br />

waartoe de schuldenaar reeds rechtens verplicht was (bv. betaling <strong>van</strong> een eerder aangegane<br />

schuld) 250 ; een "morele" verplichting volstaat niet voor deze uitzondering 251 . Dit is anders bij<br />

rechtshandelingen uit de verdachte periode en de faillissementspauliana (zie punt a). Zolang<br />

een schuldenaar niet in staking <strong>van</strong> betaling is, kan hij immers kiezen welke schuld hij eerst<br />

betaalt. Het is niet onmogelijk dat er bij verplichte rechtshandelingen (betaling met name)<br />

toch bedrog in het spel is, doch in dat geval spelen alleen de gewone remedies voor<br />

onrechtmatige daad en niet de bijkomende specifieke remedie <strong>van</strong> de pauliana (over de<br />

verhouding tussen beiden, zie verder onder 3°) 252 .<br />

v) Niet wanneer de aanvechting niets kan opleveren<br />

Voor de beoordeling <strong>van</strong> de benadeling vergelijke men de huidige toestand met deze die zich<br />

zonder de aangevochten handeling zou hebben voorgedaan 253 .<br />

Aldus is ook vereist is dat de schuldeiser die de pauliana instelt zijn toestand door die actio<br />

kan verbeteren; indien de volledige opbrengst <strong>van</strong> het goed naar bevoorrechte<br />

schuldvorderingen zou gaan (bv. hypothecaire), is de actio pauliana <strong>van</strong> een chirografair<br />

schuldeiser niet gegrond 254 . Ook de vervreemding <strong>van</strong> een goed dat niet voor beslagbaar is,<br />

kan in beginsel niet aangevochten worden 255 .<br />

247 LAURENT, XVI nr. 437; DE PAGE III nr. 233 a) met verwijzingen; Hof Brussel 13 december 1960, Pas.<br />

1962 II 8. De derde-wederpartij moet daarbij niet de kosten voorschieten, zoals een borg moet doen die het<br />

voorrecht <strong>van</strong> uitwinning inroept.<br />

248 DE PAGE III nr. 233 b) met verwijzingen.<br />

249 S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht I (2005), 234 nr. 327.<br />

250 Zie, met enkele nuances, I. VERVOORT, in J. SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong> de<br />

overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, p. (365) 377-379. In het Staats-Nederlandse recht wordt dit<br />

veel uitdrukkelijker gesteld.<br />

251 Vgl. HR 10 december 1976, NJ 1977, 617.<br />

252 Zie evenwel Hof Bergen 2 oktober 1985, RNotB 1986, 189.<br />

253 VAN GERVEN & COVEMAEKER, Verbintenissenrecht (2006) 228; AK. LENAERTS, "Over de<br />

pauliaanse vordering: draagwijdte <strong>van</strong> de anterioriteitsvoorwaarde en rechtsgevolgen", TBBR 2009, (494) 495;<br />

Hof Gent 2 januari 2001, DAOR 2001, 49 n. L. BALLON; S. LOOSVELD, TBBR 2001, (153) 161; Rb. Brussel<br />

3 maart 1997, T.Not. 1997, 462; Hof Luik 29 januari 2002, JT 2002, 290.<br />

254 Hof Luik 29 januari 2002, P&B 2002, 186 = JT 2002, 290; Rb. Hasselt 24 juni 1975, Limb.Rl. 1976, 28; Hof<br />

Gent 11 januari 1980, RW 1980-81, 1671; D. DEVOS, RCJB 1995, 321; S. BAR & C. ALTER, “Les effets du<br />

contrat” in Pratique du droit, Kluwer, 2006, p. (133) 140 nr. 256.<br />

255 H. DE PAGE, III, nr. 218 p. 235.<br />

124


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Is er omgekeerd geen probleem om de schuldvordering anders te verhalen, dan is er evenmin<br />

belang.<br />

Zo zal een schuldeiser met een zakelijke zekerheid met volgrecht (zoals een hypotheek) geen<br />

belang hebben bij de aanvechting zolang zijn volgrecht niet wordt aangetast door de bestreden<br />

handeling. Zo zal een schuldeiser die reeds een onroerend beslag heeft gelegd op een<br />

onroerend goed, of reeds het bevel heeft doen overschrijven, meestal niet meer kunnen<br />

worden benadeeld door de vervreemding <strong>van</strong> datzelfde goed (bv. door inbreng in een<br />

vennootschap), doch dat hangt toch <strong>van</strong> de concrete omstandigheden af, en met name of<br />

andere schuldeisers <strong>van</strong> de vervreemder tijdig mee opkomen in het onroerend beslag 256<br />

(hoewel het voordeel <strong>van</strong> de pauliana in dat geval dan weer zou kunnen verdwijnen indien<br />

diezelfde schuldeisers zelf ook met de pauliana opkomen tegen die rechtshandeling).<br />

Kan de pauliana de toestand <strong>van</strong> de schuldeiser verbeteren, dan blijft ze wel beperkt tot die<br />

verbetering (zie onder de gevolgen). Aangezien de pauliana relatieve werking heeft (zie<br />

onder) moet daarbij geen rekening worden gehouden met bevoorrechte schuldeisers die in<br />

casu geen verhaal uitoefenen.<br />

e) Bedrog in hoofde <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

De schuldenaar moet bedrieglijk hebben gehandeld; dit wordt ruim uitgelegd als “in de<br />

wetenschap <strong>van</strong> benadeling <strong>van</strong> de schuldeiser” 257 . Er is geen “bijzonder opzet” vereist, een<br />

algemeen opzet volstaat. Het abnormale karakter <strong>van</strong> de handeling geldt als een vermoeden<br />

<strong>van</strong> dergelijke wetenschap 258 . Het bedrieglijk opzet wordt beoordeeld naar het tijdstip waarop<br />

de aangevochten handeling is gesteld.<br />

NB. In geval <strong>van</strong> legaat door de schuldenaar komt men niet aan de pauliana toe; immers de schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

overledene hebben voorrang op de legatarissen (vgl. verder in Deel II. Hst. VI over rangschikking <strong>van</strong><br />

schuldeisers in het algemeen; regel uitgedrukt in het adagium “Nemo liberalis nisi liberatus”). Het legaat heeft<br />

dus maar uitwerking na betaling <strong>van</strong> de schulden, en hoeft dus niet te worden aangevochten.<br />

256 Zie in dit verband S. LOOSVELD, TBBR 2001, (153) 162, die de keuzevrijheid <strong>van</strong> de schuldeiser<br />

verdedigt; de pauliana werd in zo'n geval toegekend door Hof Brussel 19 oktober 1998, TBBR 2001, 169.<br />

257 Cass. 11 januari 1988, Arr. 1987-88, 594; Rb. Hasselt 23 april 2001, RW 2003-2004, 1350.<br />

258 H. DE PAGE, III, nr. 235 p. 243-244; A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, 1662 met verwijzingen in<br />

voetnoot 220; I. VERVOORT, in J. SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong> de overeenkomst naar<br />

Belgisch en Nederlands recht, p. (365) 372; Cass. 15 maart 1985, RW 1985-86, 2609; Hof Luik 13 november<br />

1997, TBBR 1998, 366; Hof Luik 6 februari 1996, JLMB 1996, 469; Hof Antwerpen 19 maart 1996, Not.fisc.M.<br />

1997, 209 noot L. VAEL; Rb. Hasselt 23 april 2001, RW 2003-2004, 1350 = Huur 2002, 133; Rb. Namen 27<br />

april 2004, JLMB 2004, 1733; Hof Luik 5 februari 2007, JLMB 2008, 82.<br />

Voor een geval waarin het abnormaal karakter niet werd aanvaard: Hof Gent 13 februari 2006, RW 2007-2008,<br />

1456 (bijna alle activa zowel als de huurceel werden door de latere gefailleerde overgedragen aan een<br />

schuldeiser en de verkoopprijs in verrekening gebracht met uitstaande schulden; partijen bleven nadien nog een<br />

jaar verder handel drijven tot het faillissement volgde).<br />

Kritisch t.a.v. deze afzwakking <strong>van</strong> de vereiste opzet P. VAN OMMESLAGHE, “Examen, de jurisprudence<br />

(1968 à 1973) – les obligations “, RCJB 1975, 694; S. BAR & C. ALTER, “Les effets du contrat” in Pratique du<br />

droit, Kluwer, 2006, p. 268.<br />

125


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

NB. De bedrogvereiste geldt niet bij de aanvechting <strong>van</strong> een verdeling die inweerwil <strong>van</strong> het voorafgaande<br />

verzet <strong>van</strong> een schuldeiserr buiten diens tussenkomst heeft plaatsgevonden, zie onder h).<br />

f) Indien er een wederpartij betrokken is en de aangevochten handeling in diens hoofde onder<br />

bezwarende titel is, ook bedrog in hoofde <strong>van</strong> de erbij betrokken wederpartij vereist<br />

Dit vereiste verschilt naargelang de handeling om niet plaatsvindt of onder bezwarende titel.<br />

We vinden het niet enkle bij translatieve handelingen - zo bv. kan ook een declaratieve<br />

handeling zoals een verdeling of toebedeling om niet of onder bezwarende titel zijn<br />

naargelang de tegenprestatie.<br />

i) Handelingen onder bezwarende titel<br />

Indien de handeling onder bezwarende titel geschiedde in hoofde <strong>van</strong> de wederpartij, moet<br />

ook deze te kwader trouw zijn (scientia fraudis) 259 . De loutere kennis door de wederpartij <strong>van</strong><br />

het feit dat de aangevochten handeling de schuldenaar verarmt, is nog geen kwade trouw; die<br />

is er wel wanneer men wist dat dit de schuldeisers benadeelde door het onvermogen te<br />

bewerkstelligen 260 of de verhaalsmogelijkheden in concreto te beperken. Die wetenschap kan<br />

uit de omstandigheden blijken 261 . Het is niet voldoende dat de derde kennis zou gehad hebben<br />

indien hij zorgvuldiger was geweest 262 ; sommige rechtspraak meent echter dat het volstaat dat<br />

de wederpartij dit redelijkerwijze behoorde te weten 263 .<br />

Indien de wederpartij een vennootschap is, waar<strong>van</strong> de schuldenaar bestuurder is, of<br />

omgekeerd, zal de wetenschap <strong>van</strong> de schuldenaar aan de wederpartij worden toegerekend 264 .<br />

Ook in andere gevallen <strong>van</strong> nauwe banden wordt de kwade trouw gemakkelijker aanvaard 265 .<br />

Maar een familiale band op zichzelf volstaat niet 266 .<br />

ii) Kosteloze handelingen<br />

259 Zie voor nadere uitwerking BOCKEN & KRUITHOF, TPR 1994, 688 v., nr. 361 v. Vgl. ook E. DE<br />

LUYCK, "Het bedrog <strong>van</strong>wege de schuldenaar en de derde-medeplichtigheid in de actio pauliana", J.Falc. 1978-<br />

79, 642. Voor een voorbeeld <strong>van</strong> afwijzing: Rb. Gent 16 december 2008, T.Not. 2009, 298 = RABG 2009, 190.<br />

260 Hof Luik 29 januari 2002, P&B 2002, 186 = JT 2002, 290; Hof Brussel 19 oktober 1998, TBRR 2001, 145 v.<br />

261 Bv. zustervennootschap die goederen opkoopt welke reeds eerder in beslag waren genomen, dadelijk nadat<br />

het eerste beslag werd opgeheven (de tapijten lagen nog bij de gerechtsdeurwaarder die met het eerste beslag was<br />

belast geweest).<br />

262 Dat is de maatstaf <strong>van</strong> goede of kwade trouw voor een derde-verkrijger die verkrijgt in strijd met een ouder<br />

zakelijk recht; maar hier gaat het precies over een geval waarin de aanvechtende schuldeiser niet handelt<br />

krachtens een ouder zakelijk recht.<br />

263 Zie A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, 1662 met verwijzingen in voetnoot 221.<br />

264 Kh. Luik 13 oktober 1981, RPS 1982, 45; Rb. Verviers 23 oktober 1984, RNot.b. 1986, 149.; Hof Luik 24<br />

april 1987, RNot.b. 1987, 671; Rb. Brussel 10 september 1987, JLMB 1987, 1543; Hof Antwerpen 16 december<br />

1988, T.Not. 1988, 366.<br />

265 Hof Luik 6 februari 1996, JLMB 1996, 469; Hof Antwerpen 19 maart 1996, Not.fisc.M. 1997, 209 noot L.<br />

VAEL; Rb. Hasselt 23 april 2001, RW 2003-2004, 1350 = Huur 2002, 133; A. VAN OEVELEN, RW 2004-<br />

2005, 1662.<br />

In het Staats-Nederlandse recht gelden hierbij een aantal wettelijke vermoedens, zie art. 3:46 lid 1 NBW.<br />

266 Zie Rb. Turnhout 24 mei 1996, T.Not. 1996, 6003, n.; Hof Luik 6 februari 1996, JLMB 1996, 469; Hof<br />

Antwerpen 19 maart 1996, Not. Fisc. M. 1997, 209, noot; Rb. Hasselt 23 april 2001, Huur 2002, 133.<br />

126


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wederpartijen te goeder trouw worden niet beschermd wanneer hun titel een kosteloze is, dus<br />

wanneer zij om niet hebben verkregen 267 . Hier wordt het belang <strong>van</strong> de schuldeiser voorrang<br />

gegeven op dat <strong>van</strong> die wederpartij (die in beginsel geen nadeel lijdt, maar enkel een voordeel<br />

verliest: certat de lucro captando, non de damno vitando). Een kosteloze titel is in ons recht<br />

nu eenmaal in meerdere opzichten zwakker dan een bezwarende titel 268 . Naar Nederlands<br />

recht zal de verkrijger om niet toch getroffen worden in geval <strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar, voor zover hij ten tijde <strong>van</strong> de faillietverklaring nog steeds gebaat was (art. 42 III<br />

Fw; hier speelt de verrijkingsgedachte).<br />

Een handeling is niet enkel kosteloos wanneer het om een schenking in enge zin gaat. Het kan<br />

zowel om een formele schenking gaan, als om een materiële schenking die niet in de vorm<br />

<strong>van</strong> een formele schenking gebeurt (bv. een handgift, een indirecte schenking), maar ook om<br />

een inbreng in een stichting e.d.m. Omgekeerd zal een formele schenking niet kosteloos zijn<br />

in de mate waarin er een last wordt opgelegd aan de begiftigde jegens de schenker zelf 269 . Bij<br />

een last ten gunste <strong>van</strong> een derde is er een indirecte schenking aan die derde 270 .<br />

g) Geen misbruik <strong>van</strong> recht<br />

Tenslotte kan het zijn dat de aanvechting geweigerd wordt omdat ze abusief is, bv. wegens<br />

rechtsverwerking omdat de curator gedurende twee jaar de wederpartij de overeenkomst heeft<br />

laten uitvoeren 271 .<br />

h) Bijzondere regels voor aanvechting <strong>van</strong> een verdeling (882 BW) 272<br />

Voor de aanvechting <strong>van</strong> een vereffening of verdeling <strong>van</strong> een gemeenschappelijk<br />

vermogen 273 door een schuldeiser <strong>van</strong> een of meer deelgenoten, gelden enkele bijzondere<br />

regels.<br />

Enerzijds geldt er een bijzonder vereiste om de verdeling te kunnen aanvechten, nl. in<br />

beginsel voorafgaand verzet aantekenen, anderzijds kan bij miskenning <strong>van</strong> zo’n verzet de<br />

verdeling die een schuldeiser benadeelt ook aangevochten worden wanneer ze zonder<br />

267 Bv. Hof Gent 20 juni 1989, TGR 95. Zie ook Vred. Sint-Truiden 28 maart 2006, RW 2008-2009, 1998 n. R.<br />

BARBAIX, "Kan een Vrederechter de machtiging tot aanvaarding <strong>van</strong> een schenking weigeren, omdat die<br />

paulianeus zou kunnen zijn ?".<br />

268 Vgl. bv. in het erfrecht de mogelijkheid tot inkorting, de achterstelling <strong>van</strong> legaten op de schulden <strong>van</strong> de<br />

erflater en overige nalatenschapsschulden (nemo liberalis nisi liberatus), e.d.m.<br />

269 Vgl. DEKKERS, Handboek III (1955) nr. 1009-1010.<br />

270 Zie hierover DE PAGE III nr. 238.<br />

271 Hof Gent 13 februari 2006, RW 2007-2008, 1456.<br />

272 Voor een recente studie zie P.-J. DE DECKER, “Art. 882 BW: schuldeisers binnen de verdeling, zwak of<br />

machtig?”, RW <strong>2012</strong>-2013, 82.<br />

273 Zowel een nalatenschap als een andere gemeenschap waarop de regel <strong>van</strong> art. 882 BW krachtens de<br />

schakelbepaling <strong>van</strong> toepassing is, d.w.z elke boedelgemeenschap (zie bv. art. 1430 IV BW voor de<br />

huwgemeenschap, art. 55 Wb.Venn. voor de maatschap). Art. 883 BW en dus ook art. 882 BW gelden niet voor<br />

de zaaksgemeenschap (zo ook o.m. P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 86). Dit onderscheid wordt verder<br />

besproken in het hoofdstuk Afgescheiden vermogens.<br />

127


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bedrieglijk opzet gebeurde. Die regels gelden zowel bij een partiële als bij een volledige<br />

verdeling 274 , en zowel bij de verdeling s.s. als bij met verdeling gelijkgestelde handelingen 275 .<br />

i) Bijzondere vereiste <strong>van</strong> voorafgaand verzet en uitzonderingen<br />

Als algemene regel kan een schuldeiser een reeds voltrokken verdeling <strong>van</strong> een<br />

gemeenschappelijk vermogen niet aanvechten: hij kan zich verzetten tegen een verdeling<br />

buiten zijn aanwezigheid en tussenkomen in een procedure <strong>van</strong> verdeling. Het verzet als<br />

bewarende maatregel wordt verder in Afdeling E. besproken bij het overzicht <strong>van</strong> bewarende<br />

maatregelen.<br />

Zonder voorafgaand verzet kan een voltrokken verdeling slechts aangevochten worden indien<br />

de verdeling bedrieglijk werd voltrokken met het opzet een tijdig verzet door schuldeisers<br />

onmogelijk te maken 276 .<br />

Deze inperking geldt slechts als er effectief een verdeling plaatsvindt; worden bij omzetting<br />

<strong>van</strong> een gemeenschap in een scheiding <strong>van</strong> goederen activa onttrokken aan de kavel <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar om ze in de kavel <strong>van</strong> de andere echtgenoot te leggen, dan kwalificeert de<br />

rechtspraak dit als een fictieve verdeling, die kan aangevochten worden als een (vermomde)<br />

schenking 277 (waarvoor niet aan de vereisten voor een pauliana moet zijn voldaan).<br />

De inperking is ook geen regel <strong>van</strong> dwingend recht 278 .<br />

ii) Aanvechting <strong>van</strong> een verdeling die ondanks verzet heeft plaatsgevonden<br />

Wordt zijn verzet miskend, dan kan hij wel de in weerwil daar<strong>van</strong> verrichtte verdeling<br />

aanvechten als ze hem benadeelt, ook wanneer dat niet geschiedde met bedrieglijk opzet 279 .<br />

274 Hof Gent 15 februari 2007, T.Not. 2009, 473 n. J. VERSTRAETE; V. SAGAERT, in Artikelsgewijze<br />

commentaar, art. 882; P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 87.<br />

275 Cass. 9 oktober 2009, Pas. 2208 = R.Not.b. 2010, 54 = RTDF 2010, 738 n. F. TAINMONT; P.J. DE<br />

DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 88.<br />

276 Zie Cass. 3 december 1999, Arr. 1559 = Pas. I 1625 = R.Cass. 2000, 157 n. B. WAÜTERS = RW 1999-<br />

2000, 981; V. SAGAERT in Commentaar Erfrecht art. 882, nr. 28; W. PINTENS, “Wijziging <strong>van</strong> het<br />

huwelijksvermogensstelsel. Een commentaar op de wet <strong>van</strong> 8 juli 2008”, RW 2008-2009, (946) 953 nr. 25; P. DE<br />

PAGE & M. VAN MOLLE, JT 2009, (186) 193; P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, 582) 100-101..<br />

Voor een voorbeeld waarin die onmogelijkheid niet werd aanvaard: Hof Gent 15 februari 2007, T.Not. 2009,<br />

473.<br />

Eerder in die zin Cass. Fr. 29 mei 1979, J. des Not. 1980, 858; Cass. fr. 6 maart 1996, Bull.civ. I nr. 125.<br />

277 W. PINTENS, “Wijziging <strong>van</strong> het huwelijksvermogensstelsel. Een commentaar op de wet <strong>van</strong> 8 juli 2008”,<br />

RW 2008-2009, (946) 953 nr. 25.<br />

278 Cass. 15 november 2007, RW 2010-2011, 870.<br />

279 Hof Luik 31 mei 2006, Not.Fisc.M. 2008, 140, noot S. RENIERS; F. LAURENT, Principes, X, p. 577-578,<br />

nr. 534; H. De PAGE, Traité, IX, (1946) p. 837, nr. 1123; D. LEROY en B. VERDICKT, in W. Pintens en J. Du<br />

Mongh (eds.), Familiaal Vermogensrecht, Themis 55, p. 105, nr. 93; DEKKER-CASMAN, Handboek Burgerlijk<br />

Recht, Deel 4, p. 435; P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 98; V. Sagaert, «Art. 882 BW», in Commentaar<br />

Erfrecht, p. 69, nr. 24.<br />

128


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> een geslaagde aanvechting<br />

De traditionele omschrijving <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> een geslaagde pauliana luidt dat de<br />

handeling niet nietig is tussen de partijen, maar niet-tegenwerpelijk aan de schuldeisers die ze<br />

hebben uitgeoefend of er zich bij hebben aangesloten (c.q. bij instelling namens de<br />

gezamenlijke schuldeisers bij samenloop, aan de samenlopende schuldeisers) 280 .<br />

Deze omschrijving is correct. Maar misschien moeten we toch proberen de gevolgen ook in<br />

minder vage termen te verwoorden.<br />

a) Verhaalsrecht op de goederen, ongeacht de verkrijging door een derde, maar behoudens<br />

derdenbescherming<br />

i) In de verhouding tussen de agerende schuldeiser en de wederpartij <strong>van</strong> diens schuldenaar<br />

(en diens schuldeisers)<br />

(1) Verhaalsrecht tegen de wederpartij<br />

Op de eerste plaats kan de schuldeiser zich erop blijven verhalen 281 : Hij kan er beslag op<br />

leggen; in geval <strong>van</strong> een algemeen beslag vallen ze in de boedel 282 . Aangezien een<br />

gerechtelijke reorganisatie <strong>van</strong> de schuldenaar op zichzelf nog geen samenloop inhoudt, staat<br />

ze er niet aan in de weg dat de schuldeiser zich op dat goed verhaalt (dat in verhouding tot de<br />

schuldenaar en diens andere schuldeisers immers geen deel meer uitmaakt <strong>van</strong> zijn vermogen)<br />

De tegenpartij kan zich niet verweren met een beroep op het opschortingsrecht dat zij zou<br />

hebben jegens zijn contractspartij (schuldenaar <strong>van</strong> de actor), aangezien zij ofwel<br />

medeplichtig is aan het bedrog ofwel kosteloos heeft verkregen en dus ook geen<br />

tegenprestatie terug te krijgen heeft (dit kan anders zijn bij de aanvechtingsrechten uit de<br />

verdachte periode omdat daar geen medeplichtigheid <strong>van</strong> de derde is vereist bij handelingen<br />

onder bezwarende titel).<br />

De derde kan het verhaal wel tegenhouden door de schuldvordering <strong>van</strong> de agerende<br />

schuldeiser te betalen 283 (waarbij hij in beginsel gesubrogeerd zal zijn in diens<br />

schuldvordering).<br />

Dit verhaalsrecht is zelfs tegenwerpelijk aan de schuldeisers <strong>van</strong> de wederpartij <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar 284 . In die zin heeft het zakelijke werking 285 . Reeds hieruit blijkt dat de actio<br />

280 Vgl. A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, 1662 en verwijzingen in vn. 223-224.<br />

281 Onbetwist.<br />

282 Vgl. voor het geval <strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong> de schuldenaar zelf DE PAGE, Traité III nr. 254-255; F. TOP, T.<br />

Not. 2006, (175) 177 noot 12.<br />

283 H. DE PAGE, III nr. 244.<br />

284 DE PAGE, Traité III (1967), nr. 246, b); D. DEVOS, RCJB 1995, (317) nr. 23; F. TOP, T. Not. 2006, (175)<br />

177; L. CORNELIS, Algemene theorie <strong>van</strong> de verbintenis nr. 304; C. CAUFFMAN, "Pauliaanse vordering", in<br />

Commentaar Bijzondere Overeenkomsten, nr. 79-81; TERRE & SIMLER, Obligations (2002) nr. 1184; E.<br />

DIRIX, "De vergoedende functie <strong>van</strong> de actio Pauliana", RW, 1992-93, 331 nr. 3. Anders S. BAR & C. ALTER,<br />

129


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

pauliana, ook al veronderstelt zij in de meeste gevallen een onrechtmatige daad in hoofde <strong>van</strong><br />

de wederpartij (niet altijd: met name niet in hoofde <strong>van</strong> een wederpartij die kosteloos<br />

verkrijgt), in zijn rechtsgevolg niet te herleiden is tot een schuldvordering uit onrechtmatige<br />

daad (hierover dadelijk meer).<br />

(2) Gebeurlijk zakelijke subrogatie<br />

Aangezien de pauliana in de zopas besproken zin zakelijke werking heeft, kan de agerende<br />

schuldeiser zich ook op zakelijke subrogatie beroepen wanneer het goed in het vermogen <strong>van</strong><br />

de derde ver<strong>van</strong>gen is door een surrogaat 286 .<br />

(3) Gebeurlijk ver<strong>van</strong>gende vergoeding<br />

- Schadevergoeding uit onrechtmatige daad:<br />

In bepaalde gevallen kan het verhaalsrecht niet meer kan worden uitgeoefend, onder meer de<br />

volgende:<br />

het goed zich niet meer (of niet meer onbezwaard) in het vermogen <strong>van</strong> de wederpartij<br />

bevindt en de opvolgende verkrijger beschermd wordt (als verkrijger te goeder trouw, zie<br />

hieronder ii); door verkrijgende verjaring of anderszins);<br />

het goed materieel is tenietgegaan;<br />

het eigendomsrecht op het goed door vermenging is tenietgegaan (inbegrepen de<br />

confusio nummorum bij geld).<br />

In dat geval kan de schuldeiser jegens de medecontractant te kwader trouw <strong>van</strong> zijn<br />

schuldenaar 287 schadevergoeding uit onrechtmatige daad (nl. derde-medeplichtigheid)<br />

vorderen. Ook wanneer het goed om andere redenen dan verkrijging door een “derde” (in<br />

zekere zin vierde) niet kan worden teruggegeven of in waarde is verminderd, kan<br />

schadevergoeding op grond <strong>van</strong> art. 1382 BW worden toegekend 288 . Wanneer bv. het actief<br />

dat uit het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar verdween een geldsom is (of een geldvordering die<br />

door schuldvergelijking is tenietgegaan), dan zal de derde-medeplichtige die som als<br />

schadevergoeding moeten betalen aan de schuldeiser (natuurlijk binnen de grenzen <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering die die schuldeiser niet heeft kunnen verhalen) 289 .<br />

Strikt genomen kan het om twee gevallen gaan:<br />

enerzijds kan het zijn dat de medecontractant een onrechtmatige daad heeft begaan<br />

door de aangevochten rechtshandeling zelf, en kan hij aangesproken worden voor de daardoor<br />

"Les effets du contrat", in Pratique du droit 2006, 158-159 nr. 297-298.<br />

285 Niet in de zin dat deze voorrang zou verschaffen in het faillissement <strong>van</strong> de eigen schuldenaar.<br />

286 Zo V. SAGAERT, “De gevolgen <strong>van</strong> de actio pauliana en haar band met de ongerechtvaardigde verrijking”,<br />

TBBR 2001, (569) 576 nr. 9 met verwijzingen naar Franse doctrine in dezelfde zin.<br />

287 Zie o.a. Cass. 25 oktober 2001, RW 2002-2003, 940 = Pas. 2001 I 1706; Cass. 9 februari 2006, nr.<br />

C.03.0074N, RW 2007-2008 n. M.E. STORME; Hof Luik 20 maart 2007, JLMB 2008, 1444. Voor nog een<br />

toepassing, zie Hof Antwerpen 16 november 2009, NjW 2010, 668.<br />

288 Hof Luik 29 januari 2002, P&B 2002, 186= JT 2002, 290.<br />

289 Voor een vb. kh. Antwerpen 24 oktober 2005, RW 2006-2007, 1650.<br />

130


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

veroorzaakte schade; hier gaat het om een toepassing <strong>van</strong> art. 1382 BW los <strong>van</strong> art. 1167<br />

BW 290 . Indien een andere persoon dan de medecontractant eveneens een fout heeft begaan in<br />

causaal verband, kan ook, die bijkomende persoon worden aangesproken (bv. de zaakvoerder<br />

<strong>van</strong> de derde) 291 . Zo ook kan bij een verdeling <strong>van</strong> een gemeenschappelijk vermogen in<br />

weerwil <strong>van</strong> verzet, de schuldeiser die verzet heeft gedaan ervoor kiezen om in plaats <strong>van</strong> de<br />

verdeling aan te vechten, de deelgenoten <strong>van</strong> de schuldenaar aan te spreken wegens<br />

onrechtmatige daad (art. 1382 BW) 292 .<br />

anderzijds kan de medecontractant ook aangesproken worden wanneer door zijn fout<br />

de restitutie niet meer mogelijk is. Dan gaat het om een uitvoering bij equivalent <strong>van</strong> die<br />

restitutieverbintenis zelf. Zo zal de medecontractant ook instaan voor beschadiging door<br />

overmacht wanneer deze is ingetreden nadat hij reeds in gebreke was om het goed te<br />

restitueren (toepassing <strong>van</strong> art. 1302, 2° BW) 293 .<br />

De schadevergoeding blijft beperkt tot de waarde <strong>van</strong> het vervreemde actief en dit binnen de<br />

grenzen <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de schuldeiser 294 en na aftrek <strong>van</strong> de bedragen die bij<br />

verhaal op het goed zouden toegekomen zijn aan schuldeisers in hogere rang (niet de<br />

chirografaire schuldeisers) 295 .<br />

Anders dan een deel <strong>van</strong> de rechtsleer 296 meent, is deze aanspraak op schadevergoeding (in<br />

tegenstelling tot de actio pauliana s.s.) evenwel niet bevoorrecht op andere schuldvorderingen<br />

jegens die medecontractant 297 ; er is in ons recht immers géén rechtsgrond voor een dergelijke<br />

voorkeursbehandeling (uitgezonderd wanneer het zakelijk werkend recht <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

gehandhaafd wordt door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie, op een ander specifiek goed in het<br />

vermogen <strong>van</strong> de medecontractant). Wel zal de agerende schuldeiser die vergoeding niet<br />

moeten delen met andere schuldeisers <strong>van</strong> zijn schuldenaar die niet mee de pauliana hebben<br />

uitgeoefend (zie onder c) w.b. deze “relatieve” werking <strong>van</strong> de pauliana) 298 .<br />

290 Zo ook Hof Antwerpen 3 januari 2005, TBBR 2008, 164, waarbij wel de vraag rijst of de rechter de eis niet<br />

had moeten herkwalificeren (mits heropening der debatten)<br />

291 Hof Gent 15 september 2008, TBBR 2009, 508 met bijbehorend artikel AK. LENAERTS, TBBR 2009, (494)<br />

506.<br />

292 A. KLUYSKENS, Erfenissen, p. 325, nr. 229; F. LAURENT, Principes, X, p. 578-579, nr. 535; H. DE<br />

PAGE, Traité, IX (1946), p. 837, nr. 1123; DEKKERS-CASMAN, Handboek Burgerlijk Recht, 4, p. 435,<br />

nr. 652; V. SAGAERT, «Art. 882 BW», Commentaar Erfrecht p. 70, nr. 27; P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, 99.<br />

293 V. SAGAERT, “De gevolgen <strong>van</strong> de actio pauliana en haar band met de ongerechtvaardigde verrijking”,<br />

TBBR 2001, (569) 577 nr. 12.<br />

294 Cass. 9 februari 2006, nr. C.03.0074N, RW 2007-2008 n. M.E. STORME.<br />

295 Bv. Hof Luik 20 maart 2007, JLMB 2008, 1444, waar de waarde <strong>van</strong> het intussen verder vervreemde<br />

onroerend goed verminderd werd met het bedrag <strong>van</strong> de hypotheciare schuld en het voorrecht <strong>van</strong> de fiscus.<br />

296 DE PAGE, Traité III, 254-255 nr. 246; E. DIRIX, “De vergoedende functie <strong>van</strong> de actio pauliana”, RW<br />

1992-1993, 331; D. DEVOS RCJB 1995, (314) 327 nr. 12; L. CORNELIS, Algemene theorie (2000), 382 nr.<br />

307; C. CAUFFMAN, "Pauliaanse vordering", Bijz. overeenkomsten Artikelsgewijze commentaar, p. 35 nr. 79;<br />

S. LOOSVELD, TBBR 2001, (145) 166 nr. 23; AK. LENAERTS, TBBR 2009, (494) 505.<br />

297 V. SAGAERT, “De gevolgen <strong>van</strong> de actio pauliana en haar band met de ongerechtvaardigde verrijking”,<br />

TBBR 2001, (569) 574 nr. 6; PLANIOL-RIPERT, Traité VII nr. 961; WEILL& TERRE, Les obligations, Parijs<br />

1986, p. 891 nr. 882; F. TERRE & P. SIMLER, Obligations (2002) nr. 1184. J. MAHAUX, “L’action paulienne<br />

et les nullités de la période suspecte : conditions et effets respectifs », n. onder Cass. 15 maart 1985, RCJB 1989,<br />

(334) 341-342, nr. 37; S. NOTARNICOLA , "A propos de l'action paulienne", TBBR 2008, 171 nr. 9.<br />

298 AK. LENAERTS, "Over de pauliaanse vordering: draagwijdte <strong>van</strong> de anterioriteitsvoorwaarde en<br />

131


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- Vergoeding wegens ongegronde verrijking:<br />

Is de wederpartij te goeder trouw en heeft zij kosteloos verkregen, dan kan bij tenietgaan of<br />

waardevermindering <strong>van</strong> de zaak afgifte <strong>van</strong> de verrijking 299 worden gevorderd, ook wanneer<br />

de derde niet foutief tekortgeschoten is in de restitutieverbintenis. Heeft de wederpartij te<br />

goeder trouw de zaak vervreemd nadat zij reeds weet had <strong>van</strong> de restitutieverbintenis, dan<br />

geldt de schadevergoeding zoals hierboven besproken 300 .<br />

ii) In de verhouding met een opvolgende verkrijger<br />

Verder blijkt uit de rechtspraak ook dat een volgende verkrijger aan wie het goed door de<br />

wederpartij is doorverkocht en –geleverd, dit in beginsel niet geldig heeft verkregen, of juister<br />

nog: verkregen heeft <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde. Die latere verkrijger kan, zo deze te<br />

goeder trouw is, zich wel beroepen op de regels inzake de bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers<br />

te goeder trouw, die een uitzondering vormen op de regel dat men niet verkrijgt <strong>van</strong> een<br />

beschikkingsonbevoegde:<br />

- zie voor onroerend goed bv. het Cassatie-arrest <strong>van</strong> 25 oktober 2001: personen die <strong>van</strong> de<br />

medecontractant <strong>van</strong> de schuldeiser verkregen hebben – dus onderverkrijgers – zijn<br />

beschermd indien zij te goede trouw waren en hun recht gepubliceerd was voor de publicatie<br />

(kantmelding) <strong>van</strong> de actio Pauliana 301 ; zolang er geen kantmelding is, is er een weerlegbaar<br />

vermoeden <strong>van</strong> goede trouw.<br />

- wat roerende zaken betreft hangt de bescherming <strong>van</strong> de onderverkrijger evenzeer af <strong>van</strong> de<br />

vervulling <strong>van</strong> de vereisten voor derdenbescherming, zoals afgeleid uit art. 2279 BW<br />

(bescherming die dus ook geldt voor de onderverkrijger om niet die te goeder trouw in het<br />

bezit is gekomen); vgl. de rechtspraak bij art. 17 en 18 FaillW 302 (en er is geen enkele reden<br />

waarom bij de gemeenrechtelijke pauliana niet dezelfde regels zouden gelden 303 ).<br />

rechtsgevolgen", TBBR 2009, (494) 505 voetnoot 78 met verwijzingen.<br />

299 Vgl. LAURENT XVI nr. 492.<br />

300 Zie over dit alles V. SAGAERT, “De gevolgen <strong>van</strong> de actio pauliana en haar band met de<br />

ongerechtvaardigde verrijking”, TBBR 2001, (569) 577 v.<br />

301 Zie Cass. 25 oktober 2001, RW 2002-2003, 940 = Pas. 2001 I 1706. Zie verder F. TOP, T. Not. 2006, 183;<br />

C. VAN HEUVERSWYN, “Paulianabeslag op onroerend goed en pauliaanse vordering”, noot onder Hof Gent,<br />

16 december 1995, T.Not. 1996, 230. De oplossing vinden we reeds t.g.v. een vierde parij die te goeder trouw<br />

een hypotheek heeft verkregen in Cass. 6 november 1902, Pas. 1903 I 25 (zij het wel anders gemotiveerd dan<br />

hier).<br />

302 Zie met name inzake art. 17 II FaillW Cass. 31 januari 2002 nr. C.01.0229N, curatoren Bvba Internationaal<br />

Transport De Koning t. Bvba Andre, TBH 2002, 316 noot BD = RW 2002-2003, 982 noot S. MOSSELMANS.<br />

303 Vgl. LAURENT XVI nr. 470; voor Nederland, zie art. 3:45 § 5 BW (een lex specialis die licht afwijkt <strong>van</strong><br />

de gemeenrechtelijke regel in art. 3:86 BW). Er is inderdaad geen enkele reden waarom de regel niet ook voor de<br />

gewone actio pauliana zou gelden. Waar sommigen (bv. DE PAGE III nr. 255) in de oude FaillW nog een<br />

argument konden vinden omdat de oude FaillW sommige handelingen nietig achtte en andere slechts niettegenwerpelijk,<br />

maakt de nieuwe FaillW dat onderscheid niet meer en worden zowel de pauliana als de andere<br />

aanvechtingsmogelijkheden er als niet-tegenwerpelijkheden beschouwd.<br />

Een deel <strong>van</strong> de klassieke rechtsleer evenwel meent dat de onderverkrijger om niet niet beschermd wordt, bv. DE<br />

PAGE III nr. 242; F. TOP, T.Not. 2006, (175) 179.<br />

132


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

iii) Gevolgtrekkingen voor de aard <strong>van</strong> de pauliana<br />

Ook de actio Pauliana is dus - net zoals de aanvechtingsmogelijkheden uit de FaillW - géén<br />

aanspraak op een prestatie door de wederpartij (bv. teruggave of schadevergoeding), maar op<br />

de eerste plaats een bevoegdheid (Gestaltungsrecht) waarmee een rechtshandeling tussen<br />

schuldenaar en medecontractant kan worden aangevochten 304 . Is de aangevochten handeling<br />

de titel <strong>van</strong> een vervreemding door schuldenaar A aan wederpartij B geweest, dan volgt uit de<br />

geslaagde aanvechting daar<strong>van</strong> dat ook de eigendomsoverdracht waarvoor die<br />

verbintenisrechtelijke handeling de titel vormde, achteraf gezien nooit tegenwerpelijk heeft<br />

plaatsgehad (dit volgt uit ons causaal stelsel <strong>van</strong> eigendomsoverdracht). Daardoor is B<br />

achteraf gezien nooit beschikkingsbevoegd geweest (in verhouding tot de agerende<br />

schuldeiser) en heeft een mogelijke onderverkrijger C <strong>van</strong> een in dat opzicht<br />

beschikkingsonbevoegde persoon verkregen (en dus niet verkregen, behoudens<br />

derdenbescherming) 305 . Dat de regels <strong>van</strong> derdenbescherming <strong>van</strong> toepassing zijn, bewijst<br />

met andere woorden dat de actio pauliana geen loutere schuldvordering (“persoonlijk recht”)<br />

op schadevergoeding is, maar een Gestaltungsrecht 306 . Vermits de schuldeisers als zodanig<br />

geen enkel zakelijk recht hebben op de goederen <strong>van</strong> hun schuldenaar zolang ze niet in<br />

samenloop zijn (de samenloop verschaft hen een soort gezamenlijk pandrecht), is de actio<br />

Pauliana ook niet de uitoefening <strong>van</strong> een zakelijk recht op die goederen. Ze is echter wel<br />

geïnspireerd door dat gezamenlijk pandrecht <strong>van</strong> de schuldeisers, dat onder bepaalde<br />

voorwaarden als het ware “op voorhand” kan worden ingeroepen. Aldus houdt het een<br />

304 Dit volgt alleen al uit de tekst <strong>van</strong> art. 1167 BW, die spreekt <strong>van</strong> opkomen tegen (attaquer), d.i. aanvechten,<br />

en die <strong>van</strong> art. 20 FaillW, die het gevolg als niet-tegenwerpelijkheid omschrijft.<br />

Deze kwalificatie stemt grotendeels overeen met de opvatting <strong>van</strong> F. LAURENT, Principes, XVI, nr. 465 v. en<br />

483 v. (die wel onjuist spreekt <strong>van</strong> nietigheid in plaats <strong>van</strong> niet-tegenwerpelijkheid) en gaat in tegen de opvatting<br />

<strong>van</strong> DE PAGE, Traité III nr. 242, volgens wie het een loutere aanspraak uit onrechtmatige daad is.<br />

Vgl. in onze zin ook N. GEELHAND, Belangenafweging in het huwelijksvermogensrecht, Dl. II, nr. 1994-1995<br />

en 1997, die de actio ziet als de sanctie <strong>van</strong> een bevoegdheidsoverschrijding door de schuldenaar. In onze zin<br />

ook STRANART & ALTER, in Liber amicorum Lucien Simont, p. (493) 500-501 nr. 12; S. LOOSVELD, TBBR<br />

2001 (153) 166 nr. 24 (zij het minder duidelijk).<br />

Zo ook de opvatting <strong>van</strong> een dele <strong>van</strong> de Franse doctrine, bv. TERRE & SIMLER, Obligations (2002) nr. 1156;<br />

P.-Y. GAUTIER & Fr. PASQUALINI, in Rép. civ. Dalloz, v° Action paulienne (1988° nr. 65 en 95; vgl. ook J.<br />

GHESTIN, "La fraude paulienne", Mélanges dédiés à Gabriel Marty, Toulouse 1978, (569) 574-575. In Staats-<br />

Nederland wordt het gevolg beschouwd als een “relatieve nietigheid”, wat in de praktijk hetzelfde betekent (met<br />

relatieve nietigheid bedoelt men nietigheid in verhouding tot een bepaalde persoon; wat in het Frans-Belgische<br />

recht relatieve nietigheid heet, heet in het Staats-Nederlandse vernietigbaarheid).<br />

DE PAGE geeft toe (Traité III nr. 252 B.) dat zijn theorie <strong>van</strong> de loutere onrechtmatige daad op minstens 2<br />

punten niet klopt, namelijk dat de pauliana ook geldt tegen de wederpartij te goeder trouw die kosteloos heeft<br />

verkregen en dat zij voorrang verschaft boven de schuldeisers <strong>van</strong> de derde-wederpartij. Hij stelt dan maar dat<br />

dit billijkheidsuitzonderingen zijn op de theorie; in onze opvatting <strong>van</strong> de pauliana zijn het echter geen<br />

uitzonderingen en is die contradictie er dus niet.<br />

In de recente rechtspraak <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie wordt weliswaar verkondigd dat de pauliana strekt tot<br />

vergoeding <strong>van</strong> schade die de bedrieglijke verarming berokkent, maar wordt er onmiddellijk aan toegevoegd dat<br />

de vergoeding in beginsel gebeurt door de niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de rechtshandeling als een vorm <strong>van</strong><br />

herstel in natura (zie bv. Cass. 9 februari 2006, nr. C.03.0074.N, RW 2007-2008 n. M.E. STORME; vergelijkbaar<br />

o.m. F. TOP, T. Not. 2006, (175) 177) Dat herstel blijft echter niet beperkt tot hetgeen men zou verkregen<br />

hebben indien de fout niet was gegaan en is dus géén toepassing <strong>van</strong> art. 1382 BW.<br />

305 Vgl. LAURENT, XVI nr. 465.<br />

306 De redenering <strong>van</strong> DE PAGE dat het noch een zakelijke aanspraak is, noch een echte nietigheid, en dus een<br />

persoonlijke aanspraak op schadevergoeding "in natura", is dus fout.<br />

133


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

beperking in op de principiële bevoegdheid <strong>van</strong> een schuldenaar om over zijn vermogen te<br />

beschikken zolang de schuldeisers hun rechten niet “realiseren”.<br />

De aanvechting <strong>van</strong> de rechtshandeling is dus rechtstechnisch gezien géén vorm <strong>van</strong><br />

schadevergoeding voor onrechtmatige daad, zoals m.i. op incoherente wijze wordt gesteld<br />

door het Hof <strong>van</strong> cassatie 307 (dan zou ze immers geen voorrang hebben in de boedel <strong>van</strong> de<br />

wederpartij), maar een meer directe vorm <strong>van</strong> rechtsbescherming <strong>van</strong> schuldeisers 308 (nl. men<br />

zorgt dat de schade niet ontstaat, zodat men aan de vergoeding er<strong>van</strong> niet toekomt) 309 . Dat<br />

sluit niet uit dat er daarnaast ook remedies uit onrechtmatige daad kunnen spelen voor zover<br />

men door middel <strong>van</strong> de pauliana de schade niet kan vermijden (bv. schadevergoeding<br />

verschuldigd door de derde-medeplichtige die het goed intussen verder heeft vervreemd).<br />

Uit dit alles volgt dus ook dat tegenover de onderverkrijger geen actio pauliana kan worden<br />

uitgeoefend 310 . Zo deze niet beschermd wordt krachtens de regels <strong>van</strong> derdenbescherming,<br />

ondergaat hij gewoon het verhaal op de goederen. Wel is het niet uitgesloten dat de<br />

schuldeiser ook jegens verdere verkrijgers een gewone aanspraak op schadevergoeding uit<br />

onrechtmatige daad (derde-medeplichtigheid) heeft.<br />

b) Beperking <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> de pauliana in verhouding tot de beperking <strong>van</strong> het<br />

verhaalsrecht.<br />

Het verhaalsrecht <strong>van</strong> de agerende schuldeiser is natuurlijk op de eerste plaats beperkt tot het<br />

bedrag <strong>van</strong> zijn schuldvordering.<br />

Verder geldt ook dat indien de schuldeiser zich zonder de paulianeuze handeling ook niet op<br />

het goed voor de volle waarde had kunnen verhalen, bv. omdat er een hypotheek op gevestigd<br />

was, hij zijn verhaalsrecht c.q. recht op vergoeding door de verkrijger, slechts kan uitoefenen<br />

307 Cass. 26 april <strong>2012</strong>, nr. C.11.0143.N, Lenaerts t. Keirens,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<strong>2012</strong>0426-3, ter perse in RW.<br />

308 Net zoals bv. een revindicatie of een actio negatoria door een eigenaar als "afweerrechten" (en geen<br />

vergoedingsrechten) ook vormen <strong>van</strong> rechtstreekse rechtsbescherming zijn, en niet te herleiden zijn tot een soort<br />

herstel in natura voor een onrechtmatige daad. Zie mijn bijdragen "De drievoudige gelaagdheid <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen en hun bescherming", Feestbundel Walter <strong>van</strong> Gerven, Kluwer Antwerpen 2000, 329-342<br />

(http://www.storme.be/3voudigegelaagdheid.html) en "De uitwendige rechtsgevolgen <strong>van</strong> verbintenissen uit<br />

overeenkomst en andere persoonlijke rechten: zgn. derde-medeplichtigheid aan wanprestatie, pauliana en<br />

aanverwante leerstukken", in Overeenkomsten en derden : De externe gevolgen <strong>van</strong> overeenkomsten en de<br />

derde-medeplichtigheid, BVBJ, Vlaams Pleitgenootschap, Jeune Barreau Brussel 1995, p. 111-189<br />

(http://www.storme.be/3medeplichtigheid.html).<br />

309 Deze zakelijke werking ontbreekt bij toepassing <strong>van</strong> het leerstuk der derde-medeplichtigheid buiten de<br />

Pauliana om. In dat geval is er enkel een verplichting tot teruglevering door de derde; deze teruglevering vindt<br />

niet plaats met terugwerkende kracht, vermits zij een beteugeling is voor onrechtmatige daad. Het is slechts<br />

wanneer er een nietigverklaring of niet-tegenwerpbaarverklaring krachtens de wet geschiedt (zoals bv. art. 224<br />

BW), dat deze zakelijke werking heeft.<br />

310 Cass. 9 februari 2006, nr. C.03.0074N, RW 2007-2008 n. M.E. STORME, suggereert ten onrechte het<br />

tegendeel in overweging 3; bij nauwkeurige lezing blijkt echter dat het gaat om de aanspraak op<br />

schadevergoeding wegens derde-medeplichtigheid, die ook tegen de onderverkrijger bestaat indien zowel de<br />

derde-verkrijger als de onderverkrijger medeplichtig zijn.<br />

DE PAGE III nr. 242 gaat alvast zo ver mee, dat volgens hem geen pauliana kan worden uitgeoefend tegen de<br />

onderverkrijger wanneer de rechtshandeling <strong>van</strong> de eerste verkrijger zelf niet paulianeus is.<br />

134


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

tot beloop <strong>van</strong> het verschil tussen de opbrengst <strong>van</strong> het goed bij gedwongen verkoop en het<br />

bedrag <strong>van</strong> de door de hypotheek verzekerde schuld(vordering)en. De pauliana mag immers<br />

voor de agerende schuldeiser geen bron <strong>van</strong> winst zijn, waardoor zijn positie voordeliger<br />

wordt dan indien de aangevochten handeling door de schuldenaar niet was verricht 311 . Met<br />

schuldeisers die niet mee aanvechten moet daarbij wel geen rekening worden gehouden (zie<br />

onder c).<br />

Naar de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het bedrog (bv. de mate waarin de verkoopprijs beneden de waarde lag)<br />

daarentegen moet men niet kijken 312 ; het gaat immers om de verhaalsmogelijkheden <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser eerder dan de verarming <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

Ook zal aan voordeelstoerekening moeten worden gedaan, indien blijkt dat de agerende<br />

schuldeiser uit de aangevochten rechtshandeling eerder ook voordeel heeft gehaald, bv.<br />

doordat de prijs die de wederpartij betaald heeft hem geheel of ten dele ten goede is<br />

gekomen 313 .<br />

c) Relatieve werking (begunstigde schuldeisers) - verhouding met andere schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar.<br />

Een geslaagde pauliana heeft relatieve werking in die zin dat de niet-tegenwerpelijkheid en<br />

daardoor de uitbreiding <strong>van</strong> het verhaalsrecht enkel kan worden ingeroepen door de<br />

schuldeisers die deze bekomen hebben, en niet door de andere chirografaire schuldeisers <strong>van</strong><br />

dezelfde schuldenaar (met wie de eerste dus niet in samenloop komt) 314 . Ten aanzien <strong>van</strong> die<br />

schuldeisers blijft de aangevochten handeling even geldig als tussen de bij de handeling<br />

betrokken partijen. Met deze schuldeisers moet, anders dan met hypothecaire schuldeisers en<br />

deze met een ander zekerheidsrecht aan wie men hoe dan ook voorrang had moeten geven,<br />

dus ook geen rekening worden gehouden bij een mogelijke beperking <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> de<br />

pauliana 315 . In die zin verschaft de pauliana voorrang op de gereïntegreerde goederen ten<br />

aanzien <strong>van</strong> de andere schuldeisers <strong>van</strong> de schuldenaar. Zolang het goed niet uitgewonnen is,<br />

kunnen de andere schuldeisers nog de niet-tegenwerpelijkheid bekomen en daardoor mee<br />

opkomen, bv. door zich bij de actio aan te sluiten.<br />

Wordt de pauliana uitgeoefend door de curator, dan komt ze wel aan alle concurrente<br />

schuldeisers ten goede. Na het faillissement kan een schuldeiser de pauliana overigens niet<br />

meer uitoefenen, tenzij hij door de aangevochten handeling een specifiek nadeel lijdt dat niet<br />

gemeen is aan de (concurrente) schuldeisers.<br />

311 Zo Cass. 15 mei 1992, Arr. 1991-92, 867 noot G.D. = RW 1992-1993, 330 noot E. DIRIX = Pas. 1992 I<br />

813 = T.Not. 1993, 70 = RCJB 1995, 314 noot D. DEVOS, "La réparation de préjudice du créancier demandeur à<br />

l'action paulienne".<br />

312 Eveneens Cass. 15 mei 1992 (vorige noot).<br />

313 E. DIRIX, RW 1992-1993, (331) 332 in fine met verwijzing BAUDRY-LACANTINERIE & BARDE,<br />

Traité XII, 743 nr. 720 v.; AUBRY & RAU, Cours de droit civil, 5 e uitg., Deel IV, 235 § 313.<br />

314 Cass., 11 januari 1988, RW 1987-88, 1406; Cass. 15 mei 1992, RW 1992-93, 330; A. VAN OEVELEN, RW<br />

2004-2005, 1662 en verwijzingen in vn. 225; S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht, p. 232, nr. 325; I.<br />

VERVOORT, in J. SMITS & S. STIJNS, Inhoud en werking <strong>van</strong> de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands<br />

recht, p. (365) 381.<br />

315 E. DIRIX, RW 1992-1993, (331) 332 nr. 5; R. DEMOGUE, Traité des obligations, VII, 492 nr. 1107.<br />

135


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d) Gevolgen voor de interne verhouding tussen schuldenaar en wederpartij<br />

De pauliana doet geen afbreuk aan de geldigheid <strong>van</strong> de aangevochten handeling tussen de<br />

partijen bij die handeling 316 . Indien de wederpartij ingevolge de pauliana uitgewonnen wordt<br />

of anderszins het voordeel <strong>van</strong> de aangevochten handeling verliest, kan zij zich keren tegen<br />

haar contractspartij. In ieder geval kan ze restitutie vorderen <strong>van</strong> haar tegenprestatie. In geval<br />

<strong>van</strong> goede trouw (bij een kosteloze handeling) kan eventueel ook schadevergoeding gevorderd<br />

worden (zo schade kan worden bewezen).<br />

4° Werkwijze.<br />

a) Mogelijke werkwijze <strong>van</strong> de schuldeiser<br />

De actio pauliana is in wezen gericht tegen de derde-wederpartij (en niet tegen de eigen<br />

schuldenaar). Het zijn diens door de aangevochten rechtshandeling verkregen rechten<br />

waar<strong>van</strong> men de niet-tegenwerpelijkheid wil bekomen.<br />

De schuldeiser hoeft de pauliana niet vooraf in te stellen om verhaal te nemen op de betroffen<br />

goederen; hij kan:<br />

- indien hij een uitvoerbare titel heeft tegen de schuldenaar, verhaal nemen op de activa alsof<br />

ze zich nog in het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar bevinden (bij een frauduleus gecedeerde<br />

schuldvordering door derdenbeslag te leggen onder de gecedeerde schuldenaar 317 );<br />

- indien hij nog geen uitvoerbare titel tegen zijn schuldenaar heeft, bewarend beslag leggen op<br />

grond <strong>van</strong> art. 1167 BW (pauliaans beslag) 318 , mits toestemming <strong>van</strong> de beslagrechter (bij<br />

onroerend goed zal dit geweigerd worden omdat de kantmelding <strong>van</strong> de eis de facto hetzelfde<br />

effect heeft als een bewarend beslag 319 ). Wanneer de wederpartij-eigenaar zich dan tegen dat<br />

verhaal (beslag) verweert (meer bepaald een revindicatie instelt), zal de schuldenaar<br />

vervolgens de pauliana door middel <strong>van</strong> een tusseneis uitoefenen 320 .<br />

Zoals hoger (2° c) gezegd is voor het uitoefenen <strong>van</strong> de pauliana zelf geen uitvoerbare titel<br />

vereist, maar de executie <strong>van</strong> het goed vereist dat wel.<br />

316 Onbetwist. Onder meer H. DE PAGE III nr. 246 p. 254.<br />

317 En bij een frauduleus gecompenseerde schuldvordering door derdenbeslag te leggen onder de voormalige<br />

schuldenaar, zie bv. Hof Antwerpen 22 mei 2007, AR nr. 2006/3263, W De N t. Min. Financiën, RW 2009-2010,<br />

928 = RABG 2007, 1197 n. S. VANCOLEN, in bevestiging <strong>van</strong> kh. Antwerpen24 oktober 2005, RW 2006-2007,<br />

1650.<br />

318 E. DIRIX, RW 1992-1993, 331; K. BROECKX, "Ter inleiding: enkele topics uit het beslag- en<br />

executierecht", in Beslag en collectieve schuldenregeling, p. (1) 12; C. VAN HEUVERSWYN, “Paulianabeslag<br />

op onroerend goed en pauliaanse vordering”, noot onder Hof Gent, 16 december 1995, T.Not. 1996, 229. Bv.<br />

Hof Antwerpen, 6 oktober 2004, P & B 2005, 85; Hof Antwerpen, 4 januari 1993, RW 1993-94, 199, n.; Hof<br />

Gent 22 juni 1993, RW 1993-94, 204.<br />

319 Hof Gent 19 december 1995, T.Not. 1996, 230 n. C. VAN HEUVERSWYN, “Paulianabeslag op onroerend<br />

goed en pauliaanse vordering”.<br />

320 Hof Gent 21 juni 1994, RW 1994-95, 717; Beslagr. Gent 26 mei 2009, TGR 2010, 338; R. DEMOGUE,<br />

Traité des obligations, VII, 474 nr. 1090; DIRIX & BROECKX, Beslag p. 19 nr. 26; E. DIRIX, RW 1992-1993,<br />

331.<br />

136


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien de aanvechting betrekking heeft op een aan overschrijving (art. 1 HypW) onderworpen<br />

rechtshandeling, dan dient de schuldeiser zijn eis te kantmelden (zie art. 3 I HypW). Dit is<br />

vereist:<br />

- om te vermijden dat een opvolgende verkrijger het goed te goeder trouw zou verkrijgen<br />

vooraleer de niet-tegenwerpelijkheid wordt uitgesproken;<br />

- maar ook voor de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de actio pauliana aan de wederpartij 321 .<br />

Bestaat het bedrog <strong>van</strong> de schuldenaar erin zich te laten veroordelen jegens een derdewederpartij,<br />

dan zal de aanvechting dienen te geschieden door een derdenverzet tegen dat<br />

veroordelend vonnis 322 (tenzij men reeds voordien in het geding is tussengekomen).<br />

b) Mogelijke handelingen tegen de agerende schuldeiser<br />

De wederpartij bij de aangevochten handeling kan zoals gezegd de pauliana tegenhouden<br />

door de schuldeiser zelf te betalen (en zich dan te keren tegen zijn contractspartij).<br />

Ook kan een belanghebbende eisen dat de kantmelding <strong>van</strong> de actio pauliana wordt<br />

opgeheven wanneer de agerende schuldeiser niet aan de vereisten voldoet; weigert deze dat<br />

kan hij schadeplichtig zijn 323 .<br />

5° Verjaring<br />

De actio pauliana is aan de gemeenrechtelijke verjaringstermijn onderworpen.<br />

Sinds de wet <strong>van</strong> 1998 de uniforme verjaring <strong>van</strong> 30 jaar heeft verbrokkeld, rijst echter de<br />

vraag welke gemeenrechtelijke verjaringstermijn <strong>van</strong> toepassing is. Uit de hoger (3° a)<br />

gegeven kwalificatie <strong>van</strong> de actio pauliana volgt dat dit m.i. de termijn <strong>van</strong> 10 jaar <strong>van</strong> art.<br />

2262bis § 1, I en art. 1304 BW is 324 ; de aanvechting is immers geen schadevergoeding.<br />

Aangezien het Hof <strong>van</strong> cassatie evenwel het tegendeel stelt, past het op de pauliana de<br />

verjaringsregel <strong>van</strong> art. 2262bis § 1, II toe 325 . De vijfjarige termijn vertrekt daarbij volgens<br />

die rechtspraak <strong>van</strong>af de effectieve kennisname door de schuldeiser (en bv. niet <strong>van</strong>af het<br />

tijdstip waarop er publiciteit werd gegeven aan de aangevochten rechtshandeling) 326 .<br />

321 Zie Cass. 25 oktober 2001, RW 2002-2003, 940 = Pas. 2001 I 1706.<br />

322 LAURENT XVI nr. 472; DE PAGE III nr. 215.<br />

323 Zie hierover F. TOP, T.Not. 2006, (175) 187 v., in bespreking <strong>van</strong> Cass. 25 oktober 2001, RW 2002-2003,<br />

940 = Pas. 2001 I 1706, een zaak waarin de agerende schuldeiser tot een zware schadevergoeding was<br />

veroordeeld jegens de vierde hypotheekhouder te goeder trouw, die door de kantmelding maar een veel lagere<br />

verkoopopbrengst had bekomen.<br />

324 F. TAINMONT, R.not.B. 2009, 46; A. SIBIET, in Not.Fisc.M. 2008, p. 281 nr. 53; Rép. not. "Les régimes<br />

matrimoniaux" ch. IV nr 612-1 noot 3. Zo ook, zij het ten dele om andere redenen, L. CORNELIS, Algemene<br />

theorie <strong>van</strong> de verbintenis, p. 391 nr. 314.<br />

Een termijn <strong>van</strong> 10 jaar geldt bv. ook voor de Oostenrijkse faillissementspauliana (§ 28 IO (Insolvenzordnung)).<br />

Anders F. TOP, T.Not. 2006, (175) 182; P. DE PAGE & M. VAN MOLLE, JT 2009, (186) 192.<br />

325 Cass. 26 april <strong>2012</strong>, nr. C.11.0143.N, Lenaerts t. Keirens,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<strong>2012</strong>0426-3, ter perse in RW.<br />

326 Eveneens Cass. 26 april <strong>2012</strong>, nr. C.11.0143.N, Lenaerts t. Keirens,<br />

137


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Komt er bovenop of in plaats <strong>van</strong> de pauliana een aanspraak op schadevergoeding jegens de<br />

derde-wederpartij, dan is het onbetwist dat daarvoor de termijn <strong>van</strong> 5 c.q. 20 jaar <strong>van</strong> art.<br />

2262bis § 1, II BW geldt. Gaat het om een verrijkingsaanspraak, dan verjaart deze na 10 jaar<br />

op basis <strong>van</strong> de hoofdregel <strong>van</strong> art. 2262bis § 1, I BW.<br />

6° IPR<br />

In het internationaal privaatrecht gaat men er<strong>van</strong> uit dat de actio pauliana enkel mogelijk is indien enerzijds het<br />

recht <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de eiser ze als remedie toekent en anderzijds ook het recht <strong>van</strong> de<br />

aangevochten handeling zo’n niet-tegenwerpbaarheid erkent 327 . Verordening 1346/2000 EU betreffende de<br />

insolventieprocedures bepaalt dat de Pauliana bij insolventie (faillissement, gerechtelijk akkoord of gerechtelijke<br />

reorganisatie, collectieve schuldenregeling) door de lex fori (d.i. die <strong>van</strong> het voornaamste belangencentrum <strong>van</strong><br />

de insolvabele schuldenaar) wordt bepaald (art. 4 II m Vo.), maar dat dit niet <strong>van</strong> toepassing is als de<br />

aangevochten handeling aan een ander recht onderworpen is, dat in dat geval deze aanvechting niet voorziet (art.<br />

13 Vo.). bij titels voor de verkrijging <strong>van</strong> onroerend goed geldt alleen de wet <strong>van</strong> de ligging (art. 8 Vo.).<br />

c. Aanvechting <strong>van</strong> een bedrieglijke verwerping <strong>van</strong> een nalatenschap (art. 788 BW)<br />

Verwant aan de pauliana is ook de bepaling <strong>van</strong> art. 788 BW, krachtens dewelke schuldeisers de nalatenschap<br />

die door hun schuldenaar met benadeling <strong>van</strong> hun rechten is verworpen, kunnen aanvaarden in hun plaats tot<br />

beloop <strong>van</strong> hun schuldvordering 328 . Hoewel de verwerping geen rechtshandeling is tussen de verwerper en zijn<br />

mede-erfgenamen, moet de actio wel gericht worden tegen degene die uit de verwerping voordeel halen, dus vnl.<br />

de mede-erfgenamen (art. 788 BW).<br />

Gevolgen ten aanzien <strong>van</strong> de verwerper en de andere erfgenamen:<br />

De gevolgen zijn vergelijkbaar met die <strong>van</strong> de aanvechting <strong>van</strong> de verwerping door middel <strong>van</strong> een pauliana. De<br />

verwerping is “ten voordele <strong>van</strong> die schuldeisers alleen vernietigd”, d.w.z. niet-tegenwerpelijk en dit slechts tot<br />

beloop <strong>van</strong> de schuldvorderingen <strong>van</strong> de agerende schuldeiser; de agerende schuldeiser moet niet delen met<br />

schuldeisers die niet aanvechten. De agerende schuldeiser wordt daardoor, anders dan de letter <strong>van</strong> de wet stelt,<br />

geen erfgenaam. Hij zou wel in die zin tot beloop <strong>van</strong> zijn schuldvorderingen deelgenoot <strong>van</strong> de nalatenschap<br />

worden, dat hij de vereffening-verdeling in eigen naam kan vorderen 329 . Aangezien dat deelgenootschap en die<br />

vereffening-verdeling enkel geldt ten aanzien <strong>van</strong> de agenrede schuldeiser en enkel tot beloop <strong>van</strong> diens<br />

schuldvordering, gaat het om een zgn. fictieve vereffening-verdeling 330 .<br />

De mede-erfgenamen worden niet beschermd tegen die schuldeiser, ook niet bij afwezigheid <strong>van</strong><br />

medeplichtigheid, aangezien zij het aandeel <strong>van</strong> de verwerper om niet verwerven.<br />

Wel blijft de verwerping gelden in de interne verhouding tussen de mede-erfgenamen. Dat heeft tot gevolg dat<br />

de mede-erfgenamen die het verhaal <strong>van</strong> de agerende schuldeiser mede ondergaan, een regresrecht hebben<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<strong>2012</strong>0426-3, ter perse in RW.<br />

327 VAN HECKE & LENAERTS, Internationaal privaatrecht, nr. 791.<br />

328 Voor een recente toepassing, zie Hof Gent 3 april 2003, NJW 2003, 1374; de aanvaarding werd toegekend,<br />

ook al hadden de andere erfgenamen intussen de nalatenschap reeds verdeeld en was de schuldeiser niet<br />

tussengekomen in die verdeling.<br />

329 Rb. Gent 4 november 2008, TGR/TWVR 2009, 99.<br />

330 Zo Rb. Gent 21 juni 2011, TBBR <strong>2012</strong>, 238 = T.Not. 2011, 417; zo ook M.A. MASSCHELEIN, “Gevolgen<br />

<strong>van</strong> de bedrieglijke verwerping in het kader <strong>van</strong> een collectieve schuldenregeling”, TBBR <strong>2012</strong> (239) 241 nr. 4.<br />

138


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

jegens de verwerpende erfgenaam, verzekerd door een suborgatoire vordering tot beloop <strong>van</strong> de door hen<br />

bhetaalde schuldvordering <strong>van</strong> de agerende schuldeiser 331 .<br />

d. Inroepen <strong>van</strong> de verjaring ondanks afstand door de schuldenaar<br />

Volgens art. 2225 BW kunnen “schuldeisers, of alle andere personen die er belang bij hebben<br />

dat de verjaring verkregen is, zich daarop beroepen, hoewel de schuldenaar of de eigenaar<br />

er<strong>van</strong> afstand doet”. De rechtsleer is het erover eens dat hierbij geen bedrog door de<br />

afstanddoende schuldenaar is vereist 332 .<br />

7. Beperkingen <strong>van</strong> het verhaalsrecht<br />

Behalve doordat de wet bepaalde goederen onttrekt aan verhaal door ze onbeslagbaar te<br />

maken (zie hoger hoofdstuk II afdeling D) zijn er nog enkele andere beperkingen <strong>van</strong> het<br />

verhaalsrecht.<br />

a. Afstand door de schuldeiser <strong>van</strong> verhaal op bepaalde goederen<br />

Bij overeenkomst tussen de schuldeiser en de schuldenaar, of door een eenzijdige afstand <strong>van</strong><br />

de schuldeiser, kan bepaald zijn dat de schuldeiser géén verhaal kan nemen op bepaalde activa<br />

<strong>van</strong> zijn schuldenaar. Waar een schuldenaar zijn goederen niet onbeslagbaar kan maken<br />

jegens zijn schuldeisers door middel <strong>van</strong> een overeenkomst waarbij de schuldeisers geen<br />

partij zijn (zie hoger Deel I hoofdstuk II afdeling D.2.), geldt dit natuurlijk niet wanneer het<br />

een overeenkomst met die schuldeiser betreft.<br />

Een voorbeeld <strong>van</strong> dergelijke overeenkomst kan zijn dat een partij op voorhand afstand doet<br />

<strong>van</strong> de mogelijkheid bepaalde schulden die hij heeft jegens een wederpartij te verrekenen met<br />

zijn schuldvorderingen op die partij (schuldvergelijking); aldus doet hij afstand <strong>van</strong> de<br />

mogelijkheid om zijn schuldvordering te verhalen op een of meer bepaalde passieve<br />

schuldvorderingen <strong>van</strong> de wederpartij en garandeert hij dat die passieve schuldvorderingen in<br />

ieder geval eerst zullen worden betaald.<br />

Uit bepaalde vormen <strong>van</strong> overeenkomst wordt door de rechtspraak een dergelijke afstand<br />

impliciet afgeleid. Zo oordeelt de rechtspraak dat wanneer een partij aan de wederpartij<br />

toezegt een documentair krediet te bezorgen, uit die overeenkomst volgt dat de eerste partij<br />

zich niet kan verhalen op de schuldvordering <strong>van</strong> die wederpartij jegens de bank voor<br />

schuldvorderingen die hij op die wederpartij zou hebben; aldus kan er geen derdenbeslag<br />

gelegd worden in handen <strong>van</strong> de bank tegen die wederpartij 333 .<br />

331 Volgens sommigen is dit regresrecht gegrond op art. 1382 BW; dit is betwijfelbaar aangezien zonder de<br />

bedrigelijke verwerping de mede-erfgenamen ook geen recht zouden gehad hebben op het aandeel <strong>van</strong> de<br />

verwerper en eveneens de kosten <strong>van</strong> vereffening-verdeling hadden opgelopen. Het gaat dan ook om een<br />

autonoom regresrecht <strong>van</strong> dezelfde aard als het regresrecht tussen mede-schuldenaars die niet contractueel<br />

verbonden zijn.<br />

332 DEKKERS, Handboek I nr. 1589.<br />

333 Cass. 23 juni 1994, Pas. I nr. 328 met concl. A.g. Janssens de Bisthoven = RW 1994-95, 566 noot E. DIRIX<br />

“Beslag op documentair krediet” = Bank & Fin. 1995/2, 111 noot L. SIMONT. Vgl. in Frankrijk Cass. fr. 14<br />

139


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Opschorting met het oog op gerechtelijke reorganisatie<br />

Belangrijke beperkingen <strong>van</strong> het verhaalsrecht werden ingevoerd door de WCO, met name de<br />

"opschorting". We bespreken ze hierna kort. De impact <strong>van</strong> andere collectieve procedures op<br />

het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers wordt in Deel IX besproken, omdat het daar in eerste<br />

instantie niet gaat om een beperking <strong>van</strong> het verhaalsrecht, maar om een collectieve<br />

uitoefening er<strong>van</strong> (al zal met name bij collectieve schuldenregeling dit in feite veeleer op een<br />

beperking <strong>van</strong> het verhaalsrecht neerkomen). Het gemeenrechtelijk uitstel <strong>van</strong> betaling<br />

anderzijds wordt hier niet besproken, omdat het daar gaat om een wijziging <strong>van</strong> de termijn<br />

<strong>van</strong> opeisbaarheid <strong>van</strong> de schuldvordering zelf (en niet om een beperking <strong>van</strong> het<br />

verhaalsrecht als dusdanig).<br />

Het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers wordt volgens art. 22 WCO voor alle<br />

"schuldvorderingen in de opschorting" opgeschort <strong>van</strong>af de neerlegging <strong>van</strong> een<br />

verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie tot er uitspraak over is gedaan. Dit geldt voor<br />

elke vorm <strong>van</strong> tegeldemaking <strong>van</strong> activa <strong>van</strong> de schuldenaar. Wanneer de rechtbank in zijn<br />

uitspraak de procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie opent, bepaalt zij de duur <strong>van</strong> de<br />

opschorting (art. 24 § 2 WCO). Tijdens de duur <strong>van</strong> de opschorting blijven de meeste<br />

middelen <strong>van</strong> tenuitvoerlegging opgeschort (art. 30 WCO), met enkele uitzonderingen:<br />

- de uitoefening <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de pandhouder op schuldvorderingen (art. 32 WCO)<br />

- de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer (art. 1798 BW en 33 III WCO);<br />

- de uitoefening <strong>van</strong> zekerheidsrechten krachtens de WFZ, inbegrepen de uitvoering <strong>van</strong><br />

nettingovereenkomsten (art. 7 en 34 WCO);<br />

- de schuldvergelijking tussen verknochte schuldvorderingen (art. 34 WCO).<br />

De revindicatierechten <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> goederen die zich in het bezit <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

bevinden (eigendomsvoorbehoud, leasing e.d.) zijn ook opgeschort.<br />

Die opschorting treft ook een reeds begonnen executie (art. 22 en 30 WCO).<br />

"Schuldvorderingen in de opschorting" zijn in beginsel alle schuldvorderingen die ontstaan<br />

zijn voor het vonnis dat de procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie opent of die uit het<br />

verzoekschrift of beslissingen genomen in het kader <strong>van</strong> de procedure volgen (art. 2 C WCO).<br />

Niet aan de opschorting onderworpen zijn evenwel schuldvorderingen die betrekking hebben<br />

op prestaties verricht nadat de procedure open is verklaard (ook al zijn zij voordien ontstaan)<br />

(art. 36 WCO) en schuldvorderingen die voortvloeien uit nieuwe verbintenissen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar impliciet in at. 2 c en 37 WCO). Het gaat om schulden die we boedelschulden<br />

zouden noemen indien er door de opening een "boedel" zou ontstaan (wat blijkbaar onder de<br />

WCO evenwel niet het geval is).<br />

Anders dan bij andere collectieve procedures is de opschorting <strong>van</strong> de individuele<br />

executierechten niet de keerzijde <strong>van</strong> een collectief beslag; de opschorting staat volgens art.<br />

oktober 1981, JCP 1982 II, 19815 noot C. GAVALDA & J. STOUFFLET = D. 1982, 301 noot M. VASSEUR =<br />

Banque 1982, 524 noot L.M. MARTIN; Cass. fr. 14 maart 1984, Bull. 1984, IV 86, nr. 102; Cass. fr. 24 juni<br />

1986, Bull. 1986, IV 110 nr. 131, en voor een garantie op eerste verzoek Cass. fr. 18 maart 1986, Banque 1986,<br />

610 noot J.L. RIVES-LANGE = JCP 1986 II 20624 noot J. STOUFFLET = D. 1986, 374 noot M. VASSEUR.<br />

140


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

33 WCO de vrijwillige betaling door de schuldenaar <strong>van</strong> schuldvorderingen in de opschorting<br />

niet in de weg ! Dit stelt het beginsel <strong>van</strong> de gelijke rang <strong>van</strong> schuldeisers, waaraan het<br />

Belgische recht zo gehecht was, volledig terzijde en opent de deur voor velerlei misbruiken...<br />

Wordt de opschorting beëindigd door een collectief akkoord, dan wordt het verhaalsrecht <strong>van</strong><br />

de schuldeisers ook gewijzigd, maar in dat geval gaat het opnieuw om een wijziging aan de<br />

schuldvordering zelf veeleer dan een beperking <strong>van</strong> het verhaalsrecht.<br />

De impact <strong>van</strong> andere collectieve procedures op het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers wordt<br />

in Deel IX over de vormen <strong>van</strong> samenloop besproken, omdat het daar in eerste instantie niet<br />

gaat om een beperking <strong>van</strong> het verhaalsrecht, maar om een collectieve uitoefening er<strong>van</strong>.<br />

c. Volgorde die al dan niet moet worden gehanteerd bij het verhaal.<br />

1° Beginsel<br />

In het algemeen bestaat er geen volgorde die de schuldeiser in acht moet nemen bij het nemen<br />

<strong>van</strong> verhaal op zijn schuldenaar, en evenmin bij de uitwinning <strong>van</strong> zekerheden, tenzij dit uit<br />

specifieke regels of bedingen volgt 334 . De regel kan worden afgeleid uit art. 7 en 8 Hyp.W.,<br />

die immers bepalen dat alle goederen <strong>van</strong> een schuldenaar gelijkelijk aan verhaal <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers onderworpen zijn.<br />

Nochtans kan de vraag wel rijzen <strong>van</strong>uit drie oogpunten:<br />

- de vraag of de schuldeiser beperkingen worden opgelegd in het belang <strong>van</strong> andere<br />

schuldeisers; deze komt verderop onder 7. ter sprake;<br />

- de vraag of er beperkingen volgen uit het feit dat het zekerheidsgoed geen eigendom is <strong>van</strong><br />

de schuldenaar, maar <strong>van</strong> een derde, die met die zekerheid niet heeft ingestemd; ook dit komt<br />

verderop ter sprake;<br />

- de vraag of de uitwinning misbruik vormt in verhouding tot de schuldenaar, vraag die we<br />

hier bespreken.<br />

2° Schakeringen<br />

a) "Voorrecht <strong>van</strong> uitwinning" <strong>van</strong> de borg<br />

De belangrijkste bepaling in andere zin is de regel dat borgtocht in beginsel subsidiair is,<br />

d.w.z. een borg het “voorrecht <strong>van</strong> uitwinning” kan inroepen indien hij daar<strong>van</strong> geen afstand<br />

heeft gedaan.<br />

Uit het beginsel <strong>van</strong> de subsidiariteit <strong>van</strong> de borg leidt men af dat dit ook geldt voor de<br />

persoon die willens nillens in dezelfde positie staat als een zakelijke borg, nl. doordat op zijn<br />

goederen verhaal kan worden genomen door de schuldeiser <strong>van</strong> een ander (waarvoor hij geen<br />

borg staat), die daarop als derde-verkrijger te goeder trouw een verhaalsrecht heeft (zie voor<br />

334 Bv. art. 1563 GerW voor de hypothecaire schuldeiser.<br />

141


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

een voorbeeld het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder, infra (Deel IV hoofdstuk V afdeling C);<br />

verder ook de derde-bezitter <strong>van</strong> een gehypothekeerd goed 335 .<br />

De vrijwillige zakelijke borg heeft echter geen voorrecht <strong>van</strong> uitwinning, tenzij dit uit de<br />

omstandigheden blijkt, zoals bv. wanneer zowel de hoofdschuldenaar als de zakelijke borg<br />

een hypotheek hebben toegestaan 336 .<br />

Anders dan de hoofdregel bij borgtocht, is het bij zakelijke zekerheden in het algemeen niet<br />

zo dat men een zakelijke zekerheid maar kan uitwinnen nadat men eerst andere<br />

verhaalsmogelijkheden heeft uitgeput. Omgekeerd is de hypotheekhouder integendeel zelfs in<br />

beginsel verplicht om eerst het gehypothekeerde goed uit te winnen (art. 1563 GerW; zijn er<br />

meerdere gehypothekeerde goederen, dan heeft hij wel de keuze 337 ).<br />

b) Misbruik <strong>van</strong> recht; algemene zorgvuldigheidsplicht<br />

Voor het overige heeft een schuldeiser de keuze welke goederen of zekerheden hij uitwint,<br />

onder voorbehoud <strong>van</strong> het verbod <strong>van</strong> rechtsmisbruik 338 ; hij kan verschillende vormen <strong>van</strong><br />

uitwinning na elkaar in zelf gekozen volgorde, dan wel tegelijkertijd uitproberen.<br />

Rechtsmisbruik zal slechts aanwezig zijn indien zijn keuze onevenredig bezwarend is voor de<br />

schuldenaar of borg in verhouding tot het voordeel voor de schuldeiser 339 . Verhaal nemen om<br />

goederen met een grotere waarde dan de schuld zal voor een niet-bevoorrecht schuldeiser<br />

geen rechtsmisbruik zijn, aangezien hij niet op voorhand kan weten hoeveel hem bij<br />

evenredige verdeling zal toekomen 340 ; wel zal in bepaalde gevallen de procedure worden<br />

stopgezet zodra de opbrengst volstaat om alle reeds opgekomen schuldeisers te voldoen 341 .<br />

Verhaal nemen op goederen waar<strong>van</strong> de netto-opbrengst voorzienbaar nul is (d.i. de kosten<br />

zijn hoger dan de opbrengst), kan ook rechtsmisbruik uitmaken 342 - maar dit geldt niet<br />

wanneer dit niet moest worden voorzien. Tijdens een procedure <strong>van</strong> opschorting onder de<br />

WCO is de uitoefening <strong>van</strong> sommige zakelijke zekerheidsrechten, zoals het pand op<br />

schuldvorderingen, in beginsel niet geschorst, maar dat sluit niet dat er de uitoefening in<br />

bepaalde gevallen rechtsmisbruik kan vormen 343 .<br />

335 Zie DIRIX & DECORTE (2006) nr. 28 p. 28; toepassingen in Hof Gent 29 juni 1973, RW 1973-74, 2501;<br />

Hof Brussel 26 november 2001, RW 2002-03, 1302. Dat de subsidiariteit ook bij de zakelijke borg speelt, vinden<br />

we uitdrukkelijk in art. 3:234 Nederlands BW.<br />

336 E. DIRIX, “Is een schuldeiser zijn broeders hoeder?“, Liber amicorum Lucien Simont 2002, (371) 375<br />

337 Hof Brussel 19 september 2001, RW 2002-2003, 1468.<br />

338 Zie DIRIX & DECORTE nr. 27; Zie R. DECORTE, “Beslag en rechtsmisbruik”, in Het zakenrecht;<br />

absoluut niet een rustig bezit, Kluwer Antwerpen 1992, (187) 210-213; Vz. Kh. Leuven 19 juni 1998, AJT 1999-<br />

2000, 387 noot K. WAGNER<br />

339 Rb. Turnhout 9 december 1999, RW 2002-2003, 828. Zie ook: Vz. Kh. Leuven 19 juni 1998, A.JT 1999-<br />

2000, 387; Hof Luik 29 april 1988, 1989, 105.<br />

340 F. ’T KINT, Sûretés (2004) nr. 70 .<br />

341 Zie bij roerend uitvoerend beslag art. 1527 GerW.<br />

342 Zie bv. Hof Antwerpen 11 oktober 1984, RW 1985-86, 1502.<br />

343 Bv. Vz. kh. Brussel (k.g.) 15 juni 2009, Elementaire rechtspraak ondernemingsrecht 2010-1, 29.<br />

142


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING E. Zekerheidstechnieken en zekerheidsovereenkomsten in het<br />

algemeen.<br />

1. Redenen voor het belang <strong>van</strong> zekerheidsovereenkomsten.<br />

Het belang <strong>van</strong> zekerheidsovereenkomsten is vrij evident gegeven de in de vorige afdeling<br />

besproken beginselen <strong>van</strong> ons recht inzake verhaalsrecht <strong>van</strong> schuldeisers, waaronder de<br />

collectivisering <strong>van</strong> alle beslagen (en de principieel gelijke rang tussen de schuldvorderingen<br />

die daaruit voortvloeit) 349 .<br />

Uitgangspunt is dat de wettelijke bescherming <strong>van</strong> de schuldeisers beperkt is op twee, zo men<br />

wil drie vlakken.<br />

a. Ondermijning aan de actiefzijde<br />

Zolang er geen beslag op is gelegd (in ruime zin, inbegrepen het beslag door faillietverklaring<br />

en andere vormen <strong>van</strong> samenloop), is de schuldenaar bevoegd over zijn activa te beschikken<br />

(o.a. vervreemden, bezwaren met zakelijke zekerheden of andere beperkte zakelijke rechten<br />

...) en zullen de schuldeisers de gevolgen <strong>van</strong> deze handelingen moeten ondergaan. Het is<br />

slechts in zoverre zij op bepaalde activa zakelijke rechten hebben, dat de<br />

beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> hun schuldenaar op die goederen ook buiten beslag of<br />

samenloop om beperkt is. Bovendien kunnen zij geconfronteerd worden met een opschorting<br />

<strong>van</strong> executierechten krachtens de WCO, waarbij zelfs geen samenloop meer wordt<br />

georganiseerd.<br />

b. Ondermijning aan de passiefzijde<br />

De schuldenaar kan, zolang er geen samenloop is, ook voortdurend nieuwe schulden aangaan<br />

waardoor de verhaalsmogelijkheden voor de bestaande schulden evenredig worden<br />

verminderd. Tussen schuldvorderingen geldt er immers zoals gezegd geen<br />

anterioriteitsbeginsel; een jongere schuldvordering staat ten aanzien <strong>van</strong> de activa <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar in beginsel in dezelfde rang als een oudere. Het ontstaan <strong>van</strong> nieuwe schulden<br />

vermindert dus het verhaalsrecht voor bestaande schulden (tenzij daar ook nieuwe activa<br />

tegenover staan).<br />

De mogelijkheid nieuwe schulden aan te gaan wordt wel beperkt bij de verschillende vormen<br />

<strong>van</strong> samenloop (zie Deel IX).<br />

c. Ondermijning door zakelijke zekerheden<br />

349 Vgl. DIRIX & DECORTE (2006) nr. 359 p. 233-234; A. VERBEKE, in Schuldeisers en ondernemingen in<br />

moeilijkheden, nr. 28.<br />

144


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Gezien het bestaan <strong>van</strong> zakelijke zekerheidsrechten en andere voorrechten, waardoor het<br />

evenredig te verdelen actief vaak drastisch wordt ingeperkt, is de nood voor andere<br />

schuldeisers om dergelijke zekerheden te verkrijgen des te groter.<br />

In vele gevallen zal het verlenen <strong>van</strong> krediet dan ook slechts geschieden wanneer de<br />

kredietnemer (de latere schuldenaar) zekerheden stelt.<br />

Zekerheden zijn aldus <strong>van</strong> enorm belang voor de mogelijkheid om krediet te krijgen, waarbij we op de eerste<br />

plaats denken aan de twee meest typische vormen <strong>van</strong> krediet, nl. geldkrediet (geldlening in één <strong>van</strong> zijn<br />

vormen) en warenkrediet (de levering <strong>van</strong> goederen met uitgestelde betaling) (deze twee begrippen komen in<br />

Deel III en IV nog nader aan bod). In onze samenleving is de mogelijkheid om bepaalde zekerheden te<br />

organiseren een belangrijk element geweest in de ontwikkeling <strong>van</strong> bepaalde economische activiteiten, evenzeer<br />

als <strong>van</strong> bepaalde consumptievormen en bepaalde vormen <strong>van</strong> eigendomsverwerving (bv. het verwerven <strong>van</strong><br />

woningen in eigendom is bevorderd door het hypothecair krediet, d.i. krediet verzekerd door een hypotheek). We<br />

zien dan ook dat wijzigingen in de wetgeving op de zekerheden er vaak op gericht waren bepaalde vormen <strong>van</strong><br />

krediet en daarmee de daardoor vergemakkelijkte activiteiten te bevorderen (enkele historische voorbeelden:<br />

bevordering <strong>van</strong> krediet aan landbouwers door het landbouwvoorrecht, <strong>van</strong> krediet aan de nijverheid door het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> bedrijfsuitrusting, <strong>van</strong> algemeen krediet door banken aan handelaars door het<br />

pand op handelszaak, enz.) 350 .<br />

2. Classificatie <strong>van</strong> de zekerheden<br />

a. Naar hun rechtsgevolgen<br />

Het doel <strong>van</strong> het verkrijgen <strong>van</strong> zekerheden in enge zin bestaat er natuurlijk in om aan één of<br />

meerdere nadelige gevolgen <strong>van</strong> de gemeenrechtelijke regels te ontsnappen:<br />

- hetzij door samenloop met andere schuldeisers te vermijden door verhaal te hebben buiten<br />

het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar: de "persoonlijke zekerheden" (Fr. sûretés personelles, Dui.<br />

Personalsicherheiten, En. personal guarantees);<br />

- hetzij door in geval <strong>van</strong> samenloop met andere schuldeisers op het vermogen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar een bevoorrechte positie te verwerven: de "zakelijke zekerheden" (Fr. sûretés<br />

réelles, Dui. Realsicherheiten, En. proprietary security), waaronder ook de bijzondere<br />

voorrechten (bijzonder bevoorrechte schuldeisers, Fr. créancier à privilège spécial; En.<br />

secured creditor).<br />

Van zekerheden in ruime zin kan men ook spreken telkens wanneer het onderpand waarop<br />

men verhaal kan nemen beveiligd wordt, ook al komt dit aan alle schuldeisers ten goede. Dit<br />

kan onder meer gebeuren door<br />

beperkingen aan de bestuursbevoegdheid <strong>van</strong> de schuldenaar 351 ;<br />

toekennen <strong>van</strong> bestuursbevoegdheden aan een schuldeiser;<br />

350 Vele andere wijzigingen daarentegen waren er veeleer op gericht om andere categorieën <strong>van</strong> schuldeisers<br />

dan diegenen die zekerheden kunnen bedingen te beschermen. Zie de algemene beschouwingen <strong>van</strong> F. 't KINT,<br />

Sûretés (2004) nr. 3-4.<br />

351 A. VERBEKE, in Schuldeisers en ondernemingen in moeilijkheden, 11 v.gebruikt dezelfde drie begrippen,<br />

maar beschouwt juist een reeks mechanismen die hier als vormen <strong>van</strong> zakelijke zekerheid worden beschreven als<br />

“samenloop-vermijdend” met name, retentierecht, schuldvergelijking en ontbinding).<br />

145


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

achterstelling <strong>van</strong> bepaalde schuldeisers ten opzichte <strong>van</strong> alle anderen;<br />

allerlei bewarende maatregelen;<br />

curatieve of "herstel"maatregelen zoals de actio pauliana en de zijdelingse vordering.<br />

Tenslotte zijn er ook technieken om ervoor te zorgen dat een schuldeiser ook daadwerkelijk<br />

kan deelnemen aan collectieve maatregelen.<br />

We bespreken deze verschillende categorieën hieronder (3 en v.); diegene die elders uitvoerig<br />

aan bod komen worden slechts zeer kort vermeld.<br />

b. Naar hun bedingbaarheid<br />

Vanuit het standpunt <strong>van</strong> een kredietverlener kan men onderscheiden tussen zekerheden die door een<br />

kredietverlener bedongen kunnen worden bij het geven <strong>van</strong> krediet en andere. Onder de eerste vinden we in ons<br />

recht onder meer:<br />

- de meeste persoonlijke zekerheden;<br />

- voorbehouden zekerheden op roerende goederen zoals eigendomsvoorbehoud, of op onroerende goederen zoals<br />

onroerende voorrechten;<br />

- gevestigde zekerheden zoals hypotheken, de meeste pandrechten, zekerheidsoverdracht waar in ons recht<br />

mogelijk, bedongen retentierecht, overeenkomsten <strong>van</strong> schuldvergelijking of netting, e.d.m.<br />

c. Naar hun wijze <strong>van</strong> verkrijging<br />

Sommige zekerheden worden rechtstreeks door de wet toegekend en hoeven niet te worden<br />

aangegaan (voor persoonlijke zekerheden) of gevestigd (voor zakelijke zekerheden)<br />

gevestigd; andere kan men door een eenzijdige rechtshandeling verkrijgen (bv. de wettelijke<br />

hypotheek <strong>van</strong> de fiscus; uitvoerend beslag schept echter zoals hoger (Afdeling D punt 2.)<br />

besproken in ons recht geen individueel zekerheidsrecht), of zich voorbehouden bij de<br />

overdracht <strong>van</strong> goederen. Andere tenslotte ontstaan door een rechtshandeling <strong>van</strong><br />

(overeenkomst met) de zekerheidssteller, waarbij deze laatste ofwel een persoonlijke<br />

zekerheid aangaat ofwel een zakelijke zekerheid vestigt (in het Dui. spreekt men <strong>van</strong><br />

Sicherheitsleistung).<br />

Een dergelijke overeenkomst is in die zin niet altijd even vrijwillig dat ze vaak een<br />

voorwaarde is om bepaalde kredieten te verkrijgen dan wel te behouden.<br />

Ze is al evenmin echt vrijwillig in de vele gevallen waar een verplichting tot<br />

zekerheidsstelling krachtens de wet geldt ten gunste <strong>van</strong> bepaalde schuldeisers 352 .<br />

Voorbeelden:<br />

352 In het Belgische contractenrecht is er evenmin een algemene regel die een schuldenaar verplicht tot<br />

zekerheidsstelling in geval <strong>van</strong> "tekortkoming op voorhand"; een soortgelijke regel vinden we wel in Art. 2-609<br />

amerikaanse UCC. In de DCFR wordt bepaald dat bij tejkortkoming op voorhand de schuldisers mag<br />

iopschorten en ontbinden indien de schuldenaar r niet ingaat op een verzoek om een voldoende zekerheid te<br />

stellen, zie art. III-3:505 en IIi-3:401 (2) DCFR.<br />

146


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- art. 420-421 WIB, die aan de koning en de fiscale administratie uitgebreide machten verlenen om een<br />

borgstelling te eisen 353 ;<br />

- art. 88bis WBTW, volgens hetwelk <strong>van</strong> de Btw-plichtige onder bepaalde voorwaarden een zekerheidsstelling<br />

kan worden geëist 354 ;<br />

- art. 94 W.Succ., voor de successierechten verschuldigd door erfopvolgers die bij het openvallen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap in het buitenland wonen en roerende goederen erven uit een Belgische nalatenschap.<br />

- de bepalingen in de AWDA, onder meer art. 60;<br />

- of nog, de zekerheidsstelling die vereist is vooraleer men een bepaald recht wil uitoefenen (bv. wanneer de<br />

voorlopige tenuitvoerlegging wordt toegestaan onder vereiste <strong>van</strong> zekerheidsstelling, art. 1400 GerW);<br />

- de zekerheidsstelling die een schuldeiser kan worden gevorderd <strong>van</strong> een vennootschap die zijn kapitaal<br />

vermindert met uitkering aan de aandeelhouders (art. 613 IV Wb.Venn.);<br />

- de zekerheidsstelling die OVAM kan eisen vooraleer in te stemmen met de overdracht <strong>van</strong> vervuilde en te<br />

saneren gronden (art. 38 II en 29 Vlaams Bodemsaneringsdecreet 22 december 1995; art. 71 § 3, 90, 104 § 2,<br />

109 § 2 en 155 § 4 Vlaams Bodemdecreet <strong>van</strong> 27 okotober 2006);<br />

- naar komend recht, in uitvoering <strong>van</strong> RL 2004/35/EG (21 april 2004) betreffende milieuaansprakelijkheid met<br />

betrekking tot het voorkomen en herstellen <strong>van</strong> milieuschade, art. 8 II, dat de lidstaten verplicht waarborgen te<br />

voorzien voor de terugvordering op de exploitant <strong>van</strong> kosten voor preventie en/of herstel <strong>van</strong> milieuschade 355 .<br />

Andere vormen <strong>van</strong> wettelijke verplichting tot zekerheidsstelling zijn onder meer:<br />

- de wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen (besproken bij de persoonlijke zekerheden);<br />

- de inrichting <strong>van</strong> een vergoedingsfonds, meestal gespijsd met verplichte bijdragen <strong>van</strong> de betrokken<br />

economische sector.<br />

De precieze wijze <strong>van</strong> verkrijging wordt verder voor elke soort zekerheid afzonderlijk<br />

uitgewerkt.<br />

Algemeen uitgangspunt daarbij is dat de regels inzake zekerheden in ons recht in beginsel niet<br />

<strong>van</strong> openbare orde zijn. Zij beschermen de belangen <strong>van</strong> de overige schuldeisers, en deze<br />

schuldeisers kunnen in de meeste gevallen daar<strong>van</strong> afstand doen 356 . Wel is duidelijk dat de<br />

rechten <strong>van</strong> andere schuldeisers niet in afwijking <strong>van</strong> het recht kunnen worden beperkt zonder<br />

hun toestemming. En natuurlijk geldt voor zakelijke rechten onder meer het beginsel <strong>van</strong> de<br />

numerus clausus (geen zakelijk zekerheidsrecht kan toegekend worden behalve diegene die<br />

door het recht erkend worden als zakelijke rechten).<br />

353 Art. 420 § 1 bepaalt: ”Bij gemotiveerde beslissing <strong>van</strong> de gewestelijke directeur der directe belastingen kan<br />

een zakelijke zekerheid of een persoonlijke borgstelling worden geëist <strong>van</strong> elke natuurlijke of rechtspersoon die<br />

onderworpen is aan één <strong>van</strong> de inkomstenbelastingen, als genieter <strong>van</strong> winst om baten alsmede <strong>van</strong> elke<br />

natuurlijke of rechtspersoon, schuldenaar <strong>van</strong> een roerende voorheffing of een bedrijfsvoorheffing, wanneer de<br />

venale waarde <strong>van</strong> zijn in België gelegen goederen die het pand <strong>van</strong> de Schatkist vormen, na aftrek <strong>van</strong> de<br />

schulden en lasten die ze bezwaren, ontoereikend is om het bedrag te dekken dat vermoedelijk voor één jaar zal<br />

verschuldigd zijn krachtens dit Wetboek”.<br />

354 Art. 88bis zoals ingevoegd bij de Programmawet <strong>van</strong> 27 december 2006 en gewijzigd bij Programmawet<br />

<strong>van</strong> 27 apmril 2007.<br />

355 Zie hierover H. BOCKEN, "Financial assurances in the directive on prevention and remediation of<br />

environmental damage", Liber amicorum Bill Dufwa 2005. Zie ook M. FAURE & D. GRIMEAUD, "Financial<br />

Assurance Issues of Environmental Liability", Report 2000,<br />

http://europa.eu.int/comm/environment/liability/insurance_gen.htm.<br />

356 DIRIX & DECORTE (2006) nr. 39 p. 35.<br />

147


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3. Persoonlijke zekerheden, d.i. verhaal op het vermogen <strong>van</strong> een derde<br />

De zekerheid bestaat hier uit de verbintenis <strong>van</strong> een andere persoon naast de schuldenaar. In<br />

zoverre de schuldeiser naast zijn schuldenaar ook een derde als bijkomende schuldenaar kan<br />

aanspreken, vermijdt hij de samenloop met de andere schuldeisers <strong>van</strong> die schuldenaar (hij<br />

vermijdt natuurlijk niet de samenloop met de andere schuldeisers <strong>van</strong> die persoonlijke<br />

zekerheid). Zijn verhaal wordt versterkt doordat hij naast het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

ook dat <strong>van</strong> de persoonlijke zekerheid kan aanspreken (geheel, dan wel – in het geval <strong>van</strong> de<br />

zakelijke borg – slechts tot beloop <strong>van</strong> bepaalde goederen). In een ruimere zin kunnen we ook<br />

<strong>van</strong> persoonlijke zekerheid spreken wanneer een schuldvordering verhaalbaar is op een<br />

vermogen ook zonder dat de eigenaar er<strong>van</strong> een schuldenaar is (meer bepaald op een<br />

gemeenschappelijk vermogen waar<strong>van</strong> niet alle mede-eigenaars persoonlijk verbonden zijn,<br />

zie hoger (dit Deel afdeling B punt 1.c); of op het vermogen <strong>van</strong> de andere echtgenoot voor<br />

bepaalde fiscale schulden).<br />

Persoonlijke zekerheden vloeien soms uit de wet voort, en kunnen daarnaast op vrij algemene<br />

wijze door middel <strong>van</strong> een overeenkomst worden bedongen. Zij kunnen al dan niet accessoir<br />

zijn. Er bestaat ook geen numerus clausus <strong>van</strong> types persoonlijke zekerheden (wel criteria<br />

voor classificatie). Ook de rechtstreekse aanspraak <strong>van</strong> een schuldeiser op de <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar is minstens in sommige gevallen te beschouwen als een persoonlijke zekerheid.<br />

NB. In een ruimere zin kan ook de bevrijdende schuldovername door een nieuwe schuldenaar (d.i. waarbij de<br />

oude schuldenaar volledig ver<strong>van</strong>gen wordt door een nieuwe) desgevallend de positie <strong>van</strong> de schuldeiser<br />

versterken (nl. als de nieuwe schuldenaar solvabeler is dan de oude), al gaat het niet om een persoonlijke<br />

zekerheid in eigenlijke zin, omdat er geen pluraliteit is <strong>van</strong> schuldenaars.<br />

In een heel ruime zin kan men ook <strong>van</strong> persoonlijke zekerheden spreken wanneer een derde bepaalde<br />

verplichtingen aangaat, die evenwel niet één bepaalde schuldeiser <strong>van</strong> de hoofdschuldenaar, maar in beginsel<br />

alle schuldeisers ten goede komen. We zien dat bij sommige vormen <strong>van</strong> patronaatsverklaringen, maar bv. ook<br />

de de belofte <strong>van</strong> een derde tot kapitaalsverhoging <strong>van</strong> de schuldenaar-vennootschap.<br />

Onder persoonlijke zekerheden in ruime zin kan men ook rechtsfiguren met een gelijkaardige functie begrijpen,<br />

zoals schadeverzekeringen aangegaan door of ten gunste <strong>van</strong> de potentiële schadelijder-schuldeiser. Deze zijn<br />

met name <strong>van</strong> belang voor mogelijke slachtoffers <strong>van</strong> onrechtmatige daden, aangezien het natuurlijk veel<br />

moeilijker is om zekerheden te bedingen <strong>van</strong> potentiële daders <strong>van</strong> onrechtmatige daden dan aan schuldenaars<br />

aan wie men bij overeenkomst krediet geeft. In andere gevallen verplicht de wet personen die bepaalde<br />

activiteiten uitoefenen om ervoor te zorgen dat mogelijke slachtoffers verzekerd zijn bij een<br />

verzekeringsonderneming of fonds dat betaald wordt door de beoefenaars <strong>van</strong> die activiteit (bv. Verzekering<br />

voor zwakke weggebruikers, vergoeding <strong>van</strong> schade aks gevolg <strong>van</strong> gezondheidszorg (Wet <strong>van</strong> 15 mei 2007),<br />

Fonds voor de sluiting <strong>van</strong> ondernemingen, enz.). Onder de schadeverzekeringen die de schuldeiser kan aangaan<br />

kan men ook de kredietverzekering vermelden.<br />

Nog een andere techniek bestaat erin bepaalde activiteiten voor te behouden aan rechtspersonen die de nodige<br />

solvabiliteitsgranaties bieden (bv. kapitaal- of actiefvereisten voor banken, verzekeraars e.d.), of althans te eisen<br />

148


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

dat voor bepaalde transacties een rechtspersoon die zulke garanties biedt optreedt als « centrale tegenpartij » (zie<br />

de bespreking daar<strong>van</strong> in Deel VI Effecten).<br />

Tenslotte kan ook gewezen worden op de gevallen waarin de schuldeiser <strong>van</strong> een derde, in het bijzonder een<br />

overheidsdienst, een provisie kan bekomen en de invordering door die derde kan laten geschieden. Zo worden<br />

alimentatieschuldeisers in bepaalde gevallen geholpen door de overheid, zonder dat deze laatste zich als borg<br />

verbindt; krachtens de Wet <strong>van</strong> 21 februari 2003 werd een Dienst Alimentatievorderingen opgericht die onder<br />

nader bepaalde voorwaarden voorschotten uitbetaalt en vervolgens zelf de alimentatievordering invordert op de<br />

onderhoudsschuldenaar op basis <strong>van</strong> een lastgeving door de gerechtigde 357 .<br />

4. Zakelijke zekerheden<br />

a. Zakelijke zekerheden in enge zin<br />

Zakelijke zekerheden in enge zin, d.i. zakelijke rechten tot zekerheid, zijn alle mechanismen<br />

waardoor een schuldvordering (of een categorie schuldvorderingen) boven de andere<br />

schuldvorderingen voorrang verkrijgt op één of meer bepaalde goederen (het "onderpand",<br />

ook “zekerheidsgoed” genoemd, Dui. Sicherungsgut, En. Collateral 358 ; in het Fr. spreekt men<br />

meestal <strong>van</strong> l'assiette (de la sûreté)). Belangrijkste voorbeelden zijn pandrechten,<br />

hypotheekrechten en bijzondere voorrechten (in Afdeling D punt 2 werd reeds uitgelegd dat<br />

men in ons recht door een beslag geen individuele zakelijke zekerheid verkrijgt). Gezien het<br />

om zakelijke rechten gaat, geldt hier onder meer de numerus clausus (zie hoger Hoofdstuk II<br />

afdeling C punt 2.b).<br />

Zij strekken ertoe de positie <strong>van</strong> de schuldeiser in geval <strong>van</strong> samenloop te verstevigen door<br />

hem individuele zakelijke rechten toe te kennen op bepaalde bestanddelen <strong>van</strong> het vermogen<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar. Men doorbreekt met andere woorden de regel <strong>van</strong> de gelijke behandeling<br />

met de andere schuldeisers (de ‘paritas creditorum’). Daarom spreekt men ook wel eens over<br />

een “samenloopdoorbrekend mechanisme”.<br />

Ook buiten elke samenloop om versterken zij de positie <strong>van</strong> de schuldeiser (doordat zij de<br />

kenmerken hebben <strong>van</strong> zakelijke rechten, zoals een zeker volgrecht, handhaafbaarheid door<br />

zakelijke subrogatie, e.d.).<br />

Hoe ze verkregen worden en welke gevolgen ze hebben (bv. afzonderingsrecht en<br />

afscheidingsrecht), wordt verderop uitvoeriger besproken.<br />

NB. De “zakelijke borg” is een combinatie <strong>van</strong> a. en b.: een zakelijke zekerheid op goederen<br />

<strong>van</strong> een derde, die tegelijk een persoonlijke zekerheid is met beperking <strong>van</strong> verhaal tot enkel<br />

het bezwaarde goed.<br />

357 Voor cijfers over de axhterstallige onderhoudsgelden en door de overheid betaalde voorschooten, zie de<br />

Jaarverslagen <strong>van</strong> de Dienst Patrimoniumdocumentatie, bv.<br />

http://www.fiscus.fgov.be/interfakrednl/Publicaties/RAV05.htm.<br />

358 zij het dat die term ook andere betekenissen heeft.<br />

149


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Opschortingsrechten<br />

Een vergelijkbaar rechtsgevolg wordt bereikt wanneer bij wijze <strong>van</strong> zekerheid een schuldeiser<br />

een door hem verschuldigde (tegen)prestatie mag opschorten. De exceptio non adimpleti<br />

contractus en vergelijkbare rechtsfiguren hebben een zekerheidsfunctie ook wanneer ze geen<br />

zakelijke zekerheid op een bepaald goed zouden inhouden. Men zou het ook kunnen zien als<br />

een zakelijke zekerheid op de schuldvordering <strong>van</strong> de tegenpartij (vgl. de bespreking <strong>van</strong> de<br />

diverse vormen <strong>van</strong> schuldvergelijking in Deel V, schuldvorderingen).<br />

c. Algemene voorrechten<br />

Algemene voorrechten zijn een mechanisme waardoor een schuldvordering (of een categorie<br />

schuldvorderingen) op het hele vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar (of een abstract deel <strong>van</strong> het<br />

vermogen of een abstracte categorie, zoals bv. alle roerende goederen) voorrang verkrijgt<br />

boven de andere op dat vermogen verhaalbare schuldvorderingen, althans op het vermogen<br />

dat overblijft nadat de echte zakelijke rechten zijn uitgeoefend en de boedelschulden zijn<br />

betaald (zie verder de bespreking <strong>van</strong> de rangschikking <strong>van</strong> schuldvorderingen in Hoofdstuk<br />

VI). Zij geven dus geen voorrang op alle vermogensbestanddelen afzonderlijk, maar wel op<br />

het semi-bruto vermogen (dat wat overblijft nadat de zakelijke rechten op bepaalde goederen<br />

zijn voldaan). Zij hebben dus geen specifiek voorwerp, noch volgrecht. Hoewel het zakelijke<br />

zekerheden zijn, zijn het geen zakelijke rechten in enge zin. Ze betreffen in beginsel slechts de<br />

verhouding tussen de schuldeisers onderling. Zolang er geen samenloop is ontstaan,<br />

verschaffen zij de algemeen bevoorrechte schuldeiser geen enkel recht noch bevoegdheid, en<br />

bij een samenloop dient deze het bewind <strong>van</strong> de bewindvoerder te ondergaan 359 .<br />

In ons recht kunnen zij niet bij overeenkomst worden gevestigd, maar enkel uit de wet<br />

voortvloeien. Dit is anders bij de hiernavolgende zakenrechtelijke techniek, de<br />

vermogensafscheiding.<br />

d. Vermogensafscheiding<br />

Een andere zakenrechtelijke techniek die ook een zekerheidsfunctie kan hebben is de<br />

vermogensafscheiding, d.i. de vorming <strong>van</strong> een apart vermogen (Fr. division du patrimoine)<br />

360 . Ook de “boedelscheiding” (Lat. beneficium separationis, Fr. séparation du patrimoine du<br />

défunt) en het “voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving” (Lat. beneficium inventarii; Fr. bénéfice<br />

d'inventaire) zijn vormen <strong>van</strong> vermogensafscheiding (of althans <strong>van</strong> behoud <strong>van</strong> een<br />

afgescheiden vermogen).<br />

Zoals verderop in Hoofdstuk IV wordt besproken verschaft dit de schuldeisers <strong>van</strong> dat<br />

afgescheiden vermogen voorrang op de andere schuldeisers <strong>van</strong> de mede-eigenaars of<br />

aandeelhouders <strong>van</strong> dat vermogen.<br />

359 Vgl. DIRIX & DECORTE (2006) nr. 232 p. 154-155.<br />

360 Zie over deze rechtshandeling algemeen M. COIPEL, in H. MICHEL (red.), La s.p.r.l. unipersonnelle,<br />

Bruylant Brussel 1988, p. (1) 55 v.<br />

150


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit kan geschieden door de oprichting <strong>van</strong> een rechtspersoon, dan wel door de vorming <strong>van</strong><br />

een afgescheiden vermogen zonder rechtspersoonlijkheid. Gezien de zakenrechtelijke<br />

gevolgen geldt ook hier de numerus clausus: vermogensafscheiding kan slechts in de gevallen<br />

door het recht erkend. De in ons recht erkende afgescheiden vermogens worden in Hoofdstuk<br />

IV opgesomd en kort besproken.<br />

De zekerheidsfunctie is natuurlijk sterker naarmate voor de vermogensafscheiding een<br />

minimumkapitaal wordt vereist (zoals bij de meeste vennootschappen met<br />

rechtspersoonlijkheid het geval is), alsook naarmate de mogelijke schulden die een<br />

rechtspersoon aangaat beperkt worden (bv. een zogenaamd special purpose vehicle).<br />

Behalve een zekerheidsfunctie hebben de verschillende vormen <strong>van</strong> vermogensafscheiding<br />

natuurlijk vaak ook andere functies.<br />

5. Zekerheden in ruimere zin - behoud <strong>van</strong> het gemeenschappelijk onderpand<br />

a. Zgn. negatieve zekerheden en andere bestuursbeperkingen 361 .<br />

1° Omschrijving en soorten<br />

De bevoegdheid <strong>van</strong> een schuldenaar tot bestuur <strong>van</strong> of beschikking over zijn vermogen<br />

wordt door bepaalde wettelijke regels beperkt, maar kan ook in zekere mate door middel <strong>van</strong><br />

overeenkomsten worden beperkt. Juister gezegd gaat het niet om een beperking <strong>van</strong> de<br />

bevoegdheid als dusdanig (dat wordt in de rechtsleer wel eens miskend), maar om een<br />

verbintenis over de wijze waarop men die bevoegdheid zal gebruiken of niet gebruiken.<br />

Het gaat hier met name om overeenkomsten waarbij de schuldenaar er zich toe verbindt iets<br />

niet te doen, althans niet zonder akkoord <strong>van</strong> de schuldeiser die dit bedongen heeft, bv.:<br />

wat het actief betreft: niet te vervreemden, geen zakelijke zekerheden toe te kennen<br />

aan andere schuldeisers (zijn goederen niet te hypothekeren of in pand te geven ten voordele<br />

<strong>van</strong> andere schuldeisers), geen dividenden uit te keren tenzij bepaalde ratio's bereikt zijn,<br />

noch andere vormen <strong>van</strong> winstuitkering, enz.<br />

wat het passief betreft: geen schulden aan te gaan zonder toestemming <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser, of althans geen schulden <strong>van</strong> een bepaalde aard zoals: geen geldleningen; geen<br />

borgstellingen; geen huur <strong>van</strong> onroerende goederen, e.d.;<br />

361 Zie DIRIX & DECORTE (2006), nr. 369 p. 239; A. VERBEKE in Schuldeisers en ondernemingen in<br />

moeilijkheden, nr. 44-55 met verdere verwijzingen; A. VERBEKE & I. PEETERS, “Negatieve zekerheden”,<br />

DAOR nr. 39, 39 v.; E. de BIE, "Rechtelijke aspecten <strong>van</strong> de negatieve zekerheidsclausule", J. Falc. 1990-91,<br />

331 v.; J.V. LINDEMANS, “Negatieve zekerheden” in Comm.Voorr. & Hyp. 28; A. MEINERTZHAGEN-<br />

LIMPENS, "Les engagements de ne pas faire en matière de crédit", RDAI 1986, 675; I. MOREAU-<br />

MARGREVE, "L'évolution du droit et de la pratique en matière de sûretés", in Les créanciers et le droit de la<br />

faillite, p. 198; F. DIERCKX, "Juridische kanttekeningen bij enkele nieuwe financierings- en<br />

zekerheidstechnieken", Bank & Fin 1987, 148; E. DIRIX, in H. Bocken e.a., Bijzondere overeenkomsten,<br />

XXXIVe postuniversitaire cyclus Willy Delva 2007-2008, p. (141) 152.<br />

151


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wat het ene dan wel het andere betreft: een een zgn. pari-passu-beding, dat de<br />

verplichting inhoudt om de bedinger er<strong>van</strong> minstens gelijk te behandelen met elke andere<br />

schuldeiser (dus bv. een evenwaardige zekerheid toe te kennen);<br />

bij een vennootschap: het kapitaal niet te verminderen.<br />

Een dergelijke overeenkomst kan opsommen welke bezwaringen en vervreemdingen<br />

verboden zijn, of omgekeerd een algemeen verwoord verbod inhouden met de bepaling welke<br />

vervreemdingen wel toegelaten zijn (in het Engels “permitted encumbrances”), al dan niet<br />

onder bijzondere voorwaarden. In het eerste geval is het voor de schuldeiser <strong>van</strong> belang om<br />

het verbod voldoende ruim te verwoorden, zodat het bv. ook bepaalde vormen <strong>van</strong><br />

eigendomsoverdracht omvat 362 . Het kan ook gaan om een verbod om actief af te scheiden<br />

door bv. de oprichting <strong>van</strong> een dochtervennootschap.<br />

Gaat het om een beding waarbij men belooft aan derden géén zekerheden toe te staan, dan<br />

spreekt men <strong>van</strong> een "negatieve zekerheid" (En. negative pledge, Dui. Negativerklärung); het<br />

begrip wordt echter ook in een ruimere betekenis gebruikt, waarin het alle zopas genoemde<br />

overeenkomsten omvat. De negatieve zekerheid is overigens slechts een <strong>van</strong> de mogelijke<br />

vormen <strong>van</strong> bestuursbeperkingen door verbintenissen om niet te doen. In een nog ruimere zin<br />

omvat deze categorie ook andere obligatoire bestuursbeperkingen, met name overeenkomsten<br />

waarbij de schuldenaar er zich toe verbindt zijn vermogen uit te breiden (bv. het kapitaal <strong>van</strong><br />

de kredietnemende vennootschap te verhogen) of andere positieve verbintenissen aangaat (bv.<br />

het advies <strong>van</strong> een kredietverlener volgen 363 , bepaalde personen in het bestuur behouden) of<br />

een controlerecht <strong>van</strong> de schuldeiser aanvaardt. Verder worden vaak ook informatieplichten<br />

bedongen <strong>van</strong>wege de schuldenaar (zie daarover ook Afdeling F.). Schuldeisers moeten wel<br />

op hun hoede zijn voor te verregaande bestuursbeperkingen, opdat zij niet als feitleijk<br />

bestuurder <strong>van</strong> de schuldenaar zouden beschouwd worden en in geval <strong>van</strong> insolventie<br />

daarvoor mee aansprakelijk zouden worden gesteld.<br />

Overeenkomsten tot negatieve zekerheden en andere bestuursbeperkingen gaan vaak ook met andere zekerheden<br />

gepaard, in het bijzonder met de belofte <strong>van</strong> de schuldenaar om op eerste verzoek <strong>van</strong> de schuldeiser "positieve"<br />

zekerheden te stellen, al dan niet gepaard met een volmacht aan de schuldeiser of een derde om tot de<br />

daadwerkelijke vestiging <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid over te gaan (zie de bespreking in Deel III, zakelijke<br />

zekerheden in het algemeen). Een louter negatieve zekerheid in enge zin biedt de schuldeiser immers erg weinig<br />

zekerheid (zie hieronder 3°).<br />

In andere gevallen is de verbintenis om geen zekerheden te stellen niet onvoorwaardelijk, maar "alternatief": de<br />

schuldenaar behoudt het recht aan derden zekerheden toe te staan, mits hij vooraf aan de bedinger <strong>van</strong> de<br />

negatieve zekerheid een minstens gelijkwaardige zekerheid toekent; in dat gevallen heeft de schuldenaar de<br />

keuze.<br />

NB. Een bijzonder geval dat de vermogensafscheiding combineert met bestuursbeperkingen is het zogenaamde<br />

"special purpose vehicle" (SPV, ook special purpose entity of SPE), een rechtspersoon die speciaal geschapen<br />

362 Denken we aan de sale & lease-back, de betaling <strong>van</strong> een geldsom tot zekerheid, de zekerheidsoverdracht<br />

<strong>van</strong> effecten e.d.<br />

363 A.M. STRANART, in Beginselen <strong>van</strong> belgisch privaatrecht, XIII, IB, nr. 820<br />

152


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wordt om welbepaalde goederen te beheren, en waar<strong>van</strong> het doel zo omschreven wordt dat deze rechtspersoon in<br />

beginsel geen andere schulden kan aangaan dan voor het beheer <strong>van</strong> die goederen 364 (bv. instellingen voor<br />

belegging in schuldvorderingen, instelling voor vastgoedcertificaten, enz.).<br />

2° Totstandkoming en geldigheidsvereisten.<br />

Het gaat hier om een verbintenisrechtelijke overeenkomst, die onderworpen is aan de<br />

algemene regels <strong>van</strong> verbintenissenrecht. Enkele <strong>van</strong> die algemene regels hebben wel een<br />

bijzonder belang voor dit soort overeenkomsten.<br />

Zo is een verregaande onvervreemdbaarheid (dode hand) in strijd met de openbare<br />

orde. Vervreemdingsbeperkingen moeten gerechtvaardigd zijn door een belang, en beperkt<br />

zijn qua om<strong>van</strong>g en tijd (zie de bespreking hoger Hoofdstuk II afdeling B punt 1.b.2°). Een<br />

bezwaringsverbod is echter geen vervreemdingsverbod en wordt dus gemakkelijker aanvaard.<br />

Een voldoende belang <strong>van</strong> de schuldeiser-bedinger is in de praktijk geen probleem, een<br />

beperking in tijd ook niet, aangezien de verbintenis maar duurt zolang het krediet loopt. De<br />

vraag rijst wel of een bezwaringsverbod anders dan een vervreemdingsverbod wel op het<br />

gehele of bijna het gehele vermogen kan slaan 365 .<br />

Ook is de handelingsbekwaamheid <strong>van</strong> eenieder <strong>van</strong> openbare orde. Daarom kan de<br />

schuldenaar er zich niet toe verbinden zijn bestuursbevoegdheid over zijn vermogen in het<br />

geheel niet uit te oefenen: dan zou hij zichzelf de facto handelingsonbekwaam maken, wat<br />

niet kan. Hij kan wel specifieke verbintenissen aangaan, waar<strong>van</strong> de nakoming moet beletten<br />

dat de vermogenspositie <strong>van</strong> de schuldenaar in het algemeen achteruitgaat. De beperking mag<br />

niet zo verregaand zijn dat de schuldenaar de facto handelingsonbekwaam wordt, of althans<br />

het bestuur over zijn vermogen omzeggens volledig verliest. Indien dit het geval is, zal de<br />

schuldeiser verplicht zijn toch in te stemmen met alle normale beschikkingen door de<br />

schuldenaar. Voor zover de bestuursbeperking er enkel in bestaat, geen zekerheden toe te<br />

kennen, is er in beginsel geen probleem met deze regel.<br />

Ook het verbod om een gerechtelijke reorganisatie aan te vragen en vergelijkbare<br />

bedingen, moet strijdig worden geacht met dwingend recht.<br />

Sommige bestuursbeperkingen kunnen ook uit de wet voortvloeien, zoals bv. de<br />

solvabiliteitsratio's en coëfficiënten opgelegd aan kredietinstellingen.<br />

3° Rechtsgevolgen<br />

364 Volledig waterdicht is dit niet, aangezien bij vennootschappen met volkomen rechtspersoonlijkheid<br />

doeloverschrijdende handelingen gesteld door organen <strong>van</strong> de vennootschap, toerekenbaar zijn aan de<br />

vennootschap, tenzij de wederpartij op de hoogte moest zijn <strong>van</strong> de overschrijding, zie art. 526 Wb.Venn.<br />

365 Geldig volgens A. VERBEKE & I. PEETERS, DAOR 1996, ; 40 nr. 48; H. MERKEL, RDAI 1987 (669)<br />

684-685; DE BIE, J.Falc. 1990-91, 340. H. DE PAGE past evenwel dezelfde (strengere) maatstaven toe als voor<br />

een vervreemdingsverbod, Traité V, p. 792 nr. 908.<br />

153


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a) Louter obligatoire werking<br />

Dergelijke verbintenissen hebben géén zakelijke werking 366 (zie evenwel in Deel V<br />

schuldvorderingen, hoofdstuk I en VIII de bijzondere regels in verband met de externe<br />

werking <strong>van</strong> interne modaliteiten). De schuldenaar blijft dus beschikkingsbevoegd; indien hij<br />

in strijd met zijn verbintenis toch zekerheden vestigt op de desbetreffende activa, vormt dat<br />

wanprestatie maar geen onbevoegde beschikking; de derde die de zakelijke zekerheid<br />

verkrijgt heeft dus <strong>van</strong> een bevoegde persoon verkregen.<br />

Dit sluit niet uit dat derden aansprakelijk kunnen zijn uit onrechtmatige daad indien ze<br />

medeplichtig zijn aan de wanprestatie <strong>van</strong> de schuldenaar (alsook dat bestuurders <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar-vennootschap aansprakelijk kunnen zijn bij niet-nakoming door de<br />

vennootschap).<br />

Het is ook mogelijk dat de wanprestatie aan de schuldeiser bepaalde bevoegdheden kan<br />

verlenen, zoals bv. tot uitoefening <strong>van</strong> een hypothecaire volmacht 367 .<br />

Behalve wanneer de derde medeplichtig is, zal de sanctie <strong>van</strong> een wanprestatie aan een<br />

bezwaringsverbod meestal niet kunnen bestaan in herstel in natura (ongedaanmaking), maar<br />

enkel in schadevergoeding. Evenwel leidt de schuldeiser geen schade indien de schuldenaar<br />

solvabel is; indien die insolvabel is, is de schade geen andere dan de niet-gerecupereerde<br />

schuldvordering. Ook hieruit blijkt de beperkte waarde - buiten het geval <strong>van</strong> derdemedeplichtigheid<br />

- <strong>van</strong> een louter negatieve zekerheid, die niet met andere bedingen of<br />

zekerheden gepaard gaat. Een nuttig (en in de praktijk gebruikelijk beding) beding is met<br />

name het beding <strong>van</strong> verval <strong>van</strong> termijn bij overtreding <strong>van</strong> de overeengekomen<br />

bestuursbeperking, waardoor de gehele schuld opeisbaar kan worden gesteld 368 .<br />

De sanctie bij derde-medeplichtigheid is het herstel <strong>van</strong> de schade, maar dient ook niet verder<br />

te reiken dan de schade. Indien niet aan de vereisten voor een actio pauliana is voldaan, kan<br />

de sanctie dan ook enkel bestaan uit schadevergoeding tot beloop <strong>van</strong> het verschil tussen het<br />

door de schuldeiser gerecupereerde bedrag en datgene dat hij zou gerecupereerd hebben<br />

zonder die wanprestatie 369 .<br />

b) Accessoir karakter<br />

366 Algemene opvatting; bv. F. DIERCKX, Bank & Fin 1987, 149: DIRIX & DECORTE (2006) nr. 369 p. 239;<br />

I. MOREAU-MARGREVE, in Les créanciers et le droit de la faillite, p. 198; STRANART, in Beginselen <strong>van</strong><br />

Belgisch privaatrecht, 808 nr. 820; A. VERBEKE, in Schuldeisers en ondernemingen in moeilijkheden, p. 40 nr.<br />

47.<br />

367 Bv. Hof Luik 26 maart 2002, TBH. 2004, 163 noot.<br />

368 Volgens de heersende mening valt de overtreding <strong>van</strong> een bestuursbeperking niet onder art. 1188 BW, en<br />

dient het verval <strong>van</strong> termijn dus bedongen te worden (zo MEINERTZHAGEN-LIMPENS, RDAI 1986, 689;<br />

MOREAu-MARGREVE, in Les créanciers et le droit de la faillite, 198; DE BIE, J.Falc. 1990-91, 342; anders<br />

VAN RYN-HEENEN nr. 555 p. 427; Hof Luik 7 februari 1936, JL 1936, 143).<br />

369 Vgl. VAN RYN-HEENEN, IV, 428 nr. 555; VERBEKE & PEETERS, DAOR 1996, 44 nr. 46; DE BIE,<br />

J.Falc. 1990-91, 353.<br />

154


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dergelijke verbintenissen zijn accessoir aan het bestaan <strong>van</strong> een schuld jegens de bedinger<br />

er<strong>van</strong>, in die zin dat zij zonder die schuld niet bestaan. Zij vervallen wanneer alle schulden tot<br />

zekerheid waar<strong>van</strong> de verbintenis is aangegaan, zijn uitgedoofd 370 .<br />

Of zij ook mee overgaan wanneer de schuldvordering <strong>van</strong> de bedinger overgaat op een<br />

nieuwe schuldeiser, hangt af <strong>van</strong> de interpretatie <strong>van</strong> de overeenkomst met de schuldenaar; in<br />

beginsel zullen ze intuitu personae creditoris zijn en niet mee overgaan 371 .<br />

b. Achterstelling <strong>van</strong> schuldeisers en vermindering <strong>van</strong> zekerheidspositie.<br />

Overeenkomsten of op overeenkomsten gebaseerde technieken kunnen ook een vermindering,<br />

achterstelling, of afstand <strong>van</strong> zekerheden inhouden. Zij kunnen inhouden dat bepaalde<br />

schuldeisers afstand doen <strong>van</strong> de bevoorrechte positie die ze anders zouden hebben; zij<br />

kunnen ook verder reiken dan dat, doordat bepaalde schuldeisers aanvaarden dat ze ook<br />

achtergesteld worden bij de gewone schuldeisers, wat dus de positie <strong>van</strong> alle andere<br />

schuldeisers versterkt. Schuldeisers kunnen immers niet éénzijdig de positie <strong>van</strong> de andere<br />

schuldeisers verslechten, maar wel afstand doen <strong>van</strong> hun eigen rechten 372 .<br />

1° Toepassingen<br />

a) Afstand <strong>van</strong> bevoorrechte positie of rang op bepaalde goederen<br />

Het betreft hier meer bepaald:<br />

de afstand <strong>van</strong> rang bij zakelijke zekerheden (bv. hypotheken),<br />

de pari-passu-overeenkomst. Dit is een overeenkomst tussen meerdere schuldeisers<br />

(of tussen meerdere schuldeisers en de schuldenaar, bv. een consortiumkrediet), waarbij zij<br />

overeenkomen in gelijke rang te komen ("pari passu"), wat inhoudt dat diegene die een<br />

voorrang heeft zijn rang vermindert tot die <strong>van</strong> de andere schuldeiser met wie hij de<br />

overeenkomst sluit (NB. deze clausule leidt tot uitlegbetwistingen over de vraag of ze ook<br />

inhoudt dat de betalingen die voor de samenloop zijn gedaan aan één <strong>van</strong> de betrokken<br />

schuldeisers evenredig aan al die schuldeisers moeten toekomen 373 ); een zgn. pari-passubeding<br />

in de overeenkomst tussen een schuldeiser en zijn schuldenaar daarentegen houdt<br />

natuurlijk nog geen beperking in <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> andere schuldeisers die hierbij géén partij<br />

waren (maar hoogstens een zgn. negatieve zekerheid, zie hoger a.).<br />

Problematisch is de overeenkomst wanneer ze bepaalt dat in beginsel partij A voorrang heeft<br />

op partij B, maar dit wordt omgekeerd in geval <strong>van</strong> insolventie <strong>van</strong> partij A (zgn. “flip”<br />

clause) 374 .<br />

370 Zo ook o.m. I. MOREAU-MARGREVE, in Les créanciers et le droit de la faillite, p. 198; VAN RYN &<br />

HEENEN, Principes IV (1988), 427 nr. 555.<br />

371 Vgl. DIRIX & DECORTE (2006) nr. 38 p. 248; VERBEKE & PEETERS, DAOR 1996, p. 51-52.<br />

372 Voor de principiële mogelijkheid daar<strong>van</strong>, zie bv. Hof Antwerpen 10 januari 2006, RW 2006-2007, 373.<br />

373 Zie hierover A. ZENNER & I. PEETERS, RW 2004-2005, (481) 489-490 nr. 15; DIRIX & DECORTE<br />

(2006) nr. 39 p. 35 en nr. 369 p. 239; Ph. WOOD, "Pari passu clauses - what do they mean ?", JIBFL november<br />

2003, 369; L.C. BUCHHEIT & J.S. PAM, "The hunt for pari passu", IFLR februari 2004, 20.<br />

374 Een dergelijk beding in een CDO-uitgifte door een SPV met tussenkomst <strong>van</strong> de later failliete Lehman<br />

155


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) Achterstelling ten aanzien <strong>van</strong> de gewone schuldeisers: kapitaal en quasi-kapitaal<br />

i) Kapitaalschulden c.q. schuldvorderingen uit kapitaalinbreng<br />

Maximale achterstelling vinden we wanneer de geldschieter investeert in het “kapitaal” <strong>van</strong><br />

de schuldenaar (vennootschap). De aandeelhouder is een “post-concurrente schuldeisers”.<br />

Inbreng in het kapitaal is een risicodragende investering, aangezien men bij vereffening<br />

slechts uitbetaald wordt na alle andere schuldeisers, maar anderzijds natuurlijk wel ook - zijn<br />

aandeel in – de winst uitbetaald krijgt. Bij een dergelijke investering kiest men juist voor<br />

minder zekerheid en meer kans op winst.<br />

Investeerders in vennootschappen worden in ons recht op andere wijzen beschermd dan door zekerheidsrechten;<br />

deze beschermingswijzen (vennootschapsrecht, financieel recht) komen in dit werk slechts zijdelings ter sprake.<br />

Overigens sluit dit niet uit dat dergelijke beleggers daarnaast ook zekerheidsrechten kunnen bedingen (zij het in<br />

beginsel geen zakelijke zekerheden op de activa <strong>van</strong> de vennootschap zelf).<br />

Het ingebrachte kapitaal en de daaraan toegevoegde reserves (niet de uitgekeerde winst)<br />

noemt men het "eigen vermogen" (of eigen kapitaal) <strong>van</strong> de vennootschap, als onderscheiden<br />

<strong>van</strong> het "vreemd vermogen" (of vreemd kapitaal) of deel <strong>van</strong> het vermogen dat niet door<br />

kapitaalsinbreng maar door andere schulden gefinancierd is. De solvabiliteit <strong>van</strong> een<br />

vennootschap wordt dan ook vaak uitgedrukt in de verhouding tussen eigen vermogen en<br />

vreemd vermogen; meer precies is dit de graad <strong>van</strong> afhankelijkheid t.a.v. schuldeisers.<br />

Data 375 : de Belgische ondernemingen/vennootschappen hadden gemiddeld een eigen vermogen <strong>van</strong> 46,2 %<br />

(tegenover 53,8 % vreemd vermogen) in 1999, 47,3 % in 2000, 35,7 % in 2001 en 36,1 % in 2002, maar dit<br />

cijfer verschilt sterk <strong>van</strong> sector tot sector, en het gemiddelde ligt ook duidelijk hoger dan de mediaan, wat<br />

betekent dat vooral kleine ondernemingen relatief meer met vreemd vermogen werken. Voor bepaalde soorten<br />

ondernemingen gelden er minimale ratio's. Zo bv. moeten banken een eigen vermogen hebben <strong>van</strong> 8 % ten<br />

opzichte <strong>van</strong> de lopende kredieten (zgn. Cooke-ratio, vastgelegd door het zgn. Baselcomité).<br />

ii) Schuldvorderingen uit achtergestelde leningen<br />

Daarnaast kennen we ook de achtergestelde lening: de schuldeiser komt met de schuldenaar<br />

en/of met andere schuldeisers overeen dat zijn schuldvordering wordt achtergesteld bij die<br />

<strong>van</strong> andere schuldeisers. De achtergestelde schuldeiser noemt men in het Engels “junior”(schuldeiser)<br />

en de begunstigde schuldeiser(s) “senior”(-schuldeisers) 376 . De precieze<br />

Brothers, volgens hetwelk de voorrang zou overspringen op de Note holders bij insolventie <strong>van</strong> Lehman<br />

brothers, werd door Amerikaanse rechstpraak ongeldig verklaard en door het Briste Supreme Court wel aanvaard<br />

(UK Supreme Court 27 juli 2011 in Belmont Park Investmenets Pty Ltd. T. BNY Corporate Trustee Services en<br />

Lehman Special Financing Inc.)<br />

375 Bron: http://statbel.fgov.be/figures/d423_nl.asp.<br />

376 Zie hierover A. BRUYNEEL, "Les prêts subordonnés", Rev. Banque 1976, 530 v.; S. VELU-SPREUTELS,<br />

“La subordination de créance”, in Les sûretés issues de la pratique II, Presses Universitaires de Bruxelles, 1983,<br />

C.3; D. WILLERMAIN, “Le financement de l’entreprise et le maintien de son contrôle. Le “quasi capital”, les<br />

156


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gevolgen zijn niet altijd duidelijk bepaald 377 . De uitlener neemt daarbij een groter risico op<br />

zich in ruil voor bv. een hogere interest. Dergelijke leningen aan vennootschappen nemen een<br />

tussenpositie in tussen de gewone lening enerzijds en de investering in het kapitaal <strong>van</strong> de<br />

vennootschap anderzijds (<strong>van</strong>daar de soms gebruikte uitdrukking quasi-kapitaal en quasiaandeelhouders<br />

378 ).<br />

Voor de andere schuldeisers is de achterstelling <strong>van</strong> een lening maar veilig indien het niet louter gaat om een<br />

verplichting die de junior aangaat jegens de seniores of jegens de schuldenaar maar ten gunste <strong>van</strong> de seniores<br />

(derdenbeding), maar een modaliteit uitmaakt <strong>van</strong> de schuldvordering zelf, wat vereist dat deze modaliteit met de<br />

schuldenaar <strong>van</strong> de lening is bedongen in de interne verhouding. Als het louter een verplichting is <strong>van</strong> de junior,<br />

dan bindt deze immers niet de cessionaris <strong>van</strong> of gesubrogeerde in de achtergestelde lening, noch de schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de junior in geval <strong>van</strong> insolventie <strong>van</strong> de junior zelf. Anderzijds moet er ook een verplichting zijn jegens de<br />

seniores, die belet dat de schuldenaar en schuldeisers <strong>van</strong> de lening zonder het akkoord <strong>van</strong> de seniores de<br />

achterstelling ongedaan zouden kunnen maken. De achterstelling als modaliteit kan vergeleken worden met een<br />

opschortende voorwaarde 379 . Over de externe werking <strong>van</strong> tussen schuldeiser en schuldenaar overeengekomen<br />

modaliteiten <strong>van</strong> een schuldvordering, zie meer algemeen de bespreking in Deel V, hoofdstuk I en VIII.<br />

c) Beperking <strong>van</strong> verhaal ten aanzien <strong>van</strong> bepaalde activa.<br />

Een schuldeiser kan ook instemmen met een beperking <strong>van</strong> zijn verhaal tot bepaalde activa of<br />

met afstand <strong>van</strong> beslag op bepaalde activa (een vb. hier<strong>van</strong> komt ter sprake bij de<br />

onafhankelijke garanties). Het is immers perfect mogelijk om ten aanzien <strong>van</strong> een schuldeiser<br />

de onbeslagbaarheid <strong>van</strong> bepaalde activa te bedingen, d.w.z. te bedingen dat hij op die activa<br />

géén verhaal zal nemen; wat niet kan is activa bij overeenkomst onbeslagbaar maken voor<br />

derden die bij die overeenkomst geen partij zijn; dat kan alleen door middel <strong>van</strong> wettelijke<br />

rechtsfiguren (zoals vermogensafscheiding).<br />

d) Rang tussen partijen bij transacties op schuldvorderingen.<br />

Een relatieve achterstelling tussen partijen vinden we bij enkele rechtsfiguren waar meerdere<br />

personen ten dele schuldeiser zijn of gerechtigde <strong>van</strong> een bepaalde schuldvordering dan wel<br />

gerechtigde zijn <strong>van</strong> een schuldvorderingen die tezamen met een andere door eenzelfde<br />

zekerheid wordt verzekerd:<br />

“quasi fonds propres”, les financements “mezzanine” et leurs instruments”, Bank Fin. 1999, 346; F. DIERICK,<br />

“Het gebruik <strong>van</strong> de achtergestelde lening door een kredietinstelling”, T.Fin.R. 2002, 232-245; A. <strong>van</strong> HEES, De<br />

achtergestelde vordering, in het bijzonder de achtergestelde geldlening, Kluwer Deventer 1989; DIRIX &<br />

DECORTE (2006), nr. 369 p. 240.<br />

377 Zo bv. de vraag of de achterstelling ook het beroep op schuldvergelijking uitlsuit; zie daarvoor E. DIRIX,<br />

Overzicht, TPR 2004 nr. 69 met verw. Hoge Raad 18 oktober 2002, NJ 2003, nr. 503 met conclusie procureurgeneraal<br />

HARTKAMP en noot E. du PERRON.<br />

378 Zo heeft de Bankcommissie ook een modelcontract ontwikkeld voor achtergstelde leningen opdat zij voor<br />

gelijkstelling met eigen vermogen door de Bankcommissie in aanmerking zou komen (zie bijlage nr. 12 bij het<br />

Jaarverslag Bankcommissie 1986-1987).<br />

379 Vgl. L. SIMONT, “Essai de classification des sûretés issues de la pratique”, 302; C. LEBON, pr., III-1.<br />

157


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- gedeeltelijke subrogatie: de achterstelling vloeit <strong>van</strong> rechtswege voort uit een gedeeltelijke<br />

subrogatie, in die zin dat de gesubrogeerde is achtergesteld bij de subrogant (art. 1252 BW in<br />

fine) 380 .<br />

- gedeeltelijke cessie of cessie <strong>van</strong> een schuldvordering die tezamen met een andere door<br />

eenzelfde zekerheid wordt verzekerd: de cessionaris <strong>van</strong> een verzekerde schuldvordering gaat<br />

wat het beroep op de daaraan verbonden zekerheden betreft, daarentegen voor op de na de<br />

cessie ontstane nieuwe schuldvorderingen <strong>van</strong> de cedent (die door dezelfde zekerheden<br />

verzekerd worden, zoals een hypotheek voor alle sommen of een borgtocht voor alle<br />

sommen) 381 .<br />

- delegatie: de delegataris gaat voor op de delegant wanneer beiden in concurrentie komen<br />

voor hun resp. schuldvordering op de gedelegeerde (de vraag heeft maar belang in zoverre de<br />

betaling <strong>van</strong> de gedelegeerde aan de delegataris de gedelegeerde niet volledig bevrijdt <strong>van</strong><br />

zijn schuld jegens de delegant, omdat die groter is) 382 .<br />

2° Verbintenisrechtelijke regels<br />

Voor zover het niet om een kapitaalsinbreng gaat, maar een overeenkomst waarbij men<br />

afstand doen <strong>van</strong> de rechten die men anders als schuldeiser heeft, gaat het altijd minstens om<br />

een verbintenisrechtelijke overeenkomst, die onderworpen is aan de algemene regels <strong>van</strong><br />

verbintenissenrecht. Denken we aan de regels inzake totstandkoming en geldigheid <strong>van</strong><br />

overeenkomsten, zoals toestemming, handelingsbekwaamheid, wilsgebreken. Indien het een<br />

handeling om niet is, zullen ook de bijkomende (strengere) regels voor handelingen om niet<br />

een rol spelen.<br />

3° Afstand <strong>van</strong> zakenrechtelijke rechten.<br />

Deze overeenkomsten zijn niet in strijd met het dwingend karakter <strong>van</strong> het zakenrecht. Dat<br />

dwingend karakter slaat immers op de externe werking (erga omnes) <strong>van</strong> zakelijke rechten.<br />

Een schuldeiser kan door middel <strong>van</strong> een overeenkomst de rechten <strong>van</strong> derden (andere<br />

schuldeisers) niet verminderen, maar zoals eenieder in beginsel wel zijn eigen zakelijke<br />

rechten verminderen.<br />

Om afstand te doen <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid of een rang moet men wel bevoegd zijn om<br />

over dat zakelijk recht te beschikken.<br />

380 Vgl. Principles of European Personal Securities, Art. 2:113 Security provider’s Rights After Performance,<br />

(2):<br />

"In case of part performance, the creditor’s remaining partial rights against the debtor have priority over the<br />

rights to which the security provider has been subrogated."<br />

381 Vgl. DIRIX & DECORTE, (2006) nr. 664 p. 461 en duidelijker DIRIX, in Borgtocht en garantie.<br />

Persoonlijke zekerheden. Actualia, p. 26 nr. 33. Voor een uitdrukkelijke toepassing, zie art. 51bis § 3 WHK.<br />

Specifieke regels zijn ook te vinden in de Wet mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de financiële sector <strong>2012</strong>,<br />

meer bepaald art. 4, 3°.<br />

382 Voor een toepassing <strong>van</strong> de achterstelling, zie Hof Parijs 20 februari 2001, JCP 2001 E. 1857 met bespr.<br />

SIMLER en DELEBECQUE, besproken door DIRIX, “Overzicht”, TPR 2004 nr. 15 in fine.<br />

158


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Wettelijke mogelijkheden voor de schuldeisers om het vermogen <strong>van</strong> een schuldenaar te<br />

beveiligen<br />

De schuldeisers beschikken ook over een aantal door de wet voorziene rechtsmiddelen andere<br />

dan het eigenlijke verhaal, waarmee ze (eenzijdig) kunnen ingrijpen in het bestuur over het<br />

vermogen <strong>van</strong> hun respectievelijke schuldenaars (los <strong>van</strong> de hoger in a. beschreven<br />

contractuele mechanismen).<br />

Hier is men dus (nog) niet tot executie over gegaan. De ingreep in het bestuur over het<br />

vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar kan preventief, dan wel curatief <strong>van</strong> aard zijn.<br />

1° Preventieve maatregelen<br />

Schuldeisers kunnen verschillende maatregelen nemen ter bescherming tegen de mogelijke<br />

insolvabiliteit <strong>van</strong> hun schuldenaar. Alzo voorkomen ze dat er zomaar activa uit het vermogen<br />

<strong>van</strong> die schuldenaar wegvloeit.<br />

a) Bewarend beslag, inbegrepen fiscale vormen er<strong>van</strong><br />

Beslag kwam hoger (Afdeling D punt 2. En 3.) reeds aan bod als wijze <strong>van</strong> verhaal nemen, nl.<br />

in de vorm <strong>van</strong> uitvoerend beslag. Naast het uitvoerend beslag (verder nader besproken) kent<br />

ons recht echter ook het “bewarend beslag” (saisie conservatoire, En. freezing order) in al<br />

haar vormen (met vrij beperkte formaliteiten) (artt. 1413-1493 GerW).<br />

Naast het eigenlijke bewarend beslag is er ook het strafrechtelijk beslag (KB nr. 260 <strong>van</strong> 24<br />

maart 1936) als een variante op het bewarend beslag die onder meer ook kan strekken ter<br />

beveiliging <strong>van</strong> civielrechtelijke belangen.<br />

Het bewarend beslag kan gelegd worden op één of meer specifieke goederen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar (waarbij het bezit geldt als vermoeden <strong>van</strong> eigendom) of waarop de schuldeiser<br />

zich zou kunnen verhalen bij het slagen <strong>van</strong> een pauliana (zie daarover hoger Afdeling D.<br />

Punt 6.).<br />

i) Vereisten<br />

De mogelijkheid tot bewarend beslag bestaat algemeen onder de volgende vier vereisten 383 :<br />

1° een opeisbare schuldvordering (art. 1415 I GerW) of een schuldvordering voor te vervallen<br />

periodieke inkomsten (art. 1415 II GerW); in geval de rechter de schuldenaar eerder uitstel<br />

<strong>van</strong> betaling had toegekend, kan het beslag toch toegestaan worden bij urgentie (art. 1416<br />

GerW) 384 ;<br />

383 Zie nader DIRIX, Beslagrecht, nrs. 102-112.<br />

384 Zie Hof Brussel 21 september 1981, JT 1981, 692 noot G. DE LEVAL. De beslagrechter is wel niet<br />

bevoegd om een schuldvordeing voldoende zeker te verklaren wanener er reeds een bodemvonnis is dat de<br />

aanspraak <strong>van</strong> de schuldeiser-beslaglegger afwijst (Cass. 12 januari <strong>2012</strong>, C.10.0660.N).<br />

159


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° die effen (liquide) is of voor een voorlopige schatting vatbaar (art. 1415 I GerW) 385 ; dit is<br />

ruimer dan de uitdrukking “zekere en vaststaande” schuldvordering in sommige andere<br />

wetsbepalingen;<br />

2° urgentie (art. 1413 GerW), d.i. het verhaalsrecht is in gevaar (risico dat men later geen<br />

verhaal meer kan nemen) 386 ;<br />

4° ofwel een uitvoerbare titel (de schuldeiser kan immers zo voorzichtig zijn geen uitvoerend<br />

beslag te leggen zolang er een betwisting is), waaronder ook een notariële akte;<br />

ofwel een vonnis dat de schuldvordering erkent (ook indien niet uitvoerbaar bij voorraad),<br />

inbegrepen een arbitrale uitspraak;<br />

ofwel machtiging <strong>van</strong> de beslagrechter;<br />

ofwel voor (bewarend) derdenbeslag, een zelfs onderhandse titel (m.a.w. bewarend<br />

derdenbeslag kan ook zonder machtiging <strong>van</strong> de rechter worden gelegd krachtens een louter<br />

onderhandse (en dus niet uitvoerbare) titel 387 - zie art. 1445 GerW).<br />

Aparte vereisten gelden voor het bewarend beslag op goederen waarop de beslaglegger al een<br />

zakelijk recht heeft, zoals het beslag tot terugvordering <strong>van</strong> de eigenaar of andere zakelijk<br />

gerechtigde, het beslag inzake namaak ("beschrijvend beslag") tot bescherming <strong>van</strong> een<br />

intellectueel eigendomsrecht, en het pandbeslag door een schuldeiser met een pandrecht, die<br />

de goederen niet in zijn macht heeft (zgn. bezitloze pandrechten, met name het pand op<br />

handelszaak, het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder en het landbouwvoorrecht). Zo kan de<br />

verhuurder pandbeslag leggen op het onderpand <strong>van</strong> zijn voorrecht ook zonder machtiging<br />

<strong>van</strong> de beslagrechter (art. 1462 GerW, maar er is wel een voorafgaand bevel tot betaling<br />

vereist, minstens één dag eerder), en kan de pandhouder op handelszaak pandbeslag leggen op<br />

de handelszaak (ook zonder voorafgaand bevel te betekenen).<br />

Aangezien het gewone bewarend beslag strekt tot zekerheid <strong>van</strong> een schuldvordering, wordt<br />

het geweigerd indien de verzoeker zich niet op een schuldvordering beroept, maar bv. enkel<br />

op een mede-eigendomsrecht 388 .<br />

ii) Machtigingsprocedure<br />

Waar een machtiging gevraagd wordt aan de beslagrechter, gebeurt dit door middel <strong>van</strong> een<br />

eenzijdig verzoekschrift (zie art. 1024 v. GerW). Men kan voor meerdere beslagen machtiging<br />

aanvragen in éénzelfde verzoekschrift, behalve voor onroerend beslag waarvoor machtiging<br />

385 Wanneer de beslagrechter hierover misleid wordt door informatie achter te houden, kan de beslaglegger tot<br />

schadevergoeding worden veroordeeld, bv. Hof Antwerpen 20 maart 2002, NjW 2002, 536.<br />

386 Bij gebrek daaraan is het beslag abusief. Zie bv. voor een bewarend derdenbeslag Hof Gent 7 oktober 2004,<br />

RABG 2005, 852; Hof Bergen 6 mei 2003, JLMB 2003, 1811.<br />

387 In beginsel moet het gaan om een geschrift uitgaande <strong>van</strong> of ondertekend door de beslagen schuldenaar;<br />

maar de rechtspraak aanvaardt ook een door de schuldenaar aanvaarde factuur (Cass. 5 april 1991, RW 1991-92,<br />

259 = JT 1992, 395) (natuurlijk niet een geprotesteerde factuur, beslag enkel op die grond is roekeloos, zie bv.<br />

Hof Antwerpen 9 juni 2004, NJW 2005, 769 = P&B 2004, 106).<br />

388 Hof Gent 22 december 2009, RW 2010-2011, 242.<br />

160


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

steeds afzonderlijk moet worden gevraagd 389 . Bei weigering kan de verzoeker hoger beroep<br />

aantekenen. Bij toekenning kan de de beslagen debiteur of elke andere belanghebbende<br />

derdenverzet aantekenen.<br />

iii) Vormen <strong>van</strong> het beslag zelf<br />

Bewarend beslag wordt gelegd door middel <strong>van</strong> een gerechtsdeurwaardersexploot (bewarend<br />

derdenbeslag kan ook gebueren door middel <strong>van</strong> een kennisgeving per gerechtsbrief door de<br />

griffier, zie art. 1449 GerW).<br />

De specifieke pleegvormen zijn te vinden in de bepalingen <strong>van</strong> het GerW (art. 1422 voor beslag op roerende<br />

zaken, art. 1429 voor beslag op onroerend goed; art. 1445 voor bewarend beslag onder derden; verder art. 1461<br />

voor bewarend pandbeslag ten gunste <strong>van</strong> de verhuurder en art. 1462 v. voor beslag tot terugvordering).<br />

Uitzonderingen - d.w.z. zonder tussenkomst <strong>van</strong> een gerechtsdeurwaarder - bestaan er ten<br />

gunste <strong>van</strong> de fiscus en de inningsinstellingen <strong>van</strong> sociale zekerheidsbijdragen.<br />

Dit betreft op de eerste plaats de zgn. "(para)fiscale notificatie" of "(para)fiscale<br />

kennisgeving".<br />

Zo kunnen deze vereenvoudigd derdenbeslag leggen in handen <strong>van</strong> een notaris belast met het<br />

verlijden <strong>van</strong> een authentieke akte betreffende de vervreemding <strong>van</strong> een onroerend goed of de<br />

vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten erop: de notaris dient de ont<strong>van</strong>ger hier<strong>van</strong> te verwittigen<br />

(fiscale verwittigingsplicht, zie verder Afdeling F.); de ont<strong>van</strong>ger of inningsinstelling heeft<br />

vervolgens het recht om, mits aan de vereiste <strong>van</strong> urgentie is voldaan, binnen 12 werkdagen<br />

kennis te geven <strong>van</strong> de door de vervreemder e.d. verschuldigde belastingen of sociale<br />

bijdragen 390 . Deze (fiscale) kennisgeving (Fr. notification) of "fiscale notificatie" geldt als<br />

bewarend beslag op de gelden die de notaris ingevolge de akte zou ont<strong>van</strong>gen, dus de prijs<br />

<strong>van</strong> het te vervreemden goed of de som die ingevolge de hypotheek zou worden uitgeleend,<br />

voor zover de akte daadwerkelijk wordt verleden 391 .<br />

Tot voor de wetswijzigingen <strong>van</strong> 2007 en 2008 gold dergelijk beslag slechts als een bewarend beslag 392 ; het<br />

vereiste dus urgentie, en kon bij gebrek daaraan tergend en roekeloos worden geacht 393 . Ingevolge die<br />

wijzigingen heeft het nu voor vaststaande schulden meer gevolgen dan een bewarend beslag:<br />

389 DIRIX, Beslagrecht, nr. 114.<br />

390 Art. 434 WIB; art. 23ter § 2 SSZ-Besluit; art. 41quater § 2 RMZ-Wet.<br />

391 Art. 435 § 1 I WIB 1992; art. 93 quinquies § 1 WBTW; art. 23ter § 3 SSZ-Besluit; art. 41quater § 3 RMZ-<br />

Wet.<br />

392 Cass. 23 januari 1992, Arr. 1991-92, 465 = RW 1992-93, 1085 noot G. VAN HAEGENBORGH = JLMB<br />

1992, 686 = RCJB 1994, 398 n. M. GREGOIRE; Hof Gent 10 februari 2005, RW 2006-2007, 230 Cass. 17<br />

november 2006, F.05.0050.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20061117-4 =<br />

Staat (FOD Financiën) t. Leaseplan Fleet Management, gemeente Middelkerke e.a., RW 2006-2007, 1759 n. D.<br />

MICHIELS = TBO 2007, 205 n. I. VERHAEGHE “Het toegangsticket <strong>van</strong> de fiscus tot de rangregeling, volgend<br />

op de openbare verkoop <strong>van</strong> een onroerend goed na beslag”; G. MAERTENS, “Beschouwingen bij het<br />

cassatiearrest <strong>van</strong> 23 januari 1992: een toparrest in verband met directe belastingen”, T. Not. 1992, 401.<br />

393 Hof Antwerpen 30 april 2003, T. Proces & Bewijs 2004, 372 = RW 2004-2005, 1030. Voor een voorbeeld<br />

<strong>van</strong> een dergelijk roekeloos beslag, zie Hof Antwerpen 12 september 2003, NJW 2004, 1404. Vgl. ook nog<br />

161


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het wordt zoals een derdenbeslag opgenomen in het Centraal Beslagberichtenbestand;<br />

het geldt nu namelijk ook als verzet op de prijs in alle gevallen <strong>van</strong> zuiverende verkoop (d.i. een<br />

verkoop met overwijzing op de prijs, en waarbij dus een rangschikking (evenredige verdeling, rangregeling)<br />

moet worden opgemaakt) 394 ;<br />

en leidt tot een afgifteverplichting aan de schuldeiser <strong>van</strong> de sommen die de notaris krachtens de akte<br />

onder zich houdt tot beloop <strong>van</strong> die schulden, en dit binnen 8 dagen na de akte.<br />

Dit beslag is wel aleatoir in die zin, dat de maatregel vervalt indien de akte niet wordt verleden. De verwittiging<br />

door de notaris geldt als onbestaande indien de aangekondigde akte niet binnen de 3 maanden is verleden (art.<br />

433 § 2 WIB; art. 23ter § 1 IV SSZ-Besluit; art. 41quater § 1 laatste zin RMZ-Wet); wordt de akte later verleden<br />

is er wel een nieuwe verwittiging door de notaris vereist.<br />

Andere bijzondere gevallen <strong>van</strong> bewarend derdenbeslag door de fiscus betreffen:<br />

de inhouding <strong>van</strong> BTW-tegoeden, genoemd "aanwending" in art. 8.1 § 3 <strong>van</strong> het KB nr. 4 <strong>van</strong> 29<br />

december 1969 (ter uitvoering <strong>van</strong> art. 76 § 1 III WBTW), die géén schuldvergelijking uitmaakt wanneer het om<br />

een betwiste schuldvordering <strong>van</strong> de fiscus gaat.<br />

in geval <strong>van</strong> betwiste directe belastingen, kan de belastingont<strong>van</strong>ger bovendien de sommen die hij<br />

wegens een tegenvordering <strong>van</strong> de belastingplichtige uit dezelfde categorie (dus beiden directe belastingen)<br />

verschuldigd is, "aanwenden" tot betaling <strong>van</strong> de betwiste belasting (art. 166 § 3 KB WIB). Men gaat er<br />

traditioneel <strong>van</strong> uit dat dit een bewarende maatregel is 395 - wat zou inhouden dat die vervalt bij samenloop met<br />

andere schuldeisers <strong>van</strong> de belastingplichtige -, maar de cassatierechtspraak stelt wel dat aan de normale<br />

vereisten voor bewarend beslag (art. 1413 en 1415 GerW) niet moet voldaan zijn - er is dus geen vereiste <strong>van</strong><br />

spoedeisendheid. De fiscus mag dus wel degelijk verrekenen wanneer er een schuld is - de vereiste <strong>van</strong> het<br />

vaststaand karakter wordt opzijgeschoven; bij betwisting zal dus pas achteraf (bij een beslissing ten gronde)<br />

blijken of de fiscus terecht of ten onrechte verrekend heeft, zij het dat de vrijgave <strong>van</strong> de ingehouden bedragen<br />

kan bevolen worden wanneer de inhouding kennelijk ten onrechte gebeurde 396 .<br />

iv) Publiciteit<br />

Deze is dezelfde als bij uitvoerend beslag (dus in alle gevallen opname <strong>van</strong> een beslagbericht<br />

in het Centraal Beslagberichtenbestand, en bij onroerend beslag overschrijving <strong>van</strong> het<br />

exploot op het hypotheekkantoor).<br />

v) Rechtsgevolgen<br />

(1) Beschikkingsonbevoegdheid; voorrang op jongere rechten en uitzondering<br />

Beslagr. Brussel 30 mei 2002, RW 2004-2005, 1031; Hof Brussel 2 november 2006, Fiscale Koerier 2007, 355<br />

n. L. KELL.<br />

394 Zie art 435 § 1 WIB en 93 quinquies § 1 WBTW (zoals gewijzigd door art. 69 c.q. 77 Programmawet <strong>van</strong> 27<br />

april 2007 en de Wet <strong>van</strong> 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen-I) voor elke zekere en vaststaande schuld<br />

aan inkomstenbelasting in de zin <strong>van</strong> art. 410 WIB of in geval <strong>van</strong> BTW-dwangbevel overeenkomstig art. 85<br />

WBTW. Gelijkaardige regels zijn ingevoerd in art. 41 quater RMZ-Wet en art. 23 ter SSZ-besluit door art. 34<br />

c.q. 58 <strong>van</strong> de Wet Diverse bepalingen-I <strong>van</strong> 8 juni 2008.<br />

395 Administratieve Commentaar Inkomstenbelastingen 1992, nr. 300/100 e.v.<br />

396 Cass. 12 december 2008, RW 2008-2009, 1766 n. B. VANERMEN, "De aanrekening <strong>van</strong> een fiscale<br />

teruggave op een betwiste directe belastingschuld is geen beslag, maar schuldvergelijking".<br />

162


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bewarend beslag ontneemt aan de beslagene niet het beheer over het in beslag genomen goed<br />

(om beheer en bezit te ontnemen zijn andere maatregelen nodig, zoals het sekwester, zie<br />

verder d.) en noch veel minder de eigendom.<br />

Bewarend beslag maakt net zoals uitvoerend beslag 397 (waarover verder meer) de beslagen<br />

schuldenaar onbevoegd om nog ten nadele <strong>van</strong> de beslagleggende schuldeisers te beschikken<br />

over de beslagen goederen (relatieve beschikkingsonbevoegdheid). In die zijn heeft ook<br />

bewarend beslag een zekere zakelijke werking. Het bewarend beslag krijgt aldus voorrang<br />

boven alle vervreemdingen, bezwaringen, e.d. die pas nadien geschieden of tegenwerpelijk<br />

worden gemaakt.<br />

Een uitzondering wordt gemaakt ten gunste <strong>van</strong> de fiscus: diens wettelijke hypotheek (op<br />

onroerend goed) gaat voor, voor zover ze binnen de 8 werkdagen wordt ingeschreven na de<br />

verwittiging welke de gerechtsdeurwaarder (die het beslag legt) verplicht moet doen aan de<br />

ont<strong>van</strong>ger der belastingen (zie art. 1432 III GerW).<br />

Bewarend beslag schept evenmin als uitvoerend beslag voorrang voor de individuele<br />

beslaglegger; is deze bevoorrecht geeft het beslag hem natuurlijk wel betere kansen om zijn<br />

voorrecht daadwerkelijk te kunnen uitoefenen.<br />

Ook de fiscale kennisgeving schept als dusdanig geen hogere voorrang voor de beslaglegger 398 , op bv. het<br />

verkochte onroerend goed of de prijs er<strong>van</strong> (hoger dan het algemeen voorrecht <strong>van</strong> de fiscus), tenzij hij intussen<br />

een wettelijke hypotheek heeft ingeschreven 399 . Aldus vervalt ook deze vorm <strong>van</strong> beslag in geval <strong>van</strong><br />

faillissement (voor de algemene regel, zie de bespreking <strong>van</strong> het faillissement in Deel IX).<br />

(2) Geldigheidsduur, vernieuwing, omzetting.<br />

Het bewarend beslag heeft een beperkte gelding <strong>van</strong> 3 jaar (art. 1425, 1436, 1458 GerW),<br />

maar kan vernieuwd worden. De termijn wordt geschorst tijdens een procedure ten gronde<br />

(art. 1493 GerW) en die schorsing wordt ook opgenomen in het Centraal<br />

Beslagberichtenbestand (art. 1390septies GerW); die schorsing duurt tot er een eindbeslisisng<br />

is die niet meer vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel.<br />

Verkrijgt de beslaglegger een uitvoerbare titel, dan kan het bewarend beslag omgezet worden<br />

in uitvoerend beslag (dit wordt dan eveneens opgenomen in het Centraal<br />

beslagberichtenbestand, art. 1497 GerW).<br />

(3) Opheffing<br />

Het beslag wordt opgeheven wanneer de beschikking die het beslag toestaat wordt<br />

397 Zij het dat de werking ratione personae beperkter is omdat er geen samenloop door ontstaat.<br />

398 Zie bv. Hof Brussel 11 maart 2003, TRV 2004, 52 noot P. COUSSEMENT.<br />

399 Cass. 4 mei 2000, Arr. 842 nr. 270 = Pas. 2000 I nr. 270 = RW 1000-2001, 1134 = T.Not. 2001, 321 n. K.<br />

VERBEYLEN & G. DEBOODT = Rec.Cass. 2001, 196 n. F. BOUCKAERT.<br />

163


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ingetrokken of gewijzigd (bv. omdat geoordeeld wordt dat de vereisten niet vervuld waren of<br />

niet meer vervuld zijn). Een vonnis over de grond <strong>van</strong> de zaak waarin de schuldvordering<br />

ongegrond wordt verklaard houdt nog geen automatische opheffing in, tenzij die uitdrukkelijk<br />

wordt verleend (zoniet moet ze bij gebrek aan vrijwillige opheffing door de beslaglegger, aan<br />

de beslagrechter gevraagd worden) 400 .<br />

De beslagene kan het bewarend beslag opheffen door het bedrag (in hoofdsom, rente en<br />

kosten) <strong>van</strong> de schuldvordering waarvoor beslag is gelegd (eventueel meerdere beslagen, of<br />

een beslag waarna door een andere schuldeiser verzet is aangetekend) te kantonneren (art.<br />

1403 GerW 401 ). Bij wettelijk kantonnement in de Deposito- en consignatiekas gaat het beslag<br />

over op het gekantonneerde bedrag. Voor een minnelijk kantonnement is het akkoord <strong>van</strong> de<br />

beslagene nodig (voor deze rechtsfiguur, zie verder Deel V, Hoofdstuk VIII).<br />

De beslagene kan ook toestemming aan de rechter vragen om het bewarend beslag op de<br />

goederen door een zekerheid te ver<strong>van</strong>gen (dit zal toegestaan worden indien de weigering<br />

door de schuldeiser om akkoord te gaan disproportioneel en dus abusief is) 402 .<br />

b) Doen opmaken <strong>van</strong> een boedelbeschrijving (inventaris)<br />

In bepaalde gevallen (zie onder meer artt.1175-1184 GerW) kunnen de schuldeisers een inventaris laten<br />

opmaken door een openbaar ambtenaar (normaal een notaris) - dus een authentieke akte -, om te vermijden dat<br />

uit het vermogen goederen zouden verdwijnen, althans het bewijs kan worden geleverd dat er verdwenen zijn.<br />

Het betreft voornamelijk de nalatenschap of een gemeenschappelijk vermogen zoals de huwgemeenschap.<br />

c) Verzegeling of zegellegging<br />

Zie onder meer art. 1148 en 1174 GerW betreffende de verzegeling <strong>van</strong> de plaats waar zich<br />

goederen bevinden die deel uitmaken <strong>van</strong> een huwgemeenschap of nalatenschap. Zo ook kan<br />

elke echtgenoot de verzegeling vorderen (op eenzijdig verzoekschrift) <strong>van</strong> de plaats waar zich<br />

gemeenschappelijke goederen bevinden <strong>van</strong>af het ogenblik waarop één <strong>van</strong> hen een<br />

dagvaarding tot echtscheiding heeft laten betekenen. De verzegeling is meer bepaald een<br />

bewarende maatregel met het oog op het opmaken <strong>van</strong> een boedelbeschrijving 403 .<br />

d) Onder sekwester stellen<br />

In bepaalde gevallen kunnen de schuldeisers een sekwester laten aanstellen (artt. 1955-1963 BW) of een<br />

gerechtelijk bewindvoerder (ook soms nog voorlopig bewindvoerder genoemd).<br />

400 DIRIX, Beslagrecht, nr. 122.<br />

401 Voor de uitzonderingen op het recht te kantonneren, zie art. 1404 GerW. De uitzondering voor<br />

alimentatieschulden werd grondwettig bevonden door het GwH nr. 64/2011 <strong>van</strong> 5 mei 2011, RW 2011-<strong>2012</strong>,<br />

953.<br />

402 Vgl. F. GEORGES, “Cantonnements et consignations”, JT 2004, (125) 127 nr 11.<br />

403 Literatuur, zie S. VOET, "Verzegeling", NjW 2006, 831 v.<br />

164


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook kunnen de goederen die in bewarend beslag zijn genomen in bepaalde gevallen onder sekwester worden<br />

gesteld. Van het voorwerp <strong>van</strong> een derdenbeslag kan het kantonnement worden bevolen door de rechter op<br />

verzoek <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de betrokkenen (art. 1407 GerW).<br />

e) Onder voorlopig bewind stellen<br />

Er zijn meerdere gevallen waarin een heel vermogen of bepaalde goederen onder voorlopig<br />

bewind kunnen worden gesteld bij rechterlijke beslissing. Hier doelen we niet op de gevallen<br />

waarin dit gebeurt ter bescherming <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> die goederen (een beperking <strong>van</strong> de<br />

handelingsbekwaamheid), maar waar dit gebeurt ter bescherming <strong>van</strong> de schuldeisers.<br />

Een <strong>van</strong> die gevallen is het voorlopig bewind op grond <strong>van</strong> art. 14 of 28 WCO.<br />

f) Verzet tegen teruggave instellen<br />

Naast het bewarend derdenbeslag zijn er ook sommige andere procedures om te beletten dat<br />

iemand die goederen in handen heeft deze zou afgeven aan een ander. Zo bv. kan elke<br />

rechthebbende op een strafrechtelijk in beslag genomen zaak zich verzetten tegen de afgifte<br />

aan de beslagene (zie de regels in het K.B. <strong>van</strong> 24 maart 1936 op de bewaring, ter griffie, en<br />

de proceduur tot teruggave <strong>van</strong> de in strafzaken in beslag genomen zaken).<br />

g) Bewarende maatregelen ten aanzien <strong>van</strong> een vermogen in vereffening zonder samenloop;<br />

o.a. verzet tegen verdeling.<br />

i) Verzet tegen verdeling <strong>van</strong> een gemeenschappelijk vermogen buiten hun<br />

afwezigheid<br />

Zo er een gemeenschappelijk vermogen is waarin een schuldenaar deelgenoot is, kan elke<br />

schuldeiser tot aan de definitieve verdeling er<strong>van</strong> verzet aantekenen tegen een verdeling<br />

buiten hun aanwezigheid (art. 882 BW) 404 . De gemeenschappelijke schuldeisers of<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de boedelgemeenschap, die zich op de activa <strong>van</strong> die gemeenschap als<br />

dusdanig kunnen verhalen en de verdeling niet moeten afwachten (zie de bespreking in<br />

hoofdstuk IV), kunnen in die hoedanigheid geen verzet aantekenen. Indien zij echter ook<br />

schuldeiser zijn <strong>van</strong> de deelgenoot, kunnen ze dat uit dien hoofde wel (verschil tussen bv. een<br />

nalatenschap die zuiver aanvaard werd en een andere) 405 .<br />

Om verzet aan te tekenen moet men reeds een schuldvordering hebben, maar die moet nog<br />

niet opeisbaar zijn (zelfde beginsel als bij de actio pauliana) 406 . Men moet geen intentie <strong>van</strong><br />

bedrieglijke benadeling door de deelgenoten aantonen, de maatregel dient om benadeling te<br />

voorkomen 407 .<br />

404 Zie uitvoerig P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, 82 v.<br />

405 P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 90-91.<br />

406 P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 91.<br />

407 P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 92.<br />

165


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Er zijn geen vormvereisten voor het verzet, maar omgekeerd geldt er ook niet in het algemeen<br />

een voorafgaande publiciteit voor de verdeling <strong>van</strong> een gemeenschappelijk vermogen. Het<br />

verzet is mogelijk zodra er een gemeenschappelijk vermogen is en zolang de verdeling niet<br />

voltrokken 408 is (sinds de afschaffing <strong>van</strong> de homologatie geldt bij wijziging <strong>van</strong> een<br />

huwelijksgoederenstelsel de bijzondere termijn <strong>van</strong> 1 jaar uit art. 1319bis GerW niet meer 409 ).<br />

Het verzet werkt relatief, d.w.z. enkel ten gunste <strong>van</strong> die schuldeiser die het aantekent (vgl.<br />

eveneens de pauliana).<br />

Het verzet heeft tot gevolg dat de verzetdoende schuldeiser betrokken moet worden in de<br />

verdeling als belanghebbende derde; daardoor wordt hij een "noodzakelijke partij" bij de<br />

verdelingsverrichtingen. Het verzet geldt niet als beslag en schept geen<br />

beschikkingsonbevoegdheid voor de deelgenoten (zo zal een bedrigelijke verkoop <strong>van</strong> een<br />

gemeenschappelijk goed door de deelgenoten hierdoor niet getroffen worden; daartoe zal men<br />

de gemeenrechtelijke pauliana moeten instellen) 410 . Anderzijds is de gelding <strong>van</strong> het verzet<br />

niet beperkt in tijd zoals een beslag.<br />

ii) Tussenkomst in de verdeling<br />

Ongeacht of ze verzet hebben gedaan of niet, kunnen schuldeisers kunnen in eigen naam<br />

“tussenkomen” in de verdeling <strong>van</strong> een mede-eigendom om na te gaan of hun rechten daarbij<br />

niet worden genegeerd (art. 1561 II GerW). Een schuldeiser die verzet heeft aangetekend<br />

moet daartoe wel uitgenodigd worden. Bij miskenning hier<strong>van</strong> kan de schuldeiser de<br />

verdeling die hem benadeelt aanvechten zonder enig bedrieglijk opzet te moeten bewijzen (zie<br />

de bespreking bij de actio pauliana, hoger Afdeling D).<br />

iii) Boedelscheiding<br />

De schuldeisers <strong>van</strong> een nalatenschap (inbegrepen de legatarissen) kunnen ook de<br />

boedelscheiding vorderen om de nalatenschap afgescheiden te houden <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong><br />

de erfgenaam (en dus niet in concurrentie te komen met de schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenamen).<br />

2° Curatieve maatregelen of herstelmaatregelen<br />

a) De actio pauliana en herstelmaatregelen bij faillissement<br />

408 P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 95 argumenteert tegen de heersende leer in dat het nog niet<br />

overgeschreven zijn in de hypotheekregisters niet rele<strong>van</strong>t is, maar enkel de vaste datum <strong>van</strong> de<br />

verdelingsovereenkomst: indien de verdeling gebeurt inw eerwil <strong>van</strong> een verzet, is het immers de<br />

verdelingsovereenkomst zelf die aangevochten kan worden wordt en niet enkel de toebedeling <strong>van</strong> een<br />

(onroerend) goed.<br />

409 Zie voor de oude regeling K. VAN WINCKELEN, "Kanttekeningen inzake de bedriegelijke benadeling <strong>van</strong><br />

de rechten <strong>van</strong> schuldeisers en hun bescherming bij de wijziging <strong>van</strong> het huwelijksvermogensstelsel", noot onder<br />

Cass. 2 maart 2001, RW 2000-2001, 1596; Hof Gent 28 oktober 2004, NJW 2005, 595; Hof Gent 25 maart 1994,<br />

RW 1995-96, 572; Hof Brussel 18 september 1984, Pas. 1985 II 22.<br />

410 P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 96.<br />

166


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Deze herstelmaatregelen, die dus niet preventief, maar curatief zijn (achteraf kunnen worden<br />

genomen) werden hoger (Afdeling D. punt 6.) uitvoerig besproken.<br />

b) De zgn. "zijdelingse vordering" (art.1166 BW) 411 .<br />

De schuldeiser kan ook de rechten die zijn schuldenaar jegens een derde heeft (behalve<br />

diegene die strikt persoonlijk zijn), maar verzuimt uit te oefenen, voor rekening <strong>van</strong> die<br />

schuldenaar uitoefenen (zijdelingse vordering, Fr. action indirecte, analoog aan wat in het En.<br />

derivative action heet). Het gaat niet enkel om het optreden in rechte (instellen of voortzetten<br />

<strong>van</strong> een eis, hoger beroep aantekenen of een ander rechtsmiddel aanwenden), maar ook om<br />

andere maatregelen (stuiten <strong>van</strong> de verjaring, inschrijven <strong>van</strong> een hypotheek, vernieuwen <strong>van</strong><br />

een inschrijving, ten uitvoer leggen <strong>van</strong> een vonnis, enz.).<br />

Men noemt dit de zijdelingse vordering (Fr. action indirecte); dat is een kenmerking <strong>van</strong> de<br />

eis die op die wijze wordt ingesteld - het recht krachtens hetwelk dat geschiedt is geen<br />

"vordering" maar een bevoegdheid.<br />

Anders dan de actio pauliana gaat het hier niet om het achteraf aanvechten <strong>van</strong> een<br />

rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldenaar, maar om het “proactief” uitoefenen <strong>van</strong> een recht (inb.<br />

een bevoegdheid of wilsrecht) <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

Het gaat om een vorm <strong>van</strong> vertegenwoordiging zonder volmacht, waarvoor de bevoegdheid<br />

uit de wet zelf voortvloeit.<br />

i) Vereisten<br />

Die vertegenwoordigingsbevoegdheid <strong>van</strong> de schuldeiser vereist:<br />

a) betreffende de rechtsverhouding tussen de schuldeiser die de bevoegdheid uitoefent en zijn<br />

schuldenaar:<br />

- een opeisbare schuldvordering <strong>van</strong> de schuldeiser 412 ;<br />

- volgens sommige rechtspraak - dat de solvabiliteit <strong>van</strong> de schuldenaar in gevaar is 413 ; deze<br />

vereiste is echter in strijd met de wet.<br />

Een interessante toepassing in een zaak <strong>van</strong> een Tijdelijke Vennootschap 414 : een <strong>van</strong> de vennoten wilde een<br />

aanspraak op schadevergoeding geldendmaken jegens een opdrachtgever, de andere niet. De vennoot roept in dat<br />

dit een wanprestatie uitmaakt <strong>van</strong> de medevennoten, waardoor zij schuldeiser is en oefent zijdelings de aanspraak<br />

op schadeloossttelling <strong>van</strong> de medevennoten uit jegens de opdrachtgever.<br />

411 DE PAGE, Traité III nr. 180-202; P. WERY, "Observation sur l'action oblique", n. onder Hof Luik 15 juni<br />

1995, RRD 1995, 293; F. ’T KINT, Sûretés, nr. 27-28; VAN GERVEN, Verbintenissenrecht p. 152.<br />

412 De koper <strong>van</strong> een onverdeeld aandeel heeft een opeisbare schuldvordering jegens de verkoper, ook al zou de<br />

koper nog geen eigendomsrecht verkregen hebben: Hof Gent 30 september 2010, 11e Kamer, AR nr. 2009/1795.<br />

413 Om die reden werd de eis tegen de Staat afgewezen, aangezien die niet insolvabel zou kunnen worden: Hof<br />

Luik 5 juni 1998, JLMB 1999, 450.<br />

414 Rb. Brussel 8 december 2011, TBH <strong>2012</strong>, 317.<br />

167


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) betreffende het uit te oefenen recht :<br />

aa) dat het recht niet strikt persoonlijk <strong>van</strong> aard is en aldus door een vertegenwoordiger kan<br />

worden uitgeoefend 415 .<br />

Voorbeelden uit de rechtspraak <strong>van</strong> niet door de schuldeiser uitoefenbare rechten zijn:<br />

- de nietigverklaring <strong>van</strong> een huwelijk 416 ,<br />

- de aanspraak op vergoeding wegens arbeidsongeschiktheid 417 ,<br />

- de herroeping <strong>van</strong> een schenking tussen echtgenoten (art. 1096 BW);<br />

- volgens sommige rechtspraak alimentatievorderingen 418 ;<br />

- het verzet tegen een exequaturbeslissing in de zin <strong>van</strong> art. 43 lid <strong>van</strong> de E.Ex Verordening 419 .<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> wel uitoefenbare rechten:<br />

- de bevoegdheid tot nietigverklaring <strong>van</strong> een vermogensrechtelijke overeenkomst;<br />

- de bevoegdheid tot inkorting <strong>van</strong> een gift 420 ;<br />

- de aanspraak op verdeling (uitdrukkelijk zo volgens art. 1561 GerW in geval <strong>van</strong> beslag, maar ook meer<br />

algemeen) 421 . De uitsluiting <strong>van</strong> een retroactieve actio pauliana in art. 1167 BW (verwijzing naar art. 882 BW)<br />

betreft dus niet de zijdelingse vordering <strong>van</strong> art. 1666 BW 422 .<br />

bb) de nalatigheid (verzuim) <strong>van</strong> de gerechtigde schuldenaar zelf in de uitoefening er<strong>van</strong> - een<br />

voorafgaande ingebrekestelling is evenwel niet vereist 423 ;<br />

- afwezigheid <strong>van</strong> enig georganiseerd bewind over dat recht, ingevolge waar<strong>van</strong> een<br />

bewindvoerder tot taak zou hebben het recht uit te oefenen (i.h.b. vereffeningsbewind) 424 .<br />

cc) geen geldige afstand <strong>van</strong> recht door de gerechtigde 425 .<br />

De schuldeiser kan, overeenkomstig het algemeen beginsel, niet meer rechten uitoefenen dan<br />

de schuldenaar heeft; de persoon tegen wie door middel <strong>van</strong> de zijdelingse vordering wordt<br />

415 A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, (1641) 1660.<br />

416 Rb. Hasselt 18 februari 1998, TBBR 1999, 64<br />

417 Hof Luik 28 juni 1991, RRD 1992, 226.<br />

418 DE PAGE I, 561; J. GERLO, Onderhoudsgelden, 37; Hof Brussel 9 maart 2005, NjW 2006, 656; Rb. Gent<br />

18 oktober 2007, RW 2008-2009, 1522. Het betrof hier in beide gevallen wel een schuldvordering tot alimentatie<br />

jegens nakomelingen, ingesteld door het ziekenhuis <strong>van</strong> de ascendent. Minstens wanneer er reeds een<br />

uitvoerbare titel bestaat voor zo’n aanspraak kan deze m.i. echter wel zijdelings worden uitgeoefend.<br />

419 HvJ 23 april 2009, C-167/08, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:62008J0167:NL:HTML.<br />

420 (Rb. Brussel 7 oktober 1996, FJF 1996, 493 = T.Not. 1997, 406.<br />

421 LAURENT, X nr. 253; AUBRY & RAU – ESMEIN, Cours, X, § 621bis; DE PAGE, IX, nr. 1089, 4° en<br />

1106 en 1109; DEKKERS-VERBEKE., Handboek burgerlijk recht, III p. 254 nr. 427: Hof Gent 30 september<br />

2010, 11e Kamer, AR nr. 2009/1795.<br />

422 Hof Gent 30 september 2010, 11e Kamer, AR nr. 2009/1795.<br />

423 A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, (1641) 1660 met verwijzing Hof Luik 5 juni 1998, JLMB 1999, 450;<br />

Rb. Gent 24 oktober 2000, RGCF 2003, 51.<br />

424 Vgl. ook voor een vereffenaar <strong>van</strong> een vennootschap Rb. Gent 24 oktober 2002, RGCF 2003, 51.<br />

425 A contrario Rb. Brussel 7 oktober 1996, FJF 1996, 493 = T.Not. 1997, 406.<br />

168


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

geageerd, kan dan ook alle verweermiddelen opwerpen die hij tegen de gerechtigde<br />

schuldenaar kan opwerpen 426 .<br />

NB. In bijzondere gevallen kan een schuldeiser toch voor rekeneing <strong>van</strong> zijn schuldenaar een aanspraak<br />

uitoefenen waar<strong>van</strong> deze afstand heeft gedaan, zoals de “minderheidsvordering” <strong>van</strong> aandeelhouders jegens een<br />

bestuurder die <strong>van</strong> de meerderheid kwijting krijgt – zie art. 290? 416, 562 Wb.Venn.<br />

ii) Wijze <strong>van</strong> optreden<br />

De schuldeiser handelt in eigen naam, maar wel voor rekening <strong>van</strong> zijn schuldenaar (ook al<br />

doet hij dat feitelijk in zijn eigen belang) 427 . Aangezien de bevoegdheid evenwel ook <strong>van</strong><br />

materieelrechtelijke aard is, is het niet nodig dat de schuldeiser in de processtukken vermeldt<br />

dat hij “qualitate qua” optreedt; het volstaat dat uit de inhoud blijkt dat het om een zijdelingse<br />

vordering gaat.<br />

Aangezien de bevoegdheid maar geldt zolang de gerechtigde in verzuim is, kan deze het<br />

geding in eigen naam hervatten of in eigen naam de uitoefening <strong>van</strong> het recht overnemen 428 ;<br />

wanneer dat gebeurt verliest de schuldeiser zijn hoedanigheid.<br />

iii) Rechtsgevolgen<br />

Aangezien de handeling gesteld wordt voor rekening <strong>van</strong> de schuldenaar, komt de eventuele<br />

opbrengst er<strong>van</strong> ook in het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar terecht, en niet in dat <strong>van</strong> de<br />

agerende schuldeiser 429 . De schuldeiser kan dus niet krachtens de zijdelingse vordering eisen<br />

dat aan hem rechtstreeks wordt betaald 430 .<br />

De bevoegdheid verschaft de persoon die ze uitoefent geen voorrang. Daardoor verschilt de<br />

(bevoegdheid tot) zijdelingse vordering <strong>van</strong> de in Deel V. besproken rechtstreekse<br />

vorderingen, die wél voorrang verschaffen. Anderzijds kan de schuldeiser door middel <strong>van</strong> de<br />

zijdelingse vordering wel handelen voor hogere bedragen dan zijn eigen schuldvordering.<br />

Voor zover andere schuldeisers geen aanspraken geldend maken, mag hij wel vragen dat de<br />

opbrengst <strong>van</strong> de actie hem wordt toegekend, d.i. door hem mag worden geïnd en in<br />

schuldvergelijking gebracht met zijn schuldvordering. Wanneer andere schuldeisers de<br />

schuldvordering mee uitoefenen of daarin tussenkomen, ontstaat er een (beperkte)<br />

samenloop 431 .<br />

426 Bv. kh. Luik 1 oktober 1997, Bull.Bel. 1999, 904.<br />

427 Ten onrechte oordeelde Hof Luik 24 juni 1998, TBBR 1998, 409, dat een zijdelingse vordering ingesteld in<br />

eigen naam, niet ont<strong>van</strong>kelijk is. Wel is het juist dat de eiser geen veroordeling voor eigen rekening mag eisen.<br />

Zie wel DE PAGE, Traité III, 206 nr. 180.<br />

428 Zie Hof Luik 24 juni 1998, TBBR 1999, 409; Cass. 26 januari 1984, RW 1984-85, 1302 = JT 1985, 375.<br />

429 Zie bv. Hof Brussel 5 december 1991, JLMB 1993, 74 noot J.F. JEUNEHOMME; Hof Luik 15 juni 1995,<br />

RRD 1995, 292 noot P. WERY; Hof Luik 5 juni 1998, JLMB 1999, 450; Hof Bergen 10 januari 2000, RGAR<br />

2001 nr. 13.434; Rb. Gent 24 oktober 2002, RGCF 2003, 51.<br />

430 Dergelijke eis is onont<strong>van</strong>kelijk volgens Hof Luik 15 juni 1995, RRD 1995, 293 n. P. WERY; Hof Luik 24<br />

juni 1998, TBBR 1999, 409; m.i. is ze veeleer ongegrond, omdat de eiser geen aanspraak heeft op de verweerder.<br />

431 DIRIX & DECORTE, (2006) p. 34 nr. 38 met verwijzingen.<br />

169


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De zijdelingse vordering tot inning <strong>van</strong> een schuldvordering <strong>van</strong> de schuldenaar op een derde<br />

komt in de praktijk zelden voor, aangezien omzeggens steeds ook een bewarend of uitvoerend<br />

derdenbeslag mogelijk is, met verder reikende gevolgen. Bij andere rechten kan een<br />

zijdelingse vordering nuttig zijn (bv. zijdelings een eis tot verdeling instellen).<br />

3° Informatieplichten<br />

Zie Afdeling F.<br />

d. Ontbinding of verdeling vorderen<br />

Wanneer de schuldenaar mede-eigenaar is <strong>van</strong> goederen hebben de schudleisers in beginsel het recht om bij<br />

wanbetaling de verdeling te vorderen <strong>van</strong> die activa, zodat ze zich op het aandeek <strong>van</strong> de schuldenaar kunnen<br />

verhalen.<br />

Indien schuldeiser een rechtspersoon is die niet nakomt, kan het zijn dat de schuldeisers de ontbinding kunnen<br />

vorderen. In welke gevallen dat kan, wordt in de diverse wetten op de verschillende vormen <strong>van</strong> rechtspersoon<br />

besproken. Voor schuldeisers is dit vooral vabn belang wanneer de rechtspersoon geen handelaar is en dus niet<br />

failliet kan worden verklaard. De ontbinding biedt voor de schudleisers het voordeel dat het vermogen onder<br />

bewind komt <strong>van</strong> een vereffenaar, die een samenloop moet organiseren (zie in Deel IX de bespreking <strong>van</strong> de<br />

vereffening <strong>van</strong> rechtspersonen).<br />

e. Wettelijke mogelijkheden om de toename <strong>van</strong> het passief te belemmeren<br />

Sommige <strong>van</strong> de hierboven genoemde preventieve en curatieve maatregelen kunnen ook<br />

gebruikt worden om de toename <strong>van</strong> het passief te verhinderen of ongedaan te maken.<br />

Daarnaast beschikt de schuldeiser meermaals over de mogelijkheid een samenloop uit te<br />

lokken; samenloop fixeert de onderlinge verhouding tussen schuldeisers en beperkt de<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> nieuwe schulden (tot boedelschulden). Deze rechtsfiguur kwam hoger reeds<br />

beknopt aan bod en wordt verder (hoofdstuk V afdeling C punt 3) uitvoeriger besproken.<br />

6. Maatregelen om zich <strong>van</strong> deelname aan collectieve procedures te verzekeren, genomen<br />

vooraleer er een beslag is - Registratie <strong>van</strong> verzet in het centraal beslagberichtenbestand<br />

Op de eerste plaats moeten schuldeisers proberen op tijd een uitvoerbare titel te verkrijgen om<br />

te kunnen delen in de opbrengst wanneer er een beslag komt. Daarnaast zijn er nog enkele<br />

meer specifieke maatregelen.<br />

Door de inwerkingtreding <strong>van</strong> het centraal Beslagberichtenbestand (officiële naam : “centraal<br />

bestand <strong>van</strong> berichten <strong>van</strong> beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling”) op<br />

29 januari 2011, beschikken de schuldeisers over bijkomende mogelijkheden 432 .<br />

432 Voor bespreking <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 29 mei 2000, zie o.m. E. DIRIX & S. BRIJS, “De centralisatie <strong>van</strong> de<br />

beslagberichten en andere wijzigingen aan het beslagrecht”, RW 2000-2001, 41 v.; S. BRIJS, “Het centraal<br />

170


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In beginsel hebben dergelijke volmachten geen zakelijke werking. Hoewel ze niet<br />

faillissementsvast zijn voor de toekomst, kan er toch gebruik <strong>van</strong> worden gemaakt tot aan de<br />

samenloop.<br />

In uitzonderlijke gevallen kent ons recht figuren waar de bevoegdheid <strong>van</strong> de gevolmachtigde een sterkere<br />

werking heeft, bv. in beperkte mate de figuur <strong>van</strong> de testamentaire executele (testamentuitvoerder).<br />

172


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING F. Informatieplichten jegens en informatiebronnen voor de<br />

schuldeiser.<br />

Informatie over het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar en over de ontwikkeling <strong>van</strong> zijn<br />

activiteiten is natuurlijk <strong>van</strong> groot belang voor de schuldeiser, zowel preventief als curatief,<br />

d.i. zowel bij het verlenen <strong>van</strong> krediet, het handhaven er<strong>van</strong>, als het nemen <strong>van</strong> verhaal op de<br />

schuldenaar of eventueel op derden 435 . Zonder volledigheid na te streven, behandelen we hier<br />

enkele regels in verband met rele<strong>van</strong>te informatiebronnen.<br />

1. Informatie- en bewaarplichten <strong>van</strong> de schuldenaar zelf.<br />

a. Contractuele plichten<br />

Vaak zullen er bepaalde informatieplichten <strong>van</strong> de schuldenaar bedongen zijn in overeenkomsten waarin krediet<br />

wordt verleend, plichten die onder andere ook mee tot doel hebben de schuldeiser informatie over de<br />

verhaalsmogelijkheden te bezorgen. Onder meer in samenhang met de contractuele bestuursbeperkingen (zie<br />

hoger Afdeling E punt 5.a.) vinden we zulke plichten.<br />

b. Buitencontractuele plichten<br />

Er bestaat in ons recht geen algemene informatieplicht <strong>van</strong> de schuldenaar jegens zijn<br />

schuldeisers met betrekking tot zijn vermogen. Wel bestaan er:<br />

- zekere verplichtingen wanneer er een samenloop op het gehele vermogen ontstaat (zie<br />

verder Hoofdstuk V en Deel IX)<br />

- een verplichting tot gedetailleerde informatie over zijn vermogen en recente vervreemdingen<br />

wanneer een schuldenaar een collectieve schuldenregeling aanvraagt (art. 1675/4 § 2, 7°<br />

GerW, zie verder) of een gerechtelijke reorganisatie aanvraagt.<br />

Maar ons recht kent bv. niet de verplichte vermogensverklaring jegens elke schuldeiser met<br />

een uitvoerbare titel (de vermogensverklaring of déclaration de patrimoine) die in sommige<br />

andere rechtsstelsels bestaat.<br />

Wel bestaat er sinds 1 juli 2006 een informatieplicht <strong>van</strong> werkgevers die meer dan twee<br />

kwartalen achterstaan bij de inningsinstelling <strong>van</strong> sociale zekerheidsbijdragen: zij moeten op<br />

eerste verzoek mededeling doen <strong>van</strong> de klanten of andere derden die hen bedragen<br />

verschuldigd zijn en de openstaande bedragen (art. 40ter RMZ-Wet, zoals ingevoegd bij W.<br />

20 juli 2006). Sanctie is een mogelijke persoonlijke (en hoofdelijke) aansprakelijkheid <strong>van</strong> de<br />

bestuurders voor de verschuldigde sociale bijdragen.<br />

435 Zie over de problematiek <strong>van</strong> de vereiste informatie onder meer R. DE CORTE, “Informatie tot zekerheid”,<br />

TPR 1983, 343 v.; A. VERBEKE, “Informatie over andermans vermogen, belangenafweging tussen het recht op<br />

privacy <strong>van</strong> de schuldenaar en het recht op informatie <strong>van</strong> de schuldeiser”, RW 1993-94, 1129 v.; Ch.<br />

WINANDY, “La vie privée et le patrimoine”, Ann. Dr. 1984, 99 v.; DIRIX & DE CORTE, (2006) nr. 90 en v.;<br />

A. VERBEKE, "Vermogensinformatie. Noodzaak voor een evenwichtig executierecht", in De sociale en<br />

economische rol <strong>van</strong> de gerechtsdeurwaarder, Story Brussel 2000, 146 v.<br />

173


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Boekhoudplichten<br />

Ook wanneer er geen algemene verplichting bestaat deze informatie aan de schuldeisers ter beschikking te<br />

stellen, bestaan er natuurlijk op ruime schaal boekhoudplichten (wat de openbaarheid betreft, zie verder onder<br />

meer de Balanscentrale ondernemingen). De boekhoudverplichting heeft zowel een preventieve functie (in het<br />

bijzonder wanneer er een externe controle is georganiseerd, zoals met name die <strong>van</strong> een commissaris-revisor <strong>van</strong><br />

een onderneming) als een curatieve functie.<br />

2. Plichten <strong>van</strong> derden<br />

Informatieplichten <strong>van</strong> derden die de schuldeiser de mogelijkheid (moeten) geven om verhaal<br />

te namen, zijn in uiteenlopende vormen te vinden.<br />

1° Fiscale en parafiscale verwittigingsplicht<br />

Bij bepaalde handelingen <strong>van</strong> openbare ambtenaren (notarissen en gerechtsdeurwaarders) en<br />

bij de overname <strong>van</strong> een onderneming geldt er een verplichting de (trans)actie aan de fiscus<br />

en inningsinstellingen <strong>van</strong> de sociale zekerheid te verwittigen, op straffe <strong>van</strong> hoofdelijke<br />

aansprakelijkheid voor de mislopen belastingen of sociale bijdragen. De aansprakelijkheid<br />

komt verder nog aan bod, hier bespreken we de verwittigingsplicht als dusdanig.<br />

a) Authentieke akten betreffende onroerend goed 436<br />

Verwittigingsplicht: De openbaar ambtenaar 437 heeft een verplichting tot kennisgeving (Fr.<br />

notification) indien hij belast wordt met het verlijden - in België - <strong>van</strong> een authentieke akte<br />

betreffende:<br />

- de vervreemding <strong>van</strong> een registergoed (onroerend goed of schip of vaartuig) of de vestiging<br />

<strong>van</strong> zakelijke rechten erop (andere dan erfdienstbaarheden), of<br />

- fusies, splitsingen e.a. transacties onder algemene titel waarin ook onroerende goederen zijn<br />

begrepen.<br />

436 Zie R. DEBLAUWE, “De fiscale notificaties bij verkoop op onroerend beslag”, T. Not. 1984, 65; L.<br />

WEYTS, “De fiscale notificaties inzake directe belastingen en het notariaat”, T. Not. 1977, 161-177 en 193-204;<br />

L. WEYTS, in Notarieel fiscaal recht, Kluwer Mechelen 2005, deel I,...; F. DESTERBECK, “De notaris en de<br />

invordering <strong>van</strong> directe belastingen en BTW”, RW 1986-87, 561 v.; F. DESTERBECK, “Aansprakelijkheid en<br />

plichten <strong>van</strong> notarissen in verband met de invordering <strong>van</strong> directe belastingen", T.Not. 1986, 194 v.; L. WEYTS,<br />

“De notaris en de invordering <strong>van</strong> de inkomstenbelastingen” en BTW” in <strong>Storme</strong> & Van Crombrugge, Actuele<br />

problemen <strong>van</strong> fiscaal recht, Kluwer Antwerpen 1989, 89-99; G. VANDENBERGHE, “Fiscale notificatie bij<br />

aankoop met hypothecaire lening?”, NFM 1993, 279; T. DENOTTE, "Les notifications fiscales notariales en<br />

matière d'impôts directs", RGEN 2001 nr. 25.190, p. 546 v. Zie ook F. BORGER en H. PEETERS,<br />

"Verplichtingen en aansprakelijkheden <strong>van</strong> de notaris bij de invordering <strong>van</strong> BTW", NFM 5, p. 112 v.; B.<br />

PEETERS, Belastingrecht, nr. 442; E. DIRIX, "Het vereenvoudigd fiscaal derdenbeslag", in DIRIX &<br />

TAELMAN, Fiscaal executierecht; J. SPEECKE, "Beslag en verbeurdverklaring in het fiscaal recht", in Beslag<br />

en collectieve schuldenregeling, (255) m.b. 297 v.; D. MICHIELS, "De fiscus en de rangregeling", RW 2006-<br />

2007, 1759 v.<br />

437 Notaris, aankoopcomité, provinciegouverneur, burgemeester of andere ambtenaar die een dergelijke akte<br />

kan verlijden.<br />

174


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Die plicht geldt niet voor louter declaratieve akten zoals een verdeling 438 ; het is dus <strong>van</strong><br />

belang te weten welke handelingen louter declaratief zijn; dit wordt in de handboeken<br />

goederenrecht besproken.<br />

Vooraleer een dergelijke akte te verlijden is hij verplicht om kennis te geven <strong>van</strong> de<br />

voorgenomen transactie:<br />

- aan de belastingont<strong>van</strong>gers - zowel de ont<strong>van</strong>ger der directe belastingen 439 , de BTWont<strong>van</strong>ger<br />

indien de vervreemder Btw-plichtige is 440 , in het Vlaams Gewest de Vlaamse<br />

Belastingdienst (dit i.v.m. met de onroerende voorheffing en de planbatenheffing) 441 , de<br />

provincie-ont<strong>van</strong>ger als de gemeenteont<strong>van</strong>ger 442 ;<br />

- alsook, indien de vervreemder een zelfstandige activiteit uitoefent of een werkgever is die<br />

onderworpen is of was aan sociale bijdrageplicht, aan de inningsinstellingen <strong>van</strong> sociale<br />

zekerheidsbijdragen 443 .<br />

De schuldenaar kan de verwittiging toevertrouwen aan een bank (die dan de<br />

verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de notaris overneemt) (art. 440 WIB, 93decies WBTW, 23ter § 9<br />

SSZ-Besluit; evenwel niet voorzien in art. 41quater RMZ-Wet) (de bank kan anders dan de<br />

notaris niet elektronisch verwittigen, maar enkel per aangetekende brief).<br />

Bij in het buitenland verleden akten geldt die verplichting niet, doch worden de fiscus en de sociale<br />

verzekeringskas (maar niet de RMZ) beschermd doordat die akte niet kan worden overgeschreven of<br />

ingeschreven op het Belgische hypotheekkantoor dan na attest <strong>van</strong> de bevoegde ont<strong>van</strong>gers en de sociale<br />

verzekeringskas dat de door de vervreemdende eigenaar of vruchtgebruiker verschuldigde belastingen c.q.<br />

sociale bijdragen betaald zijn dan wel reeds een wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de fiscus of sociale verzekeringskas<br />

werd ingeschreven 444 .<br />

438 L. WEYTS, in Notarieel fiscaal recht, Kluwer Mechelen 2005, deel I, 67 nr. 75; D. MICHIELS, RW 2006-<br />

2007, (1759) 1760; T. DENOTTE, "Notifications fiscales et cessions de droits indivis", RGEN 2001, 340; Rb.<br />

Mechelen 10 februari 2009, RGEN 2009, 208; Hof Antwerpen 19 juni 2007, TFR 2008, 347 n. J. VERSTAPPEN<br />

"Fiscale verwittigingen door de notaris en actio pauliana in geval <strong>van</strong> afstand <strong>van</strong> onverdeelde gerechtigdheden"<br />

= T.Not. 2009, 18 met artikel C. DE WULF<br />

439 Art. 433 § 1 WIB.<br />

440 Art. 62 WBTW verplicht de BTW-plichtige die hoedanigheid kenbaar te maken aan de openbare ambtenaar<br />

en art. 93 ter WBTW verplicht de notaris daarnaar navraag te doen.<br />

441 Zie art. 20, 1° Decreet 20 juni 2000; art. 26.18 CRO, dat verwijst naar het WIB.<br />

442 Art. 433 tot 435 WIB zijn immers toepasselijk op provincie- en gemeentebelastingen. Krachtens art. 12 Wet<br />

<strong>van</strong> 24 december 1996 betreffende de provincie- en gemeentebelastingen en (<strong>van</strong>af 1 januari 2009) het Decreet<br />

<strong>van</strong> 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure <strong>van</strong> provincie- en<br />

gemeentebelastingen.<br />

443 Voor zelfstandigen de sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, art. 23ter § 1 v. SSZ-Besluit, in werking 1<br />

januari 2006; voor werkgevers de RSZ (in werking op 1 maart 2007 voor alle akten <strong>van</strong>af 16 april 2007), de<br />

Hulp- en Voorzorgskas zeevarenden (zie in dit verband ook art. 3 <strong>van</strong> an de besluitwet <strong>van</strong> 7 februari 1945<br />

betreffende de maatschappelijke veiligheid <strong>van</strong> de zeelieden ter koopvaardij) en de RSZ provinciale en<br />

plaatselijke overheidsdiensten (art. 41quater § 1 v. RMZ-Wet). Literatuur, zie I. VERMANDER, “De<br />

notificatieplicht <strong>van</strong> de notaris voor de sociale zekerheid <strong>van</strong> zelfstandigen bij overdracht <strong>van</strong> onroerend goed en<br />

bij hypotheekvestiging”, NNK 2008/2 p. 43 v.<br />

Dit dient voor elke vervreemder afzonderlijk te gebeuren, ook wanneer het om echtgenoten gaat (die voor de<br />

sociale zekerheid zelfstandigen elk apart worden beschouwd).<br />

444 Zie art. 441 WIB 1992, art. 93undeciesA BTW-Wetboek, art. 23 ter § 7 SSZ-Besluit.<br />

175


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Termijn: De kennisgeving moet meer dan 12 werkdagen 445 op voorhand gebeuren. Anderzijds<br />

blijft ze maar 3 maanden geldig 446 .<br />

Vorm: De wetsbepalingen specifiëren op welke wijze de verwittiging kan geschieden 447 , in de<br />

meeste gevallen uitsluitend per elektronisch aangetekend schrijven ("bericht 1" genaamd) (en<br />

voor de inningsinstellingen SZ in beginsel via de Kruispuntbank sociale zekerheid 448 ), en<br />

subsidiair (wanneer elektronische verwittiging niet mogelijk is door overmacht of technische<br />

storing) per papieren aangetekend schrijven (aan de fiscus) of met vaste dagtekening (aan de<br />

sociale zekerheidsinstellingen). De notariële verwittiging omvat gegevens betreffende de<br />

identiteit <strong>van</strong> de vervreemder, het betroffen goed en de aard <strong>van</strong> de akte.<br />

Nut. Deze verwittiging moet aan de fiscus en de inningsinstellingen de kans geven om:<br />

- door middel <strong>van</strong> een zgn. (para)fiscale kennisgeving (notificatie) bewarend derdenbeslag te<br />

leggen (in vereenvoudigde vorm) op de gelden die de notaris ingevolge de akte zou<br />

ont<strong>van</strong>gen 449 , dus de prijs <strong>van</strong> het te vervreemden goed of de som die ingevolge de hypotheek<br />

zou worden uitgeleend (zie hoger Afdeling E. 5.c.1°a) over de vorm <strong>van</strong> die kennisgeving);<br />

sinds de wetswijzigingen <strong>van</strong> 2007 en 2008 450 geldt die notificatie die bij alle verkopingen<br />

met zuiverende werking tevens als verzet op de prijs 451 ; aangezien het om een<br />

executiehandeling gaat is het geen bestuurshandeling in de zin <strong>van</strong> de Wet Motiveringsplicht<br />

die gemotiveerd moet worden 452 - wel kan de notificatie onder omstandigheden onrechtmatig<br />

zijn wegens rechtsmisbruik.<br />

445 De zaterdag geldt hier als werkdag, dus 2 weken.<br />

446 Indien de akte niet binnen de 3 maanden wordt verleden, vervalt de verwittiging en dient ze opnieuw te<br />

gebeuren, zie art. 433 § 2 WIB; art. 23ter § 1 IV SSZ-Besluit; art. 41quater § 1 laatste zin RMZ-Wet.<br />

447 Zie art. 433 WIB (zoals ver<strong>van</strong>gen door de Wet houdende diverse bepalingen I <strong>van</strong> 24 juli 2008) en 434<br />

WIB voor de federale fiscus, alsook art. 210bis KB/WIB; het modelformulier bepaald door Min.B. 28 oktober<br />

2009 (B.S. 13 november 2009)art. 93ter § 1 WBTW; voor de Vlaamse belastingont<strong>van</strong>gers krachtens art. 40 en<br />

41 <strong>van</strong> het Decreet <strong>van</strong> 19 december 2003; voor de sociale verzekeringskas zelfstandigen art. 23 ter § 1 II SSZ-<br />

Besluit en art. 41 quater § 1 II RMZ-Wet, beiden zoals gewijzigd door de Wet diverse bepalingen-I <strong>van</strong> 27<br />

december 2006.<br />

448 De toepassingssoftware <strong>van</strong> het e-notariaat zoekt zelf op basis <strong>van</strong> het identificatienummer<br />

(rijksregisternummer, bisregisternummer of ondernemingsnummer) de aansluiting <strong>van</strong> de betrokkene uit in de<br />

Kruispuntbank, die deze automatisch naar de betrokken instellingen doorzendt. Indien er niet binnen de 3,5 uur<br />

na verzending een ont<strong>van</strong>gstbewijs terugkomt, mag de notariële verwittiging per aangetekende brief gebeuren<br />

(naar alle rele<strong>van</strong>te instellingen).<br />

449 Art. 434 en 435 § 1 WIB 1992; art. 93quater en 93 quinquies § 1 WBTW; art. 23ter § 2 en 3 SSZ-Besluit;<br />

art. 41quater § 2 en 3 RMZ-Wet.<br />

450 Voordien gold de kennisgeving (notificatie) enkel als bewarend beslag en niet als verzet op de prijs: Hof<br />

Gent 10 februari 2005, RW 2006-2007, 230; Cass. 17 november 2006, F.05.0050.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20061117-4 = Staat (FOD Financiën) t.<br />

Leaseplan Fleet Management, gemeente Middelkerke e.a., RW 2006-2007, 1759 n. D. MICHIELS = TBO 2007,<br />

205 n. I. VERHAEGHE “Het toegangsticket <strong>van</strong> de fiscus tot de rangregeling, volgend op de openbare verkoop<br />

<strong>van</strong> een onroerend goed na beslag”.<br />

451 Voor de inkomstenbelastingen en de BTW zijn art. 435 WIB en 93 quinquies WBTW gewijzigd door art. 69<br />

en 77 <strong>van</strong> de Programmawet <strong>van</strong> 27 april 2007 (en nadien door de Wet Diverse bepalingen-I <strong>van</strong> 24 juli 2008);<br />

voor de sociale schulden zijn de RMZ-Wet en het SSZ-Besluit gewijzigd door art. 34 en 58 <strong>van</strong> de Wet Diverse<br />

bepalingen-I <strong>van</strong> 8 juni 2008.<br />

452 Cass. 10 november 2000, Pas. I 615; J. DEBLANDRE, "Motivation formelle des actes administratifs",<br />

RGEN 1992, 279; L. WEYTS, Notarieel fiscaal recht, I (2005), 77.<br />

176


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- een wettelijke hypotheek te nemen op het te vervreemden of bezwaren goed (wat kan<br />

gedurende 8 werkdagen) - dit is met name <strong>van</strong> belang indien de overeengekomen prijs<br />

onvoldoende is om de fiscale schulden te betalen (bij een zuiverende verkoop helpt dit de<br />

fiscus niet, want die hypotheek kan dan toch doorgehaald worden op grond <strong>van</strong> het notarieel<br />

getuigschrift dat de notaris aan de koper zal verlenen);<br />

- en verplicht de notaris in de gevallen waar er geen rangregeling moet worden opgemaakt<br />

(dus buiten de zuiverende verkoop) tot afgifte, binnen 8 dagen na het verlijden <strong>van</strong> de akte,<br />

<strong>van</strong> de genotificeerde bedragen uit de gelden die hij krachtens de akte onder zich houdt, tenzij<br />

er een samenloop is met andere schuldeisers.<br />

Zowel voor de fiscale kennisgeving, de wettelijke hypotheek als de afgifteplicht komen in<br />

beginsel slechts in aanmerking: zekere en vaststaande inkomstenbelastingen, BTW-schulden<br />

die het voorwerp zijn <strong>van</strong> een uitvoerbare titel of een dwangbevel en sociale<br />

zekerheidsschulden die het voorwerp zijn <strong>van</strong> een uitvoerbare titel of een dwangbevel 453 .<br />

Opmerking.<br />

De vraag rijst of de verwittigingsplicht wel bestaat indien de fiscus toch niet meer tot<br />

notificatie of inschrijving <strong>van</strong> een wettelijke hypotheek kan overgaan, zoals volgens sommige<br />

rechtspraak het geval is, onder meer ook na ontbinding <strong>van</strong> een vennootschap (zie de<br />

bespreking bij bewarend derdenbeslag, derdenbeslag in Deel V en wettelijke hypotheek in<br />

Deel VII).<br />

Tweede verwittigingsplicht of plicht tot tegennotificatie:<br />

Indien de fiscus of inningsinstelling een derdenbeslag notificeert moet de notaris nagaan of hij<br />

uit de sommen die hij krachtens de akte onder zich houdt de door de fiscus of<br />

inningsinstelling gevorderde sommen kan betalen; is dit niet het geval dan dient hij een<br />

tweede verwittiging te verrichten 454 (zgn. tegennotificatie, in beginsel eveneens electronisch).<br />

Deze moet gebeuren uiterlijk de eerste werkdag na het verlijden <strong>van</strong> de akte (bij een verkoop<br />

op beslag is dat de verkoop uit de hand indien die zo plaatsvindt en het proces-verbaal <strong>van</strong><br />

toewijzing bij veiling).<br />

Betwist is of er in geval <strong>van</strong> verkoop ingevolge uitvoerend beslag, er bij het opmaken <strong>van</strong> de rangregeling<br />

eveneens een tegennotificatie door de notaris aan de fiscus en inningsinstelling dient te gebeuren (de<br />

belastingschuld of sociale zekerheidsschuld kan intussen immers aangegroeid zijn) 455 .<br />

Deze regeling houdt met name een risico in voor kopers die reeds een belangrijk voorschot betaald hebben<br />

buiten de notaris om.<br />

Aansprakelijkheid:<br />

453 Art. 435 § 1 II WIB, art. 93quinquies § 1 II WBTBW; art. 23ter § 3 II SSZ-Besluit, art. 41 quater § 3 II<br />

RMZ-Wet.<br />

454 Art. 435 § 1 III WIB; art. 93quinquies § 1 III WBTW; art. 23ter § 3 III SSZ-Besluit, art. 41 quater § 3 III<br />

RMZ-Wet.<br />

455 Ja volgens C. ENGELS, Het uitvoerend beslag op onroerend goed en de daarbijhorende rangregeling, p.<br />

394 nr. 604; Neen volgens R. DEBLAUWE, "De fiscale notificaties bij verkoop op onroerend goed", T.Not.<br />

1984, 65 v.<br />

177


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Verwittigingsplicht: sedert 1 juli <strong>2012</strong> moeten notarissen en andere personen die verzocht<br />

worden een in art. 1240bis BW bedoelde akte of attest <strong>van</strong> erfopvolging op te maken, aan de<br />

fiscus en SZ-inningsinstellingen kennis geven <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong> zowel de overledene als de<br />

erfgenamen, legatarissen en de begunstigden <strong>van</strong> een door de overledenen gemaakte<br />

contractuele erfstelling (art. 157 Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart <strong>2012</strong>, art. 41sexies RMZ-Wet<br />

en art. 23quater SSZ-Besluit). Dit bericht minstens 12 werkdagen 464 voor de akte moet<br />

worden ter kennis gebracht 465 . Het mag omgekeerd niet ouder zijn dan 3 maanden bij het<br />

opstellen <strong>van</strong> akte of attest 466 .<br />

Nut. De fiscus en SZ-inninginstellingen hebben dan gedurende 12 werkdagen de mogelijkheid<br />

om elke zekere en vaststaande 467 belastingschuld c.q. alle schulden jegens de<br />

inningsinstelling waarvoor een titel bestaat, aan de notaris (of andere persoon) te notificeren<br />

(art. 158 (zoals gewijzigd bij W. <strong>2012</strong>).c.q. 41 sexies § 2 en 23quater § 2), waardoor:<br />

- het attest of de akte <strong>van</strong> erfopvolging niet kan vermelden dat er geen schulden zijn<br />

genotificeerd 468 , en<br />

- een schuldenaar <strong>van</strong> tegoeden <strong>van</strong> een overledene kan deze niet overeenkomstig art. 1240bis<br />

bevrijdend vrijgeven zolang niet is vastgesteld (door een attest <strong>van</strong> erfopvolging of een<br />

expeditie <strong>van</strong> akte <strong>van</strong> erfopvolging die zulks bevestigt) dat ofwel er geen kennisgeving <strong>van</strong><br />

schulden is gebeurd, ofwel de genoemde schulden zijn betaald, ofwel vermeld wordt dat de<br />

schulden met die tegeoeden kunnen worden betaald (art. 160 (zoals gewijzigd W. <strong>2012</strong>) en<br />

art. 41sexies § 4 en art. 23quater § 4). De beperkte vrijgave <strong>van</strong> tegoeden aan de<br />

langstlevende op grond <strong>van</strong> art. 1240ter BW blijft wel mogelijk.<br />

Aansprakelijkheid:<br />

- de notaris is intra vires 469 aansprakelijk voor de krachtens art. 158 c.q. art. 23quater § 2<br />

notificeerbare belastingschulden wanneer hij de kennisgeving niet doet 470 ;<br />

- de personen die tegoeden vrijgeven overeekomstig art. 1240 bis BW hoewel het attest<br />

belastingschulden vermeldt en niet vermeldt dat ze intussen betaald zijn, zijn eveneens<br />

persoonlijk aansprakelijk (tot beloop <strong>van</strong> het door hen ten onrechte vrijgegeven tegoed) 471 .<br />

Deze regel geldt echter enkel indien de schuldenaar het tegoed overeenkomstig art. 1240bis<br />

BW vrijgeeft; a contrario volgt dat de schuldenaar nog steeds bevrijd is indien de betaling<br />

464 De zaterdag geldt hier als werkdag, dus 2 weken.<br />

465 Art. 158 Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart <strong>2012</strong>; art. 41 sexies § 2 RMZ-Wet; art. 23quater § 2 SSZ-Besluit.<br />

466 Dat volgt uit art. 157 § 2 c.q. art. 41sexies § 1 lid 4 en art. 23 quater § 1 lid 4.<br />

467 Art. 158 lid 3 bepaalt voor sommige belastingen wanneer ze voor toepassing <strong>van</strong> deze regel als zeker en<br />

vaststaand worden beschouwd.<br />

468 A contrario ex art. 159, art. 41sexies § 3 en art. 23quater § 3.<br />

469 Art. 157 § 1 lid 2 en 3 bepalen nl.: “Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de<br />

aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

Wanneer het gaat om schulden lastens de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid<br />

beperkt tot de waarde <strong>van</strong> de tegoeden die toekomen aan rechtverkrijgenden waar<strong>van</strong> de identiteit vermeld is in<br />

de akte of het attest”. In dezelfde zin art. 23 quater § 1 lid 2 en 3 SSZ-Besluit en art. 41 sexies § 1 lid 2 en 3<br />

RMZ-Wet.<br />

De door de erfgenamen legatarissen of begunstigden verschuldigde successirechten vallen hier normaal niet<br />

onder, omdat die normaal nog niet opeisbaar zullen zijn.<br />

470 Art. 157 § 1 en 41 sexies § 1 en 23 quater § 1.<br />

471 Art. 160 § 2 (zoals gewijzidg W. <strong>2012</strong>) en art. 41 sexies § 4 en 23 quater § 4.<br />

180


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gebeurt conform art. 1239 of 1240 BW (aan de eigenaar of bezitter <strong>van</strong> de schuldvordering of<br />

een lasthebber <strong>van</strong> de eigenaar).<br />

2° Informatieplichten inzake successierechten<br />

De wet stelt informatieplichten jegens de fiscus in met het oog op de inning <strong>van</strong> de successierechten:<br />

- zie art. 96-98, 101-102 W. Succ., wat betreft effecten op naam, deposito’s, schuldvorderingen, kluizen, colli<br />

enz. <strong>van</strong> een overledene; bij in het buitenland wonende erfgenamen dient er bovendien zekerheid te zijn gesteld<br />

vooraleer tot afgifte aan die erfgenamen kan worden overgegaan (zie art. 94 en 95 W.Succ.; vgl. Afdeling E, 2<br />

c.);<br />

- zie art. 103 W.Succ. voor lichamelijke roerende risico’s verzekerd door een overledene.<br />

3° Bewaar- en opschortingsplichten <strong>van</strong> derden<br />

Er zijn ook uiteenlopende bewarings- en opschortingsplichten <strong>van</strong> derden te vinden in ons<br />

recht. We geven er enkele aan.<br />

a) Conventionele verplichtingen, onder andere <strong>van</strong> een derde-pandhouder<br />

De derde pandhouder is een bewaarnemer, die de in pand gegeven goederen in pand houdt<br />

voor de pandhoudende schuldeiser en in blote eigendom voor de pandgever. Hij mag de<br />

goederen niet afgeven aan de pandgever zolang de verzekerde schuld niet is betaald of er<br />

toestemming is <strong>van</strong> de pandhoudende schuldeisers.<br />

Ook in andere gevallen is er een conventionele bewaarplicht <strong>van</strong> een derde, bedongen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar, die er mede toe strekt zekerheden voor de schuldeiser te behouden.<br />

b) Derde-beslagene<br />

Door het derdenbeslag wordt de derde beslagene een bewaarnemer, die de in beslag genomen<br />

gelden of voorwerpen enkel nog in het kader <strong>van</strong> het beslag mag afgeven. De<br />

aansprakelijkheid <strong>van</strong> de derde-beslagene wordt in Deel V nader besproken. De kennisgeving<br />

aan de notaris op grond <strong>van</strong> art. 158 Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart <strong>2012</strong> vormt anders dan<br />

andere fiscale notificaties evenwel géén derdenbeslag.<br />

c) Bewaar- en opschortingsplichten <strong>van</strong> bewaarnemers <strong>van</strong> een schuldenaar <strong>van</strong><br />

successierechten 472<br />

Verder is er een opschortingsplicht voor bewaarnemers en andere teruggaverplichtingen wat betreft de roerende<br />

goederen die toekomen aan een buitenlandse erfgenaam, zolang deze geen zekerheid heeft gesteld voor de<br />

successierechten. De verplichting geldt voor bepaalde categorieën bewaarnemers (openbare instellingen,<br />

financiële instellingen, openbare ambtenaren, enz.). Zie art. 95 en 100 W. Succ.<br />

472 Zie TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht, uitg. ..., nrs. 3088 v. en 3090 v.; B. PEETERS,<br />

Belastingrecht, nr. 766 met verwijzingen.<br />

181


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4° Wegwijzerplicht <strong>van</strong> derde-verkrijgers<br />

In sommige wetboeken, bv. art. 3:87 NBW, wordt uitdrukkelijk aan de derde-verkrijger de last opgelegd om aan<br />

de vroegere eigenaar mee te delen hoe hij de zaak heeft verkregen (dit geldt gedurende drie jaar; de enige<br />

uitzondering is geld). Bij niet-naleving <strong>van</strong> die last wordt de verkrijger niét beschermd. Deze regel is niet<br />

algemeen te vinden in de Belgische wet, maar wel enkele toepassingen er<strong>van</strong>. Zo bv. bepaalt aniet9 IV (vroeger<br />

7 IV) <strong>van</strong> het KB giraal effectenverkeer dat de eigenaar die zijn eigendomsrecht op financiële instrumenten<br />

(effecten) is verloren, <strong>van</strong> de effectenmakelaar, die deze effecten heeft ont<strong>van</strong>gen, mededeling kan eisen <strong>van</strong> de<br />

identiteit <strong>van</strong> de deponent <strong>van</strong> deze effecten.<br />

5° Informatieplicht jegens de dienst handelsonderzoek<br />

De wet bepaalt dat de rechtbanken <strong>van</strong> koophandel een Dienst voor handelsonderzoek inrichten die alle nuttige<br />

informatie verzamelt betreffende dreigende insolvabiliteit of discontinuïteit <strong>van</strong> ondernemingen en handelaars<br />

(de zgn. dépistagediensten).<br />

3. Andere informatiebronnen voor de schuldeiser<br />

De informatievergaring door privé-organisaties is streng gereglementeerd door de wetgeving<br />

op de privacybescherming. Maar ook de toegang tot door de overheid speciaal als<br />

civielrechtelijke instrumenten uitgebouwde bestanden is vaak sterk beperkt. Dit geldt in het<br />

bijzonder voor het en het Centraal Bestand <strong>van</strong> beslagberichten, dat bv. niet mag<br />

geconsulteerd worden met het oog op het sluiten <strong>van</strong> een overeenkomst (zo kan men bv. niet<br />

nagaan of de wederpartij niet in collective schuldenregeling is en dus maar beperkt<br />

beschikkingsbevoegd is).<br />

De wetgever heeft wel naast de publiciteit als civielrechtelijk instrument (hypotheekkantoor,<br />

kadaster en registratie, e.d., Beslagberichtenbestand , akten <strong>van</strong> rechtspersonen 473 , enz.) een<br />

aantal bijkomende informatiebronnen georganiseerd, zoals bv. de kredietcentrales bij de<br />

Nationale Bank:<br />

- de Centrale voor kredieten aan ondernemingen (CKO) (informatie betreffende alle<br />

personen die bij een Belgische kredietinstelling professioneel krediet hebben gekregen) (art.<br />

91 Bankwet en Wet <strong>van</strong> 4 maart <strong>2012</strong>); dit geldt nu ook voor<br />

borgtochtverzekeringsondernemingen, kredietverzekeringsondernemingen,<br />

leasingondernemingen en factoringondernemingen;<br />

de Centrale voor kredieten aan particulieren (CKP), sedert 1 juni 2003 een "positieve"<br />

centrale, die niet alleen wanbetalingen bij kredieten aan particulieren registreert, maar ook de<br />

kredieten zelf 474 ;<br />

473 In de "Bijlagen" bij het Belgisch Staatsblad, te vinden op<br />

http://www.ejustice.just.fgov.be/tsv_pub/index_n.htm.<br />

474 Zie de W. 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor kredieten aan particulieren. Nochtans laat die<br />

centrale nog steeds niet toe om het probleem <strong>van</strong> de oververschulding in kaart te brengen, omdat er geen<br />

gegevens over inkomen of vermogen <strong>van</strong> de kredietnemer aan gekoppeld worden, noch over andere nietkredietgebonden<br />

schulden. In navolging <strong>van</strong> een studie uit 2005-2006 bestudeert de Minister <strong>van</strong> Economie een<br />

182


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de Balanscentrale met jaarrekeningen <strong>van</strong> ondernemingen 475 ;<br />

de kruispuntbank ondernemingen (met bv. informatie over de verschillende<br />

vestigingen <strong>van</strong> een onderneming) 476 ;<br />

e.d.m.<br />

In de gegevens <strong>van</strong> de CKP 477 vindt men het volgende:<br />

- personen die een particulier krediet lopen hebben;<br />

- totaal aantal geregistreerde kredietcontracten en hun soorten;<br />

- aantal personen met betalingsachterstand en de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> die achterstand .. 5,8 procent <strong>van</strong> de<br />

kredietovereenkomsten <strong>van</strong> gezinnen afgesloten in Vlaanderen leidde in 2005 tot een wanbetaling; in Wallonië<br />

en het Brussels Gewest is dat respectievelijk 8,8 en 9,5 procent.<br />

Het totaal <strong>van</strong> financiële verplichtingen <strong>van</strong> de particulieren in België c.q. alle niet-financiële vennootschappen<br />

in België: en de cijfers per categorie <strong>van</strong> verplichting vindt men in de publicaties / rekeningen <strong>van</strong> de NBB.<br />

Er zijn gespecialiseerde organisaties die binnen de wettelijke grenzen informatie vergaren en verwerken om ze<br />

ter beschikking te stellen schuldeisers en potentiële kredietverleners. Grote hoeveelheden informatie over<br />

mogelijke schuldenaar worden ook bijgehouden door professionele kredietverleners zoals banken, en door<br />

krediets. Doordat zij kredietrisico's beter kunnen inschatten en opvolgen, nemen zij deze risico's vaak over <strong>van</strong><br />

de oorspronkelijke schuldeisers of kredietverleners (bv. door overname <strong>van</strong> schuldvorderingen in het kader <strong>van</strong><br />

factoring, door kredietverzekering, e.d.m.).<br />

wijziging hier<strong>van</strong>.<br />

475 http://www.nbb.be/pub/03_00_00_00_00/03_02_00_00_00/03_02_01_00_00.htm?l=nl&t=ho.<br />

476 op http://kbo-bce-ps.mineco.fgov.be/.<br />

477 Te vinden op http://www.nbb.be/Sg/Nl/Produits/publication/4370n.htm.<br />

183


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK IV. Afgescheiden vermogens en aandelen in<br />

afgescheiden vermogens<br />

Hoger (hoofdstuk I en II) werden de klassieke beginselen <strong>van</strong> het vermogensrecht besproken,<br />

waaronder de eenheid <strong>van</strong> het vermogen. Verder werd er evenwel op gewezen dat ons recht<br />

ook een aantal afgescheiden vermogens kent en dat de vorming <strong>van</strong> een afgescheiden<br />

vermogen (vermogensafscheiding of vermogenssplitsing) een zakenrechtelijke techniek is die<br />

ook een zekerheidsfunctie kan hebben, net zoals de middelen om een vermogensafscheiding<br />

in stand te houden zoals de “boedelscheiding” en het “voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving”.<br />

Behalve een zekerheidsfunctie hebben de verschillende vormen <strong>van</strong> vermogensafscheiding<br />

natuurlijk vaak ook andere functies.<br />

We bespreken deze afgescheiden vermogens dan ook in het algemeen in dit hoofdstuk.<br />

AFDELING A. Mogelijkheid en opsomming <strong>van</strong> afgescheiden vermogens.<br />

Ondanks het beginsel <strong>van</strong> eenheid <strong>van</strong> vermogen zijn er in ons recht een hele reeks gevallen<br />

waarin goederen een apart vermogen vormen, afgescheiden <strong>van</strong> het overige vermogen <strong>van</strong> de<br />

persoon aan wie ze toebehoren, of toebehorend aan meerdere personen (en zonder dat het gaat<br />

om de oprichting <strong>van</strong> een rechtspersoon). Het beginsel <strong>van</strong> de eenheid <strong>van</strong> het vermogen is<br />

immers maar een positiefrechtelijke regel, die niet noodzakelijk is, en waarop het positieve<br />

recht dus evenzeer uitzonderingen kan maken.<br />

Wel is het zo dat er - gezien de zakenrechtelijke gevolgen - een numerus clausus geldt voor<br />

afgescheiden vermogens. Dit wil zeggen dat ze enkel bestaan in de gevallen door het recht<br />

erkend, en partijen daarbuiten geen nieuwe vormen <strong>van</strong> afgescheiden vermogen kunnen<br />

scheppen. Maar er zijn wel degelijk een reeks gevallen waarin een afgescheiden vermogen<br />

uitdrukkelijk dan wel impliciet voortvloeit uit de positiefrechtelijke regels.<br />

Men spreekt ook, naargelang het geval, <strong>van</strong> boedel (Fr. masse, <strong>van</strong>daar soms in het Nl.<br />

"massa"), bestemmingsvermogen (Fr. patrimoine d’affectation, Dui. Zweckvermögen),<br />

gemeenschappelijk vermogen, e.d.m. Het zijn juridische algemeenheden (universitates iuris).<br />

We proberen ze op te sommen.<br />

1. Vereffeningsbewind en aanzuiveringsbewind<br />

In alle gevallen waarin er een collectief pandrecht ontstaat door een samenloop <strong>van</strong><br />

schuldeisers (een collectieve realisatie <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> schuldeisers), en dit zowel wanneer<br />

die realisatie geschiedt met het oog op de vereffening (vereffeningsbewind) dan wel met het<br />

oog op aanzuivering (aanzuiveringsbewind), wordt er een “boedel” afgezonderd. Dit is zowel<br />

het geval:<br />

- bij partiële vereffening (uitvoerend beslag) als<br />

- bij algemene vereffening (faillissement, vereffening rechtspersoon, vereffening onbeheerde<br />

of beneficiair aanvaarde nalatenschap e.d.), als<br />

184


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- bij aanzuiveringsbewind (collectieve schuldenregeling).<br />

Deze afgescheiden vermogens worden in Deel IX uitvoeriger besproken.<br />

Voor de bepaling <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> die boedel moet een onderscheid gemaakt worden tussen<br />

de beslagbare en de niet-beslagbare goederen. Enkel de eerste vormen het afgescheiden<br />

vermogen, de laatste vallen daarbuiten (zie hoger Hoofdstuk II afdeling D.2., alsmede art.<br />

1408 v GerW voor een opsomming). De goederen waarop derden een afscheidingsrecht<br />

hebben (“separatisten”) vallen er in een bepaalde zin ook buiten.<br />

2. (Bestemmings)gebonden gemeenschappelijke vermogens<br />

Door het recht erkende "gebonden" gemeenschappelijke vermogens zijn met name:<br />

de huwgemeenschap (Fr. communauté matrimoniale, En. marital community, Du.<br />

eheliche Gütergemeinschaft) (er zijn drie aparte vermogens: twee eigen en één<br />

gemeenschappelijk);<br />

de (openlijke of stille) maatschap 478 (Fr. société de droit commun c.q. société interne,<br />

En. partnership), Du. Gesellschaft) - met als bijzonder geval het beleggingsfonds 479 ;<br />

de feitelijke vereniging (Fr. association de fait Du. nicht eingetragfener Verein). Vb. :<br />

de vakbonden (betwist), de meeste politieke partijen, e.d.m.<br />

Dit zijn doelgebonden (bestemmingsgebonden) afgescheiden vermogens. Zij kunnen gepaard<br />

gaan met een aanwas- of verblijvensbeding.<br />

Zij moeten duidelijk onderscheiden worden <strong>van</strong> de gewone onverdeeldheid <strong>van</strong> een<br />

afzonderlijke zaak (zaaksgemeenschap). Ter onderscheiding noemt men een<br />

gemeenschappelijk vermogen (zowel gebonden als ontbonden) ook een<br />

boedelgemeenschap 480 .<br />

3. Ontbonden gemeenschappelijke vermogens, nalatenschap<br />

a. Gemeenschappelijke vermogens na hun ontbinding<br />

Het gaat hier op de eerste plaats om de genoemde types gemeenschappelijke vermogens,<br />

evenwel na hun ontbinding en tijdens hun vereffening: dus de huwelijksgemeenschap, de<br />

478 Voor de kwalificatie als afgescheiden vermogen, zie o.m. K. GEENS, “De fundamenten <strong>van</strong> het<br />

vennootschapsrecht dooreengeschud voor de eeuwwende”, in De nieuwe vennootschapswetten <strong>van</strong> 7 en 13 april<br />

1995 (ed. J. Ronse Instituut), 1995, pp. 13 v.; P. VAN OMMESLAGHE, “Le droit commun de la société et la<br />

société de droit commun”, in X. (ed.), Aspects récents du droit des contrats, Editions du Jeune Barreau de<br />

Bruxelles, Brussel 2001, p. 155 v. De oudere rechtsleer ontkende nog vaak dat de maatschap een apart vermogen<br />

vormt.<br />

479 Art. 3, 10° Wet 3 augustus 2011 betreffende bepaalde vormen <strong>van</strong> collectief beheer <strong>van</strong><br />

beleggingsportefeuilles (voorheen Art. 11 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen <strong>van</strong><br />

collectief beheer <strong>van</strong> beleggingsportefeuilles en nog eerder art. 111 § 1 Beurswetboek 4 december 1990) spreekt<br />

uitdrukkelijk <strong>van</strong> een "onverdeeld vermogen".<br />

480 Terminologie die algemeen gebruikt wordt in Nederland; in België onder meer door R. JANSEN,<br />

Beschikkingsonbevoegdheid; S. SNAET & A. VERBEKE, “Mede-eigendom en onverdeeldheid”, in<br />

Goederenrecht, Themis cahier nr. 62, 48; P.J. DE DECKER, RW <strong>2012</strong>-13, (82) 84.<br />

185


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

maatschap 481 , de feitelijke vereniging nadat ze ontbonden zijn (dus niet meer doelgebonden).<br />

Daarmee gelijk te stellen zijn ook:<br />

- het gemeenschappelijk effectendepot (dat verder in Deel VII (waardepapieren) ter sprake<br />

komt in zijn twee vormen <strong>van</strong> depot <strong>van</strong> effecten aan toonder enerzijds en gemeenschap <strong>van</strong><br />

gedematerialiseerde effecten anderzijds), en<br />

- de nalatenschap (die per definitie “ontbonden” is), zij het met enige nuance 482 .<br />

Al deze “ontbonden” vermogens behouden gedurende zekere tijd het karakter <strong>van</strong> een<br />

afgescheiden vermogen, met name zolang er goederen zijn die niet verdeeld/toebedeeld zijn<br />

en dus nog deel uitmaken <strong>van</strong> dat gemeenschappelijk vermogen.<br />

b. De niet-gemeenschappelijke nalatenschap in sommige gevallen<br />

De nalatenschap blijft ook in die gevallen waarin er maar één erfgenaam is, nog een<br />

afgescheiden vermogen met een aparte vereffening zolang ze afgescheiden blijft:<br />

ofwel door de beneficiaire aanvaarding (aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving 483 ). De erfgenaam kan zijn gehoudenheid tot de schulden <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap beperken tot de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de baten, maar moet dan wel de nalatenschap<br />

afzonderlijk vereffenen;<br />

ofwel door de boedelscheiding op verzoek <strong>van</strong> een of meer schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap (art. 878 v. BW en 39 HypW), die niet in samenloop willen komen met de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenaam en door die boedelscheiding hun voorrang wensen te behouden<br />

op de goederen <strong>van</strong> de nalatenschap 484 ;<br />

ofwel doordat ze als onbeheerd onder beheer is gesteld;<br />

ofwel doordat ze toekomt aan een algemeen legataris die nog niet "in bezit is gesteld"<br />

(d.i. de nalatenschap rust nog onder de saisine (bewindsrecht) <strong>van</strong> de onterfde erfgenamen).<br />

4. Fideicommissair vermogen<br />

Art. 896 BW verklaart erfstellingen over de hand d.w.z. handelingen om niet waarbij de begiftigde of legataris<br />

(voor-erfgenaam) de verplichting heeft om het geschonkene te bewaren en aan een derde uit te keren, in beginsel<br />

nietig, behalve de uitzonderlijke toegelaten erfstellingen over de hand <strong>van</strong> art. 1048 v. BW Niet onder het verbod<br />

vallen de erfstellingen waarbij er geen bewaarplicht is – met name het fideicommis de residuo. De<br />

nietigheidssanctie is slechts <strong>van</strong> toepassing indien de bewaarplicht voor de duur <strong>van</strong> het hele leven geldt en de<br />

overdracht aan de derde-verwachter (na-erfgenaam) geschiedt bij het overlijden <strong>van</strong> de bezwaarde (voor-<br />

erfgenaam). Geldt de bewaar- en uitkeringsplicht daarentegen voor een bepaalde en in tijd beperkte duur (andere<br />

dan het leven <strong>van</strong> de bezwaarde), dan geldt deze sanctie niet 485 .<br />

481 GEENS, WYCKAERT e.a., “Vennootschappen 1990-2010”, TPR <strong>2012</strong>, (73) 97 nr. 20.<br />

482 Zie gedetailleerd J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon als technieken <strong>van</strong> <strong>van</strong><br />

vermogensafscheiding en vermogensovergang, Biblo <strong>2012</strong>.<br />

483 “Voorrecht” is hier de vertaling <strong>van</strong> bénéfice, beneficium, en niet <strong>van</strong> privilège; het is dus geen voorrecht in<br />

de zin <strong>van</strong> de Hypotheekwet.<br />

484 De boedelscheiding kan wel maar ingeroepen worden door de schuldeisers die ze gevorderd hebben, niet<br />

door de andere nalatenschapsschuldeisers.<br />

485 A. KLUYSKENS, Schenkingen en testamenten, uitg. ..., nr. 285.<br />

186


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In die gevallen waar er een geldig fideicommis is, zal de begiftigde c.q. voorerfgenaam de goederen die samen<br />

het fideicommis vormen als eigenaar beheren. Bij een fideicommis de residuo is hij ook bevoegd te beschikken<br />

over de goederen. Betwist is of zij ook in dat geval een afgescheiden vermogen vormen. Tot dat besluit moet<br />

men wel komen als men aanvaardt dat bij vervreemding <strong>van</strong> de goederen de opbrengst er<strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong> de<br />

goederen inneemt, ook indien het om een geldsom zou gaan. Gaat het om een afgescheiden vermogen, dan heeft<br />

de na-erfgenaam heeft weliswaar geen zakelijke rechten op de afzonderlijke goederen, maar wel op dat<br />

vermogen als geheel. Bij het overlijden <strong>van</strong> de voor-erfgenaam vervalt zijn eigendomsrecht (het valt dus niét in<br />

zijn nalatenschap), en treedt dat <strong>van</strong> de verwachter (na-erfgenaam) in.<br />

5. Andere afgescheiden vermogens<br />

Ons recht kent nog enkele andere algemeenheden <strong>van</strong> goederen die min of meer het karakter<br />

hebben <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen:<br />

a. De goederen <strong>van</strong> een contractuele erfstelling na de beperkte aanvaarding <strong>van</strong> art. 1084 BW (een contractuele<br />

erfstelling schept evenwel géén afgescheiden vermogen tijdens het leven <strong>van</strong> de erfsteller, anders dan een<br />

fideicommis tijdens het leven <strong>van</strong> de eerste begunstigde).<br />

b. Het vermogen <strong>van</strong> een afwezige, ook na de definitieve inbezitstelling <strong>van</strong> de erfgenamen (art. 132 BW) 486 .<br />

c. Onder het oude huwelijksgoederenrecht (voor 1976) het huwelijksgoed (dotale goederen, de "bruidsschat" <strong>van</strong><br />

de vrouw).<br />

d. Wellicht ook het geheel <strong>van</strong> goederen die het voorwerp vormen <strong>van</strong> een vruchtgebruik onder algemene titel.<br />

e. Wellicht ook het geheel <strong>van</strong> gecertificeerde effecten <strong>van</strong> eenzelfde aard. De certificaathouders hebben op het<br />

geheel <strong>van</strong> deze effecten een gezamenlijk recht, dat enkel maar als zakelijk kan worden gekwalificeerd (een<br />

soort Anwartschaftsrecht) en dat hen beschermt tegen insolventie e.d. <strong>van</strong> de houder <strong>van</strong> de effecten.<br />

f. In beperkte mate : de bedrijfstak (sinds de hervorming <strong>van</strong> de Venn.W. in 1995, waardoor een bedrijfstak als<br />

één geheel kan worden ingebracht of overgedragen (zie art. 679, 759 v. en 770 Wb. Venn.). De “handelszaak”<br />

daarentegen, hoewel ze als één geheel in pand kan worden gegeven, is geen afgescheiden vermogen maar een<br />

feitelijke algemeenheid waarvoor enkele bijzondere regels gelden.<br />

g. De rederij of mede-eigendom <strong>van</strong> schepen. Zie de bespreking in het zeerecht.<br />

h. In zekere mate, de compartimentering bij verzekeringsondernemingen ("bijzondere vermogens") 487 , bij<br />

beleggingsondernemingen 488 , en bij kredietinstellingen die “gedekte schuldinstrumenten” (covered bonds)<br />

486 Zie SAGAERT, pr. nr. 974 v.<br />

487 Art. 18 en 48/16 v. <strong>van</strong> de Controlewet verzekeringen (zoals gewijzigd bij Wet <strong>van</strong> 6 december 2004)<br />

(technische reserves per afzonderlijk beheer); art. 48 Wet 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en art.<br />

20, 12 ° HypW (reservefondsen); art. 20, 10° HypW (reservefondsen arbeidsongevallen).<br />

488 Art. 8 § 2, 12, 17, 25 en 28 Wet 3 augustus 2011 betreffende bepaalde vormen <strong>van</strong> collectief beheer <strong>van</strong><br />

beleggingsportefeuilles (voorheen art. 8 § 2 en 16 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen <strong>van</strong><br />

collectief beheer <strong>van</strong> beleggingsportefeuilles, nog voorheen art. 115 Beurswetboek 4 december 1990): spreken<br />

<strong>van</strong> “catgeorieën <strong>van</strong> rechten <strong>van</strong> deelneming” waarmee er een compartimentering <strong>van</strong> BEVEKS<br />

187


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

hebben uitgegeven (art. 64/8 Bankwet zoals aangevuld bij Wet 3 augustus <strong>2012</strong> covered bonds). De opname <strong>van</strong><br />

een schuldvordering in dat bijzonder vermogen wordt in een aantal opzichten gelijkgesteld met een cessie (zodat<br />

de bijzondere regels inzake effectisering ervoor gelden; zie art. 9 Wet 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen in de financiële sector iuncto art. 64/20 § 2 Bankwet).<br />

i. Ook over het statuut <strong>van</strong> een afzonderlijke zaak onder “tontine” (aanwas na vooroverlijden) bestaat er twijfel.<br />

Het gaat in ieder geval niet om een eenvoudige onverdeeldheid.<br />

In het Angelsaksische recht zijn de mogelijkheden om een trust te vestigen duidelijker ruimer dan de<br />

mogelijkheden om één <strong>van</strong> de hierboven genoemde afgescheiden vermogens te vormen.<br />

(beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal) plaatsvindt; alsook art. 62 KB nr. 225 <strong>van</strong> 7 januari 1936<br />

betreffende de hypothecaire leningen (“bijzonder vermogen”).<br />

Vroeger was er ook art. 9 KB nr. 43 <strong>van</strong> 15 december 1934 op de controle op de kapitalisatieondernemingen<br />

(deze zijn afgeschaft sedert 1 januari 2008) en art. 14 KB <strong>van</strong> 23 juni 1967 betreffende de controle op de private<br />

spaarkassen (afgeschaft 1993).<br />

188


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. De rechtsgevolgen <strong>van</strong> het afgescheiden vermogen.<br />

Een basiskenmerk <strong>van</strong> alle afgescheiden vermogens is dat zij naast een actief ook een passief<br />

kennen. Hierdoor kan een bepaalde categorie <strong>van</strong> schuldeisers verhaal zoeken op een<br />

afzonderlijk vermogen, dit kan enkel in de vorm waarin de wet het toelaat.<br />

Om de juiste betekenis hier<strong>van</strong> te begrijpen is wel een zekere toelichting nodig, die wat dieper<br />

op het bestuur <strong>van</strong> die vermogens ingaat. Deze toelichting is op de eerste plaats duidelijk bij<br />

gemeenschappelijke vermogens, maar geldt mutatis mutandis ook voor andere afgescheiden<br />

vermogens.<br />

1. Beschikkingsgebondenheid<br />

Een afgescheiden vermogen impliceert "beschikkingsgebondenheid": de persoon die bevoegd<br />

is het vermogen te besturen (zij het de eigenaar, zij het een bewindvoerder) is niet bevoegd<br />

om over die goederen te beschikken voor eigen rekening (d.i. op rekening <strong>van</strong> zijn<br />

privévermogen), maar enkel voor rekening <strong>van</strong> dat vermogen. Er is een gebondenheid aan het<br />

doel en de bestemming <strong>van</strong> het vermogen en aan de gemeenschappelijke bestemming <strong>van</strong> de<br />

goederen.<br />

Naast de beschikkingsbevoegdheid in enge zin houdt de bestuursbevoegdheid over de<br />

gemeenschappelijke goederen omgekeerd ook de bevoegdheid in om schulden aan te gaan die<br />

op dat vermogen verhaalbaar zijn, en dus - omgekeerd gezien – de bevoegdheid om de<br />

gemeenschappelijke goederen te bestemmen tot onderpand <strong>van</strong> voor rekening <strong>van</strong> de<br />

gemeenschap aangegane schulden ("gemeenschappelijke schulden" c.q. "boedelschulden";<br />

verder uitgewerkt in Hoofdstuk VI Afdeling C). Door goederen in een afgescheiden vermogen<br />

onder te brengen (bv. een gemeenschappelijk vermogen) en daarbij één of meer personen<br />

bestuursbevoegdheid te geven over die goederen onderwerpt men ze ipso facto aan verhaal<br />

voor dergelijke gemeenschapsschulden c.q. boedelschulden (en dit los <strong>van</strong> de vraag of de<br />

bestuurder <strong>van</strong> het vermogen verbintenisrechtelijk zichzelf bindt of niet, of al dan niet<br />

bevoegd is om andere gerechtigden persoonlijk te verbinden) 489 . Ook dit is een aspect <strong>van</strong> de<br />

zgn. “beschikkingsgebondenheid” betreffende de goederen in een gebonden gemeenschap.<br />

2. Activa én passiva ; boedelschulden<br />

Het feit dat er gemeenschapsschulden of boedelschulden zijn zoals hierboven beschreven,<br />

wijst er reeds op dat de gemeenschap of boedel naast goederen (baten) ook lasten (schulden)<br />

“omvat”, met andere woorden dat deze inderdaad een afgescheiden vermogen vormt ("omvat"<br />

is eigenlijk geen correcte uitdrukking: de schulden zijn niet zozeer bestanddelen <strong>van</strong> het<br />

vermogen, als lasten die erop kunnen worden verhaald).<br />

489 Zie voor wat betreft de maatschap J. VANANROYE, in Knelpunten <strong>van</strong> dertig jaar vennootschapsrecht,<br />

(205) 284 v.<br />

189


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Daaraan wordt geen afbreuk gedaan door het zeer uiteenlopend belang <strong>van</strong> die<br />

boedelschulden naargelang de aard <strong>van</strong> het afgescheiden vermogen:<br />

- bij een vermogen dat afgescheiden is voor vereffening (bv. door faillissement of beslag) zijn<br />

boedelschulden in beginsel alleen de schulden aangegaan voor die vereffening (bespreking<br />

volgt verder in Hoofdstuk VI en in Deel IX);<br />

- bij aanzuiveringsbewind zijn het alle schulden betreffende de voortgezette activiteit;<br />

- bij een feitelijke vereniging of maatschap zijn alle schulden die bevoegdelijk zijn aangegaan<br />

voor de verwezenlijking <strong>van</strong> het gemeenschappelijk doel ook gemeenschapsschulden; en<br />

- bij de huwgemeenschap is het criterium nog ruimer.<br />

Het feit dat sommige afgescheiden vermogens initieel slechts 1 goed omvatten, belet niet dat ze potentieel een<br />

geheel <strong>van</strong> activa en passiva betreffen - dus bv. ook een huwgemeenschap of maatschap waarin bij oprichting<br />

maar 1 goed is ingebracht, een beslag dat slechts 1 onroerend goed betreft, een fideicommis betreffende één<br />

goed, enz. Omgekeerd gaat het slechts om een afgescheiden vermogen (en niet om bv. een onverdeeldheid <strong>van</strong><br />

één enkele zaak) wanneer die gemeenschap potentieel op een veelheid <strong>van</strong> goederen kan slaan die als geheel<br />

voorwerp vormen <strong>van</strong> zakelijke rechten. Er zijn overigens uiteenlopende wijzen waarop andere goederen<br />

vervolgens deel gaan uitmaken <strong>van</strong> die gemeenschap, bv. ingevolge een beding <strong>van</strong> gemeenschap <strong>van</strong><br />

aanwinsten 490 , of ingevolge zakelijke subrogatie 491 .<br />

Bij een algemeen beslag zoals het faillissement omvat dit afgescheiden vermogen in beginsel<br />

alle goederen met enkele uitzonderingen. Toch is het t.a.v. het vermogen <strong>van</strong> de gefailleerde<br />

een afzonderlijk vermogen, en is dit afzonderlijk vermogen voorwerp <strong>van</strong> een afzonderlijk<br />

recht, meer bepaald het collectief pandrecht <strong>van</strong> de schuldeisers. Zoals bij andere rechten op<br />

vermogens heeft dit recht betrekking op het geheel <strong>van</strong> de activa <strong>van</strong> dit afgescheiden<br />

vermogen min de passiva er<strong>van</strong>, dit zijn de zgn. boedelschulden (die in Hoofdstuk VI<br />

uitvoeriger worden besproken).<br />

3. De aard <strong>van</strong> het recht op de goederen <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen; beschikking over de<br />

goederen en over aandelen in de goederen of in het vermogen<br />

Deze twee aspecten (beschikkingsgebondenheid en bestaan <strong>van</strong> activa en passiva) kunnen ons<br />

ook reeds tonen wat de aard is <strong>van</strong> het recht dat de gerechtigde (of medegerechtigde) heeft op<br />

dit vermogen: het is géén recht op elk <strong>van</strong> de goederen afzonderlijk (bv. een onverdeeld<br />

aandeel in elk <strong>van</strong> die goederen), maar enkel een recht op – en met name een “aandeel” in -<br />

dat vermogen als geheel (met activa én onderworpen aan passiva).<br />

a. Geen beschikkingen voor eigen rekening op goederen of aandelen in afzonderlijke<br />

goederen<br />

Vooreerst houdt het onderbrengen <strong>van</strong> goederen in een dergelijk afgescheiden vermogen ook<br />

in dat een (mede-)gerechtigde niet alleen slechts dan voor rekening <strong>van</strong> dat vermogen (voor<br />

490 Het enkele feit dat de vruchten <strong>van</strong> gemeenschappelijke goederen ook gemeenschappelijk zijn, leidt niet tot<br />

een algemeenheid <strong>van</strong> goederen. Zodra de vruchten een afzonderlijke zaak uitmaken, vormen zij immers in<br />

beginsel het voorwerp <strong>van</strong> een afzonderlijk mede-eigendomsrecht.<br />

491 Zie hierover H. CASMAN, “Gemeenschap beperkt tot één goed ?”, in Liber amicorum Edmond Bouttiau &<br />

Jacques Demblon, Academia Louvain-la-neuve 1987, p. (27) i.h.b. 37 nr. 16.<br />

190


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gemene rekening) kan beschikken over een goed of een deel er<strong>van</strong> indien hij daartoe<br />

(bestuurs)bevoegdheid heeft, maar ook dat hij helemaal niet voor eigen rekening kan<br />

beschikken over een goed uit die gemeenschap of boedel, en in het bijzonder bij<br />

gemeenschappen ook niet over een (met zijn globaal aandeel in de gemeenschap<br />

overeenstemmend) aandeel in een gemeenschapsgoed 492 . Er kan enkel voor gemene rekening<br />

beschikt worden over goederen <strong>van</strong> de gemeenschap zowel als aandelen daarin (en dit slechts<br />

overeenkomstig de regels die gelden voor het bestuur over die gemeenschap; zie verder onder<br />

c).).<br />

Het "mede-eigendomsrecht" <strong>van</strong> elke deelgenoot is dus onderworpen aan wat hoger genoemd<br />

werd de (beschikkings)gebondenheid <strong>van</strong> de gemeenschap 493 (een gebondenheid aan het doel<br />

en de bestemming <strong>van</strong> het vermogen en aan de gemeenschappelijke bestemming <strong>van</strong> de<br />

goederen).<br />

Het gaat hier niet enkel om een interne verplichting tussen medegerechtigden, die louter<br />

verbintenisrechtelijk zou werken 494 , maar om een onbevoegdheid die uit de zakenrechtelijke<br />

positie, namelijk mede-eigendom <strong>van</strong> een algemeenheid, voortvloeit 495 . Het bestuur <strong>van</strong> een<br />

gemeenschap, die een geheel <strong>van</strong> goederen omvat, wordt immers onmogelijk, wanneer de<br />

afzonderlijke deelgenoten zouden kunnen beschikken over een aandeel in afzonderlijke<br />

goederen <strong>van</strong> die gemeenschap. Bovendien zou het een inbreuk zijn op de regel dat de<br />

gemeenschappelijke goederen in hun geheel onderworpen zijn aan het verhaal voor<br />

gemeenschapsschulden.<br />

Het bijzondere is dus dat bij de door het recht erkende gemeenschappen dit ook gevolgen<br />

heeft op zakenrechtelijk vlak: wanneer de handeling erin bestaat over de gemeenschappelijke<br />

goederen te beschikken of goederen te verkrijgen, is men niet enkel verplicht om dit voor<br />

gemene rekening te doen, maar wordt men ook geacht dit te hebben gedaan. Aan het<br />

492 Juister gezegd: hij heeft daartoe niet de zakenrechtelijk vereiste beschikkingsbevoegdheid. Dit sluit<br />

natuurlijk niet uit dat zo dit ondanks onbevoegdheid toch gebeurt, de derde-verkrijgers te goeder trouw onder<br />

bepaalde voorwaarden zullen worden beschermd. Dit sluit ook niet uit dat hij aan derden obligatoire rechten kan<br />

toekennen op een goed uit de nalatenschap. Maar zakenrechtelijk kan het hoogstens om een beschikking onder<br />

opschortende voorwaarde gaan (nl. de voorwaarde dat het goed zal worden toebedeeld aan de beschikker en niet<br />

aan een of meer <strong>van</strong> de andere deelgenoten). Een koper is dus enkel een schuldeiser en wordt noch geen<br />

deelgenoot noch mede-eigenaar. Hij kan dus ook niet de verdleing vorderen als deelgenoot of mede-eigenaar<br />

(maar kan die wel krachtens een zijdelingse vordering vorderen voor rekeing <strong>van</strong> zijn schuldenaar).<br />

De cassatierechtspraak is nogal dubbelzinnig verwoord op dit punt; het meest recente arrest, Cass. 22 december<br />

2006, nr. C.05.0536N leidt uit de terugwerking <strong>van</strong> de verdeling (art. 883 BW) af dat een derde voor de<br />

verdeling geen aandeel in mede-eigendom <strong>van</strong> een afzonderlijk goed kan verwerven maar enkel een<br />

voorwaardelijk recht op dat goed, dat <strong>van</strong> obligatore en niet <strong>van</strong> zakenrechtelijke aard is.<br />

493 Zie voor de maatschap K. GEENS, in De nieuwe vennootschapswetten <strong>van</strong> 7 en 13 april 1995, (13) 28; K.<br />

GEENS e.a., “Overzicht”, TPR 2000, randnr. 41. Vgl. eerder onder meer L. JOSSERAND, “Essai sur la<br />

propriété collective”, in Le code civil 1804-1904, Livre du centenaire, Parijs 1904, I, p. (355 v.) 375. Men kan<br />

een toepassing daar<strong>van</strong> zien in art. 26 Wb. Venn. (voorheen art. 1849 BW). Zie voor Nederland ASSER-<br />

MAEIJER, 5-V, nr. 165 v.; PITLO-CAHEN, Korte uitleg, p. 71.<br />

494 Op verbintenisrechtelijk vlak betekent dit wel dat de bestuursbevoegdheid in het belang <strong>van</strong> de gemeenschap<br />

moet worden uitgeoefend (en niet in louter eigen belang).<br />

495 Men zou ook kunnen zeggen dat dit voortvloeit uit de aard <strong>van</strong> het mede-eigendomsrecht in een<br />

algemeenheid, dat krachtens onze wetgeving een onlichamelijk zakelijk recht is.<br />

191


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verbintenisrechtelijk “niet anders mogen” beantwoordt in beginsel een zakenrechtelijk “niet<br />

bevoegd zijn” 496 .<br />

b. Aard <strong>van</strong> het mede-eigendomsrecht<br />

Met andere woorden, het “mede-eigendomsrecht” of een soortgelijk recht op (het geheel <strong>van</strong><br />

de goederen in) een afgescheiden vermogen heeft géén betrekking op (aandelen in)<br />

afzonderlijke goederen (ut singuli), maar enkel op het geheel <strong>van</strong> de goederen.<br />

Wat de aard <strong>van</strong> het aandeel betreft, gaat het hier niet om een “aandeel” in enge zin. Het gaat<br />

om een “abstract” of “onbepaald” aandeel in het geheel <strong>van</strong> goederen 497 , dat gekwalificeerd<br />

wordt als een "onlichamelijk goed" (dit blijkt a fortiori uit art. 1696 v. BW) 498 . Dit wordt in<br />

de doctrine bij ons vaak miskend of niet begrepen; zo bv. denkt men bij een<br />

boedelgemeenschap (d.i. een mede-eigendom <strong>van</strong> een geheel <strong>van</strong> goederen) nog te vaak dat<br />

zij een optelsom is <strong>van</strong> een aandeel in elk <strong>van</strong> de goederen afzonderlijk, zoals dat het geval is<br />

bij de mede-eigendom <strong>van</strong> één enkel goed dat géén afgescheiden vermogen vormt ( de<br />

zaaksgemeenschap).<br />

De aard <strong>van</strong> het aandeel in een gemeenschap kan ook afgeleid worden uit het bestaan en de<br />

gevolgen <strong>van</strong> "declaratieve" rechtshandelingen met betrekking tot de goederen uit zo'n<br />

vermogen, zoals de verdeling en de aanwas. De zgn. verdeling <strong>van</strong> een zaaksgemeenschap<br />

<strong>van</strong> éné enkel goed daarentegen is niet declaratief. Een declaratieve rechtshandeling heeft een<br />

aantal kenmerken, die we eerst aangeven aan de hand <strong>van</strong> het belangrijkste geval, nl. de<br />

verdeling.<br />

1° Wanneer iemand een goed toebedeeld krijgt uit zo'n vermogen, dan houdt het<br />

"declaratieve" en niet "translatieve" karakter <strong>van</strong> die toebedeling in dat de verdeling geen<br />

zelfstandige titel is <strong>van</strong> verkrijging. De titel waaronder de deelgenoot het hem toebedeelde<br />

goed houdt, is niet de verdeling, maar de titel waaronder de gezamenlijke deelgenoten het<br />

496 Dit is bij nader toezien niet zo eenvoudig verklaarbaar. In ons recht geldt, omwille <strong>van</strong> de numerus clausus<br />

<strong>van</strong> zakelijk werkende rechten, immers in beginsel juist dat verbintenisrechtelijke verplichtingen ten aanzien <strong>van</strong><br />

goederen géén zakelijke werking hebben, tenzij ze in de vorm <strong>van</strong> een zakelijk recht kunnen worden gegoten. Zo<br />

bv. heeft een vervreemdingsverbod in beginsel geen zakelijke werking (en houdt het dus nog geen<br />

zakenrechtelijke onvervreemdbaarheid in). We moeten echter vaststellen dat het bij mede-eigendom <strong>van</strong> een<br />

algemeenheid <strong>van</strong> goederen anders is. Verderop wordt dit in verband gebracht met het onlichamelijk karakter<br />

<strong>van</strong> het aandeel, maar dit is natuurlijk geen verklaring: het gaat immers om twee facetten <strong>van</strong> hetzelfde<br />

verschijnsel. Positiefrechtelijk gezien is de verklaring dan ook gewoon dat blijkbaar ons recht het medeeigendomsrecht<br />

<strong>van</strong> erkende algemeenheden <strong>van</strong> goederen ook als een bijzondere vorm <strong>van</strong> zakelijk recht<br />

beschouwt. Rechtstheoretisch anderzijds kan men wijzen op de gelijkenis met andere toestanden, waarin aan het<br />

niet mogen in beginsel eveneens een niet kunnen wordt gekoppeld; een mooi voorbeeld daar<strong>van</strong> is de regel dat<br />

men in beginsel de titel <strong>van</strong> zijn bezit, juister de titel waaronder men een goed houdt, niet kan veranderen (“nemo<br />

sibi ipse causam possessionis mutare potest”) - tenzij dan door de openlijke interversio tituli - (zie hiervoor art.<br />

2231, 2236 en 2238 BW). De verklaring daar is dat de houder een “gebonden wil” heeft om te blijven houden<br />

voor wie hij heeft aange<strong>van</strong>gen te houden, en deze juridische wil kan slechts worden veranderd op de wijze door<br />

de wet bepaald (zie hierover A. PITLO, “Het binden <strong>van</strong> den wil in verband met de verkrijging <strong>van</strong> roerend<br />

goed”, WPNR 1940 nr. 3691). Een dergelijke verklaring kan m.i. ook worden gegeven voor de<br />

beschikkingsgebondenheid bij de gebonden gemeenschappen.<br />

497 POTHIER, Successions, IV. 5 § 1 spreekt <strong>van</strong> een “droit indéterminé”.<br />

498 A. KLUYSKENS, Zakenrecht (1940), p. 103 nr. 92.<br />

192


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

goed vóór de verdeling hielden (en wanneer de gezamenlijke deelgenoten het goed op hun<br />

beurt onder algemene titel verkregen hebben, bv. door erfenis, de titel waaronder hun<br />

rechtsvoorganger het goed hield) 499 . Anders gezegd, na de verdeling – en bij uitbreiding ook<br />

andere declaratieve operaties – zet de deelgenoot aan wie het goed wordt toebedeeld gewoon<br />

de titel zowel als het bezit voort 500 . De titel verandert niet, alleen het aantal personen dat dat<br />

goed onder die titel houdt verandert (vermindert) 501 ; de deelgenoot die verkrijgt is één <strong>van</strong> de<br />

personen die het goed voordien reeds onder die titel hield.<br />

2° De verdeling is dus géén ruil <strong>van</strong> aandelen in de goederen <strong>van</strong> de gemeenschap (een<br />

translatieve operatie, die zou inhouden dat elke deelgenoot een aandeel in elk <strong>van</strong> de goederen<br />

die hem niet worden toebedeeld zou ruilen voor de aandelen <strong>van</strong> de anderen in de goederen<br />

die hem wel worden toebedeeld).<br />

3° Een toebedeling <strong>van</strong> een goed aan een <strong>van</strong> de mede-eigenaars veronderstelt in hoofde <strong>van</strong><br />

de andere mede-eigenaars een afstand <strong>van</strong> de rechten die ze hadden met betrekking tot dat<br />

goed. De deelgenoot aan wie een goed wordt toebedeeld verkrijgt dus géén rechten <strong>van</strong> de<br />

andere deelgenoten aan wie het niet wordt toebedeeld, maar zijn recht wordt wel sterker<br />

doordat het recht <strong>van</strong> die anderen op dat goed wegvallen (door hun afstand <strong>van</strong> recht). Waar<br />

hij voordien samen met die anderen eigenaar was <strong>van</strong> het goed, is hij nadien exclusief<br />

eigenaar. We noemen deze versterking aanwas. Deze aanwas vindt <strong>van</strong> rechtswege plaats en<br />

vereist dus géén verkrijging door de persoon die er<strong>van</strong> geniet (en als dusdanig evenmin zijn<br />

toestemming). Daarmee is niet in strijd dat de afstand heel vaak maar geschiedt onder<br />

voorwaarde <strong>van</strong> een afstand door de andere deelgenoten <strong>van</strong> hun rechten in andere goederen.<br />

De verdeling in enge zin impliceert immers een verbintenisrechtelijke overeenkomst onder<br />

bezwarende titel, en dus ofwel afstand door de andere deelgenoten <strong>van</strong> hun rechten in andere<br />

goederen, ofwel een verplichting door een of meer andere deelgenoten aangegaan om een<br />

opleg te betalen (NB. de betaling daar<strong>van</strong> houdt dan wél een overdracht in krachtens de<br />

oplegverbintenis, en is dus geenszins declaratief).<br />

Uit deze analyse <strong>van</strong> de verdeling als declaratieve handeling moeten we afleiden dat de<br />

deelgenoot aan wie een bepaald goed uit een boedel wordt toebedeeld zakenrechtelijk niets<br />

verkrijgt <strong>van</strong> de andere deelgenoten. Voordien was hij reeds eigenaar <strong>van</strong> het goed samen met<br />

anderen, nu is hij door het wegvallen <strong>van</strong> die rechten <strong>van</strong> de anderen de enige eigenaar <strong>van</strong><br />

dat goed geworden. Dat betekent eigenlijk dat gedurende de gemeenschap elke deelgenoot in<br />

zekere zin eigenaar is <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> de gemeenschappelijke goederen in zijn geheel, zij het<br />

samen met anderen. Wanneer een <strong>van</strong> die anderen wegvalt, verkrijgt de deelgenoot echter<br />

niets wat hij niet al had: hij wás reeds eigenaar <strong>van</strong> de zaak in zijn geheel, en zet dat<br />

eigendomsrecht voort.<br />

499 Zie reeds Cass. fr. 24 april 1850, S. 1850, I, 513. Vgl. art. 3:186 II NBW, dat bepaalt dat "hetgeen een<br />

deelgenoot verkrijgt, houdt hij onder dezelfde titel als waaronder de deelgenoten dit tezamen voor de verdeling<br />

hielden".<br />

500 Vgl. R.J. POTHIER, Traité des fiefs, nr. 452.<br />

501 Die vermindering is niet wezenlijk voor een declaratieve operatie, maar enkel voor de verdeling en de<br />

aanwas. Bij een inbreng in een gemeenschap vermeerdert het aantal gerechtigden, bij zakelijke subrogatie (ook<br />

een declaratieve operatie) blijft ze meestal gelijk.<br />

193


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit lijkt strijdig met het feit dat elk <strong>van</strong> de mede-eigenaars tijdens de gemeenschap dan toch<br />

maar een aandeel in die gemeenschap heeft, en, meer nog, in vele gevallen ook over dat<br />

aandeel kan beschikken. Die paradox kan men maar oplossen door een onderscheid te maken<br />

tussen de rechten op de afzonderlijke goederen en de rechten op het gemeenschappelijk<br />

vermogen als geheel. Enkel het recht op het vermogen als geheel, dat een onlichamelijk recht<br />

is, bestaat uit aandelen. Het recht op elk <strong>van</strong> de afzonderlijke goederen, dat aan alle medeeigenaars<br />

toekomt, heeft ondeelbaar (onsplitsbaar) betrekking op dat goed in zijn geheel, niet<br />

op een aandeel in dat goed. Voor en na de verdeling heeft dat recht precies hetzelfde<br />

voorwerp.<br />

Samenvattend kunnen we stellen dat bij een gemeenschappelijk vermogen het recht op de<br />

afzonderlijke bestanddelen er<strong>van</strong> aan alle deelgenoten “gezamenlijk”, of zo men wil<br />

“ondeelbaar” of “onsplitsbaar”, toekomt, en dus slechts kan worden uitgeoefend voor gemene<br />

rekening door diegene die daartoe bevoegd is, maar anderzijds elke deelgenoot afzonderlijk<br />

wel beschikt over een “aandeel” in dat vermogen, dat een onlichamelijk recht is waarover hij<br />

in de meeste gevallen (al dan niet onder bepaalde voorwaarden) afzonderlijk kan beschikken.<br />

De zakenrechtelijke aard <strong>van</strong> het recht (aandeel) kan overigens wel verschillen. Het kan gaan<br />

om een gezamenlijk eigendomsrecht; het is ook mogelijk dat de eigendom aan één persoon<br />

toekomt, maar daarop een collectief pandrecht rust <strong>van</strong> de schuldeisers (zo bij samenloop); of<br />

dat de eigendom aan één persoon toekomt, doch onder last <strong>van</strong> een fideicommis ten gunste<br />

<strong>van</strong> een andere (die dan slechts een Anwartschaftsrecht, heeft), enz. Deze verschillende<br />

vormen worden hieronder (5.a.) nader besproken.<br />

Maar een afgescheiden vermogen impliceert wel steeds dat - en is de keerzijde <strong>van</strong> het feit dat<br />

- er zakelijke rechten of rechten met zakelijke werking zijn op dat vermogen in zijn geheel,<br />

die niet te herleiden zijn tot zakelijke rechten op de afzonderlijke bestanddelen <strong>van</strong> dat<br />

vermogen.<br />

c. Beschikkingen voor gemene rekening over en toebedelingen <strong>van</strong> bestanddelen <strong>van</strong> de<br />

gemeenschap.<br />

Wie bevoegd is voor gemene rekening over een goed uit de gemeenschap te beschikken, kan<br />

dat natuurlijk wel doen. In beginsel vereist dat een gezamenlijk handelen <strong>van</strong> alle<br />

deelgenoten; bij vele gemeenschappen zijn er ook handelingen waarvoor de deelgenoten<br />

afzonderlijk bevoegd zijn (concurrerende bestuursbevoegdheid).<br />

Een beschikken voor gemene rekening houdt normaal ook in dat de goederen die in ruil voor<br />

de vervreemde goederen worden verkregen, deel gaan uitmaken <strong>van</strong> het afgescheiden<br />

vermogen: "in judiciis universalibus res succedit in locum pretii et pretium in locum rei" 502 .<br />

Dit rechtsgevolg vindt ook plaats buiten afgescheiden vermogens om, namelijk in de vorm<br />

<strong>van</strong> zakelijke subrogatie, maar aan die zakelijke subrogatie zijn er beperkingen, waaronder de<br />

regel dat het zakelijk recht tenietgaat bij vermenging, en dus bv. niet wordt voortgezet op<br />

geldsommen die in de plaats komen <strong>van</strong> een goed uit het algemeen vermogen. Bij<br />

502 V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie nr. 2-26 met verwijzing naar BARTOLUS bij D. 5, 3, 22.<br />

194


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

afgescheiden vermogens komt zo’n geldsom niet per definitie in het algemeen vermogen<br />

terecht, en kan zakelijke subrogatie dus op ruimere schaal plaatsvinden 503 .<br />

Behalve de klassieke beschikkingen over goederen (vervreemden, bezwaren met zakelijke rechten) is het ook<br />

mogelijk een goed aan de gemeenschap te onttrekken zonder dat er iets voor in de plaats komt, door het toe te<br />

bedelen aan één <strong>van</strong> de mede-eigenaars (of aan meerderen <strong>van</strong> hen in gewone onverdeeldheid). Een dergelijke<br />

toebedeling (zij het in het kader <strong>van</strong> een verdeling, zij het anderszins) is een declaratieve handeling die<br />

impliceert dat alle mede-eigenaars behalve de persoon aan wie het wordt toebedeeld afstand doen <strong>van</strong> hun<br />

samenlopende rechten op dat goed. Door het wegvallen <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> alle anderen groeit het recht <strong>van</strong> de<br />

persoon aan wie het wordt toebedeeld aan tot een volledig recht. Deze kenmerken werden hierboven in a. en b.<br />

reeds besproken.<br />

4. Voorrang voor de vermogensschuldeisers (boedelschulden)<br />

a. Voorrang op de activa <strong>van</strong> het afgescheiden vermogen<br />

De keerzijde <strong>van</strong> het voorgaande is ook - om het nog eens te illustreren aan de hand <strong>van</strong> het<br />

geval <strong>van</strong> de gemeenschap - dat schulden <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de deelgenoten, die geen<br />

gemeenschapsschulden zijn (de “eigen schulden”) niet op één of meer gemeenschapsgoederen<br />

als dusdanig kunnen worden verhaald, ook niet op een aandeel in een dergelijk goed dat zou<br />

overeenstemmen met het aandeel <strong>van</strong> de deelgenoot-schuldenaar. Men kan dit afleiden uit de<br />

regel dat de deelgenoten zelf niet bevoegd zijn om voor eigen rekening over die goederen te<br />

beschikken, en hun schuldeisers in beginsel niet meer kunnen dan zijzelf 504 (uitg. bv. de actio<br />

pauliana). Aangezien de gemeenschapsschulden wel kunnen worden verhaald op de<br />

gemeenschapsgoederen, houdt dit in dat op de gemeenschapsgoederen de<br />

gemeenschapsschulden voorrang hebben boven de eigen schulden <strong>van</strong> de deelgenoten 505 . De<br />

schuldeiser <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen is dus bevoordeeld daar hij eerst wordt betaald,<br />

met voorrang op de niet-gemeenschappelijke schulden 506 .<br />

Hetgeen nadien overblijft, komt terecht in het vermogen <strong>van</strong> de deelgenoten. Het aandeel <strong>van</strong><br />

een deelgenoot (dat tevens tot onderpand strekt <strong>van</strong> zijn “eigen schulden”) kan daarom een<br />

"netto-aandeel" worden genoemd, namelijk bruto min gemeenschapsschulden: een aandeel in<br />

het geheel der baten min het geheel <strong>van</strong> de op die baten verhaalbare schulden (dit zijn de<br />

gemeenschapsschulden) (over de aard <strong>van</strong> dit aandeel, zie reeds hierboven).<br />

Weliswaar werd in het arrest-Van Laere 507 aan de schuldeisers <strong>van</strong> de handelende vennoot<br />

<strong>van</strong> een “tijdelijke vereniging” (een vorm <strong>van</strong> commerciële maatschap) verhaal gegeven op de<br />

503 Zie voor een specifiek geval art. 64/8 § 2 lid 2 en 64/9 Bankwet voor de zakelijke subrogatie en tracing in<br />

het geval <strong>van</strong> het bijzonder vermogen bij uitgifte <strong>van</strong> covered bonds door een kredietinstelling.<br />

504 Zo J. VANANROYE, in Knelpunten <strong>van</strong> dertig jaar vennootschapsrecht, (205) 275 nr. 87; ASSER-<br />

MAEIJER, 5-V, nr. 171; H.J.M.N. HONEE, in Van vennootschappelijk belang, Opstellen aan J.M.M. Maeijer,<br />

Tjeenk Willink Zwolle 1988, 97 v.; M.J.A. VAN MOURIK, De personenvennootschap, 4e uitg. Tjeenk Willink<br />

Zwolle 1993, nr. 26 p. 72.<br />

505 Dit werd reeds opgemerkt door L. VAN BIERVLIET, “Les sujets collectifs en droit privé”, R.Prat.Not.B.<br />

1912, p. (1) 9.<br />

506 Uitdrukkelijk in die zin bv. kh. Tongeren 12 februari 2004, TBH 2006, 854.<br />

507 Cass. 30 maart 1962, Pas. 842 = RPS 1963 nr. 5108, 86 = RW 1962-63, 538, ook besproken door J.<br />

195


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvorderingen die deze voor de maatschap had verkregen (en die geacht werden geheel<br />

deel uit te maken <strong>van</strong> de boedel), maar dat had te maken met het verborgen karakter <strong>van</strong> de<br />

maatschap in casu, en niet met de ontkenning <strong>van</strong> een afgescheidenheid <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong><br />

de maatschap in het algemeen (zie de bespreking <strong>van</strong> dit arrest in Hoofdstuk II afdeling D.<br />

5.b. 2° bij zakenrechtelijke simulatie). In het arrest-Socol werd immers wel aanvaard dat de<br />

schuldvorderingen verkregen voor gemeenschappelijke rekening door de tijdelijke vereniging<br />

niet bruto toekwamen aan de mede-eigenaars <strong>van</strong> de tijdelijke vereniging en hun schuldeisers,<br />

maar dat enkel het netto-saldo er<strong>van</strong> aan die mede-eigenaars toekwam (en met name dat enkel<br />

het netto-aandeel na vereffening <strong>van</strong> de maatschap (toen “tijdelijke vereniging” genoemd) in<br />

de faillissementsboedel <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de maten kwam, en niet diens bruto-aandeel in bv. die<br />

schuldvordering) 508 . Dit arrest gebruikt weliswaar niet de term afgescheiden vermogen, maar<br />

stelt dat de band voortvloeit “uit de aard zelf <strong>van</strong> de tijdelijke handelsvereniging en de daaruit<br />

voortvloeiende bedingen <strong>van</strong> ondeelbaarheid” 509 , wat in wezen op hetzelfde neerkomt.<br />

Hetzelfde zien we bij de nalatenschap: het afgezonderd houden <strong>van</strong> de nalatenschap bij<br />

beneficiaire aanvaarding heeft als gevolg dat de schuldeisers <strong>van</strong> de erflater een voorrang<br />

behouden op de goederen <strong>van</strong> de nalatenschap (en er een samenloop ontstaat). Bij gewone<br />

aanvaarding blijft die voorrang bestaan zolang er een mede-eigendom is tussen meerdere<br />

erfgenamen, op de goederen die nog niet verdeeld of toebedeeld zijn, maar zonder samenloop.<br />

Ook de boedelscheiding houdt de nalatenschap afgescheiden; zijn er meerdere erfgenamen,<br />

dan is de boedelscheiding daartoe niet vereist, maar ze versterkt die afgescheidenheid wel<br />

door het niet mogelijk te maken de goederen te verdelen zonder voorafgaande betaling <strong>van</strong> de<br />

schulden aan de agerende schuldeisers <strong>van</strong> de nalatenschap (de boedelscheiding is relatief in<br />

die zin dat ze enkel de voorrang veiligstelt <strong>van</strong> de agerende schuldeisers en enkel op de<br />

goederen waar<strong>van</strong> ze de afscheiding hebben gevorderd) 510 .<br />

NB. Behoudens bijzondere regels bv. voor de vereffening <strong>van</strong> een huwgemeenschap of<br />

nalatenschap, zal een schuldvordering <strong>van</strong> de ene deelgenoot jegens de andere ook maar<br />

kunnen verhaald worden op het netto-aandeel <strong>van</strong> de schuldenaar. Dit verhindert niet dat de<br />

schuldeiser <strong>van</strong> een ontbonden gemeenschap reeds beslag kan leggen op een onverdeeld goed;<br />

VANANROYE in Knelpunten <strong>van</strong> dertig jaar vennootschapsrecht, (205) 295 v. randnr. 111 en in TPR 1999,<br />

(1453) 1485 v.<br />

508 Cass. 28 februari 1985, iz. Socol, Pas. 1985 I 795 = RW 1985-86, 997 n. E. DIRIX “De tegenwerpelijkheid<br />

<strong>van</strong> een tijdelijke handelsvereniging aan derden” = Bank & Fin 1989, 487 noot DELIERNEUX = JT 1986, 578<br />

noot F. ’t KINT = TBH 1985, 377 noot = RCJB 1987, 571 noot A. LIMPENS "Réflexions sur la compensation,<br />

l'indivisibilité, la connexité et le privilège dans le cadre de la faillite d'un associé momentané"; besproken door<br />

J.M. NELISSEN GRADE, “Compensatie na faillissement en vereffening <strong>van</strong> tijdelijke vennootschappen”, Liber<br />

amicorum Jan Ronse, Story 1986, 287 v.<br />

Zie verder ook Hof Luik 22 oktobeer 1991, TBH 1992, 1419; O. POELMANS, “La liquidation des comptes<br />

d’une sociétés momentanée en cas de faillite d’un associé”, DAOR 1999/50, 73-79.<br />

509 Het begrip “beding <strong>van</strong> ondeelbaarheid” wordt in ons recht jammer genoeg voor vrij uiteenlopende zaken<br />

gebruikt; uit die benaming alleen kan men dus niets afleiden, er moet telkens goed nagegaan worden wat precies<br />

de aard <strong>van</strong> de rechtsverhouding en <strong>van</strong> het beding is. In het Socol-arrest gaat het meer bepaald niet om<br />

schuldvergelijking, maar om een afegscheiden vermogen – zo ook GEENS, WYCKAERT e.a.,<br />

“Vennootschappen 1990-2010”, TPR <strong>2012</strong>, (73) 98 nr. 20, in bespreking <strong>van</strong> Hof Brussel 19 juni 2007, TRV<br />

2008, 401.<br />

510 Zie DE PAGE, Traité IX nr. 981 v.; DIRIX & DECORTE (2006), nr. 322-323 p. 217 v.<br />

196


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wel zal volgens de regel <strong>van</strong> art. 1561 GerW dat beslag maar kunnen worden uitgevoerd na de<br />

verdeling 511 .<br />

b. Uiteenlopende regels voor de verhaalbaarheid op het vermogen <strong>van</strong> de deelgenoten<br />

Of de gemeenschappelijke schulden c.q. nalatenschapsschulden daarnaast ook verhaalbaar<br />

zijn op het privévermogen <strong>van</strong> de deelgenoten, en zo ja of dit voor het geheel is dan wel elk<br />

slechts voor zijn aandeel, hangt er<strong>van</strong> af of die ook persoonlijk aansprakelijk zijn voor die<br />

schulden. Zo zal de zuiver aanvaardende erfgenaam tot beloop <strong>van</strong> zijn aandeel persoonlijk<br />

gehouden zijn, de beneficiair aanvaardende niet.<br />

AFDELING C. De aard <strong>van</strong> de rechten op een afgescheiden vermogens en de<br />

rechten <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> die rechthebbenden<br />

1. Type <strong>van</strong> zakelijk recht<br />

Kortheidshalve spreek ik <strong>van</strong> "aandelen in een vermogen", hoewel die term letterlijk alleen<br />

opgaat voor de gemeenschappelijke vermogens en niet voor de gevallen waarin er geen medeeigendom<br />

is, maar meerdere personen met andersoortige rechten op hetzelfde vermogen. Als<br />

we even het rijtje overlopen, dan kunnen we hoofdzakelijk de volgende soorten rechten<br />

erkennen:<br />

- bij gemeenschappelijke vermogens gaat het om een aandeel in eigenlijke zin, d.i. een<br />

aandeel in mede-eigendom. Dit geldt voor de huwgemeenschap, de (openlijke of stille)<br />

maatschap, de feitelijke vereniging, de rederij, de gemeenschappelijke nalatenschap, en het<br />

gemeenschappelijk effectendepot; de rechtsleer spreekt hier <strong>van</strong> “collectieve eigendom”<br />

(propriété collective) om ze te onderscheiden <strong>van</strong> de gewone mede-eigendom of<br />

onverdeeldheid <strong>van</strong> afzonderlijke goederen;<br />

- in alle gevallen <strong>van</strong> vereffening met samenloop gaat het om een collectief pandrecht <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers, voor wiens rekening de vereffeningsbewindvoerders optreden, op het<br />

afgezonderd vermogen. Het is geen pandrecht in enge zin, omdat het geen (voor)rang<br />

verschaft aan een of meer schuldeisers op de andere, maar juist de gelijktijdigheid <strong>van</strong> de<br />

realisatie <strong>van</strong> de schuldvorderingen uitdrukt (en dus hun principieel gelijke rang). Min of<br />

meer hetzelfde geldt bij aanzuiveringsbewind;<br />

- bij een legaat onder algemene titel rust daarop, zolang de legataris nog niet "in bezit is<br />

gesteld", een recht <strong>van</strong> "saisine"(bewindsrecht) <strong>van</strong> de onterfde erfgenamen, dat eveneens<br />

een collectief recht is;<br />

511 Voor een voorbeeld <strong>van</strong> een beslag door een alimentatiegerechtigde ex-echtgenoot op een bankrekening die<br />

nog in postcommunautaire onverdeeldheid is met de alimentatieplichtige ex-echtgenoot: Beslagr. Gent 7 juli<br />

2009, RW <strong>2012</strong>-13, 68.<br />

197


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- bij een fideicommissair vermogen is één persoon (de eerste begunstigde) eigenaar en heeft<br />

een ander (de verwachter) een door het recht beschermde verwachting (een soort<br />

Anwartschaftsrecht);<br />

- eveneens een soort Anwartschaftsrecht is het collectief recht <strong>van</strong> de certificaathouders op het<br />

geheel <strong>van</strong> de gecertificeerde effecten <strong>van</strong> eenzelfde aard, recht dat onder bepaalde<br />

voorwaarden kan worden omgezet in het eigendomsrecht op die gecertificeerde effecten;<br />

- voor zover ook het geheel <strong>van</strong> goederen die het voorwerp vormen <strong>van</strong> een vruchtgebruik<br />

onder algemene titel een afgescheiden vermogen vormt, heeft de ene partij de blote eigendom<br />

<strong>van</strong> het gehele vermogen en de andere het vruchtgebruik.<br />

Dit zijn dus de soorten rechten waarover we het in deze Afdeling hebben (mede-eigendom <strong>van</strong> een vermogen,<br />

gezamenlijk pandrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op een vermogen, Anwartschaftsrecht <strong>van</strong> de verwachter op een<br />

fideicommissair vermogen of <strong>van</strong> de certificaathouders, saisine <strong>van</strong> de onterfde erfgenamen, allicht ook<br />

vruchtgebruik onder algemene titel c.q. blote eigendom onder algemene titel).<br />

Ook het aandeel in een niet opengevallen nalatenschap zou een recht <strong>van</strong> deze aard kunnen zijn, zij het wel één<br />

dat "buiten de handel" is. Dat laatste betekent op de eerste plaats dat men niet door een rechtshandeling onder<br />

levenden kan afwijken <strong>van</strong> de wettelijke erfregeling, uitgezonderd de toegelaten contractuele erfstellingen.<br />

Verder betekent het ook dat, ook al wordt er geen afbreuk gedaan aan de wettelijke erfregeling, men niet op<br />

voorhand kan beschikken over het erfdeel dat men krachtens die regels verkrijgt. Het recht <strong>van</strong> de erfgenaam in<br />

spe op een nog niet opengevallen nalatenschap (art. 1600 BW), alsmede rechten die accessoir zijn aan een<br />

erfaanspraak, zoals het recht om inkorting te vorderen, zijn niet overdraagbaar noch beslagbaar noch vatbaar<br />

voor afstand <strong>van</strong> recht. Eerst door het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap - wanneer deze rechten niet meer<br />

toekomstig zijn - worden ze dat. Dit alles behoudens in de wettelijk toegelaten gevallen <strong>van</strong> contractuele<br />

erfstelling. Wanneer het evenwel niet gaat om een recht op (een aandeel) in de nog niet opengevallen<br />

nalatenschap, maar om een recht op een of meer welbepaalde goederen, dat - mogelijks op termijn - wordt<br />

toegekend ongeacht of het zich in de nalatenschap zal bevinden of niet, dan zitten we niet met een recht <strong>van</strong> deze<br />

aard, maar met een "gewoon" zakelijk recht. Het verbod op beschikkingen over niet opengevallen<br />

nalatenschappen betreft immers enkel zgn. eventuele rechten en niet de gewone zakelijke rechten die zij het<br />

onder tijdsbepaling <strong>van</strong> overlijden, aan een ander worden toegekend.<br />

2. Het aandeel als een onlichamelijk goed, voorwerp <strong>van</strong> zakenrecht<br />

De genoemde rechten waarover het hier gaat vormen zoals gezegd een bijzondere categorie<br />

<strong>van</strong> onlichamelijke goederen 512 . Als onlichamelijke goederen zijn ze op zichzelf (dus los <strong>van</strong><br />

het statuut <strong>van</strong> de goederen die deel uitmaken <strong>van</strong> dat vermogen) ook voorwerp <strong>van</strong><br />

zakenrecht. Het kan geen kwaad even te overlopen in welke zin zij aan de regels <strong>van</strong> het<br />

zakenrecht zijn onderworpen.<br />

Net zoals andere onlichamelijke goederen (bv. schuldvorderingen), zijn ook zij in beginsel aan de klassieke<br />

beginselen <strong>van</strong> het zakenrecht onderworpen, maar vloeien uit de aard <strong>van</strong> het recht belangrijke schakeringen<br />

voort. Aldus zijn aandelen in een vermogen in beginsel overdraagbaar, beslagbaar en vatbaar voor bezwaring<br />

512 Wat een aandeel in een nalatenschap betreft, blijkt dat zonder meer uit art. 1696 B.W.<br />

198


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

met zakelijke rechten (met name vruchtgebruik en in zekere mate ook pand), zij het dat ook hier de interne<br />

verhouding tussen de verschillende gerechtigden op het vermogen een zekere externe werking heeft (zie<br />

hieronder 3.), en dat er toch een reeks bijzondere regels gelden.<br />

Zo zijn er een reeks beperkingen aan de overdraagbaarheid <strong>van</strong> dergelijke aandelen / rechten. Vele daar<strong>van</strong><br />

vloeien voort uit de uitwendige werking <strong>van</strong> de interne verhouding en komen dadelijk ter sprake. Anderen zijn<br />

gerechtvaardigd omwille <strong>van</strong> gelijkaardige bekommernissen als sommige overdraagbaarheidsbeperkingen bij<br />

schuldvorderingen, in het bijzonder de bescherming <strong>van</strong> de gerechtigde zelf. Dat verklaart bv. mede de niet-<br />

overdraagbaarheid en onbeslagbaarheid <strong>van</strong> rechten op niet opengevallen nalatenschappen.<br />

3. Bijzonderheden <strong>van</strong> het aandeel als onlichamelijk goed: de uitwendige werking <strong>van</strong> de<br />

inwendige beschikkingsgebondenheid.<br />

Een aandeel in een vermogen bestaat niet zomaar, maar slechts voor zover er inderdaad een vermogen is <strong>van</strong> een<br />

bepaalde aard, waarvoor een bepaald regime geldt. Op een wijze die enigszins vergelijkbaar is met een<br />

schuldvordering, wordt het aandeel (of soortgelijk recht) niet op een andere manier gespecifieerd dan door die<br />

interne verhouding. Voor zover het gaat om een onderworpenheid <strong>van</strong> goederen aan een afgescheiden vermogen<br />

die in ons recht wordt erkend (voor de opsomming <strong>van</strong> erkende afgescheiden vermogens, zie hoger Afdeling A.<br />

<strong>van</strong> dit hoofdstuk) - en daartoe zullen in bepaalde gevallen specifieke formaliteiten moeten zijn vervuld -, zal<br />

deze onderworpenheid in beginsel externe werking hebben. Ook hier is het slechts anders wanneer het aandeel<br />

daar<strong>van</strong> geabstraheerd is, bv. door het in een waardepapier te incorporeren.<br />

De bij de rechtsverhouding betrokken partijen - dit zijn de verschillende mede-eigenaars of andere gerechtigden<br />

op het afgescheiden vermogen - kunnen binnen de grenzen <strong>van</strong> de dwingende bepalingen die voor elk <strong>van</strong> de<br />

genoemde rechtsfiguren (afgescheiden vermogens) gelden, deze interne verhouding dan ook nader bepalen bij<br />

consensus <strong>van</strong> alle gerechtigden, of misschien juister, voor zover zij beschikkingsbevoegd zijn (wat in beginsel<br />

de medewerking <strong>van</strong> alle gerechtigden vereist). Dit bepaalt mede de (on)overdraagbaarheid <strong>van</strong> de aandelen, de<br />

(on)deelbaarheid er<strong>van</strong>, het plaatsvinden <strong>van</strong> aanwas, e.d.m. Het beginsel <strong>van</strong> overdraagbaarheid, het eenheids-<br />

en het specialiteitsbeginsel zijn bij dergelijke rechten dus uitermate “betrekkelijk”.<br />

Anderzijds geldt die externe werking enkel voor modaliteiten die voortvloeien uit de interne verhouding zelf, uit<br />

het statuut <strong>van</strong> de goederen als voorwerp <strong>van</strong> een min of meer gebonden vermogen. Het aandeel zoals het door<br />

die interne verhouding gespecificeerd is, is wel onderworpen aan de klassieke beginselen: overeenkomsten<br />

tussen een mede-eigenaar en een derde, of zelfs een andere mede-eigenaar die niet de enige andere is, hebben<br />

geen dergelijke zakelijke werking.<br />

a. Overdraagbaarheid<br />

Wat met de overdraagbaarheid <strong>van</strong> het aandeel in zo’n vermogen? Daarvoor moet men het<br />

volgende onderscheid maken.<br />

- In sommige <strong>van</strong> de genoemde rechtsverhoudingen is de onoverdraagbaarheid dwingend<br />

voorgeschreven, bv. bij de huwgemeenschap, omdat deze essentieel intuitu personae is.<br />

- Erfdelen daarentegen (aandelen in een nalatenschap) zijn wel overdraagbaar, maar<br />

onderworpen aan een uitkooprecht <strong>van</strong> de mede-erfgenamen, uitkooprecht dat ook geldt voor<br />

de medevennoten in een maatschap.<br />

199


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- Bij de maatschap zijn de aandelen in het maatschapsvermogen immers in beginsel eveneens<br />

intuitu personae en dus niet overdraagbaar (zie art. 39, 42 Wb.Venn.), maar deze regel is niet<br />

dwingend, en partijen kunnen dus de overdraagbaarheid overeenkomen, al dan niet onder<br />

bepaalde modaliteiten (onder meer "voortzettingsbedingen"). Bij een openbaar<br />

beleggingsfonds, dat een bijzonder soort maatschap intuitu pecuniae is, zijn de aandelen<br />

zonder meer overdraagbaar. Is het aandeel niet overdraagbaar of zijn de vereisten voor<br />

overdraagbaarheid niet vervuld, dan kan elke vennoot wel nog een “croupier”-overeenkomst<br />

sluiten met een derde (art. 38 Wb.Venn), waaruit kan blijken dat de mogelijkheid het aandeel<br />

niet overdraagbaar te maken beperkt blijft tot de lidmaatschapsrechten en niet de<br />

vermogensrechten betreft. Ook kan men <strong>van</strong> een aandeel in een maatschap afstand doen.<br />

Een aandeel in een feitelijke vereniging is in beginsel evenmin overdraagbaar, maar een lid<br />

kan kan wel afstand doen <strong>van</strong> zijn aandeel.<br />

Aandelen in een effectendepot zijn steeds overdraagbaar voor zover de effecten waarop het<br />

aandeel betrekking heeft dat zijn.<br />

NB. Het vermogen kan in zijn geheel overgedragen worden of anderszins overgaan door de<br />

overdracht of overgang <strong>van</strong> de totaliteit <strong>van</strong> de aandelen.<br />

Een overdracht, een vestiging <strong>van</strong> pand of vruchtgebruik, een beslag, een vererving, een aanwas <strong>van</strong> zo’n<br />

aandeel (bij het aandeel <strong>van</strong> de anderen) heeft een dubbele aard :<br />

- enerzijds is het recht zelf een onlichamelijk goed, dat voorwerp kan zijn <strong>van</strong> uiteenlopende wijzen <strong>van</strong><br />

verkrijging, bezwaring, of verlies of <strong>van</strong> een declaratieve operatie, onder meer <strong>van</strong> verkrijging onder algemene<br />

titel (bv. vererving) of onder bijzondere titel (overdracht);<br />

- anderzijds betekent elke operatie op zo’n recht ook dat er indirect een wijziging intreedt in het eigendomsrecht<br />

<strong>van</strong> een geheel <strong>van</strong> goederen (het vermogen waarop men een recht heeft). De overdracht <strong>van</strong> een dergelijk recht<br />

onder bijzondere titel brengt net zoals een verkrijging onder algemene titel géén wijziging aan in de titel<br />

krachtens dewelke de goederen <strong>van</strong> het vermogen gehouden worden. De verkrijger <strong>van</strong> het aandeel zet in die zin<br />

de titel <strong>van</strong> zijn rechtsvoorganger voort (dus de titel op grond waar<strong>van</strong> het goed ging deel uitmaken <strong>van</strong> de<br />

gemeenschap).<br />

b. Beslagbaarheid ; toepassing op mede-eigendom en afgescheiden vermogens <strong>van</strong> de regel<br />

« In de schoenen <strong>van</strong> de schuldenaar »<br />

Ook voor het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> een schuldenaar die mede-eigenaar is, is<br />

er een belangrijk onderscheid tussen de mede-eigendom die een afgescheiden vermogen<br />

vormt en andere gevallen <strong>van</strong> mede-eigendom (<strong>van</strong> afzonderlijke goederen dus).<br />

Bij een gewone onverdeeldheid kunnen schuldeisers <strong>van</strong> een mede-eigenaar beslag leggen op<br />

diens aandeel, de verdeling uitlokken, en na verdeling executeren op hetgeen aan de beslagen<br />

schuldenaar is toegewezen.<br />

Gaat het om een afgescheiden vermogen, dan vloeit daaruit het volgende voort:<br />

200


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Ten aanzien <strong>van</strong> de afzonderlijke goederen hebben de schuldeisers <strong>van</strong> de afzonderlijke<br />

mede-eigenaars geen verhaalsrechten. Om beslag te kunnen leggen op de goederen, moet de<br />

maatschap eerst ontbonden worden, volgens de daarvoor geldende regels.<br />

2° Ten aanzien <strong>van</strong> het netto-aandeel: het verhaalsrecht hangt mede af <strong>van</strong> de vraag of het<br />

aandeel overdraagbaar is of niet, dus of de gemeenschap intuitu personae is of intuitu<br />

pecuniae. Wanneer het aandeel overdraagbaar is, is het normaal ook beslagbaar, anders niet.<br />

- Indien het aandeel dat de schuldenaar bezit in zo’n vermogen niet vrij overdraagbaar is<br />

(gebonden gemeenschap intuitu personae), zal eerst dat vermogen moeten ontbonden en<br />

vereffend worden. De schuldeisers zijn in beginsel gebonden aan de interne gebondenheid<br />

(huwgemeenschap, maatschap). Zij kunnen zich slechts verhalen op de goederen die aan hun<br />

schuldenaar worden toebedeeld.<br />

- Bij een gebonden gemeenschap intuitu pecuniae (bv. een openbaar beleggingsfonds)<br />

daarentegen is beslag én executie op het aandeel als dusdanig mogelijk (bv. een aandeel in<br />

een beleggingsfonds kan in beslag worden genomen en geëxecuteerd).<br />

Soortgelijke regels gelden ook wanneer het niet meer om een afgescheiden vermogen s.s.<br />

gaat, maar om een aparte rechtspersoon.<br />

c. Aanwas, ontbinding<br />

Of bij het overlijden of anderszins uitscheiden <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de mede-eigenaars diens aandeel aanwast bij dat <strong>van</strong><br />

de anderen, hangt ook af <strong>van</strong> de interne verhouding. Vruchtgebruik wast aan bij de blote eigendom, maar niet<br />

omgekeerd. In een maatschap kunnen partijen een aanwasbeding overeenkomen, krachtens hetwelk het aandeel<br />

<strong>van</strong> de uitgescheiden vennoot aanwast bij dat <strong>van</strong> de anderen. Aanwas is geen overdracht, maar een declaratieve<br />

handeling.<br />

Ook de vraag of de medegerechtigde de verdeling kan vorderen <strong>van</strong> het vermogen, en wat de gebonden<br />

gemeenschappen betreft, daartoe voorafgaandelijk de ontbinding kan vorderen, wordt bepaald door die interne<br />

verhouding. Voor de nalatenschap geldt een dwingende beperking in tijd aan bedingen om in onverdeeldheid te<br />

blijven (art. 815 BW), en deze geldt naar analogie ook voor andere ontbonden gemeenschappelijke vermogens<br />

(zoals de ontbonden maatschap, ontbonden huwgemeenschap, ontbonden vereniging).<br />

Vergelijking met equitable interests.<br />

Anders dan bij schuldvorderingen gaat het bij deze categorie <strong>van</strong> onlichamelijke goederen wél om zakelijke<br />

rechten. Maar zoals uit het voorgaande blijkt, zijn het wel zakelijke rechten <strong>van</strong> een bijzondere aard. Zij vertonen<br />

een zekere gelijkenis met de equitable of beneficial rights uit het Anglo-Amerikaanse recht, waar<strong>van</strong> het recht<br />

<strong>van</strong> de begunstigde <strong>van</strong> een trust het belangrijkste voorbeeld is (de beneficiary heeft een equitable right, de<br />

trustee een legal title). De vergelijking wordt nog interessanter wanneer men ook de joint property 513 in de<br />

vergelijking betrekt : in die vorm <strong>van</strong> mede-eigendom bestaat er enerzijds het volle eigendomsrecht op de<br />

goederen, dat een gezamenlijk recht is <strong>van</strong> alle mede-eigenaars (en als dusdanig niet opgesplitst is), en daarnaast<br />

voor elke mede-eigenaar afzonderlijk een equitable interest <strong>van</strong> de mede-eigenaars (een verschil met ons recht is<br />

513 Joint property is een vorm <strong>van</strong> gezamenlijke eigendom die we in het common law kennen. Daarnaast bestaat<br />

ook daar de gewone onverdeeldheid in de vorm <strong>van</strong> property in common (of tenancy in common).<br />

201


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

dat joint property in beginsel ook aanwas aan de langstlevende ("survivorship") impliceert). Net zoals equitable<br />

interests zijn aandelen in een vermogen geen rechten op de afzonderlijke goederen in dat vermogen als dusdanig,<br />

maar rechten op het vermogen als geheel, dat op zijn beurt goederen en lasten omvat en een<br />

beschikkingsgebondenheid impliceert. Het grote verschil met het Anglo-Amerikaanse recht is, dat de figuur <strong>van</strong><br />

de trust een veel "opener" rechtsfiguur is, die algemeen kan worden ingezet, en niet slechts voor welbepaalde<br />

typische rechtsverhoudingen zoals het geval is met de rechtsfiguren waarbij ons recht een afgescheiden<br />

vermogen erkent (zoals de maatschap, huwgemeenschap, vereniging, fideicommis, enz.).<br />

De vergelijking wordt iets duidelijker als we beseffen dat bij goederen die deel uitmaken <strong>van</strong> een afgescheiden<br />

vermogen de zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> die goederen zelf in beginsel niet wijzigt doordat de aandelen in dat<br />

vermogen overgaan <strong>van</strong> één gerechtigde naar een andere, bezwaard worden met zakelijke rechten, e.d.m. (in de<br />

gevallen waarin zulks krachtens de interne verhouding mogelijk is natuurlijk). Het toebehoren <strong>van</strong> die goederen<br />

tot dat vermogen en de beschikkingsgebondenheid er<strong>van</strong> blijven daardoor onberoerd. Het is slechts anders<br />

wanneer door die overgang e.d. de vermogensafscheiding zelf verdwijnt, bv. doordat alle aandelen <strong>van</strong> een<br />

maatschap in één hand verenigd worden.<br />

Nu spreken we bij de verkrijging <strong>van</strong> een aandeel in een vermogen wel <strong>van</strong> een verkrijging onder algemene titel.<br />

Ten aanzien <strong>van</strong> de afzonderlijke goederen gaat het inderdaad om een verkrijging onder algemene titel, want die<br />

uitdrukking impliceert precies dat de goederen niet apart, onder bijzondere titel, worden verkregen, maar als een<br />

geheel dat ook met passiva is bezwaard, dit althans zolang dat afgescheiden vermogen niet "vereffend" is. Dat<br />

belet ons overigens niet om te zeggen dat ten aanzien <strong>van</strong> het aandeel zelf als "onlichamelijk goed" het om een<br />

verkrijging onder bijzondere titel gaat.<br />

202


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK V. Samenloop <strong>van</strong> schuldeisers in het algemeen.<br />

AFDELING A. Uitgangspunten en definitie <strong>van</strong> samenloop<br />

1. Uitgangspunten<br />

Bij de bespreking <strong>van</strong> het verhaalsrecht <strong>van</strong> schuldeisers in Hoofdstuk III Afdeling D. werd<br />

meer bepaald reeds uiteengezet:<br />

- dat bij schuldvorderingen niet geldt dat het oudste (eerst ontstane) recht voorgaat, zodat de<br />

schuldeisers dus met elkaar vrij concurreren, en de ene bij zijn verhaal op de goederen <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser maar voorrang krijgt op de andere in zoverre hij zijn schuldvordering eerder<br />

“realiseert”, d.i. verzakelijkt of met een zakelijk recht op de goederen <strong>van</strong> de<br />

gemeenschappelijke schuldenaar versterkt (met name een zakelijke zekerheid), ongeacht de<br />

datum waarop zijn schuldvordering is ontstaan of opeisbaar is geworden;<br />

- dat alle vormen <strong>van</strong> “realisatie” <strong>van</strong> schuldvorderingen op de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar,<br />

inbegrepen het uitvoerend beslag, en met uitzondering <strong>van</strong> de realisatie door de verkrijging<br />

<strong>van</strong> een zakelijke zekerheid, in ons recht in beginsel “collectief” zijn. Dit wil zeggen dat alle<br />

schuldeisers die in die procedure opkomen geacht worden hun schuldvorderingen <strong>van</strong> bij het<br />

begin te hebben gerealiseerd, dus gelijktijdig met alle andere schuldeisers die op diezelfde<br />

goederen verhaal nemen ("pari passu"). Deze gelijktijdige realisatie noemt men “samenloop”<br />

(“concursus creditorum”).<br />

- dat omwille <strong>van</strong> de gelijktijdigheid <strong>van</strong> die realisatie (de samenloop) de schuldeisers<br />

(slechts) een collectief zakelijk recht verkrijgen op de betroffen goederen <strong>van</strong> de<br />

gemeenschappelijke schuldenaar, waarbij de onderlinge rechten <strong>van</strong> die schuldeisers in<br />

abstracto “gefixeerd” worden en in beginsel niet meer kunnen gewijzigd worden.<br />

- dat bij gelijktijdige realisatie, waardoor het zakelijk recht <strong>van</strong> de schuldeisers collectief is,<br />

schuldeisers in beginsel in gelijke rang komen (pari passu) en de opbrengst dus evenredig<br />

wordt verdeeld, behoudens “wettige reden <strong>van</strong> voorrang”; schuldvorderingen die voordien<br />

reeds verzekerd waren met een zakelijke zekerheid op bepaalde goederen gaan daarop voor,<br />

juist omdat zij reeds op een eerder tijdstip “verzakelijkt” zijn.<br />

De paritas creditorum is dus het gevolg <strong>van</strong> de gelijktijdigheid <strong>van</strong> realisatie, onder<br />

voorbehoud <strong>van</strong> a) een eerder verkregen zakelijk recht en b) een (reden <strong>van</strong>) voorrang of<br />

achterstelling die ondanks de gelijktijdigheid <strong>van</strong> realisatie toch geen gelijke rang toekent aan<br />

een bepaalde schuldvordering (maar een hogere of een lagere dan die <strong>van</strong> de "gewone"<br />

schuldeisers). De samenloop garandeert dus niet de "gelijkheid" <strong>van</strong> de schuldeisers, maar<br />

wel de fixatie <strong>van</strong> de onderlinge rang zoals die op het ogenblik <strong>van</strong> de samenloop bestaat.<br />

De paritas creditorum als rechtsregel heeft dus een beperkte betekenis; wel zijn er een aantal<br />

rechtsregels in het Belgische recht die geïnspireerd zijn door de rechtspolitieke idee <strong>van</strong> de<br />

gelijke behandeling <strong>van</strong> schuldeisers, met name waar het recht een stokje steekt voor bepaalde<br />

zekerheidsmechanismen, in het bijzonder het verkrijgen <strong>van</strong> last minute zekerheden (zie bv.<br />

in Hoofdstuk III afdeling D.6.a. de regels inzake aanvechting <strong>van</strong> rechtshandelingen uit de<br />

verdachte periode kort voor het faillissement). Maar de toepassing <strong>van</strong> de idee is te disparaat<br />

om <strong>van</strong> een echt rechtsbeginsel te kunnen spreken.<br />

203


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Definitie <strong>van</strong> samenloop<br />

Traditioneel wordt samenloop gedefinieerd als de situatie waarin meerdere schuldeisers<br />

verhaal nemen op dezelfde activa 514 . Iets scherper gesteld is het echter de situatie waarin de<br />

realisatie <strong>van</strong> schuldvorderingen - het zakelijk recht dat een schuldeiser verkrijgt op activa<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar - een collectief karakter heeft omdat meerdere schuldeisers, ongeacht of<br />

zij bij de handeling die een realisatie uitlokt betrokken zijn of niet, geacht worden gelijktijdig<br />

te realiseren. De activa worden onder bewind gesteld, precies om de schuldeisers de kans te<br />

geven deel te nemen aan de collectieve realisatie en dus in gelijke datum te komen als de<br />

andere schuldeisers. Het aandeel <strong>van</strong> elke schuldeisers op de opbrengst <strong>van</strong> die activa wordt<br />

daarom reeds op die datum in abstracto gefixeerd (in abstracto betekent dan: in hun<br />

onderlinge verhouding; het concrete bedrag dat ze bekomen hangt af <strong>van</strong> de netto-opbrengst<br />

natuurlijk). Samenloop kan <strong>van</strong>daag dan ook slechts <strong>van</strong>uit zijn rechtsgevolgen worden<br />

gedefinieerd en niet op basis <strong>van</strong> welbepaalde totstandkomingsvereisten.<br />

Eerder dan het daadwerkelijk tegelijk optreden <strong>van</strong> meerdere schuldeisers (wat de letterlijke<br />

betekenis is <strong>van</strong> samenloop <strong>van</strong> schuldeisers, concursus creditorum), is samenloop dus elke<br />

situatie waarin een, meer of alle activa <strong>van</strong> een schuldenaar aan een collectieve realisatie<br />

worden onderworpen, anders gezegd met een collectief recht <strong>van</strong> de schuldeisers worden<br />

bezwaard, zodat hun onderlinge rechten op die activa gefixeerd zijn, en daartoe onder bewind<br />

worden gesteld.<br />

We werken hieronder dan ook uit:<br />

- op welke wijze activa aan collectieve realisatie worden onderworpen, over welke activa het<br />

gaat, en wat de gevolgen zijn voor die activa (B.);<br />

- welke schuldeisers deel hebben aan die realisatie en wat de fixatie <strong>van</strong> hun rechten betekent<br />

(C.)<br />

- en wat die samenloop precies betekent voor de verschillende soorten schuldeisers, waarbij<br />

naargelang het actief wordt nagegaan wie in welke rang komt (Hst. II).<br />

Bij dit alles bespreken we in eerste instantie enkel de regels en kenmerken die gemeen zijn<br />

aan alle vormen <strong>van</strong> samenloop. In de volgende hoofdstukken komen dan de verschillende<br />

vormen <strong>van</strong> bewind en samenloop apart aan bod, met vooraf de algemene kenmerken <strong>van</strong> het<br />

vereffeningsbewind.<br />

514 Voor uiteenlopende wijzen <strong>van</strong> omschrijving <strong>van</strong> de samenloop, zie o.m. P. COPPENS & J. RENAULD,<br />

"La notion de concours entre créanciers, son application au régime des sociétés dissoutes et des successions<br />

acceptées sous bénéfice d'inventaire", RCJB 1965, 109; M. GREGOIRE, Théorie générale du concours des<br />

créanciers en droit belge; F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 85.<br />

204


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. De aan samenloop onderworpen activa<br />

1. De onderwerping <strong>van</strong> activa aan samenloop<br />

Activa kunnen in ons recht op twee soorten wijzen het voorwerp worden <strong>van</strong> een collectieve<br />

realisatie en dus een samenloop.<br />

a) enerzijds onder bijzondere titel: doordat er uitvoerend beslag op gelegd wordt door of op<br />

verzoek <strong>van</strong> een individuele schuldeiser volgens de regels <strong>van</strong> het GerW of eventuele<br />

bijzondere wetten (bv. fiscaal beslag). Een dergelijk beslag treft steeds één of meer bepaalde<br />

(bestaande) goederen.<br />

b) anderzijds onder algemene titel: doordat een algemeenheid, namelijk alle beslagbare activa<br />

<strong>van</strong> een vermogen, onder beslag komt te liggen door één enkele handeling en daarmee onder<br />

bewind gesteld, zij het met het oog op de vereffening er<strong>van</strong>, zij het met het oog op de<br />

aanzuivering <strong>van</strong> schulden:<br />

- Een vereffeningsbewind wordt in het Belgisch recht meer bepaald ingesteld door de<br />

faillietverklaring, de ontbinding <strong>van</strong> een rechtspersoon, de beneficiaire aanvaarding <strong>van</strong> een<br />

nalatenschap, de onderbewindstelling <strong>van</strong> een onbeheerde nalatenschap, e.d.m.<br />

- Een aanzuiveringsbewind (saneringsbewind) wordt meer bepaald ingesteld door de<br />

beschikking tot collectieve schuldenregeling en in sommige gevallen <strong>van</strong> gerechtelijke<br />

reorganisatie (anders dan bij de vroegere procedure gerechtelijk akkoord ontstaat er in<br />

beginsel evenwel geen samenloop). De onderbewindstelling gebeurt dus niet bij elke vorm<br />

<strong>van</strong> vermogensvereffening (zie in Deel IX de bespreking <strong>van</strong> de vermogensvereffening<br />

zonder samenloop) en soms ook zonder dat er een oogmerk is <strong>van</strong> vereffening (met name bij<br />

het aanzuiveringsbewind).<br />

De precieze om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het beslag wordt in Deel IX voor elke vorm <strong>van</strong> samenloop<br />

afzonderlijk besproken, waaronder ook de vraag of nieuwe activa, die pas later aan de<br />

schuldenaar toekomen, ook onder dat beslag vallen. In beginsel zijn er drie situaties:<br />

- het uitvoerend beslag, dat enkel bepaalde activa bevat;<br />

- het algemeen vereffeningsbewind, dat in beginsel alle bestaande activa bevat, alsook de in<br />

beginsel de toekomstige; en<br />

- het aanzuiveringsbewind, dat alle bestaande activa bevat en waar bijzondere regels gelden<br />

voor nieuwe activa.<br />

Uitgangspunt is wel dat, zoals hoger besproken, alle op dat ogenblik bestaande zakelijk<br />

werkende beperkingen aan de activa <strong>van</strong> de schuldenaar ook tegen de schuldeisers kunnen<br />

worden ingeroepen (zie hoger hoofdstuk III afdeling D punt 4, met ook een bespreking <strong>van</strong> de<br />

uitzonderingen op dit beginsel).<br />

Hoger (Hoofdstuk III Afdeling D 5. en 6.) bespraken we ook de technieken waardoor het<br />

verhaal <strong>van</strong> de schuldeisers kan worden uitgebreid tot goederen die niet of niet geheel tot het<br />

vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar behoren, bv. de actio pauliana. Deze technieken scheppen de<br />

mogelijkheid tot verhaal op die goederen; op zichzelf hebben ze nog niet het effect <strong>van</strong> een<br />

205


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

beslag of samenloop (de goederen die door de pauliana geacht worden tot het vermogen <strong>van</strong><br />

de schuldenaar te behoren moeten in beginsel ook nog in beslag worden genomen, tenzij er<br />

reeds een beslag onder algemene titel is ingesteld).<br />

Krachtens de regels <strong>van</strong> internationaal privaatrecht zal het Belgische recht in beginsel slechts <strong>van</strong> toepassing zijn<br />

op activa die zich in België bevinden (lex rei sitae); bij een samenloop onder algemene titel dient dit beginsel te<br />

worden genuanceerd aan de hand <strong>van</strong> het beginsl <strong>van</strong> de lex concursus. Nadere regels zijn te vinden in het IPR,<br />

en wat de verhoudingen binnen de EU betreft (uitg. Denemarken), in de Insolventie-verordening. In beginsel<br />

worden de zakenrechtelijke vragen beheerst door de lex rei sitae de de procesrechtelijke door de lex concursus,<br />

maar deze laatste heeft ook een invloed op sommige eigenlijk zakenrechtelijke vragen.<br />

2. Gevolgen voor de bevoegdheid over de activa<br />

a. Beginsel en achtergrond<br />

1° Beschikkingsonbevoegdheid<br />

Door het beslag s.s. of één <strong>van</strong> de genoemde vormen <strong>van</strong> onderbewindstelling verliest de<br />

schuldenaar zijn vrije beschikkingsbevoegdheid over de getroffen activa. Hij wordt relatief<br />

beschikkingsonbevoegd, d.w.z. dat hij onbevoegd is om nog ten nadele <strong>van</strong> de samenlopende<br />

schuldeisers te beschikken over die goederen.<br />

Deze beschikkingsonbevoegdheid mag niet worden verward met een handelingsonbekwaamheid en/of<br />

rechtsonbekwaamheid <strong>van</strong> de schuldenaar (vgl. hoger Hoofdstuk I, Afdeling B punt 4.) 515 . Het beslag en de<br />

eruit volgende beschikkingsonbevoegdheid vormt op zichzelf ook nog geen buitenbezitstelling <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar (al kan er nadien wel een buitenbezitstelling volgen doordat de bewindvoerder het beheer<br />

daadwerkelijk in handen neemt).<br />

Samenlopende schuldeisers zijn de schuldeisers die in een samenloop opkomen volgens de<br />

regels die voor die vorm <strong>van</strong> samenloop gelden (zie met name de bijzondere regels bij<br />

uitvoerend beslag).<br />

De schuldenaar kan dus in beginsel wel beschikken over die goederen mits het akkoord <strong>van</strong> al<br />

die schuldeisers. Die beschikkingsonbevoegdheid is, zoals elke beschikkingsonbevoegdheid,<br />

de keerzijde <strong>van</strong> een zakelijk werkend recht <strong>van</strong> anderen, en hier met name <strong>van</strong> het collectief<br />

pandrecht <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers, dat zij door de collectieve realisatie verkrijgen.<br />

Voor het tijdstip <strong>van</strong> die collectieve realisatie is er geen zakelijk werkend recht <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers, en dus niet de genoemde beschikkingsonbevoegdheid, maar enkel een<br />

mogelijkheid om dat zakelijk recht te verkrijgen (verhaalsrecht), zij het dat de collectieve<br />

realisatie soms toch retroactief bepaalde activa treft (door de aanvechting <strong>van</strong> eerdere<br />

handelingen met de actio pauliana en vergelijkbare aanvechtingsmogelijkheden <strong>van</strong> de<br />

faillissementscurator).<br />

515 De schuldenaar verliest in beginsel zijn handelingsbekwaamheid niet. Bij vereffening <strong>van</strong> rechtspersonen is<br />

het wel zo dat de rechtspersoon wel de handelingsbekwaamheid via de normale organen verliest, zie de<br />

bespreking verder onder.<br />

206


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Derdenbescherming tegen deze onbevoegdheid ?<br />

Beschikkingen door de onbevoegde verricht na het ontstaan <strong>van</strong> de<br />

beschikkingsonbevoegdheid betreffende een onder bewind gesteld goed - zoals een<br />

overdracht of bezwaring e.d.m. - hebben in beginsel geen rechtsgevolg - zijn niet<br />

tegenwerpelijk aan de samenlopende schuldeisers -; de derde-verkrijger heeft niets verkregen.<br />

In beginsel zal een dergelijke derde-verkrijger, indien hij te goeder trouw is, beschermd<br />

worden in de gevallen bepaald door de regels <strong>van</strong> derdenbescherming.<br />

Indien aan de samenloop de door de wet bepaalde publiciteit is gegeven, wordt de derde<br />

evenwel niet geacht te goeder trouw te zijn. In een aantal gevallen is die kwade trouw echter<br />

fictief doordat de publiciteit retroactief werkt (bv. de nul-uur-regel bij faillietverklaring,<br />

waardoor deze terugwerkt tot 0 uur op dezelfde dag).<br />

Voor bepaalde beschikkingen geldt er dan ook weer een regel die deze afwijking op het<br />

gemeen recht uitschakelt en de gewone regels inzake derdenbescherming terug toepasselijk<br />

maakt, d.i. op voorwaarde dat men bij die handelingen gewettigd onwetend was <strong>van</strong> die<br />

samenloop:<br />

- overeenkomsten tot vestiging <strong>van</strong> zekerheden op financiële instrumenten en rekeningtegoeden (art. 15 WFZ),<br />

- overeenkomsten inzake netting door schuldvergelijking of schuldvernieuwing (eveneens art. 15 WFZ),<br />

- overboekingsopdrachten betreffende fondsen of financiële instrumenten en verrekening <strong>van</strong> die opdrachten en<br />

<strong>van</strong> de schuld(vordering)en die voortvloeien uit zulke opdrachten, in een betalings- en<br />

effectenafwikkelingssysteem (art. 3 en 4 Wet 28 april 1999);<br />

- betalingen en transacties gedaan aan of door een failliet verklaarde kredietinstelling (al dan niet via een<br />

verrekeningsinstelling) (art. 157 Bankwet);<br />

- overdrachten <strong>van</strong> bankvorderingen of financiële activa door of aan een kredietinstelling die covered bonds<br />

uitgeeft (art. 8 § 1 Wet 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de financiële sector);<br />

- de opname <strong>van</strong> activa in een “bijzonder vermogen” ter dekking <strong>van</strong> covered bonds (art. 8 § 2 Wet 3 augustus<br />

<strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de financiële sector iuncto art. 64/20 § 2 Bankwet);<br />

In het Nederlandse recht is er een ruimere bescherming te vinden in art. 52 Faillissementswet.<br />

In geval <strong>van</strong> faillissement is de rechtspraak bij art. 16 FaillW bovendien in die zin gevestigd<br />

dat de beschikkingen door de gefailleerde na het tijdstip <strong>van</strong> faillietverklaring niet enkel door<br />

beschikkingsonbevoegdheid zijn aangetast, maar dat de rechtshandeling ook als dusdanig<br />

niet-tegenwerpelijk is aan de boedel, zodat de verkrijger ook geen geldige titel heeft en de<br />

vraag naar zijn goede of kwade trouw niet eens rijst 516 (de vraag naar een mogelijke<br />

bescherming <strong>van</strong> een onderverkrijger te goeder trouw komt verder nog aan bod per categorie<br />

<strong>van</strong> goederen).<br />

516 Cass. 6 maart 2009, AR nr. C.07.0373.N, faill. Stuer t. Krevobex e.a., in verbreking <strong>van</strong> Hof Gent 5 maart<br />

2007, RW 2008-2009, 934 = Cass. 2009-2010, 360 n. R. JANSEN "Het complexe samenspel <strong>van</strong> samenloop,<br />

beschikkingsonbevoegdheid en derdenbescherming" = TGR-TWVR 2009, afl. 5, 332 = Jaarverslag cassatie<br />

2009, 29.<br />

207


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Bevoegdheid <strong>van</strong> een bewindvoerder<br />

De beschikkingsbevoegdheid gaat meer bepaald over <strong>van</strong> de schuldenaar op de<br />

bewindvoerder die de bevoegdheid krijgt om voor rekening <strong>van</strong> de schuldeisers over de<br />

goederen te beschikken – en aldus hun collectief pandrecht uit te oefenen in de meer<br />

specifieke zin <strong>van</strong> de goederen tegelde maken of op een andere manier doen renderen 517 . Of<br />

het beslag of bewind uiteindelijk al dan niet leidt tot tegeldemaking <strong>van</strong> de in beslag genomen<br />

goederen met toewijzing <strong>van</strong> de opbrengst aan de schuldeiser(s), hangt wel af <strong>van</strong> het<br />

oogmerk <strong>van</strong> de samenloop en de nadere regels, die in Deel IX voor de verschillende vormen<br />

<strong>van</strong> samenloop worden besproken.<br />

Het bewind in het algemeen wordt zo dadelijk nader besproken. Daar zal ook blijken dat bij<br />

sommige vormen <strong>van</strong> bewind de schuldenaar zelf bewindvoerder kan zijn (al dan niet onder<br />

toezicht), maar ook dan is die schuldenaar niet vrij te beschikken, maar kan hij dit enkel doen<br />

in zijn hoedanigheid <strong>van</strong> bewindvoerder en volgens de regels die daarvoor gelden.<br />

De relatieve beschikkingsonbevoegdheid en onderbewindstelling betekent dus natuurlijk niet<br />

dat over de activa niet meer kan worden beschikt door de bewindvoerder, en dat dus de<br />

samenstelling <strong>van</strong> het actief bevroren zou blijven. Wel impliceert het dat ondanks de<br />

wisseling <strong>van</strong> activa, de bestemming er<strong>van</strong> behouden blijft. Het gaat dan ook om een<br />

afgescheiden vermogen.<br />

c. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de beschikkingsonbevoegdheid<br />

De beschikkingsonbevoegdheid houdt ook een inningsonbevoegdheid in betreffende de<br />

schuldvorderingen die de schuldenaar heeft op derden-schuldenaars. Dit heeft tot gevolg dat<br />

de schuldenaars <strong>van</strong> de onder bewind gestelde in beginsel niet meer bevrijdend aan deze<br />

persoon kunnen betalen, maar enkel aan diens bewindvoerder. Dit sluit niet uit dat de<br />

schuldenaar toch bevrijd kan zijn indien hij te goeder trouw heeft betaald (betaling aan de<br />

schijnschuldeiser, art. 1240 BW 518 ).<br />

De beschikkingsonbevoegdheid houdt ook in dat de schuldenaar niet bevoegd is om<br />

handelingen te stellen waardoor bij bepaalde vermogensrechten niet zou verkrijgen, bv. een<br />

nalatenschap verwerpen 519 .<br />

3. De vorming <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen<br />

In alle gevallen waarin activa onderworpen worden aan collectieve realisatie <strong>van</strong> de rechten<br />

<strong>van</strong> schuldeisers ontstaat er inderdaad een afgescheiden vermogen, vaak “boedel” genoemd.<br />

Dit is zowel het beslag bij beslag onder bijzondere titel als bij beslag onder algemene titel, en<br />

zowel bij vereffeningsbewind als bij aanzuiveringsbewind.<br />

517 Bij een gerechtelijk akkoord is het met name mogelijk dat de goederen niet te gelde worden gemaakt, maar<br />

verder worden gebruikt om nieuwe inkomsten te genereren.<br />

518 Vgl. meer specifiek § 82 Duitse InsO.<br />

519 Anders in het Duitse recht, § 83 (1) InsO.<br />

208


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De algemene gevolgen <strong>van</strong> zo’n vermogensafscheiding werden hoger (hoofdstuk IV) reeds<br />

uitvoeriger besproken en kunnen als volgt nader gespecifieerd worden:<br />

- de beschikkingsgebondenheid: over de activa mag enkel beschikt worden in<br />

overeenstemming met de bestemming <strong>van</strong> dat vermogen (in geval <strong>van</strong> vereffeningsbewind is<br />

dat de vereffening, bij aanzuiveringsbewind is het ook de continuïteit);<br />

- de mogelijkheid <strong>van</strong> boedelschulden, dit zijn schulden aangegaan in het raam <strong>van</strong> die<br />

bestemming (de vereffening c.q. de aanzuivering <strong>van</strong> schulden zonder vereffening), als<br />

passiva <strong>van</strong> dat afgescheiden vermogen;<br />

- het collectief karakter <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> de schuldeisers (preciezer: <strong>van</strong> de schuldeisers “in<br />

de boedel”) in die zin dat dit recht enkel op het netto-vermogen als geheel betrekking heeft en<br />

niet op de afzonderlijke activa;<br />

- de daaruit voortvloeiende voorrang <strong>van</strong> de boedelschulden op de schulden in de boedel;<br />

- de verruimde mogelijkheid <strong>van</strong> zakelijke subrogatie, waardoor de opbrengst <strong>van</strong> de<br />

goederen uit dat vermogen deel gaat uitmaken <strong>van</strong> dat vermogen, in beginsel zelfs wanneer<br />

het om een geldsom gaat (dit laatste zolang de rechten daarop niet door vermenging zijn<br />

tenietgegaan) (uit het hieronder in Afdeling C. besproken fixatiebeginsel volgt verder ook dat<br />

ook zakelijke rechten op activa uit die boedel in geval <strong>van</strong> realisatie gehandhaafd worden op<br />

de opbrengst <strong>van</strong> die activa).<br />

Uit de aanwezigheid <strong>van</strong> deze kenmerken blijkt dat ook bij een beslag onder algemene titel,<br />

zoals bv. een faillissement, er een <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar onderscheiden<br />

“afgescheiden vermogen” wordt gevormd. Het is daar<strong>van</strong> onderscheiden:<br />

- aan de actiefzijde doordat niet alle activa <strong>van</strong> de schuldenaar deel uitmaken <strong>van</strong> die boedel,<br />

en met name niet de onbeslagbare goederen (voor de nieuwe activa, zie in Deel IX de<br />

verschillende vormen <strong>van</strong> samenloop);<br />

- aan de passiefzijde doordat de bestaande schulden <strong>van</strong> de schuldenaar géén schulden <strong>van</strong> die<br />

boedel zijn, met voorrang erop verhaalbaar, maar slechts schulden in de boedel, die in de mate<br />

<strong>van</strong> het mogelijke met de netto-opbrengst er<strong>van</strong> zullen worden voldaan.<br />

209


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. De rechten <strong>van</strong> de schuldeisers en hun onderlinge fixatie<br />

Door de collectieve realisatie of samenloop verkrijgen de samenlopende schuldeisers dus een<br />

collectief pandrecht op de in beslag genomen en onder bewind gestelde goederen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar.<br />

Hun recht is collectief in twee reeds genoemde betekenissen, die we nu verder uitwerken.<br />

1. De fixatie in abstracto <strong>van</strong> de rechten voortvloeiend uit de bestaande schuldvorderingen op<br />

het gemeenschappelijk onderpand.<br />

a. Beginsel<br />

Op de eerste plaats zijn de door die collectieve realisatie verkregen rechten gelijktijdig tot<br />

stand gekomen, en daarom in gelijke rang (en dus evenredig) behoudens wettige redenen <strong>van</strong><br />

voorrang (die in het volgende Hoofdstuk verder worden uitgewerkt).<br />

De gelijktijdigheid vereist zoals gezegd niet dat de schuldeiser mee het initiatief heeft<br />

genomen tot beslag of onderbewindstelling <strong>van</strong> die activa, maar enkel dat hij tijdig betrokken<br />

geraakt bij de collectieve realisatie opdat zijn schuldvorderingen qua datum op gelijke voet<br />

worden geplaatst met die <strong>van</strong> de andere schuldeisers (en dus eigenlijk retro-actief te realiseren<br />

of althans zijn deelname aan de collectieve realisatie te bevestigen) en in die zin “concurrent”<br />

zijn. De onderbewindstelling ten bate <strong>van</strong> de schuldeisers strekt er precies toe hen de<br />

schuldeisers de kans te geven deel te nemen aan de collectieve realisatie en dus in gelijke<br />

datum te komen als de andere schuldeisers. Op welke wijze dat gebeurt wordt verder voor<br />

elke vorm <strong>van</strong> samenloop afzonderlijk besproken (met name gelden bij uitvoerend beslag<br />

nogal afwijkende regels).<br />

De gelijktijdigheid <strong>van</strong> de door de samenloop verkregen zakelijke rechten <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

betekent dat op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop het aandeel <strong>van</strong> elke schuldeiser in de opbrengst<br />

<strong>van</strong> het gemeenschappelijk onderpand (anders gezegd: hun onderlinge rechten daarop) in<br />

abstracto wordt “gefixeerd” (vastgelegd).<br />

Vanaf dat ogenblik heeft elke samenlopende schuldeiser in verhouding tot alle anderen een<br />

“verworven recht” – tot beloop <strong>van</strong> zijn abstract aandeel – in de opbrengst <strong>van</strong> het<br />

gemeenschappelijk onderpand 520 .<br />

- Dat aandeel is een evenredig aandeel voor de niet-bevoorrechte (d.i. chirografaire)<br />

schuldeisers, terwijl het<br />

- een recht op voorafname inhoudt voor de bevoorrechte schuldeisers.<br />

Gemakshalve spreekt men hierbij doorgaans <strong>van</strong> de fixatie <strong>van</strong> het aandeel <strong>van</strong> elke<br />

schuldeiser; het gaat echter niet zozeer om het aandeel dat aan de schuldeiser als persoon<br />

520 Vgl. in Staats-Nederland de uitspraak <strong>van</strong> de HR 31 december 1909, W. 8957, Op den Ende t. De Haan<br />

Hugenholtz q.q.: "het hoofdbeginsel <strong>van</strong> het failliseementsrecht, dat door de intrede <strong>van</strong> het faillissement de<br />

rechtspositie <strong>van</strong> alle bij de boedel betrokkenen onveranderlijk wordt".<br />

210


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

toekomt, maar het aandeel dat voor zijn schuldvordering wordt bestemd; die schuldvordering<br />

kan immers na de fixatie overgaan op een andere schuldeiser (bv. door persoonlijke<br />

subrogatie), die in de rechten <strong>van</strong> zijn voorganger treedt.<br />

Deze fixatie gebeurt in eerste instantie slechts in abstracto, aangezien nog niet bepaald is<br />

welke schuldvorderingen uiteindelijk in concreto zullen aantreden in de samenloop. Bedoeld<br />

wordt alleen dat de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers op de opbrengst <strong>van</strong> het gemeenschappelijk<br />

onderpand in beginsel bepaald worden op basis <strong>van</strong> de situatie zoals ze gold op het tijdstip<br />

<strong>van</strong> de samenloop.<br />

De samenloop garandeert dus niet de "gelijkheid" <strong>van</strong> de schuldeisers, maar wel de fixatie <strong>van</strong><br />

de onderlinge rang zoals die op het ogenblik <strong>van</strong> de samenloop bestaat.<br />

b. Negatief gevolg: geen bevoegdheid meer tot individuele maatregelen<br />

Doordat het aandeel <strong>van</strong> elke schuldeiser in de boedel op dat tijdstip in abstracto wordt<br />

vastgelegd, kan een afzonderlijke schuldeiser dit niet meer vergroten zonder het akkoord <strong>van</strong><br />

de andere schuldeisers.<br />

Aldus kan geen enkele schuldeiser in de boedel nog maatregelen nemen die de rechten <strong>van</strong><br />

andere schuldeisers in het gemeenschappelijk onderpand zonder hun instemming zouden<br />

verminderen of benadelen. Zo kunnen niet meer executeren, noch voor hun bestaande<br />

schuldvorderingen op de activa <strong>van</strong> de boedel een betere positie verwerven, bv. door het<br />

nemen <strong>van</strong> nieuwe zekerheden. Dit geldt in beginsel voor alle soorten zekerheden, en dus bv.<br />

ook voor de schuldvergelijking wanneer die niet reeds is ingetreden dan wel gebaseerd op een<br />

voorheen afgesloten nettingovereenkomst (zie verder de bespreking <strong>van</strong> de schuldvergelijking<br />

als zekerheidsmechanisme in Deel V).<br />

Of andere maatregelen (bv. bewarende) nog kunnen, hangt <strong>van</strong> de soort samenloop af (zie bv.<br />

de bespreking bij vereffening <strong>van</strong> rechtspersonen in Deel IX).<br />

Tenzij de schuldvordering zelf <strong>van</strong> openbare orde is, kan de schuldeiser er omgekeerd wel<br />

afstand <strong>van</strong> doen. Een dergelijke afstand komt ten goede aan de andere schuldeisers, wiens<br />

aandeel in de opbrengst door aanwas vergroot. Zo bekeken is de bepaling <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong><br />

de schuldeisers niet <strong>van</strong> dwingend recht: ze is slechts in die zin dwingend, dat men niet kan<br />

afwijken ten nadele <strong>van</strong> andere schuldeisers zonder hun toestemming.<br />

c. Negatief gevolg: uitsluiting <strong>van</strong> nieuwe schulden<br />

Doordat het aandeel <strong>van</strong> elke schuldeiser in de boedel (het gemeenschappelijk onderpand) op<br />

het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop in abstracto wordt vastgelegd, kan het in beginsel anderzijds<br />

ook niet meer verminderd worden door het ontstaan <strong>van</strong> nieuwe schulden <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

na dat tijdstip.<br />

Nieuwe schuldvorderingen kunnen op dat onderpand dan ook in beginsel slechts verhaald<br />

worden voor zover er iets overblijft na het voldoen <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers. In die<br />

211


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zin zijn ze niet tegenwerpelijk aan de samenlopende schuldeisers. Of zij op nieuwe activa<br />

kunnen worden verhaald, hangt af <strong>van</strong> het lot <strong>van</strong> de nieuwe activa in dat type samenloop.<br />

Op dit beginsel is er een belangrijke uitzondering, die volgt uit het feit dat het<br />

gemeenschappelijk onderpand een afgescheiden vermogen vormt en het recht <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers op dat gemeenschappelijk onderpand slechts een recht op de netto-opbrengst<br />

er<strong>van</strong> is. Ten gevolge daar<strong>van</strong> gaan de later ontstane schulden voor zover het om<br />

boedelschulden gaat (ook genoemd schulden "<strong>van</strong>" de boedel; zie hieronder 2.b.).<br />

NB. Een schuldvordering die voor de samenloop is ontstaan, maar pas nadien opeisbaar<br />

wordt, is geen nieuwe schuldvordering. Dat geldt bv. ook voor een schuldvordering die<br />

ontstaat door de ontbinding <strong>van</strong> een overeenkomst ten laste <strong>van</strong> de schuldenaar; deze<br />

schuldvordering wordt geacht te ontstaan op het ogenblik waarop de ontbinding wordt<br />

gevorderd (en niet wanneer ze wordt uitgesproken) 521 .<br />

d. Negatief gevolg: schorsing <strong>van</strong> de loop der interest<br />

Doordat het aandeel <strong>van</strong> elke schuldvordering in de boedel op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop<br />

wordt gefixeerd, kan dit nadien ook niet meer aangroeien met interest aan uiteenlopende<br />

rentevoeten naargelang de schuld. Er zijn dus twee mogelijkheden: ofwel kan de na die datum<br />

vervallen interest niet in rekening worden gebracht bij de verdeling <strong>van</strong> de boedel, ofwel<br />

wordt hij voor alle schulden gereduceerd tot interest aan de wettelijke rentevoet als een vorm<br />

<strong>van</strong> gerechtelijke interest. De concrete uitwerking verschilt naargelang de vorm <strong>van</strong><br />

samenloop en wordt in Deel IX nader aangegeven.<br />

We zullen in Hoofdstuk VI Afdeling B. zien dat de interest wel blijft lopen voor zover die<br />

interest door middel <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid verzekerd is, en krachtens die zekerheid<br />

verhaalbaar is op het onderpand <strong>van</strong> die zekerheid (bv. interest op hypothecaire<br />

schuldvorderingen is binnen bepaald grenzen mee verzekerd door het hypotheekrecht).<br />

e. Positief gevolg : bewarend effect<br />

Doordat de rechten gefixeerd worden op het tijdstip <strong>van</strong> het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop, is het<br />

om de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> hun rechten aan de boedel gedurende de gehele vereffening te<br />

niet nodig voor de schuldeisers om ze verder te “bewaren”, bv. door de vernieuwing <strong>van</strong> een<br />

inschrijving in de registers 522 , het tijdig uitoefenen <strong>van</strong> een volgrecht 523 , e.d.m.<br />

De samenloop stuit in beginsel ook de verjaring <strong>van</strong> de schuldvorderingen die tijdig in die<br />

samenloop opkomen.<br />

521 Impliciet in Cass. 9 maart 2000, Pas. I 164 = Arr. 164 nr. 544 = RW 2000-2001, 480 noot A. DE WILDE<br />

"De positie <strong>van</strong> de koper bij faillissement <strong>van</strong> de verkoper".<br />

522 Bv. een inschrijving pand handelszaak, niet meer vernieuwd tijdens de faillissementsprocedure: Hof<br />

Antwerpen 27 november 2000, RW 2001-2002, 494.<br />

523 Bv. art. 126 Scheepvaartwet (reclamerecht <strong>van</strong> de kapitein op de lading).<br />

212


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Vragen daaromtrent rijzen wel in geval <strong>van</strong> opeenvolging <strong>van</strong> verschillende vormen <strong>van</strong><br />

samenloop, vraagstuk dat in Deel IX apart wordt besproken.<br />

g. Geen afbreuk aan reeds bestaande rechten op het onderpand of rechten op andere activa<br />

De samenloop doet in beginsel geen afbreuk aan het feit dat sommige schuldeisers reeds voor<br />

de samenloop zakelijke (zekerheids)rechten hebben verkregen op bepaalde activa <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar en op grond daar<strong>van</strong> tot beloop <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering op die<br />

goederen voorrang hebben – juist omdat hun schuldvordering reeds op een eerder tijdstip<br />

“verzakelijkt” is (zie hoger de bespreking <strong>van</strong> het afzonderings- en afscheidingsrecht in Hst.<br />

V). Niettemin zal de uitoefening <strong>van</strong> die zakelijke rechten bij bepaalde vormen <strong>van</strong><br />

samenloop nader geregeld worden (en mogelijks met tussenkomst <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

moeten gebeuren) (zie de uitwerking in Deel IX).<br />

Ook andere rechten <strong>van</strong> schuldeisers, zoals rechten ten aanzien <strong>van</strong> andere activa dan diegene<br />

die onder beslag liggen, of op het vermogen <strong>van</strong> derden (bv. persoonlijke zekerheden),<br />

worden niet beroerd.<br />

De fixatie verhindert in beginsel ook niet dat de positie <strong>van</strong> een schuldeiser kan verbeteren<br />

doordat een voorwaarde wordt vervuld en een op het tijdstip <strong>van</strong> de fixatie reeds bestaand<br />

voorwaardelijk recht daardoor onvoorwaardelijk wordt (bv. de koper onder<br />

eigendomsvoorbehoud kan volle eigenaar worden na insolventie <strong>van</strong> de verkoper door aan<br />

diens boedel het saldo <strong>van</strong> de koopprijs te betalen). Dit kan evenwel niet onbeperkt, zoals met<br />

name blijkt uit de regel dat bij roerende zaken die de schuldenaar in bezit heeft, de ontbinding<br />

<strong>van</strong> een verkrijging ingevolge een (uitdrukkelijk of stilzwijgend) ontbindend beding maar<br />

tegenwerpelijk is aan de samenloop als die ontbinding voor de samenloop is ingetreden.<br />

Deze beperking is ook in diverse vormen te vinden in het recht <strong>van</strong> andere landen. In het Engelse common law is<br />

er de anti-deprivation rule: 'there cannot be a valid contract that a man’s property shall remain his until his<br />

bankruptcy, and on the happening of that event shall go over to someone else, and be taken away from his<br />

creditors” 528 .<br />

h. Aard <strong>van</strong> de regels: bescherming <strong>van</strong> private belangen, geen openbare orde.<br />

De regels <strong>van</strong> art. 7 en 8 HypW worden door de rechtspraak gekwalificeerd als regels <strong>van</strong><br />

dwingend recht 529 en dus niet <strong>van</strong> openbare orde 530 . In feite gaat het er alleen om dat partijen<br />

de rechten <strong>van</strong> de andere schuldeisers niet kunnen aantasten zonder hun toestemming; slechts<br />

in die zin zijn de regels <strong>van</strong> dwingend recht. Immers, tenzij bij schuldvorderingen die zelf <strong>van</strong><br />

openbare orde zijn (bv. in beginsel de belastingvorderingen), kan de schuldeiser wel <strong>van</strong> zijn<br />

528 S. WORTHINGTON, “Insolvency deprivation, Public Policy and Priority Flip Clauses”, 7. International<br />

corporate rescue 2010, 28 v.<br />

529 Cass. 9 maart 2000, Pas. I 164 = Arr. 164 nr. 544 = RW 2000-2001, 480 noot A. DE WILDE "De positie<br />

<strong>van</strong> de koper bij faillissement <strong>van</strong> de verkoper". Eerder in die zin: DIRIX & DECORTE, nr. 212, uitg. 2007 nr.<br />

216 p. 144; K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken, 32 nr. 1; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 27.<br />

530 Vlg. sommige auteurs zou het wel om de openbare orde gaan, bv. F. ’t KINT, Sûretés, (2004), nr. 157; H.<br />

DE PAGE, Traité, VI, 986-987. Dit is duidelijk achterhaald door Cass. 9 maart 2000.<br />

214


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eigen rang c.q. recht op een evenredig aandeel afstand doen (vgl. hoger Hoofdstuk III afdeling<br />

E.5.b.) 531 , aangezien hij zelfs <strong>van</strong> zijn schuldvordering als dusdanig afstand kan doen (en wie<br />

het meerdere kan, kan ook het mindere).<br />

2. Rechten op een aandeel in de netto-boedel.<br />

De door die collectieve realisatie verkregen rechten zijn ook collectief in een andere<br />

betekenis: het zijn namelijk rechten op het gemeenschappelijk onderpand als algemeenheid –<br />

namelijk als afgescheiden vermogen (“boedel”) -, dus niet op de afzonderlijke bestanddelen<br />

er<strong>van</strong>, maar op het netto-vermogen.<br />

a. Gevolgen <strong>van</strong> de vermogensafscheiding voor de rechten ten aanzien <strong>van</strong> afzonderlijke<br />

activa<br />

Hoewel zij over hun aandeel in de boedel kunnen beschikken (ze kunnen bv. nog steeds hun<br />

schuldvordering overdragen met alle door de samenloop verworven rechten), hebben de<br />

schuldeisers individueel geen rechten op afzonderlijke activa <strong>van</strong> de boedel (andere natuurlijk<br />

dan de zakelijke rechten die zij reeds zouden hebben op bepaalde activa). De rechten daarop<br />

zijn gecollectiviseerd en kunnen dus enkel worden uitgeoefend door personen die bevoegd<br />

zijn om te handelen voor rekening <strong>van</strong> het geheel <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers (de<br />

“massa” der schuldeisers), d.i. door de bewindvoerder. Men kan ook <strong>van</strong><br />

dwangvertegenwoordiging spreken.<br />

Andere rechten <strong>van</strong> de schuldeisers dan die op het gemeenschappelijk onderpand daarentegen<br />

zijn niet gecollectiviseerd en kunnen dus niet door de bewindvoerder maar enkel door de<br />

afzonderlijke schuldeisers worden uitgeoefend (zie meer in Deel IX).<br />

b. Voorrang voor boedelschulden<br />

Zoals reeds eerder uiteengezet vloeit uit de vorming <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen en de<br />

onderbewindstelling voort dat de schulden die in overeenstemming met de bestemming <strong>van</strong><br />

dat vermogen (in geval <strong>van</strong> vereffeningsbewind is dat de vereffening, bij<br />

aanzuiveringsbewind is het ook de continuïteit) zijn aangegaan:<br />

- schulden “<strong>van</strong> de boedel” zijn, passiva die het afgescheiden vermogen bezwaren,<br />

- en daarom voorrang hebben op de schulden “in de boedel”.<br />

Die laatsten (schulden "in de boedel") worden slechts tot beloop <strong>van</strong> de netto-opbrengst<br />

voldaan, d.i. na de boedelschulden. Deze voorrang <strong>van</strong> eerst na het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop<br />

ontstane schulden is niet in strijd met het beginsel <strong>van</strong> de fixatie in abstracto <strong>van</strong> de rechten<br />

<strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers. Deze laatsten hebben immers slechts een recht op de<br />

netto-boedel, de netto-opbrengst <strong>van</strong> de activa zoals die uiteindelijk in concreto uit de<br />

vereffening zal resulteren.<br />

De vereisten waaraan een nieuwe schuldvordering moet voldoen om de rang <strong>van</strong><br />

531 Vgl. ook Cass. 20 oktober 2005, nr. C.03.0244N, Jaarverslag Hof <strong>van</strong> cassatie 2005, p 38.<br />

215


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvordering op de boedel c.q. boedelschuld (niet: boedelvordering, dat is iets anders) te<br />

hebben, worden in Hoofdstuk VI afdeling C. nader uitgewerkt.<br />

3. Gevolgen in verhouding tot de schuldenaar<br />

a. Lot <strong>van</strong> de resterende schuld(vordering).<br />

De fixatie <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers op de boedel, d.i. de tot verhaal strekkende<br />

goederen, verandert op zichzelf nog niets aan de rechten <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> de schuldeisers jegens de<br />

schuldenaar persoonlijk. Het deel <strong>van</strong> de schuld dat na realisatie <strong>van</strong> de activa onbetaald blijft,<br />

blijft in beginsel bestaan, tot de schuld tenietgaat krachtens de toepasselijke regels <strong>van</strong><br />

verbintenissenrecht.<br />

In die gevallen waarin het gehele (beslagbare) vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar te gelde wordt<br />

gemaakt, gelden ten dele andere regels:<br />

- de vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon (al dan niet na faillissement) leidt tot het verdwijnen<br />

<strong>van</strong> die persoon, en dus ook <strong>van</strong> de resterende schuld (onder voorbehoud <strong>van</strong> later opduikende<br />

activa);<br />

- de vereffening <strong>van</strong> een deficitaire nalatenschap die beneficiair aanvaard is, of onbeheerd,<br />

leidt eveneens tot het verdwijnen <strong>van</strong> de na afsluitng resterende schuld.<br />

- het aanzuiveringsbewind, dat ons recht kent in de vormen <strong>van</strong> gerechtelijk reorganisatie<br />

(voroeger gerechtelijk akkoord) en collectieve schuldenregeling, kan leiden tot kwijtschelding<br />

<strong>van</strong> schulden (zie de bespreking in Deel IX)<br />

- het faillissement <strong>van</strong> een natuurlijke persoon, leidt, in geval <strong>van</strong> verschoonbaarverklaring bij<br />

afsluiting <strong>van</strong> het faillissement, tot verschoning <strong>van</strong> de schulden <strong>van</strong> de gefailleerde,<br />

behoudens enkele uitzonderingen; de verschoonde schulden blijven bestaan als natuurlijke<br />

verbintenissen (zie voor nadere bespreking verder bij faillissement in Deel IX).<br />

Bij uitvoerend beslag daarentegen blijft de na de verdeling <strong>van</strong> de opbrengst resterende schuld<br />

gewoon bestaan.<br />

b. Gevolg wanneer een of meer schuldeisers teveel hebben ont<strong>van</strong>gen bij de verdeling<br />

Krijgt een schuldeiser bij de verdeling <strong>van</strong> de opbrengst meer dan waar hij in verhouding tot andere schuldeisers<br />

recht op heeft, dan is die betaling niet onverschuldigd 532 . Zolang de verdeling niet definitief is gebeurd, kan ze<br />

herzien worden 533 ; nadien kan ze enkel wegens bedrog worden aangevochten 534 worden door de<br />

bewindvoerder zelf of benadeelde schuldeisers. De benadeelde schuldeisers hebben verder meestal de allicht<br />

interessantere mogelijkheid om de bewindvoerder persoonlijk aansprakelijk te stellen (zie Deel IX).<br />

Omdat een dergelijke betaling niet onverschuldigd is, kan een bewindvoerder die aansprakelijk is gesteld jegens<br />

de erdoor benadeelde schuldeiser(s), zich nadien niet op grond <strong>van</strong> onverschuldigde betaling keren tegen de<br />

532 Vgl. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 30.<br />

533 Hof Brussel 7 februari 2000, DAOR 2000/55, 213.<br />

534 Is de verdeling opgemaakt volgens de wettelijke procedureregels, dan kan die echter niet meer ongedaan<br />

worden gemaakt, tenzij wegens bedrog (Hof Gent 2 februari 1988, RW 1989-90, 17). Vgl. bij onroerend beslag<br />

G. DE LEVAL, "L'ordre", RNotB 1982, 105 nr. 39.<br />

216


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeiser die meer dan zijn aandeel in de opbrengst heeft ont<strong>van</strong>gen 535 , evenmin als de benadeelde<br />

schuldeisers zelf 536 . Dit is anders indien het om een achtergestelde lening gaat: daar bevat de schuldvordering<br />

immers de opschortende voorwaarde dat eerst de andere schuldeisers worden betaald; is die voorwaarde niet<br />

vervuld, dan is een betaling <strong>van</strong> de achtergestelde lening wel onverschuldigd 537 .<br />

Ook wanneer het de aandeelhouders zijn die teveel hebben gekregen, omdat bepaalde schuldeisers in het kader<br />

<strong>van</strong> de vereffening niet betaald werden, is de betaling in beginsel onverschuldigd. De aandeelhouders hebben<br />

immers meer gekregen waarop zij recht hadden, nu hun recht slechts een recht op het netto-actief inhield.<br />

Doorgaans wordt echter aanvaard dat de benadeelde schuldeisers niet over een condictio indebiti beschikken,<br />

omdat die enkel zou toekomen aan de solvens (de persoon die betaald heeft), welke na afsluiting <strong>van</strong> de<br />

vereffening echter niet meer bestaat. De schuldeiser die te weinig heeft ont<strong>van</strong>gen kan mogelijks de vereffenaar<br />

aansprakelijk stellen. De vraag rijst of hij, wanneer dat laatste niet kan dan wel als tweede mogelijkheid, de<br />

aandeelhouders kan aanspreken wegens ongegronde verrijking; het antwoord hangt er<strong>van</strong> af of men de beslissing<br />

tot afsluiting <strong>van</strong> de vereffening beschouwt als een voldoende rechtsgrond opdat de uitbetaling aan de<br />

aandeelhouders niet ongegrond zou zijn 538 .<br />

535 Hof Gent 2 februari 1988, RW 1989-90, 17.<br />

536 Hof Antwerpen 12 september 2002, TRV 2003, 598.<br />

537 Volgens sommiage auteurs zouden de benadeelde senior-schuldeisers een schuldvordering uit onrechtmatige<br />

daad hebben op de junior die in strijd met de achterstelling zijn schuldvordering int - zo A. VAN HEES, De<br />

achtergestelde lening, 101 v.<br />

538 Zie hierover D. COUN, "Onverschuldigde betaling en verrijking zonder oorzaak: een kans voor "vergeten<br />

schuldeisers" bij vereffening ?", RW 2005-2006, 845 v.<br />

217


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK VI. Rangschikking <strong>van</strong> schuldvorderingen in het<br />

algemeen<br />

AFDELING A. Inleiding<br />

1. De "wettige redenen <strong>van</strong> voorrang"<br />

In het vorige hoofdstuk bleek dat ondanks het beginsel <strong>van</strong> de gelijke rang <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers, zoals uitgedrukt in art. 8 HypW, er toch een reeks redenen zijn waarom<br />

schuldeisers een hogere of lagere rang hebben dan de andere, met name:<br />

- de zakelijke zekerheidsrechten waarmee bepaalde schuldvorderingen verzekerd zijn,<br />

krachtens de wet, dan wel krachtens een overeenkomst of (zelden) eenzijdige rechtshandeling;<br />

- de voorrang voor boedelschulden (schuldvorderingen op de boedel), die samengaat met de<br />

afscheiding <strong>van</strong> een boedel;<br />

- de andere wettige redenen <strong>van</strong> voorrang uit art. 8 en 9 HypW. , met name de algemene<br />

voorrechten.<br />

De eerstgenoemde uitzondering betreft daarbij de opbrengst <strong>van</strong> bepaalde goederen, die het onderpand <strong>van</strong> die<br />

zekerheid vormen, de tweede en derde genoemde uitzondering daarentegen betreffen in beginsel de opbrengst<br />

<strong>van</strong> de boedel in het algemeen.<br />

2. Globale rangschikking of meerdere rangschikkingen ?<br />

Het woord "rangregeling" wordt in het gerechtelijk wetboek specifiek gebruikt voor de<br />

procedure <strong>van</strong> rangregeling bij samenloop op onroerend goed (art. 1639 v. GerW; Fr.<br />

procédure de l'ordre). Bij gebrek aan beter woord voor het geheel <strong>van</strong> de situaties waarin<br />

bepaald wordt in welke rang de opkomende schuldeisers worden betaald, gebruiken we het<br />

woord rangschikking als een overkoepelende term.<br />

In traditionale besprekingen <strong>van</strong> de rang <strong>van</strong> schuldvorderingen wordt het vaak voorgesteld<br />

alsof er bij een vereffening met samenloop één globale rangschikking wordt opgemaakt <strong>van</strong><br />

alle schuldvorderingen, waarbij een bepaalde volgorde tussen schuldvorderingen kan worden<br />

bepaald, en vervolgens de schuldvorderingen die geen voorrang genieten, in gelijke rang<br />

komen. Evenwel is het m.i. een stuk correcter niet <strong>van</strong> “de” rangschikking te spreken, maar<br />

uit te gaan <strong>van</strong> de vaststelling dat:<br />

- er enerzijds een reeks activa zijn waarop eerst afzonderlijk de rechten dienen te worden<br />

bepaald (bijzondere boedels of sub-boedels), of die zelfs totaal buiten de boedel vallen (omdat<br />

ze zich niet in het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar bevinden, maar ten volle eigendom zijn <strong>van</strong><br />

een derde); dit wordt uitgewerkt in Afdeling B;<br />

- anderzijds een rangschikking <strong>van</strong> de schuldvorderingen ten aanzien <strong>van</strong> de resterende<br />

“algemene” boedel moet worden opgemaakt. Deze wordt uitgewerkt in Afdeling C.<br />

Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat ons recht een reeks afgescheiden<br />

vermogens kent, die per definitie apart worden vereffend (bedoeld wordt vermogens die een<br />

218


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

afgescheiden vermogen vormen vooraleer er een samenloop ontstaat), ook in die gevallen<br />

waarin dat gebeurt dit door dezelfde bewindvoerder (denk bv. ook aan de "bijzondere<br />

vermogens" bij vereffening <strong>van</strong> een verzekeringsonderneming) 539.<br />

539 Art. 18 en 48/16 v. <strong>van</strong> de Controlewet verzekeringen (zoals gewijzigd bij Wet <strong>van</strong> 6 december 2004)<br />

(technische reserves per afzonderlijk beheer); art. 48 Wet 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en art.<br />

20, 12 ° HypW (reservefondsen).<br />

219


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. De « afzondering » <strong>van</strong> activa waarop zakelijke rechten rusten<br />

(al dan niet separatisten)<br />

Hoewel dit niet altijd even duidelijk zwart op wit is gesteld, is het Belgische insolventierecht<br />

in beginsel gesteund op het duidelijke onderscheid, binnen de schuldvorderingen die bestaan<br />

op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop, tussen:<br />

- de rechtspositie <strong>van</strong> de schuldeisers die over een zakelijk (zekerheids)recht beschikken (En.<br />

secured creditors), en<br />

- diegene die dat niet doen en daardoor "schuldeisers in de boedel" zijn (de "concurrente<br />

schuldeisers").<br />

Het gaat om wat in het Duitse recht helder het "Recht auf abgesonderte Befriedigung" heet:<br />

telkens wanneer een goed bezwaard is met een zakelijk recht of althans een zakelijk werkend<br />

recht, dient eerst recht te worden gedaan aan dat zakelijk recht, en komt het goed of de<br />

opbrengst er<strong>van</strong> slechts na aftrek <strong>van</strong> dat zakelijk recht en de voor de realisatie er<strong>van</strong><br />

gemaakte kosten, in de (algemene) boedel terecht, waar het dan het onderpand vormt voor de<br />

andere schuldvorderingen (die betaald zullen worden na aftrek <strong>van</strong> de algemene<br />

realisatiekosten of boedelschulden).<br />

Wat die zakelijke rechten betreft, werden de vereisten voor zakelijk rechten in het algemeen<br />

reeds besproken in hoofdstuk II; de bijzondere regels voor zakelijke zekerheidsrechten<br />

worden in de volgende Delen (III v.) verder besproken, eerst in het algemeen en nadien per<br />

zekerheidsrecht.<br />

Hier bespreken we de kenmerken <strong>van</strong> die zakelijke rechten <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> een<br />

vereffening of rangschikking. In dat kader nemen de zakelijke rechten op de onderscheiden<br />

activa een zeer bijzondere positie in:<br />

- op de eerste plaats verschaffen zij een "Recht auf abgesonderte Befriedigung", hierna<br />

besproken onder de naam afzonderingsrecht; het voorwerp <strong>van</strong> dat recht moet afzonderlijk<br />

worden behandeld, en vereffend. De betekenis wordt onder 1. uitgewerkt:<br />

- sommige, maar niet alle zakelijke rechten geven aan de houder er<strong>van</strong> bovendien ook een<br />

afscheidingsrecht (Aussonderungsrecht, separatistenpositie); dit wordt onder 2. uitgewerkt.<br />

In ons recht wordt er bij samenloop niet een bepaald deel <strong>van</strong> de goederen of de opbrengst<br />

gereserveerd voor de concurrente schuldeisers, zoals in sommige andere rechtsstelsels het<br />

geval is (in het Engels spreekt men <strong>van</strong> carve out, wat resulteert in een “prescribed part”) 540 .<br />

Het is dus goed mogelijk (en in de praktijk zeer frequent) dat alle activa het voorwerp zijn <strong>van</strong><br />

zakelijke zekerheidsrechten, zodat er voor de concurrente schuldeisers niets overblijft.<br />

Wel bepaalt de Wet op de inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak dat het pand op handelszaak wat de voorraden<br />

betreft slechts op 50 % <strong>van</strong> de opbrengst er<strong>van</strong> voorrang geeft (zie verder Deel IV hoofdstuk V), wat bedoeld<br />

was als een maatregel ter bescherming <strong>van</strong> de concurrente schuldeisers.<br />

540 Wel kent ons recht de bepaling dat een pand op een handelszaak maar voorrang geeft de helft <strong>van</strong> de<br />

voorraden (zie verder), maar die sluit niet uit dat er op de voorraden andere zekerheidsrechten kunnen gevestigd<br />

zijn.<br />

220


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dergelijke regelingen hebben weinig zin in zoverre de schuldeisers de inpandgeving of<br />

gelijkaardige zekerheidsvestiging kunnen ver<strong>van</strong>gen door een andere constructie waarbij zij<br />

aan de inperking <strong>van</strong> het zekerheidsrecht ontsnappen, met name door middel <strong>van</strong> constructies<br />

waarbij de goederen niet eens deel uitmaken <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de debiteur, maar in<br />

eigendom aan de schuldeiser toekomen (ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> inpandgeving door sale & leaseback,<br />

<strong>van</strong> verkoop door verhuring - al dan niet met koopoptie - of consignatie met commissieopdracht,<br />

enz.). Zolang men eraan blijft vasthouden dat zekerheidseigendom wel degelijk een<br />

soort eigendom is en niet gereduceerd wordt tot een gewoon zekerheidsrecht, hebben regels<br />

die de rechten <strong>van</strong> schuldeisers met zakelijke zekerheden inperken weinig zin; dan leiden ze<br />

immers tot ongerechtvaardigde verschillende behandeling <strong>van</strong> uiteenlopende constructies die<br />

nochtans allen een zekerheidsoogmerk hebben.<br />

1. De afzondering en zijn gevolgen.<br />

Een bijzondere positie komt dus toe aan alle schuldeisers die een afzonderingsrecht (Dui.<br />

Recht auf abgesonderte Befriedigung) hebben.<br />

a. Wie heeft een afzonderingsrecht<br />

Het afzonderingsrecht geldt in beginsel voor alle zekerheden die zakelijke rechten zijn:<br />

- het geldt dus meer bepaald voor hypotheken, bijzondere onroerende voorrechten (zowel<br />

onroerende als roerende), pandrechten, (niet-abstracte) rechtstreekse vorderingen, het recht op<br />

schuldvergelijking, e.d.m.; ook voor het voorrecht voor de kosten <strong>van</strong> uitwinning <strong>van</strong> een<br />

specifiek goed (zie onder d.);<br />

- het geldt niet voor algemene voorrechten, die geen eigenlijke zakelijke rechten zijn, maar<br />

slechts een attribuut <strong>van</strong> een schuldvordering. Bijzondere voorrechten daarentegen zijn<br />

zakelijke rechten op afzonderlijke, d.i. welbepaalde goederen (ook al hebben zij niet altijd<br />

volgrecht).<br />

- bij de boedelschulden hebben de schuldeisers in zekere zin een afzonderingsrecht op de<br />

gehele boedel: zij hebben voor hun schuldvordering op de boedel voorrang op de schuldeisers<br />

in de boedel en kunnen hun recht individueel executeren.<br />

Ten aanzien <strong>van</strong> goederen waar<strong>van</strong> de schuldeiser volwaardig eigenaar is (maar die bv. in<br />

bezit of gebruik zijn <strong>van</strong> de schuldenaar) spreekt men niet <strong>van</strong> een afzonderingsrecht, omdat<br />

het eigendomsrecht veel meer is dan een afzonderingsrecht. Zij moeten zelfs niet afzonderlijk<br />

worden afgerekend, omdat zij gewoon geen deel uitmaken <strong>van</strong> het actief. Desondanks kan de<br />

samenloop een aantal gevolgen hebben voor de revindicatie door de eigenaar, zodat ook het<br />

eigendomsrecht <strong>van</strong> de schuldeiser in de afzonderlijke Delen toch besproken naast de loutere<br />

zekerheidsrechten.<br />

De belangrijkste kenmerken en gevolgen <strong>van</strong> het afzonderingsrecht zijn de volgende.<br />

b. Voorwerp <strong>van</strong> het afzonderingsrecht: de afzonderlijke regeling is beperkt tot de opbrengst<br />

<strong>van</strong> het bezwaarde goed (onderpand); zakelijke subrogatie<br />

221


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De schuldeiser met een afzonderingsrecht heeft een recht op de opbrengst die door de<br />

tegeldemaking of verzilvering (Fr. réalisation, Dui. Verwertung) <strong>van</strong> het onderpand wordt<br />

verkregen. Dit onderpand bestaat normaal uit één of meer specifieke goederen<br />

(specialiteitsbeginsel, zie hoger o.a. Hoofdstuk II Afdeling C.1.).<br />

Het voordeel <strong>van</strong> de afzondering geldt enkel op het goed waarop men het desbetreffende<br />

zakelijk recht heeft, en dan nog enkel in de mate waarin dat goed met het zakelijk recht<br />

bezwaard is (ook soms de dekking genaamd). In de meeste gevallen is die bezwaring<br />

ongeplafonneerd, d.w.z. is het goed in zijn geheel – voor zijn volle waarde - bezwaard. De<br />

bezwaring met bepaalde zekerheidsrechten zoals bv. hypotheken en pand op handelszaak, is<br />

daarentegen altijd geplafonneerd (men kan slechts een hypothecaire inschrijving nemen voor<br />

een nader bepaald plafond). Soms is een plafond een absoluut plafond, in andere gevallen is<br />

het een plafond in hoofdsom waarboven ook verzekerde kosten en interest (al dan niet binnen<br />

bepaalde grenzen) nog met dezelfde voorrang kunnen worden verhaald op het goed;<br />

uitwinningkosten komen in beginsel steeds bovenop het plafond (zie verder hieronder c. 2° en<br />

3°) .<br />

Het is wel zo dat vervreemding <strong>van</strong> het goed aanleiding geeft tot zakelijke subrogatie in de<br />

opbrengst er<strong>van</strong>, althans wanneer er geen volgrecht is (zoals met name wanneer het goed in<br />

overeenstemming met de procedureregels <strong>van</strong> de uitwinning word vervreemd) 541 . Geschiedt<br />

die vervreemding ingevolge uitwinning <strong>van</strong> het goed na beslag, dan is het goed reeds <strong>van</strong> het<br />

algemeen vermogen afgezonderd, zodat de zakelijke subrogatie zelfs plaatsvindt in de door de<br />

tegeldemaking opgebrachte geldsom (vgl. hoger hoofdstuk IV afdeling B.3) 542 . Deze<br />

"overwijzing" <strong>van</strong> de prijs vinden we voor het geval <strong>van</strong> onroerend beslag geregeld in art.<br />

1639 v. GerW maar wordt naar analogie toegepast in vergelijkbare gevallen (zie art. 1326 en<br />

1621 GerW).<br />

Ook de interest die het zekerheidsgoed of de prijs er<strong>van</strong> opbrengt, behoort tot het afzonderlijk<br />

onderpand 543 (NB. dit mag niet verward worden met de vraag of ook de interest die op de<br />

onbetaalde schuldvordering verschuldigd is, mee bevoorrecht is - zie daarvoor onder d.2°).<br />

Het onderpand is dus het goed zelf, dan wel de opbrengst die ervoor in de plaats komt<br />

(inbegrepen de interest welke die opbrengst zou opbrengen).<br />

De beperking tot de opbrengst <strong>van</strong> het bezwaarde goed geldt alleen voor zakelijke<br />

zekerheidsrechten, niet voor gevallen <strong>van</strong> volwaardige eigendom die in beginsel zonder meer<br />

kan worden gerevindiceerd (nuances hierop komen verder aan bod).<br />

541 Bv. kh. Brugge 6 februari 2002, RW 2002-2003, 791, inzake gerechtelijk akkoord.<br />

542 Cass. 18 december 1970, Arr. 1971, 401 = RW 1970-71, 1756 = Pas. I 377 = JT 1971, 381 = RNotB 1971,<br />

346; Hof Brussel 24 januari 1964, RW 1963-64, 1511.<br />

543 Zie Cass. 18 december 1970, RW 1970-71, 175; Hof Gent 7 mei 1996, AJT 1996-97, 418 n. A. VERBEKE<br />

“Toepassing <strong>van</strong> de separatistenpositie <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> bedrijfsuitrusting bij faillissement” Vgl.<br />

eerder Cass. 9 december 1882, Pas. 1893 I 53.<br />

222


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Geen bijdrage in de algemene boedelschulden, wel voorrang aan de specifieke<br />

boedelschulden<br />

1° Geen bijdrage in de algemene boedelkosten<br />

Heeft een schuldeiser een recht met afzonderingsrecht (Dui. een absonderungsberechtigte<br />

Gläubiger), en vindt er op grond daar<strong>van</strong> een afzonderlijke afwikkeling plaats, dan moet die<br />

bij de uitoefening <strong>van</strong> zijn zakelijke rechten op de opbrengst <strong>van</strong> zijn onderpand niét<br />

bijdragen in de kosten <strong>van</strong> de algemene boedel (de zgn. boedelschulden die in Afdeling C. 3.<br />

ter sprake komen) 544 , maar wel de kosten laten voorgaan die specifiek zijn aan de realisatie<br />

<strong>van</strong> dat onderpand (zie onder 2°). Men spreekt ook <strong>van</strong> boedelbijdrage, zij het dat die term<br />

dubbelzinnig is, omdat die zowel kan doelen op een bijdrage in de algemene boedelkosten<br />

waratoe deze schuldeiser niet gehouden is, dan wel op een bijdrage voor de door de<br />

bewindvoerder gemaakte kosten waartoe de schuldeiser juist wel gehouden is (conform wat<br />

onder 2° wordt uitgelegd).<br />

Deze regel vinden we ook in de meeste andere rechtsstelsels, al is de wetgever in een aantal<br />

er<strong>van</strong> tussengekomen om toch ook een bijdrage in de algemene kosten te laten vooraf nemen<br />

op de opbrengst <strong>van</strong> dat onderpand 545 . Ook in de Belgische rechtspraak is er een tendens om<br />

de schuldeisers met afzonderingsrecht te laten bijdragen in de algemene boedelkosten voor<br />

zover die nuttig waren voor deze schuldeiser (dus de beheerskosten) en dus minstens een deel<br />

daar<strong>van</strong> ook over hen om te slaan 546 . Doch de rechter kan de schuldeiser met<br />

afzonderingsrecht niet doen bijdragen in die kosten zonder te hebben vastgesteld dat ze mede<br />

in diens belang zijn gemaakt 547 en preciezer dat ze voldoen aan de vereisten die zo dadelijk<br />

onder 2° worden besproken opdat ze een specifieke boedelschuld zouden zijn (kosten tot<br />

544 Cass. 13 september 1991, RW 1991-92, 581 = Arr.Cass. 1991-92, 43 = TBH 1992, 322 noot VAN<br />

BUGGENHOUT & GREGOIRE; kh. Namen 25 mei 1989, JLMB 1989, 1177; Hof Gent 8 september 1994, RW<br />

1995-96, 326 (verkoop gewarranteerde goederen); Hof Luik 26 maart 1996, JLMB 1996, 1564; Hof Luik 31<br />

oktober 1997, JLMB 2000, 871; Hof Luik 25 oktober 1999, JLMB 2000, 1296; kh. Namen 16 december 1999,<br />

JLMB 2000, 1002; kh. Namen 3 februari 2000, TBH 2000, 442; kh. Brussel 25 januari 2001, JLMB 2001, 1755<br />

n. CAEYMAEX; Hof Luik 6 maart 2003, JT 2003, 793; Hof Luik 16 september 2003, JLMB 2004, 977; DIRIX<br />

& DECORTE (2006), p. 165 nr. 246 en p. 50 nr. 58; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 40.<br />

Zie evenwel anders Hof Bergen 27 november 1991, TBH 1992, 325 noot VAN BUGGENHOUT &<br />

GREGOIRE; Hof Bergen 23 mei 1990, TBH 1991, 704 noot PARIJS; Hof Bergen 15 december 1992, TBH<br />

1994, 935; Hof Bergen 21 december 2000, JLMB 2001, 1733; J. WINDEY & Th. HÜRNER, "Les dettes de<br />

masse de l'article 44, alinéa 2", noot onder Hof Luik 17 juni 2003, TBH 2005, (261) 270 nr. 25.<br />

Zie ook R. PARIJS, “Enkele bedenkingen bij de toepassing <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de gerechtskosten op de<br />

erelonen en kosten <strong>van</strong> gerechtelijke bewindvoerders”, in Liber amicorum Lucien Simont, Brussel 2002, p. (823)<br />

831. Zie Hof Bergen 17 september 2002, JT 2003, 177.<br />

545 Zo bv. § 171 <strong>van</strong> de Duitse InsO (Insolvenzordnung) <strong>van</strong> 1994/1999, die bepaalt dat 4% <strong>van</strong> de opbrengst<br />

aangewend wordt voor de kosten <strong>van</strong> de boedel; daarnaast wordt 5 % gereserveerd voor de uitwinningskosten<br />

(doch dat bedrag wordt aangepast aan de werkelijke kost).<br />

546 Bv. kh. Turnhout 26 juni 2001, TBH 2003, 342 noot A. DE WILDE; kh. Turnhout 12 maart 2002, RW 2004-<br />

2005, 1507.<br />

547 Zie m.b.t. een onbeheerde nalatenschap (geen bijdrageplicht <strong>van</strong> een hypothecaire schuldeiser in de kosten<br />

<strong>van</strong> de curator) Cass. 10 oktober 1985, Arr. 1985-86, nr. 84 = RW 1985-86, 2000 = Pas. 1986 I 144.<br />

223


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

behoud of tegeldemaking <strong>van</strong> een individuele zaak). Dit dient in concreto dient te worden<br />

beoordeeld 548 .<br />

2° Voorrang aan specifieke boedelschulden (kosten tot behoud, boedelredding en uitwinning)<br />

De schuldvorderingen die met een zakelijk recht verzekerd zijn, moeten wel voorrang<br />

verlenen aan de specifieke kosten gemaakt voor het behoud of de realisatie <strong>van</strong> het onderpand<br />

(die specifieke goederen waarop hun zekerheidsrecht slaat) 549 (zie ook de tekst <strong>van</strong> art. 17<br />

HypW). Men zou dit kunnen beschouwen als een vorm <strong>van</strong> boedelschulden <strong>van</strong> de miniboedel<br />

of sub-boedel die gevormd wordt door dat onderpand (i.t.t. de boedelschulden <strong>van</strong> de<br />

algemene boedel, die in Afdeling C.3. worden besproken) 550 en de bijdrage een “bijzondere<br />

boedelbijdrage” noemen. We overlopen de belangrijkste voorbeelden.<br />

a) De op de goederen verschuldigde douanerechten en accijnzen<br />

Deze hebben voorrang ongeacht of deze eerst door de realisatie verschuldigd worden, dan wel<br />

reeds voordien verschuldigd waren. Een toepassing <strong>van</strong> het beginsel vinden we in art. 17 <strong>van</strong><br />

de Warrantwet volgens de welke voorrang hebben op de schuldvordering <strong>van</strong> de pandhouder<br />

en dus <strong>van</strong> de opbrengst voorafgenomen worden: “1° de op de koopwaar verschuldigde<br />

douanerechten en accijnzen (...)".<br />

Deze bijzondere voorrang op de goederen zelf mag niet verward worden met het algemeen voorrecht voor<br />

douanerechten en accijnzen, dat geldt op de andere goederen <strong>van</strong> de belastingschuldenaar (zie de bespreking bij<br />

de algemene voorrechten onder Afdeling C punt 4.).<br />

Deze voorrang blijft ook behouden indien de douanerechten of accijnzen reeds aan de fiscus<br />

werden betaald met subrogatie <strong>van</strong> de betaler in de schuldvordering 551 .<br />

b) Kosten voor boedelredding en uitwinning <strong>van</strong> het goed<br />

Zoals we verder (Afdeling C.3.) zullen zien, vormen kosten <strong>van</strong> uitwinning en boedelredding<br />

in het algemeen boedelschulden <strong>van</strong> de algemene boedel. De nadere om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> deze<br />

categorie <strong>van</strong> kosten wordt daar nader besproken bij de boedelschulden <strong>van</strong> de algemene<br />

boedel.<br />

Hebben deze kosten evenwel betrekking op de redding of uitwinning <strong>van</strong> een specifiek goed,<br />

dan hebben zij ook reeds voorrang op de opbrengst <strong>van</strong> dat specifieke goed (artt. 17 en 19, 1°<br />

HypW), ook als er op dat goed voor het overige geen zakelijke zekerheden rusten. Ook hier<br />

gaat het om een soort boedelschuld <strong>van</strong> de door dat goed gevormde mini-boedel.<br />

548 kh. Brussel 26 december 2003, TBH 2004, 498 noot A.Z. (ZENNER); kh. Brussel 7 september 2004, JT<br />

2005, 36.<br />

549 Kh. Brussel 26 december 2003, TBH 2004, 498. Zie verder A. DE WILDE, Boedelschulden, 503.<br />

550 Zie voor een voorbeeld kh. Gent 24 februari 1995, RW 1995-1996, 679. Zie Hof Luik 25 oktober 2000,<br />

JLMB 2000, 1296.<br />

551 De voorrang <strong>van</strong> de gesubrogeerde wordt enigszins beperkt door art. 136 AWDA, doch dit betreft de<br />

subrogatie in het algemeen voorrecht <strong>van</strong> de fiscus.<br />

224


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Toegepast op het ereloon <strong>van</strong> de vereffeningsbewindvoerder, betekent dit dat zijn ereloon<br />

voorrang heeft op de opbrengst <strong>van</strong> een specifiek goed en daar<strong>van</strong> voorafgenomen wordt voor<br />

zover:<br />

- het goed door die bewindvoerder wordt gerealiseerd; en<br />

- zijn ereloon daarvoor afzonderlijk wordt berekend (voor het geval waarin die realisatie<br />

geschiedt door een curator, is er een barema voor zulk ereloon te vinden in art. 6 <strong>van</strong> het KB<br />

<strong>van</strong> 10 augustus 1998 552 ).<br />

Dit geldt ook wanneer de separatist zelf tot uitwinning kan overgaan, maar het de algemene<br />

bewindvoerder is die door de schuldeiser zelf of door de rechtbank (bv. op grond <strong>van</strong> art. 4<br />

Handelspandwet in de WvK) wordt aangesteld voor de realisatie 553 .<br />

Een ander voorbeeld zijn de kosten die moeten gemaakt worden opdat het goed kan worden<br />

verkocht (bv. bodemsanering).<br />

De betaling <strong>van</strong> de onroerende voorheffing daarentegen draagt normaal niet bij tot het behoud <strong>van</strong> het onroerend<br />

goed als onderpand voor de hypothecaire schuldeiser en zal in beginsel dus geen voorrang hebben op de<br />

hypothecaire schuldvordering, ook al zou het om ene boedelschuld gaan 554 .<br />

c) Kosten tot behoud s.s.<br />

i) Beginsel<br />

Een bijzondere positie neemt ook het “voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de (roerende)<br />

zaak" (art. 20, 4° HypW) in, dat in beginsel voorrang heeft op oudere zakelijke rechten op<br />

hetzelfde goed (art. 22 Hyp.W.; zie de bespreking in de Delen roerende zaken (Deel IV) en<br />

schuldvorderingen (Deel V). Ook deze kosten nemen in deze mini-boedel – bestaande uit die<br />

zaak – een plaats in vergelijkbaar met boedelschulden, ook wanneer zij niet aan de vereisten<br />

<strong>van</strong> het voorrecht voor boedelredding zouden voldoen (zo ook art. 37 II WCO voor de<br />

boedelschulden die voortvloeien uit een eerdere procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie).<br />

552 Waarbij de vraag rijst of dat barema wel kan worden toegepast indien het grootste deel <strong>van</strong> de voor de<br />

realisatie vereiste werkzaamheden reeds was gebeurd vooraleer de curator de procedure overneemt, bv. wanneer<br />

er reeds onroerend beslag gelegd was en verkoopsbedingen waren opgesteld. Het barema <strong>van</strong> de curator voor<br />

realisatie <strong>van</strong> roerende goederen in art. 3 <strong>van</strong> het KB <strong>van</strong> 10 augustus 1998 bepaalt een vork zodat de rechtbank<br />

dus kan corrigeren; het barema voor de realisatie <strong>van</strong> onroerend goed is een vast percentage (<strong>van</strong> de hypothecaire<br />

schuldvordering). Hof Brussel 16 januari 2001, TBH 2002, 41, weigerde dit in de geschetste omstandigheden te<br />

verminderen (cassatieberoep is aangetekend).<br />

Dit afzonderlijk ereloon is in beginsel proportioneel, terwijl art. 33 <strong>van</strong> de FaillW bepaalt dat het ereloon niet<br />

uitsluitend proportioneel mag zijn; aangezien het ereloon volgens art. 6 slechts een deel uitmaakt <strong>van</strong> het totale<br />

ereloon, werd art. 6 niet strijdig geacht met art. 33 FaillW door Cass. 28 november 2005, C.05.0013.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20051128-3 = JLMB 2006, 323 = RW 2007-<br />

2008, 649 (verwerping voorziening tegfen Hof Bergen 7 juni 2004)<br />

553 Bv. Hof Luik 12 februari 2009, JLMB 2010, 357; Hof Gent 8 september 1994, RW 1995-96, 326 (verkoop<br />

gewarranteerde goederen door pandhouder overgelaten aan curator).<br />

554 Hof Antwerpen 26 januari 2010, RW 2011-<strong>2012</strong>, 660 n. E. DE BAERE “De onroerende voorheffing en de<br />

hypothecaire schuldeiser: de kip of het ei ?”; Hof Antwerpen 6 mei 2009, Limb. Rl. 2010, 16; Hof Antwerpen 18<br />

december 2008, nr. 2007/AR/3220 geciteerd door E. De Baere, RW 2011-12, 664; kh. Brugge 15 februari 2010,<br />

TGR 2010, 344; Hof Gent 9 januari <strong>2012</strong>, RW <strong>2012</strong>-13, 548.<br />

225


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ii) Toepassingen<br />

Een toepassing <strong>van</strong> het beginsel vinden we in art. 17 <strong>van</strong> de Warrantwet volgens de welke voorrang hebben op<br />

de schuldvordering <strong>van</strong> de pandhouder en dus <strong>van</strong> de opbrengst voorafgenomen worden: “(...) 2° de vracht,<br />

overeenkomstig artikel 125 <strong>van</strong> boek II <strong>van</strong> het Wetboek <strong>van</strong> Koophandel, de kosten <strong>van</strong> verkoop, de<br />

pakhuishuur en de verschotten voor het behoud <strong>van</strong> de koopwaar”.<br />

Een betwist geval, dat in 2008 door het Hof <strong>van</strong> cassatie werd beslecht, betreft de kosten<br />

gemaakt tot behoud <strong>van</strong> de handelszaak, gemaakt in het kader <strong>van</strong> een eerdere procedure <strong>van</strong><br />

gerechtelijk akkoord of reorganisatie. Sommige rechtspraak oordeelde eerder dat kosten tot<br />

behoud die onder art. 44 <strong>van</strong> de oude WGA immers golden als boedelschulden in het kader<br />

<strong>van</strong> een vereffenings- of aanzuiveringsbewind in een later faillissement voorrang hebben op<br />

de handelszaak, voor zover zij in concreto hebben bijgedragen tot het behoud <strong>van</strong> het<br />

onderpand <strong>van</strong> schuldeisers met afzonderingsrecht, ook indien niet is voldaan aan de vereisten<br />

voor het voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak (kosten die nodig waren om de<br />

handelszaak "going concern" te houden) 555 . In het Garage Kelly-arrest <strong>van</strong> 18 december<br />

2008 556 besliste het Hof <strong>van</strong> cassatie evenwel dat de schuldeisers <strong>van</strong> dergelijke<br />

"boedelschulden" (gegrond op art. 44 WGA) net zoals andere boedelschuldeisers op de<br />

goederen "buiten de boedel" (d.i. diegene waarop zakelijke rechten gelden, in casu een pand<br />

op handelszaak) slechts voorrang "als hun schuldvordering betrekking heeft op kosten die zijn<br />

gemaakt voor het behoud of de tegeldemaking <strong>van</strong> het aldus met een voorrecht belaste goed"<br />

en dat in beginsel moet zijn voldaan aan de vereisten <strong>van</strong> art. 20, 4° HypW, in het bijzonder<br />

dat de kosten gemaakt zijn voor bepaalde in het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar identificeerbare<br />

roerende goederen. Kosten tot behoud <strong>van</strong> de handelszaak als geheel zijn dus niet bevoorrecht<br />

op de bestanddelen <strong>van</strong> de handelszaak.<br />

555 Zie bv. kh. Turnhout 26 juni 2001, RW 2001-2002, 420 = TBH 2003, 342 noot A. de WILDE; Hof Luik 6<br />

maart 2003, RRD 2003, 157 = JT 2003, 793; Hof Gent 3 november 2003, RW 2004-2005, 1066 (leveringen aan<br />

ondernemingen in observatie, met instemming <strong>van</strong> de bewindvoerder (commissaris), gaan voor op het pand op<br />

handelszaak, maar niet op het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper); Hof Gent 11 oktober 2004, RW 2005-<br />

2006, 109; Hof Gent 20 december 2004, waartegen de voorziening in cassatie werd verworpen bij arrest Cass. 2<br />

februari 2007, AR nr. C.05.0367.N, KBC bank t. K. Creyf q.q. faill. Datafer, D'Hoore., RW 2006-2007, 1679 n.<br />

V. SAGAERT "Het Hof <strong>van</strong> Cassatie geeft groen licht voor het minnelijk kantonnement"; kh. Brugge 6 februari<br />

2002, RW 2002-2003, 791 (afname <strong>van</strong> schulden aangegaan tijdens het gerechtelijk akkoord op de verkoopprijs<br />

<strong>van</strong> de handelszaak); kh. Antwerpen 12 december 2007, RW 2008-2009, 201: de boedelschulden bestaande uit 1°<br />

de huurprijs in de opschortingsfaze <strong>van</strong> het onroerend goed waarin de handelszaak was gevstigd, 2° de<br />

bedrijfsvoorheffing op de lonen <strong>van</strong> werknemers in de opschortingsfaze en 3° het ereloon <strong>van</strong> de commissaris,<br />

kregen voorrang op de pandhouder <strong>van</strong> de handelszaak omdat ze hebben bijgedragen tot de verdere uitbating <strong>van</strong><br />

die handelszaak.<br />

Voor een geval waar niet aanvaard werd dat de voortzetting <strong>van</strong> een overeenkomst tijdens de akkoordprocedure<br />

had bijgedragen tot het behoud <strong>van</strong> de handelszaak: Hof Luik 17 juni 2003, TBH 2005, 261 noot J. WINDEY &<br />

Th. HÜRNER, "Les dettes de masse de l'article 44, alinéa 2". Vgl. ook Kh. Brussel 26 december 2003, TBH<br />

2004, 498 noot A.Z. Vgl.<br />

556 Cass. 18 december 2008, C.07.0491.F, D'Ieteren t. curatele Garage Auto Kelly en Delta Lloyd Bank<br />

(verwerping <strong>van</strong> een voorziening tegen Hof Luik 5 december 2006),<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20081218-10 = Jaarverslag cass. 2008, 52.<br />

226


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° De voorrang <strong>van</strong> de specifieke boedelschulden tast de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de dekking niet aan.<br />

Indien de verzekerde schuldvordering slechts tot een bepaald plafond voorrang heeft / gedekt<br />

is door de zekerheid (bv. een hypotheek of pand op handelszaak geldt altijd slechts voor een<br />

bepaald bedrag waarvoor de inschrijving is genomen), rijst de vraag of die dekking wordt<br />

aangevreten door die kosten. Dit is niet het geval: de kosten komen niet in mindering op de<br />

dekking voor de hypothecaire of bevoorrechte schuldvordering indien de opbrengst voldoende<br />

is om zowel die kosten te betalen als de hypothecaire of bevoorrechte schuldvorderingen.<br />

Anders gezegd: Die kosten verminderen niet het aan de zakelijk gerechtigde toekomende deel<br />

<strong>van</strong> de opbrengst. Indien de opbrengst voldoende is om zowel die kosten te betalen als de<br />

hypothecaire of bevoorrechte schuld (binnen de grenzen waarvoor de zekerheid geldt), dan<br />

moet die laatste volledig met voorrang worden betaald, en niet slechts het bedrag na aftrek<br />

<strong>van</strong> dat ereloon 557 .<br />

d. Voorrang op de opbrengst slechts tot beloop <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering (wel m.i.v.<br />

de verzekerde interest)<br />

1° Beginsel: afzonderingsrecht slechts voor zover er ook een verzekerde schuldvordering is.<br />

De voorrang op het onderpand geldt enkel voor de op het goed verzekerde schuldvordering en<br />

niet voor andere schuldvorderingen <strong>van</strong> dezelfde schuldeiser op dezelfde schuldenaar.<br />

Zakelijke zekerheden zijn rechten die in beginsel accessoir zijn aan een verzekerde<br />

schuldvordering en slechts tot zekerheid <strong>van</strong> die schuldvordering strekken (anders dan de<br />

volle eigendom en de zakelijke genotsrechten). In sommige gevallen is het recht niet accessoir<br />

en dan ook meer dan enkel een zekerheidsrecht, al heeft het mede een zekerheidsfunctie 558 .<br />

Uit het accessoir karakter <strong>van</strong> zakelijke zekerheden leidt men traditioneel af dat het geen<br />

rechten zijn op het goed an sich, maar wel op de waarde, juister nog de opbrengst (d.i. de<br />

gerealiseerde waarde) <strong>van</strong> het goed, en wel slechts ter grootte <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuldvordering. Ook het afzonderingsrecht belet niet dat het nog altijd gaat om een recht op<br />

de opbrengst (verzilveringswaarde) <strong>van</strong> het goed bij uitwinning en geen recht op het goed als<br />

dusdanig (vgl. hoger Hoofdstuk II de algemene kenmerken <strong>van</strong> zakelijke zekerheden). De<br />

557 Beslagr Hasselt 2 oktober 2001, besproken door C.A. LEUNEN, TBH 2002, 765; kh. Doornik 30 november<br />

1999, TBH 2000, 808 noot VAN BUGGENHOUT & PARIJS; Hof Bergen 17 september 2002, JT 2003, 177;.<br />

Deze rechtspraak beslist dat de andere interpretatie, die eventueel uit de tekst <strong>van</strong> art. 6 KB 10 augustus 1998<br />

zou kunnen worden afgeleid, in strijd is met de HypW. In dezelfde zin & DE CORTE, p. 50 nr. 58; E. DIRIX,<br />

“Recente rechtspraak insolventierecht”, Themis deel 20. <strong>Insolventierecht</strong>, 2003-2004, p. 76 nr. 27; I.<br />

VEROUGSTRAETE, Manuel de la faillite et du concordat, uitg. 2003, nr. 123; K. CREYF," Kosten en erelonen<br />

curatoren", in gerechtelijk akkoord en faillisement, Kluwer Mechelen 2007, nr. 4.3.8; M.-C. ERNOTTE, "Les<br />

frais et honoraires des curateurs", TBH 2005, (220) 231.<br />

Anders kh. Namen 16 december 1999, JLMB 2000, 1002; kh. Namen 14 mei 1998, JT 1999, 114; G. DE<br />

LEVAL, "L'ordre", in Rép. notarial XIII - IV/5, nr. 73; F. 't KINT & W. DERIJCKE, La faillite, in Rép. Not,<br />

Larcier Brussel 2007, p. 343 nr. 489.<br />

558 Niet accessoir is het eigendomsrecht dat de verkoper herkrijgt na ontbinding <strong>van</strong> de verkoop; het<br />

eigendomsrecht <strong>van</strong> de verhuurder e.d.; het eigendomsrecht <strong>van</strong> een geldsom (borgsom in chartaal geld) en<br />

vergelijkbare gevallen <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>gbare goederen. Zij komen verder aan bod.<br />

227


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeisers met afzonderingsrecht kunnen dus maar afzonderlijke vereffening vragen zolang<br />

ze nog een met dat zekerheidsrecht verzekerde schuldvordering hebben.<br />

2° Nadere bepaling <strong>van</strong> de verzekerde schuld(vordering)en; al dan niet verzekerde interest<br />

a) Beginsel<br />

Welke schuldvorderingen precies door elk soort zakelijk zekerheidsrecht worden verzekerd,<br />

wordt bij elk zekerheidsrecht nader besproken. In het bijzonder wordt daar besproken:<br />

- welke schuldvorderingen in hoofdsom verzekerd zijn; en<br />

- in welke mate ook de accessoire schuldvorderingen (kosten, interest, schadebedingen) mee<br />

zijn verzekerd (bv. bij hypotheek en pand handelszaak 3 jaar interest).<br />

Uit art. 23 FaillW volgt wel dat de interest in beginsel ook mee verzekerd is.<br />

b) Gevolgen <strong>van</strong> het mee verzekerd zijn <strong>van</strong> de interest<br />

Voor zover de interest mee “verzekerd” is door de zakelijke zekerheid, is ook de na de<br />

samenloop vervallen interest op die afzonderlijke goederen verhaalbaar (zie o.m. art. 23 II<br />

FaillW). Het belang hier<strong>van</strong> blijkt doordat op de goederen die de algemene boedel vormen, er<br />

in het algemeen juist geen na de samenloop vervallen interest geldend kan worden gemaakt<br />

(ook niet door schuldeisers met een algemeen voorrecht), dit ingevolge de fixatie <strong>van</strong> de<br />

onderlinge rechten <strong>van</strong> de schuldeisers op de algemene boedel door de samenloop.<br />

De interest blijft ook doorlopen na de tegeldemaking <strong>van</strong> de afzonderlijke goederen, gezien de<br />

zakelijke subrogatie (de "voorrang wordt op de prijs overgedragen") 559 .<br />

Wanneer de verzekerde interest hoger ligt dan de interest die opgebracht wordt door het<br />

zekerheidsgoed, dan wordt de verzekerde interest dus niet tot de laatste beperkt 560 .<br />

Het lopen <strong>van</strong> de verzekerde interest wordt maar gestopt door de uitbetaling aan de<br />

bevoorrechte schuldeiser (en niet reeds door de realisatie <strong>van</strong> het onderpand 561 ).<br />

c) Uitzonderingen, i.h.b. collectieve schuldenregeling<br />

Van de net besproken regel wordt wel afgeweken in bepaalde soorten vereffening of<br />

samenloop, meer bepaald in het geval <strong>van</strong> een collectieve schuldenregeling (waar de voorrang<br />

niet aanvaard wordt voor de na de samenloop vervallen interest) - zie de bespreking <strong>van</strong> de<br />

559 Cass. 18 december 1970, Arr. 1971, 401 = RW 1970-71, 1756 = Pas. I 377 = JT 1971, 381 = RNotB 1971,<br />

346; Cass. 10 november 2005, RW 2006-2007, 790.<br />

560 Cass. 10 november 2005, RW 2006-2007, 790: het bestreden arrest had ten onrechte beslist dat de<br />

pandhoudende schuldeiser t.o.v. de boedel geen andere interestvordering kon laten gelden dan de interest<br />

opgebracht door de voor die pandhouder gereserveerde gelden bij de Deposito- en Consignatiekas. De regel is<br />

anders bij het (wettelijk) kantonnement, omdat dat als voorwaardelijke betaling geldt.<br />

561 Zo bv. bij de realisatie <strong>van</strong> een pand op handelszaak door de curator Hof Luik 12 februari 2009, JLMB<br />

2010, 357.<br />

228


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

desbetreffende cassatierechtspraak in het hoofdstuk over collectieve schuldenregeling in Deel<br />

IX.<br />

Waar normaal de interest na de samenloop ook op de opbrengst <strong>van</strong> het onderpand <strong>van</strong> een<br />

zakelijk zekerheidsrecht kan worden verhaald (althans voor zover de interest door dat recht<br />

mee verzekerd is met de hoofdsom) (bv. ook in geval <strong>van</strong> faillissement, zie art. 23 FaillW),<br />

besliste het Hof <strong>van</strong> cassatie dat in afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht bij een collectieve<br />

schuldenregeling de interest die na de totstandkoming <strong>van</strong> de samenloop ontstaat ook bij<br />

hypothecaire schuldvorderingen niet <strong>van</strong> die voorrang geniet. Met andere woorden: ook de<br />

interest op hypothecaire en bijzonder bevoorrechte schuldvorderingen wordt door de<br />

samenloop geschorst in de verhouding tot de andere schuldeisers. Het is wel mogelijk dat de<br />

later intredende aanzuiveringsregeling een andere regeling voorziet, waarbij toch interest<br />

wordt betaald op bepaalde schulden. Dit alles wordt nader besproken in het hoofdstuk over<br />

collectieve schuldenregeling (waar ook wordt nagegaan of de interest enkel jegens de andere<br />

schuldeisers niet loopt dan wel ook jegens de schuldenaar). Vanuit een systematisch<br />

perspectief gaat het om een ernstige vermindering <strong>van</strong> de zekerheid die deze zakelijke rechten<br />

bieden aan de schuldeisers <strong>van</strong> natuurlijke personen niet-handelaars. M.i. is deze disparate<br />

behandeling <strong>van</strong> hypothecaire schuldeisers in verschillende situaties niet te verzoenen met<br />

het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.<br />

3° Lot <strong>van</strong> het niet verzekerd gedeelte <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering en <strong>van</strong> het saldo<br />

<strong>van</strong> de opbrengst<br />

Zijn alle door een bepaald zekerheidsrecht op een bepaald onderpand verzekerde<br />

schuldvorderingen voldaan, of althans het door het zekerheidsrecht gedekte deel <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering, dan is de zakelijke zekerheid "uitgewerkt" en heeft die schuldeiser voor het<br />

saldo <strong>van</strong> die schuldvordering en eventuele andere schuldvorderingen die hij nog zou hebben<br />

op dezelfde schuldenaar, géén afzonderingsrecht meer ten aanzien <strong>van</strong> – de opbrengst <strong>van</strong> -<br />

dat onderpand. Het saldo <strong>van</strong> de opbrengst maakt deel uit <strong>van</strong> de algemene boedel 562 (waarin<br />

ook die schuldeiser dan voor zijn resterende schuldvorderingen opkomt). De resterende<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de schuldeiser is een schuldvordering in de boedel. Inderdaad is het<br />

wellicht duidelijker er<strong>van</strong> uit te gaan dat een schuldeiser wiens schuldvordering niet volledig<br />

is verzekerd met een zakelijk recht, of die hoger is dan wat uit het onderpand is gedekt, in<br />

feite twee schuldvorderingen heeft: een schuldvordering buiten de boedel (secured claim) en<br />

een schuldvordering in de boedel (unsecured claim).<br />

e. Toepassing anterioriteitsbeginsel en andere beginselen <strong>van</strong> zakenrecht bij conflicten<br />

Aangezien het erom gaat gevolg te geven aan zakelijke rechten, moet hier uitgegaan worden<br />

<strong>van</strong> de algemene kenmerken en beginselen <strong>van</strong> zakelijke rechten, zoals hoger beschreven<br />

(Hoofdstuk II Afdeling B). Deze beginselen moeten zowel worden toegepast om te zien welke<br />

zakelijke rechten er gelden als om te zien wat de rang is tussen eventuele conflicterende<br />

zakelijke rechten.<br />

562 Zie A.-M. STRANART, "Droit des saisies - la saisie-arrêt", DAOR nr. 16, p. 28; A. VERBEKE,<br />

Voorrechten, hypotheken en andere zekerheden 1995, Gent 1995.<br />

229


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is het anterioriteitsbeginsel (prior tempore, potio jure):<br />

oudere zakelijke rechten gaan voor, of nog preciezer, latere rechten kunnen maar verkregen<br />

worden voor zover de verschaffer er<strong>van</strong> beschikkingsbevoegd was ten aanzien <strong>van</strong> het goed<br />

(nemo plus iura transferre potest ...).<br />

Uitzondering op dit anterioriteitsbeginsel wordt gemaakt door de regels <strong>van</strong><br />

derdenbescherming (derde-verkrijger te goeder trouw) en soms wegens de aard <strong>van</strong> het<br />

voorrecht (bv. zoals reeds gezegd het voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak en het<br />

daarmee verwante voorrecht <strong>van</strong> de ). Ook verschilt het volgrecht nogal sterk naargelang de<br />

soort zekerheid (de meeste bijzondere voorrechten hebben geen volgrecht, pand en hypotheek<br />

in beginsel wel).<br />

De nadere regels en de onderlinge rangorde tussen die verschillende zekerheidsrechten<br />

worden verderop bij de bespreking <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> hen nader besproken.<br />

f. Besluit: rangorde<br />

De rangschikking bij afgezonderde goederen ziet er dus algemeen gesproken als volgt uit:<br />

1) kosten voor de realisatie <strong>van</strong> het specifieke goed (boedelschulden <strong>van</strong> de bijzondere<br />

boedel), inb. op het goed verschuldigde belastingen;<br />

2) bevoorrechte kosten tot behoud <strong>van</strong> de specifieke zaak, gemaakt voor de realisatie, in<br />

beginsel volgens omgekeerde chronologie;<br />

3) schuldvorderingen <strong>van</strong> houders <strong>van</strong> een zakelijk zekerheidsrecht op het goed, in beginsel<br />

volgens anterioriteit;<br />

4) saldo, dat toekomt aan de algemene boedel (voor de voldoening <strong>van</strong> de boedelschulden, de<br />

algemeen bevoorrechte schulden en de niet-bevoorrechte schulden).<br />

2. Separatisten (afscheidingsrecht) en lossingsrecht.<br />

Naargelang de procedurele rechten <strong>van</strong> de betrokkenen maakt men bij de schuldeisers met een<br />

afzonderingsrecht nog een onderscheid tussen:<br />

- enerzijds de “separatisten”, personen die ook een afscheidingsrecht (“Aussonderungsrecht”)<br />

hebben (ook “separatistenpositie” genoemd), en<br />

- anderzijds de schuldeisers die louter een “Absonderungsrecht” hebben.<br />

Het eerste impliceert dus steeds het tweede, het tweede niet altijd ook het eerste.<br />

De boedelschuldeisers zijn een bijzonder geval: zij hebben zoals gezegd in zekere zin een<br />

afzonderingsrecht op de gehele boedel; zij hebben voor hun schuldvordering op de boedel<br />

voorrang op de schuldeisers in de boedel en kunnen hun recht individueel executeren.<br />

230


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. Wie heeft een afscheidingsrecht<br />

Een afscheidingsrecht geldt in ieder geval voor de persoon die eigenaar is: hij kan zijn<br />

goederen revindiceren (zie onder 3.). Hetzelfde geldt in beginsel ook voor de genotsrechten.<br />

Bij zekerheidsrechten is dit minder evident, omdat zij op de eerste plaats een recht op de<br />

opbrengst <strong>van</strong> het goed zijn veeleer dan op het goed zelf.<br />

De meeste schuldeisers met een “Absonderungsrecht” beschikken in beginsel ook over een<br />

afscheidingsrecht. Het afscheidingsrecht geldt zo in beginsel voor de volgende zakelijke<br />

(zekerheids)rechten:<br />

- de schuldeiser-eigenaar <strong>van</strong> het goed of <strong>van</strong> een zakelijk genotsrecht (vruchtgebruik) erop;<br />

- de ingeschreven hypotheken en de meeste onroerende voorrechten;<br />

- de pandrechten, waaronder ook het pand op handelszaak, het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

commissionair, de vervoerder, de verhuurder, de hotelhouder en het landbouwvoorrecht, maar<br />

in beginsel ook alle andere bijzondere roerende voorrechten (wat de discussie over het<br />

retentierecht betreft, zie de bespreking in Deel IV hoofdstuk V);<br />

- het eigendomsvoorbehoud en het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper; a fortiori voor<br />

andere gevallen <strong>van</strong> eigendom;<br />

- de zgn. ‘rechtstreekse vorderingen’ (we hebben het hier over de niet-abstracte rechtstreekse<br />

aanspraak; de abstracte is immers een persoonlijke en geen zakelijke zekerheid);<br />

- het recht zich door middel <strong>van</strong> schuldvergelijking te verhalen op een schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

wederpartij (passieve schuldvordering).<br />

Bij elk <strong>van</strong> die rechten wordt dit dan ook nader besproken.<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> het afscheidingsrecht<br />

1° Geen uitvoerbare titel vereist<br />

Een separatist heeft geen uitvoerbare titel nodig (andere dan de titel die eventueel vereist is<br />

voor de verkrijging <strong>van</strong> het zakelijk recht dat het afscheidingsrecht verleent).<br />

2° Individueel executierecht bij samenloop<br />

Wat houdt dit afscheidingsrecht nog meer in dan het Absonderungsrecht ? In beginsel dat de<br />

rechten niet worden verminderd door de samenloop, en men dus de rechten behoudt die men<br />

zonder de samenloop heeft 563 .<br />

Het afscheidingsrecht geeft de schuldeiser (die dan “separatist” heet) het recht om zijn<br />

onderpand individueel te executeren volgens de regels en procedures die voor de verzilvering<br />

<strong>van</strong> dat soort rechten op dat soort goederen gelden (regels inzake pandverzilvering, inzake<br />

hypothecaire uitwinning, inzake revindicatie <strong>van</strong> voorbehoudseigendom, inzake uitoefening<br />

563 Vgl. § 47 Duitse InsO.<br />

231


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> rechtstreekse vorderingen, inzake toepassing <strong>van</strong> de schuldvergelijking 564 ). Daartoe moet<br />

men niet noodzakelijk een uitvoerbare titel hebben jegens de schuldenaar (andere dan de titel<br />

die eventueel vereist is voor de verkrijging <strong>van</strong> het zakelijk recht dat het afscheidingsrecht<br />

verleent).<br />

In beginsel blijft dat individuele executierecht behouden in geval <strong>van</strong> algemene samenloop,<br />

wat betekent dat de gerechtigde niet verplicht is de verzilvering te laten geschieden door de<br />

algemene vereffeningsbewindvoerder (zoals de curator bij een faillissement, enzovoort).<br />

Zonder dit afscheidingsrecht wordt het onderpand uitsluitend geëxecuteerd door de algemene<br />

bewindvoerder (collectieve executie). Indien de gerechtigde dat recht uitoefent, blijven de<br />

goederen “buiten de boedel”. De schuldeiser hoeft zich dan aan het bewind over de boedel (de<br />

curatele, enz.) in beginsel niets gelegen laten. Dat betekent overigens niet dat de<br />

bewindvoerder, zo bv. de curator, over die goederen helemaal geen beheer heeft; zolang de<br />

goederen niet op grond <strong>van</strong> de regels die hierboven aangeduid zijn daadwerkelijk aan de<br />

boedel onttrokken zijn, voert hij het beheer over die goederen.<br />

Zoals het Absonderungsrecht geldt ook het afscheidingsrecht:<br />

- enkel ten aanzien <strong>van</strong> het onderpand waarop men dat recht heeft en in de mate waarin dat<br />

onderpand bezwaard is - dit wel behoudens zakelijke subrogatie 565 ;<br />

- aangezien het enkel een recht op de opbrengst is, enkel zolang er nog een met dat<br />

zekerheidsrecht verzekerde schuldvordering is.<br />

Dat laatste betekent dat de bewindvoerder steeds een einde kan maken aan het<br />

afscheidingsrecht door de schuldvordering uit te betalen tot beloop <strong>van</strong> het deel waarvoor het<br />

afscheidingsrecht geldt. Men noemt dit ook het “lossingsrecht” <strong>van</strong> de curator. Bij bepaalde<br />

zekerheidsrechten heeft de curator een lossingsrecht waarbij hij enkel de hoofdsom moet<br />

betalen, of de interest tot aan het tijdstip <strong>van</strong> samenloop, e.d.m., zodat de schuldeiser voor de<br />

resterende schuldvordering, ook al zou die bevoorrecht zijn, geen afscheidingsrecht heeft en<br />

dus de rangschikking (faillissementsrekening) en uitdeling door de curator zal moeten<br />

afwachten om betaald te worden. De curator kan het onderpand dus <strong>van</strong> het zekerheidsrecht<br />

bevrijden door de verzekerde schuldvordering uit te betalen. We zullen dit meer in detail<br />

bespreken bij onder meer het eigendomsvoorbehoud in Deel III (waar er volgens art. 108<br />

FaillW inderdaad een lossingsrecht is).<br />

c. Beperking <strong>van</strong> het afscheidingsrecht bij sommige collectieve procedures<br />

1° In beginsel teruggeschroefd bij bepaalde vormen <strong>van</strong> samenloop<br />

Dit afscheidingsrecht is voor de meeste soorten zekerheidsrecht echter teruggeschroefd of<br />

afgeschaft in bepaalde types <strong>van</strong> samenloop, zoals bv. het faillissement. We in bespreken<br />

deze inperkingen afzonderlijk bij elk type <strong>van</strong> samenloop in Deel IX, maar geven hier een<br />

korte samenvatting. De regels zijn telkens weer anders bij faillissement, vereffening <strong>van</strong><br />

564 Die laatste is a fortiori mogelijk, omdat het hier zelfs niet om een vorm <strong>van</strong> executie gaat.<br />

565 In het Duitse recht spreekt men in het laatste geval (zakelijke subrogatie) <strong>van</strong> Ersatzaussonderung<br />

(ver<strong>van</strong>gende afscheiding), § 48 InsO.<br />

232


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vennootschappen, uitvoerend beslag, procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie en collectieve<br />

schuldenregeling.<br />

- Bij de collectieve schuldenregeling is de opschorting <strong>van</strong> het afscheidingsrecht vrij<br />

algemeen (behalve de zekerheden op financiële activa, de verrekening en de<br />

revindicatierechten; maar met inbegrip <strong>van</strong> alle eerder overeengekomen cessies of<br />

inpandgevingen <strong>van</strong> schuldvordering (andere dan financiële activa)) en gedurende de hele<br />

procedure (art. 1675/7 § 1 Ger.W.).<br />

- In de procedure gerechtelijke reorganisatie (WCO) is ze ook vrij algemeen.<br />

- Bij faillissement is ze iets minder algemeen (bv. ook niet voor de eerst ingeschreven<br />

hypotheekhouder en voor bepaalde rechten <strong>van</strong> de fiscus en de sociale zekerheid) en ook<br />

slechts tijdelijk (tot aan het proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie <strong>van</strong> schuldvorderingen, mogelijks<br />

verlengbaar met één jaar, art. 26 en 100 lid 2 Faill.W., de afkoelingsperiode).<br />

- Bij ontbinding <strong>van</strong> een rechtspersoon is het afscheidingsrecht helemaal niet opgeschort.<br />

Nu is het terugschroeven <strong>van</strong> de separatistenpositie <strong>van</strong> schuldeisers in geval <strong>van</strong> collectieve vereffening of<br />

sanering zeker te verantwoorden, maar de toepassing er<strong>van</strong> botst wel op de moeilijkheid om de grens te bepalen<br />

tussen zakelijke rechten die "maar" zekerheidsrechten zijn en "echte" zakelijke rechten; de ervaring leert dat een<br />

inperking <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> bv. pand- en hypotheekhouders een vlucht meebrengt in andere<br />

zekerheidsconstructies zoals leasing (inb. sale & leaseback) waarop die inperking niet <strong>van</strong> toepassing zou zijn.<br />

Zo ook is de grens tussen een "echte" cessie en een zekerheidscessie bijzonder moeilijk te trekken.<br />

Ook blijkt dat de verschillende zakelijke rechten onderling ook verschillend behandeld worden, waarbij aan de<br />

rechtvaardiging <strong>van</strong> de onderscheiden behandeling <strong>van</strong> die rechten wel kan worden getwijfeld. De wetgever<br />

heeft de jongste jaren trouwens zowel regels uitgevaardigd om separatistenposities terug te dringen (nieuwe<br />

Faill.W 1997, nieuwe wet collectieve schuldenregeling 2005) als om ze uit te breiden (WFZ 2004) en heeft<br />

manifest geen coherente visie.<br />

2° Uitzonderingen<br />

In beginsel niet ingeperkt zijn de verworven rechten tot schuldvergelijking en tot retentie:<br />

- het recht zich te beroepen op een reeds ingetreden schuldvergelijking;<br />

- het recht om tot schuldvergelijking of schuldvernieuwing over te gaan krachtens een aan de<br />

samenloop tegenwerpelijke overeenkomst daartoe (nettingovereenkomst); zelfs indien<br />

daarvoor eerst een ontbinding vereist is (netting gecombineerd met een close-out-beding);<br />

- het retentierecht <strong>van</strong> de schuldeiser die het goed daadwerkelijk in zijn macht heeft, en dat ter<br />

sprake komt bij die zekerheidsrechten waar het zich voordoet (vuistpand, retentierecht e.d. in<br />

Deel IV), - de verlenging <strong>van</strong> dat retentierecht in sommige gevallen door middel <strong>van</strong> een<br />

reclamerecht.<br />

Niet ingeperkt is het revindicatierecht <strong>van</strong> de verhuurder op de verhuurde goederen (art. 26 I<br />

en II FaillW).<br />

- analoog daaraan het recht op schuldvergelijking <strong>van</strong> samenhangende schuldvorderingen na<br />

samenloop (zie Deel V 566 ).<br />

566 Na samenloop kan men in beginsel geen schuldvergelijking meer toepassen indien ze niet ofwel reeds <strong>van</strong><br />

rechtswege was ingetreden ofwel op een eerdere overeenkomst tot schuldvergelijking is gebaseerd; maar analoog<br />

aan het retentierecht geldt er een uitzondering voor samenhangende schuldvorderingen; zie de bespreking in het<br />

233


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een uitzondering op de inperking geldt ook voor zekerheden op financiële activa (bij effecten<br />

mits buitenbezitstelling), zoals geregeld door de WFZ. Die worden door de samenloop niet<br />

aangetast.<br />

d. Behoud executierecht na sluiting collectieve procedure<br />

Het afscheidingsrecht houdt in dat de uitwinning <strong>van</strong> het onderpand kan doorgaan, zelfs<br />

indien een lopende collectieve procedure zou zijn afgesloten, i.h.b. na sluiting<br />

faillissement 567 .<br />

3. Nog verderreikende rechten; ontbindingsrecht.<br />

Nog sterker is de positie <strong>van</strong> de schuldeiser die geen louter zekerheidsrecht heeft, maar:<br />

- ofwel een volwaardig eigendomsrecht heeft,<br />

- dan wel de mogelijkheid om dit – zelfs ondanks samenloop – te verkrijgen. We denken<br />

daarbij in het bijzonder aan de onbetaalde verkoper in geval hij nog de mogelijkheid heeft om<br />

de overeenkomst te ontbinden met werking jegens de boedel, en aldus terug volwaardig<br />

eigenaar te worden <strong>van</strong> het verkochte goed, zonder dat hij verplicht kan worden om het goed<br />

te leveren (of in de boedel te laten) zelfs niet tegen betaling <strong>van</strong> het uitstaande saldo (dus geen<br />

lossingsrecht <strong>van</strong> de curator). Ook dit wordt verder besproken in Deel IV hoofdstuk III.<br />

Deel over schuldvorderingen).<br />

567 Kh. Kortrijk 1 februari 2006, RW 2006-2007, 775. Vgl. Hof Gent 8 oktober 2003, RW 2003-2004, 1545.<br />

234


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. De rangschikking <strong>van</strong> schuldvorderingen in de algemene boedel<br />

1. Algemene begrippen<br />

Naast de afzonderlijke vereffening <strong>van</strong> goederen waarop zakelijke rechten rusten,<br />

veronderstelt de vereffening een rangschikking ten aanzien <strong>van</strong> de andere goederen, die<br />

tezamen de algemene boedel vormen. Deze algemene boedel omvat ook het saldo <strong>van</strong> de<br />

opbrengst <strong>van</strong> de afgezonderde goederen (na voldoening <strong>van</strong> de rechten die daarop<br />

afzonderlijk gelden). Uit die samenstelling <strong>van</strong> de algemene boedel volgt reeds dat echte<br />

zakelijke zekerheden, inbegrepen bijzondere voorrechten, voorrang hebben op de algemene<br />

voorrechten.<br />

De schuldeisers die opkomen in de verdeling <strong>van</strong> die algemene boedel, en meer bepaald de<br />

algemeen bevoorrechte schuldeisers en de chirografaire schuldeisers, noemt men de<br />

concurrerende of samenlopende schuldeisers of nog de “schuldeisers in de boedel” (als<br />

onderscheiden <strong>van</strong> de “schuldeisers buiten de boedel”, die een afzonderingsrecht hebben, en<br />

de “schuldeisers <strong>van</strong> de boedel” in geval <strong>van</strong> boedelschulden). De schuldeisers met een recht<br />

op afzonderlijke uitwinning (dus de schuldeisers buiten de boedel) komen wel in de algemene<br />

boedel op voor het deel <strong>van</strong> hun schuldvordering dat niet voldaan is in die afzonderlijke<br />

uitwinning (zij het zonder de voorrang die uit hun zakelijk recht voortvloeit).<br />

Rekening houdende met alle schuldvorderingen in de algemene boedel, komen we tot het<br />

volgende schema <strong>van</strong> voorrang:<br />

Schema <strong>van</strong> voorrangsregeling op de algemene boedel bij samenloop<br />

1) recht <strong>van</strong> de debiteur op de niet beslagbare goederen;<br />

2) de boedelschulden <strong>van</strong> de algemene boedel;<br />

3) schuldvorderingen verzekerd met een algemeen voorrecht;<br />

4) chirografaire schuldvorderingen;<br />

4) achtergestelde schuldvorderingen;<br />

6) het eventuele saldo (voor de schuldenaar c.q. bij een vennootschap de aandeelhouders).<br />

Binnen elk <strong>van</strong> die categorieën kan er nog een nadere voorrang bepaald zijn (bv. bij de<br />

algemene voorrechten); zijn twee schuldvorderingen volledig gelijk in rang en is er<br />

onvoldoende voor het geheel er<strong>van</strong> (bij verzekerde schuldvorderingen: voor het gehele<br />

verzekerde deel er<strong>van</strong>), worden ze naar evenredigheid uitbetaald (art. 14 HypW). Een<br />

specifieke toepassing <strong>van</strong> die regel vinden we in art. 81 Hyp.W voor hypotheken die op<br />

dezelfde dag zijn ingeschreven.<br />

Deze regel moet als volgt worden begrepen, dat men <strong>van</strong> elke schuldvordering de om<strong>van</strong>g<br />

neemt waarvoor die schuldvordering die rang heeft (dus binnen de perken <strong>van</strong> zowel de<br />

verzekerde schuldvordering als de om<strong>van</strong>g waarin het onderpand tot zekerheid er<strong>van</strong> strekt)<br />

in verhouding tot de som <strong>van</strong> alle schuldvorderingen in de om<strong>van</strong>g waarin ze die rang hebben.<br />

235


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Vb. met 2 hypotheken in gelijke rang: stel dat op dezelfde dag 2 hypotheken zijn ingeschreven, een <strong>van</strong> A voor<br />

10.000 Eu en een <strong>van</strong> B voor 30.000 Eu en de opbrengst onvoldoende is voor beide (geen 40.000 Eu) bv. maar<br />

24.000 Euro is. Als beide schuldeisers nog recht hebben op minstens het bedrag <strong>van</strong> de hypotheek, is de<br />

evenredige verdeling die <strong>van</strong> 24.000 in verhouding tot de totale dekking <strong>van</strong> 40.000, dus 6000 voor A en 18000<br />

voor B. Heeft A nog een schuldvordering <strong>van</strong> minstens 10.000 maar B een <strong>van</strong> maar 20.000, dan is er ook een<br />

evenredige verdeling tussen de verzekerde schuldvorderingen in verhouding tot het totaal <strong>van</strong> 30.000, dus 8000<br />

voor A en 16000 voor B.<br />

Hetzelfde kan men toepassen bij voorrechten in gelijke rang, zij het dat er daar meestal geen plafonnering is en<br />

men dus de gehele bevoorrechte schuldvordering neemt voor de berekening.<br />

2. Niet beslagbare goederen en levensonderhoud<br />

Buiten de boedel, maar dan niet omdat ze het voorwerp zijn <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid,<br />

blijven ook de niet beslagbare goederen of deze die niet in de boedel vallen; zij worden<br />

teruggegeven aan de beslagene/gefailleerde (zie ook art. 48 I FaillW).<br />

Hieronder kan men ook begrijpen de toekenning <strong>van</strong> levensonderhoud aan de schuldenaar zelf<br />

(niet: de erfgenamen). Nu zal de beslagene meestal wel over een inkomen beschikken,<br />

waar<strong>van</strong> de nog niet uitgekeerde bedragen tot beloop <strong>van</strong> bepaalde bedragen niet voor beslag<br />

vatbaar zijn c.q. niet in de boedel vallen. Daarnaast bepaalt art. 48 FaillW dat de curators (met<br />

toestemming <strong>van</strong> de rechter-commissaris) levensonderhoud kunnen toekennen aan de<br />

gefailleerde natuurlijke persoon en aan zijn gezin 568 . In het kader <strong>van</strong> een collectieve<br />

schuldenregeling wordt <strong>van</strong> de nieuwe inkomsten eveneens eerst een bedrag voor<br />

levensonderhoud afgenomen (zie Deel IX).<br />

3. De boedelschulden <strong>van</strong> de algemene boedel (massa)<br />

a. Begrip<br />

De boedelschulden bij een samenloop (ook "schulden <strong>van</strong> de boedel" genoemd, Fr. dettes de<br />

la masse, Dui. Masseverbindlichkeiten of Insolvenzverbindlichkeiten), En. debts of the<br />

estate 569 of expenses of the administration) zijn schulden aangegaan of opgelopen door de<br />

bewindvoerder in overeenstemming met de bestemming <strong>van</strong> de boedel (d.i. het onder bewind<br />

gestelde vermogen en de goederen die er deel <strong>van</strong> uitmaken) of daarmee door de wet<br />

gelijkgestelde schulden.<br />

Bij een vereffeningsbewind gaat het dan ook om schulden aangegaan of opgelopen omwille<br />

<strong>van</strong> de bewaring, het beheer, de tegeldemaking of de vereffening <strong>van</strong> de boedel (zij het een<br />

faillissementsboedel of een andere boedel) 570 . Met de boedelschulden gelijkgesteld zijn de<br />

kosten voor boedelredding en uitwinning, ook wanneer ze niet door de bewindvoerder zijn<br />

gemaakt, en de kosten voor de begrafenis <strong>van</strong> de overleden schuldenaar (zie onder 3.c.2°).<br />

568 Sedert het KB <strong>van</strong> 18 november 1996 bestaat er wel in het kader <strong>van</strong> de sociale zekerheid <strong>van</strong> zelfstandigen<br />

een zgn. faillissementsverzekering, waardoor de gefailleerde een tijdelijke maandelijkse vergoeding kan krijgen.<br />

569 term gebruikt voor de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

570 De regels die gelden bij faillissement gelden ook bij vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon, zie Cass. 16 juni<br />

1988 (twee <strong>van</strong> een reeks <strong>van</strong> drie arresten, voltallige zitting), Arr. 1988, 1357 v. Nr. 642, RCJB 1990, 5 noot I.<br />

VEROUGSTRAETE “Dettes de masse, privilèges et monnaie de faillite” = RW 1988-89, 433 = TRV 1988, 352<br />

noot J. LIEVENS, “Vennootschap in vereffening: boedelsschulden geherdefinieerd”.<br />

236


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Aan de actiefzijde spreekt men <strong>van</strong> "schuldeisers <strong>van</strong> de boedel" (Fr. créanciers de la masse,<br />

Dui. Insolvenzgläubiger) en/of “schuldvorderingen op de boedel” (niet: boedelvorderingen).<br />

Alle schuldvorderingen die in rang later komen, zijn daartegenover schuldvorderingen c.q.<br />

schuldeisers "in de boedel" (Fr. dans la masse).<br />

In Hoofdstuk IV hebben we de boedelschulden reeds besproken in het kader <strong>van</strong> het begrip afgescheiden<br />

vermogen. Daar werd uitgelegd dat er bij een afgescheiden vermogen schulden zijn <strong>van</strong> dat vermogen<br />

(gemeenschappelijk of boedelschulden) die voorgaan op de schulden <strong>van</strong> de mede-eigenaars <strong>van</strong> dat vermogen.<br />

Een goed begrip wordt bemoeilijkt doordat bij sommige <strong>van</strong> die vermogens - het duidelijkste voorbeeld is de<br />

nalatenschap - er twee fazen moeten onderscheiden worden waarin die schulden ontstaan en waardoor er<br />

eigenlijk twee niveaus <strong>van</strong> boedelschulden zijn:<br />

- men moet de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap onderscheiden <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de erfgenamen in de<br />

nalatenschap; dit onderscheid werd in het algemeen uitgewerkt in het hoofdstuk over afgescheiden vermogens;<br />

in verhouding met de schulden <strong>van</strong> de erfgenamen zijn de schulden <strong>van</strong> de erflater boedelschulden, zij gaan voor<br />

(boedelschulden in ruime zin);<br />

- indien er evenwel voor de uitbetaling <strong>van</strong> die schulden <strong>van</strong> de nalatenschap ook nog een bewindvoering<br />

noodzakelijk is en daarvoor kosten gemaakt worden, en mogelijks een samenloop ontstaat, zijn die schulden <strong>van</strong><br />

de vereffening op hun beurt boedelschulden in verhouding tot de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap (boedelschulden<br />

in enge zin). Dit is het perspectief dat in dit hoofdstuk wordt gehanteerd. Vanuit dit perspectief zijn bv. de<br />

rechten <strong>van</strong> de erfgenamen en hun schuldeisers in het kader <strong>van</strong> een vereffening <strong>van</strong> een nalatenschap zelfs geen<br />

schulden in de boedel meer, maar achtergestelde schulden (d.i. achtergesteld ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

nalatenschapsschulden als boedelschulden in ruime zin) (voor nuances, zie Deel IX).<br />

b. Rechtsgevolgen<br />

1° Rang ten aanzien <strong>van</strong> andere schuld(vordering)en<br />

De boedelschulden gaan voor alle schulden in de boedel 571 .<br />

Op de goederen die het onderpand vormen voor separatisten of andere schuldeisers met een<br />

afzonderingsrecht komen de schuldvorderingen op de boedel, overeenkomstig wat in Afdeling<br />

B. werd uiteengezet, pas na de schuldvorderingen <strong>van</strong> deze laatste (zij moeten immers niet<br />

bijdragen in de algemene boedelkosten), behalve voor zover het gaat om boedelschulden die<br />

specifiek op (het behoud of de verwezenlijking <strong>van</strong>) dat onderpand betrekking hebben. Zo het<br />

onderpand door de bewindvoerder <strong>van</strong> de algemene boedel wordt gerealiseerd, zullen de<br />

schuldeisers met afzonderingsrecht dus wel in diens kosten moeten bijdragen, doch enkel in<br />

de mate waarin ze in concreto op die realisatie <strong>van</strong> dat onderpand betrekking hebben. Op het<br />

saldo dat nadien in de algemene boedel komt hebben ze natuurlijk voorrang.<br />

2° Onderlinge rang<br />

571 De regel staat niet uitdrukkelijk in bv. de FaillW, maar wel impliciet (zie bv. art. 8 XI FaillW en 44 WGA).<br />

237


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien in de boedel zo weinig actief aanwezig is, dat zelfs de boedelschulden niet kunnen<br />

worden betaald, is het niet interessant het faillissement voort te zetten, en is er een summiere<br />

rechtspleging tot sluiting voorzien (zie Deel IX).<br />

De reeds ontstane boedelschulden komen dan in beginsel in gelijke rang 572 ; later gemaakte<br />

kosten tot behoud zouden wel voorrang hebben op eerder gemaakte kosten 573 .<br />

Voor sommige boedelschulden, met name kosten <strong>van</strong> gerechtelijke mandatarissen, bestaan er<br />

nadien nog andere verhaalsmogelijkheden (bv. voor de schuldbemiddelaar, zie de bespreking<br />

bij collectieve schuldenregeling in Deel IX).<br />

3° Individueel executierecht<br />

Zolang er geen samenloop is tussen de schuldeisers <strong>van</strong> boedelschulden onderling, kunnen zij<br />

hun schuldvordering individueel executeren:<br />

“Alleen een situatie <strong>van</strong> samenloop tussen de boedelschuldeisers of tussen die schuldeisers en de<br />

schuldeisers die houder zijn <strong>van</strong> een bijzonder voorrecht of <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid, kan<br />

verhinderen dat de boedelschuldeisers individuele vervolgingen tegen die boedel instellen” (Cass. 20<br />

mei 2011 574 ).<br />

Daartoe moeten ze wel een uitvoerbare titel hebben jegens de bewindvoerder.<br />

c. Uitwerking - welke schuld(vordering)en zijn boedelschuld(vordering)en.<br />

1° Kosten <strong>van</strong> boedelredding en uitwinning<br />

a) Beginsel en rang<br />

Het voorrecht voor kosten <strong>van</strong> uitwinning en boedelredding (art. 17 en 19, 1° HypW spreken<br />

minder duidelijk <strong>van</strong> het "voorrecht <strong>van</strong> de gerechtskosten") en voor de de “buitengewone<br />

kosten <strong>van</strong> de vervolging”. (art. 1597 GerW) is eigenlijk géén algemeen voorrecht (zoals de<br />

wet het nochtans klasseert), maar een wettelijk geregeld geval <strong>van</strong> boedelschuld. Wanneer het<br />

de uitwinning en redding <strong>van</strong> de algemene boedel betreft, is het een schuld <strong>van</strong> de algemene<br />

boedel; wanneer het de uitwinning en redding <strong>van</strong> een specifiek goed betreft, is het een<br />

572 DIRIX & DECORTE, (2006) nr. 63 p. 54.<br />

573 Zo DIRIX & DECORTE, nr. 240<br />

574 Cass. 20 mei 2011, nr. F.10.0027.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20110520-3, = RW 2011-210 N. A. VAN HOE, “Het recht <strong>van</strong> tenuitvoerlegging <strong>van</strong> de boedelschuldeiser: the<br />

devil in disguise ?”; in casu uitvoerend beslag door de fiscus na faillissement.<br />

Eerder in die zin B. VANDER MEULEN & D. VERCRUYSSE, Praktische gids voor faillissementscuratoren,<br />

Kluwer 2003, p. 339; A. ZENNER, Dépistage, faillites te concordats, Larcier 1998, nr. 916; Kh Antwerpen 18<br />

december 2006, TBH 2007, (605) 609; maar hervormd in hoger beroep door Hof Antwerpen 11 september 2008,<br />

TBH 2008, 900 dat de andere opvatting hanteert. Voor een toepassing <strong>van</strong> het executierecht bij boedelschulden<br />

na gerechtelijk akkoord: Cass. 26 november 1981, Pas. 1982 I p. 426 = Arr. 428 = RW 1982-83, 1053.<br />

238


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

boedelschuld <strong>van</strong> de daardoor gevormde mini-boedel (zie hoger Afdeling B.1.c.; dit blijkt ook<br />

uit de samenlezing <strong>van</strong> art. 17 en 19, 1°) 575 .<br />

De sterke voorrang <strong>van</strong> deze schuldvorderingen moet ervoor zorgen dat kosten die gemaakt<br />

worden tot nut <strong>van</strong> de schuldeisers in het algemeen ook proportioneel door die schuldeisers<br />

gedragen worden, en niet louter ten laste komen <strong>van</strong> de schuldeiser die het initiatief neemt.<br />

b) Vereisten en toepassingen<br />

Het betreft het de kosten die de schuldeisers collectief tot voordeel strekken (dus bv. bij<br />

uitvoerend beslag wel de beslagkosten, maar niet de kosten <strong>van</strong> het geding die tot het<br />

bekomen <strong>van</strong> een uitvoerbare titel hebben geleid) 576 .<br />

In het algemeen is vereist dat 577 :<br />

- het om een schuldvordering gaat <strong>van</strong> een derde jegens de schuldenaar;<br />

- voor kosten gemaakt op rechterlijk gezag (d.i. in het kader <strong>van</strong> een rechtsgeding, of met<br />

rechterlijke machtiging dan wel daar<strong>van</strong> specifiek door de wet vrijgesteld) of krachtens een<br />

wettelijke verplichting;<br />

- die nuttig zijn geweest voor de schuldeisers tegen wie het voorrecht wordt ingeroepen (dus<br />

voor de boedelschuldeisers om het tegen de boedel in te roepen, en voor de schuldeiser met<br />

afzonderingsrecht om het tegen die schuldeiser in te roepen).<br />

Kosten voor boedelredding kunnen zo alle kosten die maken dat goederen of een geheel <strong>van</strong><br />

goederen deel uitmaken <strong>van</strong> de boedel, zoals:<br />

- kosten <strong>van</strong> bewarend beslag (1413 GerW);<br />

- kosten <strong>van</strong> boedelbeschrijving, verzegeling (1148 GerW), gerechtelijk sekwester, enz.<br />

De kosten voor uitwinning omvatten meer bepaald 578 :<br />

- de eigenlijke gerechtskosten voor de procedures tot tenuitvoerlegging en uitwinning, <strong>van</strong>af<br />

het bevel tot betaling of beslag of de procedure daartoe, dan wel de eis tot<br />

faillietverklaring 579 ; inbegrepen in deze kosten is ook de rechtsplegingsvergoeding (maar niet<br />

de advocatenkosten die deze vergoeding te boven gaan 580 ); bij de gedwongen<br />

tenuitvoerlegging voegt art. 1597 GerW. daar ook de "buitengewone kosten <strong>van</strong> vervolging"<br />

aan toe 581 .<br />

- alle andere kosten aan derden voor handelingen gesteld in uitvoering <strong>van</strong> de gerechtelijke<br />

beslissing of onder het gezag <strong>van</strong> het gerecht: kosten <strong>van</strong> boedelbeschrijving of<br />

expertisekosten, de verschillende met de verkoop verbonden kosten, inbegrepen de erop<br />

575 Vgl. in andere bewoordingen de gelijkaardige conclusie <strong>van</strong> F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 375.<br />

576 Vgl. DIRIX & DE CORTE (2006) p. 161 nr. 241; DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 80.<br />

577 Vgl. Cass. 23 juni 1834, Pas. 1834 I 272: "les frais des actes faits sous l’autorité de la justice, pour la<br />

conservation et la liquidation de l’avoir d’un débiteur dans l’intérêt des ses créanciers, soit directement par elle<br />

ou de<strong>van</strong>t elle, soit par les personnes que la loi lui fait un devoir d’y préposer".<br />

578 Vgl. F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 366.<br />

579 Wat het laatste betreft: DIRIX & DE CORTE, uitgave 2007 nr. 241, p. 162.<br />

580 Cass. 11 juni 1956, Pas. 1956 I 1098.<br />

581 Dit omvat zowel de kosten die de notaris of gerechtsdeurwaarder moet maken als de kosten <strong>van</strong> procedureincidenten<br />

in de loop <strong>van</strong> de executieprocedure.<br />

239


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Voorrecht voor de begrafeniskosten<br />

Het voorrecht voor de begrafeniskosten (art. 19, 2° HypW, art. 25 HypW) is zogenaamd een<br />

algemeen voorrecht dat voorrang krijgt op de bijzondere voorrechten. In die zin is het dus<br />

eigenlijk geen algemeen voorrecht maar een wettelijk geregeld geval <strong>van</strong> boedelschuld.<br />

Dit voorrecht zal vooral een rol spelen bij de vereffening <strong>van</strong> een nalatenschap en kan <strong>van</strong><br />

daaruit ook gemakkelijk begrepen worden: de eerste taak <strong>van</strong> de erfgenaam of andere<br />

bewindvoerder over de nalatenschap is de overledene begraven – zijn morele plicht vooraleer<br />

de nalatenschap in bezit te nemen. Hoewel dit strikt genomen geen kost is voor de vereffening<br />

<strong>van</strong> de nalatenschap, en bovendien eigenlijk een schuld <strong>van</strong> de nabestaanden en niet <strong>van</strong> de<br />

overledene, is het daarom toch een boedelschuld, die uit de nalatenschap dient te worden<br />

betaald 591 . Het voorrecht speelt niet bij verhaal op goederen <strong>van</strong> de erfgenamen zelf.<br />

De schuldvordering is evenwel slechts bevoorrecht op de roerende goederen, juister nog de<br />

roerende goederen die overblijven na de afzonderlijke voldoening <strong>van</strong> 1° de<br />

schuldvorderingen met afzonderingsrecht (de door een pand verzekerde schuldvorderingen<br />

gaan dus voor op de begrafeniskosten 592 ), en 2° de na het overlijden gemaakte kosten tot<br />

behoud <strong>van</strong> een roerende zaak en de kosten voor uitwinning en boedelredding (zie art. 25<br />

HypW), maar 3° voor de andere boedelschulden.<br />

Het voorrecht verzekert enkel de begrafeniskosten in enge zin, en dit voor zover ze in<br />

verhouding staan tot de stand en het vermogen <strong>van</strong> de overledene.<br />

3° Andere boedelschulden - uitwerking<br />

Buiten de twee hierboven besproken wettelijk geregelde gevallen, gaat het om schulden die:<br />

1° betrekking hebben op de periode na het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop (vereiste ratione<br />

temporis), en<br />

2° het gevolg zijn <strong>van</strong> de wijze waarop de boedel wordt beheerd (functioneel vereiste) 593 .<br />

Deze vereisten zijn in de loop der jaren door de rechtspraak uitgewerkt en geconcretiseerd.<br />

zijn ze slechts bevoorrecht als het kosten zijn tot behoud <strong>van</strong> de zaak onder art. 20, 4° HypW (zo F. 't KINT,<br />

Sûretés (2004) nr. 368).<br />

591 Zie onder meer K. WILLEMS, “Natuurlijke verbintenis. Betaling begrafeniskosten”, NjW 2008, 190; Hof<br />

Brussel 28 mei 2008, NjW 2008, 596 n. K. WILLEMS “Begrafeniskosten”.<br />

Over de vraag of de erfgenamen die de nalatenschap verworpen hebben persoonlijk gehouden zijn tot de<br />

begrafeniskosten wanneer de nalatenschap deficitair is, zie M. COENE, "Overzicht", TPR 1997, 225-238 (ja,<br />

doch slechts subsidiair gehouden); S. BROUWERS, “Begrafeniskosten en kosten <strong>van</strong> de laatste ziekte”, AJT<br />

2001)2002, 778 v.; K. VANWINCKELEN, RW 2000-2001, 993 v. In de omringende landen is het antwoord<br />

duidelijk ja.<br />

592 Art. 25 HypW vermeldt naast de pandhoude rook de verveorder en de logementhouder, wiens voorrechten<br />

ook een soort pandrecht zijn, en het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper, dat eveneens een zakelijk recht is.<br />

593 Het temporeel vereiste werd steeds gehanteerd in de rechtspraak. In de cassatierechtspraak voor 1988 was<br />

het omzeggens het enige criterium (zie Cass. 30 mei 1968). Dit veranderde met een arrest Cass. 20 juni 1975,<br />

Pas. I 1017 en vooral met de arresten <strong>van</strong> Cass. 16 juni 1988 (meerdere arresten, voltallige zitting), Arr. 1988,<br />

1357 = TBH 1988, 769 = RCJB 1990, 5 noot I. VEROUGSTRAETE = RW 1988-89, 433.<br />

241


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Verder hebben de schulden wegens kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak een gelijkaardig statuut, dat<br />

verderop in Deel IV afzonderlijk wordt besproken (zie reeds art. 20, 4° en 22 HypW).<br />

a) Eerste vereiste: betrekking hebben op de periode na de samenloop (vereiste ratione<br />

temporis).<br />

Men onderscheidt de schulden die betrekking hebben op de periode voor de samenloop<br />

(“ante”) <strong>van</strong> die welke betrekking hebben op de periode na de samenloop, tijdens de<br />

vereffening (“durante”).<br />

Schulden die betrekking hebben op de periode voor de samenloop kunnen dus geen<br />

boedelschulden zijn, onder voorbehoud <strong>van</strong> de later te bespreken regels bij opeenvolging <strong>van</strong><br />

verschillende situaties <strong>van</strong> samenloop in Deel IX.<br />

Het is dus <strong>van</strong> belang te bepalen wanneer de schuld precies betrekking heeft op de periode na<br />

de samenloop. Dat een schuld eerst opeisbaar wordt op een tijdstip na het ontstaan <strong>van</strong> de<br />

samenloop, sluit nog niet uit dat ze nog betrekking heeft op de periode voor de samenloop.<br />

Dat ze nog niet is “vastgesteld” op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop sluit dat evenmin uit. Het<br />

louter chronologisch criterium <strong>van</strong> ontstaan, dat in oudere rechtspraak werd gebruikt 594 , is dus<br />

onprecies en achterhaald.<br />

Uit deze regeling volgt ook dat in ons recht er dus binnen eenzelfde overeenkomst een<br />

onderscheid wordt gemaakt tussen de verbintenissen die betrekking hebben op de periode<br />

voor c.q. na de samenloop 595 .<br />

i) Precisering <strong>van</strong> de tijdsvereiste bij contractuele schulden<br />

Art. 46 § 1 III FaillW preciseert in dit geval: “Indien de curators beslissen de overeenkomst<br />

uit te voeren, heeft de medecontractant recht, ten laste <strong>van</strong> de boedel, op de uitvoering <strong>van</strong> de<br />

verbintenis in zoverre zij betrekking heeft op prestaties geleverd na het faillissement” (een<br />

specifieke regel vinden we voor verzekeringspremies in art. 32 I en 33 II LVO: premies<br />

vervallen na de faillietverklaring c.q. tijdens de akkoordprocedure zijn boedelschulden).<br />

Hetzelfde dient te gelden voor overeenkomsten waar<strong>van</strong> bewindvoerders in andere<br />

samenloopsituaties beslissen ze na het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop verder te zetten 596 .<br />

Met andere woorden: het gaat om schulden die betrekking hebben op prestaties na de<br />

samenloop.<br />

594 Bv. Cass. 30 mei 1968, Arr.Cass. 1191 voor een opzeggingsvergoeding in een arbeidosvereenkomst.<br />

595 In het Duitse recht was dit anders tot 1998; in § 105 I en 108 II <strong>van</strong> de nieuwe InsO komt men tot een<br />

gelijkaardig resultaat als in ons recht.<br />

596 Vgl. E. DIRIX, in Faillissement en gerechtelijk akkoord, 1998, 378.<br />

242


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Schulden die betrekking hebben op prestaties na de samenloop, zijn in geval <strong>van</strong> voortzetting<br />

boedelschulden, ook al zou men kunnen betogen dat ze reeds voor het faillissement zijn<br />

ontstaan uit de destijds aangegane overeenkomst.<br />

De schuld moet desnoods pro rata temporis worden opgedeeld (zo uitdrukkelijk art. 37 WCO<br />

voor de "boedelschulden" bij een gerechtelijke reorganisatie).<br />

Voorbeelden:<br />

* voortzetting <strong>van</strong> een bestaand onderhoudscontract. De onderhoudsverbintenis <strong>van</strong> de gefailleerde leverancier<br />

na het faillissement is een boedelschuld indien de curator de overeenkomst voortzet (niet verbreekt), al vloeit zij<br />

voort uit een eerder bestaande overeenkomst (is dus een bestaande verbintenissen op termijn en onder<br />

voorwaarde).<br />

* voor verzekeringen geldt wel dat de premies geen boedelschulden zijn indien ze voor de samenloop vervallen<br />

zijn, ook al zouden ze betrekking hebben op de periode nadien (wel kunnen ze bevoorrecht zijn op basis <strong>van</strong> de<br />

bijzondere voorrechten op roerende goederen, zie verder Deel IV en v.).<br />

* kosten <strong>van</strong> een bankrekening <strong>van</strong> een ontbonden rechtspersoon die door de vereffenaars gebruikt wordt voor<br />

de financiële verrichtingen inzake de vereffening - maar enkel de kosten die de periode <strong>van</strong>af de ontbinding<br />

betreffen 597 .<br />

Omgekeerd zullen schulden die eerst na de samenloop ontstaan ook maar boedelschulden zijn<br />

voor zover zij prestaties <strong>van</strong> na de samenloop betreffen.<br />

Voorbeelden:<br />

* Bij arbeidsovereenkomsten: indien de bewindvoerder arbeidsovereenkomsten <strong>van</strong><br />

werknemers verderzet, en deze nadien ontslaat, is de opzeggingsvergoeding die dan ontstaat<br />

een schuld <strong>van</strong> de boedel voor de periode na de samenloop en een (weliswaar algemeen<br />

bevoorrechte) schuld in de boedel voor de periode voordien 598 . Hetzelfde geldt wanneer de<br />

curatoren geen beslissing nemen binnen de 14 dagen, zodat de arbeidsovereenkomst krachtens<br />

de wet beëindigd is na 14 dagen. Ook indien de bewindvoerder de werknemers opzegt, en hen<br />

tijdens de opzeggingstermijn laat presteren, is de vergoeding <strong>van</strong> die prestaties wel een schuld<br />

<strong>van</strong> de boedel 599. Men zal dus de totale vergoeding berekenen en dan het deel er<strong>van</strong> dat<br />

procentueel overeenstemt met de duur <strong>van</strong> de arbeidsprestaties na de samenloop berekenen<br />

om dit laatste als boedelschuld te kwalificeren 600 .<br />

Deze toepassing <strong>van</strong> art. 46 § 1 III FaillW (die geldt voor arbeidsovereenkomsten precies zoals voor andere<br />

overeenkomsten) is een wijziging ten aanzien <strong>van</strong> de regel zoals die blijkens sommige rechtsleer en rechtspraak<br />

597 Hof Brussel 30 mei 2006, TBH 2007, 902.<br />

598 Zeer duidelijk Cass. 16 januari 2009, nr. C.07.0484.N, faill. Sabena,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20090116-5 = NjW 2009, 448 met artikel R.<br />

CRIVITS & C. PERSYN, “Voortgezette arbeidsovereenkomsten bij faillissement”, NjW 2009, 430 = RW 2009-<br />

2010, 325 = Jaarverslag cassatie 2009, 26. Vgl. E. DIRIX, RW 2003-2004, 210 nr. 26; P. HENFLING, Les<br />

contrats en cours et les dettes de la masse, CUP 1996, IX, p. 176; A. ZENNER & I. VEROUGSTRAETE, TBH<br />

2004, (51) 522 nr. 12 (behoudens de ook door ons hieronder genoemde uitzondering).<br />

599 A. LIEVENS, "Enkele sociaalrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> het faillissement in het licht <strong>van</strong> de nieuwe<br />

faillissementswet", RW 2004-2005, (801) 807 nr. 15.<br />

600 Bv. Hof Brussel 27 juni 2006, RW 2007-2008 , 706 = TBH 2007, 596.<br />

243


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gold voor 1998 601 (die vroegere rechtspraak verplichtte de curatoren iedereen te ontslaan en dan sommige<br />

werknemers terug voor bepaalde tijd in dienst te nemen 602 ).<br />

Vergelijkbare regels vinden we ook in andere landen, zo bv. in Nederland in art. 40 Fw., met dien verstande dat<br />

beide partijen daar een opzeggingsrecht hebben.<br />

* Bij huur is de huurprijs een boedelschuld voor de periode dat het goed gebruikt blijft na de<br />

samenloop. De datum waarop de huurprijs volgens de huurovereenkomst vervalt is daarbij<br />

niet rele<strong>van</strong>t. Wanneer bv. de huurprijs per kwartaal vooraf moet worden betaald, en dus<br />

vervallen is op 1 september en de huurder failliet gaat op 1 oktober en de curator het goed<br />

gebruikt tot 1 november, is enkel de huur voor oktober een boedelschuld 603 .<br />

Wanneer de bewindvoerder in de loop <strong>van</strong> het bewind een huur verbreekt jegens de<br />

verhuurder, kan men proberen de redenering toe te passen die geldt bij arbeidsoverenkomsten;<br />

evenwel zal de verschuldigde schadervergoeding wegens voortijdige stopzetting huur niet<br />

toenemen door de huur nog een periode voort te zetten (normaal precies omgekeerd), zodat<br />

deze vergoeding in de meeste gevallen in zijn geheel geen boedelschuld zal zijn 604 .<br />

* Wanneer omgekeerd de verhuurder failliet gaat, doch de verhuurder de mogelijkheid heeft<br />

om voortijdig op te zeggen mits betaling <strong>van</strong> een vergoeding), compenseert de<br />

schadevergoeding bij voortijdige verbreking een periode compenseert die geheel na de<br />

samenloop ligt, zodat die vergoeding in zijn geheel een boedelschuld zou moeten zijn.<br />

* De commissies waarop een handelsagent recht heeft voor contracten die dankzij hem zijn<br />

afgesloten voor de samenloop, zijn schulden in de boedel, al worden die commissies maar<br />

vastgesteld of opeisbaar na de samenloop 605 .<br />

601 Bv. Cass 2 mei 1997, Arr.Cass. nr. 213 = RW 1997-98, 503; Hof Antwerpen 20 maart 2001, RW 2002-<br />

2003, 349 = TBH 2003, 323; beiden onder de oude FaillW Zie Ch.A. LEUNEN, TPR 1998, 502. Zie ook nog –<br />

eveneens onder het oude recht – betreffende de verbreking <strong>van</strong> een agentuurovereenkomst maanden na de<br />

faillietverklaring Hof Luik 28 mei 2002, TBH 2004, 384.<br />

Contra echter: A. LIEVENS, "Enkele sociaalrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> het faillissement in het licht <strong>van</strong> de<br />

nieuwe faillissementswet", RW 2004-2005, (801) 806 nr. 14.<br />

602 In die hypothese was de opzeggingsvergoeding voor het ontslag dadelijk na de faillietverklaring géén schuld<br />

<strong>van</strong> de boedel, zie Cass. 16 juni 1988 (twee <strong>van</strong> een reeks <strong>van</strong> drie arresten, voltallige zitting), Arr. 1988, 1357<br />

nr. 642 = Pas. 1988 I 1250 = RCJB 1990, 5 noot I. VEROUGSTRAETE “Dettes de masse, privilèges et<br />

monnaie de faillite” = RW 1988-89, 433 = TRV 1988, 352 noot J. LIEVENS, “Vennootschap in vereffening:<br />

boedelsschulden geherdefinieerd” = JT 1988, 631 noot Y. DUMON "Dettes de la masse et dettes dans la<br />

masse"= TBH 1988, 765 noot = JLMB 1988, 1091 noot J. CAEYMAEX. Uit één <strong>van</strong> die arresten werd door een<br />

deel <strong>van</strong> de rechtsleer ook reeds de interpretatie afgeleid die we vinden in Cass. 2 mei 1997, bv. I.<br />

VEROUGSTRAETE in zijn noot, p. 37 nr. 29, en <strong>van</strong> GREGOIRE, Théorie générale du concours, nr. 201.<br />

603 In het Engelse recht is dit anders, daar is het volgens de rechtspraka <strong>van</strong> de High Corut de vervaldag <strong>van</strong> de<br />

huur die bepaalt of het een boedelschuld is of niet, zie enerzijds Goldacre (Offices) Limited v Nortel Networks<br />

UK Limited, High Court 7 december 2009, , http://www.bailii.org/ew/cases/EWHC/Ch/2009/3389.html, en<br />

anderzijds Leisure (Norwich) II Limited v Luminar Lava Ignite Limited (in administration) (<strong>2012</strong>).<br />

604 De vergoeding zou geheel geen boedelschuld zijn volgens A. ZENNER, Depistage, Faillites, Concordats, p.<br />

475.<br />

605 Voor de regels inzake ontstaan en opeisbaarheid <strong>van</strong> deze schuldvorderingen, zie art. 13 v. Wet<br />

handelsagentuur. Ten onrechte oordeelde Hof Luik 28 mei 2002, TBH 2004, 384, dat bij een tijdelijke<br />

voortzetting <strong>van</strong> de handelsagentuur de volledige verbrekingsvergoeding een boedelschuld is.<br />

244


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

* De kosten <strong>van</strong> de bankrekening <strong>van</strong> een ontbonden rechtspersoon die door de vereffenaars gebruikt wordt voor<br />

de financiële verrichtingen inzake de vereffening maar die betrekking hebben op de periode voor de ontbinding,<br />

zijn geen boedelschulden 606 .<br />

Omwille <strong>van</strong> de rechtsonzekerheid die hierbij kan rijzen, geven sommige curatoren er nog steeds de voorkeur<br />

aan de lopende overeenkomsten te verbreken en waar nuttig een nieuwe overeenkomst te sluiten voor een voor<br />

de boedel nuttige periode. Het cassatie-arrest <strong>van</strong> 16 januari 2009 heeft hier hopelijk voldoende duidelijkheid<br />

gebracht.<br />

Nu kan het wel zijn dat de wederpartij het recht heeft de overeenkomst niet verder te zetten<br />

(zie de bespreking hier<strong>van</strong> verder bij vereffeningsbewind in Deel IX) (of minstens de<br />

uitvoering op te schorten (zie volgende alinea) en als voorwaarde voor een voortzetting<br />

bedingt dat ook de schuld <strong>van</strong> voor het faillissement betaald wordt; de bewindvoerder moet in<br />

dat geval oordelen of de voortzetting onder die voorwaarden nog interessant is; beslist hij<br />

onder die voorwaarden voort te zetten, dan is ook de schuld betreffende de periode <strong>van</strong> voor<br />

de samenloop een boedelschuld 607 .<br />

Datzelfde geldt voor andere gevallen waar de bewindvoerder een prestatie levert om een<br />

tegenprestatie voor de boedel te kunnen verkrijgen, met name wanneer de wederpartij over<br />

een opschortingsrecht (exceptio non adimpleti) beschikt.<br />

ii) Precisering <strong>van</strong> de tijdsvereiste bij belastingschulden<br />

Na de samenloop vervallen inkomstenbelastingen op voor de samenloop verworven<br />

inkomsten zijn schulden in de boedel, en geen boedelschulden 608 . Weliswaar ontstaat de<br />

“formele belastingschuld” maar door de aanslag, maar de materiële belastingschuld ontstaat<br />

zodra aan de materiële vereisten is voldaan. Net zoals bij lopende overeenkomsten kunnen<br />

belastingschulden maar boedelschulden zijn voor zover ze betrekking hebben op belastbare<br />

feiten <strong>van</strong> na de samenloop 609 .<br />

Na de samenloop vervallen onroerende voorheffing is geen boedelschuld wanneer de<br />

peildatum (nl. 1 januari <strong>van</strong> het aanslagjaar) voor de samenloop valt 610 . Hetzelfde geldt voor<br />

de leegstandsheffing 611 .<br />

606 Hof Brussel 30 mei 2006, TBH 2007, 902.<br />

607 A. ZENNER & I. VEROUGSTRAETE, "Voortzetting <strong>van</strong> lopende overeenkomsten door de curators,<br />

verbrekingsvergoedingen en boedelschulden", TBH 2004, (517) 522 nr. 11.<br />

608 Rb. Antwerpen 2 juni 2003, NJW 2003, 893, in dit geval in het raam <strong>van</strong> een collectieve schuldenregeling;<br />

S. VAN CROMBRUGGE & Ph. COLLE, in Actuele problemen <strong>van</strong> fiscaal recht, p. (41) 57 nr. 41 w.b.<br />

faillissement.<br />

609 Voor voorbeeld <strong>van</strong> het laatste: Hof Brussel 11 maart 2003, TRV 2004, 52 noot P. COUSSEMENT<br />

(inkomsten na voorlopige opschorting in een akkoordprocedure); Kh. Brugge 15 juni 2005, RW 2006-2007, 576<br />

(beslagbare inkomsten gefailleerde na faillissement)<br />

610 kh. Dendermonde 21 juni 2004, RW 2004-2005, 1151; Hof Antwerpen 11 maart 2010, RW <strong>2012</strong>-13, 198;<br />

impliciet Hof Gent 9 januari <strong>2012</strong>, RW <strong>2012</strong>-13, 548.<br />

611 kh. Turnhout 8 december 2009, RW 2009-2010, 1703.<br />

245


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

iii) Precisering <strong>van</strong> de tijdsvereiste bij andere buitencontractuele schulden<br />

Het feit dat er voor de samenloop reeds bepaalde verplichtingen bestonden <strong>van</strong> de later<br />

gefailleerde, die niet nagekomen werden, sluit niet uit dat de bewindvoerder diezelfde<br />

verplichtingen nog kan hebben, en dat bij niet-nakoming daar<strong>van</strong> de vergoedingsaanspraak<br />

ontstaan is na de samenloop, en dus een boedelschuld kan zijn – zie het hieronder besproken<br />

arrest Cass. 7 maart 2002.<br />

b) Tweede vereiste: schulden aangegaan voor het beheer <strong>van</strong> de boedel (functioneel vereiste)<br />

Behoudens wanneer de kwalificatie als boedelschuld reeds uit wet volgt (bv. art. 32 I en 33 II<br />

LVO voor lopende verzekeringscontracten; vgl. ook hoger 2° het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

begrafenisondernemer), moet ook nagegaan worden of de schulden zijn “aangegaan”<br />

(daaronder ook begrepen: bevestigd) omwille <strong>van</strong> het beheer of de vereffening <strong>van</strong> de boedel.<br />

Dit vereiste heeft aanleiding gegeven tot veel discussie en rechtspraak 612 . Opdat de schuld is<br />

aangegaan voor het beheer <strong>van</strong> de boedel kan men naar geldend recht nu duidelijk stellen dat<br />

het zowel kan gaan om:<br />

i) schulden die de bewindvoerder door middel <strong>van</strong> een rechtshandeling is aangegaan, als<br />

ii) schulden die het gevolg zijn <strong>van</strong> een aansprakelijkheid of andere sanctie wegens het<br />

nalaten <strong>van</strong> datgene waartoe men wettelijk of krachtens een zorgvuldigheidsplicht gehouden<br />

was, dus schulden die de bewindvoerder heeft "opgelopen" veeleer dan dat hij ze is<br />

"aangegaan".<br />

Dit hangt samen met de nog nader in Deel IX te bespreken om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de taak <strong>van</strong> de<br />

bewindvoerder.<br />

i) Bewust aangegane schulden<br />

Hier is er in beginsel een uitdrukkelijke beslissing <strong>van</strong> de bewindvoerder. Het gaat hier niet<br />

alleen om nieuwe verbintenissen die de curator aangaat, maar ook om de beslissing om<br />

lopende overeenkomsten uit te voeren. Inzake faillissement volgt dat uit art. 46 § 1 II en III<br />

FaillW: neemt de curator géén beslissing over de lopende overeenkomsten, dan worden zij<br />

geacht te zijn verbroken. Het gaat steeds om verbintenissen die de curator aangaat in het<br />

belang <strong>van</strong> de afwikkeling <strong>van</strong> de boedel (dus naargelang de bewindsvorm de vereffening of<br />

de aanzuivering). Zo bv. zal de curator:<br />

612 Zie onder meer DIRIX & DECORTE, p. 50-51, uitg. 2006 nr. 63 p. 53; Ph. GERARD, "Observation sur la<br />

nature juridique des dettes et des créances de la masse de créanciers en cas de faillite", RCJB 1986, 714; Y.<br />

DUMON, “Dettes de la masse et dans la masse. Clarification définitive d’une importante controverse dans<br />

l’application de la loi du concours”, JT 1988, 629 v.; I. VEROUGSTRAETE, “Dettes de masse, privilèges et<br />

monnaies de faillite”, RCJB 1990, 18; B. MAES, “Nieuwe cassatierechtspraak <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie over het<br />

begrip schuld <strong>van</strong> de boedel”, TBH 1988, 741 v.; J. CAEYMAEX, “La qualification de dette de la masse ou dans<br />

la masse”, JLMB 1998, 1096; J. LIEVENS, “Vennootschap in vereffening: boedelschulden geherdefinieerd”,<br />

TRV 1988, 352; H. GEINGER & R. BUTZLER, “Bedenkingen over het begrip boedelschulden inzake<br />

faillissementen”, Liber amicorum Paul de Vroede, Antwerpen 1994, II, 839<br />

246


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de BTW moeten betalen op de verkochte activa, evenals andere belastingen op de verkoop<br />

(accijnzen bv.)<br />

- de lonen moeten betalen voor de in dienst gehouden werknemers, met inbegrip <strong>van</strong> de<br />

bedrijfsvoorheffingen en sociale bijdragen;<br />

- de inkomstenbelastingen moeten betalen op de inkomsten <strong>van</strong> de schuldenaar die hij int voor<br />

de boedel (bv. het beslagbaar deel <strong>van</strong> de inkomsten <strong>van</strong> de gefailleerde na de<br />

faillietverklaring 613 ).<br />

Bij een collectieve schuldenregeling akkoord wordt de dagelijkse activiteit <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

in beginsel voortgezet en dient de bewindvoerder dus niet binnen korte termijn te beslissen<br />

over de voortzetting <strong>van</strong> elke overeenkomst afzonderlijk; de schulden uit de toegelaten<br />

voortzetting <strong>van</strong> de activiteit zijn in beginsel boedelschulden, zowel schulden uit de<br />

voortzetting <strong>van</strong> lopende overeenkomsten als nieuw aangegane schulden voor de voortzetting<br />

<strong>van</strong> de normale levensactiviteit. Wat de toestemming <strong>van</strong> de bewindvoerder betreft, zie de<br />

nadere bespreking in Deel IX.<br />

Bij de vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon kan ook de vergoeding <strong>van</strong> de vereffenaar zelf een<br />

boedelschuld uitmaken in die vereffening 614 (niet in een opvolgend faillissement, zie de<br />

bespreking in Deel IX Hoofdstuk IV Opeenvolging <strong>van</strong> samenloop).<br />

Onder deze categorie valt m.i. ook de schuld die ontstaat door het verderzetten <strong>van</strong> het<br />

verbruik <strong>van</strong> gas of elektriciteit, zelfs indien het de rechter is die de leverancier verplicht heeft<br />

om de leveringen verder te zetten (te hervatten); de eigenlijke schuld ontstaat immers pas door<br />

het verbruiken er<strong>van</strong> en niet door het rechterlijk verbod om de kraan dicht te draaien 615 .<br />

Indien de bewindvoerder na een aan<strong>van</strong>kelijk beraad (<strong>van</strong> maximum 15 dagen bij<br />

faillissement) beslist de overeenkomst - bv. de arbeidsovereenkomst - niet voort te zetten,<br />

dan is er in beginsel geen boedelschuld voor de intussen toch verrichtte prestaties, wanneer<br />

die niet op zijn verzoek zijn gebeurd 616 . Beslist hij ze wel voort te zetten, dan worden ze<br />

retroactief (d.i. <strong>van</strong>af de dag <strong>van</strong> de faillietverklaring) toch boedelschulden 617 .<br />

De restitutieschuld die ontstaat doordat een curator een handeling uit de verdachte periode<br />

aanvecht of een handeling met de pauliana aanvecht (bv. terugbetaling <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>gen<br />

koopprijs <strong>van</strong> een verkoop door de gefailleerde), is geen boedelschuld; niet alleen is die niet<br />

aangegaan voor het beheer <strong>van</strong> de boedel, maar bovendien wordt die schuld geacht te zijn<br />

ontstaan op het ogenblik <strong>van</strong> de achteraf gezien onverschuldigde betaling.<br />

613 kh. Brugge, 15 juni 2005, RW 2006-2007, 576; B. VANDER MEULEN en D. VERCRUYSSE, Praktische<br />

gids voor faillissementscuratoren, Kluwer Mechelen 2003, p. 175.<br />

614 Bv. Hof Gent 15 juni 2009, NjW 2009, 907 n. M. TISON.<br />

615 Anders, m.i. ten onrechte, Hof Brussel 23 mei 2003, TBH 2003, 788 = JLMB 2004, 973 (weliswaar schulden<br />

opgelopen tijdens een voorlopig bewind voor faillissement, en niet tijdens het faillissement).<br />

616 A. LIEVENS, "Enkele sociaalrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> het faillissement in het licht <strong>van</strong> de nieuwe<br />

faillissementswet", RW 2004-2005, (801) 805-806 nr. 11 en 12.<br />

617 A. LIEVENS, "Enkele sociaalrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> het faillissement in het licht <strong>van</strong> de nieuwe<br />

faillissementswet", RW 2004-2005, (801) 806 nr. 112 met verw. Parl. Handelingen, Senaat 1996-97, nr. 1-<br />

498/11, p. 151-152.<br />

247


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ii) Schulden wegens nalaten<br />

* Aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad begaan in het kader <strong>van</strong> het beheer <strong>van</strong> de<br />

boedel:<br />

Hierbij is het wel zo dat de schuldvordering tot vergoeding <strong>van</strong> of verhaal voor schade die<br />

reeds ontstaan is voor de samenloop, een schuld in de boedel is. Enkel vergoeding voor<br />

schade of kosten ontstaan na de samenloop kan een boedelschuld zijn (zie hierboven) 618 .<br />

Een boedelschuld kan ook ontstaan uit een aansprakelijkheid wegens het op kosten jagen <strong>van</strong><br />

een schuldeiser, bv. een energieleverancier aan het lijntje houden door te onderhandelen over<br />

de overname <strong>van</strong> de onderneming "going concern" en vervolgens weigeren de tijdens die<br />

onderhandelingen geleverde energie betalen 619 .<br />

* Voorbeelden <strong>van</strong> andere verbintenissen opgelopen door nalaten.<br />

Beveiligings- en saneringskosten:<br />

Volgens het arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Cassatie 7 maart 2002 620 : ook schulden opgelopen in het<br />

raam <strong>van</strong> het beheer <strong>van</strong> het faillissement door handelingen die de curator had moeten stellen,<br />

maar niet gesteld heeft, zijn boedelschulden. In dit geval ging het om beveiligingskosten aan<br />

gebouwen, die de gemeente had gemaakt omdat de curator in gebreke bleef ze te maken; de<br />

curator was daartoe verplicht, zeker nu hij de handelsactiviteit tijdelijk voortzette, maar bleef<br />

in gebreke. Het is niet nutteloos op te merken dat het om een failliete vastgoedmaatschappij<br />

ging en door die kosten de gebouwen een hogere opbrengst voor de boedel opleverden. De<br />

vraag bij dit arrest is wel of de verplichting niet dateerde <strong>van</strong> voor het faillissement, en of het<br />

voortzetten <strong>van</strong> de activiteit een vereiste is om te oordelen dat het om een verplichting gaat<br />

die na de samenloop is ontstaan. Anderzijds is het duidelijk dat, indien de curator de werken<br />

zelf had laten uitvoeren, de daardoor ontstane verbintenis tot betaling <strong>van</strong> die werken een<br />

boedelschuld zou zijn geweest. In dit geval wordt impliciet geoordeeld dat de<br />

beveiligingsverplichting hoe dan ook een verplichting was <strong>van</strong> de curator na het faillissement.<br />

Daaruit kan nog niet worden afgeleid dat hetzelfde geldt voor alle verplichtingen <strong>van</strong> die aard<br />

(saneringsplichten uit het milieurecht bv.) die ook reeds bestonden voor het faillissement,<br />

maar <strong>van</strong> voortdurende aard zijn. Indien echter een bodemsanering wegens het onmiddellijke<br />

gevaar voor verdere verspreiding verplicht is, en bij het in gebreke blijven <strong>van</strong> de<br />

bewindvoerder de overheid ambtshalve tot sanering overgaat, kan men daarin ook een<br />

boedelschuld zien.<br />

618 Zie bv. Hof Gent 23 september 1983, TBH 1989, 611.<br />

619 Het voorbeeld vinden we in een arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad der Nederlanden 22 oktober 2010,<br />

LJN: BN6123, Hoge Raad , 08/05119, http://jure.nl/bn6123.<br />

620 Cass. 7 maart 2002, Vromand t. Stad Antwerpen RW 2002-2003, 215, noot A. de WILDE “Nalaten <strong>van</strong> de<br />

curator en boedelschulden” = TBH 2002, 389 = TBH 2003, 295 noot C. VAN DEN BORREN "Les frais<br />

d'exécution d'office d'une ordonnance de police administrative après la naissance d'une situation de concours<br />

constituent-ils une dette de la masse?", verwerping cassatie tegen Hof Antwerpen 25 april 1995, TBH 1996, 549.<br />

Ook besproken door M. VERRAES & J-P WALRAVENS, “Het begrip schulden <strong>van</strong> de boedel in de rechtspraak<br />

<strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie: niets nieuws onder de zon?”, TBH 2003, 231 v.<br />

Vergelijkbare rechtspraak in Frankrijk: Cass. (F) 17 november 2002, JCP 2003 E. 230.<br />

248


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bezettingsvergoeding<br />

De bezettingsvergoeding verschuldigd omdat de curator de gehuurde ruimte niet ontruimt na<br />

afloop <strong>van</strong> de huurovereenkomst, is een boedelschuld 621 .<br />

Verkeersbelasting:<br />

De verkeersbelasting is verschuldigd zolang een voertuig is ingeschreven, ongeacht of het<br />

gebruikt wordt of niet, dus totdat het inschrijvingsbewijs en de nummerplaat worden<br />

teruggestuurd. Voor 2000 (inwerkingtreding wijziging door art. 11 Wet <strong>van</strong> 25 januari 1999)<br />

was dit wettelijk gegrond op een vermoeden <strong>van</strong> gebruik zolang de nummerplaat niet werd<br />

teruggestuurd (art. 36 ter § 1 Wetboek <strong>van</strong> met inkomstenbelastingen gelijkgestelde<br />

belastingen), en op grond daar<strong>van</strong> besliste de rechtspraak dat het niet terugzenden <strong>van</strong> de<br />

nummerplaat tot gevolg had dat de boedel gehouden is tot de verkeersbelasting <strong>van</strong>af de<br />

datum <strong>van</strong> het faillissement tot die <strong>van</strong> terugzending 622 , als boedelschuld. Een uitzondering<br />

werd aanvaard wanneer de curatoren in de onmogelijkheid waren de nummerplaat terug te<br />

sturen omdat zij deze niet in bezit konden krijgen 623 . Na de wetswijziging <strong>van</strong> 1999 is er geen<br />

vermoeden <strong>van</strong> gebruik meer bij niet-terugsturen <strong>van</strong> de nummerplaat, en is de schuld dus niet<br />

meer automatisch een boedelschuld 624 . Dat de schuld een boedelschuld kan zijn zolang de<br />

schrapping <strong>van</strong> de inschrijving niet wordt gevraagd, is niet ongrondwettig, ook zou de<br />

bewindvoerder het bestaan <strong>van</strong> de inschrijving niet effectief kennen, aangezien deze aan de<br />

DIV (Dienst Inschrijving Voertuigen) de lijst kan opvragen <strong>van</strong> alle voertuigen ingeschreven<br />

op naam <strong>van</strong> de gefailleerde 625 . De recente rechtspraak verwerpt de kwalificatie als<br />

boedelschuld alvast voor voertuigen die niet zijn aangetroffen door de bewindvoerder, ook al<br />

heeft hij de schrappring nog niet gevraagd 626 .<br />

Onroerende voorheffing:<br />

Onroerende goederen waar<strong>van</strong> de gefailleerde het genot had (rechtstreeks of door verhuring)<br />

blijven verplichten tot betaling <strong>van</strong> onroerende voorheffing zolang aan dat genot geen einde<br />

wordt gesteld door de bewindvoerder, en die voorheffing is dan een boedelschuld 627 (althans<br />

621 Hof Bergen 28 februari 2005.<br />

622 Cass. 26 oktober 2000, JLMB 2001, 364 = JT 2001, 696 = DAOR 2001, 287 noot D. BLOMMAERT. Zie<br />

verder Hof Brussel 16 februari 1999, JLMB 1999, 985 noot A. ZENNER, “Véhicules ignorés, sources de dettes<br />

de masse?”; Cass. 24 april 1987, Arr. p. 1130; kh. Antwerpen 18 december 2006, TBH 2007, 605.<br />

623 kh. Tongeren 29 november 1999, RW 2000-2001, 738.<br />

624 kh. Luik 22 maart 2005, JLMB 2007, 469; Cass. 27 april <strong>2012</strong>, nr. F.11.0047.F.<br />

625 Grondwettelijk Hof nr. 115/2008 <strong>van</strong> 31 juli 2008, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2008/2008-<br />

115n.pdf.<br />

626 Bv. kh. Charleroi 20 oktober 2010, voorziening in cassatie verworpen door Cass. 27 april <strong>2012</strong>, nr.<br />

F.11.0047.F.<br />

627 Cass. 16 juni 1988 (één <strong>van</strong> een reeks <strong>van</strong> drie arresten, voltallige zitting), Arr. 1988, 1357 v. Nr. 642 = Pas.<br />

1988 I 1250 = TBH 1988, 765 v. = RCJB 1990, 5 noot I. VEROUGSTRAETE “Dettes de masse, privilèges et<br />

monnaie de faillite” = RW 1988-89, 433-436 = TRV 1988, 352 noot J. LIEVENS, “Vennootschap in vereffening:<br />

boedelsschulden geherdefinieerd” = JLMB 1988, 1093 noot J. CAEYMAEX, “La qualification de dette de la<br />

masse et dette dans la masse” = JT 1988, 632 = RRD 1988, 391. Zie verder H. GEINGER & R. BUTZLER,<br />

“Bedenkingen over het begrip boedelschulden inzake faillissementen”, Liber amicorum Paul de Vroede, 839; M.<br />

GREGOIRE & M-D WEINBERGER, “Dettes de la masse, définition et applications en clair-obscur. Le cas du<br />

précompte immobilier”, in Mélanges John Kirkpatrick, Bruylant Brussel 2003. Toepassing in bv. kh. Mechelen<br />

29 januari 1990, Bull.Bel. 1992, 856; kh. Bergen 26 mei 1997, Bull.bel. 1998, 750; Hof Gent 10 februari 2009,<br />

besproken door M. DELANOTE in AFT 2009 nr. 10, p. 34 v. Zie ook Arbitragehof nr. 161/2005 <strong>van</strong> 9 november<br />

249


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wanneer de peildatum (nl. 1 januari <strong>van</strong> het aanslagjaar) na de samenloop valt 628 ); het genot<br />

wordt volgens de fiscale wetgeving wettelijk vermoed tot tegenbewijs 629 -, maar dit<br />

tegenbewijs wordt in bepaalde gevallen aanvaard 630 . Het feit dat de voorheffing verschuldigd<br />

is volgens het fiscaal recht brengt niet noodzakelijk mee dat het ook om een boedelschuld<br />

gaat 631 .<br />

- Ook het deel <strong>van</strong> de personenbelasting dat rechtstreeks betrekking heeft op onroerende<br />

inkomsten voor de periode sinds de samenloop is een boedelschuld 632 .<br />

Niet:<br />

- schulden ontstaan door de herziening <strong>van</strong> de BTW-aftrek op onroerende goederen die<br />

plaatsvindt omdat het goed ophoudt in de onderneming te bestaan ten gevolge <strong>van</strong> de verkoop<br />

er<strong>van</strong> na faillissement: geen boedelschuld 633 ;<br />

- en <strong>van</strong>zelfsprekend niet de schuld die louter ontstaan door de niet-uitvoering <strong>van</strong> een<br />

verbintenis <strong>van</strong> de gefailleerde zelf, die geen verbintenis is <strong>van</strong> de bewindvoerder 634 .<br />

4° Teruggaveverplichtingen bij ongegronde verrijking ?<br />

In sommige andere rechtsstelsels is wettelijk bepaald dat de verplichting tot teruggave <strong>van</strong> een<br />

ongegronde verrijking <strong>van</strong> de boedel, die na de samenloop heeft plaatsgevonden - bv. ook een<br />

onverschuldigde betaling -, een boedelschuld vormt 635 . Bij ons is hierover betwisting. Er zijn<br />

twee opvattingen:<br />

- de terugvordering er<strong>van</strong> (condictio) is géén boedelschuld, maar een chirografaire<br />

schuldvordering 636 ; nieuwe activa maken immers deel uit <strong>van</strong> de boedel;<br />

2005 (waarin evenwel slechts over een specifieke situatie uitspraak werd gedaan),<br />

http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2005/2005-161n.pdf.<br />

628 kh. Dendermonde 21 juni 2004, RW 2004-2005, 1151. Volgens kh. Brugge 15 februari 2010, TGR 2010, 344<br />

is de peildatum evenwel de datum <strong>van</strong> inkohiering.<br />

629 Zie art. 7 § 1, 155 en 251 en v. WIB 1992 (waar<strong>van</strong> meerdere bepalingen verschillen tussen de Gewesten;<br />

onder meer ook de uitwerking <strong>van</strong> de vrijstellingsmogelijkheden). Aldus werd het karakter <strong>van</strong> boedelschuld op<br />

die grond anavaard door o.m, Hof Gent 10 februari 2009, AFT 2009, 34 n. M. DELANOTE; Hof Gent 14 juni<br />

2004, TGR 2004, 387.<br />

Kritisch over de aanvaarding <strong>van</strong> een boedelschuld bij louter vermoed genot (en geen werkelijk) genot o.m. J.<br />

CAEYMAEX, “La qualification de dette de la masse et dette dans la masse”, JLMB 1988, 1100-1101; Y.<br />

DUMON, “Dettes de la masse et dans la masse. Clarification définitive d’une importante controverse dans<br />

l’application de la loi du concours”, JT 1988, (629) 630-631; B. MAES, “Nieuwe cassatierechtspraak <strong>van</strong> het<br />

Hof <strong>van</strong> cassatie over het begrip schuld <strong>van</strong> de boedel”, TBH 1988, (741) 754.<br />

630 kh. Tongeren 13 maart 2000, RW 2000-2001, 740 (gebouwen reeds verkocht voor het faillissement); kh.<br />

Brugge 4 april 2001, TBH 2002, 73 noot A. DE WILDE, “Boedelschulden en de fiscus” (gebouwen onbruikbaar<br />

in afwachting <strong>van</strong> bodemsanering); kh. Turnhout 6 november 2007, RW 2007-2008, 960 (onroerend goed<br />

onbeschikbaar wegens strafrechtelijk beslag). De loutere mogelijkheid <strong>van</strong> genot volstond echter volgens kh.<br />

Antwerpen 18 december 2006, TBH 2007, 605, opdat het een boedelschuld zou zijn.<br />

631 A. DE WILDE, Boedelschulden, ; kh. Turnhout 6 november 2007, RW 2007-2008, 960.<br />

632 S. VAN CROMBRUGGE & Ph. COLLE, in Actuele problemen <strong>van</strong> fiscaal recht, p. (41) 57 nr. 41.<br />

633 Cass. 20 januari 1994, RW 1994-95, 227 = TBH 1994, noot Y. DUMON “Dettes de la masse dans les<br />

procédures de liquidation collectives des patrimoines” = Pas. met concl. a.g. PIRET = JLMB 1994, 362; Cass. 30<br />

maart 1995, RW 1995-96, 549 = Arr. 362.<br />

634 Bv. Hof Luik 26 maart 2009, JLMB 2010, 361 n. J. CAEYMAEX " Inexécution d'un contrat par le curateur.<br />

Dette de masse ou non ?" (hervorming kh. Namen 4 september 2007).<br />

635 Bv. § 55 (1) 3. Duitse InsO.<br />

636 bv. Hof Antwerpen 8 januari 2001, RW 2002-2003, 1262 (faillissement).<br />

250


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de terugvordering er<strong>van</strong> is een boedelschuld, althans is er geen verantwoording <strong>van</strong> het<br />

behoud <strong>van</strong> het goed in de boedel 637 .<br />

De tweede opvatting verdient te voorkeur, gezien het fixatiebeginsel (NB. dat wil nog niet<br />

zeggen dat ze in een opvolgende samenloop een boedelschuld zou blijven; zie verder het<br />

probleem <strong>van</strong> de opeenvolging <strong>van</strong> situaties <strong>van</strong> samenloop in Deel IX). In het Staats-<br />

Nederlandse recht wordt deze gehuldigd, in zoverre dat deze boedelschuld zelfs voorrang<br />

heeft op alle andere boedelschulden 638 .<br />

NB. Een betaling verricht hoewel men schuldvergelijking had kunnen inroepen is geen<br />

onverschuldigde betaling; <strong>van</strong> de schuldvergelijking heeft men daarmee immers afstand<br />

gedaan.<br />

d. Kosten uit een eerdere procedure die krachtens de wet als boedelschulden gelden:<br />

faillissement of vereffening na procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie<br />

Het betreft met name de schuldvorderingen uit een voorafgaande gerechtelijke<br />

reorganisatieprocedure, die onder bepaalde voorwaarden in een later faillissement of latere<br />

vereffening gelden als schulden <strong>van</strong> de algemene boedel. In het algemeen echter zijn schulden<br />

ontstaan in het kader <strong>van</strong> een eerdere procedure precies géén boedelschulden in een latere<br />

procedure.<br />

1° Welke schulden uit de reorganisatieprocedure zijn boedelschulden in een navolgende<br />

samenloop 639 – vereisten voor deze kwalificatie<br />

De "boedelschulden" <strong>van</strong> een procedure tot gerechtelijke reorganisatie daarentegen gelden als<br />

boedelschulden in een navolgende vereffening of faillissement indien de volgende vereiste is<br />

vervuld:<br />

In de mate dat de schuldvorderingen ten aanzien <strong>van</strong> de schuldenaar beantwoorden aan<br />

prestaties uitgevoerd tijdens de procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie door zijn<br />

medecontractant, en ongeacht of zij voortvloeien uit nieuwe verbintenissen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar of uit overeenkomsten die lopen op het ogenblik <strong>van</strong> het openen <strong>van</strong> de<br />

procedure, worden zij beschouwd als boedelschulden in een navolgende vereffening 640 of<br />

637 E. DIRIX “Gerechtelijk akkoord en onverschuldigde betaling”, RW 2002-2003, 1675; DIRIX, "Overzicht",<br />

TPR 2004, nr. 39.<br />

638 HR 5 september 1997, Ont<strong>van</strong>ger t. Hamm q.q., NJ 1998, 437. Voor commentaar, zie o.m. F.<br />

VERSTIJLEN, "De erfenis <strong>van</strong> Ont<strong>van</strong>ger/Hamm q.q., WPNR 2001 nr. 6463, 927 v.<br />

639 Zie voor de regeling onder de oude WGA verder K. CREYF, “De gevolgen verbonden aan de opvolging <strong>van</strong><br />

situaties <strong>van</strong> samenloop”, in Liber amicorum Yvette Merchiers, Brugge 2001, 461 v.; Commentaar Voorrechten<br />

Hypotheken, “Art. 8 HypW”, nr. 36-38; P. COUSSEMENT, “De overgang <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord naar<br />

faillissement en de vaststelling <strong>van</strong> de datum <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling”, RW 2003-2004, (1677) 1683 v.<br />

640 Onder de WGA werd niets gezegd over hun positie in een navolgende vereffening. De meeste rechtspraak<br />

en rechtsleer paste de regel naar analogie toe op dat geval (In die zin E. DIRIX, “Gerechtelijk akkoord –<br />

juridische en conceptuele knelpunten“, in Financiële regulering: op zoek naar nieuwe evenwichten, p. 491; E.<br />

DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 48, met een beroep op het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel; Hof Brussel 11<br />

maart 2003, TRV 2004, 52 goedkeurende noot P. COUSSEMENT; impliciet Hof Gent 26 april 2004, NjW 2004,<br />

1101 = TBH 2005, 276. Anders evenwel o.m. Ph. COLLE, “De nieuwe wetgeving betreffende het gerechtelijk<br />

251


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

faillissement tijdens de periode <strong>van</strong> reorganisatie of na het beëindigen er<strong>van</strong> 641 , in zoverre er<br />

een nauwe band bestaat tussen de beëindiging <strong>van</strong> de procedure en die collectieve procedure<br />

(art. 37 lid 2 WCO).<br />

Onder de oude WGA luidde dit in art. 44 II WGA dat “Handelingen door de schuldenaar tijdens de<br />

akkoordprocedure verricht met medewerking, machtiging of bijstand <strong>van</strong> de commissaris inzake opschorting,<br />

worden bij faillissement beschouwd als handelingen <strong>van</strong> de curator, waarbij de schulden gedurende de<br />

akkoordprocedure aangegaan gelden als boedelschulden <strong>van</strong> het faillissement”.<br />

Andere schulden ontstaan tijdens de gerechtelijke reorganisatie zijn geen boedelschulden in een opvolgend<br />

faillissement (vgl. bv. onder de WGA de terugvordering <strong>van</strong> een onverschuldigde betaling gedaan tijdens een<br />

aan het faillissement voorafgaande akkoordprocedure 642 ).<br />

2° Rang ten aanzien <strong>van</strong> schuldeisers buiten de boedel<br />

Als boedelschulden in het faillissement hebben zij voorrang op alle andere bij de verdeling<br />

<strong>van</strong> de algemene boedel - dus met uitsluiting <strong>van</strong> de goederen die naar de schuldeisers met<br />

afzonderingsrecht gaan 643 . Zij hebben geen voorrang op de schuldeisers met<br />

akkoord”, TBH 1998, 76; Y. DUMON & H. STRANART, “Le concordat judiciaire. Loi du 17 juillet 1997”, JT<br />

1997, 870; Hof Luik 30 november 2004, TBH 2006, 837 n. A. MAHY). Volgens de eerstegenoemde opvatting<br />

volgde dit uit het doel <strong>van</strong> de wetgever, met name handelaars aan te moedigen om met een onder gerechtelijk<br />

akkoord geplaatste schuldenaar handelsbetrekkingen aan te knopen (dit was het motief voor het hieronder<br />

aangehaalde arrest nr. 108/2005 <strong>van</strong> het Arbitragehof; de redenering geldt echter evenzeer voor dit geval). De<br />

tegenovergestelde opvatting onder de oude WGA werd tenslotte ongrondwettig verklaard door het Arbitragehof<br />

(Arrest nr. 61/2007 <strong>van</strong> 18 april 2007, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2007/2007-061n.pdf).<br />

641 Onder de WGA was die precisering niet aangebracht. Sommige rechtspraak beperkte de toepassing <strong>van</strong> deze<br />

regel tot de gevallen waarin het faillissement onmiddellijk op de procedure <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord volgt (zij<br />

het op de voorlopige opschorting, zij het op een akkoord dat tegelijk met de faillietverklaring herroepen wordt<br />

(kh. Brussel 7 september 2004, JT 2005, 36)), en aanvaardde deze niet wanneer het faillissement eerst later<br />

wordt uitgesproken 641 ; deze interpretatie berustte op de letter <strong>van</strong> art. 44 I WGA, maar is ongrondwettig<br />

verklaard door arrest nr. 108/2005 <strong>van</strong> het Arbitragehof (22 juni 2005,<br />

http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2005/2005-108n.pdf = RW 2005-2006, 1335); daardoor was het<br />

voldoende volgens dit arrest dat er een nauwe band is tussen de faillietverklaring en het gerechtelijk akkoord,<br />

ook als er tussen beiden een hiaat is Eerder in die zin. Rb. Brugge 6 februari 2002, RW 2002-2003, 791, in een<br />

geval waarin de termijn <strong>van</strong> voorlopige opschorting verstreken was zonder herstelplan, en het faillissement pas<br />

na dit verstrijken werd uitgesproken. Het vonnis stelt dat de vereiste <strong>van</strong> faillietverklaring "in de loop der<br />

akkoordprocedure" enkel geldt voor art. 44 I WGA en niet voor de boedelschulden <strong>van</strong> art. 44 II WGA. Vgl. ook<br />

kh. Charleroi 2 mei 2000, JLMB 2001/40, p. 1745.<br />

642 E. DIRIX “Gerechtelijk akkoord en onverschuldigde betaling”, RW 2002-2003, 1675, en Hof Antwerpen 10<br />

april 2003, RW 2002-2003, 1674 noot E. DIRIX. Volgens sommige andere rechtspraak is een onverschuldigde<br />

betaling ook in de eerste samenloop een chirografaire schuldvordering (zie de bespreking hoger).<br />

643 In die zin onder de WGA E. DIRIX, “Recente rechtspraak insolventierecht”, Themis deel 20.<br />

<strong>Insolventierecht</strong>, 2003-2004, p. 67 nr. 14; kh. Turnhout 26 juni 2001, RW 2001-2002, 420 = TBH 2003, 342 noot<br />

A. de WILDE “Opeenvolgende situaties <strong>van</strong> samenloop en artikel 44, lid 2 WGA”; kh. Antwerpen 22 november<br />

2001, TBH 2003, 350; kh. Verviers, 27 maart en 6 november 2001, JLMB 2002, 243; kh. Brugge 6 februari<br />

2002, RW 2002-2003, p. 791; ; A. CUYPERS, Kredieten en zekerheden, p. 65-67; A. ZENNER, Dépistage,<br />

faillites et concordats (1998), p. 961 nr. 1345; A. ZENNER, Faillite et concordats, Dossier JT, Brussel 2000, p.<br />

116 nr. 166 en p. 961 nr. 1345; Th. BOSLY, “Quatre années d’application de la loi sur le concordat judiciaire”,<br />

in Faillite et concordat judiciaire, Brussel 2002, p. (475) 495 nr. 47: J. CAEYMAEX, “Les dettes de masse<br />

antérieures à la faillite”, noot onder kh. Brussel 25 januari 2001, JLMB 2001, 1761; J. CATTARUZZA & G.<br />

VAN VERDEGHEM, "La situation du banquier dispensateur de crédit", in La faillite et le concordat en drit<br />

252


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

afzonderingsrecht; het feit dat de separatistenpositie tijdens de reorganisatieprocedure<br />

opgeschort zijn, doet daaraan geen afbreuk.<br />

Zoals hoger (Afdeling B.1.c.2°) besproken, besliste het Hof <strong>van</strong> cassatie in het Garage Kellyarrest<br />

<strong>van</strong> 18 december 2008 644 dat de schuldeisers <strong>van</strong> dergelijke "boedelschulden" net zoals<br />

andere boedelschuldeisers op de goederen "buiten de boedel" (d.i. diegene waarop zakelijke<br />

rechten gelden, in casu een pand op handelszaak) slechts voorrang "als hun schuldvordering<br />

betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt voor het behoud of de tegeldemaking <strong>van</strong> het<br />

aldus met een voorrecht belaste goed" en dat in beginsel moet zijn voldaan aan de vereisten<br />

<strong>van</strong> art. 20, 4° HypW, in het bijzonder dat de kosten gemaakt zijn voor bepaalde in het<br />

vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar identificeerbare roerende goederen. De wetgever heeft dit in<br />

art. 38 lid 3 WCO als volgt verwoord: “De betaling er<strong>van</strong> wordt slechts afgenomen bij<br />

voorrang <strong>van</strong> de opbrengst <strong>van</strong> de tegelde gemaakte goederen waarop een zakelijk recht is<br />

gevestigd, voor zover die prestaties bijgedragen hebben tot het behoud <strong>van</strong> de zekerheid of de<br />

eigendom.”<br />

Verder is het ook zo dat wat de schuldeisers met afscheidingsrecht (separatisten) betreft, de<br />

rangschikking ten aanzien <strong>van</strong> de goederen die in het kader <strong>van</strong> die reorganisatieprocedure<br />

zijn verkocht, buiten het faillissement om gebeurt, en enkel het saldo na uitbetaling <strong>van</strong> die<br />

schuldeisers in de boedel terechtkomt (zie in Deel IX de bespreking <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> het<br />

faillissement voor de separatisten) 645 .<br />

3° Verhouding met schulden <strong>van</strong> de faillissementsboedel zelf.<br />

Blijft de vraag of er een rang geldt tussen de zopas besproken "boedelschulden" uit een<br />

voorafgaande reorganisatieprocedure en de eigenlijke boedelschulden <strong>van</strong> het opvolgend<br />

faillissement. Volgens het beginsel dat geldt bij conflicten tussen meerdere schuldvorderingen<br />

wegens kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak, dienen de latere kosten voor te gaan op de eerdere, en<br />

dus de schulden <strong>van</strong> de faillissementsboedel voor te gaan op die <strong>van</strong> art. 37 WCO (en<br />

voorheen 44 II WGA 646 ).<br />

positif belge après la réforme de 1997, CDVA Luik 1998, p. 606.<br />

Contra: J. WINDEY & Th. HÜRNER, "Les dettes de masse de l'article 44, alinéa 2", TBH 2005, (262) 268 nr.<br />

19; C. VAN BUGGENHOUT, "Kanttekeningen bij de wetten betreffende het gerechtelijk akkoord en het<br />

faillissement", RW 1997-98, 454; E. DIRIX, "Positie <strong>van</strong> schuldeisers en hun zekerheidsrechten", in<br />

Faillissement en gerechtelijk akkoord, Kluwer 1998, 380 (maar niet in latere publicaties); K. CREYF, "De<br />

gevolgen verbonden aan de opeenvolging <strong>van</strong> situaties <strong>van</strong> samenloop", Liber amicorum Yvette Merchiers, die<br />

Keure Brugge 2001, p. 477 nr. 7.3; M. GREGOIRE, "Le sort des créanciers", in Concordat et faillite, séminaire<br />

Vanham 2001, p. 5.<br />

644 Cass. 18 december 2008, C.07.0491.F, D'Ieteren t. curatele Garage Auto Kelly en Delta Lloyd Bank<br />

(verwerping <strong>van</strong> een voorziening tegen Hof Luik 5 december 2006),<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20081218-10 = Jaarverslag cass. 2008, 52.<br />

645 Zie bv. onder de WGA Hof Gent 17 februari 2003, RW 2004-2005, 749.<br />

646 Zo onder meer onder de WGA J. WINDEY & Th. HÜRNER, "Les dettes de masse de l'article 44, alinéa 2",<br />

noot onder Hof Luik 17 juni 2003, TBH 2005, (261) 269 nr. 23. Minstens heeft het ereloon <strong>van</strong> de commissaris<br />

inzake opschorting geen voorrang op andere boedelschulden <strong>van</strong> het faillissement (kh. Antwerpen 21 december<br />

2005, RW 2005-2006, 1631).<br />

253


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> het bezit of de inbeslagneming <strong>van</strong> de roerende goederen voorafgaan"; de rechtspraak<br />

heeft dat uitgelegd als "welke aan het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop voorafgaan" 651 .<br />

Behoudens afwijkende wetsbepalingen geven ze bij samenloop voorrang op de opbrengst <strong>van</strong><br />

de boedel die overblijft nadat de echte zakelijke rechten zijn uitgeoefend en de<br />

boedelschulden zijn betaald:<br />

- krachtens art. 19 HypW op (het saldo <strong>van</strong>) de roerende goederen (schuldvorderingen<br />

inbegrepen), en<br />

- krachtens art. 19 in fine HypW op het saldo <strong>van</strong> de onroerende goederen (met<br />

uitzonderingen voor sommige voorrechten).<br />

Of het algemeen voorrecht ook kan worden uitgeoefend op toekomstige goederen, hangt <strong>van</strong><br />

het soort samenloop af. Bij een algemeen vereffeningsbewind geldt het normaal ook op de<br />

nieuwe activa. Bij een collectieve schuldenregeling kan het wel worden uitgeoefend op de<br />

opbrengst <strong>van</strong> bestaande activa bij tegeldemaking in het kader <strong>van</strong> een gerechtelijke<br />

aanzuiveringsregeling, maar niet op nieuwe activa (vnl. nieuwe inkomsten) (zie de bespreking<br />

verder in Deel IX).<br />

Omdat de verhouding tussen de concurrente schuldeisers, waaronder ook de algemeen<br />

bevoorrechte, gefixeerd wordt op het ogenblik <strong>van</strong> de samenloop, wordt ook bij algemene<br />

bevoorrechte schuldvorderingen (En. preferential debts) de loop <strong>van</strong> de interesten geschorst<br />

door samenloop; de interest kan niet geldend gemaakt worden tegenover de andere<br />

concurrente schuldeisers 652 .<br />

Uit al deze kenmerken volgt ook dat algemeen bevoorrechte schuldvorderingen "concurrente"<br />

schuldvorderingen zijn, d.i. schuldvorderingen "in de boedel".<br />

2° W.b. de verzekerde schuldvordering<br />

Het voorrecht kleeft aan de schuldvordering, en blijft dus in beginsel behouden bij overgang<br />

<strong>van</strong> de bevoorrechte schuldvordering door cessie, subrogatie of anderszins 653 (al kunnen er in<br />

bepaalde gevallen afwijkende regels zijn).<br />

3° Andere kenmerken<br />

Hoewel een algemeen voorrecht geen zakelijk recht verschaft en dus eigenlijk geen recht<br />

“buiten de schuldvordering”, oordeelt de rechtspraak dat een algemeen bevoorrechte<br />

651 De zaak die geleid heeft tot Cass. 10 januari 1935 betrof een beslag dat door de fiscus was gelegd, maar<br />

waarop nooit een verkoop was gevolgd en nooit een samenloop was ontstaan; jaren later ging de schuldenaar<br />

failliet en de fiscus wou zijn voorrecht ook laten gelden voor de schulden waarvoor destijds beslag was gelegd,<br />

wat afgewezen werd gezien de termijn beperking.<br />

652 Cass. 7 april 1986, Arr. 1985-86, nr. 479 = Pas. I, 951 = JT 1987, 7 = RPS 1987, 126 nr. 6432.<br />

653 E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 74 met verw. naar Vred. Zinnik 2 maart 1999, JLMB 1999, 1271.<br />

255


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeiser anders dan een gewone schuldeiser wel de hoedanigheid heeft om derdenverzet<br />

aan te tekenen krachtens art. 1122, 2, 3° GerW 654 .<br />

b. Door algemene voorrechten verzekerde schuldvorderingen en hun rangorde.<br />

Algemene voorrechten kunnen in ons recht niet bij overeenkomst worden gevestigd, maar<br />

enkel uit de wet voortvloeien. Zo ook kan een de cujus niet bepalen dat bij de vereffening <strong>van</strong><br />

zijn nalatenschap eerst een bepaalde schuld moet worden betaald; een dergelijke bepaling is<br />

zonder uitwerking zowel wegens strijdigheid met art. 8 en V. Hyp.W. als met het verbod op<br />

bedingen betreffende een niet opengevallen nalatenschap <strong>van</strong> art. 1130 II BW 655 .<br />

De wetgever heeft in de loop der jaren een hele reeks algemene voorrechten bijgemaakt 656 .<br />

De wet verschaft intussen de volgende algemene voorrechten.<br />

1° Voorrecht voor kosten <strong>van</strong> de laatste ziekte gedurende 1 jaar<br />

Dit wordt toegekend door art.19, 3° HypW. Uit de aard <strong>van</strong> de zaak gaat het hier om een<br />

overleden natuurlijke persoon. De schuldeiser is bevoorrecht op de goederen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap.<br />

Of de kosten <strong>van</strong> de laatste ziekte daarnaast ook een persoonlijke schuld kunnen zijn <strong>van</strong><br />

familieleden <strong>van</strong> de overleden, is betwist 657 .<br />

2° Arbeids- en socialezekerheidsrechtelijke voorrechten en voorrecht voor de<br />

bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing en de BTW<br />

Deze worden toegekend door art. 19, 3 bis tot 4 nonies HypW en art. 86-87 BTW-Wetboek. In beperkte mate<br />

bestond een arbeidsrechtelijk voorrecht reeds in de CC <strong>van</strong> 1804 (nl. niet-betaalde loon <strong>van</strong> dienstpersoneel, wat<br />

in die tijd in de lijn lag <strong>van</strong> de kosten voor levensonderhoud, ziektekosten en levensmiddelen). In de loop der<br />

jaren werd dit steeds verder uitgebreid, in het bijzonder met de steeds verdere uitbreiding <strong>van</strong> de sociale<br />

zekerheid. Vandaag verzekeren deze algemene voorrechten met name de volgende schuldvorderingen en slorpen<br />

zij in veruit de meeste gevallen het resterend actief op (zodat er geen actief meer is voor de chirografaire<br />

schuldeisers).<br />

a) Sociaalrechtelijke schuldvorderingen bevoorrecht in eerste rang (art. 19, 3° bis)<br />

In eerste rang komen de schuldvorderingen op achterstallig loon en gelijkgestelde<br />

schuldvorderingen (voor zover geen boedelschuldvorderingen, zie hoger punt 3).<br />

654 Cass. 24 november 2011, nr. F.11.0024.N, Hufkens nv t. Minister <strong>van</strong> Financiën, in casu een derdenverzet<br />

tegen de homologatie <strong>van</strong> een gerechtelijke reorganisatie onder de WCO.<br />

655 Hof Brussel 16 februari 2010, 2007/AR/2074, Justel nr. N-20100216-1.<br />

656 Voor kritiek en een pleidooi tot snoeien, zie F. T’KINT en W. DERIJCKE, “En nu de algemene<br />

voorrechten”, TBH 2000, 276-285.<br />

657 Zie in dit verband Arbitragehof nr. 28/2006 <strong>van</strong> 1 maart 2006, dat de prejudiciële vraag onont<strong>van</strong>kelijk<br />

verklaart omdat het een zaak <strong>van</strong> de gewone rechter is daariover te beslissen<br />

(http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2006/2006-028n.pdf).<br />

256


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit voorrecht op de goederen <strong>van</strong> de bijdrageplichtige instellingen vinden we in art. 8/1 <strong>van</strong> KB 14 november<br />

2008 675 en betreft de bijdragen voor de beschermingsregelingen voor deposito's en levensverzekeringen.<br />

4° Voorrecht schuldvorderingen verontreinigde oppervlaktewateren<br />

Dit voorrecht vinden we in art. 19, 4°nonies (1) HypW. Het verzekert de sommen (inbegrepen verwijlrente)<br />

verschuldigd krachtens art. 24 en 25 <strong>van</strong> de wet op de bescherming <strong>van</strong> de oppervlaktewateren tegen<br />

verontreiniging.<br />

5° Voorrecht voor auteursrechten<br />

Dit wordt verschaft door art. 19, 4°decies en betreft alle schuldvorderingen wegens auteursrechten.<br />

6° Voorrecht voor levensmiddelen<br />

Volgens art. 19, 5° HypW is er een algemeen voorrecht voor leveringen <strong>van</strong> levensmiddelen<br />

aan de schuldenaar (natuurlijke persoon) en zijn familie gedurende de laatste 6 maanden (voor<br />

de samenloop). Onder levensmiddelen verstaat men niet alleen voeding maar alle kosten voor<br />

een minimaal levensonderhoud (waaronder ook energie en water) 676 .<br />

7° Voorrecht voor de bijdragen voor de Begrotingsfondsen plant en dier.<br />

Dit voorrecht werd ingevoerd bij W. 20 juli 2006 (art. 159) en betreft de schuldvorderingen tot betaling <strong>van</strong> de<br />

verplichte bijdragen aan:<br />

- het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit <strong>van</strong> de dieren en de dierlijke producten (desbetreffende<br />

Wet <strong>van</strong> 23 maart 1998); en aan<br />

- het Begrotingsfonds voor de productie en de bescherming <strong>van</strong> planten en plantaardige (desbetreffende Wet <strong>van</strong><br />

17 maart 1993).<br />

8° Voorrecht voor de strafpleiter<br />

Dit voorrecht wordt geregeld in art. 2 en 4 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 5 september 1807 en verzekert ereloon en kosten <strong>van</strong><br />

de advocaat voor de strafrechtelijke verdediging <strong>van</strong> een veroordeelde schuldenaar 677 . Het is eigenlijk een<br />

afgeleide <strong>van</strong> het hierna genoemd voorrecht <strong>van</strong> de fiscus, maar heeft er wel voorrang op. Ook dit voorrecht kan<br />

worden uitgeoefend op alle roerende goederen na de voorrechten <strong>van</strong> art. 19 HypW (op onroerende goederen kan<br />

het mits inschrijving, zie verder Deel VII).<br />

675 KB tot uitvoering <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering <strong>van</strong> de financiële<br />

stabiliteit en inzonderheid tot instelling <strong>van</strong> een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen<br />

in het kader <strong>van</strong> de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming <strong>van</strong> de deposito's en de<br />

levensverzekeringen, en tot wijziging <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële<br />

sector en de financiële diensten (zoals later gewijzigd), art. 170.<br />

676 F 't KINT, Sûretés (2004) nr. 395.<br />

677 Merkwaardig genoeg niet bij vrijspraak; dit is omdat het voorrecht een afgeleide is <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

fiscus voor de inning <strong>van</strong> de kosten en boeten. Vlg. Hof Luik 13 november 1985, JL 1986, 31 n. CAEYMAEX<br />

geldt het ook bij opschorting <strong>van</strong> de strafrechtelijke uitspraak.<br />

260


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

9° Voorrecht <strong>van</strong> de Belgische schatkist voor gerechtskosten in strafzaken<br />

Dit voorrecht wordt geregeld in art. 1 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 5 september 1807 en verzekert de proceskosten waartoe<br />

een schuldenaar in een strafproces werd veroordeeld jegens de Staat. Het kan uitgeoefend worden op alle<br />

roerende goederen na de voorrechten <strong>van</strong> art. 19 HypW (op onroerende goederen kan het mits inschrijving, zie<br />

Deel VII).<br />

10° Algemene voorrechten <strong>van</strong> de fiscus en bepaalde andere overheidsinstellingen (art. 15<br />

HypW en bijzondere wetten)<br />

a) Bij fiscale schulden andere dan de bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing BTW en<br />

successierechten<br />

De Belgische fiscus beschikt over een algemeen voorrecht (in bepaalde aangelegenheden<br />

beschikt hij over een bijzonder voorrecht; deze worden in de volgende Delen besproken), dat<br />

niet in de HypW wordt geregeld, behalve wat zijn rang betreft (art. 15 HypW verwijst naar de<br />

fiscale wetten). Behalve het reeds genoemde algemeen voorrecht voor de bedrijfsvoorheffing,<br />

de roerende voorheffing en de BTW neemt het algemeen voorrecht <strong>van</strong> de fiscus rang in na de<br />

eerder in de HypW genoemde algemene voorrechten, en met name na de zgn. sociale<br />

voorrechten.<br />

Bevoorrechte schuldvorderingen zijn:<br />

In eerste rang<br />

- onder art. 422 en 423 WIB 1992 678 (voorheen art. 313 en 314): de inkomstenbelastingen en<br />

accessoria, zowel degene die men zelf verschuldigd is als diegene waarvoor men met zijn<br />

vermogen instaat als echtgenoot of kind. Onder de accessoria zijn bevoorrecht de<br />

voorheffingen (uitdrukkelijk in art. 422 ingeschreven door de Wet <strong>van</strong> 22 juli 1993, voorheen<br />

reeds rechtspraak), de interest, invorderingskosten, opcentiemen en aanvullende belastingen<br />

(niet de boetes en verhogingen).<br />

Sedert 10 januari 1997 is de vroegere beperking in tijd voor de uitoefening <strong>van</strong> het voorrecht opgeheven (KB<br />

<strong>van</strong> 12 dec 1996 679 ). Het verjaart dus niet zolang de schuldvordering zelf niet verjaart;<br />

- onder dezelfde bepalingen de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zoals<br />

verkeersbelasting en belasting op spelen en weddenschappen, en de met inkomstenbelastingen<br />

gelijkgestelde gemeente- en provinciebelastingen;<br />

- onder art. 202(2) I WDRT 680 : voor de door dat wetboek geregelde diverse rechten en taksen,<br />

meer interest en kosten;<br />

678 Zie onder meer B. VANERMEN, “Principes inzake invordering <strong>van</strong> directe belastingen”, in Fiscaal<br />

executierecht, Antwerpen, 2003, 71 v., en i.v.m. de lokale belastingen L. DE MEYERE, “Invordering <strong>van</strong> lokale<br />

belastingen” in Fiscaal executierecht, Antwerpen, 2003, p. 257 v.<br />

679 Zie J. VERSTAPPEN, "Wijzigingen aan het voorrecht en de wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de schatkist: kleine<br />

retouches met verregaande gevolgen", T.Not. 1997, 377 v.<br />

680 Het Wetboek Diverse rechten en taksen regelt de rechten op geschriften (de vroegere zegelrechten),<br />

verschillende taksen op financiële transacties (beurstaks, taks op effecten aan toonder, taks op<br />

verzekeringsovereenkomsten, op kasbons, op lange termijnsparen) en op aanplakbiljetten.<br />

261


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- onder art. 313 AWDA: de verschuldigde douanerechten en accijnzen, met inbegrip <strong>van</strong> de<br />

interest, opslag- bewarings- en verificatiekosten;<br />

- de gemeente- en provinciebelastingen 681 , met inbegrip <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

activeringsheffingen en leegstandsheffingen;<br />

- onder art. 53 § 8 en 9 Vlaams afvalstoffendecreet 682 : de milieuheffingen, m.i.v. de interest,<br />

administratieve geldboeten en kosten;<br />

- onder art. 161 (§ 1 en 2) Vlaams Bodemsaneringsdecreet <strong>van</strong> 26 oktober 2006: de kosten<br />

<strong>van</strong> de ambtshalve uitvoering door OVAM <strong>van</strong> bodemonderzoek, site-onderzoek,<br />

bodemsanering of de andere door het decreet voorziene ambtshalve maatregelen;<br />

- onder art. 14.3.9 Vlaams Energiedecreet 2009: de Heffing op de exploitatie <strong>van</strong> een<br />

elektriciteits-distributienet of het plaatselijk vervoernet <strong>van</strong> elektriciteit;<br />

- verder is er nog art. 1, 2° <strong>van</strong> de Wet 12 november 1808 met betrekking tot het voorrecht<br />

<strong>van</strong> de openbare schatkist bij de invordering <strong>van</strong> de directe belastingen, volgens hetwelk in<br />

het algemeen alle directe belastingen, en met name “onroerende belastingen, belastingen op<br />

deuren en vensters, belastingen op patenten, en elke andere directe en persoonlijke belasting,<br />

zowel wat betreft het vervallen als het lopende jaar” bevoorrecht, op alle meubelen en andere<br />

roerende goederen <strong>van</strong> de schuldenaars, ongeacht waar deze zich bevinden.<br />

Er is geen verdere rangorde tussen deze fiscale voorrechten; zij komen alle in gelijke rang.<br />

In tweede rang<br />

- onder art. 74 en 75 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 3 juni 1957 betreffende de polders en art. 74 en 75 <strong>van</strong> de<br />

Wet <strong>van</strong> 5 juli 1956 op de wateringen: de polderbelasting c.q. wateringenbelasting (gewone<br />

en buitengewone), meer interest en kosten, met een beperking <strong>van</strong> 2 jaar <strong>van</strong> de datum <strong>van</strong><br />

uitvoerbaarverklaring <strong>van</strong> het kohier; het voorrecht voor het polderbestuur c.q.<br />

wateringbestuur komt in rang na dat <strong>van</strong> de Staat.<br />

Derden die de belastingen hebben betaald, zijn in beginsel gesubrogeerd in de<br />

schuldvordering én de voorrechten <strong>van</strong> de fiscus; daarop gelden echter wel een aantal<br />

beperkingen.<br />

Zo beperkt art. 136 AWDA het algemeen voorrecht <strong>van</strong> de expediteurs, makelaars, commissionairs en douane-<br />

expediteurs "voor de terugvordering <strong>van</strong> de rechten en taksen en, in 't algemeen, <strong>van</strong> alle sommen aan de Staat<br />

voldaan, voor rekening <strong>van</strong> derden, bij de invoer of uitvoer <strong>van</strong> goederen" enerzijds qua voorwerp tot de<br />

roerende goederen <strong>van</strong> hun schuldenaars, en anderzijds qua termijn tot een termijn één jaar te rekenen <strong>van</strong>af de<br />

betaling. Conform de algemene regel komt de gesubrogeerde in rang net na de subrogant (zie art. 136 II<br />

AWDA).<br />

b) Voor de successierechten<br />

681 Ingevolge art. 12 W. 24 december 1996 (Wet betreffende de vestiging en de invordering <strong>van</strong> de provincie-<br />

en gemeentebelastingen), in Vlaanderen ver<strong>van</strong>gen met ingang <strong>van</strong> 1 januari 2009 door art. 11 Decreet <strong>van</strong> 30<br />

mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure <strong>van</strong> provincie- en<br />

gemeentebelastingen<br />

682 Decreet <strong>van</strong> 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer <strong>van</strong> afvalstoffen, zoals gewijzigd door<br />

o.m. het begrotingsdecreet <strong>van</strong> 22 december 2006.<br />

262


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Enigszins verschillend is het algemeen voorrecht voor de successierechten (art. 84 I W.Succ.).<br />

De successierechten zijn schulden <strong>van</strong> de erfgenamen, legatarissen en begiftigden 683 .<br />

Onderling zijn ze slechts bijdrageplichtig in verhouding tot wat ze verkregen hebben, maar<br />

extern jegens de fiscus zijn de erfgenamen en algemene legatarissen of legatarissen onder<br />

algemene titel in verhouding tot hun erfdeel ook aansprakelijk voor de successierechten op de<br />

bijzondere legaten, bijgetelde schenkingen en uitkeringen <strong>van</strong> levensverzekeringen (art. 70 II<br />

W.Succ.).<br />

Bij samenloop met andere schuldeisers <strong>van</strong> een schuldenaar <strong>van</strong> de successierechten (dus <strong>van</strong><br />

een erfgenaam e.d.) heeft de fiscus voor die rechten een voorrecht, maar niet op alle goederen<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar, doch enkel op de goederen afkomstig uit de nalatenschap. Juister:<br />

- op de roerende goederen uit de nalatenschap heeft hij een voorrecht (art. 84 I W.Succ.), dat<br />

na 18 maanden vervalt, indien de ont<strong>van</strong>ger tegen dan geen gerechtelijke vervolgingen<br />

aange<strong>van</strong>gen heeft art. 85 W.Succ.); op die goederen heeft het voorrecht in verhouding tot<br />

andere schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenamen dezelfde rang als de andere algemene voorrechten <strong>van</strong><br />

de fiscus.<br />

- op de onroerende goederen uit de nalatenschap heeft de fiscus niet het voorrecht <strong>van</strong> art. 84<br />

I W.Succ. maar wel een stille (“occulte”) wettelijke hypotheek, die na 18 maanden vervalt<br />

indien ze tegen dan niet ingeschreven is (art. 84 II en 86 W.Succ.).<br />

Successierechten zijn in beginsel maar verschuldigd zijn op het netto-actief, wat logisch is<br />

gezien het een schuld is <strong>van</strong> de erfgenamen in verhouding tot wat zij netto verkrijgen. Vanuit<br />

het perspectief <strong>van</strong> de nalatenschap als boedel zijn de successierechten dan ook achtergestelde<br />

schulden en geen bevoorrechte, in die zin dat ze slechts op het nettosaldo <strong>van</strong> de nalatenschap<br />

kunnen worden verhaald. Het is slechts <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de<br />

erfgenamen dat zij bevoorrechte schulden zijn. Dat perspectief bespreken we verderop onder<br />

7., waar ook enkele merkwaardige effecten <strong>van</strong> genoemd voorrecht en genoemde hypotheek<br />

aan bod komen.<br />

11° Algemene voorrechten <strong>van</strong> de overheid voor gedane voorschotten en werken.<br />

In sommige gevallen beschikt de overheid over een voorrecht waarvoor gelijkaardige regels gelden als dat <strong>van</strong><br />

de fiscus, en in rang dadelijk daarna komt, zo bv.:<br />

- art. 97 § 1 en 2 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 3 juni 1957 op de Polders en art. 98 § 2 en 2 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 5 juli 1956 op de<br />

Wateringen: algemeen voorrecht op de goederen <strong>van</strong> de polders c.q. wateringen, tot zekerheid <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen voor door de hogere overheid gedane werken.<br />

c. Onderpand <strong>van</strong> deze algemene voorrechten.<br />

De algemene voorrechten <strong>van</strong> art. 19 HypW en de bijzondere wetten gelden, in de hierboven<br />

aangegeven volgorde op de volgende activa:<br />

- krachtens art. 19 HypW op (het saldo <strong>van</strong>) de roerende goederen (schuldvorderingen<br />

inbegrepen), en<br />

683 Zie art. 75 v. W.Succ. De betaling moet in beginsel gebeuren binnen de 7 maanden na het openvallen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap.<br />

263


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- krachtens art. 19 in fine HypW op het saldo <strong>van</strong> de onroerende goederen 684 (met<br />

uitzondering <strong>van</strong> het voorrecht voor de strafpleiter en het voorrecht <strong>van</strong> de schatkist voor<br />

gerechtskosten in strafzaken). Sinds de wijziging <strong>van</strong> art. 423 III WIB en art. 87 II WBTW bij<br />

Wet <strong>van</strong> 22 juli 1993 (in werking 5 augustus 1993), geldt dit ook voor de fiscale voorrechten<br />

uit die bijzondere wetten.<br />

Voordien oordeelde de rechtspraak dat deze voorrechten <strong>van</strong> de fiscus niet vielen onder de bepaling <strong>van</strong> art. 19<br />

in fine en dus enkel golden op de roerende goederen 685 (waardoor de fiscus enkel op grond <strong>van</strong> zijn wettelijke<br />

hypotheek bevoorrecht kon zijn op de onroerende goederen). Dit laatste geldt nu nog voor de voorrechten<br />

waar<strong>van</strong> de regels niet in die zin zijn aangepast (bv. voor de AWDA, het WDRT, de polderbelasting, e.d.).<br />

Enkel schepen vallen er soms buiten. Daarvoor is er een aparte regeling in art. 23<br />

Scheepvaartwet. Sommige algemene voorrechten (met name de fiscale) vermelden dat ze ook<br />

op het saldo daarop gelden, na toepassing <strong>van</strong> art. 23 Scheepvaartwet.<br />

Sommige fiscale voorrechten gelden bovendien in beginsel zelfs op bepaalde goederen <strong>van</strong><br />

derden die bij de belastingschuldenaar worden aangetroffen (zie bv. art. 313 § 3 AWDA voor<br />

werktuigen en gereedschappen).<br />

5. Chirografaire schuldvorderingen (= niet bevoorrechte schuldvorderingen)<br />

Zoals uit de naam blijkt, komen zij na de algemeen bevoorrechte schuldvorderingen. Men<br />

spreekt <strong>van</strong> chirografaire of niet-bevoorrechte schuldeisers (Fr. créanciers chirographaires;<br />

En. unsecured creditors).<br />

Het gaat hier onder meer om personen die krediet hebben verleend zonder daarvoor<br />

zekerheden te bedingen. Een andere belangrijke categorie chirografaire schuldeisers zijn<br />

echter ook de meeste slachtoffers <strong>van</strong> onrechtmatige daden - schuldeisers <strong>van</strong> een<br />

aansprakelijkheidsvordering. Wel zijn deze schuldeisers in heel wat gevallen verzekerd voor<br />

die schade door middel <strong>van</strong> een schadeverzekering, zodat de chirografaire schuldeiser na<br />

uitkering <strong>van</strong> de verzekeringsvergoeding niet langer het slachtoffer is, maar de schade die in<br />

diens schuldvordering is gesubrogeerd. Dit zijn overwegingen die een rol spelen bij de<br />

rechtspolitieke beoordeling <strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> chirografaire schuldeisers.`<br />

Chirografair is ook het saldo <strong>van</strong> de bevoorrechte schuldvorderingen nadat het voorwerp <strong>van</strong><br />

hun zakelijke zekerheid is uitgeput.<br />

684 Ook op dit saldo geldt de rangorde <strong>van</strong> art. 19 HypW, met de fiscale voorrechten op het einde; zie G. VAN<br />

HAEGENBORGH, ”Wijzigingen aan de fiscale voorrechten”, RW 1993-1994, (319) 321 nr. 9; C. VAN<br />

HEUVERSWYN, “Het voorrecht <strong>van</strong> de schatkist en art. 19 in fine HypW: de wetgever grijpt in”, T.Not. 1994,<br />

119 v.<br />

685 Cass. 22 november 1990, 2 arresten, Arr. Cass. 1991, nr. 159 = Pas. 1991 I 305 = RW 1990-91, 1370 = JT<br />

1991, 366 noot I. MOREAU-MARGREVE = R.Not.B. 1991, 214 noot LEDOUX = T. Not 1991, 345 noot L.<br />

WEYTS = JLMB 1991, 481 = Not.Fisc.M. 1991, 183 kritische noot VANDENBERGHE = RPS 1991, 124 noot<br />

F. 't KINT; C. VAN HEUVERSWYN, “De civielrechtelijke waarborgen tot inning <strong>van</strong> de personenbelasting: het<br />

voorrecht en de wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de Schatkist”, RW 1989-90, 833 v.<br />

264


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Anders dan in sommige landen is er in ons recht geen deel <strong>van</strong> het actief voorbehouden voor<br />

de chirografaire schuldeisers 686 , en komt het vaak voor dat het voor de verdeling onder hen<br />

beschikbare saldo nul is. Andere landen hebben vaak regelingen om de niet-bevoorrechte<br />

schuldeisers te versterken.<br />

In het Belgische positief recht is er een restant <strong>van</strong> zo'n regeling te vinden, doordat de Wet op de inpandgeving<br />

<strong>van</strong> de handelszaak bepaalt dat het pand op handelszaak wat de voorraden betreft slechts op 50 % <strong>van</strong> de<br />

opbrengst er<strong>van</strong> voorrang geeft (zie verder Deel IV hoofdstuk V).<br />

Dergelijke regelingen hebben weinig zin in zoverre de schuldeisers de inpandgeving of gelijkaardige<br />

zekerheidsvestiging kunnen ver<strong>van</strong>gen door een andere constructie waarbij zij aan de inperking <strong>van</strong> het<br />

zekerheidsrecht ontsnappen, met name door middel <strong>van</strong> constructies waarbij de goederen niet eens deel uitmaken<br />

<strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de debiteur, maar in eigendom aan de schuldeiser toekomen (ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong><br />

inpandgeving door sale & leaseback, <strong>van</strong> verkoop door verhuring - al dan niet met koopoptie - of consignatie<br />

met commissie-opdracht, enz.). Zolang men eraan blijft vasthouden dat zekerheidseigendom wel degelijk een<br />

soort eigendom is en niet gereduceerd wordt tot een gewoon zekerheidsrecht, hebben regels die de rechten <strong>van</strong><br />

schuldeisers met zakelijke zekerheden inperken weinig zin; dan leiden ze immers tot ongerechtvaardigde<br />

verschillende behandeling <strong>van</strong> uiteenlopende constructies die nochtans allen een zekerheidsoogmerk hebben.<br />

De hele rechtsgeschiedenis door zijn pogingen om de rechten <strong>van</strong> verzekerde schuldeisers in te perken steeds<br />

gevolgd door uitwijking <strong>van</strong> kredietverleners naar andere zekerheidsconstructies, die door de rechtspraak des te<br />

eerder werden aanvaard naarmate de klassieke zekerheidsrechten gekortwiekt werden, waarna intelligente<br />

wetgevers geprobeerd hebben om opnieuw een compromis te vinden dat voor beide categorieën <strong>van</strong> zekerheden<br />

(oude en nieuwe) zou gelden (in Staats-Nederland geschiedde dat door de conversie <strong>van</strong> de zekerheidseigendom<br />

in een stil pandrecht, waarna de praktijk opnieuw geprobeerd heeft aan dat compromis te ontsnappen, onder<br />

meer door middel <strong>van</strong> de sale & leaseback).<br />

De chirografaire schuldeisers zouden daarentegen al een heel stuk gebaat zijn met de afschaffing <strong>van</strong> de<br />

algemene voorrechten; maar deze laatste zijn natuurlijk precies bedoeld om bepaalde soorten schuldvorderingen<br />

een ernstiger kans te geven om betaald te worden. Maar zij zorgen er vooral voor dat de fiscus en de<br />

inningsinstellingen voor sociale bijdragen profiteren <strong>van</strong> de diligentie <strong>van</strong> de andere schuldeisers.<br />

Critici <strong>van</strong> de bestaande regeling vragen met name - en terecht - aandacht voor de schuldvorderingen <strong>van</strong><br />

schuldeisers die géén krediet hebben verleend, maar tegen hun wil in schuldeiser zijn geworden, met name als<br />

slachtoffers <strong>van</strong> schadeveroorzakende fouten. In tegenstelling tot vrijwillige kredietverlening waren zij niet in de<br />

mogelijkheid om zekerheden te bedingen, zodat er hier een argument is om in de rechtsregels bepaalde<br />

zekerheden in te schrijven.<br />

Men mag daarbij evenwel niet uit het oog verliezen dat de aansprakelijken voor dergelijke schade heel vaak<br />

verzekerd zijn, al dan niet verplicht. Het Belgische recht heeft bovendien in het algemeen aan de schuldeiser <strong>van</strong><br />

aansprakelijkheidsvorderingen <strong>van</strong> een verzekerde aansprakelijke een zogenaamde "rechtstreekse vordering"<br />

(beter ware "rechtstreekse aanspraak") toegekend jegens de . Bij verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen is<br />

deze rechtstreekse aanspraak "volmaakt" (d.i. abstract): zij geldt weliswaar slechts binnen de perken <strong>van</strong> de<br />

verleende dekking en <strong>van</strong> de looptijd waarvoor ze verleend was, doch andere excepties uit de interne verhouding<br />

-verzekerde kunnen aan de schuldeiser niet worden tegengeworpen; de rechtstreekse aanspraak vormt aldus een<br />

soort persoonlijke zekerheid. Bij niet verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen is de rechtstreekse aanspraak<br />

686 In het Engelse recht spreekt men <strong>van</strong> een "carve out", zie de Insolvency Act 1986 zoals gewijzigd door de<br />

Enterprise Act 2002.<br />

265


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

onvolmaakt (niet-abstract) en dus te beschouwen als een zekerheidsrecht <strong>van</strong> de schuldeiser op de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de verzekerde op de (zie verder Deel V).<br />

Er zijn ook nog een hele reeks andere situaties en gronden waarbij schuldeisers (al dan niet chirografaire) een<br />

schuldvordering hebben op een derde (persoonlijke zekerheden, hoofdelijke aansprakelijkheden uit de wet,<br />

aansprakelijkheid <strong>van</strong> derden wegens onrechtmatige daden die de niet-betaling mee veroorzaken, enz.); het zou<br />

ons te ver leiden deze in dit bestek te bespreken.<br />

6. Achtergestelde schuldvorderingen 687<br />

Bepaalde schuldvorderingen worden evenwel nog achtergesteld bij de chirografaire<br />

schuldvorderingen en worden dus slechts uitbetaald als er nog iets overblijft nadat alle<br />

chirografaire schuldvorderingen zijn uitbetaald.<br />

a. Conventionele achterstelling<br />

De achterstelling <strong>van</strong> een schuld(vordering) kan voortvloeien uit een overeenkomst met de<br />

schuldeiser, zoals we hoger reeds bespraken (Hoofdstuk III Afdeling E. Punt 5b. bij het<br />

overzicht <strong>van</strong> zekerheidstechnieken). Het gaat dan om een conventionele achterstelling zoals<br />

bij de “achtergestelde lening”. De schuldeiser is dan met de schuldenaar en/of met andere<br />

schuldeisers overeengekomen dat zijn schuldvordering wordt achtergesteld bij die <strong>van</strong> andere<br />

schuldeisers.<br />

In de meeste gevallen gaat het om een achtergestelde lening. De uitlener neemt daarbij een<br />

groter risico op zich in ruil voor bv. een hogere interest. Dergelijke leningen aan<br />

vennootschappen nemen een tussenpositie in tussen de gewone lening enerzijds en de<br />

investering in het kapitaal <strong>van</strong> de vennootschap anderzijds; kapitaalschulden zijn immers nog<br />

lager gerangschikt, dus nog meer achtergesteld dan de achtergestelde lening. De<br />

achtergestelde lening wordt dus in geval <strong>van</strong> samenloop terugbetaald voor de<br />

kapitaalsuitkering aan de aandeelhouders, maar na alle andere schuldvorderingen (en dus<br />

enkel indien er nog voldoende actief in het vermogen is overgebleven) (<strong>van</strong>daar de<br />

uitdrukkingen quasi-kapitaal en quasi-aandeelhouder).<br />

De achterstelling kan ook voortvloeien uit een overeenkomst met andere schuldeisers.<br />

b. Wettelijk achtergestelde schuldvorderingen<br />

1° Dwangsommen<br />

Volgens art. 1385sexies GerW kunnen ook de voor het faillissement verbeurde<br />

dwangsommen niet worden toegelaten in het passief <strong>van</strong> het faillissement.<br />

687 Literatuur. Voor Nederland: A. Van HEES, De achtergestelde vordering, in het bijzonder de achtergestelde<br />

geldlening, Kluwer Deventer 1989; I. SPINATH, Achtergestelde vorderingen, Kluwer Deventer 2005.<br />

266


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wat de legaatschulden betreft, moet daarbij wel opgemerkt worden dat de schuldeisers<br />

daar<strong>van</strong> (legatarissen) wel zelf schuldenaar zijn <strong>van</strong> de successierechten op datgene wat ze<br />

ont<strong>van</strong>gen hebben (vgl. hieronder (7.) bij de bespreking <strong>van</strong> de kapitaalschulden).<br />

4° Quasi-kapitaal ?<br />

In sommige landen worden schuldvorderingen <strong>van</strong> aandeelhouders uit leningen aan de<br />

vennootschap wettelijk achtergesteld bij samenloop, ook als dat niet is overeengekomen, zo<br />

bv. in beginsel in het Duitse recht (§ 39 I, 5° InsO 692 ).<br />

c. Nieuwe schulden na samenloop<br />

Achtergesteld in geval <strong>van</strong> samenloop zijn in beginsel ook de schuldvorderingen die noch<br />

schulden in de boedel zijn, noch schulden <strong>van</strong> de boedel (boedelschulden). Bij faillissement<br />

spreekt men ook <strong>van</strong> postfaillissementsschulden. Het gaat om schulden die ontstaan zijn na de<br />

samenloop, maar niet aan de vereisten <strong>van</strong> boedelschulden voldoen. Het kan ook gaan om<br />

schulden ontstaan voor de samenloop, die aan de schuldeisers niet tegenwerpelijk zijn<br />

(wegens toepassing <strong>van</strong> de Pauliana of art. 17 v. FaillW).<br />

Waarop kunnen deze schuldvorderingen dan wel verhaald worden ?<br />

- als het slechts om een partieel beslag gaat, blijft verhaal mogelijk op de goederen die nog<br />

niet in beslag zijn genomen;<br />

- bij een algemeen vereffeningsbewind zullen de nieuwe activa normaal ook deel uitmaken<br />

<strong>van</strong> de boedel, doch met een bijzonder statuut: ten aanzien <strong>van</strong> deze activa gelden de schulden<br />

aangegaan om ze te verkrijgen namelijk wel als boedelschulden (en zijn de schuldeisers in de<br />

boedel hierop dus in beginsel achtergesteld ten aanzien <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> deze kosten);<br />

- bij een aanzuiveringsbewind zullen de nieuwe schulden in beginsel voorgaan op de nieuwe<br />

activa die verkregen zijn ingevolge de voortzetting <strong>van</strong> de activiteiten <strong>van</strong> de schuldenaar (als<br />

een soort boedelschulden op die goederen), en zijn de schuldeisers in de boedel hierop dus in<br />

beginsel achtergesteld.<br />

7. Saldo / Kapitaalschulden.<br />

a. Toebedeling <strong>van</strong> het batig saldo<br />

Het nettosaldo <strong>van</strong> de activa (b.v. bij vrijwillige vereffening; bij vereffening <strong>van</strong> een<br />

nalatenschap; bij faillissement in het erg zeldzame geval dat er een batig saldo is) gaat naar de<br />

eigenaar (de schuldenaar zelf) c.q. – bij meerdere eigenaars - wordt verdeeld onder de<br />

eigenaars. Bij een nalatenschap zijn dat de erfgenamen of legatarissen onder algemene titel.<br />

692 Verder ook in het Spaanse recht (art. 92 en 93 Ley concursal, in het Italiaanse recht bij sommige vormen<br />

<strong>van</strong> vennootschap (art. 2456 C.c.) , in het Amerikaanse recht (equitable subordination), enz. Zie voor een<br />

overzicht M. GELTER & G. ROTH, “Subordination of shareholder loans from a legal and economic<br />

perspective”, CESifo DICE report 2/2007.<br />

268


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Gaat het om een ontbonden en vereffende rechtspersoon, dan is er geen “eigenaar” meer en<br />

wordt het saldo bestemd:<br />

- voor de aandeelhouders of leden bij een vennootschap of economisch<br />

samenwerkingsverband;<br />

- naar het conform de statuten bij de ontbinding aangewezen belangeloos doel bij de vzw en<br />

de stichting (art. 2, 9° en 28, 6° VZW-wet) 693 .<br />

Bij de vennootschap gaat het hier uiteindelijk om de uitbetaling <strong>van</strong> zgn. kapitaalschulden: de<br />

liquidatiewaarde <strong>van</strong> het destijds door de aandeelhouders ingebrachte kapitaal (in het Engels<br />

de zgn. residual claim). Dat kapitaal is boekhoudkundig een schuld ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

aandeelhouders, maar het is wel een schuld die achtergesteld is bij alle andere (zie bv. art. 190<br />

§ 2 Wb. Venn. en art. 24 VZW-wet). Inbreng in het “kapitaal” <strong>van</strong> een vennootschap betekent<br />

immers juist dat men het risico <strong>van</strong> winst en verlies draagt. De aandeelhouder is dus een<br />

“post-concurrente schuldeiser”.<br />

b. Lot <strong>van</strong> het batig saldo na toebedeling; schuldvorderingen bevoorrecht op dat batig saldo<br />

Bij de vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon of apart vermogen vormt dit batig saldo vervolgens<br />

samen met alle andere goederen <strong>van</strong> de verkrijger op zijn beurt het onderpand voor de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de persoon aan wie het wordt toebedeeld:<br />

- bij de vereffening <strong>van</strong> een vennootschap gaat het nettosaldo deel uitmaken <strong>van</strong> het<br />

vermogen <strong>van</strong> de aandeelhouders en dus <strong>van</strong> het onderpand voor de schuldeisers <strong>van</strong> die<br />

aandeelhouders;<br />

- bij de vereffening <strong>van</strong> een gemeenschappelijk vermogen gaat het nettosaldo deel uitmaken<br />

<strong>van</strong> het individueel vermogen <strong>van</strong> de mede-eigenaars en dus <strong>van</strong> het onderpand voor de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> die eigenaars individueel.<br />

Dat sluit niet uit dat sommige schuldeisers <strong>van</strong> de aandeelhouders c.q. erfgenamen c.q.<br />

individuele eigenaars daarbij precies op die goederen een voorrang zullen krijgen op al hun<br />

andere schuldeisers. Dat geldt met name voor de volgende schulden <strong>van</strong> de erfgenamen:<br />

- de begrafeniskosten (zie daarover hoger punt 3.c.2°);<br />

- de schuldvordering <strong>van</strong> de fiscus voor de successierechten, die hieronder c. apart wordt<br />

uitgewerkt.<br />

Vanuit het perspectief <strong>van</strong> de nalatenschap als boedel zijn de successierechten wel<br />

achtergestelde schulden (ze gaan voor op de uitkering aan de erfgenamen en legatarissen en<br />

dus ook op de schuldeisers <strong>van</strong> deze laatste), achtergesteld ook bij de achtergestelde<br />

onderhoudsuitkeringen. Maar voor zover er een netto-actief is (anders zijn er geen<br />

successierechten) zijn ze op de activa bevoorrecht (door middel <strong>van</strong> een roerend voorrecht en<br />

een occulte hypotheek), en wel voor de successierechten verschuldigd door het geheel der<br />

erfgenamen (zie hieronder c.). En ze gaan op die goederen voor op de andere schulden <strong>van</strong> de<br />

693 Bij een stichting kunnen de statuten evenwel erin voorzien dat, wanneer het belangeloos doel <strong>van</strong> de<br />

stichting is verwezenlijkt, de stichter of zijn rechthebbenden een bedrag gelijk aan de waarde <strong>van</strong> de goederen of<br />

de goederen zelf terugnemen die de stichter aan de verwezenlijking <strong>van</strong> dat doel heeft besteed (art. 28, 6° VZWwet).<br />

269


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

erfgenamen en legatarissen, behalve dan de begrafeniskosten en andere boedelschulden<br />

waartoe zij zich persoonlijk zouden verbonden hebben. Ze gaan op die goederen dus ook voor<br />

op alle andere zekerheden die de erfgenaam of legataris erop zou gevestigd hebben (zelfs<br />

krachtens een titel die dateert <strong>van</strong> voor hun verkrijging door de erfgenaam), want ze komen<br />

slechts met dat voorrecht bezwaard in het vermogen <strong>van</strong> die erfgenaam of legataris terecht<br />

(vgl. verder in Deel III Hoofdstuk I 3. de uitleg betreffende het verschil tussen voorbehouden<br />

en gevestigde zekerheden).<br />

c. In het bijzonder de rechten <strong>van</strong> de fiscus inzake successierechten<br />

De situatie bij de successierechten is om meerdere redenen ingewikkeld.<br />

Op de eerste plaats worden de successierechten niet enkel geheven op de eigenlijke<br />

nalatenschap, maar ook op goederen die fiscaal gezien fictief tot de nalatenschap worden<br />

gerekend op grond <strong>van</strong> art. 7 of 108 W.Succ. (art. 7 betreft de goederen waarover de erflater<br />

gedurende de laatste 3 jaren voor zijn overlijden kosteloos heeft beschikt; art. 108 betreft de<br />

regel dat goederen waar<strong>van</strong> is aangetoond dat ze in die periode <strong>van</strong> 3 jaar aanwezig zijn<br />

geweest, ook nog aanwezig worden geacht bij het overlijden, tot tegenbewijs) of art. 8 W.<br />

Succ., met name de uitkeringen <strong>van</strong> een levensverzekering (ingevolge art. 8 W.Succ.<br />

gelijkgesteld met een legaat).<br />

Ten tweede is er een verschil tussen 1° de bijdrageplicht voor successierechten (onderlinge<br />

verhouding, geregeld in art. 75 W.Succ.), 2° de aansprakelijkheid jegens de fiscus, die voor<br />

sommigen verder reikt dan hun bijdrage (art. 70 II W.Succ.) en de 3° onderworpenheid <strong>van</strong><br />

erfgoederen aan het verhaal <strong>van</strong> de fiscus:<br />

Ad 1°: in de onderlinge verhouding moet in beginsel iedere erfgenaam, legataris, begiftigde of<br />

begunstigde <strong>van</strong> een levensverzekering bijdragen in verhouding tot het ont<strong>van</strong>gene (art. 75<br />

W.Succ.) en heeft wie meer betaald heeft dus een regres op de andere.<br />

Ad 2°: jegens de fiscus is elk <strong>van</strong> hen aansprakelijk voor de successierechten op hetgeen hij<br />

netto ont<strong>van</strong>gen heeft (eigen schuld, berekend op het batig saldo (netto-actief) dat elk <strong>van</strong> hen<br />

verkrijgt, volgens het tarief geldend naargelang de graad <strong>van</strong> verwantschap <strong>van</strong> die<br />

erfgenaam) (art. 70 I W.Succ.), maar bovendien zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en<br />

begiftigden in de nalatenschap <strong>van</strong> een rijksinwoner volgens art. 70 II W.Succ. in verhouding<br />

tot hun erfdeel ook aansprakelijk voor het geheel <strong>van</strong> de successierechten verschuldigd door<br />

de anderen, d.i. de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel,<br />

inbegrepen de begunstigden <strong>van</strong> een levensverzekering. Met name is het een valkuil voor de<br />

erfgenaam - waaraan men ook niet ontsnapt door beneficiaire aanvaarding 694 ! - dat de<br />

erfgenamen ook, zij het in verhouding tot hun erfdeel, persoonlijk gehouden zijn tot de<br />

successierechten op de goederen die fiscaal gezien fictief tot de nalatenschap worden<br />

694 De successierechten zijn immers schulden <strong>van</strong> de erfgenamen en niet <strong>van</strong> de nalatenschap. Het voorrecht<br />

<strong>van</strong> boedelbeschrijving beperkt enkel de laatste. Normaal is dit voor de successierechten geen probleem, omdat<br />

ze slechts op het netto-aandeel <strong>van</strong> de erfgenaam worden berekend. Maar dat lijdt precies een uitzondering bij de<br />

fictief meegerekende niet meer in de nalatenschap aanwezige goederen. De erfgenaam kan wel regres uitoefenen<br />

op de werkelijke begunstigde <strong>van</strong> die goederen (art. 7 W.Succ.).<br />

270


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gerekend op grond <strong>van</strong> art. 7, 8 of 108 W.Succ. Wat de bijzondere legaten betreft is er geen<br />

valkuil, omdat die legaten precies door de erfgenamen of algemene legatarissen worden<br />

afgegeven en zij dus bij de afgifte maatregelen kunnen nemen opdat de legataris de<br />

successierechten daarop zou betalen. Dat aspect <strong>van</strong> de aansprakelijkheid werd dan ook niet<br />

ongrondwettig bevonden door het GwH; dat besliste echter wel dat art. 70 W.Succ.<br />

ongrondwettig is in die gevallen waarin de aansprakelijke erfgenamen of algemene<br />

legatarissen niet de mogelijkheid hebben gehad zich er<strong>van</strong> te vergewissen dat de andere<br />

legatarissen of begiftigden de successierechten zullen betalen die zij verschuldigd zijn, in het<br />

bijzonder wanneer het gaat om een uitkering door de levens 695 .<br />

Ad 3°: bovendien heeft de fiscus voor het geheel <strong>van</strong> de uitstaande successierechten ook een<br />

algemeen roerend voorrecht en een wettelijke hypotheek op alle goederen <strong>van</strong> de erfgenamen<br />

die afkomstig zijn <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 84 tot 86 W.Succ. en 86 HypW), dus ook voor dat<br />

deel waarvoor de eigenaar <strong>van</strong> die goederen niet aansprakelijk is. Meer precies: op elk <strong>van</strong> de<br />

roerende goederen <strong>van</strong> de nalatenschap de fiscus een algemeen voorrecht heeft voor alle<br />

uitstaande successierechten en niet enkel voor deze die nog verschuldigd zijn door de eigenaar<br />

<strong>van</strong> het roerend goed (zie art. 84 I W.Succ.) en op elk <strong>van</strong> de onroerende goederen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap de fiscus een stille (“occulte”) hypotheek heeft voor alle uitstaande<br />

successierechten en niet enkel voor deze die nog verschuldigd zijn door de eigenaar <strong>van</strong> het<br />

onroerend goed 696 . Eenieder die goederen uit de nalatenschap verwerft is dus in zekere zin<br />

een zakelijke borg voor de successierechten <strong>van</strong> alle medeschuldenaars <strong>van</strong> die<br />

successierechten.<br />

8. Overgangsrecht<br />

Wanneer de rechtsregels, die de rang <strong>van</strong> schuldvorderingen bepalen, wijzigen, hebben deze<br />

regels onmiddellijke werking, maar geen terugwerkende kracht. Aangezien de onderlinge<br />

verhouding tussen de schuldvorderingen maar wordt vastgelegd op het tijdstip <strong>van</strong> de<br />

samenloop, betekent dit dat de nieuwe regels in beginsel gelden in alle gevallen waarin er nog<br />

geen samenloop is ontstaan 697 .<br />

9. Slotbemerking<br />

Anders dan in sommige andere rechtsstelsels is er in ons recht geen deel <strong>van</strong> het vermogen gereserveerd voor de<br />

concurrente en nog minder voor de chirografaire schuldeisers. Het resultaat is dat deze laatste vaak niets<br />

verkrijgen bij samenloop. Als het om vrijwillige schuldeisers gaat kan men nog stellen dat ze maar beter voor<br />

zichzelf hadden moeten zorgen door zekerheden te bedingen of geen krediet te geven, maar hetzelfde geldt niet<br />

voor onvrijwillige schuldeisers, in het bijzonder schadelijders uit onrechtmatige daad.<br />

695 GwH nr. 2011/162 <strong>van</strong> 20 oktober 2011, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2011/2011-162n.pdf =<br />

NjW 2011, 690 = RW <strong>2012</strong>-2013, 103..<br />

696 Het Arbitragehof oordeelde in arrest 72/2007 <strong>van</strong> 26 april 2007 dat deze regel niet strijdig is met het<br />

grondwettelijk discriminatieverbod, zie http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2007/2007-072n.pdf.<br />

697 Zie Cass. 31 oktober 1988, Arr. 1988-89, nr. 125 = Pas. 1989 I 227 = JLMB 1989, 718 noot J. CAEYMAEX<br />

= TBBR 1991, 67 noot D. LECHIEN (in casu de invoering <strong>van</strong> een nieuwe algemeen voorrecht).<br />

271


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De concrete betekenis <strong>van</strong> het gelijkheidsbeginsel betekent dus vooral dat men zich geen voorrang kan<br />

verzekeren door middel <strong>van</strong> een beslag, anders dan door middel <strong>van</strong> een voorbehouden of door de schuldenaar<br />

gevestigde zakelijke zekerheid.<br />

272


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

DEEL III. ALGEMENE REGELS VOOR ZAKELIJKE<br />

ZEKERHEDEN S.S.<br />

HOOFDSTUK I. Classificatie <strong>van</strong> de zakelijke zekerheden<br />

Zakelijke zekerheden in enge zin, d.i. zakelijke rechten tot zekerheid, zijn zoals hoger (Deel II<br />

hoofdstuk III Afdeling E.) gezegd alle mechanismen waardoor een schuldvordering (of een<br />

categorie schuldvorderingen) voorrang verkrijgt op één of meer bepaalde goederen boven de<br />

andere schuldvorderingen.<br />

In de rest <strong>van</strong> dit Handboek wordt uitgegaan <strong>van</strong> een behandeling <strong>van</strong> de zekerheden volgens<br />

de aard <strong>van</strong> het goed waarop ze betrekking hebben, en in samenhang met de regels inzake<br />

andere zakelijke rechten op goederen <strong>van</strong> die aard, dit omdat die behandeling het mogelijk<br />

maakt de conflicten tussen zekerheden op een meer coherente wijze te bespreken. Zekerheden<br />

kunnen daarnaast ook op andere wijzen worden ingedeeld.<br />

Zoals in het volgende hoofdstuk wordt uitgewerkt zijn de eigenlijke zakelijke<br />

zekerheidsrechten allemaal accessoir; dat belet niet dat niet-accessoire zakelijke rechten<br />

(zoals de volle eigendom) ook in bepaalde gevallen een zekerheidsfunctie kunnen hebben.<br />

1. Volgens het soort onderpand<br />

a. Roerende zaak / onroerend goed / onlichamelijk goed<br />

Dit is de basisindeling die zoals gezegd verderop wordt gehanteerd. Niet alleen verschillende<br />

de regels naargelang deze aard <strong>van</strong> het goed, ook de benaming <strong>van</strong> het zekerheidsrecht kan<br />

verschillen. Zo bv. zullen zekerheden gegrond op het bezit bij roerende goederen meestal<br />

pand worden genoemd, bij onroerende genotspand (antichresis); zekerheden gegrond op<br />

inschrijving in een register heten bij roerende goederen in de rechtsleer registerpand, in de wet<br />

kennen ze uiteenlopende benamingen; bij onroerend goed spreekt men <strong>van</strong> een hypotheek.<br />

b. Vast/vlottend<br />

Ook voor zakelijke zekerheidsrechten geldt, zoals hoger besproken (Deel II hoofdstuk II), het<br />

specialiteitsbeginsel. In zekere mate wordt hierop bij sommige zekerheidsrechten een<br />

uitzondering gemaakt, zodat het onderpand “vlottend” kan zijn, d.i. kan bestaan uit een<br />

wisselend geheel. Vandaar noemt men ook het zekerheidsrecht zelf soms “vlottend” (bv.<br />

vlottend pandrecht, gage flottant). Niet alle situaties waarin het onderpand kan wisselen<br />

wijzen echter op een vlottend recht. Zo zal ook bij vaste rechten de zakelijke subrogatie<br />

spelen. In een beperkt aantal gevallen gaat ons recht echter verder en worden de grenzen <strong>van</strong><br />

het specialiteitsbeginsel wel degelijk overschreden, namelijk:<br />

voorraden <strong>van</strong> een handelszaak bij inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak;<br />

schuldvorderingen die deel uitmaken <strong>van</strong> de handelszaak;<br />

273


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de inboedel <strong>van</strong> een huurhuis of pachthof, als voorwerp <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verhuurder of het landbouwvoorrecht.<br />

Bij zaaksver<strong>van</strong>ging (d.i. zakelijke subrogatie) en wisselpand wordt uitsluitend de waarde <strong>van</strong><br />

de eerder in pand gegeven goederen gehandhaafd, in deze gevallen daarentegen zal het<br />

pandrecht zich ook uitstrekken over de meerwaarde (de toename <strong>van</strong> de voorraden, enz.) en<br />

dit retroactief – d.i. met de rang <strong>van</strong> het oorspronkelijke pandrecht.<br />

Desondanks gaat het nog altijd om bijzondere voorrechten en dus zakelijke rechten, en niet<br />

om slechts algemene voorrechten 698 .<br />

2. Volgens de wijze <strong>van</strong> verkrijging<br />

a. Wettelijk, conventioneel, éénzijdig<br />

1° Zakelijke zekerheidsrechten verkrijgt men in bepaalde gevallen <strong>van</strong> rechtswege (dan<br />

meestal bijzondere voorrechten genoemd). Vaak berust dit wel op een bepaling die door de<br />

wet in een contractuele verhouding wordt geïmpliceerd. Zie bv. in de volgende Delen het<br />

pandrecht/voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder en verpachter, het voorrecht <strong>van</strong> de vervoerder, het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de commissionair, het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> roerende goederen, de<br />

onroerende voorrechten <strong>van</strong> de verkoper, verschillende vormen <strong>van</strong> retentierecht, het<br />

reclamerecht <strong>van</strong> de verkoper (zgn. quasi-revindicatie) e.d. Ontstaat een zekerheidsrecht <strong>van</strong><br />

rechtswege, dan is het ook de rechtsregel die bepaalt welke schuldvorderingen erdoor<br />

verzekerd worden. Van impliciete zekerheidsrechten kan steeds afstand worden gedaan (bv.<br />

op verzoek <strong>van</strong> een derde-verkrijger) (zie bv. het ontslag <strong>van</strong> ambtshalve inschrijving in art.<br />

36 Hyp.W.).<br />

2° In andere gevallen is er een uitdrukkelijke overeenkomst en noemt men de zekerheid<br />

conventioneel (uitdrukkelijk pand, conventionele hypotheek, eigendomsvoorbehoud). In dat<br />

geval dient uit de overeenkomst te worden afgeleid welke schuldvorderingen door het<br />

zekerheidsrecht verzekerd worden, binnen de grenzen en de voorwaarden die het recht stelt.<br />

3° Uitzonderlijk kan een zekerheid ook worden gevestigd door een eenzijdige handeling <strong>van</strong><br />

de schuldeiser (bv. de inschrijving <strong>van</strong> een zgn. wettelijke hypotheek door de fiscus of<br />

inningsinstelling <strong>van</strong> de sociale zekerheid; in sommige landen ook het uitvoerend beslag,<br />

aangezien het aldaar het effect heeft <strong>van</strong> een pandvestiging of hypotheekvestiging).<br />

Hoewel in beginsel de term voorrecht gebruikt wordt voor wettelijke zekerheden en pand en<br />

hypotheek voor conventionele, kan men op de gebruikte bewoordingen niet voortgaan en er<br />

nauwelijks iets uit afleiden; het woordgebruik <strong>van</strong> de wetgever is immers weinig consistent.<br />

Zo bv. is het landbouwvoorrecht een conventionele zekerheid.<br />

NB. Conventioneel verkregen betekent niet noodzakelijk door een overeenkomst die men zelf heeft gesloten, zie<br />

bv. de reeds eerder in Deel II Hoofdstuk II besproken middellijke vertegenwoordiging.<br />

698 Dit is veeleer anders bij de Engelse floating charge.<br />

274


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Gevestigd, dan wel door voorbehoud (granted v retained securities)<br />

Bij beperkte zakelijke rechten die ontstaan uit een rechtshandeling (conventionele of impliciet<br />

conventionele zakelijke rechten) moet men ook het onderscheid in het oog houden tussen:<br />

- enerzijds zakelijke rechten die gevestigd worden krachtens een (meestal contractuele)<br />

verbintenis (vb. inpandgeving, waar ze in ons recht mogelijk is fiduciaire cessie), en<br />

- anderzijds zakelijke rechten die men zich bij een overdracht voorbehoudt in<br />

overeenstemming met de aangegane verbintenissen (uit overeenkomst) (vb.<br />

eigendomsvoorbehoud, voorrecht verkoper).<br />

M.i. is dit een fundamenteel onderscheid, waar<strong>van</strong> het belang wordt onderschat, en dat in de<br />

hiernavolgende Delen <strong>van</strong> dit werk dan ook als basisonderscheid wordt gehanteerd voor de<br />

indeling <strong>van</strong> de zekerheidsrechten op bepaalde goederen.<br />

Bij zakelijke rechten door voorbehoud gaat het om een zakelijk recht dat de vervreemder<br />

(zich voor)behoudt op een zaak bij vervreemding <strong>van</strong> die zaak (of <strong>van</strong> een ruimer recht op de<br />

zaak). Het is een recht dat men voordien reeds had (c.q. deel uitmaakte <strong>van</strong> een recht dat men<br />

voordien had), en dat men dus behoudt na de vervreemding <strong>van</strong> het goed. Het goed wordt dus<br />

niet in volle eigendom vervreemd, want de vervreemder behoudt er nog zakelijke rechten op.<br />

Die rechten zijn dus niet afgeleid <strong>van</strong> de verkrijger.<br />

Voorbeelden: voorbehoud <strong>van</strong> vruchtgebruik bij de overdracht <strong>van</strong> eigendom, vestiging <strong>van</strong><br />

een erfdienstbaarheid door voorbehoud bij overdracht <strong>van</strong> het lijdend erf, en als<br />

voorbehouden zekerheden:<br />

- eigendomsvoorbehoud (uitdrukkelijk bedongen), alsmede de wettelijke (impliciete)<br />

zekerheden <strong>van</strong> de onbetaalde vervreemder <strong>van</strong> roerend goed (retentierecht, reclamerecht,<br />

voorrecht e.d.)<br />

- voorbehoud <strong>van</strong> een onroerend voorrecht bij overdracht <strong>van</strong> onroerende eigendom, zoals het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> onroerend goed e.d. (impliciet); deze voorrechten<br />

zijn eigenlijk een soort voorbehouden hypotheken.<br />

Bij zekerheidsrechten door vestiging in eigenlijke zin (bv. pandrecht) gaat het om een zakelijk<br />

recht dat de schuldenaar ten titel <strong>van</strong> zekerheid verschaft aan zijn schuldeiser, een recht dat<br />

die schuldeiser niet reeds voordien had op de zaak, en dat ook niet reeds besloten lag in een<br />

recht dat de schuldeiser voordien reeds had op de zaak.<br />

Het onderscheid is op meerdere punten <strong>van</strong> belang:<br />

1° Wanneer het gaat om een zakelijk recht dat niet wordt “gevestigd”, maar wordt<br />

“voorbehouden” gelden de regels voor overdracht <strong>van</strong> eigendom en vestiging <strong>van</strong> beperkte<br />

zakelijke rechten slechts ten dele. In die gevallen is er géén titel nodig voor die verkrijging:<br />

de “verkrijger” had het recht immers reeds, zij het als deel <strong>van</strong> een uitgebreider recht. In<br />

hoeverre de regels voor tegenwerpbaarheid aan derden <strong>van</strong> een overdracht of verkrijging ook<br />

gelden voor het behoud <strong>van</strong> een dergelijk recht, komt nader ter sprake bij de bespreking <strong>van</strong><br />

die regels.<br />

275


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Het is <strong>van</strong> belang bij de bepaling <strong>van</strong> de anterioriteit in geval <strong>van</strong> conflict tussen<br />

(beweerde) zakelijke rechten op eenzelfde goed. Bij zo’n conflict gaat het oudste recht in<br />

beginsel voor, behoudens derdenbescherming. Daarbij moet men nagaan wie ten aanzien <strong>van</strong><br />

dat specifieke goed het oudste recht heeft. Een “ouder” recht veronderstelt niet noodzakelijk<br />

dat het recht als dusdanig, in abstracto, ouder is - d.w.z. dat de rechtshandeling waardoor het<br />

tot stand komt ouder is dan die waardoor het jongere recht tot stand komt -, maar wel dat het<br />

recht in verhouding tot het concrete voorwerp er<strong>van</strong> ouder is.<br />

Welnu, het recht dat een vervreemder zich heeft voorbehouden op een goed of dat <strong>van</strong><br />

rechtswege is voorbehouden, is altijd “ouder” dan de rechten <strong>van</strong> de verkrijger op datzelfde<br />

goed en <strong>van</strong> de rechten die die verkrijger aan derden verschaft of die derden <strong>van</strong> de verkrijger<br />

afleiden (bv. pandverkrijgende of beslagleggende schuldeisers <strong>van</strong> de verkrijger). Dit<br />

verklaart dat de rechten <strong>van</strong> een onbetaalde verkoper altijd “ouder” zijn dan de rechten die<br />

derden <strong>van</strong> de koper hebben verkregen, ook al zou dat zijn geschied op grond <strong>van</strong> een<br />

rechtshandeling <strong>van</strong> eerdere datum dan die verkoop. Dit sluit niet uit dat die jongere rechten<br />

voorrang kunnen krijgen op grond <strong>van</strong> de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers,<br />

maar dan moet wel aan de vereisten voor die derdenbescherming voldaan zijn. Ook kan het<br />

zijn dat meer specifieke regels betreffende dat voorbehouden recht bepalen dat dit in bepaalde<br />

omstandigheden tenietgaat, maar opnieuw moet dan wel aan die vereisten zijn voldaan.<br />

Een typisch voorbeeld om dit te verduidelijken vinden we bij de inpandgeving <strong>van</strong> de<br />

handelszaak: bij conflict tussen de pandhouder en andere verzekerde schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

pandgever, bv. de verkoper, is niet rele<strong>van</strong>t dat de handelszaak in pand is gegeven voor de<br />

aankoop <strong>van</strong> het goed: het recht <strong>van</strong> de verkoper is ouder omdat het ouder is in verhouding tot<br />

de verkochte zaak. Dit geldt niet alleen bij eigendomsvoorbehoud, maar ook als het enkel om<br />

een voorrecht <strong>van</strong> de verkoper gaat; de verkoper had immers voor de overdracht een recht dat<br />

ruimer was dan het voorrecht en het dus omvatte.<br />

3° Bovendien gelden bij zekerheidsrechten meermaals afwijkende (soepeler) regels bij<br />

voorbehouden zekerheden vergeleken met gevestigde zekerheden. Zo bv. is er geen vereiste<br />

<strong>van</strong> bezit of andere vorm <strong>van</strong> publiciteit bij voorbehouden zekerheden als<br />

eigendomsvoorbehoud en voorrecht <strong>van</strong> de verkoper. Bij nader toezien geldt dit evenwel<br />

enkel voorbehouden zekerheden voor warenkrediet en niet voor geldkrediet. Dit onderscheid<br />

wordt onder 3. besproken.<br />

c. Volgens de publiciteitsvorm<br />

Men kan zekerheden klasseren volgens de vorm <strong>van</strong> publiciteit: inschrijving in een register,<br />

buitenbezitstelling, een bepaalde lokalisatie, kennisgeving aan een derde, of zonder enige<br />

publiciteit (behalve de consensus <strong>van</strong> partijen) - de laatste noemt men ook stille zekerheden<br />

(Fr. sûretés occultes).<br />

276


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3. Volgens de wijze waarop de rang wordt bepaald<br />

a. Warenkrediet en geldkrediet<br />

Voorbehouden zekerheden zijn in de meeste gevallen ook zekerheden voor "warenkrediet".<br />

Het onderscheid tussen voorbehouden en gevestigde zekerheden loopt in grote mate parallel<br />

met dit ander onderscheid dat betrekking heeft op de "economie" <strong>van</strong> de overeenkomst of<br />

zekerheid:<br />

- Een zekerheidsrecht door voorbehoud strekt in beginsel tot zekerheid <strong>van</strong> de prijs <strong>van</strong> de<br />

goederen waarop men zich die zekerheid voorbehoudt. Men heeft “krediet gegeven” door<br />

goederen te leveren. De schuldvordering waarvoor men krediet geeft is gewoon de<br />

tegenprestatie <strong>van</strong> het goed zelf. Daarom spreekt men hier in economische termen <strong>van</strong><br />

“warenkrediet”.<br />

- Een zekerheidsrecht door vestiging strekt tot zekerheid <strong>van</strong> een andere verbintenis dan de<br />

betaling <strong>van</strong> de prijs voor de verkrijging <strong>van</strong> dat goed. Meestal gaat het ook wel om een<br />

geldelijke verbintenis; men spreekt dan in economische termen <strong>van</strong> “geldkrediet”. De<br />

schuldeiser heeft meestal krediet gegeven door geld te lenen. Het kan ook om een andere<br />

soort schuldvordering gaan of een schuldvordering die op een andere grond berust. Maar er is<br />

in ieder geval geen “tegenprestatieverband” (volkomen wederkerigheid) tussen het krediet en<br />

de zaak waarop men de zekerheid wil uitoefenen.<br />

Zekerheden voor warenkrediet - bv. gewoon eigendomsvoorbehoud, voorrecht verkoper - zijn<br />

vaak niet aan de klassieke publiciteitsvereisten (buitenbezitstelling of inschrijving in een<br />

register) onderworpen 699 . Ons recht aanvaardt dus dat deze zekerheden ook “stille”<br />

zekerheden kunnen zijn. Deze versoepeling geldt echter alleen voor zekerheden voor<br />

"warenkrediet", en niet noodzakelijk voor alle voorbehouden zekerheden (zie met name in<br />

Deel IV Roerende zekerheden, hoofdstuk III, de discussie over de uitbreiding <strong>van</strong> het<br />

eigendomsvoorbehoud). Bij warenkrediet is er een duidelijke correspondentie tussen het goed<br />

en de verzekerde schuldvordering (“debitum cum re iunctum”), wat rechtvaardigt dat er<br />

minstens in die gevallen aan de kredietverlener-schuldeiser een voorrangspositie wordt<br />

gegeven. Bij voorbehouden zekerheden gelden er dus regels die bepalen voor welke<br />

schuldvorderingen deze voorbehouden zekerheden kunnen gelden zonder dat aan de strengere<br />

regels voor gevestigde zekerheden (bv. buitenbezitstelling voor zekerheid op een roerende<br />

zaak, hypotheekvestiging voor zekerheid op onroerend goed) moet zijn voldaan. Het betreft in<br />

beginsel enkel die schuldvorderingen waarvoor de verkrijging een tegenprestatie vormt (de<br />

onbetaalde prijs).<br />

b. Algemeen<br />

699 Bij onroerende voorrechten <strong>van</strong> de vervreemder is de publiciteit (inschrijving) wel voorgeschreven zodra<br />

aan de vervreemding zelf publiciteit wordt gegeven (d.i. de overschrijving <strong>van</strong> de vervreemdingstitel). Zie Deel<br />

Onroerend Goed.<br />

277


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Behalve wat de bijzondere positie <strong>van</strong> de voorbehouden zekerheden betreft, in het bijzonder<br />

die voor warenkrediet, kan men bij de overige zekerheden doorgaans minstens twee<br />

categorieën onderscheiden:<br />

- de zekerheden die een vorm <strong>van</strong> pandrecht uitmaken, gebaseerd op de idee <strong>van</strong> vestiging<br />

<strong>van</strong> een zakelijk recht, en beheerst door het anterioriteitsbeginsel;<br />

- de zekerheden die op de verrijkingsgedachte zijn gebaseerd, en dus slechts gelden op<br />

goederen die in het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar aanwezig zijn, maar doorgaans met<br />

voorrang op oudere zekerheidsrechten.<br />

4. Volgens de duur<br />

Behalve de zekerheden die op het bezit zijn gebaseerd zijn ze meestal aan een termijn<br />

gebonden, welke kan verlengd of vernieuwd worden.<br />

5. Volgens de gehoudenheid <strong>van</strong> de zekerheidsgever (zakelijke borg)<br />

Zakelijke zekerheden kunnen verleend worden door de schuldenaar zelf <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuld, dan wel door een derde die zich daardoor zakelijk borg stelt.<br />

278


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK II. Typische kenmerken <strong>van</strong> zakelijke<br />

zekerheidsrechten in vergelijking met andere zakelijke rechten<br />

1. Accessoir karakter en gevolgen daar<strong>van</strong>.<br />

a. Beginsel<br />

Anders dan persoonlijke zekerheden, zijn zakelijke zekerheden in beginsel altijd accessoir aan<br />

de verzekerde schuldvordering.<br />

Indien het recht niet accessoir is, kan het geen louter zekerheidsrecht zijn. In een aantal<br />

situaties kunnen partijen ervoor kiezen dat de ene partij de volle eigendom <strong>van</strong> goederen zal<br />

behouden (of <strong>van</strong> een derde verkrijgen), ook al heeft dit mede een zekerheidsfunctie, zo bv.<br />

wanneer iemand goederen niet verkoopt, maar ze slechts verhuurt of in bewaring geeft. Niet<br />

accessoir is bv. ook het eigendomsrecht dat de verkoper herkrijgt na ontbinding <strong>van</strong> de<br />

verkoop.<br />

Gaat het evenwel niet om een volle eigendom of gelijkaardig zakelijk recht, maar om een<br />

zekerheidsrecht, dan is het accessoir aan de verzekerde schuldvordering.<br />

Welke schuldvorderingen precies door elk soort zakelijk zekerheidsrecht worden verzekerd,<br />

wordt in de bijzondere delen nader besproken (zo bepaalt de wet soms dat enkel de hoofdsom<br />

verzekerd is, en de accessoire schuldvorderingen (kosten, interest, schadebedingen) niet of<br />

slechts beperkt); bovendien verschilt dit ook nog eens naargelang de vorm <strong>van</strong> vereffening of<br />

samenloop. Meer bepaald de regels inzake het al dan niet bevoorrecht zijn <strong>van</strong> interest voor<br />

de periode na het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop verschillen naargelang het soort samenloop.<br />

Hier bespreken we de algemene betekenis <strong>van</strong> het accessoir karakter.<br />

b. Betekenis en gevolgen<br />

De belangrijkste gevolgen <strong>van</strong> het accessoir karakter werden reeds besproken bij de<br />

bespreking <strong>van</strong> het afscheidingsrecht en afzonderingsrecht <strong>van</strong> de personen met een zakelijk<br />

zekerheidsrecht (Deel II hoofdstuk V). Vergelijkbare vragen rijzen ook bij accessoire<br />

persoonlijke zekerheden zoals borgtocht.<br />

1° Afhankelijk <strong>van</strong> bestaan <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering.<br />

Het accessoir karakter <strong>van</strong> een zekerheidsrecht betekent dat het recht afhankelijk is <strong>van</strong> het<br />

bestaan en gelden <strong>van</strong> een ermee verzekerde schuldvordering. Bestaat er geen verzekerde<br />

schuldvordering of is de schuldvordering of het geheel <strong>van</strong> de schuldvorderingen tot<br />

zekerheid waar<strong>van</strong> het zekerheidsrecht schept uitgedoofd, dan is ook het zekerheidsrecht<br />

vervallen. Daarbij maakt het geen verschil om welke reden de schuldvordering uitgedoofd is,<br />

bv.:<br />

279


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- ook door schuldvernieuwing (novatie) (voor de vraag in welke mate een rekening-courant<br />

een schuldvernieuwing met dit gevolg inhoudt, zie de bespreking <strong>van</strong> de rekening-courant in<br />

Deel V.);<br />

- of door toerekening <strong>van</strong> betalingen op die schuld (waarbij de schuldeiser in beginsel wel kan<br />

eisen dat de toerekening eerst geschiedt op de niet door een zekerheid gewaarborgde schuld);<br />

- ook door schuldvergelijking; wat de schuldvergelijking betreft, gaat de zekerheid teniet in<br />

zoverre de verzekerde schuld is tenietgegaan door schuldvergelijking met een schuld <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser jegens de schuldenaar (vgl. art. 1294 I BW). Heeft de schuldeiser ondanks die<br />

ingetreden schuldvergelijking zijn schuld toch betaald (en dus afstand gedaan <strong>van</strong> de<br />

schuldvergelijking); dan kan hij de zakelijke zekerheid niet meer inroepen ten nadele <strong>van</strong><br />

derden, tenzij hij een gegronde reden heeft gehad om onkundig te zijn <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

waarmee zijn schuld moest worden in vergelijking gebracht (art. 1299 B.W.).<br />

- enz.<br />

In beginsel vervalt de zekerheid ook wanneer de verzekerde schuld verjaard is, verschoond<br />

is 700 of anderszins niet meer opeisbaar (sommige <strong>van</strong> deze excepties, zoals de verschoning,<br />

zijn wel "louter persoonlijk" wanneer het tegelijk om een persoonlijke zekerheid gaat, zoals<br />

bij de zakelijke borg).<br />

Maar accessoriteit sluit niet dat er zekerheid is voor toekomstige schulden. Enkel zal het recht<br />

niet kunnen worden uitgeoefend zolang de schuld louter toekomstig is (en meestal ook niet<br />

zolang de schuld wel bestaand maar nog niet opeisbaar is). De zekerheid ontstaat echter wel<br />

degelijk wanneer ze gevestigd wordt, en niet eerst wanneer de verzekerde schuld ontstaat 701 .<br />

Welke schulden precies verzekerd worden, is een vraag die verder besproken wordt (i.h.b. in<br />

Hoofdstuk III C).<br />

NB. Wanneer de zakelijke zekerheid door een derde wordt verleend, en het dus om een<br />

zakelijke borg gaat, dan is er betwisting over de vraag of de zakelijke zekerheid accessoir aan<br />

de schuld <strong>van</strong> die zakelijke borg (die op zijn beurt accessoir is aan de hoofdschuld) dan wel<br />

enkel accessoir aan de hoofdschuld. In beide gevallen is wel duidelijk dat wanneer de<br />

verbintenis <strong>van</strong> de zakelijke borg tot zekerheidstelling nietig is, ook de vestiging <strong>van</strong> de<br />

zakelijke zekerheid nietig is (gebrek aan titel) (zie voor een toepassing de bespreking <strong>van</strong> het<br />

hypotheekrecht in Deel VII onroerend goed).<br />

De accessoriteit mag niet doen vergeten dat voor het ontstaan <strong>van</strong> het zakelijk recht er ook<br />

aan de vereisten daartoe moet zijn voldaan; het bestaan <strong>van</strong> een geldige overeenkomst<br />

waar<strong>van</strong> de verbintenissen verzekerd worden brengt op zichzelf natuurlijk nog niet mee dat<br />

ook het zakelijk recht effectief is ontstaan (dat aan de vereisten daartoe is voldaan).<br />

2° Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de excepties uit de verzekerde schuldvordering<br />

700 Anders evenwel E. DIRIX, "Posities <strong>van</strong> schuldeisers en hun zekerheden", in Braeckmans, Dirix &<br />

Wymeersch, Faillissement en gerechtelijk akkoord. het nieuwe recht, Kluwer, p. 418 nr. 87; J. WOESTYN, in<br />

Bijzondere overeenkomsten, p. 15 nr. 38-39.<br />

701 Hof Bergen 11 september 2006, JT 2006, 747.<br />

280


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zakelijke zekerheidsrechten kunnen in beginsel slechts uitgeoefend worden onder beperking<br />

<strong>van</strong> de excepties die tegen de schuldvordering tot zekerheid waar<strong>van</strong> ze strekken (de<br />

“valutaverhouding”) kunnen worden aangevoerd.<br />

3° Beperkt tot de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering<br />

Het zekerheidsrecht geeft ook slechts rechten op de goederen tot beloop <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuld.<br />

Zoals gezegd leidt men hieruit af dat het geen rechten zijn op het goed an sich, maar op de<br />

waarde, juister nog de opbrengst <strong>van</strong> het goed, en wel slechts ter grootte <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuldvordering. Ook het afzonderingsrecht doet hieraan, zoals hoger (Deel II Hoofdstuk V<br />

afdeling B.) besproken, geen afbreuk. Het afzonderingsrecht belet niet dat het nog altijd om<br />

een zakelijk zekerheidsrecht gaat, en dus om een recht op de opbrengst (verzilveringswaarde)<br />

<strong>van</strong> het goed bij uitwinning en geen recht op het goed als dusdanig. De schuldeisers met<br />

afzonderingsrecht kunnen dus maar afzonderlijke vereffening vragen zolang ze nog een met<br />

dat zekerheidsrecht verzekerde schuldvordering hebben. Zijn alle door een bepaald<br />

zekerheidsrecht op een bepaald onderpand verzekerde schuldvorderingen voldaan, dan heeft<br />

die schuldeiser voor eventuele andere schuldvorderingen die hij nog zou hebben op dezelfde<br />

schuldenaar geen afzonderingsrecht meer ten aanzien <strong>van</strong> – de opbrengst <strong>van</strong> - dat onderpand.<br />

De meeropbrengst maakt deel uit <strong>van</strong> de algemene boedel.<br />

Dit kenmerk <strong>van</strong> zakelijke zekerheden komt duidelijk tot uiting in het lossingsrecht <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar zelf en <strong>van</strong> de bewindvoerder over zijn vermogen, bv. de faillissementscurator 702 .<br />

Dit betekent dat de schuldenaar of bewindvoerder het goed onbezwaard verkrijgt door de<br />

volledige verzekerde schuld te betalen, ook wanneer er nog andere schulden zijn jegens die<br />

schuldeiser, die echter niet mee door dat zekerheidsrecht worden gewaarborgd. Dit<br />

lossingsrecht vinden we niet enkel bij het pandrecht, maar bv. ook bij eigendomsvoorbehoud<br />

(art. 108 FaillW).<br />

Wel zijn er ook situaties waarbij de schuldeiser (anders dan bij eigendomsvoorbehoud) meer<br />

heeft dan een zakelijk zekerheidsrecht, en recht heeft op het goed zelf (bv. bij leasing).<br />

Hoewel het rechtstechnisch niet om een zakelijk zekerheidsrecht gaat, worden de<br />

belangrijkste <strong>van</strong> deze figuren in dit werk besproken, omdat zij ten dele dezelfde functie<br />

hebben als een zakelijk zekerheidsrecht. De rechtsgevolgen zijn ten dele verschillend (zo<br />

wordt het recht niet uitgeoefend door middel <strong>van</strong> beslag, maar door middel <strong>van</strong> revindicatie).<br />

4° Volgt de hoofdzaak<br />

Accessoire zekerheidsrechten kunnen niet zelfstandig worden overgedragen.<br />

702 Het lossingsrecht <strong>van</strong> de bewindvoerder wordt in beginsel wel bepaald door de lex concursus: zie E. DIRIX<br />

& V. SAGAERT, "Verhaalsrechten en zekerheidsposities <strong>van</strong> schuldeisers onder de Europese<br />

Insolventieverordening", TBH 2001, (580) 590 nr. 19.<br />

281


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zij gaan wel <strong>van</strong> rechtswege mee over als accessorium <strong>van</strong> de schuldvordering tot zekerheid<br />

waar<strong>van</strong> zij strekken, bv. bij overdracht <strong>van</strong> schuldvordering (zie bv. art. 1692 BW) of<br />

subrogatie.<br />

Uitzondering op deze laatste regel vormen de intuitu personae creditoris verschafte<br />

zekerheden. Deze gaan niet over wanneer de persoon <strong>van</strong> de schuldeiser wijzigt, maar doven<br />

uit. Dit gold bv. traditioneel voor de hypothecaire volmacht 703 ; dit werd echter gewijzigd in<br />

art. 51ter en v. WHK (wijziging door art. 14 v. Wet 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen in de financiële sector). De hypotheciare volmacht is nu weliswaar geen<br />

zakelijke zekerheid, maar wel een accessoire zekerheid.<br />

Het accessoir karakter sluit niet uit dat de verzekerde schuldeiser rangafstand kan doen.<br />

5° Nuancering: de security agent.<br />

Ingevolge de hierboven besproken regels rees de vraag of het mogelijk is dat - om redenen<br />

<strong>van</strong> beheer - de zekerheden op naam kunnen (blijven) staan <strong>van</strong> een middellijk<br />

vertegenwoordiger, die openlijk voor rekening <strong>van</strong> de schuldeiser(s) <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuldvordering optreedt. De vraag naar zo'n mogelijkheid is groot bij gesyndiceerde<br />

kredieten, waar bovendien het aandeel <strong>van</strong> de schuldeisers nogal eens wisselt in de loop <strong>van</strong><br />

het krediet 704 .<br />

Er rijst geen probleem indien zowel de schuldvordering als de zekerheid op naam <strong>van</strong> de<br />

vertegenwoordiger staan, die dan beiden verkrijgt voor rekening <strong>van</strong> zijn opdrachtgevers. De<br />

schuldeisers hebben echter meestal niet de bedoeling om de schuldvordering volledig op<br />

naam <strong>van</strong> de vertegenwoordiger te laten (vooral omdat dit een risico inhoudt bij insolventie<br />

<strong>van</strong> de vertegenwoordiger 705 ). Volgens de traditionele doctrine is het echter niet mogelijk<br />

beiden in die zin <strong>van</strong> elkaar los te koppelen dat de schuldvordering op naam staat <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers en de zekerheid op die <strong>van</strong> de vertegenwoordiger. In welke mate dit juist is, en in<br />

welke mate de rechtsfiguren <strong>van</strong> het gemeen recht dit kunnen oplossen, hangt af <strong>van</strong> de regels<br />

inzake pluraliteit <strong>van</strong> schuldeisers. Die worden in Deel V hoofdstuk IX behandeld.<br />

Los daar<strong>van</strong> echter is er een uitdrukkelijke wetsbepaling voor conventionele zekerheden op<br />

financiële activa, die onder de WFZ vallen (de toepassingsvereisten worden verderop<br />

besproken in Deel V (schuldvorderingen) hoofdstuk II afdeling A): art. 5 WFZ bepaalt nl. dat<br />

het perfect mogelijk is de zakelijke zekerheid te laten verkrijgen door een in eigen naam<br />

handelende vertegenwoordiger ("security agent") in zoverre de identiteit <strong>van</strong> de begunstigden<br />

(d.i. de opdrachtgevers) <strong>van</strong> zakelijke zekerheden kan worden vastgesteld aan de hand <strong>van</strong> die<br />

overeenkomsten. Het artikel bepaalt verder dat de identiteit <strong>van</strong> die begunstigden <strong>van</strong><br />

703 Vgl. DIRIX & DECORTE, Zekerheden (2006) nr. 38 p. 248.<br />

704 Zie hierover R. JANSEN, "Gesyndiceerde kredieten", J.Falc. 2005, 87 v.<br />

(http://www.law.kuleuven.be/jura/41n1/jansen.html)<br />

705 Hoewel art. 103 FaillW dit risico in belangrijke mate beperkt: de schuldvordering die op naam staat <strong>van</strong> de<br />

security agent, die openlijk voor rekening <strong>van</strong> opdrachtgevers optrad, kan door die opdrachtgevers genaast<br />

worden en valt niet in de boedel bij faillissement <strong>van</strong> de vertegenwoordiger.<br />

282


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zakelijke zekerheden kan veranderen in de tijd, zonder dat dit de zakelijke zekerheid (de<br />

geldigheid, de tegenstelbaarheid en de rang er<strong>van</strong>) aantast. De security agent kan in zo'n geval<br />

alle rechten uitoefenen die aan de titularis <strong>van</strong> zo'n zekerheidsrecht toekomen. Bij insolventie<br />

<strong>van</strong> de agent valt zijn beheersrecht weg en komt het aan de schuldeisers dan wel een nieuwe<br />

agent toe.<br />

Dit is een nuancering <strong>van</strong>, maar geen breuk met het accessoriteitsbeginsel: de zekerheid blijft<br />

immers in alle andere opzichten accessoir aan de verzekerde schuldvordering.<br />

c. Verdere beperking tot de mate <strong>van</strong> dekking.<br />

Verder moet bij zakelijke zekerheden ook telkens worden nagegaan welke schulden erdoor<br />

verzekerd worden. De vragen die hierbij rijzen zijn grotendeels vergelijkbaar met de vraag<br />

<strong>van</strong> de "dekking" <strong>van</strong> een borgtocht, met dien verstande dat bij sommige zekerheden de mate<br />

<strong>van</strong> dekking door de overeenkomst wordt bepaald en bij sommige andere door de wet. De<br />

mate <strong>van</strong> dekking wordt dan ook afzonderlijk besproken per soort zekerheid.<br />

d. Deelbare en ondeelbare zekerheden.<br />

All-round-zekerheden zoals het hypotheekrecht en het pandrecht zijn in beginsel<br />

“ondeelbaar”. Dit wil zeggen dat elk <strong>van</strong> de bezwaarde goederen bezwaard blijft tot het<br />

geheel <strong>van</strong> de verzekerde schulden is tenietgegaan. Wanneer 2 onroerende goederen <strong>van</strong><br />

gelijke waarde gehypothekeerd worden tot beloop <strong>van</strong> 100.000 euro (voor een lening <strong>van</strong><br />

100.000 Euro of meer), kunnen de eigenaars niet eisen dat elk <strong>van</strong> de goederen slechts tot<br />

beloop <strong>van</strong> 50.000 zou worden uitgewonnen.<br />

De meeste voorrechten daarentegen gelden slechts ten opzichte <strong>van</strong> een welbepaald<br />

onderpand waar de verzekerde schuldvordering een band mee heeft. In dat geval is het<br />

voorrecht deelbaar: elke zaak is slechts bezwaard met het voorrecht tot beloop <strong>van</strong> het deel<br />

<strong>van</strong> de schuld dat op die zaak betrekking heeft. Wanneer bv. een schadeverzekeringspolis 2<br />

onroerende goederen dekt, is de premie die krachtens art. 60 LVO bevoorrecht is, op elk <strong>van</strong><br />

beide geoderen slechts voor het evenredig aandeel bevoorrecht.<br />

2. Afzonderings- en afscheidingsrecht; volgrecht; anterioriteitsbeginsel<br />

Deze kenmerken <strong>van</strong> zakelijke rechten werden hoger reeds besproken (Deel II hoofdstuk VI<br />

afdeling B.) . Het afscheidingsrecht (separatistenpositie) is wel afgezwakt, vooral bij<br />

faillissement en gerechtelijke reorganisatie (zie aldaar).<br />

Daarmee verwant is ook:<br />

- het volgrecht als algemeen kenmerk <strong>van</strong> zakelijke rechten, en<br />

- het eveneens reeds meermaals besproken gevolg dat conflicten tussen zakelijke<br />

zekerheidsrechten in beginsel worden opgelost volgens het anterioriteitsbeginsel.<br />

Hierop gelden de uitzonderingen die gelden voor zakelijke rechten in het algemeen (verlies<br />

<strong>van</strong> het volgrecht wanneer de zaak zelf niet meer voldoet aan de vereisten om voorwerp te<br />

zijn <strong>van</strong> zakelijk recht (bij vermenging, zaaksvorming, natrekking); verlies <strong>van</strong> het volgrecht<br />

283


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

jegens de derde-verkrijger te goeder trouw die aan de vereisten voor derdenbescherming<br />

voldoet) naast enkele bijkomende uitzonderingen die voortvloeien uit de publiciteitsvereisten<br />

voor zekerheidsrechten.<br />

In veruit de meeste gevallen heeft het Hof <strong>van</strong> cassatie dan ook het anterioriteitsbeginsel als<br />

uitgangspunt genomen bij conflicten tussen zakelijke zekerheidsrechten.<br />

Deze - terechte - aanpak <strong>van</strong> de rechtspraak correspondeert aan een meer systematische kijk op het<br />

zekerhedenrecht 706 . De rechtspraak is daarmee ingegaan tegen een andere opvatting, die - zich beroepend op art.<br />

13 HypW - de kwaliteit <strong>van</strong> de schuldvordering belangrijker achtte dan de beginselen <strong>van</strong> het zakenrecht. In een<br />

aantal conflicten werden dan ook in het verleden allerlei <strong>van</strong> het anterioriteitsbeginsel afwijkende opvattingen<br />

verdedigd (bv. conflict tussen pand handelszaak en hypotheek, conflict tussen pand handelszaak en voorrecht<br />

verhuurder, enz.). In een aantal gevallen heeft de wetgever uitdrukkelijk voor een afwijkende opvatting gekozen,<br />

die dan ook bij wijze <strong>van</strong> uitzondering nog geldt (bv. het conflict tussen het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter en het<br />

landbouwvoorrecht).<br />

3. Versterkte rol <strong>van</strong> de publiciteit<br />

Zoals verderop moge blijken, speelt de publiciteit bij zakelijke zekerheidsrechten een<br />

belangrijke rol. We bespreken dit per categorie <strong>van</strong> goederen, niet alleen omdat de vorm <strong>van</strong><br />

de publiciteit verschilt, maar ook omdat de precieze rechtsgevolgen er<strong>van</strong> (en in het bijzonder<br />

de rechtsgevolgen <strong>van</strong> een gebrek aan publiciteit) verschillen. In het algemeen kan men wel<br />

stellen dat bij zakelijke rechten die geen zekerheidsrechten zijn de publiciteit slechts vereist is<br />

in conflict met personen met een ouder recht of met latere verkrijgers te goeder trouw, maar<br />

niet in conflict met latere verkrijgers te kwader trouw. Gaat het om zekerheidsrechten, dan is<br />

de publiciteit in regel ook voorgeschreven om voorrang te hebben op latere verkrijgers te<br />

kwader trouw. Verlies <strong>van</strong> publiciteit brengt dus normaal verlies <strong>van</strong> het zekerheidsrecht mee<br />

(bv. bezitsverlies bij vuistpandrechten).<br />

4. Handhaafbaarheid door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie<br />

Een typisch kenmerk <strong>van</strong> zakelijke zekerheidsrechten is dat ze kunnen worden gehandhaafd<br />

door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie. Waar hierover bij andere zakelijke rechten nog enige<br />

betwisting bestaat, wordt dit bij zekerheidsrechten vrij algemeen erkend.<br />

Dit is onder meer <strong>van</strong> belang wanneer het recht op het oorspronkelijk onderpand tenietgaat,<br />

doordat dat onderpand zijn zaakskarakter verliest ingevolge natrekking, zaaksvorming of<br />

vermenging.<br />

706 Vgl. R. JANSEN “Algemene systematiek <strong>van</strong> voorrechten”, TPR 2008, 9 v.<br />

284


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK III. Regels voor overeenkomsten tot verkrijging <strong>van</strong><br />

zakelijke zekerheden<br />

De regels voor overeenkomsten tot verkrijging <strong>van</strong> zakelijke zekerheden zijn ten dele verbintenisrechtelijk, ten<br />

dele zakenrechtelijk. Het onderscheid is niet alleen materieelrechtelijk rele<strong>van</strong>t, het is ook belangrijk voor het<br />

internationaal privaatrecht (de aanknopingsfactor is immers verschillend voor beide aspecten, voor de<br />

verbintenisrechtelijke geldt de lex contractus en voor de zakenrechtelijke de lex rei sitae).<br />

AFDELING A. De regels die volgen uit de algemene beginselen <strong>van</strong><br />

zakenrecht en gelden voor verkrijging <strong>van</strong> zakelijke rechten in het algemeen.<br />

De hierna genoemde regels gelden behoudens bijzondere afwijkende bepalingen – en onder<br />

voorbehoud <strong>van</strong> de specifieke situatie <strong>van</strong> zakelijke rechten op schuldvorderingen (die in Deel<br />

V schuldvorderingen wordt besproken).<br />

1. De numerus clausus<br />

a. Betekenis <strong>van</strong> de numerus clausus bij zekerheidsrechten<br />

Traditioneel zegt men : “geen voorrecht zonder wet” (pas de privilège sans texte), maar dat is<br />

een misleidende formule. Zoals verder moge blijken, zijn er in ons recht wel degelijk<br />

zakelijke zekerheidsrechten in gevallen die niet uitdrukkelijk door de wet zijn bepaald. Wel is<br />

het zo dat partijen bij overeenkomst of rechtshandeling slechts de zakelijke zekerheden<br />

kunnen scheppen die door ons recht erkend worden. Het adagium zegt dus nauwelijks iets<br />

meer dan het beginsel <strong>van</strong> de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten.<br />

De numerus clausus, zoals door de rechtspraak uitgelegd, houdt meer bepaald in dat ons recht<br />

behalve bij financiële activa geen “zekerheidseigendom” erkent, maar enkel volwaardige<br />

eigendom enerzijds, en pand- of hypotheekrecht (of een soortgelijk recht) anderzijds. Dit<br />

wordt zo dadelijk nader uiteengezet en dan verder besproken bij de afzonderlijke zekerheden.<br />

De niet-erkenning <strong>van</strong> zoiets als “zekerheidseigendom” is geen probleem <strong>van</strong> “nietigheid”,<br />

maar <strong>van</strong> het ontbreken <strong>van</strong> zakelijke werking. Wel rijst de vraag of een overeenkomst tot<br />

(onbestaande) zekerheidseigendom niet moet worden “geconverteerd” in een overeenkomst<br />

tot vestiging <strong>van</strong> een (wel erkend) beperkter zakelijk recht.<br />

De numerus clausus impliceert ook een niet-erkenning <strong>van</strong> Etikettenschwindel: men ontsnapt<br />

niet aan dwingende vereisten en bepalingen door de zekerheid enkel maar bij overeenkomst<br />

een andere naam te geven. Soms wordt dit gezien als een “verbod <strong>van</strong> wetsontduiking” 707 ,<br />

maar het gaat er veeleer om dat het zakenrecht de objectieve grenzen aangeeft <strong>van</strong> elk erkend<br />

zakelijk recht, en partijen daar<strong>van</strong> gewoon niet kunnen afwijken (in die zin valt er gewoon<br />

niets te ontduiken).<br />

707 Zie hierover DIRIX & DECORTE nr. 367, p. 245 met verwijzingen (waarbij ook Dirix het niet ziet in<br />

termen <strong>van</strong> wetsontduiking).<br />

285


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zoals in Deel II (hoofdstuk 2 Afdeling C) uiteengezet, en in het Deel V schuldvorderingen<br />

uitgewerkt, verhindert de numerus clausus niet dat de schuldeiser en schuldenaar hun interne<br />

rechtsverhouding moduleren en daarmee de schuldvordering zelf wijzigen, op een wijze die<br />

erga omnes tegenwerpelijk is.<br />

b. De “zekerheidseigendom”<br />

1° Inleiding en beginselen - Vragen die rijzen bij het gebruik <strong>van</strong> andere zakelijke rechten,<br />

meer bepaald eigendom, als zekerheidsrecht<br />

Bij de bespreking <strong>van</strong> de zekerheidseigendom moet men verschillende vragen uit elkaar<br />

houden.<br />

a) Vooreerst kan de overeenkomst, waarmee partijen een zekerheidseigendom beogen, op<br />

zuiver verbintenisrechtelijk vlak ongeldig zijn, meer bepaald omwille <strong>van</strong> dwingende<br />

bepalingen ter bescherming <strong>van</strong> de schuldenaar zelf. Deze vraag wordt besproken in<br />

samenhang met de voor overdracht vereiste titel.<br />

b) Vervolgens is er ook de vraag aan welke vereisten, meer bepaald inzake publiciteit, moet<br />

zijn voldaan voor de tegenwerpbaarheid aan derden met concurrerende zakelijke rechten<br />

(meer bepaald of men aan de vereiste <strong>van</strong> “buitenbezitstelling” bij pand kan ontsnappen door<br />

het zekerheidsrecht om te dopen tot (zekerheids)eigendom). Dit wordt verder besproken, met<br />

name in Deel III hoofdstuk IV.<br />

c) Tenslotte is er ook de vraag in welke mate de zekerheidseigendom past in de numerus<br />

clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten, die een beginsel is <strong>van</strong> ons zakenrecht.<br />

Daarbij kan men vooreerst vaststellen dat er bij zakelijke zekerheidsrechten, anders dan bij<br />

onroerende genotsrechten, weinig speelruimte wordt gegeven aan de partijen: zij kunnen de<br />

bevoegdheidsverdeling tussen eigenaar en gerechtigde tot het zekerheidsrecht niet wijzigen.<br />

Zo heeft de schuldeiser bij onroerend goed slechts de keuze tussen de hypotheek of het<br />

genotspand, zonder de rechten onder het ene of het andere te kunnen uitbreiden. Ook de<br />

rechten <strong>van</strong> de pandhouder kunnen niet worden uitgebreid, behalve dan de mogelijkheid om<br />

hem de bevoegdheid te geven verpande schuldvorderingen te innen (zie de bespreking in Deel<br />

V (schuldvorderingen) hoofdstuk VI; in handelszaken is deze bevoegdheid wettelijk<br />

voorzien). Zakelijke zekerheidsrechten zijn ook beperkt door het accessoir karakter er<strong>van</strong>.<br />

Het beginsel <strong>van</strong> de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten brengt in het Belgische recht<br />

verder mee dat eigendom tot zekerheid zakenrechtelijk slechts mogelijk is voor zover het om<br />

volle eigendom gaat. Een bijzondere soort eigendom, die omwille <strong>van</strong> haar zekerheidsrol niet<br />

aan alle kenmerken <strong>van</strong> het eigendomsrecht zou voldoen, wordt in ons recht niet erkend -<br />

onder voorbehoud <strong>van</strong> de bijzondere regels inzake financiële zekerheden en betreffende het<br />

eigendomsvoorbehoud. De niet-erkenning <strong>van</strong> zoiets als “zekerheidseigendom” is geen<br />

probleem <strong>van</strong> “nietigheid”, maar <strong>van</strong> het ontbreken <strong>van</strong> zakelijke werking. De numerus<br />

286


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

clausus, zoals door de rechtspraak uitgelegd, houdt dus in dat ons recht geen<br />

“zekerheidseigendom” erkent, maar enkel volwaardige eigendom enerzijds, en pand- of<br />

hypotheekrecht (of een soortgelijk recht) anderzijds, behalve in een aantal wettelijk geregelde<br />

gevallen.<br />

Wel rijst de vraag of een overeenkomst tot (onbestaande) zekerheidseigendom in ons recht<br />

niet moet worden “geconverteerd” in een overeenkomst tot vestiging <strong>van</strong> een (wel erkend)<br />

beperkter zakelijk recht.<br />

2° Rechtsvergelijkende noot<br />

Elders is dit niet noodzakelijk zo. Zo heeft de Duitse rechtspraak reeds sedert het begin <strong>van</strong> de eeuw de<br />

zekerheidseigendom erkend en uitgebouwd tot een afzonderlijke soort eigendom, met eigen kenmerken. Het<br />

(Staats)Nederlandse recht is oorspronkelijk het Duitse gevolgd 708 , doch deze bijzondere vorm <strong>van</strong> eigendom<br />

werd door de wetgever afgeschaft met ingang <strong>van</strong> 1-1-1992 en omgezet in een bezitloos of stil pandrecht (art.<br />

3:84 lid 3 NBW) 709 .<br />

De eigen kenmerken <strong>van</strong> de zekerheidseigendom, waar erkend, houden in dat het om een voorwaardelijke en<br />

afhankelijke eigendom gaat (als accessorium <strong>van</strong> een schuldvordering tot zekerheid waar<strong>van</strong> zij strekt); de<br />

positie <strong>van</strong> de schuldenaar wordt daarbij vaak gekwalificeerd als “economische eigendom”. De<br />

zekerheidseigendom strekt er immers toe een onderscheid te maken tussen het recht op het goed zelf, en dat op<br />

de vermogenswaarde, juister nog, de verzilveringwaarde, er<strong>van</strong>. Bij zekerheidsoverdracht belandt het goed niet<br />

definitief in het vermogen <strong>van</strong> de verkrijger, maar slechts tot zekerheid <strong>van</strong> diens schuldvordering, waarbij de<br />

verkrijger de verplichting heeft dit goed terug over te dragen aan de vervreemder zodra de schulden (tot<br />

zekerheid waar<strong>van</strong> de overdracht strekte) zijn betaald (en zonodig afgezien wordt <strong>van</strong> verder krediet) of bepaald<br />

is dat het goed in dat geval <strong>van</strong> rechtswege terugkeert naar de vervreemder.<br />

3° De cassatierechtspraak<br />

De hierboven aangegeven opvatting <strong>van</strong> onze rechtspraak wordt geïllustreerd door het<br />

cassatiearrest <strong>van</strong> 17 oktober 1996 710 en verder uitgewerkt in het arrest <strong>van</strong> 3 december<br />

2010 711 .<br />

Het arrest <strong>van</strong> 17 oktober 1996 (Sart-Tilman) betrof de tegenwerpbaarheid aan de samenlopende<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de cedent <strong>van</strong> een zogenaamde “cessie-delegatie” (de overdracht<br />

708 Bierbrouwerij-arrest HR 25 januari 1929, NJ 616.<br />

709 Volgens deze bepaling is de rechtshandeling, die tot doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die<br />

de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen <strong>van</strong> de verkrijger te doen vallen, geen geldige titel<br />

voor overdracht <strong>van</strong> dat goed. Hoewel het NBW het probleem daarmee als een titelprobleem lijkt te behandelen,<br />

gaat het daarbij ook in het NBW niet om een vraag <strong>van</strong> geldigheid <strong>van</strong> de titel, maar wel <strong>van</strong> niet-erkenning <strong>van</strong><br />

een eigendom die enkel een juridische en geen economische eigendom zou zijn.<br />

710 Cass. 17 oktober 1996, ASLK t. Foyer culturel du Sart-Tilman<br />

711 Cass. 3 december 2010, Vanden Avenne Ooigem /Landbouwkrediet,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101203-1, NjW 2010, 834 n. V. SAGAERT =<br />

RW 2010-2011 n. R. FRANSIS “De conversie <strong>van</strong> de fiduciaire eigendomsoverdracht <strong>van</strong> een schuldvordering<br />

in een pand bij samenloop” = Jaarverslag cassatie 2010, 25 = Bank- en Financieel recht 2011, 123 n. I.<br />

PEETERS “Cessie tot zekerheid: een verrasend slot <strong>van</strong> de controverse”.<br />

287


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> de schuldvordering ten titel <strong>van</strong> zekerheid werd in de overeenkomst namelijk in die<br />

termen beschreven) <strong>van</strong> bepaalde schuldvorderingen aan één bepaalde schuldeiser. De<br />

betwisting betrof enkel de schuldvorderingen die nog niet waren geïnd voor het tijdstip <strong>van</strong><br />

samenloop (de geïnde schuldvorderingen bestonden immers niet meer en een mogelijke<br />

verbintenis tot terugstorting was tenietgegaan door schuldvergelijking met de<br />

schuldvorderingen <strong>van</strong> de bank, schuldvergelijking die immers mogelijk is zolang er geen<br />

samenloop is). Aangezien het hier om schuldvorderingen ging, rees er in beginsel geen<br />

publiciteitsprobleem: de vereisten voor tegenwerpbaarheid aan derden voor cessie en<br />

inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen zijn immers dezelfde.<br />

De bankier werd door het Hof <strong>van</strong> Beroep veroordeeld tot terugbetaling <strong>van</strong> de na de<br />

samenloop geïnde bedragen. Volgens het Hof <strong>van</strong> Beroep ging het om een “niet door de wet<br />

bepaalde zekerheid”, en kon deze dan ook geen rechtsgevolg hebben. Het Hof <strong>van</strong> cassatie<br />

preciseerde dat een dergelijke zekerheid niet tegenwerpbaar is ingeval <strong>van</strong> samenloop, zonder<br />

evenwel te verduidelijken waarom een eigendomsrecht, dat ten titel <strong>van</strong> zekerheid is<br />

overgedragen geen door de wet bepaalde zekerheid zou kunnen zijn. Het eigendomsrecht is<br />

immers <strong>van</strong>zelfsprekend een door de wet erkend recht. Het Hof <strong>van</strong> cassatie lijkt de<br />

motivering <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> beroep te volgen waar dit stelde dat de zekerheidseigendom geen<br />

volwaardige eigendom is. Men kan inderdaad stellen dat de zekerheidsoverdracht in beginsel<br />

neerkomt op een - poging tot - opsplitsing <strong>van</strong> de eigendom, waarbij de schuldeiser de<br />

juridische eigendom verkrijgt, maar zonder dat hij de gehele positie <strong>van</strong> eigenaar overneemt.<br />

Deze redengeving sluit nauw aan bij een al ouder arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> beroep te Brussel 712<br />

en wordt ook uitgewerkt door een deel <strong>van</strong> de rechtsleer 713 . Zij sluit m.i. aan bij het<br />

hedendaagse (Staats)Nederlandse recht (zie het art. 3:84 lid 3 NBW).<br />

Dat het om een zakenrechtelijke vraag gaat, en niet om een verbintenisrechtelijke vraag, blijkt<br />

ook daaruit dat de beteugeling er niet in bestaat dat de verbintenisrechtelijke (zekerheids)overeenkomst<br />

nietig is (zij vormde in casu overigens de rechtsgrond voor geldige inbetalinggevingen<br />

die geschiedden voor het tijdstip <strong>van</strong> samenloop), maar wel dat de eigendom(soverdracht)<br />

niet door de overnemer kan worden tegengeworpen aan in samenloop komende<br />

derden (of er dan geen tegenwerpbaar pandrecht is, komt zo dadelijk aan bod). Op dit punt is<br />

het Hof <strong>van</strong> beroep, dat de nietigheid uitsprak, uitdrukkelijk verbeterd door het cassatiearrest.<br />

De reden voor de ongeldigheid <strong>van</strong> de zekerheidsoverdracht ligt dus niet in regels <strong>van</strong> het<br />

verbintenissenrecht die enkel de bescherming <strong>van</strong> partijen beogen (zoals bv. art. 2078 BW),<br />

maar slechts in het zakenrecht 714 . Zoniet diende de beteugeling te bestaan in een nietigheid<br />

712 Hof Brussel 25 mei 1932, JPA 253.<br />

713 I. MOREAU-MARGREVE, “Evolution du droit et des pratiques en matière de sûretés”, in Les créanciers et<br />

le droit de la faillite, Bruylant Brussel 1983, (77) vooral p. 192; A. VERBEKE, Recente ontwikkelingen inzake<br />

voorrechten, hypotheken en andere zekerheden, Mys & Breesch Gent 1994, nr. 223. In het verleden werden ook<br />

andere bezwaren geopperd tegen de zekerheidscessie, die evenwel niet de redenen zijn <strong>van</strong> het cassatie-arrest<br />

(zie voor die bezwaren L. SIMONT, "De overdracht <strong>van</strong> schuldvordering tot zekerheid", Liber amicorum<br />

Frédéric Dumon, I, p. 259 e.v.; P.H. DELVAUX, "La mobilisation des créances à titre de garantie", in La<br />

transmission des obligations, p. (518) 546 v.).<br />

714 Zo ook I. MOREAU-MARGREVE, in Les créanciers et le droit de la faillite, p. (77) 192; voor een<br />

overzicht <strong>van</strong> de verschillende argumenten tegen de zekerheidscessie, waarbij vaak art. 2078 BW aan bod komt,<br />

zie A. VERBEKE, Recente ontwikkelingen inzake voorrechten, hypotheken en andere zekerheden. nr. 199 v. en<br />

288


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> de overeenkomst in plaats <strong>van</strong> een niet-tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> het zakelijk recht. Dit<br />

belet niet dat de onwenselijkheid om in het zakenrecht een zekerheidseigendom te aanvaarden<br />

natuurlijk mee is ingegeven door de afweging <strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> de betrokken partijen.<br />

De reden voor deze verwerping <strong>van</strong> de zekerheidseigendom dient hoofdzakelijk daarin<br />

worden gezocht, dat men door het gebruik <strong>van</strong> de benaming “eigendom” niet meer rechten<br />

kan verkrijgen dan een pandhouder. De belangrijkste beperkingen <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> de pandhouder,<br />

die men aldus niet kan ontlopen, zijn het lossingsrecht <strong>van</strong> de vereffenaar (curator<br />

e.d.) - d.i. het recht om zich <strong>van</strong> het pandrecht te bevrijden en het goed in de boedel te houden<br />

door betaling <strong>van</strong> de schuld tot zekerheid waar<strong>van</strong> het goed strekt (volgens art. 108 Faill.W.<br />

1997 ook <strong>van</strong> toepassing bij eigendomsvoorbehoud) - en daarmee samenhangend, dat de<br />

meeropbrengst moet terugbetaald worden aan de schuldenaar c.q. in de boedel dient te worden<br />

gestort.<br />

Bij vennootschapseffecten kan daaraan worden toegevoegd dat de lidmaatschapsrechten uit in<br />

pand gegeven effecten aan de eigenaar toekomen.<br />

In het arrest <strong>van</strong> 3 december 2010 werd deze analyse uitdrukkelijk doorgetrokken: de<br />

zekerheidsoverdracht kan aan de cessionaris niet meer rechten verlenen dan een pandhouder.<br />

Anders gezegd: de fiduciaire cessie wordt geconverteerd in een inpandgeving <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering (althans voor zover het geen fiduciaire cessie <strong>van</strong> financiële activa onder de<br />

WFZ betreft).<br />

4° Schakeringen<br />

De genoemde rechtspraak betekent niet dat er buiten de door de WFZ geregelde<br />

zekerheidseigendom geen gevallen zouden zijn <strong>van</strong> eigendom die verkregen of voorbehouden<br />

wordt met een zekerheidsoogmerk. Er moet dus nagegaan worden welke niet door de wet<br />

geregelde zekerheidsmechanismen hierdoor elke zakelijke werking ontberen, en welke<br />

mechanismen wel een zakelijke werking hebben. Een kort overzicht <strong>van</strong> de belangrijkste<br />

gevallen geeft ons wellicht de mogelijkheid om de regel tot besluit scherper te stellen.<br />

a) Overdracht solvendi causa (inbetalinggeving).<br />

Vooreerst lijkt de geldigheid onbetwist <strong>van</strong> een cessie of eigendomsoverdracht solvendi<br />

causa, d.i. een inbetalinggeving. In dat geval wordt de schuldeiser volwaardig eigenaar; de<br />

inbetalinggeving strekt er wel degelijk toe het goed na de overdracht definitief in het<br />

vermogen <strong>van</strong> de verkrijger te doen vallen (en niet tijdelijk, tot na betaling <strong>van</strong> de schuld). Dit<br />

is ook het geval wanneer een schuldvordering in betaling wordt gegeven voor een bepaalde<br />

prijs. Wel kan de overnemer bedingen dat de overdrager hem vrijwaart in geval <strong>van</strong><br />

insolvabiliteit <strong>van</strong> de gecedeerde schuldenaar (zie art. 1694 BW).<br />

vooral 217 v. (herdrukt in Vijf jaar voorrechten, hypotheken en andere zekerheden 1991-1995, Mys & Breesch<br />

Gent 1997, I nr. 199 v. en 217 v.); J. KOKELENBERG, ”Enige beschouwingen over de samenloop pand op<br />

handelszaak - waarant en fiduciaire eigendom”, TBBR 1994, 34 v.; zie verder E. DIRIX & R. de CORTE,<br />

Zekerheidsrechten, (2006) nr. 619-623.<br />

289


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) Leasing<br />

Bij de gewone financiële leasing (besproken in Deel III (roerende zaken) hoofdstuk III) vindt<br />

er geen eigendomsoverdracht plaats ten titel <strong>van</strong> zekerheid, maar gaat het toch wel om een<br />

soort zekerheidseigendom. Nu wordt de tegenwerpbaarheid daar<strong>van</strong> in geval <strong>van</strong> samenloop<br />

in het Belgische recht algemeen erkend, zodat de vraag rijst waarin de - erkende - eigendom<br />

<strong>van</strong> de lessor dan wel verschilt <strong>van</strong> de niet-erkende zekerheidseigendom. Welnu, in de<br />

klassieke leasing (driepartijenverhouding) heeft de lessor een volwaardig eigendomsrecht, dat<br />

niet wordt beperkt door de titel waarmee hij verkrijgt - het goed wordt immers <strong>van</strong> een derde<br />

verkregen en niet <strong>van</strong> de lessee; er is dan ook geen sprake <strong>van</strong> een overdracht waarbij de<br />

lessee zich bepaalde rechten zou hebben voorbehouden of een eigendomsrecht onder<br />

opschortende voorwaarde behoudt. Het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor is verder ook<br />

overdraagbaar (weliswaar zal de verkrijger gebonden zijn door de leasingovereenkomst, dit<br />

op grond <strong>van</strong> de gemeenrechtelijke regels inzake huur) en niet-accessoir (rechtens is niet het<br />

eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor afhankelijk <strong>van</strong> zijn schuldvordering op de huurder, maar<br />

omgekeerd zijn schuldvordering afhankelijk <strong>van</strong> zijn eigendomsrecht op het goed). Het<br />

eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor is evenmin onderworpen aan een ontbindende voorwaarde; de<br />

huurder beschikt slechts over een aankoopoptie (zonder terugwerkende kracht. Het goed<br />

maakt tenslotte ook als dusdanig deel uit <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de lessor, en niet enkel de<br />

verzilveringwaarde tot beloop <strong>van</strong> de onbetaalde schulden <strong>van</strong> de lessee.<br />

Al deze kenmerken maken dat het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor een volwaardig eigendomsrecht<br />

is, en niet een “loutere” zekerheidseigendom.<br />

Voor zover de positie <strong>van</strong> de lessor dezelfde blijft bij sale-leaseback, zou ook in dat geval het<br />

eigendomsrecht moeten worden erkend. Hoewel het Hof <strong>van</strong> cassatie zich hierover nog niet<br />

heeft uitgesproken, gaat de gepubliceerde rechtspraak in die richting 715 . Men zou dus kunnen<br />

zeggen dat de “zekerheidsoverdracht” in België wel bestaat, maar dan wel precies in die<br />

gevallen waarin de overgedragen eigendom geen loutere zekerheidseigendom is.<br />

c) Overdracht <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>gbare zaken zonder afzondering er<strong>van</strong>.<br />

Geen zekerheidseigendom, maar een volle eigendom ontstaat er ook bij overdracht <strong>van</strong><br />

ver<strong>van</strong>gbare zaken, inbegrepen (chartaal) geld 716 , in die gevallen waarin deze goederen niet<br />

als een afgezonderd geheel worden bewaard. Het gebeurt bv. dat de schuldenaar aan zijn<br />

schuldeiser een hoeveelheid ver<strong>van</strong>gbare goederen overhandigt, welke niet afgescheiden<br />

blijven <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> die schuldeiser.<br />

Ook al wordt de eigendom er<strong>van</strong> ten titel <strong>van</strong> zekerheid overgedragen, dan nog gaat het hier<br />

niet om een loutere zekerheidseigendom (hetzelfde doet zich overigens voor bij het quasi-<br />

715 Zo ook besliste in (Staats)Nederland HR 19 mei 1995, Keereweer t. Sogelease, NJ 1996, 119, uitvoeriger<br />

besproken in onder meer BRAHN & REEHUIS, Overdracht, (3) 1997, p. 28 v.<br />

716 D.i. munten en bankbiljetten; giraal geld is immers een schuldvordering, zie de delen over<br />

schuldvorderingen en effecten.<br />

290


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vruchtgebruik, dat eveneens de volle eigendom bij de zgn. vruchtgebruiker legt). Omwille <strong>van</strong><br />

de “vermenging” in het vermogen <strong>van</strong> de verkrijger gaat het noodzakelijkerwijs om een<br />

volwaardige eigendom. De vermenging is immers een oorspronkelijke wijze <strong>van</strong><br />

eigendomsverkrijging.<br />

Een beperking <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> de houder, bv. tot een pandrecht, is slechts mogelijk voor<br />

zover er een afscheiding plaatsvindt tussen dat geld of die goederen en de rest <strong>van</strong> het<br />

vermogen <strong>van</strong> de houder (zie de bespreking <strong>van</strong> de vermenging in Deel II hoofdstuk II en in<br />

de handboeken goederenrecht); hetzelfde geldt voor het ontstaan <strong>van</strong> mede-eigendom. Dit<br />

gebeurt in de praktijk meestal door de goederen in handen te geven <strong>van</strong> een derde, die ze in<br />

eigendom houdt voor één partij en in pand voor een andere 717 . Het kan dus zijn dat het gaat<br />

om een “hoop” soortgoederen die als geheel wel degelijk geïdentificeerd en afgezonderd is; in<br />

dat geval komt die hoop niet noodzakelijk in volle eigendom aan één partij toe, en kan er<br />

zowel een mede-eigendom gelden als een pandrecht op de hoop.<br />

De houder <strong>van</strong> de goederen zal echter een volle eigenaar zijn a) indien de goederen niet als<br />

geheel (“hoop”) zijn afgezonderd, of b) indien partijen zo zijn overeengekomen. In dat geval<br />

is er ook geen pand, noch een quasi-pand, en gelden de bijzondere regels inzake inpandgeving<br />

hier niet (zie cassatie 4 april 2003 718 .<br />

Voor zover de verkrijger verplicht zou zijn de som of hoeveelheid goederen terug te geven,<br />

maar hij intussen de volle eigendom heeft, is hij overigens ook niet verplicht dezelfde<br />

geldstukken of goederen terug te geven, maar enkel eenzelfde hoeveelheid <strong>van</strong> dezelfde soort<br />

(behoudens verdergaande zgn. fiduciaire verplichtingen). Intussen mag de verkrijger het geld<br />

of de goederen vervreemden, is zijn eigendom niet onderworpen aan een ontbindende<br />

voorwaarde, noch accessoir, en maakt het geld of goed dus in alle opzichten deel uit <strong>van</strong> zijn<br />

vermogen (hetzelfde vinden we dus ook bij quasi-vruchtgebruik).<br />

In sommige rechtsverhoudingen heeft de wetgever een dergelijke zekerheidstelling wel<br />

verboden (bv. huur : art. 10 lid 2 Woninghuurwet).<br />

d) Zuiver verbintenisrechtelijke constructies<br />

Buiten schot blijven ook zekerheidsmechanismen gegrond op de uitwendige werking <strong>van</strong><br />

zuiver verbintenisrechtelijke constructies, zonder dat er een overdracht of vestiging <strong>van</strong><br />

zakelijke rechten op een schuldvordering plaatsvindt. Zij worden in Deel V<br />

(schuldvorderingen) hoofdstuk VIII besproken.<br />

e) Zekerheidseigendom op financiële activa<br />

717 Deze derde kan desgevallend ook waardepapieren uitgeven, die dit eigendomsrecht en pandrecht<br />

afzonderlijk vertegenwoordigen, ceel c.q. warrant genaamd.<br />

718 Cass. 4 april 2003, TBH 2003, 393 = RW 2003-2004, 1689 noot M.E. STORME: “"De zakenrechtelijke<br />

kwalificatie en de verbintenisrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> de betaling han<strong>van</strong> een geldsom tot zekerheid” = F.F.<br />

Bank&Fin.R. 203, 375 noot I. PEETERS "Een verdere stap naar een coherent juridisch kader voor de fiduciaire<br />

eigendom tot zekerheid".<br />

291


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het betreft hier een bijzondere wettelijke regeling, die in Deel V (schuldvorderingen) en VI<br />

(waardepapieren) wordt besproken.<br />

f) Eigendomsvoorbehoud<br />

De aard <strong>van</strong> deze rechtsfiguur wordt nader geanalyseerd in Deel IV (Roerende Zekerheden),<br />

hoofdstuk III, waar we tot de conclusie komen dat het eigendomsvoorbehoud inderdaad geen<br />

volwaardig eigendomsrecht is, maar een gemoduleerd eigendomsrecht, dat eigenlijk een<br />

zekerheidsrecht is.<br />

g) Besluit.<br />

Uit dit overzicht <strong>van</strong> al dan niet erkende eigendomsoverdrachten tot zekerheid kan worden<br />

afgeleid aan welke vereisten een toegezegd recht moet voldoen om een eigendomsrecht te<br />

kunnen zijn. Het belangrijkste kenmerk in ons recht lijkt me het niet-accessoire karakter te<br />

zijn: de eigendom wordt maar erkend wanneer het goed als dusdanig in het vermogen <strong>van</strong> de<br />

verkrijger terechtkomt, en niet enkel de verzilveringwaarde er<strong>van</strong>.<br />

Gaat het niet om een volwaardig eigendomsrecht, dan kan de verkrijger buiten de wettelijk<br />

nader geregelde gevallen slechts een pandrecht (bij onroerend goed hypotheekrecht)<br />

verkrijgen, maar geen juridische eigendom, en gelden ook voor het overige de regels inzake<br />

inpandgeving.<br />

5° Bijzondere regels voor zekerheidsrechten<br />

Tot besluit kan men stellen dat ons recht (terecht) vasthoudt aan het onderscheid tussen<br />

zekerheidsrechten en andere zakelijke rechten, en een aantal beginselen kent voor (de<br />

vestiging en/of uitoefening <strong>van</strong>) zekerheidsrechten, die niet gelden voor andere zakelijke<br />

rechten en waaraan men dan ook niet kan ontsnappen door het recht een andere naam te<br />

geven.<br />

De typische kenmerken <strong>van</strong> zekerheidsrechten zien we:<br />

in het accessoir karakter en zijn gevolgen (zie hoger hoofdstuk II). Deze regels gelden niet<br />

bij rechten waar het zekerheidsaspect misschien ook een rol speelt, maar die in eerste instantie<br />

een andere finaliteit hebben, zoals bv. de klassieke leasing.<br />

In het terugdringen <strong>van</strong> het afscheidingsrecht bij faillissement en gerechtelijke<br />

reorganisatie;<br />

In de versterkte rol <strong>van</strong> de publiciteitsregels.<br />

2. Eisen gesteld aan het voorwerp <strong>van</strong> de zekerheid (bestaan, eenheid, specialiteit en<br />

bepaaldheid<br />

Zoals in Deel II hoofdstuk II uitgewerkt, kan een zakelijk recht maar betrekking hebben op<br />

een geïndividualiseerde zaak, niet op een algemeenheid (specialiteitsbeginsel), noch op een<br />

292


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

onderdeel of (eenheidsbeginsel – regels inzake natrekking en zaaksvorming), noch op niet<br />

afgezonderde soortzaken (bepaaldheidsbeginsel, regels betreffende de eigenlijke vermenging).<br />

Nochtans zijn er enkele verruimingen <strong>van</strong> deze beginselen te vinden, met name bij het pand<br />

op handelszaak, het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder en het landbouwvoorrecht. Zo wordt bij het<br />

pand op handelszaak het geheel <strong>van</strong> de voorraden als een feitelijke algemeenheid beschouwd.<br />

Bovendien kan men ook in één enkele handeling alle schuldvorderingen in pand geven (Dui.<br />

Globalzession). Hetzelfde geldt ook voor onder meer de inboedel <strong>van</strong> een huurhuis of<br />

pachthoeve, wat betreft het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder en het landbouwvoorrecht (zie verder<br />

in Deel IV hoofdstuk V).<br />

Zoals alle zakelijke rechten kunnen zakelijke zekerheidsrechten maar gelden op goederen die<br />

bestaan. Voor de problematiek <strong>van</strong> de zgn. toekomstige schuldvorderingen, zie de bespreking<br />

in Deel V (schuldvorderingen) Hoofdstuk II.<br />

293


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. De beginselen uit het zakenrecht voor de conventionele<br />

vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten in het algemeen.<br />

Op de vestiging <strong>van</strong> zakelijke zekerheidsrechten zijn in beginsel de regels inzake overdracht<br />

<strong>van</strong> eigendom <strong>van</strong> toepassing, met enkele afwijkende en bijzondere regels. Deze bijzondere<br />

regels komen bij de bespreking <strong>van</strong> de afzonderlijke soorten zakelijke zekerheden aan bod.<br />

Hier geven we de grondvereisten aan, die hoger (Deel II hoofdstuk II Afdeling E.3.) reeds<br />

voor de eigendomsoverdracht werden aangegeven, en hier worden geconcretiseerd voor<br />

vestiging <strong>van</strong> zakelijke zekerheidsrechten in het algemeen.<br />

1. Vereisten betreffende het voorwerp<br />

Naast de vereisten dat het zakelijk recht dat men wil vestigen door het recht erkend moet zijn<br />

(numerus clausus, zie hierboven), en dat het goed waarop men het wil vestigen moet bestaan<br />

en voldoen ook aan de andere vereisten voor een zakelijk recht (specialiteit, eenheid,<br />

bepaaldheid, zie hierboven), moet het goed ook overdraagbaar zijn (zie de bespreking in het<br />

Deel II hoofdstuk II; en de nuances inzake schuldvorderingen in Deel V (schuldvorderingen)<br />

hoofdstuk I.<br />

2. Vereiste <strong>van</strong> geldige titel<br />

a. De titelvereiste ...<br />

Ook voor de vestiging <strong>van</strong> zekerheidsrechten is ons zakenrecht “causaal”. Er moet een<br />

"geldige titel" zijn, d.i. een onderliggende overeenkomst of andere verbintenis tot vestiging<br />

<strong>van</strong> het zakelijk zekerheidsrecht. Die titel is meestal afkomstig uit een overeenkomst, soms uit<br />

de wet. Ook al dient de vestiging zelf te worden onderscheiden <strong>van</strong> de onderliggende<br />

verbintenis (zie volgende punt onder b.), ze is daar<strong>van</strong> niet “geabstraheerd”: de geldigheid <strong>van</strong><br />

de eerstgenoemde is afhankelijk <strong>van</strong> de geldigheid <strong>van</strong> die onderliggende verbintenis.<br />

De verbintenis tot vestiging kan wel een verbintenis onder tijdsbepaling of voorwaarde zijn<br />

(zo bv. de hypothecaire volmacht).<br />

De vragen die betrekking hebben op de titel als dusdanig worden in het Goederenrecht<br />

besproken voor de overdracht en vestiging in het algemeen en komen in Afdeling C. nader<br />

aan bod voor zekerheidsovereenkomsten.<br />

Indien de zakelijke zekerheid door een derde is gevestigd (zakelijke borg), dan moet er ook<br />

rekening mee worden gehouden dat bij de verbintenis tot vestiging door die zakelijke borg<br />

ook de regels inzake persoonlijke zekerheden spelen.<br />

Bij voorbehouden zekerheden is er geen vestiging en is dus ook niet vereist dat er een<br />

verbintenis tot vestiging is.<br />

294


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Is een andere vereiste dan de vereiste <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> een verzekerde schuld<br />

Dit causaal karakter <strong>van</strong> een pand- of hypotheekvestiging mag niet worden verward met het<br />

afhankelijk (accessoir) karakter <strong>van</strong> die zekerheidsrechten. Dat laatste betekent niet dat er een<br />

geldige verbintenis moet zijn aangegaan om ze te vestigen (dat betreft het causaal karakter),<br />

maar dat er een verbintenis moet zijn tot zekerheid waar<strong>van</strong> het pand- of hypotheekrecht<br />

wordt gevestigd. Die vereiste wordt in Afdeling C. besproken. Het feit dat er een verzekerde<br />

schuld is waaraan het zekerheidsrecht accessoir is, is echter niet voldoende. De titel tot<br />

vestiging <strong>van</strong> het zekerheidsrecht moet daarnaast ook nog een geldige titel zijn, en het bestaan<br />

<strong>van</strong> een schuld betekent natuurlijk nog niet dat er een geldige vestigingstitel is. Zo vereist de<br />

vestiging <strong>van</strong> een pandrecht of een hypotheekrecht dat er een – voorafgaandelijk dan wel<br />

tegelijkertijd tot stand gekomen - geldige verbintenis is tot pand- of hypotheekvestiging,<br />

waar<strong>van</strong> de vestiging de uitvoering vormt.<br />

Deze verwarring heeft aanleiding gegeven tot een arrest <strong>van</strong> het Hof Antwerpen <strong>van</strong> 20<br />

februari 1995 719 . Geïntimeerde "A" had zich, vereenvoudigd gezegd, bij een leningsakte<br />

hoofdelijk en ondeelbaar verbonden tot terugbetaling <strong>van</strong> een lening aan B en daarbij ook een<br />

hypotheek toegezegd op haar onroerend goed. A verkrijgt later de algehele nietigverklaring<br />

<strong>van</strong> haar overeenkomst met de kredietgever (wegens dwaling). Nadat die beslissing in kracht<br />

<strong>van</strong> gewijsde is gegaan, spreekt de kredietverlener A terug aan, ditmaal niet als borg, maar als<br />

hypotheekgever. Het Hof besliste - terecht - dat nu er geen verbintenis meer overblijft <strong>van</strong> A<br />

jegens de kredietmaatschappij om een hypotheek te vestigen (verbintenis die enkel in de<br />

vernietigde overeenkomst werd aangegaan), het hypotheekrecht <strong>van</strong> rechtswege vervalt (door<br />

die vernietiging). Het hypotheekrecht is immers gevestigd in uitvoering <strong>van</strong> een verbintenis<br />

die door de vernietiging met terugwerkende kracht teniet is gegaan. Dat de<br />

hypotheekvestiging formeel geldig is, doet daaraan niet af, nu hypotheekvestiging een causale<br />

rechtshandeling is en de titel voor die vestiging was weggevallen.<br />

3. Vereisten <strong>van</strong> vestigingshandeling en mogelijke vormvereisten (en tijdstip <strong>van</strong> vestiging)<br />

a. De vestiging in enge zin<br />

De vestiging vereist ook de uitvoering <strong>van</strong> die verbintenis, d.i. een “levering” krachtens die<br />

titel. Levering wordt hier niet in de feitelijke zin gebruikt <strong>van</strong> overgave (délivrance,<br />

Lieferung, delivery), maar in de juridische zin (livraison).<br />

De levering geschiedt in beginsel door het akkoord <strong>van</strong> partijen over de totstandkoming <strong>van</strong><br />

het zakelijk recht (en niet alleen over de verbintenis tot vestiging). Men moet dus een<br />

onderscheid maken tussen de onderliggende overeenkomst (de verbintenis tot geven) en de<br />

vestiging in uitvoering daar<strong>van</strong>. Wel is het juist dat beide handelingen in tijd vaak<br />

samenvallen (zie art. 1138 BW voor de verplichting tot geven), maar deze regel is niet<br />

dwingend.<br />

719 AJT 1994-95, 505 noot M.E. STORME “Het causale karakter <strong>van</strong> de hypotheekvestiging, namelijk als<br />

uitvoering <strong>van</strong> een verbintenis tot hypotheekvestiging”.<br />

295


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bovendien gelden er juist bij de vestiging <strong>van</strong> zakelijke zekerheden vaak bijzondere regels en<br />

vereisten die maken dat de zekerheid niet consensueel kan worden gevestigd. In dat geval kan<br />

de loutere consensus nog geen levering inhouden. Bv. een pandrecht kan in beginsel niet<br />

consensueel worden gevestigd; men onderscheidt dus de pandbelofte - bv. in de<br />

kredietovereenkomst – als obligatoire rechtshandeling <strong>van</strong> de pandvestiging als<br />

zakenrechtelijke handeling; of ook hypotheekbelofte <strong>van</strong> de hypotheekvestiging. Gezien deze<br />

bijzondere vormvereisten wordt geoordeeld dat, anders dan bij andere akten <strong>van</strong> levering of<br />

vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten, een rechterlijke beslissing niet als vestigingsakte kan<br />

gelden 720 . De rechter kan wel veroordelen tot buitenbezitstelling c.q. tot het verlijden <strong>van</strong> de<br />

vestigingsakte op straffe <strong>van</strong> een dwangsom.<br />

b. Het ontstaan <strong>van</strong> zekerheidsrechten door voorbehoud<br />

Gaat het om een zekerheidsrecht dat bij vervreemding wordt voorbehouden, dan is het<br />

voldoende dat de vervreemder zich dat recht voorbehoudt bij de levering. Wel zal de<br />

vervreemder niet vermoed worden zich een zekerheidsrecht voor te behouden wanneer dat in<br />

strijd is met de verbintenisrechtelijke verhouding tussen partijen en zal hij omgekeerd<br />

vermoed worden zich dat recht wel voor te behouden bij de levering indien dat bedongen is;<br />

dat laatste verhindert natuurlijk niet dat er voor, bij of na de levering afstand kan worden<br />

gedaan <strong>van</strong> het voorbehouden recht dat men eerder bedongen had.<br />

4. Vereiste beschikkingsbevoegdheid of derdenbescherming<br />

De partij die het zakelijk recht verschaft moet beschikkingsbevoegd zijn, dit is moet m.b.t. die<br />

specifieke beschikking over het goed (bv. inpandgeving, enz.) bevoegd zijn.<br />

Dit werd reeds uitvoerig besproken in het Goederenrecht en Deel II.<br />

De eigenaar is in beginsel niet bevoegd om een recht te verschaffen op een goed dat strijdig is<br />

met een ouder zakelijk recht op datzelfde goed. Is het ouder recht een pandrecht, dan kan de<br />

eigenaar dus wel nog een pandrecht vestigen, doch enkel in tweede rang.<br />

Bij gebreke aan beschikkingsbevoegdheid wordt de derde-verkrijger mits vervulling <strong>van</strong><br />

bepaalde vereisten (waaronder zijn goede trouw) wel beschermd. Deze “derdenbescherming”<br />

wordt in de volgende Delen afzonderlijk besproken per categorie <strong>van</strong> goederen. Ook de<br />

maatstaf <strong>van</strong> de goede trouw (met name wanneer er een onderzoeksplicht is), wordt verder<br />

besproken (zie Deel IV Hoofdstuk I B.4.) (daarbij zal ook opgemerkt worden dat er meestal<br />

geen bescherming is tegen beschikkingsonbevoegdheid die het gevolg is <strong>van</strong> een samenloop<br />

waar<strong>van</strong> men onwetend was). De goede trouw moet zoals gezegd betrekking hebben op het al<br />

dan niet aanwezig zijn <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder om dat soort zakelijk recht te<br />

vestigen.<br />

720 DIRIX & DECORTE, Zekerheidsrechten (2006), nr. 470 in fine p. 318. Vgl. dezelfde vraag betreffende de<br />

hypotheekvestiging.<br />

296


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Regels betreffende de totstandkoming en geldigheid <strong>van</strong> de<br />

onderliggende verbintenisrechtelijke overeenkomst (de<br />

zekerheidsovereenkomst)<br />

De algemene regels inzake de totstandkoming (m.i.v. vertegenwoordiging), geldigheid,<br />

inhoudsbepaling, nakoming en niet-nakoming <strong>van</strong> overeenkomsten worden behandeld in de<br />

handboeken verbintenissenrecht en hier niet uitgewerkt 721 . De regels die <strong>van</strong> bijzonder belang<br />

zijn voor de verbintenis tot het vestigen <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid komen hier wel aan bod.<br />

Bovendien moet, wanneer de zakelijke zekerheid door een derde wordt gevestigd (zakelijke<br />

borg), er ook rekening worden gehouden met de regels inzake persoonlijke zekerheden – zie<br />

het Deel persoonlijke zekerheden (I).<br />

1. Totstandkoming<br />

a. Rechtshandeling<br />

Het kan gaan om een overeenkomst of een eenzijdige rechtshandeling.<br />

b. Vormvereisten aan de toestemming; bewijsregels<br />

Bij sommige zekerheidsovereenkomsten zijn er bijkomende vormvereisten. Deze betreffen<br />

evenwel niet zozeer de obligatoire overeenkomst zelf, maar de vestiging <strong>van</strong> het zakelijk<br />

recht, bv. de authentieke akte vereist voor een hypotheekvestiging, de buitenbezitstelling<br />

vereist voor een inpandgeving. De verbintenis tot inpandgeving of hypotheekvestiging kan<br />

echter vormvrij worden aangegaan. Een uitzondering betreft de verbintenis tot overdracht of<br />

inpandgeving <strong>van</strong> loonvorderingen (zie verder Deel V schuldvorderingen, hoofdstuk II afd.<br />

C).<br />

Anderzijds zien we dat een aantal zakelijke zekerheden juist impliciet voortvloeien uit een<br />

overeenkomst (retentierecht, reclamerecht, voorrecht verkoper, voorrecht vervoerder of<br />

commissionair of hotelhouder of verhuurder) en niet uitdrukkelijk moeten worden bedongen.<br />

Naast deze bijzondere vormvereisten gelden de gemeenrechtelijke bewijsregels, met<br />

beperking <strong>van</strong> de bewijsmiddelen in burgerlijke zaken in tegenstelling tot handelszaken (art.<br />

1314 BW.). Op die regel zijn er wel een aantal uitzonderingen; zo zijn alle bewijsmiddelen<br />

toegestaan voor het bewijs <strong>van</strong> de zakelijke zekerheidsovereenkomsten die onder de WFZ<br />

vallen (d.i. overeenkomsten tot zakelijke zekerheid op effecten op rekeningtegoeden mits er<br />

een buitenbezitstelling is; het toepassingsgebied <strong>van</strong> deze wet wordt in Deel V<br />

(schuldvorderingen) nader besproken), ook al zijn ze niet-commercieel (art. 6 WFZ).<br />

721 Zie onder meer STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht, I p. 15 v.; VAN GERVEN & COVEMAEKER,<br />

Verbintenissenrecht (2006) p. 111 v.<br />

297


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Anders dan bij borgtocht hangt de burgerlijke of commerciële aard <strong>van</strong> de<br />

zekerheidsverbintenis in beginsel af <strong>van</strong> de kwalificatie <strong>van</strong> de gewaarborgde schuld.<br />

c. Bewijs ten aanzien <strong>van</strong> derden.<br />

In burgerlijke zaken moet de dagtekening ten aanzien <strong>van</strong> derden bewezen worden volgens<br />

art. 1328 BW Dit veronderstelt het opmaken <strong>van</strong> een geschrift en de registratie er<strong>van</strong>. In<br />

handelszaken geldt art. 1328 niet. Daar mag de vaste dagtekening <strong>van</strong> een rechtshandeling<br />

met alle rechtsmiddelen worden bewezen.<br />

d. Regels <strong>van</strong> totstandkoming <strong>van</strong> de kaderovereenkomst<br />

Vaak maakt de zekerheidsovereenkomst als een bijzonder beding deel uit <strong>van</strong> een ruimere<br />

overeenkomst, in het bijzonder een kredietovereenkomst. Dan gelden ook de<br />

totstandkomingsvereisten en herroepingsrechten die gelden voor die kredietovereenkomst.<br />

Deze worden nader besproken in het overeenkomstenrecht.<br />

e. Verbintenis tot zekerheidsstelling aangegaan door een vertegenwoordiger<br />

De verbintenis tot zekerheidsstelling kan in beginsel zoals een andere verbintenis door een<br />

lasthebber worden aangegaan krachtens een volmacht. Die lasthebber kan ook de schuldeiser<br />

zelf of een vetrouwenspersoon <strong>van</strong> de schuldeiser zijn. Bv. de volmacht tot<br />

hypotheekvestiging, de volmacht tot inpandgeving. Hier is de onherroepelijkheid een<br />

verbintenis, die de schuldenaar aangaat jegens de schuldeiser - in wiens belang de volmacht<br />

wordt gegeven 722 .<br />

2. (De bepaalbaarheid <strong>van</strong>) het « voorwerp » <strong>van</strong> overeenkomsten tot zakelijke zekerheid<br />

a. Bepaalbaarheid <strong>van</strong> het voorwerp<br />

1° Het primaire voorwerp.<br />

Het primaire of eigenlijke voorwerp <strong>van</strong> een overeenkomst tot vestiging <strong>van</strong> een zakelijke<br />

zekerheid is de verbintenis tot het vestigen <strong>van</strong> een nader bepaalde zakelijke zekerheid op<br />

nader bepaalde goederen. Daartoe moeten de goederen waarop het gevestigd wordt<br />

bepaalbaar zijn op grond <strong>van</strong> de overeenkomst. De vestiging zelf vereist dat het goed ook<br />

daadwerkelijk bepaald is, maar dat betreft dan het zakelijk recht zelf en niet de onderliggende<br />

verbintenis (specialiteits- en bepaaldheidsbeginsel, zie Deel II Hoofdstuk II Afdeling C).<br />

722 Zie voor de nadere regels <strong>van</strong> dit soort volmachten M.E. STORME, "Hoever reikt de regel <strong>van</strong> de<br />

onherroepelijkheid <strong>van</strong> een lastgeving <strong>van</strong> gemeenschappelijk belang - in het bijzonder bij enkele toepassingen<br />

in de notariële praktijk", TNot 1996, 7 v., bijgewerkt in mijn <strong>syllabus</strong> “Vertegenwoordiging, lastgveing,<br />

kwaliteitsrekening”, http://storme.be/ZCR-lastgeving.pdf.<br />

298


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Kan de verbintenis ook betrekking hebben op de vestiging <strong>van</strong> een zekerheid op toekomstige<br />

goederen (NB. Een heel andere vraag dan die naar de mogelijkheid tot vestiging <strong>van</strong> een<br />

zekerheid tot waarborg <strong>van</strong> toekomstige schulden, onder 3° b) besproken) ?<br />

Dit is in beginsel mogelijk mits die goederen voldoende bepaald of bepaalbaar zijn (vgl. art.<br />

1130 BW) Zakenrechtelijk zijn er wel beperkingen aan de mogelijkheid tot daadwerkelijke<br />

vestiging (zie verder Deel II Hoofdstuk II afdeling C 1.a.). Toch rijst ook verbintenisrechtelijk<br />

wel de vraag naar beperkingen aan dergelijke zekerheidsverschaffing, meer bepaald ter<br />

bescherming <strong>van</strong> de schuldenaar zelf tegen overdreven belasting <strong>van</strong> zijn toekomstig<br />

vermogen en ter bescherming <strong>van</strong> de andere (meer bepaald toekomstige) schuldeisers tegen<br />

het op voorhand belasten <strong>van</strong> dit vermogen, zodat het onttrokken wordt aan hun<br />

gemeenschappelijk onderpand en zij minstens de facto geen verhaal meer hebben. Het<br />

bedingen <strong>van</strong> een overdreven zekerheid op toekomstige goederen <strong>van</strong> de schuldenaar kan dan<br />

ook in strijd komen met art. 7 en 8 Hyp.W. Een bijzondere wettelijke regeling hiervoor<br />

vinden we echter alleen voor zekerheidsovereenkomsten gesloten door gehuwden (zie onder<br />

3.e.).<br />

Daarnaast dienen de beperkingen aan de overdraagbaarheid <strong>van</strong> loonvorderingen en<br />

schuldvorderingen op sociale uitkeringen en vergoedingen wellicht ook in die zin te worden<br />

uitgelegd, dat ook de verbintenis tot overdracht of inpandgeving daar<strong>van</strong> nietig is, of liever,<br />

<strong>van</strong> rechtswege wordt beperkt tot het overdraagbaar gedeelte <strong>van</strong> die schuldvorderingen.<br />

2° De verzekerde schuldvordering<br />

Aangezien zakelijke zekerheden “accessoir” zijn aan een verzekerde schuldvordering, wordt<br />

net als bij persoonlijke zekerheden ook bij zakelijke zekerheden de zekerheid begrensd door<br />

het bestaan, de geldigheid, de om<strong>van</strong>g en de modaliteiten <strong>van</strong> de verzekerde schuld of<br />

schulden. De verzekerde schulden kunnen ook de schulden <strong>van</strong> een derde zijn (zakelijke<br />

borgtocht).<br />

3° De bepaling in hoeverre de schuld verzekerd is (dekking)<br />

a) Vragen die ook rijzen bij pand en hypotheek voor een bepaalde schuld<br />

i) Plafonnering<br />

Bij pand en hypotheek moet - anders dan bij borgtocht - in beginsel wel bepaald worden in<br />

welke mate de verzekerde schuldvordering gedekt wordt en moet dit cijfermatig worden<br />

vastgelegd (bepaling <strong>van</strong> een plafond, zie art. 2074 BW c.q. 80 HypW). Wat het pand betreft,<br />

geldt deze vereiste echter enkel voor:<br />

- het uitdrukkelijk conventioneel pandrecht (dus niet voor het retentierecht, en de wettelijke<br />

pandrechten <strong>van</strong> bv. de verhuurder e.d.) in burgerlijke zaken (niet voor pand voor<br />

handelsschulden), en<br />

- voor de loonoverdracht (art. 27 Loonbeschermingswet).<br />

299


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij de verschillende zekerheidsrechten wordt ook aangegeven in welke mate de zekerheid ook<br />

de accessoria <strong>van</strong> de schuld(vordering) dekt.<br />

ii) Wijzigingen in de persoon <strong>van</strong> de schuldeiser of schuldenaar<br />

Gezien het accessoir karakter blijft de zekerheid in beginsel bestaan wanneer de verzekerde<br />

schuld overgaat op een nieuwe schuldeiser.<br />

Het zakelijk zekerheidsrecht blijft in beginsel ook bestaan wanneer de verzekerde schuld<br />

overgaat op een nieuwe schuldenaar.<br />

b) Bijkomende vragen bij pand en hypotheek voor (alle) toekomstige schulden<br />

i) Beginsel: pand en hypotheek voor alle sommen<br />

Het accessoir karakter <strong>van</strong> een zakelijke zekerheidsrecht verhindert niet dat dit ook kan<br />

worden gevestigd tot zekerheid <strong>van</strong> toekomstige schulden. Pand en hypotheek kunnen dus in<br />

beginsel ook gevestigd worden voor toekomstige schulden. Accessoriteit betekent wel dat<br />

verhaal op elk gegeven tijdstip in beginsel slechts kan geschieden voor de op dat tijdstip<br />

bestaande schulden tot zekerheid waar<strong>van</strong> de het zekerheidsrecht is gevestigd. De verzekerde<br />

schulden kunnen ook de schulden <strong>van</strong> een derde zijn (zakelijke borgtocht).<br />

De bepaalbaarheidseis houdt wel in dat op dat tijdstip aan de hand <strong>van</strong> de bepalingen <strong>van</strong> de<br />

zekerheidsovereenkomst moet kunnen worden bepaald welke schulden het zijn tot zekerheid<br />

waar<strong>van</strong> het goed strekt, maar sluit niet uit dat men een zekerheid kan vestigen kan stellen<br />

voor een toekomstige schuld en zelfs niet dat de dekking kan blijven “oplopen” zolang ze<br />

dekking niet is stopgezet.<br />

De eisen die aan de bepaalbaarheid worden gesteld zijn zoals bij persoonlijke zekerheden zeer<br />

soepel: een pand of hypotheek “voor alle sommen” wordt aanvaard en treft alle<br />

schuldvorderingen die op grond <strong>van</strong> de tussen partijen bestaande rechtsverhoudingen kunnen<br />

worden bepaald. Dit staat in ons recht vast sedert het arrest-Mengal, "onder het enkele<br />

voorbehoud dat zij bepaald zijn of kunnen worden bepaald op het tijdstip <strong>van</strong> de<br />

zekerheidstelling" 723 , 724 . Deze opvatting werd ook bekrachtigd door de invoeging (door de<br />

W. 13 april 1995) <strong>van</strong> art. 51bis in de WHK. De wetgever heeft wel terecht een aantal<br />

723 Cass. 28 maart 1974, iz. Mengal, Arr. 1974, 833 = Pas. I 776 = RW 1974-75, 339 noot, m.b.t. een inpandgeving<br />

<strong>van</strong> een handelszaak (inventaris), verwerping voorziening tegen Hof Brussel 25 februari 1972, JT 246 =<br />

BRH 149. Zie ook Hof Brussel 28 juni 1963, vernietigd door Cass. 6 mei 1965, RW 1966-67, 140; Hof Luik 27<br />

maart 1969, vernietigd door Cass. 11 juni 1970, Pas. I 902.<br />

724 Voor de bekrachtiging <strong>van</strong> de geldigheid door de W. 13 april 1995 werd deze reeds verdedigd door E.<br />

DIRIX, "Nieuwe overeenkomsten tot zekerheid", TPR 1990, 323, en A.M. STRANART-THILLY,<br />

"L'hypothèque constituée pour toutes sommes dues ou à devoir par un débiteur à son créancier", RNotB 1979,<br />

(548) 552; terughoudender J. WILLEMEN, "De hypotheek "voor alle schulden" bij kredietverlening", RW 1990-<br />

91, 1158 e.v.<br />

Verder in dezelfde zin na 1995: Kh. Ieper 24 juni 2002, RW 2003-2004, 111; inzake hypotheek Hof Antwerpen<br />

11 maart 1996, RW 1996-97, 446. Zie DIRIX & DECORTE, (2006) nr. 370 p. 241-242.<br />

300


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Pand en hypotheek strekken in beginsel niet tot zekerheid <strong>van</strong> schulden die na het overlijden<br />

<strong>van</strong> de oorspronkelijke schuldenaar worden aangegaan of opgelopen door diens erfgenamen.<br />

iv) Wijzigingen in de persoon <strong>van</strong> de schuldeiser<br />

De vragen die hier rijzen zijn zeer gelijkaardig aan die bij borgtocht voor alle sommen. Zo bv.<br />

zal de zekerheid in beginsel blijven gelden wanneer de verzekerde schuld overgaat op een<br />

andere schuldeiser. Bij opslorping <strong>van</strong> de schuldeiser zal de zekerheid normaal niet gelden<br />

voor de reeds bestaande schulden <strong>van</strong> de opslorpende schuldeiser, doch wel voor de nieuwe<br />

schulden jegens de opslorpende schuldeiser, in zoverre de zakenverhouding met de<br />

schuldeiser wordt voortgezet 730 , al wordt ook daarop vaak een restrictieve interpretatie<br />

toegepast 731 .<br />

Verdwijnt de schuldeiser niet, maar wordt enkel de verzekerde schuldvordering gecedeerd,<br />

dan geldt de zekerheid niet voor andere schulden jegens de cessionaris, maar wel nog voor<br />

andere schulden jegens de cedent. Deze zal wel de cessionaris moeten laten voorgaan (zie<br />

Deel II Hoofdstuk III Afdeling E. 5.b.1°d), uitdrukkelijk in art. 51bis § 3 WHK). Overigens<br />

lijkt te moeten worden aangenomen dat het zekerheidsrecht (bv. de hypotheek) door de<br />

gedeeltelijke cessie wordt opgesplitst in meerdere rechten <strong>van</strong> dezelfde aard, waarbij het recht<br />

<strong>van</strong> de cessionaris voorrang krijgt op het recht <strong>van</strong> de cedent.<br />

b. Gevolg <strong>van</strong> accessoriteit<br />

Dit werd uitgewerkt in hoofdstuk II <strong>van</strong> dit Deel. M.i. is het wel misleidend om de<br />

overeenkomst tot het vestigen <strong>van</strong> de zekerheid accessoir te noemen 732 : het is het<br />

zekerheidsrecht dat accessoir is, niet de overeenkomst: indien er geen verzekerde schuld is, is<br />

de zekerheidsovereenkomst niet onbestaande, alleen zal het zekerheidsrecht niet kunnen<br />

worden uitgeoefend.<br />

c. Accessoriteit mag de zelfstandige geldigheidsvereisten en modaliteiten niet doen vergeten.<br />

Overeenkomsten tot accessoire zekerheden moeten daarnaast ook op zichzelf voldoen aan de<br />

vereisten die gelden voor alle overeenkomsten of voor een overeenkomst <strong>van</strong> die soort (zie<br />

hoger punt 1.). Ze kunnen ook op zichzelf aan modaliteiten onderworpen zijn (voorwaarden<br />

e.d.). Het accessoir karakter doet daar niets aan af.<br />

730 E. DIRIX, Overzicht, TPR 2004, nr. 99; E. DIRIX, “Fusies en zekerheden”, T.Not. 1998, 344-364.<br />

731 Zie voor een inpandgeving voor alle sommen: kh. Ieper 24 juni 2002, RW 2003-2004, 111, Deutsche Bank /<br />

LHSP / Argenta e.a.; het betrof de vraag of een pand handelszaak “voor alle sommen” dat wel telkens werd<br />

verhoogd bij verhoging <strong>van</strong> kredieten, ook de kredieten dekte die na de fusie <strong>van</strong> de pandhouder door de<br />

rechtsopvolger zijn toegekend in het kader <strong>van</strong> een consortiumkrediet (<strong>van</strong> meerdere banken) dat <strong>van</strong> een erg<br />

verschillende aard was en ook een ander stelsel <strong>van</strong> zekerheden inhield (voornamelijk “negatieve zekerheden”,<br />

gepaard met een pari-passu-overeenkomst tussen de banken). Vlg. de rechtbank waren die nieuwe<br />

“wentelkredieten” (revolving credits) niet gedekt door het eerdere pand op handelszaak. Zo ook Hof Gent 10<br />

april 2006 in nr. 2005/AR/506, Dexia t/ LSHP, KBC e.a., DAOR 2006 nr. 78 p. 198 = RW 2006-2007 ...<br />

732 VAN GERVEN & COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, p. 62 en STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht<br />

I, 29 nr. 38, noemen de pandovereenkomst een “bijkomend contract” dat afhankelijk is <strong>van</strong> een hoofdcontract.<br />

Het is veeleer het zekerheidsrecht dat bijkomend is aan de verzekerde schuldvordering.<br />

302


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De rele<strong>van</strong>te wilsgebreken zijn ook hier degene die we in het algemeen verbintenissenrecht<br />

vinden, met name dwaling, bedrog, bedreiging (“geweld”), gekwalificeerde benadeling, en bij<br />

uitzondering de gewone benadeling. Wat de gekwalificeerde benadeling betreft zij eraan<br />

herinnerd dat deze enerzijds een benadeling vereist en anderzijds een misbruik <strong>van</strong><br />

omstandigheden nodig als oorzaak daar<strong>van</strong> (misbruik <strong>van</strong> afhankelijkheid <strong>van</strong> de<br />

zekerheidssteller t.a.v. de hoofdschuldenaar bv.).<br />

2° Nietigheden uit het consumentenrecht<br />

Daarnaast kunnen er in het consumentenrecht bepalingen zijn die het bedingen <strong>van</strong> bepaalde<br />

zekerheden verbieden of aanvechtbaar maken:<br />

- zo is nietig een inpandgeving, bedongen in een overeenkomst <strong>van</strong> consumentenkrediet, <strong>van</strong><br />

een deel of het geheel <strong>van</strong> het geleende kapitaal, of <strong>van</strong> effecten of andere financiële<br />

instrumenten die moeten worden aangekocht met het geleende kapitaal (art. 31 § 2 WCK, in<br />

werking sedert 1 januari 2004 735 );<br />

- zo is het verboden om bij minnelijke invordering <strong>van</strong> schulden <strong>van</strong> een consument een<br />

overdracht <strong>van</strong> schuldvordering te eisen (art. 3 § 2 Wet <strong>van</strong> 20 december 2002 betreffende de<br />

minnelijke invordering <strong>van</strong> schulden <strong>van</strong> de consument).<br />

Daarnaast kunnen bepalingen nietig zijn omdat het onrechtmatige bedingen zijn dan wel een<br />

oneerlijke handelspraktijk uitmaken.<br />

3° Nietigheden uit het huurrecht<br />

De huurwetgeving beperkt het bedingen <strong>van</strong> bepaalde vormen <strong>van</strong> zekerheidsstelling, dit ter<br />

bescherming <strong>van</strong> de (kandidaat-)huurder. Zo bv. beperkt art. 10 Woninghuurwet 736 zeer strikt<br />

de zekerheden in geld die kunnen bedongen worden <strong>van</strong> de huurder 737 ; die beperking geldt<br />

735 Zie meer algemeen over deze bepaling T. VAN DIJCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet –<br />

kritische analyse <strong>van</strong> het vernieuwd “algemeen deel” <strong>van</strong> de WCK”, RW 2003-2004, (681) 699 nr. 58-59.<br />

736 Bijna de volledige rechtsleer is erg kritisch voor deze bepaling zoals herschreven bij Wet <strong>van</strong> 25 april 2007.<br />

Zie o.m. N. BERNARD, “La loi du 25 avril 2007 et les nouvelles dispositions en matière de bail à loyer”, JT<br />

2007, (513) 518 v.<br />

737 Art. 10 § 1 Woninghuurwet bepaalt:<br />

“Indien, behoudens de zekerheden voorzien in artikel 1752 <strong>van</strong> het Burgerlijk Wetboek, de huurder om de<br />

naleving <strong>van</strong> zijn verplichtingen te waarborgen, een <strong>van</strong> de in het volgende lid bepaalde vormen <strong>van</strong><br />

waarborgen verstrekt, mag die niet meer bedragen dan het bedrag dat gelijk is aan 2 of 3 maanden huur,<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de vorm <strong>van</strong> de huurwaarborg.<br />

De in het vorige lid vermelde waarborgen kunnen naar keuze <strong>van</strong> de huurder drie vormen aannemen : ofwel<br />

een geïndividualiseerde rekening op naam <strong>van</strong> de huurder bij een financiële instelling, ofwel een bankwaarborg<br />

die het de huurder mogelijk maakt de waarborg progressief samen te stellen, ofwel een bankwaarborg ten<br />

gevolge <strong>van</strong> een standaardcontract tussen een OCMW en een financiële instelling.<br />

Wanneer de huurder kiest voor een geïndividualiseerde rekening, mag de huurwaarborg niet meer bedragen<br />

dan een bedrag gelijk aan 2 maanden huur (...). Wanneer de huurder kiest voor een bankwaarborg, waarbij hij<br />

zich verbindt die volledig samen te stellen middels constante maandelijkse afbetalingen gedurende de duur <strong>van</strong><br />

de huurovereenkomst, met een maximumduur <strong>van</strong> drie jaar, is deze gelijk aan een bedrag <strong>van</strong> maximaal drie<br />

maanden huur. (...).<br />

Wanneer de huurder kiest voor een bankwaarborg die gelijk is aan een bedrag <strong>van</strong> maximaal drie maanden<br />

huur ten gevolge <strong>van</strong> een standaardcontract tussen een OCMW en een financiële instelling, is het dat OCMW<br />

304


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

niet voor persoonlijke zekerheden en volgens de meeste auteurs evenmin voor andere soorten<br />

zakelijke zekerheden (zoals bv. waardepapieren; een <strong>van</strong> de succesrijke formules is bv. een<br />

verzekeringsbon 738 ).<br />

d. Oorzaakvereiste<br />

Dit roept geen bijkomende vragen op. Bij zekerheidsstelling voor eigen schuld is het<br />

verkrijgen of behouden <strong>van</strong> het krediet de oorzaak. Bij zekerheidsstelling voor andermans<br />

schuld gaat het om een zakelijke borg en gelden ook de vereisten <strong>van</strong> borgstelling (in Deel I.<br />

besproken).<br />

e. Nietigheden ter bescherming <strong>van</strong> derden (gezinsbelang).<br />

Nietigheden ten gunste <strong>van</strong> derden vinden we in ons recht hoofdzakelijk ter bescherming <strong>van</strong><br />

de belangen <strong>van</strong> het gezin tegen handelingen <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de echtgenoten - zie art. 215, 224,<br />

1417-1422 BW, die vnl. betrekking hebben op de gezinswoning en de huisraad daar<strong>van</strong>.<br />

Het betreft meer bepaald de nietigverklaring <strong>van</strong>:<br />

- een vervreemding of hypothekeren <strong>van</strong> de rechten op de voornaamste gezinswoning of een<br />

vervreemding of verpanding <strong>van</strong> de huisraad erin aanwezig, zonder instemming 739 <strong>van</strong> de<br />

andere echtgenoot (art. 215 § 1 j° 224 § 1 I BW),<br />

- schenkingen die de belangen <strong>van</strong> het gezin in gevaar brengen (art. 224 § 1 III BW),<br />

- beschikkingen om niet over goederen <strong>van</strong> de huwelijksgemeenschap (art. 1419 j° 1422, 1°<br />

BW),<br />

- daden <strong>van</strong> beschikking over goederen <strong>van</strong> de huwelijksgemeenschap in het kader <strong>van</strong> een<br />

gezamenlijk beroep (art. 1417, 2 j° 1422, 1° BW), en<br />

- allerlei andere in art. 1418 BW 740 opgesomde daden <strong>van</strong> beschikking betreffende goederen<br />

<strong>van</strong> de huwelijksgemeenschap zonder de toestemming 741 <strong>van</strong> de andere echtgenoot (art. 1422,<br />

1° BW).<br />

Vgl. ook de mogelijke nietigverklaring <strong>van</strong> handelingen verricht in strijd met een<br />

vervreemdingsverbod (art. 224 § 1, 2 j° 223 en 1422, 2° BW) 742 .<br />

dat daar om verzoekt bij de financiële instelling, die de waarborg toestaat ten gunste <strong>van</strong> de verhuurder.”<br />

738 Waarbij de huurder een verzekeringsbon koopt met een vast rendement plus een uitkering in kapitaal in<br />

geval <strong>van</strong> overlijden. Zie http://www.vitrine.be/pictures/popups/popup_huurwaarborg2_nl.html.<br />

739 Instemming die vormvrij kan worden gegeven; de andere echtgenoot moet dus niet optreden in de<br />

authentieke akte of een authentieke volmacht verlenen. Vgl. G. BAETEMAN, "Het primair huwelijksstelsel",<br />

TPR 1978, 230-231; W. PINTENS, F. VANDERMEERSCH & K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het<br />

familiaal vermogensrecht (2002), p. 70 nr. 94; A. CUYPERS, in Notariële facetten <strong>van</strong> het contractenrecht, p.<br />

(191) 197.<br />

740 De bescherming <strong>van</strong> onroerende goederen, die hier wordt gegeven, vervalt wel wanneer het goed in een<br />

vennootschap wordt ondergebracht; de aandelen daarin zijn immers roerend.<br />

741 Het is betwist of de toestemming in bv. een hypotheekvestiging vereist dat de andere echtgenoot optreedt in<br />

de authentieke akte dan wel een authentieke volmacht verleent, dan wel of deze teostemming vormvrij is. In de<br />

eerste zin W. PINTENS, F. VANDERMEERSCH & K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal<br />

vermogensrecht (2002), p. 180 nr. 341; A. VERBEKE, in Actuele ontwikkelingen in de rechtsverhouding tussen<br />

bank en consument, p. 101 nr. 67.<br />

In de tweede zin: F. WERDERFROY, "Het nieuw huwelijksvermogensrecht en de hyptheekwet", T.Not. 1977,<br />

64 v. nr. 25-31; GENIN, Rép. not., nr. 1522-1.<br />

305


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Van deze nietigheid kan afstand worden gedaan na kennisname <strong>van</strong> de handeling. Het recht<br />

op nietigverklaring verjaart verder één jaar na kennisname (zie art. 224 § 2 BW).<br />

De wetgever heeft hier voor een nietigheid gekozen en niet voor een niet-tegenwerpbaarheid<br />

aan de beschermde derden, omdat een niet-tegenwerpbaarheid niet effectief zou zijn : in dat<br />

geval immers blijft de handeling geldig ten aanzien <strong>van</strong> de echtgenoot die ze verricht heeft,<br />

kan ze <strong>van</strong> hem afgedwongen worden, en is de andere echtgenoot of het gezin uiteindelijk<br />

toch het slachtoffer. De nietigheid, die door een derde worden ingeroepen, wordt hier<br />

gecombineerd met een soort “immuniteit” <strong>van</strong> de partij zelf. Doordat het hier om een<br />

nietigheid gaat, geldt de verkrijger niet als een derde-verkrijger ten aanzien <strong>van</strong> dit probleem,<br />

maar als contractspartij, en spelen de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te<br />

goeder trouw niet; er is wel een zelfstandige regeling inzake bescherming <strong>van</strong> derden te<br />

goeder trouw in art. 1422 BW.<br />

f. Mogelijke aansprakelijkheid en nietigheid bij derde-medeplichtigheid<br />

De vestiging <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid kan een overtreding inhouden <strong>van</strong> een verbintenis,<br />

die de zekerheidssteller eerder jegens een andere schuldeiser is aangegaan, om geen<br />

zekerheden toe te kennen. Indien de verkrijger <strong>van</strong> de zakelijke zekerheid desbewust<br />

deelneemt aan die wanprestatie, begaat hij jegens die andere schuldeiser een onrechtmatige<br />

daad. Aangezien verplichtingen om geen zekerheden toe te kennen (zgn. negatieve<br />

zekerheden) in de praktijk gebruikelijk zijn (zeker in kredietovereenkomsten met banken),<br />

dient een schuldeiser die een zakelijke zekerheid bedingt daarop bedacht te zijn 743 .<br />

Wat de sanctie betreft: m.i. maakt dit de overeenkomst tot vestiging <strong>van</strong> een zekerheid of die<br />

vestiging zelf wel niet ongeldig, maar verplicht dit tot herstel <strong>van</strong> de schade. Volgens een<br />

betwistbare rechtspraak <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie 744 , kan evenwel ook de nietigheid <strong>van</strong> de<br />

strijdige rechtshandeling worden uitgesproken om zo het herstel in natura mogelijk te maken.<br />

4. Niet-tegenwerpelijkheid aan andere schuldeisers; specifieke regels betreffende de verdachte<br />

periode.<br />

Bij elke vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten, maar in het bijzonder bij de vestiging <strong>van</strong><br />

zekerheidsrechten, spelen ook de regels inzake aanvechting (niet-tegenwerpelijkheid) <strong>van</strong><br />

handelingen in strijd met de belangen <strong>van</strong> de schuldeisers. Zij werden in Deel II Hst. III Afd.<br />

D. uitvoeriger besproken. We herinneren nog even aan hun belang bij zakelijke zekerheden in<br />

het bijzonder.<br />

a. De gemeenrechtelijke pauliana.<br />

742 Daar gaat het m.i. intrinsiek niet zozeer om een nietigverklaring, maar veeleer om de uitwerking <strong>van</strong> een<br />

beschikkingsonbevoegdheid, die bovendien aan publicatie (overschrijving) is onderworpen.<br />

743 Vgl. F. DIERCKX, Bank & Fin 1987, 149.<br />

744 Cass. 27 april 2006, RW 2009-2010, 236.<br />

306


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het gaat om regels die gelden voor alle onverplichte rechtshandelingen, maar die bij<br />

zekerheden een bijzonder belang hebben. Bij handelingen onder bezwarende titel is<br />

medeplichtigheid <strong>van</strong> de wederpartij vereist, bij handelingen om niet volstaat het bedrieglijk<br />

inzicht <strong>van</strong> de schuldenaar alleen.<br />

b. Uitbreiding bij handelingen tijdens de verdachte periode voor faillissement.<br />

Bij deze bepalingen vinden we een specifieke regel voor “bedongen” zakelijke<br />

zekerheidsrechten in 17, 3° FaillW, in Deel II hoofdstuk III Afd. D.5. besproken.<br />

Wel geldig tijdens de verdachte periode zijn 1° zakelijke subrogatie en 2° pandwisseling:<br />

1° Bij zakelijke subrogatie blijft de zekerheid gehandhaafd op een ver<strong>van</strong>gende zaak, er komt<br />

dus geen nieuwe zekerheid; daartoe moet er een causaal verband zijn tussen het wegvallen<br />

<strong>van</strong> het recht op de ene zaak en de ver<strong>van</strong>ging er<strong>van</strong>.<br />

2° Gaat het om ver<strong>van</strong>gbare zaken <strong>van</strong> eenzelfde aard, dan kan de zekerheid zelfs zonder dit<br />

causaal verband bewaard blijven tot beloop <strong>van</strong> de kleinste hoeveelheid <strong>van</strong> die zaken die<br />

continu aanwezig is gebleven ("lowest intermediate balance rule"), en dit zonder dat er <strong>van</strong><br />

een “nieuwe” zekerheid sprake is (<strong>van</strong> belang indien de pandwisseling doorgaat tijdens de<br />

verdachte periode); tot beloop daar<strong>van</strong> blijft de zekerheid bestaan op het “wisselpand”.<br />

Wel geldt 17, 3° enkel voor bedongen zekerheden, niet voor diegene die <strong>van</strong> rechtswege<br />

ontstaan (wettelijke pandrechten of voorrechten), al zijn die laatste veelal ook “contractueel”<br />

in een ruimere zin. De bepaling geldt ook niet voor overeenkomsten tot schuldvergelijking.<br />

Verder is er art. 17, 1° HypW (handelingen om niet tijdens verdachte periode) – rele<strong>van</strong>t voor<br />

de zakelijke borg.<br />

Verder bepaalt art. 19 FaillW de niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> laattijdige verplichte<br />

rechtshandelingen verdachte periode. Zo kan een inschrijving voor reeds meer dan 15 dagen<br />

eerder gevestigde zekerheden facultatief niet-tegenwerpelijk worden verklaard.<br />

NB. De niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> vestiging <strong>van</strong> zekerheden wanneer niet vóór beslag of<br />

samenloop aan de publiciteitsvereisten is voldaan is een zuiver zakenrechtelijke vraag. Zie de<br />

bespreking bij de verschillende categorieën <strong>van</strong> goederen.<br />

c. Niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> rechtshandelingen <strong>van</strong> de gefailleerde na faillissement<br />

Art. 16 FaillW., eerder besproken in Deel II hoofdstuk V afdeling B.<br />

5. Gevolgen <strong>van</strong> het causaal karakter <strong>van</strong> de vestiging<br />

Aangezien de vestiging <strong>van</strong> zakelijke zekerheden causaal is en niet abstract, is ze afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de geldigheid <strong>van</strong> de onderliggende verbintenis tot vestiging (niet te verwarren met de<br />

verzekerde schuld). Wordt de overeenkomst nietig verklaard, dan is er geen vestiging. Wordt<br />

de overeenkomst ontbonden ex tunc, dan vervalt ook de vestiging. De persoon ten gunste <strong>van</strong><br />

wie het zakelijk recht gevestigd werd, wordt geacht dat nooit te hebben verkregen.<br />

307


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK IV. Verbintenisrechtelijke verhouding tussen<br />

zekerheidsgever en schuldeiser.<br />

Minstens wanneer de zekerheid voortvloeit uit een zekerheidsovereenkomst tussen<br />

zekerheidsgever en schuldeiser, vloeien uit die overeenkomst rechten en plichten voort voor<br />

de betrokken partijen. Op de eerste plaats natuurlijk de verbintenis tot het vestigen <strong>van</strong> de<br />

zekerheid.<br />

Evenwel zijn er ook aanvullende verplichtingen en beperkende werkingen die voortvloeien uit<br />

het verbod <strong>van</strong> rechtsmisbruik c.q. de eisen <strong>van</strong> de goede trouw.<br />

We bespreken de belangrijkste algemeen geldende aspecten. Het gaat hier wel:<br />

- enkel over de verplichting tot zekerheidsstelling en de daarmee verbonden verplichtingen,<br />

alsmede de verplichtingen die uit het zekerheidsrecht zelf voortvloeien;<br />

- dus niet over de rechten en plichten betreffende de verzekerde schuldvordering (de<br />

verbintenis tot zekerheid waar<strong>van</strong> zekerheid wordt gesteld en de daarmee samenhangende<br />

rechten en plichten. Daarvoor raadplege men de handboeken verbintenissenrecht en<br />

bijzondere overeenkomsten, in het bijzonder betreffende de lening en de verschillende soorten<br />

kredietovereenkomsten (waaronder bv. ook consumentenkrediet, hypothecair krediet, enz.)).<br />

AFDELING A. Betreffende de verplichting tot zekerheidsstelling c.q. het recht<br />

op de beloofde zekerheidsstelling<br />

De verbintenis tot het vestigen <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid is een verbintenis tot geven, die<br />

onder meer beheerst wordt door de algemene regels betreffende verbintenissen tot geven.<br />

1. Voorwerp en modaliteiten<br />

De verbintenis tot zekerheidsstelling kan uit de wet voortvloeien of uit een rechtshandeling<br />

(meestal bedongen in een overeenkomst). Voor een contractuele verbintenis gelden de in het<br />

vorige hoofdstuk besproken normale regels inzake totstandkoming, nietigheden, e.d.m.<br />

Deze verbintenis kan ofwel zuiver en eenvoudig zijn, ofwel voorwaardelijk. In het laatste<br />

geval dient de belofte maar te worden uitgevoerd c.q. kan de schuldeiser de vestiging maar<br />

eisen wanneer de opschortende voorwaarde vervuld is (eveniente conditione). Een<br />

opschortende voorwaarde kan bv. zijn:<br />

bepaalde feiten betreffende de solvabiliteit <strong>van</strong> de schuldenaar;<br />

de overschrijding <strong>van</strong> bepaalde kredietgrenzen;<br />

de waardevermindering <strong>van</strong> de bestaande zekerheden (aanvulling door zgn. margezekerheden);<br />

de niet-nakoming <strong>van</strong> een betalingsverplichting;<br />

de niet-nakoming <strong>van</strong> een negatieve zekerheid.<br />

308


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De belofte zal dan nader specificeren op welke zekerheden de schuldeiser in dat geval recht<br />

heeft. Bij een beding <strong>van</strong> negatieve zekerheid wordt meestal bepaald dat de schuldeiser recht<br />

heeft op een gelijke 745 en/of een gelijkwaardige 746 zekerheid als diegene die aan enige andere<br />

schuldeiser wordt toegezegd. De verbintenis kan ook zo verwoord worden dat ze alternatief is<br />

(d.w.z. dat de ene dan wel de andere partij een zekere keuze heeft om te bepalen welke<br />

zekerheid precies moet worden gesteld in uitvoering <strong>van</strong> de verbintenis 747 ).<br />

Het is ook mogelijk dat aan de schuldeiser een (onherroepelijke) volmacht wordt gegeven om<br />

de zakelijke zekerheid mede in naam <strong>van</strong> de schuldenaar te vestigen. De bekendste toepassing<br />

hier<strong>van</strong> is de hypothecaire volmacht. De schuldeiser kan door de uitoefening <strong>van</strong> de aan hem<br />

gegeven volmacht (of door de medewerking <strong>van</strong> de derde aan wie de volmacht is gegeven)<br />

het zekerheidsrecht doen ontstaan - bv. de akte <strong>van</strong> hypotheekvestiging verlijden.<br />

Indien zulks niet bedongen is, is de lasthebber niet verplicht om de lastgever voorafgaandelijk<br />

kennis te geven <strong>van</strong> het voornemen om de volmacht uit te oefenen (en dus de hypotheek te<br />

vestigen) 748 ; hij is evenmin verplicht de uitoefening <strong>van</strong> die volmacht te motiveren, en mag ze<br />

gebruiken zodra zijn rechten ten opzichte <strong>van</strong> andere schuldeisers in het gedrang zouden<br />

kunnen komen 749 . Er is enkel de gemeenrechtelijke grens <strong>van</strong> het (zeldzame)<br />

rechtsmisbruik 750 .<br />

Wanneer de verplichting tot zekerheidsstelling uit de wet voortvloeit, is het de wet die bepaalt<br />

aan welke maatstaven de zekerheid moet voldoen (zie in het algemeen art. 2040-2041 BW).<br />

Het kan ook gaan om een verplichting die de wet impliceert in een contract, bv. de<br />

verplichting voor de huurder om het gehuurde goed voldoende te bemeubelen dan wel een<br />

alternatieve zekerheid te stellen (art. 1752 BW, zie Deel IV).<br />

Een ernstige tekortkoming aan de verplichting tot zekerheidsverschaffing kan een grond voor<br />

ontbinding <strong>van</strong> de overeenkomst opleveren.<br />

2. Uitvoering <strong>van</strong> de verbintenis tot geven<br />

745 En. equal and rateable security: een zekerheid die in alle opzichten gelijk is.<br />

746 En. equivalent security.<br />

747 Zie DE BIE, J. Falc. 1991-92, 349. Volgens art. 1190 BW berust de keuze in beginsel bij de schuldenaar,<br />

behoudens andersluidend beding of uitzonderingen.<br />

748 Cass. 23 maart 2006, RW 2006-2007, 874 n. A. VAN OEVELEN "De interpretatie te goeder trouw <strong>van</strong><br />

overeenkomsten en de toepassing er<strong>van</strong> op de omzetting <strong>van</strong> een hypothecaire volmacht". Eerder in die zin Hof<br />

Brussel 30 september 2003, RW 2004-2005, 675; kg Brussel 9 november 1999, RW 1999-2000, 1379; A.<br />

CUYPERS, Comm. Voorrechten en Hypotheken, "Art. 76 Hyp.W.", nr. 74-75; J.P. BUYLE & M.<br />

DELIERNEUX, n. onder Rb. Brussel 20 februari 2004, TBH 2006, 97-98. In dezelfde zin Kh. Brussel 29 juni<br />

2007, RW 2007-2008, 1596: de uitoefening is bovendien ook geen misbruik indien er een gevaar bestaat dat de<br />

schuldenaar op het goed andere zekerheden zou vestigen; Hof Brussel 8 april 2008, RW 2008-2009, 1194=<br />

RABG 2009, 1044 n. S. BLOMMAERT & D. VEESTRAETEN "Rechtsmisbruik nij de uitoefening <strong>van</strong> een<br />

hypothecair mandaat".<br />

749 Hof Brussel 30 september 2003, RW 2004-2005, 674.<br />

750 Bv. Hof Antwerpen 30 juni 1997, TBBR 1999, 81; Rb. Brussel 20 februari 2004, TBH 2006, 91 v., n. J.P.<br />

BUYLE & M. DELIERNEUX. In concreto verworpen in Kh. Antwerpen 25 oktober 2005, T.Not. 2006, 224.<br />

309


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Deze werd hoger (Hoofdstuk III Afdeling B. 3.) reeds besproken <strong>van</strong>uit zakenrechtelijk<br />

perspectief: de uitvoering vormt immers de levering <strong>van</strong> het goed c.q. de vestiging <strong>van</strong> het<br />

zakelijk recht erop.<br />

Bij niet-uitvoering kan de schuldenaar veroordeeld worden tot uitvoering in natura, desnoods<br />

op straffe <strong>van</strong> een dwangsom. Indien de uitvoering geen andere handeling vereist dan de<br />

toestemming <strong>van</strong> de schuldenaar, kan het veroordelend vonnis bepalen dat het zelfs als<br />

toestemming geldt.<br />

Heeft de schuldenaar een volmacht gegeven tot het vestigen <strong>van</strong> de zekerheid, dan kan deze<br />

gevestigd worden zonder de verdere medewerking <strong>van</strong> de schuldenaar, door de uitoefening<br />

<strong>van</strong> die volmacht.<br />

3. Aanvullende verplichtingen<br />

De verbintenis tot het vestigen <strong>van</strong> een zakelijke zekerheid leidt ook tot een aantal<br />

aanvullende verplichtingen.<br />

Zo zal er een vrijwaringsverplichting zijn. De verplichting een zekerheid te vestigen<br />

impliceert op de eerste plaats dat de belover zelf geen handelingen stelt die met de vestiging<br />

in strijd zijn (zoals een strijdige zekerheid vestigen ten gunste <strong>van</strong> een andere schuldeiser).<br />

Daarnaast kunnen andere verplichtingen bedongen zijn. Zo de zekerheidsgever in het bezit<br />

blijft <strong>van</strong> het onderpand, kan er bv. een onderhouds- en /of verzekeringsplicht bedongen zijn.<br />

Ook hier gaat het om loutere verbintenissen, wat maakt dat zij in beginsel niet bindend zijn<br />

voor rechtsopvolgers onder bijzondere titel (wanneer de eigendom <strong>van</strong> het onderpand<br />

overgaat op een derde).<br />

4. De verplichting de zekerheid niet te verminderen.<br />

Deze vinden we onrechtstreeks in het BW: art. 1188 BW bepaalt namelijk dat de verzekerde<br />

schuldvordering vervroegd opeisbaar wordt (verval <strong>van</strong> tijdsbepaling) indien de schuldenaar<br />

door zijn toedoen de gestelde zekerheid vermindert.<br />

310


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Betreffende de (uitoefening <strong>van</strong> de) gevestigde zekerheid<br />

1. Wijze <strong>van</strong> uitoefening <strong>van</strong> het zekerheidsrecht<br />

a. Misbruik t.a.v. de schuldenaar<br />

Deze vraag werd hoger reeds besproken in samenhang met het verhaalsrecht <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser in het algemeen (Deel II Hoofdstuk V Adeling D. 7.). Anders dan de borgtocht<br />

(“voorrecht <strong>van</strong> uitwinning”) zijn conventionele zakelijke zekerheden niet reeds in beginsel<br />

« subsidiair ». Het is niet zo dat men een zakelijke zekerheid maar kan uitwinnen nadat men<br />

eerst andere verhaalsmogelijkheden heeft uitgeput (zo is de hypotheekhouder integendeel<br />

zelfs in beginsel verplicht om eerst het gehypothekeerde goed uit te winnen, art. 1563 GerW;<br />

zijn er meerdere gehypothekeerde goederen, dan heeft hij wel de keuze 751 ).<br />

Wel kan het gebruiken <strong>van</strong> een bepaalde zakelijke zekerheid onder omstandigheden<br />

rechtsmisbruik vormen, en kunnen bij de uitoefening er<strong>van</strong> fouten worden begaan (zie Deel II<br />

hoofdstuk III afdeling D punt 7) 752 en sommige mogelijke voorbeelden bij de bespreking <strong>van</strong><br />

verschillende soorten zekerheden 753 ).<br />

b. Misbruik jegens een eigenaar <strong>van</strong> of oudere gerechtigde op het zekerheidsgoed<br />

In bepaalde gevallen vindt men ook als regel dat het een misbruik zou vormen om eerst<br />

goederen uit te winnen die geen eigendom zijn <strong>van</strong> de schuldenaar, ook al heeft men daarop<br />

een zekerheid. Dat er een zekerheid rust op een goed dat aan een derde toebehoort, kan zo het<br />

gevolg zijn <strong>van</strong> een zakelijke borgstelling, <strong>van</strong> een volgrecht <strong>van</strong> de pand- of<br />

hypotheekhouder, of <strong>van</strong> de derdenbescherming <strong>van</strong> de verkrijger <strong>van</strong> de zekerheid te goeder<br />

trouw. In het eerste geval is er geen reden om de uitoefening <strong>van</strong> de zekerheidsrechten <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser beperkingen aan te brengen, in het derde geval wel, in het tweede geval soms ook.<br />

Meer bepaald in de laatste situatie vindt men wel de regel dat de schuldeiser eerst goederen<br />

moet uitwinnen die daadwerkelijk aan zijn schuldenaar toebehoren, tenzij het voor de<br />

schuldeiser bezwarender zou zijn dat te doen. Een klassieke toepassing <strong>van</strong> deze regel vinden<br />

we bij de uitoefening <strong>van</strong> het pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder op de stofferende goederen - bv.<br />

de uitwinning door de verhuurder <strong>van</strong> een zaak die zich in het verhuurde goed bevindt maar<br />

eigendom is <strong>van</strong> een derde (zie over het pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder Deel IV hoofdstuk V).<br />

Men past de regel ook wel toe op goederen die door de huurder verkocht zouden zijn aan<br />

derden, maar nog niet geleverd; geen aanleiding tot toepassing bestaat er bij gehypothekeerde<br />

goederen die vervolgens verkocht worden aan een derde (die wordt immers geacht het goed<br />

als gehypothekeerd te hebben gekocht).<br />

751 Hof Brussel 19 september 2001, RW 2002-2003, 1468.<br />

752 Zie E. DIRIX, in Liber amicorum Lucien Simont, (371) 376 v.<br />

753 Zie bv. de discussie in verband met de (roekeloze) uitoefening <strong>van</strong> de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de<br />

onderaannemer; of nog in verband met de abusieve uitoefening <strong>van</strong> een pandrecht op schuldvorderingen.<br />

311


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Misbruik t.a.v. andere schuldeisers <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

In die (zeldzame) gevallen waarin de wet een bepaalde volgorde <strong>van</strong> uitwinning bepaalt, is<br />

betwist of een afwijking daar<strong>van</strong> - afwijking die geldig kan worden bedongen tussen<br />

schuldeiser en schuldenaar (bv. een afwijken <strong>van</strong> art. 1563 I GerW, wat in beginsel kan 754 ) -<br />

tegenwerpelijk is aan de andere schuldeisers 755 .<br />

E. Dirix bespreekt de vraag of een schuldeiser die een andere schuldeiser benadeelt door eerst goederen uit te<br />

winnen waarop die andere een zekerheid in lagere rang heeft, terwijl de eerste ook beschikt over voldoende<br />

zekerheden op andere goederen, waar er geen lager gerangschikte zekerheid is 756 ; onder strikte vereisten zou<br />

volgens hem aan die lager gerangschikte schuldeiser een soort “voorrecht <strong>van</strong> uitwinning” jegens de hoger<br />

gerangschikte kunnen worden toegekend (in andere gevallen kan de lager gerangschikte dit zelf bewerkstelligen<br />

door de hogere uit te betalen en aldus gesubrogeerd te zijn in diens rechten).<br />

2. Gevolgen <strong>van</strong> de accessoriteit / vrijgaveplicht<br />

De gevolgen <strong>van</strong> de accessoriteit werden hoger (Hoofdstuk II punt 1.) reeds algemeen<br />

besproken. In samenhang met de eisen <strong>van</strong> de goede trouw kan hieruit een vrijgaveplicht<br />

volgen.<br />

a. Vrijgaveplicht algemeen<br />

In beginsel vervalt de zekerheid wanneer de verzekerde schuld volledig is tenietgegaan (door<br />

betaling of anderszins):<br />

- is de zekerheid daadwerkelijk accessoir, dan vervalt ze automatisch bij het tenietgaan <strong>van</strong><br />

alle verzekerde schuld(vordering)en;<br />

- zoniet (bv. een borgsom) moet de schuldeiser de zekerheid op dat ogenblik vrijgeven<br />

(vrijgaveplicht, Dui. Freigabepflicht).<br />

Naargelang de aard <strong>van</strong> de verzekerde verbintenis is dit bij de betaling <strong>van</strong> een schuld, het<br />

verstrijken <strong>van</strong> een waarborgtermijn gedurende dewelke de vrijwarings- of herstellingsplicht<br />

geldt tot zekerheid waar<strong>van</strong> de zekerheid strekt, enz. Is de dekking niet beperkt tot bepaalde<br />

schulden of tot schulden ontstaan tijdens een bepaalde termijn, dan kan ze op elk ogenblik<br />

voor de toekomst worden opgezegd (vgl. de bespreking bij de borgtocht in Deel I).<br />

Voor bepaalde types overeenkomsten bestaan er nadere wettelijke regels, in het bijzonder<br />

wanneer de wet zelf een borgsom of vergelijkbare zekerheidsstelling oplegt (bv. in de Wet<br />

Koop toekomstige woningen (wet-Breyne 9 juli 1971)), of andere gevallen waarin het<br />

zekerheidsgoed aan een derde in bewaring is gegeven (bv. de derde-pandhouder).<br />

754 Cass. 3 mei 1985, Arr. 1984-85, 1192 concl. KRINGS = Pas. 1985 I, 1084 = RW 1985-86, 175 = T.Not.<br />

1985, 133 = RGEN 1985 nr. 23.222; DIRIX & BROECKX, APR Beslag nr. 834.<br />

755 Niet tegenwerpelijk volgens F. ’T KINT, Sûretés (2004) nr. 69 met verw.; tegenwerpelijk volgens E. DIRIX,<br />

in Liber amicorum Lucien Simont 2002, (371) 381.<br />

756 Marshalling of securities, besproken door E. DIRIX, in Liber amicorum Lucien Simont, (371) 376 v.<br />

312


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Soms is er een termijn bepaald waarna de zekerheid moet worden vrijgegeven ongeacht of de<br />

verzekerde schuld voldaan is of niet.<br />

b. Übersicherung en vrijgaveplicht.<br />

Zekerheidsstelling mag niet zo verregaand zijn dat de schuldenaar de facto<br />

handelingsonbekwaam wordt, of althans het bestuur over zijn vermogen omzeggens volledig<br />

verliest. Indien dit het geval is, zal de schuldenaar verplicht zijn overmatige zekerheden vrij te<br />

geven of althans in te stemmen met normale beschikkingen door de schuldenaar. De Duitse<br />

rechtspraak is een stuk strenger en geeft de zekerheidsgever een recht op vrijgave zolang de<br />

geschatte executie-opbrengst <strong>van</strong> het onderpand meer bedraagt dan 150% <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuld 757 . De Staats-Nederlandse rechtsleer betoogt dat uit de eisen <strong>van</strong> de goede trouw<br />

hetzelfde geldt naar Nederlands recht 758 .<br />

Wel is het zo dat zakelijke zekerheden in ons recht in beginsel “ondeelbaar” zijn, d.w.z. dat de<br />

gehele zaak onderpand is <strong>van</strong> de gehele schuld. Ook wanneer de schuld zelf verdeeld wordt<br />

door bv. erfopvolging, blijft de zaak, en dit ook na toebedeling er<strong>van</strong> aan één <strong>van</strong> de<br />

erfgenamen 759 , onderpand voor de gehele schuld (ook al is die erfgenaam maar tot een deel<br />

<strong>van</strong> de schuld gehouden).<br />

Zijn er echter meerdere goederen waarop een zekerheid is gevestigd, dan kan ook bij ons een<br />

vrijgaveplicht gelden bij overdreven zekerheid (c.q. een verbod om tot effectieve vestiging of<br />

inschrijving <strong>van</strong> het zekerheidsrecht over te gaan). Toepassingen <strong>van</strong> deze algemene gedachte<br />

vinden we in het bijzonder bij bepaalde zekerheden verderop (bv. het retentierecht<br />

(proportionaliteitseis), de inschrijving <strong>van</strong> een wettelijke hypotheek (id.), e.d.m.).<br />

Ook gelden er een aantal dwingende bepalingen die de schuldenaar de mogelijkheid geven om vrijgave te<br />

bekomen <strong>van</strong> een deel <strong>van</strong> de zekerheden, wanneer de waarde er<strong>van</strong> hoger ligt dan de verzekerde<br />

schuldvorderingen; een bijzonder geval daar<strong>van</strong> is de zuiveringsprocedure bij hypotheken (art. 110 v. HypW). Er<br />

is in ons recht geen algemene regel dat men de vrijgave <strong>van</strong> zekerheden kan bekomen door het verschuldigde<br />

bedrag te kantonneren (wel kan men een gelegd beslag op die wijze opheffen, doch daardoor wordt alleen de<br />

uitoefening <strong>van</strong> het zekerheidsrecht gestopt), doch de rechter zou de vrijgave kunnen bevelen in geval <strong>van</strong><br />

rechtsmisbruik 760 .<br />

3. Samenwerkings- en informatieplichten<br />

Zoals in alle overeenkomsten gelden er ook samenwerkingsplichten (aanvullende werking <strong>van</strong><br />

de goede trouw). Deze kan ook tot informatieplichten leiden. Zo heeft de zekerheidsgeverschuldenaar<br />

het recht te weten hoe groot de verzekerde schuld is (althans de schuld die de<br />

757 Duits BGH 6 maart 1997, (Duits) NJW 1997, 1570; BGH 27 november 1997, NJW 1998, 671.<br />

758 J. BEUVING en R.TJITTES, “Het tegengaan <strong>van</strong> een overmaat aan zekerheden”, NJB 1998, 1547-1552; N.<br />

VAN DEN HEUVEL, “Zekerheid in redelijke verhoudingen”, WPNR 2001, 918-925.<br />

759 Voordien immers maakt ze deel uit <strong>van</strong> de nalatenschap, en behoort ze aldus nog tot het gemeenschappelijk<br />

onderpand <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> de erflater.<br />

760 In het Duitse recht is de schuldeiser verplicht zekerheden vrij te geven voor zover de waarde er<strong>van</strong> die <strong>van</strong><br />

de verzekerde schuldvorderingen met leer dan 20 % te boven gaat - zie BGH, NJW 1985, 1836.<br />

313


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeiser beweert te hebben). Bij een hypotheek voor toekomstige schuld(vordering)en<br />

bepaalt de Wet uitdrukkelijk dat wie de hypotheek opzegt, kan eisen dat de schuldeiser hem<br />

schriftelijk de inventaris meedeelt <strong>van</strong> de schuldvorderingen die nog gewaarborgd zijn op het<br />

einde <strong>van</strong> de opzeggingstermijn (art. 51bis § 2, III Wet hypothecair krediet).<br />

Voor de zakelijke borg, zie de bespreking bij borgtocht in Deel I.<br />

4. Zorgplicht ten aanzien <strong>van</strong> het onderpand; teruggaveplicht<br />

Verplichtingen ten aanzien <strong>van</strong> het onderpand zelf ontstaan in hoofde <strong>van</strong> de ene dan wel een<br />

andere partij naargelang de vorm <strong>van</strong> de zekerheidsvestiging, en in het bijzonder naargelang<br />

de goederen in de macht worden gebracht <strong>van</strong> de schuldeiser dan wel in de macht blijven <strong>van</strong><br />

de schuldenaar (zie i.h.b. de bespreking bij vuistpand en bij registerpand in Deel III). Bij<br />

vuistpand bestaat er een zorgplicht <strong>van</strong> de pandhouder volgens de regels <strong>van</strong> de<br />

bewaargeving, tenzij de zaak in het bezit is <strong>van</strong> een met de pandgever overeengekomen derde<br />

(op wie dan de zorgplicht rust) (is de zaak in het bezit <strong>van</strong> iemand die deze voor de<br />

pandhouder houdt, blijft de pandhouder aansprakelijk jegens de pandgever volgens de regels<br />

<strong>van</strong> bewaarneming).<br />

De zorgplicht bestaat niet wanneer de schuldeiser volwaardig eigenaar wordt <strong>van</strong> de zaak, zij<br />

het dat er dan wel andere verplichtingen kunnen gelden (zie met name de verplichtingen <strong>van</strong><br />

de verhuurder bij leasing en sale & leaseback; zie ook de verantwoordingsplicht betreffende<br />

de uit het goed gehaalde voordelen). Wanneer de eigendom door de schuldenaar aan de<br />

schuldeiser werd overgedragen, zal er vaak in beginsel een teruggaveplicht bestaan, en tenzij<br />

de goederen door partijen als ver<strong>van</strong>gbaar worden beschouwd, een verplichting om de<br />

goederen te bewaren en intussen niet te vervreemden 761 .<br />

5. Verrijkingsverbod en verantwoordingsplicht na uitoefening <strong>van</strong> het recht<br />

Hoger (Deel II hoofdstuk III Afdeling D. 7.) bespraken we reeds in het algemeen het<br />

verrijkingsverbod voor de verhaal nemende schuldeiser. Dit geldt ook bij zakelijke<br />

zekerheden, zij het dat de regels verschillen naargelang de aard <strong>van</strong> de zekerheid.<br />

Bij accessoire zekerheden volgt uit het accessoir karakter dat de zekerheid niet verder reikt<br />

dan de erdoor verzekerde schuld(vordering). Dit zien we bv. bij pandrecht en hypotheek, maar<br />

ook bij eigendomsvoorbehoud (zie de bespreking in Deel III hoofdstuk III).<br />

Ook bij niet-accessoire zekerheidsrechten gelden bepaalde regels tegen verrijking <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser (toepassingen <strong>van</strong> de beperkende werking <strong>van</strong> het leerstuk <strong>van</strong> de ongegronde<br />

verrijking). Zij komen verderop ter sprake, bv.:<br />

- de zekerheidseigendom (vnl. bij soortgoederen, waaronder een som (chartaal) geld<br />

(borgsom); alsook de zekerheidscessie);<br />

- niet accessoir is ook het eigendomsrecht op een rekeningtegoed dat men verkrijgt door de<br />

761 Voor de voorwaarden waaronder zo'n conventioneel vervreemdingsverbod geldig is, zie de bespreking in<br />

Deel I.<br />

314


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

overschrijving <strong>van</strong> giraal geld ten titel <strong>van</strong> zekerheid;<br />

- het eigendomsrecht dat de verkoper herkrijgt na ontbinding <strong>van</strong> de verkoop; in dat geval<br />

gelden wel de regels voor teruggave <strong>van</strong> prestaties na ontbinding;<br />

- het eigendomsrecht <strong>van</strong> de verhuurder; wanneer het een financieringshuur is aan een<br />

consument gelden wel de regels <strong>van</strong> art. 54 WCK; ook buiten die wet verplicht de rechtspraak<br />

op grond <strong>van</strong> het verrijkingsverbod in beginsel om de (meer)waarde <strong>van</strong> de gerecupereerde<br />

zaak in mindering te brengen <strong>van</strong> de schuld (bv. Cass. 8 november 2002) 762 .<br />

Het verrijkingsverbod blijkt volgens de rechtspraak minder ver te gaan wanneer het om een<br />

geldsom gaat; behoudens andersluidende overeenkomst of wetsbepalingen is de schuldeiser<br />

geen interest verschuldigd op de geldsom die hij tot zekerheid heeft verkregen 763 . Een<br />

andersluidende wetsbepaling vinden we bv. voor de huurwaarborg bij huur die onder de<br />

Woninghuurwet valt 764 .<br />

762 Cass. 8 november 2002, RW 2003-2004, 1459 noot A. <strong>van</strong> OEVELEN, “Schadebedingen in<br />

leasingovereenkomsten en de zekerheidsfunctie <strong>van</strong> het eigendomsrecht <strong>van</strong> de leasinggever”= DAOR 2002,<br />

249; Hof Gent 9 januari 2006, RW 2007-2008, 1366. Zie verder E. DIRIX, “Het lot <strong>van</strong> de realisatiewaarde bij<br />

de beëindiging <strong>van</strong> de leasingovereenkomst”, noot onder Hof Brussel 23 juni 1999, RW 1999-2000, 368 v.<br />

763 Cass. 4 april 2003, TBH 2003, 394 noot B.D. = RW 2003-2004 noot M.E. STORME<br />

764 Art. 10 § 2 Woninghuurwet: "Wanneer de verhuurder in het bezit is <strong>van</strong> de waarborg en nalaat die te<br />

plaatsen op de manier bepaald in § 1, derde lid, is hij ertoe gehouden om aan de huurder rente te betalen aan de<br />

gemiddelde rentevoet <strong>van</strong> de financiële markt op het bedrag <strong>van</strong> de waarborg, <strong>van</strong>af het moment dat die<br />

overhandigd wordt.<br />

Deze rente wordt gekapitaliseerd. Vanaf de dag dat de huurder de verhuurder in gebreke stelt om te voldoen<br />

aan de verplichting hem opgelegd door § 1, derde lid, is de verschuldigde rente echter de wettelijke interesten op<br />

het bedrag <strong>van</strong> de waarborg."<br />

315


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

DEEL IV. Zakelijke zekerheden op roerend goed<br />

Voorwerp<br />

Dit vierde deel behandelt rechten op roerende lichamelijke goederen (i.e. zaken) met<br />

uitzondering <strong>van</strong> registergoederen.<br />

Roerende registergoederen zijn met name schepen en scheepstoebehoren (zie daarvoor Deel<br />

VIII, o.a. de maritieme zekerheden). Ons recht kent 3 categorieën <strong>van</strong> vaartuigen:<br />

- zeeschepen: gedefinieerd in in artikel 1, § 1, <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 21 december 1990 betreffende<br />

de registratie <strong>van</strong> zeeschepen;<br />

- binnenschepen: gedefinieerd in art. 271 Scheepvaartwet (Boek II WvK) als vaartuigen,<br />

gewoonlijk gebruikt of bestemd voor de vaart in de (binnenwateren) ten behoeve <strong>van</strong><br />

personen- of goederenvervoer, visserij, sleepvaart, baggerwerk of enige andere winstgevende<br />

scheepvaartverrichting), plus zeeschepen <strong>van</strong> minder dan 25 ton;<br />

- andere: vaartuigen, bestaand of in aanbouw, die noch zeeschepen noch binnenschepen zijn.<br />

Zeeschepen en binnenschepen zijn steeds aan dat apart statuut onderworpen; andere<br />

vaartuigen enkele indien ze effectief teboekgesteld zijn in het register (wat niet verplicht is,<br />

maar kan ingevolge de Wet <strong>van</strong> 26 maart <strong>2012</strong> Wet betreffende de teboekstelling <strong>van</strong><br />

binnenvaartuigen andere dan binnenschepen als bedoeld in artikel 271 <strong>van</strong> Boek II <strong>van</strong> het<br />

Wetboek <strong>van</strong> Koophandel). In dat geval gelden de regels <strong>van</strong> art. 2279 BW niet meer en<br />

kunnen ze bv. het voorwerp zijn <strong>van</strong> een scheepshypotheek.<br />

Ook waardepapieren (inbegrepen chartaal geld en inbegrepen ook gedematerialiseerde<br />

effecten) komen verderop afzonderlijk aan bod (Deel VI).<br />

Schema<br />

Eerst worden de grondregels <strong>van</strong> de overdracht toegepast op roerende zaken en worden de<br />

regels <strong>van</strong> de derdenbescherming bij roerende zaken uitgewerkt (Hoofdstuk I). Enkele <strong>van</strong> de<br />

belangrijkste zekerheden op roerende zaken ontstaan door “vestiging” (constitutieve<br />

handeling) en de vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten geschiedt in beginsel volgens de regels voor<br />

de overdracht <strong>van</strong> eigendom en zakelijke rechten.<br />

Vervolgens wordt ingegaan op het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers, voor zover er<br />

bijzonderheden zijn met betrekking tot roerende zaken (Hoofdstuk II).<br />

In de daaropvolgende hoofdstukken worden de roerende zekerheden (Fr. sûretés mobilières,<br />

Dui. Mobiliarsicherheiten; En. Securities in moveables) besproken voor zover ze betrekking<br />

hebben op roerende zaken, uitgaande <strong>van</strong> een driedeling tussen:<br />

- rechten die “gevestigd” worden door of voor de schuldenaar enerzijds (Hoofdstukken IV en<br />

V) (granted security), en<br />

- rechten die de schuldeiser zich voorbehoudt op goederen die hij heeft of zich aanschaft<br />

anderzijds (Hoofdstuk III) (retained security),<br />

(onderscheid dat bij het begin <strong>van</strong> Hoofdstuk III verder uitgelegd wordt);<br />

316


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- en voorrechten die uit de aard <strong>van</strong> de schuldvordering voortvloeien en noch voorbehouden<br />

noch gevestigd zijn (Hoofdstuk VI).<br />

317


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

I. Overdracht <strong>van</strong> roerende zaken; publiciteit bij roerende zaken<br />

A. Overdracht door een beschikkingsbevoegde<br />

1. Algemene vereisten voor overdracht en vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten.<br />

De algemene vereisten voor verkrijging <strong>van</strong> goederen door middel <strong>van</strong> overdracht, zoals die<br />

ook gelden voor roerende zaken, werden in Deel II hoofdstuk II afdeling E. besproken.<br />

Toegepast op roerende zaken komen zij er samengevat op neer:<br />

dat de overdracht beantwoordt aan de basisbeginselen <strong>van</strong> ons zakenrecht die in Deel<br />

II hoofdstuk II. werden besproken; het moet m.b. gaat om een bestaande “zaak” (in de zin <strong>van</strong><br />

specialiteitsbeginsel e.d.m.) waar<strong>van</strong> de overdraagbaarheid niet bij wet beperkt is;<br />

de overdracht vereist een "geldige titel", d.i. een onderliggende overeenkomst of<br />

andere verbintenis tot overdracht (of vestiging <strong>van</strong> het zakelijk recht), die niet nietig is (zie<br />

hoger);<br />

er moet een levering plaatsvinden in de juridische zin <strong>van</strong> het woord, wat in beginsel<br />

niet meer vereist dan het akkoord <strong>van</strong> partijen over de eigendomsovergang (of totstandkoming<br />

<strong>van</strong> het zakelijk recht) (zie hieronder 2.);<br />

De vervreemder moet tot die beschikking bevoegd zijn; zoniet moeten de vereisten<br />

voor derdenbescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder vervuld<br />

zijn, vereisten die in Afdeling B. voor roerende zaken worden uitgewerkt.<br />

Indien aan die vereisten is voldaan, gaat de eigendom over, niet alleen tussen partijen, maar<br />

ook ten aanzien <strong>van</strong> derden. De publiciteit <strong>van</strong> de levering, waarover dadelijk meer, is slechts<br />

<strong>van</strong> belang ten aanzien <strong>van</strong> derden met een ouder zakelijk recht, d.i. wanneer de vervreemder<br />

niet beschikkingsbevoegd was. Wel loopt de verkrijger die nog niet in het feitelijk bezit is, het<br />

risico dat een derde de zaak alsnog na hem te goeder trouw verkrijgt (zie hieronder).<br />

NB. Bij roerende zaken bestaat er naast eigendom en zekerheidsrechten in beginsel maar één beperkt zakelijk<br />

recht, nl. vruchtgebruik.<br />

2. Verhouding tussen juridische levering en bezit<br />

De levering in juridische zin vereist dus niet noodzakelijk een "buitenbezitstelling" in<br />

feitelijke zin. Nochtans is er wel een band tussen levering en bezit; het gaat dan echter wel op<br />

de eerste plaats om het bezit in de juridische en niet in de feitelijke betekenis. Vergeten we<br />

immers niet dat het bezit in de juridische betekenis zowel het directe als het indirecte bezit<br />

omvat. Men kan door zichzelf bezitten of via een derde die het goed voor de bezitter in<br />

detentie houdt. Indirect bezit geschiedt meestal op basis <strong>van</strong> een benoemd contract<br />

(bewaargeving, bruikleen, enz.), maar dat is geen vereiste. De bezitsverhouding (en meer<br />

bepaald de verhouding bezitter-detentor, in het Duits Besitzmittlungsverhältnis genoemd) is<br />

niet afhankelijk <strong>van</strong> een welbepaald type verbintenisrechtelijke verhouding tussen partijen.<br />

318


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Juridisch bezit of bezit voor zichzelf noemt en in het Duits “Eigenbesitz”, bezit voor een<br />

ander “Fremdbesitz”.<br />

Wanneer iemand een roerende zaak overdraagt – bv. ingevolge verkoop – dan impliceert dit<br />

een verschaffing <strong>van</strong> het bezit aan de verkrijger, maar niet noodzakelijk <strong>van</strong> een rechtstreeks<br />

bezit. Het bezit kan met name verschaft worden:<br />

ofwel doordat de verkrijger rechtstreeks gaat bezitten voor zichzelf, ofwel ingevolge<br />

de feitelijke overgave <strong>van</strong> de zaak, of een andere wijze <strong>van</strong> machtsverwerving (bv. sleutels<br />

<strong>van</strong> de plaats), ofwel doordat hij de zaak reeds in een andere hoedanigheid in zijn macht had<br />

(de traditio brevi manu <strong>van</strong> het Romeins recht);<br />

ofwel doordat de zaak in handen is <strong>van</strong> een derde die de zaak nu gaat houden voor de<br />

verkrijger: heeft die derde een waardepapier uitgegeven dat de zaak vertegenwoordigt, dan<br />

verkrijgt men het bezit <strong>van</strong> de zaak door het bezit <strong>van</strong> het papier te verkrijgen; zoniet is<br />

minstens een kennisgeving aan de derde-houder vereist, waarbij hem wordt meegedeeld dat<br />

hij de zaak voortaan voor de verkrijger moet houden (de functie <strong>van</strong> die kennisgeving is<br />

gelijkaardig aan die <strong>van</strong> de kennisgeving bij de overdracht <strong>van</strong> een schuldvordering);<br />

ofwel, wanneer de zaak in handen blijft <strong>van</strong> de vervreemder, doordat de vervreemder<br />

de zaak nu voor de verkrijger gaat houden. In de Romeinsrechtelijke traditie heet dit een<br />

constitutum possessorium. Dit vinden we met name wanneer partijen niet afwijken <strong>van</strong> het<br />

vermoeden dat ze instemmen met onmiddellijke eigendomsovergang dat we vinden in art.<br />

1138 BW.<br />

Wanneer iemand een zaak verkoopt en partijen het eens zijn over de eigendomsovergang,<br />

hoewel de zaak nog niet overhandigd is, dan impliceert dit dus eigenlijk een soort constitutum<br />

possessorium: <strong>van</strong>af dat ogenblik houdt de verkoper de zaak in bewaring voor de koper.<br />

3. Bijkomende vereisten voor zekerheidsrechten; publiciteit als vestigingsvereiste<br />

Bij de vestiging <strong>van</strong> zakelijke zekerheden op roerende zaken gelden bijzondere regels en<br />

vereisten die maken dat de zekerheid in afwijking <strong>van</strong> de regels voor overdracht meestal niet<br />

consensueel kan worden gevestigd.<br />

Deze regels worden verderop nader besproken (in het bijzonder Hoofdstuk V). Een <strong>van</strong> de<br />

modaliteiten voor de vestiging <strong>van</strong> een zekerheidsrecht op roerende zaken is daarbij de<br />

“buitenbezitstelling”. In deze term gebruikt men het woord bezit niet in de juridische, maar in<br />

de feitelijke betekenis. De eis <strong>van</strong> buitenbezitstelling leidt kort gezegd tot het volgende:<br />

enerzijds zijn er de vormen <strong>van</strong> levering die tegelijk een buitenbezitstelling inhouden:<br />

de verschaffing <strong>van</strong> rechtstreeks bezit, door overgave, traditio brevi manu, enz., maar ook<br />

onrechtstreeks bezit mits dit via een derde verloopt; hiermee is voldaan aan de eis <strong>van</strong><br />

buitenbezitstelling. Wat precies volstaat voor deze buitenbezitstelling, komt nog nader ter<br />

sprake bij de bespreking <strong>van</strong> de buitenbezitstelling bij inpandgeving (in het bijzonder de vraag<br />

of een “warrantage-aan-huis” een voldoende buitenbezitstelling inhoudt)(Hoofdstuk V). Het<br />

bezit via een derde die een zakenrechtelijk waardepapier heeft uitgegeven, geschiedt via het<br />

319


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bezit <strong>van</strong> dat papier. In andere gevallen zou dit kunnen geschieden via een kennisgeving aan<br />

de derde (waarvoor geen bijzondere vormvereisten gelden) 765 .<br />

dat de zekerheidsgever (pandgever) de zaak gaat houden voor de schuldeiserpandhouder<br />

(constitutum possessorium) is daarentegen niet voldoende voor een<br />

“buitenbezitstelling”. Deze vorm <strong>van</strong> bezit is in beginsel te “zwak” om een zakelijk<br />

zekerheidsrecht te verschaffen.<br />

Zolang niet aan de eis <strong>van</strong> buitenbezitstelling of een andere mogelijke modaliteit is voldaan, is<br />

er nog geen zakelijk zekerheidsrecht gevestigd. Dit doet evenwel geen afbreuk aan de<br />

geldigheid <strong>van</strong> de onderliggende overeenkomst (die is dan perfect bindend, maar gewoon nog<br />

niet uitgevoerd).<br />

765 Oudere rechtspraak inzake inpandgeving stelt dat bij goederen die zich onder een derde bevinden er geen<br />

buitenbezitstelling <strong>van</strong> de pandgever - en dus bezitsverschaffing aan de pandhouder - plaatsvindt zolang de<br />

derde-houder daarmee niet instemt (Cass. 11 juli 1907, Pas. 328; Cass. 10 juli 1941, Pas. 295 = Arr. 169 (een<br />

zeer formalistisch arrest: de derde had ermee ingestemd dat de zaken geblokkeerd werden ten voordele <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser; volgens het Hof <strong>van</strong> beroep was dat niet voldoende om daaruit een inpandgeving af te leiden); DE<br />

PAGE, Traité, VI n° 1048). M.i. is deze stelling achterhaald en volstaat in beginsel een eenvoudige kennisgeving<br />

aan de derde, zonder dat hij deze moet aanvaarden. Hier geldt mut.mut. hetzelfde als bij de cessie <strong>van</strong> een<br />

schuldvordering, die ook door eenvoudige kennisgeving tegenwerpelijk is aan de debitor cessus.<br />

320


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

B. Bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers tegen beschikkingsonbevoegdheid<br />

1. Probleemstelling<br />

Zoals reeds in Deel II hoofdstuk II afdeling B en E. aangegeven worden verkrijgers <strong>van</strong><br />

zakelijke rechten onder bijzondere titel onder bepaalde vereisten beschermd tegen oudere<br />

zakelijke rechten. Het gaat om gevallen waar de vervreemder zijn beschikkingsbevoegdheid<br />

te buiten gaat. Ondanks die beschikkingsonbevoegdheid wordt de derde-verkrijger dus<br />

beschermd indien aan bepaalde vereisten is voldaan, die verschillen naargelang de aard <strong>van</strong><br />

het verkregen goed.<br />

Bij roerende zaken bestaat er in ons recht een zeer ruime, op bezit gegronde<br />

"derdenbescherming", d.i. bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

vervreemder (waarbij de dubbele verkoop slechts één <strong>van</strong> de mogelijke gevallen is). Ook bij<br />

roerende zaken brengt het anterioriteitsbeginsel (oudere recht gaat voor) normaal mee dat men<br />

niet kan verkrijgen <strong>van</strong> iemand die tot de beschikking niet bevoegd was, maar de vereisten<br />

voor het doorbreken daar<strong>van</strong> zijn erg ruim.<br />

Daarbij speelt de publiciteit <strong>van</strong> het zakelijk recht, en bij roerende zaken in het bijzonder het<br />

bezit, een grote rol.<br />

Doorgaans stelt men dan dat de publiciteit vereist is voor “de tegenwerpelijkheid” aan derden<br />

<strong>van</strong> een zakelijk recht of de verkrijging er<strong>van</strong>. Dit is echter een veel te vage formule om juist<br />

te zijn. De publiciteit speelt immers maar een rol bij conflicten tussen zakelijke rechten<br />

(daaronder gebeurlijk wel begrepen het collectief pandrecht <strong>van</strong> de schuldeisers in samenloop,<br />

zie hierover hoofdstuk II afdeling B). Men kan deze <strong>van</strong>uit twee perspectieven bekijken:<br />

a. Er is enerzijds het perspectief <strong>van</strong> een verkrijger die omwille <strong>van</strong> de onbevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

vervreemder geconfronteerd wordt met een derde met een ouder zakelijk recht.<br />

Bv. men verkrijgt <strong>van</strong> iemand die achteraf blijkt op dat ogenblik geen eigenaar te zijn<br />

geweest (en het ook nadien niet te zijn geworden), maar slechts een detentor.<br />

Bv. men verkrijgt <strong>van</strong> iemand die wel eigenaar is, maar <strong>van</strong> een goed bezwaard met een<br />

zakelijk recht (bv. vruchtgebruik, pand) terwijl men dacht de onbezwaarde eigendom te<br />

verkrijgen.<br />

De regels inzake derdenbescherming bepalen bij vervulling <strong>van</strong> welke vereisten deze derdeverkrijger<br />

beschermd wordt en het oudere recht dus verloren gaat. Het bezit is één <strong>van</strong> die<br />

vereisten, goede trouw een andere (behalve na dertigjarig bezit, de lange verjaring).<br />

b. Er is anderzijds het perspectief <strong>van</strong> iemand die eigenaar is of ouder zakelijk gerechtigde en<br />

zijn recht wil veiligstellen tegenover latere verkrijgers (d.i. verkrijgers <strong>van</strong> een jonger recht).<br />

Dat zal gebeuren in de mate waarin latere verkrijgers het recht kennen of geacht worden te<br />

kennen. Het bezit <strong>van</strong> de oudere gerechtigde is daartoe een middel, maar ook andere vormen<br />

<strong>van</strong> publiciteit spelen daarbij een rol.<br />

321


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

NB. Deze regels gelden niet wanneer de titel <strong>van</strong> de verkrijger nietig is, ook al is dit ter<br />

bescherming <strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> derden. Wanneer bv. een vervreemding of verpanding <strong>van</strong><br />

de huisraad uit de voornaamste gezinswoning nietig is, wordt de verkrijger niet beschermd<br />

door art. 2279 BW maar enkel door de specifieke regels voor die bijzondere vorm <strong>van</strong><br />

nietigheid. In ons recht gaat het immers om een nietigheid <strong>van</strong> de onderliggende<br />

overeenkomst en niet om een beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder.<br />

Vooraleer eventueel de regels inzake derdenbescherming toe te passen moet men natuurlijk<br />

eerst nagaan welk recht op de zaak ouder is. “Ouder” veronderstelt niet noodzakelijk dat het<br />

recht als dusdanig ouder is - d.w.z. dat de rechtshandeling waardoor het tot stand komt ouder<br />

is dan die waardoor het jongere recht tot stand komt -, maar wel dat het recht in verhouding<br />

tot het concrete voorwerp er<strong>van</strong> ouder is.<br />

Een belangrijke toepassing <strong>van</strong> deze regel vinden we bij een conflict met een zakelijk recht<br />

(i.h.b. een zekerheidsrecht) dat door voorbehoud is ontstaan (Het verschil tussen een zakelijk<br />

recht door overdracht of vestiging en één door voorbehoud kwam in het vorig Deel (Deel III)<br />

reeds algemeen ter sprake). Aldus kan een recht op een zaak nooit “ouder” zijn dan de rechten<br />

die verbleven zijn bij de rechtsvoorganger <strong>van</strong> de persoon <strong>van</strong> wie men deze verkrijgt. Dit<br />

verklaart dat de rechten <strong>van</strong> een onbetaalde verkoper altijd “ouder” zijn dan de rechten die<br />

derden <strong>van</strong> de koper hebben verkregen, ook al zou dat zijn geschied op grond <strong>van</strong> een<br />

rechtshandeling <strong>van</strong> eerdere datum dan die verkoop.<br />

Een typisch voorbeeld om dit te verduidelijken vinden we bij de inpandgeving <strong>van</strong> de<br />

handelszaak: bij conflict tussen de pandhouder en andere gerechtigden, bv. de verkoper, is<br />

niet rele<strong>van</strong>t de datum waarop de handelszaak in pand is gegeven, het recht <strong>van</strong> de verkoper is<br />

ouder omdat het ouder is in verhouding tot de verkochte zaak. Dit geldt zelfs als het enkel om<br />

een voorrecht <strong>van</strong> de verkoper gaat; de verkoper had immers voor de overdracht een recht dat<br />

ruimer was dan het voorrecht en het dus omvatte.<br />

2. Uitwerking <strong>van</strong> de vereisten in het algemeen, in het bijzonder bij toevertrouwde goederen<br />

Zoals de meeste rechtsstelsels kent ook ons recht bij de bescherming <strong>van</strong> de verkrijger <strong>van</strong><br />

roerende zaken tegen oudere zakelijke rechten hoofdzakelijk twee regels: een strikte regel<br />

waarin de derde-verkrijger slechts door verjaring wordt beschermd, en een minder strenge<br />

regel, waar dit onmiddellijk kan gebeuren op grond <strong>van</strong> het bezit. Deze laatste regel wordt<br />

doorgaans beschouwd als een “Germaanse” gewoonterechtelijke regel (“Hand wahre Hand”),<br />

aangezien het romeins recht veel minder ver ging in die bescherming.<br />

In de meeste rechtsstelsels wordt de soepele regel vrij algemeen toegekend, en de strengere<br />

enkel in geval <strong>van</strong> verlies of diefstal (of zelfs enkel bij diefstal). In enkele rechtsstelsels geldt<br />

omzeggens steeds de strengere regel (bv. Spanje, en tot op zekere hoogte Zuid-Afrika).<br />

Ons recht past op ruime schaal de soepele regel toe, krachtens dewelke de verkrijger te goeder<br />

trouw <strong>van</strong> roerende in dit soort conflicten in beginsel wordt beschermd indien hij in het<br />

"werkelijk" bezit <strong>van</strong> de zaak is gekomen en op dat ogenblik te goeder trouw was ten aanzien<br />

322


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder (geldende interpretatie <strong>van</strong> art. 2279 BW); met<br />

name moet de bezitter géén wettige titel kunnen inroepen 766 . Dit volgt uit de (interpretatie<br />

<strong>van</strong>) artikelen 1141 en 2279 BW. Hieronder worden dan ook de bestanddelen feitelijk bezit en<br />

goede trouw en de betekenis <strong>van</strong> de titel besproken.<br />

De strengere regel, die het ouder zakelijk recht eerst na een bepaald aantal jaren (bij ons drie<br />

jaar) laat verjaren, vinden we bij verloren en gestolen goederen (onvrijwillige<br />

buitenbezitstelling <strong>van</strong> de eigenaar). Deze regeling komt tezamen met enkele andere<br />

bijzondere regels onder 6. ter sprake.<br />

Het gevolg <strong>van</strong> de onmiddellijk bescherming (art. 2279 B.W.) is dat de verkrijger eigenaar<br />

wordt zodra hij in het werkelijk bezit komt <strong>van</strong> de zaak en daarbij te goeder trouw is. Vanaf<br />

dat ogenblik kan de oudere gerechtigde niet meer revindiceren (over de mogelijkheid <strong>van</strong> een<br />

actio Pauliana tegen de derde-verkrijger om niet, zie verder). Wanneer deze verkrijger later<br />

zelf het bezit verliest, moet hij als de verus dominus worden beschouwd tegenover de<br />

opvolgende bezitter, zelfs al is dit de vroegere eigenaar (en wordt hij bv. gedurende drie jaar<br />

tegen die vroegere eigenaar beschermd indien hij het bezit onvrijwillig is verloren).<br />

De bescherming gegrond op het bezit geldt niet alleen voor de verkrijger in eigendom, maar<br />

ook voor de verkrijger <strong>van</strong> vruchtgebruik of voor de verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht.<br />

Het recht <strong>van</strong> de derde-verkrijger op de roerende zaak wordt in beginsel beheerst door de wet <strong>van</strong> de ligging (lex<br />

rei sitae), maar kan beperkt worden door de faillissementswet <strong>van</strong> de vervreemder indien de<br />

beschikkingsonbevoegdheid voortvloeit uit de insolventie <strong>van</strong> de vervreemder (zie art. 4 lid 2, 5 en 14 Vo.<br />

1346/2000 EG inzake insolventieprocedures). Nauwkeuriger: de lex concursus bepaalt of de insolvente<br />

vervreemder beschikkingsonbevoegd was, de lex rei sitae of de verkrijger daartegen wordt beschermd.<br />

3. Nader over de bezitseis : werkelijk bezit (art. 1141 en 2279 BW)<br />

Voor derdenbescherming is vereist dat het bezit een “sterk” is. Het kan zowel gaan om een<br />

direct bezit door de derde-verkrijger zelf als om een indirect bezit via een vierde die de zaak<br />

voor de derde-verkrijger houdt.<br />

a. Algemeen en onmiddellijk bezit.<br />

“Werkelijk bezit” in de zin <strong>van</strong> art. 1141 (en 2279) BW veronderstelt vooreerst civiel bezit,<br />

d.w.z. dat de verkrijger het goed voor zichzelf houdt en dat het in zijn macht is of in de macht<br />

<strong>van</strong> een persoon die het voor hem houdt. Dit wordt weliswaar vermoed (art. 2230 BW).<br />

Het volstaat niet dat de vervreemder aan wie de zaak was toevertrouwd, de zaak voor de<br />

derde-verkrijger houdt: de vervreemder is immers verplicht de zaak te houden voor de<br />

766 Cass. 20 december 1974, Arr. Cass. 1975, 478 = Pas. 1975, 441 = RCJB 1976, 269, noot C. RENARD ,<br />

“L’article 2279 en question”, RW 1974-75, 1835. Zie oook A. HEYVAERT, “Bezit geeft verschillende titels”,<br />

TPR 1983, (169), nr. 16-18.<br />

323


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

persoon die ze hem heeft toevertrouwd. Zolang de zaak in diens handen blijft, is de derde niet<br />

beschermd en behoudt de oudere gerechtigde zijn (volg)recht.<br />

Men heeft geen “werkelijk” bezit zolang het goed in de macht is <strong>van</strong> de oudere gerechtigde of<br />

<strong>van</strong> een persoon die het voor de oudere gerechtigde moet houden. In die gevallen kan men dus<br />

geen werkelijk bezit (en dus bezit ten aanzien <strong>van</strong> de oudere gerechtigde) verkrijgen door<br />

middel <strong>van</strong> een constitutum possessorium 767 .<br />

De reden hiervoor is gemakkelijk aan te geven: personen die hun goederen (of de goederen<br />

waarop zij een beperkt zakelijk recht hebben) vrijwillig in handen geven <strong>van</strong> een ander (en<br />

dus niet kunnen revindiceren onder derden te goeder trouw krachtens art. 2279, lid 2 BW)<br />

mogen in beginsel gerust zijn in het behoud <strong>van</strong> hun (eigendoms-)recht zolang die ander de<br />

goederen onder zich heeft, behoudens ondubbelzinnige tegenspraak door die ander jegens<br />

hen 768 . De verkrijger Tertius, die de goederen in handen laat <strong>van</strong> een ontrouwe bewaarnemer,<br />

huurder, en dergelijke meer, wordt achtergesteld jegens Primus die de goederen aan die<br />

ontrouwe houder ter beschikking heeft gesteld, ook al is die verkrijger te goeder trouw.<br />

Eenmaal de zaak in handen is <strong>van</strong> een derde te goeder touw, moet men zich echter tevreden<br />

stellen met een obligatoire aanspraak jegens de persoon aan wie men de zaken had<br />

toevertrouwd: “Hand wahre Hand”, of nog: “waar men zijn vertrouwen gelaten heeft, daar<br />

moet men het zoeken”.<br />

Omwille <strong>van</strong> deze ratio legis dient men de bescherming te onthouden aan de derde-verkrijger<br />

zolang de zaak in de macht is <strong>van</strong> iemand die deze voor de oudere gerechtigde moet houden,<br />

zelfs indien deze dit niet feitelijk doet. Het uitgangspunt <strong>van</strong> ons recht is duidelijk: Nemo sibi<br />

causa possessionis mutare potest. Of nog: men kan niet zelf eenzijdig zijn eigen titel keren<br />

(interversio tituli).<br />

Toch zijn er enkele randgevallen waar er twijfel is of ze toch geen interversion de titre<br />

kunnen uitmaken. Een eerste is wanneer de houder uitdrukkelijk aan de deponent kennisgeeft<br />

dat hij diens recht niet meer erkent. Een ander reeds genoemd randgeval is dat <strong>van</strong> de<br />

verschaffing <strong>van</strong> een zekerheidsrecht “zonder buitenbezitstelling”, bv. door inschrijving in<br />

een register. In al deze gevallen kan men misschien wel zeggen dat de derde een bezit heeft,<br />

maar dat bezit is niet “werkelijk”, of minstens te dubbelzinnig om daarvoor te kunnen gelden<br />

- het sluit immers het bezit <strong>van</strong> de oudere gerechtigde niet uit.<br />

Ook wanneer de vervreemder die constituto possessorio levert en de zaak dus gaat houden<br />

voor de koper, de zaak voor zichzelf hield nadat hij ze eerst gekocht had, maar zijn eigen titel<br />

nadien (d.i. na die doorverkoop) wordt vernietigd of ontbonden, is er een twijfelgeval: zodra<br />

de doorverkoper kennis heeft <strong>van</strong> de vernietiging of ontbinding, is de doorverkoper die de<br />

zaak nog in detentie heeft, gehouden die weer voor zijn eigen verkoper te houden 769 , en is de<br />

767 Vgl. BGB § 933, art. 1155 Italiaanse C.C.; art. 3: 90, 2 NBW. Uitzonderlijk kan zelfs de levering constituto<br />

possessorio tot werkelijk bezit leiden, nl. wanneer ook de vervreemder niet gehouden is de zaak te houden voor<br />

de oudere gerechtigde.<br />

768 Vgl. J.L.P. CAHEN, Mr. A. Pitlo’s korte uitleg <strong>van</strong> enige burger-rechtelijke<br />

hoofdstukken, volgens het nieuwe BW, Gouda Quint Arnhem (11) 1988, p. 34 v.<br />

769 Vgl. SALOMONS, WPNR 1993 nr. 6097, p. 485.<br />

324


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

oorspronkelijke vervreemder dus terug (indirect) bezitter <strong>van</strong> de zaak; om die reden zou<br />

Tertius het moeten afleggen tegen de vernietigende of ontbindende Primus.<br />

Behalve in zekere mate de dubbelzinnigheid, spelen de andere vereisten <strong>van</strong> art. 2229 BW<br />

geen rol in dit conflict. Dat artikel geeft de vereisten voor het zgn. verjaringsbezit, alsook om<br />

uit het bezit een vermoeden <strong>van</strong> eigendom af te leiden wanneer men géén titel kan<br />

bewijzen 770 , maar niet voor de derdenbescherming <strong>van</strong> art. 1141 en 2279 BW 771<br />

Het niet voldoende zijn <strong>van</strong> bezitsverkrijging door middel <strong>van</strong> een constitutum possessorium<br />

betekent nog niet dat men het werkelijk bezit uitsluitend door de overgave (afgifte) kan<br />

verkrijgen 772 . Behalve door werkelijke overgave kan men dit ook verkrijgen door afgifte <strong>van</strong><br />

de sleutels die toegang geven tot de zaak (art. 1606, 2 BW) of een andere symbolische<br />

overgave, door een traditio brevi manu (enkel mits de zaak oorspronkelijk niet werd<br />

gehouden voor de persoon tegen wie het bezit wordt ingeroepen) (zie art. 1606 in fine BW) of<br />

doordat een derde ze voor de verkrijger gaat houden. Het laatste geval werken we nog even<br />

uit.<br />

b. Middellijk bezit.<br />

Wanneer de vervreemder de zaak zelf niet in handen heeft, maar ze voor hem wordt gehouden<br />

door een derde, verkrijgt de verkrijger <strong>van</strong>zelfsprekend een rechtstreeks bezit <strong>van</strong> die zaak<br />

wanneer ofwel de vervreemder de zaak afhaalt bij de houder en aan de verkrijger overhandigt,<br />

ofwel de derde-houder de zaak - in opdracht <strong>van</strong> de vervreemder - aan de verkrijger overhandigt.<br />

In vele gevallen is het evenwel niet de bedoeling dat de goederen onmiddellijk <strong>van</strong> plaats<br />

veranderen. Daartoe kunnen uiteenlopende redenen voor zijn, die zowel te maken kunnen<br />

hebben met de aard <strong>van</strong> de transactie (goederen in handen <strong>van</strong> een vervoerder, bv. ergens op<br />

volle zee, of nog te vervoeren, of in handen <strong>van</strong> de douane of andere overheidsdienst), het<br />

belang <strong>van</strong> de vervreemder en verkrijger (goederen liggen opgeslagen in een pakhuis en<br />

verkrijger wil ze daar laten), of het belang <strong>van</strong> de derde zelf (de derde kan huurder of<br />

bruiklener zijn, pandhouder of vruchtgebruiker, e.d.m.).<br />

Ook indien de verkrijger ermee akkoord gaat de zaken in handen te laten <strong>van</strong> de derdehouder,<br />

heeft hij er in beginsel belang bij om een <strong>van</strong> de vervreemder onafhankelijk bezit te<br />

verkrijgen, om de vervreemder dus “buiten bezit te stellen” in de traditionele betekenis<br />

daar<strong>van</strong> (dit zowel voor het geval de vervreemder een onbevoegde houder zou zijn, als meer<br />

algemeen omdat hij dusdoende in beginsel een “werkelijk bezit” verkrijgt in de zin <strong>van</strong> art.<br />

1141 en 2279 BW in geval <strong>van</strong> andere conflicten met derden). Dit nu vereist dat de derde de<br />

770 Voor een voorbeeld waarin een beweerde aankoop niet bewezen werd geacht omwille<br />

<strong>van</strong> de dubbelzinnigheid <strong>van</strong> het bezit, zie Hof Gent 15-3-1996, AJT 1996-97, 270 v.<br />

771 Vgl. VAN NESTE, Zakenrecht I, p. 461-462.<br />

772 Art. 504 Wb. Venn. laat dit verkeerdelijk veronderstellen. Zie hierover D. DEVOS, "La<br />

vente d'actions au porteur d'une société anonyme", Mélanges offerts à Raymond Vanderelst,<br />

Nemesis Brussel 1986, p. (147) 148.<br />

325


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

goederen niet langer houdt voor de vervreemder, maar wel voor de verkrijger. De vraag rijst<br />

dan ook wanneer dit het geval is.<br />

Op de eerste plaats kan het zijn dat de derde die goederen voor iemand anders in feitelijk bezit<br />

ont<strong>van</strong>gt of houdt, een waardepapier uitgeeft (aan toonder of order) waarin het goed of<br />

zakelijk recht wordt belichaamd (zakenrechtelijke waardepapieren, zoals een ceel, een<br />

cognossement, e.d.m.) (zie daarover in het algemeen meer in Deel VI). Door de uitgifte <strong>van</strong><br />

een dergelijk papier door de houder <strong>van</strong> de goederen, kan de levering daar<strong>van</strong> (of <strong>van</strong><br />

zakelijke rechten erop) geschieden door levering <strong>van</strong> het papier, zonder dat de houder daarbij<br />

op enige wijze wordt betrokken 773 . Das Recht aus dem Papier folgt das Recht am Papier.<br />

Door de uitgifte <strong>van</strong> het papier - aan de persoon voor wie de derde de goederen houdt (of gaat<br />

houden) - stelt de uitgever immers het goed niet te zullen houden voor een (middellijk)<br />

bezitter op naam, maar wel voor de eigenaar <strong>van</strong> het waardepapier als dusdanig. De verkrijger<br />

<strong>van</strong> het papier verkrijgt dan ook een bezit rechtstreeks via de houder <strong>van</strong> de goederen die het<br />

papier heeft uitgegeven, niet vermiddeld door de vervreemder <strong>van</strong> het papier (het bezit is<br />

natuurlijk wel steeds afhankelijk <strong>van</strong> de uitgever <strong>van</strong> het papier). Door de<br />

“buitenbezitstelling” <strong>van</strong> het papier is de vervreemder ook “buiten bezit” <strong>van</strong> de goederen<br />

gesteld (dit wordt uitdrukkelijk aanvaard door art. 2 Handelspandwet).<br />

Wanneer de derde-houder geen waardepapier uitgeeft, maar de goederen voor een bepaalde<br />

persoon houdt, kan een “buitenbezitstelling” <strong>van</strong> die persoon geschieden op analoge wijze als<br />

bij schuldvorderingen op naam, namelijk door kennisgeving aan die derde-houder. In het<br />

Franse en Belgische recht is aan deze vraag merkwaardig genoeg enkel aandacht besteed in<br />

het kader <strong>van</strong> de inpandgeving en de daarbij vereiste “buitenbezitstelling”. Nochtans is de<br />

vraag ook rele<strong>van</strong>t in andere gevallen, met name bij de toepassing <strong>van</strong> art. 1141, 1606 en<br />

2279 BW, met name telkens wanneer een bezitsverschaffing constituto possessorio niet<br />

voldoende is.<br />

Oudere rechtspraak inzake inpandgeving stelt dat bij goederen die zich onder een derde bevinden er geen<br />

buitenbezitstelling <strong>van</strong> de pandgever - en dus bezitsverschaffing aan de pandhouder - plaatsvindt zolang de<br />

derde-houder daarmee niet instemt 774 (de derde zou wel op voorhand kunnen instemmen dat hij de goederen zal<br />

houden voor de persoon die hem zal worden aangewezen); een loutere kennisgeving aan de derde zou niet<br />

voldoende zijn. Of men daarbuiten dan, zoals in Duitsland, het bezit wel kan verschaffen door cessie of<br />

inpandgeving <strong>van</strong> de schuldvordering tot afgifte op de derde-houder, is betwistbaar, omdat dit veronderstelt dat<br />

het eigendomsrecht accessoir kan zijn aan de schuldvordering tot afgifte, wat m.i. in ons recht onjuist is. Zoekt<br />

men naar de redenen voor die oudere stellingname, waarbij de toestemming <strong>van</strong> de derde-houder wordt vereist,<br />

dan lijken ze beperkt tot het argument dat de derde-houder niet zonder zijn toestemming in een nadeliger positie<br />

773 Er moet inderdaad <strong>van</strong> worden uitgegaan dat in ons recht wel degelijk het eigendomsrecht of zakelijk recht<br />

zelf in het papier wordt geïncorporeerd, en niet de schuldvordering tot afgifte. In ons recht, zoals in<br />

(Staats)Nederland, is de schuldvordering tot afgifte immers kwalitatief, d.w.z. komt zij toe aan de eigenaar en<br />

volgt zij het eigendomsrecht (het revindicatierecht). In het Duitse recht bv. gaat men <strong>van</strong> de omgekeerde<br />

opvatting uit: het eigendomsrecht wordt daar behandeld als accessoir aan de schuldvordering tot afgifte, zodat<br />

het strikt genomen niet om een zakenrechtelijk waardepapier gaat, maar om een waardepapier dat de<br />

schuldvordering tot afgifte tegen de houder <strong>van</strong> de goederen (uitgever <strong>van</strong> het papier) belichaamt. Beide<br />

constructies worden uitvoeriger uitgewerkt door VAN DER LELIJ, Levering <strong>van</strong> roerende zaken door middel<br />

<strong>van</strong> een zakenrechtelijk waardepapier, Kluwer Deventer 1996.<br />

774 Cass. 11 juli 1907, Pas. 328; Cass. 10 juli 1941, Pas. 295; DE PAGE, Traité, VI n° 1048.<br />

326


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

kan worden geplaatst. Aanvaardt men evenwel dat de derde-houder het retentierecht dat hij jegens de<br />

vervreemder kon inroepen ook jegens de verkrijger kan inroepen, dan is er geen reden om hem niet te<br />

verplichten onder voorbehoud <strong>van</strong> dit retentierecht (d.w.z. op grond <strong>van</strong> de verweermiddelen uit de oorspronke-<br />

lijke verhouding) afgifte te doen aan de verkrijger en aldus het bezit <strong>van</strong> de verkrijger te erkennen. De oudere<br />

opvatting lijkt dan ook te berusten op een verwarring tussen enerzijds de overdraagbaarheid <strong>van</strong> het bezit zonder<br />

toestemming houder, en anderzijds het (niet) verloren gaan verweermiddelen <strong>van</strong> de houder zonder zijn akkoord.<br />

Kijken we opnieuw naar de overdracht <strong>van</strong> schuldvordering, dan zien we dat beide zaken daar wel goed uit<br />

elkaar worden gehouden: cessie gebeurt in beginsel met behoud, voor de gecedeerde schuldenaar, <strong>van</strong> alle<br />

excepties uit de oorspronkelijke verhouding. Elke schuldenaar wordt verder geacht om op voorhand akkoord te<br />

gaan met het feit dat hij door de loutere kennisgeving <strong>van</strong> de overdracht jegens de cessionaris in plaats <strong>van</strong><br />

jegens de overdrager is gehouden - tenzij hij anders heeft bedongen.<br />

Het lijkt dan ook maar normaal dat ook een bewaarnemer, een vervoerder, een bruiklener, een huurder en elke<br />

andere derde-houder geacht wordt om op voorhand akkoord te gaan met het feit dat hij door de kennisgeving <strong>van</strong><br />

de overdracht <strong>van</strong> de door hem gehouden goederen (los <strong>van</strong> de vraag naar de vorm daar<strong>van</strong>) deze voor de<br />

verkrijger in plaats <strong>van</strong> de vervreemder moet houden. Aangezien het hier niet gaat om de vraag <strong>van</strong><br />

tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties of abstractie, is er geen enkele reden waarom dergelijke instemming op<br />

voorhand enkel zou worden vermoed bij de uitgifte <strong>van</strong> waardepapieren of bij een soortgelijk houderschap “voor<br />

wie het behoort”. Zo bv. aanvaardt art. 2 Handelspandwet een buitenbezitstelling zodra de goederen “ter<br />

beschikking zijn <strong>van</strong> de verkrijger bij de douane of in een openbare bewaarplaats”.<br />

Het onderscheid tussen sterke en zwakke bezitsvormen is dus in beginsel hetzelfde als voor de<br />

vraag of er een “buitenbezitstelling” is.<br />

Andere publiciteitsvormen dan bezit kunnen misschien wel volstaan om te voldoen aan de<br />

vereiste publiciteit voor de vestiging <strong>van</strong> een zekerheidsrecht (bv. de inschrijving <strong>van</strong> een<br />

pand op handelszaak), maar ze zijn onvoldoende om als derde-verkrijger te worden<br />

beschermd onder art. 2279 BW.<br />

4. Nader over de vereiste goede trouw<br />

In beginsel wordt enkel de verkrijger te goeder trouw beschermd.<br />

Het betreft hier de "goede trouw <strong>van</strong> het niet weten", dit is de zogenaamd subjectieve goede<br />

trouw (niet te verwarren met de goede trouw <strong>van</strong> het handelen, die we vinden in art. 1134, lid<br />

3 BW - tussen beiden is er een groot verschil, wat echter niet wil zeggen dat er tussen beide<br />

begrippen geen verband zou zijn 775 ).<br />

a. Voorwerp.<br />

775 Zie VAN SCHILFGAARDE, "Over de verhouding tussen de goede trouw <strong>van</strong> het handelen en de goede<br />

trouw <strong>van</strong> het niet weten", in Goed & trouw, Opstellen aangeboden aan prof. mr. W.C.L. <strong>van</strong> der Grinten t.g.v.<br />

zijn afscheid als hoogleraar aan de K.U. Nijmegen, Tjeenk Willink Zwolle 1984, 57 v.; A. <strong>van</strong> OEVELEN, "De<br />

zgn. "subjectieve" goede trouw in het Belgische materiële privaatrecht", TPR, 1990, 1093 e.v., in het bijzonder<br />

nr. 3 en 4; mijn rapport, "De invloed <strong>van</strong> de goede trouw in het privaat proces- en bewijsrecht", TPR, 1990, (353)<br />

nr. 2.<br />

327


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Te kwader trouw is wie wist dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd was of dit behoorde<br />

te weten. Te goeder trouw is de verkrijger die niet wist dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd<br />

was en dit ook niet behoorde te weten. De goede trouw betreft dus de beschikkings-<br />

(on)bevoegheid veeleer dan het eigendomsrecht <strong>van</strong> de vervreemder. De Cassatierechtspraak<br />

die dat stelt handelt weliswaar over diverse vormen <strong>van</strong> pandrecht, maar houdt een algemene<br />

regel in 776 .<br />

Geschiedt de vervreemding door middel <strong>van</strong> een vertegenwoordiger, dan moet de goede trouw betrekking<br />

hebben op de bevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder, d.i. de vertegenwoordigde bij onmiddellijke vertegenwoordiging<br />

en de vertegenwoordiger bij middellijke vertegenwoordiging.<br />

Voor wat betreft de bescherming tegen een ouder zekerheidsrecht passen hierbij nog twee<br />

opmerkingen.<br />

a) Indien het oudere zekerheidsrecht aan publiciteit is onderworpen om tegenwerpelijk te zijn,<br />

dan hoeft de derde geen rekening te houden met een niet gepubliceerd ouder zekerheidsrecht,<br />

ook al heeft hij er weet <strong>van</strong> (vgl. hoger A. 3).<br />

b) Indien de derde weet heeft <strong>van</strong> een ouder zakelijk zekerheidsrecht op dezelfde zaak, dan<br />

belet dat niet dat hij nog altijd een zakelijk recht kan verkrijgen in tweede rang. Dat recht<br />

geldt dan in eerste rang na uitputting <strong>van</strong> het oudere recht of wanneer het oudere recht<br />

uiteindelijk niet blijkt te gelden. Dit leidt tot de paradoxale situatie geïllustreerd met volgend<br />

voorbeeld.<br />

- V is verkoper die een zaak onder eigendomsvoorbehoud verkoopt aan K.<br />

- K geeft de zaak in pand aan B, in casu door de inpandgeving <strong>van</strong> zijn handelszaak waar<strong>van</strong><br />

de zaak deel uitmaakt.<br />

- K geeft de zaak vervolgens in vuistpand aan C, die te goeder trouw is ten aanzien <strong>van</strong> het<br />

eigendomsrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper K, maar wel weet heeft <strong>van</strong> het pand op<br />

handelszaak <strong>van</strong> B.<br />

In dit geval verkrijgt B geen pandrecht op de zaak (geen bezit, dus 2279 BW speelt niet).<br />

Daardoor verkrijgt C een pandrecht in eerste rang; weliswaar moest hij het pandrecht op<br />

handelszaak laten voorgaan, maar aangezien dit pandrecht zich uiteindelijk niet uitstrekt over<br />

deze zaak, speelt dat niet en komt C in eerste rang, beschermd als derde-verkrijger te goeder<br />

trouw jegens V.<br />

b. Bewijs <strong>van</strong> goede trouw.<br />

776 Zie de verder besproken arresten Cass. 21 maart 2003, Bergfelder Holzimport t. Houtnatie Cuba, RW 2004-<br />

2005, 1174. Cass. 12 februari 2004, Nr. C.01.0121.N, NISSAN t. BBL en Warrant n.v., RW 2004-2005, 1179<br />

noot M.E. STORME; Cass. 26 november 2010, nr. C.10.0006.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101126-6 = TBH 2011, 557.<br />

Dit is rechtsvergelijkend niet helemaal <strong>van</strong>zelfsprekend. In Duitsland bv. volstaat het vertrouwen in de<br />

beschikkingsonbevoegdheid meestal niet, wanneer men wist of moest weten dat de beschikker niet de<br />

gerechtigde is. BGB § 932 lid 2 bepaalt immers dat de goede trouw betrekking heeft op het eigenaar zijn<br />

(gerechtigd zijn) <strong>van</strong> de vervreemder. Een uitzondering vinden we slechts in het geval <strong>van</strong> HGB § 366.<br />

328


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De bezitter moet in beginsel zijn goede trouw niet bewijzen (art. 2268 BW), behalve in het<br />

geval <strong>van</strong> art. 1422 BW en 1283 Ger.W.<br />

c. Tijdstip <strong>van</strong> de goede trouw 777 .<br />

Beginsel: bij het verkrijgen <strong>van</strong> het recht.<br />

Traditioneel wordt geleerd dat voor de bescherming <strong>van</strong> een verkrijger tegen een oudere<br />

gerechtigde, zijn goede trouw aanwezig zijn op het ogenblik waarop men in het werkelijk<br />

bezit komt 778 . Er zijn echter ook goede argumenten om te stellen dat het voldoende is te<br />

goeder trouw te zijn op het ogenblik waarop men tussen partijen het zakelijk recht verkrijgt<br />

(zoals aanvaard wordt bij onroerend goed). Dat is het ogenblik <strong>van</strong> de levering tussen partijen,<br />

en dus niet - voor zover dit een ander tijdstip zou zijn - het ogenblik waarop de verbintenis die<br />

de titel vormt voor overdracht ontstaat (bv. de koop of op het ogenblik waarop men in het<br />

werkelijk bezit <strong>van</strong> de zaak komt. Het gaat immers om de goede trouw <strong>van</strong> de “verkrijger”.<br />

De regel is gelijkaardig in de meeste andere rechtsstelsels 779 .<br />

Bij verkoop onder eigendomsvoorbehoud is het rele<strong>van</strong>te tijdstip wel dat <strong>van</strong> levering.<br />

Latere wetenschap kan de verkrijger te goeder trouw niet meer kan schaden (mala fides<br />

superveniens non nocet).<br />

Toepassing.<br />

Traditioneel wordt dus geleerd dat de goede trouw nog aanwezig moet zijn wanneer men in<br />

het werkelijk bezit komt.<br />

Nu komt deze opvatting in de meeste gevallen op hetzelfde neer, maar is zij in de andere m.i. onjuist.<br />

Deze opvatting gaat enkel uit <strong>van</strong> art. 2279 BW, maar vergeet art. 1141 B.W 780 . Nu is art. 2279 BW op de<br />

eerste plaats geschreven voor de vereisten voor verjaring. Uit art. 1141 BW dat veeleer voor de hier besproken<br />

gevallen is geschreven, lijkt veeleer te volgen dat het volstaat dat de goede trouw aanwezig is op het ogenblik<br />

<strong>van</strong> de levering tussen partijen - met dien verstande dat in burgerlijke zaken kan worden vereist dat de<br />

anterioriteit <strong>van</strong> die datum ten aanzien <strong>van</strong> de kennisname wordt bewezen worden de regels <strong>van</strong> de vaste<br />

dagtekening.<br />

Voor een aantal bijzondere pandrechten bepaalt de wet bovendien dat de goede trouw slechts moet aanwezig zijn<br />

op het ogenblik waarop de levering er<strong>van</strong> tussen partijen plaatsvindt (al kan er een probleem rijzen <strong>van</strong> vaste<br />

777 Vgl. hierover meer algemeen A. <strong>van</strong> OEVELEN, TPR, 1990, (1093) 1130 nr. 33-35.<br />

778 Zo bv. Hof Luik 30 juni 88, J.L.M.B. 1989, 1150; Hof Bergen 12 juni 1979, J.T., 1980, 265; HANSENNE,<br />

"Examen de jurisprudence", R.C.J.B., 1984, 53 nr. 15. Vgl. A. <strong>van</strong> OEVELEN, TPR, 1990, p. (1093) 1130-<br />

1131 nr. 33, die echter anderzijds terecht zegt dat goede trouw slechts bij de verkrijging aanwezig moet zijn.<br />

779 Zie bv. BGB § 933; NBW art. 3:90.<br />

780 Vgl. in dit verband de kritiek op de traditionele opvatting door GINOSSAR, Liberté contractuelle et respect<br />

des droits des tiers, Parijs 1963, p. 32 v.<br />

329


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

datum). Voor het landbouwvoorrecht (een registerpandrecht) moet de goede trouw maar aanwezig zijn wanneer<br />

het pandrecht ontstaat, en niet ook nog wanneer het wordt omgezet door pandbeslag, of wanneer het beperkte<br />

volgrecht (art. 7 W. 15 april 1884) wordt uitgeoefend. Voor het registerpandrecht op een handelszaak moet de<br />

goede trouw eveneens maar aanwezig zijn op het ogenblik <strong>van</strong> de vestiging intra partes (en niet <strong>van</strong> de<br />

inschrijving). Dat blijkt uit de artt. 3 en 4 <strong>van</strong> de desbetreffende wet, en uit de analoge toepassing <strong>van</strong> art. 19<br />

FaillW. (die wel een beperking aanbrengt <strong>van</strong> de termijn waarbinnen men nog kan inschrijven).<br />

Wat het gewone of vuistpandrecht betreft is de heersende opvatting duidelijk dat de goede trouw nog moet<br />

aanwezig zijn bij de zgn. buitenbezitstelling, maar de reden daarvoor is dat volgens die traditionele leer het<br />

pandrecht ook tussen partijen eerst op dat ogenblik ontstaat. Dit laatste nu werd hoger reeds in vraag gesteld.<br />

Maar in ieder geval is deze consequentie niet in strijd met de opvatting dat de goede trouw slechts moet<br />

aanwezig zijn bij de levering c.q. vestiging tussen partijen.<br />

Als dit reeds geldt voor pandrechten, moet het a fortiori gelden voor eigendomsverkrijging <strong>van</strong> roerende zaken.<br />

Maar men moet wel goed de regels voor ogen houden die bepalen wanneer de eigendom tussen partijen wel en<br />

wanneer niet solo consensu overgaat.<br />

Zoals gezegd komt de opvatting dat de goede trouw aanwezig moet zijn op het ogenblik <strong>van</strong> de<br />

eigendomsovergang tussen partijen, en niet noodzakelijk wanneer men in het werkelijk bezit komt, in vele<br />

gevallen op hetzelfde neer. Immers, zolang de vervreemder de zaak voor de oudere gerechtigde moet houden,<br />

kan hij in beginsel niet leveren (civiel bezit verschaffen) tenzij door het goed buiten zijn macht te brengen. Het<br />

tijdstip <strong>van</strong> eigendomsovergang tussen partijen is dan ook het tijdstip waarop de zaak niet meer in handen is <strong>van</strong><br />

een persoon die ze voor de oudere gerechtigde houdt of moet houden. Bij dubbele verkoop e.d.m. is om die<br />

reden inderdaad vereist dat de goede trouw nog aanwezig is op het tijdstip <strong>van</strong> de “interversion de titre” en dus<br />

in beginsel <strong>van</strong> de feitelijke inbezitstelling <strong>van</strong> de verkrijger. Het helpt dus niet dat men te goeder trouw iets<br />

koopt, dan hoort dat het reeds eerder was verkocht, en dan probeert om als eerste in het feitelijk bezit er<strong>van</strong> te<br />

geraken.<br />

Wanneer het echter niet gaat om een detentor <strong>van</strong> de zaak die ontrouw is of zijn bevoegdheid overschrijdt, en de<br />

eigendom dus tussen partijen wél solo consensu tussen partijen kan overgaan, is er m.i. geen reden om te eisen<br />

dat de goede trouw nog aanwezig moet zijn bij de feitelijke afgifte. De verkrijger heeft dan immers middellijk<br />

bezit <strong>van</strong> de zaak. Dit komt wel slechts voor wanneer de vervreemder de zaak voor zichzelf hield en wel voor<br />

vrij en onbelast.<br />

Men zou daartegen verbaasd kunnen opwerpen dat het dan, praktisch gesproken, precies bij verloren en gestolen<br />

goederen is, dat de goede trouw slechts op het tijdstip <strong>van</strong> de aankoop aanwezig moet zijn, en niet meer bij de<br />

feitelijke inbezitname. Men vergeet dan wel dat het precies bij verloren en gestolen goederen is, dat de<br />

bescherming niet intreedt door het feitelijk bezit, maar wel door verjaring <strong>van</strong> de revindicatievordering (3 jaar na<br />

diefstal of verlies).<br />

In het licht <strong>van</strong> deze beginselen zou men de bepalingen inzake registerpandrechten ook zo moeten uitleggen, dat<br />

de pandhouder (op handelszaak bv.) slechts beschermd wordt indien hij nog te goeder trouw is op het ogenblik<br />

waarop hij in het civiel bezit is <strong>van</strong> de zaak, d.w.z. dat de pandgever de zaak niet meer voor de oudere<br />

gerechtigde houdt of moet houden.<br />

330


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wanneer de levering de eigendom tussen partijen met terugwerkende kracht doet overgaan, is het toch op het<br />

tijdstip <strong>van</strong> de levering dat de goede trouw nog aanwezig moet zijn (en niet op het oudere tijdstip tot waar de<br />

levering terugwerkt) 781 .<br />

d. Maatstaf<br />

De goede trouw wordt vermoed, en kwade trouw moet worden bewezen. Maar “kwade trouw”<br />

omvat niet enkel de daadwerkelijke kennis <strong>van</strong> de beschikkingsonbevoegdheid c.q. het oudere<br />

recht. De verkrijger is ook niet te goeder trouw indien hij de onbevoegdheid niet kende, maar<br />

wel behoorde te kennen. Zo is men niet beschermd wanneer er een onderzoeklast is, en men<br />

door het verrichten <strong>van</strong> dat onderzoek zou geweten hebben dat de vervreemder niet bevoegd<br />

was te beschikken. De verkrijger heeft de verplichting het naar omstandigheden normale<br />

onderzoek te verrichten naar die beschikkingsbevoegdheid (bv. naar het eigenaarschap <strong>van</strong> de<br />

vervreemder of diens bevoegdheid de eigenaar te vertegenwoordigen, e.d.m.).<br />

De foutmaatstaf lijkt hier in ons recht de gewone foutmaatstaf te zijn - culpa levis in abstracto<br />

-; in het Duitse recht daarentegen is een grove fout vereist (BGB § 932 lid 2), en zo ook<br />

volgens art. 16 lid 2 Wisselbriefwet en art. 21 Chequewet. Of dit in de praktijk veel verschil<br />

maakt, valt te betwijfelen.<br />

De goede trouw wordt hier beoordeeld op een zeer gelijkaardige wijze als de goede trouw <strong>van</strong><br />

de persoon die handelde met een schijnvertegenwoordiger. Dat moet ook, gezien het hier<br />

uiteindelijk in een aantal gevallen om precies dezelfde vraag gaat.<br />

De vraag of het behoren te weten met weten mag worden gelijkgesteld dient m.i. in beginsel te worden<br />

beantwoord aan de hand <strong>van</strong> het absoluut, d.i. zakelijk, of relatief, d.i. persoonlijk karakter <strong>van</strong> het geschade<br />

belang. Gaat het om een zakelijk recht, dan dient het behoren te weten principieel te worden gelijkgesteld met<br />

weten 782 , dus met "niet te goeder trouw zijn". Gaat het daarentegen om een louter obligatoir recht, dan begaat<br />

een derde slechts dan een onrechtmatige daad wanneer hij desbewust in strijd daarmee handelt. Dit vloeit m.i.<br />

voort uit de inhoud zelf <strong>van</strong> beide categorieën <strong>van</strong> rechten, die maakt dat de tegenwerpbaarheid die ze beiden<br />

bezitten een in beginsel verschillende betekenis heeft.<br />

Uitwerking.<br />

Deze onderzoeksplicht verschilt naargelang 1° de aard <strong>van</strong> de zaken en 2° de verkrijger een<br />

professioneel is of een leek (particulier) (kenmerkend voorbeeld: de koper <strong>van</strong> tweedehandswagens<br />

- bij een beroepskoper wordt een zorgvuldiger nazicht vereist dan bij een nietbedrijfsmatig<br />

koper).<br />

De vraag rijst dan ook onder welke omstandigheden de derde-verkrijger had behoren te<br />

weten. Uitgangspunt <strong>van</strong> ons recht is, dat zo de vervreemder het werkelijk bezit kan<br />

781 Vgl. bij aanvaarding <strong>van</strong> een legaat: F. <strong>van</strong> NESTE, Zakenrecht , I nr. 123 in fine.<br />

782 A. HEYVAERT, "Overzicht <strong>van</strong> rechtspraak. Bezit", TPR, 1965, p. 114 nr. 9; F. <strong>van</strong> NESTE, Zakenrecht,<br />

I nr. 120 A en 271 B. A. <strong>van</strong> OEVELEN, TPR 1990, bevat een uitvoerig en grondig overzicht. Ik mis er evenwel<br />

het beginselmatige onderscheid tussen zakelijke en persoonlijke rechten.<br />

331


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verschaffen aan de verkrijger, en de vervreemding op het eerste gezicht een “normale”<br />

transactie is, de verkrijger geen nader onderzoek moet verrichten 783 . Enkele nuances zijn<br />

echter wel nodig:<br />

- bij verkrijging <strong>van</strong> goederen door iemand die daarin een normale handel voert, is er in<br />

beginsel geen onderzoekslast, bij verkrijging <strong>van</strong> iemand die niet in dergelijke zaken handelt,<br />

kan die er wel zijn; aldus is er bv. verschil tussen de verkoop <strong>van</strong> koopwaren en de verkoop<br />

<strong>van</strong> de eigen uitrusting door een handelaar;<br />

- men mag sneller veronderstellen dat iemand bevoegd is om goederen door te verkopen dan<br />

dat hij ook bevoegd is om deze in pand te geven; vaak krijgt men <strong>van</strong> de pandhouder (bv. <strong>van</strong><br />

de handelszaak) de bevoegdheid om wel door te verkopen, maar niet aan een andere<br />

schuldeiser in pand te geven 784 ;<br />

- met betrekking tot die onderzoeksplicht wordt er een onderscheid gemaakt tussen de<br />

professionele verkrijger en de leek of de consument-verkrijger. Op die eerste rust er vaak een<br />

onderzoeksplicht, de leek wordt minder streng beoordeeld. Een onderzoeksplicht rust in ieder<br />

geval op de verkrijger die zelf handel drijft in dergelijke goederen, of ze professioneel<br />

verhuurt 785 . Dezelfde gestrengheid wordt niet steeds 786 toegepast ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

verkrijger die het goed verkrijgt voor zijn professionele activiteit andere dan de doorverkoop<br />

of verhuring er<strong>van</strong>, maar in beginsel geldt voor dergelijke verkrijger dezelfde<br />

onderzoeksplicht 787 al kan de intensiteit daar<strong>van</strong> variëren naargelang de mate waarin de<br />

vervreemder vertrouwd dient te zijn met de gebruiken bij aankoop <strong>van</strong> een dergelijk goed<br />

(NB. het tekortkomen aan de onderzoeksplicht wordt vaak beoordeeld <strong>van</strong>uit de vraag of de<br />

derde medeplichtig is aan contractbreuk door de vervreemder; in vele gevallen hoeft men aan<br />

die vraag echter niet toe te komen, namelijk wanneer het geschonden recht een zakelijk recht<br />

is <strong>van</strong> de eiser die gewoon de zaak revindiceert of schadevergoeding eist wegens schending<br />

<strong>van</strong> zijn eigendomsrecht 788 ; dan komt de leer maar ter sprake indien er geen volgrecht is, bv.<br />

bij het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper).<br />

- de inhoud <strong>van</strong> de onderzoekslast hangt af <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> het goed, met name de vraag:<br />

--- of de eigendom gemakkelijk na te gaan is (bv. de boordpapieren <strong>van</strong> een auto vermelden<br />

normaal de eigenaar, zodat de eigendom gemakkelijk is na te gaan) 789 ; bij steeds meer<br />

783 Zie bv. Cass. 26 november 2010, Proxxon Werkzeug, nr. C.10.0006.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101126-6, = RW 2010-2011, 1127 = TBH<br />

2011, 557, dat beslist dat “Behoudens bijzondere omstandigheden” op de verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht ter zake<br />

geen onderzoeksplicht rust.<br />

784 Zij het dat er ook op de verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht “in beginsel” geen onderzoekslast rust (Cass. 26<br />

november 2010, Proxxon Werkzeug, nr. C.10.0006.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101126-6 = RW 2010-2011, 1127 = TBH<br />

2011, 557).<br />

785 Bv. Hof Antwerpen 3 mei 1999, RW 1999-2000, 506 (aankoop door een leasingmaatschappij).<br />

786 Niet toegepast bv. door Hof Luik 14 december 1990, JLMB 1992, 292 noot P.H.<br />

787 Zie bv. Hof Antwerpen 27 maart 2003, TBH 2004, 280 noot A. DE BOECK, “De onderzoeksplichten<br />

onderzocht, in het bijzonder bij de aankoop <strong>van</strong> tweedehands wagens”.<br />

788 De leer <strong>van</strong> de derde-medeplichtigheid is dus maar zinvol wanneer het gaat om de medeplichtigheid aan<br />

schending <strong>van</strong> een obligatoir recht (een schuldvordering).<br />

789 Over de onderzoeksplicht <strong>van</strong> de koper <strong>van</strong> tweedehandswagens bestaat er veel rechtspraak en rechtsleer.<br />

332


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

goederen <strong>van</strong> waarde is er een individuele identificatie mogelijk (serienummers,<br />

registratienummers, enz...) en bestaan er mogelijkheden navraag te doen;<br />

--- of het goederen zijn die gebruikelijk op krediet worden gekocht, dan wel in leasing worden<br />

genomen;<br />

- bij goederen die normaal in pand kunnen worden gegeven mits inschrijving in een register,<br />

dient in beginsel dat register te worden geraadpleegd (bv. het register betreffende de<br />

inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak voor uitrustingsgoederen <strong>van</strong> een handelaar).<br />

Meerdere elementen hier<strong>van</strong> zullen verderop (Hoofdstuk V) nader ter sprake komen, wanneer<br />

we het hebben over de verkrijging te goeder trouw <strong>van</strong> pandrechten of andere<br />

zekerheidsrechten.<br />

Opgemerkt kan worden dat traditioneel niet wordt aanvaard dat men als derde-verkrijger te<br />

goeder trouw beschermd wordt indien de beschikkingsbevoegdheid voortvloeit uit een<br />

samenloop <strong>van</strong> schuldeisers <strong>van</strong> de vervreemder, ook al is die samenloop nog niet<br />

gepubliceerd (zo in het bijzonder de "nul-uur-regel" bij faillissement) 790 .<br />

e. Wie te goeder trouw moet zijn<br />

In een aantal gevallen rijst de vraag wie er allemaal te goeder trouw kan zijn, omdat meerdere<br />

personen betrokken zijn aan de zijde <strong>van</strong> de verkrijger.<br />

Het eerste geval betreft opeenvolgende verkrijgers.<br />

De onderverkrijger te kwader trouw <strong>van</strong> een verkrijger te goeder trouw wordt beschermd<br />

(behoudens de revindicatie <strong>van</strong> verloren en gestolen goederen, zie verder), zelfs indien hij nog<br />

niet in het werkelijk bezit is (mits de verkrijger dat wel was). Latere kwade trouw doet<br />

immers geen afbreuk meer aan de door de verkrijger verkregen rechten. De onderverkrijger<br />

heeft immers <strong>van</strong> de eigenaar verkregen.<br />

Omgekeerd wordt de onderverkrijger te goeder trouw <strong>van</strong> een verkrijger te kwader trouw<br />

eveneens beschermd, doch enkel wanneer hij zelf aan de vereisten voldoet, d.i. in het werkelijk<br />

bezit is <strong>van</strong> de zaak.<br />

Het tweede geval betreft het derdenbeding. M.i. is de goede of kwade trouw <strong>van</strong> de bedinger<br />

hier niet terzake, net zomin als in het geval <strong>van</strong> de eerste verkrijger te kwader trouw, die<br />

Zie recent bv. Hof Gent 20 februari 2002, TBH 2002, 475 (onbetaalde factuur neergelegd ter griffie); Hof<br />

Antwerpen 27 maart 2003, TBH 2004, 280 noot A. DE BOECK; kh. Antwerpen 14 december 2001 (bevestigd<br />

door Hof Antwerpen 23 januari 2003), TBH 2004, 283 (geen gelijkvormigheidsattest, geen originele sleutels,<br />

valse nummerplaat); idem Hof Brussel 19 februari 1997, AJT 1999-2000, 21; Hof Antwerpen 26 maart 1986,<br />

RW 1986-87, 798 noot J. HERBOTS “De derde-medeplichtigheid en de verkopers <strong>van</strong> niet afbetaalde<br />

automobielen”. Weinig streng is bv. Hof Gent 15 maart 1996, AJT 1996-97, 270 : een koper werd te goeder<br />

trouw geacht hoewel hij de boorddokumenten niet had gezien, maar was voortgegaan op de verklaring <strong>van</strong> de<br />

verkoper dat ze zouden volgen.<br />

790 Er zijn afwijkingen op die regel voor financiële activa, niet voor andere roerende zaken.<br />

333


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wordt opgevolgd door een onderverkrijger te goeder trouw. De begunstigde wordt beschermd<br />

- d.i. verkrijgt - wanneer hij aan de vereisten voldoet, ongeacht de vraag of de bedinger te<br />

goeder trouw is. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat de begunstigde meestal een<br />

verkrijger om niet is.<br />

Indien het bezit verkregen wordt via een tussenpersoon dan dient de goede trouw (t.a.v. de<br />

bevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder of zijn middellijk vertegenwoordiger.<br />

5. Wettige en/of bezwarende titel ?<br />

a. Het belang <strong>van</strong> de geldigheid <strong>van</strong> de titel.<br />

1° In beginsel niet vereist<br />

Tussen partijen vereist de overdracht een geldige titel, zoals hoger uitvoeriger werd<br />

besproken. Gezien dit causaal karakter <strong>van</strong> ons stelsel <strong>van</strong> overdracht (anders dan bv. het<br />

Duitse recht - zie BGB § 929) zou men normaal verwachten dat de verkrijger te goeder trouw<br />

<strong>van</strong> roerende goederen ook tegen een oudere zakelijk gerechtigde, andere dan de<br />

vervreemder, slechts beschermd wordt indien hij over een geldige titel beschikt (een geldige<br />

verbintenis tot geven, niet nietig verklaard noch ontbonden). Weliswaar wordt die titel<br />

vermoed in geval <strong>van</strong> bezit (bewijsfunctie <strong>van</strong> het bezit). Maar de oudere zakelijk gerechtigde<br />

A, om wiens wille de vervreemder B beschikkingsonbevoegd was, zou zich op een gebrek in<br />

de titel (overeenkomst) tussen vervreemder B en verkrijger C moeten kunnen beroepen om<br />

zijn goed te revindiceren <strong>van</strong> C.<br />

Nochtans geldt in ons recht - afgezien <strong>van</strong> de bijzondere regels inzake verloren en gestolen<br />

goederen (zie verder onder 6.) - in beginsel het tegenovergestelde: art. 2279 BW vereist geen<br />

wettige titel (anders dan bij onroerende goederen, art. 2265 BW). Daaruit wordt afgeleid dat<br />

de bezitter de bescherming die hij geniet jegens de ware eigenaar niet verliest doordat de<br />

verbintenis krachtens dewelke hij verkregen heeft wordt nietig verklaard en ontbonden. Maar<br />

hij verliest de eigendom wél jegens zijn medecontractant (verkoper e.d.) wanneer aangetoond<br />

is dat er geen wettige titel is (dat laatste wordt zoals eerder gezegd wel vermoed,<br />

procesrechtelijke functie <strong>van</strong> het bezit).<br />

DEKKERS leerde anders 791 , in navolging overigens <strong>van</strong> o.m. de Hoge Raad 792 , maar hij is in<br />

België (en Frankrijk) in die opvatting vrij alleen blijven staan 793 . De rechtspolitieke reden<br />

791 R. DEKKERS, "Inzake roerend goed geldt bezit als titel, doch niet als wettige titel", RW 1972-73, 1937-<br />

1940. Enige sympathie kreeg hij <strong>van</strong> A. HEYVAERT, "Bezit geeft verscheidene titels", TPR 1983, (169) 178 nr.<br />

14.<br />

792 Hoge Raad 5 mei 1950, Damhof t. Staat, NJ 1951, 1 (zie de kritiek de lege lata <strong>van</strong> E.M.<br />

MEIJERS, WPNR 1951, nr. 4187). Het NBW is deze eis blijven stellen (art. 3:86 I NBW).<br />

793 C. RENARD, "L'art. 2279 en question", RCJB 1976, 271; J. KOKELENBERG & Th. <strong>van</strong> SINAY,<br />

"Overzicht <strong>van</strong> rechtspraak", TPR, 1990, 1831 nr. 201 met verdere verwijzingen (al is het steeds aangehaalde<br />

cassatie-arrest <strong>van</strong> 20 december 1974 m.i. niet beslissend omdat het over de bewijslast ging).<br />

Voor Frankrijk, zie reeds Cass. (fr.), 6 juli 1886, D. 1887, I, 25 (arrest dat bekritiseerd werd door PLANIOL&<br />

RIPERT, Les biens, door PICARD, uitgave 1952, onder het oogpunt <strong>van</strong> de goede-trouw-eis, maar zonder dat zij<br />

334


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

hiervoor is de volgende: indien de derde tegen de oudere zakelijk gerechtigde beschermd<br />

wordt, precies omdat hij te goeder trouw heeft verkregen <strong>van</strong> een tweede hand, en de eerste<br />

niet ongewild buitenbezitgesteld werd, dan mag hij bij titelgebreken niet zwakker staan tegenover<br />

die eerste dan tegenover de tweede. Behalve bij verlies of diefstal (art. 2279, 2 en 2280<br />

BW) is het de eerste hand die zich maar op de tweede hand moet verhalen en desnoods het<br />

risico <strong>van</strong> diens insolvabiliteit moet dragen: "waar men zijn vertrouwen gelaten heeft, daar<br />

moet men het terugvinden" 794 . Of nog: “Hand muß Hand wahren”.<br />

2° Onrechtstreeks <strong>van</strong> belang<br />

Evenwel zijn er enkele nuances nodig op de klassieke leer, die erop neerkomen dat de titel<br />

wel degelijk rele<strong>van</strong>t is bij de verkrijging <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde 795 .<br />

De oudere gerechtigde (eerste hand) kan echter wél via de zijdelingse vordering het recht op<br />

teruggave <strong>van</strong> de vervreemder tegen de verkrijger (derde hand) uitoefenen, wanneer deze<br />

schuldenaar is <strong>van</strong> zijn schuldenaar (debitor debitoris), maar dan kan de verkrijger wel alle<br />

verweermiddelen uit zijn verhouding met de tweede hand tegenwerpen 796 . Denken we bv. aan<br />

de exceptio non adimpleti contractus of een retentierecht zolang hij de prijs niet terugbetaald<br />

krijgt, of aan de verjaring <strong>van</strong> de schuldvordering tot teruggave (<strong>van</strong> belang indien die korter<br />

is dan de dertigjarige termijn).<br />

Vb. A geeft goederen in bewaring aan B. B, ontrouwe bewaarnemer, verkoopt ze aan C. C<br />

komt te goeder trouw in het feitelijk bezit. Nadien vernietigt C de overeenkomst bv. op grond<br />

<strong>van</strong> dwaling of bedrog. Ten gevolge <strong>van</strong> de zakelijke werking <strong>van</strong> die vernietiging is C nu<br />

geen bezitter meer <strong>van</strong> de zaak, en zelfs jegens B geen eigenaar meer. Indien A op die grond<br />

zonder meer zou kunnen revindiceren, hoewel C als verkrijger te goeder trouw normaal wordt<br />

beschermd, dan zou C zijn verweer uit de verkoopovereenkomst (bv. de exceptio non<br />

adimpleti contractus: hij moet de zaak slechts teruggeven tegen terugbetaling <strong>van</strong> de prijs)<br />

verliezen. Daar is geen enkele reden toe. A moet daarom, ook al is hij de ware eigenaar,<br />

<strong>van</strong>wege C alle excepties (verweermiddelen) dulden die ook B <strong>van</strong> C moet dulden.<br />

De aanspraak <strong>van</strong> de eerste hand blijft dus "belast", met een "last" 797 bezwaard, op een gelijkaardige<br />

wijze als zij belast blijft bij terugvordering <strong>van</strong> gestolen of verloren goed in de<br />

hypothese <strong>van</strong> art. 2280 BW: de verkrijger is dus minstens beschermd voor het negatief<br />

belang. Onder dat voorbehoud kan men DEKKERS in zekere zin toch gelijk geven.<br />

de genoemde basisregel aanvechten). Zie voor de discussie in Frankrijk P. ORTSCHEIDT, La possession en<br />

droit civil français et allemand, 461 e.v. nr. 367 e.v.<br />

794 Naar de oude Duitse rechtsspreuk "Wo Du deinen Glauben gelassen hast, sollst Du ihn suchen".<br />

795 Vgl. ook R. JANSEN, RW 2008-2009, (826) 828.<br />

796 Vgl. J. HANSENNE, "Examen de jurisprudence", R.C.J.B., 1984, 53 nr. 13; J. KOKELENBERG & Th. <strong>van</strong><br />

SINAY, "Overzicht <strong>van</strong> rechtspraak", TPR, 1990, 1831 nr. 200.<br />

797 De term wordt ook gebruikt door Cass. 30-10-1947, Arr. Verbr., 341 = Pas., 447 en door A. HEYVAERT,<br />

"Bezit geeft verscheidene titels", TPR, 1983, p. (169) 181 nr. 18) i.v.m. art. 2280 BW Ik gebruik hem hier gretig,<br />

omdat "last" m.i. de beste Nederlandse vertaling is <strong>van</strong> "Obliegenheit", en het inderdaad om een dergelijke<br />

figuur gaat. Ik heb dit uitvoerig uiteengezet in De invloed <strong>van</strong> de goede trouw op de contractuele<br />

schuldvorderingen, nr. 196 e.v.; "De invloed <strong>van</strong> de goede trouw in het privaat proces- en bewijsrecht", TPR,<br />

1990, (353) nr. 12 e.v.<br />

335


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Op gelijkaardige wijze kunnen titelgebreken kunnen wel worden ingeroepen door jongere<br />

verkrijgers, maar moeten zij zich wel de excepties <strong>van</strong> de oudere verkrijger laten<br />

tegenwerpen, bv. de e.n.a.c. tot terugbetaling <strong>van</strong> de prijs (waarvoor de oudere verkrijger een<br />

retentierecht heeft).<br />

Ook heeft de eerste hand m.i. een schuldvordering wegens ongegronde verrijking op de derde.<br />

De derde wordt daartegen immers wél beschermd indien hij krachtens een geldige titel<br />

verkreeg, zelfs om niet 798 , maar niét in geval <strong>van</strong> gebrekkige titel. Die schuldvordering is wel<br />

subsidiair aan de revindicatie. In abstracte stelsels zoals het Duitse recht, kan de derde hand enkel worden<br />

aangesproken op grond <strong>van</strong> ongegronde verrijking (BGB § 822).<br />

Deze schakering heeft bovendien ook het voordeel dat de oplossing in harmonie is met die bij gebreken in de<br />

vertegenwoordigingsbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder (m.b. schijnvertegenwoordiging): ook daar kan de<br />

schijnvertegenwoordigde zich beroepen op gebreken in de overeenkomst tussen die vertegenwoordiger en de<br />

medecontractant, maar zal die medecontractant na nietigverklaring of ontbinding een retentierecht behouden tot<br />

hij zijn prestatie terugbetaald krijgt.<br />

Genoemde regels gelden in beginsel voor alle titelgebreken, al moet rekening worden gehouden met de<br />

bijzondere aard <strong>van</strong> sommige nietigheden, meer bepaald diegene die in het belang <strong>van</strong> derden zijn ingesteld.<br />

Nemen we bv. de nietigverklaring <strong>van</strong> handelingen in strijd met het belang <strong>van</strong> de echtgenoot of het gezin (onder<br />

meer art. 224 BW). De beschermde echtgenoot vordert in dit geval de nietigverklaring zowel tegen de andere<br />

echtgenoot als tegen diens wederpartij. De situatie is vergelijkbaar met een zijdelingse vordering tegen die<br />

wederpartij. De nietigverklaring geeft de beschermde echtgenoot in beginsel niet meer rechten dan de echtgenoot<br />

die heeft gehandeld, zodat de bezitter tegen de aanvechtende echtgenoot de verweermiddelen kan inroepen die<br />

hij tegen zijn wederpartij heeft 799 .<br />

Ook bij de inkorting kunnen de erfgenamen hun rechten niet rechtstreeks op de goederen waarover met<br />

miskenning <strong>van</strong> de reserve is beschikt, uitoefenen, maar slechts zijdelings, nl. door te vorderen dat ze<br />

terugkomen in de nalatenschap.<br />

Vergelijkbaar is ten slotte ook de situatie bij de actio Pauliana.<br />

b. Het belang <strong>van</strong> het bezwarend karakter <strong>van</strong> de titel.<br />

Indien de titel <strong>van</strong> de derde geldig is, speelt de bezwarende of kosteloze aard er<strong>van</strong> in ons<br />

recht in beginsel géén rol, tenzij onrechtstreeks in de hypothese <strong>van</strong> art. 2280 BW<br />

In het (Staats)Nederlandse recht daarentegen wordt de derde verkrijger <strong>van</strong> roerende zaken in beginsel niet<br />

beschermd indien hij om niet verkreeg (art. 3:84, 1 NBW; vgl. Oostenrijks ABGB § 367; Engelse Sale of Goods<br />

Act S. 25).<br />

798 Zie E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, nr. 359-361 en 365-366.<br />

799 Zie evenwel Rb. Bergen 14 september 1979, RTDFam. 1980, 90.<br />

336


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Evenwel moet dit beginsel worden geschakeerd omwille <strong>van</strong> de regels inzake de Pauliana bij<br />

beschikkingen om niet. De oudere zakelijk gerechtigde zal namelijk in de meeste gevallen<br />

ook schuldeiser zijn <strong>van</strong> de vervreemder <strong>van</strong> het goed. In zijn hoedanigheid <strong>van</strong> schuldeiser<br />

kan hij opkomen tegen een handelingen om niet <strong>van</strong> zijn schuldenaar (de vervreemder),<br />

indien die gesteld werd met bedrieglijke benadeling <strong>van</strong> zijn rechten, zelfs indien de<br />

wederpartij (derde-verkrijger) te goeder trouw was. Via de omweg <strong>van</strong> de Pauliana kan de<br />

bescherming <strong>van</strong> de verkrijger te goeder trouw om niet dus in vele gevallen komen te<br />

vervallen, behalve wanneer de vervreemder te goeder trouw was.<br />

6. Bijzondere regels voor bepaalde situaties.<br />

a. Door een schuldenaar bedrieglijk om niet vervreemde goederen.<br />

Dit betreft het reeds beschreven geval, waarin de eigenaar de actio Pauliana kan uitoefenen<br />

tegen de verkrijger om niet, ook indien deze te goeder trouw is.<br />

b. Verloren of gestolen goederen (onvrijwillige buitenbezitstelling).<br />

Bij verloren en gestolen goederen gelden bijkomende regels.<br />

1° Toepassingsgebied.<br />

Traditioneel geldt er een aparte, en in beginsel strengere, regeling bij verloren of gestolen<br />

goederen. In sommige landen worden deze regeling zeer ruim toegepast, met name omdat<br />

misbruik <strong>van</strong> vertrouwen wordt gelijkgesteld met diefstal 800 . In de meeste landen echter<br />

wordt verlies en diefstal eng begrepen 801 . In (Staats)Nederland wordt de strengere regeling<br />

zelfs beperkt tot gestolen zaken (art. 3:86, lid 3 NBW). Bij ons geldt deze grotere<br />

bescherming alle gevallen <strong>van</strong> verlies en diefstal, inbegrepen de gevallen waarin diegene die<br />

het bezit verloren is, nalatig is geweest 802 .<br />

De vergelijking met de hoofdregel leert ons dat de derde-verkrijger <strong>van</strong> roerende zaken beschermd<br />

wordt indien de mogelijkheid tot publiciteit (nl. feitelijk bezit) voor een derde door<br />

hem is geschapen (vrijwillig verlies <strong>van</strong> feitelijk bezit), en aan strengere vereisten onderworpen<br />

is indien dat niet het geval is (onvrijwillig verlies <strong>van</strong> feitelijk bezit).<br />

2° Regel<br />

800 Zo in het Spaanse recht (art. 463 C.C.). Het Duitse recht past de regels inzake onvrijwillig bezitsverlies ook<br />

toe bij misbruik <strong>van</strong> vertrouwen door een “Besitzdiener”. De regel “Wo du dein Glauben gelassen hast, da sollst<br />

du ihn suchen” geldt alleen wanneer men aan een derde een “onafhankelijke” detentie heeft gegeven<br />

(Besitzrecht). Goederen in handen laten <strong>van</strong> ondergeschikten wordt niet als een vorm <strong>van</strong> (vrijwillige)<br />

buitenbezitstelling beschouwd.<br />

801 Vgl. Cass. 26 maart 1914, Pas. 157.<br />

802 Bv. Hof Brussel 9 juni 1998, JT 1999, 137.<br />

337


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In deze gevallen zal de bescherming maar intreden wanneer de revindicatievordering <strong>van</strong> de<br />

oudere gerechtigde verjaart. Deze verjaart naar Belgisch recht in beginsel, d.i. behoudens<br />

stuiting of schorsing, na 3 jaar.<br />

3° Vereisten voor bescherming na het verstrijken <strong>van</strong> de revindicatietermijn<br />

a) Werkelijk bezit verkregen hebben.<br />

Dit vereiste vloeit voort uit art. 2279 BW. De vereisten die aan dit bezit worden gesteld zijn<br />

strikter dan bij de onmiddellijke verkrijging op grond <strong>van</strong> bezit; hier geldt de regel <strong>van</strong> art.<br />

2229 BW (het bezit moet niet alleen ondubbelzinnig en als eigenaar zijn, maar ook<br />

voortdurend en onafgebroken, ongestoord en openbaar).<br />

b) Goede trouw.<br />

Dit begrip werd hoger (4.) reeds besproken. Wat betreft het tijdstip waarop men te goeder<br />

trouw moet zijn, kan worden opgemerkt dat de vinder c.q. dief geen rechtsverhouding heeft<br />

met de oudere gerechtigde op grond waar<strong>van</strong> hij de goederen voor deze oudere gerechtigde<br />

houdt, en dus wél civiel bezit verschaffen aan de derde-verkrijger. Diens goede trouw moet<br />

dan ook worden beoordeeld op het tijdstip waarop de eigendom tussen partijen is verkregen.<br />

c) Verjaring <strong>van</strong> de revindicatie (drie jaar)<br />

De derde-verkrijger <strong>van</strong> verloren of gestolen goederen, andere dan bankbiljetten, wordt eerst<br />

beschermd door de verjaring <strong>van</strong> de revindicatie na drie jaren (art. 2279, lid 2 BW). Deze<br />

termijn loopt <strong>van</strong>af het verlies of de diefstal. Aangezien de verjaring dus niet eerst loopt <strong>van</strong>af<br />

de bezitsverkrijging door de derde-verkrijger, zal deze dus vaak eerder dan na drie jaar bezit<br />

eigenaar worden.<br />

Aangezien het bezit niet onmiddellijk eigendom verschaft, rijst de vraag wat er gebeurt indien<br />

de verkrijger zelf het bezit onvrijwillig verliest, bv. door een strafrechtelijk beslag op de<br />

gestolen goederen. In dat geval heeft de derde-verkrijger die aan de andere vereisten voldeed<br />

eveneens recht op de vergoeding <strong>van</strong> art. 2280 BW 803 .<br />

4° Tussentijdse bescherming voor het negatief belang: market overt rule.<br />

Tussentijds is er een beperktere bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger tot beloop <strong>van</strong> de prijs<br />

die hij heeft betaald voor de zaak, mits hij deze zaak in de normale handel heeft gekocht (zie<br />

art. 2280 BW). Indien de verkrijger de goederen heeft gekocht op een markt, een veiling of bij<br />

een koopman die dergelijke zaken verkoopt, is men ook tijdens de loop <strong>van</strong> de verjaring<br />

slechts tot afgifte gehouden tegen ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> de betaalde prijs (art. 2280 BW). De<br />

gerechtigde kan dus maar revindiceren mits hij die prijs terugbetaalt.<br />

803 Hof Antwerpen 4 november 1997, RW 1997-98, 718.<br />

338


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In die gevallen wordt de derde dus slechts beschermd tot beloop <strong>van</strong> zijn ”negatief belang”.<br />

Tot aan de betaling <strong>van</strong> die vergoeding heeft de verkrijger een retentierecht.<br />

Deze vergoedingsplicht bestaat ook wanneer de goederen door de overheid in beslag genomen<br />

zijn bij de bezitter te goeder trouw die aan de eisen <strong>van</strong> art. 2280 BW voldoet, en aan de<br />

eigenaar heeft teruggegeven; ook al hoeft deze niet meer te revindiceren, hij is wel tot die<br />

vergoeding gehouden jegens de bezitter bij wie ze in beslag zijn genomen 804 .<br />

Rechtsvergelijkend vinden we deze “market overt” regel in de meeste rechtsstelsels (een uitzondering is bv.<br />

Zuid-Afrika; recent afgeschaft in de Engelse en Schotse Sales of Goods Act).<br />

Theoretisch zou men ook buiten de vereisten <strong>van</strong> art. 2280 BW om op basis <strong>van</strong> fout (nalatigheid) <strong>van</strong> de<br />

revindicerende eigenaar vergoeding kunnen proberen te vorderen. De rechtspraak geeft evenwel aan art. 2280<br />

BW een negatieve reflexwerking, die maakt dat in beginsel een dergelijke aansprakelijkheid is uitgesloten.<br />

Wel kan de verkrijger die géén recht heeft op terugbetaling <strong>van</strong> de prijs, op grond <strong>van</strong> de regels inzake<br />

ongegronde verrijking nog altijd recht hebben op vergoeding <strong>van</strong> de kosten die hij heeft gemaakt tot op het<br />

tijdstip dat hij niet meer te goeder trouw kon zijn 805 .<br />

7. Wegwijsplicht<br />

In sommige wetboeken, bv. art. 3:87 NBW, wordt uitdrukkelijk aan de derde-verkrijger de last opgelegd om aan<br />

de vroegere eigenaar mee te delen hoe hij de zaak heeft verkregen (dit geldt gedurende drie jaar; de enige<br />

uitzondering is geld). Bij niet-naleving <strong>van</strong> die last wordt de verkrijger niét beschermd. Deze regel is niet<br />

algemeen te vinden in de Belgische wet, maar wel enkele toepassingen er<strong>van</strong>. Zo bv. bepaalt art. 9, 4 (vroeger 7,<br />

4) <strong>van</strong> het KB giraal effectenverkeer dat de eigenaar die zijn eigendomsrecht op financiële instrumenten<br />

(effecten) is verloren, <strong>van</strong> de effectenmakelaar, die deze effecten heeft ont<strong>van</strong>gen (en gedeponeerd in de<br />

Effectendeposito- en Girokas of effectenclearingstelsel <strong>van</strong> de NBB) mededeling kan eisen <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong><br />

de deponent <strong>van</strong> deze effecten.<br />

Omgekeerd kan de vraag rijzen of de persoon die goederen intussen heeft doorverkocht, verplicht is om aan de<br />

vroegere eigenaar de identiteit <strong>van</strong> de verdere verkrijger mee te delen 1 .<br />

8. Hoe de oudere gerechtigde zich kan beschermen.<br />

Zolang hij het feitelijk bezit heeft, is een gerechtigde <strong>van</strong> roerende zaken goed beschermd. Zo hij dit evenwel<br />

niet heeft, heeft een oudere gerechtigde betrekkelijk weinig mogelijkheden om zich te beschermen. Zij komen er<br />

alle op neer dat de derde-verkrijger in kennis wordt gesteld vooraleer hij in het werkelijk bezit komt <strong>van</strong> de zaak,<br />

of dat er aan het oudere recht een zekere publiciteit wordt gegeven zodat mogelijke derden-verkrijgers niet te<br />

goeder trouw worden geacht.<br />

804 Cass. 31 oktober 2003 nr. C.02.0567.F., http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20031031-3 = TBBR 2005, 163.<br />

805 Voor een geval waarin de vergoeding niet werd toegekend omdat de kosten werden<br />

gemaakt na de revindicatie: Hof Brussel 9-6-1998, JT 1999, 137.<br />

339


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ons recht kent geen dergelijke algemene publiciteitsmogelijkheid bij roerende zaken. Bij bepaalde zaken is het<br />

wel mogelijk een identificatie aan te brengen op de zaak zelf. Zo er documenten betreffende een dergelijke zaak<br />

vereist zijn, kan men erop letten op wiens naam die worden gesteld (bv. autopapieren). Voor bijzondere regels<br />

bij effecten, zie Deel VI.<br />

Verder bestaat er de mogelijkheid om bewarend beslag (beslag tot terugvordering) te leggen, mits aan de<br />

vereisten daartoe (spoedeisendheid) is voldaan. Ook beslag garandeert echter nog niet noodzakelijk dat een<br />

derde-verkrijger te kwader trouw is.<br />

Bij een dubbele verkoop is dergelijk beslag slechts mogelijk voor zover men eigenaar is, wat minstens<br />

veronderstelt dat de levering tussen partijen reeds heeft plaatsgevonden. Bij koop waarin ook<br />

eigendomsvoorbehoud is bedongen rijst het probleem dat de koper nog geen eigenaar is.<br />

Bovendien moet de oudere gerechtigde er mogelijk ook voor zorgen dat zijn recht ook jegens derden een oudere<br />

vaste datum heeft; dit is meer bepaald <strong>van</strong> belang in de gevallen <strong>van</strong> dubbele beschikking door eenzelfde<br />

persoon.<br />

NB. Het verlies <strong>van</strong> zijn eigendom door de oudere gerechtigde sluit niet uit dat hij door zakelijke subrogatie<br />

gerechtigd wordt tot andere goederen, die in de plaats daar<strong>van</strong> komen.<br />

C. Samenvatting <strong>van</strong> de rol <strong>van</strong> het bezit bij roerende zaken<br />

Als we de regels inzake zakelijke rechten op roerende zaken bekijken blijkt voor het gelden<br />

<strong>van</strong> dergelijke rechten soms gelijk welk bezit voldoende is, soms alleen “sterke” vormen <strong>van</strong><br />

bezit (d. i. rechtstreeks, dan wel via een derde die voor de verkrijger houdt en die niet de<br />

vervreemder is of voor de vervreemder houdt).<br />

Een overzicht:<br />

1° voor eigendomsoverdracht en vestiging <strong>van</strong> niet-zekerheidsrechten door een<br />

beschikkingsbevoegde is geen sterk bezit nodig en consensus voldoende;<br />

2° voor de vestiging <strong>van</strong> een pandrecht daarentegen is in beginsel “buitenbezitstelling”, d.i.<br />

sterk bezit vereist (zie infra hoofdstuk V);<br />

3° ook voor de verkrijging <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde is behalve goede trouw ook sterk<br />

bezit vereist;<br />

4° voor de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> verkregen eigendom aan de schuldeisers in samenloop <strong>van</strong><br />

de vervreemder is sterk bezit dan weer in beginsel niet vereist (zie hieronder hoofdstuk II);<br />

5° ook voor de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud, d.i. een zakelijk<br />

zekerheidsrecht door voorbehoud, aan de samenlopende schuldeisers <strong>van</strong> de koper is sterk<br />

bezit niet vereist; bij het ontbindingsrecht <strong>van</strong> de onbetaalde vervreemder is de regel iets<br />

ingewikkelder (zie infra hoofdstuk III).<br />

340


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

II. Het verhaalsrecht op roerende zaken<br />

A. Uitvoerend beslag op roerende zaken<br />

1. Totstandkoming en vereisten<br />

a. Algemeen kenmerk en vormen<br />

De verschillende procedures <strong>van</strong> uitvoerend beslag worden uitvoerig geregeld in het<br />

gerechtelijk wetboek.<br />

De drie hoofdtypes <strong>van</strong> uitvoerend beslag zijn roerend beslag (art. 1499-1528 GerW),<br />

onroerend beslag (art. 1560-1626 GerW) en derdenbeslag (vnl. op schuldvorderingen) (art.<br />

1539-1544 GerW). Hier bespreken we uitvoerend beslag in het algemeen aan de hand <strong>van</strong> het<br />

gewone roerend uitvoerend beslag. Er zijn daarnaast bijzondere regels voor bepaalde soorten<br />

goederen, zoals schepen (scheepsbeslag), tak- en wortelvaste vruchten (oogstbeslag, 1527 v.<br />

GerW), loon en vergelijkbare inkomsten (loonbeslag), enz.<br />

Daarnaast gelden er nog bijzondere regels voor onder meer aanhaling en beslag inzake douane en accijnzen en<br />

aanverwante 806 .<br />

Beschikt de schuldeiser over een zakelijke zekerheid op roerend goed, dan geschiedt de<br />

tegeldemaking <strong>van</strong> het onderpand in beginsel ook volgens de regels <strong>van</strong> uitvoerend beslag, en<br />

dus niet door parate executie (eigenrichting). Er zijn wel enkele bijzondere regels voor<br />

bepaalde vormen <strong>van</strong> pandverzilvering (zie verder Hoofdstuk V).<br />

Het beslag geschiedt in het algemeen door een éénzijdige handeling <strong>van</strong> een schuldeiser door<br />

tussenkomst <strong>van</strong> een tussenpersoon, zijnde bij roerende goederen een gerechtsdeurwaarder<br />

(beslagexploot) (art.1 1389 GerW) (tenzij er een pandverzilveraar is aangesteld met die<br />

bevoegdheid).<br />

Aan het beslag dient publiciteit te worden gegeven: voor roerend beslag is dit enkel een<br />

registratie in het Centraal Beslagberichtenbestand.<br />

Bij geschillen is de beslagrechter bevoegd. Deze is bevoegd om in het kader <strong>van</strong> executiegeschillen na te gaan of<br />

de uitvoerbare titel nog actueel is, d.i. of er zich sindsdien geen nieuwe feiten hebben voorgedaan die de<br />

materieelrechtelijke positie <strong>van</strong> partijen veranderd hebben 807 . In dat kader moet de beslagrechter zonodig later<br />

bestuursbeslissingen die onwettig zijn buiten toepassing laten krachtens art. 159 GW 808 .<br />

806 Zoals betreffende de verkeersbelasting Artikel 33 <strong>van</strong> het Wetboek <strong>van</strong> de met de inkomstenbelastingen<br />

gelijkgestelde belastingen, zoals bepaald door de Programmawet <strong>van</strong> 23 December 2009.<br />

807 Zie o.m. Cass. 15 januari 1999, Arr. 1999 nr. 26 = RW 1999-2000, 148 n. A. DE WILDE “De beslagrechter,<br />

een volwaardig executierechter”.<br />

808 Cass. 1 maart 2010, TMR 2010, 487 met noot P. LEFRANC “De exceptie <strong>van</strong> onwettigheid <strong>van</strong> de<br />

regularisatievergunning dringt zich ook aan de beslagrechter op”.<br />

341


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Voorwerp<br />

Uitvoerend beslag (ook executoriaal beslag, Fr. saisie exécutoire) is een bijzonder beslag,<br />

geen algemeen beslag, en dus een beslag op specifieke goederen. Voor de vraag op welke<br />

goederen beslag kan worden gelegd, zie in Deel II hoofdstuk II, afdeling D de bespreking <strong>van</strong>:<br />

- de niet beslagbare goederen;<br />

- het beginsel dat verhaal slechts kan worden genomen op goederen die behoren tot het<br />

vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar, en de uitzonderingen daarop;<br />

- het eenheids- en specialiteitsbeginsel, waardoor uitvoerend beslag slechts op afzonderlijke<br />

zaken kan worden gelegd en niet op bestanddelen.<br />

Ook kan er geen roerend (noch apart onroerend) beslag gelegd worden op onroerende<br />

goederen door bestemming: zij worden slechts in beslag genomen door het beslag op het<br />

onroerend goed waarvoor ze bestemd zijn 809 of in het kader <strong>van</strong> een beslag op een in pand<br />

gegeven handelszaak.<br />

Dat een goed reeds bezwaard is met een zekerheidsrecht (bv. een pandrecht, hypotheek, enz.),<br />

belet niet dat het ook door andere schuldeisers in beslag kan worden genomen en dat deze het<br />

in beginsel ook kunnen laten verkopen, zij het dat de voorrang <strong>van</strong> de door een zakelijke<br />

zekerheid verzekerde schuldvorderingen behouden blijft 810 .<br />

Beslag door de Belgische overheid kan slechts gelegd worden op activa die zich in België<br />

bevinden (lex rei sitae) 811 (territorialiteitsbeginsel in het beslagrecht).<br />

c. Vereisten: uitvoerbare titel en opeisbare schuld<br />

Om beslag te kunnen leggen volgens de regels <strong>van</strong> gemeen recht 812 moet de schuldeiser wel<br />

beschikken over:<br />

1° een uitvoerbare titel voor:<br />

2° een vaststaande en zekere opeisbare schuldvordering (art. 1494 GerW),<br />

3° waarvoor reeds een bevel tot betaling werd betekend (art. 1499 GerW) (eventueel tegelijk<br />

met de betekening <strong>van</strong> de titel) 813 .<br />

Ad 1° voor het begrip uitvoerbare titel, zie de bespreking hoger Deel II hoofdstuk III afdeling<br />

C; indien hij niet over zulk een titel beschikt kan hij onder bepaalde omstandigheden<br />

bewarend beslag leggen (zie hoger Deel II hoofdstuk III afdeling E).<br />

809 Cass. 15 februari 2007, JLMB 2007, 617, andersluidende conclusies P.g. LECLERCQ, besproken door A.<br />

SALVÉ, "Immebubles par destination: copropriété et saisie", JLMB 2007, (1456) 1460. Eerder in die zin J.<br />

HANSENNE, Les biens, I nr. 68; Ch. ENGELS, Het uitvoerend beslag op onroerend goed, nr. 74. De andere<br />

opvatting werd voordien verdedigd door G. DE LEVAL, "La saisie immobilière", Rép. Notarial 1984, nr. 67;<br />

DIRIX & BROECKX, APR tw. Beslag, p. 280 nr. 521.<br />

810 Bv. Hof Gent 29 september 1987, RW 1991-92, 955.<br />

811 Cass. 26 september 2008, nr. C.07.0519.N, FG Hemisphere Associates LLC t. Gecamines.<br />

812 Afwijkende regels gelden ten dele in fiscale zaken.<br />

813 Zie nader DIRIX, Beslagrecht, nr. 143 v.<br />

342


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ad 2° uitvoerend beslag kan enkel gelegd worden voor reeds vervallen schulden (art. 1494<br />

GerW; anders bij bewarend beslag, dat ook voor te vervallen periodieke inkomsten kan<br />

worden gelegd, art. 1415 GerW). Wel is het zo dat schuldvorderingen die eerst tijdens de<br />

beslagprocedure opeisbaar worden onder bepaalde voorwaarden meetellen bij de verdeling<br />

<strong>van</strong> de opbrengst.<br />

Ad 3° Het bevel moet ook geregistereerd worden in het Centraal Beslagberichtenbestand.<br />

Op zaken die zich niet bij de schuldenaar bevinden, maar bij een derde, kan roerend beslag<br />

worden gelegd mits naleving <strong>van</strong> art. 1503 GerW (Beslag buiten de officiële woonplaats <strong>van</strong><br />

de beslagene is in beginsel aan machtiging door de beslagrechter onderworpen 814 ); een andere<br />

mogelijkheid is het beslag onder derden daartoe gebruiken (zie voor het derdenbeslag Deel VI<br />

Hoofdstuk III).<br />

d. Opheffing<br />

1° Betaling <strong>van</strong> de opgekomen schuldeisers<br />

Het beslag kan ook opgeheven worden door betaling <strong>van</strong> de reeds opgekomen schuldeisers, of<br />

anders gezegd de schuldeisers aan wie het beslag reeds gemeen is.<br />

Bij roerend beslag zijn dat:<br />

- de schuldeisers die een zakelijke zekerheid hebben ingeschreven (bv. pand op handelszaak,<br />

zie Hoofdstuk V);<br />

- de schuldeisers die beslag hebben gelegd bij dezelfde schuldenaar en diegene die verzet<br />

hebben gedaan in het Centraal Beslagberichtenbestand - zie art. 1524 GerW. In het oude<br />

beslagrecht (voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> het Centraal Beslagberichtenbestand) vereiste dit<br />

bij roerend beslag dat er voorafgaandelijk beslag bij vergelijking werd gelegd (oude artikel<br />

1524 GerW) dan wel een parallel beslag 815 , nu is dat niet meer vereist;<br />

- de schuldeisers die verzet doen in handen <strong>van</strong> de gerechtsdeurwaarder (art. 1515 GerW).<br />

Is de oorspronkelijke beslaglegger zelf niet meer geïnteresseerd om het beslag verder te zetten<br />

(bv. omdat hij intussen reeds betaald werd), dan kunnen de reeds opgekomen schuldeisers het<br />

voortzetten tot ook zij betaald zijn.<br />

Verder bespreken we de vraag welke schuldvorderingen moeten worden opgenomen in de<br />

rangschikking (in de terminologie <strong>van</strong> het GerW een evenredige verdeling), die <strong>van</strong> de hier<br />

behandelde vraag moet worden onderscheiden.<br />

814 Beslag buiten de officiële woonplaats <strong>van</strong> de beslagene is in beginsel aan machtiging door de beslagrechter<br />

onderworpen; deze regel strekt echter enkel tot bescherming <strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> de derde en de miskenning<br />

er<strong>van</strong> kan dus niet worden in geroepen door de beslagen schuldenaar zelf (Cass. 9 februari 2007, nr. C05.0435N,<br />

RW 2007-2008, 107 met concl. AG;g. Dubrulle.<br />

815 Onder het oude recht had verzet bij roerend beslag slechts gevolgen indien 1° het specifiek hetzelfde beslag<br />

betreft en 2° er bij dat beslag effectief tot verkoop is overgegaan; de verzetdoende schuldeiser kwam dus wel op<br />

in de verdeling na verkoop, maar zijn verzet kon de opheffing <strong>van</strong> het beslag niet verhinderen.<br />

343


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Kantonnement<br />

Onder bepaalde voorwaarden kan betaling ver<strong>van</strong>gen worden door kantonnement, ook zonder<br />

het akkoord <strong>van</strong> de schuldeiser(s) (Voor het "minnelijk" kantonnement, zie verder Deel V,<br />

Hoofdstuk VIII).<br />

De beslagene is gerechtigd te kantonneren in plaats <strong>van</strong> te betalen indien:<br />

- de uitvoerbare titel niet definitief is (dus i.h.b. een provisioneel uitvoerbaar vonnis<br />

waartegen verzet of hoger beroep is aangetekend, of een andere uitvoerbare titel waarbij de<br />

rechter uitstel verleent) (zie art. 1404 I GerW),<br />

- en het kantonnement door de rechter niet uitdrukkelijk is uitgesloten (art. 1406 GerW).<br />

Het kantonnement moet de oorzaken <strong>van</strong> het beslag dekken en de schuldvorderingen <strong>van</strong> de<br />

intussen mee opgekomen schuldeisers (zie 1°) 816 .<br />

Een probleem rijst wanneer het beslag wordt gelegd voor periodieke inkomsten waarop de beslaglegger recht<br />

heeft, omdat het dan ook geldt voor nog te vervallen periodieke inkomsten.<br />

Het kantonnement veronderstelt de consignatie <strong>van</strong> de som bij de Deposito- en<br />

consignatiekas, behoudens een andersluidend minnelijk kantonnement. Deze consignatie geldt<br />

als betaling onder opschortende voorwaarde (art. 1404 II GerW) (zie voor het lot <strong>van</strong> de<br />

gekantonneerde som de bespreking in Deel V, hoofdstuk VIII).<br />

3° Revindicatie <strong>van</strong> in beslag genomen roerende zaken<br />

Het beslag is formeel mogelijk indien de goederen schijnbaar tot het vermogen <strong>van</strong> de<br />

beslagen schuldenaar behoren, bij roerende zaken doordat zij in zijn bezit zijn of in dat <strong>van</strong><br />

iemand die ze voor hem houdt, bij onroerende goederen doordat ze op zijn naam staan.<br />

Dit betekent nog niet dat de beslagleggende schuldeiser daadwerkelijk verhaal kan nemen op<br />

die goederen. In Afdeling B bespreken we de vraag in welke mate de schuldeiser zich door<br />

beslag kan verhalen op roerende zaken die de schuldenaar in detentie heeft; in beginsel kan de<br />

schuldeiser daarop geen beslag leggen. In beginsel kan de eigenaar of zakelijk gerechtigde<br />

dan ook zijn roerende zaak revindiceren door verzet aan te tekenen tegen het beslag. Deze<br />

revindicatie wordt ook opgenomen in het Centraal beslagberichtenbestand 817 .<br />

2. Gevolgen: beschikkingsonbevoegdheid, samenloop, bewindsvorm<br />

a. Relatieve beschikkingsonbevoegdheid<br />

816 Een gedeeltelijk kantonnement is maar geldig jegens de schuldeiser(s) die dit heeft aanvaard (waarbij de<br />

aanvaarding door de gerechtsdeurwaarder diens opdrachtgever bindt), bv. Rb. Gent 20 januari 2009, RW 2009-<br />

2010, 79.<br />

817 Wat interessant om weten is voor andere schuldeisers die verhaal willen nemen.<br />

344


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het beslag maakt de beslagene relatief beschikkingsonbevoegd, d.i. onbevoegd te beschikken<br />

ten nadele <strong>van</strong> de beslaglegger en de andere schuldeisers die in het beslag opkomen. Anders<br />

dan bij een algemene samenloop ontstaat de beschikkingsonbevoegdheid niet tegenover alle<br />

schuldeisers op hetzelfde ogenblik. Zolang er geen samenloop ontstaat, is er slechts<br />

onbevoegdheid om te beschikken ten nadele <strong>van</strong> de schuldeisers aan wie het beslag reeds<br />

gemeen is (zie hierboven punt 1 d, 1°).<br />

Bij beslag is er geen regel zoals art. 16 FaillW die bepaalt dat rechtshandelingen door de<br />

beslagene bovendien ook nog als rechtshandeling niet-tegenwerpelijk zouden zijn.<br />

b. Stuiting verjaring<br />

Beslag stuit de verjaring <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de beslaglegger; verzet bij exploot stuit<br />

de verjaring <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de verzetdoende schuldeiser.<br />

c. Bewindvoering<br />

Het beslag leidt tot een vereffeningsbewind over het in beslag genomen goed (of goederen).<br />

Het is slechts een partieel vereffeningsbewind, er is immers alleen een tegeldemaking <strong>van</strong> die<br />

goederen die begrepen zijn in het beslag.<br />

Bewindvoerder bij roerend beslag is de gerechtsdeurwaarder. Bij een pandverzilvering spreekt<br />

men <strong>van</strong> een pandverzilveraar. Wel is het zo dat de bewindvoerder de goederen normaal niet<br />

onmiddellijk in bezit neemt, maar slechts wanneer tot de verkoop er<strong>van</strong> wordt overgegaan.<br />

De goederen worden te gelde gemaakt, ook al is er slechts één schuldeiser, tenzij het beslag<br />

door de beslaglegger geldig wordt opgeheven. Het kan dus zijn dat de schuldeiser intussen<br />

betaald wordt en het beslag laat varen; zo er intussen geen andere schuldeisers zijn opgetreden<br />

(verzet hebben aangetekend), zal het beslag dan vervallen.<br />

De verkoop kan ten vroegste plaatsvinden een maand na de betekening <strong>van</strong> het proces-verbaal<br />

<strong>van</strong> beslaglegging waarin plaats en tijdstip <strong>van</strong> verkoop zijn aangegeven (art. 1511, 1520<br />

GerW). De wet bepaalt welke publicitei moet worden gevoerd (art. 1516 GerW). De verkoop<br />

wordt geleid door de gerechtsdeurwaarder, die er<strong>van</strong> proces-verbaal opmaakt. De<br />

eigendomsoverdracht aan de koper vindt plaats door de toewijzing, en het proces-verbaal is de<br />

eigendomstitel <strong>van</strong> de koper.<br />

In geval <strong>van</strong> "zwarigheden" (incidenten), in het bijzonder verzet door de beslagene of door<br />

een andere schuldeiser of een derde-belanghebbende, (bv. een revindicant), worden die<br />

beslecht door de beslagrechter.<br />

d. Ontstaan <strong>van</strong> samenloop.<br />

Zoals in Deel II hoofdstuk V besproken is het beslag in beginsel een collectieve maatregel,<br />

zodat het geen voorrang verschaft aan de individuele beslaglegger (anders dan in bv. het<br />

Duitse recht, waar het de beslaglegger een pandrecht verschaft, het Pfändungspfandrecht).<br />

345


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zodra er in de loop <strong>van</strong> de beslagprocedure een andere schuldeiser in de door de wet vereiste<br />

vorm opkomt, ontstaat er een samenloop.<br />

3. Vorm <strong>van</strong> samenloop, rechten <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

a. De samenloop op de in beslag genomen goederen<br />

1° Verplichting <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

De procedureregels zijn zo bepaald dat er tot op zekere hoogte een samenloop moet worden<br />

georganiseerd, d.w.z. dat sommige soorten schuldeisers moeten uitgenodigd worden om mee<br />

te delen in het beslag.<br />

Het gaat om een kleine actieve samenloop. De bewindvoerder is verplicht bijkomend (d.i.<br />

naast de oorzaken <strong>van</strong> het beslag) rekening houden met de onder 2° genoemde categorieën<br />

<strong>van</strong> schuldvorderingen.<br />

De opbrengst <strong>van</strong> het beslag mag dus door de bewindvoerder niet worden uitgekeerd zonder<br />

de procedure te volgen die in het Gerechtelijk Wetboek is voorgeschreven en die bij roerend<br />

beslag “evenredige verdeling” heet (Fr. distribution par contribution).<br />

Opmerking. Door het verregaand collectief karakter <strong>van</strong> het beslag (dat nog versterkt is door<br />

de inwerkingtreding <strong>van</strong> Wet op het Centraal Beslagberichtenbestand) verliest het beslag, of<br />

toch het roerend beslag, bijna geheel zijn nut als middel <strong>van</strong> tenuitvoerlegging voor<br />

chirografaire schuldeisers. In de praktijk is het daardoor bijna alleen nog een drukkingsmiddel<br />

om betalingen te verkrijgen. Overigens zal de beslagene die geen handelaar is vaak een<br />

collectieve schuldenregeling aanvragen (zie hieronder).<br />

2° In aanmerking komende schuldeisers<br />

De bewindvoerder mag en moet rekening houden met volgende schuldvorderingen naast de<br />

oorzaken <strong>van</strong> het beslag en de boedelschulden:<br />

a) Bij beslag voor reeds vervallen termijnen <strong>van</strong> een schuldvordering betreffende periodieke<br />

inkomsten 818 , dient het beslag ook om betaling te verkrijgen <strong>van</strong> de nog te vervallen<br />

termijnen, naarmate die vervallen (nieuw lid in art. 1494 GerW 819 );<br />

b) Sommige categorieën <strong>van</strong> schuldvorderingen die op de in beslag genomen goederen<br />

bevoorrecht zijn, met name:<br />

- de ingeschreven pandhoudende schuldvorderingen (waaronder deze verzekerd met een pand<br />

op handelszaak (zie art. 9 II W. inpandgeving handelszaak) of een landbouwvoorrecht);<br />

- de door middel <strong>van</strong> een vuistpand verzekerde schuldvorderingen;<br />

818 Op de eerste plaats alimentatieschulden, maar ook huurinkomsten en alle andere periodieke inkomsten.<br />

819 Krachtens art. 6 Wet 29 mei 2000, in werking sedert 1 juli 2001.<br />

346


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de bevoorrechte schuldvordering <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> roerend goed;<br />

- de bevoorrechte schuldvorderingen <strong>van</strong> de belastingont<strong>van</strong>gers (fiscus) en <strong>van</strong> de<br />

inningsinstellingen <strong>van</strong> sociale zekerheidsbijdragen, waarvoor deze een kennisgeving<br />

(notificatie) hebben gedaan of derdenbeslag 820 hebben gelegd 821 .<br />

c) De schuldvorderingen waarvoor verzet is aangetekend in het Centraal<br />

beslagberichtenbestand (dat de gerechtsdeurwaarder dus verplicht moet raadplegen).<br />

Verzet is mogelijk:<br />

- mits de schuldvordering in een titel, zij het een onderhandse, is vastgesteld (art. 1628<br />

GerW);<br />

- zolang de termijn voor het opmaken <strong>van</strong> een proces-verbaal <strong>van</strong> evenredige verdeling niet is<br />

verstreken en de toewijzing <strong>van</strong> de prijs niet definitief is.<br />

Anders dan initieel beslag is verzet ook mogelijk voor schuldvorderingen die eerst na het<br />

beslag zijn ontstaan 822 of waarvoor men nog geen uitvoerbare titel heeft.<br />

d) Andere concurrente schuldeisers wiens schuldvordering niet in een titel is vastgesteld<br />

blijven dus in de kou staan, wat het grote verschil is tussen uitvoerend beslag en een algemene<br />

samenloop zoals faillissement (zij kunnen wel gebeurlijk een actio pauliana uitoefenen tegen<br />

vrijwillige vervreemdingen, maar niet delen in het uitvoerend beslag).<br />

Schuldeisers die geen uitvoerbare titel hebben en wier aanspraken betwist worden, maar die<br />

wel een andere titel hebben, moeten opgenomen worden in de evenredige verdeling, maar<br />

kunnen nog niet worden uitbetaald; het hun toekomende bedrag wordt in bewaring gegeven<br />

tot de betwisting beslecht is (art. 1628 GerW). 823<br />

3° Hoelang nog samenloop kan ontstaan<br />

Samenloop kan nog ontstaan zolang de opbrengst niet definitief is toegewezen; bij roerend<br />

beslag is dat wanneer het ontwerp <strong>van</strong> evenredige verdeling verzonden is. Een dergelijk<br />

ontwerp is ook noodzakelijk indien er maar één schuldeiser bekend is, al was het maar omdat<br />

er een afrekening moet worden gemaakt <strong>van</strong> de kosten en worden bepaald welk deel <strong>van</strong> de<br />

opbrengst aan de schuldeiser(s) toekomt en welk saldo aan de beslagene zelf. Aldus zal de<br />

opbrengst niet mogen uitbetaald worden indien de beslagen schuldenaar voordien failliet<br />

gaat 824 (zie voor de gevolgen <strong>van</strong> faillissement na beslag ook de bespreking in Deel IX<br />

Hoofdstuk IV).<br />

820 Inbegrepen de vereenvoudigde vormen waar<strong>van</strong> de fiscus gebruik kan maken (zie de bespreking bij<br />

derdenbeslag).<br />

821 Oorspronkelijk gold die regel enkel voor roerend beslag, omdat de notaris bij een rangregeling op onroerend<br />

goed géén rekening moest houden met een louter bewarend derdenbeslag gelegd onder de notaris, maar enkel<br />

met verzet op de prijs; Voor de wetswijzigingen <strong>van</strong> 2007 en 2008 gold de notificatie enkel als bewarend<br />

derdenbeslag en niet als verzet op de prijs.<br />

822 DIRIX & BROECKX, APR Beslag, 27.<br />

823 Zie ander DIRIX, Beslagrecht, nr. 165.<br />

824 Bv. voor derdenbeslag Hof Antwerpen 14 maart 2002, P&B 2002, 324 = RW 2003-2004, 796 = P&B 2003,<br />

347


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien de beslagene de reeds opgekomen schuldeisers volledig betaalt of de schuld jegens hen<br />

volledig kantonneert, is het beslag opgeheven (zie hoger 2 d). Nog niet opgekomen<br />

schuldeisers zullen dan opnieuw beslag moeten leggen.<br />

4° Gevolgen <strong>van</strong> de samenloop; al dan niet terugwerkende kracht<br />

Deze samenloop ontstaat retroactief in die zin dat de beslaglegger geen voorrang krijgt op de<br />

later in samenloop opkomende schuldeisers; de verschillende schuldeisers die in het beslag<br />

opkomen worden geacht hun rechten gelijktijdig te hebben gerealiseerd.<br />

Ze ontstaat niet retroactief in alle opzichten, aangezien de na het beslag doch voor het<br />

opkomen verkregen rechten <strong>van</strong> derden voorrang hebben op de later opkomende schuldeisers.<br />

In die zin ontstaat de fixatie dus niet op het ogenblik <strong>van</strong> het beslag. Dit zien we duidelijk in<br />

de regels betreffende onroerend beslag, besproken in Deel VII.<br />

Indien er tussen het beslag en het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop met niet-ingeschreven<br />

schuldeisers een beschikking over het in beslag genomen goed wordt gepubliceerd, ontstaat er<br />

een complexe situatie, die nader geïllustreerd wordt bij derdenbeslag en onroerend beslag.<br />

b. Het lot <strong>van</strong> gelden die buiten de inbeslaggenomen goederen door de schuldenaar worden<br />

overhandigd.<br />

De zonet besproken regels gelden in beginsel niet voor betalingen die de schuldenaar zelf doet<br />

aan de gerechtsdeurwaarder, en de dus niet voortkomen uit de realisatie (inbegrepen inning)<br />

<strong>van</strong> activa door de gerechtsdeurwaarder.<br />

Voor de betalingen die de schuldenaar doet, geldt nog altijd de regel <strong>van</strong> art. 1253 BW,<br />

volgens dewelke de schuldenaar in beginsel de keuze heeft op welke schuld een betaling moet<br />

worden toegerekend 825 .<br />

Niettemin oordeelt de rechtspraak soms dat betalingen die door de schuldenaar gebeuren aan de<br />

gerechtsdeurwaarder door deze laatste als vertegenwoordiger <strong>van</strong> de gezamenlijke schuldeisers in ont<strong>van</strong>gst<br />

worden genomen. De vraag kwam aan bod in een arrest uit 2002 826 en was <strong>van</strong> belang omdat de schuldenaar<br />

net voor de uitbetaling - door de gerechtsdeurwaarder - <strong>van</strong> de gelden aan diverse schuldeisers failliet ging, zodat<br />

de vraag rees of die gelden in de boedel vielen of niet. De schuldenaar had een geldsom aan de<br />

gerechtsdeurwaarder overhandigd met een vrij precieze toerekening er<strong>van</strong> aan drie schuldeisers in een bepaalde<br />

volgorde. Desondanks leidde het Hof uit de vaststelling dat de gerechtsdeurwaarder een bedrag ont<strong>van</strong>gen had<br />

voor rekening <strong>van</strong> drie schuldeisers samen en geen aparte bedragen voor elk <strong>van</strong> hen afzonderlijk af (m.i. ten<br />

onrechte) dat er op die geldsom een samenloop <strong>van</strong> schuldeisers was ontstaan. Aangezien het faillissement<br />

273 noot D. DE MAESENEER, “De collectieve dimensie <strong>van</strong> het beslag onder derden”.<br />

825 Zie voor het beginsel Cass. 26 november 1999, RW 2000-2001, 875 noot S. RUTTEN, "Toerekening <strong>van</strong><br />

betaling door de schuldenaar (art. 1253 BW)".<br />

826 Hof Gent 29 mei 2002, RW 2004-2005, 1264 noot E. DIRIX "Grensconflicten tussen beslag en<br />

faillissement".<br />

348


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

inging voor de definitieve verdeling daar<strong>van</strong> (de individualisering), werd geoordeeld dat de geldsom zich in de<br />

faillissementsboedel bevond.<br />

4. Gevolgen voor de schuldvorderingen<br />

a. Gelijkschakeling <strong>van</strong> de lopende interest<br />

Doordat het aandeel <strong>van</strong> elke schuldvordering in de boedel op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop<br />

zoals bij elk vereffeningsbewind wordt gefixeerd, kan dit nadien ook niet meer aangroeien<br />

met interest aan uiteenlopende rentevoeten naargelang de schuld. Bij beslag wordt dit zo<br />

uitgewerkt, dat de interest voor alle schulden wordt herleid tot interest aan de wettelijke<br />

rentevoet als een vorm <strong>van</strong> gerechtelijke interest. Omdat de vereffening <strong>van</strong> de in beslag<br />

genomen ook moet kunnen worden afgesloten, bepaalt de wet dat de interest loopt tot aan het<br />

afsluitend proces-verbaal (zie art. 1637 GerW voor evenredige verdeling <strong>van</strong> roerend goed).<br />

Interest die niet is opgenomen in de verdeling blijft niettemin wel verschuldigd door de<br />

schuldenaar (alleen niet verhaalbaar op de in beslag genomen goederen) 827 .<br />

b. Geen verval <strong>van</strong> tijdsbepaling<br />

Beslag op goederen <strong>van</strong> de schuldenaar maakt de nog niet vervallen schuldvorderingen in<br />

beginsel nog niet opeisbaar (tenzij anders overeengekomen is tussen schuldeiser en<br />

schuldenaar).<br />

5. Afwikkeling<br />

De bewindvoerder dient de procedureregels te volgen die voorgeschreven zijn voor de<br />

verkoop en vervolgens voor de aanwending <strong>van</strong> de opbrengst (bij roerend beslag “evenredige<br />

verdeling” (Fr. distribution par contribution). Bij verkoop <strong>van</strong> het goed vindt er een<br />

overwijzing op de prijs plaats <strong>van</strong> de rechten die op het goed rustten.<br />

Bij roerend beslag moet de gerechtsdeurwaarder een ontwerp <strong>van</strong> verdeling ter kennis<br />

brengen; is er geen tegenspraak binnen de 15 dagen, dan kan hij dit achteraf niet meer<br />

wijzigen; is er wel een tegenspraak, dan is hij niet bevoegd daarover zelf te oordelen en komt<br />

dit de rechter toe 828 .<br />

Wanneer de evenredige verdeling definitief is, moet dit d.m.v. een beslagbericht ingevoerd<br />

worden in het Centraal beslagberichtenbestand.<br />

827 Zie bv. Hof Bergen 25 september 1986, JLMB 1987, 111.<br />

828 Zie bv. Beslagr. Brussel 12 juli 2007, JLMB 2008, 84.<br />

349


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

B. Positie <strong>van</strong> de schuldeisers die beslag leggen op goederen in detentie <strong>van</strong><br />

hun schuldenaar : derde-verkrijgers of niet ?<br />

1. Vraagstelling<br />

In Deel II hoofdstuk III Afd. D werd reeds in het algemeen de vraag behandeld of een<br />

schuldeiser die beslag legt, en bij uitbreiding, een schuldeiser die opkomt in een samenloop,<br />

als verkrijger <strong>van</strong> een “collectief pandrecht” over dezelfde bescherming beschikt als een<br />

derde-verkrijger <strong>van</strong> eigendom of een individueel pandrecht, en zich om die reden ook zou<br />

kunnen verhalen op goederen die slechts schijnbaar aan zijn schuldenaar toebehoren (doctrine<br />

of reputed ownership).<br />

Zo kan men bij roerende zaken de vraag stellen of schuldeisers zich ook kunnen verhalen op<br />

roerende zaken die in het feitelijk bezit zijn <strong>van</strong> hun schuldenaar 829 , maar waarop een derde<br />

eigendomsrecht of een beperkt zakelijk recht heeft, bv. goederen in detentie ingevolge huur,<br />

bewaarneming, consignatie, eigendomsvoorbehoud <strong>van</strong> de verkoper, enz. Bij samenloop<br />

ontstaat er immers een conflict tussen enerzijds de schuldeisers (beslaglegger enz.) en<br />

anderzijds de eigenaar <strong>van</strong> de goederen die bij de schuldenaar liggen (in detentie). Wie krijgt<br />

er voorrang en hebben de schuldeisers in samenloop dezelfde bescherming als de koper te<br />

goeder trouw?<br />

Tussen de positie <strong>van</strong> een derde-verkrijger krachtens een wettige titel (verbintenis), en die <strong>van</strong><br />

de verkrijger <strong>van</strong> een collectief pandrecht door middel <strong>van</strong> beslag bestaan er zowel<br />

gelijkenissen als verschillen:<br />

- in beide gevallen is het uitgangspunt dat de verkrijger zijn rechten afleidt <strong>van</strong> de<br />

rechtsvoorganger en dus in beginsel niet meer rechten kan verkrijgen dan die voorganger<br />

heeft/had (zie de bespreking in Deel II hoofdstuk III afdeling D), behoudens de vormen <strong>van</strong><br />

simulatie die hoger werden besproken;<br />

- de verhaal nemende schuldeiser verkrijgt het collectief pandrecht niet door een levering door<br />

zijn schuldenaar krachtens een daartoe strekkende verbintenis tot geven (titel), maar ofwel<br />

door een daad <strong>van</strong> beslag wegens een geldvordering, ofwel door het beslag dat het gevolg is<br />

<strong>van</strong> een collectieve procedure.<br />

2. Principiële oplossing<br />

Traditioneel is de bescherming <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers tegen vervreemdingen<br />

zonder feitelijke buitenbezitstelling door hun schuldenaar beperkt. Ons recht maakt daarbij<br />

een onderscheid tussen de zekerheidsovereenkomst (inpandgeving) en een “echte”<br />

vervreemding, en meer algemeen naargelang de aard <strong>van</strong> het strijdige oudere zakelijk recht:<br />

- Gaat het bij het oudere recht om een zekerheidsrecht waarvoor publiciteit is voorgeschreven<br />

829 Het gaat dus niet om goederen in het bezit <strong>van</strong> een andere persoon, daaronder bv. een zaakvoerder <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar-vennootschap. Die kunnen het bezit als vermoeden <strong>van</strong> eigendom inroepen en hoeven de eigendom<br />

ook jegens een beslaglegger niet te bewijzen. Bv. Rb. Antwerpen 11 juni 2008, RW 2009-2010, 1359.<br />

350


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

met het oog op de tegenwerpelijkheid aan derden (dat geldt bij de meeste zekerheidsrechten<br />

op roerende zaken, bv. pand), dan zijn ze bij gebrek aan deze publiciteit niet tegenwerpelijk<br />

aan de verhaal nemende schuldeisers en worden deze samenlopende schuldeisers beschermd.<br />

- Bij oudere zakelijke rechten <strong>van</strong> derden die geen zekerheidsrechten zijn, maar een<br />

volwaardige eigendom of genotsrecht (vruchtgebuik) inhouden, gelden die<br />

tegenwerpelijkheidsvereisten echter niet algemeen. De schuldeisers <strong>van</strong> de persoon die ze<br />

feitelijk in bezit heeft en die zich daarop willen verhalen, worden in beginsel niét beschermd<br />

tegen die oudere rechten, en kunnen dus in beginsel niet op de schijn <strong>van</strong> het bezit voortgaan.<br />

Bij roerende zaken is het beginsel eveneens zeer duidelijk dat schuldeisers in samenloop zich<br />

niet kunnen verhalen op goederen die de schuldenaar slechts in detentie heeft, althans voor<br />

zover de eigenaar zijn eigendomsrecht kan bewijzen. Zij kunnen dus in beginsel geen verhaal<br />

nemen op roerende zaken die aan derden toebehoren (in eigendom of vruchtgebruik), ook al<br />

bevinden ze zich in de macht <strong>van</strong> hun schuldenaar 830 . De eigenaar kan die goederen dus in<br />

beginsel revindiceren in geval <strong>van</strong> beslag of faillissement <strong>van</strong> de detentor. In sommige<br />

gevallen echter worden die oudere rechten wél beperkt (zie verder de bespreking <strong>van</strong> de<br />

beperkingen aan bv. het ontbindingsrecht <strong>van</strong> de verkoper).<br />

Het feitelijk bezit heeft in dit conflict wel een bewijsfunctie, maar geen materieelrechtelijke<br />

functie. Op het geval <strong>van</strong> de verkoper onder eigendomsvoorbehoud na, is ons burgerlijk recht<br />

altijd <strong>van</strong> dit beginsel uitgegaan en niet <strong>van</strong> het tegenovergestelde. Zo is er nooit aan<br />

getwijfeld dat de lege lata de persoon die roerende zaken heeft aangekocht <strong>van</strong> een<br />

vervreemder die nadien failliet gaat of een andere vorm <strong>van</strong> samenloop <strong>van</strong> schuldeisers<br />

ondergaat, maar deze nog niet in zijn macht heeft op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop, deze<br />

zaken kan revindiceren uit de failliete boedel of het beslag 831 . Er is evenmin ooit aan<br />

getwijfeld dat de eigenaar die goederen in huur, bruikleen of bewaring geeft, deze goederen<br />

kan revindiceren bij de bewaarnemer, ontlener of huurder, ook in geval <strong>van</strong> samenloop tussen<br />

diens schuldeisers.<br />

Anderzijds leidde de leer <strong>van</strong> de schijnbare eigendom tot voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> de<br />

FaillW <strong>van</strong> 1997 tot de niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud aan de<br />

samenlopende schuldeisers, wanneer de goederen in het bezit waren <strong>van</strong> de gefailleerde en<br />

(en met een uitzondering voor bedrijfsuitrustingsgoederen 832 ). Evenwel werd de leer ook niet<br />

consequent toegepast, zodat allerlei andere constructies zonder buitenbezitstelling of andere<br />

publiciteit wel aan niet-tegenwerpelijkheid ontsnapten. Ook gold de schijnleer niet voor<br />

goederen die door de schuldenaar aan een derde waren vervreemd. Het geheel was dus erg<br />

onsamenhangend. Sinds de FaillW <strong>van</strong> 1997 is het eigendomsvoorbehoud wel tegenwerpelijk<br />

830 Bv. Hof Gent 27 december 1991, RW 1991-92, 1125; in casu werd de actio pauliana tegen de revindicant<br />

echter wel aanvaard; Hof Luik 8 november 1988, JLMB 1989, 148; DEKKERS, Handboek II (1956), p. 611 nr.<br />

1113 .<br />

831 G. <strong>van</strong> HECKE, “Verhaalsrecht <strong>van</strong> schuldeisers op roerende goederen die hun schuldenaar in detentie<br />

heeft”,in Jaarboek vereniging voor de vergelijkende studie <strong>van</strong> het recht in België en Nederland VII, 1958-1959,<br />

p. (167) 168 v. met verwijzingen, en op p. 176: “Het is door niemand ooit in twijfel getrokken dat de koper in<br />

het faillissement <strong>van</strong> de verkoper de gekochte zaak, die de verkoper voor zijn rekening was blijven houden, kan<br />

vindiceren”.<br />

832 In 1851 ingevoerd voor werktuigen voor industriële ondernemingen, in 1957 uitgebreid tot alle<br />

bedrijfsuitrusting voor industriële, handels- en ambachtsondernemingen.<br />

351


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

aan de samenlopende schuldeisers bij faillissement, wat ons recht toch een stuk consistenter<br />

heeft gemaakt (ware er niet het totaal verkeerde cassatie-arrest <strong>van</strong> 7 mei 2010 ..., zie verder).<br />

3. Gevolg : beperkte bescherming <strong>van</strong> de schuldeisers tegen oudere rechten<br />

De bescherming <strong>van</strong> de schuldeisers tegen oudere rechten is aldus vrij beperkt. Meer bepaald<br />

is de bescherming <strong>van</strong> de schuldeisers als volgt beperkt:<br />

1° De schuldeisers kunnen het vermoeden <strong>van</strong> art. 2279 BW – dat bezit geldt als titel -<br />

inroepen als bewijsregel. Zij kunnen dus de goederen in beslag nemen die zich bij hun<br />

schuldenaar bevinden.<br />

De schuldeisers worden dus in zekere mate beschermd door de procedurele vereisten die<br />

opgelegd worden aan de derde die de in beslag genomen goederen wil revindiceren. M.b.<br />

bepaalt art. 1514 GerW dat de persoon die beweert geheel of ten dele eigenaar te zijn <strong>van</strong> in<br />

beslag genomen roerende zaken, tegen de verkoop slechts verzet kan doen bij<br />

deurwaardersexploot, te betekenen aan de beslaglegger, aan de schuldenaar tegen wie het<br />

beslag geschiedt, en aan de gerechtsdeurwaarder en houdende dagvaarding <strong>van</strong> de<br />

beslaglegger en <strong>van</strong> de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, met vermelding <strong>van</strong> de bewijzen<br />

<strong>van</strong> eigendom, op straffe <strong>van</strong> nietigheid. Behoudens akkoord <strong>van</strong> de betrokken<br />

schuldeisers kan de revindicatie dus niet gebeuren zonder dit verzet (in het Dui. spreekt men<br />

<strong>van</strong> Drittwiderspruchsklage). De derde met een ouder recht kan de zaak dus weliswaar in<br />

beginsel revindiceren, maar moet daarbij zijn eigendom bewijzen 833 , en desnoods bewijzen<br />

dat de rechtsverhouding, krachtens dewelke hij eigenaar is en de beslagene slechts detentor,<br />

niet gesimuleerd is.<br />

2° De schuldeisers kunnen wel niet de materiële rechtsregel <strong>van</strong> art. 2279 BW (verkrijging te<br />

goeder trouw) inroepen.<br />

3° Als er bedrog is in hoofde <strong>van</strong> de beslagene, kunnen de schuldeisers de bedrieglijke<br />

handelingen aanvechten door middel <strong>van</strong> de actio pauliana 834 ; gaat het om een<br />

faillissement(sbeslag) dan kunnen ze ook de meeste niet-bedrieglijke beschikkingen verricht<br />

na de staking <strong>van</strong> betaling (dus tijdens de aan het faillissement voorafgaande "verdachte<br />

periode") aanvechten (vgl. voor beide de bespreking in Deel II. Hoofdstuk III afdeling D).<br />

4. Toepassingen<br />

Toegepast op de belangrijkste situaties betekent dit concreet het volgende.<br />

833 DIRIX & BROECKX, Beslag nr. 639; Cass. 3 oktober 1975, Arr. 1976, 153; Hof Brussel 23 december<br />

2002, JT 2003, 602; Hof Antwerpen 6 januari 2010, NjW 2010, 464 n. A.VdH.<br />

834 Zie bv. ook Hof Gent 29 april 2008, RW 2008-2009, 33, revindicatie door de vennootschap na roerend<br />

beslag afgewezen, ook omdat de beide vermogens vermengd werden.<br />

352


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. De inbeslaggenomen goederen worden gerevindiceerd door een derde die stelt<br />

ze <strong>van</strong> de beslagene te hebben verkregen.<br />

De schuldeiser heeft dan nog de volgende mogelijke bescherming tegen die oudere<br />

gerechtigde:<br />

- werden ze verkregen onder bezwarende titel, kan hij bewijs vragen dat de prijs reeds betaald<br />

is, zoniet komt de prijsvordering in de plaats <strong>van</strong> het goed;<br />

- werden ze om niet verkregen, dan is de kans op succes <strong>van</strong> de pauliana groter.<br />

b. De inbeslaggenomen goederen worden gerevindiceerd door een derde die ze<br />

aan de beslagene verkocht heeft onder eigendomsvoorbehoud<br />

Het eigendomsvoorbehoud is in beginsel tegenwerpelijk (voor nadere uitwerking, zie verder).<br />

De schuldeisers kunnen de zaak onder beslag / in de boedel houden door het saldo <strong>van</strong> de<br />

koopprijs te betalen (voor te schieten).<br />

c. De inbeslaggenomen goederen zouden nooit aan de beslagen schuldenaar<br />

toebehoord hebben en hem slechts in bewaring, huur of dergelijke gegeven zijn.<br />

De revindicant zal in dit geval eveneens zijn eigendomsrecht moeten bewijzen. Daartoe<br />

volstaat in beginsel niét het bewijs <strong>van</strong> de overeenkomst met de beslagene (de overeenkomst<br />

<strong>van</strong> huur, leasing, bewaargeving, consignatie, bruikleen e.d.m.) 835 .<br />

De rechtspraak eist bovendien dat bewezen wordt dat de goederen door de revindicant zelf<br />

betaald zijn, en niet betaald zijn geweest door de beslagene 836 . Indien de goederen door de<br />

beslagene betaald zijn en niet door de revindicant, wordt vermoed dat de opnaamstelling <strong>van</strong><br />

de revindicant gesimuleerd is dan wel paulianeus bedrieglijk in hoofde <strong>van</strong> de beslagene.<br />

Ook in dit geval kan een actio pauliana soms succesrijk zijn, met name wanneer de door de<br />

schuldenaar gebruikte goederen in grote mate zijn aangekocht op naam <strong>van</strong> een derde die<br />

banden heeft met de schuldenaar. Een typisch voorbeeld vinden we wanneer omzeggens alle<br />

goederen op naam staan <strong>van</strong> een vennootschap <strong>van</strong> de schuldenaar 837 of iemand die nauw met<br />

hem is verbonden. Voor zover het bedrog niet met een pauliana kan verholpen worden (ofwel<br />

omdat het bedrog niet uit een rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldenaar bestaan, ofwel omdat de<br />

goederen reeds in handen zijn <strong>van</strong> een verkrijger te goeder trouw), kan er mogelijks een<br />

schadevergoeding wegens onrechtmatige daad verschuldigd zijn.<br />

Wanneer de woonplaats <strong>van</strong> de beslagene tevens de woonplaats of maatschappelijke zetel<br />

uitmaakt <strong>van</strong> de revindicant, kan deze zich niet beroepen op een bezit als<br />

835 DIRIX & DECORTE, p. 25 nr. 25 voetnoot 45.<br />

836 Bv. Hof Luik 10 november 1994, JLMB 1995, 577; Hof Brussel 23 december 2002, JT 2003, 602.<br />

837 Bv. Hof Gent 26 mei 2009, RW 2009-2010, 1396, in bevestiging <strong>van</strong> Rb. Gent 29 april 2008, RW 2008-<br />

2009, 33.<br />

353


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eigendomsvermoeden, aangezien het bezit dubbelzinnig is, tenzij de vermogens duidelijk te<br />

onderscheiden zijn 838 .<br />

d. De goederen zouden toebehoren aan de echtgenoot <strong>van</strong> de beslagene<br />

De echtgenoot die beweert dat de in beslag genomen goederen, die zich in de<br />

gemeenschappelijke woonplaats bevinden, eigen goederen zijn, moet dit eveneens bewijzen.<br />

Een akte die enkel <strong>van</strong> deze partijen uitgaat, zelfs een huwelijkscontract, levert niet<br />

noodzakelijk voldoende bewijs op; dit is zeker niet het geval indien de akte reeds in tempore<br />

suspecto is opgemaakt 839 .<br />

e. De beslagene zou slechts tussenpersoon zijn die de goederen voor de<br />

revindicant heeft verkregen<br />

Ook hier zal de revindicant zijn eigendomsrecht moeten bewijzen, en zonodig ook dat hij de<br />

prijs <strong>van</strong> de goederen heeft betaald of aanbiedt te betalen. Heeft de tussenpersoon de goederen<br />

gekocht in naam <strong>van</strong> de revindicant, zullen er weinig problemen zijn. Heeft hij ze gekocht in<br />

eigen naam, doch voor rekening <strong>van</strong> de revindicant, dan gaat het om middellijke<br />

vertegenwoordiging. Zoals hoger reeds besproken (Deel II, Hoofdstuk III Afdeling D.) zal de<br />

eigendomsverkrijging door de opdrachtgever (hier de revindicant) in beginsel tegenwerpelijk<br />

zijn aan de schuldeisers indien de tussenpersoon openlijk voor andermans rekening optrad, en<br />

niet tegenwerpelijk zijn bij zakenrechtelijke simulatie.<br />

5. Bijzondere wettelijke bepalingen<br />

Sommige wetsbepalingen geven wel uitdrukkelijk een verhaalsrecht op goederen die zich bij<br />

de schuldenaar bevinden, maar hem niet toebehoren.<br />

Bv. Art. 313 § 3 AWDA: "Onder het voorrecht <strong>van</strong> de administratie op de roerende goederen, zijn begrepen alle<br />

werktuigen en gereedschappen, welke in de fabrieken en trafieken der belastingschuldigen gevonden worden,<br />

zonder onderscheid, aan wien dezelve in eigendom toebehoren, en te dien effecte dat op dezelve evenals op<br />

roerende goederen zal worden geëxecuteerd".<br />

838 Bv. Hof Gent 26 mei 2009, RW 2009-2010, 1396, in bevestiging <strong>van</strong> Rb. Gent 29 april 2008, RW 2008-<br />

2009, 33.<br />

839 Bv. Hof Antwerpen 24 maart 2010, RW 2011-<strong>2012</strong>, 623. Zie eerder Hof Antwerpen 17 juni 2003, NjW<br />

2004, 164; Hof Gent 9 februari 2006, Rev.not.b. 2006, 158; Hof Bergen 26 september 2006, Rev.not.b. 2006,<br />

162; Hof Brussel 5 juni 2006, Rev.not.b. 2006, 164.<br />

354


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

III. Zekerheden op roerende zaken door voorbehoud <strong>van</strong> eigendom<br />

of zakelijke rechten<br />

In dit hoofdstuk bespreken we zekerheidsrechten die niet gevestigd worden noch ontstaan op<br />

goederen <strong>van</strong> de schuldenaar (of derde-zekerheidsgever voor hem), maar door de schuldeiser<br />

“voorbehouden” worden op goederen die hij heeft of zich aanschaft.<br />

Het onderscheid tussen voorbehouden zekerheden en gevestigde zekerheden werd in Deel III<br />

uitgewerkt.<br />

Wat de vorm betreft is er nu verder een duidelijk onderscheid tussen:<br />

- enerzijds (Afdeling A.) de gevallen waarin de overeenkomst beoogt om de schuldenaar de<br />

eigendom (of andere zakelijke rechten) op de zaak te verschaffen ("translatieve<br />

overeenkomst"), doch zich op de zaak zekerheden voorbehoudt voor de schulden <strong>van</strong> de<br />

verkrijger – bv. verkoop met eigendomsvoorbehoud -, en<br />

- anderzijds (Afdeling B.) gevallen waarin de overeenkomst in se niet beoogt de eigendom<br />

over te dragen ("niet-translatieve overeenkomst"), al kan dat laatste wel gebeuren ingevolge<br />

latere handelingen die in de overeenkomst zijn geregeld (aankoopoptie bv.) – bv.<br />

financieringshuur -.<br />

Functioneel echter gaat het in beide soorten rechtsfiguren om zekerheidstechnieken gegrond<br />

op het eigendomsrecht <strong>van</strong> de schuldeiser of rechten die <strong>van</strong> zijn eigendomsrecht zijn<br />

afgeleid. Wel is het zo dat het in het eerste geval om een accessoir recht gaat en in het tweede<br />

niet.<br />

A. Voorbehouden zekerheden bij translatieve overeenkomsten, i.h.b. de<br />

verkoop<br />

Hier werken we uit welke zekerheidsrechten de vervreemder <strong>van</strong> een roerende zaak behoudt<br />

of kan behouden op die zaak (onderverdeeld in de situatie voor de afgifte onder 2., en deze na<br />

afgifte onder 3).<br />

Deze regels zijn in beginsel gemeen aan alle overeenkomsten die gericht zijn op de overdracht<br />

<strong>van</strong> een roerende zaak 840 in ruil voor een tegenprestatie (translatieve overeenkomsten onder<br />

bezwarende titel). We vinden ze in het bijzonder uitgewerkt bij de koop-verkoop, doch zij<br />

gelden naar analogie ook bij de ruilovereenkomst, de overeenkomst <strong>van</strong> inbreng, de<br />

schenking onder last, e.d.m. Deze regels gelden ook naar analogie ook bij overeenkomsten die<br />

niet translatief maar declaratief zijn, zoals de overeenkomst <strong>van</strong> verdeling (meer bepaald tot<br />

zekerheid voor de betaling <strong>van</strong> een krachtens die overeenkomst verschuldigde opleg) e.d.m.<br />

1. Voorbehouden zekerheden gegrond op de macht over de zaak (het feitelijk bezit).<br />

840 En ook vestiging <strong>van</strong> een zakelijk recht erop, zoals vruchtgebruik (constitutieve overeenkomst).<br />

355


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De rechten die de vervreemder <strong>van</strong> een roerende zaak behoudt of kan behouden op die zaak<br />

verschillen naargelang de zaak nog niet of wel reeds feitelijk geleverd is, d.i. naargelang de<br />

zaak nog in de macht is <strong>van</strong> de vervreemder of een derde die deze voor hem houdt, dan wel<br />

reeds in de macht is <strong>van</strong> de verkrijger of een derde die deze voor hem houdt.<br />

In het eerste geval (voor de afgifte, d.i. de feitelijke levering) heeft de vervreemder:<br />

(a) een zakeijke werkend opschortingsrecht (retentierecht), en<br />

(b) en een ontbindingsrecht waardoor hij de volle eigendom terugkrijgt,<br />

beiden voor zover verbintenisrechtelijk aan de vereisten daartoe is voldaan.<br />

Verder kan vermeld worden dat, zolang de vervreemder de zaak niet uit zijn macht heeft<br />

gegeven, hij nog steeds de vereisten voor een eigendomsvoorbehoud kan vervullen (dit kan<br />

immers tot aan de afgifte <strong>van</strong> de zaak).<br />

De zekerheden <strong>van</strong> de verkoper nadat de zaak is afgegeven, komen vervolgens onder 3. aan<br />

bod.<br />

a. Het opschortingsrecht c.q. retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder.<br />

1° Situering <strong>van</strong> het opschortings- c.q. retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder t.a.v.<br />

andere opschortings- of retentierechten.<br />

Het retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder bouwt voort op de exceptie <strong>van</strong> niet-uitvoering of het<br />

zgn. “opschortingsrecht”. Wanneer zo’n opschortingsrecht betrekking heeft op een<br />

verplichting tot geven of overhandigen <strong>van</strong> een zaak en inhoudt dat de opschorter ook zakelijk<br />

werkende rechten heeft op die zaak, dan spreken we <strong>van</strong> een retentierecht. De zakelijke<br />

werking blijkt bv. daaruit dat het retentierecht ook werkt ten aanzien <strong>van</strong> derden die zakelijke<br />

rechten zouden verkrijgen op die zaak (bv. de rechtsopvolgers <strong>van</strong> de verkrijger; of nog de<br />

beslagleggende schuldeiser <strong>van</strong> de verkrijger 841 ). Het gaat dus wel degelijk om een zakelijk<br />

recht 842 .<br />

In dit hoofdstuk gaat het enkel over deze vorm <strong>van</strong> retentierecht (die dus voortbouwt de<br />

exceptio non adimpleti contractus in enge zin).<br />

Men moet namelijk een onderscheid maken tussen twee soorten opschortingsrecht:<br />

a) De exceptio non adimpleti contractus of opschortingsrecht in enge zin en het daarop<br />

gebouwde retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder.<br />

841 Zie voor het laatste Cass. 24 april 1987, Arr. 1986-87, nr. 498 = RW 1987-88, 806 noot WACHSTOCK =<br />

Pas. 1987 I 995 (schuldeisers <strong>van</strong> de koper kunnen beslag leggen, maar retentierecht gaat daarop voor).<br />

842 Uitdrukkelijk zo ook Cass. Fr. 24 september 2009,<br />

http://www.courdecassation.fr/jurisprudence_2/premiere_chambre_civile_568/884_24_13647.html = JCP.E.<br />

2009, 2088 n. AYNES.<br />

356


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het opschortingsrecht in enge zin betreft contractuele verbintenissen die in een zodanig<br />

verband <strong>van</strong> wederkerigheid staan dat in geval <strong>van</strong> ontbinding <strong>van</strong> de overeenkomst de<br />

verbintenis tot afgifte <strong>van</strong> de zaak definitief wegvalt. Het opschortingsrecht is daarbij een<br />

vooruitlopen op een mogelijke ontbinding wegens wanprestatie; de retentie betreft goederen<br />

die in geval <strong>van</strong> ontbinding aan de retentor zelf toekomen. Daardoor betreft dit<br />

opschortingsrecht enkel goederen die <strong>van</strong> de opschortende partij zelf afkomstig zijn, en niet<br />

<strong>van</strong> de partij tegen wie de opschorting wordt ingeroepen.<br />

Het hierop gebouwde retentierecht verzekert enkel schuldvorderingen die gelden als<br />

tegenprestatie voor (de levering <strong>van</strong>) het goed (of voor een geheel waar<strong>van</strong> het goed deel<br />

uitmaakt) bedongen zijn. Het betreft hier de zgn. "volkomen synallagmatische<br />

verbintenissen". De samenhang tussen het ingehouden goed en de verschuldigde prestatie is<br />

de juridische samenhang <strong>van</strong> het tegenprestatieverband. Een dergelijk verband vinden we<br />

tussen de (afgifte <strong>van</strong> de) verkochte zaak en de (betaling <strong>van</strong> de) prijs ervoor, tussen de<br />

geruilde zaak en het ruilgoed ervoor, tussen de geschonken zaak en de last waaronder ze<br />

geschonken is, e.d.m. Behalve bij de verkoop en aanverwante kan dit retentierecht ook<br />

voorkomen bij dienstencontracten, waarbij accessoir ook zaken dienen te worden geleverd<br />

aan de opdrachtgever, doch enkel wanneer het om zaken gaat die men ook in geval <strong>van</strong><br />

ontbinding definitief mag terugnemen.<br />

b) De exceptie <strong>van</strong> niet-uitvoering of opschortingsrecht in ruime zin, en het daarop gebouwde<br />

retentierecht.<br />

Wanneer de verbintenis <strong>van</strong> een partij tot afgifte <strong>van</strong> de zaak aan samenhangt met een<br />

verbintenis jegens die partij zonder dat beiden door ontbinding zouden tenietgaan, gaat het om<br />

een andere vorm <strong>van</strong> opschortings- en retentierecht. In het verbintenissenrecht geldt immers<br />

meer algemeen dat een prestatie mag worden opgeschort tot de schuldenaar <strong>van</strong> een andere<br />

prestatie, die daarmee in voldoende verband staat, nakomt of aanbiedt na te komen (exceptie<br />

<strong>van</strong> niet-nakoming in ruime zin): "Inadimplenti non est adimplendum".<br />

Er moet wel een zekere samenhang zijn tussen de zaak of verplichting tot afgifte er<strong>van</strong> en de<br />

verbintenis tot zekerheid waar<strong>van</strong> men de afgifte opschort. Een dergelijke samenhang vinden<br />

we bv. tussen de verbintenis tot afgifte <strong>van</strong> zaken door een bewaarnemer, vervoerder,<br />

hersteller e.d. en de verbintenis <strong>van</strong> de wederpartij tot vergoeding <strong>van</strong> de gemaakte kosten<br />

voor vervoer, bewaarneming of herstelling <strong>van</strong> die zaak; we vinden ze bv. ook tussen<br />

verbintenissen tot restitutie ten gevolge <strong>van</strong> de ontbinding of nietigverklaring <strong>van</strong> een<br />

overeenkomst. Welke samenhang hiervoor vereist is, wordt besproken wanneer deze vorm<br />

<strong>van</strong> opschortings- en retentierecht aan bod komt, infra Hoofdstuk V, waar besproken wordt<br />

welke samenhang verbintenisrechtelijk vereist is voor het opschortingsrecht en wat er<br />

mogelijks vereist is voor de zakelijke werking er<strong>van</strong>.<br />

Dit opschortingsrecht betreft goederen die niet <strong>van</strong> de opschortende partij zelf afkomstig zijn.<br />

Het is in deze gevallen niet zo dat de zaak slechts moet worden afgegeven in ruil voor de<br />

betaling <strong>van</strong> die kosten, die er de prijs voor zouden vormen. Dat men de zaak in beginsel moet<br />

afgeven is niet omdat men er een tegenprestatie (prijs) voor bedongen heeft, maar omdat men<br />

geen recht heeft om de zaak te bezitten dan wel dat recht verstreken is (bv. verstrijken <strong>van</strong> de<br />

357


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

huur, einde <strong>van</strong> de bruikleen, enz.). Het opschortingsrecht loopt hier helemaal niet vooruit op<br />

een ontbinding: ook bij ontbinding <strong>van</strong> de overeenkomst (<strong>van</strong> vervoer, bewaargeving e.d.) zal<br />

de opschortende partij de zaak niet in eigendom verwerven. Het retentierecht is hier een louter<br />

zekerheidsrecht.<br />

Het onderscheid tussen a) en b) is <strong>van</strong> belang voor de precieze draagwijdte <strong>van</strong> het<br />

retentierecht. Het retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder, als voorbehouden zekerheid, geeft de<br />

schuldeiser in enkele opzichten een sterkere positie dan een gevestigd pandrecht of andere<br />

vormen <strong>van</strong> retentierecht, die slechts een andere vorm <strong>van</strong> krediet verzekeren 843 . Die andere<br />

vormen komen dan ook verderop ter sprake, nl. bij de bespreking <strong>van</strong> de pandrechten<br />

(Hoofdstuk V).<br />

2° Vereisten voor en om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder<br />

De vervreemder heeft een ook t.a.v. derden (inbegrepen de schuldeisers <strong>van</strong> de verkrijger en<br />

zijn rechtsopvolgers) werkend retentierecht op de vervreemde zaak, en kan ingevolge daar<strong>van</strong><br />

dus retentie uitoefenen, d.i. weigeren de zaak af te geven, zolang:<br />

a) hij de zaak nog in zijn macht heeft, en<br />

b) de prijs voor de zaak of voor een geheel waar<strong>van</strong> de zaak deel uitmaakt, niet betaald is, en<br />

c) uit de verbintenisrechtelijke verhouding geen verplichting volgt tot voorafgaandelijke<br />

uitvoering <strong>van</strong> zijn verbinntenis de zaak af te geven (voorafgaandelijk aan de tegenprestatie).<br />

Zie onder meer art. 106 FaillW.<br />

a) Zaak waarop het retentierecht geldt; bezitsvereiste<br />

Het retentierecht vereist dat de zaak nog in de macht (d.i. in "feitelijk bezit") is <strong>van</strong> de<br />

vervreemder, rechtstreeks, dan wel via een derde die de zaak voor hem houdt (bv. een<br />

bewaarnemer, vervoerder e.d.m.). Is dat niet meer het geval, dan is er in beginsel geen<br />

retentierecht meer, al zal de onbetaalde vervreemder ook nadien nog bepaalde rechten hebben<br />

op de zaak (die verder worden besproken).<br />

In overeenstemming met wat hoger over het bezit werd gezegd, zal er dus in beginsel geen<br />

retentierecht (meer) zijn:<br />

- wanneer de verkrijger de zaak reeds voordien in zijn macht had (traditio brevi manu);<br />

- wanneer de zaak is afgegeven aan de verkrijger of zijn vertegenwoordiger of op een andere<br />

wijze in zijn macht is gebracht (bv. door afgifte <strong>van</strong> de sleutels <strong>van</strong> de bewaarplaats);<br />

- wanneer de derde die de zaak houdt er<strong>van</strong> in kennis is gesteld dat hij de zaak voortaan voor<br />

de verkrijger houdt en niet langer voor de vervreemder;<br />

843 Het retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder kan omgezet worden in herkregen eigendom door een ontbinding <strong>van</strong><br />

de overeenkomst, het houdt niet op bij zekerheidsstelling door de schuldenaar indien de prijs iets anders is dan<br />

een geldsom, het geldt ook voor zaken die in hoofde <strong>van</strong> de verkrijger niet voor beslag vatbaar zijn, en het is niet<br />

afgeleid <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> de schuldenaar maar altijd ouder dan het recht <strong>van</strong> de schuldenaar en zijn<br />

rechtsopvolgers.<br />

358


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- wanneer een door de detentor uitgegegeven waardepapier dat (het bezit <strong>van</strong>) de goederen<br />

vertegenwoordigt, wordt afgegeven aan de verkrijger of zijn vertegenwoordiger.<br />

Dat de eigendom reeds is overgegaan op de verkrijger zonder dat hij de zaak in zijn macht<br />

heeft (met name door middel <strong>van</strong> een "constitutum possessorium"), doet daarentegen géén<br />

afbreuk aan het retentierecht.<br />

Deze vraag wordt ook uitgewerkt bij de bespreking <strong>van</strong> het pandrecht, waar in beginsel<br />

dezelfde maatstaf geldt (maar gezien <strong>van</strong>uit het tegenovergestelde perspectief, nl. de<br />

“buitenbezitstelling”).<br />

Het recht gaat verloren bij vrijwillig bezitsverlies. Bij onvrijwillig bezitsverlies gelden in<br />

beginsel de remedies <strong>van</strong> bezitsbescherming <strong>van</strong> roerend goed.<br />

b) Verzekerde schuldvordering (vereiste samenhang)<br />

Het hier besproken retentierecht (als zakelijk werkend recht, dus met werking erga omnes)<br />

geldt buiten elk bijzonder beding voor de prijs <strong>van</strong> het teruggehouden goed en de accessoria<br />

<strong>van</strong> de prijsvordering.<br />

Doordat dit retentierecht enkel geldt als er een tegenprestatieverband is tussen de zaak en de<br />

schuldvordering, rijst de vraag of partijen kunnen bepalen dat de prijs die voor meerdere<br />

zaken dient te worden betaald één geheel vormt, zodat elk <strong>van</strong> de zaken kan worden<br />

ingehouden tot de prijs voor het geheel betaald is. Wat geldt er indien er meerdere leveringen<br />

moeten gebeuren en de schuldenaar maar een deel er<strong>van</strong> betaald heeft of aanbiedt te betalen?<br />

Kan men dan alle leveringen terughouden tot alles betaald is? En kan men een levering ook<br />

nog terughouden tot alle schulden <strong>van</strong> de koper jegens de verkoper betaald zijn?<br />

Op verbintenisrechtelijk vlak kan men bedingen dat de verkoper de leveringen mag<br />

opschorten tot de prijs <strong>van</strong> zowel de goederen waar<strong>van</strong> de levering wordt aangeboden als de<br />

reeds eerder geleverde goederen is betaald, en zelfs tot andere schulden <strong>van</strong> de koper zijn<br />

betaald. Dit gebeurt vaak door middel <strong>van</strong> een zgn. beding <strong>van</strong> ondeelbaarheid, volgens<br />

hetwelk alle schulden <strong>van</strong> de koper als één geheel worden beschouwd (overigens een<br />

verwarrende term, omdat die ook voor andere zaken wordt gebruikt). Aangezien het<br />

tegenprestatieverband louter conventioneel is en door partijen zelf wordt bepaald (zij bepalen<br />

wat de prijs is die voor een goed moet worden betaald en in welke mate de prijs voor<br />

meerdere goederen een ondeelbaar geheel vormt, zodat in geval <strong>van</strong> ontbinding de verkoop<br />

voor dat geheel ontbonden is), kan men het opschortingsrecht aldus conventioneel uitbreiden,<br />

zonder enige bijzondere beperking tenzij de algemene eisen <strong>van</strong> goede trouw en het verbod<br />

<strong>van</strong> rechtsmisbruik (dit laatste bv. bij onevenredigheid tussen de opgeschorte prestaties en de<br />

openstaande schuldvordering).<br />

Deze uitbreiding heeft ook zakelijke werking erga omnes, bv. in geval <strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong><br />

de koper. We zullen verderop zien dat het antwoord ten dele anders luidt bij<br />

eigendomsvoorbehoud nadat de goederen reeds feitelijk geleverd zijn. Dan is het recht <strong>van</strong> de<br />

vervreemder niet meer gesteund op bezit en zal het in ons recht slechts binnen engere grenzen<br />

worden erkend (enkel voor de prijs en accessoria <strong>van</strong> dat specifieke goed). Dezelfde vraag<br />

359


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

rijst overigens ook bij de andere vormen <strong>van</strong> retentierecht, en wordt dan ook bij de bespreking<br />

daar<strong>van</strong> in Hoofdstuk V terug behandeld.<br />

Wel gaat het maar om het retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder voor zover de prijs volgens de<br />

overeenkomst inderdaad één geheel vormt. Wanneer dat niet het geval is, dan dient het beding<br />

dat de goederen waar<strong>van</strong> de prijs is betaald ook kunnen teruggehouden worden tot ook andere<br />

schulden <strong>van</strong> de koper betaald zijn, te worden beschouwd als een pandovereenkomst, waarbij<br />

de wel reeds betaalde goederen in pand worden gehouden tot ook andere door het pandrecht<br />

verzekerde schulden dan de tegenprestatie daarvoor betaald worden.<br />

Voorbeeld. A en B hebben een verkoopovereenkomst gesloten die in twee leveringen<br />

voorziet. De eerste levering is al gebeurd, maar de daarmee corresponderende prijs nog niet<br />

betaald. A wil de tweede levering niet uitvoeren zolang niet én die levering en de voorgaande<br />

levering volledig worden betaald. Indien partijen bedongen hebben dat beide leveringen één<br />

geheel vormen voor een ondeelbare prijs, zodat de verkoper de hele overeenkomst kan<br />

ontbinden ook wanneer slechts één levering niet wordt betaald, dan gaat het nog steeds om het<br />

hier besproken retentierecht. Zoniet kan het retentierecht op de tweede levering tot aan de<br />

betaling <strong>van</strong> de eerste enkel op een pandrecht gegrond worden (zo er uitdrukkelijk of<br />

impliciet een inpandgeving is overeengekomen).<br />

c) Verbintenisrechtelijke vereisten: tekortkoming <strong>van</strong> de tegenpartij; geen voorafgaande<br />

nakomingsplicht <strong>van</strong> de verkoper.<br />

De vervreemder heeft maar een retentierecht voor zover aan de verbintenisrechtelijke<br />

vereisten ervoor is voldaan, en met name voor zover hij zelf niet tot voorafgaandelijke<br />

uitvoering verplicht is, of anders gezegd, geen voorafgaande nakomingsplicht heeft (zie voor<br />

de verkoop art. 1612 BW in fine). Dit is het geval 844 :<br />

wanneer men géén krediet heeft gegeven maar gerechtigd is op contante betaling of<br />

zelfs vooruitbetaling;<br />

en natuurlijk ook zolang de leveringstermijn nog niet is verstreken (maar dan gaat het<br />

niet echt om een zekerheidsmechanisme).<br />

Bij wijze <strong>van</strong> uitzondering geldt het opschortingsrecht (de exceptio non adimpleti contractus)<br />

ook wanneer er wel een voorafgaande nakomingsplicht is, d.i. wanneer aan de koper een<br />

betalingstermijn is gegeven:<br />

- Volgens de restrictieve opvatting is dit enkel zo bij "verval <strong>van</strong> tijdsbepaling" (art. 1188<br />

BW). Onder meer het faillissement doet de tijdsbepaling vervallen (zie hoger de bespreking<br />

<strong>van</strong> de verschillende vormen <strong>van</strong> samenloop). Het verval <strong>van</strong> tijdsbepaling kan ook bedongen<br />

worden. Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de verkoper reeds op voorhand op de<br />

hoogte was <strong>van</strong> de insolvabiliteit <strong>van</strong> de koper. Indien er dan op krediet werd verkocht, is er<br />

een verplichting tot levering.<br />

844 Dat de leverantie betrekking heeft op goederen die onder een concessie <strong>van</strong> een openbare dienst vallen<br />

(zoals soms het geval is bij nutsbedrijven), betekent nog niet dat de levering niet mag worden opgeschort bij<br />

wanbetaling : Cass. 12 februari 2004, RW 2006-2007, 828.<br />

360


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- Volgens de ruimere opvatting, die we onder meer uitdrukkelijk in ons internationaal<br />

kooprecht vinden (art. 71 CISG), en verder gegrond wordt op de eisen <strong>van</strong> de goede trouw 845 ,<br />

is dit ook zo bij tekortkoming op voorhand, d.i. een tekortkoming waar<strong>van</strong> reeds op voorhand<br />

(vooraleer de betalingstermijn is verstreken) vaststaat dat ze zich zal voordoen (in het Engels<br />

anticipatory breach of contract 846 ). De exceptie heet dan ook “exceptio timoris”.<br />

Opschorting vereist ook een tekortkoming <strong>van</strong> de schuldenaar, wat onder meer betekent dat<br />

wanneer de tegenprestatie niet uit geld bestaat (bv. bij ruil) en onmogelijk is geworden nadat<br />

het risico reeds op de schuldeiser was overgegaan, toch moet geleverd worden.<br />

De retentor kan er mogelijks genoegen mee nemen om de zaak toch af te geven tegen<br />

overdracht <strong>van</strong> een schuldvordering <strong>van</strong> de wederpartij op een derde (inbetalinggeving);<br />

dergelijke inbetalinggeving in ruil voor de levering <strong>van</strong> de zaak is ook niet aanvechtbaar<br />

indien ze in de verdachte periode plaatsvindt 847 .<br />

d) Rechtsgevolgen<br />

Dit retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder heeft zakelijke werking. Het kan dus ook ingeroepen<br />

worden tegen:<br />

- de schuldeisers <strong>van</strong> de verkrijger, ook na samenloop;<br />

- rechtsopvolgers, zoals een opvolgende koper (waar het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde<br />

verkoper in beginsel tenietgaat bij doorverkoop, zie verder onder 2.b.).<br />

b. Terugkrijgen <strong>van</strong> de volle eigendom door ontbinding<br />

Ook het ontbindingsrecht <strong>van</strong> de vervreemder heeft in ons recht zakelijke werking, althans<br />

zolang de zaak nog in de macht is <strong>van</strong> de vervreemder (voor de ontbinding na levering, zie de<br />

bespreking onder 2.c.). Het ligt in het verlengde <strong>van</strong> het zonet (a.) besproken retentierecht, dat<br />

overigens ook als een soort vooruitlopen op ontbinding kan worden beschouwd.<br />

Zolang de verkoper de zaak niet uit zijn macht heeft gegeven, kan hij dus de volle rechten op<br />

de zaak definitief terugkrijgen door de overeenkomst te ontbinden wegens wanprestatie <strong>van</strong><br />

de tegenpartij, indien aan de vereisten daartoe is voldaan. We bespreken dan ook eerst deze<br />

vereisten voor ontbinding (die overigens dezelfde zijn ongeacht of de zaak al geleverd is of<br />

niet).<br />

1° Verbintenisrechtelijke vereisten voor ontbinding en wijze <strong>van</strong> ontbinding<br />

845 Bv. (zij het dat het hier niet om de opschorting <strong>van</strong> de levering <strong>van</strong> een zaak ging, maar die <strong>van</strong> een<br />

betaling) Hof Bergen 10 september 2001, TBH 2003, 329.<br />

846 Grammaticaal correct ware anticipated breach of contract, maar traditioneel zegt men wel anticipatory<br />

breach of contract.<br />

847 Hof Luik 13 januari 2000, TBH 2000, 423. Het betrof een verkoopovereenkomst tussen een verkoper en een<br />

agent voor rekening <strong>van</strong> diens kliënt; de verkoper leverde de auto maar tegen cessie <strong>van</strong> de prijsvordering die de<br />

agent had op zijn opdrachtgever. De rechter oordeelde dat deze overeenkomst na faillissement <strong>van</strong> de agent<br />

tegenwerpelijk was aan de boedel.<br />

361


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De ontbinding vereist een voldoende ernstige tekortkoming dan wel een tekortkoming die<br />

krachtens een uitdrukkelijk ontbindend beding de wederpartij het recht geeft te ontbinden 848 .<br />

Ontbinding geschiedt op één <strong>van</strong> volgende wijzen:<br />

a) door het instellen <strong>van</strong> een eis tot ontbinding in rechte 849 , en mits de ontbinding<br />

nadien wordt toegekend door de rechter (art. 1184 BW); bij instelling <strong>van</strong> de eis door<br />

dagvaarding geldt de datum <strong>van</strong> betekening daar<strong>van</strong>;<br />

b) door een kennisgeving <strong>van</strong> een beroep op een uitdrukkelijk ontbindend beding,<br />

indien aan de vereisten daartoe is voldaan 850 ; de rechtspraak is wel geneigd om dergelijke<br />

bedingen restrictief uit te leggen, bv. door een voorafgaande ingebrekestelling te eisen telkens<br />

wanneer het beding daar niet uitdrukkelijk <strong>van</strong> vrijstelt 851 ;<br />

c) door een ontbinding door eenzijdige kennisgeving vooruitlopend op een rechterlijke<br />

controle a posteriori, wat een manifeste wanprestatie vereist, en in beginsel ook een<br />

voorafgaande ingebrekestelling (in het internationaal kooprecht, art. 64 CISG, en in het<br />

interne recht krachtens de rechtspraak 852 ).<br />

Ad a) De hier verdedigde stelling dat de ontbinding door de rechter declaratief is (de ontbinding gaat in door de<br />

inleiding <strong>van</strong> de eis mits de rechter de eis gegrond verklaart, en het is dus de inleiding <strong>van</strong> de eis die constitutief<br />

is) en niet constitutief (in welk geval de rechter ontbindt en de ontbinding gaat pas in door het vonnis, ope<br />

iudicis) wordt niet door iedereen gedeeld. Ze blijkt m.i. wel daaruit, dat een ontbinding die voor de samenloop<br />

gevorderd wordt maar pas na de samenloop uitgesproken, tegenwerpelijk is aan de samenloop. Ook zou anders<br />

moeten gelden dat de eisende partij die intussen zelf de verdere uitvoering <strong>van</strong> de overeenkomst onmogelijk<br />

heeft gemaakt, geen recht meer zou hebben op ontbinding met schadevergoeding, quod non 853 .<br />

De ontbinding kan ook "minnelijk" gebeuren, d.i. door overeenkomst tussen partijen. Een<br />

minnelijke ontbinding moet echter gebeurlijk wel getoetst worden aan art. 17 en v. FaillW (en<br />

is dus niet tegenwerpelijk aan de faillissementsboedel indien ze gebeurt met de bedoeling de<br />

andere schuldeiser te benadelen).<br />

848 Zie de bespreking in de handboeken verbintenissenrecht, onder meer STIJNS, Leerboek<br />

verbintenissenrecht, 190 v.; VAN GERVEN-COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 196 v. Zie ook M.E.<br />

STORME, "Het ingaan en de terugwerkende kracht <strong>van</strong> de ontbinding <strong>van</strong> wederkerige<br />

overeenkomsten", T.B.B.R., 1991, p. 101-119, http://www.storme.be/ontbinding.pdf<br />

849 Deze stelling wordt niet door iedereen gedeeld, sommigen oordelen dat<br />

850 En binnen de beperkingen die aan uitdrukkelijke ontbindende bedingen zijn aangebracht door dwingende<br />

regels, zoals bv. art. 29 en 33bis WCK (zie over art. 29 WCK o.m. R. STEENNOT,<br />

"Consumentenkredietiovereenkomsten: Ontbinding ingevolge wanprestaie <strong>van</strong> de consument", NJW 2006, 50<br />

v.).<br />

851 Vb. Hof Antwerpen 18 september 2000, TBH 200, 614.<br />

852 O.a. Cass. 2 mei 2002 (2 arresten), Pas. I 1046 = RW 2002-2003, 501 n. A. VAN OEVELEN = RCJB 2004,<br />

291 n. P. WERY; Cass. 16 februari 2009, C.08.0043.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20090216-5 = TBOG 2009, 245 = JT 2010, 352<br />

n. M. DUPONT "La résolution unilatérale : (encore) une occasion manquée pour la Cour de cassation" = RW<br />

2011-<strong>2012</strong>, 1843 n. J. BAECK, “(R)evolutie in ontbindingsland?”. Zie verder S. STIJNS, De gerechtelijke en<br />

buitengerechtelijke ontbinding <strong>van</strong> overeenkomsten, Maklu Antwerpen 1994, m.b. nr. 459 v.<br />

853 Een voorbeeld, hoewel onduidelijk gemotiveerd, in Cass.. 19 mei 2011, Nr. C.09.0645.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110519-1: verhuurder had de ontbinding<br />

wegens wanprestatie <strong>van</strong> de huurder gevorderd, in de loop <strong>van</strong> de procedure zegt de verhuurder bovendien op<br />

wegens eigen gebruik: dit verhindert de ontbinding ten laste <strong>van</strong> de huurder niet.<br />

362


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De bevoegdheid tot ontbinding wordt in beginsel niet ingeperkt door een faillissement <strong>van</strong> de<br />

wederpartij of een andere vorm <strong>van</strong> samenloop. De bevoegdheid wordt wel ingeperkt in geval<br />

<strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie (zie art. 35 WCO):<br />

- zo kan men niet bedingen dat de aanvraag of opening <strong>van</strong> de procedure <strong>van</strong> gerechtelijke<br />

reorganisatie als dusdanig een grond tot ontbinding of wijzigign <strong>van</strong> de overeenkomst vormt<br />

(art. 35 § 1 I WCO);<br />

- verder vormt de contractuele wanprestatie <strong>van</strong> de schuldenaar voorafgaand aan de<br />

toekenning <strong>van</strong> de opschorting geen grond tot ontbinding in zoverre de schuldenaar deze<br />

wanprestatie ongedaan maakt binnen een termijn <strong>van</strong> 15 dagen na aanmaning (art. 35 § 1 II<br />

WCO);<br />

- tenslotte kan de niet-nakoming door de schuldenaar, wanneer deze de opschorting meldt<br />

gedurende de opschortingsfaze <strong>van</strong> de reorganisatie, voor zover die niet-uitvoering<br />

noodzakelijk is om een reorganisatieplan te kunnen voorstellen aan de schuldeisers of om de<br />

overdracht onder gerechtelijk gezag mogelijk te maken, evenmin als een grond tot ontbinding<br />

(art. 35 § 2 WCO).<br />

De ontbinding blijft wel mogelijk in geval <strong>van</strong> niet-betaling door de schuldenaar <strong>van</strong><br />

leveringen gedaan gedurende de opschorting (het recht op betaling <strong>van</strong> die tegenprestaties is<br />

een schuldvordering <strong>van</strong> de opschorting, dus een boedelschuld, art. 36 WCO).<br />

2° Verbintenisrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> de ontbinding<br />

Om de gevolgen <strong>van</strong> de ontbinding juist in te schatten, moet men een onderscheid maken<br />

tussen enerzijds het tijdstip waarop de ontbinding ingaat en anderzijds de periode waarop de<br />

ontbinding betrekking heeft 854 . Dit onderscheid is vooral <strong>van</strong> belang wanneer de ontbinding<br />

uiteindelijk niet de volledige overeenkomst zou betreffen (wat bv. kan gebeuren bij<br />

overeenkomsten met opeenvolgende prestaties).<br />

a) Tijdstip waarop de ontbinding ingaat<br />

De ontbinding gaat in:<br />

- op het tijdstip <strong>van</strong> de betekening <strong>van</strong> de dagvaarding, indien de ontbinding geschiedt door<br />

een eis in rechte: de ontbinding die door de rechter wordt uitgesproken, wordt geacht in te<br />

gaan op het tijdstip <strong>van</strong> de dagvaarding 855 .<br />

- wanneer de kennisgeving de wederpartij bereikt heeft, indien de ontbinding geschiedt door<br />

een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring.<br />

Vanaf het ogenblik waarop de ontbinding ingaat - en mits de ontbinding geldig is - zijn beide<br />

partijen bevrijd <strong>van</strong> verdere nakoming.<br />

854 Voor nadere uitwerking, zie mijn bijdrage "Het ingaan en de terugwerkende kracht <strong>van</strong> de ontbinding <strong>van</strong><br />

wederkerige overeenkomsten", TBBR, 1991, p. 101-119.<br />

855 Dit kan men m.i. afleiden uit bv. Cass. 19 mei 2011, Nr. C.09.0645.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110519-1. Zie eveneens zie mijn bijdrage "Het<br />

ingaan en de terugwerkende kracht <strong>van</strong> de ontbinding <strong>van</strong> wederkerige overeenkomsten", TBBR, 1991, p. 101-<br />

119.<br />

363


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De verbintenis is immers de titel voor de verkrijging, en het retroactief wegvallen <strong>van</strong> die titel<br />

doet dus de eigendom retroactief wegvallen (gevolg <strong>van</strong> ons "causaal" stelsel <strong>van</strong> overdracht).<br />

Achteraf gezien is de verkrijger dus nooit eigenaar geworden.<br />

Nu moet voor die zakelijke werking wél een onderscheid worden gemaakt naargelang de zaak<br />

nog in de macht is <strong>van</strong> de vervreemder of niet. Indien de zaak nog niet geleverd is, is het<br />

zonder belang dat er al een samenloop zou zijn ontstaan tussen de schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

verkrijger. Is de zaak reeds geleverd, dan maakt dat wel een verschil; dit wordt verder<br />

hieronder besproken.<br />

Besluitend kan men zeggen dat de vervreemder die nog in het bezit <strong>van</strong> de zaak is dankzij de<br />

ontbinding over een zeer sterke positie beschikt. Zelfs indien de eigendom inter partes reeds<br />

zou zijn overgegaan, kan hij de volle eigendom door ontbinding terugkrijgen, en dit niet enkel<br />

tot zekerheid <strong>van</strong> de prijs <strong>van</strong> die zaak zelf, maar ook <strong>van</strong> elke andere verbintenis <strong>van</strong> de<br />

verkrijger waar<strong>van</strong> de tekortkoming kan leiden tot ontbinding. Zo kan de ontbindende<br />

verkoper ook het reeds ont<strong>van</strong>gen voorschot op de prijs compenseren met andere<br />

schuldvorderingen (bv. een schadevergoeding door de koper verschuldigd bij ontbinding).<br />

Anders dan het eigendomsvoorbehoud na de levering, zal de verworven ontbinding niet meer<br />

ongedaan kunnen worden gemaakt door bv. de curator mits betaling <strong>van</strong> alleen maar het saldo<br />

<strong>van</strong> de prijs <strong>van</strong> dat goed. Tegen een dergelijke ontbinding bestaat er geen "lossingsrecht"<br />

(vgl. verder het lossingsrecht bij eigendomsvoorbehoud onder 2.d.).<br />

2. Bezitloze of stille voorbehouden zekerheden<br />

Eenmaal de vervreemde zaak feitelijk geleverd is, d.i. in de macht is <strong>van</strong> de verkrijger of<br />

iemand die ze voor hem houdt, worden de rechten <strong>van</strong> de verkoper of andere vervreemder<br />

beperkt. Op dat ogenblik is de schuldenaar immers in het feitelijk bezit <strong>van</strong> de zaak, en dit<br />

bezit vormt nu eenmaal in ons recht de belangrijkste publiciteitsvorm bij roerende zaken.<br />

Niettemin erkent ons recht ook na de inbezitstelling <strong>van</strong> de schuldenaar - en dus zonder<br />

"buitenbezitstelling" <strong>van</strong> de schuldenaar - op ruime schaal zekerheidsrechten voorbehouden<br />

door de vervreemder (daar waar voor door de schuldenaar gevestigde zekerheden, zoals de<br />

inpandgeving, in beginsel nog steeds een "buitenbezitstelling" <strong>van</strong> de schuldenaar wordt<br />

vereist, zoals verder wordt uiteengezet). Het moet dan wel gaan om rechten die een<br />

vervreemder behoudt op de vervreemde zaak.<br />

a. Erkenning in ons recht en algemene kenmerken<br />

1° Oude recht<br />

Voor 1 januari 1998 (inwerkingtreding <strong>van</strong> de FaillW <strong>van</strong> 1997) waren de bezitloze zekerheden <strong>van</strong> de<br />

onbetaalde verkoper erg beperkt.<br />

- Weliswaar bevatte art. 20 HypW een voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> roerend goed, doch dat<br />

voorrecht verviel bij faillissement volgens het vroegere art. 546 Faillissementswet 1851, en deze regel gold in<br />

365


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

beginsel ook bij anderen vormen <strong>van</strong> samenloop 857 , zodat dit voorrecht nauwelijks betekenis had. Een<br />

uitzondering was het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> bedrijfsuitrusting, die dit kon bewaren door de onbetaalde<br />

factuur neer te leggen op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel.<br />

- Ook de zakelijke werking <strong>van</strong> de ontbinding en het eigendomsvoorbehoud bleven erg beperkt, namelijk tot die<br />

gevallen waarin de ontbinding was ingegaan vooraleer er samenloop was met andere schuldeisers <strong>van</strong> de koper.<br />

De zakelijke werking <strong>van</strong> de ontbinding was net zoals het voorrecht krachtens een uitdrukkelijke wetsbepaling<br />

beperkt, en de rechtspraak oordeelde - terecht - dat zolang die beperkingen gelden ook het<br />

eigendomsvoorbehoud aan dezelfde beperkingen moest worden onderworpen 858 . Achterliggende idee was dat<br />

de verkoper die de koper in het bezit stelt <strong>van</strong> de zaak een schijn <strong>van</strong> eigendom <strong>van</strong> de koper schept en zijn<br />

rechten dus niet meer kon tegenwerpen aan de schuldeisers <strong>van</strong> de koper in geval <strong>van</strong> samenloop.<br />

Het Belgische recht was stilaan een <strong>van</strong> de weinige Europese stelsels die deze regel nog behield, en werd dan<br />

ook gewijzigd in de FaillW <strong>van</strong> 1997 859 .<br />

2° Huidig recht<br />

Sinds de inwerkingtreding daar<strong>van</strong> op 1 januari 1998 zijn ook de “bezitloze” zekerheden <strong>van</strong><br />

de verkoper in ruime mate erkend in ons recht (zoals in vele andere rechtsstelsels) en behoudt<br />

de verkoper dus ook na de levering een sterke positie. We werken de verschillende<br />

zekerheden hieronder uit en onderscheiden daarbij:<br />

- (onder b. a.) de zekerheidsrechten die <strong>van</strong> rechtswege uit de wet voortvloeien (reclamerecht<br />

(1°) en voorrecht (2°-);<br />

- (onder c.) de mogelijkheden <strong>van</strong> het wettelijk of conventioneel recht op ontbinding; en<br />

- (onder d.) bijkomende conventionele zekerheden, met name het eigendomsvoorbehoud.<br />

De vereisten worden hieronder dus nader uitgewerkt, maar in het algemeen kan men wel<br />

stellen dat voor deze stille zekerheid vereist is:<br />

- dat het een zekerheid door voorbehoud is (d.i. alleen rechten betreft die men voordien reeds<br />

had);<br />

- dat de verzekerde schuldvordering de uitstaande prijs voor die zaak betreft, en geen andere<br />

schuld <strong>van</strong> de koper (met een zekere nuance voor wat betreft het ontbindingsrecht, zie<br />

verder);<br />

Betwist is of ook vereist is dat de zaak nog niet omgevormd is tot een nieuwe zaak<br />

(zaaksvorming) (zie verder b.2° c en d.6°).<br />

857 Zie in verband met gerechtelijk akkoord Cass. 27 maart 1952, Arr. 412 = Pas. I 475 concl. P.g. Hayoit de<br />

Termicourt; algemeen DE PAGE, Traité IV, 40 nr. 21, 4°; DIRIX & BROECKX, APR tw. Beslag, 303 nr. 582;<br />

VAN DEN BERG, APR tw. Afbetalingsovereenkomsten, p. 54 nr. 120 v.<br />

858 Cass. 9 februari 1933, Pas. 1933 I, 103 concl. P.g. Leclercq; recenter bv. Cass. 22 september 1994, RW<br />

1994-95, 1264 noot E. DIRIX = TBH 1995, 601 noot P. COPPENS = JT 1995, 237 = T.Not. 1995, 572 noot F.<br />

BOUCKAERT = JLMB 1995, 124 noot CAEYMAEX.<br />

859 Sindsdien is er ook een zekere erkenning <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud voorgeschreven door art. 4 <strong>van</strong> de<br />

Richtlijn inzake betalingsachterstanden (RL 2000/35 <strong>van</strong> 29 juni 2000). In het Duitse recht werd het<br />

eigendomsvoorbehoud aanvaard <strong>van</strong> bij de inwerkingtreding <strong>van</strong> het BGB in 1900 (zie onder meer § 455 BGB),<br />

in het Franse werd de erkenning ingevoerd in 1980.<br />

366


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Voor de goede orde zij eraan herinnerd dat deze regels spelen wanneer de zaak in de macht is<br />

<strong>van</strong> de koper of andere verkrijger, d.i. meer bepaald:<br />

- wanneer de verkrijger de zaak reeds voor het sluiten <strong>van</strong> de overeenkomst in zijn macht had<br />

(traditio brevi manu);<br />

- wanneer de zaak is afgegeven aan de verkrijger of zijn vertegenwoordiger of op een andere<br />

wijze in zijn macht is gebracht (bv. door afgifte <strong>van</strong> de sleutels <strong>van</strong> de bewaarplaats);<br />

- wanneer de derde die de zaak houdt er<strong>van</strong> kennis wordt gesteld dat hij de zaak voortaan voor<br />

de verkrijger houdt en niet langer voor de vervreemder;<br />

- wanneer een waardepapier dat (het bezit <strong>van</strong>) de goederen vertegenwoordigd wordt<br />

afgegeven aan de verkrijger of zijn vertegenwoordiger;<br />

- doch niét wanneer de eigendom reeds is overgegaan op de verkrijger zonder dat hij de zaak<br />

in zijn macht heeft (met name door middel <strong>van</strong> een "constitutum possessorium", situatie die in<br />

Hoofdstuk I werd besproken).<br />

b. Wettelijke zekerheden <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper<br />

Het betreft hier rechten die <strong>van</strong> rechtswege toekomen aan de onbetaalde verkoper, ook<br />

wanneer hij geen eigendomsvoorbehoud heeft bedongen.<br />

Deze bepalingen gelden in beginsel enkel voor de koop-verkoop. Zij zijn ook <strong>van</strong> toepassing<br />

op de ruil en de inbreng en zouden in beginsel moeten gelden voor andere translatieve<br />

overeenkomsten onder bezwarende titel (zoals schenking onder last) en mogelijks ook bij<br />

declaratieve overeenkomsten (zoals de verdeling) 860 .<br />

1° Reclamerecht (quasi-revindicatie) en stoppage in transitu<br />

Op de eerste plaats kan de verkoper ook na de levering in een beperkt aantal gevallen dezelfde<br />

positie behouden – of liever terugkrijgen – als voor de levering, met de hoger beschreven<br />

rechten tot gevolg. Deze rechten blijven onverkort gelden bij samenloop. Ze kunnen bewaard<br />

worden door middel <strong>van</strong> een bewarend beslag tot terugvordering.<br />

a) Reclamerecht<br />

Dit kan op de eerste plaats gebeuren door de uitoefening <strong>van</strong> het “reclamerecht” dat we als<br />

“recht <strong>van</strong> terugvordering" (ook quasi-revindicatie genoemd) terugvinden in Art. 20, 5° VII<br />

HypW (voor 2003: 20,5° VI).<br />

i) Vereisten<br />

Dit recht heeft de verkoper enkel:<br />

- indien hij geen betalingstermijn heeft toegestaan (contantkoop) en toch heeft geleverd, en<br />

- mits de zaak wordt gereclameerd ten laatste de 8e dag na de levering, en<br />

860 Bij voorbehouden zekerheden op onroerend goed is de wet duidelijker, aangezien deze verschillende<br />

overeenkomsten daarbij op dezelfde wijze worden behandeld.<br />

367


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de geleverde zaak nog in het bezit is <strong>van</strong> de koper of iemand die ze houdt voor de koper<br />

(geen volgrecht), en<br />

- nog dezelfde zaak vormt (dus niet verbruikt is voor de vorming <strong>van</strong> een andere zaak) (geen<br />

handhaving <strong>van</strong> het recht door zakelijke subrogatie in het product).<br />

Zijn die vereisten vervuld, dan behoudt de verkoper gedurende 8 dagen een "bezitsrecht" dat<br />

hij door de terugvordering (<strong>van</strong> het bezit) kan uitoefenen.<br />

ii) Rechtsgevolgen<br />

Het gaat inderdaad niet om een revindicatie <strong>van</strong> eigendom, maar enkel om een terugvordering<br />

<strong>van</strong> het bezit (vindicatio possessionis) 861 . Net zoals bij revindicatie <strong>van</strong> eigendom kan bij<br />

weigering <strong>van</strong> teruggave door de koper de procedure <strong>van</strong> beslag tot terugvordering worden<br />

gebruikt 862 .<br />

De uitoefening <strong>van</strong> het reclamerecht brengt de verkoper terug in de positie <strong>van</strong> voor de<br />

levering: hij heeft daardoor opnieuw retentierecht op de zaak 863 en terug de mogelijkheid te<br />

ontbinden met zakelijke werking. De uitoefening houdt dus niet noodzakelijk ontbinding in<br />

<strong>van</strong> de verkoop (al zal dit vaak impliciet wel het geval zijn). Indien de verkoper ontbindt,<br />

herkrijgt hij ook het eigendomsrecht.<br />

Vindt er geen ontbinding plaats, dan behoudt de wederpartij (en zo ook diens curator) het recht op feitelijke<br />

levering c.q. behoud <strong>van</strong> die goederen tegen betaling <strong>van</strong> de prijs (art. 107 Faill.W. 1997, voorheen 571 FaillW).<br />

b) Stoppage in transitu<br />

Ten tweede kan dit ook gebeuren door goederen die nog onderweg zijn naar de koper en in<br />

handen zijn <strong>van</strong> een vervoerder in transitu tegen te houden (Art. 104 FaillW 864 ). De goederen<br />

zijn in transitu zolang ze niet aangekomen zijn bij de koper, in zijn magazijnen, of bij een<br />

commissionair die ze voor hem in ont<strong>van</strong>gst neemt.<br />

In dat geval gelden de andere vereisten voor het reclamerecht (contantkoop en binnen 8<br />

dagen) niet. Het gevolg <strong>van</strong> de uitoefening hier<strong>van</strong> is wel hetzelfde: het herkrijgen <strong>van</strong> een<br />

retentierecht.<br />

Deze regel bouwt voort op het wijzigingsrecht <strong>van</strong> de opdrachtgever <strong>van</strong> de vervoerder (dat<br />

de opdrachtgever heeft krachtens de regels inzake de vervoerovereenkomst 865 ).Voor zover de<br />

861 H. de PAGE & R. DEKKERS, Traité, IV nr. 218-219.<br />

862 Art. 1462 GerW spreekt uitdrukkelijk <strong>van</strong> terugvordering <strong>van</strong> bezit zowel als eigendom (als <strong>van</strong> detentie).<br />

863 H. de PAGE & R. DEKKERS, Traité, IV nr. 219.<br />

864 voorheen 568 Faill.W.; ook art. 71, 2 CISG (voorheen art. 72, 1 en 73, 2 LUVI)<br />

865 Onder meer art. 6 Wet vervoerovereenkomst (WvK):<br />

"Tot aan de afgifte <strong>van</strong> de goederen ter bestemming, en behoudens strijdig beding in de vrachtbrief, is de<br />

vervoerder gehouden de onderrichtingen te volgen <strong>van</strong> de afzender die meester blijft, hij alleen, om over de<br />

verzending te beschikken.<br />

Het recht <strong>van</strong> de afzender houdt op <strong>van</strong> met de afgifte <strong>van</strong> de koopwaar aan de besteldienst, of met het zenden<br />

aan de geadresseerde <strong>van</strong> het bericht <strong>van</strong> de aankomst."<br />

368


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vervoerder een vertegenwoordiger zou zijn <strong>van</strong> de verkoper, is dit niets bijzonders (dan heeft<br />

de verkoper hoe dan ook nog een retentierecht), maar meestal is de vervoerder contractueel<br />

een vertegenwoordiger <strong>van</strong> de koper, en in dat geval is art. 104 FaillW wel een afwijking <strong>van</strong><br />

het gemeen recht.<br />

De rechtspraak heeft dan ook een restrictieve interpretatie gegeven aan deze bepaling, door ze<br />

enkel toe te passen bij faillissement en niet bij andere vormen <strong>van</strong> samenloop 866 .<br />

Anderzijds gaat men er wel <strong>van</strong> uit dat dit reclamerecht bewaard blijft wanneer de goederen<br />

nog niet aangekomen waren op het tijdstip <strong>van</strong> ingaan <strong>van</strong> het faillissement en nadien in<br />

onwetendheid <strong>van</strong> het faillissement geleverd werden 867 .<br />

Ook is de uitoefening <strong>van</strong> dit reclamerecht onderworpen aan de verplichting om de kosten<br />

voor vracht of vervoer, commissie, verzekering of andere kosten te betalen, en voor zover die<br />

reeds betaald zijn door de bestemmeling, die kosten terug te betalen (art. 105 FaillW).<br />

2° Voorrechten <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper op de verkochte zaak.<br />

a) Beginsel<br />

Het gaat om het voorrecht op de verkochte zaak <strong>van</strong> de verkoper roerend goed in het<br />

algemeen (20, 5° HypW) 868 en het voorrecht <strong>van</strong> de leverancier <strong>van</strong> landbouwgereedschap<br />

(20, 2°, 2 e zinsnede HypW). Daarnaast is er ook nog het voorrecht <strong>van</strong> de leverancier <strong>van</strong><br />

zaden (20, 2°, 1 e zinsnede), dat verderop in Hoofdstuk VI, Afdeling A. 3. ter sprake komt.<br />

Vóór de FaillW 1997 gold het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> roerend goed in het algemeen (anders dan voor<br />

landbouwgereedschap) niet in geval <strong>van</strong> samenloop, behalve voor bedrijfsuitrusting (sedert 1854 - invoeging in<br />

art. 20, 5° HypW - voor industriële bedrijven en sedert 1957 ook voor handels- en ambachtsondernemingen) en<br />

mits er publiciteit aan was gegeven door neerlegging <strong>van</strong> de factuur ter griffie. Deze beperking werd afgeschaft<br />

in 1997.<br />

Dit voorrecht houdt een zakelijk zekerheidsrecht in op de verkochte zaak die aan bepaalde<br />

vereisten voldoet (zie c) tot zekerheid <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de verkoper (zie b). In<br />

geval <strong>van</strong> samenloop is de verkoper een "separatist", al is dit afscheidingsrecht wel<br />

teruggeschroefd in geval <strong>van</strong> faillissement (zie in Deel IX de algemene bespreking <strong>van</strong> het<br />

faillissement).<br />

b) Verzekerde schuldvordering<br />

866 Cass. 18 november 1971, Pas. 1972 I 262 concl. a.g. DUMON = BRH 1971, 492 = JT 1971, 62 = RCJB<br />

1973, 5 n. J. HEENEN.<br />

867 In die zin F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 486; VAN RYN & HEENEN, Principes IV nr. 2797 p. 338; P.<br />

COPPENS & F 't KINT "Examen", RCJB 1984, 538 nr. 90.<br />

868 Voor literatuur, zie onder meer M. VERHAEGHE, “Voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper”, RW 1998-99,<br />

424-431.<br />

369


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het voorrecht verzekert enkel het "warenkrediet", en meer bepaald de onbetaalde prijs <strong>van</strong> de<br />

zaak zelf en de accessoria <strong>van</strong> de prijsvordering, zowel de kosten (verkoop, verpakking,<br />

vervoer, belastingen) als de verwijlinterest 869 .<br />

Niet verzekerd door het voorrecht zijn:<br />

- schadebedingen en gerechtskosten;<br />

- andere schulden <strong>van</strong> de koper, zelfs niet wanneer ze uit dezelfde overeenkomst zijn ontstaan.<br />

De door het voorrecht verzekerde schuldvordering is dus een stuk beperkter dan de<br />

schuldvorderingen die door middel <strong>van</strong> het retentierecht (en het ontbindingsrecht voor de<br />

levering) kunnen worden verzekerd, zoals hoger werd besproken. Tot aan de levering heeft<br />

een beding <strong>van</strong> "ondeelbaarheid" in de overeenkomst immers uitwerking, zodat de te leveren<br />

zaak ook kan worden ingehouden tot aan de betaling <strong>van</strong> andere schulden <strong>van</strong> de koper dan de<br />

prijs <strong>van</strong> die zaak. Dit geldt dus niet voor het voorrecht noch voor het eigendomsvoorbehoud;<br />

deze beperking wordt verder nader besproken bij het eigendomsvoorbehoud.<br />

c) Eisen gesteld aan het onderpand; tenietgaan <strong>van</strong> het voorrecht.<br />

Vereist is verder dat:<br />

(i) de zaak zich nog in het vermogen bevindt <strong>van</strong> de koper;<br />

(ii) dat de zaak niet onroerend is geworden, behoudens wanneer wordt voldaan aan<br />

publiciteitsvereisten voor behoud <strong>van</strong> het voorrecht;<br />

(iii) en volgens een deel <strong>van</strong> de rechtsleer, dat de zaak nog in natura aanwezig is (dat de zaak<br />

zelf als voorwerp <strong>van</strong> het eigendomsrecht niet is tenietgegaan door bewerking (zaaksvorming)<br />

of vermenging).<br />

i) Bij vervreemding <strong>van</strong> de gekochte zaak door de koper<br />

(1) Bij vervreemding<br />

Het voorrecht verschaft de schuldeiser geen volgrecht op de onbetaalde zaak, ook niet t.a.v.<br />

derden te kwader trouw. Indien de zaak vervreemd is aan een derde, dan gaat het voorrecht<br />

teniet 870 . Dat is een belangrijk verschil met het verder besproken eigendomsvoorbehoud.<br />

Wordt de zaak vervreemd, dan kan het voorrecht wél gehandhaafd worden door zakelijke<br />

subrogatie in de prijsvordering (voor landbouwgereedschap is dat uitdrukkelijk voorzien in<br />

art. 20, 2° , 2 e zinsnede HypW in fine, maar de regel geldt algemeen 871 ). Zakelijke subrogatie<br />

869 Over de interest bestaat er betwisting; de contractueel voorziene kredietkosten zijn in ieder geval wel gedekt.<br />

Dat de rente wel bevoorrecht is volgt uit art. 23 FaillW, volgens welke bepalign de rente op door een voorrecht<br />

gewaarborgde schuldvorderingen kan worden gevorderd op de sommen die voortkomen uit de tegeldemaking<br />

<strong>van</strong> het bezwaarde goed.<br />

870 Zo o.m. F 't KINT, Sûretés (2004) nr. 470, die stelt dat "bezit" in art. 20, 5° moet gelezen worden als<br />

eigendom; DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 280 p. 193.<br />

871 Zie bv. Hof Brussel 24 januari 1964, RW 1963-64, 1511; Hof Antwerpen 3 februari 2005, RW 2005-2006,<br />

788, zij het dat in casu ze niet werd aanvaard omdat het voorrecht voor de doorverkoop reeds was tenietgegaan<br />

door vermenging.<br />

370


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

in een ver<strong>van</strong>gend goed andere dan de prijsvordering is betwistbaar 872 . Bij een verkoop na<br />

samenloop speelt natuurlijk de algemene regel <strong>van</strong> de overgang <strong>van</strong> de rechten op de<br />

opbrengst.<br />

Verder kan de vervreemding door de koper wel wanprestatie uitmaken, namelijk wanneer er<br />

een contractueel verbod was te vervreemden vooraleer de prijs is betaald. In zo’n geval kan<br />

ook de verkrijger <strong>van</strong> de zaak onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk zijn jegens de<br />

onbetaalde verkoper (leer <strong>van</strong> de derde-medeplichtigheid aan wanprestatie 873 ). Dat betreft dan<br />

wel geen zakelijke zekerheid meer.<br />

Zolang de zaak in handen is <strong>van</strong> de eerste koper, kan het voorrecht bewaard worden door een<br />

bewarend beslag tot terugvordering.<br />

(2) Bij inpandgeving<br />

Wanneer het feitelijk bezit door de koper aan een derde is verschaft, maar de koper nog<br />

eigenaar is <strong>van</strong> de zaak, blijft de verkoper erop bevoorrecht. Daarop geldt een nuance indien<br />

de koper aan een derde een zakelijk recht heeft toegekend naast het bezit, met name een<br />

pandrecht of een vruchtgebruik. Bij inpandgeving door de koper bevindt de eigendom zich<br />

nog in het vermogen <strong>van</strong> de koper en blijft het voorrecht dus in beginsel bestaan; het gaat<br />

maar teniet indien de pandhouder op grond <strong>van</strong> zijn bezit en goede trouw beschermd wordt als<br />

verkrijger te goeder trouw (zie de bespreking in Hoofdstuk V). Om zich te beveiligen kan de<br />

verkoper soms maatregelen nemen, zoals de pandhouder informeren (bv. de verhuurder <strong>van</strong><br />

het onroerend goed, zie verder in Hoofdstuk V) 874 . De neerlegging <strong>van</strong> de factuur ter griffie is<br />

sinds de FaillW 1997 evenwel niet meer rele<strong>van</strong>t, tenzij voor goederen die onroerend worden<br />

(zie hieronder ii).<br />

ii) Bij onroerendmaking <strong>van</strong> de gekochte zaak<br />

Wanneer de zaak onroerend wordt door incorporatie in een onroerend goed of door<br />

bestemming aan een erf <strong>van</strong> dezelfde eigenaar 875 , gaat het voorrecht teniet, behalve in twee<br />

872 Dit werd echter wel erkend door Kh. Aarlen 10 februari 2000, JLMB 2002, 241 (behoud <strong>van</strong> het voorrecht<br />

ook na omruiling <strong>van</strong> het verkochte voertuig voor een ander voertuig); verworpen in Hof Gent 14 juni 1957, RW<br />

1957-58, 1052 concl. a.g. J. MATTHYS, Hof Bergen 20 november 1980, RRD 1991, 43; kh. Namen 18<br />

september 1980, RRD 1981, 44.<br />

873 Vb. <strong>van</strong> toepassing daar<strong>van</strong>: Hof Gent 20 februari 2002, TBH 2002, 475. het feit dat de verkoopfactuur is<br />

neergelegd ter griffie creëert echter geen kwade trouw <strong>van</strong> een verdere koper (F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 478;<br />

Hof Luik 15 februari 1990, JLMB 1990, 1486).<br />

874 DIRIX & DECORTE nr. 514, 3° p. 338-399, in uitg. 2006 nr. 538, 3° p. 361-362 suggereert dat men zijn<br />

volgrecht jegens een pandhouder ook zou kunnen bewaren door de verkoopfactuur binnen de 15 dagen neer te<br />

leggen ter griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel. Deze formaliteit bestaat echter volgens art. 20, 5° HYp.W.<br />

(sinds 1998) enkel voor bedrijfsuitrusting (zie hieronder).<br />

875 De belangrijkste bepaling is art. 524 BW, dat luidt:<br />

"Voorwerpen die de eigenaar <strong>van</strong> een erf voor de dienst en de exploitatie <strong>van</strong> dat erf daarop geplaatst heeft, zijn<br />

onroerend door bestemming.<br />

Zo zijn de navolgende voorwerpen onroerend door bestemming, wanneer de eigenaar deze geplaatst heeft voor<br />

de dienst en de exploitatie <strong>van</strong> het erf :<br />

De aan het landbouwbedrijf verbonden dieren;<br />

371


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gevallen die “bedrijfsuitrusting” betreffen. Onder bedrijfsuitrusting begrijpt men noch<br />

grondstoffen, noch koopwaar.<br />

(1) Bij landbouwgereedschap.<br />

Uit de tekst <strong>van</strong> art. 20, 5° III (voorheen lid II) kan men afleiden dat het voorrecht <strong>van</strong> art. 20,<br />

2° <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> landbouwgereedschap niet vervalt bij onroerendmaking.<br />

(2) Bij bedrijfsuitrustingsgoederen buiten landbouwbedrijven 876 .<br />

Bij bedrijfsuitrustingsgoederen gebruikt in een nijverheids-, handels- of<br />

ambachtsonderneming (niét: landbouwonderneming) blijft het voorrecht (in het Fr.<br />

traditioneel privilège industriel 877 genoemd) behouden:<br />

- mits een eensluidend verklaard afschrift <strong>van</strong> de verkoopfactuur of gelijkaardige akte binnen<br />

de 15 dagen na levering 878 neergelegd is op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel <strong>van</strong><br />

de woonplaats <strong>van</strong> de koper.<br />

De griffier stelt op dit afschrift een akte <strong>van</strong> neerlegging. De afschriften worden in een boekdeel verzameld en<br />

hier<strong>van</strong> wordt een dagelijks bij te houden index op steekkaarten aangelegd, volgens de namen <strong>van</strong> de kopers. De<br />

griffier is gehouden aan alle die erom verzoeken en vooraf de identiteit <strong>van</strong> de koper opgeven, inzage te verlenen<br />

Het landbouwgereedschap;<br />

De aan de pachters of deelpachters gegeven zaden;<br />

De duiven <strong>van</strong> de duiventillen;<br />

De konijnen <strong>van</strong> de konijnenwaranden;<br />

De bijenkorven;<br />

De vissen <strong>van</strong> de vijvers;<br />

De persen, ketels, distilleerkolven, kuipen en tonnen;<br />

Het gereedschap dat nodig is voor de exploitatie <strong>van</strong> smederijen, papierfabrieken en andere fabrieken;<br />

Stro en mest.<br />

Onroerend door bestemming zijn ook alle roerende voorwerpen die de eigenaar blijvend aan het erf verbonden<br />

heeft."<br />

Om fiscale redenen vermijden ondernemers zoveel mogelijk dat de eigenaar <strong>van</strong> de uitrusting en die <strong>van</strong> de<br />

grond dezelfde persoon is (door het gebruik <strong>van</strong> een (andere) rechtspersoon). Aldus ontsnapt de uitrusting aan<br />

het zwaardere fiscaal regime <strong>van</strong> onroerend goed. Om investeringen aan te trekken kunnen de gewesten wel<br />

vrijstellingen geven voor de onroerende voorheffing op uitrusting (bv. Waals decreet 3 februari 2005).<br />

876 Zie voor literatuur onder meer F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 475-478; Chr. ENGELS,<br />

“Bedrijfsuitrustingsgoederen – Het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper en het faillissement”, in Liber<br />

amicorum Y. Merchiers Brugge, 2001, 509-520; A.M. STRANART, Rev. Banque 1975.<br />

877 Voor 1957 gold deze regeling enkel voor nijverheidsuitrusting, sindsdien is die term eigenlijk te eng.<br />

878 De termijn <strong>van</strong> 15 dagen begint te lopen wanneer de levering voltooid is (niet wanneer de levering begint,<br />

als ze in fazen gebeurt en de factuur voor het geheel wordt opgemaakt: kh. Luik 17 januari 1984, JL 1984, 231).<br />

De termijn wordt niet verlengd krachtens art. 53 GerW wanneer de vervaldag een zaterdag, een zondag of een<br />

wettelijke feestdag is (en de griffie dus gesloten): Cass. 1 oktober 1998, Arr.Cass. 1998, nr. 426 = RW 1998-99,<br />

1143 = TBH 1998, 776 =TBBR 1999, 531 met noot R. VANCRAENENBROECK = JT 1999, 211).<br />

De wet zegt niet of de neerlegging ook nog na de samenloop kan geschieden. Aangezien de neerlegging binnen<br />

de 15 dagen na levering in zekere zin retroactief werkt tot op het tijdstip <strong>van</strong> levering (men leidt dit wel eens af<br />

uit Cass. 28 september 1972 (2 arresten), Arr.Cass. 1973, 112 = Pas 1973 I concl. KRINGS = RW 1972-73, 749<br />

en 759 met noot C. CAENEPEEL, hoewel dat arrest zich daar strikt genomen niet over heeft uitgesproken), zou<br />

men darauit kunnen afleiden dat de neerlegging ook nog na samenloop kan.<br />

372


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> dit afschrift. De levering wordt bewezen door de boeken <strong>van</strong> de verkoper, behoudens tegenbewijs (20,5° V<br />

HypW; voor de invoeging <strong>van</strong> een nieuw lid 2 in 2003 art. 20, 5° IV).<br />

- en dit gedurende 5 jaar (termijn die gestuit wordt door het ontstaan <strong>van</strong> een samenloop),<br />

behoudens vervreemding <strong>van</strong> de zaak (zie daarvoor hierboven (i)).<br />

Als voorbehouden zekerheid heeft dit voorrecht voorrang op de hypotheek die op het erf zou<br />

zijn gevestigd, zelfs al is die <strong>van</strong> oudere datum 879 .<br />

In geval <strong>van</strong> onroerend beslag op de machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsgoederen,<br />

of <strong>van</strong> faillietverklaring <strong>van</strong> de schuldenaar, voordat vijf jaren zijn verstreken, blijft het voorrecht bestaan tot na<br />

de verdeling <strong>van</strong> de penningen of tot na vereffening <strong>van</strong> het faillissement (20, 5° VI HypW; voor de invoeging<br />

<strong>van</strong> een nieuw lid II in 2003 art. 20, 5° IV).<br />

Zie ook verder de bijzondere regeling voor de leverancier <strong>van</strong> zaden (voorrecht op de oogst,<br />

Hoofdstuk VI, A 2.).<br />

iii) Bij zaaksvorming en vermenging<br />

Zijn de gekochte waren gebruikt om een nieuwe zaak te vervaardigen (zaaksvorming), dan<br />

gaat het voorrecht volgens de traditionele rechtsleer teniet 880 , zelfs al zou de koper ook <strong>van</strong> de<br />

nieuwe zaak eigenaar zijn; doch dit wordt door anderen betwist 881 . Correcter is inderdaad dat<br />

het voorrecht behouden blijft op de nieuwe zaak in zoverre de nieuwe zaak eigendom is <strong>van</strong><br />

de koper, en in het andere geval door zakelijke subrogatie gehandhaafd blijft op het<br />

ver<strong>van</strong>gingsgoed (bv. een schuldvordering tot vergoeding <strong>van</strong> de grondstoffen).<br />

Dezelfde vragen rijzen ook bij vermenging <strong>van</strong> soortgoederen (zie daarvoor ook de<br />

bespreking bij het eigendomsvoorbehoud onder d.). Indien de zaken vermengd zijn met<br />

andere goederen <strong>van</strong> dezelfde aard, en ook het proportioneel aandeel niet is bepaald, gaat het<br />

voorrecht teniet 882 .<br />

c. (Wettelijk of conventioneel recht op) ontbinding wegens wanprestatie<br />

Het recht op ontbinding wegens wanprestatie bestaat zoals hoger (1.b.) reeds besproken in<br />

beginsel bij alle wederkerige overeenkomsten, dus niet alleen bij de koop-verkoop maar ook<br />

bij andere overeenkomsten; als zekerheidsmechanisme is het rele<strong>van</strong>t bij translatieve<br />

overeenkomsten (verkoop, ruil, inbreng, schenking onder last e.d.m.) en declaratieve<br />

overeenkomsten (verdeling e.d.m.).<br />

879 Dit wordt soms gegrond op de regel <strong>van</strong> art. 12 HypW (voorrechten gaan voor op hypotheek), maar vloeit<br />

eigenlijk voort uit de nemo-plus-regel.<br />

880 Dit kan worden afgeleid naar analogie uit 20, 5° VII HypW en art. 101 FaillW.<br />

881 DE PAGE, VII-1, nr. 218 p. 180; F 't KINT, Sûretés (2004) nr. 472, met als argument dat het voorrecht niet<br />

kan leiden tot restitutie <strong>van</strong> de zaak zelf, maar enkel een voorrang op de opbrengst inhoudt, zodat de analogie ex<br />

20, 5° VII HypW en art. 101 FaillW niet opgaat en verwijzing naar Hof Gent 23 juni 1894, Pas. 1895 II 12 (klei<br />

omgevormd tot baksteen).<br />

882 Bv. Hof Antwerpen 3 februari 2005, RW 2005-2006, 788.<br />

373


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het werd hoger (1.b.) reeds besproken voor het geval de ontbinding voor de levering<br />

plaatsvindt.<br />

Het recht op ontbinding wegens wanprestatie blijft ook na de feitelijke levering bestaan, doch<br />

de ontbinding wegens niet-betaling <strong>van</strong> de prijs heeft geen zakelijke werking ten aanzien <strong>van</strong><br />

derden die rechten hebben verkregen op die zaak vooraleer de ontbinding ingaat, behalve<br />

wanneer de verkoper ook nog het reclamerecht heeft (dat hoger werd besproken). In het<br />

bijzonder is de ontbinding wat reeds geleverde goederen betreft niet meer tegenwerpelijk aan<br />

de samenlopende schuldeisers indien de ontbinding niet voor het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop<br />

is ingegaan 883 , en zo ook wanneer ze niet voor een beslag op de zaak is ingegaan 884 .<br />

De verbintenisrechtelijke vereisten en gevolgen <strong>van</strong> de ontbinding zijn dezelfde als bij<br />

ontbinding voor de levering en worden hier dus niet herhaald (zie hoger 1.b.). Herinneren we<br />

er enkel aan dat de ontbinding eerst ingaat op het tijdstip waarop de dagvaarding betekend<br />

wordt (bij eis tot gerechtelijke ontbinding) c.q. de ontbindingsverklaring ter kennis komt <strong>van</strong><br />

de wederpartij (bij buitengerechtelijke ontbinding); het tijdstip <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>gst is dus bepalend,<br />

niet dat <strong>van</strong> de verzending.<br />

1° Ontbinding ingegaan vooraleer derden rechten op de zaak verkregen hebben<br />

Het is vaste rechtspraak dat de ontbinding wegens niet-betaling <strong>van</strong> de tegenprestatie bij<br />

roerende zaken die reeds in het bezit zijn <strong>van</strong> de verkrijger, ook tegenwerpelijk is aan de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de verkrijger indien de ontbinding ingegaan is voor de samenloop of beslag<br />

waarin die schuldeisers opkomen 885 . Zolang derden geen rechten verkregen 886 hebben op de<br />

zaak - onder meer de schuldeisers door het ontstaan <strong>van</strong> een samenloop -, kan men de<br />

eigendom er<strong>van</strong> dus ook na de levering nog terugkrijgen door ontbinding <strong>van</strong> de<br />

overeenkomst 887 . Hetzelfde geldt na samenloop voor zover de verkoper nog over een<br />

reclamerecht beschikt (dit volgt uit de tekst <strong>van</strong> art. 20, 5° HypW) 888 .<br />

Het is voldoende dat de ontbinding eerder (dus voor de samenloop c.q. de reclametermijn <strong>van</strong><br />

8 dagen) ingaat - zij het door kennisgeving wanneer kan ontbonden worden door<br />

kennisgeving; zij het door het instellen <strong>van</strong> de eis tot ontbinding wanneer zulks vereist is (zie<br />

de bespreking hoger: de gerechtelijke ontbinding werkt immers terug tot op de dag <strong>van</strong> de<br />

eis).<br />

883 Toepassing <strong>van</strong> art. 20, 5° HypW Voor toepassing bij gerechtelijk akoord, zie (weliswaar onder de oude<br />

wet, doch hetzelfde geldt nog steeds) Cass. 27 maart 1952, Arr. 1952, 412 = Pas. 1952 I 475 concl. P.g.<br />

HAYOIT DE TERMICOURT.<br />

884 Hof Gent 29 november 2000, RW 2000-2001, 1391.<br />

885 Cass. 21 maart 1929, Bull. en Pas. p. 139, besproken door M. GREGOIRE, Théorie générale du concours<br />

des créanciers en droit belge, Bruylant Brussel 1992, p. 238 nr. 344 v.; Cass. 31 mei 1956, RCJB 1956, 241 noot<br />

KLUYSKENS.<br />

886 Zie Cass. 23 mei 1946, Pas. I 204; Cass. 27 maart 1952, Arr. 412; Cass. 31 mei 1956, RCJB 1956, 241 noot<br />

KLUYSKENS.<br />

887 Vgl. ook (zij het over eigendomsvoorbehoud in het regime voor 1 januari1998) Hof Antwerpen 1 maart<br />

1988, RW 1988-89, 575 noot.<br />

888 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 490 met verwijzingen.<br />

374


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het is niet vereist dat men de goederen ook reeds terug in zijn macht heeft vooraleer derden<br />

rechten verkregen hebben 889 . De verklaring hiervoor is dat de koper <strong>van</strong>af dat ogenblik de<br />

zaak niet meer in eigenbezit heeft maar enkel nog in detentie voor de verkoper – dit criterium<br />

is m.i. helemaal niet overtuigend maar wel de traditionele verklaring 890 . Wel moet de<br />

ontbinding daadwerkelijk worden doorgevoerd; uit het stilzitten <strong>van</strong> de verkoper na<br />

ontbinding kan desgevallend worden afgeleid dat de verkoper afstand heeft gedaan <strong>van</strong> de<br />

ontbinding en de overeenkomst toch in stand wil laten. De verkoper moet de goederen dus<br />

binnen een redelijke termijn terughalen of pogingen daartoe ondernemen. Men verliest het<br />

voordeel <strong>van</strong> de ontbinding indien men nadien een daarmee strijdige houding heeft<br />

aangenomen, bv. door de koper toch in bezit te laten <strong>van</strong> de goederen of nog betalingen <strong>van</strong><br />

de prijs in ont<strong>van</strong>gst te nemen 891 . In geval <strong>van</strong> gevaar kan de schuldeiser bewarend beslag<br />

leggen tot terugvordering.<br />

2° Ontbinding ingegaan nadat er geleverd is en derden rechten hebben verkregen<br />

op de zaak.<br />

Zodra derden rechten verkregen hebben op de zaak - onder meer de schuldeisers door het<br />

ontstaan <strong>van</strong> een samenloop -, heeft de nog niet ingegane ontbinding wegens niet-betaling <strong>van</strong><br />

de tegenprestatie geen zakelijke werking tegenover die derden (art. 20, 5° lid 8 HypW) 892 ,<br />

tenzij de verkoper nog over een reclamerecht beschikt.<br />

Dat betekent concreet dat de vervreemder door middel <strong>van</strong> ontbinding geen andere rechten<br />

kan verkrijgen dan diegene die hij reeds krachtens de wet heeft (met name het reclamerecht en<br />

stoppage in transitu, en het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper) of die hij door middel <strong>van</strong><br />

een eigendomsvoorbehoud kan bewaren (waarover verder meer). De verbintenisrechtelijke<br />

gevolgen <strong>van</strong> de ontbinding zijn wel dezelfde als voorheen. Maar het gebrek aan zakelijke<br />

werking maakt wel een verschil: door middel <strong>van</strong> een zakelijk werkende ontbinding kan een<br />

vervreemder immers ook na de levering ruimere rechten terugwinnen dan door middel <strong>van</strong><br />

enkel een voorrecht of eigendomsvoorbehoud (in het bijzonder wanneer er een beding <strong>van</strong><br />

ondeelbaarheid is dat het mogelijk maakt de gehele overeenkomst te ontbinden ook wanneer<br />

slechts een <strong>van</strong> de geleverde zaken niet is betaald).<br />

889 Cass. 31 mei 1956, RCJB 1956, 241 noot KLUYSKENS. Vgl. (zij het over eigendomsvoorbehoud in het<br />

regime voor 1 januari1998) Cass. 22 september 1994, Pas. 1994 I 754 = RW 1994-95, 1264 noot E. DIRIX =<br />

TBH 1995, 601 noot P. COPPENS = JT 1995, 237 = T.Not. 1995, 572 noot F. BOUCKAERT = JLMB 1995, 124<br />

noot CAEYMAEX; Hof Luik 14 juni 1988, JLMB 1988, 1115; Hof Brussel 11 februari 1985, TBH 1985, 561 n.<br />

Cl. PARMENTIER.<br />

890 Zie hierover verder M.E. STORME “Eigendomsvoorbehoud en samenloop buiten faillissement: Hof <strong>van</strong><br />

Cassatie lijdt aan fantoompijn“, RW 2011-<strong>2012</strong>, 254 v.<br />

891 DIRIX & DECORTE, p. 185 en 186-187, in uitg. 2006 nr. 276 p. 192; zie A. DE CALUWE, TPR 1983, 255<br />

nr. 22; A. DE CALUWE, APR Afbetalingsovereenkomsten p. 202 nr. 564; VAN RYN & HEENEN, Principes IV<br />

(1965) p. 334 nr. 2792. Vgl. Hof Brussel 3 januari 1990, JT 1990, 471 = JLMB 1990, 1094.<br />

892 “Het verval <strong>van</strong> het recht op terugvordering brengt tevens mede het verval <strong>van</strong> de rechtsvordering tot<br />

ontbinding, ten aanzien <strong>van</strong> de overige schuldeisers”. Dit geldt niet alleen bij faillissement <strong>van</strong> de koper (Cass.<br />

21 maart 1929, Pas. 1929 I 139), maar ook bij uitvoerend beslag op het goed (Cass. 23 mei 1946, Pas. 1946 I<br />

204 concl. p.g. CORNIL = JT 1946, 418 n. R. PIRET), bij de procedure <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord (Cass. 27<br />

maart 1952, Pas. 1952 I 475 concl. p.g. HAYOIT DE TERMICOURT), bij de ontbinding <strong>van</strong> een vennootschap<br />

(Cass. 31 januari 1964, Pas. 1964 I 573 = RCJB 1965, 99 noot RENAULD en COPPENS), enz.<br />

375


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook een uitdrukkelijk ontbindend beding dat bepaalt dat de overeenkomst <strong>van</strong> rechtswege<br />

ontbonden is door de faillietverklaring <strong>van</strong> de koper 893 , heeft geen zakelijke werking meer.<br />

Deze ontbinding is immers niet ingegaan voor de samenloop.<br />

Gaat het niet om een ontbinding wegens wanprestatie, maar om de vervulling <strong>van</strong> een echte<br />

ontbindende voorwaarde waar<strong>van</strong> het voorwerp geen niet-nakoming is, dan gaat het niet om<br />

een zekerheidsrecht; men leidt daaruit af dat de inperking <strong>van</strong> de werking <strong>van</strong> de ontbinding<br />

door art. 20,5° HypW niet geldt en dat ook zo de ontbindende voorwaarde eerst na samenloop<br />

is vervuld, zij wel tegenwerpelijk is aan de schuldeisers <strong>van</strong> de koper. Vgl. ook de<br />

beëindiging <strong>van</strong> een koop op proef. Dit geldt voor elke uitdrukkelijke ontbindende<br />

voorwaarde andere dan wanprestatie <strong>van</strong> de wederpartij.<br />

d. Bedongen zekerheden: eigendomsvoorbehoud.<br />

Hoewel de vervreemder naar Belgisch recht reeds <strong>van</strong> rechtswege behoorlijk wordt<br />

beschermd door onder meer het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> roerend goed (art.<br />

20, 5° HypW), kan hij zijn positie nog enigszins versterken door een eigendomsvoorbehoud te<br />

bedingen (réserve de propriété, Eigentumsvorbehalt, retention of title). Dit beding is<br />

bovendien mogelijk bij alle soorten overeenkomsten die een overdracht <strong>van</strong> eigendom<br />

inhouden (translatieve overeenkomsten) of een declaratieve toebedeling er<strong>van</strong><br />

(verdelingsovereenkomst), ook wanneer dit gecombineerd wordt met diensten 894 .<br />

In sommige internationale overeenkomsten vinden we daarnaast bijzondere regels voor<br />

eigendomsvoorbehoud ten aanzien <strong>van</strong> welbepaalde soorten goederen.<br />

Zo is er de EUROFIMA-overeenkomst, die het eigendomsvoorbehoud <strong>van</strong> EUROFIMA op spoorwegmaterieel<br />

erkent. Verder is er de Conventie <strong>van</strong> Kaapstad betreffende zekerheidsrechten in roerende uitrustingsgoederen.<br />

NB. Het zou ook om een voorbehouden pandrecht kunnen gaan, maar in de praktijk zal men bij roerende<br />

goederen in plaats <strong>van</strong> een pandrecht omzeggens steeds eigendomsvoorbehoud bedingen 895 . Of dergelijk beding<br />

nog een “echt” eigendomsrecht kan behouden nadat het retentierecht verloren is gegaan (d.i. in beginsel nadat de<br />

goederen uit handen zijn gegeven) is betwijfelbaar; het lijkt in dat geval niet meer rechten te kunnen verschaffen<br />

dan een pandrecht (zie hieronder).<br />

1° Historische achtergrond<br />

893 Zoals hoger besproken is een dergelijk beding in beginsel geldig, anders dan een gelijkaardig beding voor<br />

het geval <strong>van</strong> (aanvaarg tot) gerechtelijk akkoord (art. 28 Wet Gerechtelijk Akkoord).<br />

894 Anders Hof Gent 10 november 2003, TBH 2004, 405, volgens hetwelk eigendomsvoorbehoud niet<br />

tegenwerpelijk is wanneer het goederen betreft die in het kader <strong>van</strong> een aannemingsovereenkomst geleverd zijn,<br />

omdat de schuldvordering dan niet de prijs <strong>van</strong> de goederen zou zijn; in casu werd het eigendomsvoorbehoud<br />

echter ook nog om een andere reden afgewezen, nl. dat de geleverde goederen reeds onroerend waren geworden<br />

door incorporatie.<br />

895 Dit heeft o.m. te maken met de - o.i. verkeerde - opvatting <strong>van</strong> de pandovereenkomst als<br />

een zakelijk contract, ook intra partes (zie hoger randnr. ..).<br />

376


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a) Het systeem <strong>van</strong> de wetboeken <strong>van</strong> 1804/1807: geen eigendomsvoorbehoud, enkel<br />

voorrecht en een beperkt revindicatierecht<br />

Hoewel de bepalingen <strong>van</strong> de Code civil <strong>van</strong> 1804 alsook de voorbereidende werken daar<strong>van</strong> niet steeds een<br />

toonbeeld zijn <strong>van</strong> coherentie, kan men toch het systeem dat voortvloeit uit het wetboek <strong>van</strong> 1804, zoals het<br />

doorgaans werd begrepen, als volgt samenvatten.<br />

De regel dat de eigendom <strong>van</strong> een roerende specifieke zaak bij verkoop eerst overgaat door de traditio<br />

(overgave) en/of de betaling <strong>van</strong> de prijs is ver<strong>van</strong>gen door de regel dat de eigendom overgaat bij het sluiten <strong>van</strong><br />

de overeenkomst (art. 1583 BW, in overeenstemming met art. 1138 BW). Nergens blijkt dat deze bepaling enkel<br />

geldt behoudens andersluidende overeenkomst tussen partijen en het lijkt veeleer zo te zijn dat de regel dat de<br />

eigendom reeds bij het sluiten <strong>van</strong> de verkoop overging, dwingend werd geacht 896 .<br />

Dit dwingend karakter <strong>van</strong> de onmiddellijke eigendomsovergang is gecompenseerd door de erkenning <strong>van</strong> een<br />

voorrecht voor de onbetaalde verkoper in art. 2102 BW, dat <strong>van</strong> rechtswege geldt (dus zonder dat enige<br />

zekerheid moet bedongen zijn).<br />

Hieruit volgt dat in het systeem <strong>van</strong> de Code Napoleon, zoals het in de eerste helft <strong>van</strong> de negentiende eeuw<br />

werd begrepen, een beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud eigenlijk geconverteerd en gereduceerd werd tot de<br />

wettelijke zekerheden: tot aan de feitelijke levering een retentierecht en na de feitelijke levering (enkel) een<br />

voorrecht; bij de verkoop zonder termijn bovendien nog gedurende 8 dagen na levering een zgn.<br />

revindicatierecht 897 .<br />

Dit spoort ook met de opvatting in die periode dat de koper aan wie de zaak reeds feitelijk geleverd is, niet louter<br />

een detentor is <strong>van</strong> de zaak, maar een bezitter in juridische zin (bezit voor zichzelf, niet voor een ander). Ook<br />

hieruit volgt m.i. dat in die tijd ook tussen partijen, ondanks een beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud, de koper<br />

reeds eigenaar was (en niet enkel in verhouding tot derden); als de koper in zijn verhouding tot de verkoper nog<br />

geen eigenaar is, kan hij immers in zijn verhouding tot de verkoper ook nog geen bezitter zijn in juridische zin<br />

(eigenbezit, pro suo).<br />

Bovendien gold in geval <strong>van</strong> faillissement in beginsel géén afwijkende regeling. Het derde boek <strong>van</strong> de Code de<br />

Commerce (1807) dat de faillissementswet inhield, bevatte geen afwijkende regel inzake het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verkoper (dat dus ook gold bij faillissement); inzake de revindicatiemogelijkheden waren de regels licht<br />

verschillend, maar dat verschil was beperkt: de Faillissementswet beperkte zich tot enkele preciseringen inzake<br />

de revindicatie <strong>van</strong> goederen die nog niet bij de koper waren aangekomen (stoppage in transitu, art. 577-580<br />

C.Comm.). In geen <strong>van</strong> beide regelingen was uitdrukkelijk uitgesloten dat een ontbinding <strong>van</strong> de verkoop na<br />

samenloop werking zou hebben jegens de samenlopende schuldeisers. Naar men schrijft zou dat een vergetelheid<br />

zijn geweest <strong>van</strong> de wetgever veeleer dan een bewuste keuze, maar ook dat is maar een hypothese.<br />

896 Zoals dat tot op <strong>van</strong>daag het geval is in het Italiaanse recht.<br />

897 Enkel op dit punt was er een zekere incoherentie, die werd weggeredeneerd door de interpretatie dat het hier<br />

niet om een echte revindicatie gaat, maar om een quasi-revindicatie of reclamerecht, nl. een middel om de<br />

verkoper terug in de situatie te plaatsen waarin hij zich voor de feitelijke levering bevond en te verhinderen dat<br />

zijn voorrecht zou tenietgaan door een doorverkoop door de koper. P.g. Leclercq beschrijft in zijn conclusies<br />

voor Cass. 9 februari 1933, p. 118, dat deze interpretatie niet de bedoeling was <strong>van</strong> de wetgever, maar de<br />

oplossing die <strong>van</strong>af 1839 aanvaard is geworden om die incoherentie weg te krijgen.<br />

377


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een dergelijke regeling zoals net samengevat is vrij coherent en is een legitieme rechtspolitieke keuze (net zoals<br />

de omgekeerde keuze eveneens legitiem is, mits ze evenzeer coherent wordt gemaakt). De rechtsgeschiedenis is<br />

meermaals heen en weer gegaan in dezen; er zijn altijd tendensen geweest om contractueel het eigendomsrecht<br />

als zekerheid te gebruiken om aan de beperkingen <strong>van</strong> het zekerhedenrecht te ontsnappen, net zoals er altijd<br />

tendensen geweest zijn om door een hervorming <strong>van</strong> de regels inzake zekerheden een einde te stellen aan het<br />

gebruik <strong>van</strong> de eigendom tot zekerheid. Daarbij ging het bijna steeds om ofwel de vraag of men een zakelijke<br />

zekerheid kon scheppen zonder de wettelijke vorm- en publiciteitsvereisten (waaronder mogelijks ook<br />

buitenbezitstelling) ofwel de vraag of men door het gebruik <strong>van</strong> de eigendom als zekerheid een sterker recht kon<br />

verkrijgen dan door middel <strong>van</strong> een zekerheidsrecht (in verband met individuele executie, gebruik <strong>van</strong> de<br />

meerwaarde ten opzichte <strong>van</strong> de onbetaalde prijs of schuld, enz.) (of beide vragen natuurlijk). Deze tweede vraag<br />

blijft actueel, getuige bv. de discussie over de effecten <strong>van</strong> een fiduciaire cessie – waartegen sinds de afschaffing<br />

<strong>van</strong> de vereiste <strong>van</strong> buitenbezitstelling voor de inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen geen bezwaar <strong>van</strong> gebrek<br />

aan publiciteit meer kon worden aangevoer. Deze discussie is in ons recht beslecht met het Cassatie-arrest <strong>van</strong> 3<br />

december 2010 898 dat de fiduciaire cessie converteert in een inpandgeving. In wezen is dit een analoge<br />

oplossing als degene die de wetgever in 1804 heeft gekozen door het beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud te<br />

reduceren tot een voorrecht.<br />

De laatste oplossing was wel nog een stuk radicaler dan de reductie tot een pandrecht. De reductie tot een<br />

voorrecht hield in het bijzonder drie zaken in:<br />

- dat de koper, eigenaar zijnde, bevoegd was om over de nog niet betaalde zaak te beschikken, minstens om ze<br />

verder te vervreemden aan een derde (en daardoor het voorrecht kan laten tenietgaan);<br />

- dat de verkoper geen individueel executierecht heeft en geen separatist is in geval <strong>van</strong> samenloop;<br />

- dat het voorrecht niet verder strekt dan de verzekerde schuldvordering, zijnde de onbetaalde prijs, en het<br />

eigendomsvoorbehoud niet kon worden gebruikt om het reeds geïnde deel <strong>van</strong> de koopprijs te behouden of te<br />

compenseren met andere schulden <strong>van</strong> de koper jegens de verkoper.<br />

b) De wetten <strong>van</strong> 1851 en de rechtspraak inzake ontbinding en eigendomsvoorbehoud onder<br />

de gelding daar<strong>van</strong> ontstaan<br />

In 1851 werden zowel het Burgerlijk Wetboek inzake voorrechten en hypotheken als boek 3 <strong>van</strong> het Wetboek<br />

<strong>van</strong> Koophandel ver<strong>van</strong>gen door resp. de Hypotheekwet en de Faillissementswet <strong>van</strong> 1851. De wetgever heeft<br />

daarbij onder meer:<br />

- voor het geval <strong>van</strong> faillissement het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper afgeschaft, evenals het revindicatierecht<br />

gedurende 8 dagen na levering bij verkoop zonder krediet, alsook het ontbindingsrecht <strong>van</strong> de verkoper (art. 546<br />

FaillW) (de preciseringen inzake stoppage in transitu kwamen nu in art. 568 en 569);<br />

- terwijl bij conflicten buiten faillissement het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper werd behouden, maar het<br />

ontbindingsrecht eveneens verviel t.a.v. de schuldeisers, behalve in het beperkte geval waarin er nog quasi-<br />

revindicatie 899 mogelijk was (nl. gedurende 8 dagen na levering bij verkoop zonder krediet) (ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong><br />

art. 2102, 4° BW door art. 20, 5° Hyp.W.).<br />

In een aantal Cassatie-arresten vinden we diverse aspecten hier<strong>van</strong> geïnterpreteerd, interpretaties die uiteindelijk<br />

zouden leiden tot een incoherente regeling inzake eigendomsvoorbehoud die blijkens het arrest <strong>van</strong> 2010 tot op<br />

<strong>van</strong>daag doorwerkt, en dit sinds 1998 tegen de wil <strong>van</strong> de wetgever in.<br />

898 Cass. 3 december 2010, RW 2010-2011, 1177 noot R. FRANSIS.<br />

899 In 1851 was reeds algemeen aanvaard dat het niet om een echte revindicatie gaat, omdat de verkoper geen<br />

eigenaar meer was.<br />

378


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ten eerste vinden we twee geschilpunten inzake de ontbinding.<br />

i) Enerzijds werd verduidelijkt dat het verval <strong>van</strong> het ontbindingsrecht niet enkel geldt bij de verkoop zonder<br />

tijdsbepaling, maar ook voor de verkoop op krediet (interpretatie bevestigd in Cass. 23 mei 1946 met op dit punt<br />

uitvoerige conclusies <strong>van</strong> P.G. Cornil) 900 .<br />

ii) Anderzijds werd de inperking <strong>van</strong> het ontbindingsrecht op belangrijke wijze genuanceerd. In een arrest <strong>van</strong> 21<br />

maart 1929 901 werd namelijk aanvaard dat in geval <strong>van</strong> ontbinding <strong>van</strong> de verkoop voor het ingaan <strong>van</strong> de<br />

samenloop (in casu een faillissement), de ontbinding tegenwerpelijk is aan de boedel; latere rechtspraak<br />

verduidelijkte dat dit geldt ongeacht of de goederen zich ten tijde <strong>van</strong> de samenloop nog in handen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar bevonden of niet 902 ; in en arrest <strong>van</strong> 23 mei 1946 werd verduidelijkt dat de ontbinding omgekeerd<br />

niet meer werkt indien er voor de ontbinding reeds door een schuldeiser beslag is gelegd op de zaak. De<br />

verklaring gegeven voor de zakelijke werking <strong>van</strong> de ontbinding, ook voor de terugname <strong>van</strong> de zaak, luidt dat<br />

<strong>van</strong>af de ontbinding de koper géén bezitter meer is <strong>van</strong> de zaak maar nog slechts een (restitutieplichtige) detentor<br />

(zie ook hiervoor de concl. P.G. Cornil). Hieruit blijkt dat het criterium voor de (niet-)tegenwerpelijkheid aan de<br />

samenlopende schuldeisers <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de verkoper dus niét het feitelijk bezit <strong>van</strong> de schuldenaar is, maar<br />

de vraag of de schuldenaar de zaak zowel feitelijk als juridisch (pro suo) bezit.<br />

Gezien de door de wetgever <strong>van</strong> 1851 gemaakte keuze, was ook dit coherent. Het kan evenwel niet genoeg<br />

onderstreept worden dat hieruit, zowel als uit het feit dat nooit betwist is dat de verhuurder, bewaargever of<br />

koper aan wie nog niet is geleverd, allen de zaak uit de boedel kunnen revindiceren (dat werd ook in 1851<br />

bevestigd in de art. 566 en v.), blijkt dat schuldeisers géén verhaalsrecht hebben op goederen die de schuldenaar<br />

slechts in detentie heeft, ook al vormt dat feitelijk bezit een schijn <strong>van</strong> eigendom. Met andere woorden, het<br />

wettelijk systeem heeft nooit ingehouden dat de schuldeisers in samenloop gelijkgesteld worden met een derde-<br />

verkrijger in het bezit <strong>van</strong> de roerende zaak.<br />

Op het gebied <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud kunnen we vaststellen dat, al dan niet onder buitenlandse invloed,<br />

dit beding in de praktijk terug in zwang kwam, maar dat de aard <strong>van</strong> het beding niet begrepen werd en dat er<br />

door de keuzes <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Cassatie een incoherente regeling ontstond, die tot in 1997 wel nog ten dele kon<br />

gerechtvaardigd worden <strong>van</strong>uit het wettelijk system, maar sindsdien niet meer.<br />

i) Ten eerste werd sedert een cassatie-arrest <strong>van</strong> 26 juli 1872 903 aanvaard dat een beding <strong>van</strong><br />

eigendomsvoorbehoud contractueel geldig is; uit latere arresten blijkt dat dit nog niet betekent dat het beding<br />

tegenwerpelijk is aan derden.<br />

900 Cass. 23 mei 1946, Pas. I 204; dit was voordien betwist.<br />

901 Cass. 21 maart 1929, Bull. en Pas. p. 139, besproken door M. GREGOIRE, Théorie générale du concours<br />

des créanciers en droit belge, Bruylant Brussel 1992, p. 238 nr. 344 v.<br />

902 A contrario Cass. 23 mei 1946, Pas. I 204 en expliciet in de concl. P.g. CORNIL; a contrario Cass. 27<br />

maart 1952, Arr. 412 = Pas. I 475; expliciet Cass. 31 mei 1956, RCJB 1956, 241 noot A. KLUYSKENS; a<br />

contrario uit Cass. 22 september 1994, Pas. 1994 I 754 = RW 1994-95, 1264 noot E. DIRIX = TBH 1995, 601<br />

noot P. COPPENS, JT 1995, 237 = T.Not. 1995, 572 noot F. BOUCKAERT = JLMB 1995, 124 noot<br />

CAEYMAEX.<br />

903 Cass 26 juli 1872, Bull. 1872, 452.<br />

379


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ii) In een arrest <strong>van</strong> 1877 werd uit het genoemde art. 546 Faill.W. (dat bepaalt dat de verkoper noch een<br />

voorrecht heeft, noch een revindicatie, noch een ontbindingsrecht) afgeleid dat in geval <strong>van</strong> faillissement het<br />

beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud niet tegenwerpelijk is aan de schuldeisers en daardoor de eigendom <strong>van</strong> de<br />

zaak in de boedel valt 904 .<br />

iii) In 1883 was de motivering licht anders; een arrest <strong>van</strong> 2 november 1883 905 besliste dat art. 546 FaillW aan<br />

de samenlopende schuldeisers verschaft “un droit propre qu’ils ne tiennent aucunement de leur débiteur”, “en<br />

modifiant les effet légaux des conventions”, ongeacht de gevolgen <strong>van</strong> het beding tussen koper en verkoper. Het<br />

recht <strong>van</strong> de schuldeisers wordt dus niet meer afgeleid uit het dwingend karakter <strong>van</strong> de eigendomsovergang<br />

maar uit een specifieke afwijkende bepaling <strong>van</strong> faillissementsrecht (die weliswaar volgens dat arrest zou zijn<br />

ingevoerd omwille <strong>van</strong> de schijn <strong>van</strong> eigendom die uit het bezit <strong>van</strong> de koper zou voortvloeien).<br />

iv) In de beruchte arresten <strong>van</strong> 9 februari 1933 (met concl. P.g. Leclercq) 906 wordt gesteld dat het beding <strong>van</strong><br />

eigendomsvoorbehoud wel geldig is, maar desondanks niet tegenwerpelijk is aan de schuldeisers <strong>van</strong> de koper<br />

wanneer de koper in het bezit is gesteld <strong>van</strong> de verkochte zaak, en wordt dit gelezen in art. 20,5° HypW (en dus<br />

niet meer enkel in de bijzondere bepaling <strong>van</strong> art. 546 FaillW).<br />

c) De incoherentie <strong>van</strong> de arresten <strong>van</strong> 1933 met het burgerlijk recht<br />

In deze rechtspraak zien we m.i. het afglijden <strong>van</strong> de doctrine in verwarring. Terwijl de regels <strong>van</strong> de Code Civil<br />

en wellicht ook die <strong>van</strong> 1851 nog lijken uit te gaan <strong>van</strong> een correcte analyse in termen <strong>van</strong> het wel of niet erkend<br />

worden <strong>van</strong> zakelijke rechten, spreekt men nu enkel nog in termen <strong>van</strong> geldigheid en tegenwerpelijkheid <strong>van</strong><br />

overeenkomsten en bedingen in overeenkomsten. Ondanks het feit dat p-g Leclercq aan het vernietigde arrest<br />

verweet de overeenkomst en de verbintenis door elkaar te gooien, zien we in zijn conclusies een manifeste<br />

verwarring zowel tussen overeenkomst en verbintenis als tussen de verbintenis (obligatoir aspect) en de<br />

eigendomsovergang (zakenrechtelijk aspect).<br />

Eens dat men immers de werking <strong>van</strong> het beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud tussen partijen – dus het uitstel <strong>van</strong><br />

de eigendomsovergang - aanvaardt, ontstaan er meerdere incoherenties als men dan niet ook aanvaardt dat de<br />

koper louter detentor is en dat het eigendomsrecht dus ook tegenwerpelijk moet zijn aan de schuldeisers.<br />

Ten eerste komt men in strijd met de tekst zelf <strong>van</strong> de bepalingen <strong>van</strong> de Hypotheekwet. Art. 20, 5°<br />

Hypotheekwet betreft immers slechts het geval waarin de verkoper juist géén eigenaar meer is <strong>van</strong> de verkochte<br />

zaak (in die zin ook Verslag-Vandeurzen,Parl. Stukken Kamer nr. 49-329/17 p. 158). Enerzijds kan een<br />

schuldeiser geen voorrecht hebben op de eigen zaak 907 , anderzijds bepaalt ook art. 8 Hypotheekwet (de<br />

bepaling die de gelijkheid <strong>van</strong> de schuldeisers decreteert) dat het “de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar” zijn die<br />

strekken tot gemeenschappelijke waarborg voor zijn schuldeisers, en waar<strong>van</strong> de prijs onder hen naar<br />

evenredigheid <strong>van</strong> hun vordering wordt verdeeld, tenzij er tussen de schuldeisers wettige redenen <strong>van</strong> voorrang –<br />

nl. voorrechten en hypotheken - bestaan. Anders dan in het arrest <strong>van</strong> 1883 heeft men in 1933 ten onrechte een<br />

regel die in 1883 nog gold als een afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht nu beschouwd als de regel <strong>van</strong> gemeen recht.<br />

904 Cass. 25 januari 1877, Pas. I 106; het was wel een geval waarin het eigendomsvoorbehoud pas achteraf zou<br />

zijn bedongen.<br />

905 Cass. 2 november 1883, Bull. en Pas. 1883, 364.<br />

906 Cass. 9 februari 1933 (2 arresten), Pas. 1933 I, 103 concl. P.g. Leclercq.<br />

907 Het klopt dat het BW <strong>van</strong> 1804 niet helemaal coherent was; de voorlaatste alinea <strong>van</strong> art. 2102, 4° leek in te<br />

houden dat de verkoper tegelijk eigenaar kon zijn en een voorrecht kon hebben. Dit werd evenwel rechtgezet in<br />

1851 in art. 20, 5° en 23 HypW.<br />

380


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In dat licht en dat <strong>van</strong> de systematiek <strong>van</strong> de wet kan men uit art. 20,5° Hyp.W. slechts een niet-<br />

tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het eigendomsrecht <strong>van</strong> de verkoper onder eigendomsvoorbehoud afleiden (zoals Cass.<br />

ten onrechte deed in 1933) indien men ook kan uitleggen waarin het “bezit” <strong>van</strong> de koper onder<br />

eigendomsvoorbehoud fundamenteel verschilt <strong>van</strong> het “bezit” <strong>van</strong> een bewaarnemer, <strong>van</strong> een leasingnemer of<br />

andere huurder, <strong>van</strong> een verkoper die nog niet heeft geleverd, of <strong>van</strong> de koper wiens koopovereenkomst reeds is<br />

ontbonden maar de zaak nog niet heeft teruggegeven, dusdanig dat dat “bezit” in het eerste geval aan de<br />

samenlopende schuldeisers een eigen recht / verhaalsrecht verschaft (zij het buiten faillissement wel beperkt<br />

door het blijven gelden <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> art. 20,5°) en in de andere gevallen niet.<br />

Dat de verkoper die de zaak reeds feitelijk geleverd heeft zonder beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud de<br />

overeenkomst niet meer met zakelijke werking jegens de schuldeisers kan ontbinden na de samenloop, is een<br />

onvoldoende grondslag: zolang de overeenkomst niet ontbonden is, is de koper in dat geval immers wel degelijk<br />

eigenaar <strong>van</strong> de zaak; het is de retroactiviteit <strong>van</strong> die ontbinding die ingeperkt wordt. Bij de uitoefening <strong>van</strong> het<br />

eigendomsvoorbehoud komt er evenwel geen dergelijke retroactiviteit te pas: de koper is immers nooit eigenaar<br />

geworden <strong>van</strong> de zaak en dus ook nooit eigenbezitter.<br />

De stelling die ter rechtvaardiging gehanteerd wordt in het arrest <strong>van</strong> 1933 en impliciet ook in het hier<br />

geannoteerde arrest, luidt dat de koper onder eigendomsvoorbehoud die in het feitelijk bezit is <strong>van</strong> de zaak, niet<br />

louter detentor is, maar een juridisch bezitter <strong>van</strong> de zaak (de zaak voor zichzelf bezit en niet voor een<br />

ander) 908 . Deze stelling is evenwel zowel irrele<strong>van</strong>t voor onze vraag als foutief.<br />

Ze is irrele<strong>van</strong>t voor de toepassing <strong>van</strong> art. 2279 BW, omdat het zonder belang is of de persoon <strong>van</strong> wie de<br />

derde-verkrijger zijn bezit verkrijgt, daar<strong>van</strong> een juridisch bezitter was dan wel slechts een detentor (zie<br />

hoger 909 ), zodat deze bepaling ook niet naar analogie in die zin kan worden ingeroepen. Weliswaar kan men<br />

betogen dat in het systeem <strong>van</strong> de wetgever <strong>van</strong> 1804 en wellicht ook 1851, zoals hoger uiteengezet, de<br />

samenlopende schuldeisers wel beschermd werden wanneer de schuldenaar in het juridisch én feitelijk bezit was<br />

(nl. bij verkoop waarin de zaak reeds feitelijk is geleverd), maar niet wanneer de schuldenaar enkel detentor was;<br />

maar de verklaring daarvoor is precies dat in het eerste geval de koper in de opvatting <strong>van</strong> die tijd wél eigenaar<br />

was en precies om die reden ook de zaak voor zichzelf bezit (juridisch bezit), verklaring die niet meer opgaat<br />

eens dat men aanvaardt dat het beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud wél uitwerking heeft tussen koper en verkoper<br />

(zodat de verkoper wel nog eigenaar is).<br />

De stelling is bovendien minstens naar huidig recht foutief omdat de koper onder eigendomsvoorbehoud,<br />

eenmaal men aanvaardt dat het beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud wel uitwerking heeft tussen koper en<br />

verkoper, krachtens dat beding de zaak juist niét voor zichzelf mag bezitten zolang ze niet volledig is betaald.<br />

Het bezit <strong>van</strong> een zaak voor zichzelf in plaats <strong>van</strong> voor een ander (zie art. 2230 en 2231 BW) vereist een bezit als<br />

eigenaar (vgl. ook art. 2229 BW) 910 . De koper die een zaak koopt met een beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud is<br />

natuurlijk niét begonnen met de zaak voor zichzelf te bezitten, maar wel ze voor een ander (de eigenaar-<br />

verkoper) te bezitten, en blijft dus slechts detentor zolang er geen omkering <strong>van</strong> titel (interversion de titre) heeft<br />

908 LECLERCQ, in concl. voor Cass. 1993, Pas. 1933 I, 117 voetnoot 1; L. CORNIL, in concl. voor Cass.<br />

1946, Pas. 1946 I 211 voetnoot 1.<br />

909 Dit in tegenstelling tot de concl. <strong>van</strong> p.g. LECLERCQ, Pas. 1933 I, 116 in fine – 117 bovenaan.<br />

910 Met die nuance natuurlijk dat men ook een beperkt zakelijk recht voor zichzelf kan bezitten. De pandhouder<br />

bezit aldus de in pand gegeven zaak voor de pandgever, maar bezit het pandrecht voor zichzelf; de<br />

vruchtgebruiker bezit de zaak voor de blote eigenaar maar bezit het vruchtgebruik voor zichzelf.<br />

381


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

plaatsgevonden. De fout, die voortging op een ook reeds in 1833 achterhaalde theorie <strong>van</strong> het bezit, werd reeds<br />

in 1933 opgemerkt door de latere Eerste voorzitter <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Cassatie L. Soenens 911 , maar de<br />

consequenties hier<strong>van</strong> zijn blijkbaar nog niet doorgedrongen tot de Franstalige eerste kamer <strong>van</strong> het Hof<br />

<strong>van</strong>daag. Nochtans is in ons huidig recht duidelijk dat de koper onder eigendomsvoorbehoud wel degelijk een<br />

detentor is en niet voor zichzelf bezit 912 . Zo bv. wordt in de wet Afbetalingsovereenkomsten <strong>van</strong> 1957 (intussen<br />

in de Wet Consumentenkrediet) de verkoper onder eigendomsvoorbehoud verplicht om de kredietnemer te<br />

waarschuwen voor de toepassing <strong>van</strong> art. 491 Sw., dat nochtans enkel geldt voor goederen “die hem overhandigd<br />

zijn onder verplichting om ze terug te geven of ze voor een bepaald doel te gebruiken of aan te wenden”.<br />

Uit de conclusies <strong>van</strong> p.g. Leclercq blijkt dat de gemaakte keuze m.i. ook nog op een andere vergissing berust.<br />

Als rechtspolitieke reden voor de niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud en inperking tot het<br />

voorrecht <strong>van</strong> 20,5° HypW wordt namelijk opgegeven dat moet worden vermeden dat de verkoper het reeds<br />

ont<strong>van</strong>gen deel <strong>van</strong> de prijs zou behouden 913 . Dat berust evenwel op een verkeerde beoordeling <strong>van</strong> de<br />

gevolgen <strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud (met terugname <strong>van</strong> de goederen). Bovendien is het<br />

zo dat wanneer er een dergelijke ongerechtvaardigde verrijking zou plaatsvinden, dit niet enkel jegens de andere<br />

schuldeisers het geval zou zijn, maar ook jegens de koper zelf. Dit argument kan dus nooit gebruikt worden om<br />

een beding <strong>van</strong> eigendomsvooorbehoud wel geldig te verklaren jegens de koper, maar niet jegens diens andere<br />

schuldeisers.<br />

Nogmaals: het zou een perfect legitieme rechtspolitieke keuze kunnen zijn om te bepalen dat een beding <strong>van</strong><br />

eigendomsvoorbehoud juist niét de volle eigendom voorbehoudt aan de verkoper, maar slechts een beperkt<br />

zakelijk recht (pandrecht) en dat eigendomsrecht dus geconverteerd wordt in een soort pandrecht (vgl. het hoger<br />

vermelde arrest <strong>van</strong> 3 december 2010 inzake fiduciaire cessie), en men kan zelfs betogen dat dit de lege lata het<br />

geval is (af te leiden uit de regels in de FaillW), maar men kan niet volhouden dat onder de regeling <strong>van</strong> het BW<br />

het eigendomsvoorbehoud tegelijk geldig was maar bij samenloop aan de verkoper noch eigendom noch<br />

pandrecht zou verlenen (zodat enkel het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper nog zou overblijven, en tot 1997 bij<br />

faillissement ook dat niet).<br />

d) De foute kwalificatie <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud in de rechtspraak<br />

De foute stelling dat de koper onder eigendomsvoorbehoud juridisch bezitter zou zijn, hangt ook samen met<br />

enkele andere foutieve opvattingen over de gevolgen <strong>van</strong> de koopovereenkomst en de modaliteiten die daar<strong>van</strong><br />

deel kunnen uitmaken, die we met name in de conclusies <strong>van</strong> p.g. Leclercq uit 1933 kunnen lezen, die wellicht<br />

ook toen reeds onjuist waren, maar dat in ieder geval in het huidige recht zijn.<br />

In de arresten <strong>van</strong> 1933 werd het eigendomsvoorbehoud met name als een tijdsbepaling gekwalificeerd en niet<br />

als een opschortende voorwaarde. Dit is onzin: een tijdsbepaling is een toekomstige doch zekere gebeurtenis 914 ,<br />

terwijl het beding juist bedongen wordt omdat de volledige betaling <strong>van</strong> de prijs onzeker is en dus geen<br />

tijdsbepaling vormt.<br />

911 L. SOENENS, kritische noot onder Cass. 9 februari 1933, BJ 1933, 178. In dezelfde zin M. GREGOIRE,<br />

Théorie générale du concours des créanciers en droit belge, p. 248 nr. 360 v.<br />

912 Zo reeds H. DE PAGE, Traité, IV nr. 21,4°, wat hem niet belet in IV nr. 276 toch de schijn <strong>van</strong> eigendom<br />

in te roepen als argument voor de niet-tegenwerpelijkheid.<br />

913 Pas. 1993, I 115.<br />

914 Cass. 20 december 1883, Pas. 1884 I 14, dat oordeelde dat een “retour à meilleure fortune est un évènement<br />

d’une incertitude évidente”; Cass 17 april 1975, Arr. 914, Pas. I 826.<br />

382


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

P.g. Leclercq legt eerst uit waarom het beding geen opschortende voorwaarde voor het contract kan zijn. Hoewel<br />

de redenering me niet geheel overtuigt, klopt het wel dat het bij een eigendomsvoorbehoud niet de overeenkomst<br />

is die onder opschortende voorwaarde is. Vervolgens betoogt p-g Leclercq dat ook de eigendomsoverdracht niet<br />

aan een opschortende voorwaarde kan worden gekoppeld, omdat de eigendomsoverdracht een handeling zou zijn<br />

– wat onjuist is aangezien de eigendomsoverdracht een rechtsgevolg is <strong>van</strong> een of meer handelingen, plus<br />

eventueel de vervulling <strong>van</strong> een voorwaarde. Ten slotte legt p-g Leclercq ook niet uit waarom de verbintenis om<br />

de eigendom over te dragen niet onder opschortende voorwaarde zou zijn of kunnen zijn, tenzij impliciet door te<br />

betogen dat een verbintenis onder opschortende voorwaarde nog niet bestaat (en daarbij te veronderstellen dat<br />

een overeenkomst waarin de verbintenis tot eigendomsoverdracht nog niet bestaat geen verkoop kan zijn). Nu<br />

gaat het bij een eigendomsvoorbehoud in ieder geval ofwel om een opschortende voorwaarde voor de<br />

(opeisbaarheid <strong>van</strong> de) verbintenis tot eigendomsoverdracht in de zin <strong>van</strong> verbintenis tot juridische levering<br />

(verbintenis die zuiver consensueel kan uitgevoerd worden) ofwel om een opschortende voorwaarde voor het<br />

rechtsgevolg “eigendomsoverdracht” (dat rechtsgevolg kan immers dadelijk voortvloeien uit de<br />

leveringshandeling, dan wel op termijn of onder voorwaarde).<br />

Indien de tweede kwalificatie de juiste is 915 , en dat lijkt me ook zo te zijn, is de beruchte vraag of de nakoming<br />

<strong>van</strong> de verbintenis <strong>van</strong> één partij een opschortende voorwaarde kan zijn voor de opeisbaarheid <strong>van</strong> de verbintenis<br />

<strong>van</strong> de andere partij 916 917 , niet eens rele<strong>van</strong>t voor de vraag <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud. Te vele auteurs<br />

gooien de verbintenis tot eigendomsoverdracht, de nakoming daar<strong>van</strong> door toestemming in de<br />

eigendomsoverdracht, en het rechtsgevolg eigendomsoverdracht nog steeds door elkaar 918 . Bij een koop-<br />

verkoop zijn er immers twee rechtshandelingen, of minstens een rechtshandeling met twee aspecten: enerzijds<br />

het aangaan <strong>van</strong> de verbintenis om de zaak in eigendom over te dragen (rechtshandeling waar<strong>van</strong> het<br />

915 Reeds F. LAURENT, Principes XXIV (1878) nr. 4 kwalificeerde het beding als een opschortende<br />

voorwaarde <strong>van</strong> de eigendomsovergang. In die zin ook C. LEBON, TPR 2004, p. (409) 437; G.<br />

VERSCHELDEN, "Eigendomsvoorbehoud tussen partijen en tegenover derden", AJT 1998-99, (821) 823; Rb.<br />

Brugge 1 februari 2000, T.App. 2000/3, 33.<br />

916 Dat de nakoming <strong>van</strong> een verbintenis uit een overeenkomst geen opschortende voorwaarde kan zijn voor het<br />

ontstaan <strong>van</strong> die overeenkomst, is natuurlijk juist. Dat belet niet dat de nakoming <strong>van</strong> een prestatie als dusdanig<br />

wel de opschortende voorwaarde kan zijn voor het ontstaan <strong>van</strong> een overeenkomst tot vergoeding er<strong>van</strong>.<br />

917 Er is inderdaad nog relatief recente rechtspraak die nog steeds meent te moeten stellen dat “de nakoming of<br />

de niet-nakoming <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de verbintenissen waartoe partijen zich hebben verbonden, kan niet worden<br />

beschouwd als een opschortende voorwaarde” (Cass. 8 september 2005, Belgische Staat / Recona e.a., AR<br />

C.04.0407.N, FJF 2006, afl. 4, 345, NjW 2006, 119, Pas. 2005, 1585, RW 2008-09, 980, T.Not. 2006, 12, n. J.<br />

GRILLET, TFR 2006, 573 n. W. VERMEULEN & T. DUMONT). M.i. moet dat arrest evenwel gelezen wordt<br />

in het licht <strong>van</strong> het feit dat het om een vraag <strong>van</strong> fiscaal recht ging. Een belangrijk deel <strong>van</strong> de rechtsleer in het<br />

burgerlijk recht neemt die stelling gewoon over, maar burgerrechtelijk is de stelling m.i. gewoon fout, aangezien<br />

in een wederkerige overeenkomst de exceptie <strong>van</strong> niet-nakoming in wezen juist inhoudt dat de opeisbaarheid <strong>van</strong><br />

de verbintenis <strong>van</strong> de ene partij opgeschort is zolang de andere partij niet nakomt of aanbiedt na te komen.<br />

Bovendien spreekt het BW ook <strong>van</strong> een ontbindende voorwaarde inzake de mogelijkheid om zich <strong>van</strong> een<br />

verbintenis te bevrijden indien de wederpartij de tegenprestatie niet nakomt (art. 1184 BW). De verwarring<br />

berust m.i. hierop dat het ontstaan en de opeisbaarheid <strong>van</strong> een verbintenis worden verward. Zo verdedigt VAN<br />

QUICKENBORNE de traditionele stelling met de redenering dat de verbintenis onder opschortende voorwaarde<br />

pendente conditione nog niet bestaat (wat ook voor hem niet uitsluit dat uit de overeenkomst intussen wel een<br />

andere verbintenis pendente conditione kan gelden) (Voorwaardelijke verbintenissen, Kluwer Mechelen 2006, p.<br />

128), terwijl de verbintenis tot eigendomsoverdracht wel reeds bestaat.<br />

918 Bv. nog S. STIJNS, “De opschortende voorwaarde in de onroerende koop”, NFM 2008, (77) 88. Zie<br />

daartegenover de kritiek op die verwarring in het Franse recht door C. WITZ, “Analyse critique des règles<br />

régissant le transfert de propriété en droit français à la lumière du droit allemand”, in Festschrift Jahr, 1993, p.<br />

(533) 545 v.<br />

383


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

rechtsgevolg die verbintenis is); anderzijds de toestemming in de eigendomsovergang in uitvoering <strong>van</strong> die<br />

verbintenis (rechtshandeling waar<strong>van</strong> het rechtsgevolg de eigendomsovergang is).<br />

e) Het wettelijk systeem wijzigt in 1997 maar Cassatie volhardt in de dwaling ...<br />

In de loop der jaren kwam er nog meer incoherentie in de rechtspraak. Toen de financieringshuur (finance<br />

leasing) 919 in zwang kwam, werd de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het eigendomsrecht <strong>van</strong> de leasinggever bij<br />

samenloop wel degelijk aanvaard, en de leasing niet gelijkgesteld met de huurkoop, die nog in 1946 werd<br />

gelijkgesteld met een verkoop. Bij leasing werd aanvaard dat de leasinggever in verhouding tot de andere<br />

schuldeisers zowel bezitter als eigenaar <strong>van</strong> de zaak blijft 920 . In de rechtspraak <strong>van</strong> de rechtbanken en hoven<br />

werd zelfs de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de sale & leaseback in de meeste gevallen aanvaard 921 , wat een veel<br />

fundamentelere afwijking is <strong>van</strong> de traditionele regels. De rechtspraak inzake eigendomsvoorbehoud zowel als<br />

de wettelijke regel die zelfs het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper afschaft bij faillissement (art. 546 FaillW, supra)<br />

verwerden dus tot een steeds onbegrijpelijker anomalie 922 .<br />

Bijkomend begon een deel <strong>van</strong> de doctrine in te zien dat de stellingen die over de aard <strong>van</strong> het<br />

eigendomsvoorbehoud werden ingenomen in de arresten <strong>van</strong> 1933, in meerdere opzichten foutief waren zoals<br />

hierboven reeds geadstrueerd.<br />

Bij de herziening <strong>van</strong> de Faillissementswet wilde de wetgever dan ook komaf maken met deze anomalie. In de<br />

Wet <strong>van</strong> 8 augustus 1997, die de oude FaillW <strong>van</strong> 1851 verving, heeft de wetgever tegelijkertijd art. 567 Faill.W<br />

afgeschaft dat het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper uitschakelde bij faillissement, de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het<br />

eigendomsvoorbehoud bij samenloop in het algemeen vooropgesteld, en de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het<br />

eigendomsvoorbehoud bij faillissement aanvaard mits enkele nuances. Daarmee heeft de wetgever inzake het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de verkoper de <strong>van</strong> het gemeen recht afwijkende bepaling afgeschaft en inzake het<br />

eigendomsvoorbehoud het gemeen recht in ere hersteld met enkele nuances bij faillissement, nl. enerzijds een<br />

beperkte vormvereiste en anderzijds de inperking <strong>van</strong> de schuldvorderingen waarvoor het eigendomsvoorbehoud<br />

kan worden uitgeoefend en die de curator dus moet betalen om het voorbehoudsgoed toch in de boedel te<br />

krijgen.<br />

De schuldeiser die méér wil verzekeren moet er dus nog steeds voor zorgen om de verkoopovereenkomst te<br />

ontbinden voor de dag <strong>van</strong> faillietverklaring. Maar de wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om de<br />

verkoper de mogelijkheid te geven zich méér rechten voor te behouden dan enkel maar het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verkoper (met name een recht dat de koper beschikkingsonbevoegd maakt zolang de prijs niet is betaald) en<br />

919 Als onderscheiden <strong>van</strong> de operationele leasing, waar er geen koopoptie voor een nominaal bedrag of<br />

restwaarde is bij het einde <strong>van</strong> de huurovereenkomst.<br />

920 Cass. 27 november 1981, Arr.Cass. 1981-82, nr. 208, RW 1981-82, 2141 concl. P.g. DUMON, BRH 1982,<br />

67, Pas. 1982 I, 434; Antwerpen 30 juni 1980, RW 1980-81, 2071 noot Leo NEELS. In Cass. 17 juni 1993, Pas.<br />

1993 I 582, RW 1994-95, 1435, JT 1993, 732, TBH 1994, 148, Recente Cassatie, 1993, 179-180, n. M.E.<br />

STORME "De wijde mantel <strong>van</strong> de huurovereenkomst biedt ook plaats aan zuivere financieringshuur zonder<br />

vrijwaring door de lessor", werd bijkomend geoordeeld dat die kwalificatie en tegenwerpelijkheid ook blijft<br />

gelden indien de onderhoudsverplichting <strong>van</strong> de verhuurder wegbedongen is.<br />

921 Bv. Luik 11 februari 1997, JLMB 1997, 1656, RRD 1997, 211; Brussel 7 februari 1990, RW 1990-91, 639<br />

noot H. LIBERT; DIRIX & DECORTE (2006) nr. 615 p. 431; I. PEETERS, "Eigendom tot zekerheid", in<br />

Comm. Voorrechten en hypotheken, p. 11 nr. 18; K. VANHOVE, “Bezit en revindicatie bij sale and lease back”,<br />

NjW 2003, 150-155; V. SAGAERT, in <strong>Insolventierecht</strong>, p. (191) 194.<br />

922 K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken 2 e uitg. 2005, nr. 448, spreekt <strong>van</strong> wereldvreemd.<br />

384


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

hem daarbij in beginsel een separatistenpositie toe te kennen. Natuurlijk houdt dat niet in dat de koper bij<br />

terugname <strong>van</strong> de zaak door de verkoper geen recht zou hebben op restitutie <strong>van</strong> het reeds betaalde deel <strong>van</strong> de<br />

prijs (behoudens wanneer dat in compensatie kan worden gebracht met andere schulden <strong>van</strong> de koper – het zou<br />

ons te ver leiden hier uit te werken in welke gevallen die verrekeningsmogelijkheid al dan niet blijft bestaan).<br />

De wetgever heeft er aldus voor gekozen om over de hele lijn de zakelijke rechten <strong>van</strong> de verkoper, zoals die<br />

buiten elke samenloop gelden, op een enkele nuance na ook in het faillissement <strong>van</strong> de koper te laten gelden. Zo<br />

werd het voorstel om publiciteit te organiseren voor het eigendomsvoorbehoud afgewezen met de motivering dat<br />

het beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud juist niet als een voorrecht dient te worden beschouwd, maar wel als een<br />

loutere toepassing <strong>van</strong> het « erga omnes »-kenmerk <strong>van</strong> het eigendomsrecht 923 .<br />

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt ook dat de keuze om de verkoper de mogelijkheid te geven zich méér<br />

rechten voor te behouden dan enkel maar het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper, een bewuste keuze was die gestoeld<br />

werd op twee soorten argumenten: enerzijds een rechtseconomisch argument (verkoper beter geplaatst dan de<br />

curator om de waarde <strong>van</strong> de goederen niet verloren te laten gaan 924 ); anderzijds een argument <strong>van</strong><br />

rechtsvergelijking en internationaal privaatrecht (Belgische positie stilaan de uitzondering in Europa 925 ).<br />

Wat het tweede betreft wilde men uitdrukkelijk meer harmonisatie met de andere rechtsstelsels in Europa, om te<br />

maken dat een eigendomsvoorbehoud op in België gelegen goederen even effectief zou zijn als op goederen<br />

gelegen in andere lidstaten 926 . Men was er zich ook <strong>van</strong> bewust dat er ook in de EU reeds duidelijk een tendens<br />

was naar sterkere erkenning <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud. Dat kwam onder meer reeds voor in de Voorstellen<br />

en Verdragen inzake <strong>Insolventierecht</strong> 927 en de voorstellen inzake eigendomsvoorbehoud, onder meer in de<br />

voorstellen voor een Richtlijn ter bestrijding <strong>van</strong> de betalingsachterstand 928 ; die laatste zouden leiden tot art. 4<br />

<strong>van</strong> de Richtlijn nr. 2000/35 <strong>van</strong> 29 juni 2000;, nu art. 9 Richtlijn 2011/7. Weliswaar mag onder die bepaling de<br />

lex rei sitae nog steeds nadere eisen stellen voor de goederenrechtelijke werking <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud<br />

(bv. vormvereisten), maar de lidstaten moeten minstens de rechtsfiguur erkennen en moeten de<br />

verbintenisrechtelijke vereisten voor het beding overlaten aan de lex contractus. In het IPR zou in 2000 de<br />

Insolventieverordening uitgevaardigd worden, die in art. 7 lid 1 de erkenning oplegt <strong>van</strong> de op een<br />

eigendomsvoorbehoud berustende rechten <strong>van</strong> de verkoper op goederen die zich in een andere lidstaat (dan die<br />

waar de insolventieprocedure wordt geopend) bevinden.<br />

2° Aard <strong>van</strong> het beding (opschortende voorwaarde).<br />

923 Verslag-Vandeurzen, Parl. Stukken Kamer, nr. 49-329/17 p. 158.<br />

924 “Men wil onder meer vereffening tegen lage prijzen voorkomen <strong>van</strong> activa die veel beter teruggevorderd<br />

zouden worden door de schuldeisers die de activa kunnen gebruiken op een zodanige manier dat ze een hogere<br />

toegevoegde waarde krijgen” (verslag-Hatry & Vandenberghe, Stukken Senaat 1996-97, nr. 1-498/11, p. 10-11<br />

en 24).<br />

925 Met name sinds Frankrijk zijn recht had aangepast in 1980.<br />

926 Verslag-Hatry & Vandenberghe, Parl. Stukken Senaat, nr. 1-498/11, p. 10.<br />

927 Waar<strong>van</strong> het eerste reeds <strong>van</strong> 1969 dateerde. Voor een bespreking <strong>van</strong> de situatie anno 1982 zie G.<br />

SCHRANS, “Het beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud en zijn externe werking tegenover de schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

koper <strong>van</strong> een zaak”, in De internationalisering <strong>van</strong> het Belgisch privaatrecht (red. M. <strong>Storme</strong>), Gent 1982,<br />

(145) 151 v.<br />

928 Voordien waren er reeds sedert 1979 pogingen om een Richtlijn in te voeren tot erkenning <strong>van</strong> het (gewoon)<br />

eigendomsvoorbehoud, zie G. SCHRANS, in De internationalisering <strong>van</strong> het Belgisch privaatrecht, (145) 157 v.<br />

385


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het eigendomsvoorbehoud is een beding bedongen door een vervreemder (voor de vereisten<br />

voor totstandkoming en gelding er<strong>van</strong>, zie verder) krachtens hetwelk de eigendomsovergang<br />

wordt opgeschort tot aan de betaling <strong>van</strong> de prijs of een andere tegenprestatie.<br />

Dit beding werd in België lang ten onrechte beschouwd als een "tijdsbepaling" 929 , terwijl het<br />

natuurlijk om een opschortende voorwaarde gaat, niet <strong>van</strong> de verbintenis 930 , maar <strong>van</strong> de<br />

eigendomsoverdracht 931 . De reden werd hierboven (1°) reeds uiteengezet. De verwarring is<br />

veroorzaakt doordat men niet inzag dat er een verschil is tussen een opschortende voorwaarde<br />

<strong>van</strong> de verbintenis <strong>van</strong> de verkoper en een opschortende voorwaarde <strong>van</strong> de<br />

eigendomsovergang 932 . Bij een koop-verkoop zijn er immers twee rechtshandelingen, of<br />

minstens een rechtshandeling met twee aspecten:<br />

- enerzijds het aangaan <strong>van</strong> de verbintenis om de zaak te leveren, in eigendom over te dragen;<br />

- anderzijds de eigendomsovergang in uitvoering <strong>van</strong> die verbintenis.<br />

Weliswaar vindt die uitvoering bij overeenkomsten tot overdracht <strong>van</strong> specifieke zaken<br />

krachtens art. 1138 BW in beginsel solo consensu op hetzelfde ogenblik plaats, maar dat belet<br />

niet dat:<br />

1° het wel om twee verschillende dingen gaat (verkoopovereenkomst en uitvoering er<strong>van</strong>), en<br />

2° die gelijktijdigheid niet dwingend is, zodat de eigendomsovergang op zichzelf kan worden<br />

opgeschort.<br />

3° Aard <strong>van</strong> het recht (zekerheidsrecht); zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> de partijen.<br />

Voor zover dit beding geldig is, behoudt de verkoper onder eigendomsvoorbehoud dus tot aan<br />

de volledige betaling <strong>van</strong> de tegenprestatie in beginsel een eigendomsrecht op de zaak, dit<br />

ook al is het goed reeds in de macht <strong>van</strong> de verkrijger gebracht. Het "bezit" <strong>van</strong> de verkrijger<br />

is zakenrechtelijk dan ook geen echt bezit (Eigenbesitz) maar slechts een detentie of<br />

houderschap, een houden <strong>van</strong> de zaak voor de vervreemder (Fremdbesitz), die er<br />

onrechtstreeks bezitter <strong>van</strong> blijft.<br />

929 Zo bv. Cass. 9 februari 1933 (2 arresten), Pas. 1933 I, 103 concl. P.g. Leclercq; DE PAGE, Traité IV nr. 21;<br />

J. GHESTIN, “Réflexions d’un civiliste sur la clause de réserve de propriété”, D. 1981, 1 v.; nog in die zin (met<br />

enige aarzeling) DIRIX & DECORTE (2006), nr. 594, p. 413 Ter verontschuldiging <strong>van</strong> het arrest <strong>van</strong> 1933<br />

moet wel worden aangevoerd dat het daar ging om een verkoop met afbetaling, die voorzag dat de prijs in<br />

termijnen zou worden betaald en dat de eigendom bij de betaling <strong>van</strong> de laatste termijn zou overgaan, wat de<br />

kwalificatie <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud als tijdsbepaling nog enigszins begrijpelijk maakte.<br />

930 Waar het arrest Cass. 9 februari 1933 stelt dat de opschortende voorwaarde <strong>van</strong> een overeenkomst nooit kan<br />

bestaan in de uitvoering <strong>van</strong> een uit die overeenkomst voortvloeiende verbintenis, dan is dat natuurlijk wel juist,<br />

maar miskent het dat het eigendomsvoorbehoud als opschortende voorwaarde niet de verbintenisscheppende<br />

overeenkomst wil opschorten, maar enkel de eigendomsoverdracht.<br />

931 In dezelfde zin ook F. LAURENT, Principes, XXIV nr. 4; C. LEBON, “Non nudis pactis dominia rerum<br />

transferuntur. Kritische bemerkingen omtrent de consensualiteit <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> eigendom en de vestiging<br />

<strong>van</strong> beperkte zakelijke rechten“, TPR 2004, p. (409) 437; G. VERSCHELDEN, "Eigendomsvoorbehoud tussen<br />

partijen en tegenover derden", AJT 1998-99, (821) 823; Rb. Brugge 1 februari 2000, T.App. 2000/3, 33. Zie<br />

uitvoeriger M.E. STORME, RW 2011-<strong>2012</strong>, 254 v. , in het bijzonder randnr. 19.<br />

932 Vgl. C. WITZ, “Analyse critique des règles régissant le transfert de propriété en droit français à la lumière<br />

du droit allemand”, in Festschrift Jahr, 1993, p. (533) 545 v.<br />

386


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de uitoefening <strong>van</strong> het recht wordt in zekere mate opgeschort bij faillissement; voor het<br />

overige is de voorbehoudseigenaar wel een “separatist”;<br />

- als accessoir recht gaat het ook mee over bij overgang <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuldvordering 938 .<br />

Het eigendomsvoorbehoud is dus <strong>van</strong>af de levering slechts een zakelijke zekerheid en geen<br />

volwaardig eigendomsrecht. Men kan het vergelijken met een voorbehoud <strong>van</strong> pandrecht.<br />

b) De zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> de koper<br />

Dat het eigendomsvoorbehoud een zakelijke zekerheid is en geen volwaardig eigendomsrecht<br />

verklaart ook dat omgekeerd ook de koper <strong>van</strong> roerende zaken onder eigendomsvoorbehoud<br />

beschermd wordt bij faillissement <strong>van</strong> de verkoper, tenzij wanneer hij reeds een tekortkoming<br />

heeft begaan die ontbinding <strong>van</strong> de verkoop kan rechtvaardigen (is de koper al in ernstige<br />

tekortkoming, dan kan hij de ontbinding niet tegenhouden; is hij in het bezit <strong>van</strong> de zaak,<br />

heeft hij daartegen wel een retentierecht tot hem het reeds betaalde deel <strong>van</strong> de koopprijs<br />

(onder aftrek <strong>van</strong> kosten e.d.) wordt terugbetaald).<br />

Buiten dat geval echter behoudt hij tegenover de schuldeisers <strong>van</strong> de verkoper de<br />

mogelijkheid om door betaling <strong>van</strong> het nog verschuldigde deel <strong>van</strong> de koopprijs en accessoria<br />

de volle eigendom te verwerven, zonder dat de samenloop <strong>van</strong> schuldeisers <strong>van</strong> de verkoper<br />

daaraan afbreuk doet 939 .<br />

Zijn positie is dus zakenrechtelijk beschermd. In het Duitse recht spreekt men in dit verband<br />

<strong>van</strong> een Anwartschaftsrecht (een zakenrechtelijk beschermde verwachting), in het Engels <strong>van</strong><br />

een right of redemption (dat als een equitable interest geldt). Men kan het ook als een soort<br />

eigendomsrecht onder voorbehoud <strong>van</strong> pandrecht beschouwen.<br />

Dit heeft gevolgen voor de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de partijen:<br />

2003): "In geen geval mag een lastgeving of een akkoord gesloten met het oog op de terugname <strong>van</strong> een goed<br />

gefinancierd door een kredietovereenkomst leiden tot een ongerechtvaardigde verrijking."<br />

938 DIRIX & DECORTE (1999) p. 384 nr. 560, (2006) p. 413 nr. 593; DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 162;<br />

V. SAGAERT, <strong>Insolventierecht</strong>, Delva 2004-2005, p. 5 noot 8 verw. I. MOREAU-MARGREVE, in Les<br />

créanciers et le droit de la faillite 1983, (77) 176; F. 't KINT & W. DERIJCKE, "Dessaisissement et situation<br />

des créanciers en faillite", in Le nouveau droit du concordat judiciaire et de la faillite, 1997, p. 206 nr. 39; I.<br />

VEROUGSTRAETE, Manuel du curateur, nr. 843; E. DIRIX et G.GEORGES, "Article 101 de la loi sur les<br />

faillites", in Privilèges et hypothèques, nr 52; Hof Luik 15 januari 2009, JLMB 2010, 350.<br />

Voor Frankrijk: Cass.fr. 15 maart 1988, JCP 1989, II, nr. 21348, noot M.-L. MORANCAIS-DEMEESTER.<br />

939 Deze bescherming is nu ook vastgelegd in de regel <strong>van</strong> art. 7 II Insolventie-verordening 1346/2000, een <strong>van</strong><br />

de zeldzame materieelrechtelijke regels in die Verordening: "2. De opening <strong>van</strong> een insolventieprocedure tegen<br />

de verkoper <strong>van</strong> een goed nadat de levering <strong>van</strong> dat goed heeft plaatsgevonden, is geen grond voor ontbinding of<br />

opzegging <strong>van</strong> de verkoop en belet de koper niet de eigendom <strong>van</strong> het gekochte goed te verkrijgen wanneer dit<br />

goed zich op het tijdstip waarop de insolventieprocedure is geopend, bevindt op het grondgebied <strong>van</strong> een andere<br />

lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend."<br />

388


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Wat betreft de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de verkoper: als eigenaar zou hij normaal<br />

beschikkingsbevoegd blijven, al mag hij niet meer beschikken (beschikken is wanprestatie);<br />

evenwel stelt men dat hij reeds onder opschortende voorwaarde beschikt heeft, en dus niet<br />

meer bevoegd is om in strijd daarmee te beschikken. De eigenaar kan dus alleen beschikken<br />

over zijn voorwaardelijke eigendom (die tenietgaat bij vervulling <strong>van</strong> de ontbindende<br />

voorwaarde, nl. betaling <strong>van</strong> de prijs).<br />

2° Wat betreft de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de koper onder eigendomsvoorbehoud: in<br />

beginsel kan de koper niet beschikken over de zaak tot ze betaald is. Erkent men in zijnen<br />

hoofde echter zo'n Anwartschaftsrecht, dan kan:<br />

- de onder eigendomsvoorbehoud gekochte zaak reeds onder voorbehoud <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong><br />

de vervreemder worden doorverkocht; de derde wordt daarbij bij vervulling <strong>van</strong> de<br />

voorwaarde (d.i. betaling <strong>van</strong> de prijs) rechtstreeks eigenaar;<br />

- de onder eigendomsvoorbehoud gekochte zaak reeds onder voorbehoud <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong><br />

de vervreemder in pand worden gegeven (al zal de verkoper natuurlijk in beginsel wel zijn<br />

voorrang behouden op die pandhouder).<br />

Wellicht is de meest nauwkeurige ontleding dus deze, dat nadat de goederen uit handen zijn gegeven de verkoper<br />

slechts over een volwaardig eigendomsrecht beschikt ten gevolge <strong>van</strong> de ontbinding <strong>van</strong> de verkoop, wat<br />

veronderstelt dat die ontbinding nog daadwerkelijk kan geschieden (eenmaal de goederen uit handen zijn<br />

gegeven vervalt het ontbindingsrecht bij samenloop indien het niet voordien is uitgeoefend, met uitzondering <strong>van</strong><br />

het reclamerecht <strong>van</strong> art. 20, 5° VI Hyp.W. gedurende 8 dagen), maar voor het overige eigenlijk slechts maar<br />

over een soort pandrecht beschikt (onder de oude FaillW over helemaal niets meer). Aangezien dit pandrecht<br />

door voorbehoud ontstaat, en niet door een vestiging, zijn ook een reeks regels voor de vestiging <strong>van</strong><br />

pandrechten daarop niet <strong>van</strong> toepassing.<br />

4° Vereisten voor totstandkoming en voor tegenwerpelijkheid bij samenloop<br />

a) Totstandkoming; beding of overeenkomst<br />

Men gaat er gewoonlijk <strong>van</strong> uit dat een eigendomsvoorbehoud overeengekomen moet zijn om<br />

zakenrechtelijke werking te hebben 940 . Een eenzijdig opgesteld beding, dat niet aanvaard is,<br />

zou die werking niet hebben.<br />

Deze opvatting is nochtans erg betwistbaar. Vooreerst gaat het er niet om of de verkoper<br />

verbintenisrechtelijk de eigendom mocht voorbehouden, maar of hij het gedaan heeft; de<br />

zakenrechtelijke tegenwerpelijkheid aan de andere schuldeisers <strong>van</strong> de koper is te<br />

onderscheiden <strong>van</strong> de verbintenisrechtelijke verplichtingen jegens de koper 941 . Dit houdt niet<br />

940 Bv., onder de gelding <strong>van</strong> de oude (1997) versie <strong>van</strong> art. 101 FaillW, kh. Antwerpen 26 september 2001, RW<br />

2002-2003, 191. Zie voor deze discussie o.m. Th. BOSLY & M.D. ALDAHEFF, “La loi de réparation ...” TBH<br />

2002, (777) 786-787, M. DE GRAEVE, “Nog eens over de tegenstelbaarheid <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud<br />

inzake faillissement”, Fare Act. 2003 (9) 11; Hof Bergen 12 december 2002, JLMB 2003, 52. Zie verder ook<br />

DIRIX, Overzicht, TPR 2004, nr. 165, met rechtspraak.<br />

941 Of het eigendomsvoorbehoud verbintenisrechtelijk in orde is, wordt volgens de gewone regels inzake<br />

totstandkoming <strong>van</strong> overeenkomsten beoordeeld. Zo geldt een beding in standaardbedingen als deze aanvaard<br />

zijn. Zo kan de aanvaarding <strong>van</strong> een factuur stilzwijgend gebeuren, door gebrek aan protest binnen de termijn die<br />

389


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

in dat men in strijd met de verbintenisrechtelijke overeenkomst achteraf<br />

eigendomsvoorbehoud mag bedingen; anderzijds is het voor de zakenrechtelijke werking niet<br />

nodig dat het beding conform is aan de verbintenisrechtelijke afspraken tussen verkoper en<br />

koper; is dat niet het geval, dan is dit weliswaar wanprestatie, maar zakenrechtelijk geldig.<br />

Bovendien is het de vraag of de eigendomsoverdracht bij de wilsovereenstemming, subsidiair<br />

bij de levering, een suppletieve regel is, waar<strong>van</strong> enkel bij onderling akkoord kan worden<br />

afgeweken, dan wel een vermoeden <strong>van</strong> instemming <strong>van</strong> de verkoper.<br />

De wijziging <strong>van</strong> art. 101 FaillW door de Wet <strong>van</strong> 2 september 2002 geeft nieuwe<br />

argumenten om te stellen dat er geen akkoord <strong>van</strong> de koper nodig is om het<br />

eigendomsvoorbehoud tegenwerpelijk te maken aan derden: de tekst vereist nu slechts dat het<br />

beding schriftelijk is “opgesteld”.<br />

Zoals ook uit art. 101 kan worden afgeleid, moet het eigendomsvoorbehoud ten laatste op het<br />

tijdstip <strong>van</strong> de levering <strong>van</strong> de zaak bedongen zijn.<br />

Een bijzondere vormvereiste is wel te vinden in art. 14 § 3, 4° WCK voor de kredieten die onder die wet vallen.<br />

Krachtens wordt een beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud in de kredietovereenkomst voor ongeschreven gehouden<br />

indien het niet tevens als waarschuwing de tekst <strong>van</strong> artikel 491 <strong>van</strong> het Strafwetboek bevat.<br />

b) Verbintenisrechtelijke beperkingen<br />

Het beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud is onderworpen aan gelijkaardige beperkingen als het<br />

uitdrukkelijk ontbindend beding. Los <strong>van</strong> de algemene beperking door het verbod <strong>van</strong><br />

rechtsmisbruik, kunnen ook de bijzondere bepalingen in de WCK spelen, met name art. 33bis<br />

(in werking sedert 1 januari 2004): "Wanneer de consument reeds sommen gelijk aan ten<br />

minste 40 % heeft betaald <strong>van</strong> de prijs bij contante betaling <strong>van</strong> een goed dat het voorwerp is,<br />

hetzij <strong>van</strong> een beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud, hetzij <strong>van</strong> een pandbelofte met<br />

onherroepelijke volmacht, kan dit goed niet worden teruggenomen dan op grond <strong>van</strong> een<br />

gerechtelijke beslissing, of <strong>van</strong> een schriftelijke overeenkomst, gesloten na een<br />

ingebrekestelling bij ter post aangetekend schrijven (...)".<br />

Wat de geldigheid inter partes betreft speelt minstens bij “handelstransacties” enkel de lex contractus een rol (dit<br />

volgt uit het IPR alsook uit de Europese Richtlijn betalingsachterstand).<br />

c) Tegenwerpelijkheid bij samenloop en wijze <strong>van</strong> uitoefening<br />

i) Vereisten voor tegenwerpelijkheid<br />

vereist wordt door de handelsgebruiken. Zo kan de taal waarin ze gesteld zijn de taal zijn waarin de<br />

correspondentie tussen partijen geschiedde (voor dat laatste, zie bv. Hof Antwerpen, 18 april 2002, RW 2003-<br />

2004, 1065).<br />

390


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Sinds 1 januari 1998 (inwerkingtreding FaillW 1997) kan het eigendomsvoorbehoud ook na<br />

de samenloop worden uitgeoefend 942 mits het om een schriftelijk opgesteld beding gaat (op<br />

schrift gesteld voor de levering, het kan dus ook na de verkoop opgesteld zijn, maar niet eerst<br />

na de levering 943 ). Schriftelijk opgesteld is ruimer dan schriftelijk overeengekomen (zie<br />

hoger); in ieder geval wordt de bepaling ruim uitgelegd in de rechtspraak 944 . Is aan deze<br />

vereiste niet voldaan, dan heeft het eigendomsvoorbehoud maar uitwerking onder dezelfde<br />

vereisten als het ontbindingsrecht (zie hoger c.).<br />

De regel is opgenomen in de FaillW, wat bij sommige legalisten de vraag heeft doen rijzen of<br />

de tegenwerpelijkheid ook geldt bij andere vormen <strong>van</strong> samenloop. De goede rechtsleer heeft<br />

die vraag <strong>van</strong>zelfsprekend positief beantwoord, daarin gevolgd door een deel <strong>van</strong> de<br />

rechtspraak 945 . In een arrest <strong>van</strong> 7 mei 2010 oordeelde de Franstalige 1 e kamer <strong>van</strong> het Hof<br />

<strong>van</strong> cassatie ten onrechte anders 946 . Ook weigerde het Hof bovendien de gevorderde<br />

prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof over deze discriminatie 947 . De<br />

942 Deze nieuwe bepaling is <strong>van</strong> toepassing in alle gevallen waarin er nog geen samenloop was ontstaan voor de<br />

inwerkingtreding <strong>van</strong> de wet (d.i. voor 1 januari 1998). Anders, maar wel met erkenning <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong><br />

de verkoper: kh. Gent 24 december 1999, RW 2000-2001, 350.<br />

943 Cass. 25 september 2006, nr.C.05.0554F, JLMB 2007, 463; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 165, met<br />

verwijzingen.<br />

944 Bv. Hof Gent 17 november 2003, RW 2004-2005, 704, noot J. BEKAERT "Beding <strong>van</strong><br />

eigendomsvoorbehoud in algemene voorwaarden <strong>van</strong> handelsfederatie": beding in de standaardbedingen <strong>van</strong> een<br />

internationale handelsfederatie, waarnaar verwezen was in de orderbevestiging (evenwel zonder het beding zelf<br />

daarin over te nemen). Een restrictieve interpretatie vinde we nog steeds in bepaalde rechtsleer, bv. I.<br />

VEROUGSTRAETE, Manuel de la faillite et du concordat, Kluwer Brussel 2003, 530 nr. 930.<br />

945 Onder meer DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 591 p. 411; DIRIX, RW 1997-98, p. 485 nr. 13; A. CUYPERS,<br />

Kredieten en zekerheden, p. 98-99, nr. 94-96; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 163; Hof Antwerpen 18<br />

november 2002, DAOR 2002/63, 290 = RW 2003-2004, 629 (vereffening vennootschap); Beslagr. Leuven 26<br />

oktober 1999, RW 2001-2002, 32 (collectieve schuldenregeling); Chr. VAN HEUVERSWYN, “Banken en hun<br />

zekerheidsrechten bij gerechtelijk akkoord en faillissement: actualia” in Bancaire en Financiële zekerheden,<br />

Cahiers AEDBF/EVBFR, Brussel, 2004, p. (67), 110.<br />

Anders, ten onrechte: F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 495 (enkel faillissement en gerechtelijk akkoord); Beslagr.<br />

Brussel 9 april 2001, Jaarboek kredietrecht 2001, 474 (collectieve schuldenregeling).<br />

946 Cass. 7 mei 2010, TBH 2011, 550 met bijdrage A.S. GIGOT “”L’opposabilité des la clause de réserve de<br />

propriété en cas de procédures collectives d’insolvabilité”, TBH 2011, 511 v. = RW 2011-<strong>2012</strong>, 271 met op p.<br />

254 bijdrage M.E. STORME “Eigendomsvoorbehoud en samenloop buiten faillissement: Hof <strong>van</strong> Cassatie lijdt<br />

aan fantoompijn“.<br />

947 Cass. 7 mei 2010, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20100507-1, TBH 2011,<br />

550 met bijdrage A.S. GIGOT “”L’opposabilité des la clause de réserve de propriété en cas de procédures<br />

collectives d’insolvabilité”, TBH 2011, 511 v. = RW 2011-<strong>2012</strong>, 271 met op p. 254 bijdrage M.E. STORME<br />

“Eigendomsvoorbehoud en samenloop buiten faillissement: Hof <strong>van</strong> Cassatie lijdt aan fantoompijn“.<br />

Zie eerder in andere zin dan dat arrest onder meer onder meer Hof Antwerpen 18 november 2002, DAOR<br />

2002/63, 290 = RW 2003-2004, 629 (vereffening vennootschap); Beslagr. Leuven 26 oktober 1999, RW 2001-<br />

2002, 32 (collectieve schuldenregeling); kh. Gent 24 december 1999, TBBR 2000, 379; DIRIX & DE CORTE<br />

(2006) nr. 591 p. 411; E. DIRIX, “Eigendomsvoorbehoud’, RW 1997-98, p. (481) 485 nr. 13; A. CUYPERS,<br />

Kredieten en zekerheden, p. 98-99, nr. 94-96; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 163; impliciet DIRIX-<br />

DEKKERS, Handboek, II nr. 1014; A. ZENNER, “Faillites et concordats 2002 – La réforme de la réforme et sa<br />

pratique”, Les dossiers du JT nr. 38, Larcier 2003, p. 223; Chr. VAN HEUVERSWYN, “Banken en hun<br />

zekerheidsrechten bij gerechtelijk akkoord en faillissement: actualia” in Bancaire en Financiële zekerheden,<br />

Cahiers AEDBF/EVBFR, Brussel, 2004, p. (67), 110; M GREGOIRE, “Questions liées à l’invocation d’une<br />

clause de réserve de propriété”, in Mélanges offerts à Pierre <strong>van</strong> Ommeslaghe, Bruylant 2000, p. 465; J.<br />

CAEYMAEX, “La réserve de propriété en cas de concours,” JLMB 2010, 955.<br />

391


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

uitspraak is in strijd met de wil <strong>van</strong> de wetgever en juridisch op drijfzand en onzinnige<br />

argumenten gebouwd, zoals ik elders uitvoerig heb aangetoond.<br />

Commentaar<br />

Wat de regeling buiten faillissement betreft, is er géén enkele aanwijzing dat de wetgever daarbij de<br />

bedoeling had een strikter regime in te stellen of in stand te houden voor andere gevallen <strong>van</strong><br />

samenloop, zoals met name beslag, procedure <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord (intussen gerechtelijke<br />

reorganisatie), vereffening <strong>van</strong> een beneficiair aanvaarde nalatenschap of vereffening <strong>van</strong> een<br />

rechtspersoon (de collectieve schuldenregeling vermeld ik niet in dit lijstje, omdat ze op dat ogenblik<br />

nog niet bestond). In de Wet op het gerechtelijk akkoord <strong>van</strong> 17 juli 1997, die tegelijk behandeld was<br />

in het parlement, worden wel eveneens enkele nuances aangebracht bij de rechten <strong>van</strong> de verkoper<br />

onder eigendomsvoorbehoud (zie art. 21, 29 en 30), maar de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het<br />

eigendomsrecht in de samenloop wordt principieel erkend. En in het Verslag-Vandeurzen over de<br />

bespreking <strong>van</strong> de Faillissementswet in de Kamer wordt weliswaar gesteld dat de wet enkel een<br />

regeling inhoudt voor het faillissement en het gerechtelijk akkoord, maar de reden daarvoor is dat men<br />

anders de hele hypotheekwet moest herzien en men niet alles tegelijk kon doen en erop rekende dat de<br />

rechtspraktijk in andere gevallen in dezelfde richting zou gaan 948 . Meer nog, de Cassatierechtspraak,<br />

die uit art. 20, 5° Hyp.W. de niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud afleidt, werd<br />

uitdrukkelijk verworpen 949 . Bovendien blijkt uit de tekst <strong>van</strong> art. 101 Faill.W. “Het faillissement doet<br />

geen afbreuk aan het recht <strong>van</strong> terugvordering <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> de goederen die in het bezit 950 zijn<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar“ - dat de revindicatiemogelijkheid als regel werd voorondersteld; dat het<br />

faillissement geen afbreuk doet impliceert <strong>van</strong>zelfsprekend dat de samenloop in het algemeen in regel<br />

geen afbreuk doet.<br />

De Europese ontwikkelingen, waarop men zinspeelde, maken op dit punt ook geen enkele onderscheid<br />

tussen de diverse vormen <strong>van</strong> samenloop (noch de Richtlijn betalingsachterstand, noch de<br />

Insolventieverordening).<br />

Het is dan ook terecht dat het grootste deel <strong>van</strong> de rechtspraak, en de Nederlandstalige rechtspraak<br />

omzeggens unaniem 951 de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud bij andere vormen <strong>van</strong><br />

samenloop aanvaard heeft. Hetzelfde geldt voor de doctrine 952 , behalve wellicht de usual suspects die<br />

948 Verslag-Vandeurzen, Parl. Stukken Kamer nr. 49-329/17 p. 157 en 159.<br />

949 ibid. p. 158.<br />

950 Met bezit wordt hier duidelijk minstens ook detentie bedoeld.<br />

951 Onder meer Antwerpen 18 november 2002, DAOR 2002/63, 290, RW 2003-2004, 629 (vereffening<br />

vennootschap); Beslagr. Leuven 26 oktober 1999, RW 2001-2002, 32 (collectieve schuldenregeling); kh. Gent 24<br />

december 1999, TBBR 2000, 379.<br />

Anders: Beslagr. Brussel 9 april 2001, Jaarboek kredietrecht 2001, 474 (collectieve schuldenregeling); Rb.<br />

Namen 8 oktober 2007, JLMB 2008, 73 (collectieve schuldenregeling); Arbrb. Luik 2 februari 2009, JLMB<br />

2010, 513 (collectieve schuldenregeling); Luik 23 november 2009, JLMB 2010, 952 met afkeurende noot J.<br />

CAEYMAEX (vereffening vennootschap).<br />

952 Onder meer DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 591 p. 411; E. DIRIX, “Eigendomsvoorbehoud’, RW 1997-98,<br />

p. (481) 485 nr. 13; impliciet DIRIX-DEKKERS, Handboek burgerlijk recht, II nr. 1014; A. CUYPERS,<br />

Kredieten en zekerheden, p. 98-99, nr. 94-96; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 163; A. ZENNER, “Faillites<br />

et concordats 2002 – La réforme de la réforme et sa pratique”, Les dossiers du JT nr. 38, Larcier Brussel 2003, p.<br />

223; Chr. VAN HEUVERSWYN, “Banken en hun zekerheidsrechten bij gerechtelijk akkoord en faillissement:<br />

actualia” in Bancaire en Financiële zekerheden, Cahiers AEDBF/EVBFR, Brussel, 2004, p. (67), 110; M<br />

GREGOIRE, “Questions liées à l’invocation d’une clause de réserve de propriété”, in Mélanges offerts à Pierre<br />

392


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

doorgaans aan restrictivitis leiden, d.w.z. systematisch restrictieve of a contrario interpretaties geven<br />

aan wetgevende hervormingen.<br />

De redenering waarmee de Franstalige eerste kamer <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Cassatie hier tegenin gaat is niet<br />

alleen rechtspolitiek maar ook rechtsdogmatisch bedroevend. Er wordt overwogen dat het geen<br />

algemeen rechtsbeginsel zou zijn dat het “beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud” in geval <strong>van</strong> samenloop<br />

geldt ten aanzien <strong>van</strong> derden. Alsof niet reeds uit de definitie zelf <strong>van</strong> eigendom en de invulling er<strong>van</strong><br />

in art. 544 BW voortvloeit dat eigendom als zakelijk recht per definitie tegenwerpelijk is aan derden,<br />

tenzij precies wanneer de wet daar<strong>van</strong> afwijkt. Alsof niet evenzeer uit de tekst <strong>van</strong> art. 101 Faill.W.<br />

volgt dat er buiten faillissement a fortiori revindicatie mogelijk is. Er wordt nog steeds een regel<br />

gelezen in art. 20,5° HypW die aldus in strijd is met de terzelfdertijd gehanteerde stelling dat het<br />

beding <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud geldig is, terwijl de wetgever precies <strong>van</strong> een andere (daarmee niet<br />

strijdige) lezing <strong>van</strong> art. 20, 5° is uitgegaan.<br />

Er wordt ook nogmaals de fout herhaald dat de koper in het bezit zou zijn <strong>van</strong> de zaak, terwijl de<br />

koper slechts een detentor is, en in alle andere gevallen <strong>van</strong> detentie door de schuldenaar de<br />

eigendomsrechten <strong>van</strong> derden wel erkend worden.<br />

Het is dan ook bijzonder getormenteerd om enerzijds art. 20, 5° HypW extensief te gaan interpreteren<br />

tegen de wil <strong>van</strong> de wetgever in en tegelijkertijd art. 101 <strong>van</strong> de Faillissementswet evenzeer tegen de<br />

wil <strong>van</strong> de wetgever in restrictief te gaan interpreteren en te beperken tot de faillissementssituatie.<br />

Indien men het laatste restrictief uitlegt omdat het zogezegd zou afwijken <strong>van</strong> het “gemene recht”,<br />

moet men dat ook doen met het eerste, dat in de gegeven extensieve interpretatie eveneens afwijkt <strong>van</strong><br />

het gemene recht.<br />

Het oordeel dat het eigendomsvoorbehoud niet erkend wordt door het “gemene recht inzake<br />

samenloop” 953 is overigens onzin. De wetgever heeft nooit een gemeen recht inzake samenloop<br />

ontwikkeld; het zogenaamde gemeen recht inzake samenloop is steeds ontwikkeld geworden door de<br />

rechtspraak door een veralgemening <strong>van</strong>uit de Faillissementswet 954 . Het is ingevolge de<br />

veralgemening <strong>van</strong> faillissementsregels door de rechtspraak dat de wetgever ook regelmatig het begrip<br />

<strong>van</strong> Ommeslaghe, Bruylant Brussel2000, p. 465; J. CAEYMAEX, “La réserve de propriété en cas de concours,”<br />

JLMB 2010, 955.<br />

Anders: F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 495 (enkel faillissement en gerechtelijk akkoord).<br />

953 Als gesteld in Luik 23 november 2009, JLMB 2010, 952 met afkeurende noot J. CAEYMAEX.<br />

954 Zo heeft de rechtspraak praeter legem de leer ontwikkeld dat er bij ontbinding <strong>van</strong> vennootschappen<br />

eveneens een samenloop ontstaat: Cass. 23 november 1939, Pas. I 486, RPS 1940, 47; Cass. 31 januari 1964,<br />

Pas. 1964 I 573, RCJB 1965, 99 noot J. RENAULD en P. COPPENS = JT 1964, 293 = RW 1964-65, 633; Cass.<br />

30 mei 1968, Pas. I, 1126 = RPS 1969, 239; Cass. 24 maart 1977 (2 arresten), Arr. 802 en 804 = Pas. I, 792 en<br />

796 met concl. P.g. DELANGE = RW 1977-78, 385 noot SIMONT = RCJB 1977, 628 noot Ph. GERARD "La<br />

règle de l'égalité entre les créanciers d'une société commerciale en liquidation” = RPS 1977, 108 en 114; Cass.<br />

19 januari 1984, Pas. 1984 I, 546 = RPS 1985, 239 n. F. ’t KINT = JT 1984, 548 = RGEN 1985 nr. 23204; Cass.<br />

7 april 1986, Pas. 1986 I 951 = JT 1987, 5; Cass. 16 juni 1988, Pas. I, 1250. Zie voor de VZW bv. Cass. 17<br />

oktober 1996, RW 1996-97, 1395 noot M.E. <strong>Storme</strong> “Zekerheidsoverdracht, numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke<br />

rechten, en andere zekerheidsmechanismen na het Cassatie-arrest <strong>van</strong> 17 oktober 1996” = Pas. 1996 I, 992<br />

concl. J.-M. PIRET = RPS 1997, 145 n. Th. BOSLY = JLMB 1997, 520; Cass. 15 oktober 1999, RW 2000-2001,<br />

479, TBH 2000, 233 noot Ch.A. LEUNEN, JLMB 2000, 752, RCJB 2001, noot N. THIRION "La théorie de<br />

l'égalité des créanciers en concours d'une personne morale en liquidation: nouveaux enseignements de la Cour de<br />

cassation".<br />

393


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

samenloop is gaan hanteren, bijna steeds met de formulering “faillissement of enige andere vorm <strong>van</strong><br />

samenloop”, om de gelijke behandeling <strong>van</strong> de diverse gevallen <strong>van</strong> samenloop te benadrukken 955 .<br />

Wel zijn er in het faillissementsrecht bepalingen die afwijken <strong>van</strong> het gemeen burgerlijk recht en die<br />

niet veralgemeend worden. Het is juist kenmerkend voor ons recht dat er bij faillissement ten gunste<br />

<strong>van</strong> de schuldeisers strengere regels gelden dan daarbuiten – zoals de regels inzake de verdachte<br />

periode <strong>van</strong> art. 17 v. Faill.W. en de uitbreiding <strong>van</strong> de pauliana bij faillissement, die toch ook niet bij<br />

andere vormen <strong>van</strong> samenloop gelden, de inperking <strong>van</strong> de individuele executierechten <strong>van</strong> rechten<br />

<strong>van</strong> separatisten (o.m. door art. 26 FaillW), die evenmin in beginsel voor alle vormen <strong>van</strong> samenloop<br />

gelden (bv. niet bij vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon). Maar er is geen enkele rechtsbron voor een<br />

gemeen recht inzake samenloop dat zou afwijken <strong>van</strong> zowel het gemene burgerlijk recht als het<br />

faillissementsrecht en strenger zou zijn dan het laatste. De enige uitzonderingen in andere zin vonden<br />

we in de oude Wet Gerechtelijk Akkoord, waar bijkomende tijdelijke inperkingen te lezen waren.<br />

Overigens heeft de wetgever in die wet die samen met de Faillissementswet <strong>van</strong> 1997 werd behandeld,<br />

het eigendomsvoorbehoud specifiek ingeperkt (art. 21), wat er juist op juist dat die beperking niet<br />

reeds uit het zgn. gemene recht bij samenloop volgt.<br />

De praktische gevolgen <strong>van</strong> een regeling die strenger is bij beslag dan bij faillissement zijn ook<br />

absurd: wanneer de beslagene failliet gaat vooraleer het beslag geheel is afgehandeld, wordt het beslag<br />

opgeslorpt door het faillissement, en zou het eigendomsvoorbehoud, dat niet tegenwerpelijk zou zijn<br />

bij beslag, dit ineens wel opnieuw worden door de faillietverklaring 956 .<br />

Wat is het praktisch belang <strong>van</strong> de erkenning <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud veeleer dan enkel<br />

een voorrecht ? Het gewoon eigendomsvoorbehoud zoals het bij faillissement wordt erkend<br />

(met de beperking qua verzekerde schuld die in de wet is ingeschreven) verschilt <strong>van</strong> het<br />

voorrecht <strong>van</strong> 20,5° HypW hoofdzakelijk in twee opzichten:<br />

a) anders dan de onbetaalde verkoper met louter een voorrecht, is de verkoper met<br />

voorbehouden eigendom een separatist met individueel executierecht; dat vervalt slechts<br />

wanneer de volledige verzekerde schuld wordt betaald;<br />

b) anders dan de onbetaalde verkoper met louter een voorrecht, heeft de verkoper met<br />

voorbehouden eigendom een volgrecht op de zaak, dat slechts tenietgaat indien de zaak<br />

verkregen wordt door een derde-verkrijger die beschermd wordt door art. 2279 B.W, d.w.z. te<br />

goeder trouw in het feitelijk bezit <strong>van</strong> de zaak is gekomen.<br />

ii) Tijdige uitoefening<br />

Wel moet men het eigendomsvoorbehoud bij faillissement uitoefenen voor de sluiting <strong>van</strong> het<br />

proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie <strong>van</strong> de schuldvorderingen (die plaatsvindt ten laatste 30 dagen<br />

na het verstrijken <strong>van</strong> de aangiftetermijn, die op zijn beurt hoogstens 30 dagen na de<br />

faillietverklaring bedraagt) 957 . Nadien is het eigendomsvoorbehoud niet tegenwerpelijk aan de<br />

boedel 958 .<br />

955 Bv. in de Wet Financiële Zekerheden, in art. 334 Programmawet 27 december 2004, in enkele bepalingen<br />

<strong>van</strong> het Wb. Venn. betreffende effecten, in het Koninklijk Besluit nr. 62 <strong>van</strong> 10 november 1967 ter bevordering<br />

<strong>van</strong> de omloop <strong>van</strong> de effecten, e.d.<br />

956 Argument ook reeds gebruikt door E. DIRIX, RW 1997-98, p. (481) 485 nr. 13.<br />

957 Een interpretatieve wet <strong>van</strong> 12 maart 2000 bepaalt dat deze terugvordering op elke wijze kan worden<br />

uitgeoefend (en dus niet noodzakelijk door middel <strong>van</strong> een eis in rechte moet geschieden, zoals het gebruik <strong>van</strong><br />

394


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De curator heeft vervolgens een korte termijn om te beslissen of hij zijn lossingsrecht (door<br />

betaling <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering) al dan niet uitoefent. De rechtspraak aanvaardt<br />

dat de curator die over onvoldoende liquide middelen beschikt uit de boedel, die<br />

schuldvordering ook mag betalen uit de opbrengst <strong>van</strong> het goed 959 . Bij die keuze <strong>van</strong> de<br />

curator is de schuldvordering tevens een boedelschuld.<br />

De leverancier kan zich niet tegelijk op eigendomsvoorbehoud en voorrecht verkoper<br />

beroepen 960 ; m.i. kan hij echter wel in subsidiaire orde het voorrecht inroepen voor het geval<br />

het eigendomsvoorbehoud niet wordt aanvaard.<br />

Indien het voorbehoudsgoed zich in handen <strong>van</strong> een derde bevindt, kan de<br />

voorbehoudseigenaar het wel rechtstreeks onder die derde revindiceren, zonder via de curator<br />

te moeten gaan; is die derde geen verdere verkrijger maar iemand die de zaak in detentie<br />

houdt voor de gefailleerde, dan heeft de curator wel nog steeds zijn lossingsrecht.<br />

5° Verzekerde schuldvordering; geen verruimd eigendomsvoorbehoud na<br />

samenloop<br />

a) Wettelijke om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

De schuldvordering die door een bezitloos eigendomsvoorbehoud kan worden verzekerd<br />

wordt door de wet beperkend omschreven. Minstens <strong>van</strong>af het ogenblik waarop er samenloop<br />

ontstaat betreft het:<br />

- enkel de prijs <strong>van</strong> de zaak zelf en de accessoria,<br />

- met uitsluiting <strong>van</strong> de interesten en de schadebedingen (art. 108 II FaillW) en<br />

gerechtskosten.<br />

Andere accessoria (kosten <strong>van</strong> de verkoop, verpakking, vervoer e.d.) zouden wel verzekerd<br />

zijn (vgl. hoger de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper).<br />

Volgens sommigen zou wél de interest gedekt zijn die <strong>van</strong> bij de aan<strong>van</strong>g bedongen was in<br />

ruil voor de betalingstermijnen en enkel de moratoire interest bij niet-naleving <strong>van</strong> die<br />

termijnen uitgesloten zijn 961 .<br />

de term “rechtsvordering tot terugvordering” in art. 101 III FaillW suggereerde en door sommige rechtspraak<br />

werd beslist, bv. kh. Hasselt 9 maart 2000, RW 2000-2001, 666). Eerder reeds in de ruimere zin bv. Kh. Brussel<br />

23 maart 1999, TBH 2000, 289 noot J. WINDEY. Zie over de interpretatieve wet Ch. LEUNEN in TBH 2000,<br />

327; DIRIX, “De uitoefening <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud bij faillissement”, RW 1999-2000, 1038-1039; Y.<br />

DUMON, “ La loi du 8 août 1997 sur les faillites Loi interprétative du 12 mars 2000 concernant l'article 101,<br />

alinéa 3, énonçant les modalités d'exercice du droit de revendication “, JT 2000, 556.<br />

958 E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 168 met verwijzingen.<br />

959 Bv. kh. Hasselt 26 december 2006, RW 2007-2008, 207.<br />

960 Bv. kh. Hasselt 19 augustus 2009, RW 2010-2011, 1141: de verkoper heeft de keuze, maar zo hij<br />

eigendomsvoorbehoud kiest kan hij zich niet op het voorrecht beroepen.<br />

961 E. DIRIX, RW 1997-98, p. 489 nr. 24.<br />

395


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Merkwaardig is dat art. 108 II ook de interest uitsluit, aangezien deze wél bevoorrecht is<br />

onder het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper. Ook is deze beperking ten dele te omzeilen:<br />

vaak zullen verkopers een hogere prijs bedingen met een langere betalingstermijn, en korting<br />

toekennen voor het geval <strong>van</strong> eerdere betaling (bv. factuur betaalbaar na 6 maanden; korting<br />

bij contante betaling). Sommige auteurs stellen verder terecht dat de interest die <strong>van</strong> bij de<br />

aan<strong>van</strong>g bedongen was in ruil voor de betalingstermijnen wel gedekt is en enkel de moratoire<br />

interest bij niet-naleving <strong>van</strong> die termijnen uitgesloten is 962 .<br />

In de meeste andere rechtsstelsels wordt de verzekerde schuldvordering wat ruimer<br />

gedefinieerd 963 .<br />

Indien bij samenloop de zaak meer waard is dan de verzekerde schuldvordering, kan de<br />

bewindvoerder dus weigeren de zaak terug te geven en enkel de verzekerde schuldvordering<br />

uitbetalen.<br />

Doordat het eigendomsvoorbehoud enkel strekt tot zekerheid <strong>van</strong> een prijsvordering in de<br />

hierboven omschreven zin, heeft het geen gevolg in overeenkomsten waarin de prijs niet kan<br />

worden bepaald omdat ze deel uitmaakt <strong>van</strong> een ruimere tegenprestatie die ook werken omvat<br />

(aannemingsovereenkomst met leveringen door de aannemer) 964 ; of juister: dit komt neer op<br />

een "verruiming" <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud, zoals hieronder besproken. Indien de prijs<br />

<strong>van</strong> de zaak afzonderlijk gespecifieerd is, doet de kwalificatie <strong>van</strong> de overeenkomst er wel<br />

niet toe (het moet dus niet noodzakelijk om een overeenkomst gaan die als geheel als een<br />

verkoop wordt gekwalificeerd) 965 .<br />

Wanneer een kredietverlener gesubrogeerd is in de rechten <strong>van</strong> de verkoper, beschikt deze<br />

normaal over twee schuldvorderingen: enerzijds de eigen schuldvordering uit de<br />

kredietovereenkomst, anderzijds de schuldvordering <strong>van</strong> de verkoper waarin hij is<br />

gesubrogeerd. Het eigendomsvoorbehoud verzekert enkel de laatstgenoemde<br />

schuldvordering 966 .<br />

NB. Heeft de schuldeiser na de levering niet meer het recht de zaak aan te wenden voor tot<br />

zekerheid <strong>van</strong> andere schulden dan de prijs er<strong>van</strong>, dan kan hij mogelijks wel nog voordeel<br />

962 E. DIRIX, RW 1997-98, p. (481) 489 nr. 24.<br />

963 Zie bv. art. 3:92 II NBW, dat het eigendomsvoorbehoud toelaat voor elke tegenprestatie voor de geleverde<br />

of te leveren zaken, voor schuldvorderingen wegens voor de verkrijger <strong>van</strong> de zaak verrichtte werkzaamheden en<br />

schuldvorderingen wegens niet-nakoming. Het Duitse en Engelse recht aanvaarden zelfs het verruimd<br />

eigendomsvoorbehoud (zie verder). In Frankrijk daarentegen geldt het eigendomsvoorbehoud slechts "jusqu'au<br />

complet paiement de l'obligation qui en constitue la contrepartie" (art. 2267 I CC).<br />

964 In die zin DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 164; Hof Gent 10 november 2003, TBH 2004, 405.<br />

965 Zo ook DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 164 met verwijzing naar Cass.fr. 29 mei 2001, R.T.D.Civ. 2001,<br />

930; verder Cass. (Fr.) 19 november 2003, N° 01-01.137,<br />

http://www.juritravail.com/jurisprudence/JURITEXT000007049241.html: ““l'action en revendication des biens<br />

dont la propriété est réservée en application d'une clause contractuelle peut être exercée quelle que soit la nature<br />

juridique du contrat dans lequel elle figure”. Zie verder W. GOOSSENS, Aanneming <strong>van</strong> werk, Brugge, 2003,<br />

56, nr. 50 e.v.<br />

966 Bv. Hof Luik 15 januari 2009, JLMB 2010, 350.<br />

396


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

halen uit een toerekening <strong>van</strong> door de schuldenaar gedane betalingen op andere schulden dan<br />

de prijs <strong>van</strong> nog aanwezige goederen (schulden die dus niet door zekerheden zijn verzekerd).<br />

b) Geen verruimd eigendomsvoorbehoud na samenloop; bedingen <strong>van</strong> ondeelbaarheid.<br />

Men spreekt <strong>van</strong> een “verruimd” eigendomsvoorbehoud wanneer de verkoper zich de<br />

eigendom <strong>van</strong> de goederen voorbehoudt tot ook andere schulden (bepaalde schulden, dan wel<br />

alle schulden <strong>van</strong> de schuldenaar) zijn betaald. Men wil het goed ook tot zekerheid <strong>van</strong> andere<br />

schulden aanwenden. Dit is de zgn. "horizontale" uitbreiding <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud;<br />

voor de zgn. "verticale" uitbreiding, zie verder onder) en het eigendomsvoorbehoud laten<br />

gelden tot al die schulden betaald zijn.<br />

Het Duitse recht erkent zo’n beding <strong>van</strong> erweiterter Eigentumsvorbehalt of<br />

Kontokorrentvorbehalt 967 en het Engelse recht de all-moneys-clause of all-debts-clause of<br />

current-account-clause 968 .<br />

In ons recht is een dergelijke horizontale uitbreiding bij beding perfect mogelijk bij het<br />

retentierecht <strong>van</strong> de verkoper (zie hoger 1.a., daar is er immers buitenbezitstelling) en het<br />

ontbindingsrecht voor de levering (zie eveneens hoger 1.b.).<br />

Eenmaal de zaken geleverd zijn daarentegen, ligt de zaak anders. Duidelijk is in ieder geval<br />

de situatie na samenloop <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> de koper. De ontbinding na dat tijdstip heeft<br />

dan geen zakelijke werking, en hetzelfde geldt voor de uitbreiding <strong>van</strong> het<br />

eigendomsvoorbehoud: de geleverde goederen strekken enkel nog tot zekerheid <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering op de prijs zoals hierboven omschreven 969 . Men mag immers niet vergeten<br />

dat het eigendomsvoorbehoud een uitzondering is op het publiciteitsbeginsel bij zekerheden<br />

op roerende zaken, gerechtvaardigd door de band tussen zaak en prijs. Voor zover er<br />

buitenbezitstelling is, moet er geen gelijkaardig verband zijn tussen de zaak en de verzekerde<br />

schuldvordering (bv. bij een inpandgeving). Maar deze bezitloze zekerheid verzekert in ons<br />

recht alleen de prijs die als tegenprestatie <strong>van</strong> die zaak bedongen is ("warenkrediet"). Wil men<br />

ook andere prestaties verzekeren ("geldkrediet"), dan moet men andere zekerheden gebruiken<br />

en aan de vereisten daarvoor voldoen.<br />

Een beding dat alle schulden <strong>van</strong> een schuldenaar "ondeelbaar" verzekerd worden door een<br />

zekerheidsrecht op een zaak (en dus niet enkel de prijs of andere tegenprestatie voor die<br />

zaak), kan dus wel effect hebben bij een pandrecht (zie verder Hoofdstuk V) of een<br />

retentierecht (zie hoger 1.a. en verder Hoofdstuk V), maar niet bij een eigendomsvoorbehoud.<br />

De voorbehoudsverkoper heeft er dus alle belang bij om binnenkomende betalingen zo<br />

967 Een nog verdere verruiming <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud is het Konzernvorbehalt, waarbij het<br />

eigendomsvoorbehoud ook de schulden <strong>van</strong> de koper jegens andere vennootschappen <strong>van</strong> dezelfde groep moet<br />

verzekeren. Dat is echter nietig krachtens BGB § 449 (3).<br />

968 Zie Armour v Thyssen (1991) 2 AC 339.<br />

969 In (Staats)Nederland wordt een dergelijk beding krachtens art. 3:92, lid 2 NBW voor<br />

ongeschreven gehouden.<br />

397


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

mogelijk toe te rekenen op de niet verzekerde schuldvorderingen en niet op de prijs <strong>van</strong> de<br />

zaak onder eigendomsvoorbehoud 970 .<br />

Wanneer de verkoper evenwel de overeenkomst ontbindt voor de samenloop, dan kan die<br />

verruiming wel effect hebben. Dit veronderstelt dan wel dat bedongen is dat de verschillende<br />

leveringen een geheel uitmaken en dat het geheel kan ontbonden worden bij niet-betaling <strong>van</strong><br />

één of meer <strong>van</strong> die leveringen. Buiten dat geval om is het bij samenloop niet mogelijk de<br />

werking <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud te “verruimen” en dit ook als zekerheid te gebruiken<br />

voor andere schuldvorderingen, bv. de prijs <strong>van</strong> andere goederen, of nog andere<br />

schuldvorderingen.<br />

6° Eisen betreffende het onderpand – "verlengd" eigendomsvoorbehoud<br />

Voor het gelden <strong>van</strong> een eigendomsvoorbehoud op de zaak is vereist dat:<br />

- het eigendomsrecht nog niet teniet is gegaan is door zaaksvorming, vermenging of roerende<br />

natrekking;<br />

- noch door onroerende natrekking;<br />

- noch door de verkrijging door een derde.<br />

De wettelijke verwoording dat de zaak nog "in natura" moet aanwezig zijn bij de koper is dus<br />

niet helemaal correct.<br />

Om de precieze draagwijdte aan te geven bespreken we achtereenvolgens 4 situaties:<br />

a) de onroerende natrekking;<br />

b) zaaksvorming, oneigenlijke vermenging of roerende natrekking;<br />

c) vermenging <strong>van</strong> soortgoederen; en<br />

d) doorverkoop <strong>van</strong> de zaak.<br />

We gaan daarbij nagaan of het eigendomsvoorbehoud kan “verlengd” worden in de zin <strong>van</strong><br />

voortgezet op een andere voorwerp <strong>van</strong> het oorspronkelijk voorwerp.<br />

a) Onroerende natrekking<br />

Eigendom (en dus ook eigendomsvoorbehoud) <strong>van</strong> een roerende zaak gaat in beginsel teniet<br />

bij incorporatie er<strong>van</strong> in een onroerend goed (onroerende natrekking, waar<strong>van</strong> de regels te<br />

vinden zijn in art. 552-555 BW). Het eigendomsvoorbehoud kan evenmin krachtens een<br />

beding dan wel door subrogatie gehandhaafd ("verlengd") worden in een soort medeeigendomsrecht<br />

op het onroerend goed.<br />

Wel kan de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> bedrijfsuitrusting zijn voorrecht behouden door<br />

neerlegging <strong>van</strong> een afschrift <strong>van</strong> de factuur ter griffie (zie hoger en art. 20, 5° HypW).<br />

Bij gebruik <strong>van</strong> nog niet betaalde zaden kan er een voorrecht op de oogst in de plaats komen<br />

(art. 20, 2°, 1e zinsnede HypW, verder besproken in Hoofdstuk VI).<br />

970 Voor zover dit niet strijdig is met de wettelijke regels <strong>van</strong> art. 1253 v. BW.<br />

398


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

NB. Eigendomsvoorbehoud verhindert wel dat een verkochte zaak onroerend wordt door<br />

bestemming, aangezien deze slechts onroerend kan worden door bestemming wanneer de<br />

eigenaar <strong>van</strong> het onroerend goed tot nut waarvoor de zaak wordt gebruikt ook eigenaar is <strong>van</strong><br />

die zaak. Dit belet niet dat de verkoper onder eigendomsvoorbehoud voor alle zekerheid ook<br />

een afschrift <strong>van</strong> de factuur kan neerleggen ter griffie om aldus zijn voorrecht te behouden<br />

overeenkomstig art. 20, 5° HypW 971 .<br />

b) Zaaksvorming, vereniging, roerende natrekking<br />

Eigendom <strong>van</strong> de zaak (en dus ook eigendomsvoorbehoud) gaat in beginsel ook teniet bij<br />

roerende natrekking, bij fabricatie of verwerking tot een nieuwe zaak (zaaksvorming), en bij<br />

vermenging waarbij de goederen hun zelfstandigheid verliezen (bv. vermenging <strong>van</strong><br />

verschillende vloeistoffen).<br />

Nu zijn deze rechtsfiguren wettelijk geregeld in art. 565-577 BW en dienen op de eerste plaats<br />

die regels te worden toegepast.<br />

i) Toepassing <strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> het BW<br />

Zo zal het eigendomsrecht niet teniet gaan indien krachtens die regels:<br />

- de eigendom <strong>van</strong> de nieuwe zaak aan de verkoper toekomt omdat de verkochte/geleverde<br />

zaak 972 daar<strong>van</strong> het voornaamste gedeelte uitmaakt (art. 566 BW);<br />

- de verkochte zaak zonder toestemming <strong>van</strong> de verkoper verenigd is met een andere zaak,<br />

maar daar<strong>van</strong> terug gescheiden kan worden, en veel kostbaarder is dan die andere zaak (al zou<br />

die laatste het voornaamste gedeelte uitmaken), zodat de eigendom <strong>van</strong> de nieuwe zaak<br />

eveneens aan de verkoper toekomt (art. 568 BW) 973 ;<br />

- de verkochte zaak door de koper is bewerkt tot een nieuwe zaak en het arbeidsloon de<br />

waarde <strong>van</strong> de verkochte zaak niet ver overtreft, zodat de eigendom <strong>van</strong> de nieuwe zaak ook<br />

hier aan de verkoper toekomt (art. 570-571 BW) 974 .<br />

Zo ook zal er een mede-eigendomsrecht ontstaan wanneer de verkochte zaak niet geheel<br />

vernietigd is, maar opgegaan in een nieuw gevormde zaak door vereniging met zaken <strong>van</strong> de<br />

koper of <strong>van</strong> een derde (art. 572-573 BW), tenzij de aan een <strong>van</strong> de eigenaars toebehorende<br />

971 Er is geen tegenstrijdigheid tussen het behouden <strong>van</strong> een voorrecht en een eigendomsvoorbehoud; alleen zal<br />

de verkoper in geval <strong>van</strong> samenloop moeten kiezen tussen terugname <strong>van</strong> de goederen of niet. Vgl. DIRIX &<br />

DECORTE p. 398 nr. 579, uitg. 2006 nr. 612 p. 428.<br />

972 In het Duits noemt men deze het Einsatzgut.<br />

973 Soms gaat men verder en oordeelt men dat het eigendomsvoorbehoud zelfs bewaard blijft als de verkochte<br />

zaak niet de hoofdzaak is, maar gemakkelijk <strong>van</strong> de hoofdzaak kan worden gescheiden - zie DIRIX &<br />

DECORTE p. 391, uitg. 2006 nr. 602 p. 421, met verwijzingen naar de Franse rechtspraak (Cass. fr. 8 december<br />

1987, Bull. 1987 IV 201 nr. 269; Cass. fr. 15 juli 1987, Bull. 1987 IV 138 nr. 187 (machines gemonteerd op<br />

onderstel); Cass. fr. 11 maart 1997, Bull. 1997 IV 63 nr. 70 (scheepsmotor)); impliciet in dezelfde zin kh.<br />

Hasselt 19 augustus 2009, RW 2010-2011, 1141, dat een deskundige aanstelt om na te gaan of de ontmanteling<br />

(in casu <strong>van</strong> mobilhomes gebouwd op een chassis onder eigendosmvoorbehoud) economisch verantwoord is<br />

974 Een toepassing hier<strong>van</strong> kan men zien in de zaak Cass. fr. 17 mei 1988, Bull. 1988 IV 115 nr. 166, waarin<br />

boomstammen tot planken waren verzaagd (besproken door DIRIX & DECORTE p. 391, uitg. 2006 nr. 602 p.<br />

421). A fortiori blijven de rechten <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> planten bestaan, wanneer die alleen maar gegroeid zijn<br />

maar nog herkenbaar als dezelfde planten (kh. Gent 24 december 1999, RW 2000-2001, 350).<br />

399


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

stof die <strong>van</strong> de andere in hoeveelheid en prijs ver overtreft, zodat deze eigenaar wordt <strong>van</strong> het<br />

geheel (art. 574 BW).<br />

Op basis <strong>van</strong> deze regels dient men de rechtspraak te bekritiseren die bv. oordeelt dat het<br />

eigendomsvoorbehoud tenietgaat wanneer onder eigendomsvoorbehoud verkochte dieren<br />

geslacht worden 975 : doorgaans zal het arbeidsloon immers de waarde <strong>van</strong> het dier niet<br />

duidelijk overtreffen.<br />

ii) (Geen) verlenging door zakelijke subrogatie in de nieuwe zaak, wel in een ev.<br />

vergoedingsvordering<br />

Uit de wettelijke bepalingen wordt afgeleid dat het eigendomsvoorbehoud buiten deze<br />

gevallen niet gehandhaafd wordt door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie in de nieuwe zaak (vgl.<br />

voor de toepassing daar<strong>van</strong> wel verder (c.) de vermenging <strong>van</strong> soortgoederen en (d.) de<br />

doorverkoop) 976 . Nochtans is deze conclusie betwistbaar; de bepalingen <strong>van</strong> art. 565 v. BW<br />

zijn immers niét <strong>van</strong> dwingend recht (dwingend is enkel het feit dat de eigendom <strong>van</strong> de<br />

bewerkte zaak tenietgaat, niet aan wie het eigendomsrecht op de nieuwe zaak toekomt).<br />

Wel voorziet het BW in de meeste gevallen een vergoedingsplicht. Indien dit een verplichting<br />

is <strong>van</strong> een derde (niet de - eerste - koper), dan kan de verkoper daarmee geholpen zijn. Is het<br />

een vergoeding door de derde voor de vroegere eigenaar (bv. 566 en 570 BW), dan komt deze<br />

rechtstreeks toe aan verkoper. Is het een vergoeding door de derde voor de koper als bewerker<br />

<strong>van</strong> de zaak, dan kan verkoper mogelijks wel in die vergoedingsvordering <strong>van</strong> de koperbewerker<br />

tegen de derde gesubrogeerd zijn (zakelijke subrogatie in de vergoedingsvordering).<br />

iii) Loonfabricage<br />

Het geval waarin de geleverde zaak in opdracht <strong>van</strong> de leverancier bewerkt wordt tot een<br />

nieuwe zaak bespreken we verder in dit Hoofdstuk (Afdeling B punt 5.), omdat het formeel<br />

niet om een verkoop onder eigendomsvoorbehoud gaat maar om een ander soort<br />

overeenkomst ("loonfabricage", Eng. Tolling (agreement)). In andere landen wordt zo een<br />

overeenkomst veeleer beschouwd als een vorm <strong>van</strong> verlenging <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud<br />

(in het Duitse recht bv. de Verarbeitungsklausel of Herstellervereinbarung, En.<br />

Manufacturing clause, d.i. afspraak dat de bewerking geschiedt voor rekening <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser, die leidt tot een <strong>van</strong> de vormen <strong>van</strong> verlängerter Eigentumsvorbehalt) 977 . In ons<br />

recht echter zou dit beding geen effect hebben indien het de vorm aanneemt <strong>van</strong> een<br />

eigendomsvoorbehoud met verlenging in de nieuwe zaak, doch zoals hierboven gezegd is dit<br />

betwistbaar.<br />

975 Zoals bv. Cass. fr. 22 maart 1994, Bull. civ. IV nr. 121 = D. 1996, somm.comm. 219; terecht anders Cour<br />

Versailles 7 juni 1990, D. 1991 somm.comm. 46.<br />

976 Hetzelfde geldt, zij het op andere gronden, in het Nederlandse recht. In het Franse recht heeft de verkoper<br />

een ius tollendi (art. 2370 CC): L'incorporation d'un meuble faisant l'objet d'une réserve de propriété à un autre<br />

bien ne fait pas obstacle aux droits du créancier lorsque ces biens peuvent être séparés sans subir de dommage.<br />

977 De geldigheid (en tegenwerpelijkheid) hier<strong>van</strong> is in Duitsland erkend - zie BGH, 20. BGHZ 159 = NJW<br />

1956, 788 alsook § 950 BGB.. In (Staats)Nederland is ze betwist.<br />

400


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c) Vermenging <strong>van</strong> soortgoederen<br />

Eigendom (en dus ook eigendomsvoorbehoud) gaat in beginsel ook teniet bij vermenging met<br />

goederen <strong>van</strong> dezelfde aard waarbij het niet mogelijk blijkt het aandeel <strong>van</strong> eenieder te<br />

bepalen (eigenlijke vermenging). Vb. de levering <strong>van</strong> een ton graan in een silo.<br />

Anders is het wel indien het aandeel <strong>van</strong> eenieder kan worden bepaald, omdat er een<br />

afgescheiden “hoop” is, een “massa”. Dan ontstaat er immers naar analogie <strong>van</strong> art. 573 BW<br />

een – evenredige - mede-eigendom en blijft het eigendomsvoorbehoud in die vorm bewaard<br />

(ondanks de andersluidende letter <strong>van</strong> art. 101 FaillW) 978 . Daartoe is dan wel vereist dat de<br />

totale hoeveelheid bepaald is, zodat ieders aandeel procentueel kan worden vastgesteld in<br />

verhouding tot de hoeveelheid goederen die <strong>van</strong> hem afkomstig zijn.<br />

Is de massa/hoop als geheel niet bepaald, dan ontstaat er geen evenredig medeeigendomsrecht,<br />

en komt de volle eigendom <strong>van</strong> de zaken door vermenging toe aan de<br />

bezitter, zodat het eigendomsvoorbehoud tenietgaat. Een schuldvordering op een derde waarin<br />

men zou kunnen worden gesubrogeerd is er normaal niet - tenzij de goederen vermengd<br />

geraken in het vermogen <strong>van</strong> een derde, en deze daarvoor aan de koper een vergoeding<br />

verschuldigd is. In dat laatste geval is verkoper gesubrogeerd in die vergoedingsvordering.<br />

Het eigendomsvoorbehoud gaat ook niet teniet, indien er geen vermenging is noch met<br />

dergelijke goederen <strong>van</strong> een derde noch met dergelijke goederen <strong>van</strong> de schuldenaar zelf. De<br />

rechtspraak is soms vrij soepel wat het bewijs daar<strong>van</strong> betreft 979 .<br />

NB. De vermenging bij geld komt ter sprake in Deel VI (waardepapieren en geld).<br />

d) Doorverkochte goederen<br />

Bij vervreemding (meestal doorverkoop 980 ) aan een opvolgende verkrijger (K2) of vestiging<br />

<strong>van</strong> een ander zakelijk recht ten gunste <strong>van</strong> K2 (bv. inpandgeving, m.i.v. warrantage) moeten<br />

we een onderscheid maken tussen:<br />

- (i) de gevallen waarin de koper (K1) beschikkingsbevoegd is omwille <strong>van</strong> de toestemming<br />

<strong>van</strong> de verkoper, en<br />

- (ii) de gevallen waarin de koper (K1) deze bevoegdheid niet heeft.<br />

978 In vergelijkbare zin DIRIX & DECORTE, p. 390 nr. 569, uitg. 2006 nr. 602 p. 420; E. DIRIX, RW 1997-98,<br />

491 nr. 31; V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, nr. 443. Dit is ook de oplossing in het Franse recht, die zelfs<br />

niet schijnt te vereisen dat het aandeel kan worden bepaald, zie art. 621-122 lid 3 zin 2 Code de commerce ("La<br />

revendication en nature peut également s'exercer sur des biens fongibles lorsque se trouvent entre les mains de<br />

l'acheteur des biens de même espèce et de même qualité).<br />

Anders evenwel Rép.not, v° la faillite.<br />

979 Bv. Hof Brussel 19 november 2002, TBH 2003, 771 met noot V. SAGAERT. Strenger Hof Antwerpen 3<br />

februari 2005, RW 2005-2006, 788, waar de identificatie had kunnen gebeuren door een zeer nauwkeurige<br />

omschrijving bij het opmaken <strong>van</strong> de faillissementsinventaris, wat niet gebeurd was, en waarvoor de curator ook<br />

niet aansprakelijk werd geacht.<br />

980 Het kan ook een sale-lease-back zijn (waarover verder meer), zie Hof Antwerpen 3 mei 1999, RW 1999-<br />

2000, 506.<br />

401


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

i) Beschikkingsbevoegde koper (K1)<br />

Is de koper onder eigendomsvoorbehoud beschikkingsbevoegd, omdat hij toestemming heeft<br />

<strong>van</strong> de voorbehoudseigenaar, dan wordt de opvolgende koper K2 eigenaar <strong>van</strong> de zaak, ook<br />

indien hij het bezit nog niet heeft verkregen. De verkoper heeft geen volgrecht op de zaak zelf<br />

en het eigendomsvoorbehoud daarop gaat dus teniet.<br />

De toestemming tot doorverkoop wordt onder omstandigheden vermoed, met name wanneer<br />

het om koopwaar gaat, bestemd om door de voorbehoudskoper te worden doorverkocht 981 .<br />

Indien K1 die bevoegdheid heeft gekregen, zal dat omzeggens altijd onder bepaalde bedongen<br />

voorwaarden zijn, zoals:<br />

- enkel verkoop tegen een normale prijs (dus normalerwijze geen inpandgeving);<br />

- allicht onder voorwaarde dat de prijsvordering <strong>van</strong> K1 op K2 door cessie of inpandgeving 982<br />

aan de verkoper toekomt (cessiebeding, Dui. Abtretungsklausel, En. Proceeds clause). Ook<br />

hier spreekt men <strong>van</strong> een "verlengd eigendomsvoorbehoud" (Dui. verlängerter<br />

Eigentumsvorbehalt), namelijk door “verticale” uitbreiding of verlenging in de prijsvordering.<br />

Omdat de inpandgeving of cessie op voorhand wordt overeengekomen spreekt men ook <strong>van</strong><br />

een cessie of inpandgeving bij voorbaat (Dui. Vorausabtretung 983 ). Of de verkoper die<br />

prijsvordering rechtstreeks mag innen bij K2, hangt af <strong>van</strong> wat tussen verkoper en K1 is<br />

overeengekomen (vaak wordt bedongen dat de verkoper maar mag gaan innen bij K2 als K1<br />

in gebreke is, niet eerder). Voor de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de overdracht – juister<br />

inpandgeving – <strong>van</strong> de prijsvordering, zie verder Deel V (schuldvorderingen), hoofdstuk II.<br />

Is er geen cessie of inpandgeving <strong>van</strong> de prijsvordering overeengekomen, dan kan het nog<br />

gebeuren dat K1 bij doorverkoop kennelijk/openlijk voor rekening <strong>van</strong> zijn verkoper optreedt.<br />

Dan is er een vorm <strong>van</strong> middellijke vertegenwoordiging en heeft de verkoper <strong>van</strong> rechtswege<br />

een zekerheidsrecht op de prijsvordering (zie art. 103 FaillW, verder besproken in Deel VI<br />

(schuldvorderingen) hoofdstuk II en VIII). Dit rechtsgevolg wordt ook op een alternatieve<br />

wijze georganiseerd door de goederen niet te verkopen aan de tussenpersoon maar ze in<br />

consignatie te geven met verkoopbevoegdheid (zie de bespreking verder).<br />

Tenslotte kan het eigendomsvoorbehoud nog gehandhaafd worden door zakelijke subrogatie<br />

<strong>van</strong> de verkoper in de prijsvordering <strong>van</strong> K1 op K2. Door die zakelijke subrogatie wordt het<br />

eigendomsvoorbehoud verlengd in de vorm <strong>van</strong> een zekerheidsrecht op de prijsvordering 984 .<br />

981 V. SAGAERT, <strong>Insolventierecht</strong>, Delva-cyclus 2004-2005, p. 10; E. DIRIX, RW 1997-98, 483 nr. 6; Ph.<br />

COLLE & B. VAN DEN BRANDE, "Het eigendomsvoorbehoud verbintenisrechtelijk bekeken en<br />

tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het beding in de verschillende samenloopsituaties", in Tilleman & Foriers, De koop, Die<br />

Keure Brugge 2002, p. 171 nr. 11.<br />

982 Een bijzonder geval <strong>van</strong> inpandgeving is wanneer K1 een wisselbrief trekt op K2 ten gunste <strong>van</strong> de verkoper<br />

(of nadien geëndosseerd aan verkoper) – zie verder in het Deel over zekerheidsrechten op schuldvorderingen.<br />

983 D.i. cessie bij voorbaat, omdat in Duitsland steeds gebruik gemaakt wordt <strong>van</strong> een fiduciaire cessie<br />

(Sicherungsabtretung) veeleer dan een inpandgeving.<br />

984 Bv. Hof Brussel 19 november 2002, TBH 2003, 771 noot V. SAGAERT, “Het “in natura”-vereiste bij<br />

eigendomsvoorbehoud”. Zie verder E. DIRIX, “Eigendomsvoorbehoud”, RW 1997-98,(481), 491-493; F.<br />

T’KINT en W. DERIJCKE, “Dessaissement et situation des créanciers en cas de faillite”, in Le nouveau droit du<br />

concordat judiciaire et de la faillite, 1997, 206, nr. 39. Dezelfde regel vinden we in het Franse recht.<br />

402


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook hier kan de verkoper de prijs maar innen bij K2 als K1 in gebreke is. Ook dit wordt nog<br />

besproken in Deel V (schuldvorderingen, hoofdstuk II en hoofdstuk VI afdeling D).<br />

Aangezien de subrogatie <strong>van</strong> rechtswege intreedt (zij het subsidiair), wordt zij ook niet<br />

gehinderd door een beding in de overeenkomst tussen de subrogerende restitutieschuldenaar<br />

en de schuldenaar <strong>van</strong> de prijsvordering waarbij de cessie daar<strong>van</strong> zou worden verboden 985 .<br />

Bij deze verschillende rechtsfiguren moet wel opgemerkt worden dat de bijzondere voorrang<br />

die de verkoper V geniet boven andere schuldeiser <strong>van</strong> de koper (K1) die mogelijks rechten<br />

hebben verkregen op de prijsvordering (jegens K2) (omdat V’s recht geldt als voorbehouden<br />

en niet als gevestigde zekerheid) enkel geldt tot zekerheid <strong>van</strong> zijn onbetaalde prijsvordering<br />

op K1 en niet tot zekerheid <strong>van</strong> eventuele andere schuldvorderingen op K1. Indien bv. de<br />

voorbehoudsverkoper V met K1 een cessie is overeengekomen <strong>van</strong> diens schuldvorderingen<br />

op derden en dit tot zekerheid <strong>van</strong> alle schulden <strong>van</strong> K1 jegens V, dan heeft alleen de<br />

schuld(vordering) voor de prijs <strong>van</strong> de zaak de bijzondere voorrang als voorbehouden<br />

zekerheid.<br />

NB. Het kan natuurlijk zijn dat op de goederen niet alleen een eigendomsvoorbehoud rust,<br />

maar dat zij door K1 intussen reeds eerder werden overgedragen of bezwaard met een<br />

pandrecht (bv. in het kader <strong>van</strong> een inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak); dan moet nagegaan<br />

worden of K2 ook daartegen beschermd wordt. Zie meer bepaald de bespreking in Hoofdstuk<br />

V).<br />

ii) Beschikkingsonbevoegde koper.<br />

Indien K1 de zaak doorverkoopt, hoewel hij daarvoor geen toestemming heeft gekregen en<br />

daartoe dus niet bevoegd was, dan dient te worden nagegaan of K2 desondanks de eigendom<br />

verkrijgt door de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger (toepassing <strong>van</strong> art. 2279 BW).<br />

Daarvoor gelden twee vereisten:<br />

- aa) dat de goederen in de macht <strong>van</strong> K2 zijn gebracht (“buitenbezitstelling”), en<br />

- bb) dat deze op dat ogenblik te goeder trouw was (toepassing <strong>van</strong> art. 2279 BW, zie hoger<br />

Hoofdstuk I).<br />

Indien K1 de zaak doorverkoopt, hoewel hij daarvoor geen toestemming heeft gekregen en<br />

daartoe dus niet bevoegd was, dan dient te worden nagegaan of K2 desondanks de eigendom<br />

verkrijgt door de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger<br />

Contra, ten onrechte: M. GREGOIRE, “Questions liées à l'invocation d'une clause de réserve de propriété”, in<br />

Mélanges offerts à Pierre <strong>van</strong> Ommeslaghe, Bruylant Brussel 2000,(464) 491, nr. 40; Ph. COLLE & B. VAN<br />

DEN BRANDE, in Tilleman & Foriers, De koop, 183-184 nr. 29; DAVREUX, "Développements récents à<br />

propos de la caluse de réserve de propriété, utilité du privilège du vendeur et position du fournisseur et du<br />

prestataire de services", in Le point sur le droit des sûretés, CUP Luik 2000, p. 290; I. VEROUGSTRAETE,<br />

Manuel de la faillite ..., 1998, nr. 845; A. ZENNER, Dépistage, faillites, concordats, 1998, 471 nr. 645.<br />

985 Dit kan dus eventueel een cessie in de weg staan. In landen waar men deze toepassing <strong>van</strong> de zakelijke<br />

subrogatie niet kent en de cessie <strong>van</strong> de prijsvordering dus frequent voorkomt, rijst dit probleem wel. In<br />

Duitsland wordt dit opgelost door te oordelen dat de verdere koper die bedingt dat de prijsvordering niet<br />

cedeerbaar is, niet te goede trouw is en dus niet beschermd wordt als derde-verkrijger: BGH, NJW 1999, 425; F.<br />

VERSTIJLEN, "De beperkte waarde <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud volgens HR 29 juni 1979", NTBR 2003/1,<br />

13 v.<br />

403


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

(NB. we gaan hier niet in op de verbintenisrechtelijke verhouding tussen verkoper en koper; naast wanprestatie<br />

gaat het normaal ook om misbruik <strong>van</strong> vertrouwen, wat ook een misdrijf is (art. 491 Sw.)).<br />

Ad aa) Zolang de goederen nog in de macht <strong>van</strong> K1 zijn, blijft het eigendomsvoorbehoud dus<br />

bestaan. Na de afgifte aan K2 verliest de verkoper zijn volgrecht indien K2 te goeder trouw<br />

was. Wat precies volstaat voor deze buitenbezitstelling, werd in het algemeen reeds besproken<br />

hoger (bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers in het algemeen) en komt nog nader ter sprake in<br />

Hoofdstuk V bij de bespreking <strong>van</strong> de buitenbezitstelling bij inpandgeving (in het bijzonder<br />

de vraag of een “warrantage-aan-huis” een voldoende buitenbezitstelling inhoudt).<br />

Ad bb) Volgens de letter <strong>van</strong> art. 101 FaillW zou de verkoper ook geen volgrecht hebben<br />

indien K2 te kwader trouw was en reeds in het bezit <strong>van</strong> de zaak 986 . Deze bepaling dient<br />

echter in overeenstemming met art. 2279 BW te worden uitgelegd. Een correcte interpretatie<br />

is dan ook dat er wél volgrecht is bij een K2 te kwader trouw, maar dat men niet snel tot<br />

kwade trouw mag besluiten. K2 mag er in beginsel <strong>van</strong> uitgaan dat K1 bevoegd is om tegen<br />

een normale prijs te verkopen en hoeft dus géén onderzoek te verrichten naar die<br />

bevoegdheid. Zo bv. is de neerlegging <strong>van</strong> een verkoopfactuur ter griffie (techniek die het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de verkoper bewaart bij onroerendmaking) niet rele<strong>van</strong>t voor de goede of<br />

kwade trouw <strong>van</strong> K2 ten aanzien <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud.<br />

Gaat het eigendomsvoorbehoud op de zaak zelf verloren door de bescherming <strong>van</strong> K2, dan<br />

zijn ook in dit geval de hierboven genoemde regels inzake middellijke vertegenwoordiging en<br />

subsidiair zakelijke subrogatie <strong>van</strong> toepassing ten gunste <strong>van</strong> V.<br />

NB. Zelfde opmerking als hierboven bij de beschikkingsbevoegde koper.<br />

e) Goederen waarop de koper andere rechten toekent.<br />

De regels voor doorverkochte goederen gelden mutatis mutandis ook wanneer:<br />

- de koper ze krachtens een ander soort overeenkomst in eigendom overdraagt,<br />

- dan wel er andere zakelijke rechten op toekent, zoals een pandrecht; inbegrepen de impliciet<br />

gevestigde pandrechten zoals het pandrecht (voorrecht) dat aan de verhuurder wordt verschaft<br />

door de zaak binnen te brengen in het gehuurde goed.<br />

Ook daar zal de derde maar verkrijgen indien ofwel de koper daartoe de bevoegdheid heeft<br />

gekregen, ofwel de derden ten aanzien <strong>van</strong> dergelijke bevoegdheid te goeder trouw was én in<br />

het feitelijk bezit is gekomen (of in het daarmee gelijkgesteld quasi-bezit <strong>van</strong> de verhuurder).<br />

Ook de bevoegdheid <strong>van</strong> K1 om de goederen in pand te geven (bv. door warrantage) kan<br />

onder omstandigheden worden aangenomen 987 .<br />

986 In die interpretatie blijft wel de mogelijkheid bestaan dat de opvolgende koper medeplichtig is aan de<br />

wanprestatie <strong>van</strong> de eerste koper.<br />

987 Zie in dit verband Cass. 12 februari 2004, Nr. C.01.0121.N, NISSAN t. BBL en Warrant n.v., RW 2004-2005,<br />

1179 noot M.E. STORME. Het Hof <strong>van</strong> beroep te Antwerpen had op 16 oktober 2000 op basis <strong>van</strong> feitelijke<br />

elementen beslist dat de warranthouder er<strong>van</strong> mocht uitgaan dat de pandgever (een concessionaris die auto’s die<br />

nog onder eigendomsvoorbheoud stonden in warrantage had gegeven) de vrije beschikking had over de<br />

404


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Deze conflicten komen in Hoofdstuk V nog aan bod bij de bespreking <strong>van</strong> de pandrechten.<br />

7° Gevolgen <strong>van</strong> de uitoefening<br />

De voorbehoudseigenaar blijft wel een separatist, dit natuurlijk slechts indien de curator zijn<br />

lossingsrecht niet uitoefent. Zijn revindicatierecht is dus niet opgeschort zoals de<br />

executierechten <strong>van</strong> de meeste bevoorrechte schuldeisers. Bij gerechtelijke reorganisatie zou<br />

het revindicatierecht wel opgeschort zijn.<br />

Theoretisch houdt de uitoefening <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud niet noodzakelijk ontbinding<br />

<strong>van</strong> de titel in 988 , praktisch gesproken wel, minstens bij faillissement (voortbestaan<br />

overeenkomst is zinloos). Zie dan ook de bespreking <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> ontbinding voor het<br />

verbintenisrechtelijk aspect (in punt 1.b. <strong>van</strong> deze Afdeling).<br />

Tegen de revindicatie kan een retentierecht worden ingeroepen voor de kosten tot behoud <strong>van</strong><br />

de zaak, bewaringskosten e.d. (zie verder).<br />

De curator heeft in beginsel recht op terugbetaling <strong>van</strong> het reeds betaalde deel <strong>van</strong> de prijs,<br />

maar beschikt niet over een retentierecht om terugbetaling te bekomen 989 . Er zal wel moeten<br />

worden afgerekend; indien het reeds betaalde bedrag (plus interest) hoger is dan de bij<br />

ontbinding nog verschuldigde bedragen (met name de waardevermindering <strong>van</strong> het<br />

gerevindiceerde goed en de schadevergoeding verschuldigd bovenop ontbinding), dan zal de<br />

revindicant het verschil moeten teruggeven, behoudens schuldvergelijking met andere<br />

schuldvorderingen <strong>van</strong> de revindicant (voor de vraag in welke gevallen schuldvergelijking<br />

kan worden ingeroepen na samenloop, zie Deel V, hoofdstuk VI afdeling E). Maar indien er<br />

nog andere schuldvorderingen zijn dan (het saldo <strong>van</strong>) de prijs, zal de curator allicht zijn<br />

lossingsrecht uitoefenen en daardoor de ontbinding kunnen tegenhouden.<br />

Wanneer evenwel de zaak verkocht wordt "voor wie het behoort", en niet door de revindicant,<br />

ont<strong>van</strong>gt deze laatste ook de verkoopprijs niet en kan hij die ook niet compenseren met ev.<br />

andere schuldvorderingen op de koper.<br />

De voorbehoudseigenaar kan beslag tot terugvordering leggen om de revindicatie veilig te<br />

stellen.<br />

goederen. Het Hof <strong>van</strong> cassatie diende zich wel niet uit te spreken over de vraag of in casu die goede trouw<br />

aanwezig was, omdat het middel er ten onrechte <strong>van</strong> uitging dat de goede trouw op het eigendomsrecht <strong>van</strong> de<br />

pandgever betrekking moest hebben en niet op diens beschikkingsbevoegdheid.<br />

988 Anders in het Duitse recht, waar de zaak enkel mag teruggenomen worden als men ook de overeenkomst<br />

ontbindt (BGB § 449 II).<br />

989 Ook art. 105 FaillW speelt hier niet: die bepaling betreft de stoppage in transitu <strong>van</strong> art. 104 FaillW. In die<br />

zin VEROUGSTRAETE, Manuel (2003) nr. 918; kh. Tongeren 14 februari 2008, RW 2008-2009, 1013; Hof<br />

Luik 15 januari 2009, JLMB 2010, 350.<br />

405


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

e. Conflicten tussen voorbehouden zekerheden en door de verkrijger gevestigde<br />

zekerheden.<br />

Er is een "logische" voorrang <strong>van</strong> de zekerheden <strong>van</strong> de verkoper (door voorbehoud) op alle<br />

zekerheden op dezelfde goederen die eerst door de koper zijn gevestigd, uitgezonderd<br />

eventuele derdenbescherming <strong>van</strong> de schuldeiser <strong>van</strong> zo’n gevestigde zekerheid. Deze<br />

logische voorrang houdt in dat men bij een dergelijk conflict niet moet kijken naar de datum<br />

waarop het concurrerend recht door de koper gevestigd werd.<br />

i) Voorrang <strong>van</strong> de zekerheden voorbehouden door de verkoper<br />

Voorbeeld: verkoop <strong>van</strong> koopwaar aan een koper die reeds eerder zijn handelszaak in pand<br />

heeft gegeven aan zijn bank, waarbij die inpandgeving ook voordien is ingeschreven en dat ze<br />

ook alle voorraden omvat. De verkoper heeft een eigendomsvoorbehoud en een voorrecht <strong>van</strong><br />

de verkoper en heeft aan de koper geen toestemming gegeven om de koopwaar aan een derde<br />

in pand te geven.<br />

Men mag zich in dit voorbeeld niet laten misleiden tot een vergelijking <strong>van</strong> de datum <strong>van</strong> de<br />

verkoop of levering enerzijds en die <strong>van</strong> de inpandgeving handelszaak of inschrijving daar<strong>van</strong><br />

anderzijds Ook wanneer de inschrijving <strong>van</strong> het pandrecht dateert <strong>van</strong> voor de<br />

verkoopovereenkomst, is het recht <strong>van</strong> de verkoper anterieur. De bank kan immers maar<br />

rechten op die zaak afleiden <strong>van</strong> de koper nadat de koper die zaak heeft verkregen, en dit<br />

onder voorbehoud <strong>van</strong> de rechten die op dat ogenblik op de zaak rusten. Nemo dat quod non<br />

habet.<br />

Die logische anterioriteit nu kan wel doorbroken worden indien de derde beschermd wordt als<br />

verkrijger te goeder trouw (gemeen recht, bevestigd door art. 23 HypW). In ons voorbeeld zal<br />

dit niet het geval zijn, tenzij de pandhouder nog te goeder trouw zou zijn op het ogenblik<br />

waarop hij de zaak daadwerkelijk in zijn macht krijgt (de inschrijving <strong>van</strong> een pand op<br />

handelszaak is immers nog geen buitenbezitstelling 990 ). Bij andere soorten inpandgeving kan<br />

dit al eerder voorvallen.<br />

ii) Voorrang <strong>van</strong> de schuldeiser gesubrogeerd in de rechten <strong>van</strong> de verkoper<br />

Aan de andere kant geniet niet enkel de vervreemder zelf <strong>van</strong> die logische voorrang, maar ook<br />

zijn rechtsopvolger in die rechten. Dat kan ook een partij zijn die door persoonlijke subrogatie<br />

in de rechten <strong>van</strong> de vervreemder treedt, zoals bv. een kredietverlener <strong>van</strong> de koper die het<br />

krediet rechtstreeks aan de verkoper betaalt om zo gesubrogeerd te zijn in diens rechten. Dat<br />

geeft die kredietverlener een duidelijk sterkere positie dan een pandrecht op dezelfde<br />

goederen dat hem door de koper zelf zou zijn verleend. De logische anterioriteit geldt ook<br />

wanneer een dergelijk ouder recht op een zaak door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie toekomt<br />

aan een andere schuldeiser dan de verkoper.<br />

990 Verder mag men niet vergeten dat de inpandgeving handelszaak wat de voorraden betreft hoe dan ook<br />

slechts hoogstens de helft <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> die voorraden toekent aan de pandhouder.<br />

406


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zo dadelijk bespreken we een rechtsfiguur die met deze laatste techniek een zekere gelijkenis<br />

vertoont, maar waar de kredietverlener <strong>van</strong> de koper nog een stap verder gaat en de zaak zelf<br />

aankoopt (in plaats <strong>van</strong> de koopprijs te betalen voor rekening <strong>van</strong> zijn kredietnemer): de<br />

financieringshuur of leasing.<br />

NB. De vraag of de verkoper die gesubrogeerd is in de prijsvordering <strong>van</strong> K1 op K2 ook<br />

voorrang heeft op andere schuldeisers <strong>van</strong> K1 aan wie deze schuldvordering reeds op<br />

voorhand in pand zou zijn gegeven, wordt besproken in Deel V (schuldvorderingen,<br />

hoofdstuk VI afdeling D).<br />

iii) Kosten tot behoud<br />

Overeenkomstig de verder besproken regel gaan latere kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak wel<br />

voor op oudere rechten. Behoudskosten gemaakt na de revindicatie vallen daar niet onder.<br />

3. Addendum – niet-contractuele titels <strong>van</strong> eigendomsoverdracht<br />

Tot nog toe zijn we steeds <strong>van</strong> de veronderstelling uitgegaan dat de eigendomsovergang beoogd wordt door een<br />

overeenkomst, en dus behoudens bijzonder beding (zoals eigendomsvoorbehoud) krachtens de suppletieve regel<br />

<strong>van</strong> art. 1138 BW in beginsel overgaat op de wederpartij. Daarnaast zijn er ook verbintenissen tot<br />

eigendomsoverdracht die niet uit een overeenkomst voortvloeien; daarop is art. 1138 BW niet <strong>van</strong> toepassing, en<br />

gaat de eigendom dus maar over krachtens een daartoe strekkende overeenkomst <strong>van</strong> partijen.<br />

407


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

B. Gebruik <strong>van</strong> eigendom als zekerheid bij niet-translatieve overeenkomsten<br />

1. Algemeen<br />

Is de overeenkomst op grond waar<strong>van</strong> de schuldenaar zaken in zijn macht (feitelijk bezit)<br />

heeft, niet translatief (eigendomsoverdragend), dan blijft de persoon voor wie men houdt<br />

gewoon eigenaar. Bv. bewaargeving, bruikleen, huur, enz. De feitelijke bezitter <strong>van</strong> de zaak<br />

bezit de zaak niet voor zichzelf, maar houdt ze voor zijn wederpartij (detentie). Zoals in<br />

Hoofdstuk II Afdeling B. uiteengezet hebben de andere schuldeisers in beginsel géén verhaal<br />

op goederen die hun schuldenaar louter in detentie heeft (als bewaarnemer, ontlener, huurder).<br />

Dit wordt algemeen aanvaard (twijfel is in het verleden enkel gerezen bij de leasing; zie<br />

hieronder punt 4.); art. 101 FaillW bevestigt het terugvorderingsrecht <strong>van</strong> de eigenaar in geval<br />

<strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong> de detentor, zij het dat dit op straffe <strong>van</strong> verval moet worden<br />

uitgeoefend voor de sluiting <strong>van</strong> het proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie 991 . Met verval bedoelt<br />

men: niet-tegenwerpelijkheid aan de boedel 992 . In geval <strong>van</strong> beslag kan de eigenaar verzet<br />

doen tegen het beslag (vgl. hoger Hoofdstuk II).<br />

De meeste niet-translatieve overeenkomsten hebben niet op de eerste plaats een<br />

zekerheidsfunctie. Zo strekken huur, bewaargeving e.d. er niet op de eerste plaats toe om te<br />

verzekeren dat de verhuurder of bewaargever eigenaar blijft <strong>van</strong> goederen terwijl hij een<br />

krediet toekent aan de huurder of bewaarnemer. Maar dergelijke overeenkomsten kunnen ook<br />

een zekerheidsfunctie hebben en worden vaak mede met dat oogmerk gekozen als<br />

vormgeving <strong>van</strong> economische relaties. Het eigendomsrecht is in die gevallen in beginsel<br />

echter niet accessoir aan een verzekerde schuldvordering.<br />

Niettemin kan de eigendom <strong>van</strong> de bewaargever wel e.d. verloren gaan door toepassing <strong>van</strong><br />

eenheids-, specialiteits- en bepaaldheidsbeginsel, d.i. bij natrekking, bij zaaksvorming, en bij<br />

vermenging <strong>van</strong> soortzaken. Vgl. de bespreking hieronder Hoofdstuk IV bij<br />

eigendomsoverdracht tot zekerheid. De belangrijkste toepassingen hebben wel betrekking op<br />

geld en waardepapieren, goederen die evenwel verderop in een afzonderlijk Deel (VI) worden<br />

behandeld.<br />

Ook zal de verhuurder e.d. het moeten afleggen tegen derden die te goeder trouw rechten<br />

hebben verkregen op het goed krachtens de regels <strong>van</strong> derdenbescherming (zie bv. de<br />

bespreking <strong>van</strong> het retentierecht verderop); dit wordt reeds nader besproken hieronder (4.)<br />

voor het voorbeeld <strong>van</strong> de leasing.<br />

991 Art. 101 III FaillW. De rechtsleer gaat er<strong>van</strong> uit dat deze bepaling uit art. 101 FaillW niet alleen geldt voor<br />

eigendomsvoorbehoud s.s. maar ook voor de hier besproken gevallen <strong>van</strong> revindicatie. Zo bv. DIRIX, “De<br />

uitoefening <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud bij faillissement”, RW 1999-2000, 1038-1039; I.<br />

VEROUGSTRAETE, Manuel de la faillite et du concordat, 1998, p. 466 nr. 841; A. ZENNER, Dépistages,<br />

faillites et concordats, 1998, 467. Anders E. VAN CAMP, noot onder kh. Dendermonde 5 oktober 1998,<br />

Ger.Akkoord & Faillissement Actualiteit, 1999, p. (1) 9.<br />

992 DIRIX, Overzicht, TPR 2004 nr. 168 met verwijzingen.<br />

408


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook kan het zijn dat er kosten werden gemaakt tot behoud <strong>van</strong> de zaak, welke in beginsel<br />

voorrang hebben op oudere rechten (zie de bespreking <strong>van</strong> dit voorrecht verder). Kosten die<br />

gemaakt zij na de revindicatie door de eigenaar vallen daar niet onder 993 .<br />

Tenslotte zal de eigenaar ook waakzaam moeten zijn om tijdig zijn rechten uit te oefenen bij<br />

beslag door een andere schuldeiser <strong>van</strong> de detentor of bij het ontstaan <strong>van</strong> een samenloop.<br />

Men leidt uit de overeenkomst wel af dat de detentor een verplichting heeft de eigenaar<br />

onmiddellijk te verwittigen <strong>van</strong> elk beslag (in leasingovereenkomsten wordt dit overigens<br />

standaard bedongen).<br />

2. Bruikleen en gewone huur<br />

Voorbeeld: in de drankensector is het gebruikelijk dat leeggoed eigendom blijft <strong>van</strong> de<br />

producent.<br />

3. Consignatie (bewaargeving) met het oog op verkoop & commissie.<br />

Een belangrijke praktische toepassing is de consignatie met het oog op verkoop. In plaats <strong>van</strong><br />

de goederen te verkopen aan de tussenpersoon, die ze beoogt door te verkopen, worden ze in<br />

consignatie gegeven, met machtiging aan de tussenpersoon om ze door te verkopen voor<br />

rekening <strong>van</strong> zijn principaal. Daarbij zijn er twee mogelijkheden:<br />

- ofwel heeft de tussenpersoon volmacht om ze in naam <strong>van</strong> de principaal te verkopen<br />

(onmiddellijke vertegenwoordiging) en is hij dus geen partij bij de verkoopovereenkomst;<br />

- ofwel is hij gemachtigd om in eigen naam te verkopen, in welk geval hij optreedt als<br />

middellijk vertegenwoordiger (meestal een commissionair).<br />

Bij middellijke vertegenwoordiging treden zoals eerder reeds besproken de volgende<br />

rechtsgevolgen in.<br />

a) wat betreft de eigendom <strong>van</strong> de goederen<br />

Zolang de tussenpersoon de eigendom niet heeft overgedragen, behoudt de principaal het<br />

eigendomsrecht. Bij levering (in juridische zin) door de tussenpersoon gaat de eigendom dan<br />

rechtstreeks over <strong>van</strong> principaal naar wederpartij. Dit geschiedt dan wel krachtens de door de<br />

tussenpersoon gesloten overeenkomst in die zin dat die overeenkomst de titel vormt voor die<br />

overdracht.<br />

NB. Toen eigendomsvoorbehoud in ons recht nog niet tegenwerpelijk was, werd regelmatig<br />

ingeroepen dat de goederen nog niet waren verkocht, maar enkel geconsigneerd. De<br />

rechtspraak aanvaardde dit meestal slechts in die sectoren waar dit daadwerkelijk gebruikelijk<br />

was 994 . Sinds het eigendomsvoorbehoud erkend is, is er geen enkele grond meer voor een<br />

dergelijke beperkte aanvaarding <strong>van</strong> de consignatie. Het blijft een alternatief voor de<br />

993 Zie bv. Hof Brussel 7 juni 2005, RW 2005-2006, 1108, betreffende kosten die een curator had gemaakt voor<br />

de inbewaringgeving <strong>van</strong> leasingvoertuigen die reeds door de eigenaar waren gerevindiceerd.<br />

994 DIRIX & DECORTE, (2006) nr. 587 p. 410, met verw. Rb. Leuven 3 december 1996, RW 1996-97, 1239.<br />

409


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verlenging <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud in de prijsvordering (die hoger A.2.d.6° werd<br />

besproken).<br />

b) wat betreft de verbintenisrechtelijke verhoudingen<br />

Er is geen schuldvordering <strong>van</strong> de wederpartij op de principaal, alleen <strong>van</strong> de tussenpersoon<br />

op de principaal en <strong>van</strong> de wederpartij op de tussenpersoon (tenzij de tussenpersoon zijn<br />

schuldvordering gecedeerd heeft aan de wederpartij).<br />

Er is in beginsel geen schuldvordering <strong>van</strong> de principaal op de wederpartij, maar:<br />

- de tussenpersoon kan die wel aan zijn principaal cederen; en<br />

- de principaal heeft <strong>van</strong> rechtswege toch een zeker recht op die schuldvordering, zoals blijkt<br />

uit art. 103 FaillW: de schuldvordering die de tussenpersoon verkregen heeft uit de verkoop,<br />

komt in geval <strong>van</strong> insolventie toe aan zijn principaal.<br />

Dit laatste houdt in dat de tussenpersoon de prijsvordering op zijn naam verkrijgt, maar voor<br />

rekening <strong>van</strong> zijn opdrachtgever moet uitoefenen. Hij is dus in beginsel gerechtigd de<br />

koopprijs te innen, al heeft hij de plicht de ont<strong>van</strong>gen som min zijn commissie door te betalen<br />

aan de principaal (of eventueel in schuldvergelijking te brengen). Door de inning gaat de<br />

schuldvordering teniet en dus ook het recht <strong>van</strong> de principaal daarop, tenzij wanneer het geld<br />

niet chartaal wordt geïnd maar ont<strong>van</strong>gen wordt op een “kwaliteitsrekening”, in welk geval de<br />

rechten <strong>van</strong> partijen worden voortgezet op de schuldvordering op de rekeningvoerende<br />

(financiële) instelling (bij een kwaliteitsrekening verkrijgt de rekeninghouder op zijn beurt de<br />

schuldvordering op de bank als middellijk vertegenwoordiger). Deze rechtsfiguur wordt<br />

verderop nog besproken.<br />

Aan zakelijke subrogatie komt men normaal niet toe, omdat de schuldvordering reeds op een<br />

andere grond aan de principaal toekomt (en zakelijke subrogatie een subsidiaire rechtsfiguur<br />

is).<br />

4. Leasing of financieringshuur (met koopoptie)<br />

a. Begrip<br />

De leasing is als geheel civielrechtelijk niet gereglementeerd in ons recht, maar combineert<br />

wel gereglementeerde rechtsverhoudingen (verkoop, huur, cessie). De Unidroit Conventie<br />

betreffende internationale leasing (Ottawa 1988) 995 is door België wel ondertekend maar niet<br />

geratificeerd. Er is aansluitend daarbij ook een modelwet leasing <strong>van</strong> Unidroit (2008) 996 .<br />

De overeenkomst <strong>van</strong> leasing wordt gekenmerkt door een driehoeksverhouding tussen de<br />

leverancier (= verkoper), de leasingmaatschappij (= koper-financier) en de leasingnemer (=<br />

gebruiker).<br />

995 Te vinden op http://www.unidroit.org/english/conventions/1988leasing/1988leasing-e.htm.<br />

996 Zie www.unidroit.org/english/workprogramme/study059a/main.htm.<br />

410


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De leasingmaatschappij koopt een bepaald goed (c) volgens de wensen <strong>van</strong> de leasingnemer<br />

(a) bij een leverancier, waarna zij dit goed krachtens een huurovereenkomst (b), dus tegen<br />

betaling <strong>van</strong> een huurprijs ter beschikking stelt <strong>van</strong> de leasingnemer, die dit goed dan op het<br />

einde <strong>van</strong> de huurtermijn kan verwerven tegen een vooraf vastgestelde prijs (d).<br />

(a) Vooraleer de aankoop of de leasing gesloten worden onderhandelt de toekomstige<br />

gebruiker met een leverancier over de aankoop <strong>van</strong> het goed. Dit leidt vaak tot een<br />

voorovereenkomst (koopoptie die kan worden verleend aan een leasingmaatschappij), soms<br />

tot een aankoop onder opschortende voorwaarde <strong>van</strong> financiering waarbij bedongen wordt dat<br />

in geval <strong>van</strong> financiering door leasing de aankoop door de leasingmaatschappij zal gebeuren.<br />

De gebruiker onderhandelt over de kenmerken <strong>van</strong> de zaak en over de garantie die de<br />

verkoper verleent. Dat is <strong>van</strong> belang omdat de leasingovereenkomst bij zuiver financiële<br />

leasing normaal zal bepalen dat de garantie rechtstreeks door de verkoper aan de koper moet<br />

worden verleend en de leasingmaatschappij géén garantie voor de zaak zelf geeft. Bij de zgn.<br />

operationele leasing is er wel bijkomende dienstverlening door de leasingmaatschappij 997 .<br />

(b) Vooraleer de leasingmaatschappij (financier) het goed zelf aankoopt wordt tussen die<br />

financier (lessor) en de huurder (lessee) een leasingovereenkomst gesloten waarbij de lessee<br />

zich verbindt om het goed te huren voor een vaste termijn tegen een huurprijs die over het<br />

geheel genomen overeenstemt met de aankoopprijs en financieringskosten. De leasingtermijn<br />

is meestal de economische gebruiksduur <strong>van</strong> het goed of de afschrijvingstermijn. Bij<br />

operationele leasing komen daar nog de kosten <strong>van</strong> onderhoud en andere dienstverlening bij.<br />

De berekening <strong>van</strong> de huurprijs is vooral fiscaal <strong>van</strong> belang. Indien de restwaarde max. 15 % bedraagt gaat het<br />

om leasing s.s., en is de huurder fiscaal een zgn. economische eigenaar; de facturen zijn afschrijvingen en geen<br />

gewone bedrijfskosten; indien die meer dan 15 % bedraagt of het een operationele leasing is, is het fiscale een<br />

zuivere huur ("renting").<br />

(c) De leasingmaatschappij koopt vervolgens het goed aan en stelt het als verhuurder ter<br />

beschikking <strong>van</strong> de huurder. De leasingmaatschappij is dus de juridische eigenaar <strong>van</strong> de door<br />

de leasingnemer gebruikte goederen. De huurder moet bij ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> de zaak deze keuren;<br />

na die goedkeuring wordt de leverancier betaald en kan de huurder bij zuiver financiële<br />

leasing in beginsel de verhuurder niet meer aanspreken wegens niet-conformiteit (dit wordt zo<br />

bedongen in de leasingovereenkomst).<br />

(d) Die koopoptie op het einde <strong>van</strong> de huurtermijn wordt beschouwd als een aparte<br />

overeenkomst. Is er geen te lichten koopoptie, maar een automatische verkoop bij het einde<br />

<strong>van</strong> de huur (“huurkoop”), dan wordt de overeenkomst gekwalificeerd als een verkoop met<br />

eigendomsvoorbehoud (zie daarvoor hoger). De leasingmaatschappij bedingt vaak <strong>van</strong> de<br />

997 Soms spreekt men ook <strong>van</strong> leasing wanneer niet alleen de uitrusting geleasd wordt, maar ook het personeel<br />

voor gebruik er<strong>van</strong> ter beschikking wordt gesteld door de leasinggever (bv. bij vliegtuigen en andere<br />

transportmiddelen), wat veeleer een aanneming is dan een verhuur. Die leasing noemt men “wet leasing” i.t.t. de<br />

“dry leasing” (die louter financieel dan wel ook operatief kan zijn).<br />

411


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

leverancier een terugkoopverplichting tegen een overeengekomen prijs voor het geval de<br />

huurder de koopoptie niet uitoefent.<br />

NB De sale and lease back komt verderop ter sprake, aangezien het geen door de verhuurder<br />

“voorbehouden” recht betreft, maar een eigendomsrecht dat men <strong>van</strong> de kredietnemer<br />

verkregen heeft.<br />

Enkele data 998 :<br />

Leasing werd in België "ingevoerd" <strong>van</strong>af einde 1961. De activiteiten <strong>van</strong> roerende leasing <strong>van</strong><br />

leasingmaatschappijen werden bestuursrechtelijk gereglementeerd door een KB nr. 55 <strong>van</strong> 10 november 1967.<br />

De totale leasingproductie in België einde 2005: 3.844 miljoen euro,<br />

- waar<strong>van</strong> 644 miljoen euro onroerende leasing en de rest roerend;<br />

- daar<strong>van</strong> is het aandeel operationele leasing in 2004 56, 93 %, in 2005 42,43 %, dat <strong>van</strong> de financiële leasing<br />

43,07 % in 2004 en 57,57 % in 2005.<br />

In de praktijk wordt door leasingmaatschappijen enkel bedrijfsuitrusting (in ruime zin) in leasing gegeven en<br />

wordt de leasingformule niet toegepast bij kredieten aan verbruikers.<br />

b. De leasing als zekerheidsmechanisme<br />

1° Zakenrechtelijk gevolg<br />

Leasing is een niet-translatieve (niet-eigendomsoverdragende) overeenkomst. De persoon<br />

voor wie men houdt, blijft gewoon eigenaar.<br />

Maar toch is er twijfel gerezen, omdat leasing, hoewel ingekleed als huur, economisch gezien<br />

een kredietverlening is. Vanuit dat oogpunt is de leasing een alternatief voor de verkoop op<br />

afbetaling (met eigendomsvoorbehoud), met voor- en nadelen. Nadeel is b.v. dat men de<br />

onderhoudsverplichting <strong>van</strong> de verhuurder moet wegbedingen (wat door de rechtspraak in<br />

beginsel aanvaard wordt 999 ), voordeel is dat men niet onderworpen is aan de beperkingen<br />

inzake ontbinding die we vinden bij de verkoop, en evenmin aan de beperkingen die het<br />

eigendomsvoorbehoud kent (b.v. terugvordering door de lessor op grond <strong>van</strong> een ontbinding<br />

kan niet tegengehouden worden door de curator mits betaling <strong>van</strong> het saldo <strong>van</strong> de prijs).<br />

Vóór de inwerkingtreding <strong>van</strong> de FaillW 1997 werd immers aangenomen dat een beding <strong>van</strong><br />

eigendomsvoorbehoud niet tegenwerpelijk was aan de samenlopende schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

koper, zodat de vraag rees of die niet-tegenwerpelijkheid ook gold voor leasing. Doch ook<br />

toen reeds werd de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> leasing aanvaard 1000 .<br />

De rechtspraak aanvaardt dat het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor bij leasing zakenrechtelijk niet<br />

gelijkgesteld wordt met een louter zekerheidsrecht. Hier gaat het niet meer om een loutere<br />

998 Bron: Belgische leasingvereniging, http://www.blv-abl.be.<br />

999 Cass. 17 juni 1993, Pas. 1993 I 582 = RW 1994-95, 1435 = JT 1993, 732 = TBH 1994, 148 = Recente<br />

Cassatie, 1993, 179-180, n. M.E. STORME " De wijde mantel <strong>van</strong> de huurovereenkomst biedt ook plaats aan<br />

zuivere financieringshuur zonder vrijwaring door de lessor".<br />

1000 Zie onder meer H. BRAECKMANS, “Actuele aspecten <strong>van</strong> financieringscontracten” in<br />

Overeenkomstenrecht 1999-2000 (XXVIste Delva Cyclus), Antwerpen, 2000 (335) 351, nr. 451; L. VAN DEN<br />

HOLE, “De roerende leasing – De positie <strong>van</strong> de lessor bij faillissement”, DAOR 1996/40, 25-52.<br />

412


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zekerheidseigendom, die accessoir zou zijn aan een verzekerde schuldvordering, maar om een<br />

volwaardig eigendomsrecht. Behalve bij sale & leaseback (waarover verder meer) verkrijgt de<br />

lessor het goed niet <strong>van</strong> de kredietnemer, maar <strong>van</strong> een derde-leverancier. Het eigendomsrecht<br />

<strong>van</strong> de lessor is verder ook overdraagbaar (weliswaar zal de verkrijger gebonden zijn door de<br />

leasingovereenkomst, dit op grond <strong>van</strong> de gemeenrechtelijke regels inzake huur) en nietaccessoir<br />

(rechtens is niet het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor afhankelijk <strong>van</strong> zijn<br />

schuldvordering op de huurder, maar omgekeerd zijn schuldvordering afhankelijk <strong>van</strong> zijn<br />

eigendomsrecht op het goed). Het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor is evenmin onderworpen aan<br />

een ontbindende voorwaarde; de huurder beschikt slechts over een aankoopoptie (zonder<br />

terugwerkende kracht). Het goed maakt tenslotte ook als dusdanig deel uit <strong>van</strong> het vermogen<br />

<strong>van</strong> de lessor, en niet enkel de verzilveringwaarde tot beloop <strong>van</strong> de onbetaalde schulden <strong>van</strong><br />

de lessee. De lessor heeft immers louter obligatoire verplichtingen, zijn eigendomsrecht is niet<br />

bezwaard door enig zakelijk recht <strong>van</strong> de huurder. Het gehuurde goed is op het einde <strong>van</strong> de<br />

overeenkomst afgeschreven, en zo het door de huurder toch wordt gekocht op grond <strong>van</strong> de<br />

koopoptie in de leasingovereenkomst, wordt de koop als een afzonderlijke overeenkomst<br />

beschouwd. Al deze kenmerken maken dat het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor een volwaardig<br />

eigendomsrecht is, en niet een “loutere” zekerheidseigendom.<br />

Er bestond één uitzondering op deze erkenning als volwaardig eigendomsrecht onder de oude<br />

Wet op het gerechtelijk akkoord (het revindicatierecht werd wel opgeschort, zie art. 21<br />

WGA). Bij faillissement is er rechtspraak die stelt dat het rechtsmisbruik is <strong>van</strong> de lessor om<br />

een voortzetting <strong>van</strong> de overeenkomst met de curator te weigeren indien hij dit aanbiedt 1001 .<br />

2° Verbintenisrechtelijk<br />

Wel vloeit uit het verbintenissenrecht voort dat de lessor die door de terugvordering een<br />

meerwaarde verkrijgt vergeleken met de normale uitoefening <strong>van</strong> de overeenkomst, verplicht<br />

is die meerwaarde te verrekenen en het saldo terug te betalen 1002 .<br />

c. De leasing als ‘stil’ zekerheidsmechanisme en de derde-verkrijger te goeder<br />

trouw<br />

Het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor vereist geen publiciteit in de vorm <strong>van</strong> een feitelijk bezit<br />

noch inschrijving in een register) 1003 , en is dus in beginsel een “stille” eigendom; wel kan het<br />

1001 Kh. Ieper 29 juni 1998, RW 1999-2000, 21.<br />

1002 Vgl. Cass. 8 november 2002, RW 2003-2004, 1459 n. A. <strong>van</strong> OEVELEN, “Schadebedingen in<br />

leasingovereenkomsten en de zekerheidsfunctie <strong>van</strong> het eigendomsrecht <strong>van</strong> de leasinggever”= DAOR 2002,<br />

249; Hof Gent 9 januari 2006, RW 2007-2008, 1366.; Hof Brussel 23 juni 1998, RW 1999-2000, 367 met noot E.<br />

DIRIX “Het lot <strong>van</strong> de realisatiewaarde bij de beëindiging <strong>van</strong> de leasingovereenkomst”; Hof Gent 1 april 1998,<br />

RW 1999-2000, 365; DIRIX & DECORTE, (2006) nr. 595 p. 414-415. Vgl. Hof Bergen 30 december 1999, JT<br />

2001, 70 met noot BRUYNS en voor het Franse recht Cass.fr. 5 maart 1996, Bull.civ. IV, nr. 72.<br />

1003 Weliswaar zijn leasingmaatschappijen verplicht om op de verhuurde zaak een plaatje aan te brengen met<br />

vermelding dat de zaak eigendom is <strong>van</strong> de leasingmaatschappij (KB <strong>van</strong> 10 november 1967), maar volgens de<br />

rechtspraak heeft het ontbreken daar<strong>van</strong> geen civielrechtelijke sanctie, en kan het enkel leiden tot intrekkking<br />

<strong>van</strong> de erkenning (Cass. 27 november 1981, Arr.Cass. 1981-82, nr. 208 = RW 1981-82, 2141 concl. P.g.<br />

DUMON = BRH 1982, 67 = Pas. 1982 I 434; Hof Antwerpen 30 juni 1980, RW 1980-81, 2071 noot Leo<br />

NEELS).<br />

413


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zijn dat er in concreto enige publiciteit aan is gegeven (in het bijzonder door het aanbrengen<br />

<strong>van</strong> een eigendomsplaatje) zodat de kans dat derden te goeder trouw geacht worden kleiner<br />

wordt 1004 . De enige manier om te achterhalen of er al dan niet een leasingovereenkomst<br />

bestaat, met betrekking tot een bepaald goed, is door ‘onderzoek’ te doen in concreto, bv.<br />

door de aankoopfactuur of te vragen, of nog, bij auto’s bv. de boordpapieren (maar zelfs dat<br />

biedt nog geen sluitende zekerheid; tot voor kort stonden bv. de boordpapieren <strong>van</strong> een auto<br />

op naam <strong>van</strong> de huurder, en niet <strong>van</strong> de eigenaar-leasingmaatschappij).<br />

Aangezien het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor vaak een ‘stille’ eigendom is (met name wanneer<br />

het eigendomsplaatje zijn functie niet vervult), loopt het eigendomsrecht <strong>van</strong> de<br />

leasingmaatschappij (net zoals dat <strong>van</strong> de verkoper onder eigendomsvoorbehoud) gevaar ten<br />

aanzien <strong>van</strong> de aanspraken <strong>van</strong> bepaalde derden. Doordat de leasingnemer in het feitelijk bezit<br />

is <strong>van</strong> het geleasde goed kunnen derden te goeder trouw er eventueel rechten op<br />

verwerven 1005 . Zo is er een risico dat het goed dat hij aan de huurder toevertrouwt in handen<br />

komt <strong>van</strong> een derde-verkrijger te goeder trouw, b.v. door verkoop door de leasingnemer <strong>van</strong><br />

zijn geleasde goederen. Dan ontstaat er een conflict met betrekking tot de eigendom <strong>van</strong> het<br />

goed tussen enerzijds de leasingmaatschappij en anderzijds de derde-verkrijger te goeder<br />

trouw. De derde-verkrijger geniet hierbij zoals hoger besproken bescherming indien hij in het<br />

feitelijk bezit komt <strong>van</strong> de zaak en op dat tijdstip te goeder trouw is; naargelang de<br />

omstandigheden en de aard <strong>van</strong> de goederen zal de derde een onderzoeksplicht hebben en bij<br />

gebreke <strong>van</strong> dat onderzoek niet te goeder trouw worden geacht (bv. bij aankoop <strong>van</strong> een<br />

tweedehandswagen de boorddocumenten en de aankoopfactuur opvragen).<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> dergelijke conflicten zijn in het bijzonder:<br />

1° wanneer de huurder de zaak doorverkoopt aan een derde-verkrijger;<br />

2° wanneer de huurder de zaak in pand geeft d.m.v. een buitenbezitstelling (vuistpand) of<br />

overhandigt aan een derde partij die een schuldvordering verkrijgt voor kosten betreffende de<br />

zaak (zgn. retentierecht);<br />

3° wanneer de huurder de zaak binnenbrengt in een door hem gehuurd onroerend goed, wat<br />

betekent dat de verhuurder <strong>van</strong> het onroerend goed er in beginsel zijn pandrecht (voorrecht<br />

<strong>van</strong> art. 20, 1° HypW) op zou kunnen uitoefenen; weliswaar verkrijgt de verhuurder geen<br />

feitelijk bezit in de normale zin, maar de aanwezigheid in zijn eigendom wordt daarmee<br />

gelijkgesteld (zie de bespreking daar<strong>van</strong> verder onder). Daarom is de huurder <strong>van</strong> de zaak in<br />

beginsel verplicht de verhuurder te verwittigen dat de zaak die hij daar opstelt niet zijn<br />

eigendom is, zodat het eigendomsrecht <strong>van</strong> de lessor ongestoord bewaard blijft (zie nadere<br />

bespreking verder bij de bespreking <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder in Hoofdstuk V);<br />

4° wanneer de huurder een landbouwbedrijf is en op de zaak een landbouwvoorrecht toekent<br />

(zie eveneens Hoofdstuk V).<br />

Ad 4°: Om de voorrang <strong>van</strong> die onroerende verhuurder te goeder trouw tegen te gaan, vinden<br />

we in alle leasingovereenkomsten de standaardclausule terug, dat de leasingnemer verplicht is<br />

1004 Zie bv. Hof Luik 3 juni 1981, TBH 1983, 358 kritische noot M. KRINGS.<br />

1005 ZIE I. SAMOY, “Financieren op eigen risico? Artikel 2279 <strong>van</strong> het Burgerlijk Wetboek en de afgewezen<br />

revindicatievordering <strong>van</strong> een financieringsmaatschappij bij een keten <strong>van</strong> kopers” TBBR 2000, 238; Hof Brussel<br />

25 april 2003, Gaban t. Dierick cs (een vierde-verkrijger had aankoopfacturen <strong>van</strong> zijn verkoper opgevraagd, en<br />

werd te goeder trouw geacht)<br />

414


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de verhuurder <strong>van</strong> het onroerend goed in kennis te stellen <strong>van</strong> alle goederen die men <strong>van</strong> de<br />

leasingmaatschappij least, vooraleer die goederen binnen te brengen in het gehuurd onroerend<br />

goed.<br />

d. De bescherming <strong>van</strong> de huurder bij insolventie <strong>van</strong> de verhuurder<br />

Anders dan de koper onder eigendomsvoorbehoud heeft de huurder geen enkel zakelijk recht<br />

op de zaak, maar enkel een obligatoir recht (huurrecht) en meestal ook een koopoptie bij het<br />

einde <strong>van</strong> de huurtermijn.<br />

Wat is zijn positie dan bij insolventie <strong>van</strong> de verhuurder? Tegenover de verhuurder kan hij<br />

zich beroepen op de exceptio non adimpleti contractus, en weigeren de zaak terug te geven als<br />

de verhuurder zijn verplichtingen niet nakomt. Kan die exceptie ook ingeroepen worden tegen<br />

rechtsopvolgers <strong>van</strong> de verhuurder? In beginsel zijn de verplichtingen <strong>van</strong> de verhuurder<br />

kwalitatief. Bovendien heeft de curator bij faillissement <strong>van</strong> de verhuurder niet het recht om<br />

de huurovereenkomst te verbreken, maar enkel het recht ze niet actief uit te voeren (zie in<br />

Deel IX de bespreking <strong>van</strong> het vereffeningsbewind in het algemeen).<br />

Bij consumentenovereenkomsten speelt ook art. 54 WCK ("§ 1. Wanneer de consument 40 pct. of meer <strong>van</strong> de<br />

prijs bij contante betaling <strong>van</strong> een lichamelijk roerend goed betaald heeft, kan (de kredietgever) slechts eisen het<br />

bezit <strong>van</strong> het goed te bewaren op grond <strong>van</strong> een uitdrukkelijk akkoord tussen de partijen, gesloten na de<br />

totstandkoming <strong>van</strong> de kredietovereenkomst of bij beschikking <strong>van</strong> de rechter.<br />

§ 2. In geen geval mag de terugname <strong>van</strong> het goed leiden tot een ongerechtvaardigde verrijking").<br />

e. Leveraged leasing<br />

De leasingmaatschappij kan op haar beurt financiering zoeken bij een bank of andere financier en de rechten uit<br />

de leasing als zekerheid aanwenden. Men spreekt <strong>van</strong> leveraged leasing. Daarbij worden de huurvorderingen uit<br />

de leasingovereenkomst in pand gegeven (of tot zekerheid gecedeerd; zie voor de mogelijkheden deel V); soms<br />

wordt ook het verhuurde uitrustingsgoed zelf eveneens in pand gegeven aan die financier (in België bv. door<br />

middel <strong>van</strong> een inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak <strong>van</strong> de leasingmaatschappij).<br />

5. Loonfabricage<br />

Het is ook mogelijk dat de goederen door de eigenaar aan de wederpartij worden<br />

toevertrouwd met het oog op bewerking tot een nieuwe zaak voor rekening <strong>van</strong> die eigenaarleverancier<br />

1006 . Men spreekt dan <strong>van</strong> loonfabricage, Eng. Tolling (agreement). Het gaat dan<br />

vaak om de vervaardiging <strong>van</strong> producten uit grondstoffen <strong>van</strong> de opdrachtgever. Contractueel<br />

wordt bepaald dat de producten voor rekening <strong>van</strong> de opdrachtgever vervaardigd worden en<br />

1006 Men mag loonfabricage niet verwarren met “private label” fabricage, al kunnen beiden wel samenvallen.<br />

Van “private label” spreekt men wanneer het product niét gemerkt wordt met het merk <strong>van</strong> de producent, maar<br />

met een merk <strong>van</strong> de distributeur (meestal grootwarenhuizen e.d.m. die “eigen merken” hebben <strong>van</strong> goederen die<br />

ze meestal niet zelf produceren maar ofwel aankopen ofwel in loonfabricage laten produceren. Ook bij<br />

loonfabricage zal zelden het merk <strong>van</strong> de producent gebruikt worden (tenzij de constructie eigenlijk louter een<br />

zekerheidsconstructie is); maar er zijn ook veel producten die door de producent verkocht worden aan<br />

doorverkopers die er hun eigen merk opzetten (store brand in plaats <strong>van</strong> manufacturers brand).<br />

415


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

dus zijn eigendom worden, ook indien dit krachtens de gemeenrechtelijke regels <strong>van</strong> de<br />

zaaksvorming niet het geval zou zijn (deze regels zijn immers enkel dwingend in die zin dat<br />

er bij zaaksvorming een nieuwe zaak is, maar niet dwingend wat betreft de bepaling <strong>van</strong> de<br />

partij die eigenaar wordt <strong>van</strong> die zaak), en dat de fabrikant betaald wordt voor het geleverde<br />

werk (de interne verhouding is dan een bijzondere vorm <strong>van</strong> aannemingsovereenkomst).<br />

In die vorm kan de loonfabricage een vorm <strong>van</strong> krediet zijn, waarbij de opdrachtgever<br />

werkingsmiddelen ter beschikking stelt <strong>van</strong> de opdrachtnemer in de vorm <strong>van</strong> grondstoffen. In<br />

plaats <strong>van</strong> de afgewerkte producten ten dele vooruit te betalen (wat een in beginsel<br />

onverzekerd krediet zou vormen - een vuistpand erop is normaal niet mogelijk, enkel een<br />

inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak zou een zekerheid verschaffen aan de opdrachtgever, maar<br />

die inpandgeving kan enkel aan financiële instellingen gebeuren), wordt er niets<br />

vooruitbetaald maar worden de grondstoffen betaald door de opdrachtgever die ze zelf<br />

aankoopt.<br />

Een overeenkomst <strong>van</strong> loonfabricage kan gecombineerd worden met een machtiging aan de<br />

fabrikant om de goederen tegen commissie te verkopen voor rekening <strong>van</strong> de opdrachtgever.<br />

In dat geval komt de situatie dicht in de buurt <strong>van</strong> een eigendomsvoorbehoud met bedingen<br />

inzake verwerking en doorverkoop (hoger besproken in Afdeling A. 2.d.6°). Het verschil<br />

betreft in beginsel de vraag wie het risico draagt wanneer de bewerker de zaak niet verkocht<br />

krijgt. Bij verkoop aan de fabrikant (met eigendomsvoorbehoud) ligt dat risico in beginsel bij<br />

die fabrikant, bij loonfabricage met verkoopmachtiging in beginsel bij de opdrachtgever <strong>van</strong><br />

de fabrikant. Wanneer de fabrikant het risico niet draagt, rijst de vraag of ondanks de<br />

kwalificatie als loonfabricage niet de regels inzake eigendomsvoorbehoud gelden. In het<br />

Engelse recht heet dit En. Manufacturing clause, in het Duitse recht de Verarbeitungsklausel<br />

of Herstellervereinbarung, d.i. afspraak dat de bewerking geschiedt voor rekening <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser, die leidt tot een <strong>van</strong> de vormen <strong>van</strong> verlängerter Eigentumsvorbehalt, wat in die<br />

landen erkend wordt en tegenwerpelijk is bij samenloop. Aanezien naar belgisch recht niet<br />

zeker is of het eigendomsvoorbehoud door middel <strong>van</strong> een dergelijk beding wel op<br />

tegenwerpelijke wijze kan worden verlengd in de nieuwe zaak, zullen leveranciers <strong>van</strong><br />

onderdelen en grondstoffen de overeenkomst eerder als loonfabricage inkleden.<br />

416


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

IV. Eigendomsoverdracht aan de schuldeiser tot zekerheid<br />

A. Uitgangspunt: geen erkenning <strong>van</strong> de zekerheidseigendom<br />

Kan men aan de schuldeiser niet een sterkere positie kan verschaffen door, in plaats <strong>van</strong> hem<br />

beperkte rechten op de goederen <strong>van</strong> zijn schuldenaar te verlenen, zoals bij de traditionele<br />

zakelijke zekerheidsrechten, eigenaar te maken <strong>van</strong> die goederen, met een beding dat de<br />

eigendom terug wordt overgedragen wanneer de gewaarborgde schuld is nagekomen ? Bij<br />

tegenweprelijkheid daar<strong>van</strong> zou de schuldeiser zich in en buiten samenloop kunnen verhalen<br />

op die goederen met een beroep op zijn eigendomsrecht.<br />

In ons recht erkent men in beginsel deze eigendomsoverdracht tot zekerheid niet, tenzij het<br />

om een volwaardig eigendomsrecht gaat en dus niet om een loutere zekerheidseigendom.<br />

Anders gezegd: ofwel gaat het om een zekerheidsrecht, zoals pand of een ander erkend<br />

zekerheidsrecht (en dat mits aan de vereisten daartoe is voldaan), ofwel om gewone,<br />

volwaardige eigendom. Een tussenfiguur bestaat er goederenrechtelijk niet.<br />

Vergeten we niet dat het pandrecht historisch een stap vooruit was t.a.v. de zekerheidsoverdracht, precies omdat<br />

het een evenwichtiger verdeling <strong>van</strong> rechten over beide partijen inhoudt 1007 . Wanneer het pandrecht te strikt<br />

gereglementeerd wordt, zien we de zekerheidseigendom vaak weer als alternatief opduiken. In sommige landen<br />

heeft men die dan weer afgeschaft door een algemene versoepeling <strong>van</strong> de regels inzake pandrecht (bv. het<br />

nieuwe Nederlandse BW <strong>van</strong> 1992), in de andere gaat de rechtspraak de zekerheidseigendom niet helemaal tot<br />

een pandrecht reduceren, maar toch ook niet als een volle eigendom beschouwen. Zo komt het dat er in sommige<br />

rechtsstelsels wel een dergelijke tussenfiguur bestaat, met name de Duitse en Zwitserse Sicherheitseigentum.<br />

1007 Vgl. F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 303 v.<br />

417


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

B. Als volwaardig erkende eigendomsoverdrachten met zekerheidsfunctie<br />

1. Eigendom <strong>van</strong> soortzaken<br />

Het gebeurt dat de schuldenaar aan zijn schuldeiser een hoeveelheid ver<strong>van</strong>gbare goederen<br />

overhandigt, welke niet afgescheiden blijven <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> die schuldeiser.<br />

Door de vermenging is er een oorspronkelijke verkrijging <strong>van</strong> eigendom, dus met<br />

uitschakeling <strong>van</strong> alle oudere rechten.<br />

In Deel II Hoofdstuk II C.1.a. werd reeds besproken onder welke voorwaarden er dan een<br />

mede-eigendom ontstaat. Waar dat niet het geval is, zal de bezitter de volle eigendom<br />

verkrijgen, met verplichting eenzelfde hoeveelheid terug te geven. Werden de zaken hem tot<br />

zekerheid overhandigd, dan noemt men dit ten onrechte soms een quasi-pand. Evenwel gaat<br />

het om volle eigendom. Vandaar gelden de bijzondere regels inzake inpandgeving hier niet.<br />

Dit laatste werd bevestigd in een arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie <strong>van</strong> 4 april 2003 1008 .<br />

Gevolg <strong>van</strong> deze eigendomsverkrijging is dat de schuldeiser volwaardig eigenaar is. De<br />

goederen maken in geval <strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong> de schuldenaar-overdrager of andere vorm<br />

<strong>van</strong> samenloop <strong>van</strong> diens schuldeisers geen deel uit <strong>van</strong> de boedel. Voor zover er een<br />

verbintenisrechtelijke verplichting tot teruglevering aan de schuldenaar (of verrekening met<br />

diens schuld) bestaat, geldt die slechts onder de overeengekomen modaliteiten (dus in<br />

beginsel slechts nadat de schuld is betaald). Maar hoe dan ook heeft de schuldenaaroverdrager<br />

geen enkel zakelijk recht op die goederen en uitsluitend obligatoire rechten,<br />

namelijk diegene die uit zijn rechtsverhouding bij de eigenaar-kredietverlener <strong>van</strong> de<br />

soortzaken voortvloeien (tenzij natuurlijk er omgekeerd voor de teruggaveverplichting<br />

zekerheid is gesteld).<br />

De belangrijkste toepassingen hebben betrekking op geld en waardepapieren, goederen die<br />

evenwel verderop in een afzonderlijk Deel (VI) worden behandeld.<br />

2. Sale & leaseback.<br />

a. Begrip<br />

De sale and lease back is een specifieke vorm <strong>van</strong> leasing, waarbij de verhuurde goederen<br />

<strong>van</strong> de huurder zelf afkomstig zijn. Zij worden verkocht aan de verhuurder die ze dan in de<br />

vorm <strong>van</strong> huur terug ter beschikking stelt <strong>van</strong> de verkoper. De sale and lease back is een<br />

1008 Cass. 4 april 2003, TBH 2003, 393 = RW 2003-2004, 1689 noot M.E. STORME: “De zakenrechtelijke<br />

kwalificatie en de verbintenisrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> de betaling <strong>van</strong> een geldsom tot zekerheid” =<br />

Bank&Fin.R. 203, 375 noot I. PEETERS "Een verdere stap naar een coherent juridisch kader voor de fiduciaire<br />

eigendom tot zekerheid": ook de opbrengst <strong>van</strong> het geld, als die er is, komt in beginsel toe aan de eigenaar en<br />

niet aan de zekerheidsgever - tenzij er natuurlijk op andere gronden een verbintenis is <strong>van</strong> de eigenaar om die<br />

opbrengst te vergoeden aan de zekerheidsgever. Vgl. ook het arrest na cassatie, Hof Gent 17 januari 2005, RW<br />

2007-2008, 1250.<br />

418


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

kredietvorm: de leasingmaatschappij is eigenlijk een kredietverlener, die een krediet geeft in<br />

de vorm <strong>van</strong> een koopprijs en terugbetaald krijgt in de vorm <strong>van</strong> huurgelden. De huurder is<br />

dus de kredietnemer (schuldenaar) en tegelijk leverancier.<br />

b. Tegenwerpelijkheid bij samenloop<br />

De meerderheid <strong>van</strong> de rechtspraak en de rechtsleer aanvaardt de geldigheid <strong>van</strong> de<br />

eigendomsoverdracht tot zekerheid, én de tegenwerpelijkheid er<strong>van</strong> aan derden, om dezelfde<br />

redenen als bij gewone leasing 1009 . Er wordt aanvaard dat de koper-verhuurder inderdaad een<br />

volwaardige eigenaar is. De goederen maken in geval <strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong> de schuldenaar of<br />

andere vorm <strong>van</strong> samenloop geen deel uit <strong>van</strong> de failliete boedel en de kredietmaatschappij<br />

kan haar goederen gewoon revindiceren.<br />

Zoals bij voorbehouden zekerheden verzekert het eigendomsrecht uitsluitend de<br />

schuldvorderingen uit de leasingovereenkomst 1010 .<br />

In geval <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie worden de rechten <strong>van</strong> de verhuurder wel ingeperkt<br />

oor art. 35 WCO (hoger besproken in hoofdstuk III afdelign A.1.b. in verband met de<br />

ontbinding door de verkoper); schort de huurder de overeenkomst niet op, dan moet hij wel de<br />

tegenprestatie voor het gebruik blijven betalen en is de aanspraak daarop een schuldvordering<br />

“<strong>van</strong> de opschorting” (dus een boedelschuld) (zie art. 36 WCO).<br />

c. Conflicten met oudere rechten<br />

Wel zijn de gevolgen enigszins anders bij conflict met oudere zakelijke rechten <strong>van</strong> andere<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de verkoper-huurder: aangezien de lessor niet in het feitelijk bezit is, wordt<br />

hij niet beschermd indien de verkoper/huurder niet beschikkingsbevoegd was (geen eigenaar<br />

was) 1011 . Komt de lessor later toch in het bezit (bv. door beslag of revindicatie), dan moet de<br />

goede trouw <strong>van</strong> de lessor op dat tijdstip worden gewaardeerd 1012 ; is het een professionele<br />

verkrijger (wat normaal het geval zal zijn), dan wordt een onderzoeksplicht aanvaard 1013 (vgl.<br />

hoger Hoofdstuk III Afdeling A.2.d.6°d bij de derde-verkrijger tegenover<br />

eigendomsvoorbehoud).<br />

1009 Bv. Hof Luik 11 februari 1997, JLMB 1997, 1656 = RRD 1997, 211; Hof Brussel 7 februari 1990, RW<br />

1990-91, 639 noot H. LIBERT; DIRIX & DECORTE (2006) nr. 615 p. 431; I. PEETERS, "Eigendom tot<br />

zekerheid", in Comm. Voorrechten en hypotheken, p. 11 nr. 18; K. VANHOVE, “Bezit en revindicatie bij sale<br />

and lease back”, NjW 2003, 150-155.<br />

Zo ook besliste in (Staats)Nederland HR 19-5-1995, Keereweer t. Sogelease, NJ 1996, 119, uitvoeriger<br />

besproken in BRAHN & REEHUIS, Overdracht, (3) 1997, p. 28 v.<br />

1010 V. SAGAERT, Delva-cyclus 2004-2005, p. 5.<br />

1011 Anders, ten onrechte, Hof Brussel 22 april 2002, NJW 2003, 164 noot VANHOVE “Bezit en revindicatie<br />

bij sale and leaseback”.<br />

1012 De omweg over de leer <strong>van</strong> de derde-medeplichtigheid aan contractbreuk bij het sluiten <strong>van</strong> de sale-andleaseback,<br />

die de rechtspraak soms maakt (bv. kh. Mechelen 18 december 1997, RW 1998-1999, 1091), is dan<br />

ook geheel overbodig: het geschonden recht <strong>van</strong> de oudere gerechtigde is immers een zakelijk recht. Het wordt<br />

slechts ingewikkelder indien het oudere recht een pand op handelszaak was, gezien het beperkte volgrecht <strong>van</strong> de<br />

pandhouder, of een louter voorrecht <strong>van</strong> de verkoper, omdat ook daar het volgrecht betwist is (zie een dergelijke<br />

zaak in Hof Antwerpen 3 mei 1999, RW 1999-2000, 506).<br />

1013 Hof Antwerpen 3 mei 1999, RW 1999-2000, 506.<br />

419


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d. Bescherming <strong>van</strong> de huurder/leasingnemer<br />

De leasingnemer heeft geen zakelijk recht ten aanzien <strong>van</strong> die goederen – tenzij dan diegene<br />

die uit zijn bezit voortvloeien (zie verder de bespreking <strong>van</strong> het retentierecht in Hoofdstuk V).<br />

Hij heeft daarbuiten uitsluitend obligatoire rechten, namelijk diegene die uit zijn<br />

rechtsverhouding bij de eigenaar <strong>van</strong> de soortzaken voortvloeien, uitdrukkelijk (waaronder<br />

meestal ook een koopoptie na afloop <strong>van</strong> de huurtermijn) of impliciet (toerekeningsplicht <strong>van</strong><br />

meerwaarde die voortvloeit uit het verrijkingsverbod, zoals hoger besproken 1014 ).<br />

3. Andere gevallen <strong>van</strong> cessie-retrocessie<br />

De rechtspraak aanvaardt ook de geldigheid <strong>van</strong> een volwaardige eigendomsoverdracht, zelfs<br />

al gaat die gepaard met de verbintenis om de eigendom op een later tijdstip terug over te<br />

dragen, voor zover een volwaardige eigendom wordt overgedragen en geen accessoir zakelijk<br />

recht (dat bv. wegvalt in geval de overdrager een schuld betaalt, zodat de eigendom accessoir<br />

is aan die schuldvordering) 1015 . Het gaat hier dus niet om een eigenlijk zekerheidsrecht, al kan<br />

de overeenkomst wel mede een zekerheidsoogmerk hebben. De verkrijger wordt intussen<br />

volwaardig eigenaar, zij het met een verplichting de zaak op termijn of bij vervulling <strong>van</strong> een<br />

voorwaarde (eveniente conditione) terug over te dragen (men kan dit als een vorm <strong>van</strong><br />

fiduciaire verplichting beschouwen).<br />

De cessie-retrocessie <strong>van</strong> effecten wordt besproken in Deel VI.<br />

1014 Zie met name Cass. 8 november 2002, RW 2003-2004, 1459 noot A. <strong>van</strong> OEVELEN, “Schadebedingen in<br />

leasingovereenkomsten en de zekerheidsfunctie <strong>van</strong> het eigendomsrecht <strong>van</strong> de leasinggever”= DAOR 2002,<br />

249. Zie verder E. DIRIX, “Het lot <strong>van</strong> de realisatiewaarde bij de beëindiging <strong>van</strong> de leasingovereenkomst”,<br />

noot onder Hof Brussel 23 juni 1999, RW 1999-2000, 368 v.<br />

1015 Zie voor een geval <strong>van</strong> koop met terugkoop op een vaste termijn, in casu 6 maanden, Cass. 26 juli 1872,<br />

Pas. 1872 I 452.<br />

420


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

V. Gevestigde pandrechten en gelijkgestelde bijzondere voorrechten<br />

Het belangrijkste zakelijk zekerheidsrecht door vestiging op roerende zaken, is het pandrecht<br />

(Fr. nantissement/gage 1016 , En. pledge, zij het dat de term pledge enkel voor vuistpand wordt<br />

gebruikt, zoniet is het een "charge", Dui. Pfandrecht (en als het een zaak betreft meer<br />

specifiek Sachpfandrecht)).<br />

Het pandrecht ontstaat doordat het gevestigd wordt door een pandgever (Fr. bailleur de gage;<br />

En. pledgor) ten bate <strong>van</strong> de pandhouder (Fr. créancier gagiste, En. pledgee, Dui.<br />

Pfandgläubiger). Soms gaat het om zuiver wettelijke pandrechten (zie hoger nr.).<br />

We bespreken in dit deel enkel het pand op roerende zaken (zie Deel V en VI voor pand op<br />

schuldvorderingen c.q. op effecten).<br />

We kennen in ons recht verschillende vormen <strong>van</strong> pand: vormen <strong>van</strong> vuistpand, <strong>van</strong><br />

registerpand, en enkele stille pandrechten. De benaming die zij dragen is uiteenlopend: soms<br />

wordt het woord pand gebruikt, soms gaat het verstopt onder de naam voorrecht, retentierecht<br />

e.d.m. Wij behandelen al deze rechtsfiguren onder één noemer, omdat de inhoud <strong>van</strong> het recht<br />

in wezen hetzelfde is, en de rang er<strong>van</strong> in beginsel volgens dezelfde regels wordt bepaald. Dat<br />

het om een pand- of hypotheekrecht gaat, blijkt uit het principiële volgrecht dat eraan is<br />

verbonden wanneer de eigendom <strong>van</strong> het onderpand overgaat op een ander dan de pandgever<br />

(telkens onder voorbehoud <strong>van</strong> de bescherming <strong>van</strong> derden te goeder trouw). Daardoor<br />

verschillen deze rechten <strong>van</strong> de andere bijzondere voorrechten op roerende zaken, die in het<br />

volgende hoofdstuk (VI.) worden besproken.<br />

Zoals in vele Europese landen is de wettelijke regeling <strong>van</strong> de pandrechten versnipperd en<br />

onsamenhangend. De reden daarvoor is dat het BW – en zo ook nog de Hypotheekwet <strong>van</strong><br />

1851 - enkel het vuistpand kende en slechts in enkele uitzonderlijke gevallen stille<br />

pandrechten (met name de voorrechten <strong>van</strong> de verhuurder en de hotelhouder), en de wetgever<br />

ook nadien in het licht <strong>van</strong> de economische noodzaak aan pandrechten zonder<br />

buitenbezitstelling weliswaar een reeks <strong>van</strong> dergelijke pandrechten heeft ingevoerd, maar<br />

telkens voor specifieke doeleinden en sectoren <strong>van</strong> de economie (landbouw, handel, enz.).<br />

Zo werd in 1884 het landbouwvoorrecht ingevoerd en in 1919 het pand op de handelszaak en de inpandgeving<br />

<strong>van</strong> schuldvorderingen op factuur door endossement. In 1862 waren reeds enkele bijkomende modaliteiten, voor<br />

het vuistpand op koopwaren ingevoerd door de wet op de warrant (doch dit pand bleef gebaseerd op<br />

buitenbezitstelling). Slechts in sommige landen heeft de wetgever algemeen bruikbare rechtsfiguren ingevoerd<br />

zonder buitenbezitstelling, zoals een vrij algemeen registerpandrecht in het Engelse en Schotse recht (registered<br />

charge) en Amerikaanse recht (security interest) en een stil pandrecht in Staats-Nederland; in sommige andere<br />

heeft de rechtspraak onder het mom <strong>van</strong> eigendomsrecht een “zekerheidseigendom” geschapen die in<br />

werkelijkheid een soort stil pandrecht is (bv. Duitsland 1017 ).<br />

1016 Nantissement is de generieke term, gage verwijst specifiek naar een pand op roerend goed (zie art. 2072<br />

BW).<br />

1017 In Staats-Nederland door de wetgever dan ook ver<strong>van</strong>gen door het stil pandrecht bij de hercodificatie einde<br />

421


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het wetsontwerp roerende zekerheden bevat een regeling die naast het vuistpand ook het<br />

registerpand als algemene figuur invoert (niet beperkt tot pand handelszaak en<br />

landbouwvoorrecht zoals <strong>van</strong>daag het geval is) en tegelijk enkele bijzondere pandrechten<br />

afschaft.<br />

20 e eeuw (Nieuw BW, in werking sinds 1992).<br />

422


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

A. Algemene kenmerken <strong>van</strong> pandrechten<br />

Eerst bespreken we de algemene kenmerken en regels die in beginsel gelden voor alle<br />

pandrechten. Bijzondere en afwijkende regels komen vervolgens voor bijzondere vormen <strong>van</strong><br />

pandrecht aan bod (in afdeling B het vuistpand, C het quasi-stille pandrecht <strong>van</strong> verhuurder en<br />

hotelhouder en in Afdeling C het registerpand).<br />

1. Wijze <strong>van</strong> totstandkoming (« vestiging »)<br />

Het pandrecht komt, als beperkt zakelijk zekerheidsrecht, zoals alle beperkte zakelijke rechten<br />

in beginsel tot stand door "vestiging" <strong>van</strong> dat recht bij (uitdrukkelijke of impliciete)<br />

rechtshandeling. Deze vestiging heet ook de inpandgeving (Fr. nantissement, bij<br />

schuldvorderingen engagement; Dui. Verpfändung).<br />

a. Grondvereisten voor vestiging, parallel aan de vereisten voor overdracht<br />

Op de vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten (waaronder pandrecht) zijn in beginsel de regels inzake<br />

overdracht <strong>van</strong> eigendom <strong>van</strong> dergelijke goederen (nl. roerende zaken) <strong>van</strong> toepassing, met<br />

enkele bijzondere regels die hieronder voor de verschillende soorten pandrecht apart worden<br />

behandeld. Deze grondvereisten, die in beginsel voor alle pandrechten gelden, zijn de<br />

volgende.<br />

1° Overdraagbaarheid.<br />

De zaak moet overdraagbaar zijn (d.i. niet krachtens de wet onoverdraagbaar, art. 2071 II<br />

BW) en in beginsel voor beslag vatbaar. In beginsel zijn alle zaken overdraagbaar en<br />

beslagbaar, met een aantal uitzonderingen (zie hoger Deel II hoofdstuk II afdeling D).<br />

Ook is er geen pandrecht meer, maar alleen eigendom, wanneer een afzonderlijk zakelijk<br />

recht uitgesloten is omdat er vermenging, natrekking enz. is ingetreden.<br />

2° Geldige verbintenis tot pandvestiging<br />

Ons zakenrecht is “causaal”. Dit geldt zowel voor overdracht als voor de vestiging <strong>van</strong><br />

beperkte zakelijke rechten. Er moet een "geldige titel" zijn, d.i. een onderliggende<br />

contractuele of andere verbintenis tot pandvestiging (of minstens een verbintenis om de zaak<br />

die in de macht is <strong>van</strong> de schuldeiser daar als onderpand te laten). Die titel is meestal<br />

afkomstig uit een overeenkomst, soms uit de wet of door de wet geïmpliceerd in een bepaalde<br />

rechtsverhouding (zie met name de verder besproken wettelijke pandrechten en het<br />

retentierecht). De verbintenis tot inpandgeving e.d. kan in beginsel vormvrij worden<br />

aangegaan.<br />

De concrete uitwerking hier<strong>van</strong> kent wel verschillende mogelijkheden, die we zo dadelijk<br />

bespreken in samenhang met de levering.<br />

423


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Naast de geldigheid <strong>van</strong> de titel is ook vereist dat deze niet ontbonden is, een evenmin niettegenwerpelijk<br />

is krachtens de aanvechtingsmogelijkheden voor de schuldeisers (pauliana,<br />

aanvechting <strong>van</strong> handelingen in de verdachte periode). Denken we in het bijzonder aan de<br />

aanvechtbaarheid <strong>van</strong> zekerheden die tijdens de verdachte periode voor faillissement<br />

gevestigd worden voor reeds bestaande schulden (zie hoger).<br />

3° Vestigingshandeling<br />

De vestiging geschiedt door een vestigingshandeling, die levering heet en het akkoord <strong>van</strong><br />

partijen over de totstandkoming <strong>van</strong> het zakelijk recht inhoudt (en niet alleen over de<br />

verbintenis tot vestiging). Waar dit toegestaan is, kan de handeling ook eenzijdig verricht<br />

worden door de pandhouder (maar beslag schept zoals gezegd in ons recht geen pandrecht).<br />

Bij pandrechten op roerende zaken 1018 gelden zoals reeds gezegd (Deel III 1.3.b. en dit deel<br />

hoofdstuk I.A.3) anders dan bij eigendom evenwel bijkomende vereisten. Het loutere akkoord<br />

is in beginsel niet voldoende voor het ontstaan <strong>van</strong> het zakelijk recht. Voor de totstandkoming<br />

<strong>van</strong> het pandrecht zal:<br />

- in beginsel een “buitenbezitstelling” vereist zijn (bezit in feitelijke zin),<br />

- tenzij men bij wijze <strong>van</strong> uitzondering het pand op een andere wijze kan vestigen (zie verder<br />

onder Afdeling C. en D., meer bepaald de vormen <strong>van</strong> registerpand en stil pand)<br />

Aldus geldt het beginsel <strong>van</strong> buitenbezitstelling, Dui. Faustpandprinzip. Het gaat hier dan wel<br />

om een vereiste voor het pandrecht als zakelijk recht, niet voor de geldigheid <strong>van</strong> de<br />

onderliggende overeenkomst tot inpandgeving.<br />

De meeste Europese rechtsstelsels gaan uit <strong>van</strong> het vuistpandbeginsel, doch hebben er belangrijke<br />

uitzonderingen op aangebracht. De meeste roerende zaken hebben immers geen economisch nut indien ze niet<br />

kunnen worden gebruikt, waartoe het bezit door de gebruiker is vereist. In ons recht gaat het om een beperkt<br />

aantal uitzonderingen, die echter een groot deel <strong>van</strong> de economische activiteit bestrijken (zie Afdeling C. en<br />

volgende). In het Franse en Italiaanse recht heeft men een massa uitzonderingsregels met eerder beperkt<br />

toepassingsgebied ingevoerd. In Duitsland heeft met het Faustpandprinzip losgelaten door de<br />

Sicherungsübertragung (zekerheidsoverdracht) zonder buitenbezitstelling algemeen te erkennen, in Nederland<br />

door de stille verpanding op ruime schaal te erkennen. Naar Zwitsers recht wordt de Sicherungsübereignung<br />

zonder buitenbezitstelling op beperktere schaal aanvaard 1019 .<br />

Het akkoord <strong>van</strong> partijen kan krachtens de wet geïmpliceerd zijn in een bepaalde handeling<br />

(zoals in het bijzonder de afgifte <strong>van</strong> de zaak). Evenwel houdt de buitenbezitstelling nadat er<br />

een overeenkomst tot inpandgeving werd gesloten, niet noodzakelijk ook een toestemming tot<br />

inpandgeving in 1020 . Analoog aan art. 1138 BW wordt wel vermoed dat partijen instemmen<br />

met de uitvoering <strong>van</strong> de verbintenis zodra de nadere wettelijke vereisten zijn vervuld.<br />

1018 Pandrechten op schuldvorderingen en waardepapierne komen in de volgende delen ter sprake.<br />

1019 Zie met name de beperkingen in art. 884 III en 717 l ZGB.<br />

1020 Voor een geval waar de instemming met de eigenlijke inpandgeving niet bewezen werd geacht, zie Cass. 7<br />

april 1967, Arr.Cass. 1967, 950 = Pas. 1967 I 926.<br />

424


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Door de vestiging verkrijgt de pandhouder het pandrecht en tevens het juridisch bezit <strong>van</strong> de<br />

zaak ten titel <strong>van</strong> pand (maar niet het juridisch bezit <strong>van</strong> de zaak zelf ten titel <strong>van</strong> eigenaar).<br />

4° Bestaan <strong>van</strong> de zaak<br />

Indien het goed nog niet bestaat (toekomstige goederen), kan het pandrecht maar ontstaan op<br />

het ogenblik waarop het goed ontstaat, ook al kan de vestigingshandeling (levering) in vele<br />

gevallen vroeger geschieden.<br />

5° Beschikkingsbevoegdheid of derdenbescherming<br />

De pandgever moet beschikkingsbevoegd zijn, meer bepaald bevoegd om de zaak in pand te<br />

geven (bevoegdheid die in beginsel bij de eigenaar berust; zie evenwel de nuances bij de<br />

algemene bespreking <strong>van</strong> de beschikkingsbevoegdheid in deel II hoofdstuk II afdeling B.4).<br />

Nochtans wordt de derde-verkrijger te goeder trouw die aan bepaalde vereisten voldoet,<br />

beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid. (art. 2279 BW). Dit geldt ook voor de<br />

verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht 1021 . In het algemeen komt deze bescherming enkel toe aan de<br />

bezitter, maar er zijn ook afwijkende regels. De derdenbescherming wordt hieronder dan ook<br />

afzonderlijk besproken per categorie <strong>van</strong> pandrechten. Ook de maatstaf <strong>van</strong> de goede trouw<br />

(met name wanneer er een onderzoeksplicht is) wordt verder besproken.<br />

Zoals bij de verkrijging <strong>van</strong> roerende zaken in eigendom (zie Hoofdstuk I Afdeling B) betreft<br />

ook hier de goede trouw niet zozeer de overtuiging dat de pandgever eigenaar is, maar dat de<br />

pandgever bevoegd is de zaak in pand te geven. Ook op dit punt zijn er enkele nuances die bij<br />

de verschillende vormen <strong>van</strong> pandrecht worden besproken).<br />

b. Verschillende mogelijke constellaties <strong>van</strong> titel en levering<br />

1° Een eerste mogelijkheid is dat er tegelijkertijd een overeenkomst tot inpandgeving wordt<br />

gesloten én het pandrecht ook wordt gevestigd. Titel en levering vinden op hetzelfde tijdstip<br />

plaats. Dat is dan ook de datum waarop het pandrecht rang inneemt. Hoe dit kan gebeuren,<br />

hangt er<strong>van</strong> af in welke vorm de inpandgeving kan geschieden; kan zij niet geschieden zonder<br />

buitenbezitstelling, dan veronderstelt deze samenval dus dat er tegelijkertijd een<br />

verbintenisrechtelijke overeenkomst wordt gesloten en een buitenbezitstelling gerealiseerd.<br />

Kan de inpandgeving consensueel gebeuren, dan zal omgekeerd vermoed worden dat de<br />

overeenkomst (titel) ook op hetzelfde ogenblik wordt uitgevoerd.<br />

2° Een tweede mogelijkheid is dat er bij overeenkomst of eenzijdige belofte een verbintenis<br />

tot pandvestiging wordt aangegaan, ook zonder dat er dadelijk een pandrecht wordt gevestigd,<br />

omdat dit laatste een bijzondere vorm (bv. buitenbezitstelling, d.i. pand daadwerkelijk in de<br />

macht <strong>van</strong> de pandhouder brengen) vereist die pas later wordt vervuld.<br />

1021 Uitdrukkelijk in die zin onder meer Hof Brussel 30 april 2001, RW 2002-2003, 626 (in casu inpandgeving<br />

<strong>van</strong> effecten (kasbons)).<br />

425


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Door een misverstand over het zogenaamd “zakelijk” karakter <strong>van</strong> de pandovereenkomst 1022<br />

beschouwt de traditionele rechtsleer een dergelijke overeenkomst niet als een<br />

pandovereenkomst, maar als een pandbelofte, ook al is het wel degelijk een overeenkomst tot<br />

inpandgeving. Het misverstand is het volgende:<br />

a. voor de vestiging <strong>van</strong> het pandrecht als zakelijk recht is er in beginsel een<br />

buitenbezitstelling nodig (zie onder Afdeling C en v. evenwel een reeks uitzonderingen);<br />

b. evenwel is algemeen aanvaard dat een (consensuele) overeenkomst om een goed in pand te<br />

geven op zichzelf verbindend is;<br />

c. daaruit leidt men af dat de overeenkomst waarbij de vestiging <strong>van</strong> een pandrecht wordt<br />

overeengekomen geen pandovereenkomst zou zijn, maar een “pandbelofte”.<br />

Indien men met pandovereenkomst de zakenrechtelijke rechtshandeling bedoeld, is dit juist<br />

(de correcte term is eigenlijk inpandgeving), maar indien men met pandovereenkomst een<br />

verbintenisrechtelijke overeenkomst bedoelt, is dit fout. De zgn. pandbelofte is namelijk géén<br />

belofte om later een tweede verbintenisrechtelijke overeenkomst te sluiten, maar is zelf de<br />

titel voor de (latere) pandvestiging 1023 . Ze kan overigens ook gepaard gaan met een<br />

(onherroepelijke) volmacht tot inpandgeving gegeven aan de schuldeiser.<br />

NB. Het kan ook zijn dat de zaken reeds in het bezit zijn <strong>van</strong> de pandhouder of een derde die<br />

ze voor hem houdt, maar dat het niveau <strong>van</strong> inpandgeving pas nadien wordt bepaald en kan<br />

veranderen (een voorbeeld wordt verder besproken bij vuistpandrechten).<br />

3° Een derde mogelijkheid is dat de buitenbezitstelling <strong>van</strong> rechtswege geacht wordt ook een<br />

inpandgeving in te houden, krachtens een uitdrukkelijke wettelijke bepaling (bv. voorrecht<br />

commissionair, voorrecht vervoerder) dan wel krachtens jurisprudentiële traditie (het zgn.<br />

retentierecht bij debitum cum re iunctum). De verbintenis om het goed in pand te geven - of<br />

juister allicht het <strong>van</strong> rechtswege ontstane pandrecht (voorrecht, retentierecht) te erkennen - is<br />

hier meestal niet uitdrukkelijk aangegaan, maar wordt door het recht geïmpliceerd in dat soort<br />

rechtsverhouding (stilzwijgende verbintenis). Het pandrecht wordt geacht op dat tijdstip te<br />

zijn ontstaan en rang in te nemen.<br />

4° Een vierde mogelijkheid is dat een andere vorm dan de buitenbezitstelling geacht wordt -<br />

<strong>van</strong> rechtswege - ook een inpandgeving in te houden. Dit vinden we bij het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verhuurder en dat <strong>van</strong> de hotelhouder, die in Afdeling C. worden besproken.<br />

2. Onderliggende verbintenisrechtelijke overeenkomst en obligatoire rechtsverhouding<br />

1022 Met “zakelijke overeenkomst” bedoelt men dan een overeenkomst die verbintenisrechtelijk slechts tot<br />

stand komt – d.i. die slechts verbindend is - door de overhandiging <strong>van</strong> een zaak, zoals bv. de schenking bij<br />

handgift (en traditioneel, doch ten onrechte, ook de overeenkomsten <strong>van</strong> bewaargeving, lening en inpandgeving).<br />

De term is verwarrend omdat daarnaast “zakelijke overeenkomst” ook wordt gebruikt in de zin <strong>van</strong><br />

zakenrechtelijke overeenkomst, d.i. de overeenkomst waarbij de verbintenis tot geven wordt uitgevoerd en dus<br />

het goed wordt overgedragen of het zakelijk recht gevestigd.<br />

1023 Deze stelling <strong>van</strong> ons is alvast niet in strijd met Cass. 7 april 1967, Arr.Cass. 1967, 950 = Pas. 1967 I 926.<br />

426


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit werd voor overeenkomsten tot zakelijke zekerheden in het algemeen reeds besproken in<br />

Deel III, Hoofdstuk III en IV. Hier vermelden we slechts enkele meer specifieke regels voor<br />

de pandovereenkomst.<br />

a. Verplichting tot vestiging <strong>van</strong> het pand<br />

Hierboven werden reeds de verschillende mogelijke constellaties besproken in verband met de<br />

onderliggende overeenkomst en de daarop gegronde pandvestiging.<br />

Behalve de vestigingsverplichting vloeien uit de onderliggende overeenkomst ook nog andere<br />

verplichtingen voort. Meestal maakt de overeenkomst deel uit <strong>van</strong> een kredietovereenkomst<br />

en staat tegenover de verplichting <strong>van</strong> de pandgever een verplichting <strong>van</strong> de pandhouder om<br />

het krediet te verschaffen of te verlengen.<br />

b. Zorgplichten<br />

Verdere verplichtingen hangen ook af <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> het pandrecht. De partij in wiens macht<br />

de verpande goederen zijn, heeft jegens de andere in beginsel de verplichtingen <strong>van</strong> een<br />

bewaarnemer (tenzij het goed in de macht is <strong>van</strong> een derde over wie partijen overeengekomen<br />

zijn, zie hieronder). Dit houdt een zorgplicht in als een goed huisvader, maar geen<br />

verplichting het pandgoed te laten opbrengen 1024 .<br />

c. Beperkingen<br />

Verder kunnen er verbintenisrechtelijke beperkingen zijn aan de uitoefening <strong>van</strong> het<br />

retentierecht <strong>van</strong> de pandhouder (zowel bij conventioneel pand als bij het zgn. zelfstandige<br />

retentierecht, zie verder). Met name zal de uitoefening er<strong>van</strong>:<br />

- niet meer kunnen nadat men afstand heeft gedaan;<br />

- niet mogen indien men akkoord is gegaan om eerst te presteren (voorafgaande<br />

nakomingsplicht, vgl. bij het retentierecht <strong>van</strong> de verkoper);<br />

- strijdig kunnen worden geacht met de goede trouw c.q. rechtsmisbruik kunnen vormen in<br />

geval <strong>van</strong> kennelijke onevenredigheid, in het bijzonder wanneer de schuldeiser een<br />

ver<strong>van</strong>gende zekerheid aanbiedt, die een voldoende dekking vormt voor de schuld 1025 .<br />

3. (Goederenrechtelijke) rechtsgevolgen <strong>van</strong> pandrechten<br />

We bespreken hier de rechtsgevolgen die gelden voor alle pandrechten; daarnaast hebben<br />

bepaalde soorten pandrechten nog andere rechtsgevolgen (bv. een retentierecht in geval <strong>van</strong><br />

vuistpand, zie verder Afdeling B.).<br />

1024 Zie Cass. 11 mei 2000, Arr. 287, in Deel VI. besproken aangezien het om geld ging.<br />

1025 Zie bv. voor een disproportioneel uitoefenen <strong>van</strong> een retentierecht kh. Antwerpen 29 december 2009, RW<br />

2009-10, 1401 en in de beroepsprocedure Hof Antwerpen 6 juni 2011, RW 2011-<strong>2012</strong>, 747 n. J. DE<br />

WEGGHELEIRE, “Rechtsmisbruik bij de aanwending <strong>van</strong> het (conventioneel) retentierecht in het raam <strong>van</strong> de<br />

Wet Continuïteit Ondernemingen”.<br />

427


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. Zakelijk recht<br />

Het pandrecht is als zakelijk zekerheidsrecht een recht op de waarde (opbrengst) <strong>van</strong> het goed.<br />

Anders dan sommige voorrechten gaat het pandrecht echter niet teniet wanneer de zaak het<br />

vermogen <strong>van</strong> de pandgever verlaat, het pandrecht is een volwaardig zakelijk recht (zij het dat<br />

het vuistpand wel kan verloren gaan wanneer men het “bezit” verliest).<br />

b. Accessoir zekerheidsrecht<br />

Het pandrecht is accessoir, dus altijd tot zekerheid <strong>van</strong> één of meer schulden en reikt niet<br />

verder dan tot zekerheid <strong>van</strong> die schulden - zie wat het beginsel betreft de bespreking in Deel<br />

III (o.a. wat betreft de mogelijkheid <strong>van</strong> een inpandgeving tot zekerheid <strong>van</strong> alle<br />

schulden) 1026 .<br />

Welke schulden precies door een pandrecht verzekerd worden, wordt voor de verschillende<br />

soorten pandrecht uitgewerkt. Gaat het om een conventionele inpandgeving voor alle<br />

schulden (omnibus-pand), dan gelden mut.mut. de regels besproken bij de borgtocht voor alle<br />

sommen. In Deel I (zie ook Deel III Afdeling C.2.).<br />

Het recht reikt ook niet verder dan tot zekerheid <strong>van</strong> die schulden – <strong>van</strong>daar is er ook hier<br />

<strong>van</strong>zelfsprekend het lossingsrecht <strong>van</strong> de pandgever c.q. - bij samenloop - <strong>van</strong> de<br />

bewindvoerder, bv. de faillissementscurator (lossingsrecht in art. 88 FaillW, recht op het<br />

saldo in art. 89 I FaillW). Zie ook art. 33bis WCK, reeds besproken bij<br />

eigendomsvoorbehoud.<br />

Ook dient het pand te worden vrijgegeven indien men in ruil ervoor een andere zekerheid<br />

verkrijgt die minstens dezelfde zekerheid biedt.<br />

In beginsel gaat het pandrecht ook als accessorium mee over met de ermee verzekerde<br />

schuldvordering 1027 .<br />

c. Retentierecht of vergelijkbare rechten<br />

Bij vuistpandrechten heeft de pandhouder een retentierecht (zie de bespreking bij<br />

vuistpandrechten in Afdeling B.); volgrecht bestaat er enkel bij onvrijwillige<br />

1026 Wanneer het pandrecht door een derde wordt verleend, en het dus om een zakelijke borg gaat, dan is het<br />

pandrecht zekerheid accessoir aan de schuld <strong>van</strong> die zakelijke borg, die op zijn beurt accessoir is aan de<br />

hoofdschuld. Dat betekent wel dat het pandrecht ook vervalt wanneer de borgverbintenis <strong>van</strong> de pandgever<br />

vervalt (vgl. de bespreking bij het hypotheekrecht).<br />

1027 Bij vuistpand op lichamelijke goederen wordt wel betwist dat dit zonder toestemming <strong>van</strong> de pandgever<br />

zou kunnen gebeuren, omdat de pandhouder een bewaarplicht heeft. Doch dit betekent alleen dat de pandhouder<br />

jegens de pandgever aansprakelijk blijft voor de bewaring <strong>van</strong> het pand, niet dat hij die bewaring niet mag<br />

uitbesteden aan de overnemer <strong>van</strong> de schuldvordering; ook kunnen overdrager en overnemer overeenkomen dat<br />

de overdrager het pand zal blijven houden voor de overnemer. Dit alles verandert immers niets aan de<br />

“buitenbezitstelling” <strong>van</strong> de pandgever.<br />

428


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

buitenbezitstelling, behoudens beperkte reclamerechten zoals voor de vervoerder. Bij andere<br />

pandrechten (registerpandrechten, pandrecht verhuurder) geldt dat retentierecht uit de aard<br />

<strong>van</strong> de zaak niet, maar beschikt de pandhouder over een beperkt volgrecht. De nadere regels<br />

worden voor de verschillende pandrechten apart besproken.<br />

d. Bijzonder voorrecht en afzonderingsrecht<br />

Het pand verleent aan de verzekerde schuldvordering een bijzonder voorrecht (art. 2073 BW<br />

en art. 20, 3° HypW), dus een recht op afzonderlijke voldoening. Bij sommige vormen <strong>van</strong><br />

pandrecht is het gelden <strong>van</strong> een voorrecht wel betwist (zie infra Afdeling B. bij het zgn.<br />

retentierecht).<br />

Zoals in Deel II hoofdstuk VI reeds besproken, zal de pandhouder voorrang moeten laten aan<br />

de specifieke kosten gemaakt voor de realisatie <strong>van</strong> het pandgoed (daar werd dit verwoord als<br />

een vorm <strong>van</strong> boedelschulden <strong>van</strong> de mini-boedel die gevormd wordt door dat onderpand).<br />

Ook de kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak hebben voorrang (zie de bespreking verder in<br />

Hoofdstuk VI).<br />

Een toepassing vinden we in art. 17 <strong>van</strong> de Warrantwet volgens de welke voorrang hebben op de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de pandhouder en dus <strong>van</strong> de opbrengst voorafgenomen worden: “1° de op de koopwaar<br />

verschuldigde douanerechten en accijnzen; 2° de vracht, overeenkomstig artikel 125 <strong>van</strong> boek II WvK, de kosten<br />

<strong>van</strong> verkoop, de pakhuishuur en de verschotten voor het behoud <strong>van</strong> de koopwaar”.<br />

e. Afscheidingsrecht (separatist); regels inzake executie<br />

Het pandrecht geeft ook méér dan een voorrecht, aangezien de pandhouder in beginsel<br />

separatist is (dit geldt in beginsel voor alle soorten pandrecht), dus een “afscheidingsrecht” of<br />

individueel executierecht heeft bij samenloop.<br />

1° Procedure inzake pandverzilvering<br />

a) Procedure om tot realisatie te kunnen overgaan.<br />

i) Wettelijk geregelde procedures<br />

Er is een bijzondere procedure voor pandverzilvering (Fr. réalisation du gage; Dui.<br />

Pfandverwertung). Normaal geschiedt die pandverzilvering aan de hand <strong>van</strong> een<br />

machtigingsprocedure voor de rechter. Deze procedure verschilt naargelang we te maken<br />

hebben met een pand voor een burgerlijke schuld (burgerlijk pand) dan wel voor een<br />

handelsschuld (handelspand) (criterium voor het onderscheid is de aard <strong>van</strong> de gewaarborgde<br />

schuld). De pandhouder moet geen aparte uitvoerbare titel hebben betreffende zijn<br />

schuldvordering (andere dan de machtiging waar die vereist is).<br />

Voor het burgerlijk pand (zie art. 2078 BW) is er geen bijzondere procedure, en moet<br />

dus de gewone procedure worden gevolgd, dan wel een procedure in kort geding in geval <strong>van</strong><br />

429


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

urgentie. Men kan ook de procedure <strong>van</strong> beslag op roerend goed gebruiken, en daarbij<br />

rechtstreeks aan de beslagrechter machtiging vragen om tot (openbare) verkoop over te gaan.<br />

In alle gevallen behoudt de schuldenaar de mogelijkheid om respijttermijnen voor de schuld te<br />

vragen (toepassing <strong>van</strong> art. 1244 BW).<br />

Voor het handelspand (tot zekerheid <strong>van</strong> handelsverbintenissen) is er een versnelde<br />

procedure in art. 4 tot 8 en 10 <strong>van</strong> de Handelspandwet (krachtens art. 12 Wet inpandgeving<br />

handelszaak ook <strong>van</strong> toepassing bij de verzilvering <strong>van</strong> een in pand gegeven handelszaak).<br />

Het betreft een vorm <strong>van</strong> kort geding op tegensprekelijk verzoekschrift 1028 . Men gaat er<strong>van</strong><br />

uit dat de pandverzilvering niet kan worden tegengehouden door het vragen <strong>van</strong><br />

respijttermijnen krachtens art. 1244 BW 1029<br />

Verder zijn er nog een aantal bijzondere procedureregels voor bv. het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

commissionair 1030 , het landbouwvoorrecht, het pandrecht op achtergelaten voorwerpen.<br />

Daarnaast is er een wettelijke vrijstelling <strong>van</strong> rechterlijke machtiging in een aantal<br />

andere gevallen, die evenwel betrekking hebben op schuldvorderingen of waardepapieren en<br />

daarom verder behandeld worden bij de bespreking <strong>van</strong> dat soort goederen (Deel V en VI).<br />

Bij een pand zonder buitenbezitstelling zal het pand eerst in beslag moeten worden genomen<br />

vooraleer het kan worden verzilverd; deze regels worden verderop besproken bij die<br />

pandrechten (Afdelign C en D). Bij een vuistpand is er géén beslag nodig, en dus evenmin de<br />

betekening <strong>van</strong> een bevel voorafgaand aan beslag (dat bij uitvoerend beslag vereist is door art.<br />

1499 GerW).<br />

De schuldeiser mag aan de rechter ook vragen dat het pand hem zou worden toegewezen in<br />

plaats <strong>van</strong> te worden verkocht, althans in burgerlijke zaken (art. 2078 BW); bij meerwaarde is<br />

er wel een opleg verschuldigd.<br />

ii) Dwingend karakter<br />

Deze regels zijn <strong>van</strong> dwingend recht ten gunste <strong>van</strong> de pandgever (art. 2078 II BW en art. 10<br />

Handelspandwet). D.w.z. dat er slechts <strong>van</strong> kan worden afgeweken door een overeenkomst<br />

met de pandgever die gesloten wordt na het opeisbaar worden <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuldvordering 1031 (ten onrechte stelt men dus soms dat de regel <strong>van</strong> openbare orde is).<br />

Relatief nietig is zowel het beding <strong>van</strong> toe-eigening als een beding <strong>van</strong> verkoop zonder<br />

eerbiediging <strong>van</strong> de wettelijke voorgeschreven procedure 1032 . Bij miskenning bestaat de<br />

1028 Voor nadere bespreking, zie de wettekst en verder o.m. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 104; F. 't<br />

KINT, Sûretés (2004) nr. 292.<br />

1029 Hof Antwerpen 2 augustus 1994, RW 1995-96, 205; Hof Antwerpen 28 juni 1999, RW 1999-2000, 852.<br />

1030 Art. 15 Handelspandwet, zoals gewijzigd door art. 2 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 21 oktober 1997: “Wanneer de<br />

koopwaren voor rekening <strong>van</strong> de opdrachtgever verkocht en geleverd zijn, verhaalt de commissionair het bedrag<br />

<strong>van</strong> zijn schuldvordering op de opbrengst <strong>van</strong> de verkoop, bij voorrang boven de schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

opdrachtgever”.<br />

1031 DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 479 p. 323 (die het commissoire beding geldig acht, ondanks zijn stelling<br />

dat art. 2078 BW de openbare orde raakt); F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 294; Zie Hof Luik 13 februari 2001,<br />

JLMB 2003, 947 n. Ch.-Gh. WINANDY.<br />

Vgl. In het Franse recht art. 2348 Cc, dat het mogelijk maakt om dergelijke bedingen in het originele contract op<br />

te nemen en toestaat dat het goed dan toekomt aan de pandhouder, aan schatting <strong>van</strong> de warde<br />

1032 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 294; Zie bv. Hof Luik 13 februari 2001, JLMB 2003, 947 n. Ch.-G.<br />

430


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

sanctie in aansprakelijkheid jegens de pandgever of eventuele andere benadeelde schuldeisers,<br />

niet in een verbeuren <strong>van</strong> het pandrecht 1033 .<br />

b) Verdere afwikkeling<br />

De pandverzilveraar (als die er niet is de pandhouder) is rekenschap verschuldigd aan de<br />

pandgever, d.w.z. informatie over de wijze <strong>van</strong> verkoop en de opbrengst 1034 .<br />

De pandverzilveraar moet zoals bij uitvoerend beslag rekening houden met de ingeschreven<br />

schuldeisers (indien het pand ook onroerende goederen door bestemming betreft of indien er<br />

nog een inschrijving <strong>van</strong> een pand op handelszaak of landbouwvoorrecht is), de<br />

genotificeerde 1035 fiscale en parafiscale schulden, de onbetaalde verkoper en de schuldeisers<br />

die eveneens beslag hebben gelegd of verzet doen, en zonodig een rangschikking (evenredige<br />

verdeling) opmaken. Het saldo komt te aan de (voormalige) eigenaar <strong>van</strong> het gerealiseerde<br />

actief.<br />

2° Gevolgen <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie<br />

Bij gerechtelijke reorganisatie is het executierecht <strong>van</strong> de pandhouder op roerende zaken<br />

opgeschort (art. 30 en 31 WCO); het retentierecht blijft gelden.<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> beslag door een andere schuldeiser<br />

Dat een zaak in pand is gegeven belet niet dat het ook door andere schuldeisers in beslag kan<br />

worden genomen en dat deze het in beginsel ook kunnen laten verkopen, waarbij de voorrang<br />

<strong>van</strong> de pandhouder natuurlijk wel behouden blijft 1036 .<br />

Bij roerend beslag zowel als bij overdracht onder gerechtelijk gezag behoudt de pandhouder<br />

zijn retentierecht zolang de zaak niet verkocht wordt 1037 . Het retentierecht <strong>van</strong> de pandhouder<br />

verhindert dus niet dat andere schuldeisers beslag op de zaak leggen en ze doen verlopen en<br />

de pandhouder de zaak dus moet lossen in het kader <strong>van</strong> de realisatieprocedure; de<br />

pandhouder behoudt daarbij natuurlijk wel zijn voorrecht 1038 .<br />

WINANDY.<br />

1033 Hof Brussel 5 april 1973, RPS 1973, 150 n. G. HORSMANS; VAN RYN & HEENEN, Principes IV nr.<br />

2580, 3° p. 162; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 102; F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 292 en 294; contra<br />

Hof Brussel 19 mei 1953, BRH 1955, 160; Hof Luik 10 december 1970, JL 1970-71, 209.<br />

1034 DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 103; Kh. Oudenaarde, 7 juli 1998, RW 1999-2000, 208 (verkoop <strong>van</strong><br />

een effectenportefeuille).<br />

1035 Niet de notificatie <strong>van</strong> art. 158 Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart <strong>2012</strong>, die immers geen derdenbeslag<br />

inhoudt.<br />

1036 Bv. Hof Gent 29 september 1987, RW 1991-92, 955.<br />

1037 M. GREGOIRE, “L’opposabilité du droit de rétention bénéficiant au créancier gagiste”, TBH <strong>2012</strong> (421)<br />

427.<br />

1038 H. DE PAGE, Traité VI nr. 1065; A. KLUYSKENS, IV nr. 599; L. LAMINE, Het retentierecht, nr. 185;<br />

DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 477 p. 321; Hof Gent 29 september 1987, RW 1991-92, 955. Anders:<br />

MALAURIE & AYNES, nr. 512; PLANIOL & RIPERT, Traité XII, 124 nr. 109.<br />

431


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4° Gevolgen <strong>van</strong> het faillissement op het executierecht <strong>van</strong> de pandhouder<br />

Bij bepaalde vormen <strong>van</strong> samenloop wordt het individueel executierecht tijdelijk geschorst,<br />

met name bij het faillissement (zie in Deel IX de bespreking <strong>van</strong> de verschillende vormen <strong>van</strong><br />

samenloop). Het retentierecht (recht afgifte te weigeren) blijft bestaan tot aan de betaling <strong>van</strong><br />

de verzekerde schuld 1039 ; andere rechten <strong>van</strong> de pandhouders (tegeldemaking) zijn<br />

opgeschort, behalve:<br />

- het pandrecht (voorrecht) <strong>van</strong> de verhuurder op de inboedel <strong>van</strong> het verhuurde goed.<br />

- uitzonderingen bij sommige schuldvorderingen en waardepapieren, besproken in deel V en<br />

VI.<br />

f. Behoud en tenietgaan<br />

De regels inzake behoud en tenietgaan, retentierecht en volgrecht, verschillen naargelang het<br />

type <strong>van</strong> pandrecht en worden daarom hieronder afzonderlijk besproken. Bij de meeste<br />

pandrechten is het volgrecht een stuk beperkter dan bij het eigendomsrecht op roerende zaken<br />

(in beginsel geen volgrecht na bezitsverlies bij vuistpand, beperkt volgrecht bij registerpand,<br />

bij pandrecht verhuurder en vervoerder).<br />

In beginsel kunnen pandrechten ook gehandhaafd worden door zakelijke subrogatie.<br />

g. Pand op pand.<br />

De pandhouder kan binnen de grenzen <strong>van</strong> zijn pandrecht de zaak in pand geven aan zijn schuldeisers. In<br />

beginsel kan dit dus enkel voor zover het een schuldvordering <strong>van</strong> zijn schuldeiser betreft die binnen de<br />

verzekerde schuldvordering <strong>van</strong> de pandhouder valt. Een voorbeeld is het voorrecht <strong>van</strong> de geldschieter <strong>van</strong> de<br />

commissionair: de commissionair kan de goederen waarop hij een pandrecht heeft op zijn beurt in pand geven<br />

aan zijn geldschieter (zie verder; art. 16 en 17 Handelspandwet).<br />

4. Zakenrechtelijke conflicten<br />

De algemene regels inzake conflicten werden hoger reeds besproken: door de vervreemder<br />

voorbehouden zekerheden gaan voor op door de verkrijger gevestigde zekerheden (zoals<br />

pandrechten), behoudens bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger <strong>van</strong> de gevestigde zekerheid<br />

(het pandrecht) op grond <strong>van</strong> art. 2279 BW Dit is een toepassing <strong>van</strong> de regels inzake<br />

beschikkingsbevoegdheid.<br />

Dit wordt in de volgende Afdelingen <strong>van</strong> dit hoofdstuk uitgewerkt voor de verschillende<br />

vormen <strong>van</strong> pandrecht.<br />

1039 A. VAN HOE & M. VANMEENEN, “Pand in het raam <strong>van</strong> insolventieproeceures”, in R. Van Ransbeeck,<br />

Het Pand – <strong>van</strong> een oude naar een moderne zekerheid, nr. 29; M. GREGOIRE, “L’opposabilité du droit de<br />

rétention bénéficiant au créancier gagiste”, TBH <strong>2012</strong> (421) 427.<br />

432


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

B. Vuistpandrechten en gelijk te stellen rechten<br />

We bespreken eerst de vereiste die geldt voor alle vormen <strong>van</strong> vuistpandrecht, nl. de<br />

buitenbezitstelling (zie 1.), vervolgens de verschillende vormen <strong>van</strong> ontstaan <strong>van</strong> zo'n<br />

vuistpandrecht (zie 2.), de verkrijging te goeder trouw <strong>van</strong> een vuistpandrecht (zie 3.), en de<br />

regels inzake behoud en tenietgaan <strong>van</strong> het pandrecht (zie 4.). Verder gelden de hierboven<br />

(A.) besproken regels voor pandrechten in het algemeen.<br />

1. Vereiste die geldt voor alle vuistpandrechten en gelijkgestelde rechten: buitenbezitstelling<br />

a. Betekenis <strong>van</strong> de eis <strong>van</strong> buitenbezitstelling<br />

Vuistpandrechten zijn pandrechten die erop gegrond zijn dat de zaak in de macht komt <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser en buiten de macht <strong>van</strong> de pandgever, en de pandgever dus "buiten bezit" wordt<br />

gesteld. Omwille <strong>van</strong> de veelduidigheid <strong>van</strong> het woord bezit gebruiken we bij voorkeur de<br />

term vuistpand. Deze impliceert dat de pandhouder een feitelijk bezit heeft <strong>van</strong> de zaak zelf,<br />

zij het rechtstreeks, zij het via een derde (andere dan de pandgever); juridisch bezit heeft niet<br />

<strong>van</strong> de zaak, maar enkel <strong>van</strong> zijn pandrecht op de zaak (bezit animo pignoris, niet animo<br />

domini).<br />

De buitenbezitstelling is niet alleen een tegenwerpelijkheidsvereiste, maar een vereiste voor<br />

het ontstaan zelf <strong>van</strong> het zakelijk recht 1040 . Het is dus niet mogelijk een pandrecht zonder<br />

buitenbezitstelling tegen te werpen aan derden op basis <strong>van</strong> het feit dat zij daadwerkelijk<br />

kennis zouden hebben <strong>van</strong> de inpandgeving tussen partijen (actual notice), aangezien er dan<br />

gewoon nog geen pandrecht is, ook niet intra partes (dit hoewel de letter <strong>van</strong> art. 2074 BW<br />

een andere opvatting schijnt in te houden).<br />

Vuistpandrechten op roerende zaken kunnen dan ook slechts gevestigd worden op bestaande<br />

zaken en niet op zaken die nog niet bestaan.<br />

Ook kan, anders dan bij andere akten <strong>van</strong> levering of vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten, een<br />

rechterlijke beslissing niet als vestiging gelden 1041 .<br />

b. Uitwerking <strong>van</strong> de buitenbezitstellingseis.<br />

De buitenbezitstelling kan geschieden op dezelfde wijzen als de levering <strong>van</strong> de zaak in<br />

feitelijke zin (in de zin <strong>van</strong> art. 1604 BW), nl. doordat de zaak rechtstreeks of onrechtstreeks<br />

in de macht is <strong>van</strong> de schuldeiser:<br />

- rechtstreeks wanneer de pandgever aan de schuldeiser een zaak afgeeft tot zekerheid <strong>van</strong><br />

zijn schuld (art. 2071 BW);<br />

- onrechtstreeks wanneer de zaak in de macht is <strong>van</strong> een derde-houder die ze voor de<br />

pandhouder in pand gaat houden (en voor de pandgever in - bezwaarde - eigendom). Dit<br />

1040 Men kan dit als een anomalie beschouwen, maar het is de klassieke opvatting in ons recht.<br />

1041 DIRIX & DECORTE (2006) nr. 470 p. 318 in fine.<br />

433


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

maakt ook meerdere pandrechten in opeenvolgende rang mogelijk. Heeft de derde een<br />

waardepapier uitgegeven dat de zaak vertegenwoordigt, dan geschiedt de inpandgeving door<br />

de buitenbezitstelling <strong>van</strong> dat papier, en moet de derde niet in kennis gesteld worden <strong>van</strong> de<br />

inpandgeving (een bijzondere vorm daar<strong>van</strong> is de warrant-ceel). Zoniet zal de derde die de<br />

goederen houdt voor de pandgever, deze in pand gaan houden voor de pandhouder zodra hij<br />

daartoe een kennisgeving heeft ont<strong>van</strong>gen.<br />

Er is geen buitenbezitstelling wanneer de pandhouder een onrechtstreeks bezit heeft via de<br />

pandgever zelf.<br />

Het bezit moet niét voldoen aan de bijkomende eisen <strong>van</strong> art. 2229 B.W., dat immers de<br />

vereisten weergeeft voor het verjaringsbezit, d.i. het bezit vereist om door verjaring eigenaar<br />

te worden. Sommige rechtspraak oordeelt daar evenwel - ten onrechte - anders over en stelt<br />

bv. dat de bewaarnemer <strong>van</strong> een goed of de opdrachtnemer die het goed moet herstellen of<br />

bewerken niet tegelijk pandhouder kan zijn 1042 (die bezitters zouden enkel een retentierecht<br />

hebben voor de schuldvorderingen die nauw verbonden zijn met de zaak, maar geen<br />

pandrecht).<br />

Hoe soepel is de rechtspraak inzake buitenbezitstelling ? Dit kan men aflezen uit de evolutie<br />

<strong>van</strong> de "warrantage", en met name de warrantage ‘à domicile’.<br />

- Voor goederen in handen <strong>van</strong> derden (b.v. goederen in warenhuizen, op een schip, …),<br />

goederen die opgeslagen worden of vervoerd, e.d. worden heel vaak waardepapieren<br />

uitgegeven. Bij een bewaarneming spreekt men <strong>van</strong> een ceel, bij een scheepslading spreekt<br />

men <strong>van</strong> een cognossement, enz. Celen en cognossementen zijn waardepapieren die<br />

zakelijke rechten <strong>van</strong> roerende goederen incorporeren.<br />

- In de loop <strong>van</strong> de 19 de eeuw won de idee veld dat, als eigendomsoverdrachten door celen<br />

of door cognossementen mogelijk zijn, men die goederen ook door middel <strong>van</strong><br />

waardepapieren in pand moeten kunnen geven. In de praktijk ging men daar een apart<br />

waardepapier voor creëren: naast het waardepapier dat het eigendomsrecht incorporeert (de<br />

ceel), ontstond er ook één dat het pandrecht ging incorporeren, nl. de "warrant". Dit werd<br />

afgekeken uit de Engelse handelspraktijk en gereglementeerd door een wet <strong>van</strong> 1862<br />

(Warrantwet).<br />

- Tot hier verandert dat niets aan de wijze <strong>van</strong> buitenbezitstelling. Men ging echter ook<br />

goederen in pand geven onder warrant (“warranteren”) zonder ze uit het bedrijf <strong>van</strong> de<br />

pandgever weg te halen. Zo was de rechtspraak <strong>van</strong> mening dat aan de<br />

buitenbezitstellingsvereiste was voldaan wanneer de koopwaar, die in bewaring was<br />

gegeven, achter slot en grendel verdween, ook binnen het bedrijf, en de sleutel werd<br />

afgegeven aan de pandhouder, of liever: aan de warrantagemaatschappij die de goederen<br />

1042 Bv. Hof Brussel 11 september 2009, Sabena Technics t. Sobelair nv in vereffening, nr. 2009/AR/134,<br />

www.juridat.be met Justel-nr. F-20090911-7. Zie nog Hof Gent 9 maart 1971, RW 1970-71, 1525; L. LAMINE,<br />

Art. 2076 in Comm. Bijz. Overeenkomsten (2001); A.M. STRANART, in Bijzondere overeenkomsten. Actuele<br />

problemen, Kluwer 1980, p. 406; C. VAN BUGGENHOUT & L. CORNELIS, “Retentierecht, pand en<br />

faillissement”, RW 1977-78, p. 1420-1421 nr. 15 en 16 en p. 1424 nr. 20.<br />

434


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

in- en uitliet. Maar de aanstelling <strong>van</strong> een permanente bewaker vond men op een bepaald<br />

moment te duur en zijn taken werden overgedragen aan een persoon die toch al in het<br />

bedrijf werkte. Ook dit werd aanvaard in de rechtspraak. Aan de bezitsvereiste was nog<br />

steeds voldaan in het geval waarin een overeenkomst is gesloten met de pandhouder over<br />

de voorwaarden waaronder men nog binnen mocht in de ‘bewaarruimte’. De sleutel werd<br />

afgegeven aan een persoon die de stocks feitelijk beheerde, en dat nu deed krachtens een<br />

lastgeving <strong>van</strong> de pandhouder of warrantegemaatschappij. Een bijkomende vereiste<br />

daarbij was wel dat de voorraad op peil moest blijven.<br />

- Vanaf de jaren 1980 werd men echter geconfronteerd met frauduleuze faillissementen,<br />

waarbij een groot deel <strong>van</strong> de in pand gegeven voorraden verdwenen waren. Bovendien<br />

betwistten curatoren dat aan de eis <strong>van</strong> buitenbezitstelling was voldaan. Volgens hen was<br />

er geen sprake <strong>van</strong> buitenbezitstelling wanneer de goederen werden opgeslagen in een<br />

opslagplaats waartoe de schuldenaar vrije toegang had 1043 , of wanneer de goederen in een<br />

afgesloten loods werden gebracht wanneer de sleutel in handen <strong>van</strong> de pandgever bleef, of<br />

nog wanneer de goederen overhandigd werden aan een ‘derde’ die directeur is <strong>van</strong> de<br />

vennootschap-pandgever. Hoewel andere rechtspraak de buitenbezitstelling bleef erkennen<br />

zolang de pandgever niet vrij mocht beschikken, maar op bedrieglijke wijze goederen<br />

ontvreemdde 1044 , worden er sindsdien geen warrantages meer opgezet, omdat het juridisch<br />

risico te groot is.<br />

Niettemin is er recente rechtspraak – ook in cassatie - die de warrantage-aan-huis of een<br />

vergelijkbare organisatie <strong>van</strong> de buitenbezitstelling (ongeacht of er een waardepapier wordt<br />

uitgegeven of niet) in beginsel als een voldoende buitenbezitstelling beschouwt 1045 .<br />

c. Verbintenisrechtelijke aspecten <strong>van</strong> de verhouding tussen de derde-houder en<br />

de pandhouder.<br />

De bezitseis staat los <strong>van</strong> de verbintenisrechtelijke kwalificatie <strong>van</strong> de verhouding tussen de<br />

derde-houder en de pandhouder. Vereist is dat de derde-houder de zaak voor de pandhouder in<br />

pandrecht houdt (en voor de pandgever in eigendom); dit hoeft niet noodzakelijk krachtens<br />

1043 Zo bv. Hof Antwerpen 14 februari 2000, RW 2000-2001, 626 (hervormt Kh. Hasselt 27 februari 1997, RW<br />

1997-98, 468).<br />

1044 Bv. kh. Namen 17 maart 1988, TBH 1989, 545 noot K. RONSE.<br />

1045 In Hof Antwerpen 16 oktober 2000 (voorziening in cassatie verworpen door Cass. 12 februari 2004, Nr.<br />

C.01.0121.N, NISSAN t. BBL en Warrant n.v., RW 2004-2005, 1179 noot M.E. STORME) werd in ieder geval<br />

art. 2279 BW toegepast ten gunste <strong>van</strong> een warranthouder <strong>van</strong> auto’s, ook al ging het om een warrantage-aanhuis;<br />

in Cass. 26 november 2010, Proxxon Werkzeug, nr. C.10.0006.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101126-6 = RW 2010-2011, 1127 = TBH<br />

2011, 557, besliste het bestreden arrest (Hof Antwerpen 10 september 2009) tot buitenbezitstelling onder meer<br />

met de vaststellingen dat “de ruimte waarin de verpande goederen waren opgeslagen een afzonderlijk magazijn<br />

vormde, gescheiden <strong>van</strong> de overige bedrijfsruimten <strong>van</strong> de bvba Present Handel die slechts toegankelijk waren<br />

via deuren die vergrendeld waren door middel <strong>van</strong> hangsloten, dat door middel <strong>van</strong> platen op de buitenmuren<br />

zichtbaar melding werd gemaakt dat er onder warrant geplaatste goederen werden opgeslagen en bvba Present<br />

Handel geen vrije toegang had tot het magazijn, zelfs indien de toegangsdeuren niet gesloten waren” – het<br />

middel daartegen werd in feite verworpen.<br />

Zie ook Hof Gent 29 november 2000, RW 2000-2001, 1391; kh. Hasselt 2 november 2004, RW 2004-2005, 1676.<br />

Strenger Hof Luik 15 december 1997, JLMB 1998, 421.<br />

435


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

een benoemd contract (bv. bewaargeving) te geschieden, al zal dat meestal wel aanwezig zijn.<br />

De derde-houder is een bezitsvermiddelaar (Dui. Besitzmittler), die het bezit <strong>van</strong> de<br />

pandhouder c.q. dat <strong>van</strong> de eigenaar vermiddelt.<br />

De verbintenissen tussen de derde-houder en de persoon voor wie hij bezit worden bepaald<br />

door de overeenkomst die met de derde-houder is gesloten. Meestal is er een overeenkomst<br />

tussen de derde-houder en de pandhouder. Soms echter is die er niet, en verkrijgt de<br />

pandhouder zijn pandrecht door de inpandgeving, door de pandgever aan de pandhouder, <strong>van</strong><br />

een door de derde uitgegeven waardepapier.<br />

Beide vragen worden wel eens door elkaar gegooid 1046 .<br />

2. Verschillende vormen <strong>van</strong> vestiging of ontstaan <strong>van</strong> vuistpandrechten<br />

Vuistpandrechten kunnen uitdrukkelijk worden gevestigd (zie b.), maar ontstaan in vele<br />

gevallen ook zonder uitdrukkelijke overeenkomst impliciet krachtens een wetsbepaling of de<br />

door de rechtspraak aan de wet gegeven uitleg (zie a.) De om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het conventioneel<br />

pandrecht wordt ook in beperkte mate wettelijk uitgebreid (c.).<br />

a. Pandrechten die ook zonder beding krachtens de wet of interpretatie daar<strong>van</strong><br />

impliciet gelden<br />

In bepaalde gevallen wordt er aanvaard dat er impliciet een pandvestiging gebeurt, ook al is<br />

die niet uitdrukkelijk bedongen.<br />

Op de eerste plaats zijn er een aantal gevallen waarin de wet zo'n recht toekent, zij het dat het<br />

meestal een voorrecht wordt genoemd (Dui. gesetzliches Pfandrecht). De wet bepaalt telkens<br />

welke schuld verzekerd is en op welke goederen de zekerheid geldt. In die gevallen is er geen<br />

vereiste <strong>van</strong> akte en vaste datum (waarover verder meer), en zelfs geen uitdrukkelijke<br />

pandovereenkomst vereist.<br />

Verder heeft de rechtspraak:<br />

- aan de gevallen waar de wet een retentierecht toekent in feite dezelfde gevolgen toegekend<br />

als aan die wettelijke pandrechten,<br />

- en dit recht ook erkend buiten de uitdrukkelijk door de wet genoemde gevallen op grond <strong>van</strong><br />

een algemeen rechtsbeginsel waar<strong>van</strong> de wet slechts toepassingen geeft.<br />

De vraag of dergelijke pandrechten ook verkregen worden wanneer de wederpartij geen<br />

eigenaar is en/of niet bevoegd was op die wijze over de zaak te beschikken, wordt verder<br />

onder 3. besproken; de vraag of ze tenietgaan bij bezitsverlies wordt onder 4. besproken.<br />

1° Het voorrecht <strong>van</strong> de commissionair<br />

1046 Bv. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 119 in bespreking <strong>van</strong> Kh. Antwerpen 31 mei 1999, TBH 2000, 286<br />

noot W. DERIJCKE.<br />

436


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit wordt geregeld door art. 14 Handelspandwet 1047 (Fr. privilège du commissionnaire). Bij<br />

beursmakelaars, d.i. commissionairs in financiële instrumenten, gelden enkele bijzondere<br />

regels, die in Deel VI (waardepapieren) aan bod komen.<br />

a) Onderpand en vestiging<br />

Het pandrecht is gevestigd op de goederen die toevertrouwd of ont<strong>van</strong>gen worden in het kader<br />

<strong>van</strong> een commissie-overeenkomst (inbegrepen een onder-commissionair) (het kan een<br />

verkoopcommissie zijn, een vervoercommissie, een commissionair-expediteur, enz.).<br />

De vestiging geschiedt impliciet door de goederen toe te vertrouwen (art. 14 I<br />

Handelspandwet) 1048 . Gaat de opdrachtgever (principaal, commettant) daarbij zijn<br />

beschikkingsbevoegdheid te buiten, dan wordt de commissionair beschermd mits vervulling<br />

<strong>van</strong> dezelfde vereisten als andere derde-verkrijgers (bezit en goede trouw; zie de bespreking<br />

onder punt 3.).<br />

Het bezit <strong>van</strong> de commissionair begint normaal zodra de goederen aan hem zijn verzonden, en<br />

dus uit de macht zijn <strong>van</strong> de opdrachtgever 1049 . Het kan natuurlijk ook om een middellijk<br />

bezit gaan via iemand die de zaak voor de commissionair houdt (waaronder ook een<br />

geldschieter aan wie hij het bezit zou hebben verschaft, zie verder hieronder 2°).<br />

Bij aankoopcommissie wordt het pandrecht gevestigd doordat de goederen aan de<br />

commissionair worden toegezonden; dat hij ze voor rekening <strong>van</strong> zijn opdrachtgever in<br />

ont<strong>van</strong>gst moet nemen ontneemt hem niet het recht ze ook ten titel <strong>van</strong> pand voor eigen<br />

rekening in ont<strong>van</strong>gst te nemen.<br />

b) Verzekerde schuldvordering<br />

Het recht strekt tot zekerheid <strong>van</strong> de schuldvorderingen <strong>van</strong> de commissionair met betrekking<br />

tot die goederen, of met betrekking tot andere opdrachten gegeven door de pandgever, ook<br />

vroegere opdrachten 1050 . Bij ondercommissie strekt het ook tot zekerheid <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen jegens de opdrachtgever <strong>van</strong> de opdrachtgever 1051 .<br />

Het recht verzekert commissieloon en kosten, en dit zowel in hoofdsom als rente (art. 14 III<br />

Handelspandwet).<br />

c) Rechtsgevolgen<br />

1047 Zie verder DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 307 p. 208-209; B. CATTOIR, "Het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

commissionair", in Commentaar Voorrechten.<br />

1048 Vgl. in het Duitse recht het wettelijk pandrecht <strong>van</strong> de Kommissionär op Kommissionsgut in § 397 v. HGB<br />

1049 Zo ook DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 307 p. 208. Zie ook Hof Brussel 15 juni 1995, JLMB 1995, 904.<br />

1050 DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 307 p. 208; F. ’t KINT, Sûretés (2004) nr. 460; kh. Luik 12 december<br />

1989, TBH 1990, 989; kh. Kortrijk 16 april 2002, RW 2003-2004, 1273<br />

1051 Zie bv. Hof Antwerpen 21 december 1993, RW 1994-95, 331.<br />

437


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het heeft in beginsel dezelfde gevolgen als een gewoon pandrecht 1052 (zie hoger punt 1:<br />

retentierecht, voorrecht, executierecht en regels inzake tegeldemaking). Er is geen volgrecht<br />

bij bezitsverlies, zodat het tenietgaat wanneer de commissionair niet meer in het bezit is <strong>van</strong><br />

het onderpand.<br />

Is de commissionair belast met de verkoop <strong>van</strong> de goederen, dan kan hij zich rechtstreeks<br />

verhalen op de opbrengst (art. 15 Handelspandwet) en dient de procedure <strong>van</strong> art. 11<br />

Handelspandwet niet te worden gevolgd. Is de eigendom overgegaan op de koper ingevolge<br />

de door de commissionair gesloten verkoop, dan is de vraag niet meer of de commissionair<br />

nog een voorrecht heeft in conflict met andere schuldeisers <strong>van</strong> de verkoper, maar wel of hij<br />

nog een retentierecht heeft op de goederen in verhouding met de koper (en diens<br />

schuldeisers).<br />

2° Het voorrecht <strong>van</strong> de geldschieter <strong>van</strong> de commissionair<br />

Dit komt tot stand door aan de kredietverlener <strong>van</strong> de commissionair het bezit <strong>van</strong> de goederen te verschaffen<br />

door hem of zijn agent het bezit te verschaffen <strong>van</strong> het waardepapier dat de goederen vertegenwoordigt<br />

(cognossement of vrachtbrief) (art. 16 Handelspandwet). In dat geval gaat het voor op het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

commissionair (art. 17 Handelspandwet).<br />

Het gaat hier eigenlijk om een gewone conventionele vestiging <strong>van</strong> een pandrecht, zij het een pand op een pand<br />

door de pandhouder verleend aan een <strong>van</strong> zijn schuldeisers, en dus slechts binnen de grenzen <strong>van</strong> het pandrecht<br />

dat hij zelf heeft (vgl. hoger Afdeling A. 3.f). Het voorrecht kan dan ook geen grotere schuldvordering<br />

verzekeren dan degene die de commissionair zelf heeft op zijn opdrachtgever.<br />

3° Het voorrecht <strong>van</strong> de vervoerder<br />

Dit wordt geregeld door art. 20, 7° Hyp.W 1053 (Fr. privilège du voiturier of privilège du<br />

transporteur), alsook door art. 125 Scheepvaartwet (Boek II WvK) en art. 60<br />

Binnenbevrachtingswet 5 mei 1936 1054 . Waar er geen bijzondere regels zijn, geldt gewoon<br />

art. 20, 7° Hyp.W. (d.i. bij vervoer over de weg, per spoor en in de lucht 1055 ).<br />

Internationale verdragen inzake vervoerrecht spreken zich niet uit over een voorrecht, maar<br />

bepalen wel eveneens dat de vervoerder de goederen maar moet afgeven tegen betaling 1056<br />

(zie wel verder onder 3° de gedeeltelijk afwijkende regel inzake zeevervoer).<br />

1052 Vgl. kh. Kortrijk 16 april 2002, RW 2003-2004, 1273; Cass. 21 maart 2003 (dat in het bijzonder handelt<br />

over de bona fide verkrijging <strong>van</strong> een dergelijk pandrecht), RW 2004-2005, 1174.<br />

1053 Literatuur: DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 303 p. 206-207.<br />

1054 Vgl. in het Duitse recht het wettelijk pandrecht <strong>van</strong> de vervoerder in het algemeen in § 441 HGB en het<br />

wettelijk pandrecht <strong>van</strong> de Spediteur in § 464 HGB.<br />

1055 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 454.<br />

1056 Bv. art. 12 I en 13 II <strong>van</strong> het Verdrag <strong>van</strong> Montréal <strong>van</strong> 28 mei 1999 inzake internationaal luchtvervoer (in<br />

België geratificeerd bij Wet <strong>van</strong> 13 mei 2003, en in de plaats komend <strong>van</strong> het verdrag <strong>van</strong> Warschau <strong>van</strong> 1929).<br />

438


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In de praktijk zal de vervoerder vaak bijkomend een uitdrukkelijke inpandgeving bedingen<br />

(bv. de zgn. “lien”-clausule in cognossementen 1057 ), waarbij tevens de verzekerde<br />

schuldvordering wordt verruimd.<br />

a) Onderpand en vestiging<br />

Het pandrecht 1058 is gevestigd op de goederen die toevertrouwd worden in het kader <strong>van</strong> een<br />

vervoerovereenkomst (de "lading"; in art. 116 Scheepvaartwet de "ingeladen koopwaren").<br />

De vestiging geschiedt impliciet door de goederen toe te vertrouwen. Gaat de verzender<br />

daarbij zijn beschikkingsbevoegdheid te buiten, dan wordt de vervoerder beschermd mits<br />

vervulling <strong>van</strong> dezelfde vereisten als andere derde-verkrijgers (bezit en goede trouw, zie<br />

verderop onder 3.).<br />

b) Verzekerde schuldvordering<br />

Het recht strekt tot zekerheid <strong>van</strong> de schuldvorderingen <strong>van</strong> de vervoerder met betrekking tot<br />

het vervoer <strong>van</strong> die goederen (de "vracht" (d.i. de vrachtprijs) en de bijkomende kosten).<br />

Onder art. 125 Scheepvaartwet is ook verzekerd, de vergoeding voor averij waarop de kapitein recht heeft<br />

omwille <strong>van</strong> zijn inspanningen om de averij aan die lading te beperken of te herstellen. Onder art. 60<br />

Binnenbevrachtingswet zijn ook verzekerd, de liggelden en overliggelden <strong>van</strong> binnenschepen.<br />

Schuldvorderingen met betrekking tot eerder vervoerde goederen, althans onder een andere<br />

overeenkomst vervoerde goederen, zijn niet bevoorrecht (behoudens een bijkomende<br />

uitdrukkelijke inpandgeving).<br />

Schuldvorderingen uit een overeenkomst die accessoir ook vervoer inhoudt, zijn volgens de<br />

heersende leer niét door het voorrecht verzekerd 1059 ; zo ook niet in het kader <strong>van</strong> de<br />

verhuisovereenkomst, noch de kosten voor het wegslepen <strong>van</strong> een voertuig. 1060<br />

c) Rechtsgevolgen<br />

Het recht heeft in beginsel dezelfde gevolgen als een gewoon pandrecht (retentierecht<br />

(uitgezonderd de kapitein, zie hieronder), voorrecht, executierecht). Voor de tegeldemaking<br />

gelden er in sommige gevallen bijzondere regels 1061 .<br />

Daarenboven heeft de vervoerder nog een beperkt reclamerecht (volgrecht bij bezitsverlies)<br />

na afgifte <strong>van</strong> de vervoerde goederen aan de bestemmeling, zolang de goederen nog deel<br />

1057 Voor een vb. Hof Antwerpen 11 mei 2009, nr. 2007/3063, Stivexim-Agro t. CMA-CGM e.a.<br />

1058 Ook DE PAGE, VII nr. 229 aarzelt niet om <strong>van</strong> een pandrecht te spreken.<br />

1059 DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 303 p. 206; A. KLUYSKENS, p. 134 nr. 129; APR, Voorrechten nr. 161.<br />

1060 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 455; DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 303 p. 206.<br />

1061 Bv. art. 123 I Scheepvaartwet: "Wanneer de ont<strong>van</strong>ger weigert de goederen aan te nemen, kan de kapitein<br />

op rechterlijk gezag zoveel daar<strong>van</strong> doen verkopen als nodig is tot betaling <strong>van</strong> zijn vracht, en de bewaargeving<br />

<strong>van</strong> het overige doen bevelen".<br />

439


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

uitmaken <strong>van</strong> diens vermogen (vgl. het reclamerecht gedurende 8 dagen bij contante<br />

verkoop):<br />

volgens het gemeen recht (alsook art. 60 Binnenbevrachtingswet), gedurende 24 uur<br />

na afgifte, mits de bestemmeling nog in het bezit is;<br />

ten gunste <strong>van</strong> de kapitein <strong>van</strong> een zeeschip gedurende 15 dagen na afgifte (art. 125<br />

Scheepvaartwet), behoudens bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger.<br />

Dit reclamerecht kan worden uitgeoefend door middel <strong>van</strong> een beslag tot terugvordering (art.<br />

1421 GerW). Op deze wijze verliest de vervoerder zijn voorrecht niet wanneer aan de<br />

bestemmeling de kans wordt gegeven de goederen uit te pakken en te inspecteren.<br />

Het langere reclamerecht <strong>van</strong> de kapitein compenseert het feit dat hij géén retentierecht heeft<br />

op de goederen: art. 124 Scheepvaartwet bepaalt dat "De kapitein mag de goederen niet aan<br />

boord houden wegens niet-betaling <strong>van</strong> de vracht. Hij kan tijdens het lossen vorderen dat de<br />

goederen onder een derde bewaard zullen blijven totdat de vracht betaald is".<br />

4° Het voorrecht <strong>van</strong> de houder <strong>van</strong> achtergelaten voorwerpen<br />

Dit wordt geregeld door de Wet inzake achtergelaten voorwerpen <strong>van</strong> 21 februari 1983.<br />

Andere bepalingen vinden we in de fiscale wetgeving (bv. art. 85 v. AWDA betreffende ingevoerde goederen<br />

waar<strong>van</strong> de invoer verboden is, die geweigerd zijn of onbeheerd), de wetgeving op de spoorwegen (Wet <strong>van</strong> 6<br />

april 2010 Wet met betrekking tot de verplichte bewaring door een spoorwegvervoerder <strong>van</strong> verloren,<br />

achtergelaten of niet afgehaalde bagage en goederen, art. 7 en 11 v., mogen verkocht worden na 50 dagen).<br />

a) Onderpand<br />

De wet kent een pandrecht toe (voorrecht genaamd):<br />

- op roerende zaken die worden toevertrouwd aan een ondernemer, een ambachtsman of een<br />

handelaar om te worden bewaard, bewerkt, hersteld of gereinigd; alsmede<br />

- op zaken die notarissen of gerechtsdeurwaarders onder zich hebben, hetzij voor een<br />

openbare verkoping die niet is doorgegaan, hetzij na hun toewijzing.<br />

b) Verzekerde schuldvordering<br />

Verzekerd zijn de schuldvorderingen die verband houden met de zaak, zoals de kosten <strong>van</strong><br />

bewaarneming, bewerking, herstelling of reiniging.<br />

c) Rechtsgevolgen<br />

De gevolgen zijn vergelijkbaar met een gewoon pandrecht (retentierecht, voorrecht,<br />

executierecht). De wet regelt in het bijzonder de modaliteiten voor de realisatie <strong>van</strong> het<br />

onderpand. Ze geeft niet enkel een oplossing voor het geval de eigenaar de schulden<br />

betreffende die zaken niet betaalt, maar ook voor het geval <strong>van</strong> schuldeiserverzuim <strong>van</strong> de<br />

eigenaar, d.i. het verzuim de zaken af te halen (waardoor de kosten verder oplopen).<br />

440


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

5° Het retentierecht voor douanerechten of accijnzen<br />

Naast het feit dat de verschuldigde douanerechten of accijnzen een boedelschuld vormen (zie<br />

hoger Deel II, hoofdstuk VI afdeling C), heeft de administratie <strong>van</strong> douane en accijnzen in<br />

beginsel ook een retentierecht op de goederen waarop douanerechten of accijnzen moeten<br />

betaald worden tot aan de betaling <strong>van</strong> die rechten of zekerheidsstelling 1062 . De nadere regels<br />

worden hier niet nader besproken (zie enerzijds voor douanerechten het CDW (communautair<br />

douanewetboek 1063 ) en anderzijds voor accijnzen de AWDA).<br />

6° Het voorrecht <strong>van</strong> de gemene averij<br />

Wanneer uitgaven zijn gedaan voor het gemeenschappelijk behoud <strong>van</strong> een zeeschip en de ingeladen koopwaar,<br />

spreekt men <strong>van</strong> "gemene averij" (art. 147 Scheepvaartwet). De schuldvorderingen <strong>van</strong> kapitein en scheepsvolk<br />

dienen dan naar evenredigheid te worden gedragen door de eigenaars <strong>van</strong> schip en lading. Ook voor dit aandeel<br />

in de averijvordering zijn kapitein en scheepsvolk bevoorrecht op de lading.<br />

7° Het voorrecht <strong>van</strong> de geldschieter <strong>van</strong> de kapitein: voorrecht voor de lening op<br />

bodemerij<br />

Wanneer de kapitein <strong>van</strong> een zeeschip een lening op bodemerij aangaat, d.i. een lening om in buitengewone<br />

noodwendigheden te voorzien, waarbij de geldschieter deelt in het risico, dan kan een voorrecht bedongen<br />

worden op het geheel of een deel <strong>van</strong> de lading die de kapitein onder zich heeft op het zeeschip. Zie verder art.<br />

179-190 Scheepvaartwet.<br />

8° Het zgn. "retentierecht": een wettelijk vuistpandrecht onder een andere naam<br />

De term “retentierecht” (Fr. Droit de rétention, Du. Zurückbehaltungsrecht) dekt in ons recht<br />

meerdere ladingen. Hoger (Hoofdstuk III.A.1.a) werd reeds het onderscheid uiteengezet<br />

tussen:<br />

- het daar besproken retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder (bouwend op de exceptio non adimpleti<br />

contractus in enge zin, bij volkomen synallagma),<br />

- en het hier besproken retentierecht gegrond op een objectieve band tussen zaak en<br />

verzekerde schuldvordering (onvolkomen synallagma), dat een impliciet pandrecht is.<br />

Verder (zie ook onder B.2°) wordt de term ook gebruikt voor het recht <strong>van</strong> de pandhouder om<br />

het goed in te houden tot de verzekerde schuld betaald is (een attribuut <strong>van</strong> het pandrecht),<br />

waar het hieronder veeleer gaat om een recht dat eigenlijk een impliciet pandrecht is (een<br />

zelfstandig zekerheidsrecht voor gevallen waarin er geen uitdrukkelijk pandrecht is<br />

bedongen).<br />

1062 En dit in beginsel ongeacht of de eigenaar <strong>van</strong> de goederen ook belastingschuldige is, Cass. 13 mei 1843,<br />

Pas. 1843 I 170; Cass. 26 mei 1924, Pas. 1924 I 362.<br />

1063 Verordening nr. 2913/92/EG dd. 12.10.1992 <strong>van</strong> de Raad tot vaststelling <strong>van</strong> het communautair<br />

douanewetboek (zoals later gewijzigd; zie http://europa.eu/legislation_summaries/other/l11010_nl.htm).<br />

441


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het zelfstandige retentierecht wordt in meerdere gevallen door de wet genoemd, meestal<br />

zonder dat op de precieze draagwijdte er<strong>van</strong> wordt ingegaan. Het is door de rechtspraak 1°<br />

veralgemeend en 2° uitgebouwd tot een zakelijk zekerheidsrecht dat minstens qua gevolgen<br />

nauwelijks <strong>van</strong> een pandrecht verschilt en waarvoor ook grotendeels dezelfde vereisten<br />

gelden.<br />

a) Totstandkoming, onderpand en verzekerde schuldvordering; verbintenisrechtelijke<br />

vereisten<br />

Als aparte rechtsfiguur is het retentierecht maar rele<strong>van</strong>t in die gevallen waarin juist niet aan<br />

de gewone vereisten <strong>van</strong> een pandrecht is voldaan, bv. omdat dit niet uitdrukkelijk bedongen<br />

is, of omdat niet aan de bijkomende vormvereisten is voldaan (nl. pandakte met vaste datum<br />

in burgerlijke zaken) (zie hieronder).<br />

Ondanks het niet vervuld zijn <strong>van</strong> die vereisten is er dan krachtens een jurisprudentiële uitleg<br />

<strong>van</strong> het recht 1064 een pandrecht onder de naam “retentierecht” mits:<br />

- (i) de zaak vatbaar is voor beslag;<br />

- (ii) ze in de macht is <strong>van</strong> de schuldeiser, en dit vrijwillig is gebeurd<br />

- (iii) er een nauwe band bestaat tussen die goederen en de ermee verzekerde schuldvordering<br />

(= debitum cum re (detenta) junctum);<br />

- (iv) de persoon die het bezit heeft verschaft, bevoegd was op die wijze over de zaak te<br />

beschikken.<br />

Indien aan deze vereisten is voldaan ontsnapt men aan de vormvereisten voor een formeel<br />

pand (uitdrukkelijk beding, akte en in burgerlijke zaken vaste datum). Is omgekeerd niet aan<br />

deze vereisten voldaan, dan dient aan de vereisten <strong>van</strong> een ander soort pandrecht te zijn<br />

voldaan (eventueel voortgezet in de vorm <strong>van</strong> het wisselpand) (zie in dit verband het<br />

Teinturia-arrest 1065 ).<br />

i) Beslagbaar onderpand<br />

Zoals voor alle vuistpandrechten moet de zaak vatbaar zijn voor overdracht en beslag (een<br />

algemene vereiste voor alle pandrechten, zie hoger in dit hoofdstuk Afdeling A.1.a.1°).<br />

Vragen hierbij rijzen vnl. bij documenten.<br />

Het retentierecht wordt ook soms ingeroepen t.a.v. documenten en dossiers die<br />

dienstverlenende beroepen onder zich hebben in het kader <strong>van</strong> hun activiteit (bv. advocaten,<br />

accountants en belastingconsulenten, architecten). Daarbij moet men een onderscheid<br />

maken 1066 :<br />

1064 In sommige andere landen is het retentierecht ruimer wettelijk erkend, zo onder meer in dezelfde om<strong>van</strong>g<br />

als bij ons in het (Staats-)Nederlands BW (zie art. 3:290 v.), en in iets beperktere mate in het Duitse HGB (§<br />

369) en het Zwitserse ZGB. De Franse rechtspraak is tot ongeveer dezelfde uitlegging gekomen als de Belgische.<br />

1065 Cass. 7 oktober 1976, RW 1976-77, 1832 = Arr.Cass. 1977, 153 = Pas. 1977 I 154 met concl. A.g. Krings<br />

= RCJB 1979, 5 noot FAGNART.<br />

1066 Zo reeds Hof Gent 7 februari 1842, Pas. II, 89, geherpubliceerd JLMB 2011, 1339.<br />

442


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de documenten die <strong>van</strong> de cliënt afkomstig zijn of voor diens rekening werden ont<strong>van</strong>gen:<br />

deze zijn niet voor beslag vatbaar, zodat daarop geen retentierecht kan worden uitgeoefend;<br />

- de "eigen" documenten <strong>van</strong> de dienstverlener, die hij zelf heeft opgesteld 1067 . Gaat het om<br />

documenten die in geval <strong>van</strong> ontbinding niet worden aangerekend aan de cliënt, dan dient de<br />

dienstverlener ze ook niet af te geven, behalve tegen volledige vergoeding (vgl. het<br />

retentierecht als voorbehouden zekerheid in Hoofdstuk III).<br />

ii) Eisen aan het bezit <strong>van</strong> het onderpand<br />

De zaak moet<br />

(1) zich in de macht bevinden <strong>van</strong> de schuldeiser (feitelijk bezit, zoals bij alle<br />

vuistpandrechten);<br />

(2) waarbij dat bezit in beginsel vrijwillig verschaft moet zijn, en<br />

(3) het terughouden <strong>van</strong> de zaak niet in strijd mag zijn met de verbintenisrechtelijke<br />

verhouding tussen partijen (d.i. de schuldeiser heeft geen afstand gedaan <strong>van</strong> het retentierecht<br />

en heeft ook geen verplichting om eerst te presteren (voorafgaande nakomingsplicht, vgl. bij<br />

het retentierecht <strong>van</strong> de verkoper in Hoofdstuk III)) (zie ook de bespreking bij pandrechten in<br />

het algemeen hoger Afdeling A.).<br />

Bij gebrek <strong>van</strong> dergelijk bezit kan de schuldeiser mogelijks nog een voorrecht inroepen, doch<br />

enkel voor "kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak" (zie de bespreking <strong>van</strong> dit voorrecht in Hoofdstuk<br />

VI).<br />

Gaat het om noodzakelijke kosten voor het behoud <strong>van</strong> de zaak die men in bezit heeft, dan<br />

moet voor het retentierecht niet voldaan zijn aan de vereiste dat de persoon die het bezit heeft<br />

verschaft, dit vrijwillig heeft gedaan, maar enkel aan de eis dat de zaak de eigenaar niet<br />

wederrechtelijk is ontnomen (d.i. niet door bedrog of geweld) (zie verder bij de bespreking<br />

<strong>van</strong> dit voorrecht in Hoofdstuk VI).<br />

iii) Verzekerde schuldvordering: wanneer is er een voldoende nauwe band ?<br />

(1) Juridisch verband<br />

Dit vinden we bij restitutie <strong>van</strong> strikt wederkerige prestaties. Na ontbinding of<br />

nietigverklaring <strong>van</strong> een overeenkomst dient elk <strong>van</strong> de partijen de ont<strong>van</strong>gen prestatie maar<br />

terug te geven in ruil voor het terugkrijgen <strong>van</strong> de tegenprestatie; ook wanneer de wederpartij<br />

door de ontbinding terug eigenaar is <strong>van</strong> een zaak, behoudt de restitutieschuldenaar dus een<br />

retentierecht.<br />

Sommige rechtspraak legt het vereiste verband ruimer uit en oordeelt dat – voor zover aan de<br />

andere vereisten is voldaan (zie met name verder de discussie over de<br />

beschikkingsonbevoegde wederpartij) - er een retentierecht is zodra de teruggaveplicht en de<br />

1067 Zie verder Comm.Voorr. & Hyp., “Retentierecht”, nrs. 23-25; A. KILESSE, “Le droit de rétention du<br />

professionnel comptable sur ses propres travaux” C & FP 2000, 459-463, Hof Luik 29 juni 1990, JT 1991, 132.<br />

443


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvordering uit eenzelfde overeenkomst (ex eadem causa) voortvloeien 1068 , ook al gaat<br />

het niet om strikt wederkerige prestaties. M.i. volstaat dit niet, tenzij men in die overeenkomst<br />

al dan niet stilzwijgend een beding <strong>van</strong> inpandgeving vindt.<br />

(2) Materieel verband<br />

Dit is er alvast bij kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak.<br />

Het is er ook bij andere kosten in verband met de zaak, die strikt genomen geen<br />

behoudskosten zijn (bij het voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak (Hoofdstuk, VI) is<br />

het criterium een stuk enger, maar is er geen bezitsvereiste), met name nuttige kosten gedaan<br />

aan zaken, inbegrepen onderhoudskosten, en andere kosten die voldoende samenhangend of<br />

verknocht zijn met de zaak om een retentierecht te rechtvaardigen.<br />

Wettelijke voorbeelden 1069 :<br />

- art. 101 IV FaillW 1070 : kosten ten laste <strong>van</strong> de failliete boedel voor bewaring en teruggave<br />

<strong>van</strong> onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen. Evenwel moeten die kosten redelijk<br />

gemaakt zijn, wat in beginsel niet meer het geval is voor kosten gemaakt na de revindicatie<br />

<strong>van</strong> de zaak door de eigenaar 1071 ;<br />

- art. 1948 BW: retentierecht <strong>van</strong> de bewaarnemer voor de kosten <strong>van</strong> de bewaarneming;<br />

- art. 5 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 30 December 1975 betreffende de goederen buiten particuliere<br />

eigendommen gevonden of op de openbare weg geplaatst ter uitvoering <strong>van</strong> vonnissen tot<br />

uitzetting 1072 : de weghalings- en bewaringskosten.<br />

Andere voorbeelden uit de rechtspraak:<br />

- de bewerker <strong>van</strong> grondstoffen <strong>van</strong> de opdrachtgever voor diens rekening (bv. de<br />

textielveredelaar), de hersteller <strong>van</strong> goederen, e.d.<br />

(3) Conventionele verruiming <strong>van</strong> het retentierecht ?<br />

In de praktijk vinden we soms een beding <strong>van</strong> uitbreiding <strong>van</strong> retentierecht onder de<br />

benaming <strong>van</strong> een bedongen "ondeelbaarheid", waarbij de gemaakte kosten niet enkel retentie<br />

toelaten <strong>van</strong> de goederen waarvoor die kosten specifiek zijn gemaakt, maar ook voor andere<br />

goederen die men in het kader <strong>van</strong> dezelfde overeenkomst of zelfs opeenvolgende<br />

overeenkomsten houdt (men zou ook <strong>van</strong> een uitbreidingsbeding of verruimingsbeding<br />

kunnen spreken).<br />

1068 Zie Hof Luik 13 januari 2000, TBH 2000, 423; Hof Gent 3 december 1997, TBH 1999, 335.<br />

1069 Vgl. de wettelijke pandrechten in het Duitse recht, nl. dat <strong>van</strong> de Werkunternehmer (§ 647), de Lagerhalter<br />

(§ 475b HGB) , de commissionair (Spediteur 464 HGB) en de vervoerder (441 HGB).<br />

1070 ingevoegd bij Wet 2 september 2002.<br />

1071 Vgl Hof Brussel 7 juni 2005, RW 2005-2006, 1108, betreffende kosten die een curator had gemaakt voor de<br />

inbewaringgeving <strong>van</strong> leasingvoertuigen die reeds door de eigenaar waren gerevindiceerd.<br />

1072 “De gemeentebesturen mogen de kosten die zij gemaakt hebben voor het weghalen en bewaren <strong>van</strong> de<br />

goederen aanrekenen aan de eigenaar of zijn rechtverkrijgenden. Ze kunnen de teruggave <strong>van</strong> de goederen, met<br />

uitzondering <strong>van</strong> die waar<strong>van</strong> sprake is in artikel 1408 § 1 <strong>van</strong> het Gerechtelijk Wetboek, of de teruggave <strong>van</strong> de<br />

opbrengst <strong>van</strong> de verkoop daar<strong>van</strong>, vóór het verstrijken <strong>van</strong> de in artikel 2 gestelde termijnen, afhankelijk stellen<br />

<strong>van</strong> de voorafgaande betaling <strong>van</strong> die kosten“.<br />

444


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Verbintenisrechtelijk zijn dergelijke bedingen zeker geldig, behoudens rechtsmisbruik in<br />

geval <strong>van</strong> kennelijke onevenredigheid.<br />

Of men door middel <strong>van</strong> zo’n beding dit echter zakelijke werking kan verlenen, is voorwerp<br />

<strong>van</strong> discussie 1073 . M.i. is de zaak nochtans eenvoudig: de schuldeiser die in het bezit is <strong>van</strong> de<br />

zaak kan op twee gronden over een retentierecht dan wel pandrecht daarover beschikken:<br />

- ofwel omdat er objectief gesproken een debitum cum re iunctum is (wat in beginsel niet door<br />

middel <strong>van</strong> een beding kan worden tot stand gebracht),<br />

- ofwel omdat dit tussen partijen overeengekomen is, namelijk als pandrecht.<br />

Aangezien er bij dat zogenaamd beding <strong>van</strong> ondeelbaarheid per definitie een uitdrukkelijk<br />

beding is, moet men namelijk gewoon nagaan of het hier niet om een conventioneel pandrecht<br />

gaat (meestal wel, ook al hebben partijen dat woord misschien niet gebruikt) en of aan de<br />

vereisten daar<strong>van</strong> voldaan is (daarvoor geldt de eis <strong>van</strong> het debitum cum re iunctum immers<br />

niet; wel gelden er vormvereisten in burgerlijke zaken, evenwel niet in handelszaken). In<br />

veruit de meeste gevallen is dit zgn. beding <strong>van</strong> ondeelbaarheid eigenlijk een overeenkomst<br />

tot inpandgeving. De vraag of die ondeelbaarheid dan zogenaamd fictief is of niet 1074 , doet<br />

niet terzake: een conventionele band volstaat immers precies. De vraag die daarbij wél rijst is<br />

of die inpandgeving geen nieuwe zekerheid voor bestaande schulden heeft gevestigd in de<br />

verdachte periode, dan wel alleen een geldige pandwisseling uitmaakt (zie de bespreking <strong>van</strong><br />

die vraag hoger in Deel II hoofdstuk III afdeling D).<br />

Ook in het geval waarin een persoon meerdere zaken verkoopt, die geen ondeelbaar geheel<br />

vormen, heeft hij op de nog niet geleverde zaken niet <strong>van</strong> rechtswege een retentierecht tot<br />

zekerheid <strong>van</strong> de prijs <strong>van</strong> de reeds geleverde. Ook hier moet men wel nagaan of er geen<br />

sprake is <strong>van</strong> een conventioneel pandrecht.<br />

NB. De huurder in het bezit <strong>van</strong> de verhuurde zaak.<br />

De huurder die de door een insolvente verhuurder verhuurde zaak niet afgeeft zolang de<br />

huurovereenkomst loopt, oefent strikt genomen geen opschortings- noch retentierecht uit; hij<br />

voert gewoon de overeenkomst uit. Wanneer na faillissement <strong>van</strong> de verhuurder de curator<br />

weigert de huurovereenkomst uit te voeren, heeft de huurder in beginsel ook geen verplichting<br />

om de zaak vrij te geven, mits hij de huur betaalt. Die huur kan hij ook verrekenen met<br />

schuldvorderingen uit dezelfde huurovereenkomst jegens de verhuurder, maar niet meer met<br />

1073 Zie bv. de afwijzing hier<strong>van</strong> door het Hof <strong>van</strong> beroep in het arrest dat geleid heeft tot het Teinturia-arrest,<br />

Cass. 7 oktober 1976, RW 1976-77, 1832 = Arr.Cass. 1977, 153 = Pas. 1977 I, 154 met concl. A.g. Krings =<br />

RCJB 1979, 5 noot FAGNART, ook besproken door F 't KINT, Sûretés (2004) nr. 270 - arrest dat op dit punt het<br />

middel tegen het arrest in beroep verwierp. In andere gevallen is de rechtspraak een stuk soepeler (m.i. ten<br />

onrechte, behoudens wanneer het met een conventioneel pandrecht wordt gemotiveerd), bv. Hof Gent 4 mei<br />

1961, RW 1961-62, 841 concl. A.g. MATTHIJS = RCJB 1963, 61 noot P. VAN OMMESLAGHE; Hof Luik 3<br />

mei 1970, JL 1970-71, 33.<br />

1074 Criterium dat jammer genoeg nog wel eens wordt gehanteerd, zie bv. C. CAUFFMAN, "Retentierecht",<br />

NJW 2005, (686) 688 met verwijzingen. Aldus werd het retentierecht m.i. ten onrechte afgewezen in o.m. kh.<br />

Sint-Niklaas 7 september 1954, RW 1954-55, 184; Rb. Doornik 2 december 1969, BRH 1971 II 243; Hof Gent 9<br />

maart 1971, RW 1970-71, 525.<br />

445


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

andere, niet-samenhangende schuldvorderingen (zie de bespreking <strong>van</strong> de schuldvergelijking<br />

voor en na samenloop in Deel V).<br />

iv) Vereiste dat het bezit verkregen werd <strong>van</strong> een beschikkingsbevoegde<br />

Vereist is tenslotte - zoals voor pandrechten in het algemeen - dat de persoon die het bezit<br />

heeft verschaft, bevoegd was op die wijze over de zaak te beschikken.<br />

Zoals gezegd wordt de vraag of een dergelijk pandrecht ook verkregen worden wanneer de<br />

wederpartij geen eigenaar is en/of niet bevoegd was op die wijze over de zaak te beschikken,<br />

in het kader <strong>van</strong> de bescherming <strong>van</strong> de verkrijger te goeder trouw, verder onder 3. besproken.<br />

Verder lijkt ook aan deze vereiste niet te moeten worden voldaan indien het gaat om<br />

noodzakelijke kosten voor het behoud <strong>van</strong> de zaak.<br />

b) Rechtsgevolgen <strong>van</strong> het retentierecht<br />

Hoewel men vaak zegt dat het slechts een persoonlijk verweermiddel is en geen voorrecht<br />

verschaft 1075 :<br />

- is het tegenwerpelijk erga omnes, en in het bijzonder ook aan de samenlopende schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar 1076 ;<br />

- kan het in beginsel slechts verkregen worden <strong>van</strong> een beschikkingsbevoegde 1077 , maar onder<br />

andere voorwaarden ook te goeder trouw verkregen worden <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde<br />

(zie verder onder 3.), en<br />

- wordt het gehandhaafd door zakelijke subrogatie op a) de prijsvordering c.q. de op een<br />

bijzondere rekening gezette geldsom in geval <strong>van</strong> verzilvering 1078 , of b) een ver<strong>van</strong>gende<br />

zekerheid indien afgegeven tegen ver<strong>van</strong>gende zekerheid 1079 . Het wordt ook gehandhaafd<br />

indien met de bewindvoerder (faillissementscurator) wordt overeengekomen dat het goed aan<br />

deze laatste wordt afgegeven mits behoud <strong>van</strong> voorrang op de opbrengst 1080 .<br />

Het heeft dus in beginsel de kenmerken <strong>van</strong> een zakelijk recht, met name een impliciet<br />

pandrecht 1081 , en dus ook:<br />

1075 Zo bv. nog steeds E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 58.<br />

1076 Zie bv. Cass. 12 september 1986, Pas. 1987 I 41; Kh. Luik 16 juni 1999, JLMB 2000, 284.<br />

1077 Zie Cass. 16 mei 1995, Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag t. NMKN, RW<br />

1995-96, 309 = TBH 1995 noot E. DIRIX, waar op het retentierecht het anterioriteitsbeginsel werd toegepast net<br />

als op andere zakelijke zekerheidsrechten. Dit impliceert dat men in beginsel beschikkingsbevoegd moet zijn om<br />

een retentierecht te verschaffen, en dat bv. art. 2279 lid 2 betreffende verloren of gestolen goederen daarop <strong>van</strong><br />

toepassing is (niet echter art. 2280 BW, maar gebeurlijk wel het voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak).<br />

1078 Bv. kh. Antwerpen 14 februari 2001, RW 2002-2003, 227 (in casu de opbrengst <strong>van</strong> een schip waarop<br />

retentierecht was uitgeoefend voor herstellingskosten).<br />

1079 bv. een bankgarantie in opdracht <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> de goederen: Hof Antwerpen 4 januari 1994, RW<br />

1993-94, 1432.<br />

1080 Kh. Luik 16 juni 1999, JLMB 2000, 284; DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 58.<br />

1081 Vgl. de concl. A.g. Krings voor het Teinturia-arrest, Cass. 7 oktober 1976, RW 1976-77, 1832 = Pas. I,<br />

154; voorzichtig in die zin P. VAN OMMESLAGHE, “Observations sur les effets et l'étendue du droit de<br />

rétention' et de 'L'exceptio non adimpleti contractus, spécialement en cas de faillite”, RCJB 1963, p. 61. De<br />

traditionele doctrine in België blijft ge<strong>van</strong>gen in dubbelzinnigheden, en slaagt er niet in uit te leggen waarin het<br />

446


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- een retentierecht erga omnes, behoudens bij pandmisbruik (art. 2082 BW, zie verder 4.b.),<br />

en dit tot aan de volledige betaling <strong>van</strong> alle verzekerde schulden (dit laatste behoudens<br />

rechtsmisbruik bij disproportie tussen verzekerde schuld en waarde <strong>van</strong> het teruggehouden<br />

pand). Indien de schuldeiser een ver<strong>van</strong>gende zekerheid aanbiedt, die minstens dezelfde<br />

waarborgen verschaft, zal het rechtsmisbruik vormen om die niet te aanvaarden in plaats <strong>van</strong><br />

het retentierecht.<br />

- executiemogelijkheden met tussenkomst <strong>van</strong> de rechter 1082 .<br />

De gevolgen <strong>van</strong> bezitsverlies worden verder (4.a.) besproken voor vuistpandrechten in het<br />

algemeen.<br />

b. Pandrechten die bij overeenkomst zijn gevestigd<br />

Het vuistpandrecht op roerende zaken, andere dan waardepapieren, heeft een vrij beperkte<br />

economische betekenis. Men mag slechts beroepsmatig lenen tegen vuistpand (een "pandhuis"<br />

uitbaten) mits wettelijke vergunning (art. 306 Sw.), die slechts uitzonderlijk bestaat (in de<br />

praktijk enkel de Berg <strong>van</strong> Barmhartigheid <strong>van</strong> Brussel 1083 ), en waarvoor een ten dele<br />

afwijkende regeling <strong>van</strong> het pandrecht geldt 1084 . Daarbuiten gaat het om private of<br />

occasionele leningen dan wel om een zekerheid voor andere soorten schulden.<br />

1° Totstandkoming; verzekerde schuldvordering<br />

Buiten de hoger besproken gevallen is er slechts sprake <strong>van</strong> een pandrecht indien dit<br />

overeengekomen is, en desgevallend aan een aantal andere vormvereisten is voldaan. Hier is<br />

er een uitdrukkelijke overeenkomst tot inpandgeving (zie vormen hieronder) en<br />

“buitenbezitstelling”. De eis <strong>van</strong> buitenbezitstelling werd hoger (B.1.) reeds besproken. We<br />

bekijken nu de andere vereisten.<br />

a) Hoe uitdrukkelijk moet de overeenkomst zijn ?<br />

Het is niet vereist dat partijen uitdrukkelijk <strong>van</strong> inpandgeving spreken, wel dat er een<br />

overeenkomst is met een dergelijke strekking, m.a.w. dat de intentie <strong>van</strong> partijen duidelijk is.<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> andere bewoordingen:<br />

retentierecht dan wel geen zakelijk recht zou zijn. Een zekere dubbelzinnigheid vinden we ook in het<br />

Nederlandse recht (art. 3:290 v. NBW). In het Zwitserse recht daarentegen wordt het retentierecht duidelijk als<br />

een vorm <strong>van</strong> pandrecht beschouwd.<br />

1082 Wettelijk is de verkoop enkel geregeld in de gevallen geregeld door de Wet achtergelaten voorwerpen <strong>van</strong><br />

21 februari 1983; in de andere gevallen berust dit op rechtspraak. De executie is uitdrukkelijker geregeld in het<br />

Nederlands BW (art. 3:292 bepaalt: “De schuldeiser kan zijn vordering op de zaak verhalen met voorrang boven<br />

allen tegen wie het retentierecht kan worden ingeroepen”).<br />

Sommige rechtspraak verwerpt nog steeds het recht <strong>van</strong> de retentor op pandverzilvering, bv. Rb. Brussel 28 juni<br />

1996, JLMB 1996, 1655; M. GREGOIRE, TBH <strong>2012</strong> (421) 423.<br />

1083 Zie http://www.montdepiete.be/NL/present.htm. In 2004 werden 115.200 leningen toegekend of vernieuwd<br />

voor een totaal bedrag <strong>van</strong> meer dan 22 miljoen Euro.<br />

1084 De gewone regels gelden volgens art. 2084 BW niet. De regeling is te vinden in de wet <strong>van</strong> 30 april 1848<br />

op de Bergen <strong>van</strong> barmhartigheid, zoals gewijzigd bij W. 17 december 1923 en 27 maart 1962.<br />

447


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

* Indien het retentierecht bedongen is, en dat beding aan alle gewone vereisten <strong>van</strong> een<br />

pandovereenkomst voldoet, dan hebben we te doen met een gewoon pandrecht (zie<br />

hierboven), ook al gebruikt men de term retentierecht.<br />

* Een beding <strong>van</strong> ondeelbaarheid, waarbij alle opeenvolgende leveringen en schulden als één<br />

geheel worden beschouwd, en de zaken die nog in de macht zijn <strong>van</strong> de schuldeiser kunnen<br />

worden teruggehouden voor alle schulden jegens die schuldeiser, ook die betreffende wel<br />

reeds geleverde zaken: dit impliceert een pandrecht op alle goederen tot zekerheid <strong>van</strong> het<br />

schuldsaldo.<br />

b) Verzekerde schuldvordering<br />

Verzekerd zijn alle schuldvorderingen tot zekerheid waar<strong>van</strong> het pand bedongen is. Een<br />

pandrecht kan gevestigd worden voor alle bestaande en toekomstige schulden (zie in Afdeling<br />

A. de algemene regels inzake pandrechten).<br />

Wanneer kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak of nauw verbonden met de zaak (debitum cum re<br />

iunctum) niet conventioneel verzekerd zijn door het pandrecht, zullen zij verzekerd zijn als<br />

kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak (20, 4° Hyp.W., zie verder) of krachtens de reeds (2.1.8°)<br />

besproken figuur <strong>van</strong> het retentierecht).<br />

c) Bijkomende vormvereisten behalve buitenbezitstelling<br />

Bij een "burgerlijk pand" is, zodra het tot zekerheid strekt <strong>van</strong> een schuldvordering boven 375<br />

Euro, een akte met vaste datum vereist, waarin de pandgoederen omschreven zijn (art. 2074<br />

BW).<br />

Bij pand tot zekerheid <strong>van</strong> een handelsschuld (handelspand) is er geen akte met vaste datum<br />

vereist.<br />

d) Wanneer ontstaat het pandrecht; combinatie met hoger besproken vereisten<br />

De buitenbezitstelling is een vereiste voor het pandrecht 1085 , doch ook aan de andere in<br />

Afdeling A.. besproken vereisten (voor pandrecht in het algemeen) moet zijn voldaan. Zo kan<br />

het voorkomen dat de zaken reeds in het bezit zijn <strong>van</strong> de schuldeiser of <strong>van</strong> een derde die ze<br />

voor hem houdt, maar dat de inpandgeving nog een nadere rechtshandeling vereist, ofwel een<br />

overeenkomst, ofwel een inpandneming krachtens zo'n overeenkomst (vb. wanneer de<br />

goederen bij de derde-bewaarnemer onder het pandrecht vallen tot een bepaalde<br />

drempelwaarde, die kan verhoogd worden door de schuldeiser 1086 ). Het juiste tijdstip is o.m.<br />

<strong>van</strong> belang omdat na de samenloop geen pand meer kan worden gevestigd of uitgebreid qua<br />

onderpand (en dus in ons vb. ook de drempelwaarde waaronder een pandrecht en dus<br />

1085 Voor de vraag in welke zin de inpandgeving een zakelijke overeenkomst is, zie d ebespreking hoger.<br />

1086 Boven die drempelwaarde zijn de goederen dan ter vrije beschikking <strong>van</strong> de eigenaar, daaronder heeft de<br />

pandhouder een retentierecht. Deze constructie is courant bij warrantage-aan-huis (zie hoger).<br />

448


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

retentierecht geldt, niet meer kan worden verhoogd) 1087 - maar alleen nog aan pandsubstitutie<br />

kan worden gedaan tot beloop <strong>van</strong> de reeds in pand gegeven hoeveelheid (wisselpand).<br />

Dezelfde vraag rijst ook wanneer de inpandgeving in de verdachte periode plaatsvindt (zie<br />

Deel II Hoofdstuk III afdeling D).<br />

2° Rechtsgevolgen (voorrecht, executierecht, retentierecht)<br />

Zie in Afdeling A. de bespreking, bij pandrechten in het algemeen, <strong>van</strong> het voorrecht en<br />

executierecht <strong>van</strong> de pandhouder.<br />

Een uitdrukkelijk vuistpand verschaft ook een retentierecht erga omnes, behoudens bij<br />

pandmisbruik (art. 2082 BW), en dit tot aan de volledige betaling <strong>van</strong> alle verzekerde<br />

schulden (dit laatste behoudens rechtsmisbruik bij onevenredigheid tussen de verzekerde<br />

schuld en de waarde <strong>van</strong> het teruggehouden pand). Indien de schuldeiser een ver<strong>van</strong>gende<br />

zekerheid aanbiedt, kan het rechtsmisbruik vormen om die niet te aanvaarden in plaats <strong>van</strong> het<br />

retentierecht.<br />

NB. Onder "pandmisbruik" verstaat men een tekortkoming aan de zorgplicht ten aanzien <strong>van</strong><br />

het onderpand (dat heeft dus niets te maken met het zopas beschreven rechtsmisbruik dat erin<br />

bestaat het pand te willen aanwenden als overdreven zekerheid).<br />

c. Wettelijke uitbreiding <strong>van</strong> een conventioneel pandrecht (Art. 2082 II BW).<br />

Ten slotte geeft art. 2082 II BW nog een beperkte uitbreiding aan het burgerlijk pandrecht<br />

voor schulden <strong>van</strong> de pandgever die ontstaan na de inpandgeving, en voor de opeisbaarheid<br />

zowel als de voldoening <strong>van</strong> de (eerste) verzekerde schuld opeisbaar worden. Ook zij zijn<br />

verzekerd door het pandrecht, al is dat niet bedongen.<br />

Volgens sommige rechtsleer zou hier enkel een retentierecht gelden (zoals hierboven voor het<br />

conventionele pandrecht) en geen voorrecht 1088 , wat m.i. weinig zinvol is nu het retentierecht<br />

ook een soort pandrecht is en voorrang verschaft.<br />

3. Bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht<br />

De bespreking <strong>van</strong> de verschillende vormen <strong>van</strong> vuistpandrecht en de tegenwerpelijkheid<br />

er<strong>van</strong> bij samenloop ging er<strong>van</strong> uit dat de schuldenaar bevoegd was op die wijze over de zaak<br />

te beschikken. De vraag rijst of de schuldeiser ook een dergelijk recht verkrijgt wanneer de<br />

schuldenaar daartoe niet bevoegd was. Hier gaat het niet meer om de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong><br />

het pand- of retentierecht aan de schuldeisers <strong>van</strong> de wederpartij, maar wel om de<br />

tegenwerpelijkheid aan een oudere gerechtigde, zoals bv. de ware eigenaar <strong>van</strong> de zaak.<br />

1087 Bv. kh. Hasselt 2 november 2004, RW 2004-2005, 1676.<br />

1088 In die zin DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 477 p. 321; F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 288.<br />

449


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. Uitgangspunten: anterioriteitsbeginsel en derdenbescherming; behoudskosten.<br />

2° Regel behoudens derdenbescherming<br />

Over het algemeen geldt bij conflicten ten aanzien <strong>van</strong> oudere rechten, en ook bij conflicten<br />

tussen meerdere zekerheidsrechten (bv. ook hypotheekrecht op goederen die onroerend zijn<br />

geworden door bestemming; dubbele inpandgeving; e.d.m.) het anterioriteitsbeginsel.<br />

Aangezien nemo dat quo non habet, kan men een pandrecht in beginsel slechts verkrijgen<br />

voor zover de partij <strong>van</strong> wie men het verkrijgt daartoe beschikkingsbevoegd is, dus bevoegd is<br />

om op de zaak het pandrecht toe te staan. Het oudste recht gaat voor (anterioriteitsbeginsel),<br />

tenzij de pandgever bevoegd is om een recht toe te kennen in strijd met het oudere recht (op<br />

grond <strong>van</strong> een toestemming of machtiging <strong>van</strong> de oudere gerechtigde). Uit de<br />

rechtsverhouding tussen de pandgever en een oudere pandhouder, bv. bij de inpandgeving <strong>van</strong><br />

de handelszaak, volgt vaak dat de pandgever nog steeds normale transacties mag verrichten<br />

met de in pand gegeven zaken, en ze dus bv. in bewaring, herstelling en dergelijke mag geven<br />

– waardoor er op die zaken wel een retentierecht komt te rusten.<br />

Dit geldt in beginsel niet enkel voor het gewone pandrecht, maar ook voor het retentierecht<br />

(Cass. 16 juni 1995, zij het in casu betreffende een schip) 1089 en de gelijk te stellen bijzondere<br />

voorrechten zoals het voorrecht <strong>van</strong> de commissionair 1090 . Dit impliceert dat men in beginsel<br />

beschikkingsbevoegd moet zijn om een retentierecht te verschaffen, en dat bv. art. 2279 lid 2<br />

betreffende verloren of gestolen goederen daarop <strong>van</strong> toepassing is (niet echter art. 2280 BW,<br />

maar gebeurlijk wel het voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak).<br />

Van rechtswege voorrang op oudere rechten hebben slechts enkele zekerheidsrechten, zoals<br />

het voorrecht voor kosten "tot behoud <strong>van</strong> de zaak" <strong>van</strong> art. 20, 4° HypW (dat geen<br />

buitenbezitstelling vereist, maar waarvoor wel andere strikte eisen gelden, zie de bespreking<br />

verder) en het voorrecht voor de op de zaak verschuldigde douanerechten en/of accijnzen 1091 .<br />

Men kan die ook beschouwen als boedelschulden <strong>van</strong> een afzonderlijke sub-boedel bestaande<br />

uit die zaak.<br />

Een probleem is er evenmin indien de verschaffer <strong>van</strong> het pandrecht ondanks een ouder recht<br />

bevoegd was om desondanks nog een recht te verschaffen. Dat zal met name vaak voorkomen<br />

bij een zgn. retentierecht op goederen die reeds eerder verpand zijn 1092 ; was er geen<br />

1089 Dat dit ook voor het retentierecht geldt, kan men afleiden uit:<br />

- enerzijds Cass. 16 mei 1995, Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag t. NMKN, RW<br />

1995-96, 309 = TBH 1995 noot E. DIRIX, “De tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het retentierecht”. In die zaak werd op<br />

het retentierecht het anterioriteitsbeginsel toegepast zoals op andere zakelijke zekerheidsrechten;<br />

- en anderzijds Cass. 27 april 2006, nr. C.04.0478.N, RW 2007-08, 1541 n. M.E. STORME, “Het conventioneel<br />

uitgebreid retentierecht en de tegenwerpbaarheid er<strong>van</strong> aan de eigenaar <strong>van</strong> de in bewaring gegeven zaak”,<br />

besproken infra nr. 50.<br />

1090 Cass. 25 mei 1984, Arr. 1983-84 nr. 542 = RW 1984-85, 2328 = TBH 1984, 680 = Pas. 1984 I 1155 = JT<br />

1985, 287, en na verwijzing Hof Brussel 20 mei 1986, TBH 1987, 738 n. J. KOKELENBERG. Zie ook Hof Gent<br />

18 januari 1995, TGR 1995, 244.<br />

1091 De administratie heeft een retentierecht, in beginsel ongeacht of de eigenaar <strong>van</strong> de goederen ook<br />

belastingschuldige is, Cass. 13 mei 1843, Pas. 1843 I 170; Cass. 26 mei 1924, Pas. 1924 I 362.<br />

1092 Vgl. art. 3:291 NBW.<br />

450


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bevoegdheid, dan moet ook hier nagegaan worden of de retentor beschermd wordt als<br />

verkrijger te goeder trouw.<br />

3° Derdenbescherming<br />

Wel wordt de derde-verkrijger <strong>van</strong> een roerende zaak die aan bepaalde vereisten, waaronder<br />

goede trouw, voldoet, krachtens art. 2279 BW beschermd tegen de<br />

beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de verlener (art. 2279 & 1141 BW, zie de algemene<br />

bespreking in Hoofdstuk I), en dit geldt ook voor de verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht 1093 . Het feit<br />

dat deze regel uit art. 2279 BW enkel voor de bezitter geldt (Eigenbesitzer) en niet voor een<br />

detentor (Fremdbesitzer) verhindert dat niet: de beweerde verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht moge<br />

al een detentor zijn <strong>van</strong> de zaak, ten aanzien <strong>van</strong> het pandrecht op de zaak is hij een bezitter<br />

(<strong>van</strong> dat pandrecht) en speelt art. 2279 BW dus wel degelijk.<br />

Zoals gezegd gaat het hier niet meer om de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het pand- of retentierecht<br />

aan de schuldeisers <strong>van</strong> de wederpartij, maar wel om de tegenwerpelijkheid aan een oudere<br />

gerechtigde, zoals bv. de ware eigenaar <strong>van</strong> de zaak. Uit uit het eerste vloeit het tweede nog<br />

geenszins voort 1094 .<br />

Deze bescherming geldt in ons recht:<br />

- niet alleen voor de verkrijger <strong>van</strong> een uitdrukkelijk pandrecht (zie art. 23 I HypW),<br />

- maar ook <strong>van</strong> een wettelijk impliciet pandrecht (bv. voor voorrecht <strong>van</strong> de<br />

commissionair 1095 of <strong>van</strong> de hotelhouder of vervoerder - zie eveneens art. 23 I HypW),<br />

- en <strong>van</strong> een zgn. retentierecht 1096 (met de nuance hieronder). Dat laatste is in naburige<br />

rechtsstelsels niet steeds het geval 1097 .<br />

Meer nog, uit de recente rechtspraak blijkt m.i. dat de vereisten voor deze derdenbescherming,<br />

nl. bezit enerzijds en goede trouw andezijds, in beginsel op dezelfde manier worden ingevuld.<br />

We werken dit met name uit voor de vereiste <strong>van</strong> goede trouw.<br />

1093 Uitdrukkelijk in die zin onder meer Hof Brussel 30 april 2001, RW 2002-2003, 626 (in casu inpandgeving<br />

<strong>van</strong> effecten (kasbons)).<br />

1094 Dit werd blijkbaar over het hoofd gezien door Hof Antwerpen 15 maart 2004, RW 2004-2005, 1354 = NJW<br />

2005, 703; zie daarbij dan ook het kritisch artikel C. CAUFFMAN, "Retentierecht", NJW 2005, 686 v. dat met<br />

name op p. 688-689 nr. 8 c.q. 9 beide vragen wel duidelijk uit elkaar houdt. Het cassatie-arrest in dezelfde zaak,<br />

27 april 2006 nr. C.04.0478.N, RW 2007-08, 1541 n. M.E. STORME, onderscheidt wel de vraag of er een<br />

retentierecht is en de vraag naar de tegenwerpelijkheid er<strong>van</strong> aan de eigenaar <strong>van</strong> de zaak.<br />

1095 Cass. 21 maart 2003, RW 2004-2005, 1174.; zie ook kh. Kortrijk 24 januari 1995, Eur. Vervoerr. 1995,<br />

661; Hof Antwerpen 21 december 1993, RW 1994-95, 331; kh. Kortrijk 30 januari 2001, RW 2000-2001, 1349;<br />

kh. Kortrijk 16 april 2002, RW 2003-2004, 1273; Hof Antwerpen 16 november 2004, RW 2004-2005, 1147.<br />

Cour d'appel Paris 18 mei 1994, D. 1995 Jur. 15; kh. Luik 12 december 1989, TBH 1990, 989; kh. Luik 1 maart<br />

1990, JLMB 1990, 1112; Hof Antwerpen 23 september 1996, RW 1996-97, 1234.<br />

1096 Onder meer Cass. 15 september 2011, Nr. C.10.0392.N, Dart Line Ltd.,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110915-3.<br />

1097 In het Duitse recht heeft het kaufmännisches Zurückbehaltungsrecht <strong>van</strong> § 369 HGB in beginsel geen<br />

werking jegens een derde met een ouder zakelijk recht.<br />

451


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Eisen gesteld aan de goede trouw.<br />

1° Tijdstip <strong>van</strong> de goede trouw<br />

Het tijdstip waarop men te goeder trouw moet zijn is bij de verkrijging <strong>van</strong> het “werkelijk”<br />

bezit, d.i. wanneer de goederen in de macht <strong>van</strong> de pandhouder komen en het pandrecht als<br />

zakelijk recht ontstaat 1098 (art. 23 I HypW spreekt <strong>van</strong> de "ont<strong>van</strong>gst" <strong>van</strong> de zaak).<br />

2° Voorwerp <strong>van</strong> de goede trouw: beschikkingsbevoegdheid in concreto<br />

Wat echter vooral aan bod kwam in de recente rechtspraak is de vraag waarop de goede trouw<br />

precies betrekking heeft. In het verleden werd vaak geleerd dat de goede trouw de overtuiging<br />

vereist dat de pandgever eigenaar is, wat niet echt juist is. Correcter is dat men te goeder<br />

trouw moet zijn ten aanzien <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de pandgever om in pand te geven,<br />

althans de zaak met een zekerheidsrecht te bezwaren (bevoegdheid die weliswaar in beginsel<br />

enkel aan de eigenaar toekomt, maar er zijn nuances). Nog correcter is dat die – schijn <strong>van</strong> –<br />

bevoegdheid in concreto moet beoordeeld worden, namelijk dat het de vraag is of de<br />

schuldenaar schijnbaar bevoegd was om de zaak op die wijze, tot zekerheid <strong>van</strong> een dergelijke<br />

schuldvordering, in pand te geven of te bezwaren. De waardering <strong>van</strong> de goede trouw<br />

(onderzoeksplicht of niet) werd hoger reeds algemeen besproken. We illustreren dit aan de<br />

hand <strong>van</strong> de rechtspraak inzake diverse vormen <strong>van</strong> pandrecht.<br />

a) Bij het voorrecht <strong>van</strong> de commissionair en de ondercommissionair<br />

Duidelijkheid hierover is er in ieder geval wat betreft het voorrecht <strong>van</strong> de commissionair en<br />

de ondercommissionair: het Bergfelder-arrest verduidelijk dat diens goede trouw betrekking<br />

moet hebben op het eigendomsrecht <strong>van</strong> zijn opdrachtgever dan wel zijn bevoegdheid om<br />

over de goederen te beschikken in het kader <strong>van</strong> de aan de commissionair toevertrouwde<br />

opdracht (bij een commissionair-expediteur: “in het kader <strong>van</strong> de verzending”) 1099 .<br />

b) Bij het conventioneel vuistpand<br />

Ook wat het conventioneel vuistpand betreft, en de varianten daarop zoals warrantage, is<br />

duidelijk dat het voldoende is dat de pandhouder (c.q. de derde die de goederen voor hem in<br />

pand houdt) erop mocht vertrouwen dat hij te doen had met (de eigenaar <strong>van</strong> de koopwaar of<br />

althans met) iemand die de goederen aan warrantage kon onderwerpen (Cass. 12 februari<br />

2004 en 26 november 2010) 1100 . Deze bevoegdheid zal evenwel minder snel worden<br />

1098 Zie bv. Hof Antwerpen 21 december 1993, RW 1994-95, 331; Rb. Kortrijk 30 januari 2001, RW 2000-<br />

2001, 1349; Hof Antwerpen 16 november 2004, RW 2004-2005, 1147; DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 149.<br />

1099 Cass. 21 maart 2003, Bergfelder Holzimport t. Houtnatie Cuba, RW 2004-2005, 1174. Vgl. eerder Hof<br />

Antwerpen 21 december 1993, RW 1994-95, 331; Rb. Kortrijk 30 januari 2001, RW 2000-2001, 1349; Hof<br />

Antwerpen 16 november 2004, RW 2004-2005, 1147. Zie ook nog Hof Antwerpen 5 februari 1996, TBH 1998,<br />

758 (commissionair kende de rechter <strong>van</strong> de verkoper)<br />

1100 Cass. 12 februari 2004, Nr. C.01.0121.N, NISSAN t. BBL en Warrant n.v., RW 2004-2005, 1179 noot M.E.<br />

STORME; Cass. 26 november 2010, Proxxon Werkzeug, nr. C.10.0006.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101126-6 =RW 2010-2011, 1127 = TBH 2011,<br />

452


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

aangenomen dan de bevoegdheid om aan de zaak kosten te laten maken waarvoor een<br />

retentierecht geldt, precies omdat de materiële band met de verzekerde schuldvordering<br />

ontbreekt<br />

c) Bij het zgn. retentierecht (materiële band tussen schuldvordering en zaak)<br />

Iets meer discussie hierover komt voor bij het zgn. retentierecht.<br />

Er zijn een heleboel gevallen waarin de retentor weet of moest weten dat de pandgever geen<br />

eigenaar was <strong>van</strong> de zaak (bv. auto binnengebracht voor herstelling, waar<strong>van</strong> duidelijk is dat<br />

de persoon die de auto binnenbrengt niet de eigenaar is maar bv. een huurder of koper onder<br />

eigendomsvoorbehoud). Dit hoeft een retentierecht evenwel niet in de weg te staan: het is<br />

voldoende dat men te goeder trouw meent dat de pandgever bevoegd was om de handelingen<br />

(de bewerking, herstelling, bewaarneming, enz.) toe te staan die leiden tot het ontstaan <strong>van</strong> de<br />

schuld (kosten), waarvoor het retentierecht wordt uitgeoefend 1101 .<br />

Er is op dit punt een zekere aarzeling in de rechtspraak 1102 . Correct is dat men te goeder<br />

trouw kan zijn ook al weet men dat de retentiegever geen eigenaar is, indien men er mocht<br />

<strong>van</strong> uitgaan dat de retentiegever bevoegd was om de zaak aldus te onderwerpen aan een<br />

behandeling die tot kosten aanleiding kan geven. De meeste rechtspraak 1103 beslist terecht dat<br />

557. Zie verder bv. Hof Antwerpen 11 mei 2009, nr. 2007/3063, Stivexim-Agro t. CMA-CGM e.a. (pandrecht<br />

bedongen door de zeevervoerder in het cognossement; goederen zouden aan een zusterfirma hebben toebehoord,<br />

pandrecht werd aanvaard).<br />

Voor een zaak waar het pandrecht op goederen die aan een derde toebehoorden niet werd aanvaard, zie kh.<br />

Hasselt 2 november 2004, RW 2004-2005, 1676 (op de vraag <strong>van</strong> derdenbescherming werd hier overigens niet<br />

ingegaan) - voorraden waarop de pandhouder (via warrantage-aan-huis) retentie wilde uitoefenen, maar die zich<br />

bevonden in koelcellen die aan een derde waren verhuurd en eigendom waren <strong>van</strong> die derde.<br />

1101 Voor een toepassing, zie Hof Antwerpen 15 november 2004, NJW 2005, 705 noot ES.<br />

Vgl. art. 3:291 II Nederlands BW: “Hij kan het retentierecht ook inroepen tegen derden met een ouder recht,<br />

indien zijn vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de<br />

zaak aan te gaan, of hij geen reden had om aan de bevoegdheid <strong>van</strong> de schuldenaar te twijfelen”. De<br />

parlementaire voorbereiding verduidelijkt dat er geen reden is de schuldeiser de door het retentierecht geboden<br />

bescherming te onthouden, wanneer het gaat om een schuldvordering uit een overeenkomst die de schuldenaar<br />

jegens de derde bevoegd was te sluiten of ten aanzien waar<strong>van</strong> de schuldeiser zich redelijkerwijs niet in die<br />

bevoegdheid behoefde te verdiepen, omdat de overeenkomst met een normale exploitatie <strong>van</strong> de zaak in<br />

overeenstemming was. Deze gedachte doet, aldus de Toelichting op de Nota <strong>van</strong> Wijzigingen, enerzijds recht<br />

wedervaren aan de belangen <strong>van</strong> de schuldeiser <strong>van</strong> wie veelal geen onderzoek omtrent de bevoegdheid <strong>van</strong> zijn<br />

contractuele wederpartij kan worden gevergd, zolang haar opdracht de grenzen niet te buiten gaat <strong>van</strong> wat men<br />

<strong>van</strong> een eigenaar <strong>van</strong> de zaak in het algemeen mag verwachten, anderzijds komt zij ook tegemoet aan het belang<br />

<strong>van</strong> alle eigenaren gezamenlijk dat overeenkomsten <strong>van</strong> de hier bedoelde aard door de opdrachtnemer vlot en<br />

zonder risico kunnen worden gesloten (Parl. Gesch. nieuw BW, Boek 3, p. 887).<br />

1102 In sommige gevallen wordt door een soepele toepassing <strong>van</strong> de goede trouw vastgesteld dat de retentor niet<br />

wist dat de opdrachtgever geen eigenaar was, en dat hij bv. geen onderzoeksplicht heeft naar het eigendomsrecht<br />

op het te herstellen voertuig (bv. Kh. Dendermonde 1 maart 2001, RW 2003-2004, 469). Correcter is evenwel dat<br />

het niet zozeer het eigendomsrecht is dat voorwerp is <strong>van</strong> goede trouw en mogelijke onderzoeksplicht, maar de<br />

bevoegdheid. Andere rechtspraak is zeer onprecies gemotiveerd, zoals bv. kh. Antwerpen 4 november 1986, RW<br />

1986-1987, 1764.<br />

1103 Hof Antwerpen 18 november 2002, DAOR 2002/63, p. 290. In casu werd het retentierecht verworpen<br />

omdat de teruggehouden goederen zelf niet bewerkt waren. Vergelijkbaar DIRIX & DE CORTE, uitg. 2006 nr.<br />

551 p. 378-279 (er moet een nauwer verband <strong>van</strong> samenhang worden gehanteerd, en in beginsel geen verlengd<br />

retentierecht), W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, p. 132-133; C. CAUFFMAN, "Retentierecht", NJW<br />

453


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

in zo’n geval (wetenschap dat de retentiegever geen eigenaar is) nauwlettender moet worden<br />

toegezien op de samenhang tussen zaak en schuld. Dit is evenwel geen ander vereiste dan dat<br />

<strong>van</strong> de goede trouw: het is namelijk zo dat een retentiegever wel geacht kan worden de<br />

toestemming te hebben <strong>van</strong> de eigenaar om een retentierecht toe te kennen voor kosten aan de<br />

zaak zelf, maar in beginsel niet geacht mag worden die toestemming te hebben om dat<br />

retentierecht/pandrecht ook te laten gelden voor kosten aan andere zaken – minstens niet aan<br />

zaken <strong>van</strong> een andere eigenaar. Waar het om gaat is of het een soort kosten is waarvoor de<br />

retentiegever geacht mag worden bevoegd te zijn ook buiten het geval dat hij eigenaar is 1104 -<br />

dus een specificatie <strong>van</strong> de goede-trouw-eis in het licht <strong>van</strong> de verkeersopvattingen -, en dat<br />

hangt zoals gezegd dus wel af <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> het verband met de zaak. Dit wordt<br />

uitdrukkelijk bevestigd in een cassatie-arrest <strong>van</strong> 27 april 2006:<br />

"de schuldeiser is te goeder trouw wanneer hij bij de inont<strong>van</strong>gstname <strong>van</strong> de goederen mocht<br />

aannemen dat zijn schuldenaar de eigenaar <strong>van</strong> de goederen was of althans bevoegd was om<br />

ter zake <strong>van</strong> die goederen overeenkomsten te sluiten die aanleiding kunnen geven tot de<br />

uitoefening <strong>van</strong> het retentierecht op deze goederen" 1105 .<br />

Tenslotte kan eraan herinnerd worden dat bij gebeurlijke tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het<br />

retentierecht aan de eigenaar-<strong>van</strong>-de-zaak-niet-wederpartij, de som tot betaling waar<strong>van</strong> het<br />

retentierecht kan worden uitgeoefend, niet hoger kan liggen dan de desbetreffende schuld <strong>van</strong><br />

de wederpartij zelf (indien met die partij een lager tarief was overeengekomen dan het<br />

gebruikelijke, geldt natuurlijk alleen dit lagere tarief) 1106 .<br />

d) Bij het voorrecht <strong>van</strong> de vervoerder<br />

Deze regels gelden ook voor het voorrecht <strong>van</strong> de vervoerder.<br />

2005, (686) 689 nr. 10. Vgl. Hoge Raad 5 maart 2004, VGC Storage & Transport t. GE Seaco Services Ltd.,<br />

RvdW 2004, 44, en concl. p.g. Hartkamp. Containers <strong>van</strong> o.a. Seaco waren door de huurder er<strong>van</strong>, Norasia, in<br />

bewaring en herstelling gegeven aan VGC. Aanvaard werd dat VGC op de containers <strong>van</strong> Seaco een<br />

retentierecht had voor kosten gemaakt aan die containers, maar niet voor kosten gemaakt aan andere containers<br />

die eveneens door Norasia in het kader <strong>van</strong> dezelfde overeenkomst in bewaring of herstelling waren gegeven. De<br />

Hoge Raad oordeelt dat “<strong>van</strong> degene die zaken <strong>van</strong> anderen, ter bewaring of reparatie, onder zich krijgt mag<br />

worden verwacht dat hij ermee rekening houdt dat deze zaken aan anderen dan zijn contractuele wederpartij<br />

kunnen toebehoren en dat hij met het oog op die mogelijkheid een deugdelijke registratie bijhoudt <strong>van</strong> de per<br />

zaak verrichte werkzaamheden”. Vgl. voor Frankrijk SIMLER & DELEBECQUE, Droit civil. Les sûretés. La<br />

publicité foncière, Dalloz (4) 2004, p. 491-492 nr. 586.<br />

In andere gevallen gaat de rechtspraak er nogal gemakkelijk overheen en wordt de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het<br />

retentierecht aan de eigenaar aanvaard zonder dat de goede trouw specifiek wordt bekeken (of gewoon afgeleid<br />

uit het feit dat het retentierecht aan de wederpartij tegenwerpelijk is, wat natuurlijk niet volstaat voor<br />

tegenwerpelijkheid aan de eigenaar <strong>van</strong> de goederen), bv. Hof Antwerpen 15 maart 2004, RW 2004-2005, 1354<br />

= NJW 2005, 703 met kritisch artikel C. CAUFFMAN; in casu had allicht de goede trouw kunnen worden<br />

verdedigd omdat de eigenaar een verkoper onder eigendomsvoorbehoud was en de wederpartij-bewaargever de<br />

koper onder eigendomsvoorbehoud, maar <strong>van</strong> enige nadere motivering is in het arrest geen spoor; dit klemt des<br />

te meer omdat het hier juist ging om retentie voor kosten aan andere zaken dan de teruggehouden zaken. De<br />

cassatievoorziening tegen het arrest werd verworpen omdat het middel uitging <strong>van</strong> een verkeerde rechtsopvatting<br />

(die nl. er<strong>van</strong> uitging dat er géén bescherming <strong>van</strong> de verkrijger te goeder trouw kon zijn) (arrest Cass. 27 april<br />

2006 nr. C.04.0478.N, RW 2007-08, 1541 n. M.E. STORME).<br />

1104 Zie onder meer Hof Antwerpen 4 januari 1994, RW 1993-94, 1432.<br />

1105 Cass. 27 april 2006 nr. C.04.0478.N, RW 2007-08, 1541 n. M.E. STORME. Idem Cass. 15 september 2011,<br />

Nr. C.10.0392.N, Dart Line Ltd., http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110915-3.<br />

1106 Bv. Hof Antwerpen 15 november 2004, NJW 2005, 705 noot ES.<br />

454


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Bewijslast<br />

De goede trouw <strong>van</strong> de bezitter <strong>van</strong> een pandrecht wordt conform het gemeen recht vermoed<br />

tot tegenbewijs. Ze is afwezig indien de pandhouder kennis had <strong>van</strong> elementen die strijdig<br />

waren met de verklaring <strong>van</strong> de pandgever dat hij tot inpandgeving bevoegd was 1107 .<br />

4. Behoud en tenietgaan <strong>van</strong> vuistpandrechten<br />

a. Behoud en tenietgaan afhankelijk <strong>van</strong> het bezit<br />

1° Behoud zolang men bezit<br />

Zolang de pandhouder (waaronder de retentor) de zaak in zijn macht heeft, kunnen derdeverkrijgers<br />

niet in het bezit er<strong>van</strong> zijn in de zin <strong>van</strong> art. 2279 B.W. en dus ook niet beschermd<br />

worden als derde-verkrijgers.<br />

2° In beginsel geen volgrecht bij bezitsverlies<br />

Al deze vormen <strong>van</strong> pandrecht (vuistpandrechten, inb. het zgn. retentierecht) gaan teniet bij<br />

verlies <strong>van</strong> het "feitelijk bezit" <strong>van</strong> de zaak (géén volgrecht dus), met als beperkte<br />

uitzondering het (reeds besproken) reclamerecht <strong>van</strong> de vervoerder. Er is daarbuiten bij<br />

bezitsverlies geen volgrecht op de zaak zelf. Dat betekent dus ook dat het in beginsel niet <strong>van</strong><br />

belang is of de derde-verkrijger te goeder of te kwader trouw is (d.i. het pandrecht kende of<br />

behoorde te kennen).<br />

Ook het retentierecht bestaat slechts voor zover de schuldeiser de zaak nog in zijn macht<br />

heeft. Geeft hij de zaak uit handen, dan gaat het retentierecht in beginsel teniet (behoudens<br />

zakelijke subrogatie, zie hieronder). Dit sluit niet uit dat hij terug retentierecht verkrijgt indien<br />

de zaak hem later opnieuw wordt toevertrouwd (bv. retentierecht <strong>van</strong> de garagist op een<br />

wagen voor de kosten <strong>van</strong> een vorig onderhoud 1108 ).<br />

3° Bij onvrijwillig bezitsverlies<br />

Bij onvrijwillig bezitsverlies zouden de bezitsvorderingen inzake roerend goed kunnen<br />

worden ingesteld om het feitelijk bezit terug te krijgen (tegen de eigenaar dus enkel wanneer<br />

de zaak onrechtmatig door geweld of heimelijk (vi aut clam) verloren ging) 1109 . Tegenover<br />

1107 Bv. voor de verkrijger <strong>van</strong> een (pand via een) warrant: Hof Gent 29 november 2000, RW 2000-2001, 1391,<br />

in casu werd evenwel de goede trouw aanvaard. Het Franse en het Staats-Nederlandse recht komen tot dezelfde<br />

oplossing als het Belgische.<br />

1108 Toegestaan door BGH 24 juni 2002, NJW 2002, 2875 op grond <strong>van</strong> § 273 II BGB. In Nederland eist art.<br />

3:294 NBW dat de schuldeiser de zaak uit hoofde <strong>van</strong> dezelfde rechtsverhouding weer onder zich krijgt, en zo<br />

ook Hof Brussel 26 februari 1997, RW 1997-98, 1340.<br />

1109 Vgl. Hoge Raad der Nederlanden 20 september 2002 nr. C01/006HR, conclusie P.g. nr. 12.<br />

455


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

derden kan het pandrecht gerevindiceerd worden gedurende een termijn <strong>van</strong> 3 jaar volgens de<br />

regels <strong>van</strong> art. 2279 II en 2280 BW 1110 .<br />

Wanneer de zaak door de overheid in beslag is genomen en aan de eigenaar teruggegeven rijst<br />

de vraag of de voormalige retentor de kosten besteed aan de zaak kan vorderen <strong>van</strong> die<br />

eigenaar 1111 .<br />

Wordt de zaak in beslag genomen bij uitvoerend beslag, dan ontstaat er een samenloop, en<br />

blijft het pandrecht bestaan op de goederen, en na hun verkoop, op de prijs (zakelijke<br />

subrogatie).<br />

4° Handhaving op andere goederen na bezitsverlies<br />

Bij verlies <strong>van</strong> het pandrecht op de zaak zelf kan het pandrecht als zakelijk recht wel<br />

gehandhaafd worden op andere goederen door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie en daarnaast<br />

ook in de vorm <strong>van</strong> het wisselpand (pandwisseling):<br />

a) Tenietgaan <strong>van</strong> het pandrecht op de in pand gegeven goederen (inbegrepen het tenietgaan<br />

ingevolge natrekking, zaaksvorming, of vermenging) sluit dus niet uit dat het pandrecht<br />

gehandhaafd wordt door zakelijke subrogatie (mits causaal verband, zie de algemene<br />

bespreking <strong>van</strong> de zakelijke subrogatie in Deel II Hoofdstuk II).<br />

b) Het pandrecht kan ook gehandhaafd worden op andere goederen <strong>van</strong> dezelfde aard in de<br />

vorm <strong>van</strong> het wisselpand (pandsubstitutie), waarbij continuïteit wordt aanvaard tot beloop <strong>van</strong><br />

de kleinste intermediaire hoeveelheid ("lowest intermediate balance rule"), en dit zelfs indien<br />

aan de vereisten voor zakelijke subrogatie (causaal verband) niet is voldaan 1112 . Wat méér in<br />

het bezit is, wordt geacht een nieuw pandrecht te zijn, en niet de voortzetting <strong>van</strong> een reeds<br />

door bezitsverlies verloren gegaan pandrecht (dit is <strong>van</strong> belang i.v.m. de niettegenwerpelijkheid<br />

<strong>van</strong> vestiging <strong>van</strong> nieuwe zekerheden in de verdachte periode).<br />

b. Ontbinding <strong>van</strong> de pandovereenkomst wegens wanprestatie<br />

Wanneer de pandhouder ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen jegens de pandgever, kan<br />

deze laatste de overeenkomst ontbinden en aldus aan het pandrecht een einde maken.<br />

Tevergeefs wordt hiertegen opgeworpen dat de ontbinding enkel geldt voor wederkerige<br />

overeenkomsten en de inpandgeving dat niet zou zijn omdat het een zakelijke overeenkomst<br />

zou zijn; dit werd hoger al weerlegd. De regel <strong>van</strong> art. 2082 I BW die de pandgever het recht<br />

geeft het pand terug te vorderen bij misbruik er<strong>van</strong> door de pandhouder dient dan ook als een<br />

lex specialis <strong>van</strong> art. 1184 BW (stilzwijgend ontbindend beding) te worden gezien.<br />

1110 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 283 b).<br />

1111 Dit is wel zo in het kader <strong>van</strong> art. 2280 BW ten gunste <strong>van</strong> de derde-verkrijger die de zaak gekocht heeft.<br />

Hier gaat het evenwel niet om de koopprijs, maar om andere kosten.<br />

1112 Zie reeds Cass. 12 november 1914; Zie ook (zij het in casu gemotiveerd met verwijzing naar een zgn.<br />

beding <strong>van</strong> ondeelbaarheid) Hof Gent 4 mei 1961, RW 1961-62, 841 concl. A.g. MATTHIJS = RCJB 1963, 61<br />

noot P. VAN OMMESLAGHE; V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, nr. 657 v.<br />

456


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

C. Quasi-stille pandrechten, gegrond op het bezit <strong>van</strong> de plaats<br />

Het betreft pandrechten die niet op een rechtstreekse macht over de goederen (<strong>van</strong> de<br />

pandhouder of iemand die voor hem houdt) zijn gebaseerd, maar een macht over het gebouw<br />

of schip waarin de goederen zich – zij het in de macht <strong>van</strong> de schuldenaar – bevinden, dan wel<br />

over de (lucht)haven waarin het (lucht)vaartuig zich bevindt.<br />

1. Pandrecht/voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder of verpachter <strong>van</strong> onroerende goederen 1113<br />

Dit wordt geregeld door art. 20, 1° HypW (Fr. privilège du bailleur d'immeuble) 1114 .<br />

a. Onderliggende verbintenis tot zekerheidsverschaffing<br />

Krachtens art. 1752 BW - een suppletieve wetsbepaling die behoudens andersluidend beding<br />

<strong>van</strong> toepassing is bij een huur- of pachtovereenkomst - is de huurder verplicht ervoor te<br />

zorgen dat het verhuurde goed steeds “genoegzaam” is gestoffeerd (<strong>van</strong> bemeubeling is<br />

voorzien), d.i. er voldoende zaken aanwezig zijn waarop de verhuurder een pandrecht heeft,<br />

tenzij hij andere zekerheden verschaft aan de verhuurder. Men gaat er<strong>van</strong> dat de goederen een<br />

realisatiewaarde moeten hebben <strong>van</strong> 2 maanden huur 1115 . De huurder heeft jegens de<br />

verhuurder wel geen bijzondere zorgplicht betreffende de inboedel.<br />

Een ernstige tekortkoming aan de verplichting tot zekerheidsverschaffing kan een grond voor<br />

ontbinding <strong>van</strong> de huurovereenkomst opleveren.<br />

Deze verbintenis en de door de uitvoering ontstane zekerheid zijn des te belangrijker bij<br />

woninghuur, omdat de wetgever daar de mogelijkheid om andere zekerheden te bedingen<br />

sterk heeft ingeperkt; een zekerheid die bestaat uit geld mag slechts tot beloop <strong>van</strong> 2 maanden<br />

huur worden bedongen (3 maanden als het om een bankwaarborg voor de huurder gaat) (zie<br />

art. 10 Woninghuurwet), wat belachelijk weinig is als men weet hoeveel maanden men nodig<br />

heeft om een niet-betalende huurder uit de gehuurde woning te zetten.<br />

b. Vestiging en voorwerp<br />

1° Voorwerp<br />

a) Verhuurd onroerend goed<br />

1113 Zie DIRIX & DECORTE, (2006) nr. 256-269 p. 174-185; R. PARIJS, “De verhuurder: een bevoorrechte<br />

schuldeiser”, TBH 1989, 748 v.; D. VAN OVERLOOP, “Het voorrecht <strong>van</strong> de niet betaalde verhuurder”,<br />

Jur.Falc. 1979-80, 27-43<br />

1114 Vgl. in het Duitse recht het eveneens stille wettelijk pandrecht <strong>van</strong> de Vermieter in § 562 BGB.<br />

1115 LA HAYE & VAN KERCHOVE, Les baux en général, nr. 838-839; J.-M. LETIER, "La garantie locative",<br />

T.Vred. 2005, (69) 70.<br />

457


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het geldt enkel bij verhuur <strong>van</strong> onroerende goederen; het is wel niet beperkt tot huizen en<br />

hoeven, maar geldt voor alle onroerende goederen 1116 , zelfs inbegrepen een parkeergebouw.<br />

Bij pacht gelden er licht verschillende bijzondere regels (zie hieronder b) en c) 2°).<br />

b) Stofferende goederen<br />

Het pandrecht wordt krachtens de wet impliciet gevestigd op “al hetgeen het verhuurde huis<br />

stoffeert”. Het is gegrond op het bezit, door de verhuurder, <strong>van</strong> de plaats waarin de goederen<br />

worden binnengebracht en het verband <strong>van</strong> bestemming tussen de roerende zaken en die<br />

plaats.<br />

Het onderpand omvat bij huur niet enkel de meubelen en huisraad, maar ook<br />

bedrijfsuitrusting, enz. “Stofferend” (Fr. "tout ce qui garnit l'immeuble") zijn alle<br />

roerende 1117 lichamelijke zaken die in het onroerend goed werden binnen gebracht en<br />

bijdragen tot het genot er<strong>van</strong>, gelet op de bestemming <strong>van</strong> het verhuurde goed (en dit<br />

ongeacht of de verhuurder <strong>van</strong> dat binnenbrengen op de hoogte is of niet). Dit kan ook<br />

voorraden omvatten (weliswaar zijn de afzonderlijke koopwaren niet tot bestendig gebruik<br />

bestemd, maar de voorraad als geheel wel) 1118 . Zo strekt het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder <strong>van</strong><br />

een bedrijfsruimte zich ook uit tot voertuigen met bedrijfsdoeleinden, ook indien ze zich<br />

bevinden op een parking die samen met de burelen werd verhuurd 1119 , maar niet tot<br />

voertuigen die niet als bedrijfsmatig kunnen beschouwd worden 1120 . Zo strekt het voorrecht<br />

<strong>van</strong> de verhuurder <strong>van</strong> een vliegtuigloods zich uit over de vliegtuigen die zich daarin<br />

bevinden 1121 .<br />

Erbuiten vallen volgens de heersende leer de onlichamelijke goederen, geld, juwelen en<br />

waardepapieren 1122 . Erbuiten vallen ook de niet beslagbare goederen.<br />

Bij pacht 1123 bezwaart het pandrecht:<br />

1116 W.b. een bedrijfsgebouw: Cass. 22 september 1938, Pas. 1938 I 290. Voor een ruime interpretatie (tent met<br />

houten wanden) kh. Hasselt 6 mei 1982, Limb.Rl 1983, 185. Brandkasten (in bankkelders) zijn dan weer<br />

uitgesloten volgens J. CAEMAEX, Manuel des sûretés mobilières.<br />

1117 Aangezien de huurder die de goederen binnenbrengt geen eigenaar is <strong>van</strong> het onroerend goed, kunnen de<br />

goederen niet onroerend worden door bestemming en blijven ze dus roerend behoudens incorporatie.<br />

1118 Kh. Verviers 11 juni 1981, JL 1982, 298; Hof Gent 4 oktober 1984, TGR 1985, 85.<br />

1119 Bv. Hof Gent 27 juni 1979, RW 1979-80, 2789; Hof Brussel 26 februari 1982, JT 1983, 238; Hof Brussel<br />

26 oktober 2000, JT 2003, 813; Hof Brussel 3 december 2001, RW 2003-2004, 421; Hof Antwerpen 23 februari<br />

2005, RW 2006-2007, 652; kh. Brussel 18 april 2007, RW 2008-2009, 420; Vred. Sint-Niklaas 18 nivember<br />

1965, RW 1965-66, 119.<br />

Contra Hof Antwerpen 15 november 2001, RW 2002-2003, 587;<br />

1120 Kh. Brussel 7 maart 2000, 5 e kamer, AR nr. 99/00301, Locabel t. Mollekens q.q. faill. Ali<strong>van</strong>, gecit. door F.<br />

BRUYNS, JT 2004, (605) 608 nr. 30; Hof Brussel 11 december 1985, RW 1985-86, 2343 = TBBR 1987, 63 n. J.<br />

KOKELENBERG = JLMB 1987, 63 = RGEN 1989, 180; Hof Antwerpen 15 november 2001, RW 2002-2003,<br />

587.<br />

1121 Hof Antwerpen 28 maart 1984, RW 1984-85, 2915.<br />

1122 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 439; DEKKERS, Handboek II, 851 nr. 1512. Contra R. PARIJS, “De<br />

verhuurder: een bevoorrechte schuldeiser”, TBH 1989, (748) 754.<br />

1123 Wat veronderstelt dat de pachtwet <strong>van</strong> toepassing is. Is er helemaal geen landbouwactiviteit, maar bv. enkel<br />

veeteelt met voeder dat niet <strong>van</strong> het eigen bedrijf afkomstig is, dus industriële veeteelt, dan gaat het om ene<br />

handelaar en geldt de pachtwet niet.<br />

458


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- niet alleen de stofferende huisraad <strong>van</strong> de hoeve (Fr. "tout ce qui garnit la ferme"),<br />

- al wat voor de exploitatie dienstig is (Fr. "tout ce qui sert à l'exploitation")<br />

(landbouwuitrusting, maar ook de dieren <strong>van</strong> de veestapel, en nadat ze geslacht zijn de<br />

producten er<strong>van</strong>; ook de geoogste vruchten die zich in de hoeve bevinden, enz.),<br />

- en bijkomend ook de oogst <strong>van</strong> het jaar (beperkt tot de verpachte gronden). De uitbreiding<br />

betreft eigenlijk de nog niet geoogste vruchten ("tak- en wortelvaste vruchten"), alsook de<br />

reeds geoogste vruchten die zich buiten de hoeve bevinden maar nog eigendom zijn <strong>van</strong> de<br />

pachter 1124 .<br />

Onlichamelijke goederen vallen er niet onder.<br />

Omdat de grondslag voor het voorrecht op de oogst <strong>van</strong> het jaar verschilt (nl. gegrond op de<br />

meerwaarde en niet op het quasi-bezit), komt dit verderop (Hoofdstuk VI) nog apart ter<br />

sprake.<br />

NB. Bij onderverhuring heeft de hoofdhuurder eveneens dit pandrecht tot zekerheid <strong>van</strong> zijn<br />

schuldvordering op de onderhuurder. In de mate waarin de eigenaar-hoofdverhuurder over<br />

een rechtstreekse aanspraak beschikt jegens de onderhuurder (zie de bespreking in deel V<br />

hoofdstuk VI) beschikt hij ook over een pandrecht op de inboedel <strong>van</strong> de onderhuurder (zie in<br />

dit verband art. 1461 II GerW).<br />

2° Tijdstip <strong>van</strong> vestiging en ranginname<br />

Het pandrecht wordt zoals gezegd krachtens de wet impliciet gevestigd op “al hetgeen het<br />

verhuurde huis stoffeert”. Ten aanzien <strong>van</strong> elk afzonderlijk goed geschiedt de vestiging op het<br />

ogenblik waarop deze goederen in het verhuurde huis worden binnengebracht 1125 .<br />

Het binnenbrengen in c.q. stofferen <strong>van</strong> het verhuurde goed wordt dus geacht te geschieden in<br />

uitvoering <strong>van</strong> de genoemde verbintenis tot zekerheidsverschaffing <strong>van</strong> de huurder. Omdat dit<br />

<strong>van</strong> rechtswege het geval is, valt deze inpandgeving niet onder de bepaling <strong>van</strong> art. 17, 4°<br />

FaillW (zekerheden voor bestaande schulden gevestigd in de verdachte periode).<br />

Het recht is evenwel erg hybride, en de regeling bevat ook anomalieën, minstens paradoxen.<br />

- Enerzijds focust de rechtsfiguur op de inboedel als geheel, niet op de bestanddelen er<strong>van</strong>.<br />

Het pandrecht is vlottend. De inboedel wordt als een feitelijke algemeenheid beschouwd, en<br />

het pandrecht wijkt hier dus af <strong>van</strong> het specialiteitsbeginsel in het zakenrecht (krachtens<br />

hetwelk feitelijke algemeenheden geen voorwerp zijn <strong>van</strong> zakelijke rechten). Hierdoor valt te<br />

verklaren dat het pandrecht in principe gevestigd is zowel als rang inneemt op de datum<br />

waarop de huurovereenkomst uitwerking heeft gekregen 1126 (en niet eerst <strong>van</strong>af de registratie<br />

of vaste datum 1127 ), nog preciezer wanneer het gehuurde goed gestoffeerd of bemeubeld<br />

1124 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 442.<br />

1125 Zie bv. Hof Gent 6 juni 2000, RW 2001-2002, 418 - ook wanneer nadien de huurovereenkomst ver<strong>van</strong>gen<br />

wordt door een nieuwe overeenkomst met dezelfde verhuurder.<br />

1126 Bij woninghuur moet deze datum in een geschrift worden vastgelegd, zie art. 1bis Woninghuurwet.<br />

1127 Cass. 11 juni 1982, Arr. Cass. 1981-82, nr. 605 = RW 1983-84, 1548 = TBH 1983, 339 noot VERBIST =<br />

459


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wordt 1128 , ook voor die zaken die pas later deel zijn gaan uitmaken <strong>van</strong> de inboedel 1129 (men<br />

kan dit ook de “harmonicaregel” noemen). De rang vervalt niet wanneer de<br />

huurovereenkomst door een nieuwe wordt ver<strong>van</strong>gen, zonder dat er een onderbreking is 1130 ;<br />

zo bv. ook niet wanneer het verhuurde goed overgaat op een nieuwe eigenaar en de<br />

huurovereenkomst wordt voortgezet 1131 .<br />

- Anderzijds moet wel voor elke zaak afzonderlijk worden nagegaan of het pandrecht erop<br />

niet in strijd komt met zakelijke rechten die ouder zijn dan de verkrijging <strong>van</strong> de zaak door de<br />

huurder/pandgever (goederen die geen eigendom zijn <strong>van</strong> de huurder) en of de verhuurder<br />

desgevallend als derde-verkrijger te goeder trouw wordt beschermd. Dit is niet abnormaal, al<br />

is het natuurlijk wel paradoxaal dat daardoor die beoordeling wél gebeurt op het tijdstip<br />

waarop dat specifieke goed zaak in het onroerend goed wordt gebracht (zij het nooit vroeger<br />

dan de inwerkingtreding <strong>van</strong> de huurovereenkomst).<br />

- Anderzijds ook treft het volgrecht <strong>van</strong> de verhuurder wel de afzonderlijke zaken, en speelt<br />

het dus niet alleen bij de verplaatsing <strong>van</strong> de inboedel als geheel.<br />

NB. Zolang de goederen niet zijn binnengebracht, is er geen pandrecht. Op goederen waar<strong>van</strong><br />

de huurder beloofd heeft ze binnen te brengen, is er dus geen pandrecht, zelfs al zouden<br />

derden die belofte kennen.<br />

c. Verzekerde schuldvordering<br />

Het moet gaan om een verhuring (inbegrepen onderverhuring), met uitsluiting <strong>van</strong> een<br />

concessie, een vestiging <strong>van</strong> vruchtgebruik, erfpacht 1132 of opstal (tenzij accessoir aan een<br />

huur) 1133 .<br />

De verzekerde schuldvordering verschilt ten dele naargelang het om pacht of om een andere<br />

vorm <strong>van</strong> huur gaat.<br />

1° Huur<br />

Art. 20, 1° HypW. verzekert bij huur andere dan pacht:<br />

JT 1983, 235 noot GLANSDORFF = Pas. 1982 I 1171 = R.Not.B. 1983, 194. De registratie heeft wel belang<br />

voor de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering, zie hieronder.<br />

1128 Kh. Gent 9 januari 1998, TBH 1999, 341. Administratieve handelingen zoals het regelen <strong>van</strong><br />

nutsvoorzieningen, volstaan niet: Hof Antwerpen 13 december 1999, RW 2001-2001, 845.<br />

1129 Bv. Hof Antwerpen 13 december 1999, RW 2000-2001, 845. Cass. 11 juni 1982, Arr. Cass. 1981-82, nr.<br />

605 = RW 1983-84, 1548 = TBH 1983, 339 noot VERBIST = JT 1983, 235 noot GLANSDORFF = Pas. 1982 I<br />

1171 = R.Not.B. 1983, 194: "datum waarop de huurovereenkomst uitwerking heeft gekregen en de meubelen in<br />

het huurgoed zijn ondergebracht".<br />

1130 Bv. Hof Gent 6 juni 2000, RW 2001-2002, 418; Kh. Kortrijk 26 juni 1998, RW 1998-99, 720.<br />

1131 Hof Antwerpen 18 mei 1998, RW 1998-99, 408 noot DIRIX.<br />

1132 Hof Brussel 5 november 1975, JT 1976, 27.<br />

1133 Volgens Hof Brussel 30 maart 1988, TBH 1989, 793, geldt het voorrecht ook niet bij onroerende leasing;<br />

dat hangt er evenwel <strong>van</strong> af: indien de leasingnemer het goed in huur ont<strong>van</strong>gt en niet in erfpacht of een ander<br />

zakelijk recht, dan geldt het voorrecht wel.<br />

460


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de huur vervallen in de 2 voorgaande huurjaren, het lopende jaar en het<br />

daaropvolgende jaar (als jaar wordt een huurjaar genomen, geen kalenderjaar 1134 );<br />

bij huurovereenkomsten met vaste datum daarboven ook voor al het meerdere dat nog<br />

moet vervallen;<br />

de schulden wegens huurherstellingen ten laste <strong>van</strong> de huurder;<br />

en alle andere verplichtingen uit de huurovereenkomst (behoudens huurgelden die<br />

buiten het zonet genoemde vallen) 1135 .<br />

inbegrepen de interest en schadebedingen bij de genoemde verzekerde schulden.<br />

Achterstallige huurvorderingen betreffende een huurjaar dat meer dan 2 jaar voor het lopende<br />

ligt, zijn niet bevoorrecht, ook niet indien het totale bedrag aan achterstallige huurgelden niet<br />

meer dan de huur voor 2 jaar zou bedragen 1136 .<br />

Een bezettingsvergoeding voor bezetting zonder titel, zonder band met een<br />

huurovereenkomst, is niet bevoorrecht 1137 . Anders is het wanneer de bezettingsvergoeding de<br />

laattijdige teruggave <strong>van</strong> het gehuurde goed na beëindiging <strong>van</strong> de huurovereenkomst<br />

vergoedt; de teruggaveplicht is een contractuele verplichting en de vergoeding die ervoor in<br />

de plaats komt dus ook 1138 .<br />

2° Pacht<br />

Bij pacht is de door het voorrecht verzekerde schuldvordering beperkter:<br />

- enkel de pacht <strong>van</strong> het voorbije en het lopende pachtjaar, en<br />

- de vergoedingen wegens niet-nakoming <strong>van</strong> de verplichtingen <strong>van</strong> de pachter betreffende de<br />

pachtersherstellingen en de bebouwing 1139 .<br />

d. Conflicten met en derdenbescherming tegen oudere zakelijke rechten<br />

1° Uitgangspunt: anterioriteitsbeginsel<br />

1134 H. DE PAGE, Traité VII nr. 140.<br />

1135 Bv. Kh. Charleroi 10 september 1997, JLMB 1999, 740 (waterverbruik en bewakingskosten); Hof<br />

Antwerpen 16 maart 1998, RW 1998-99, 884 (kosten voor herstel in de vroegere staat).<br />

1136 Cass. 17 juni 1982, Arr. 1981-82, nr. 628 = RW 1983-84, 113 = Pas. 1982 I 1225 = R.Not.B. 1982, 382 met<br />

concl. A.g. Charles = JT 1983, 10 = RGEN 1982 nr. 22.827 = ResJura Imm 1983, 21; Hof Luik 21 november<br />

1984, JL 1985, 23.<br />

1137 Bv. kh. Gent 12 april 1990, TBH 1991, 738.<br />

1138 Cass. 3 mei <strong>2012</strong>, nr. C.11.0340.N, faill. Ryckaert-Neyt bvba,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<strong>2012</strong>0503-9, verwerping <strong>van</strong> de voorziening<br />

tegen Hof Gent 24 januari 2011, NjW 2011, 341 kritische noot JdB.<br />

Anders (ten onrechte) kh. Charleroi 15 maart 1995, JLMB 1996, 879; kh. Gent 1 april 2004, TGR 2004, 101.<br />

1139 Dat laatste volgt uit art. 9 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 15 april 1884 op de landbouwleningen (zoals gewijzigd door art.<br />

10 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 7 maart 1929) (“De verpachter is slechts bevoorrecht voor een vervallen jaar <strong>van</strong> de<br />

pachtprijzen, voor het lopend jaar en voor de schadeloosstellingen die hem zouden toegekend worden uit hoofde<br />

<strong>van</strong> het niet-uitvoeren der verplichtingen <strong>van</strong> de pachten betreffende de pachtersherstellingen en de<br />

bebouwing”).<br />

461


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook bij conflict tussen meerdere zekerheidsrechten die gevestigd zijn door de huurder, geldt<br />

in beginsel de anterioriteitsregel, behoudens derdenbescherming. Men moet bij conflict dus<br />

eerst nagaan welk recht het oudste is. Het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder neemt zoals gezegd<br />

rang in op de datum waarop de bemeubeling begint, voor zover dit gebeurt in uitvoering <strong>van</strong><br />

de huurovereenkomst en niet reeds voor de inwerkingtreding daar<strong>van</strong> krachtens een andere<br />

titel 1140 . De rang blijft behouden indien de huurovereenkomst ver<strong>van</strong>gen wordt door een<br />

nieuwe 1141 .<br />

2° Toepassing <strong>van</strong> de regel op het conflict met een pand op handelszaak<br />

Valt een zaak zowel onder het pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder als onder een pand op de<br />

handelszaak, dan geldt in beginsel de anterioriteitsregel 1142 :<br />

- als de huur een aan<strong>van</strong>g neemt of de bemeubeling begint na de inschrijving <strong>van</strong> het pand op<br />

handelszaak, heeft het laatste voorrang 1143 , 1144 ; de verhuurder wordt gezien de inschrijving<br />

geacht te kwader trouw te zijn (uitzonderingen: wanneer het pandrecht op handelszaak<br />

vervallen is omdat het om een nieuwe handelszaak zou gaan of zijn tegenwerpelijkheid<br />

verliest ingevolge de verplaatsing <strong>van</strong> de handelszaak naar een ander arrondissement, zie de<br />

bespreking onder D.1.c.2°);<br />

- als de huur een aan<strong>van</strong>g neemt of de bemeubeling begint na de vestiging <strong>van</strong> het pand op<br />

handelszaak, maar voor de inschrijving: men zou hetzelfde kunnen betogen, behoudens<br />

bescherming <strong>van</strong> de verhuurder te goeder trouw (die zoals hieronder 4° wordt besproken<br />

inderdaad zal gelden); evenwel is een niet-ingeschreven pandrecht in beginsel ook aan derden<br />

te kwader trouw niet tegenwerpelijk omdat het slechts een zekerheidsrecht betreft, zodat de<br />

verhuurder voorgaat;<br />

- als de huur een aan<strong>van</strong>g neemt en de bemeubeling begint voor de vestiging <strong>van</strong> het pand op<br />

handelszaak, dan is het recht <strong>van</strong> de verhuurder in beginsel ouder (en gaat het voor 1145 ; er is<br />

geen derdenbescherming voor de pandhouder <strong>van</strong> de handelszaak zolang hij niet in het<br />

feitelijk bezit is).<br />

3° Specifieke uitzondering bij conflict met een landbouwvoorrecht<br />

1140 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 450; Hof Luik 18 juni 1992, JL 1993, 888.<br />

1141 Besl. Gent 23 maart 1999, TGR 1999, 133; kh. Kortrijk 26 juni 1998, RW 1998-99, 720.<br />

1142 Zie Cass. 8 juni 1939, Pas. I 295; Hof Brussel 13 juli 1955, JT 697; Arr. Cass. 1972, 903; Cass. 11 juni<br />

1982, Arr. Cass. 1981-82, nr. 605 = RW 1983-84, 1548 = TBH 1983, 339 noot VERBIST = JT 1983, 235 noot<br />

GLANSDORFF = Pas. 1982 I 1171 = R.Not.B. 1983, 194; sindsdien vaste rechtspraak.<br />

1143 Cass. 25 november 1993, Arr. 1993, 991 = Pas. 1993 I 95 (de meubelen waren eerder binnengebracht<br />

krachtens een andere titel dan huur; ranginname slechts op datum <strong>van</strong> inwerkingtreding huurovereenkomst); Hof<br />

Antwerpen 13 december 1999, RW 2000-2001, 845. Hof Gent 6 juni 2000, RW 2001-2002, 418; Kh. Gent 9<br />

januari 1998, TBH 1999, 341; Kh. Verviers 22 oktober 1998, JLMB 1999, 1802 (de meubelen werden wel<br />

binnengebracht voor de inschrijving <strong>van</strong> het pand, maar de huurovereenkomst dateerde <strong>van</strong> nadien); kh.<br />

Charleroi 27 januari 1999, JLMB 1999, 1803 (de meubelen waren binnengebracht op grond <strong>van</strong> een andere titel);<br />

F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 450.<br />

1144 Natuurlijk slechts voor zover dat pandrecht strekt; bij voorraden is het pandrecht beperkt tot 50 % <strong>van</strong> de<br />

waarde.<br />

1145 Zie Hof Luik 10 februari 1989, RRD 1989, 183; kh. Brussel 5 maart 1996, JT 344.<br />

462


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In één bepaald geval geldt er een bijzondere regeling, die afwijkt <strong>van</strong> het gemeen recht, nl. bij<br />

conflict tussen het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter en het (verderop besproken)<br />

landbouwvoorrecht. Volgens art. 8 I W. Landbouwvoorrecht heeft het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verpachter voorrang op het landbouwvoorrecht 1146 , dus zelfs indien het jonger zou zijn<br />

(behoudens 1° rangafstand door de verpachter of 2° subrogatie <strong>van</strong> de kredietverlener in<br />

zekerheidsrechten die voorrang hebben op het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter 1147 ).<br />

4° Uitzondering: derdenbescherming <strong>van</strong> de verhuurder tegen oudere rechten<br />

Tenslotte geldt er ten gunste <strong>van</strong> de verhuurder een algemene uitzondering krachtens de regels<br />

<strong>van</strong> de derdenbescherming.<br />

a) Vereisten voor bescherming<br />

De aanwezigheid <strong>van</strong> de zaken in het door de schuldeiser verhuurde c.q. verpachte goed<br />

wordt gelijkgesteld met een bezit <strong>van</strong> de schuldeiser. Dit betekent dat de verhuurder te goeder<br />

trouw beschermd kan worden tegen oudere rechten zoals een verkrijger te goeder trouw die in<br />

het feitelijk bezit is <strong>van</strong> de zaak. Hoewel de verhuurder de stofferende zaken niet “in zijn<br />

macht heeft” (bezit) in de zin <strong>van</strong> art. 2279 BW, wordt hij dus in beginsel op dezelfde wijze<br />

beschermd als de verkrijger <strong>van</strong> een vuistpand wanneer de huurder geen eigenaar is <strong>van</strong> de<br />

binnengebrachte goederen noch anderszins bevoegd is erover te beschikken (beschikken in de<br />

zin <strong>van</strong>: ze op die wijze in pand te geven aan de verhuurder) (vgl. art. 23 II HypW) 1148 .<br />

De verhuurder verkrijgt dus een voorrecht en/of eerdere rang tegen oudere zakelijke rechten<br />

in, indien:<br />

- de zaak in het verhuurde goed wordt gebracht, en<br />

- de verhuurder ten tijde <strong>van</strong> het binnenbrengen <strong>van</strong> de zaak in het verhuurde goed te goeder<br />

trouw is 1149 – dit ongeacht of de verhuurder feitelijk kennis heeft <strong>van</strong> het binnenbrengen <strong>van</strong><br />

die goederen of niet 1150 ;<br />

- behoudens bij gestolen en verloren goederen, die door de eigenaar er<strong>van</strong> kunnen worden<br />

gerevindiceerd onder de vereisten <strong>van</strong> art. 2279 II BW, d.i. gedurende 3 jaar na verlies of<br />

diefstal (art. 2280 BW komt hier niet te pas).<br />

1146 In ruil daarvoor werd het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter ingeperkt t.a.v. de regel voor verhuring in het<br />

algemeen. Dat is de reden waarom die inperking in art. 9 <strong>van</strong> de Wet landbouwleningen staat en niet in art. 20,<br />

1° HypW.<br />

1147 Zie art. 8 II en III 3 W. Landbouwleningen.<br />

1148 In de meeste andere rechtsstelsels is er geen derdenbescherming voor de verhuurder, precies omdat hij geen<br />

actueel bezit heeft (bv. onder § 562 BGB).<br />

1149 Vereiste die in herinnering wordt gebracht door Cass. 4 december 2003, RW 2004-2005, 623 noot M.E.<br />

STORME, arrest dat het cassatieberoep verwerpt tegen Hof Brussel 3 december 2001, RW 2003-2004, 421; ook<br />

bespoken door E. DIRIX, Overzicht, TPR 2004 nr. 89.<br />

1150 Eveneens Cass. 4 december 2003 (vorige voetnoot); ook dit is een afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht, zij het<br />

een die samenhangt met het feit dat het binnenbrengen in het verhuurde goed nu eenmaal wordt gelijkgesteld met<br />

een afgifte aan de verhuurder. Vgl. ook Hof Brussel 1 maart 1968, Pas. 1968 II 61; Hof Brussel 29 oktober 1990,<br />

JLMB 1991, 938 n. Cl. PARMENTIER.<br />

463


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Uit art. 24 HypW kan worden afgeleid dat de verhuurder/verpachter evenwel op<br />

landbouwgereedschap 1151 géén rechten verkrijgt ten nadele <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

onbetaalde verkoper <strong>van</strong> landbouwgereedschap (art. 20, 2°, 2 e zinsnede HypW) en op de<br />

oogst <strong>van</strong> het jaar géén rechten verkrijgt ten nadele <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde<br />

verkoper <strong>van</strong> zaden en dat voor kosten <strong>van</strong> de oogst (art. 20, 2°, 1 e zinsnede HypW).<br />

NB. Zoals reeds volgt uit de algemene regels inzake derdenbescherming belet de kennis <strong>van</strong><br />

een ouder pandrecht (bv. door de inschrijving <strong>van</strong> een pand op handelszaak) de jongere<br />

verkrijger (in casu de verhuurder als verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht) niet om een pandrecht in<br />

lagere rang te verkrijgen. Dit zal uitwerking hebben nadat het oudere pandrecht is uitgeput en<br />

zelfs indien het ouder pandrecht helemaal niet geldt op de zaak, bv. omdat de pandhouder<br />

handelszaak géén pandrecht verkrijgt op een goed dat gekocht is onder<br />

eigendomsvoorbehoud. Indien de verhuurder te goeder trouw was ten aanzien <strong>van</strong> het<br />

eigendomsvoorbehoud, zal hij dus toch een pandrecht op de zaak verkrijgen ondanks de<br />

eerdere inschrijving <strong>van</strong> een pand op de handelszaak.<br />

b) Nader over de vereiste goede trouw<br />

Voor het tijdstip waarop de goede trouw aanwezig moet zijn, zie a) hierboven.<br />

De goede trouw wordt conform het gemeen recht vermoed tot tegenbewijs 1152 .<br />

Voorwerp <strong>van</strong> de goede trouw is zoals steeds de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de huurder,<br />

door wie de verhuurder een pandrecht verkrijgt.<br />

De rechtspraak is wel verdeeld over de maatstaf die moet worden aangelegd voor de goede<br />

trouw <strong>van</strong> de verhuurder, en met name in welke gevallen de verhuurder niet wordt beschermd<br />

hoewel hij geen daadwerkelijke kennis had <strong>van</strong> het oudere recht. In welke omstandigheden<br />

behoorde de huurder het te kennen? 1153 Heeft de verhuurder een onderzoeksplicht zoals die<br />

ook voor andere verkrijgers <strong>van</strong> roerende goederen in bepaalde omstandigheden geldt?<br />

i) Wat betreft een oudere inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak:<br />

Vanaf de inschrijving worden derden geacht deze te kennen (zie in Afdeling D. de bespreking<br />

bij pand handelszaak).<br />

ii) Wat betreft oudere rechten voorbehouden door de partij <strong>van</strong> wie de zaak<br />

afkomstig is:<br />

Een deel <strong>van</strong> de rechtspraak leidt uit de letter <strong>van</strong> art. 23 II HypW af dat de onbetaalde<br />

verkoper of andere oudere gerechtigde op het betwiste goed het initiatief moet nemen om de<br />

1151 Zie J. DEBACKER, "Le privilège du vendeur de matériel agricole", Bank & Fin. 1984, 53 v.<br />

1152 Hof Brussel 26 oktober 2000, JT 2003, 813.<br />

1153 Zie Koekelbergh, “...”, RW 1975-76, 670, DE PAGE, Traité VII nr. 157 enz.<br />

464


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verhuurder te waarschuwen en deze dus in het geheel geen onderzoeksplicht heeft 1154 . Art. 23<br />

heeft het letterlijk wel enkel over het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper, en bv. niet over<br />

een eigendomsvoorbehoud. Andere rechtspraak daarentegen wil in art. 23 II HypW geen<br />

afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht zien en hanteert de gewone maatstaf <strong>van</strong> de goede trouw, net<br />

zoals in art. 1141 en 2279 BW of art. 23 I HypW. Die interpretatie moet de voorkeur<br />

krijgen 1155 .<br />

De verhuurder wordt alvast geacht niet te goeder trouw te zijn wanneer het gaat om zaken die<br />

normalerwijze (krachtens de gebruiken) de huurder niet toebehoren, zoals bv. effecten <strong>van</strong><br />

cliënten gelegen bij een effectenmakelaar 1156 , speeltoestellen in een café 1157 , goederen<br />

opgeslagen bij een commissionair 1158 , enz. Maar hij moet er niet <strong>van</strong> uitgaan dat de goederen<br />

in een meubelhandel in consignatie zijn gegeven 1159 .<br />

Wat de goederen betreft die meestal in leasing worden genomen is de rechtspraak verdeeld.<br />

Sommige rechtspraak aanvaardt dan een onderzoeksplicht <strong>van</strong> de verhuurder, bv. in het<br />

conflict tussen de verhuurder <strong>van</strong> het gebouw en de lessor (verhuurder) <strong>van</strong> de<br />

bedrijfsuitrusting 1160 , of gaat er<strong>van</strong> uit dat gezien het zeer gebruikelijk karakter <strong>van</strong> leasing<br />

<strong>van</strong> uitrusting <strong>van</strong> die aard, er geen goede trouw is 1161 . Andere rechtspraak aanvaardt géén<br />

onderzoeksplicht, en oordeelt zo bv. dat de aanwezigheid bij het binnenbrengen <strong>van</strong> een<br />

eigendomsplaatje 1162 niet voldoende is om de kwade trouw <strong>van</strong> de verhuurder tot gevolg te<br />

hebben 1163 , of althans dat in een conflict tussen de lessor (verhuurder) <strong>van</strong> bedrijfsuitrusting<br />

en de verhuurder <strong>van</strong> het gebouw de laatste wel te goeder trouw moet zijn, maar geen<br />

onderzoeksplicht heeft 1164 . De verhuurder <strong>van</strong> het erf wordt ook beschermd tegen de<br />

verhuurder <strong>van</strong> de roerende zaak indien uit de concrete omstandigheden (aard en om<strong>van</strong>g <strong>van</strong><br />

1154 kh. Brussel 18 april 2007, RW 2008-2009, 420.<br />

1155 De <strong>van</strong> het gemeen recht afwijkende interpretatie werd herhaaldelijk in de rechtsleer bekritiseerd, bv. door<br />

DE PAGE, Traité VII nr. 156;<br />

1156 Vred. Luik 21 april 1966, JL 1967-68, 199<br />

1157 kh. Leuven 6 maart 1973, RW 1973-74, 1554<br />

1158 Rb. Luik 6 januari 1961, JT 1961, 353.<br />

1159 Hof Gent 29 juni 1973, RW 1973-74, 2501.<br />

1160 Hof Luik 3 juni 1981, TBH 1983, 358 kritische noot M. KRINGS (in casu zou de verhuurder <strong>van</strong> het<br />

gebouw door een nazicht <strong>van</strong> de betroffen goederen hebben vastgesteld dat ze eigendom waren <strong>van</strong> een<br />

leasingmaatschappij, aangezien er een eigendomsplaatje op was bevestigd); kh. Brussel 15 juni 1999, gecit. door<br />

F. BRUYNS, JT 2004, (605) 608 nr. 30, maar hervormd in hoger beroep; kh. Brussel 23 maart 2000, Lease<br />

Concept t Slough Management en Molekens q.q. faill. Mainware, gecit. door F. BRUYNS, JT 2004, (605) 608<br />

nr. 30 vn. 29.<br />

1161 Kh. Brussel 7 maart 2000, 5 e kamer, AR nr. 99/00301, Locabel t. Mollekens q.q. faill. Ali<strong>van</strong>, gecit. door F.<br />

BRUYNS, JT 2004, (605) 608 nr. 30, maar hervormd in hoger beroep.<br />

1162 Hof Brussel 26 november 2001, RW 2002-2003, 1302 = TBBR 2001, 365= DAOR 2001, 36.<br />

1163 bv. Hof Gent 25 mei 1979, RW 1980-81, 1928; Hof Brussel 9 juli 1999, RW 1999-2000, 822; in beide<br />

gevallen wel betreffende een landbouwvoorrecht, maar daarvoor gelden in beginsel dezelfde regels. Zie eerder in<br />

dezelfde zin voor de verhuurder Cass. 22 september 1938, Pas. I 290.<br />

1164 Hof Brussel 26 oktober 2000, JT 2003, 813; Hof Brussel 26 november 2001, RW 2002-2003, 1302 = TBBR<br />

2001, 365; Hof Antwerpen 23 februari 2005, RW 2006-2007, 652. Vgl. ook, wat betreft een vliegtuig, waarbij de<br />

verhuurder <strong>van</strong> de vliegloods had kunnen weten dat de huurder er<strong>van</strong> geen eigenaar <strong>van</strong> het vliegtuig was door<br />

navraag te doen bij het Bestuur der Luchtvaart waar de huurder het vliegtuig had geïmmatriculeerd, Hof<br />

Antwerpen 13 december 1999, RW 2000-2001, 845; in casu ging het wel om vliegtuigen waar<strong>van</strong> de huurder <strong>van</strong><br />

de loods eigenaar was geweest, en die deze doorverkocht had, dus lijkt de redenering overbodig gezien het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder ouder was.<br />

465


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de activiteit <strong>van</strong> de huurder) de verhuurder <strong>van</strong> het erf niet diende af te leiden dat<br />

bedrijfsgoederen (m.b. een auto) in leasing waren 1165 .<br />

Wat de goederen betreft die meestal wel worden aangekocht is de rechtspraak doorgaans<br />

strenger voor de oudere gerechtigde (de verkoper) dan naar gemeen recht en aanvaardt géén<br />

onderzoeksplicht <strong>van</strong> de verhuurder 1166 , omwille <strong>van</strong> de waarschuwingsplicht die art. 23 aan<br />

de verkoper oplegt, en oordeelt zo bv. dat zelfs de neerlegging <strong>van</strong> de factuur door de<br />

verkoper ter griffie 1167 niet voldoende is om de kwade trouw <strong>van</strong> de verhuurder tot gevolg te<br />

hebben 1168 .<br />

c) Beperking door de leer <strong>van</strong> het rechtsmisbruik<br />

Een beperking <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de verhuurder te goeder trouw wordt wel afgeleid uit de<br />

leer <strong>van</strong> het rechtsmisbruik. Op grond daar<strong>van</strong> wordt geoordeeld dat het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verhuurder op goederen die aan derden toebehoren of waarop oudere rechten <strong>van</strong> derden<br />

rusten, slechts subsidiair kunnen worden uitgewonnen, d.w.z. na de goederen waarop geen<br />

rechten <strong>van</strong> derden rusten 1169 (tenzij het zou gaan om goederen die door die derde vrijwillig<br />

in pand zijn gegeven of tot onderpand zijn bestemd; in dat geval gaat het immers om een<br />

zakelijke borgstelling). Heeft de derde die goederen niet in pand gegeven, en werden ze<br />

zonder zijn goedkeuring door de huurder binnengebracht en zo blootgesteld aan het pandrecht<br />

<strong>van</strong> de verhuurder, dan kunnen zij dus slechts na de andere worden uitgewonnen.<br />

Hetzelfde geldt in beginsel ook voor goederen die door de huurder verkocht zouden zijn aan<br />

derden, maar nog niet geleverd (zie hieronder e).<br />

Ook geldt er een bijzondere regel ten gunste <strong>van</strong> de onderhuurder: de verhuurder kan geen<br />

beslag leggen op de goederen <strong>van</strong> de onderhuurder, wanneer deze kan aantonen dat hij zijn<br />

huur aan zijn verhuurder zonder bedrog heeft betaald, en zonder dat voorafbetalingen kunnen<br />

worden ingeroepen (ingeval de verhuurder zijn rechtstreekse aanspraak uitoefent, waarover<br />

verder meer) (zie art. 1461 II GerW).<br />

e. Behoud en tenietgaan; volgrecht en conflicten met latere verkrijgers.<br />

1165 Hof Brussel 3 december 2001, RW 2003-2004, 421, cassatievoorziening verworpen op 3 december 2003,<br />

nr. C.02.0174.N.<br />

1166 F 't KINT, Sûretés (2004) nr. 453; Hof Brussel 26 februari 1982, JT 1983, 238; Hof Luik 10 februari 1989,<br />

RRD 1989, 183 = JLMB 1989, 590; Hof Bergen 7 september 1992, JLMB 1993, 1093; kh. Charleroi 5 oktober<br />

1977, JT 1978, 547 n. Fr. GLANSDORFF; I. MOREAU-MARGREVE, JT 1979, 177; kh. Brussel 18 april 2007,<br />

RW 2008-2009, 420.<br />

1167 In casu geschiedde die neerlegging op grond <strong>van</strong> art 20, 5° HypW in de betekenis die dit had voor de<br />

inwerkingtreding <strong>van</strong> de FaillW <strong>van</strong> 1997 (die het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper erkende bij samenloop).<br />

1168 bv. Hof Gent 25 mei 1979, RW 1980-81, 1928; Hof Brussel 9 juli 1999, RW 1999-2000, 822; in beide<br />

gevallen wel betreffende een landbouwvoorrecht, maar daarvoor gelden in beginsel dezelfde regels. Zie eerder in<br />

dezelfde zin voor de verhuurder Cass. 22 september 1938, Pas. I 290.<br />

1169 Bv. Hof Gent 29 juni 1973, RW 1973-74, 2501; Hof Brussel 26 november 2001, RW 2002-2003, 1302 =<br />

DAOR 2001, 365 = TBBR 2001, 365.<br />

466


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de huurder<br />

Op de eerste plaats moet eraan worden herinnerd dat het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder en de<br />

verpachter een vlottend pandrecht is, dat continu behouden blijft op de stofferende goederen<br />

ongeacht de wisseling daar<strong>van</strong>, en zonder dat de verhuurder daardoor zijn rang (datum)<br />

verliest. Het betreft hier een uitzondering op het specialiteitsbeginsel (uitzondering die<br />

overigens al evenmin moet voldoen aan de vereisten die worden gesteld voor pandsubstitutie<br />

(wisselpand)) (Een apart statuut heeft wel de oogst <strong>van</strong> het jaar als onderpand <strong>van</strong> het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de verpachter, zie verder Hoofdstuk VI).<br />

Zolang er voldoende goederen het gehuurde huis stofferen om zekerheid te bieden aan de<br />

verzekerde schuldvorderingen <strong>van</strong> de verhuurder, is de huurder vrij om te beschikken over de<br />

stofferende goederen (zowel in de zin <strong>van</strong> vervreemden, als in de zin <strong>van</strong> verplaatsen uit het<br />

gehuurde goed). Ondanks het voorrecht / pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder op goederen die het<br />

verhuurde pand stofferen, blijft de huurder <strong>van</strong> het pand bevoegd te beschikken over zijn<br />

goederen, mits ze in voldoende mate worden ver<strong>van</strong>gen 1170 . Hiertoe is geen bijzonder beding<br />

vereist (evenmin als voor het pandrecht zelf).<br />

De verhuurder kan bewarend pandbeslag leggen onder de vereisten <strong>van</strong> art. 1461 GerW (d.i.<br />

zonder machtiging <strong>van</strong> de beslagrechter, doch mits een voorafgaand bevel tot betaling), dan<br />

wel roerend beslag met machtiging <strong>van</strong> de beslagrechter (waarbij geen voorafgaand bevel<br />

nodig is).<br />

2° Volgrecht bij onbevoegde beschikkingen<br />

a) Beginsel<br />

Onder de genoemde drempel is de huurder in beginsel niét bevoegd om te nadele <strong>van</strong> de<br />

verhuurder over die goederen te beschikken, en heeft de verhuurder dus in beginsel voorrang<br />

op derden die op die goederen rechten verkregen hebben nadat ze in het gehuurde goed waren<br />

binnengebracht (een derde kan in beginsel maar voorrang verkrijgen op de verhuurder<br />

wanneer hij op de zaak een recht had of heeft verkregen vooraleer dit in het verhuurde goed<br />

binnenkwam, en ook dan nog behoudens goede trouw <strong>van</strong> de verhuurder op dat tijdstip).<br />

Als bijzondere vorm <strong>van</strong> bezitspand gaat het voorrecht in beginsel teniet bij bezitsverlies<br />

(uitgezonderd op de oogst <strong>van</strong> het jaar, zie Hoofdstuk VI).<br />

Bij onvrijwillig bezitsverlies geldt er echter gedurende een beperkte termijn een volgrecht,<br />

een soort reclamerecht waarmee hij zijn quasi-bezit <strong>van</strong> de goederen kan herwinnen indien zij<br />

zonder zijn toestemming uit het verhuurde goed zijn weggebracht (NB. Het onvrijwillig<br />

bezitsverlies waarover het hier gaat betreft eigenlijk een vorm <strong>van</strong> misbruik <strong>van</strong> vertrouwen<br />

door de huurder of pachter, en zou dus geen onvrijwillig bezitsverlies vormen in de engere<br />

1170 Zo o.m. kh. Brussel 23 februari 1988, TBH 1118 n. J. CAEYMAEX; R. PARIJS, "De verhuurder: een<br />

bevoorrecht schuldeiser", TBH 1989, (748)759.<br />

467


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

betekenis die dit heeft naar gemeen recht, in de regeling <strong>van</strong> art. 2279 II en 2280 BW - nl.<br />

enkel verloren en gestolen goederen).<br />

b) Termijn<br />

Dit volgrecht bestaat volgens de wet gedurende 15 dagen bij huur, en gedurende 40 dagen bij<br />

pacht.<br />

De vraag rijst of het vertrekpunt <strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> 15 of 40 dagen in bepaalde gevallen<br />

opgeschort wordt, zoals dat geldt voor de gemeenrechtelijke termijnen <strong>van</strong> verjaring (met<br />

name de driejarige termijn <strong>van</strong> art. 2279 BW). Zo kan betoogd worden dat de termijn<br />

opgeschort is zolang de verhuurder in de onmogelijkheid is de verplaatsing te kennen, of<br />

zolang de verplaatsing bedrieglijk verborgen is gehouden voor de verhuurder 1171 . Duidelijk is<br />

wel dat de loutere onwetendheid <strong>van</strong> de schuldeiser over de verplaatsing, de termijn niet<br />

opschort 1172 . Bij betwisting is het wel de schuldeiser die het voorrecht inroept die de<br />

bewijslast draagt <strong>van</strong> de aanwezigheid <strong>van</strong> de goederen in het verhuurde goed op het<br />

rele<strong>van</strong>te tijdstip 1173 .<br />

c) Pleegvormen (procedure)<br />

De terugvordering (uitoefening <strong>van</strong> het volgrecht) geschiedt (behoudens vrijwillige nakoming<br />

door de huurder natuurlijk) door middel <strong>van</strong> een beslag tot terugvordering (art. 1462 v.<br />

GerW). Door de uitoefening <strong>van</strong> het volgrecht kan de verhuurder terug in het bezit of quasibezit<br />

<strong>van</strong> de zaak komen 1174 . Bij gebreke aan uitoefening gedurende die termijn, gaat het<br />

pandrecht teniet; indien er ondertussen een samenloop is ontstaan (bv. door faillietverklaring<br />

<strong>van</strong> de huurder) geldt hetzelfde zeker indien de goederen niet in de boedel vallen 1175 ; betwist<br />

is of hetzelfde geldt indien de goederen wel in de boedel vallen 1176 .<br />

1171 Zie hierover, zonder uitspraak te doen (omdat het in casu niet beslissend was) Hof Antwerpen 27 juni<br />

2002, RW 2003-2004, 956.<br />

1172 DE PAGE, Traité, VII p. 147; F. ’t KINT, Sûretés, (2004) nr. 448; LA HAYE & VANKERCKHOVE, Les<br />

baux en général, p. 532; vgl. ook J. CAEYMAEX, Manuel des sûretés mobilières nr. 4.D.2.); Hof Brussel 19<br />

september 2002, P&B 2003, 279, met als argument dat de wetgever verschillende termijnen voor woningen en<br />

pachthoven heeft voorzien omwille <strong>van</strong> de verschillende mogelijkheden om de verplaatsing te ontdekken (in die<br />

zin. Al zal dit in 1804 wel zo geweest zijn, <strong>van</strong>daag kan dit moeilijk nog een overtuigend argument worden<br />

genoemd.<br />

1173 Vgl. in dit verband kh. Hasselt 12 december 2002, RW 2003-2004, 1067 (schuldeiser bewijst niet dat de<br />

goederen aanwezig waren op het ogenblik <strong>van</strong> de samenloop).<br />

1174 Allicht zullen de goederen onder sekwester worden geplaatst zolang niet is uitgemaakt of ze onder het<br />

pandrecht vielen of niet.<br />

1175 Vallen de goederen niet in de boedel, dan vallen ze niet onder het faillissementsbeslag en gaat het<br />

pandrecht dus teniet indien er niet tijdig beslag is gelegd door de pandhoudende verhuurder.<br />

1176 De verhuurder moet in beginsel bewijzen dat de goederen op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop nog<br />

"stofferend" waren: E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 89; Kh. Hasselt 12 december 2002, RW 2003-2004,<br />

1067. Zie ook Kh. Verviers, 3 maart 1998 RRD 1998, 174.<br />

468


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Heeft de verhuurder reeds pandbeslag gelegd (een bijzondere vorm <strong>van</strong> bewarend beslag, die<br />

enkel kan worden gelegd voor achterstallige huurgelden), dan blijft zijn voorrecht in beginsel<br />

ook bestaan na verplaatsing <strong>van</strong> de goederen, i.h.b. door de gerechtsdeurwaarder 1177 .<br />

Ook wanneer de zaak door een andere schuldeiser in beslag wordt genomen bij uitvoerend<br />

beslag, blijft het voorrecht bestaan, ook na weghaling <strong>van</strong> de goederen, alsook na de<br />

gedwongen verkoop er<strong>van</strong> op de prijs, overeenkomstig de algemene regel bij samenloop<br />

(zakelijke subrogatie) 1178 .<br />

Een andere vraag is of het ook blijft bestaan wanneer het bezit in handen komt <strong>van</strong> een derde<br />

te goeder trouw. Deze vraag wordt nu onder 3° behandeld.<br />

3° Derde-verkrijgers te goeder trouw<br />

Anders dan bij vuistpandrechten kan het pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder dus ook behouden<br />

blijven wanneer de zaak in handen komt <strong>van</strong> een derde te kwader trouw, mits de verhuurder<br />

zijn volgrecht tijdig uitoefent. Maar wat met de derde-verkrijger te goeder trouw?<br />

a) Verhouding met bezitloze derde-verkrijgers<br />

Zolang de goederen zich in het verhuurde goed bevinden, worden derde-verkrijgers alvast niet<br />

beschermd tegen het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder, omdat zij geen bezit hebben in de zin <strong>van</strong><br />

art. 2279 BW. Vandaar zal het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder steeds voorrang hebben op<br />

bezitloze rechten die nadien (d.i. na de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de huurovereenkomst) door de huurder<br />

zijn toegekend, zoals bv. een inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak 1179 .<br />

b) Verhouding met derde-verkrijgers met feitelijk bezit<br />

Maar worden derde-verkrijgers die wel in het feitelijk bezit komen <strong>van</strong> de verkregen zaak<br />

tegen het volgrecht <strong>van</strong> de huurder beschermd? Volgens het gemeen recht zouden zij<br />

beschermd worden indien ze te goeder trouw zijn en de goederen niet verloren of gestolen<br />

zijn. Volgens de heersende opvatting geldt het volgrecht <strong>van</strong> de verhuurder in afwijking <strong>van</strong><br />

het gemeen recht evenwel ook jegens derde-verkrijgers te goeder trouw. De verplaatsing<br />

wordt dus niet behandeld als een vorm <strong>van</strong> misbruik <strong>van</strong> vertrouwen - wat het in<br />

werkelijkheid is - maar gelijkgesteld met verlies of diefstal (zij het met een revindicatie <strong>van</strong><br />

slechts 15 c.q. 40 dagen in plaats <strong>van</strong> 3 jaar). Deze afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht is erg<br />

betwistbaar en het is niet zeker of die een grondwettigheidstoetsing wel zou doorstaan.<br />

1177 DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 90; Kh. Charleroi 2 juni 1999, JLMB 2000, 649 noot CAEYMAEX;<br />

Kh. Verviers 26 februari 1998, JLMB 1999, 742 = RRD 1998, 172; P. HEURTERRE, "Overzicht", TPR 1992,<br />

1369. Anders Besl. Hoei 10 oktober 1983, JLMB 1984, 479 n. G. DE LEVAL.<br />

1178 Zo bv. (inzake landbouwvoorrecht) Cass. 28 februari 1991, Pas. 1991 I 621 = T.Not. 1991, 349 = RW<br />

1991-1992, 327-328 = JT 1992, 329.<br />

1179 Het pandrecht <strong>van</strong> de verpachter heeft ook altijd voorrang op een later landbouwvoorrecht; dit volgt echter<br />

reeds uit de uitdrukkelijke bepaling <strong>van</strong> art. 8 I W. Landbouwleningen, die in andere opzichten afwijkt <strong>van</strong> het<br />

gemeen recht.<br />

469


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wordt het volgrecht niet tijdig uitgeoefend, dan geldt de regel <strong>van</strong> gemeen recht; heeft de<br />

verhuurder enkel pandbeslag gelegd, dan worden derde-verkrijgers in bezit te goeder trouw<br />

beschermd 1180 .<br />

c) Verhouding met een derde-verkrijger verhuurder <strong>van</strong> de nieuwe situs<br />

Dezelfde regel als zopas wordt toegepast bij conflict tussen twee verhuurders, wanneer de<br />

inboedel <strong>van</strong> een gehuurd goed verplaatst wordt naar een ander: indien de eerste verhuurder<br />

tijdig zijn volgrecht uitoefent, gaat hij voor op de tweede 1181 . Een pandbeslag zou niet<br />

voldoende zijn om die voorrang te behouden (betwist) 1182 .<br />

4° Zakelijke subrogatie bij gebrek aan volgrecht<br />

Indien de zaak zelf niet meer kan worden teruggevorderd 1183 , maar de huurder in plaats<br />

daar<strong>van</strong> een ander goed heeft verkregen – bv. een prijsvordering -, dat zich nog in het<br />

vermogen <strong>van</strong> de huurder bevindt, dan wordt het pandrecht in beginsel op die schuldvordering<br />

gehandhaafd door zakelijke subrogatie 1184 (ook indien het ver<strong>van</strong>gingsgoed <strong>van</strong> een aard is<br />

dat het niet reeds als dusdanig onder het voorrecht valt - zie hoger de bespreking <strong>van</strong> het<br />

voorwerp <strong>van</strong> het voorrecht en zijn vlottend karakter). De rechtspraak lijkt dit evenwel niet in<br />

alle gevallen te aanvaarden 1185 .<br />

f. Gevolgen; uitoefening<br />

De gevolgen <strong>van</strong> pandrechten werden in Afdelign A. in het algemeen besproken en zijn <strong>van</strong><br />

toepassing.<br />

1180 Twijfel o.a. bij DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 91.<br />

1181 DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 91; Hof Brussel 26 oktober 2000, JT 2003, 813.<br />

1182 Zie DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 91; Kh. Charleroi 2 juni 1999, JLMB 2000, 649 noot<br />

CAEYMAEX.<br />

1183 In Hof Antwerpen 5 juni 2000, RW 2000-2001, 1312, noot V. SAGAERT “De vervreemding en bewerking<br />

<strong>van</strong> het onderpand der zakelijke zekerheden” (betreffende een landbouwvoorrecht, maar de regels zijn dezelfde<br />

als bij het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder) was een varkensstapel vervreemd, en waren de varkens geslacht<br />

vooraleer er pandbeslag was gelegd, wat volgens het Hof de revindicatie verhinderde. Het Hof volgt hier de<br />

redenering die bij eigendomsvoorbehoud wordt gebruikt (zie de bespreking aldaar). M.i. is dit ten onrechte,<br />

aangezien alleen al omwille <strong>van</strong> het vlottend karakter <strong>van</strong> het pandrecht het slachten <strong>van</strong> de varkens geen<br />

verschil kan maken (dus op grond <strong>van</strong> het specifiek karakter <strong>van</strong> dit pandrecht, en nog ongeacht de vraag of de<br />

regels <strong>van</strong> zakelijke subrogatie in het algemeen tot dit gevolg zouden leiden) (in vergelijkbare zin, zij het met<br />

een beroep op zakelijke subrogatie in het algemeen V. SAGAERT, genoemde noot).<br />

1184 Bv. Hof Antwerpen 28 april 1997, RW 1997-98, 678; Hof Bergen 19 juni 1997, TBH 1998, 109.<br />

1185 In het genoemde arrest Hof Antwerpen 5 juni 2000, RW 2000-2001, 1312, was er pandbeslag gelegd bij de<br />

koper <strong>van</strong> de intussen geslachte varkens. Ondanks het pandbeslag betaalde de koper de prijs niet aan de<br />

pandhouder, maar aan de curator (nochtans is de pandhouder separatist). Gezien de zakelijke subrogatie diende<br />

de curator m.i. het voorrecht te erkennen op de prijsvordering (die immers ten tijde <strong>van</strong> de faillietverklaring nog<br />

bestond als een actief in het vermogen <strong>van</strong> de gefailleerde). In casu werd het erkend, doch met als motivering dat<br />

er binnen de termijn <strong>van</strong> 40 dagen aangifte was gedaan <strong>van</strong> schuldvordering; de rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> die termijn <strong>van</strong><br />

40 dagen in dit geval ontgaat me (in dezelfde zin V. SAGAERT, noot onder het arrest, p. 1313 randnr. 2)<br />

470


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De inbezitneming en de uitwinning <strong>van</strong> het pand <strong>van</strong> de verhuurder kan geschieden door<br />

middel <strong>van</strong> een vereenvoudigd pandbeslag volgens de regels <strong>van</strong> art. 1461 GerW., en mits<br />

minstens één dag voordien een bevel tot betaling werd betekend voor achterstallige<br />

huurgelden. Het pandbeslag zelf ontneemt aan de beslagene evenmin als een gewoon beslag<br />

het feitelijk bezit, maar het bevriest wel het onderpand (dat daardoor niet meer kan<br />

vlotten) 1186 .<br />

2. Voorrecht <strong>van</strong> de hotelhouder en de vervoerder <strong>van</strong> reizigers op zee<br />

Wettelijke regeling: art. 20, 6° HypW (voorrecht <strong>van</strong> de hotelhouder, Fr. privilège de<br />

l'hôtelier) c.q. 169 Scheepvaartwet 1187 .<br />

a. Vestiging en onderpand<br />

Het voorrecht <strong>van</strong> de hotelhouder gelijkt qua structuur erg op dat <strong>van</strong> de verhuurder. Het is<br />

eveneens gegrond op een bezit <strong>van</strong> de plaats waarin de goederen zijn binnengebracht. Het<br />

geldt daarbij enkel voor gebouwen waarin reizigers "geherbergd" worden (d.i. tegen betaling<br />

onderdak wordt verschaft), ongeacht de naam (hotels, pensions, kamers verhuurd voor kort<br />

verblijf); overstijgt de terbeschikkingstelling dit, dan is het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder <strong>van</strong><br />

toepassing.<br />

Het pandrecht 1188 wordt krachtens de wet impliciet gevestigd op de goederen <strong>van</strong> de reiziger<br />

die in het hotel zijn gebracht (bagage, auto, enz.). Zolang de goederen niet zijn<br />

binnengebracht, is er geen pandrecht op.<br />

Dit voorrecht wordt gesteund op de overweging dat de hotelhouder niet over de mogelijkheid<br />

beschikt de solvabiliteit <strong>van</strong> zijn gasten te beoordelen.<br />

Een vergelijkbaar voorrecht heeft de vervoerder <strong>van</strong> reizigers op zee op de goederen <strong>van</strong> de<br />

reiziger die zich aan boord bevinden.<br />

b. Verzekerde schuldvorderingen<br />

Het voorrecht <strong>van</strong> de hotelhouder verzekert alle “leveringen” <strong>van</strong> het hotel aan de hotelgast<br />

die samenhangen met de logiesverstrekking, <strong>van</strong> de overnachtingen tot het eten en het drinken<br />

in de bar. Het voorrecht strekt niet tot zekerheid <strong>van</strong> andere schuldvorderingen (bv. een<br />

lening).<br />

1186 De bevoegdheden <strong>van</strong> de huurder zijn na pandbeslag beperkter en zijn verplichtingen versterkt; de huurder<br />

mag de goederen weliswaar nog verplaatsen, maar zal de beslaglegger dan wel informatie moeten geven over de<br />

inbeslaggenomen goederen op het ogenblik waarop deze gerechtigd is er macht over uit te oefenen (met name bij<br />

de omzetting <strong>van</strong> het pandbeslag in een uitvoerend beslag) – zie bv. Hof Brussel 19 september 2002, P&B 2003,<br />

279.<br />

1187 Vgl. in het Duitse recht het eveneens stille wettelijk pandrecht <strong>van</strong> de Gastwirt in § 704 BGB.<br />

1188 Ook hier aarzelt DE PAGE, VII nr. 239, niet om <strong>van</strong> een pandrecht te spreken.<br />

471


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het voorrecht <strong>van</strong> art. 169 Scheepvaartwet verzekert de passageprijs en de onderhoudskosten<br />

<strong>van</strong> de reiziger op een zeeschip.<br />

c. Conflicten met oudere rechten en derdenbescherming.<br />

Oudere rechten <strong>van</strong> derden gaan in beginsel voor, maar ook de hotelhouder geniet <strong>van</strong><br />

derdenbescherming. Zoals de verhuurder geniet de hotelhouder te goeder trouw <strong>van</strong> de<br />

derdenbescherming <strong>van</strong> art. 2279 BW, al heeft hij de zaken niet rechtstreeks in zijn macht. Bij<br />

verloren en gestolen goederen behoudt de ware eigenaar de revindicatie <strong>van</strong> art. 2279 II BW<br />

gedurende 3 jaar.<br />

De goede trouw dient te worden gewaardeerd in samenhang met de onderzoeksmogelijkheden<br />

<strong>van</strong> de hotelhouder ten aanzien <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de gast over de meegebrachte zaken,<br />

die quasi nihil zijn. De hotelhouder zal dus altijd te goeder trouw worden beschouwd, tenzij<br />

hij er redelijkerwijze niet mocht <strong>van</strong> uitgaan dat de gast eigenaar was <strong>van</strong> de zaken of erover<br />

bevoegd was.<br />

d. Behoud en tenietgaan<br />

Het voorrecht gaat teniet bij de verwijdering <strong>van</strong> de goederen. De hotelhouder kan een<br />

retentierecht uitoefenen, hij heeft echter geen volgrecht (reclamerecht).<br />

e. Gevolgen<br />

De gevolgen <strong>van</strong> pandrechten werden hoger in het algemeen besproken en zijn <strong>van</strong><br />

toepassing.<br />

3. "Aanhoudingsrecht" <strong>van</strong> de overheid ten aanzien <strong>van</strong> transportmiddelen<br />

Volgens art. 37 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 27 juni 1937 betreffende de regeling der Luchtvaart kan het<br />

bestuur <strong>van</strong> de luchtvaart, luchtvaartuigen waarvoor de rechten, taksen, vergoedingen of<br />

gelden bij de reglementen voorzien 1189 niet werden betaald, "aanhouden" tot aan de betaling.<br />

Volgens de rechtspraak heeft dit "aanhoudingsrecht" dezelfde gevolgen als een<br />

retentierecht 1190 .<br />

Een vergelijkbaar "aanhoudingsrecht" of "aanhalingsrecht" geldt tot zekerheid <strong>van</strong> de<br />

verkeersbelasting en belasting op de inverkeerstelling <strong>van</strong> motorrijtuigen (art. 33<br />

1189 Op dit ogenblik is dat het K.B. <strong>van</strong> 14 februari 2001 tot vaststelling <strong>van</strong> de vergoedingen waaraan het<br />

gebruik <strong>van</strong> openbare diensten betreffende de luchtvaart is onderworpen.<br />

1190 Cass. 22 juni 1979, Arr.Cass. 1978-79, 1271 = RW 1979-80, 2096 = Pas. 1979 I 230. Vgl. voor Frankrijk<br />

art. R.224-4 Code de l'aviation civile; daarbij oordeelde de Conseil d'Etat wel dat dit recht niet kan worden<br />

tegengeworpen aan de eigenaar <strong>van</strong> het vliegtuig wanneer deze niet mee gehouden is tot de schuld (CE 2 juli<br />

2003, AJDA 2003.1780, besproken door P. CROCQ, RTDCiv. 2004, 324 v.). Vergelijkbare bepalingen ook in<br />

andere landen, bv. de Britse Civil Aviation Act 1982, dat de Civil Aviation Authority (CAA) een aanhoudings-<br />

en realisatierecht geeft voor onbetaalde airport charges en navigation charges, zowel op het betreffende vliegtuig<br />

(ongeacht de eigenaar) als op de andere vliegtuigen uitgebaat door de schuldenaar (zgn. fleet-wide lien). Er<br />

bestaan vergelijkabre zekerheidsrechten in het VK voor onbetaalde emissierechten.<br />

472


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

WIGB 1191 ). De wegverkeerswet regelt verder in art. 65 § 3 en 3 bis bij bepaalde<br />

verkeersovertredingen een “inhoudingsrecht” <strong>van</strong> de overheid op het voertuig <strong>van</strong> de<br />

overtreder tot het bedrag <strong>van</strong> de onmiddelijke inning betaald of geconsigneerd is meer de<br />

eventuele bewaringskosten <strong>van</strong> het voertuig. Dit inhoudingsrecht geldt gedurende max. 96<br />

uur, waarna het parket moet beslissen of het voertuig in beslag wordt genomen of niet.<br />

Een vergelijkbaar retentierecht <strong>van</strong> de zeevaartoverheid voor schulden jegens de overheid<br />

bestaat ook bij schepen, en wordt in deel VIII besproken.<br />

1191 Wetboek met inkomstenbeslatingn gelijkgestelde belastingen, zoals gewijzigd door de programmawet <strong>van</strong><br />

23 december 2009.<br />

473


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

D. Registerpandrechten<br />

Bij registerpandrechten (En. registered charge) wordt de buitenbezitstelling ver<strong>van</strong>gen door<br />

een inschrijving in een register. In sommige landen spreekt men ook <strong>van</strong> een roerende<br />

hypotheek (bij ons zou een dergelijke terminologie strijdig zijn met art. 46 HypW, dat precies<br />

stelt dat roerende goederen niet kunnen gevolgd worden door hypotheek; de wetgever is daar<br />

later dus wel <strong>van</strong> afgeweken, doch onder een andere naam).<br />

De wetgever heeft deze pandrechten in de loop <strong>van</strong> de 19 e en 20 e eeuw ingevoerd om de<br />

kredietmogelijkheden <strong>van</strong> a) landbouwers (zie 2.), b) steenkoolondernemingen (zie 4.) en c)<br />

handelaars in het algemeen (zie 1.) te vergroten. Daarnaast kunnen goederen die uit hun aard<br />

roerend zijn, ook het voorwerp zijn <strong>van</strong> een hypotheek, met name wanneer zij volgens de<br />

bepalingen <strong>van</strong> het BW onroerend worden geacht door bestemming en het onroerend goed tot<br />

nut waar<strong>van</strong> zij bestemd zijn, gehypothekeerd is.<br />

Bij deze pandrechten kan men een onderscheid maken tussen vaste en vlottende pandrechten<br />

(En. fixed charge c.q. floating charge 1192 ), of liever tussen vaste en vlottende bestanddelen<br />

<strong>van</strong> het onderpand.<br />

1. Pand op handelszaak<br />

Het pand op handelszaak (Fr. gage sur fonds de commerce; En. enterprise charge) werd<br />

ingevoerd door de Wet inpandgeving handelszaak <strong>van</strong> 25 oktober 1919 1193 .<br />

Dit pandrecht op de handelszaak verschilt in minstens 2 belangrijke punten <strong>van</strong> het gewone<br />

pandrecht:<br />

- enerzijds doordat het een registerpandrecht is in plaats <strong>van</strong> een vuistpandrecht,<br />

- anderzijds doordat het een pandrecht is op een feitelijke algemeenheid en daardoor minstens<br />

ten dele een vlottend karakter heeft (het wijkt dus af <strong>van</strong> het specialiteitsbeginsel in het<br />

zakenrecht, krachtens hetwelk feitelijke algemeenheden geen voorwerp zijn <strong>van</strong> zakelijke<br />

rechten).<br />

1192 Zij het dat de Engelse en Schotse en Australische “floating charge” op vele punten verschilt <strong>van</strong> de<br />

vlottende pandrechten die wij kennen; zo ontstaat er eigenlijk maar een zakelijk recht op het ogenblik <strong>van</strong> het<br />

beslag (reden daarvoor is dat deze rechtsstelsels conceptueel niet aanvaarden dat de schuldenaar nog de<br />

bevoegdheid behoudt over de goederen te beschikken, terwijl er al een zakelijk zekerheidsrecht op rust). De<br />

floating charge gelijkt dus in sommige opzichten meer op een algemeen voorrecht, maar wel gevestigd bij<br />

overeenkomst. In het Engelse recht is dit zeer duidelijk, aangezien hij in rang pas na de voorrechten <strong>van</strong> de fiscus<br />

en de werknemers komt.<br />

1193 Literatuur: onder meer C. BIQUET-MATHIEU “Actualités en matière de gage sur fonds de commerce” in<br />

Le point sur le droit des sûretés, Luik 2000, 321-369 ; -, “Actualité en matière de gage sur fonds de commerce”,<br />

in De handelszaak- Le fonds de commerce, Brugge 2001, 85-122; B. DU LAING en H. COUSY, “Het pand op<br />

de handelszaak – algemeen overzicht” in De handelszaak- Le fonds de commerce, Brugge 2001, 33-84 ; G. DE<br />

PESTEL, “ Pand op de handelszaak – Overzicht rechtspraak (1993-1998) ”, TBH 2001, 383-391; Chr. VAN<br />

HEUVERSWYN, “Banken en hun zekerheidsrechten”, in Bancaire en financiële zekerheden, AEDBF/EVBFR,<br />

Brussel 2004, p. (67) 115-126; DIRIX & DE CORTE, Zekerheidsrechten, 2006, nr. 520-539.<br />

474


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Doel is om enerzijds de kredietmogelijkheden te verruimen door een pand zonder<br />

buitenbezitstelling mogelijk te maken, anderzijds de realisatie efficiënter te maken doordat in<br />

beginsel de handelszaak als één geheel te gelde kan worden gemaakt.<br />

Sommige andere rechtsstelsels kennen een vergelijkbare rechtsfiguur. Het Franse pand op handelszaak is wel<br />

beperkter qua om<strong>van</strong>g dan het Belgische. In landen die een dergelijke figuur niet kennen, maar wel het stil<br />

pandrecht of de zekerheidoverdracht erkennen (Duitsland, Nederland) kan er een moeilijkheid rijzen met het<br />

bepaaldheidsbeginsel, wanneer men ook wisselende voorraden wil bezwaren, en dient er met regelmatig<br />

bijgehouden inventarislijsten te worden gewerkt 1194 . Bij ons heeft men naar analogie de warrantage-aan-huis<br />

ontwikkeld, die in beginsel echter een pand met buitenbezitstelling vormt, en waarbij de inventarisatie door een<br />

derde wordt bijgehouden of gecontroleerd (zie de bespreking in Afdeling B.).<br />

a. (Mogelijk) voorwerp.<br />

Het pandrecht veronderstelt een handelszaak, d.i. een uitbating die naar Belgisch recht een<br />

handelsuitbating is 1195 .<br />

Het voorwerp omvat volgens art. 2 <strong>van</strong> de Wet in beginsel (dit is behoudens andersluidend<br />

beding) de inrichting, het meubilair, het gereedschap, de intellectuele rechten, de huurrechten,<br />

en andere onlichamelijke waarden (cliënteel, goodwill, enz.) 1196 . Dit geldt ook indien ze<br />

onroerend zijn door bestemming 1197 (wat veronderstelt dat de eigenaar <strong>van</strong> de zaak ook<br />

eigenaar is <strong>van</strong> het onroerend goed). Het kan niet mede gevestigd worden op onroerende<br />

goederen uit hun aard.<br />

Het pandrecht kan verder, doch enkel bij uitdrukkelijk beding (art. 2 is niet beperkend), mede<br />

gevestigd worden op:<br />

- de schuldvorderingen in verband met de handelszaak (zie daarvoor verder Deel V Hoofdstuk<br />

VI) 1198 ; d.i. de schuldvorderingen die de eigenaar <strong>van</strong> de handelszaak verkrijgt en met die<br />

handelszaak verband houden 1199 ;<br />

1194 Dui. Inventarauflistung.<br />

1195 Zo is er geen inpandgeving mogelijk <strong>van</strong> een apotheek als handelszaak (kh. Brussel 11 april 1989, JT 1989,<br />

515); maar de uitbating <strong>van</strong> een niet-commerciële activiteit sluit niet uit dat er tegelijk ook een commerciêle<br />

bedrijvigheid wordt uitgeoefend. Zie D. PHILIPPE, “La mise en gage du fonds de commerce” DAOR 1989 nr. 9,<br />

p. 14; P. VRIELYNCK, “Pand op handelszaak en apotheken” RW 1990-91, 1345.<br />

1196 Zie verder o.m. B. DU LAING & H. COUSY, in De handelszaak- Le fonds de commerce, Brugge 2001,<br />

nr. 41-55 p. 39 v.; BIQUET-MATHIEU in De handelszaak- Le fonds de commerce, Brugge 2001, p. 91 v. nr.<br />

113 v.<br />

1197 Cass. 26 mei 1972, RW 1972-73, 295 noot G. DUBOIS = Pas. 1972 I 891 = Arr. Cass. 1972, 903 = BRH<br />

1973, 151 = Bank & Fin 1972, 721 = JT 1972, 624 noot A. BRUYNEEL = RGEN 1973, 61 = R.Not.B. 1972,<br />

559. Aldus kan er op onroerend goederen door bestemming een conflict ontstaan tussen pand op handelszaak en<br />

hypotheek, conflict dat volgens de gewone regels inzake anterioriteit en rang wordt opgelost - zie de bespreking<br />

in het Deel Onroerned goed.<br />

1198 Cass. 6 november 1970, RW 1970-71, 1326 = RCJB 1972, 320 noot M. FONTAINE. Schuldvorderingen<br />

die voortkomen uit de vervreemding <strong>van</strong> onroerend goed vallen echter niet onder de inpandgeving handelszaak<br />

(Hof Antwerpen 30 juni 1998, RW 1998-99, 604 in bevestiging <strong>van</strong> Beslagr. Antwerpen 15 juni 1995, RW 1998-<br />

99, 441); zij kunnen wel afzonderlijk in pand worden gegeven.<br />

1199 Bv. ook een vergoedingsvordering wegens schade aan de voorraden <strong>van</strong> de handelszaak; deze<br />

schuldvordering is voor 100 % met een pandrecht bezwaard, al waren de voorraden dat maar voor 50 %<br />

(krachtens de wettelijke regel inzake inpandgeving handelszaak): kh. Gent 28 mei 1998, RW 1999-2000, 469 (let<br />

475


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- waardepapieren en speciën (geld);<br />

- de voorraden, doch het voorrecht geldt maar voor 50 % <strong>van</strong> hun waarde 1200 ; de betekenis<br />

<strong>van</strong> die beperking wordt verder nader toegelicht.<br />

Schuldvorderingen die eerst door het faillissement ontstaan, zoals een aanspraak op<br />

schadevergoeding wegens bestuurdersaansprakelijkheid, behoren wel niet tot het onderpand<br />

<strong>van</strong> het pand op handelszaak.<br />

Indien er meerdere vestigingen zijn, strekt de inpandgeving zich over al die vestigingen uit,<br />

voor zover er een voldoende eenheid <strong>van</strong> cliënteel is 1201 . Volgens sommigen is er ook eenheid<br />

<strong>van</strong> handelszaak bij eenheid <strong>van</strong> structuur en beheer, zelfs indien er nauwelijks overlap is <strong>van</strong><br />

cliënteel 1202 . Gaat het om meerdere handelszaken, dan wordt de inpandgeving <strong>van</strong> elk <strong>van</strong><br />

hen afzonderlijk beoordeeld en dienen zij allen te worden gespecifieerd in de overeenkomst of<br />

overeenkomsten 1203 . Gaat het om een nieuwe handelszaak na sluiting <strong>van</strong> de vorige, dan is<br />

een nieuwe inpandgeving nodig 1204 ; bij verplaatsing <strong>van</strong> de bestaande zaak niet (zie wel<br />

verder de vraag of een nieuwe inschrijving nodig is bij verplaatsing naar een ander<br />

arrondissement). Zolang er geen uitbating is, is er geen handelszaak 1205 , en na sluiting is er<br />

ook geen meer 1206 .<br />

b. Vast of vlottend voorwerp karakter <strong>van</strong> het voorwerp<br />

Het pandrecht is hybride, ten dele vast en ten dele vlottend:<br />

- het is vlottend (vgl. hoger het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder) wat betreft de voorraden en de<br />

schuldvorderingen, die immers als categorie en niet individueel in pand worden gegeven;<br />

- voor de andere bestanddelen dan voorraden en schuldvorderingen is het in beginsel een vast<br />

pandrecht; voor sommige daar<strong>van</strong> (uitrustingsgoederen) wodt <strong>van</strong>daag soms ook het vlottend<br />

karakter verdedigd.<br />

wel, de vergoedingsvordering ontstond in casu wel voor het faillissement <strong>van</strong> de schuldenaar).<br />

Bv. een schuldvordering tot terugbetaling <strong>van</strong> teveel betaalde belastingen, kh. Nijvel 22 december 2007, JT<br />

2008, 628.<br />

Voor sommige soorten schuldvorderingen bestaat er betwisting of ze er deel <strong>van</strong> uitmaken, bv. de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de vennootschap tegen de vennoten voor de volstorting <strong>van</strong> hun aandeel (deel <strong>van</strong> de<br />

handelszaak volgens E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 113; Kh. Charleroi 23 december 1998, JLMB 1999,<br />

1802. Anders: Kh. Brussel 22 september 1998, TBH 1999, 351).<br />

1200 Voor de vraag of demonstratiemateriaal deel uitmaakt <strong>van</strong> de voorraad en dus onder de 50%-regel valt, zie<br />

Rb. Dendermonde 10 oktober 1995, RW 1996-97, 446 (geen “voorraad”).<br />

1201 M. VAN WUYTSWINKEL, "Le gage commercial et le gage sur fonds de commerce", in Traité pratique<br />

de droit commercial, I nr. 584; p. 466; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 114; Hof Luik 5 oktober 1999,<br />

JLMB 2000, 643; Kh. Charleroi 13 januari 1999, JLMB 2001, 1304.<br />

1202 M. FONTAINE, "L'inclusion des créances, valeurs et espèces, dans la composition du fonds de<br />

commerce", RCJB 1972, 327; D. PHILIPPE, "La mise en gage du fonds de commerce" DAOR 1989 nr. 9, p. 30;<br />

F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 334.<br />

1203 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 334; Hof Bergen 10 januari 1990, R.NotB.. 1990, 606; Hof Bergen 23 januari<br />

1991, JLMB 1991, 970.<br />

1204 Zie Hof Brussel 31 maart 1987, RW 1986-87, 2726 = RGEN 1987, 39; Hof Gent 22 april 1997, RW 1997-<br />

98, 1263 noor A. DE WILDE.<br />

1205 Bv. een nog niet geopend restaurant: Beslagr. Brussel 23 januari 1985, JT 1985, 306.<br />

1206 Hof Luik 10 mei 1994, TBH 1995, 40 = RPS 1994, 301.<br />

476


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wat is het verschil in gevolgen ? Dit heeft voornamelijk betrekking op de vraag wanneer het<br />

pandrecht op een bepaald goed ontstaat en met welke rang. De vraag <strong>van</strong> het “volgrecht” <strong>van</strong><br />

de pandhouder komt verderop onder f. ter sprake.<br />

1° Gevolgen bij vaste bestanddelen<br />

Traditioneel gaat men er<strong>van</strong> uit dat het specialiteitsbeginsel <strong>van</strong> toepassing blijft, behalve<br />

voor de genoemde vlottende bestanddelen. In beginsel dient voor elk goed afzonderlijk te<br />

worden bepaald wanneer het pandrecht erop wordt gevestigd. Het pandrecht op goederen die<br />

eerst na de (inschrijving <strong>van</strong> de) inpandgeving verkregen worden (zie de bespreking <strong>van</strong> de<br />

inschrijving verder hieronder) krijgt pas rang op het ogenblik waarop dat goed deel gaat<br />

uitmaken <strong>van</strong> de handelszaak, en niet op datum <strong>van</strong> de inschrijving <strong>van</strong> het pand op de<br />

handelszaak als die eerder plaatsvindt.<br />

In afwijking hier<strong>van</strong> zijn er ook bij een “vast” pandrecht wel enkele specifieke gevallen<br />

waarbij het pandrecht op een eerdere datum rang inneemt dan de datum waarop het pandrecht<br />

op dat specifieke goed ontstaat; dat vinden we in twee gevallen <strong>van</strong> wijziging <strong>van</strong> het<br />

onderpand, waarbij het pandrecht zelf echter gehandhaafd blijft op een nieuw onderpand. Dit<br />

kennen we in ons recht binnen de grenzen <strong>van</strong> 1° de zakelijke subrogatie en 2° de leer <strong>van</strong> het<br />

wisselpand (pandsubstitutie), cfr. de hoger besproken algemene regels 1207 . Zo zal het<br />

pandrecht zich ook uitstrekken tot de door de of de aansprakelijke derde verschuldigde<br />

schadevergoeding ingeval <strong>van</strong> verlies of beschadiging <strong>van</strong> een bestanddeel <strong>van</strong> de<br />

handelszaak 1208 .<br />

Buiten die twee rechtsfiguren om kan het pandrecht zich over bijkomende activa uitstrekken,<br />

maar niet met behoud <strong>van</strong> datum, dus niet met retro-actieve ranginnname.<br />

Sommige rechtspraak gaat verder en beschouwt ook het pandrecht op de uitrustingsgoederen<br />

als vlottend, zodat de nieuwe goederen die aangekocht worden in plaats <strong>van</strong> de vroegere,<br />

bezwaard zijn met het pandrecht in rang op de datum <strong>van</strong> inschrijving daar<strong>van</strong> 1209 . De vraag<br />

rijst dan ook of het pand op handelszaak niet vlottend moet worden geacht in zijn geheel, en<br />

niet enkel bij voorraden en schuldvorderingen 1210 .<br />

2° Gevolgen bij vlottende bestanddelen: de “harmonicaregel”<br />

Waar het pandrecht vlottend is, namelijk bij voorraden en schuldvorderingen, neemt het<br />

pandrecht rang in op de datum <strong>van</strong> de inschrijving <strong>van</strong> het pandrecht (zie hieronder), ook voor<br />

1207 Hof Gent 1 april 1998, RW 2002-2003, 867, motiveert het feit dat het pand handelszaak zich uitstrekt op<br />

een auto die in de plaats <strong>van</strong> een vorige is gekomen met het vlottend karakter <strong>van</strong> het pandrecht, waardoor er<br />

zakelijke subrogatie is opgetreden; evenwel vindt zakelijke subrogatie ook plaats bij vaste pandrechten, en strekt<br />

omgekeerd het vlottend karakter (dat verder gaat) <strong>van</strong> het pand op handelszaak zich niet uit over<br />

bedrijfsuitrusting zoals een voertuig; de oplossing is dus juist, de motivering betwistbaar.<br />

1208 Indien de schuldvorderingen mee verpand zijn, dan vallen die vergoedingen echter reeds om die reden<br />

onder het pand op handelszaak en komt men aan de toepassing <strong>van</strong> zakelijke subrogatie niet toe.<br />

1209 Bv. een voertuig in plaats <strong>van</strong> het eerdere voertuig: Hof Gent 1 april 1998, RW 2002-2003, 867.<br />

1210 In die zin E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 113.<br />

477


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

die zaken die pas later deel zijn gaan uitmaken <strong>van</strong> de handelszaak. De pandhouder verkrijgt<br />

dus als het ware op voorhand reeds een pandrecht op die goederen. Daar vormt het pand op<br />

handelszaak wél een uitzondering op het specialiteitsbeginsel. Anders dan bij zakelijke<br />

subrogatie of wisselpand is de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het oorspronkelijke pandrecht (d.i. met de<br />

oorspronkelijke ranginname) niet begrensd door de waarde <strong>van</strong> het oorspronkelijke goed,<br />

maar strekt het zich (qua rang retro-actief) uit tot alle goederen <strong>van</strong> dezelfde categorie,<br />

inbegrepen de meerwaarde. Ook bijkomende voorraden (en niet enkel ver<strong>van</strong>gende<br />

voorraden) vallen onder het pandrecht met rang op datum <strong>van</strong> inschrijving en niet eerst op<br />

datum <strong>van</strong> toevoeging aan de voorraad. Dit betekent bv. dat een toename <strong>van</strong> het voorwerp<br />

<strong>van</strong> het pandrecht tijdens de verdachte periode niet onder art. 17, 4° HypW valt, ook al staan<br />

er geen nieuwe kredieten tegenover die toename.<br />

Sommige rechtspraak gaat verder en beschouwt ook het pandrecht op de uitrustingsgoederen<br />

als vlottend, zodat ook op de nieuwe uitrustingsgoederen die verkregen worden in plaats <strong>van</strong><br />

de vroegere, het pandrecht retro-actief rang inneemt op de datum <strong>van</strong> inschrijving <strong>van</strong> het<br />

pandrecht 1211 . De vraag rijst dan ook of het pand op handelszaak niet vlottend moet worden<br />

geacht in zijn geheel, eerder dan enkel bij voorraden en schuldvorderingen 1212 .<br />

Die retro-actieve ranginname betekent evenwel nog niet dat de pandhouder zomaar over<br />

oudere rechten op diezelfde goederen heen springt. Men moet een onderscheid maken tussen<br />

twee soorten conflicten.<br />

Die retro-actieve ranginname beschermt de pandhouder namelijk in beginsel wel tegen de<br />

intussen ingetreden verdachte periode zowel als samenloop; dat laatste is met name <strong>van</strong><br />

belang bij schuldvorderingen die pas ontstaan na de samenloop en op het ogenblik <strong>van</strong> de<br />

samenloop nog toekomstig waren 1213 .<br />

Ze beschermt de pandhouder niet tegen zakelijke rechten <strong>van</strong> derden (andere dan het<br />

collectief pandrecht <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers) op die goederen (voorraden en<br />

schuldvorderingen) die daarop reeds bestonden toen het goed deel ging uitmaken <strong>van</strong> de<br />

handelszaak (ook al zouden ze op dat goed pas zijn ontstaan na de datum <strong>van</strong> inschrijving <strong>van</strong><br />

het pandrecht) (zie voorbeelden hieronder). Bij toekomstige schuldvorderingen is het verder<br />

ook mogelijk dat een andere partij krachtens een andere rechtsfiguur eveneens op voorhand<br />

zakelijke rechten op die schuldvordering heeft verkregen die voorrang hebben op het pand op<br />

handelszaak (zie de bespreking hieronder). In al die gevallen is het recht <strong>van</strong> de pandhouder<br />

een “jonger” recht dat slechts voorrang zal hebben indien de pandhouder kan genieten <strong>van</strong><br />

bescherming als derde-verkrijger te goeder trouw (wat in beginsel slechts het geval is wanneer<br />

de pandhouder daadwerkelijk in het bezit is gekomen <strong>van</strong> de zaak).<br />

Net zoals bij het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder moet ook hier dus voor elke zaak afzonderlijk<br />

worden nagegaan of het pandrecht erop niet in strijd komt met zakelijke rechten die ouder zijn<br />

1211 Bv. een voertuig in plaats <strong>van</strong> het eerdere voertuig: Hof Gent 1 april 1998, RW 2002-2003, 867.<br />

1212 In die zin E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 113.<br />

1213 E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 114 en 118; Hof Antwerpen 22 maart 1999, RW 2000-2001, 309;<br />

Hof Brussel 30 oktober 1998, JLMB 1999, 1764. In dit opzicht biedt de inpandgeving <strong>van</strong> een handelszaak dus<br />

een voordeel vergeleken met de gemeenrechtelijke inpandgeving <strong>van</strong> een schuldvordering (<strong>van</strong> art. 2075 BW).<br />

478


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

dan de verkrijging <strong>van</strong> de zaak door de pandgever (goederen die geen eigendom zijn <strong>van</strong> de<br />

handelaar zelf) (anders dan de verhuurder zal de pandhouder op handelszaak overigens niet<br />

beschermd worden als derde-verkrijger zolang hij niet daadwerkelijk in het bezit is gekomen<br />

<strong>van</strong> de zaak). Ook kan het volgrecht <strong>van</strong> de pandhouder ook ten aanzien <strong>van</strong> afzonderlijke<br />

zaken worden uitgeoefend, althans als het om lichamelijke goederen gaat (zie verder punt f).<br />

Bij de vlottende bestanddelen wordt het pand wel "gefixeerd" door een beslag (door de<br />

pandhouder of een derde), zie verder. Ook zullen schuldvorderingen die eerst door het<br />

faillissement ontstaan, zoals een aanspraak op schadevergoeding wegens<br />

bestuurdersaansprakelijkheid, niet tot het onderpand <strong>van</strong> het pand op handelszaak behoren,<br />

tenzij de vergoeding het verdwijnen vergoedt <strong>van</strong> activa uit die handelszaak.<br />

c. Vestiging en tegenwerpelijkheid<br />

1° Titel en vestiging<br />

De inpandgeving <strong>van</strong> een handelszaak berust op een onderliggende overeenkomst waarin de<br />

pandgever belooft de handelszaak in pand te geven.<br />

Het pandrecht als zakelijk recht wordt gevestigd door een (authentieke of onderhandse) akte<br />

(art. 3 Wet PHZ). Deze vestiging heet ook de inpandgeving (Fr. nantissement, bij<br />

schuldvorderingen engagement; Dui. Verpfändung). Voor de vestiging <strong>van</strong> een pand op<br />

handelszaak is dus geen buitenbezitstelling vereist, maar wel een (authentieke of<br />

onderhandse) akte. Deze vestiging kan zowel geschieden op het ogenblik waarop de<br />

verbintenis wordt aangegaan als op een later tijdstip. Wordt de overeenkomst tot<br />

inpandgeving door middel <strong>van</strong> een akte gesloten, dan wordt zij vermoed ook de vestiging zelf<br />

in te houden (naar analogie <strong>van</strong> art. 1138 BW voor de eigendomsoverdracht).<br />

Voor de tegenwerpelijkheid is er daarnaast nog een inschrijving vereist.<br />

2° Inschrijving (publiciteit)<br />

a) De vorm <strong>van</strong> de inschrijving<br />

De inpandgeving moet voor de tegenwerpelijkheid aan derden - "inname <strong>van</strong> rang" - worden<br />

ingeschreven in een afzonderlijk “boekdeel” <strong>van</strong> het register der inschrijvingen op het<br />

hypotheekkantoor (voor die registers in het algemeen, zie Deel VII hoofdstuk I). Eerst moet<br />

de akte nog worden geregistreerd bij de ont<strong>van</strong>ger der registratie (en een registratierecht<br />

betaald worden 1214 ).<br />

Ingeschreven wordt niet de gehele pandakte, maar enkel de gegevens die zich bevinden op het<br />

voorgeschreven borderel (uittreksel) (zie art. 4 Wet PHZ). Het borderel moet de handelszaak<br />

1214 Van 0,5 % op het verzekerde bedrag (art. 87 v. W.Reg.).<br />

479


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

duidelijk specifiëren en de in pand gegeven goederen weergeven voor zover ze niet <strong>van</strong><br />

rechtswege onder het pandrecht vallen 1215 .<br />

NB. Aangezien het hier niet om een “overschrijving” (transcriptio) gaat, is art. 3 HypW<br />

(kantmelding) niet <strong>van</strong> toepassing voor eisen tot aanvechting <strong>van</strong> de inpandgeving 1216 .<br />

De hypothecaire informatie over de handelszaak is openbaar en kan gericht opgevraagd<br />

worden d.m.v. een aanvraag <strong>van</strong> hypothecair getuigschrift 1217 (vgl. de bespreking in Deel VII<br />

hoofdstuk I).<br />

Anders dan bij het vuistpand wordt de publiciteit niet beschouwd als een vereiste voor de<br />

vestiging, maar enkel voor de tegenwerpelijkheid.<br />

b) Plaats <strong>van</strong> inschrijving<br />

Voor de inschrijving <strong>van</strong> een pand op handelszaak bestaat er nog steeds geen centraal register,<br />

wat tot verschillende problemen leidt. De inschrijving moet plaatsvinden op het<br />

hypotheekkantoor <strong>van</strong> de plaats waar de handelszaak zich bevindt (althans het contact met het<br />

publiek wordt uitgeoefend). Zijn er meerdere handelszaken in verschillende<br />

arrondissementen, dan dient in elk arrondissement een inschrijving te worden genomen. Maar<br />

de ligging <strong>van</strong> bepaalde activa op een andere plaats is niet voldoende om een bijkomende<br />

inschrijving te vereisen, ook niet als het om verschillende arrondissementen gaat 1218 .<br />

Bij verplaatsing <strong>van</strong> de handelszaak naar een ander arrondissement dient een nieuwe<br />

inschrijving te worden genomen om het pandrecht te behouden 1219 . Terecht stelt DIRIX dat<br />

wanneer het gaat om een zekerheidsrecht dat de gehele handelszaak omvat, de<br />

informatieplicht en opvolgingsplicht <strong>van</strong> de daardoor verzekerde schuldeiser zwaarder moet<br />

wegen dan die <strong>van</strong> derden die latere zekerheidsrechten verkrijgen 1220 .<br />

1215 Zie verder DIRIX & De CORTE (2006) nr. 529.<br />

1216 kh. Ieper 19 april 1993, TBH 1993, 921.<br />

1217 Het formulier is te vinden op http://www.finform.fgov.be/diffusion/pdf/2K_00371BIS_NL_2005.pdf.<br />

1218 Hof Brussel 6 februari 2001, RW 2001-2002, 204. Vgl. Hof Gent 22 april 1997, RW 1997-98, 1263 noot A.<br />

DE WILDE; Hof Antwerpen 16 maart 1998, RW 1998-99, 884.<br />

1219 Hof Brussel 20 juni 1985, RPS 1986, 155 (voorziening verworpen in Cass. 26 maart 1987, RPS 1987, 211<br />

= RGEN 1987, 210 = Ann.Lg. 1990, 161 n. I. MOREAU-MARGREVE); Hof Antwerpen, 16 maart 1998, RW<br />

1998-99, 884; DIRIX en DE CORTE (2006), p. 355, nr. 530 met verwijzingen; E. DIRIX, "Overzicht", TPR<br />

2004, nr. 115. Zie ook A. DE WILDE, “Het pandrecht na verplaatsing <strong>van</strong> de handelszaak”, RW 1997-98, 1263-<br />

1265; H. DE WULF, “Het lot <strong>van</strong> het pand op de handelszaak na fusie”, TBH 1999 (327), 332, nr. 17 e.v.; A.<br />

CUYPERS, "Wet 25 oktober 1919", in Commentaar Voorrechten, nr. 73; E. DIRIX, "Pand handelszaak en<br />

publiciteit", RW 2004-2005, 899 v. Dezelfde oplossing geldt in het Franse recht (art. L 142-3 Code de<br />

commerce). Zie ook nog J. KOKELENBERG, “Waar naartoe met de verplaatsing <strong>van</strong> de handelszaak?”, TBBR<br />

1998, 273-284.<br />

Anders: Hof Brussel 17 november 1994, AJT 1995-96, 103 n. M. DALLE = TBH 1995, 614 = T.Not. 1985, 85 n.<br />

F. BOUCKAERT; Hof Gent, 14 december 1995, TBH 1996, 911 met afkeurende noot W. DERIJCKE = A.JT<br />

1995-96, 433 noot S. SNAET; Kh. Gent 4 december 1997, T.G.R. 1998, 65; Kh. Charleroi 13 januari 1999,<br />

JLMB 1999, 1802; Hof Gent 16 juni 2003, RW 2004-2005, 899, afkeurende noot E. DIRIX.<br />

1220 E. DIRIX, "Pand handelszaak en publiciteit", RW 2004-2005, 899 v., argumenterend dat de mogelijkheid<br />

een dergelijk breeds zekerheidsrecht te nemen als een pand op handelszaak als keerzijde een plicht tot<br />

"monitoring" <strong>van</strong> de schuldenaar met zich meebrengt.<br />

480


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c) Gevolgen <strong>van</strong> de inschrijving<br />

Het pandrecht neemt rang op datum <strong>van</strong> inschrijving. Deze ranginname betekent dat het<br />

pandrecht voordien wel bestaat, maar niet tegenwerpelijk is aan latere derde-verkrijgers, noch<br />

aan de beslagleggende of in samenloop komende schuldeisers, ook niet aan diegenen die<br />

kennis hadden <strong>van</strong> de vestiging <strong>van</strong> het pandrecht.<br />

Aangezien het pandrecht een zekerheidsrecht is en geen volle eigendom belet de inschrijving<br />

niet dat derden nadien een recht verkrijgen op dezelfde zaken, maar dan wel een recht in<br />

tweede rang, een recht dat dus maar ten volle speelt indien het ingeschreven pandrecht vervalt<br />

(doordat de verzekerde schuld tenietgaat of om andere redenen).<br />

d. Verzekerde schuldvorderingen<br />

Zoals alle pandrechten is ook het pandrecht op handelszaak een accessoir recht, dat niet<br />

verder strekt dat de ermee verzekerde schuldvorderingen.<br />

Door het pandrecht op de handelszaak kunnen enkel schuldvorderingen verzekerd worden uit<br />

schulden aan kredietinstellingen (art. 7 Wet 1919, zoals gewijzigd 1993 1221 ), waaronder<br />

sedert 2008 ook de Nationale Bank. Die schuldvorderingen blijven wel ook verzekerd indien<br />

er nadien overdracht of subrogatie aan een niet-kredietinstelling plaatsvindt. Gaat het initieel<br />

niet om een schuldvordering aan een kredietinstelling, dan kan ze niet verzekerd zijn door<br />

zo'n pandrecht 1222 (bv. wanneer een kredietinstelling de schuldvorderingen door cessie of<br />

subrogatie heeft verkregen 1223 ). Wanneer een schuldvordering aan een kredietinstelling<br />

geëffectiseerd wordt vooraleer het pand is gevestigd, maar de cedent een mandaat tot<br />

pandvestiging heeft, gaat dat mandaat over en kan de cessionaris het uitoefenen (art. 5 § 3<br />

Wet 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de financiële sector).<br />

Verzekerd zijn ook enkel de schuldvorderingen tot zekerheid waar<strong>van</strong> de inpandgeving is<br />

overeengekomen, maar een inpandgeving aan een kredietinstelling “voor alle sommen” is wel<br />

mogelijk 1224 .<br />

1221 Nader uitgevoerd door art. 2 <strong>van</strong> het KB <strong>van</strong> 9 oktober 1995 en het KB <strong>van</strong> 29 september 2008.<br />

Voor de wijziging <strong>van</strong> art. 7 door de Bankwet <strong>van</strong> 1993 (liberalisering ingevolge een Europese Richtlijn) kon het<br />

pand op handelszaak enkel verkregen worden door een kredietinstelling die daartoe een vergunning had<br />

verkregen <strong>van</strong> de regering, vergunning waar<strong>van</strong> de voorwaarden waren vastgelegd in een K.B. (met name het<br />

KB nr. 282 <strong>van</strong> 12 februari 1936). Dat KB beperkte de verzekerde schuldvorderingen verder ook tot schulden<br />

wegens verleende kredieten die in dat KB werden opgesomd. Voor de interpretatie <strong>van</strong> de vroegere beperking,<br />

zie Cass. 23 december 2005, TBH 2007, 245 n. I. PEETERS & Ph. VAN STEENWINKEL, "Enkele<br />

beschouwingen omtrent de bruikbaarheid <strong>van</strong> het pand op een handelszaak".<br />

1222 Men kan ook zeggen dat het pandrecht nietig is (zo Cass. 4 februari 1966, Pas. 1966 I 722; F. 't KINT,<br />

Sûretés (2004) nr. 324).<br />

1223 D. LECHIEN, "Le gage sur fonds de commerce est-il une sûreté efficace?", in Actualités de droit civil,<br />

Bruylant Brussel 1994, 130-131; J. CATTARUZZA, Le gage sur fonds de commerce, Kluwer Brussel 1997, 28-<br />

30. Vgl. I. PEETERS & Ph. VAN STEENWINKEL, "Enkele beschouwingen omtrent de bruikbaarheid <strong>van</strong> het<br />

pand op een handelszaak", TBH 2007, (247) 249 nr. 5.<br />

1224 Overeenkomstig het gemeen recht inzake zekerheidsovereenkomsten (zowel borgtocht als zakelijke<br />

zekerheidsovereenkomsten); voor de inpandgeving handelszaak, zie DU LAING & COUSY, in De<br />

481


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De zekerheid is geplafonneerd tot een maximumbedrag dat in de akte en de inschrijving wordt<br />

vermeld. Daarbovenop is wel nog 3 jaar interest mee verzekerd (art. 6 W. 25 oktober 1919<br />

met verwijzing naar art. 87 HypW). Die beperking qua om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de interest geldt niet meer<br />

<strong>van</strong>af de realisatie <strong>van</strong> het onderpand met overwijzing op de prijs 1225 .<br />

e. Derdenbescherming en conflicten met oudere rechten op de lichamelijke<br />

goederen <strong>van</strong> de handelszaak<br />

1° Verduidelijking <strong>van</strong> “oudere rechten”<br />

“Ouder” veronderstelt immers zoals eerder gezegd niet noodzakelijk dat het recht zelf als<br />

dusdanig ouder is - d.w.z. dat de rechtshandeling waardoor het tot stand komt ouder is dan die<br />

waardoor het jongere recht tot stand komt -, maar wel dat het recht in verhouding tot het<br />

concrete voorwerp er<strong>van</strong> ouder is.<br />

De belangrijkste illustratie betreft het conflict met een zakelijk recht (i.h.b. een<br />

zekerheidsrecht) (op een specifiek bestanddeel <strong>van</strong> de handelszaak) dat door voorbehoud is<br />

ontstaan, zoals in het bijzonder het eigendomsvoorbehoud of het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

vervreemder <strong>van</strong> roerend goed (20, 5° Hyp.W.; dit laatste in de veronderstelling dat het niet is<br />

tenietgegaan door onroerendmaking, wat kan verhinderd worden door de neerlegging <strong>van</strong> de<br />

verkoopfactuur overeenkomstig art. 20, 5°, lid 4 Hyp.W.). Zakelijke rechten kunnen immers<br />

niet alleen ontstaan doordat zij gevestigd worden door de eigenaar, maar ook doordat zij door<br />

de vorige eigenaar voorbehouden worden bij de vervreemding <strong>van</strong> het goed. Het is een recht<br />

dat men voordien reeds had (c.q. deel uitmaakte <strong>van</strong> een recht dat men voordien had), en dat<br />

men dus behoudt na de vervreemding <strong>van</strong> het goed. Het goed wordt dus niet in volle<br />

eigendom vervreemd, want de vervreemder behoudt er nog zakelijke rechten op. Die rechten<br />

zijn dus niet afgeleid <strong>van</strong> de verkrijger.<br />

In zo’n geval kan het recht <strong>van</strong> de pandhouder nooit ouder zijn dan dat <strong>van</strong> de persoon <strong>van</strong><br />

wie de pandgever het goed heeft verkregen. Indien de pandgever na de inschrijving <strong>van</strong> een<br />

pand op handelszaak een zaak aankoopt onder eigendomsvoorbehoud, is dat<br />

eigendomsvoorbehoud op die zaak <strong>van</strong>zelfsprekend ouder dan het pandrecht, ook al heeft de<br />

verkoop maar plaatsgevonden na de inschrijving <strong>van</strong> het pandrecht. Het recht <strong>van</strong> de verkoper<br />

is ouder omdat het ouder is in verhouding tot de verkochte zaak. Dit geldt zelfs als het enkel<br />

om een voorrecht <strong>van</strong> de verkoper gaat; de verkoper had immers voor de overdracht een recht<br />

dat ruimer was dan het voorrecht en het dus omvatte. De regel geldt ook niet enkel bij<br />

verkoop, maar ook voor alle andere gevallen waarin de persoon <strong>van</strong> wie de pandgever het<br />

goed heeft verkregen op dat goed nog zakelijke rechten heeft behouden. Behoudens<br />

derdenbescherming <strong>van</strong> de pandhouder (die wegens gebrek aan bezit in beginsel niet bestaat,<br />

zie hieronder), zal de verkoper dus voorgaan op de pandhouder. Hetzelfde geldt ook voor een<br />

persoon die gesubrogeerd is in het voorbehouden recht <strong>van</strong> de vervreemder.<br />

handelszaak- Le fonds de commerce, Brugge 2001, nr. 58.<br />

1225 Cass. 24 november 2005, nr. C.04.0319.N, ING t. faill. Supercaro.<br />

482


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Geen derdenbescherming zonder ont<strong>van</strong>gst in bezit<br />

Wat de roerende lichamelijke goederen betreft, geldt dat aangezien de pandhouder op<br />

handelszaak geen bezit heeft in de zin <strong>van</strong> art. 2279 BW, hij ook niet beschermd wordt als<br />

derde-verkrijger te goeder trouw krachtens dit bezit. Weliswaar heeft de pandhouder juridisch<br />

het bezit <strong>van</strong> het pandrecht, maar dat is geen feitelijk bezit maar een bezit via de pandgever<br />

(een vorm <strong>van</strong> constitutum possessorium), en dus niet tegenwerpelijk aan een oudere<br />

gerechtigde voor wie de pandgever de zaak moet houden (bij het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder<br />

is er zoals gezien hier wel een afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht). Ook de regel <strong>van</strong> art. 23 I<br />

HypW is dus niet <strong>van</strong> toepassing zolang de pandhouder de zaak niet “ont<strong>van</strong>gt” 1226 . De<br />

pandhouder <strong>van</strong> de handelszaak wordt dus al evenmin beschermd tegen het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verhuurder op goederen die reeds voor de inschrijving <strong>van</strong> het pandrecht op handelszaak in<br />

uitvoering <strong>van</strong> de huurovereenkomst in het verhuurde goed werden binnengebracht.<br />

De pandhouder zal oudere rechten dus altijd moeten laten voorgaan, tenzij de pandgever<br />

desondanks beschikkingsbevoegd was (bij conflicht met een hypotheekhouder telt voor het<br />

oudere recht wel enkel de datum <strong>van</strong> inschrijving; dat heeft echter betrekking op onroerende<br />

goederen waarvoor immers andere regels gelden dan art. 2279 BW). Dit wil dus bv. zeggen<br />

dat:<br />

- het pand zich niet uitstrekt tot geleasde goederen;<br />

- evenmin tot goederen die gehuurd werden of in consignatie werden gegeven;<br />

- evenmin tegen goederen die nog onder eigendomsvoorbehoud staan of waarop de verkoper<br />

nog een voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper heeft – het tegen de voorrang <strong>van</strong> dat laatste<br />

aangevoerde artikel 23 I HypW is immers uitsluitend voor het vuistpand geschreven, d.i. het<br />

geval waarin de pandhouder in het bezit is en dus mits goede trouw art. 2279 BW kan<br />

inroepen 1227 ; De voor de andere oplossing aangehaalde rechtspraak is ofwel onjuist<br />

aangehaald ofwel achterhaald door de verandering <strong>van</strong> het recht in 1998 1228 ; gezien de<br />

1226 Zo onder meer DE PAGE, VII, nr. 321; C. CAENEPEEL, noot onder Cass. 29 mei 1964, RW 1965-66,<br />

kol. (205) 208; C. CAENEPEEL, “Het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> een roerend goed waar<strong>van</strong> de prijs niet<br />

betaald is, inzonderheid bij samenloop met het voorrecht <strong>van</strong> de op een handelszaak pand hebbende schuldeiser”,<br />

n. onder Cass. 29 september 1972, RW 1972-73, kol. (751) 752 .<br />

1227 Bij het eigendomsvoorbehoud is dit onbetwist; wat het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper betreft wordt soms de<br />

tegengestelde oplossing gegrond op de tekst <strong>van</strong> art. 23 I HypW, onder meer F 't KINT, Sûretés (2004) nr. 500;<br />

A. CUYPERS, in Artikelsgewijze commentaar Voorrechten en hypotheken, art. 20, 5° HypW nr. 105ter.<br />

(Literatuur <strong>van</strong> voor 1 januari 1998 is irrele<strong>van</strong>t, om de reden die hieronder wordt aangegeven); DIRIX & DE<br />

CORTE, uitgave 2006, nr. 538, 3° spreekt zich de lege lata niet echt uit en stelt dat de lege ferenda de positie<br />

<strong>van</strong> de onbetaalde verkoper in ieder geval moet worden beschermd; in nr. 396 wordt verder de lege lata gesteld<br />

dat ons recht aan de onbetaalde verkoper een sterke positie verleent tegenover de pandhouder <strong>van</strong> de<br />

handelszaak. Ook Chr. BIQUET-MATHIEU, “Actualités en matière de gage sur fonds de commerce”, in H.<br />

Cousy, B. Tilleman, A. Benoit-Moury, De handelszaak / Le fonds de commerce, die Keure 2001, p. 116 v. nr.<br />

142, stelt dat het oude criterium <strong>van</strong> de neerlegging <strong>van</strong> de factuur niet rele<strong>van</strong>t kan zijn, maar neemt ook niet<br />

echt stelling in de lege lata.<br />

1228 - In Cass. 29 mei 1964, RW 1965-66, 197 noot C. CAENEPEEL werd de voorziening grotendeels<br />

verworpen om cassatietechnische redenen en heeft Cass. deze rechtsvraag niet beantwoord; het betrof geen<br />

gewoon voorrecht <strong>van</strong> de verkoper, maar het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> bedrijfsuitrusting, voor het behoud<br />

waar<strong>van</strong> toen een neerlegging <strong>van</strong> de factuur in het algemeen was voorgeschreven (sinds 1998 enkel nog bij<br />

onroerendmaking); uit het cassatie-arrest kan men enkel afleiden dat de neerlegging <strong>van</strong> de factuur ter griffie<br />

voldoende is om te beslissen dat de pandhouder handelszaak <strong>van</strong>af dat ogenblik kennis heeft <strong>van</strong> het voorrecht<br />

<strong>van</strong> de verkoper; het arrest a quo Hof Brussel 21 juni 1962 had onder meer op die grond beslist dat de<br />

483


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

betwisting over de voorrang <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper boven het pand op<br />

handelszaak is het aan de verkoper aan te raden een eigendomsvoorbehoud te bedingen,<br />

waarvoor de regel wel duidelijk is.<br />

- of goederen die reeds zijn binnengebracht in een gehuurd onroerend goed waar<strong>van</strong> de<br />

huurovereenkomst reeds loopt (zie hoger de bespreking bij het pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder);<br />

- dit alles tenzij de pandgever op een andere grond tot die beschikking (de inpandgeving)<br />

bevoegd was.<br />

Het is slechts anders wanneer de pandhouder nog te goeder trouw is op het ogenblik waarop<br />

hij - bv. ingevolge beslag - in het feitelijk bezit komt.<br />

f. Behoud en tenietgaan; volgrecht en conflicten met jongere rechten<br />

De inschrijving geldt 10 jaar (art. 9 Wet 1919) en is hernieuwbaar.<br />

pandhouder handelszaak kennis had <strong>van</strong> het onbetaald karakter <strong>van</strong> de prijs (en dus <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verkoper) en de verkoper dus hoe dan ook voorrang had op de pandhouder, zodat de vraag niet rees of de<br />

pandhouder handelszaak kon beschermd worden indie hij te goeder trouw ware geweest.<br />

- Ook Cass. 10 november 1967, RW 1967-68, 1033 concl. KRINGS = JT 1968, 61 n. J. KIRKPATRICK = RPN<br />

1968, 286 = RCJB 1969, 478 noot R. DE RYCKE “Concours de privilèges, vente d'objets mobiliers à destination<br />

commerciale et gage sur fonds de commerce” = Pas. 1968 I 243 = Arr.Cass. 1968, 368 is m.i. helemaal niet<br />

beslissend in deze zaak: het betrof opnieuw een voorrecht voor bedrijfsuitrusting waarvoor de factuur was<br />

neergelegd ter griffie. Het arrest a quo, Hof Gent 22 maart 1966, had op het pand handelszaak de regels inzake<br />

hypotheken naar analogie toegepast; in het cassatiemiddel werd gesteld dat de regel inzake voorrecht <strong>van</strong> de<br />

verhuurder naar analogie diende te worden toegepast, en de pandhouder handelszaak dus krachtens art. 23 lid II<br />

voorrang heeft indien hij door de verkoper niet uitdrukkelijk is verwittigd. Cassatie besliste dat deze<br />

verwittigingsplicht niét geldt ten gunste <strong>van</strong> de pandhouder op pand handelszaak en dat de neerlegging <strong>van</strong> de<br />

factuur volstaat om de voorrang te behouden voor het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper. Daarbij moet worden<br />

opgemerkt dat onder de toen toepasselijke wet (en tot 1 januari 1998) er bij faillissement in beginsel géén<br />

voorrecht <strong>van</strong> de verkoper gold, behalve juist voor bedrijfsuitrusting mits de daarvoor voorgeschreven<br />

publiciteitsvereiste te volgen. In de conclusies <strong>van</strong> a-g Krings wordt vooral uiteengezet waarom het voorrecht<br />

<strong>van</strong> de verkoper principieel (althans waar het niet afgeschaft is) voorgaat op zowel een door de koper gevestigde<br />

hypotheek als een pand handelszaak en niet hetzelfde statuut heeft als het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder.<br />

- Het derde meestal ingeroepen arrest, nl. Cass. 28 september 1972 (2 arresten), Arr.Cass. 1973, 112 = Pas 1973<br />

I concl. KRINGS = RW 1972-73, 749 en 759 met noot C. CAENEPEEL, is al evenmin terzake beslissend. Beide<br />

arresten betroffen opnieuw een een voorrecht voor bedrijfsuitrusting waarvoor de factuur was neergelegd ter<br />

griffie. Het eerste verbroken arrest, Hof Brussel 11 december 1970, had de regel <strong>van</strong> artikel 23 lid I naar de letter<br />

toegepast op het conflict met de pandhouder handelszaak, en beslist dat de pandhouder handelszaak voorrang<br />

heeft op die grond omdat de factuur pas was neergelegd na het sluiten <strong>van</strong> de overeenkomst, zonder vast te<br />

stellen dat dat ook na de levering was. Het bestreden arrest werd verbroken op grond <strong>van</strong> een motiveringsgebrek.<br />

Ook in dit arrest ging de betwisting helemaal niet over de vraag of de pandhouder voorrang zou hebben op de<br />

verkoper indien hij pas na de levering kennis zou hebben gekregen of geacht zou zijn te hebben verkregen <strong>van</strong><br />

het voorrecht. Het enige punt waarover dit arrest duidelijkheid schept is dat de neerlegging <strong>van</strong> een factuur<br />

hetzelfde rechtsgevolg heeft als een effectieve kennisgeving aan de pandhouder. Daaruit afleiden dat de<br />

pandhouder handelszaak principieel wel beschermd wordt op grond <strong>van</strong> art. 23 I is m.i. een stap te ver. Ook het<br />

tweede arrest ging enkel over de vraag of de neerlegging ter griffie geldt als kennisgeving, de toepasselijkheid<br />

<strong>van</strong> art. 23 I HypW stond uitdrukkelijk niet ter discussie en werd dus al evenmin beslecht.<br />

- Voor zover uit het vierde meestal ingeroepen arrest, nl. Cass. 7 mei 1987, Pas. I, 1034 = Arr. 1986-87, 1181 =<br />

RW 1987-88, 195 n. = TBH 1988, 13, iets kan worden afgeleid, is het veeleer het tegendeel. Daarin werd beslist<br />

dat het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper voorrang heeft mits de fomaliteit <strong>van</strong> art. 20, 5° HypW is vervuld, ongeacht of<br />

dat voor of na de levering gebeurde. Logischerwijze volgt hieruit dat wanneer aan de vereisten <strong>van</strong> het voorrecht<br />

is voldaan, de pandhouder niét beschermd wordt, ook niet indien de pandhouder bij de levering te goeder trouw<br />

was.<br />

484


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zonder inschrijving is het pandrecht in elk geval niet tegenwerpelijk aan latere verkrijgers,<br />

ongeacht of deze te goeder of te kwader trouw zijn (d.i. de inpandgeving kenden of niet).<br />

Bij een geldende inschrijving heeft de pandhouder binnen bepaalde grenzen een volgrecht,<br />

zowel op de handelszaak als geheel, als op bestanddelen er<strong>van</strong>, waardoor de pandhouder zijn<br />

recht in verhouding tot een latere verkrijger <strong>van</strong> de handelszaak of <strong>van</strong> bestanddelen er<strong>van</strong><br />

behoudt. Dat de pandhouder een volgrecht heeft op de afzonderlijke goederen, is in<br />

overeenstemming met een basisbeginsel voor zakelijke rechten, dat evenwel juist bij<br />

pandrechten wordt ingeperkt, zij het bij het pandrecht op een handelszaak minder dan bij een<br />

vuistpand.<br />

1° Volgrecht op de handelszaak als geheel (in globo)<br />

De ingeschreven pandhouder beschikt over een volgrecht op de handelszaak als geheel (“in<br />

globo”), wanneer deze zonder zijn toestemming als geheel overgaat op een derde (bv. bij<br />

inbreng in vennootschap), en dit zolang ze als dusdanig identificeerbaar blijft (en het<br />

pandrecht is ingeschreven) 1229 . Daartegenover is er geen derdenbescherming <strong>van</strong> derdeverkrijgers<br />

(die overigens moeilijk te goeder trouw kunnen geacht worden gezien de<br />

inschrijving <strong>van</strong> het pandrecht op handelszaak).<br />

Volgens sommigen geldt dit volgrecht ook indien de pandhouder met de overdracht heeft<br />

ingestemd 1230 .<br />

Bij fusie of opslorping dient de pandhouder geen volgrecht uit te oefenen: zolang de handelszaak identificeerbaar<br />

blijft, behoudt hij zijn pandrecht erop 1231 ; is ze niet identificeerbaar, dan is er geen volgrecht meer<br />

mogelijk 1232 .<br />

2° Volgrecht op de lichamelijke bestanddelen <strong>van</strong> de handelszaak (ut singuli)<br />

De pandhouder wiens pand is ingeschreven heeft in beginsel ook een volgrecht op de<br />

afzonderlijke lichamelijke bestanddelen <strong>van</strong> de handelszaak (“ut singuli”), wanneer deze<br />

zonder zijn toestemming worden vervreemd, en dit gedurende 6 maanden na die<br />

vervreemding (termijn bepaald in art. 11 II WPHZ). Dit volgrecht geldt niet voor de<br />

onlichamelijke bestanddelen afzonderlijk (zie de bespreking in Deel V).<br />

1229 Hier geldt de termijn <strong>van</strong> 6 maanden dus niet: Hof Antwerpen 27 september 2007, AR 2005/1116 e.a.,<br />

Rejen invest e.a.<br />

1230 Kh. Kortrijk 21 september 1998, TBH 1999, 352 met noot W. DERIJCKE.<br />

1231 DIRIX, “Overzicht”, TPR 2004, nr. 113; Hof Brussel 25 september 1997, TBH 1999, 324 met noot H. DE<br />

WULF.<br />

1232 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 340; Chr. BIQUET-MATHIEU, in H. Cousy, B. Tilleman, A. Benoit-Moury,<br />

De handelszaak / Le fonds de commerce, die Keure 2001, nr. 120 p. 97. Zie bv. Hof Luik 6 juni 1957, gecit. door<br />

R. PIRET, "Examen de jurisprudence" RCJB 1957, 237; kh. Nijvel 12 januari 1981, RPS 1981, 61. Gezien het<br />

vlottend karakter doet een wijziging <strong>van</strong> de afzonderlijke bstanddelen de identificeerbaarheid nog niet teniet<br />

(Hof Antwerpen 27 september 2007, AR 2005:1116 e.a., Rejen invest e.a.)<br />

485


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In geval <strong>van</strong> beslag door een derde komt de ingeschreven pandhouder automatisch op in het<br />

beslag, zonder dat hij verzet moet doen (zie art. 9 II W. Inpandgeving handelszaak en de<br />

bespreking hoger in Hoofdstuk II, uitvoerend beslag).<br />

a) Bevoegde vervreemding<br />

i) In bepaalde gevallen vervreemdingsbevoegdheid in afwijking <strong>van</strong> de regel.<br />

Het volgrecht op lichamelijke goederen gaat teniet bij een bevoegde vervreemding <strong>van</strong> een<br />

goed uit de handelszaak door de pandgever. De pandgever kan onder meer bevoegd zijn<br />

krachtens een uitdrukkelijk of impliciet beding in de pandovereenkomst.<br />

Vaak wordt aanvaard dat behoudens uitdrukkelijk verbod de pandgever impliciet de<br />

bevoegdheid heeft gekregen om de uit hun aard vlottende bestanddelen <strong>van</strong> de handelszaak,<br />

en met name de voorraden (voor schuldvorderingen, zie Deel V) te vervreemden "in de<br />

normale handel" (“in the ordinary course of business”) d.i. onder bezwarende titel tegen<br />

normale voorwaarden (een vergelijkbare vraag vinden we overigens ook bij<br />

eigendomsvoorbehoud) 1233 . Sommigen maken daarbij dat voorbehoud dat de schuldenaar in<br />

ruil wel de schuldvordering op de prijs in pand geeft aan de pandhouder (overigens zal bij de<br />

inpandgeving <strong>van</strong> een handelszaak in de praktijk bijna altijd wel bedongen zijn dat de<br />

inpandgeving ook de schuldvorderingen betreft; zoniet zal de pandhouder gesubrogeerd zijn),<br />

dan wel de voorraad terug op peil brengt. Indien het pandrecht ook de schuldvorderingen<br />

omvat, dan heeft de pandhouder meestal zelfs voordeel indien de goederen verkocht warn<br />

voor de samenloop de (op de voorraden is hij maar voor 50 % bevoorrecht, op de<br />

prijsvordering voor 100 %).<br />

Betwist is of een gebeurlijk stilzwijgend beding zo ver kan gaan dat de pandgever, in<br />

afwijking <strong>van</strong> de beginselen, niet alleen het recht heeft zijn voorraden te te vervreemden<br />

onder bezwarende titel, maar ook om ze te verpanden - door middel <strong>van</strong> een vuistpand (of een<br />

variante daar<strong>van</strong> zoals de warrant) - met voorrang op het oudere pand op handelszaak indien<br />

daarmee nieuwe kredieten verkregen worden 1234 . In zoverre er zakelijke subrogatie<br />

plaatsvindt, is dat een argument in de richting <strong>van</strong> zo’n stilzwijgend beding, met name voor<br />

wat betreft ver<strong>van</strong>gbare goederen. Anderzijds wordt het verlenen <strong>van</strong> een<br />

vervreemdingsbevoegdheid traditioneel restrictief uitgelegd: een bevoegdheid tot verkoop <strong>van</strong><br />

de voorraden impliceert nog geen bevoegdheid tot verdere verpanding <strong>van</strong> die voorraden 1235 .<br />

De pandhouder op vuistpand of warrant zal natuurlijk wel voorrang hebben indien de<br />

pandhouder op handelszaak met die tweede inpandgeving heeft ingestemd.<br />

1233 Vgl. dezelfde vraag in het Nederlandse recht inzake stil pandrecht, onder meer besproken door W.H.M.<br />

REEHUIS, Stille verpanding, pr. Groningen 1987, Gouda Quint Arnhem, nr. 78-83.<br />

1234 In die zin F. 't KINT, "Le conflit entre le créancier gagiste sur fonds de commerce et le porteur de warrant",<br />

JT, 1992, (49) 51 nr. 8-11. Dit lijkt ontkend te worden door Cass. 19 november 1992, volgende voetnoot. Zie<br />

echter mijn bespreking <strong>van</strong> dit arrest in R. Cass., 1993, (15) 17 nr. 3 b.<br />

1235 Impliciet in Cass. 19 november 1992, RW 1992-1993, 1021 n. G. <strong>van</strong> HAEGENBORGH, “Over de<br />

samenloop tussen de pandhoudende schuldeiser <strong>van</strong> de handelszaak en de houder <strong>van</strong> een warrant” = , R.C.J.B.,<br />

1994, 27 n. M. <strong>van</strong> QUICKENBORNE = Recente Cass., noot M.E. STORME, “De warrant RIP”.<br />

Contra: F. ’t KINT, “Le conflit entre le créancier gagiste sur fonds de commerce et le porteur du warrant”, JT<br />

1992, 49 v.<br />

486


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook een bevoegdheid om de goederen te verkopen in het kader <strong>van</strong> een sale-leaseback wordt<br />

normaal niét aangenomen 1236 (en zolang de leasingmaatschappij niet in het bezit komt <strong>van</strong> de<br />

zaak, kan ze ook geen verkrijger te goeder trouw zijn).<br />

De bevoegdheid om de zaak toe te vertrouwen voor herstelling, bewaargeving, transport, e.a.<br />

overeenkomsten die een retentierecht of voorrecht <strong>van</strong> de wederpartij tot gevolg kunnen<br />

hebben, moet worden aangenomen 1237 .<br />

Indien de schuldenaar krachtens de pandovereenkomst impliciet of expliciet bevoegd was de<br />

zaak te vervreemden, dan is de vervreemding natuurlijk tegenwerpelijk aan de pandhouder en<br />

verliest de pandhouder zijn volgrecht op die zaak (c.q. bij een bevoegde inpandgeving: zijn<br />

rang op die zaak). Hij verliest zijn pandrecht zodra de eigendom overgaat, dus veelal zelfs<br />

vooraleer de goederen feitelijk geleverd worden.<br />

ii) Omweg voor nieuwe kredietverleners via de rechten <strong>van</strong> de leverancier<br />

Maar de regel blijft dus wel dat de schuldenaar na inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak geen<br />

zekerheden meer kan toekennen op bepaalde bestanddelen daar<strong>van</strong> om nieuwe kredieten te<br />

verkrijgen <strong>van</strong> een andere kredietverlener met voorrang op de pandhouder <strong>van</strong> de<br />

handelszaak. De nieuwe kredietverlener zal dus maar voorrang kunnen verkrijgen wanneer<br />

het gaat om nieuwe goederen, waarop een voorbehouden zekerheid geldt. Is de<br />

kredietverlener een andere dan de leverancier <strong>van</strong> dat goed, dan zal hij die voorrang maar<br />

kunnen verkrijgen door ofwel zich te laten subrogeren in de rechten <strong>van</strong> de verkoper (wat<br />

veronderstelt dat het krediet rechtstreeks door de kredietverlener aan de leverancier wordt<br />

betaald) ofwel het goed zelf aan te kopen en in leasing of zo te geven aan de kredietnemer.<br />

b) Onbevoegde vervreemding<br />

i) Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het volgrecht<br />

Bij onbevoegde vervreemding <strong>van</strong> een lichamelijke zaak behoudt de pandhouder op de eerste<br />

plaats zijn voorrang zolang de derde-verkrijger niet in het feitelijk bezit is <strong>van</strong> de zaak (en<br />

zich dus hoe dan ook niet op art. 2279 BW kan beroepen).<br />

Na de buitenbezitstelling <strong>van</strong> de pandgever heeft de pandhouder op deze zaken eveneens een<br />

volgrecht (een soort reclamerecht) gedurende 6 maanden (art. 11 II Wet) - te rekenen <strong>van</strong>af de<br />

buitenbezitstelling (op de voorraden is dit volgrecht natuurlijk beperkt tot 50 % <strong>van</strong> de<br />

waarde, vgl. hoger). Dit volgrecht gedurende 6 maanden is een tussenoplossing tussen de<br />

gemeenrechtelijke regel bij zakelijke rechten in het algemeen – de revindicatie door de<br />

1236 Zie kh. Hoei 13 mei 1995, RRD 1995, 340; Hof Antwerpen 3 mei 1999, RW 1999-2000, 506; Hof Luik 11<br />

februari 1997, RRD 1997, 211; Hof Antwerpen 18 december 1997, RW 1998-99, 1081; Kh. Mechelen 18<br />

december 1997, RW 1998-99, 1081.<br />

1237 Inbegrepen het voorrecht <strong>van</strong> de commissionair: DIRIX & DECORTE, p. 364 nr. 538, 8.<br />

487


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eigenaar is in beginsel onbeperkt in tijd – en de beperking <strong>van</strong> het volgrecht bij<br />

vuistpandrechten – in beginsel geen volgrecht na bezitsverlies.<br />

Zolang de roerende zaak deel blijft uitmaken <strong>van</strong> de handelszaak moet de pandhouder in<br />

beginsel niets doen om zijn pandrecht te behouden (zie onder e. en f. wel de bespreking <strong>van</strong><br />

enkele rangconflicten), in het andere geval moeten hij binnen de 6 maanden zijn recht<br />

uitoefenen. Dit wordt zo begrepen dat indien de zaak niet in eigendom is vervreemd aan een<br />

derde, maar slechts aan een derde in pand is gegeven (vuistpand) 1238 , de termijn <strong>van</strong> 6<br />

maanden niet speelt en het pandrecht ook zonder geldendmaking <strong>van</strong> dat recht blijft bestaan<br />

(met als argument dat het eigendomsrecht dan toch nog deel uitmaakt <strong>van</strong> de handelszaak) –<br />

onder voorbehoud <strong>van</strong> de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger te goeder trouw.<br />

Na 6 maanden gaat het volgrecht op die goederen teniet. Ook hier rijst de vraag of het<br />

vertrekpunt <strong>van</strong> deze termijn in bepaalde gevallen opgeschort wordt, zoals dat geldt voor de<br />

gemeenrechtelijke termijnen <strong>van</strong> verjaring (met name de driejarige termijn <strong>van</strong> art. 2279 BW)<br />

(vgl. de discussie hierover bij het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder besproken hoger Afdeling C.).<br />

ii) Tenietgaan door bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger in bezit te goeder trouw<br />

Overeenkomstig het gemeen recht (art. 2279 I BW; art. 11 II lid 1 Wet inpandgeving<br />

handelszaak) wordt de derde-verkrijger die te goeder trouw is wanneer hij in het bezit komt,<br />

echter wel beschermd (art. 2279 II en 2280 betreffende de revindicatie <strong>van</strong> gestolen of<br />

verloren goederen speelt niet, aangezien de goederen juist in vertrouwen bij de pandgevende<br />

schuldenaar werden gelaten). Anders dan bij het volgrecht voor de bevoorrechte verhuurder<br />

wordt hier niet <strong>van</strong> het gemeen recht afgeweken.<br />

Wat de goede trouw betreft, gelden in beginsel dezelfde overwegingen als bij<br />

vuistpandrechten. Goede trouw t.a.v. de beschikkingsbevoegdheid volstaat (goede trouw ten<br />

aanzien <strong>van</strong> het pandrecht zelf is trouwens uiterst zeldzaam, gezien de inschrijving <strong>van</strong> het<br />

pandrecht in een register op het hypotheekkantoor, waardoor iedereen geacht wordt dat te<br />

weten). Indien de derde-bezitter er te goeder trouw <strong>van</strong> uitging dat de vervreemder bevoegd<br />

was de zaak op die wijze te vervreemden, dan wordt hij beschermd. Te goeder trouw is<br />

slechts de verkrijger die niet wist dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd was en dit ook<br />

niet behoorde te weten. De cassatierechtspraak die verduidelijkt dat de goede trouw de<br />

beschikkings(on)bevoegheid betreft veeleer dan het eigendomsrecht <strong>van</strong> de vervreemder,<br />

handelt weliswaar over andere vormen <strong>van</strong> pandrecht, maar houdt een algemene regel in 1239 .<br />

1238 Cass. 19 november 1992, RW 1992-1993, 1021 noot “Over de samenloop tussen de pandhoduende<br />

schuldeiser <strong>van</strong> de handelszaak en de houder <strong>van</strong> een warrant” = Recente Cass., noot M.E. STORME, “De<br />

warrant RIP”.; zie de beantwoording <strong>van</strong> het tweede en <strong>van</strong> het derde onderdeel: het Hof beslist in het derde dat<br />

de pandhouder <strong>van</strong> de handelszaak niet verplicht is zijn volgrecht uit te oefenen in geval <strong>van</strong> inpandgeving <strong>van</strong><br />

dezelfde goederen aan een derde, in casu warrantage (dus een vorm <strong>van</strong> vuistpand).<br />

1239 Zie Cass. 21 maart 2003, Bergfelder Holzimport t. Houtnatie Cuba, RW 2004-2005, 1174; Cass. 12<br />

februari 2004, Nr. C.01.0121.N, NISSAN t. BBL en Warrant n.v., RW 2004-2005, 1179 noot M.E. STORME;<br />

Cass. 26 november 2010, Proxxon Werkzeug, nr. C.10.0006.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101126-6 = RW 2010-2011, 1127.<br />

488


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij een verkoop door de pandgever zal de koper normaal te goeder trouw zijn bij verkoop “in<br />

the normal course of business”, tenzij de derde wist of moest weten dat de vervreemder al in<br />

problemen zat 1240 .<br />

Wat een verdere inpandgeving <strong>van</strong> zaken door de pandgever <strong>van</strong> de handelszaak betreft, kan<br />

men uit het arrest Cass. 19 november 1992 afleiden dat derde-verkrijgers er niet <strong>van</strong> mogen<br />

uitgaan dat de pandgever bevoegd is om de goederen ook in pand te geven als zekerheid voor<br />

nieuwe kredieten 1241 ; in een m.i. nochtans gelijkaardig conflict, nl. tussen de verkrijger <strong>van</strong><br />

een vuistpand en een ouder eigendomsvoorbehoud, werd in een cassatie-arrest <strong>van</strong> 12 februari<br />

2004 evenwel de voorziening verworpen tegen een arrest <strong>van</strong> het Hof Antwerpen dat wel had<br />

aanvaard dat de warranthouder (via de warrant-uitgever die in het bezit was <strong>van</strong> de goederen)<br />

te goeder trouw was en met name er<strong>van</strong> mocht uitgaan dat de koper onder<br />

eigendomsvoorbehoud bevoegd was de goederen in pand te geven 1242 .<br />

iii) Handhaving door zakelijke subrogatie<br />

Heeft de pandhouder geen volgrecht en gaat zijn pandrecht op de zaak dus teniet, dan kan dit<br />

wel nog gehandhaafd worden op goederen die daardoor in de plaats komen, door toepassing<br />

<strong>van</strong> de zakelijke subrogatie. Dit is meer bepaald <strong>van</strong> belang in het - zeldzame - geval waarin<br />

de inpandgeving handelszaak niet de schuldvorderingen omvat. Dan zal de pandhouder<br />

gesubrogeerd zijn in de prijsvordering in de mate waarin hij op de zaak zelf bevoorrecht was<br />

(zo zal bij verkoop <strong>van</strong> voorraden in dat geval de pandhouder handelszaak maar een voorrecht<br />

hebben op 50 % <strong>van</strong> de opbrengst <strong>van</strong> de prijsvordering; indien het pandrecht zich echter ook<br />

over die schuldvordering als dusdanig uitstrekt, is dat op de gehele opbrengst er<strong>van</strong>).<br />

iv) Na het verstrijken <strong>van</strong> de termijn<br />

Is het volgrecht tenietgegaan, dan is een schuldvordering uit onrechtmatige daad jegens<br />

derden te kwader trouw eventueel nog mogelijk 1243 .<br />

v) Voorrang op een jonger pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder<br />

Valt een zaak zowel onder het pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder als onder een inpandgeving<br />

handelszaak, dan geldt in beginsel eveneens de anterioriteitsregel 1244 . Het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

1240 Zie nader DIRIX & DECORTE p. 357 nr. 531. In een arrest Hof Gent 1 april 1998, RW 2002-2003, 867,<br />

wordt de goede trouw ontkend omdat de koper wist <strong>van</strong> de “dreigende moeilijkheden” (een geval waarin de<br />

kredieten de dag nadien werden opgezegd).<br />

1241 impliciet in Cass. 19 november 1992, supra. Zo ook J. KOKELENBERG, TBBR 1994, 32. In dezelfde zin<br />

voor een sale & leaseback DIRIX & DECORTE p. 357 nr. 531; overigens zal de leasingmaatschappij zelden in<br />

het bezit zijn in de zin <strong>van</strong> art. 2279 B.W.<br />

1242 Zie Cass. 12 februari 2004, Nr. C.01.0121.N, NISSAN t. BBL en Warrant n.v., RW 2004-2005, 1179 noot<br />

M.E. STORME. Het Hof <strong>van</strong> cassatie diende zich niet uit te spreken over de vraag of in casu die goede trouw<br />

aanwezig was, omdat het middel er ten onrechte <strong>van</strong> uitging dat de goede trouw op het eigendomsrecht <strong>van</strong> de<br />

pandgever betrekking moest hebben en niet op diens beschikkingsbevoegdheid. Vgl. ook nog Kh. Gent 4<br />

december 1997, T.G.R. 1998, 65.<br />

1243 Zie DIRIX, “Overzicht”, TPR 1998, 569 nr. 95 (conflict Pand handelszaak – Sale-leaseback).<br />

1244 Zie Cass. 8 juni 1939, Pas. I 295; Hof Brussel 13 juli 1955, JT 697; Arr. Cass. 1972, 903; Cass. 11 juni<br />

489


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verhuurder neemt rang in op de datum waarop de stoffering of bemeubeling begint, voor<br />

zover dit gebeurt in uitvoering <strong>van</strong> de huurovereenkomst en niet reeds voor de<br />

inwerkingtreding daar<strong>van</strong> krachtens een andere titel 1245 . Daaruit volgt:<br />

- als de huur een aan<strong>van</strong>g neemt of de bemeubeling begint na de inschrijving <strong>van</strong> het pand op<br />

handelszaak, heeft het laatste voorrang 1246 , 1247 ; de verhuurder wordt gezien de inschrijving<br />

geacht te kwader trouw te zijn (uitzonderingen: wanneer het pandrecht op handelszaak<br />

vervallen is omdat het om een nieuwe handelszaak zou gaan of zijn tegenwerpelijkheid<br />

verliest ingevolge de verplaatsing <strong>van</strong> de handelszaak naar een ander arrondissement);<br />

- als de huur een aan<strong>van</strong>g neemt of de bemeubeling begint na de vestiging <strong>van</strong> het pand op<br />

handelszaak, maar voor de inschrijving: idem, behoudens bescherming <strong>van</strong> de verhuurder te<br />

goeder trouw (die inderdaad zal gelden omdat de verhuurder geacht wordt het bezit te hebben<br />

in de zin <strong>van</strong> art. 2279 B.W.);<br />

- als de huur een aan<strong>van</strong>g neemt en de bemeubeling begint voor de vestiging <strong>van</strong> het pand op<br />

handelszaak, dan is het recht <strong>van</strong> de verhuurder in beginsel ouder. De pandhouder op de<br />

handelszaak zal dus voorrang moeten geven aan het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder ten aanzien<br />

<strong>van</strong> goederen die reeds voor de inschrijving <strong>van</strong> het pandrecht in het kader <strong>van</strong> een reeds<br />

huurovereenkomst door de pandgever waren binnengebracht in het gehuurde onroerend<br />

goed 1248 .<br />

Bij conflict tussen het pand handelszaak en het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder gaat het om een<br />

conflict tussen twee vlottende pandrechten (en niet om een conflict met een vast pandrecht);<br />

om die reden wordt het conflict voor alle goederen tegelijk opgelost aan de hand <strong>van</strong> deze<br />

regels en moet men niet voor elk goed afzonderlijk onderzoeken wanneer het is<br />

binnengebracht in het verhuurde goed.<br />

g. Rechtsgevolgen en uitwinning<br />

De algemene gevolgen <strong>van</strong> pandrechten werden in Afdeling A. besproken. Zoals elk<br />

pandrecht geeft ook het pandrecht op de handelszaak aan de pandhouder een bijzonder<br />

voorrecht voor de verzekerde schuldvorderingen (art. 2073 BW en art. 20, 3° HypW), dus een<br />

recht op afzonderlijke voldoening. Overeenkomstig de algemene beginselen inzake zakelijke<br />

zekerheidsrechten, zla de pandhouder daardoor niet moeten bijdragen in de algemene kosten<br />

<strong>van</strong> de vereffening <strong>van</strong> de boedel, maar wel voorrang moeten laten aan de specifieke kosten<br />

1982, Arr. Cass. 1981-82, nr. 605 = RW 1983-84, 1548 = TBH 1983, 339 noot VERBIST = JT 1983, 235 noot<br />

GLANSDORFF = Pas. 1982 I 1171 = R.Not.B. 1983, 194; sindsdien vaste rechtspraak.<br />

1245 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 450; C. BIQUET-MATHIEU, p. 113 nr. 138; Hof Luik 18 juni 1992, JL<br />

1993, 888; Kh. Gent 9 januari 1998, TBH 1999, 341. Administratieve handelingen zoals het regelen <strong>van</strong><br />

nutsvoorzieningen, volstaan niet: Hof Antwerpen 13 december 1999, RW 2001-2001, 845.<br />

1246 Cass. 25 november 1993, Arr. 1993, 991 = Pas. 1993 I 95 (de meubelen waren eerder binnengebracht<br />

krachtens een andere titel dan huur; ranginname slechts op datum <strong>van</strong> inwerkingtreding huurovereenkomst); Hof<br />

Antwerpen 13 december 1999, RW 2000-2001, 845. Hof Gent 6 juni 2000, RW 2001-2002, 418; Kh. Gent 9<br />

januari 1998, TBH 1999, 341; Kh. Verviers 22 oktober 1998, JLMB 1999, 1802 (de meubelen werden wel<br />

binnengebracht voor de inschrijving <strong>van</strong> het pand, maar de huurovereenkomst dateerde <strong>van</strong> nadien); kh.<br />

Charleroi 27 januari 1999, JLMB 1999, 1803 (de meubelen waren binnengebracht op grond <strong>van</strong> een andere titel);<br />

F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 450.<br />

1247 Natuurlijk slechts voor zover dat pandrecht strekt; bij voorraden is het pandrecht beperkt tot 50 % <strong>van</strong> de<br />

waarde.<br />

1248 Zie Hof Luik 10 februari 1989, RRD 1989, 183; kh. Brussel 5 maart 1996, JT 344.<br />

490


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gemaakt voor de realisatie <strong>van</strong> het pandgoed (evenals aan de kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak,<br />

zie hoger Afd. A.3.d. en verder Hst. VI).<br />

Bij het pand handelszaak gelden verder de volgende bijzonderheden.<br />

1° Verplichtingen <strong>van</strong> de pandgever<br />

Verbintenisrechtelijk vloeit uit de onderliggende overeenkomst - waarin de pandgever belooft<br />

de handelszaak in pand te geven - een verplichting <strong>van</strong> de pandgever tot instandhouding <strong>van</strong><br />

de in pand gegeven handelszaak voort.<br />

Deze verplichting kan gesanctioneerd worden volgens de regels <strong>van</strong> het gemeen<br />

verbintenissenrecht. Daarbij kan een vermindering <strong>van</strong> de zekerheid ook leiden tot het verval<br />

<strong>van</strong> de tijdsbepaling <strong>van</strong> de verzekerde schuldvorderingen (toepassing <strong>van</strong> art 1188 BW 1249 ).<br />

2° Uitwinning<br />

Het pandrecht geeft ook méér dan een voorrecht, aangezien de pandhouder in beginsel<br />

separatist is (dit geldt in beginsel voor alle soorten pandrecht), dus een “afscheidingsrecht” of<br />

individueel executierecht heeft bij samenloop. Dat een zaak in pand is gegeven belet<br />

anderzijds niet dat ze ook door andere schuldeisers in beslag kan worden genomen en dat deze<br />

het in beginsel ook kunnen laten verkopen (zij het dat de voorrang <strong>van</strong> de pandhouder<br />

behouden blijft) 1250 .<br />

De uitwinning geschiedt min of meer zoals bij de verzilvering <strong>van</strong> een vuistpand, met dien<br />

verstande dat er eerst beslag moet worden gelegd (art. 11 Wet inpandgeving handelszaak). In<br />

afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht kan dit beslag eveneens de handelszaak als geheel<br />

omvatten 1251 . Dit pandbeslag is weliswaar een vorm <strong>van</strong> bewarend beslag, maar een<br />

bijzondere vorm er<strong>van</strong> die eigenlijke de eerste stap is in de verzilveringsprocedure; de<br />

procedure is apart geregeld in art. 11 v. <strong>van</strong> de Wet inpandgeving handelszaak en niet door de<br />

regels <strong>van</strong> het GerW 1252 :<br />

- anders dan bij een uitvoerend beslag (zie art. 1499 GerW) is er géén voorafgaande<br />

betekening <strong>van</strong> een bevel vereist en kan het beslag gelegd worden met hetzelfde exploot als<br />

de aanmaning tot betaling (art. 11 I Wet 1919) 1253 ;<br />

1249 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 337; DU LAING & COUSY in De handelszaak- Le fonds de commerce,<br />

Brugge 2001, p. 63 nr. 85.<br />

1250 Bv. Hof Gent 29 september 1987, RW 1991-92, 955.<br />

1251 DIRIX & DECORTE (2006) p. 359 nr. 533 met verwijzingen; DIRIX & BROECKX, Beslag, p. 286, nr.<br />

538; APR, tw. Handelszaak, p. 76, nr. 172; Hof Gent 15 september 1994, RW 1994-95, 205.<br />

1252 Er is geen machtiging <strong>van</strong> de beslagrechter nodig om beslag te leggen, wel een machtiging om te<br />

verzilveren nadat beslag is gelegd - zij het dat die moet verleend worden door de voorzitter <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong><br />

koophandel en niet door de beslagrechter -; de geldigheidsduur <strong>van</strong> art. 1425 GerW is niet <strong>van</strong> toepassing, e.d.m.<br />

Zie bv. Hof Antwerpen 9 oktober 2000, RW 2000-2001, 912.<br />

1253 Het feit dat er geen voorafgaand bevel nodig is, werd door het Arbitragehof niet strijdig geacht met de<br />

grondwet (arrest nr. 88/2006 <strong>van</strong> 24 mei 2006, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2006/2006-088n.pdf).<br />

491


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- het beslag geschiedt krachtens het pandrecht en vereist dus geen machtiging <strong>van</strong> de<br />

beslagrechter; wel dient het beslag achteraf <strong>van</strong> waarde te worden verklaard, doch dat gebeurt<br />

door de voorzitter <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel in het kader <strong>van</strong> de procedure over het<br />

verzoek tot verzilvering (art. 11 IV en 12 Wet 1919); in die procedure oordeelt de voorzitter<br />

slechts marginaal over de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verzekerde schuld 1254 .<br />

Door dat beslag verliest het pandrecht zijn vlottend karakter en wordt het geheel gefixeerd.<br />

Meer nog, het pandrecht wijzigt daardoor eigenlijk in een reeks pandrechten op de<br />

verschillende bestanddelen <strong>van</strong> de handelszaak 1255 .<br />

Wanneer ook de voorraden in pand zijn gegeven, kunnen zij in die procedure worden<br />

uitgewonnen 1256 , maar heeft de pandhouder op handelszaak slechts op 50 % <strong>van</strong> de opbrengst<br />

voorrang (vgl. hoger). Het pandrecht strekt zich dus uit op de gehele voorraad 1257 (onder<br />

voorbehoud <strong>van</strong> oudere rechten daarop), maar het rechtsgevolg er<strong>van</strong> wordt ingeperkt doordat<br />

de helft <strong>van</strong> de netto-opbrengst aan de boedel moet worden afgestaan - althans indien er ook<br />

andere schuldeisers zijn. Worden de voorraden verkocht voor de samenloop, dan geldt die<br />

regel niet, en zal moeten bezien worden wie voorrang heeft op wat er in de plaats is gekomen.<br />

Hoe moet dit worden uitgelegd wanneer er ook andere rechten op de voorraad of een deel<br />

er<strong>van</strong> zijn gevestigd, die voorrang hebben op het pandrecht? Uit de ratio legis (nl. een deel<br />

overhouden voor de concurrente schuldeisers) volgt dat de pandhouder op handelszaak slechts<br />

de helft <strong>van</strong> het saldo na uitoefening <strong>van</strong> die oudere rechten mag innen (en niet de helft <strong>van</strong> de<br />

volledige waarde).<br />

2. Landbouwvoorrecht<br />

Dit werd ingevoerd door de Wet <strong>van</strong> 15 april 1884 op de landbouwleningen. Het gaat om de<br />

eerste invoering <strong>van</strong> een “bezitloos” pandrecht sedert de code civil (later volgde ook het pand<br />

op handelszaak), behoudens het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> nijverheidsuitrusting,<br />

ingevoerd in 1854.<br />

a. Vestiging en onderpand.<br />

1° Mogelijk onderpand<br />

Het onderpand waarop het kan worden gevestigd is hetzelfde onderpand als dat <strong>van</strong> het<br />

voorrecht/pandrecht <strong>van</strong> de verpachter, met name:<br />

- de stofferende huisraad <strong>van</strong> de hoeve (Fr. "tout ce qui garnit la ferme");<br />

1254 L. FREDERICQ, Handboek <strong>van</strong> Belgisch handelsrecht, II, Brussel, Bruylant, 1978, p. 573, nr. 1370; kh.<br />

Dendermonde 25 juni 2009, RW 2009-2010, 1737.<br />

1255 Zo M. GREGOIRE, "Les sûretés réelles", in Synthèses de droit bancaire et financier, Liber amicorum<br />

André Bruyneel, p. (343) 349.<br />

1256 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 331; Hof Brussel 11 juni 1985, JT 1986, 538 = RGEN 1986, 57.<br />

1257 Niet op de helft <strong>van</strong> de goederen, maar op de helft <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> de goederen.<br />

492


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- al wat voor de exploitatie dienstig is (Fr. "tout ce qui sert à l'exploitation")<br />

(landbouwuitrusting, maar ook de dieren <strong>van</strong> de veestapel, en nadat ze geslacht zijn de<br />

producten er<strong>van</strong>; ook de geoogste vruchten die zich in de hoeve bevinden, enz.);<br />

- de oogst <strong>van</strong> het jaar (bij het landbouwvoorrecht niet beperkt tot de verpachte gronden, maar<br />

ook <strong>van</strong> gronden in eigendom e.d.). Zoals reeds uitgelegd bij het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter<br />

betreft deze uitbreiding eigenlijk de nog niet geoogste vruchten ("tak- en wortelvaste<br />

vruchten") 1258 , alsook de reeds geoogste vruchten die zich buiten de hoeve bevinden maar<br />

nog eigendom zijn <strong>van</strong> de pachter, en heeft het voorrecht hier ten dele een andere aard (zodat<br />

het in Hoofdstuk VI ook nog apart ter sprake komt).<br />

Voorraden die niet onder het bovenstaande begrepen zijn, vallen niet onder het voorrecht (op<br />

degene die wel begrepen zijn geldt anders dan bij pand op handelszaak wel geen beperking tot<br />

50 %). Evenmin vallen er onlichamelijke goederen onder het landbouwvoorrecht.<br />

Deze zaken vallen ook onder dit pandrecht indien ze onroerend zijn door bestemming 1259 ;<br />

Heeft de landbouwer daarnaast ook nog andere activiteiten (met name handelsactiviteiten),<br />

dan belet dit niet dat de stofferende huisraad onder het pandrecht kan vallen, zelfs indien deze<br />

voor andere activiteiten wordt gebruikt 1260 . Goederen die helemaal niet stofferend zijn voor<br />

de hoeve, zoals voertuigen die enkel voor handelsactiviteiten worden gebruikt, vallen daar<br />

wel buiten 1261 . Is er helemaal geen landbouwactiviteit (maar bv. enkel veeteelt met voeder dat<br />

niet <strong>van</strong> het eigen bedrijf afkomstig is, dus industriële veeteelt), dan geldt de pachtwet niet en<br />

dus evenmin de wet op de landbouwleningen (maar gaat het om een handelszaak die in pand<br />

kan worden gegeven).<br />

2° Vestiging en effectief onderpand<br />

a) Vestiging<br />

De vestiging <strong>van</strong> dit pandrecht geschiedt door een (onderhandse of authentieke) akte, in<br />

uitvoering <strong>van</strong> een onderliggende overeenkomst (een beding in de landbouwlening, zie<br />

hieronder). De akte moet het onderpand omschrijven (andere dan de oogst <strong>van</strong> het jaar) en de<br />

waarde er<strong>van</strong> begroten (art. 4 II Wet), maar dit vereist geen gedetailleerde inventaris 1262 ,<br />

aangezien het onderpand toch door de wet wordt bepaald.<br />

Voor wat betreft het vlottend karakter (‘harmonicaregel’), zakelijke subrogatie e.d.m., zie de<br />

bespreking <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder/verpachter (hoger Afdeling C.).<br />

1258 Dit wordt uitdrukkelijk voorzien door art. 12 II W. landbouwleningen.<br />

1259 Art. 12 II W. Landbouwleningen. Dat onroerend worden door bestemming is enkel mogelijk indien de<br />

landbouwer ook eigenaar is; <strong>van</strong>daar rijst deze vraag niet bij het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter, maar enkel bij<br />

landbouwleningen aan landbouwers die eigenaar zijn.<br />

1260 Hof Gent 25 mei 1979, RW 1980-81, 1928; Hof Gent 23 oktober 2002, NJW 2003, 890 = RW 2004-2005,<br />

265.v Zie DE PAGE VII-1 nr. 152, 2° en 153 A, c, d (ten dele contra); A. KLUYSKENS, Voorrechten en<br />

hypotheken, uitg. 1951, nr. 108 A en 108 B; DERYCKE, APR Voorrechten nr. 88; G. VAN HAEGENBORGH,<br />

“Wet 15 april 1884”, Comm.Voorr. nr. 7; Cass. 2 februari 1843, Pas. I 117; Hof Brussel 25 februari 1896, Pas. II<br />

203; Hof Brussel 23 juni 1965, Pas. 1966 II 190.<br />

1261 Hof Gent 25 mei 1979, RW 1980-81, 1928.<br />

1262 Hof Gent 23 oktober 2002, NJW 2003, 890 = RW 2004-2005, 265.<br />

493


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) Tegenwerpelijkheid<br />

De vestiging wordt gepubliceerd en krijgt rang door inschrijving er<strong>van</strong> in een speciaal register<br />

bij de ont<strong>van</strong>ger der registratie (nu deel uitmakend <strong>van</strong> de administratie <strong>van</strong> kadaster en<br />

registratie en domeinen) (die inschrijving omvat eigenlijk een overschrijving <strong>van</strong> de akte).<br />

Voor de betekenis <strong>van</strong> « rang innemen », vergelijk de uitleg bij de bespreking <strong>van</strong> het pand<br />

handelszaak (hoger punt 1.).<br />

Anders dan bij het vuistpand wordt de publiciteit niet beschouwd als een vereiste voor de<br />

vestiging, maar enkel voor de tegenwerpelijkheid.<br />

b. Verzekerde schuldvordering<br />

Verzekerd zijn enkel schuldvorderingen wegens leningen verstrekt (door gelijk welke<br />

uitlener) aan landbouwers.<br />

Of de ontlener landbouwer is, is een feitenkwestie; dat hij daarnaast nog andere activiteiten<br />

heeft – als handelaar – sluit niet uit dat het ook een landbouwer is 1263 . De feitelijke<br />

bestemming door de ontlener aan de gelden gegeven is zonder belang 1264 . Ook het verlies <strong>van</strong><br />

de hoedanigheid <strong>van</strong> landbouwer door de ontlener doet de zekerheid niet vervallen 1265<br />

(natuurlijk voor zover er nog goederen zijn die krachtens de hierboven aangegeven beginselen<br />

een onderpand vormen voor deze zekerheid).<br />

c. Conflicten met oudere zakelijke rechten en derdenbescherming<br />

1° Uitgangspunt: anterioriteitsbeginsel<br />

Ook bij conflict tussen meerdere zekerheidsrechten die gevestigd zijn door de landbouwer,<br />

geldt in beginsel de anterioriteitsregel, behoudens derdenbescherming. Men moet bij conflict<br />

dus eerst nagaan welk recht het oudste is. Het landbouwvoorrecht wordt zoals gezegd<br />

gevestigd door een akte, maar neemt slechts rang in op de datum <strong>van</strong> inschrijving (vgl. het<br />

pand op handelszaak, onder meer bij conflict met het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder).<br />

Zo wordt een gebeurlijk conflict met een hypotheek op het onroerend goed (conflict dat<br />

mogelijk is bij stofferende zaken en uitrusting die onroerend zijn door bestemming) in<br />

beginsel beslecht volgens het anterioriteitsbeginsel (art. 12 Wet landbouwleningen) 1266 ;<br />

1263 Hof Antwerpen 5 juni 2000, RW 2000-2001, 1312, noot V. SAGAERT; Hof Gent 23 oktober 2002, NJW<br />

2003, 890 = RW 2004-2005, 265<br />

1264 Hof Gent 25 mei 1979, RW 1980-81, 1928; Hof Gent 23 oktober 2002, NJW 2003, 890 = RW 2004-2005,<br />

265. A. KLUYSKENS, Voorrechten en hypotheken, uitg. 1951, nr. 110; DERYCKE, APR Voorrechten nr. 208,<br />

1; RPDB Prêt nr. 393/394.<br />

1265 Hof Antwerpen 5 juni 2000, RW 2000-2001, 1312; Hof Gent 23 oktober 2002, NJW 2003, 890 = RW 2004-<br />

2005, 265.<br />

1266 Hof Gent 25 mei 1979, RW 1980-81, 1928.<br />

494


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

hetzelfde geldt bij een conflict met een pand op handelszaak 1267 (goederen kunnen dus<br />

tegelijk deel uitmaken <strong>van</strong> het onderpand <strong>van</strong> het landbouwvoorrecht en de handelszaak).<br />

Bij conflict met het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter heeft deze laatste in beginsel voorrang, dit<br />

ongeacht welk recht het oudste is (art. 8 I Wet landbouwleningen), tenzij deze rangafstand<br />

heeft gedaan. De uitlener kan ook gesubrogeerd zijn in de rechten <strong>van</strong> de verhuurder 1268 .<br />

Voor conflicten die betrekking hebben op de oogst <strong>van</strong> het jaar, zie de bespreking verder in<br />

Hoofdstuk VI.<br />

2° Derdenbescherming <strong>van</strong> de uitlener<br />

De houder <strong>van</strong> het landbouwvoorrecht heeft evenmin als de pandhouder <strong>van</strong> de handelszaak<br />

een feitelijk bezit <strong>van</strong> de zaak. In beginsel zou er dus geen verkrijging te goeder trouw<br />

mogelijk zijn in strijd met oudere zakelijke rechten <strong>van</strong> derden.<br />

Door het toepasselijk maken <strong>van</strong> de regels inzake het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder evenwel<br />

geldt er, zoals voor de verpachter, ook een derdenbescherming (tegen oudere rechten, d.i.<br />

wanneer de landbouwer zijn beschikkingsbevoegdheid te buiten gaat) op grond <strong>van</strong> een fictief<br />

(indirect) bezit onder dezelfde vereisten als voor de verkrijger <strong>van</strong> een vuistpand 1269 . De<br />

uitlener verkrijgt dus een landbouwvoorrecht tegen oudere zakelijke rechten in, indien:<br />

- de zaak in de landbouwuitbating wordt gebracht,<br />

- en de uitlener ten tijde <strong>van</strong> het binnenbrengen <strong>van</strong> de zaak in het landbouwbedrijf te goeder<br />

trouw is,<br />

- behoudens bij gestolen en verloren goederen, die door de eigenaar er<strong>van</strong> kunnen worden<br />

gerevindiceerd onder de vereisten <strong>van</strong> art. 2279 II, d.i. gedurende 3 jaar na verlies of diefstal<br />

(art. 2280 BW komt hier niet te pas).<br />

Gezien deze toepassingsvereisten geldt de derdenbescherming niet ten aanzien <strong>van</strong> goederen<br />

die reeds aanwezig waren bij de vestiging <strong>van</strong> het landbouwvoorrecht 1270 .<br />

Voor de nadere uitwerking <strong>van</strong> deze regels (beoordeling <strong>van</strong> de goede trouw, in het bijzonder<br />

tegenover de rechten <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> de zaak, de lessor <strong>van</strong> de zaak, enz.)<br />

wordt verwezen naar de bespreking bij het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder (hoger Afdeling<br />

C) 1271 (waaronder ook de meer bijzondere regel <strong>van</strong> art. 24 HypW waaruit wordt afgeleid dat<br />

1267 Hof Gent 25 mei 1979, RW 1980-81, 1928; DIRIX-DECORTE (2006) nr. 538, 5° p. 362.<br />

1268 Zie art. 8 II en III W. Landbouwleningen.<br />

1269 In die zin bv. Hof Luik 7 maart 2002, JT 714.<br />

1270 Overigens kan men onmogelijk <strong>van</strong> de eigenaar of oudere gerechtigde op die goederen verwachten dat hij<br />

de toekomstige kredietverlener zou waarschuwen (zoals wel kan gelden voor na de inschrijving <strong>van</strong> het<br />

landbouwvoorrecht binnengebrachte goederen).<br />

1271 In afwijking <strong>van</strong> de rechtspraak betreffende het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder, oordeelt Hof Gent 17 februari<br />

1993, RW 1993-94, 987 noot G. VAN HAEGENBORGH = TBH 1994, 66, dat de houder <strong>van</strong> een<br />

landbouwvoorrecht niet beschermd wordt als derde-verkrijger tegen een voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper<br />

<strong>van</strong> bedrijfsuitrusting, die tijdig zijn factuur heeft neergelegd ter griffie.<br />

495


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de verhuurder/verpachter op landbouwgereedschap 1272 géén rechten verkrijgt ten nadele <strong>van</strong><br />

het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> landbouwgereedschap (art. 20, 2°, 2 e zinsnede<br />

HypW) en op de oogst <strong>van</strong> het jaar géén rechten verkrijgt ten nadele <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

onbetaalde verkoper <strong>van</strong> zaden en dat voor kosten <strong>van</strong> de oogst (art. 20, 2°, 1 e zinsnede<br />

HypW).<br />

d. Behoud en tenietgaan; volgrecht en conflicten met jongere zakelijke rechten<br />

De inschrijving geldt 10 jaar en is hernieuwbaar.<br />

Zonder inschrijving is het landbouwvoorrecht in elk geval niet tegenwerpelijk aan latere<br />

verkrijgers, ongeacht of deze te goeder of te kwader trouw zijn (d.i. de inpandgeving kenden<br />

of niet).<br />

1° Beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de landbouwer - bevoegde vervreemding<br />

Net zoals ten aanzien <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter, behoudt de landbouwer een zekere<br />

bevoegdheid om over de goederen waarop het landbouwvoorrecht rust te beschikken (vlottend<br />

karakter).<br />

Bij gebreke daaraan kan een nieuwe kredietverlener voorrang verkrijgen op het<br />

landbouwvoorrecht via de omweg <strong>van</strong> de voorbehouden rechten <strong>van</strong> de leverancier (vgl.<br />

hoger punt 1. de bespreking bij het pand op handelszaak).<br />

NB. Zoals hoger (Afdeling C.) uiteengezet heeft het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter wel<br />

voorrang, ook indien het jonger is dan het landbouwvoorrecht.<br />

2° Bij onbevoegde vervreemding<br />

Net zoals de verpachter heeft ook de houder <strong>van</strong> een ingeschreven landbouwvoorrecht bij<br />

onbevoegde beschikkingen door de landbouwer:<br />

- voorrang op onbevoegd verleende jongere rechten zolang de goederen zich nog op de hoeve<br />

bevinden,<br />

- bij onvrijwillig bezitsverlies (in de zin <strong>van</strong> verplaatsing zonder toestemming <strong>van</strong> de<br />

uitlener) een beperkt volgrecht (een soort reclamerecht) gedurende 40 dagen, waarmee hij zijn<br />

quasi-bezit <strong>van</strong> de goederen kan herwinnen indien zij zonder zijn toestemming uit het<br />

landbouwbedrijf zijn weggebracht (art. 7 Wet landbouwleningen). De terugvordering<br />

(uitoefening <strong>van</strong> het volgrecht) geschiedt door middel <strong>van</strong> een beslag tot terugvordering (art.<br />

1462 v. GerW). Zie voor details de bespreking <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder (in<br />

Afdeling C.).<br />

1272 Zie J. DEBACKER, "Le privilège du vendeur de matériel agricole", Bank & Fin. 1984, 53 v.<br />

496


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Vgl. eveneens bij het voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder de bespreking <strong>van</strong> de zakelijke subrogatie<br />

bij gebrek aan volgrecht of na omvorming <strong>van</strong> de zaak 1273 .<br />

Ook wanneer de zaak door een andere schuldeiser in beslag wordt genomen bij uitvoerend<br />

beslag, blijft het voorrecht bestaan, ook na weghaling <strong>van</strong> de goederen, alsook na de<br />

gedwongen verkoop er<strong>van</strong> op de prijs, overeenkomstig de algemene regel bij samenloop<br />

(zakelijke subrogatie) 1274 .<br />

3° Derde-verkrijgers te goeder trouw<br />

Net zoals bij de verhuurder/verpachter geldt dit volgrecht volgens de rechtspraak, in afwijking<br />

<strong>van</strong> het gemeen recht, ook jegens derde-verkrijgers te goeder trouw, al is deze oplossing erg<br />

betwistbaar (vgl. hoger Afd. C.).<br />

e. Rechtsgevolgen; uitoefening<br />

De gevolgen <strong>van</strong> pandrechten werden in Afdeling A. in het algemeen besproken en zijn <strong>van</strong><br />

toepassing.<br />

1° Verplichtingen <strong>van</strong> de pandgever<br />

Verbintenisrechtelijk vloeit uit de onderliggende overeenkomst - waarin de pandgever belooft<br />

de stofferende goederen en uitrusting in pand te geven - een verplichting <strong>van</strong> de pandgever tot<br />

instandhouding <strong>van</strong> het onderpand voort. Dit belet niet de normale exploitatie (onder meer de<br />

verkoop <strong>van</strong> de vruchten <strong>van</strong> de oogst).<br />

Deze verplichting kan gesanctioneerd worden volgens de regels <strong>van</strong> het gemeen<br />

verbintenissenrecht 1275 . Daarbij kan een vermindering <strong>van</strong> de zekerheid ook leiden tot het<br />

verval <strong>van</strong> de tijdsbepaling <strong>van</strong> de verzekerde schuldvorderingen (toepassing <strong>van</strong> art 1188<br />

BW).<br />

2° Uitwinning<br />

De inbezitneming en de uitwinning kan geschieden door middel <strong>van</strong> een vereenvoudigd<br />

pandbeslag volgens de regels <strong>van</strong> art. 1461 GerW. (wat vereist dat er minstens één dag op<br />

voorhand een voorafgaand bevel tot betaling wordt betekend).<br />

3. Hypotheek op onroerende goederen door bestemming<br />

1273 Voor een vb. waarin het laatste werd verworpen, zie Hof Antwerpen 5 juni 2000, RW 2000-2001, 1312 met<br />

afkeurende noot V. SAGAERT.<br />

1274 Zo bv. (inzake landbouwvoorrecht) Cass. 28 februari 1991, Pas. 1991 I 621 = T.Not. 1991, 349 = RW<br />

1991-1992, 327-328 = JT 1992, 329.<br />

1275 Daarnaast staat op misbruik een strafsanctie in art. 4bis Wet landbouwleningen.<br />

497


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Goederen die uit hun aard roerend zijn, kunnen ook het voorwerp worden <strong>van</strong> een hypotheek,<br />

met name wanneer zij volgens de bepalingen <strong>van</strong> het BW onroerend worden geacht door<br />

bestemming en het onroerend goed tot nut waar<strong>van</strong> zij bestemd zijn, gehypothekeerd wordt.<br />

Zij kunnen maar onroerend worden indien ze eigendom zijn <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> het erf.<br />

Deze goederen kunnen niet apart gehypothekeerd worden; de hypotheek op het onroerend<br />

goed strekt zich automatisch ook uit over deze goederen (art. 45 II HypW). De<br />

totstandkoming en publiciteit voor de hypotheek die zich over hen uitstrekt, wordt dan ook<br />

besproken bij het hypotheekrecht in het algemeen in Deel VII. Hetzelfde geldt overigens voor<br />

het (onroerend) beslag.<br />

Wel vervalt het hypotheekrecht op die goederen wanneer zij hun onroerend karakter verliezen<br />

en roerend worden, met name bij desaffectatie of ombestemming (dit behoudens zakelijke<br />

subrogatie <strong>van</strong> de hypotheekhouder, met name in de prijsvordering bij vervreemding <strong>van</strong> zo'n<br />

goed).<br />

Bij conflicten met registerpandrechten geldt het anterioriteitsbeginsel, behoudens toepassing<br />

<strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> derdenbescherming.<br />

4. Steenkolenwarrants<br />

Dit registerpand op steenkolenvoorraden kan worden gevestigd door inschrijving op het<br />

hypotheekkantoor in hetzelfde register als het pand op handelszaak (steenkolenmijnen zijn<br />

immers geen handelaars, maar burgerlijke vennootschappen, zodat het pand handelszaak niet<br />

toepasselijk was). Gezien de sluiting <strong>van</strong> de steenkoolmijnen in België is de rechtsfiguur<br />

geheel in onbruik.<br />

498


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

VI. Andere bijzondere voorrechten<br />

Het betreft hier bijzondere voorrechten die de schuldeiser wel recht geven op afzonderlijke<br />

voldoening <strong>van</strong> de schuld, maar geen individueel executierecht (afscheidingsrecht,<br />

separatistenpositie). Het zijn geen varianten op een pandrecht.<br />

Zij zijn allen op één of andere wijze gegrond op een objectieve band tussen de verzekerde<br />

schuldvordering en de zaak waarop deze bevoorrecht is. In beginsel gelden ze enkel voor<br />

zover de zaak nog deel uitmaakt <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar (NB. een probleem dat<br />

niet rijst indien de schuld kwalitatief is); dat geldt niet voor de verder besproken bijzondere<br />

voorrechten voor douane en accijnzen.<br />

A. Voorrechten gegrond op kosten of risico's ten behoeve <strong>van</strong> de zaak.<br />

1. Algemene kenmerken<br />

Al deze voorrechten zijn in zekere zin gebaseerd op de verrijkingsgedachte; de<br />

schuldvordering is bevoorrecht omdat zij een meerwaarde heeft verleend aan een goed in het<br />

vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar, omdat zij in verband staat met het verkrijgen of behoud <strong>van</strong> de<br />

(meer)waarde <strong>van</strong> die zaak an sich (en dus niet het verwerven <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de zaak in<br />

het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar, zoals bij het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper).<br />

Er is geen bezit door de schuldeiser vereist. Het voorrecht gaat wel teniet wanneer het goed<br />

geen deel meer uitmaakt <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar (geen volgrecht) 1276<br />

(behoudens handhaving <strong>van</strong> het voorrecht door zakelijke subrogatie).<br />

2. Voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> een roerende zaak<br />

Dit is te vinden in art. 20, 4° HypW (Fr. privilège des frais de conservation) en wordt in de<br />

praktijk zeer vaak ingeroepen. Wanneer het gaat om landbouwgereedschap, kan de<br />

schuldeiser het voorrecht <strong>van</strong> art. 20, 2° HypW inroepen, ook voor herstellings- en<br />

onderhoudskosten 1277 .<br />

a. Voorwerp<br />

Het moet gaan om (a) een roerende zaak en wel een (b) specifieke roerende zaak<br />

(specialiteitsbeginsel)<br />

Ad a) Voor kosten tot behoud <strong>van</strong> onlichamelijke roerende goederen, zie de bespreking bij<br />

die goederen (m.b. voor een schuldvordering, zie de bespreking in Deel V, Hoofdstuk VI<br />

1276 Vgl. F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 462; DEKKERS-DIRIX, Handboek, II, nr. 1009; DIRIX en DE CORTE<br />

(2006) nr. 220 p. 146 en nr. 254 p. 173; K. BYTTEBIER, nr. 422.<br />

1277 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 515.<br />

499


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

afdeling G.). Voor het geval de roerende zaak later onroerend wordt, zie de bespreking onder<br />

c.<br />

Ad b) Het kan dus niet gaan om kosten tot behoud <strong>van</strong> een algemeenheid 1278 , ook geen<br />

handelszaak 1279 .<br />

In het verleden werd echter door sommige gezaghebbende auteurs precies het tegenovergestelde verdedigd. Er is<br />

dan ook oudere rechtspraak te vinden die wel het voorrecht <strong>van</strong> behoud toepaste wanneer een algemeenheid of<br />

een vermogen als dusdanig bewaard werd 1280 .<br />

De rechtspraak evolueerde echter later terug in andere zin. De aanzet werd hiertoe gegeven door het bekende<br />

cassatiearrest <strong>van</strong> 24 april 1986. Levering <strong>van</strong> energie waardoor de onderneming verder haar handelsactiviteiten<br />

kon ontplooien, werd niet bevoorrecht geacht, zolang geen specifieke goederen konden worden aangeduid, die<br />

hierdoor bewaard bleven 1281 . Vgl. ook het Garage Kelly-arrest <strong>van</strong> 18 december 2008 1282 .<br />

Het vereiste <strong>van</strong> bepaalbaarheid wordt door de rechtspraak over het algemeen streng<br />

beoordeeld, zelfs bij geïndividualiseerde zaken. De schuldeiser moet steeds kunnen aantonen<br />

welk geïndividualiseerd goed door zijn prestatie behouden bleef.<br />

Ter illustratie: niet bevoorrecht zijn de kosten <strong>van</strong> de garagehouder, als niet meer duidelijk is op welke voertuig<br />

hij zijn daden <strong>van</strong> behoud heeft uitgeoefend. 1283<br />

b. Verzekerde schuldvorderingen<br />

1278 Zie onder meer Cass. 24 april 1986, RW 1986-87, 822, Hof Antwerpen 19 september 1989, RW 1991-92,<br />

898, BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken nr. 420 B; DIRIX & DECORTE (2006) nr. 251 p. 170; F. 't<br />

KINT, Sûretés (2004) nr. 510-513 met vele verwijzingen.<br />

Hof Antwerpen 28 februari 2000, A.JT 2000-2001, 389, verwierp om die reden zelfs de kosten voor inenting <strong>van</strong><br />

een veestapel.<br />

Vgl. ook Kh. Ieper 12 oktober 1998, RW 1998-99, 1226: het ereloon <strong>van</strong> een advocaat door wiens tussenkomst<br />

een eis tégen de cliënt werd afgewezen, is niet bevoorrecht. Voor het omgekeerde geval, waarbij een<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de cliënt kon bewaard en/of geïnd worden, zie de voorrechten op schuldvorderingen. Zie<br />

ook Hof Luik 6 maart 2003, JT 2003, 793; Hof Gent 5 mei 2003, RABG 2003/20, 1200 noot J. BEKAERT.<br />

1279 bv. Hof Brussel 28 februari 1991, TBH 1991, 729 n. Cl. PARMENTIER; Hof Antwerpen 23 september<br />

1991, Turnh.Rl. 1992, 126; Hof Brussel 20 januari 1993, JLMB 1995, 137 = TBH 1994, 464; Hof Antwerpen 28<br />

april 1997, RW 1997-98, 369; Hof Luik 18 december 1998, JLMB 1999, 734 (levering elektriciteit aan een<br />

onderneming); Hof Gent 31 december 1998, RW 1999-2000, 714 met noot V. SAGAERT; kh. Antwerpen 27<br />

maart 2002, RW 2002-2003, 1471; anders evenwel Hof Luik 28 november 1986, JLMB 1987, 120 n. J.<br />

CAEYMAEX.<br />

1280 W. DELVA, De voorrechten, 80; DE RYKE en HEURTERRE, "Overzicht", TPR 1967, 118-121, nr. 23.<br />

Toepassingen <strong>van</strong> deze oudere rechtspraak: DIRIX en DE CORTE (2006), nr. 251 p. 170.<br />

1281 Cass. 24 april 1986, RW 1986-87, 822. Energie voor de koelruimten waardoor de opgeslagen voorraden<br />

niet bederven, is dus wel bevoorrecht: Hof Gent 28 juni 1991, RW 1992-93, 782, noot C. VAN<br />

HEUVERSWYN.<br />

1282 Cass. 18 december 2008, C.07.0491.F, D'Ieteren t. curatele Garage Auto Kelly en Delta Lloyd Bank<br />

(verwerping <strong>van</strong> een voorziening tegen Hof Luik 5 december 2006),<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20081218-10 = Jaarverslag cass. 2008, 52.<br />

1283 Antwerpen 20 april 1993, Turnh. Rl. 1993, 97; Brussel 28 februari 1991, TBH 1991, 729. Vgl. het wel heel<br />

soepele arrest <strong>van</strong> Gent, 18 februari 1981, TBH 1983, 520, afkeurende noot R. PARIJS.<br />

500


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit voorrecht wordt verantwoord door het feit dat een schuldeiser uitgaven heeft gedaan om<br />

een vermogensbestanddeel <strong>van</strong> zijn schuldenaar bewaard te zien en al de andere schuldeisers<br />

hierbij baat hebben getrokken, uitgezonderd de nieuwe schuldeisers natuurlijk.<br />

De rechtsgrond krachtens dewelke de prestatie is verleend, is zonder belang (overeenkomst,<br />

zaakwaarneming, e.a.) 1284 . Er moet wel een schuld zijn.<br />

Er zijn vier gradaties <strong>van</strong> “behoud” <strong>van</strong> de zaak, waar<strong>van</strong> niet alle voldoende zijn voor een<br />

voorrecht.<br />

1° Kosten tot materieel of juridisch behoud <strong>van</strong> de zaak.<br />

Het kan zowel om een materieel behoud als om een “juridisch” behoud gaan in het vermogen<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar (zodat de zaak de andere schuldeisers ten goede komt).<br />

Zonder die kosten zou de zaak er niet meer zijn, het zijn kosten gemaakt voor de materiële of<br />

juridische bewaring <strong>van</strong> de zaak. Het gaat om eenmalige kosten waardoor het goed in het<br />

vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar wordt gehouden. De rechtspraak eist dat de gemaakte kosten<br />

een rechtstreeks verband vertonen met het behouden goed. Wanneer het goed slechts<br />

onrechtstreeks heeft kunnen profiteren <strong>van</strong> de kost, wordt het bevoorrecht karakter niet<br />

aanvaard 1285 .<br />

Enkele voorbeelden <strong>van</strong> ‘juridische’ bewaring:<br />

- betaling B.T.W. bij ingevoerde goederen<br />

- kosten voor het plaatsen <strong>van</strong> een tachograaf<br />

- kosten <strong>van</strong> de wettelijk verplichte controleorganismen.<br />

Kosten <strong>van</strong> tenuitvoerlegging <strong>van</strong> een schuldeiser kunnen hier ook onder vallen, bv. kosten<br />

<strong>van</strong> bewarend beslag (bevoorrecht op de zaken waarop het beslag werd gelegd) 1286 – kosten<br />

door een schuldeiser gemaakt tot het bekomen <strong>van</strong> een veroordeling tegen de schuldenaar<br />

daarentegen niet 1287 .<br />

1284 K. BYTTEBIER, nr. 419.<br />

1285 Soms wordt het voorrecht afgewezen omdat de kosten slechts onrechtstreeks tot behoud <strong>van</strong> de zaak<br />

hebben gediend, bv. kosten voor levering <strong>van</strong> energie zijn niet bevoorrecht op de bederfelijke waren in de ermee<br />

draaiend gehouden koelinstallatie in Cass. 24 april 1986, RW 1986-87, 1054 (betwistbaar) De energie had<br />

namelijk ten doel de koelinstallatie te laten draaien; Hof Luik 18 december 1998, JLMB 1999, 734 (levering <strong>van</strong><br />

electriciteit waardoor het productieproces <strong>van</strong> papierverwerking werd afgerond). Vgl. Hof Gent 28 juni 1991,<br />

RW 1992-93, 782, afkeurende noot C. VAN HEUVERSWYN, waarin de levering <strong>van</strong> freongas bij het<br />

onderhoud <strong>van</strong> de (onroerende) koelinstallatie wel als bevoorrecht werd beschouwd voor de daarin bewaarde<br />

goederen.<br />

1286 Vgl. Cass. 5 juni 1970, Arr. 1970, 931; kh. Oudenaarde 11 september 1986, RW 1986-87, 2727; kh Luik 15<br />

november 1989, JLMB 1991, 492; kh Hasselt 3 maart 1994, TBH 1995, 620, kh Gent 30 maart 1994, TGR 73, kh<br />

Hasselt 17 maart 1991, TBH 1992, 714.<br />

1287 kh. Oudenaarde 11 september 1986, RW 1986-87, 2727; Hof Bergen 6 november 1989, TBBR 1992, 396,<br />

kh Hasselt 3 maart 1994, TBH 1995, 620; kh. Hasselt 7 juni 2001, RW 2002-2003, 1228<br />

501


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Kosten waardoor de zaak haar materiële waarde behoudt (herstellingen).<br />

Hier was het goed zelf aangetast, en hersteld. De rechtspraak aanvaardt niet enkel de<br />

behoudskosten sensu stricto, doch ook die tot herstelling <strong>van</strong> de zaak. Hieronder worden<br />

verstaan: herstellingen ten gevolge <strong>van</strong> oorzaken, die niet als gewone slijtage kunnen worden<br />

aangemerkt 1288 .<br />

Een grensgeval hier<strong>van</strong> zijn bv. banden voor voertuigen 1289 .<br />

3° Kosten voor het onderhoud <strong>van</strong> de zaak.<br />

Dit zijn kosten voor het onderhoud, nodig ingevolge normale slijtage <strong>van</strong> de zaak 1290 , en<br />

waardoor de zaak geschikt blijft voor het gebruik waartoe ze is bestemd 1291 . Het verschil met<br />

herstellingen is niet zo groot en niet steeds onmiddellijk duidelijk; het goed zelf is niet<br />

aangetast, maar haar waarde wel.<br />

Typische voorbeelden: het verversen <strong>van</strong> de motorolie 1292 ; toevoeging antivries; ver<strong>van</strong>gen<br />

<strong>van</strong> de autobanden.<br />

De meeste rechtspraak aanvaardt meermaals het voorrecht ook voor deze derde categorie <strong>van</strong><br />

kosten 1293 , voor zover de kosten noodzakelijk waren voor het onderhoud. Men steunt zich<br />

veelal op 2 cassatiearresten uit de jaren '70 die een nogal ruime interpretatie voorstaan <strong>van</strong> het<br />

voorrecht <strong>van</strong> behoud 1294 . Nochtans beantwoorden deze kosten niet beantwoorden aan de<br />

ratio <strong>van</strong> het voorrecht, dat immers niet verleend wordt wegens nutstoevoeging, maar wegens<br />

het behoud <strong>van</strong> het goed in het onderpand 1295 . Wel kan bij feitelijk bezit een retentierecht<br />

gelden.<br />

4° Kosten voor het gebruik/ rendement <strong>van</strong> de zaak.<br />

De rechtspraak aanvaardt niet de kosten waardoor het goed rendeert, d.w.z. kosten voor het<br />

economisch gebruik <strong>van</strong> het goed, ook al kan dit de verkrijging of het behoud <strong>van</strong> andere<br />

1288 DIRIX en DE CORTE (2006) nr. 253b p. 172.<br />

1289 Voorrecht aanvaard door Kh. Charleroi 10 juni 1998, JLMB 1999, 743; Hof Luik 9 oktober 1997, JLMB<br />

1998, 588; Hof Bergen 26 juni 1985, TBH 1987, 343 n. R. PARIJS.<br />

1290 DIRIX en DE CORTE (2006) nr. 253c p. 172.<br />

1291 Verwoording <strong>van</strong> Cass. 9 maart 1972, RW 1972-73, 302; Cass. 12 mei 1978 (zie vorige noot).<br />

1292 Bv. Cass. 9 maart 1972, RW 1972-73, 302; Hof Gent 18 februari 1981, TBH 1983, 520 afkeurende noot R.<br />

PARIJS.<br />

1293 Bv. kosten voor het rijklaar houden <strong>van</strong> voertuigen: Cass. 9 maart 1972, RW 1972-73, 302 = Arr. 1972, 649<br />

= Pas. 1972 I 641 = JT 1972, 406 noot SOREL = RGEN 1972 nr. 21.628 = R.Not.B. 1974, 221; Cass. 12 mei<br />

1978, Arr. 1978, 1068 = RW 1978-79, 1039; Cass. 11 juni 1987, RW 1987-88, 707 = Arr. 1986-87, 1394 = TBH<br />

1988, 405 = Pas. 1987, 1255 = JT 1987, 588/448. Vgl. DE PAGE, Traité VII nr. 198 voor een strengere aanpak.<br />

1294 Cass. 9 maart 1972, RW 1972-73, 302; Cass. 12 mei 1978, RW 1978-79, 1039. Het Hof herneemt de<br />

woorden <strong>van</strong> DE PAGE, Traité, VII, nr. 198, die echter een strikte interpretatie voorstond.<br />

1295 DIRIX en DE CORTE (2006) nr. 253 p. 172, met verwijzingen; E. DIRIX, “Overzicht”, TPR 2004, nr.<br />

125.<br />

502


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

goederen mogelijk maken. Dat brengt immers geen meerwaarde aan het goed zelf teweeg,<br />

maar enkel meerwaarde in het vermogen in het algemeen (specialiteitsbeginsel).<br />

Voorbeelden: bv. brandstofkosten auto 1296 ; stro voor de dieren.<br />

5° Andere niet-bevoorrechte kosten<br />

Uitgesloten zijn verder in ieder geval:<br />

- kosten voor de verkrijging <strong>van</strong> de zaak 1297 (daarvoor gelden andere regels, hoger<br />

besproken);<br />

- kosten voor de fabricage 1298 of bewerking <strong>van</strong> de zaak (daarvoor geldt ev. een retentierecht<br />

of pandrecht, zie hoger).<br />

c. Behoud en tenietgaan<br />

Indien aan de veriesten voor dit voorrecht is voldaan, en de schuldeiser heeft de zaak ook in<br />

zijn macht, dan heeft hij in beginsel ook een retentierecht, tenzij dat bezit wederrechtelijk is<br />

verkregen.<br />

Is de zaak in de macht <strong>van</strong> de schuldenaar, dan geldt het voorrecht ook, doch enkel zolang ze<br />

zich nog in diens vermogen bevindt. Wordt de zaak vervreemd, dan is er geen volgrecht (vgl.<br />

hoger; uitgezonderd wanneer ook de schuld overgaat op de verkrijger).<br />

Aangezien het een bijzonder voorrecht is en dus in beginsel een zakelijk recht, wordt ook<br />

soms aanvaard dat het gehandhaafd kan worden door zakelijke subrogatie 1299 .<br />

Wordt de zaak onroerend door incorporatie in een onroerend goed of door bestemming aan<br />

een erf <strong>van</strong> dezelfde eigenaar, gaat het voorrecht teniet 1300 , tenzij 1301 :<br />

- bij kosten tot behoud <strong>van</strong> landbouwgereedschap (Uit de tekst <strong>van</strong> art. 20, 5° III (voorheen lid<br />

II) die enkel naar 20,4° en 20,5° verwijst en niet naar 20, 2°, kan men afleiden dat het<br />

voorrecht <strong>van</strong> art. 20, 2° <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> landbouwgereedschap niet vervalt bij<br />

onroerendmaking);<br />

1296 Bv. Hof Antwerpen 12 december 1983, TBH 1984, 529.<br />

1297 Inbegrepen de financiering er<strong>van</strong> (bv. Hof Luik 27 februari 1969, JL 1969-70, 89); de financier die<br />

bevoorrecht wil zijn kan dit meestal door subrogatie in de rechten <strong>van</strong> de verkoper.<br />

1298 Bv. Hof Antwerpen 7 mei 1984, TBH 1986, 116 n. R.P.<br />

1299 De schuldeiser kan meer bepaald nog worden gesubrogeerd in de niet betaalde koopsom: Kh. Aarlen 28<br />

januari 1993, RRD 1993, 144, of in de schuldvordering jegens de verzekeraar; DEKKERS-DIRIX, Handboek, II,<br />

nr. 1009; DIRIX en DE CORTE (2006) nr. 254 p. 173 (algemeen op schuldvorderingen die in de plaats komen);<br />

K. BYTTEBIER, nr. 422; V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, p. 507, nr. 543.<br />

1300 DIRIX en DE CORTE (2006) nr. 249 p. 168; E. DIRIX, “Overzicht”, TPR 2004, nr. 124; Hof Gent 12<br />

december 2011, 7 e Kamer, faill. Anromeat t. Garage West Trucks, juridat nr. N-20111212-2 rolnr. 2010/3229,<br />

toegepast op “rollend materieel” (in casu vrachtwagens gebruikt voor de handelsactiviteit).<br />

1301 Deze uitzondering wordt vaak over het hoofd gezien bij 20, 4° HypW en enkel behandeld bij het voorrecht<br />

<strong>van</strong> de verkoper. Art. 20, 5° III verwijst echter ook naar 20, 4° HypW. Vgl. K. BYTTEBIER, nr. 421; F. 't<br />

KINT, Sûretés (2004), nr. 509.<br />

503


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- bij kosten tot behoud <strong>van</strong> bedrijfsuitrustingsgoederen gebruikt in een nijverheids-, handels-<br />

of ambachtsonderneming (niét: landbouwonderneming), mits een eensluidend verklaard<br />

afschrift <strong>van</strong> de verkoopfactuur of gelijkaardige akte binnen de 15 dagen na levering 1302<br />

neergelegd is op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel <strong>van</strong> de woonplaats <strong>van</strong> de koper<br />

(art. 20, 5° III iuncto 20,4° HypW).<br />

Is aan die vereisten voldaan, dan blijft het voorrecht gedurende 5 jaar behouden 1303 (termijn<br />

die gestuit wordt tijdens de samenloop). Zie voor details art. 20, 5° III tot VI Hyp.W (vóór<br />

2003 lid II tot V).<br />

Of het voorrecht teniet gaat bij bewerkingen op het roerende goed (cf. 20, 5° Hyp.W.) is niet<br />

zo duidelijk. Vaak leert men dat het teniet gaat als de zaak niet meer identificeerbaar is 1304 ,<br />

maar DE PAGE verdedigt de theorie dat het voorrecht behouden blijft, zolang de waarde <strong>van</strong><br />

de zaak zich nog in het vermogen bevindt 1305 .<br />

d. Rang<br />

Als bijzonder voorrecht heeft het altijd voorrang op de algemene voorrechten 1306 .<br />

Het voorrecht wordt achtergesteld bij later ontstane bijzondere voorrechten op hetzelfde goed,<br />

inbegrepen ook de kosten voor uitwinning er<strong>van</strong> en de kosten voor de begrafenis <strong>van</strong> de na<br />

die kosten overleden schuldenaar (ook een soort boedelschuld) (art. 25 HypW). Indien de<br />

schuldeiser de zaak in zijn macht heeft, zullen er evenwel slechts zelden latere rechten op de<br />

zaak kunnen ontstaan.<br />

Omgekeerd heeft het voorrang op oudere voorrechten (art. 22 I HypW). Hier geldt dus precies<br />

het omgekeerde als het anterioriteitsbeginsel. Dit is begrijpelijk: latere schuldeisers gaan<br />

immers af op de toestand <strong>van</strong> het vermogen zoals het toen (dus na de uitgevoerde prestatie)<br />

bestond. Wanneer echter latere schuldeisers toch op de hoogte waren nog openstaande<br />

schuldvorderingen wegens kosten <strong>van</strong> behoud, wordt soms aanvaard dat het voorrecht hen<br />

toch tegenwerpelijk is 1307 .<br />

1302 De termijn <strong>van</strong> 15 dagen begint te lopen wanneer de levering voltooid is (niet wanneer de levering begint,<br />

als ze in fazen gebeurt en de factuur voor het geheel wordt opgemaakt: kh. Luik 17 januari 1984, JL 1984, 231).<br />

De termijn wordt niet verlengd krachtens art. 53 GerW wanneer de vervaldag een zaterdag, een zondag of een<br />

wettelijke feestdag is (en de griffie dus gesloten): Cass. 1 oktober 1998, Arr.Cass. 1998, nr. 426 = RW 1998-99,<br />

1143 = TBH 1998, 776 =TBBR 1999, 531 met noot R. VANCRAENENBROECK = JT 1999, 211).<br />

1303 Voor een recent geval: Kh. Ieper 18 januari 1999, RW 1998-99, 1359; Hof Luik 18 december 1998, JLMB<br />

1999, 734.<br />

1304 A. KLUYSKENS, Voorrechten en hypotheken, nr. 123.<br />

1305 H. DE PAGE, Traité, VII, nr. 205 B; DEKKERS-DIRIX, Handboek, II, nr. 1009; K. BYTTEBIER, nr.<br />

422.<br />

1306 Dat volgt ook uit art. 22 II HypW (“Zij gaan, in alle gevallen, zelfs boven het voorrecht <strong>van</strong> de laatste drie<br />

nummers <strong>van</strong> artikel 19” – art. 19, 1° en 2° zijn immers veeleer boedelschulden). DIRIX en DE CORTE (2006)<br />

nr. 255 p. 173, stellen wel dat latere algemene voorrechtenv oorrang hebben maar doelen eigenlijk enkel op di<br />

<strong>van</strong> 19,1° en 2°.<br />

1307 DE PAGE, Traité VII, p. 243, nr. 316; DIRIX en DE CORTE (2006) nr. 255 p. 174.<br />

504


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De schuldvordering wordt dus in zekere mate gelijkgesteld met een boedelschuld 1308 .<br />

3. Voorrechten op de oogst<br />

De wet kent een aantal voorrechten op de oogst, waarvoor een specifieke rangorde is<br />

opgemaakt. Deze rangorde wordt niet bepaald door de chronologie (al dan niet omgekeerd),<br />

maar door de aard <strong>van</strong> de schuld(vordering).<br />

De wet gebruikt telkens de nadere aanduiding "oogst <strong>van</strong> het jaar". Dit omvat in ieder geval<br />

de reeds geoogste vruchten die zich nog in het vermogen bevinden <strong>van</strong> de landbouwer. Deze<br />

laatste vereiste volgt uit de grondslag <strong>van</strong> het voorrecht, nl. de verrijking aanwezig in het<br />

vermogen <strong>van</strong> de landbouwer. Men zegt verder dat het ook de nog niet geoogste vruchten<br />

("tak- en wortelvaste vruchten") zou omvatten; deze zijn evenwel tot aan het oogsten<br />

onroerend en door natrekking eigendom <strong>van</strong> de grondeigenaar.<br />

a. In eerste orde: voorrecht voor kosten <strong>van</strong> de oogst<br />

De leverancier <strong>van</strong> zaden en de schuldeiser <strong>van</strong> andere “kosten <strong>van</strong> de oogst” 1309 (art. 20, 2°,<br />

1 e zinsnede HypW.) zijn bevoorrecht op de oogst <strong>van</strong> het jaar. Het voorrecht ontstaat <strong>van</strong><br />

rechtswege zodra de kosten gemaakt worden. Krachtens art. 24 HypW heeft het steeds<br />

voorrang op het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter (ongeacht de anterioriteit en/of goede trouw).<br />

Bij doorverkoop <strong>van</strong> de oogst treedt er zakelijke subrogatie op in de schuldvordering op de<br />

prijs <strong>van</strong> die oogst.<br />

b. In tweede en derde orde: voorrecht <strong>van</strong> de verpachter en landbouwvoorrecht op<br />

de oogst<br />

Vervolgens hebben de verpachter en de houder <strong>van</strong> het landbouwvoorrecht eveneens een<br />

voorrecht op de vruchten <strong>van</strong> de "oogst <strong>van</strong> het jaar", zowel voor het oogsten als nadien, ook<br />

wanneer ze zich niet meer op de landbouwuitbating zelf bevinden (daar waar hun voorrecht<br />

op andere goederen in beginsel maar bestaat zolang die zich ter plaatse bevinden, behoudens<br />

uitoefening <strong>van</strong> het beperkte volgrecht), doch enkel zolang ze nog eigendom zijn <strong>van</strong> de<br />

pachter 1310 (dit laatste volgt uit de grondslag <strong>van</strong> het voorrecht).<br />

Bij conflict heeft de verpachter voorrang op de houder <strong>van</strong> het landbouwvoorrecht (vgl. de<br />

bespreking <strong>van</strong> deze beide pandrechten in Hoofdstuk V).<br />

c. In vierde orde: voorrecht voor teveel betaalde vergoedingen voor schade aan de<br />

oogst<br />

1308 Dit blijkt ook uit art. 22 II HypW, dat voorrang verleent boven de algemene voorrechten, behalve die <strong>van</strong><br />

art. 19, 1° en 2° - die immers gelden als boedelschulden.<br />

1309 Volgens Kh. Gent 24 december 1999, RW 2000-2001, 350 = TBBR 2000, 379 geldt dit voorrecht niet voor<br />

de levering <strong>van</strong> planten (restrictieve interpretatie <strong>van</strong> art. 20, 2°).<br />

1310 Vgl. F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 442.<br />

505


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Art. 20, 11° HypW: op de oogst <strong>van</strong> het jaar zijn ook bevoorrecht de schuldvorderingen<br />

wegens voorschotten overeenkomstig de wetgeving betreffende schadeloosstelling door het<br />

winnen en pompen <strong>van</strong> grondwater uitgekeerd voor het herstel <strong>van</strong> schade aan de oogst. Uit<br />

art. 25bis HypW volgt dat dit voorrecht in derde orde komt, na de twee vorige.<br />

4. Voorrecht <strong>van</strong> de zaakverzekeraar 1311<br />

a. Onderpand<br />

De verzekeraar is bevoorrecht op de verzekerde zaak die deel uitmaakt <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong><br />

de schuldenaar. Het voorrecht is niet ondeelbaar, en bij verzekering <strong>van</strong> meerdere goederen<br />

moet de premie worden omgeslagen 1312 .<br />

b. Verzekerde schuldvordering<br />

Verzekerd is de schuldvordering voor de voor de verzekering <strong>van</strong> de zaak nog verschuldigde<br />

verzekeringspremies, met een maximum <strong>van</strong> 2 jaarpremies (art. 60 LVO en art. 23<br />

Verzekeringswet 1874, de laatste voor transportverzekeringen), en enkel betreffende periodes<br />

waarvoor dekking wordt verleend (dus geen premies die verschuldigd zouden zijn als<br />

vergoeding voor een periode <strong>van</strong> schorsing <strong>van</strong> dekking 1313 ).<br />

Het voorrecht verzekert geen rente of schadevergoeding.<br />

5. Voorrechten voor douanerechten en accijnzen.<br />

a. Op de belastbare goederen zelf<br />

Op bepaalde goederen dienen douanerechten en/of accijnzen worden betaald zodra zij in<br />

België in het verkeer worden gebracht. Bij de realisatie <strong>van</strong> dergelijke goederen zullen de<br />

daarop verschuldigde douanerechten of accijnzen dan ook als variante op de kosten <strong>van</strong> de<br />

verkoop voorafgenomen worden en betaald worden met voorrang boven andere<br />

schuldvorderingen (bv. ook op die <strong>van</strong> de pandhouder <strong>van</strong> de goederen). Zijn de goederen in<br />

de macht <strong>van</strong> de administratie, dan heeft die ook een retentierecht (zie hoger Hoofdstuk V<br />

Afdeling B.2.5°).<br />

b. Op goederen in belastingentrepots<br />

Verder bestaat er ook het bijzondere stelsel <strong>van</strong> de zgn. “belastingentrepots”: de verplichting<br />

om de belastingen te betalen kan worden uitgesteld zolang de goederen bij een erkend<br />

entrepothouder liggen (die dan de belastingschuldenaar is) 1314 . Keerzijde hier<strong>van</strong> is dat de<br />

1311 Zie veder E. DIRIX, "Artikel 60 verzekeringswet", in Comm. Voorr. & Hyp.<br />

1312 E. DIRIX, “W. 25 juni 1992 Art. 60”, in Comm. Voorrechten en hypotheken, randnr. 6; KLUYSKENS,<br />

Voorrechten en hypotheken, nr. 135.<br />

1313 Zie bv. Hof Luik 25 juni 1986, JL 1986, 559.<br />

1314 Zie hiervoor de Wet <strong>van</strong> 22 december 2009 Wet betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, o.m.<br />

art. 6 § 7 (voorheen Wet <strong>van</strong> 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het<br />

506


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

fiscus bevoorrecht is op de goederen in zo’n entrepot, niet alleen voor de op die goederen<br />

verschuldigde rechten, maar voor alle rechten die de entrepothouder verschuldigd is, ook op<br />

goederen die reeds uit het entrepot verdwenen zijn. Art. 313 § 2 AWDA bepaalt dat de fiscus<br />

boven alle andere schuldeisers bevoorrecht is op de goederen welke ten name <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar in entrepot zijn. Dit laatste betekent gewoon de goederen die in het entrepot <strong>van</strong><br />

de entrepothouder-belastingschuldenaar zijn opgeslagen, ongeacht of ze eigendom zijn <strong>van</strong> de<br />

entrepothouder (meestal niet) of <strong>van</strong> een derde-bewaargever (en betekent dus niet: de<br />

goederen die op naam staan en eigendom zijn <strong>van</strong> de schuldenaar). Dit wordt door het arrest<br />

<strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie <strong>van</strong> 27 maart 2003 beslist met het argument dat “de wetgever gewild<br />

heeft dat de voordelen <strong>van</strong> het uitzonderingsstelsel waar<strong>van</strong> de economische agenten door het<br />

entrepotstelsel konden genieten binnen bepaalde grenzen zouden blijven doordat de Staat op<br />

alle schuldeisers voorrang zou hebben” 1315 .<br />

voorhanden hebben en het verkeer daar<strong>van</strong> en de controles daarop) en de Wet <strong>van</strong> 29 december 1992 betreffende<br />

de douane-entrepots (voorheen Wet <strong>van</strong> 20 februari 1978 betreffende de douane-entrepots en de tijdelijke<br />

opslag).<br />

1315 Cass. 27 maart 2003, RW 2004-2005, 429, kritisch besproken door E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr.<br />

121.<br />

507


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

B. Voorrechten voor schuld(vordering)en veroorzaakt door of met behulp <strong>van</strong><br />

de zaak<br />

Het betreft het voorrecht <strong>van</strong> de benadeelde <strong>van</strong> een inbreuk begaan met een voertuig 1316 .<br />

Art. 35 § 3, 2° W. <strong>van</strong> 3 mei 1999 1317 op het vervoer <strong>van</strong> zaken over de weg kent aan de slachtoffers<br />

("burgerlijke partijen") <strong>van</strong> inbreuken op die wet begaan met een voertuig, een voorrecht toe op dat voertuig<br />

voor de schade die zij door die inbreuk hebben geleden en die hen door de rechter is toegekend. Er is ook nog<br />

art. 20, 5° II HypW zoals ingevoegd bij art. 41 <strong>van</strong> dezelfde Wet <strong>van</strong> 3 mei 1999; dit lid schijnt geen andere<br />

strekking te hebben dan te bepalen dat het voorrecht <strong>van</strong> art. 35 § 3 rang neemt onmiddellijk na dat <strong>van</strong> de<br />

verkoper <strong>van</strong> het voertuig. Deze voorrang dient te gelden voor alle zekerheidsrechten die voorbehouden werden<br />

bij vervreemding <strong>van</strong> het goed aan de inbreukmaker.<br />

1316 Zie hierover S. VAN CAENEGHEM, “Le privilège sur le véhicule qui à servi à commettre l’infraction”,<br />

De Verz. 2003, 260-262. Deze bepalingen zijn in werking sedert 1 januari 2003.<br />

1317 In werking sedert 7 mei 2002 volgens KB <strong>van</strong> 1 januari 2003.<br />

508


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

DEEL V. ZAKELIJKE RECHTEN OP<br />

SCHULDVORDERINGEN OP NAAM<br />

HOOFDSTUK I. Inleiding en basisbegrippen<br />

AFDELING A. Inleiding<br />

1. Behandelde materie: schuldvorderingen op naam<br />

a. In dit Deel besproken activa in het algemeen<br />

In dit deel behandelen we enkel schuldvorderingen op naam, en geen schuldvorderingen die<br />

geïncorporeerd zijn in een waardepapier (aan toonder of order) of een gedematerialiseerd<br />

effect; zij komen verderop aan bod (Deel VI).<br />

Schuldvorderingen kunnen betrekking hebben op een facere (verbintenis tot doen) of een dare (verbintenis tot<br />

verschaffen <strong>van</strong> een zakelijk recht); deze laatste kunnen geld betreffen of een ander goed. Bij geldschulden kan<br />

men nog vele soorten onderscheiden zoals prijsvorderingen voor goederen of diensten, loonvorderingen of<br />

andere schuldvorderingen op inkomsten uit arbeid, huurtermijnen, schuldvorderingen op opbrengsten <strong>van</strong><br />

intellectuele eigendomsrechten, uitkeringen <strong>van</strong> dividenden of kapitaal <strong>van</strong> rechtspersonen, uitbetaling <strong>van</strong> een<br />

scheidingsaandeel uit mede-eigendom of een opleg bij verdeling, leningschulden in kapitaal of interest, lijfrente,<br />

verzekeringsvergoedingen, schadevergoedingen, strafbedingen, enz.<br />

Het begrip schuldvorderingen op naam wordt hier in een ruime zin gebruikt. Zo omvat het<br />

onder meer ook aandelen of andere financiële instrumenten op naam en de rekeningtegoeden:<br />

- aandelen in een vennootschap (Fr. action, Dui. Aktie, En. share) zijn meer dan enkel<br />

schuldvorderingen; zij incorporeren ook lidmaatschapsrechten; daardoor gelden er enkele<br />

bijzondere regels voor aandelen, doch de basisregels zijn dezelfde als voor andere<br />

schuldvorderingen. De definitie <strong>van</strong> vennootschapsaandelen en soortgelijke rechten vindt men<br />

in het Wb. Venn.<br />

- hetzelfde kan men zeggen <strong>van</strong> girale of rekeningtegoeden (Fr. avoirs, Dui. Anlagen), d.i.<br />

geldvorderingen op een rekeningvoerende instelling of anders gezegd "de rechten die<br />

voortvloeien uit op een rekening gecrediteerde gelden". Ook hier gelden er enkele bijzondere<br />

regels (zie bv. onder b.); het uitgangspunt blijven echter ook hier de regels inzake<br />

schuldvorderingen in het algemeen. Het gaat immers om een niet in een effect<br />

geïncorporeerde schuldvordering op de rekeningvoerende instelling 1318 , dus een<br />

schuldvordering op naam. Zij heeft tot voorwerp de levering <strong>van</strong> geld in de primaire zin (zie<br />

voor de bespreking <strong>van</strong> het begrip geld verder Deel VI) dan wel, naar keuze <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser, uitvoering <strong>van</strong> betalingsopdrachten e.d.m.<br />

1318 Weliswaar kunnen financiële instellingen ook schuldvorderingspapieren uitgeven die als betaalmiddel<br />

kunnen worden gebruikt, alsook elektronisch geld, maar dan gaat het om effecten veeleer dan om giraal geld.<br />

Deze worden in Deel VII besproken.<br />

509


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een vrij apart statuut hebben bepaalde maritieme schuldvorderingen, met name de vracht (d.i.<br />

vrachtprijsvordering); zij worden besproken in Deel VIII.<br />

De regels inzake schuldvorderingen op naam gelden in beginsel ook voor rechten zoals opties.<br />

b. Financiële activa (toepassingsgebied <strong>van</strong> de bijzondere regeling inzake financiële<br />

zekerheden).<br />

Een bijzondere regeling op een aantal punten geldt in ons recht voor "financiële activa", dit op<br />

grond <strong>van</strong> de WFZ 1319 . De regels <strong>van</strong> de WFZ komen niet geheel in de plaats <strong>van</strong> het gemeen<br />

recht, maar zijn in beginsel bijkomende regels waardoor de totstandkoming <strong>van</strong> zekerheden<br />

zowel als het gebruik er<strong>van</strong> mogelijk is volgens soepeler regels.<br />

Hoewel het toepassingsgebied <strong>van</strong> de WFZ dit Deel over schuldvorderingen op naam duidelijk overstijgt<br />

(effecten niet op naam worden immers in het Deel VI behandeld), bespreken we het toepassingsgebied <strong>van</strong> deze<br />

wet hier, omdat de wet ook geldt voor sommige in dit Deel behandelde activa, met name voor rekeningtegoeden<br />

en voor financiële instrumenten op naam.<br />

Het toepassingsgebied <strong>van</strong> deze bijzondere regeling wordt met name nader bepaald/beperkt<br />

tot financiële activa, d.w.z. de volgende 3 categorieën <strong>van</strong> activa:<br />

a) "Financiële instrumenten". Dit zijn:<br />

- de financiële instrumenten zoals gedefinieerd door artikel 2, 1° WFSFD (onder meer<br />

effecten (aandelen, obligaties, certificaten), geldmarkinstrumenten, derivaten (opties, futures,<br />

swaps, ...) enz.) 1320 , ongeacht of deze verhandelbaar zijn op de kapitaalmarkt; alsook<br />

1319 Voor besprekingen <strong>van</strong> deze wet, zie J.P. DEGUEE & D. DEVOS, "La loi relative aux sûretés financières",<br />

Bank & Fin 2005; V. SAGAERT & H. SEELDRAYERS , "De wet financiële zekerheden", RW 2004-2005, 1521<br />

v.; I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, “De Wet Financiële Zekerheden. Een stap te ver of de aanloop naar een<br />

totaal vernieuwd zekerhedenrecht?”, TBH 2006, 170 v.<br />

1320 Dit omvat " elk instrument dat tot één <strong>van</strong> de volgende categorieën behoort :<br />

a) effecten, als omschreven in het 31°;<br />

b) geldmarktinstrumenten, als omschreven in het 32°;<br />

c) rechten <strong>van</strong> deelneming in instellingen voor collectieve belegging;<br />

d) opties, futures, swaps, rentetermijn-contracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op<br />

effecten, valuta, rentevoeten of rendementen, of andere afgeleide instrumenten, financiële indexen of maatstaven<br />

en die kunnen worden afgewikkeld door middel <strong>van</strong> materiële aflevering of in contanten;<br />

e) opties, futures, swaps, rentetermijn-contracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op<br />

grondstoffen en in contanten moeten of mogen worden afgewikkeld naar keuze <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de partijen (tenzij de<br />

reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging <strong>van</strong> het contract tot gevolg heeft);<br />

f) opties, futures, swaps en andere derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen en kunnen<br />

worden afgewikkeld door middel <strong>van</strong> materiële levering, mits zij worden verhandeld op een gereglementeerde<br />

markt en/of een MTF;<br />

g) andere, niet in f) vermelde opties, futures, swaps, termijncontracten en andere derivatencontracten die<br />

betrekking hebben op grondstoffen, die kunnen worden afgewikkeld door middel <strong>van</strong> materiële levering en niet<br />

voor commerciële doeleinden bestemd zijn, en die de kenmerken <strong>van</strong> andere afgeleide financiële instrumenten<br />

hebben, waarbij inzonderheid in aanmerking wordt genomen of de clearing en afwikkeling via erkende<br />

clearinghouses geschiedt en of er regelmatig sprake is <strong>van</strong> "margin calls" (verzoek om storting <strong>van</strong> extra<br />

zekerheden);<br />

h) afgeleide instrumenten voor de overdracht <strong>van</strong> het kredietrisico;<br />

i) financiële contracten ter verrekening <strong>van</strong> verschillen ("contracts for differences");<br />

510


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de rechten op of ten aanzien <strong>van</strong> een dergelijk financieel instrument, met inbegrip <strong>van</strong> het<br />

aandeel in een effectendepot (begrip dat in Deel VI wordt besproken) 1321 , alsook<br />

- de schuldvorderingen ten aanzien <strong>van</strong> een dergelijk financieel instrument.<br />

Zij vallen slechts binnen de WFZ indien ze ten titel <strong>van</strong> pand of andere zekerheid in het bezit<br />

of onder controle komen <strong>van</strong> de begunstigde <strong>van</strong> de zekerheid (art. 4 § 1 II WFZ)<br />

b) Rekeningtegoeden, d.i. geldvorderingen op een rekeningvoerende instelling (Fr. avoirs,<br />

Dui. Anlagen; door de Richtlijn en Wet verwarrend "contanten" genoemd (in de Fr. tekst en in<br />

de En. cash), en gedefinieerd als "de rechten die voortvloeien uit op een rekening<br />

gecrediteerde gelden in ongeacht welke valuta, met uitzondering <strong>van</strong> chartaal geld, alsook<br />

soortgelijke schuldvorderingen tot restitutie <strong>van</strong> geld"). Zie hierboven (a.).<br />

c) (Sinds de wijziging <strong>van</strong> de WFZ door de W. 26 september 2011) zgn. “Bankvorderingen”,<br />

dit zijn de geldelijke schuldvorderingen voortvloeiend uit een overeenkomst krachtens<br />

dewelke een kredietinstelling, een hypotheekonderneming, of een verlener <strong>van</strong><br />

consumentenkrediet een lening of een krediet toestaat.<br />

Voor rekeningtegoeden en bankvorderingen is in de gewijzigde WFZ (in 2011) geen<br />

buitenbezitstelling nodig om binnen de WFZ te vallen.<br />

Anders dan de Richtlijn 1322 maakt de WFZ in beginsel geen onderscheid naargelang de aard<br />

<strong>van</strong> de bij de zekerheidsovereenkomst betrokken partijen. De WFZ reikt dus veel verder dan<br />

alleen transacties met financiële activa tussen financiële instellingen e.d.m.<br />

j) opties, futures, swaps, rentetermijncontracten en andere derivatencontracten met betrekking tot<br />

klimaatvariabelen, vrachttarieven, emissievergunningen, inflatiepercentages of andere officiële economische<br />

statistieken, en die contant moeten, of, op verzoek <strong>van</strong> één der partijen, kunnen worden afgewikkeld (tenzij de<br />

reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging <strong>van</strong> het contract tot gevolg heeft),<br />

alsmede andere derivatencontracten met betrekking tot activa, rechten, verbintenissen, indices en maatregelen<br />

dan die vermeld in het 1° die de kenmerken <strong>van</strong> andere afgeleide financiële instrumenten bezitten, waarbij<br />

inzonderheid in aanmerking wordt genomen of zij op een gereglementeerde markt of MTF worden verhandeld,<br />

of de clearing en afwikkeling via erkende clearinghouses geschiedt, en tevens of er regelmatig sprake is <strong>van</strong><br />

"margin calls" (verzoek om storting <strong>van</strong> extra zekerheden);<br />

k) andere waarden of rechten aangeduid door de Koning op advies <strong>van</strong> de (CBFA), in voorkomend geval voor<br />

de toepassing <strong>van</strong> de bepalingen die Hij aanwijst",<br />

waarbij "effect" in 31) gedefinieerd wordt: " alle categorieën op de kapitaalmarkt verhandelbare waardepapieren,<br />

betaalinstrumenten uitgezonderd, zoals :<br />

a) aandelen in vennootschappen en andere met aandelen in vennootschappen, partnerships of andere entiteiten<br />

gelijk te stellen waardepapieren, alsmede aandelencertificaten;<br />

b) obligaties en andere schuldinstrumenten, alsmede certificaten betreffende dergelijke effecten;<br />

c) alle andere waardepapieren die het recht verlenen die effecten te verwerven of te verkopen of die aanleiding<br />

geven tot een afwikkeling in contanten waar<strong>van</strong> het bedrag wordt bepaald op grond <strong>van</strong> effecten, valuta's,<br />

rentevoeten of rendementen, grondstoffenprijzen of andere indexen of maatstaven";<br />

en " geldmarktinstrument" in 32° als: " alle categorieën instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden<br />

verhandeld, zoals schatkistpapier, depositocertificaten en commercial paper, betaalinstrumenten uitgezonderd".<br />

1321 Deze tweede categorie doelt op de rechten die men heeft op effecten die indirect worden aangehouden door<br />

tussenpersonen en beoogt de WFZ toe te passen ongeacht of men deze rechten beschouwt als zakelijke rechten<br />

op die effecten dan wel slechts als schuldvorderingen op de tussenpersoon (I. PEETERS & K. CHRISTIAENS,<br />

TBH 2006, (170) 178 nr. 28)<br />

1322 Zie over deze Richtlijn o.m. D. TURING, "The EU Collateral Directive", JIBFL 2002, 187 v.; D. DEVOS,<br />

511


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Overzicht <strong>van</strong> de in dit Deel behandelde vragen<br />

In hoofdstuk I gaan we na in hoeverre de algemene beginselen <strong>van</strong> zakenrecht, die hoger<br />

besproken werden en ook het uitgangspunt vormen bij de bespreking <strong>van</strong> zakelijke<br />

zekerheden op lichamelijke goederen, <strong>van</strong> toepassing zijn op schuldvorderingen.<br />

Vervolgens komen de eigendomsoverdracht aan bod en de rol <strong>van</strong> het bezit (hoofdstuk II) en<br />

het beslag op schuldvorderingen (hoofdstuk III), vooraleer de zakelijke zekerheden te<br />

bespreken, in eerste instantie volgens dezelfde systematiek als bij roerende zaken:<br />

- voorbehouden zekerheden in hoofdstuk IV;<br />

- eigendom tot zekerheid in hoofdstuk V;<br />

- pandrechten en gelijkaardige gevestigde zekerheden, en andere voorrechten in hoofdstuk VI;<br />

- na de bespreking <strong>van</strong> de regels inzake conflicten tussen rechten op schuldvorderingen in<br />

hoofdstuk VII,<br />

- komen tenslotte in hoofdstuk VIII een aantal mechanismen aan bod die voortbouwen op de<br />

specificiteit <strong>van</strong> schuldvorderingen (de externe werking <strong>van</strong> interne bepalingen).<br />

3. Verschil tussen zakelijke zekerheden op schuldvorderingen en persoonlijke zekerheden,<br />

<strong>van</strong>uit het standpunt <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

Een zakelijke zekerheid op een schuldvordering leidt er in de meeste gevallen toe dat de<br />

schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering uiteindelijk met heel zijn vermogen instaat tot betaling<br />

aan de schuldeiser <strong>van</strong> zijn schuldeiser. Vandaar rijst de vraag waarin dan het verschil ligt met<br />

een persoonlijke zekerheid.<br />

Het onderscheid lijkt nog kleiner als we zien dat bepaalde rechtsfiguren zowel een<br />

persoonlijke zekerheid kunnen vormen als een zakelijke zekerheid op eens schuldvordering<br />

kunnen impliceren, zo bijvoorbeeld de “rechtstreekse vordering” of de<br />

delegatieovereenkomst.<br />

Anderzijds is het juist aan de hand <strong>van</strong> de ontleding <strong>van</strong> dergelijke verwante figuren dat het<br />

onderscheid gemakkelijk kan worden verwoord.<br />

- Bij een persoonlijke zekerheid is de verbintenis <strong>van</strong> de aangesproken schuldenaar in<br />

beginsel geabstraheerd <strong>van</strong> de interne verhouding tussen hemzelf en de oorspronkelijke<br />

schuldeiser (dus <strong>van</strong> de dekkingsverhouding). Soms is ze bovendien ook geabstraheerd <strong>van</strong> de<br />

valutaverhouding (de verhouding tussen de schuldeiser en de oorspronkelijke schuldenaar).<br />

"The Directive 2002/47/EC on financial collatral arrangements of June 6, 2002", in Mélanges en hommage à<br />

Jean-Victor Louis, ULB Brussel 2002, 259 v.; G. MORTON, "Modernization of EU financial law: the directive<br />

on financial collateral agreements", Euredia 2003, 11 v.; H. SEELDRAYERS, "De Europese Richtlijn inzake de<br />

zekerheidsovereenkomsten - Krachtlijnen en artikelsgewijze commentaar", T.fin.R. 2003, 337 v. en 420 v. ; F. 't<br />

KINT & W. DERIJCKE, "La Directive 2002:42/CE concernant les contrats de garantie financière au regard des<br />

principes généraux de droit des sûretés", Euredia 2004, 41 v.; W. BOSSU, "De richtlijn betreffende financiële<br />

zekerheidsovereenkomsten: inhoudelijke analyse", in AEDBF (red.) Bancaire en financiële zekerheden, Bruylant<br />

Brussel 2004, 227 v.; M. VANDERHAEGEN, "Impact de la directive concernant les garanties financières de<br />

lege ferenda", in AEDBF (red.) Bancaire en financiële zekerheden, Bruylant Brussel 2004, 263 v.<br />

512


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- Een zakelijke zekerheid op de schuldvordering daarentegen gaat minder ver. Daartoe is niet<br />

vereist dat de verbintenis <strong>van</strong> de aangesproken schuldenaar in beginsel geabstraheerd is <strong>van</strong><br />

de dekkingsverhouding. Deze kan dan ook in beginsel alle excepties aanvoeren zowel uit de<br />

dekkings- als uit de valutaverhouding: hij is slechts gehouden binnen de grenzen <strong>van</strong> zowel<br />

zijn schuld jegens de oorspronkelijke schuldenaar als diens schuld jegens de schuldeiser. De<br />

schuld <strong>van</strong> de aangesproken schuldenaar is geen andere dan een schuld die hij reeds had,<br />

enkel zal hij deze nu geheel of gedeeltelijk aan iemand anders dan de oorspronkelijke<br />

schuldeiser moeten betalen.<br />

Dit sluit niet uit dat bepaalde persoonlijke zekerheden wel ook in zekere zin mede een<br />

zakelijke zekerheid op een schuldvordering kunnen impliceren.<br />

513


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. De toepasselijkheid <strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> zakenrecht op<br />

schuldvorderingen op naam.<br />

1. Principiële toepasselijkheid <strong>van</strong> de algemene beginselen <strong>van</strong> ons zakenrecht<br />

In ons recht worden - onder voorbehoud <strong>van</strong> bijzondere regels voor bepaalde soorten<br />

schuldvorderingen (vnl. voor loon en inkomensvorderingen, en voor schuldvorderingen uit<br />

overheidsopdrachten, zie hoofdstuk II) - de klassieke beginselen <strong>van</strong> het zakenrecht<br />

betreffende de verkrijging en het verlies <strong>van</strong> goederen ook toegepast op schuldvorderingen,<br />

zij het in overdrachtelijke zin.<br />

Dit is onder meer zo voor de volgende.<br />

a) De regel <strong>van</strong> de principiële overdraagbaarheid, behoudens de wettelijke uitzonderingen, die<br />

hoger in Deel II hoofdstuk II werden besproken.<br />

b) De beslagbaarheid (door middel <strong>van</strong> derdenbeslag, zie Hst. III), ook hier behoudens de<br />

wettelijke uitzonderingen, die in het algemeen in Deel II hoofdstuk II werden besproken;<br />

bijzondere beperkingen voor bepaalde schuldvorderingen komen verder in Hoofdstuk II<br />

afdeling C aan bod.<br />

c) De numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten: ook op schuldvorderingen kan men enkel de<br />

door het recht erkende zakelijke rechten verkrijgen (in beginsel enkel eigendom, pand en<br />

vruchtgebruik; andere rechten hebben geen zakelijke werking (bv. een incassomandaat)).<br />

d) Het anterioriteitsbeginsel (het oudste recht gaat voor), met als uitzondering de regels <strong>van</strong><br />

de derdenbescherming; daarbij en bij conflicten tussen zakelijke rechten in het algemeen<br />

speelt evenzeer de publiciteit (zie verder in Hoofdstuk VII, in het bijzonder art. 1690 BW).<br />

e) Het eenheids- en specialiteitsbeginsel (krachtens dewelke zakelijke rechten in beginsel<br />

slechts betrekking kunnen hebben op afzonderlijke goederen, en niet op onzelfstandige<br />

bestanddelen <strong>van</strong> goederen, noch op feitelijke algemeenheden <strong>van</strong> goederen) (zie voor een<br />

toepassing verder onder meer de regels inzake accessoire schuldvorderingen in hoofdstuk II<br />

Afd. A punt 2.).<br />

f) Het vereiste dat een schuldvordering moet bestaan opdat er een overdracht <strong>van</strong><br />

schuldvordering of inpandgeving er<strong>van</strong> zou kunnen plaatsvinden.<br />

Bij die overdrachtelijke toepassing op schuldvorderingen krijgen de zakenrechtelijke<br />

beginselen wel ten dele een andere betekenis, omwille <strong>van</strong> het eigen karakter <strong>van</strong> het goed<br />

“schuldvordering”.<br />

2. Nuancering : onderscheid tussen “externe” en “interne bepalingen.<br />

514


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Minstens bij schuldvorderingen op naam geldt er een zeer belangrijke nuance, waarbij<br />

"interne" bepalingen <strong>van</strong> een schuldvordering in beginsel ook "extern" werken en in die zin<br />

ook zakenrechtelijke werking hebben. Daar<strong>van</strong> afwijkende regels gelden dan weer wel bij<br />

schuldvorderingen die in een waardepapier aan order of toonder of een boeking of een<br />

elektronisch bestand (gedematerialiseerd) zijn belichaamd. Zij worden besproken in Deel VI.<br />

a. Externe werking <strong>van</strong> geldige interne beperkingen of modaliteiten<br />

Bij de - overdrachtelijke - toepassing <strong>van</strong> die beginselen op schuldvorderingen wordt de<br />

betekenis er<strong>van</strong> ingeperkt of gewijzigd, omdat schuldvorderingen geen “natuurlijke”<br />

zelfstandigheid hebben, maar slechts die inhoud die tussen de schuldeiser en schuldenaar<br />

er<strong>van</strong> geldt. Schuldvorderingen hebben geen ander bestaan dan een “gelden” tussen partijen.<br />

Zij lopen niet rond op straat en zijn evenmin te vinden in de natuur. Het goed<br />

“schuldvordering” bestaat zakenrechtelijk in beginsel slechts zoals het geldt tussen partijen.<br />

De zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> een schuldvordering op naam wordt dus in beginsel bepaald<br />

door de (interne) rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar. Het is de interne<br />

verhouding die de schuldvordering als goed “specificeert” 1323 . De beperkingen die aan de<br />

inhoud <strong>van</strong> een dergelijk goed op geldige wijze worden aangebracht door deze partijen,<br />

binden dus in beginsel eenieder. Wanneer een schuldvordering tussen partijen een bepaalde<br />

inhoud heeft, bepaalde modaliteiten heeft, op een bepaalde wijze gespecificeerd is, dan<br />

werken deze bepalingen (als ze geldig 1324 zijn) ook “extern" of "zakenrechtelijk” omdat ze<br />

inherent zijn aan de “zaak” zelf (de schuldvordering) 1325 .<br />

Die tegenwerpelijkheid geldt ook jegens de (andere) schuldeisers <strong>van</strong> de andere betrokken<br />

partijen. Ook de schuldeisers kunnen zich maar verhalen op het goed in de zin waarin dit<br />

bestaat 1326 , met alle daaraan verbonden afspraken en modaliteiten. Men zegt ook soms dat<br />

contractuele rechten slechts "netto" in het vermogen / de boedel <strong>van</strong> de titularis vallen.<br />

Partijen - dit is schuldeiser en schuldenaar - kunnen deze inhoud door onderlinge<br />

overeenkomst in beginsel dan ook wijzigen zolang de schuldeiser beschikkingsbevoegd is<br />

(dus niet meer wanneer derden reeds rechten verkregen hebben op de schuldvordering, bv.<br />

door cessie of inpandgeving, door beslag of een andere vorm <strong>van</strong> samenloop die een collectief<br />

pandrecht vestigt), en behoudens bedrieglijke handelingen (met de pauliana aanvechtbaar).<br />

1323 Over het karakter <strong>van</strong> “goed” (vermogensbestanddeel) <strong>van</strong> schuldvorderingen in het algemeen, zie I.<br />

PEETERS, in Het kontrakt en de derden , p. (55) 61 v.<br />

1324 Bv. niet aangetast door nietigheid, door fraus creditorum of derde-medeplichtigheid en dergelijke.<br />

1325 Uitvoerig C. LEBON, Het goederenrechtelijk statuut <strong>van</strong> schuldvorderingen, doctoraatsthesis 2007, uitg.<br />

Intersentia 2010, p. 647 v. nr. 683 v. Eerder in dezelfde zin H. DE PAGE, Traité V p. 804 nr. 907; L. SIMONT,<br />

in Liber amicorum Frederic Dumon, 277 nr. 12.<br />

Contra: Les Novelles, Droit civil, IV-2, p. 219 nr. 129. Anders ook Cass.fr. 21 november 2000, Bull.Civ. 2000 IV<br />

nr. 180.<br />

1326 Vgl. de gelijkaardige uitdrukking <strong>van</strong> dit beginsel in A. ZENNER & I. PEETERS, RW 2004-2005, (481)<br />

483 nr. 5: "De greep <strong>van</strong> de beslagleggende schuldeisers op het deel <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> hun debiteur dat<br />

bestaat uit persoonlijke rechten, zal zich beperken tot wat zij tussen partijen zelf vertegenwoordigen".<br />

515


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Anders dan bij lichamelijke goederen, en ten dele bij waardepapieren aan order of toonder of<br />

gedematerialiseerd (zie Deel VI), kunnen de partijen bij een schuldvordering op naam - dit is<br />

schuldeiser en schuldenaar - dan ook met uitwendige werking bepalen dat de schuldvordering<br />

niet overdraagbaar is, dat meerdere schuldvorderingen een ondeelbaar geheel vormen of<br />

omgekeerd een schuldvordering in meerdere wordt opgesplitst, dat een schuldvordering<br />

onbeschikbaar wordt (door delegatie bv.), en dergelijke meer.<br />

Aldus moet men een onderscheid maken tussen:<br />

- enerzijds overeenkomsten of andere regels die de verhouding tussen schuldeiser en<br />

schuldenaar op geldige wijze "intern" wijzigen, en<br />

- anderzijds bedingen en overeenkomsten die "extern" zijn aan die verhouding.<br />

Overeenkomsten of andere regels die de verhouding tussen schuldeiser en schuldenaar<br />

"intern" wijzigen zijn niet aan de beperkingen <strong>van</strong> het goederenrecht onderworpen,<br />

rechtshandelingen die "extern" zijn aan die verhouding wél. Deze beginselen zijn bij<br />

schuldvorderingen dus uitermate “betrekkelijk”.<br />

Toepassing:<br />

- Overdraagbaarheidsbeperkingen, verpandingsverboden, ondeelbaarheden of<br />

onbeschikbaarheden die geldig zijn overeengekomen tussen schuldenaar en schuldeiser,<br />

zowel bij het ontstaan <strong>van</strong> de schuldvordering als achteraf 1327 , zijn dus inherent aan het goed<br />

zelf, en werken dan ook op analoge wijze als zakenrechtelijke beperkingen - erga omnes<br />

(tegenwerpbaar aan derden, met inbegrip <strong>van</strong> de overnemers <strong>van</strong> de schuldvordering en de<br />

samenlopende schuldeisers). Derden hebben de schuldvordering te nemen zoals ze in de<br />

interne verhouding geldt. We zullen dan ook verderop de belangrijkste<br />

zekerheidsmechanismen bespreken die op deze externe werking <strong>van</strong> interne modaliteiten zijn<br />

gegrond (delegatie, ondeelbaarheid <strong>van</strong> wederzijdse schuldvorderingen en schulden,<br />

kwaliteitsrekeningen en gemeenschappelijke rekeningen).<br />

- Overdraagbaarheidsbeperkingen, ondeelbaarheden of onbeschikbaarheden die de schuldeiser<br />

zou overeenkomen met een derde daarentegen, hebben deze externe werking niet (behalve in<br />

die gevallen waarin de wet een dergelijke beperking mogelijk maakt voor goederen in het<br />

algemeen, zie Deel II Hoofdstuk II Afd. D).<br />

Dit geldt niet enkel voor schuldvorderingen op naam s.s. maar ook voor vergelijkbare rechten<br />

zoals bv. opties (de optie-overeenkomst kan de overdraagbaarheid beperken met extenre<br />

werking).<br />

De tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> de interne gevolgen vereist dus in beginsel niet dat aan de - strengere - vereisten voor<br />

derde-medeplichtigheid is voldaan; dit leerstuk is als verklaring in deze gevallen overbodig en niet op zijn<br />

plaats 1328 .<br />

1327 E. DIRIX, “Verhaalsrechten op schuldvorderingen”, in Zekerheden- en executierecht. Actuele problemen,<br />

Studienamiddag KU Leuven 19-11-1993, nr. 3 v. Vgl. ook E. DIRIX & K. BROECKX, Beslag, nr. 645.<br />

DIRIX is evenwel een andere mening toegedaan in "Overzicht", TPR 2004, nr. 13 en boekbespreking Beekhoven<br />

<strong>van</strong> den Boezem, RW 2004-2005, 640, naar eigen zeggen onder invloed <strong>van</strong> Amerikaans recht (zie DIRIX &<br />

SIGMAN, "The UN Convention on the Assignment of receivables in International Trade", Bank & Fin.R. 2002<br />

(204) 208-209). Zie daarvoor de excursus onder d.<br />

1328 Zeer terecht I. PEETERS, "Kunnen beperkingen <strong>van</strong> de overdraagbaarheid <strong>van</strong> aandelen <strong>van</strong> een n.v.<br />

jegens een derde-verkrijger enkel afgedwongen worden op grond <strong>van</strong> het leerstuk <strong>van</strong> de derde-medeplichtigheid<br />

516


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

NB. Uit deze beginselen zou logischerwijze volgen dat in het internationaal privaatrecht het zakelijk statuut <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen op naam beheerst wordt door de lex causae, dit is het recht waaronder de schuldvordering is<br />

ontstaan. De Belgische wetgever heeft evenwel gekozen voor een andere aanknopingsfactor, nl. de gewone<br />

verblijfplaats <strong>van</strong> de cedent of rechtsvestigende partij (art. 87 § 3 WIPR). In een aantal gevallen leidt dit tot vrij<br />

onoplosbare problemen, bv. wanneer de cedent tussen twee beschikkingen verhuist naar een ander land (andere<br />

oplossingen, zoals de voorheen geldende regel <strong>van</strong> art 145 WFSFD, die de cedent de vrije keuze gaf om de<br />

toepasselijke wet overeen te komen met de cessionaris, waren evenwel nog slechter 1329 ).<br />

b. Vereiste voor externe werking: (interne) geldigheid <strong>van</strong> dergelijke bepalingen<br />

Om dit extern gevolg te hebben moet het beding wel intern geldig zijn. Deze vraag rijst met<br />

name bij bedingen <strong>van</strong> niet-overdraagbaarheid <strong>van</strong> schuldvorderingen (bedongen door de<br />

schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering) (Lat. pactum de non cedendo, En. no-assignment<br />

clause).<br />

De vereisten voor conventionele overdraagbaarheidsbeperkingen werden reeds in het<br />

algemeen besproken in Deel II Hoofdstuk II afdeling D (punt 1 b) : rechtmatig belang,<br />

beperkt qua voorwerp en tijd.<br />

- Voor intern overeengekomen bedingen vormt de beperking qua voorwerp geen probleem<br />

(het beding is altijd beperkt tot de schuldvorderingen die de wederpartij uit die<br />

rechtsverhouding verkrijgt).<br />

- De beperking in tijd speelt niet bij gewone schuldvorderingen, die immers niet bestemd zijn<br />

om te blijven bestaan maar om teniet te gaan door nakoming. Zij speelt wel in een aantal<br />

bijzonder gevallen waar het gaat om méér dan een loutere schuldvordering, met name bij<br />

aandelen in vennootschappen en gelijkaardige schuldvorderingen die ook<br />

lidmaatschapsrechten en/of een aandeel in de vereffening <strong>van</strong> de vennootschap inhouden.<br />

- Het rechtmatig belang wordt in ons recht vrij ruim aanvaard. Er kunnen meerdere<br />

rechtmatige redenen zijn waarom een schuldenaar een dergelijke niet-overdraagbaarheid<br />

bedingt. De schuldenaar wenst bv. niet met een andere schuldeiser te worden geconfronteerd.<br />

Of de schuldenaar wenst de mogelijkheid <strong>van</strong> schuldvergelijking met schuldvorderingen die<br />

hij na de cessie zou verkrijgen op de oorspronkelijke schuldeiser veilig te stellen (na cessie<br />

behoudt hij weliswaar de exceptio non adimpleti contractus bij niet-nakoming <strong>van</strong> een<br />

daartegenover staande verbintenis, maar verliest hij in beginsel de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

schuldvergelijking). Dit laatste moet als een rechtmatig belang worden beschouwd, en het<br />

gaat m.i. niet om een “niet-erkende zekerheid” 1330 .<br />

aan andermans contractbreuk ?", TRV, 1991, 511 e.v., en vergelijkbaar K. GEENS, "Vooronderstelt een aanvaardingsclausule<br />

in een naamloze vennootschap dat de aandelen op naam zijn ?", TRV, 1989, (414) nr. 7 e.v.<br />

1329 Zie met name de kritiek op art. 145 WFSFD door V. SAGAERT, "De zakenrechtelijke werking <strong>van</strong> de<br />

cessie: de nieuwe IPR-regeling na de wet <strong>van</strong> 2 augustus 2002", TPR 2003, 561 v.<br />

1330 Vgl. I. PEETERS, “Schuldvergelijking na cessie <strong>van</strong> schuldvordering: geen uitzondering voor verknochte<br />

verbintenissen. het gerechtvaardigd vertrouwen <strong>van</strong> Belgische debiteuren beschaamd?“, TBH 2004, (476) 484-<br />

485 nr. 20; Ph. COLLE, “De toestand <strong>van</strong> de kredietverstrekkende verzekeringsmaatschappij bij<br />

faillietverklaring <strong>van</strong> een verzekeringsmakelaar die zijn handelszaak voordien in pand heeft gegeven”, noot<br />

onder kh. Ieper 14 december 1992, TBH 1994, 374 v.; J.L. FAGNART, Examen de jurisprudence (1981-1990).<br />

Les assurances terrestres”, RCJB 1992 142-143 nr. 134.; J.L. FAGNART, Droit privé des assurances terrestres<br />

1998, p. 361 nr. 621 Contra evenwel kh. Luik 25 oktober 1983, JL 1984, 612 v.; Hof Luik 8 mei 1985, JL 418;<br />

Hof Luik 24 april 2002, TBBR 2002, 402, Hof Luik 25 november 1999, TBH 2000, 140 n. DE GRAEVE =<br />

517


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De vraag rijst wel of dergelijke belangen rechtvaardigen dat de cessie geheel onmogelijk wordt en niet ook<br />

voldoende zouden beschermd zijn wanneer de cessie wel mogelijk is, maar niet tegenwerpelijk aan de cessus, in<br />

die zij dat deze ook na de cessie steeds kan betalen aan de cedent, jegens de cedent kan blijven verrekenen e.d.m.<br />

Zie hiervoor de rechtsvergelijkende uitweiding infra. 3. a. 3°.<br />

Verder kan een overdrachtsverbod ook uit de aard <strong>van</strong> de rechtsverhouding voortvloeien, ook<br />

als het niet uitdrukkelijk bedongen zou zijn. In sommige gevallen bv. kan de overdracht een<br />

schending inhouden <strong>van</strong> een confidentialiteitsverplichting (bv. ook <strong>van</strong> het bankgeheim).<br />

Over de externe werking <strong>van</strong> de beperkingen aan de beslagbaarheid bestaat meer betwisting<br />

(zie infra 3.a.3° a)).<br />

c. Beperking aan de externe werking door het vertrouwensbeginsel<br />

1° Niet op naam, abstractie<br />

Ook is de tegenwerpbaarheid aan derden <strong>van</strong> tussen schuldeiser en schuldenaar<br />

overeengekomen beperkingen bij schuldvorderingen op naam niet volstrekt. Onder bijzondere<br />

omstandigheden zullen de interne beperkingen niet tegenwerpbaar zijn aan derden op grond<br />

<strong>van</strong> het vertrouwensbeginsel. Derden te goeder trouw worden in zekere mate beschermd tegen<br />

op dergelijke beperkingen gegronde verweermiddelen <strong>van</strong> de schuldenaar (bv. wanneer een<br />

schuldenaar inroept dat de schuldvordering niet overdraagbaar was), namelijk indien de derde<br />

rechtmatig op de afwezigheid <strong>van</strong> dergelijke beperking mocht vertrouwen, wat in beginsel<br />

vereist dat dit vertrouwen aan de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering kan worden<br />

toegerekend 1331 .<br />

Deze regels nemen soms specifieke vormen aan, zoals de abstractie (in uiteenlopende graden)<br />

<strong>van</strong> schuldvorderingen die worden belichaamd in een waardepapier of een<br />

gedematerialiseerde boeking. Partijen (d.i. schuldenaar en schuldeiser) kunnen dus een stap<br />

verder gaan dan het gemeen recht en een verbintenis in zekere mate “abstraheren” <strong>van</strong> hun<br />

onderlinge verhouding. De verbintenis wordt daardoor een “abstracte” verbintenis, d.w.z. dat<br />

de verweermiddelen uit de verhouding tussen schuldenaar en schuldeiser niet kunnen worden<br />

tegengeworpen aan derden (zoals bv. de cessionaris <strong>van</strong> de schuldvordering).<br />

De uitwendige werking <strong>van</strong> inwendige bepalingen geldt dus bij schuldvorderingen op naam,<br />

voor zover dit niet door het vertrouwensbeginsel wordt ingeperkt. Bij waardepapieren is die<br />

werking er in beginsel niet (tenzij voor de excepties waar<strong>van</strong> niet geabstraheerd is, die uit het<br />

waardepapier zijn af te leiden), zie Deel VI.<br />

JLMB 1999, 1775, waartegen de cassatievoorziening (waarin niet dit middel, maar een ander werd opgeworpen)<br />

verworpen werd door Cass. 26 juni 2003, RW 2003-2004, 1419 kritische noot M. de THEIJE “Compensatie na<br />

cessie” = TBH 2004, 476 met noot I. PEETERS = Rev.not.b. 2003, 620.<br />

1331 Regel die dient te worden afgeleid uit Cass. 11december 1987, RW 1987-88, 1092 noot E. DIRIX, "Cessie<br />

en simulatie" = RCJB 1993, 53 noot D. PHILIPPE, "La simulation et la protection des tiers"), minstens samen<br />

gelezen met Cass. 20-6-1988, Usines à Cuivre-et-Zinc, RW 1989-90, 1425 noot A. <strong>van</strong> OEVELEN. Voor<br />

Duitsland, zie BGB § 405 en voor (Staats)Nederland de toepassingen <strong>van</strong> art. 3:35 en 36 NBW.<br />

518


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Simulatie (veinzing)<br />

Bedingen die enkel in een tegenbrief voorkomen of anderszins afwijken <strong>van</strong> een geveinsde of<br />

gesimuleerde voorstelling jegens derden, dus de “gedissimuleerde” interne bedingen, kunnen<br />

niet worden ingeroepen tegen niet betrokken derden - waaronder bv. ook een cessionaris of<br />

pandhouder <strong>van</strong> de schuldvordering. Zo bv. ook een overdraagbaarehisbeperking die afwijkt<br />

<strong>van</strong> de externe voorstelling.<br />

3° Andere toepassingen <strong>van</strong> het vertrouwensbeginsel<br />

Wanneer een cessionaris of pandhouder mede door toedoen <strong>van</strong> de debitor cessus erop<br />

vertrouwde dat de vordering nog bestond (niet is opgenomen in een netting), niet<br />

onbeschikbaar was en wel degelijk overdraagbaar was, wordt hij beschermd tegen de cessus<br />

en kan deze laatste de niet-overdraagbaarheid niet meer aan de cessionaris of pandhouder<br />

tegenwerpen. Het gaat om een toepassing <strong>van</strong> de verbintenisrechtelijke vertrouwensleer.<br />

De regels <strong>van</strong> de derdenbescherming zijn daarentegen niet <strong>van</strong> toepassing bij de verkrijging <strong>van</strong> een niet-<br />

overdraagbare schuldvordering; het gaat immers niet om een probleem <strong>van</strong> beschikkingsonbevoegdheid 1332 . De<br />

hier bedoelde regels die voor deze bescherming gelden 1333 zijn immers geen regels <strong>van</strong> zakenrecht. Ze zijn niet<br />

dezelfde als die over de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger te goeder trouw (daar waar de derde-verkrijger een<br />

goed verkrijgt dat bestaat <strong>van</strong> iemand die onbevoegd was daarover te beschikken, gaat het er hier om dat iemand<br />

een goed (schuldvordering) meent te verkrijgen dat als dusdanig niet bestaat). Ze vormen een toepassing <strong>van</strong> het<br />

vertrouwensbeginsel in het verbintenissenrecht. En al verwart men beide wel eens, dat vertrouwensbeginsel is<br />

juridisch anders uitgebouwd dan de bescherming <strong>van</strong> de verkrijger te goeder trouw in het zakenrecht. Ze zijn<br />

evenmin dezelfde als deze <strong>van</strong> de bescherming <strong>van</strong> de derde-niet-medeplichtige tegen oudere persoonlijke<br />

rechten. Bij “inwendige” beperkingen gaat het immers niet om een beperking <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser om over zijn schuldvordering te beschikken, maar om beperkingen die inherent zijn aan het (over te<br />

dragen) recht zelf 1334 .<br />

d. Overblijvende betekenis <strong>van</strong> de klassieke beginselen bij schuldvorderingen - onderscheid<br />

tussen interne en externe bedingen betreffende des schuldvordering<br />

Dit alles betekent niet dat de genoemde zakenrechtelijke beginselen bij schuldvorderingen<br />

helemaal geen rol spelen. Zij worden slechts terzijde gesteld voor zover het gaat om een<br />

bepaling <strong>van</strong> de schuldvordering zelf (de inwendige verhouding) tussen schuldeiser en<br />

1332 Vgl. Hoge Raad 17 januari 2003, Oryx/Van Eesteren, LJN: AF0168, Hoge Raad , C01/162HR = AAe 2003-<br />

3, p.191 n. R.D. VRIESENDORP.<br />

1333 H. SCHOORDIJK, Vermogensrecht in het algemeen naar het nieuwe BW, p. 268. Zie verder mijn bijdrage<br />

"Onhandelbare gedachten over de toekomst <strong>van</strong> het verhandelbaar vermogensrecht", 23. DAOR, 1991-92, nr. 30<br />

e.v.<br />

1334 Wat de sanctie betreft is er een nuance mogelijk. Een mogelijke opvatting is dat<br />

overdraagbaarheidsbeperkingen niet kunnen verhinderen dat een schuldeiser zijn eigendomsrecht overdraagt,<br />

maar als gevolg hebben dat de verkrijger zijn eigendomsrecht slechts via de vervreemder kan uitoefenen (die dan<br />

als een soort middellijk vertegenwoordiger het recht zal uitoefenen jegens de schuldenaar) en dus slechts een<br />

door die vervreemder vermiddeld “bezit” heeft <strong>van</strong> de schuldvordering.<br />

519


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldenaar er<strong>van</strong>, en niet door een bepaling buiten de schuldenaar om. Voor de laatste geldt<br />

het gesloten stelsel <strong>van</strong> ons zakenrecht.<br />

Gaat het om bepalingen betreffende de overdraagbaarheid, deelbaarheid of onbeschikbaarheid<br />

die niet intern - tussen schuldeiser en schuldenaar - gelden, dan neemt het zakenrecht echter<br />

weer over :<br />

- Zo hebben overdrachtsbeperkingen, ondeelbaarheden of onbeschikbaarheden die niet zijn<br />

overeengekomen tussen schuldenaar en schuldeiser, noch <strong>van</strong> rechtswege gelden, maar<br />

slechts zijn overeengekomen met een derde, anders dan de inwendig overeengekomene, geen<br />

zakelijke werking (maar - mits ze geldig zijn - louter verbintenisrechtelijke). Afspraken<br />

betreffende schuldvorderingen, gemaakt tussen de schuldeiser en een derde, zijn even<br />

“relatief” als elke andere verbintenisrechtelijke afspraak (behalve waar zij leiden tot een<br />

cessie of bezwaring <strong>van</strong> de schuldvordering met een erkend zakelijk recht).<br />

- De numerus clausus herneemt zijn rechten, en dat doen ook de publiciteitsregels. Zo kan het<br />

eigendomsrecht op een schuldvordering buiten de inwendige verhouding om slechts worden<br />

opgesplitst volgens de door het recht erkende cataloog <strong>van</strong> zakelijke rechten. Hier speelt dus<br />

opnieuw de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten een rol: schuldvorderingen zijn in beginsel<br />

slechts vatbaar voor eigendom, pand of vruchtgebruik. Dit sluit niet uit dat de cataloog <strong>van</strong><br />

zakelijke rechten bij schuldvorderingen kan verschillen <strong>van</strong> die bij roerende zaken of bij<br />

onroerend goed. Zo is er minstens bij schuldvorderingen een trustachtige opsplitsing mogelijk<br />

in bewind en economische eigendom door ze in te brengen in een stille maatschap (wat<br />

wellicht ook voor andere goederen geldt, maar minder zeker is), en wellicht zelfs een<br />

trustachtige opsplitsing die géén mede-eigendom impliceert (de "croupier" bij aandelen) 1335 .<br />

Deze laatste mogelijkheid dient onder meer om de eigenaar <strong>van</strong> een schuldvordering de<br />

mogelijkheid te geven ten dele aan (conventionele) overdraagbaarheidsbeperkingen te<br />

ontsnappen, zoals hoger reeds werd besproken (verbod om overdrachtsbeperkingen overeen te<br />

komen die ook dit zouden verbieden). Maar ook bij schuldvorderingen bestaat er niet zoiets<br />

als een "zekerheidseigendom" (zie in Deel III hst. III.A.1.b. de bespreking <strong>van</strong> Cass. 17<br />

oktober 1996 en 3 decemebr 2010; zie verder de toepassingen infra 3.d.).<br />

Bij aandelen en obligaties houdt de vereiste dat ze “tussen schuldeiser en schuldenaar<br />

overeengekomen” zijn in, dat ze in de statuten c.q. uitgifte-akte zijn opgenomen. Een<br />

aandeelhoudersovereenkomst is daartoe dus niet voldoende 1336 . Ook de<br />

overeenkomst met een administratiekantoor, waarmee bij certificatie <strong>van</strong> aandelen bedongen<br />

wordt dat het administratiekantoor deze niet kan overdragen, heeft in beginsel nog geen<br />

zakelijke werking 1337 .<br />

1335 Zie “Van trust gespeend ? Trusts en fiduciaire figuren in het belgisch privaatrecht”, TPR 1998, 703 v.<br />

randnr. 113 e.v.; Van GERVEN, "Van 'croupiers' in de zin <strong>van</strong> art. 1861 CC et 'trustees' ", Droit in beweging,<br />

Opstellen aangeboden aan prof. mr. ridder R. Victor, Kluwer Antwerpen, II, 1159 v., beiden over art. 1861<br />

B.W., het huidige art. 38 Wb.Venn.<br />

1336 I. PEETERS, "Kunnen beperkingen <strong>van</strong> de overdraagbaarheid <strong>van</strong> aandelen <strong>van</strong> een n.v. jegens een derdeverkrijger<br />

enkel afgedwongen worden op grond <strong>van</strong> het leerstuk <strong>van</strong> de derde-medeplichtigheid aan andermans<br />

contractbreuk ?", TRV, 1991, (511) 515.<br />

1337 Tenzij de wet dit zou bepalen ; art. 503 § 1 lid 5 en 242 § 1 lid 6 Wb.Venn. - voorheen art. 43 bis § 1 lid 5<br />

520


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wel zijn er ook nog enkele andere wijzigingen <strong>van</strong> bepaalde <strong>van</strong> die zakenrechtelijke<br />

beginselen; zo bv. kan men zaken slechts individueel in beslag nemen, terwijl een<br />

derdenbeslag (d.i. beslag op schuldvorderingen) globaal werkt: het treft niet een bepaalde<br />

schuldvordering, maar elke mogelijke beslagbare schuldvordering tussen die partijen 1338 .<br />

3. Toepassingen (bij schuldvorderingen op naam)<br />

a. Onvervreemdbaarheden en overdraagbaarheidsbeperkingen, verblijvens- en voortzettingsbedingen.<br />

Vooraleer in toepassing <strong>van</strong> hogergenoemd beginsel het uitwendig gevolg <strong>van</strong><br />

overdraagbaarheidsbeperkingen bij schuldvorderingen na te gaan, kijken we eerst onder welke<br />

voorwaarden de beperkingen verbintenisrechtelijk geldig zijn.<br />

1° Verbintenisrechtelijke beperkingen aan onvervreemdbaarheidsbedingen bij<br />

schuldvorderingen.<br />

Welnu, wat deze vraag betreft moet een onderscheid worden gemaakt tussen de intern en de<br />

niet intern overeengekomen beperkingen.<br />

a) Niet intern overeengekomen beperkingen.<br />

Is de beperking <strong>van</strong> de vervreemdbaarheid niet intern bedongen tussen schuldeiser en<br />

schuldenaar (zie voor dit begrip hierboven), dan gelden in beginsel dezelfde regels als voor<br />

onvervreemdbaarheidsbedingen in het algemeen. Er is geen reden waarom de hoger<br />

besproken genoemde regels niet zouden gelden 1339 . Voor aandelen <strong>van</strong> naamloze<br />

vennootschappen bepaalt art. 510 Wb. Venn., voorheen 41 § 2 Venn.W., overigens<br />

uitdrukkelijk dat onvervreemdbaarheidsbedingen in de tijd beperkt moeten zijn en steeds<br />

verantwoord zijn op grond <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> de vennootschap (dit geldt voor deze specifieke<br />

vennootschappen zelfs indien de beperking statutair is, en dus in zekere zin door de<br />

schuldenaar is bedongen); beperkingen die voortvloeien uit een goedkeurings- of een<br />

voorkoopbeding mogen de aandelen hoogstens zes maanden onoverdraagbaar maken 1340 .<br />

Hetzelfde geldt mut.mut. voor beperkingen op de vervreemding die inhouden dat de<br />

vervreemder jegens de verkrijger bepaalde voordelen voor mede-aandeelhouders moet<br />

bedingen (bv. een “tag-along”-beding of verplichting om minderheidaandeelhoduers mee uit<br />

te kopen, wat neerkom op een soort recht voor die andere aandeelhouders om de verkoper te<br />

volgen).<br />

en 124 ter § 1 lid 6 Venn.W. ingevoegd bij W. 15-7-1998 - zijn op dit punt onduidelijk.<br />

1338 Zie art. 1445 en 1539 Ger.W. Zie ook E. DIRIX & K. BROECKX, Beslag, nr. 687 v.<br />

1339 I . PEETERS, in Het kontrakt en de derden - de externe gevolgen - de derde-medeplichtigheid, p. (55) 112.<br />

1340 Zie ook de bijzondere bijkomende regel in geval <strong>van</strong> openbaar bod in art. 521 Wb. Venn., voorheen 41 § 3<br />

Venn.W.).<br />

521


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Sinds de wijziging <strong>van</strong> de tekst <strong>van</strong> het vroegere art. 41 § 2 in 1995 (nu art. 510 Wb.Venn.) is<br />

duidelijk dat het hier om een algemene regel gaat, ongeacht de aard <strong>van</strong> de overeenkomst<br />

waarin het beding is opgenomen (statuten <strong>van</strong> de betrokken vennootschap,<br />

aandeelhoudersovereenkomst, statuten <strong>van</strong> een administratiekantoor of uitgiftevoorwaarden<br />

<strong>van</strong> certificaten, uitgifte-akte <strong>van</strong> converteerbare obligaties, enz.). Wel is er een versoepeling<br />

<strong>van</strong> de regels inzake goedkeuringsbedingen wanneer deze “inwendig” zijn bepaald (namelijk<br />

in de statuten of uitgifte-akte) 1341 .<br />

De bepaling die we nu vinden in art. 510 Wb.Venn. deed vroeger twijfels rijzen over de<br />

geldigheid <strong>van</strong> een onvervreemdbaarheid die zou worden bedongen bij certificering <strong>van</strong><br />

aandelen en soortgelijke effecten 1342 , zolang daarvoor geen bijzondere regel gold. Het<br />

probleem is dubbel.<br />

- Enerzijds wordt bedongen dat het administratiekantoor de aandelen niet mag vervreemden,<br />

wat een probleem vormt doordat dit verbod onbeperkt is in de tijd. Omwille <strong>van</strong> de ratio <strong>van</strong><br />

het verbod evenwel, moet de geldigheid hier<strong>van</strong> worden aanvaard zolang de aandelen<br />

omwisselbaar zijn, d.w.z. dat de certificaathouder zijn certificaat steeds kan omwisselen tegen<br />

het aandeel e.d. waarop het betrekking heeft. Evenwel blijft de moeilijkheid dat het verbod<br />

ook in het belang <strong>van</strong> de vennootschap moet zijn.<br />

- Anderzijds houdt de omwisselbaarheid een soort terugkooprecht in, dat krachtens de wet<br />

maar voor 5 jaar kan worden bedongen (het is immers een louter potestatieve ontbindende<br />

voorwaarde, zodat die termijn <strong>van</strong> toepassing is) (zie art. 1660 BW).<br />

In art. 242 en 503 Wb.Venn. is precies een uitzondering geschapen 1343 voor de constructie<br />

<strong>van</strong> certificatie aan een “administratiekantoor” 1344 . Het administratiekantoor strekt er precies<br />

toe een trustachtige opsplitsing te maken tussen de vermogensrechten en de<br />

lidmaatschapsrechten bij aandelen 1345 . Art. 242 en 503 Wb.Venn. bepalen ten eerste dat de<br />

uitgever <strong>van</strong> de certificaten de effecten niet kan overdragen, behoudens andersluidend beding<br />

(in de uitgifte-overeenkomst) (§1 lid 5). De geldigheid <strong>van</strong> een dergelijk<br />

onvervreemdbaarheidsbeding bij certificatie wordt in dat geval wettelijk vastgelegd. Ook<br />

wordt de niet-omwisselbaarheid <strong>van</strong> certificaten in de tijd beperkt.<br />

Een beperking die voortvloeit uit de doelgebondenheid <strong>van</strong> handelingen <strong>van</strong> de rechtspersoon<br />

die eigenaar wordt <strong>van</strong> de aandelen, zou wel geldig zijn onder het bestaande recht. Uit die<br />

1341 Zie art. 510, voorheen 41 § 4 VennW.<br />

1342 Ook wanneer de onvervreemdbaarheid enkel wordt opgenomen in de statuten <strong>van</strong> de uitgevende<br />

rechtspersoon, valt zij in beginsel onder art. 510 (voorheen 41 § 2) VennW; de onvervreemdbaarheid is immers<br />

een verbintenis <strong>van</strong> het administratiekantoor jegens de certificaathouders.<br />

1343 Deze bepalingen zijn in de plaats gekomen <strong>van</strong> het door de wet <strong>van</strong> 15 juli 1998 gewijzigde art. 43 bis<br />

oude VennW.<br />

1344 Daarnaast rijzen er ook nog andere problemen bij certificering <strong>van</strong> aandelen, met name de beperkende<br />

regels voor stemafspraken (art. 551, voorheen 74 ter VennW).<br />

1345 Hoewel de toelichting beweert dat de wet geen nieuwsoortige opsplitsing <strong>van</strong> het eigendomsrecht invoert,<br />

is dit m.i. grotendeels onjuist. Het voert namelijk wel een opsplitsing <strong>van</strong> het eigendomsrecht in (zij het dat die<br />

niet geheel nieuw is in het Belgische recht, cfr. art. 38 VennW 1999, voorheen art. 1861 BW). Het zakelijk recht<br />

<strong>van</strong> de certificaathouder wordt nl. vermomd in de omwisselbaarheid <strong>van</strong> de certificaten, die maakt dat hij niet<br />

louter een schuldvordering heeft op het administratiekantoor, maar deze ook (althans voor de toekomst) zakelijk<br />

kan doorzetten.<br />

522


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

doelgebondenheid - bv. “gemeenschappelijk bezit <strong>van</strong> aandelen” - kan onrechtstreeks een<br />

verdergaande vervreemdingsbeperking voortvloeien.<br />

b) Intern overeengekomen beperkingen.<br />

De regels zijn wel een stuk soepeler wanneer het gaat om “inwendige” overdraagbaarheidsbeperkingen,<br />

d.w.z. diegene die met de schuldenaar zelf (bij vennootschappen de<br />

vennootschap zelf, d.w.z. in de statuten) overeengekomen zijn (zie bv. art. 512 Wb. Venn.).<br />

Zo kunnen partijen een schuldvordering intuitu personae laten ontstaan, zonder dat deze<br />

overdraagbaarheidsbeperking in tijd beperkt moet zijn. Wel mag de onvervreemdbaarheid niet<br />

uitsluitend voor het geval <strong>van</strong> vervreemding ingevolge beslag zijn geschreven.<br />

De niet-overdraagbaarheid kan volgen uit een bijzonder beding - voor zover dat geldig is -<br />

(zgn. no-assignment clause) of uit de aard <strong>van</strong> de prestatie of de rechtsverhouding.<br />

Schuldvorderingen zijn <strong>van</strong> rechtswege niet-overdraagbaar indien de verbintenis intuitu<br />

personae, met het oog op de persoon <strong>van</strong> de schuldeiser, is aangegaan (zie art. 1122 BW).<br />

Nu moet men opletten met de kwalificatie <strong>van</strong> een schuldvordering als intuitu personae. Vaak<br />

wordt daar iets heel anders mee bedoeld dan de niet-overdraagbaarheid <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering. Zo gaat het er hier niet om of de nakoming <strong>van</strong> de schuldvordering enkel<br />

door een welbepaalde persoon kan geschieden of niet (“persoonlijk na te komen<br />

verplichting”), noch dat bepaalde verplichtingen of gebondenheden vervallen door de dood<br />

e.d. <strong>van</strong> de schuldenaar (zo vervalt in beginsel de volmacht door de dood <strong>van</strong> de lasthebber,<br />

art. 2003 BW).<br />

In andere gevallen gaat het wel over de niet-overdraagbaarheid <strong>van</strong> de schuldvordering.<br />

Bij sommige overeenkomsten is die de regel. Zo bv. worden aandelen in een maatschap<br />

vermoed intuitu personae te zijn, zodat de maatschap ontbonden is bij gebreke aan een<br />

verblijvens- of voortzettingsbeding (art. 39, 42 Wb.Venn.). Bijzondere regels vinden we bv.<br />

in art. 249-252 Wb.Venn voor de aandelen in een BVBA, in art. 362 v. Wb.Venn voor die in<br />

een coöperatieve vennootschap, en in art. 804 v. voor aandelen in landbouwvennootschappen.<br />

Voor de ESV, zie art. 853 Wb.Venn. (geen overdracht, wel uitbetaling).<br />

Ook schuldvorderingen uit bankrekeningen zijn in beginsel intuitu personae en kunnen niet<br />

zonder akkoord <strong>van</strong> de rekeningvoerende instellingen overgedragen worden; wel zal de<br />

rekeninghouder over het rekeningtegoed kunnen beschikken, onder meer door het geven <strong>van</strong><br />

betalingsopdrachten.<br />

Afroepgaranties zijn in regel eveneens intuitu personae creditoris (zie bv. art. 33 URGD).<br />

In beginsel is de niet-overdraagbaarheid echter een zaak <strong>van</strong> partijen (schuldeiser en<br />

schuldenaar) en zijn gebeurlijke wettelijke bepalingen niet dwingend (art. 249 Wb.Venn is<br />

wel eenzijdig dwingend). Soms evenwel wordt de schuldenaar op dwingende wijze<br />

523


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

beschermd tegen een afstand daar<strong>van</strong> (en dus tegen een overdracht zonder zijn concrete<br />

toestemming), zo bv. bij schuldvorderingen (andere de hoofdsom) uit verbruikerskrediet<br />

beneden een bepaalde waarde, zo de overeenkomst niet authentiek was verleden 1346 .<br />

Bij aandelen rijst de vraag of de overdrachtsbeperking enkel de lidmaatschapsrechten betreft<br />

of ook de vermogenswaarde. M.i. volgt uit art. 38 Wb.Venn. dat enkel de<br />

lidmaatschapsrechten getroffen zijn, met dien verstande dat ook voor de vermogenswaarde<br />

het lid beschikkingsbevoegd blijft (ook al is hij geen eigenaar) (zie verder). Voor zover ook<br />

andere schuldvorderingen kunnen worden opgesplitst in enerzijds het vermogensrecht,<br />

anderzijds de beschikkingsbevoegdheid (zie daarover verder), kan men eenzelfde redenering<br />

maken voor conventionele overdrachtsbeperkingen die daarop betrekking hebben.<br />

Uit deze beperkingen mag men niet a contrario afleiden dat de geldige bedingen daarom<br />

altijd tegenwerpbaar zijn aan derden, ongeacht of het aandeel op naam is of aan toonder.<br />

Integendeel zijn dergelijke bedingen in beginsel slechts tegenwerpbaar bij aandelen op naam,<br />

behoudens uitdrukkelijke wettelijke uitzonderingen (zie hieronder 2°).<br />

Rechtsvergelijkend dienen we wel vast te stellen dat er een tendens is om beperkingen aan te<br />

brengen aan onvervreemdbaarheidsbedingen bij schuldvorderingen, in die zin dat de<br />

schuldeiser desondanks gerechtigd is om zijn zakelijke rechten op de schuldvordering over te<br />

dragen, al kan hij de schuldenaar niet verplichten aan iemand anders te betalen. Zie bv. het<br />

Duitse HGB § 354a voor handelsvorderingen en schuldvorderingen op de overheid (ingevoerd<br />

1994). Onder deze regeling worden bedingen die de overdracht geheel uitsluiten dus in hun<br />

uitwerking beperkt. Men kan deze regel in zekere zin vergelijken met die <strong>van</strong> art. 38 Wb.<br />

Venn (voorheen 1861 B.W.), waarbij de niet-overdraagbaarheid <strong>van</strong> aandelen toch niet<br />

uitsluit dat de aandeelhouder ze inbrengt in een stille maatschap als "croupier".<br />

2° De zakelijke werking <strong>van</strong> conventionele overdrachtsbeperkingen: interne werken zakelijk,<br />

externe niet zakelijk<br />

Hoger werd de algemene regel besproken dat de overdraagbaarheid <strong>van</strong> zaken niet kan<br />

worden beperkt bij overeenkomst, maar slechts bij wet. We hebben het hier over de<br />

overdraagbaarheid, d.i. een zakenrechtelijke vraag. Uit de geldigheid kan men immers nog<br />

geen tegenwerpbaarheid aan derden (zakelijke werking) afleiden.<br />

Bij schuldvorderingen (althans schuldvorderingen op naam) geldt deze algemene regel voor<br />

vervreemdingsbeperkingen die niet intern zijn overeengekomen: zij hebben in beginsel geen<br />

zakelijke werking (zoals bij zaken kunnen zij mogelijks onrechtstreeks wel een zakelijke<br />

werking krijgen, indien vervreemding in strijd met het verbod als een ontbindende<br />

voorwaarde wordt bedongen (vgl. ook de royeerbaarheid <strong>van</strong> certificaten), e.d.m. - vgl. hoger<br />

Deel II hst. II afd. D.1.b.1° b).).<br />

1346 Ze zijn niet overdraagbaar dan krachtens een uitdrukkelijk beding (art. 14 § 3 Wet Verbruikerskrediet) en<br />

dan nog slechts aan bepaalde categorieën overnemers (art. 25). De sanctie is evenwel de verminderbaarheid <strong>van</strong><br />

de schuld tot de hoofdsom (art. 86 en 87).<br />

524


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De overdraagbaarheid <strong>van</strong> schuldvorderingen kan evenwel in beginsel wel uitgesloten of<br />

beperkt worden bij overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering.<br />

Is de overdraagbaarheid <strong>van</strong> een schuldvordering op naam tussen partijen geldig uitgesloten<br />

of beperkt (zij het door een uitdrukkelijk beding, dan wel als gevolg dat de wet, gewoonte of<br />

billijkheid aan de overeenkomst hecht), dan heeft dit dus zakelijke werking. De<br />

schuldvordering "bestaat" immers slechts in de vorm <strong>van</strong> een niet-overdraagbare<br />

schuldvordering. Het moet wel gaan om een beding tussen schuldeiser en schuldenaar, niet<br />

om een overeenkomst tussen de schuldeiser-eigenaar en een derde (bv. bedongen in een<br />

aandeelhoudersovereenkomst of met een administratiekantoor).<br />

Rechtsvergelijkend stellen we vast dat dit beginsel niet overal evenzeer geldt. In het Anglo-<br />

Amerikaanse recht verhindert een beding <strong>van</strong> niet-overdraagbaarheid niet dat de schuldeiser<br />

wel een equitable interest in de schuldvordering kan toekennen aan een derde. Recente<br />

internationale instrumenten tenderen ertoe een stap verder te gaan en toch effect te geven aan<br />

een overdracht in strijd met een beding <strong>van</strong> niet-overdraagbaarheid, zo bv. Art. 6 (1) Unidroit<br />

Conventie betreffende internationale factoring (waarbij België precies op dit punt een<br />

voorbehoud heeft gemaakt) en art. III-5:108 DCFR. Vandaar willen we ook even de vraag<br />

stellen aan de beperkingen <strong>van</strong> die externe werking in het Belgische zakenrecht, andere dan<br />

de hoger reeds besproken beperkingen die voortvloeien uit het vertrouwensbeginsel.<br />

3° Beperkingen aan de externe werking<br />

a) Externe werking sluit beslag niet uit<br />

Zoals reeds in Deel II (hoofdstuk II afdeling D punt 2b) uiteengezet, houdt de externe werking<br />

wel in dat verhaal <strong>van</strong> schuldeisers op de schuldvordering maar mogelijk is in zoverre er<br />

intern een schuldvordering bestaat. Is een schuldvordering bv. opgeslorpt in een rekeningcourant<br />

zodanig dat zij krachtens de interne overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar<br />

haar zelfstandigheid verloren heeft, dan is enkel het saldo beslagbaar.<br />

Om deze reden zijn ook zgn. afwikkelingsrekeningen bij een betalings- en effectenafwikkelingssysteem niet<br />

beslagbaar (art. 9 Wet 28 april 1999); enkel het nettoresultaat <strong>van</strong> de afwikkeling is beslagbaar.<br />

Maar deze principiële externe werking <strong>van</strong> intern overeengekomen beperkingen gaat echter<br />

niet zo ver dat ze zou verhinderen dat de schuldvordering zoals ze intern bestaat, in beslag<br />

wordt genomen en gerealiseerd. Het beslag is (anders dan de overdracht) geen<br />

rechtshandeling <strong>van</strong> de titularis <strong>van</strong> de in beslag genomen schuldvordering. Bovendien kan<br />

men zeggen dat het beslag op een schuldvordering ook niet leidt tot een overdracht <strong>van</strong> die<br />

schuldvordering (zoals een beslag op lichamelijke goederen normaal wel leidt tot overdracht<br />

er<strong>van</strong> bij verkoop), maar tot nakoming er<strong>van</strong> door de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering<br />

(afgifte <strong>van</strong> de zaak of geldsom). Partijen kunnen het beslag op de schuldvordering door een<br />

derde (schuldeiser <strong>van</strong> de titularis) dan ook niet uitsluiten bij overeenkomst.<br />

525


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De schuldenaar <strong>van</strong> de in beslag genomen schuldvordering behoudt tegen de beslagleggende<br />

schuldeisers en hun bewindvoerder wel dezelfde verweermiddelen die hij tegen de beslagene<br />

heeft (zie nadere bespreking in Hoofdsuk III infra).<br />

b) Sluit externe werking <strong>van</strong> een overdrachtsbeperking alle gevolgen uit <strong>van</strong> een strijdige<br />

cessie ?<br />

Het uitgangspunt <strong>van</strong> het Belgisch recht is hetzelfde als in de meeste Europese<br />

rechtsstelsels 1347 . Evenwel zijn er door de wetgever soms verregaande beperkingen<br />

aangebracht aan de effecten <strong>van</strong> bedingen die cessie of inpandgeving verbieden, waarbij er<br />

soms een radicale regel geldt, soms een gematigde. Deze strekken er alle toe om de<br />

schuldeiser toe te laten zijn schuldvorderingen aan te wenden als zekerheid voor kredieten<br />

(inpandgeving of fiduciaire cessie) of in factoring te geven. Daarbij kan men drie<br />

“oplossingen” onderscheiden:<br />

- de radicale oplossing bestaat erin dat de cessie geldig is erga omnes, ook jegens de debitor<br />

cessus; indien evenwel het beding geldig was in de verhouding tussen schuldeiser en<br />

schuldenaar, en de schuldenaar schade lijdt zou hij een contractuele aanspraak op vergoeding<br />

behouden jegens zijn schuldeiser. Dit is de regel die voor de meeste schuldvorderingen geldt<br />

naar Amerikaans recht (UCC) 1348 , voor sommige naar Frans recht (het recente art. L-442-6-II<br />

Franse Code de commerce), voor schuldvorderingen tot betaling <strong>van</strong> de prijs <strong>van</strong> goederen en<br />

diensten in art. III-5:108 (3)(c) DCFR en voor schuldvorderingen tot betaling <strong>van</strong> de prijs uit<br />

een internationale koop in de Unidroit Factoring Conventie 1988 1349 (evenwel met precies op<br />

dit punt een voorbehoud door België). De schuldenaar behoudt jegens de cessionaris wel de<br />

excepties die voor de cessie zijn ontstaan, maar kan bv. een schuldvergelijking die later zou<br />

intreden met een schuldvordering op de cedent niet inroepen.<br />

- de gematigde oplossing bestaat erin dat de cessie geldig is erga omnes, maar dat in de<br />

verhouding met de debitor cessus de oorspronkelijke schuldeiser inningsbevoegd blijft. Dit is<br />

het stelsel dat voor bepaalde soorten schuldvorderingen geldt krachtens art. § 354a <strong>van</strong> het<br />

Duitse Handelsgesetzbuch en dat in de DCFR geldt voor alle schuldvorderingen behalve de<br />

schuldvorderingen tot betaling <strong>van</strong> de prijs <strong>van</strong> goederen of diensten (waarvoor de radicalere<br />

oplossing gekozen is, zie hierboven) (art. III-5:108 (2) DCFR). De cessus kan dus blijven<br />

doen alsof de oorspronkelijke schuldeiser eigenaar is <strong>van</strong> de schuldvordering en bv. ook een<br />

na de cessie ontstane schuldvergelijking inroepen.<br />

- een variante op de laatste oplossing vinden we telkens wanneer aanvaard wordt dat de<br />

schuldeiser die niet kan cederen, wel de schuldvordering in trust kan houden voor een<br />

cessionaris of anderszins aan de cessionaris een zakelijk recht kan verschaffen (een<br />

zogenaamde economische eigendom) dat tegenwerpelijk is bij insolventie <strong>van</strong> de cedent.<br />

1347 Voor Frans recht als algemene regel; zie Cass.fr. 22 oktober 2002, RTDCiv. 2003, 129. Vgl. voor Duits<br />

recht uitdrukkelijk BGB § 399. Voor Staats-Nederlands recht uitdrukkelijk art. 3:83 II BW; verder Hoge Raad<br />

17 januari 2003, Oryx, NJ 2004, nr. 281 (sluit ook verpandbaarheid uit); F.E.J. BEEKHOVEN VAN DEN<br />

BOEZEM, Onoverdraagbaarheid <strong>van</strong> vorderingen krachtens partijbeding, Kluwer Deventer 2003.<br />

1348 Zie hierover ook E. DIRIX & H. SIGMAN, "The UN Convention on the Assignment of receivables in<br />

International Trade", Bank & Fin.R. 2002 (204) 208-209.<br />

1349 Ze is ook opgenomen in de Uncitral-Conventie over cessie <strong>van</strong> geldvorderingen in de internationale handel<br />

(die evenwel niét in werking is<br />

526


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Men zou kunnen betogen dat de werking <strong>van</strong> een cessieverbod ook naar Belgisch recht – waar<br />

het in beginsel externe werking heeft - maar zover kan reiken als het belang <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar reikt, en dus de cessie niet kan verbieden zolang de cessionaris inningsbevoegd<br />

blijft en de cessus aan hem kan blijven betalen en jegens hem kan blijven verrekenen. Er is<br />

zelfs een wettelijk aanknopingspunt voor deze stelling, althans wanneer het om aandelen in<br />

vennootschappen gaat: een cessieverbod verbiedt daar niet om met een derde (de zgn.<br />

croupier) een stille maatschap te vormen (art. 38 Wb.Venn., voorheen art. 1861 BW). Het<br />

gevolg <strong>van</strong> deze constructie zou zijn dat bij faillissement <strong>van</strong> de cedent of andere samenloop<br />

<strong>van</strong> de cessionaris/croupier met andere schuldeisers <strong>van</strong> de cedent gerechtigd is op de<br />

opbrengst <strong>van</strong> de nog niet geïnde schuldvordering 1350 , wat anders is in de klassieke leer. Is<br />

de schuldvordering reeds geïnd, dan is het resultaat in beginsel gelijk aan dat <strong>van</strong> de klassieke<br />

leer: ofwel is de opbrengst vermengd geraakt en is de cessionaris in beide opvattingen een<br />

chirografaire schuldeiser, ofwel is de geïnde opbrengst door de cedent op een<br />

kwaliteitsrekening geplaatst (zie daarover meer in Hst. VIII) voor rekening <strong>van</strong> de cessionaris,<br />

en dan is deze in beide opvattingen beschermd.<br />

De cessie-overeenkomst tussen cedent en cessionaris houdt voor de cedent in dat indien deze<br />

de schuldvordering zelf niet kan leveren, hij minstens de opbrengst er<strong>van</strong> moet doorbetalen<br />

aan de cessionaris. De cessie-overeenkomst moet bij onmogelijkheid <strong>van</strong> volle cessie dus<br />

geconverteerd worden in een fiduciaire overeenkomst, krachtens dewelke de cedent de<br />

schuldvordering ten bate <strong>van</strong> de fiduciant (would-be-cessionaris) zal uitoefenen en aan die<br />

derde de opbrengst zal doorbetalen. Zij kan ook inhouden dat de cedent de verplichting heeft<br />

de opbrengst <strong>van</strong> de schuldvordering te innen op een kwaliteitsrekening, zodat de derde<br />

daarop rechten heeft die tegenwerpelijk zijn aan de andere schuldeisers <strong>van</strong> de cedent (zie de<br />

bespreking <strong>van</strong> de kwaliteitsrekening verder). Op die wijze wordt de derde beschermd na de<br />

inning <strong>van</strong> de schuldvordering. Voor de inning er<strong>van</strong> kan de derde evenwel maar beschermd<br />

zijn indien de cedent de schuldvordering openlijk gaat houden voor rekening <strong>van</strong> de derde.<br />

Dit veronderstelt een kennisgeving aan de debitor cessus. M.i. wordt de cessionaris dus wel<br />

beschermd zodra de cedent kennisgeeft aan de debitor cessus <strong>van</strong> de cessie, met dien<br />

verstande dat de debitor cessus niet verplicht is de cessie te erkennen en dus de keuze heeft<br />

om te presteren jegens de cedent dan wel jegens de cessionaris (waarbij presteren ook kan<br />

gebeuren door schuldvergelijking toe te passen).<br />

b. Deelbaarheid en ondeelbaarheid<br />

Het hoger genoemde beginsel betekent verder het volgende. In rerum naturae (althans bij<br />

roerende zaken) zijn het de fysische afgrenzing <strong>van</strong> de zaak en de verkeersopvattingen die<br />

maken of iets een zelfstandige zaak is (en geen louter bestanddeel) en of deze voldoende<br />

gespecificeerd is (en niet onbepaald vermengd met andere zaken <strong>van</strong> dezelfde soort), en dus<br />

of iets voorwerp kan zijn <strong>van</strong> zakelijke rechten. Bij schuldvorderingen is het opnieuw de<br />

inwendige rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar die de schuldvordering ook<br />

zakenrechtelijk als (onlichamelijk) goed bepaalt en “specificeert”, en die dus bepaalt of de<br />

schuldvordering deelbaar of ondeelbaar is (zie daarvoor art. 1217 v. BW en bijzondere<br />

bepalingen zoals bv. art. 236, 238 en 461 Wb. Venn.).<br />

1350 Vgl. onder § 354a Duits HGB, waar de cessionaris in dit geval een separatist is.<br />

527


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bedingen <strong>van</strong> ondeelbaarheid <strong>van</strong> rekeningen of andere overeenkomsten tussen twee partijen<br />

hebben dan ook de genoemde quasi-zakelijke tegenwerpbaarheid aan derden, mits zij tussen<br />

partijen (schuldeiser en schuldenaar) geldig zijn bedongen. Dit laatste lijkt te moeten worden<br />

aangenomen zodra zij niet louter “kunstmatig”. Het gaat hier dus niet over de ondeelbaarheid<br />

die voortvloeit uit het in gemeenschap brengen <strong>van</strong> bepaalde goederen. Dat laatste werd reeds<br />

besproken in Deel II Hst. IV (afgescheiden vermogens) – Socol-arrest Cass. 1985).<br />

Lidmaatschapsrechten zijn in beginsel ondeelbaar, meer bepaald in vennootschappen, in de<br />

vereniging <strong>van</strong> mede-eigenaars enz.).<br />

In zoverre de schuldvordering krachtens de interne verhouding deelbaar is, is er ook geen zakenrechtelijk<br />

beletsel tegen het opsplitsen <strong>van</strong> een schuldvordering, bv. door slechts een deel er<strong>van</strong> over te dragen. Anders dan<br />

bij roerende goederen of ondeelbare schuldvorderingen ontstaat er dan geen mede-eigendom <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering, maar een opsplitsing er<strong>van</strong>. De beperking die wordt aangebracht door het eenheidsbeginsel<br />

speelt evenwel maar in één richting : waar men buiten de interne verhouding om geen ondeelbare verbintenis kan<br />

opsplitsen in afzonderlijke schuldvorderingen, is het in beginsel wel mogelijk om alle schuldvorderingen die<br />

gelden tussen eenzelfde schuldeiser en schuldenaar globaal over te dragen (Globalzession) of in beslag te nemen<br />

(het derdenbeslag werkt in beginsel globaal : het treft niet een bepaalde schuldvordering, maar elke mogelijke<br />

beslagbare schuldvordering tussen die partijen) 1351 .<br />

c. Onbeschikbaarheden<br />

Gelijkaardige gevolgen heeft ook het zgn. “onbeschikbaar” maken <strong>van</strong> een schuldvordering<br />

ingevolge een door de schuldenaar er<strong>van</strong> aanvaarde delegatie. Schuldeiser en schuldenaar<br />

kunnen dit door het sluiten <strong>van</strong> een delegatieovereenkomst, krachtens dewelke de schuldenaar<br />

zich verbindt jegens een schuldeiser <strong>van</strong> zijn schuldeiser (los <strong>van</strong> de eerste schuld, d.i. de<br />

volmaakte of schuldvernieuwende delegatie, dan wel binnen de grenzen <strong>van</strong> de eerste schuld,<br />

d.i. de onvolmaakte delegatie). Tot beloop <strong>van</strong> de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de delegatie is de<br />

oorspronkelijke schuldvordering niet opeisbaar en bij nakoming <strong>van</strong> de<br />

delegatieovereenkomst door de schuldenaar gaat ze geheel teniet. De verkrijger <strong>van</strong> of<br />

beslaglegger op de schuldvordering zal dit alles moeten aanvaarden.<br />

Een kenmerkend voorbeeld is de zgn. onbeschikbaarheid <strong>van</strong> de schuldvordering die het<br />

fonds vormt <strong>van</strong> een door de schuldenaar aanvaarde wisselbrief 1352 , maar de regel is<br />

algemeen geldend bij delegatie.<br />

Bij delegatie kan er ook geen probleem rijzen <strong>van</strong> niet-tegenwerpbaarheid wegens gebrek aan<br />

publiciteit, nu de publiciteit bij schuldvorderingen (op naam) in beginsel bestaat in de<br />

kennisname door de schuldenaar, en de delegatie eerst tot stand komt door de aanvaarding<br />

door die schuldenaar.<br />

1351 Zie art. 1445 en 1539 Ger.W. Zie ook DIRIX & BROECKX, Beslag, nr. 687 v.<br />

1352 J. RONSE, APR, Wisselbrief en orderbriefje, p. 678-679.<br />

528


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wel veronderstelt ook een delegatie in beginsel dat de schuldeiser bevoegd was te beschikken<br />

over de schuldvordering die erdoor onbeschikbaar wordt.<br />

In dit verband kan er ook op worden gewezen dat de overeenkomst met de schuldenaar ook kan inhouden dat de<br />

schuldvordering niet overdraagbaar is, maar de schuldenaar er zich wel toe verbindt om ingevolge een<br />

aanwijzing <strong>van</strong> de schuldeiser zich te verbinden ten aanzien <strong>van</strong> een derde, met andere woorden zich ertoe<br />

verbindt een delegatie te aanvaarden. Dit vinden we in beginsel bij zichtrekeningen bij financiële instellingen: de<br />

rekeninghouder kan de schuldvordering op de bank niet overdragen, maar wel opdracht geven tot betaling <strong>van</strong><br />

een bedrag aan een derde (bv. door middel <strong>van</strong> overschrijving).<br />

Een hele reeks schuldvorderingen inzake loon en andere inkomsten (opgesomd in art. 1409,<br />

1409 bis en 1410 GerW. (met uitzondering <strong>van</strong> art. 1410 § 2, 8° en 9° GerW.) zijn krachtens<br />

de wet onbeschikbaar zolang er onderhoudsverplichtingen bestaan: zij hebben een inherente<br />

familiale bestemming c.q. alimentatiebestemming ten gunste <strong>van</strong> de in art. 1412 GerW.<br />

genoemde onderhoudsgerechtigden. Opgemerkt kan worden dat door de invoeging <strong>van</strong> art.<br />

1409 bis GerW bij Wet <strong>van</strong> 14 januari 1993 het eigenlijk om elke soort inkomsten kan gaan<br />

(nl. wanneer de onderhoudsschuldenaar geen inkomsten heeft als bedoeld in art. 1409 GerW.)<br />

Indien andere inkomsten dan de zopas genoemde door een rechterlijke beslissing (en niet bij<br />

overeenkomst) gedelegeerd worden ten gunste <strong>van</strong> een onderhoudsgerechtigde (de<br />

“ont<strong>van</strong>gstmachtiging” die mogelijk is volgens een hele reeks bepalingen uit het<br />

familierecht), lijkt dit géén zakelijke werking te hebben. Gezien de bepaling <strong>van</strong> art. 1409 bis<br />

GerW., zal het wel zelden voorkomen dat het gaat om andere inkomsten dan deze waarvoor<br />

de familiale bestemming <strong>van</strong> rechtswege geldt.<br />

d. Verbintenisrechtelijke zekerheidsconstructies<br />

Bij de bespreking <strong>van</strong> de numerus clausus en de zekerheidseigendom rees de vraag welke<br />

mechanismen niet getroffen worden door de niet-erkenning <strong>van</strong> de zekerheidseigendom. Dat<br />

beginsel geldt ook voor schuldvorderingen. Maar op basis <strong>van</strong> de genoemde beginselen voor<br />

schuldvorderingen 1353 zijn er ook hier mogelijkheden die gegrond zijn op de externe werking<br />

<strong>van</strong> de interne modaliteiten <strong>van</strong> een schuldvordering/verbintenis, dus wanneer de tot<br />

zekerheid aangewende schuldvordering gewijzigd of gemoduleerd wordt in de inwendige<br />

verhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering zelf, d.i. met<br />

medewerking <strong>van</strong> de schuldenaar er<strong>van</strong>. Uit de in Deel III hst. III besproken<br />

cassatierechtspraak inzake de zekerheidscessie en het numerus-clausus-beginsel volgt enkel<br />

dat men géén andere zakelijke rechten kan scheppen op schuldvorderingen dan de wettelijk<br />

erkende (d.i. volwaardige eigendom, pand en vruchtgebruik). Maar niets belet partijen om, in<br />

plaats <strong>van</strong> de schuldvordering te cederen tot zekerheid, met de medewerking <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering de inhoud zelf <strong>van</strong> die schuldvordering te wijzigen of te<br />

noveren. Derden moeten dit aanvaarden om de eenvoudige reden dat schuldvorderingen maar<br />

1353 Weliswaar gelden in beginsel dezelfde regels bij schuldvorderingen aan toonder of order, doch slechts voor<br />

zover het papier waarin deze zijn belichaamd géén abstractie maakt <strong>van</strong> de tussen schuldeiser en schuldenaar<br />

overeengekomen modaliteiten <strong>van</strong> de schuldvordering, en abstractie is nu precies de regel bij schuldvorderingspapieren.<br />

529


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

“bestaan” zoals ze bestaan in verhouding tot de schuldenaar, en derden de schuldvordering<br />

dus noodzakelijk moeten nemen zoals ze bestaat tussen de daarbij betrokken partijen<br />

(schuldeiser en schuldenaar) 1354 (voorbehoud gemaakt voor de toepassing <strong>van</strong> de<br />

vertrouwensleer, en de regels inzake schuldeisersbedrog, waaronder de actio pauliana).<br />

De belangrijkste toepassingen worden verder in Hst. VIII besproken.<br />

Het genoemde beginsel betekent dus ook dat, daar waar bij andere goederen de eigendom<br />

slechts kan worden opgesplitst volgens de lijnen <strong>van</strong> de door het recht erkende zakelijke<br />

rechten (bij roerende zaken zijn dit naast de eigendom (en de mede-eigendom) in beginsel<br />

enkel vruchtgebruik en pand), bij schuldvorderingen het recht tussen schuldeiser en<br />

schuldenaar ook op heel andere wijzen kan worden opgesplitst, zonder dat de numerus<br />

clausus daaraan in de weg staat, omdat het gaat om de nadere bepaling <strong>van</strong> het goed zelf. Zo<br />

is het zeer goed mogelijk dat één persoon een schuldvordering heeft onder opschortende<br />

voorwaarden en een andere een onder ontbindende voorwaarde betreffende dezelfde prestatie,<br />

daar waar het naast elkaar bestaan <strong>van</strong> eigendom onder opschortende voorwaarde en<br />

eigendom onder ontbindende voorwaarde op hetzelfde goed erg betwijfelbaar is.<br />

Zo is het binnen bepaalde grenzen ook mogelijk om aandelen in vennootschappen te laten<br />

bestaan uit vermogensrechten alleen of lidmaatschapsrechten alleen, of om ze uit te geven als<br />

op die wijze opsplitsbaar 1355 .<br />

Deze mogelijkheid is onder meer rele<strong>van</strong>t voor de ontleding <strong>van</strong> de kwaliteitsrekening en het<br />

minnelijk kantonnement, omdat het aldus niet uitgesloten is dat in de verhouding met de<br />

financiële instelling er meerdere rechtsverhoudingen bestaan die betrekking hebben op<br />

dezelfde geldsom, en waarbij de onderscheiden gerechtigden op verschillende wijze<br />

gerechtigd zijn (op een andere wijze dan bij de gekende beperkte zakelijke rechten zoals pand<br />

en vruchtgebruik), nl. de ene tot het beheer <strong>van</strong> het tegoed, de andere tot de<br />

vermogenswaarde, of beiden onder elkaar uitsluitende opschortende voorwaarden.<br />

Wat meer bepaald de mogelijke opsplitsing (met zakelijke werking) <strong>van</strong> de eigendom <strong>van</strong> een schuldvordering in<br />

enerzijds het beheer en anderzijds de vermogenswaarde betreft, zijn er meerdere voorbeelden waarbij de<br />

“schuldeiser” niet de eigenaar is <strong>van</strong> de schuldvordering, of althans niet voor het geheel. Zo zijn er vele<br />

schuldvorderingen die zakenrechtelijk tot de huwgemeenschap behoren, maar die slechts één <strong>van</strong> de echtgenoten<br />

kan uitoefenen (zie art. 217 en 218 BW). Zo kunnen de schuldvorderingen die tot een maatschap behoren slechts<br />

worden uitgeoefend in overeenstemming met de regels voor het bestuur <strong>van</strong> die maatschap. Zo kunnen de<br />

schuldvorderingen die tot een beleggingsfonds behoren, slechts door de beheerder er<strong>van</strong> worden uitgeoefend,<br />

ook al is hij geen eigenaar. Ook schuldvorderingen die gebeurlijk deel zouden uitmaken <strong>van</strong> een giraal<br />

1354 Vgl. E. DIRIX, “Verhaalsrechten op schuldvorderingen”, in Zekerheden- en executierecht. Actuele<br />

problemen, Studienamiddag KU Leuven 19-11-1993, nr. 3 v.; vgl. ook E. DIRIX & K. BROECKX, APR,<br />

Beslag, nr. 645.<br />

1355 Men zou zelfs uit art. 51 Venn.Wb. (voorheen art. 1862 BW) kunnen afleiden dat dit <strong>van</strong> rechtswege geldt<br />

tussen aandeelhouder en vennootschap, en dat de vennootschap de afsplitsing <strong>van</strong> de vermogensrechten zelfs niet<br />

kan uitsluiten. Art. 1401, 5 BW bepaalt een dergelijke opsplitsing wanneer aandelen in een huwgemeenschap<br />

vallen. Zie hierover o.m. F. BOUCKAERT, “Huwelijksvermogensrecht en vennootschapsrecht”, in Gezin en<br />

recht in een postmoderne samenleving, Mys & Breesch Gent 1994, 309 v.<br />

530


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

effectendepot (waarover verder meer) 1356 kunnen niet door de mede-eigenaars <strong>van</strong> dat depot worden<br />

uitgeoefend. Minstens in een aantal <strong>van</strong> die gevallen is dat beheersrecht ook “konkursfest”, d.i. bestand tegen het<br />

faillissement <strong>van</strong> een gerechtigde (wat niet het geval is bij een gewone volmacht, die immers vervalt door het<br />

faillissement <strong>van</strong> de volmachtgever).<br />

1356 Girale effectendepots zijn afgescheiden vermogens die gereglementeerd worden door het KB giraal<br />

effectenverkeer (KB nr. 62 <strong>van</strong> 10 november 1967, herhaaldelijk gewijzigd).<br />

531


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK II. Verkrijging <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam<br />

Schuldvorderingen kunnen zoals gezegd dus worden overgedragen en bezwaard met zakelijke<br />

rechten (pand, vruchtgebruik). Zij kunnen ook op andere wijzen verkregen worden. De<br />

belangrijkste bespreken we in afdeling A. Het gaat hier om zakenrechtelijke vragen<br />

betreffende de schuldvordering als onlichamelijk goed.<br />

Een belangrijk verschil met lichamelijke goederen (zaken) is wel daarin te vinden, dat er bij<br />

schuldvorderingen ook nog een interne verhouding is met de schuldenaar (de debitor cessus<br />

of gecedeerde schuldenaar), die ook beroerd wordt door een overdracht of inpandgeving<br />

Hoewel het hier een zuiver verbintenisrechtelijke vraag is, heeft ze natuurlijk een groot belang<br />

voor de praktische inhoud <strong>van</strong> elk zakelijk recht op een schuldvordering. We bespreken die<br />

interne verhouding in Afdeling B.<br />

Omdat er (op beide vlakken) sterk afwijkende regels gelden voor inkomensvorderingen,<br />

worden die afzonderlijk besproken in Afdeling C.<br />

Wat de IPR-regels betreft, zie nu art. 14 en overweging 38 <strong>van</strong> Verordening 593/2008 (Rome-I), en voor de<br />

goederenrechtelijke aspecten art. 87 § 3 WIPR: "De vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten op een schuldvordering<br />

alsook de gevolgen <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> een schuldvordering op dergelijke rechten worden beheerst door het<br />

recht <strong>van</strong> de Staat op wiens grondgebied de partij die deze rechten heeft gevestigd of de schuldvordering heeft<br />

overgedragen zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip <strong>van</strong> de vestiging of <strong>van</strong> de overdracht".<br />

532


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING A. Overdracht en andere wijzen <strong>van</strong> verkrijging<br />

1. Overdracht <strong>van</strong> schuldvordering<br />

a. Algemene vereisten<br />

Het woord "overdracht <strong>van</strong> schuldvordering" of "cessie" (cession de créance of transport de<br />

créance; Zession of Forderungsübertragung; assignment of claims) gebruiken we hier<br />

uitsluitend in de zin <strong>van</strong> overdracht als zakenrechtelijk gebeuren, en niet in de zin <strong>van</strong> de<br />

overeenkomst krachtens dewelke de overdracht plaatsvindt, die zowel een verkoop kan zijn,<br />

een schenking, een inbreng, e.d.m.<br />

De algemene vereisten voor verkrijging <strong>van</strong> goederen door middel <strong>van</strong> overdracht, zoals die<br />

ook gelden voor schuldvorderingen zaken, werden reeds in Deel II hoofdstuk II afdeling E.<br />

besproken. Deze regels gelden in beginsel ook voor de overdracht <strong>van</strong> en vestiging <strong>van</strong><br />

zakelijke rechten op schuldvorderingen, onder voorbehoud <strong>van</strong> bijzondere bepalingen voor de<br />

zekerheidsrechten (inpandgeving) die verderop aan bod komen. Bij schuldvorderingen net<br />

zoals bij roerende zaken bestaat er naast (mede-)eigendom en zekerheidsrecht overigens in<br />

beginsel maar één beperkt zakelijk recht, nl. vruchtgebruik.<br />

Toegepast op schuldvorderingen op naam 1357 , komen de algemene vereisten voor overdracht<br />

of vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten neer op wat zo dadelijk onder 1° tot 4° wordt samengevat.<br />

Gelijkaardige, maar op details verschillender regels vinden we voor de cessie in het kader <strong>van</strong><br />

een internationale overeenkomst <strong>van</strong> factoring betreffende schuldvorderingen wegens<br />

verkoop <strong>van</strong> goederen of diensten, zie de door België geratificeerde Unidroit Conventie<br />

International Factoring 1358 .<br />

1° Overdraagbaarheid en bestaan<br />

Ten eerste moet de overdracht beantwoorden aan de basisbeginselen <strong>van</strong> ons zakenrecht die in<br />

Deel II hoofdstuk II werden besproken; het moet m.b. gaat om een goed (in de zin <strong>van</strong><br />

specialiteitsbeginsel e.d.m.) dat reeds bestaat (zie c.) en waar<strong>van</strong> de overdraagbaarheid niet bij<br />

wet beperkt is. De vragen die rijzen bij zgn. toekomstige schuldvorderingen worden nader<br />

onder c. besproken.<br />

Bij schuldvorderingen komt daarbij dat er ook geen geldige “interne” beperking <strong>van</strong> de<br />

overdraagbaarheid mag zijn (zoals hierboven in Hoofdstuk I besproken) (de wettelijke<br />

beperkingen werden in Deel II Hoofdstuk II Afdeling D. besproken, behalve de bijzondere<br />

regels voor inkomenvorderingen die infra in hoofdstuk II afdeling C worden besproken).<br />

1357 Naast het gemeen recht is er een specifieke regeling voor de overdracht <strong>van</strong> bankvorderingen die het<br />

gevolg zijn <strong>van</strong> een voorschot toegestaan in het kader <strong>van</strong> een kredietopening, zie art. 4 Wet 3 augustus <strong>2012</strong><br />

mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de financiële sector.<br />

1358 Tekst op http://www.unidroit.org/english/conventions/1988factoring/1988factoring-e.htm.<br />

533


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Verder is het ook zo dat de overdracht <strong>van</strong> inkomstenvorderingen verhinderd wordt in zoverre er een<br />

gerechtelijke beperking is door middel <strong>van</strong> de loon- of inkomstendelegatie (eveneens verder besproken bij het<br />

bijzonder regime <strong>van</strong> loonvorderingen, Afdeling C.), en er ook beperkingen zijn inzake toekomstige<br />

huurtermijnen uit onroerend goed (zie de bespreking onder c.). Strikt genomen gaat het hier niet om een<br />

beperking <strong>van</strong> de overdraagbaarheid maar om een voorrang die verleend wordt aan bepaalde schuldeisers.<br />

2° Geldige titel<br />

De overdracht vereist een "geldige titel", d.i. een onderliggende overeenkomst of andere<br />

verbintenis tot overdracht (of vestiging <strong>van</strong> het zakelijk recht); deze overeenkomst kan een<br />

verkoop zijn, een ruil, een inbreng, een schenking, een zekerheidsovereenkomst 1359 , e.d.m.<br />

De onderliggende overeenkomst is vormvrij, behoudens enkele uitzonderingen (zie in Afd. C<br />

de bijzondere vormvereisten voor een beding <strong>van</strong> loonoverdracht).<br />

3° Levering (vormvrij)<br />

a) Algemeen en bij cessie<br />

Er moet een levering plaatsvinden in de juridische zin <strong>van</strong> het woord, wat in beginsel niet<br />

meer vereist dan het akkoord <strong>van</strong> partijen over de eigendomsovergang (of totstandkoming <strong>van</strong><br />

het zakelijk recht) (bevestigd in art. 1690 § 1 I BW) 1360 , akkoord dat vermoed wordt reeds<br />

met de onderliggende overeenkomst te zijn gegeven (vgl. art. 1138 BW). Het gaat hier om de<br />

levering <strong>van</strong> het bezit <strong>van</strong> schuldvorderingen in louter juridische zin (de feitelijke<br />

bezitsverschaffing geschiedt door kennisgeving aan de debiteur, zie verder onder b.).<br />

Weliswaar spreekt art. 1607 BW <strong>van</strong> de afgifte <strong>van</strong> de titels of het toelaten <strong>van</strong> het gebruik<br />

<strong>van</strong> het recht, maar dit sluit niet uit dat de rechtelijke levering tussen partijen solo consensu<br />

kan geschieden. Men kan dit dan een bezitsverschaffing door middel <strong>van</strong> constitutum<br />

possessorium noemen.<br />

Wel zal er vaak meer nodig zijn dan een louter consensuele levering (constituto possessorio )<br />

voor 1° tegenwerpelijkheid aan de schuldenaar (zie Afdeling B.) en 2° bij conflicten met<br />

derden (dus voor de derdenbescherming) (zie hoofdstuk VII). Ook kan men net zoals bij<br />

roerende zaken betogen dat een persoon die de schuldvordering reeds houdt voor een oudere<br />

gerechtigde (bv. na een eerste cessie) – dus een onbevoegde houder – de schuldvordering niet<br />

solo consensu kan leveren, maar slechts kan leveren door de verkrijger een rechtstreeks bezit<br />

te verschaffen, dus in beginsel door kennisgeving (zie verder hoofdstuk VII). De art. 1690 en<br />

2075 BW moeten immers - evenzeer als art. 1138 BW - in overeenstemming met de art. 2231<br />

en 2238 BW worden uitgelegd.<br />

1359 Onder voorbehoud <strong>van</strong> de vraag of er een zekerheidscessie mogelijk is of alleen een inpandgeving <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen, zie verder.<br />

1360 In bijzondere wetten zijn er wel voor bepaalde specifieke soorten schuldvorderingen bijzondere<br />

vormvereisten.<br />

534


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Er is betwist of er vormvereisten zijn voor de overdracht <strong>van</strong> aandelen in vennootschappen;<br />

die zijn er wel voor de tegenwerpelijkheid aan de vennootschap of aan derden (zie de<br />

bespreking verder inzake 1° tegenwerpelijkheid aan de debiteur (afdeling B) en 2° in het<br />

kader <strong>van</strong> de derdenbescherming, Hoofdstuk VII).<br />

b) Bij zakelijke zekerheden op schuldvorderingen<br />

Of er voor de vestiging <strong>van</strong> zakelijke zekerheden op schuldvorderingen (met name<br />

inpandgeving) al dan niet bijzondere regels en vereisten gelden, wordt verder besproken in het<br />

hoofdstuk over pandrechten op schuldvorderingen (bv. de vraag of er een buitenbezitstelling<br />

vereist is voor tegenwerpelijkheid bij samenloop <strong>van</strong> schuldeisers).<br />

Vooruitlopend kunnen we er wel al op wijzen dat, anders dan bij pandrechten op roerende<br />

zaken, bij pandrechten op schuldvorderingen de regels niet wezenlijk verschillen <strong>van</strong> die <strong>van</strong><br />

de overdracht in eigendom (cessie):<br />

- niet alleen de overeenkomst tot inpandgeving, maar ook de inpandgeving zelf (de<br />

"vestiging" <strong>van</strong> het pandrecht) is vormvrij (solo consensu), en<br />

- dit akkoord wordt vermoed reeds met de onderliggende overeenkomst te zijn gegeven (vgl.<br />

art. 2075 I BW en art. 1 Handelspandwet met art. 1138 BW; de wetgever heeft dit uitgedrukt<br />

op een onhandige wijze die weinig operatief is en veeleer een vorm <strong>van</strong> legal scaffolding 1361 ).<br />

Wel is een buitenbezitstelling vereist om <strong>van</strong> de bijzondere rechten te genieten die<br />

voortvloeien uit de WFZ bij zekerheden op financiële instrumenten (zie de bespreking verder<br />

onder c.).<br />

4° Beschikkingsbevoegdheid<br />

De vervreemder moet tot die beschikking bevoegd zijn; zoniet moeten de vereisten voor<br />

derdenbescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder vervuld zijn,<br />

die verder besproken worden, en waarbij de publiciteit een belangrijke rol speelt. De<br />

derdenbescherming wordt afzonderlijk besproken in Hoofdstuk VII, na het overzicht <strong>van</strong> de<br />

verschillende rechten die op schuldvorderingen kunnen worden verkregen of deze bezwaren.<br />

b. Het « bezit » <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

1° Gebruik <strong>van</strong> de term bezit bij schuldvorderingen<br />

Ons recht gebruikt het woord bezit ook voor schuldvorderingen (bv. in art. 1240 en 2075<br />

BW), en daar is ook geen bezwaar tegen, mits men natuurlijk daaruit niet afleidt dat de regels<br />

1361 De uitdrukking komt <strong>van</strong> Alan WATSON, die beschrijft hoe vaak wetgevers zich vastklampen aan<br />

bestaande begrippen die ze dan herdefiniêren, in plaats <strong>van</strong> gewoon het begrip los te laten. Dat is ook wat de<br />

wetgever <strong>van</strong> 1994 heeft gedaan met art. 2075 BW. In plaats <strong>van</strong> te stellen dat er geen buitenbezitstelling nodig<br />

is voor de inpandgeving <strong>van</strong> een schuldvordering, heeft de wetgever bepaalt dat die buitenbezitstelling gebeurt<br />

door het sluiten <strong>van</strong> een pandovereenkomst !??<br />

535


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

die enkel voor het bezit <strong>van</strong> lichamelijke goederen gelden (zoals art. 2279 BW) ook voor<br />

schuldvorderingen zouden gelden.<br />

Het woord bezit wordt hierbij natuurlijk in een overdrachtelijke betekenis gebruikt (in<br />

sommige rechtsstelsels wordt het gebruik <strong>van</strong> de term bezit bij schuldvorderingen verworpen;<br />

dat belet vaak niet dat men dan <strong>van</strong> quasi-bezit spreekt). "Bezit" <strong>van</strong> de schuldvordering heeft<br />

de persoon voor wie de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering ze houdt, d.w.z. de persoon die<br />

bij de schuldenaar er<strong>van</strong> als schuldeiser bekend staat (zie bv. het gebruik <strong>van</strong> de term "bezitter<br />

<strong>van</strong> de schuldvordering" voor de schijnschuldeiser in art. 1240 BW).<br />

2° Sterk en zwak bezit<br />

Zoals bij roerende zaken moet men hierbij een onderscheid maken tussen "zwakke" en<br />

"sterke" bezitsvormen, naargelang de publiciteit <strong>van</strong> het recht.<br />

Een zogenaamde “buitenbezitstelling” vindt maar plaats – en de verkrijger verkijgt maar een<br />

“sterk” bezit - wanneer de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering deze niet langer houdt voor de<br />

vervreemder (cedent, pandgever, enz.). Dit geschiedt voornamelijk wanneer de cessie (of<br />

inpandgeving) ofwel ter kennis is gebracht <strong>van</strong> de schuldenaar 1362 <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

(cessus) ofwel door hem is erkend (zie art. 1690 BW). Hetzelfde mechanisme hebben we<br />

trouwens reeds ontmoet bij roerende zaken, nl. in geval zij zich bij een derde bevinden (waar<br />

de verkrijger ook een “sterk” bezit <strong>van</strong> de zaak verkrijgt door kennisgeving aan de detentor<br />

<strong>van</strong> de zaak). Het is de kennisname <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong> de verkrijger die aan deze laatste het<br />

"bezit" <strong>van</strong> de schuldvordering (bezit in sterke zin) verschaft.<br />

Om een schuldvordering te bezitten, komt het er eigenlijk op neer dat de schuldenaar weet dat hij aan die<br />

persoon moet betalen, zodat hij de prestatie voor die persoon "houdt". De gekendheid als schuldeiser door de<br />

gecedeerde schuldenaar vormt het feitelijk "bezit" (detentie) <strong>van</strong> de schuldvordering - het is immers in beginsel<br />

de debiteur die feitelijk de schuldvordering in zijn macht heeft. Vandaar dat de kennisname door de schuldenaar<br />

het belangrijkste publiciteitsmechanisme is voor overdracht <strong>van</strong> schuldvorderingen. Door de mededeling gaat de<br />

gecedeerde schuldenaar de schuldvordering als het ware feitelijk houden voor een bepaalde schuldeiser, die<br />

daardoor t.a.v. derden een middellijk feitelijk bezit krijgt (<strong>van</strong> eigendom, vruchtgebruik of pandrecht).<br />

Het is ook mogelijk dat de persoon wiens identiteit ter kennis wordt gebracht <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar <strong>van</strong> de gecedeerde schuldvordering een tussenpersoon is die openlijk voor<br />

rekening <strong>van</strong> een (al dan niet ander genoemde) verkrijger optreedt. Bezitter <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering is dan diegene die bezit via die tussenpersoon, die detentor is voor zijn<br />

opdrachtgever. Dat is eigenlijk wat we zien in die gevallen waar de wet de inning <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering centraliseert bij de gerechtsdeurwaarder, zoals bij conflicten op<br />

loonvorderingen (zie de bespreking in Afd. C).<br />

Een louter juridisch en bezit <strong>van</strong> de cessionaris (met minder verstrekkende gevolgen - <strong>van</strong>daar<br />

"zwak bezit") daarentegen vinden we wanneer er geen kennisgeving of vergeliojkabre vorm<br />

<strong>van</strong> publiciteit is. De verkrijger (cessionaris) bezit de schuldvordering slechts via de<br />

1362 Of diens vertegenwoordiger (bv. impliciet Hof Brussel 26 januari 2009, RW 2010-2011, 810: kennisgeving<br />

aan de Vlaamse gemeenschap, die correspondeerde over een schuld <strong>van</strong> het Vlaams Gewest).<br />

536


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vervreemder (cedent), omdat enkel die als schuldeiser bekend is bij de schuldenaar <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering (vgl. het constitutum possessorium bij roerende zaken).<br />

Sinds de wijziging <strong>van</strong> art. 2075 BW (in 1994 en vervolgens 1996) is deze vorm <strong>van</strong><br />

bezitsverschaffing solo consensu wel voldoende voor de vestiging <strong>van</strong> een pandrecht op<br />

schuldvorderingen op naam (zie verder hoofdstuk VI; art. 2075 II BW luidt "de schuldeiser<br />

verkrijgt het bezit <strong>van</strong> een in pand gegeven schuldvordering door het sluiten <strong>van</strong> de<br />

pandovereenkomst"), maar ze is niet voldoende voor de bescherming <strong>van</strong> een derde-verkrijger<br />

tegen oudere rechten (zie Hoofdstuk VII).<br />

3° De « lokalisatie » <strong>van</strong> een schuldvordering<br />

Er bestaat een - m.i. problematische - tendens om de "lokalisatie" <strong>van</strong> het bezit <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering te verleggen <strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong> de (derde-)schuldenaar <strong>van</strong> die<br />

schuldvordering naar de plaats <strong>van</strong> de schuldeiser <strong>van</strong> die schuldvordering (cedent,<br />

pandgever, beslagen schuldenaar).<br />

We zien dit voornamelijk wanneer de kennisgeving aan de cessus ver<strong>van</strong>gen wordt door een<br />

registratie in het Beslagberichtenbestand (waarin naast beslagen bv. ook andere transacties op<br />

loonvorderingen worden geregistreerd).<br />

We zien dit ook in (de relatief recente versie <strong>van</strong>) art. 633 GerW volgens hetwelk de plaats<br />

<strong>van</strong> het derdenbeslag die <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar is veeleer dan die <strong>van</strong> de derdebeslagene.<br />

We zien dit ook in de IPR-regel die het goederenrecht <strong>van</strong> schuldvorderingen onderwerpt aan<br />

het recht <strong>van</strong> de woonplaats <strong>van</strong> de schuldeiser <strong>van</strong> de schuldvordering veeleer dan de<br />

woonplaats <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering (zie hoger).<br />

De kennisgeving aan de schuldenaar heeft aldus een deel <strong>van</strong> zijn zakenrechtelijke functie<br />

verloren (maar niet zijn verbintenisrechtelijke functie, waarover meer in Afdeling B).<br />

4° Rol <strong>van</strong> het bezit<br />

De rol <strong>van</strong> publiciteit en bezit bij schuldvorderingen op naam kan als volgt worden<br />

samengevat.<br />

1° De overdracht <strong>van</strong> schuldvordering (cessie) kan plaatsvinden door het akkoord <strong>van</strong> partijen<br />

(solo consensu) (zie hoger punt a. 3°). Nauwkeuriger: voor eigendomsoverdracht zowel als<br />

voor vestiging <strong>van</strong> niet-zekerheidsrechten door een beschikkingsbevoegde is dit voldoende,<br />

en is er geen publiciteit of “sterk bezit” nodig. Tussen partijen is niet alleen de onderliggende<br />

overeenkomst, maar ook de cessie zelf net zoals bij de levering <strong>van</strong> roerende zaken vormvrij<br />

(zuiver consensueel).<br />

537


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Ook voor de vestiging <strong>van</strong> een pandrecht op schuldvorderingen is geen eigenlijke<br />

“buitenbezitstelling”, d.i. sterk bezit, vereist, en volstaat een “zwak”’bezit (akoord tussen<br />

partijen), zie art. 2075 BW en verder Hoofdstuk VI.<br />

3° In de interne verhouding met de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering speelt de<br />

kennisgeving een belangrijke rol, die in Afdeling B. besproken wordt.<br />

4° Bij conflicten tussen rechten op een schuldvordering, en meer bepaald bij verkrijging door<br />

een derde-verkrijger <strong>van</strong>wege een beschikkingsonbevoegde, speelt de publiciteit en dus “sterk<br />

bezit” een doorslaggevende rol. Dit wordt besproken in Hoofdstuk VII.<br />

5° Of deze publiciteit ook vereist is voor de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> rechten op de<br />

schuldvordering aan schuldeisers in samenloop (zoals bij onroerend goed) of niet (zoals bij<br />

roerende zaken), is betwist en wordt verderop besproken in Hoofdstuk III Afd. B; volgens de<br />

meerderheidsopvatting is er geen publiciteit of sterk bezit nodig.<br />

6° Ook voor de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud bij vervreemding <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen is geen publiciteit vereist (onder Hoofdstuk IV).<br />

7° Wel is een buitenbezitstelling vereist om <strong>van</strong> de bijzondere rechten te genieten die<br />

voortvloeien uit de WFZ bij zekerheden op financiële instrumenten (maar niet bij<br />

rekeningtegoeden of bankvorderingen). Dit wordt besproken onder d.<br />

c. Overdracht <strong>van</strong> (zakenrechtelijk) toekomstige schuldvorderingen<br />

De in Deel II, hoofdstuk II afdeling C genoemde regel, dat de overdracht in eigendom of de<br />

vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten bij toekomstige goederen maar plaatsvindt wanneer het goed<br />

ontstaat, is m.i. ook <strong>van</strong> toepassing bij schuldvorderingen. Anderzijds kunnen partijen wel<br />

overeenkomen om - net zoals bij zaken - nog niet bestaande, d.i. in zakenrechtelijke zin<br />

toekomstige, schuldvorderingen over te dragen of in pand te geven. Evenwel zal die<br />

overdracht of inpandgeving zakenrechtelijk maar uitwerking hebben op het tijdstip waarop de<br />

schuldvordering "bestaat". Ook kan er maar derdenbeslag worden gelegd op een<br />

schuldvordering wanneer ze bestaat. Dit is het probleem <strong>van</strong> de cessie, inpandgeving en<br />

derdenbeslag <strong>van</strong> "toekomstige schuldvorderingen", waarover heel wat discussie bestaat.<br />

Rechtspraak en rechtsleer zijn daarover allesbehalve duidelijk, omdat de verschillende vragen<br />

daarbij niet voldoende onderscheiden worden 1363 . We spreken hier over zakenrechtelijk<br />

toekomstige schuldvorderingen, omdat dit probleem goed moet worden onderscheiden <strong>van</strong> de<br />

vraag naar de door een (zakelijke of persoonlijke) zekerheid gedekte al dan niet toekomstige<br />

schuldvorderingen (hoger besproken).<br />

1363 Vaak wordt de vraag <strong>van</strong> het tijdstip <strong>van</strong> eigendomsovergang niet eens besproken. J. HEENEN, “La<br />

cession des créances futures”, RCJB 1961, 32, rept er niet over, behalve dan waar hij terloops ESMEIN citeert<br />

uit de Traité pratique <strong>van</strong> PLANIOL & RIPERT, (2) 1952, deel VI nr. 223 : “on ne voit pas pour quelle raison<br />

une chose non encore existante au moment du contrat ne pourrait faire l’objet d’une obligation, dès lors qu’il ne<br />

s’agit pas de transférer actuellement la propriété”.<br />

538


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Vragen waarvoor het onderscheid tussen bestaande en toekomstige schuldvorderingen in<br />

beginsel al dan niet rele<strong>van</strong>t is.<br />

a) Er is géén probleem in verband met de vraag of men een overeenkomst kan sluiten tot<br />

cessie of inpandgeving <strong>van</strong> toekomstige schuldvorderingen. Het antwoord op deze vraag is te<br />

vinden in art. 1130 BW en de maatstaf voor schuldvorderingen is niet anders dan bij andere<br />

goederen: het is voldoende dat de schuldvordering bij die overeenkomst bepaalbaar is 1364 .<br />

Wel is een globale cessie, d.i. een cessie <strong>van</strong> alle bestaande en toekomstige<br />

schuldvorderingen, nietig, tenzij het om een cessie tot zekerheid gaat (die dan immers<br />

geconverteerd wordt in een inpandgeving, zie verder).<br />

b) Ook is het niet betwist dat partijen reeds op voorhand kunnen instemmen met de<br />

eigendomsovergang (levering in rechtelijke zin) en de modaliteiten waaronder dit geschiedt<br />

(deze instemming noemt men dan "levering bij voorbaat" 1365 ). Hier geldt ook een vereiste <strong>van</strong><br />

bepaaldheid, maar ook die wordt soepel uitgelegd 1366 .<br />

Sommige rechtsstelsels zijn een stuk restrictiever wanneer het over de inpandgeving <strong>van</strong><br />

toekomstige schuldvorderingen gaat 1367 .<br />

c) Evenwel zal die overdracht of inpandgeving zakenrechtelijk maar uitwerking hebben op het<br />

tijdstip waarop de schuldvordering "bestaat".<br />

d) Een derdenbeslag daarentegen kan niet worden gelegd op een zuiver toekomstige<br />

schuldvordering; men kan maar in beslag nemen wat bestaat.<br />

e) Ook schijnt er geen betwisting te zijn dat bij meerdere beschikkingen op voorhand over een<br />

schuldvordering (cessies of inpandgevingen), de eerst overeengekomen beschikking geacht<br />

1364 Zo voor schuldvorderingen Cass. 9 april 1959, Pas I 732 = RCJB 1961, 32 noot J. HEENEN, “La cession<br />

des créances futures”. Over de zakenrechtelijke uitwerking <strong>van</strong> de cessie heeft dit arrest zich niet uitgesproken,<br />

het besliste enkel dat niet-bepaalbare toekomstige schuldvorderingen niet het voorwerp <strong>van</strong> een cessieovereenkomst<br />

kunnen zijn. Verder Hof Brussel 27 maart 1996, RW 1997-98, 575. Zie voor nadere uitwerking<br />

<strong>van</strong> de bepaalbaarheid D. VAN GERVEN, RW 2004-2005, (521) 525.<br />

1365 Zie bv. DIRIX & DE CORTE, (1999) nr. 481bis, (2006) 339 nr. 504<br />

1366 Ook in de Nederlandse rechtspraak wordt die eis erg soepel toegepast, zie HR 20 september 2002,<br />

Rabobank/Mulder q.q., NJ 2004, 182 m. nt. WMK = http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=AE7842.<br />

1367 Zo beperkt art. 3:329 NBW de mogelijkheid om een pandrecht bij voorbaat te vestigen op toekomstige<br />

schuldvorderingen tot schuldvorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit een ten tijde <strong>van</strong> de<br />

verpanding bestaande rechtsverhouding. Deze regel is in de praktijk evenwel geheel uitgehold doordat de banken<br />

een in de kredietovereenkomst volmacht bedingen om desgewenst dagelijks de nieuwe schuldvorderingen <strong>van</strong> de<br />

kredietnemer die de volmacht geeft in pand te nemen. Om registratiekosten te besparen maken de banken<br />

dagelijks één enkele pandakte op voor al hun cliënten-lastgevers tegelijk, de zgn. verzamelpandakte. De Hoge<br />

Raad heeft deze verregaande uitholling <strong>van</strong> art. 3:329 NBW aanvaard: HR 3 februari <strong>2012</strong>, Dix q.q./ING Bank,<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BT6947, besproken door S. KINGMA, “Verpanding met<br />

verzamelpandakte is geldig”, http://cassatieblog.nl/insolventierecht/verpanding-met-verzamelpandakte-is-geldig<br />

en door F. <strong>van</strong> BUCHEM & B. de MAN, “De verpanding <strong>van</strong> absoluut toekomstige vorderingen”, in<br />

Onderneming en Financiering <strong>2012</strong> (20) 2 = http://www.kvdl.nl/NR/rdonlyres/B818A510-2BFE-4724-8CA4-<br />

87C2FC810756/0/BartdeManenFloortje<strong>van</strong>Buchem_OenF<strong>2012</strong>02.pdf.<br />

539


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wordt ouder te zijn, en daarom in beginsel voorrang heeft op latere beschikkingen (behoudens<br />

derdenbescherming <strong>van</strong> de latere verkrijger), ook al zou het zo zijn dat die beschikkingen<br />

maar tegelijk uitwerking krijgen (nl. wanneer de schuldvordering niet meer toekomstig is) en<br />

ook al is er overigens in ons recht beginsel geen anterioriteit zou gelden tussen obligatoire<br />

rechten.<br />

f) Indien de cedent of pandgever zijn beschikkingsbevoegdheid verliest vooraleer de<br />

schuldvordering "bestaand" wordt (zijn zuiver toekomstig karakter verliest), heeft de cessie of<br />

inpandgeving géén uitwerking. Zo zullen de schuldvorderingen waarover voor het<br />

faillissement is beschikt, maar die op het tijdstip <strong>van</strong> het faillissement nog steeds zuiver<br />

toekomstig zijn, in de boedel vallen. De beschikkingsbevoegdheid moet dus nog aanwezig<br />

zijn op het ogenblik waarop de schuldvordering "ontstaat".<br />

Indien zo'n schuldvordering pas na een samenloop <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> de cedent<br />

"bestaand" wordt, dus wanneer de cedent al beschikkingsonbevoegd is, is het in ieder geval zo<br />

dat de samenloop voorrang heeft 1368 .<br />

Daarop is er een belangrijke uitzondering wanneer het gaat om een vlottend pandrecht. Zo'n<br />

vlottend pandrecht op schuldvorderingen vinden we met name bij de inpandgeving <strong>van</strong> de<br />

handelszaak. Indien de inpandgeving <strong>van</strong> toekomstige schuldvorderingen geschiedt in het<br />

kader <strong>van</strong> een inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak waar<strong>van</strong> ze deel uitmaken, heeft die<br />

inpandgeving daarom toch voorrang op een samenloop die ontstaat na de inpandgeving <strong>van</strong> de<br />

handelszaak, ook wat betreft de schuldvorderingen die op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop nog<br />

toekomstig zijn 1369 .<br />

g) Ook kan er geen schuldvergelijking na samenloop plaatsvinden met een schuldvordering<br />

die op het ogenblik <strong>van</strong> de samenloop nog niet bestond (ook al zou er samenhang zijn met de<br />

andere schuldvordering), zelfs niet op basis <strong>van</strong> een eerder gesloten nettingovereenkomst. Dit<br />

is een toepassing <strong>van</strong> dezelfde regel als hierboven onder e). Ook hieraan doet de WFZ geen<br />

afbreuk (zie de bespreking infra in Hoofdstuk VI Afdeling E).<br />

2° Criteria voor het al dan niet toekomstig zijn <strong>van</strong> een schuldvordering<br />

Over het antwoord op met name de vragen d) en f) bestaat er verwarring omdat we zien dat in<br />

het Belgische recht vaak schuldvorderingen "toekomstig" worden genoemd, terwijl ze voor<br />

het antwoord op deze vraag precies niet als toekomstige, maar als bestaande<br />

schuldvorderingen worden behandeld.<br />

1368 Anders, maar met een fout argument D. VAN GERVEN, RW 2004-2005, 528 v.nr. 14 (maakt geen<br />

onderscheid tussen de mogelijkheid een verbintenis aan te gaan en de beschikkingsbevoegdheid).<br />

In dezelfde zin voor het Franse recht: C. LARROUMET, noot onder Cass. fr. 22 november 2002, D. 2003 J.<br />

(445) nr. 7 a contrario; D. LEGEAIS noot onder Cass.Fr. 22 november 2002, JCP 2003 éd. Entr. (469) 470 a<br />

contrario; A. LIENHARD, noot onder Cass.Fr. 22 november 2002, D. 2002, Act.jur. (3271) 3271-3272.<br />

1369 ZIE nog Hof Brussel 30 oktober 1998, JLMB 1999, 1764.<br />

540


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het is dan ook nodig om de verschillende soorten schuldvorderingen te overlopen.<br />

a) Schuldvorderingen uit nog niet bestaande overeenkomsten of andere rechtsverhoudingen<br />

Schuldvorderingen uit een nog niet gesloten overeenkomst, waar<strong>van</strong> wel op voorhand de<br />

cessie kan worden overeengekomen indien ze voldoende bepaalbaar zijn, ontstaan pas als de<br />

overeenkomst gesloten is. Weliswaar kan voordien reeds de cessie er<strong>van</strong> overeengekomen<br />

worden, of de opname in een conventionele schuldvergelijking, maar dat heeft pas effect<br />

indien er geen samenloop intreedt vooraleer ze ontstaan.<br />

Schuldvorderingen die afhankelijk zijn <strong>van</strong> een zuiver potestatieve voorwaarde aan de zijde<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar zijn eveneens toekomstige schuldvorderingen.<br />

b) Zgn. relatief toekomstige schuldvorderingen 1370<br />

Een tweede geval vinden we wanneer de schuldvordering reeds bestaat, maar in het vermogen<br />

<strong>van</strong> een andere partij. Hiervoor geldt echter hetzelfde als in het eerste geval: de<br />

schuldvordering bevindt zich pas <strong>van</strong>af de verkrijging in het vermogen <strong>van</strong> de beschikker, en<br />

kan pas <strong>van</strong>af dat ogenblik overgaan naar de volgende verkrijger. Wanneer er voordien<br />

samenloop intreedt, bevindt ze zich niet in het vermogen <strong>van</strong> de beschikker en is een<br />

beschikking door die partij - zoals bv. opname in een overeenkomst <strong>van</strong> schuldvergelijking -<br />

dus niet tegenwerpelijk.<br />

c) Schuldvorderingen uit bestaande rechtsverhoudingen (in Nederland reletief toekomstige<br />

schuldvorderingen)<br />

Een schuldvordering uit een bestaande rechtsverhouding is in beginsel géén toekomstige<br />

schuldvordering, zodat het voldoende is dat de cedent of pandgever beschikkingsbevoegd is<br />

bij de levering er<strong>van</strong>. Hoewel de doctrine omzeggens unaniem <strong>van</strong> oordeel is dat dergelijke<br />

schuldvorderingen géén toekomstige schuldvorderingen zijn wanneer de vraag algemeen<br />

wordt besproken, blijken hierover in concreto toch soms andere standpunten te worden<br />

ingenomen. Dit noopt ons ertoe verschillende gevallen ander te onderscheiden.<br />

i) Schuldvordering onder tijdsbepaling of (opschortende) voorwaarde<br />

In het algemeen is een schuldvordering onder tijdsbepaling of (opschortende) voorwaarde 1371<br />

een bestaande en geen zuiver toekomstige schuldvordering.<br />

Zo bv. is een schuldvordering tot teruggave of schadevergoeding voor het geval <strong>van</strong> ontbinding <strong>van</strong> een<br />

overeenkomst een voorwaardelijke en geen zuiver toekomstige schuldvordering 1372 .<br />

1370 De uitdrukking is dubbelzinnig: in het Nederlandse recht betreft zij schuldvorderingen die zullen ontstaan<br />

uit een reeds bestaande rechtsverhouding.<br />

1371 Bv. Cass. 21 april 2008, RW 2010-2011, 961, dat bevestigt dat een schuldvordering onder opschortende<br />

voorwaarde begrepen is in de overdracht <strong>van</strong> bestaande schuldvorderingen.<br />

1372 Vgl. BGH 27 mei 2003, IX ZR 51/02, http://www.rws-verlag.de/bgh-free/volltext6/vo94044.htm.<br />

541


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

doorlopen <strong>van</strong> de overeenkomst voor een verdere termijn, zoals toekomstige termijnen uit een<br />

bestaande arbeidsovereenkomst, e.d. Hier is het natuurlijk zo dat de uitvoering aan de zijde<br />

<strong>van</strong> de werknemer geen waardevermindering <strong>van</strong> het actief in de boedel meebrengt, zoals in<br />

het geval <strong>van</strong> de huurovereenkomst.<br />

Schuldvorderingen die de keerzijde zijn <strong>van</strong> een nog te leveren tegenprestatie in een<br />

overeenkomst zonder tijdsbepaling (bv. de prijs voor werken of diensten die nog moeten<br />

worden verricht, maar waarover reeds een overeenkomst is gesloten), bv. de prijs <strong>van</strong> een<br />

reeds toegewezen aannemingsopdracht), worden door de rechtspraak in sommige opzichten<br />

wat verwarrend toekomstige schuldvorderingen genoemd 1383 , maar desondanks gaat de voor<br />

het beslag verrichtte cessie of inpandgeving hier wel voor.<br />

Dit is ook terecht. De regel <strong>van</strong> art. 1576 GerW moet beschouwd worden als een lex specialis<br />

voor huurtermijnen betreffende onroerende goederen, die afwijkt <strong>van</strong> het gemeen recht. Er<br />

zijn zeker rechtseconomische argumenten voor de andere oplossing, maar niet uitsluitend,<br />

zodat het in beginsel aan de wetgever toekomt om deze regel desgewenst uit te breiden.<br />

iii) Schuldvorderingen tot vergoeding wegens niet-nakoming<br />

Ook aanspraken op vergoeding wegens de niet-nakoming <strong>van</strong> een overeenkomst (inbegrepen<br />

uit een ontbinding wegens niet-nakoming) ontstaan reeds zodra de overeenkomst is gesloten,<br />

en dit zowel wanneer de vergoeding bedongen is 1384 , als wanneer ze uit het gemeen recht<br />

voortvloeit 1385 .<br />

iv) Schuldvorderingen die later ontstaan uit een bestaande rechtsverhouding<br />

Moeilijker is de afbakening wanneer er tussen de partijen (de toekomstige schuldenaar en<br />

schuldeiser) reeds een rechtsverhouding bestaat krachtens dewelke de ene iets aan de andere<br />

verschuldigd zal worden - in het bijzonder ingevolge een handeling <strong>van</strong> een derde. Een<br />

bijzonder geval, dat onder iv) besproken wordt, is de bankrekening.<br />

In een iets ouder arrest lijkt het criterium voor bestaande schuldvorderingen ruim: indien een<br />

notaris de opdracht heeft gekregen om een verkoopakte voor te bereiden, en daarbij voorzien<br />

1383 Cass. 18 mei 1987, Arr. 1986-87, 1248 = RW 1987-88, 455 = TBH 1988, 756 noot RAES = T.Not. 1987,<br />

298 = Pas. 1987 I 1123. Dit arrest oordeelde dat de schuldvordering <strong>van</strong> de hoofdaannemer jegens zijn<br />

opdrachtgever zich nog in zijn vermogen bevindt vooraleer de werken werden verricht, weliswaar met het oog<br />

op een andere vraag (nl. of de kosten die de onderaannemer heeft gemaakt kosten waren tot behoud <strong>van</strong> een<br />

bestaande zaak dan wel slechts tot het verkrijgen <strong>van</strong> een toekomstige zaak).<br />

Als toekomstig beschouwd voor de hier behandelde vraag in Cass. fr. (comm.) 21 november 1972, Bull. Civ.<br />

1972, IV, nr. 296; D. 1974, jur. 213, noot R. RODIERE; JT 1974, 227, noot A. ZENNER, maar dit arrest is<br />

achterhaald door recentere rechtspraak, bv. Cass. fr. 7 december 2004, D. 2005, jur. 230, noot C. LARROUMET<br />

= JCP 2005, ed. E., jur. 231, noot S. RABY.<br />

1384 Zo, in casu in het kader <strong>van</strong> de beoordeling <strong>van</strong> een schuldvergelijking, Hof Gent 9 februari 2009, RW<br />

2009-2010, 807, voor een een wederverhuringsvergoeding bedongen is in de huurovereenkomst.<br />

1385 Cass. 4 februari 2011, United Real Estate t. Faill. West-Konstrukt, nr. C.10.0443.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110204-6 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 488 n. R.<br />

HOUBEN betreffende de vergoeding verschuldigd door de curator wegens verbreking <strong>van</strong> een<br />

aanemingsovereenkomst.<br />

544


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij girorekeningen is er wel duidelijkheid in de rechtspraak, al wijkt de regel misschien wel af<br />

<strong>van</strong> het gemeen recht.<br />

Nemen we een girorekening waarop geld verwacht wordt <strong>van</strong> overschrijvingsopdrachten door<br />

een derde aan die bank ten gunste <strong>van</strong> die rekeninghouder (rechtstreeks door de opdrachtgever<br />

dan wel via diens bank). Hier schept het cassatie-arrest <strong>van</strong> 15 juni 2006 duidelijkheid 1390 :<br />

- de begunstigde <strong>van</strong> een overschrijving heeft een schuldvordering op de bank - die bv. voor<br />

derdenbeslag vatbaar is - <strong>van</strong>af het ogenblik waarop, bij overschrijving met tussenkomst <strong>van</strong><br />

2 banken, de overschrijvingsopdracht het voorwerp heeft uitgemaakt <strong>van</strong> een verrekening in<br />

de verrekenkamer (d.i. het UCV) of settlement via ELLIPS 1391 . Dit tijdstip kan precies<br />

bepaald worden (en niet enkel in dagen) 1392 .<br />

- Voor het andere geval, nl. bij overschrijving via slechts één bank, mag men er<strong>van</strong> uitgaan<br />

dat dit het geval is zodra de overschrijvingsopdracht gegeven door de opdrachtgever<br />

onherroepelijk is geworden 1393 .<br />

Omgekeerd heeft de opdrachtgever geen schuldvordering meer voor het bedrag waarover hij<br />

beschikt heeft, dus <strong>van</strong>af het ogenblik waarop de bank een instructie tot betaling of andere<br />

aanwending heeft ont<strong>van</strong>gen 1394 .<br />

Dat er in het eerste geval een “hiaat” is tussen het tijdstip waarop de opdrachtgever zijn<br />

schuldvordering op zijn bank verminderd ziet en het tijdstip waarop de begunstigde een<br />

schuldvordering verkrijgt op zijn bank, spoort perfect met onze stelling dat de overschrijving<br />

een vorm <strong>van</strong> delegatio solvendi is (en zeker geen cessie).<br />

vi) Regresvorderingen<br />

Een ander twijfelgeval betreft regresvorderingen, in het bijzonder <strong>van</strong> borgen of hoofdelijke<br />

medeschuldenaars: deze ontstaan in beginsel slechts wanneer de medeschuldenaar of borg de<br />

1390 Cass. 15 juni 2006, P&B 2007, 108 = RW 2007-2008, 232 n. R. FRANSIS "Beslag onder derden in handen<br />

<strong>van</strong> de bank en lopende verrichtingen op bankrekeningen" = RABG 2007, 452 n. D. BRACKE “Beslag op een<br />

bankrekening in geval <strong>van</strong> een overschrijving” = Bank & Fin 2006, 387 n. R. STEENNOT, "Beslag bij een<br />

overschrijving in uitvoering en tijdstip <strong>van</strong> betaling", in verbreking Hof Brussel 2 maart 2005, P&B 2005, 142 =<br />

NjW 2005, 803.<br />

1391 Deze oplossing spoort ook met de regel <strong>van</strong> art. 4 § 1 W. 28 april 1999 betreffende het definitieve karakter<br />

<strong>van</strong> de afwikkeling <strong>van</strong> betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, welke strikt<br />

genomen enkel geldt voor interbancaire overschrijvingen. Op grond <strong>van</strong> art. 2 <strong>van</strong> diezelfde wet worden bij KB<br />

de afwikkelingsselsels aangeduid die daaronder vallen. Dit zijn op dit ogenblik het systeem « TARGET2-BE »<br />

<strong>van</strong> de NBB, het UCV (Uitwisselings- en verrekeningscentrum) beheerd door de NBB en de eveneens door de<br />

NBB beheerde "Belgische Verrekenkamer".<br />

1392 Zie voor een toepassing Hof Luik 17 maart 2009, RRD 2010, 401, waarbij betalingen die toegekomen<br />

waren de dag <strong>van</strong> het beslag maar na het tijdstip er<strong>van</strong>, niet onder het beslag vielen.<br />

1393 VAN RYN & HEENEN, Principes IV (1988), 328-329; R. FRANSIS, RW 2007-2008, 232; Fr.<br />

GEORGES, La saisie de la monnaie scripturale, p. 567.<br />

1394 Dat bepaalt bv. of de betaling voor of na de samenloop is gebeurd indien de opdrachtgever bv. failliet gaat.<br />

In het Nederladse recht hanteert de Hoge Raad eveneens deze maatstaf: HR 23 maart <strong>2012</strong>, ING/Manning q.q.,<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BV0614; eerder reeds HR 28 april 2006, Huijzer q.q. /<br />

Rabobank, http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=AV0653.<br />

546


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeiser betaald voor meer dan zijn aandeel. Minstens in het (Staats)nederlandse recht leidt<br />

men daaruit af dat het tot dat ogenblik om een toekomstige schuldvordering gaat 1395 .<br />

vii) Samengevat<br />

Samengevat moet m.i. dus worden gesteld dat:<br />

- schuldvorderingen uit bestaande overeenkomsten steeds bestaande schuldvorderingen zijn<br />

en geen toekomstige, en dus reeds kunnen toekomen aan een cedent of pandhouder; dat ze<br />

nog voorwaardelijk zijn op het ogenblik waarop er derdenbeslag wordt gelegd onder de<br />

cedent of pandhouder, of er anderszins een samenloop ontstaat op diens vermogen, belet niet<br />

dat de eerdere cessie of inpandgeving in beginsel tegenwerpelijk is aan de schuldeisers 1396 ;<br />

- er evenwel specifiek voor huurtermijnen uit onroerend goed een regel is (art. 1576 GerW)<br />

die afwijkt <strong>van</strong> het gemeen recht en inhoudt dat <strong>van</strong>af het beslag op het onroerend goed de<br />

zakelijk gerechtigden op het onroerend goed voorrang krijgen op zelfs oudere verkrijgers <strong>van</strong><br />

rechten op die huurtermijnen (vgl. verder bij loonvorderingen de voorrang <strong>van</strong> ook eerst latere<br />

ontstane delegatie op oudere verkrijgers <strong>van</strong> rechten op de loonvordering).<br />

d. De vereiste buitenbezitstelling voor toepassing <strong>van</strong> de bijzondere regels inzake financiële<br />

instrumenten<br />

1° Rele<strong>van</strong>tie<br />

In het gemeen recht inzake schuldvorderingen op naam is de vorm <strong>van</strong> bezit <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering zakenrechtelijk 1397 in beginsel slechts <strong>van</strong> belang voor de verkrijging te<br />

goeder trouw (derdenbescherming, zie Hoofdstuk VIII). In tegenstelling tot het oude recht<br />

(voor 1994) is er immers geen sterk bezit (kennisgeving e.d.) meer nodig voor de<br />

inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen (zie berder hst. III afd. B).<br />

Een buitenbezitstelling is evenwel ook een vereiste voor de toepassing <strong>van</strong> de bijzondere<br />

regels inzake zekerheden <strong>van</strong> de WFZ op financiële instrumenten. Het gaat dan om regels die<br />

verder hieronder (Hoofdstuk V en VI) ter sprake komen, met als belangrijkste de veel<br />

verreikender rechten <strong>van</strong> de schuldeiser (pandhouder of fiduciaire cessionaris) als<br />

eigenrichting, toe-eigeningsrecht en gebruiksrecht. De vraag rijst dan ook welke vorm <strong>van</strong><br />

bezit of controle vereist is om onder de toepassing <strong>van</strong> deze regeling te vallen.<br />

1395 HR 6 april <strong>2012</strong>, http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BU3784, dit in afwijking <strong>van</strong> wat<br />

voordien werd afgeleid uit HR 3 mei 2002, LJN AD9618, NJ 2002/393 =<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=AD9618.<br />

1396 Men kan dit ook afleiden uit het erg cryptisch geformuleerde arrest Cass. 6 september 2007, nr.<br />

F.06.0064N, B. Staat (Financiën) t. Belgian Refining Corporation, RW 2007-2008, 1676 n. R. FRANSIS, “Het<br />

vereenvoudigd fiscaal beslag onder derden en toekomstige vorderingen”. Dat arrest oordeelde dat een<br />

derdenbeslag doelloos (zonder voorwerp) is wanneer t.t.v. het beslag aan de derde-beslagene reeds kennis was<br />

gegeven <strong>van</strong> de cessie <strong>van</strong> alle facturen <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar op de derde.<br />

1397 Daarnaast is de kennisgeving aan de debitor cessus verbintenisrechtelijk <strong>van</strong> belang, opdat de cessus aan de<br />

cessionaris zou moeten betalen; zie de bespreking in Afdeling B.<br />

547


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Hoewel het toepassingsgebied <strong>van</strong> de WFZ dit Deel over schuldvorderingen op naam duidelijk overstijgt<br />

(financiële instrumenten niet op naam worden immers in het volgende Deel (VI) <strong>van</strong> dit werk behandeld),<br />

bespreken we de vraag <strong>van</strong> de buitenbezitstelling alvast ook hier, omdat ze ook rijst voor sommige in dit Deel<br />

behandelde activa, met name voor financiële instrumenten op naam.<br />

2° Invulling<br />

Deze bijkomende toepassingsvereiste geldt enkel voor zekerheidsrechten op financiële<br />

instrumenten (voor zekerheidsrechten op rekeningtegoeden werd ze afgeschaft bij de<br />

wijziging <strong>van</strong> de WFZ in 2011; voor zekerheidsrechten op bankvorderingen werd ze evemin<br />

ingevoerd). Art. 4 § 1 WFZ lid 2 stelt:<br />

Voor de toepassing <strong>van</strong> het lid 1, 1° volstaat het aan te tonen dat de als zekerheid verschafte<br />

activa daadwerkelijk zijn geleverd, overgedragen, gehouden, ingeschreven in een register of<br />

anderzijds gekwalificeerd, zodat zij in het bezit of onder de controle komen <strong>van</strong> de<br />

begunstigde <strong>van</strong> de zekerheid of de persoon die voor rekening <strong>van</strong> die begunstigde optreedt.<br />

De inbezitstelling <strong>van</strong> op rekening geboekte financiële instrumenten kan inzonderheid<br />

geschieden door de creditering <strong>van</strong> die instrumenten op een speciale rekening geopend op<br />

naam <strong>van</strong> de zekerheidsverschaffer of <strong>van</strong> de begunstigde <strong>van</strong> de zekerheid of <strong>van</strong> een derde<br />

pandhouder. Het feit dat de als zekerheid verschafte activa in de boeken <strong>van</strong> een bemiddelaar<br />

worden ingeschreven, belet die bemiddelaar niet om, met betrekking tot die activa, te<br />

handelen als een partij."<br />

Samengevat betekent dit dat de wet vereist dat er een zakelijk zekerheidsrecht wordt<br />

toegekend, zij het pand of zekerheidseigendom, bij overeenkomst en bij financiële<br />

instrumenten bovendien dat er een buitenbezitstelling plaatsvindt. Het actief moet daardoor<br />

"in het bezit of onder de controle" komen <strong>van</strong> de titularis <strong>van</strong> de zakelijke zekerheid of een<br />

persoon die voor diens rekening optreedt (al dan niet in eigen naam). Verder moet de<br />

overeenkomst ook schriftelijk worden bewezen.<br />

Wat de toepassing op financiële instrumenten op naam betreft: de vereisten voor dat bezit in<br />

engere zin worden in Hoofdstuk VII uitgewerkt in het kader <strong>van</strong> de regels inzake<br />

derdenbescherming. Het is namelijk de kennisname, door de debiteur <strong>van</strong> het onderpand, <strong>van</strong><br />

de identiteit <strong>van</strong> de zekerheidsverkrijger die aan deze laatste het "bezit" <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering-onderpand (bezit in sterke zin) verschaft. In beginsel gebeurt die<br />

buitenbezitstelling dus door de kennisgeving aan de schuldenaar <strong>van</strong> het instrument op naam.<br />

2. (Oneigenlijke) natrekking (en daaruit voortvloeiende zgn. rechtstreekse vordering bij<br />

kwalitatieve rechten)<br />

a. Algemeen<br />

Sommige schuldvorderingen worden in ons recht beschouwd als accessoir, d.i. als een<br />

accessorium bij een hoofdzaak. Dergelijke schuldvorderingen noemt men ook kwalitatieve<br />

548


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvorderingen (schuldvorderingen die men heeft in een bepaalde hoedanigheid en die<br />

meegaan met die hoedanigheid) 1398 .<br />

Dat heeft meer bepaald twee gevolgen:<br />

- dergelijke schuldvorderingen kunnen ab initio aan iemand anders toekomen dan de<br />

schuldeiser op wiens naam ze zijn ontstaan; dit wordt onder b. nader besproken;<br />

- bij de overdracht <strong>van</strong> eigendom <strong>van</strong> de “hoofdzaak” of bij de afsplitsing <strong>van</strong> beperkte<br />

zakelijke rechten erop, gaan de bestaande kwalitatieve schuldvorderingen mee over c.q.<br />

komen ze in verhouding tot het beperkt recht aan de beperkt zakelijk gerechtigde toe. Dit<br />

wordt onder c. besproken.<br />

Verwarrend genoeg spreekt men hierbij ook soms <strong>van</strong> rechtstreekse vorderingen, waarbij de<br />

term hier wel een heel andere betekenis heeft dan bij de zgn. “abstracte rechtstreekse<br />

vordering” die we als een vorm <strong>van</strong> persoonlijke zekerheid besproken hebben; de hier<br />

behandelde zogenaamde rechtstreekse vordering is de situatie die resulteert uit de overgang<br />

<strong>van</strong> de kwalitatieve schuldvordering tezamen met de hoofdzaak 1399 .<br />

Deze zgn. rechtstreekse vordering is accessoir in die zin dat er maar rechtstreeks kan gevorderd worden door een<br />

derde in zoverre deze de hoofdzaak heeft verkregen.<br />

b. Schuldvorderingen die ab initio aan iemand anders toekomen<br />

Het gaat hier over het fenomeen dat bepaalde rechten die nauw verbonden zijn met een goed<br />

dus ontstaan op naam <strong>van</strong> één persoon, maar <strong>van</strong> rechtswege geheel of gedeeltelijk toekomen<br />

aan een andere persoon, die een bepaalde hoedanigheid heeft, en met name een bepaald<br />

zakelijk recht op dat goed (met “gedeeltelijk” bedoelen we dat die andere persoon slechts een<br />

deelrecht heeft op de schuldvordering, bv. een pandrecht).<br />

Dat zien we bv. wanneer kwalitatieve schuldvorderingen ontstaan betreffende een goed<br />

waarop een vruchtgebruik of een hypotheekrecht rust. In welke mate dergelijke<br />

schuldvorderingen toekomen aan de beperkt zakelijk gerechtigde of zelf bezwaard zijn met<br />

een dergelijk recht, hangt af <strong>van</strong> de regels betreffende dat beperkt recht. Zo zullen de regels<br />

inzake hypotheekrecht bepalen op welke aldus ontstane schuldvorderingen <strong>van</strong> de eigenaar<br />

<strong>van</strong> het gehypothekeerde goed de hypotheekhouder een zekerheidsrecht heeft (zo bv. heeft de<br />

hypotheekhouder niet automatisch een pandrecht op huurvorderingen; dat is eerst het geval na<br />

onroerend beslag). Vergoedingsaanspraken wegens waardevermindering <strong>van</strong> het<br />

gehypothekeerde goed daarentegen (zij het aansprakelijkheidsvorderingen, zijn het<br />

verzekeringsvergoedingen) zijn in beginsel bezwaard met een zekerheidsrecht ten gunste <strong>van</strong><br />

1398 De Franse rechtspraak was hierin nog een stuk ruimer, en aanvaardde in het algemeen een zgn. (nietabstracte)<br />

rechtstreekse contractuele vordering <strong>van</strong> een contractspartij tegen de contractspartij <strong>van</strong> zijn<br />

contractspartij, zie Cass. fr. 8 maart 1988, JCP 1988 II 21070 noot P. JOURDAIN; Cass. fr. 21 juni 1988, JCP II<br />

21125 noot P. JOURDAIN; maar deze rechtspraak is verlaten in het arrest Cass. fr. (voltallig) 12 juli 1991, D.<br />

1991, 549 noot J. GHESTIN.<br />

1399 Cfr. Het arrest a quo in de zaak Cass. 23 april 2007, nr. C.04.0137N, De Ruiter Seeds: het arrest in beroep<br />

bevestigt dat het hier niet om een rechtstreekse vordering in strikte zin gaat, maar om een overgegane<br />

schuldvordering die de verkoper heeft op een derde; de voorziening in cassatie werd verworpen.<br />

549


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de hypotheekhouder. Ze worden dus niet louter door de blote eigendom nagetrokken 1400 .<br />

Hetzelfde geldt min of meer voor onteigeningsvergoedingen (zie art. 21 Onteigeningswet).<br />

Het zakenrechtelijk statuut <strong>van</strong> deze schuldvorderingen wordt dus bepaald door het<br />

zakenrechtelijk statuut <strong>van</strong> de verzekerde, beschadigde, onteigende zaak waarvoor ze het<br />

surrogaat vormen.<br />

Komen ze <strong>van</strong> rechtswege toe aan een andere persoon dan diegene op wiens naam ze<br />

ontstaan, dan kan men spreken <strong>van</strong> (oneigenlijke) natrekking, althans indien de “hoofdzaak”<br />

op dat ogenblik nog bestaat – volgens het adagium “accessorium sequitur principale”.<br />

- Wanneer er geen hoofdzaak meer is die het afhankelijk recht kan natrekken, kan er ook geen<br />

(oneigenlijke) natrekking meer plaatsvinden. In dat geval zal de schuldvordering in dezelfde<br />

mate toekomen aan de partij aan wie de hoofdzaak zou zijn toegekomen, maar is dit veeleer te<br />

beschouwen als een vorm <strong>van</strong> zakelijke subrogatie (omdat de schuldvordering in de plaats<br />

komt <strong>van</strong> een voorwerp <strong>van</strong> zakelijk recht).<br />

- Bestaat de hoofdzaak nog, dan is een beroep op zakelijke subrogatie overbodig om de<br />

(oneigenlijke) natrekking <strong>van</strong> afhankelijke rechten bij de hoofdzaak te verklaren, en moet ook<br />

niet noodzakelijk aan alle vereisten voor zakelijke subrogatie zijn voldaan. Anderzijds is het<br />

nuttig te wijzen op de parallellen met zakelijke subrogatie. Dat vestigt immers onze aandacht<br />

op de samenhang <strong>van</strong> dit fenomeen met een aantal andere, die onder zakelijke subrogatie<br />

worden beschreven 1401 (zie verder punt 4.).<br />

Ondanks het “oorspronkelijk” karakter <strong>van</strong> de verkrijging, zal de inhoud zelf <strong>van</strong> de<br />

kwalitatieve schuldvordering wel de inhoud zijn zoals zij geldt tussen de partijen tussen wie<br />

zij is ontstaan (ook al blijkt de schuldeiser uiteindelijk toch niet de eigenaar <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering te zijn). Het oorspronkelijk karakter blijkt wel daaruit, dat de verkrijger niet<br />

gebonden is door de rechten die de schuldeiser op wiens naam de schuldvordering is ontstaan,<br />

aan derden zou hebben toegestaan; hij heeft “ab initio” een recht verkregen op de<br />

schuldvordering. We vinden hier het onderscheid terug tussen de inherente bepalingen <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering en externe bezwaring er<strong>van</strong>.<br />

c. Schuldvorderingen die als accessorium mee overgaan<br />

Het kan ook gaan om een schuldvordering die bij de overdracht <strong>van</strong> eigendom <strong>van</strong> de<br />

“hoofdzaak” of bij de afsplitsing <strong>van</strong> beperkte zakelijke rechten erop, mee overgaat c.q. in<br />

verhouding tot het beperkt recht toekomt aan de beperkt zakelijk gerechtigde toe.<br />

Belangrijkste gevallen<br />

1400 Zie over het lot <strong>van</strong> verzekeringsvergoedingen uitvoerig V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, nr. 141 en<br />

vooral 314 v.<br />

1401 Ook een nog ruimere samenhang kan beschreven worden, nl. met alle rechten die zich onder algemene titel<br />

geënt worden op een ander recht, zo bv. ook het wettelijk vruchtgebruik <strong>van</strong> de ouders die het beheer hebben<br />

over de goederen <strong>van</strong> het kind (art. 384 v. BW).<br />

550


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De belangrijkste toepassing hier<strong>van</strong> betreft schuldvorderingen jegens een verkoper tot<br />

vrijwaring voor gebreken aan de verkochte zaak 1402 en tot vrijwaring wegens uitwinning. Een<br />

ander voorbeeld betreft de schuldvorderingen wegens aansprakelijkheid voor gebreken jegens<br />

een aannemer en/of architect, die overgaan wanneer de opdrachtgever de zaak overdraagt aan<br />

een koper 1403 .<br />

Andere voorbeelden:<br />

- rechten <strong>van</strong> de verhuurder uit een huurovereenkomst, bij overdracht <strong>van</strong> het verhuurde goed;<br />

- rechten <strong>van</strong> een mede-eigenaar jegens de vereniging <strong>van</strong> mede-eigenaars, bij overdracht <strong>van</strong><br />

een kavel;<br />

- rechten uit een zaakverzekering;<br />

- buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen voor schade aan de zaak;<br />

- rechten <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> een kunstwerk jegens de expert die een authenticiteitscertificaat<br />

heeft afgeleverd;<br />

- recht op schadevergoeding wegens planschade, en vergelijkbaar op schadevergoeding<br />

wegens waardevermindering door bescherming als duingebied (art. 54 Wet 12 juli 1973<br />

Natuurbehoud (Vlaams Gewest)) 1404 ;<br />

- een recht op schadevergoeding krachtens de Wet <strong>van</strong> 12 juli 1976 Wet betreffende het<br />

herstel <strong>van</strong> zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen zou volgens<br />

de rechtspraak echter niet kwalitatief zijn 1405 .<br />

Bij een cessie <strong>van</strong> een schuldvordering gaat ook het recht op ontbinding bij wanprestatie mee<br />

over 1406 .<br />

Vereisten voor overgang – toepassingsgebied <strong>van</strong> de regel<br />

De kwalitatieve schuldvordering gaat over met de eigendom <strong>van</strong> de zaak, en dit ongeacht of<br />

het gaat om:<br />

- een eigendomsoverdracht <strong>van</strong> de hoofdzaak ingevolge doorverkoop 1407 ,<br />

1402 Art. 1615 BW is ook <strong>van</strong> toepassing op vrijwaringsvorderingen uit een vorige verkoop die beheerst wordt<br />

door een rechtsstelsel dat een dergelijke “rechtstreekse vordering” niet kent, voor zover deze schuldvorderingen<br />

niet krachtens dat recht onoverdraagbaar zijn. Zie Cass. 15 december 2006, RW 2008-2009, 230 n. N.<br />

CARETTE “”Kwalitatieve rechten” <strong>van</strong> een onderkoper bij internationale koop en het Weens Koopverdrag”.<br />

1403 Cass. 29 februari 2008, nr. C.06.0303.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20080229-3 = Arr.Cass. 2008 nr. 147 = TBO 2008, 151. Zie reeds Cass. 8 juli 1886, Pas. 302 met concl. A-g<br />

Mesdach de ter Kiele.<br />

Restrictief wel Hof Gent 24 januari 2008, RW 2009-2010, 1184 kritische n. L. WERMOES, "Rechtstreekse<br />

(contractuele) aanspraken <strong>van</strong> onderverkrijgers: pleidooi voor een algemene erkenning <strong>van</strong> de<br />

accessoriumtheorie" (verkoop liet na verkoop product herverpakken door onderaannemer, die dit contamineerde;<br />

wel buitencontractuele aanspraak <strong>van</strong> koper tegen die aannemer, geen rechstreekse contractuele aanspraak).<br />

1404 Cass. 7 september 2009, nr. C.08.0494.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20090907-5 = Arr.Cass. nr. 482 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 1669.<br />

1405 Cass. 22 maart 1990, Arr. 942; Hof Luik 4 april 1996, JLMB 1530.<br />

1406 Cass. 20 september <strong>2012</strong>, Parfip / Aramex, nr. C.11.0662.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<strong>2012</strong>0920-5.<br />

1407 Cass. 5 december 1980, Arr. 1980-81 nr. 212 = RW 1981-82, 886.. Voor het IPR-aspect, zie Cass. 23 april<br />

2007, nr. C.04.0137.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20070423-1.<br />

551


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- een eigendomsoverdracht <strong>van</strong> de hoofdzaak in het kader <strong>van</strong> een andere overeenkomst, zoals<br />

aanneming 1408 ,<br />

- of zelfs een eigendomsovergang <strong>van</strong> de hoofdzaak ingevolge natrekking 1409 .<br />

Dit blijft zo zelfs indien de eigendom rechtstreeks overgaat <strong>van</strong> de onderaannemer op de<br />

bouwheer, voor zover dit binnen het kader <strong>van</strong> de hoofdaannemingsovereenkomst valt.<br />

Volgens de heersende leer zouden daarentegen aanspraken uit een aannemingsovereenkomst<br />

niet overgaan op de opdrachtgever <strong>van</strong> de opdrachtgever (de zgn. rechtstreekse vordering <strong>van</strong><br />

een opdrachtgever jegens de onderaannemer <strong>van</strong> zijn aannemer) 1410 , maar enkel op de koper<br />

<strong>van</strong> de opdrachtgever 1411 (dus wel ook bij koop na aanneming na koop 1412 ); in de mate<br />

waarin er in het kader <strong>van</strong> de hoofdaanneming een eigendomsovergang plaatsvindt, zouden<br />

behalve de aanspraken op leveranciers <strong>van</strong> de grondstoffen evenwel ook die op<br />

onderaannemers die betrokken zijn bij de aldus voor de opdrachtgever ontstane eigendom<br />

overgaan.<br />

Dat de eigen contractspartij zelf (bv. verkoper) niet kan worden aangesproken wegens een<br />

geldige exoneratie, verhindert de aanspraak jegens de leverancier <strong>van</strong> die wederpartij niet 1413 . In<br />

het andere geval kunnen beiden contractueel in solidum is 1414 .<br />

Over de grondslag <strong>van</strong> de overgang <strong>van</strong> kwalitatieve schuldvorderingen bestaan er<br />

uiteenlopende opvattingen. Correct is wellicht dat men ten dele moet onderscheiden<br />

naargelang de wijze waarop de hoofdzaak overgaat.<br />

Indien de hoofdzaak overgaat buiten overeenkomst tussen partijen, is het louter een geval <strong>van</strong><br />

oneigenlijke natrekking: accessorium sequitur principale.<br />

Hoewel de kapstok in de rechtspraak art. 1615 BW is, dat enkel de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de<br />

leveringsplicht bij de koopovereenkomst betreft, aanvaardt de rechtspraak dat dezelfde regels<br />

gelden:<br />

a) bij andere overeenkomsten waarin er een juridische levering plaatsvindt <strong>van</strong> de hoofdzaak<br />

(schenking, inbreng, enz.), en<br />

1408 Bv. Hof Brussel 9 november 2004, RW 2007-2008, 152.<br />

1409 Cass. 18 mei 2006, nr. C.050097N, Fonderies Lecomte t. Aquafin, Deckx Algemene Ondernemingen,<br />

Arr.Cass. 2006 nr. 297 met concl. A.g. Dubrulle = RW 2007-2008, 147 n. N. CARETTE. In dezelfde zin de<br />

Franse rechtspraak: Cass. ass. plén. 7 februari 1986, D. 1986, 293 n. A. BENABENT = JCP 1986, II nr. 20.616,<br />

n. P. MALINVAUD.<br />

1410 Zie uitvoerig over deze vraag N. CARETTE, “Rechtstreekse contractuele aanspraak <strong>van</strong> een bouwheer<br />

jegens een onderaannemer? Soms toch wel”, TPR 2007-2008. Men kan dit ook afleiden uit Cass. 15 september<br />

2011(C.10.0456.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110915-6 = RW 2011-<br />

<strong>2012</strong>, 1679 n. K. VANHOVE): Gevolg in een complexe zaak: de bouwheer kan op grond <strong>van</strong> art. 1641 BW niét<br />

de onderaannemer aanspreken, maar wel de leverancier <strong>van</strong> de onderaannemer.<br />

1411 bv. Cass. 29 februari 2008, nr. C.06.0303.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20080229-3. bv. architect – bouwpromotor<br />

koper: Rb Antwerpen 15 januari 2004, RW 2007-8, 1207<br />

Restrictief wel Hof Gent 24 januari 2008, RW 2009-2010, 1184 kritische n. L. WERMOES<br />

1412 Zie bv. Hof Brussel 30 maart 2010, TBO 2010, 265.<br />

1413 Zie bv. Hof Brussel 30 maart 2010, TBO 2010, 265.<br />

1414 Zie bv. Hof Brussel 30 maart 2010, TBO 2010, 265.<br />

552


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) als in het kader <strong>van</strong> een andere overeenkomst de eigendom overgaat, zelfs indien dit niet<br />

gebeurt door de juridische levering <strong>van</strong> de zaak, maar bv. door de eigenlijke natrekking<br />

(incorporatie <strong>van</strong> bouwgrondstoffen door de aannemer in het onroerend goed <strong>van</strong> de<br />

opdrachtgever). Met de nagetrokken zaak gaan dan ook de accessoire schuldvorderingen<br />

daar<strong>van</strong> over, tenzij partijen geldig anders zijn overeengekomen.<br />

Het kwalitatief recht gaat in beginsel niet over op een derde die niet het goed zelf (of<br />

rele<strong>van</strong>te zakelijk recht erop, zoals bv. een opstalrecht) verkrijgt, maar enkel een contractueel<br />

recht, zoals bv. een toelating tot bouwen op andermans grond. In een specifiek geval waar het<br />

Hof <strong>van</strong> cassatie deze regel toepaste 1415 werd dit evenwel ongrondwettig geacht door het<br />

GwH 1416 .<br />

Nuancering<br />

Gaat de hoofdzaak over in het kader <strong>van</strong> een overeenkomst tussen partijen, dan is het een<br />

vraag <strong>van</strong> interpretatie <strong>van</strong> die overeenkomst of de accessoria al dan niet meegaan. Anders<br />

gezegd: het is een suppletieve en geen dwingende regel dat de kwalitatieve schuldvorderingen<br />

mee overgaan (behoudens specifieke bepalingen die dit dwingend zouden maken). De<br />

juridische levering <strong>van</strong> de hoofdzaak houdt impliciet ook een juridische levering <strong>van</strong> de<br />

accessoria in, tenzij de rechtshandeling <strong>van</strong> partijen anders moet worden uitgelegd.<br />

De aanspraak gaat niet mee over wanneer partijen anders overeenkomen, wat vermoed wordt<br />

voor schade die reeds zichtbaar is op het ogenblik <strong>van</strong> de doorverkoop, minstens wanneer de<br />

tussenschakel zelf reeds zijn voorganger heeft aangesproken 1417 .<br />

Wanneer de overgang uit de wet voortvloeit tegen vergoeding <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> het goed,<br />

zoals bv. bij het einde <strong>van</strong> een opstalrecht, dan volgt daaruit dat aanspraken uit een<br />

waardevermindering die reeds is ingetreden, niet mee overgaan (in casu: bij de opstalhouder<br />

blijven).<br />

Afbakening <strong>van</strong> het kwalitatief gedeelte <strong>van</strong> langlopende schuldvorderingen<br />

Ook moet bij schuldvorderingen die niet louter een eenmalige prestatie betreffen nagegaan<br />

worden of de schuldvordering ook kwalitatief is voor baten uit het verleden, dan wel enkel<br />

kwalitatief is voor het toekomstige gedeelte. Dat laatste is het meest frequent - zo bv. in<br />

beginsel huurvorderingen; niet-concurrentieverplichtingen bij overdracht handelszaak;<br />

schuldvordering <strong>van</strong> appartementseigenaar op de baten <strong>van</strong> de Vereniging <strong>van</strong> mede-<br />

1415 Cass. 7 september 2009, nr. C.08.0494.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20090907-5 = Arr.Cass. nr. 482 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 1669, over het specifieke geval <strong>van</strong> art. 54 Wet 12 juli 1973<br />

Natuurbehoud (Vlaams Gewest) en uit de tekst <strong>van</strong> die bepaling afgeleid.<br />

1416 GwH nr. 55/<strong>2012</strong> <strong>van</strong> 19 april <strong>2012</strong>, www.grondwettelijkhof.be/public/n/<strong>2012</strong>/<strong>2012</strong>-055n.pdf.<br />

1417 Zie bv. Hof Brussel 30 maart 2010, TBO 2010, 265. Vgl. Cass. 15 september 1989, Arr. 70 = Pas. I 65 =<br />

RCJB 1992, 502 n. J. HERBOTS = RW 1989-90, 776 = TBH 1990, 387 n. E. DIRIX; Cass. 24 april 2003, Arr.<br />

Nr. 261 concl. A-g. De Riemaecker.<br />

Men kan hetzelfde afleiden uit de Franse cassatierechtspraak: Cass. Fr. 18 juni 1997, RTDCiv 1997, 895; Cass.<br />

Fr. 25 januari 1983, Bull. Civ. 1983, III, 20; Cass. Fr. 17 november 2004, Bull. Civ. 2004, III, 186; Cass. Fr. 4<br />

december 2002, JCP 2003 II 669.<br />

553


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eigenaars. Iets ingewikkelder is ons recht met betrekking tot vergoedingsaanspraken (zij het<br />

aansprakelijkheidsvorderingen, zijn het verzekeringsvergoedingen). Ook zij gaan <strong>van</strong><br />

rechtswege over in de mate waarin het toekomstige of nog niet opeisbare schuldvorderingen<br />

betreft; voor de reeds opeisbare schuldvorderingen (m.b. aansprakelijkheid voor schade die<br />

voor de overgang <strong>van</strong> het goed aan het licht is gekomen) is de zaak ingewikkelder 1418 .<br />

Deze regels zijn in sommige gevallen zakenrechtelijk dwingend (wat wil zeggen dat de<br />

bijzaak zakenrechtelijk niet <strong>van</strong> de hoofdzaak kan worden gescheiden vooraleer ze<br />

“gedesaffecteerd” is), in andere gevallen slechts <strong>van</strong> regelend recht. De affectatie als bijzaak<br />

wordt in beginsel bepaald door objectieve maatstaven, en dus niet louter subjectief of<br />

krachtens partijautonomie.<br />

Gevolgen <strong>van</strong> de overgang voor de verkrijger:<br />

Deze beschikt nu zowel over zijn schuldvordering op zijn wederpartij (verkoper) als over de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> zijn wederpartij op diens leverancier. Hij kan beide tegelijk uitoefenen<br />

(zelfs in het geval <strong>van</strong> consumentenkoop 1419 ), maar kan natuurlijk niet tweemaal de<br />

vergoeding innen: indien hij vergoeding verkrijgt <strong>van</strong> de leverancier vermindert zijn<br />

aanspraak op de verkoper daarmee; indien hij vergoeding verkrijgt <strong>van</strong> de verkoper, gaat de<br />

aanspraak op de leverancier in die mate terug over op de verkoper (zie hieronder).<br />

De schuldenaar (leverancier) behoudt alle excepties uit de valutaverhouding (d.i. zijn contract<br />

met zijn afnemer), inbegrepen de exceptio non adimpleti contractus: er is weliswaar geen<br />

contract A-C maar wel een contractuele rechtsverhouding.<br />

Dat het om de overgang <strong>van</strong> een bestaande schuldvordering gaat, houdt ook in dat die<br />

schuldvordering bezwaard blijft met de rechten die er voordien reeds op rustten, en bv. de<br />

verkrijger <strong>van</strong> een verhuurde zaak in beginsel gebonden is aan het pandrecht dat op de<br />

toekomstige huurvorderingen zou rusten, en in de toestand waarin ze zich op dat ogenblik<br />

bevindt 1420 .<br />

1418 Zie daarvoor o.m. Cass. 15 september 1989, architect Peeters t. Van de Looverbosch, Stas, De Haes,<br />

verwerping, Arr. nr. 37 = TBH 1990, 387 noot E. DIRIX, "De aanspraakgerechtigden bij zaakschade en<br />

burenhinder" = RCJB 1992, 509 noot J. HERBOTS, "L'affinage du principe de la transmission automatique des<br />

droits "propter rem" du maître de l'ouvrage à l'acquéreur de l'immeuble"; Cass. 28 juni 1990, Ernst t. Quatacker,<br />

RW 1990-91, 1402 noot E. DIRIX; mijn bijdrage "Rechtsopvolging onder bijzondere titel tijdens het geding in<br />

België en Nederland", RW 1993-94, 169 v., nr. 17 en 24 (waar evenwel het onderscheid tussen opeisbare<br />

schuldvorderingen en niet-opeisbare schuldvorderingen niet voldoende aan bod komt); E. DIRIX, Obligatoire<br />

verhoudingen, p. 28 v.; P. <strong>van</strong> OMMESLAGHE, in La transmission des obligations, p. (81) 125.<br />

1419 Hof Luik 5 november 2009, DCCR 2010, 80 n. M. HOSTENS "De rechtstreekse aanspraak <strong>van</strong> de<br />

consument: een nieuw pijnpunt in ons dualistisch kooprecht ?".<br />

1420 bv. inzake verjaring; zo moet het al dan niet gestuit zijn <strong>van</strong> de verjaring door feiten voor de overgang<br />

beoordeeld worden in de verhouding met de vorige schuldeiser en door feiten na de overgang in de verhouding<br />

met de nieuwe schuldeiser.<br />

In de zaak <strong>van</strong> het arrest cass. 9 juni 2009, Apruzzzese t. SRWL, c.04.0245.F, werd beslist dat de stuiting <strong>van</strong> de<br />

verjaring door de hoofdaannemer niet automatisch ten goede komt aan de opdrachtgever die jaren later een eis<br />

instelt tegen de hoofdaannemer; uit het arrest kan wel niet worden afgeleid of in deze zaak kan worden gesteld<br />

dat de schuldvordering <strong>van</strong> de hoofdaannemer tegen de onderaannemer was overgegaan op de opdrachtgever;<br />

het verbroken arrest was alvast niet daarop gegrond zodat dit cassatie-arrest niets zegt over de vraag die ons hier<br />

554


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Gevolgen <strong>van</strong> de overgang voor de tussenschakel:<br />

Wanneer de eigendom <strong>van</strong> een zaak is overgegaan en daarmee ook de vrijwaringsaanspraak<br />

op de eerdere schakel, kan de tussenschakel in beginsel zelf de aanspraak jegens de<br />

leverancier niet meer uitoefenen. Zodra hij aangesproken is kan hij dat echter wel<br />

opnieuw 1421 (dat verklaart dat de korte termijn voor hem pas op dat ogenblik begint te<br />

lopen 1422 ). Correcter: hij heeft de hoedanigheid om de leverancier in vrijwaring op te roepen:<br />

een eventuele vergoeding zal hij echter maar kunnen innen indien hij zelf zijn afnemer/koper<br />

heeft betaald (op dat ogenblik wordt de aanspraak die op de koper is overgegaan terug<br />

eigendom <strong>van</strong> de tussenschakel). Volgens sommige auteurs heeft de tussenschakel altijd de<br />

hoedanigheid om zijn leverancier aan te spreken; dit zal dan wel voor rekening <strong>van</strong> de koper<br />

moeten gebeuren zolang deze laatste niet vergoed is.<br />

3. Verkrijging op naam <strong>van</strong> een middellijke vertegenwoordiger (die in naam als cessionaris<br />

optreedt)<br />

Wanneer een middellijk vertegenwoordiger bestaande schuldvorderingen verwerft ("koopt"),<br />

voor rekening <strong>van</strong> zijn opdrachtgever, dan worden deze zoals aangekochte roerende zaken in<br />

beginsel rechtstreeks door die opdrachtgever verkregen (vgl. de algemene bespreking <strong>van</strong> de<br />

zakenrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> middellijke vertegenwoordiging in Deel II hst. II afd. C<br />

2.b.2°b).).<br />

Enigszins anders is het lot <strong>van</strong> de schuldvordering die eerst ontstaat uit de overeenkomst die<br />

de middellijke vertegenwoordiger met een derde sluit, bv. de prijsvordering verkregen door<br />

een verkoopcommissionair, maar bv. ook de gelden ont<strong>van</strong>gen op de derdenrekening <strong>van</strong> een<br />

advocaat. Het gaat hier om een schuldvordering die in hoofde <strong>van</strong> de commissionair ontstaat<br />

en waar<strong>van</strong> hij in beginsel eigenaar is (al zal hij over de opbrengst er<strong>van</strong> rekenschap moeten<br />

afleggen aan zijn opdrachtgever). Het lot <strong>van</strong> deze schuldvordering is in ons recht toch wel<br />

bijzonder en wordt daarom in Hst. VIII afzonderlijk besproken, met name dan de zgn.<br />

"kwaliteitsrekening".<br />

De gevolgen <strong>van</strong> beide situaties zijn ten dele gelijkaardig, maar toch niet helemaal gelijk. In<br />

het eerste geval heeft de tussenpersoon die de schuldvordering aankoopt zoals bij roerende<br />

zaken een soort retentierecht op de schuldvorderingen, maar eigenlijk ook verdergaand een<br />

contractueel recht om de schuldvordering zelf te innen. In het tweede geval heeft hij een soort<br />

bewindsrecht op de schuldvordering, dat een verdergaande, zakelijke werking heeft die uit de<br />

bezighoudt.<br />

1421 Onder meer K. VANHOVE, “De ‘action directe’ wegens verborgen koopgebreken in<br />

(onder)aannemingsgeschillen”, RW 2011-<strong>2012</strong>, (1680) 1683 nr. 9. Voor een overzicht <strong>van</strong> de diverse theorieën<br />

hierover, M. HOSTENS "De rechtstreekse aanspraak <strong>van</strong> de consument: een nieuw pijnpunt in ons dualistisch<br />

kooprecht ?", DCCR 2010, 87 v.<br />

1422 Bv. Cass. 29 januari 2004, nr. C.01.0491.N, Arr.Cass. 2004 nr. 52 concl. A-g. Thijs = RW 2004-2005, 431;<br />

Cass. 25 juni 2010, C.09.0085.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20100625-2,<br />

Arr.Cass. nr. 463; Cass. 27 mei 2011, Stu-Wahr, nr. C.10.0178.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110527-3, Arr.Cass. nr. 357; Hof Brussel 9<br />

november 2004, RW 2007-2008, 152.<br />

555


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eigen aard <strong>van</strong> het goed voortvloeit. Om die reden wordt de tweede situatie in Hst. VIII<br />

besproken als een mechanisme dat de externe werking <strong>van</strong> verbintenisrechtelijke<br />

verhoudingen uitdrukt.<br />

In het tweede geval vindt er in zekere zin een opsplitsing <strong>van</strong> het eigendomsrecht plaats,<br />

waarbij de waarde <strong>van</strong> de schuldvordering niet tot het vermogen <strong>van</strong> de schuldeiser zelf<br />

behoort.<br />

4. Verkrijging <strong>van</strong> een schuldvordering door zakelijke subrogatie<br />

Deze rechtsfiguur werd reeds algemeen besproken in Deel II (hoofdstuk II. Afdeling D punt 5) (en kort in Deel<br />

IV.), en komt verder hieronder nog specifiek aan bod in Hoofdstuk VI afdeling D. Vaak zal de zakelijke<br />

subrogatie precies betrekking hebben op een schuldvordering, veelal een schuldvordering die precies ontstaat<br />

door het tenietgaan <strong>van</strong> het gehandhaafde recht op zijn oorspronkelijke voorwerp (bv. een vergoedingsrecht bij<br />

tenietgaan <strong>van</strong> het oorspronkelijk voorwerp, of een prijsvordering bij verkoop <strong>van</strong> dat voorwerp). De<br />

schuldvordering ontstaat dan veelal op naam <strong>van</strong> de subrogant (B, veelal een restitutieschuldenaar <strong>van</strong> C),<br />

hoewel zij aan C toekomt.<br />

De rechtsleer gaat er<strong>van</strong> uit dat de gesubrogeerde (C) de schuldvordering op A echter slechts mag uitoefenen bij<br />

wanprestatie of insolventie <strong>van</strong> zijn schuldenaar B.<br />

5. Verkrijging <strong>van</strong> een schuldvordering door persoonlijke subrogatie<br />

Naast de overdracht en de zakelijke subrogatie bestaat er bij schuldvorderingen ook de figuur<br />

<strong>van</strong> de persoonlijke subrogatie, waardoor een schuldvordering eveneens overgaat op een<br />

nieuwe schuldeiser binnen de grenzen <strong>van</strong> wat deze betaald heeft aan de oude schuldeiser.<br />

Persoonlijke subrogatie is eveneens een afgeleide wijze <strong>van</strong> eigendomsverkrijging onder<br />

bijzondere titel 1423 , al wordt de figuur traditioneel vooral in de handboeken<br />

verbintenissenrecht besproken 1424 omdat ze ook een betaling veronderstelt.<br />

a. Vereisten voor subrogatie<br />

Anders dan de oneigenlijke natrekking waarover we het net hadden, gaat het bij de<br />

persoonlijke subrogatie om een zelfstandige wijze <strong>van</strong> verkrijging. Anders dan bij de<br />

overdracht <strong>van</strong> schuldvordering geschiedt de subrogatie niet door de uitvoering <strong>van</strong> een<br />

verbintenis tot geven, maar is zij gegrond op de betaling <strong>van</strong> de schuld door een derde en<br />

vindt zij <strong>van</strong> rechtswege plaats indien de wettelijke vereisten zijn vervuld.<br />

1° Wettelijke subrogatie<br />

De belangrijkste gevallen <strong>van</strong> wettelijke subrogatie <strong>van</strong> de solvens die andermans schuld<br />

betaalt, vinden we in art. 1251 BW:<br />

1423 Zie verder E. DIRIX, "Zakelijke subrogatie", RW 1993-94, 273. Vandaar ook dat in het Duits soms de term<br />

Derivativregreß wordt gebruikt.<br />

1424 Bv. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht II, p. 112 v.; VAN GERVEN-COVEMAEKER,<br />

Verbintenissenrecht, 618 v.<br />

556


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Ten voordele <strong>van</strong> hem die, zelf schuldeiser zijnde, een andere schuldeiser betaalt, die<br />

voorrang boven hem heeft uit hoofde <strong>van</strong> zijn voorrechten of hypotheken;<br />

2° Ten voordele <strong>van</strong> de verkrijger <strong>van</strong> een onroerend goed, die de prijs <strong>van</strong> het verkregen<br />

goed besteedt tot betaling <strong>van</strong> de schuldeisers ten behoeve <strong>van</strong> wie dat goed met hypotheek<br />

was bezwaard;<br />

3° Ten voordele <strong>van</strong> hem die, met andere of voor anderen tot betaling <strong>van</strong> een schuld<br />

gehouden zijnde, er belang bij had deze te voldoen;<br />

4° Ten voordele <strong>van</strong> de erfgenaam onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving, die met zijn<br />

eigen penningen de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap betaald heeft.<br />

Daarnaast bevatten bijzondere wetsbepalingen bijkomende gevallen <strong>van</strong> subrogatie; in<br />

sommige daar<strong>van</strong> is de solvens gesubrogeerd ook al betaalt hij een schuld die zijn eigen<br />

schuld is; in de doctrine worden die gevallen “quasi-subrogatie” genoemd. Ze betreffen vnl.<br />

diverse soorten verzekeraars.<br />

Zo bv.:<br />

- art. 41 en 49 LVO (schadeverzekeraar e.d.),<br />

- nog ruimer in art. 136 § 2 ZIV-Wet (ziekteverzekeraar)<br />

- in 47 en 48ter Arbeidsongevallenwet 1971 v. 14bis AOW overheidssector 1967 (arbeidsongevallenverzekeraar);<br />

- art. 52 en 75 Arbeidsovereenkomstenwet;<br />

- art. 61 en 62 Sluitingswet (Wet <strong>van</strong> 26 juni 2002 betreffende de sluiting <strong>van</strong> ondernemingen).<br />

GwH nr. 190/2009 1425 bespreekt het verschil tussen art. 48ter AOW 1971 en 14bis AOW overheidssector 1967;<br />

de overheidssector kent een getrapte subrogatie, omdat de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> het<br />

slachtoffer de overheid is en niet diens arbeidsongevallenverzekeraar; maar het is ongrondwettig dat die getrapte<br />

subrogatie niet ook subrogatie omvat in de rechten ex art. 29bis WAM. De leemte in de wet is intrinsiek en dus<br />

zelfherstellend (zonder wetgevende tussenkomst).<br />

In arrest GwH nr. 108/2011 werd evenwel geoordeeld dat het niet ongrondwettig is dat de wettelijke (quasi-<br />

)subrogatie <strong>van</strong> art. 41 LVO enkel subrogatie in rechten jegens een aansprakelijke derde omvat en niet ook<br />

rechten ex art. 29bis WAM.<br />

Ook bij quasi-subrogatie gaat de schuldvordering in de door de wet bepaalde mate wel<br />

degelijk over en is het recht <strong>van</strong> de gesubrogeerde geen ander recht dan dat <strong>van</strong> de<br />

subrogant 1426 .<br />

Een bijzonder geval <strong>van</strong> wettelijk geregelde subrogatie, die niet beperkt blijft tot het bedrag <strong>van</strong> de <strong>van</strong> de<br />

betaling, kan men zien in art. 75 LVO, krachtens hetwelk in de krediet- en borgtochtverzekering alle rechten en<br />

schuldvorderingen <strong>van</strong> de verzekerde betreffende de schuldvordering, die het voorwerp uitmaakt <strong>van</strong> de<br />

verzekering, overgaan op de verzekeraar die de verzekerde, zelfs gedeeltelijk, schadeloos heeft gesteld. Deze<br />

wettelijke ingreep berust m.i. op een vergissing. Zij is bedoeld om te vermijden dat er betwisting zou kunnen<br />

bestaan over de bevoegdheid <strong>van</strong> de verzekeraar om in eigen naam de schuldvordering in zijn geheel te innen:<br />

voor dergelijke inningsbevoegdheid is evenwel niet vereist dat de kredietverzekeraar ook (fiduciair) eigenaar<br />

wordt (een vorm <strong>van</strong> eigendom ten titel <strong>van</strong> beheer, vgl. onder nr. ..); deze bevoegdheid kan als dusdanig worden<br />

verleend d.m.v. een commissie- of naamleningovereenkomst. Het komt me dan ook voor dat dit veeleer moet<br />

1425 RW 2010-2011, 99.<br />

1426 Hof Antwerpen 8 september 2010, RW <strong>2012</strong>-13, 307.<br />

557


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

worden geïnterpreteerd in die zin dat de schuldvordering in zijn geheel op naam komt te staan <strong>van</strong> de<br />

verzekeraar, maar slechts in de mate <strong>van</strong> betaling ook effectief in het vermogen <strong>van</strong> de verzekeraar terechtkomt.<br />

In beginsel zijn alle schuldvorderingen vatbaar voor subrogatie, behalve diegene die niet overdraagbaar zijn. Zo<br />

is bv. ook het "eigen recht" <strong>van</strong> de schadelijder jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

vatbaar voor subrogatie 1427 .<br />

2° Conventionele subrogatie<br />

De subrogatie kan ook conventioneel bedongen worden:<br />

- bij uitdrukkelijke overeenkomst tussen de solvens en de schuldeiser aan wie deze betaalt gelijktijdig met de<br />

betaling (art. 1250, 1° BW 1428 , subrogatie ex parte creditoris) – de toestemming <strong>van</strong> de schuldenaar is dan niet<br />

vereist, of<br />

- bij overeenkomst tussen de solvens en de schuldenaar opgenomen in een authentieke akte <strong>van</strong> lening (zie voor<br />

de nadere vereisten art. 1250, 2° BW, subrogatie ex parte debitoris).<br />

b. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de subrogatie<br />

Persoonlijke subrogatie treedt enkel in binnen de grenzen <strong>van</strong> twee beperkingen:<br />

1° tot beloop <strong>van</strong> de betaalde sommen of prestaties, en<br />

2° voor de sommen of prestaties die door de schuldenaar verschuldigd zijn jegens de<br />

subrogant (o.m. Cass. 11 oktober 1999 1429 ; Cass. 16 november 2009 1430 ) – dit betekent ook<br />

dat bij een verdeling <strong>van</strong> aansprakelijkheid de subrogatie niet bijkomend beperkt wordt tot<br />

een overeenstemmend aandeel in de door de gesubrogeerde betaalde prestaties.<br />

Zijn er meerdere schuldvorderingen, of bestaat die uit verschillende elementen of onderdelen,<br />

dan is de gesubrogeerde enkel gesubrogeerd in die elementen waarop zijn betaling betrekking<br />

heeft 1431 .<br />

1427 Cass. 25 maart 2010, C.09.0117.N = http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20100325-2.<br />

1428 De bepaling <strong>van</strong> art. 1236 II BW, die stelt dat een derde die geen belang heeft in eigen naam andermands<br />

schuld kan betalen, mits deze niet gesubrogeerd wordt, sluit volgens de rechtspraak enkel de wettelijke<br />

subrogatie uit, maar niet de conventionele: Cass. 21 januari 2008, C.07.0078.F, Jaarverslag cass. 2008, 40 = RW<br />

2008-2009, 1258 kritische noot J. DE CONINCK “De betaling door een niet-belanghebbende derde en de<br />

toelaatbaarheid <strong>van</strong> de conventionele subrogatie ex parte creditoris”.<br />

1429 Bv. Cass 11 oktober 1999, Arr. 1999, 522 = Pas. I 522.<br />

1430 Cass. 16 november 2009, nr. C.09.0256.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20091116-6.<br />

1431 Zie bv. Cass. 22 september 2008, RW 2008-2009, 1147: wanneer een ziekenfonds<br />

arbeidsongeschikteheidsuitkeringen betaalt voor een bepaalde periode, is het niet gesubrogeerd in de aanspraken<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar jegens de aansprakelijke die betrekking hebben op een andere periode.<br />

558


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

subrogerende<br />

schuldeiser<br />

(subrogant)<br />

dekkingsverhouding:<br />

oorspronkelijke schuld<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> subrogatie<br />

zekerheidsstelling + betaling<br />

(valutaverhouding)<br />

hoofdschuldenaar<br />

Bij persoonlijke subrogatie is er vooreerst op verbintenisrechtelijk vlak de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> een<br />

schuldeiser door een andere ingevolge betaling (en niet ingevolge overdracht <strong>van</strong> schuldvordering,<br />

d.i. cessie). Met een fictie heeft dit niets te maken.<br />

Persoonlijke subrogatie is evenwel niet alleen verbintenisrechtelijk <strong>van</strong> belang, maar ook<br />

zakenrechtelijk, aangezien een schuldvordering overgaat <strong>van</strong> één vermogen naar een ander. In<br />

hoofde <strong>van</strong> de nieuwe schuldeiser is het een echte afgeleide wijze <strong>van</strong> verkrijging <strong>van</strong><br />

(onlichamelijke) goederen onder bijzondere titel.<br />

De gesubrogeerde krijgt dus geen andere schuldvordering dan deze die de subrogant had.<br />

Wanneer de gesubrogeerde in een hangend geding tussenkomt, houdt dat als dusdanig geen<br />

nieuwe schuldvordering in (en speelt art. 807 GerW. dus niet 1432 .<br />

Omgekeerd is na subrogatie de subrogant geen titularis meer <strong>van</strong> de schuldvordering; een<br />

stuiting in verhouding met de subrogant na tijdstip <strong>van</strong> subrogatie stuit de verjaring <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de gesubrogeerde niet (Cass. 16 december 2004).<br />

1432 Bv. cass. 16 november 2009, nr. C.09.0135.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20091116-5.<br />

559<br />

resultante<br />

rechtsverhouding<br />

gesubrogeerde<br />

zekerheidssteller


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij gedeeltelijke betaling en dus gedeeltelijke subrogatie heeft de saldo-aanspraak <strong>van</strong> de<br />

subrogant voorrang op de aanspraak <strong>van</strong> de gesubrogeerde (nemo contra se subrogasse<br />

censetur) (art. 1252 BW en art. 41 III LVO 1433 ); de vraag is of deze regel wel nodig is om de<br />

subrogant te beschermen, althans in die gevallen waarin de gesubrogeerde ook schuldenaar<br />

was, aangezien die dan toch gehouden blijft tot betaling <strong>van</strong> het saldo 1434 .<br />

6. Verkrijging onder algemene titel<br />

Bij overgang onder algemene titel bestaat er in beginsel geen bescherming <strong>van</strong> derdeverkrijgers.<br />

Niettemin kan er voor de tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> die overgang wel publiciteit zijn<br />

voorgeschreven.<br />

Zie bv. art. 53 Wet hypothecair krediet: een overdracht <strong>van</strong> hypothecaire of onroerend bevoorrechte<br />

schuldvorderingen in het raam <strong>van</strong> een fusie, overneming of splitsing <strong>van</strong> ondernemingen of in het raam <strong>van</strong> de<br />

inbreng of verkoop <strong>van</strong> de hypothecaire bedrijvigheid, door een onderneming onderworpen aan Titel II <strong>van</strong> deze<br />

wet, kan worden tegengeworpen aan alle derden door haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad door<br />

toedoen <strong>van</strong> de CBFA.<br />

1433 In het common law is de regel nog strikter: er is geen subrogatie zolang de schuld niet volledig betaald is<br />

(zgn. full payment rule).<br />

1434 Vgl. S. MEIER, “Schuldnermehrheiten im europäischen Vertragsrecht”, AcP 2011, (435) 453. In het<br />

italiaanse recht werd deze regel dan ook afgeschaft in art. 1205 CCI; ook in het NBW bestaat de regel niet meer<br />

(zie art. 6:142 NBW).<br />

560


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Weerslag <strong>van</strong> de overgang <strong>van</strong> een schuldvordering op naam<br />

op de interne verhouding (verbintenisrechtelijke vragen)<br />

1. De interne verhouding en de cessie <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam<br />

dekkingsverhouding<br />

cedent cessionaris<br />

debitor cessus<br />

valutaverhouding<br />

a. Uitwerking <strong>van</strong> de cessie zonder toestemming <strong>van</strong> de cessus<br />

De cessie behoeft niet de toestemming <strong>van</strong> de gecedeerde schuldenaar (tenzij deze<br />

toestemming krachtens de interne verhouding een vereiste is voor de overdraagbaarheid, zie<br />

hoger). Anderzijds kan de cessie de positie <strong>van</strong> de schuldenaar in beginsel niet verzwaren (zie<br />

onder c. en d. dan ook de tegenwerpelijkheid excepties uit de dekkingsverhouding).<br />

De aanvaarding <strong>van</strong> de cessie houdt dan ook geen afstand in <strong>van</strong> excepties uit de dekkingsverhouding (zie<br />

verder); zij houdt wel in dat men achteraf niet meer kan inroepen dat de cessie niet kon gebeuren omdat de<br />

schuldvordering niet kon worden overgedragen zonder akkoord <strong>van</strong> de debitor cessus. Deze aanvaarding kan<br />

blijken uit handelingen die de cessus stelt, zoals bv. de overboeking of inboeking <strong>van</strong> rekeningtegoeden of<br />

opname <strong>van</strong> de cessie <strong>van</strong> aandelen op naam in het aandelenregister.<br />

De "waarde" <strong>van</strong> een gecedeerde of in pand gegeven schuldvordering hangt dan ook af <strong>van</strong> de modaliteiten <strong>van</strong><br />

die schuldvordering, zoals ze gelden in de interne verhouding. Een <strong>van</strong> die mogelijke - en vaak aanwezige -<br />

modaliteiten is de wederkerigheid er<strong>van</strong>, waarbij de aanspraak uit de schuldvordering afhankelijk is <strong>van</strong> het<br />

geleverd zijn <strong>van</strong> een tegenprestatie (in beginsel door de oorspronkelijke wederpartij, dus de cedent of<br />

561


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

pandgever); tot zolang immers kan de cessus zijn prestatie opschorten (exceptio non adimpleti contractus) en bij<br />

ernstige wanprestatie kan hij de overeenkomst waaruit ze ontstond ontbinden 1435 .<br />

Omgekeerd verkrijgt de cessionaris in beginsel ook alle rechten die inherent zijn aan de schuldvordering. Dit<br />

geldt niet noodzakelijk voor de processuele rechten <strong>van</strong> de cedent: met name zal de cessionaris niet noodzakelijk<br />

gebruik kunnen maken <strong>van</strong> het forum waarover de cedent beschikte; dit blijkt onder meer uit de rechtspraak <strong>van</strong><br />

het HvJ 1436 .<br />

b. De kennisgeving <strong>van</strong> de cessie<br />

De cessie heeft jegens de schuldenaar (debitor cessus) uitwerking <strong>van</strong>af de kennisgeving een<br />

kennisgeving (notification) aan de schuldenaar of een erkenning door deze laatste (art. 1690<br />

BW 1437 ).<br />

De regel geldt ongeacht de titel <strong>van</strong> de cessie, en geldt dus ook niet enkel voor een cessie ingevolge een<br />

handeling onder levenden, maar bv. ook bij bijzonder legaat.<br />

Wanneer de cessie plaatsvindt in het raam <strong>van</strong> een overdacht <strong>van</strong> de hele overeenkomst, geldt in beginsel<br />

dezelfde regel, tenzij de cedent en cessionaris overeenkomen dat de cessie maar uitwerking zal hebben wanneer<br />

ook de overname <strong>van</strong> de verbintenissen een bepaalde uitwerking heeft (bv slechts wanneer de cessus akkoord<br />

gaat met bevrijding <strong>van</strong> de cedent). In sommige wettelijk geregelde gevallen kan de hele rechtsverhouding<br />

(rechten én verbintenissen) worden overgedragen zonder instemming <strong>van</strong> de cessus (bijzondere regels bij onder<br />

meer huur en pacht, verzekeringsovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten, enz.). Sommige wetsbepalingen<br />

bevatten afwijkende regels betreffende de kennisgeving aan de wederpartij (bv. art. 34 en v. Pachtwet inzake de<br />

familiale pachtoverdracht) 1438 .<br />

1435 Wat de cessus echter niét kan is op grond <strong>van</strong> zijn exceptio non adimpleti contractus een reeds gedane<br />

betaling terugvorderen, ook niet wanneer het gaat om een betaling aan de cessionaris (bv. Cass. 22 april 2002,<br />

RW 2005-2006, 182).<br />

1436 Zie bv. HvJ 19 april <strong>2012</strong> in C-213/10, F-Tex SIA t. Lietuvos-Anglijos UAB, over de<br />

cessionaris <strong>van</strong> een aanspraak die een faillissemenstcurator had wegens aanvechting <strong>van</strong> een<br />

nadelige handeling en gecedeerd had aan een <strong>van</strong> de schuldeisers: deze kan zich niet beroepen<br />

op het forum voorzien voor aanspraken die nauw samenhangen met het faillissement, en aldus<br />

is het gemeen recht <strong>van</strong> Vo. 44/2001 n<strong>van</strong> toepassing en niet de Insolventiverordening. Vgl.<br />

ook HvJ 19 januari 1993 in C-89/91, Shearson Lehman Hutton t. TVD, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:61991CJ0089:NL:HTML.<br />

1437 De wettelijke vereenvoudiging die in 1994 is doorgevoerd, geldt voor alle kennisgevingen die sinds de<br />

inwerkingtreding <strong>van</strong> die wet zijn gedaan, ook al dateerde de cessie-overeenkomst <strong>van</strong> voordien: cass. 18 maart<br />

2011, Nr. C.10.0015.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110318-9.<br />

1438 Art. 34 en v. worden traditioneel zo uitgelegd dat voor de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> een pachtoverdracht aan<br />

de verpachter in beginsel geen kennisgeving is vereist (Cass. 6 februari 2003, JLMB 2003, 1393 = R.Not.B.<br />

2003, 568 n. E. BEGUIN; Cass. 30 maart 2006, Pas. 707); waar dit voor 1994 een belangrijk verschil maakte (de<br />

kenninisgeving was toen nog niet vormvrij) rijst de vraag is of deze niet-toepasselijkheid <strong>van</strong> de<br />

kennisgevingsvereiste <strong>van</strong>daag wel enige betekenis heeft. Aldus belet de niet ter kennis gebrachte<br />

pachtoverdracht niet dat de verpachter de pacht volgens de gewone regels op basis <strong>van</strong> de lopende pacht kan<br />

opzeggen (terwijl bij een familiale pachoverdracht in beginsel een pachtvernieuwing intreedt) zolang hij geen<br />

kennis had of behoorde te hebben <strong>van</strong> de pachtoverdracht inter partes (Cass. 16 januari 2009, RW 2011-12, 440<br />

n. G. VELGHE “De toepassing <strong>van</strong> art. 1690 BW op een familiale pachtoverdracht”.<br />

562


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Erkenning<br />

De erkenning moet niet in een bepaalde vorm gebeuren; zo kan ze ook in een conclusie<br />

gebeuren 1439 .<br />

2° Kennisgeving<br />

a) Inhoud <strong>van</strong> de kennisgeving<br />

De kennisgeving moet enkel het feit <strong>van</strong> overdracht vermelden, niet de inhoud <strong>van</strong> de<br />

cessieovereenkomst 1440 .<br />

b) Vorm <strong>van</strong> de kennisgeving<br />

Voor 1994 was er een gemeenrechtelijke regeling, waarin de kennsigeving in beginsel per<br />

deurwaardersexploot moest geschieden, en enkele afwijkende regelingen, onder andere<br />

kennisgeving per aangetekende brief <strong>van</strong> schuldvorderingen waar<strong>van</strong> de factuur werd<br />

geëndosseerd ("endossement <strong>van</strong> de factuur", Wet <strong>van</strong> 25 oktober 1919 1441 ).<br />

Sinds 1994 volstaat elke kennisgeving (Lat. denuntiatio, Fr. notification), ongeacht de<br />

vorm 1442 .<br />

Ook bij rekeningtegoeden en financiële instrumenten op naam geschiedt dit door kennisgeving aan de<br />

rekeningvoerende instelling, die vervolgens de tegoeden conform daarmee boekt of overboekt op rekening <strong>van</strong><br />

de verkrijger of iemand die voor rekening <strong>van</strong> de verkrijger optreedt (NB. niet te verwarren met de<br />

overschrijving <strong>van</strong> geld, die in beginsel een delegatie is en geen cessie) (bij inpandgeving zal het gaan om een<br />

inboeking op een speciale rekening).<br />

Handelingen zoals de overboeking of inboeking of overschrijving in het register zijn dus niet vereist voor de<br />

publiciteit <strong>van</strong> de cessie e.d. Zij kunnen een bijkomend bewijs vormen, en het kan zijn dat zij in de interne<br />

verhouding bijkomende rechtsgevolgen hebben.<br />

1439 Hof Luik 5 december 2008, JLMB 2010, 1309.<br />

1440 Cass. 28 oktober 1994, Arr. 892 = Pas. I 874 = RW 1994-95, 1122; Hof Antwerpen 28 februari 2000, AJT<br />

2001-2002, 438; Hof Antwerpen 5 juni 2000, RW 2001-2002, 245; Hof Antwerpen 18 februari 2002, RW 2004-<br />

2005, 865; kh. Kortrijk 17 november 1997, TWVR 1998, 78.<br />

1441 De laatste regeling bestaat nog in de wetgeving, maar is nutteloos (zie bv. Hof Antwerpen 23 december<br />

2002, TBH 2004, 276 en Hof Antwerpen 18 februari 2002, RW 2004-2005, 86: ook indien aan de vormvereisten<br />

<strong>van</strong> endossement <strong>van</strong> de factuur niet zou zijn voldaan, kan men gewoon de regel <strong>van</strong> art. 1690 II BW toepassen<br />

en is de kennisgeving vormvrij); zo ook kh. Hasselt, 19 augustus 2009, RW <strong>2012</strong>-13, 1141.<br />

1442 Tegen de tekst <strong>van</strong> de wet in oordeelt sommige rechtspraak dat de kennisgeving schriftelijk moet gebeuren<br />

bv. Hof Bergen 21 oktober 1998, JT 1999, 136 =JLMB 1999, 454 (vereist zelfs een papieren drager !); Rb.<br />

Brussel 7 april 2000, RW 2000-2001, 349. Dit is onjuist: de regel <strong>van</strong> het schriftelijk bewijs geldt wanneer een<br />

rechtshandeling wordt ingeroepen tegen de persoon <strong>van</strong> wie ze zou uitgaan, en de wet vereist ook elders niet dat<br />

de kennisgeving waarover het hier gaat schriftelijk zou gebeuren. Ook moet rekening worden gehouden met het<br />

nieuwe art. 2281 B.W. voor de betekenis <strong>van</strong> het begrip “schriftelijk”.<br />

In de zin <strong>van</strong> vormvrijheid onder meer P. VAN OMMESLAGHE, “Le nouveau régime de la cession et de la<br />

dation en gage de créances”, JT 1995, 532.<br />

563


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Er zijn afwijkende vormvereisten voor de kennisgeving bij welbepaalde soorten<br />

schuldvorderingen, die niet enkel de tegenwerpelijkheid aan derden maar ook aan de cessus<br />

betreffen:<br />

1° Bij aandelen op naam is er een onderscheid naargelang de vennootschapsvorm:<br />

- bij de VOF en de Comm.V. gelden ingevolge art. 209 Wb.Venn. de regels <strong>van</strong> het BW, dus art. 1690 BW;<br />

- bij de BVBA en de CV is de effectieve inschrijving in het aandelenregister vereist voor de tegenwerpelijkheid<br />

aan de vennootschap en aan derden (art. 250 c.q. 365 Wb.Venn.);<br />

- bij de NV volstonden tot voor 23 december 2005 de vormen <strong>van</strong> art. 1690 BW; de overdracht werd wel<br />

ingeschreven in het aandelenregister, maar de kennisgeving volgens art. 1690 BW had de naar gemeen recht uit<br />

die kennisgeving voortvloeiende rechtsgevolgen, ook vooraleer die overschrijving in het register is gebeurd (zie<br />

art. 504 Wb.Venn.). Met de Wet <strong>van</strong> 14 december 2005 tot afschaffing <strong>van</strong> de effecten aan<br />

toonder (op dit punt in werking 23 december 2005) werd echter ook de overdracht <strong>van</strong><br />

effecten op naam in een NV volgens art. 1690 BW afgeschaft en is de effectieve inschrijving<br />

in het aandelenregister vereist. Wel kan dat aandelenregister in een NV nu ook elektronisch worden<br />

aangehouden en kan de kennisgeving <strong>van</strong> de overdracht aan de vennootschap eveneens elektronisch gebeuren<br />

(zie art. 504 Wb.Venn.).<br />

- voor landbouwvennootschappen, zie art. 803 Wb.Venn.<br />

2° Strengere vereisten zijn er voor een hele reeks schuldvorderingen op de overheid en gelijkgestelde<br />

schuldvorderingen:<br />

- art. 16 KB 23 januari 1991 betreffende de effecten <strong>van</strong> de Staatsschuld vereist voor de buitenbezitstelling <strong>van</strong><br />

grootboekinschrijvingen een vermelding in het (al dan niet gecomputeriseerd) desbetreffende grootboek (zie ook<br />

art. 15 voor de inpandgeving);<br />

- Art. 5 juncto 8 W. 6 februari 1970 betreffende de schuldvorderingen ten laste <strong>van</strong> de provincies schrijft voor<br />

aan wie de overdracht of inpandgeving moet worden aangezegd. Het is niet duidelijk of er - na de wijziging <strong>van</strong><br />

art. 1690 BW - nog een betekening bij deurwaardersexploot nodig is, dan wel of een loutere mededeling volstaat;<br />

het gelijkluidende art. 104 <strong>van</strong> de wetten op de Rijksboekhouding (gecoördineerd bij KB 17 juli 1991)<br />

betreffende schuldvorderingen ten laste <strong>van</strong> de Staat is opgeheven door de nieuwe Wet op de Rijksboekhouding<br />

<strong>van</strong> 22 mei 2003, die voor de meeste overheidsidensten inw erking is getreden (voor de resterende op 1 januari<br />

2014).<br />

- voor cessie en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen op de overheid voor werken en<br />

leveringen (overheidsopdrachten) blijft de betekening bij deurwaardersexploot voorgeschreven doch deze kan<br />

ingevolge de wijziging bij Wet <strong>van</strong> 15 december 2005 (administratieve vereenvoudiging II) ver<strong>van</strong>gen worden<br />

door een aangetekende brief. Zie nu art. 43 § 4 Overheidsopdrachtenwet;<br />

- art. 4bis <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 31 augustus 1939 op de Nationale Delcrederedienst 1443 bepaalt dat de overdracht of<br />

inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen op de Delcrederedienst slechts tegenwerpbaar is mits handtekening <strong>van</strong> de<br />

vervreemder en de Delcrederedienst.<br />

- cessie <strong>van</strong> schuldvorderingen wegens deposito’s bij de Deposito- en Consignatiekas (art. 32<br />

juncto art. 7 IV KB Deposito- en Consignatiekas vereist impliciet een betekening bij<br />

deurwaardersexploot).<br />

1443 zoals gewijzigd bij W. 1 maart 1957.<br />

564


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° cessie <strong>van</strong> loonvorderingen krachtens een authentieke akte (art. 34 Loonbeschermingswet):<br />

daartoe blijft een gerechtsdeurwaardersexplooot vereist, omdat er een registratie <strong>van</strong><br />

loonoverdracht door de gerechtsdeurwaarder in het Centraal Beslagberichtenbestand moet<br />

gebeuren (art.1390 ter GerW); zie ook de nadere bespreking in Afd. C.<br />

4° cessie <strong>van</strong> sommige schuldvorderingen uit verzekeringspolissen, met name bij de krediet-<br />

en borgtochtverzekering (art. 76 LVO) 1444 .<br />

5° cessie <strong>van</strong> schuldvorderingen uit overeenkomsten <strong>van</strong> consumentenkrediet (art. 26 WCK<br />

vereist een aangetekende brief) 1445 (uitgez. bij effectisering, zie art. 5 Wet 3 augustus <strong>2012</strong><br />

mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de financiële sector);<br />

6° voor deposito- en thesauriebewijzen op naam 1446 .<br />

7° In beginsel kan de schuldenaar bijzondere vormvereisten bedongen hebben. Deze hebben in beginsel (d.i.<br />

behoudens abstractie) ook zakelijke werking (vgl. in Hst. I de bespreking <strong>van</strong> overdrachtsbeperkingen).<br />

Er zijn ook enkele afwijkende vormvereisten voor de kennisgeving die enkel de<br />

tegenwerpelijkheid aan derden betreffen; zij komen verder aan bod in Hoofdstuk VII.<br />

Bijzondere voorschriften zijn er ook voor een aantal gevallen <strong>van</strong> contractsoverdracht. Deze voorschriften<br />

hebben daarbij niet zozeer betrekking op de vereisten voor de overdracht <strong>van</strong> de schuldvorderingen, maar zijn<br />

veeleer vereist omdat er naast schuldvorderingen ook schulden overgaan en de oude contractspartij daar<strong>van</strong> voor<br />

de toekomst wordt bevrijd (met uitzondering <strong>van</strong> de lasten uit het verleden). Zo bv. voor de gehoudenheid <strong>van</strong><br />

een vennoot <strong>van</strong> een VOF: het is pas <strong>van</strong>af de publicatie in het B.S. <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> deelneming dat de<br />

uittredende vennoot niet meer gehouden is voor de nieuwe schulden (art. 207 Wb.Venn. in fine 1447 ). Een ander<br />

voorbeeld is de overdracht <strong>van</strong> verzekeringsovereenkomsten door een verzekeringsonderneming in art. 74 tot 78<br />

<strong>van</strong> de Controlewet Verzekeringen; daarin is bepaald dat dergelijke contractsoverdracht tegenwerpbaar is aan de<br />

verzekeringnemers, verzekeraars en alle betrokken derden door middel <strong>van</strong> publicatie <strong>van</strong> een uittreksel <strong>van</strong> de<br />

goedkeuring hier<strong>van</strong> door de bevoegde (Belgische of buitenlandse) Controledienst in het Belgisch Staatsblad.<br />

c) Uitwerking <strong>van</strong> de kennisgeving<br />

De kennisgeving heeft uitwerking zodra zij de schuldenaar bereikt (ont<strong>van</strong>gstleer).<br />

d) Auteur <strong>van</strong> de kennisgeving<br />

De wet zegt niet <strong>van</strong> wie de kennisgeving moet uitgaan 1448 ; Volgens de rechtspraak kan ze in<br />

beginsel zowel <strong>van</strong> de cedent als <strong>van</strong> de cessionaris uitgaan 1449 , maar het blijft onduidelijk in welke gevallen de<br />

1444 Zie DIRIX & DECORTE (2007) nr. 511, p. 343-344.<br />

1445 Zie nader R. STEENNOT, "Overzicht", TPR 2004 nr. 309 met verwijzingen.<br />

1446 Art. 6 W. 22 juli 1991 deposito- en thesauriebewijzen vereist voor de buitenbezitstelling <strong>van</strong> deposito- en<br />

thesauriebewijzen op naam (uitgegeven door de overheid of door een onderneming) een overdrachtsverklaring,<br />

gedateerd en ondertekend door de overdrager en de overnemer, en de inschrijving er<strong>van</strong>.<br />

1447 F. DE VYLDER, Vennootschappen en verenigingen, artikelsgewijze commentaar, art. 209 – 2 en 3, nr. 3;<br />

kh. Kortrijk 10 januari 2007, AR1748/2006 iz. bvba Callewaert.<br />

1448 Art. 1690 § 1 lid 3 lijkt te zeggen dat de kennisgeving door de cessionaris moet gebeuren, maar de regel is<br />

565


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

cessus de kennisgeving door de cessionaris alleen mag verwerpen omdat er geen cessie zou zijn geweest of<br />

omgekeerd bevrijdend betaalt aan een beweerde cessionaris die de schuldvordering in werkelijkheid niet had<br />

verkregen.<br />

Volgens sommige rechtspraak kan de kennisgeving niet meer geschieden nadat de cessionaris<br />

(verkrijger) op zijn beurt de beschikkingsbevoegdheid over de schuldvordering heeft<br />

verloren 1450 , maar dit lijkt op een verwarring te berusten met het geval waarin de cedent<br />

beschikkingsonbevoegd wordt.<br />

Wanneer de cessie onder de Unidroit Conventie internationale factoring valt, gelden er meer precieze regels over<br />

de kennisgeving art. 8 Factoring Conventie).<br />

e) Tijdstip <strong>van</strong> de kennisgeving<br />

De kennisgeving kan reeds geschieden ook al gaat het nog om een toekomstige<br />

schuldvordering; de identiteit <strong>van</strong> de schuldenaar moet natuurlijk wel bekend zijn.<br />

c. Uitwerking <strong>van</strong> de cessie voor de kennisgeving of erkenning<br />

De positie <strong>van</strong> de cessus voor de kennisgeving of erkenning wordt geregeld door art. 1690 § 1<br />

II en 1691 BW.<br />

Wanneer de cessie onder de Unidroit Conventie internationale factoring valt, gelden de bepalingen <strong>van</strong> art. 8 tot<br />

10 Factoring Conventie.<br />

Beide bepalingen zijn evenwel tegenstrijdig. Waar art. 1690 § 1 II lijkt in te houden dat de<br />

cessus nog alle handelingen kan stellen jegens de cedent, zoals betaling, schuldvernieuwing,<br />

dading, conventionele schuldvergelijking, schuldvergelijking door eenzijdige verklaring, enz.,<br />

lijkt art. 1691 BW in te houden dat dit slechts kan voor zover de cessus te goeder trouw<br />

handelt 1451 . Zij kunnen m.i. verzoend worden voor zover men aan die goede trouw geen<br />

onterechte eisen stelt: de cessus die geen kennisgeving ont<strong>van</strong>gt moet er<strong>van</strong> kunnen uitgaan<br />

dat, ook als hij weet heeft <strong>van</strong> de cessie, de cedent nog steeds bevoegd is om de<br />

schuldvordering te innen. Slechts wanneer hij effectief weet dat dat niet het geval is, mag de<br />

betaling aan de cedent als een betaling te kwader trouw worden gekwalificeerd, en evenzeer<br />

zo bij een verrekening (een schuldvergelijking teweeggebracht door een verklaring <strong>van</strong> de<br />

cessus, bv. door afstand te doen <strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> zijn schuld).<br />

duidelijk niet bedoeld om die vraag op te lossen.<br />

1449 Cass. 27 april 2006, Fortis Commercial Finance t. paris Express Service, rolnr. C 04.0093N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20060427-6. Zie eerder voor kennisgeving door<br />

de cessionaris Hof Antwerpen 5 juni 2000, RW 2001-2002, 245.<br />

1450 Rb. Brussel 17 maart 2000, JT 2001, 740.<br />

1451 Voorrang aan art. 1691 BW wordt gegeven door STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht, II, p. 69; VAN<br />

GERVEN-COVEMAEKER, Verbintenissenrecht (2006), p. 575; HERBOTS, nr. 309; D. VAN GERVEN,<br />

“Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> bestaande en toekomstige schuldvorderingen”, RW 2004-2005, (521) 523 nr. 6<br />

wat betreft de schuldvergelijking die de cessus nog zou teweegbrengen.<br />

566


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Jegens de overnemer kan de cessus niet betalen of andere rechtshandelingen stellen, tenzij hij<br />

daarmee de cessie erkent (wat evenwel normaal het geval zal zijn). Omgekeerd mag de<br />

erkenning ook niet te kwader trouw geschieden, met name wanneer de cessus weet dat de<br />

cessionaris volgens zijn interne rechtsverhouding met de cedent de schuldvordering nog niet<br />

mag innen.<br />

In een cassatie-arrest <strong>van</strong> 5 oktober <strong>2012</strong> 1452 werd een nettingovereenkomst gesloten tussen<br />

de cedent en de cessus niet-tegenwerpelijk verklaard aan de cessionaris omdat de cessus bij<br />

het sluiten er<strong>van</strong> reeds op de hoogte was <strong>van</strong> de cessie.<br />

d. Uitwerking na de kennisgeving<br />

1° Betaalplicht jegens cessionaris; betaling aan cedent niet bevrijdend.<br />

Behoudens wanneer de cessie niet geldig kon geschieden jegens de cessus, kan de cessus na<br />

de kennisgeving niet meer bevrijdend betalen aan de cedent, noch zijn schuld verrekenen met<br />

een schuld <strong>van</strong> de cedent (maar enkel nog met een schuld <strong>van</strong> de cessionaris). Dit geldt <strong>van</strong>af<br />

het ogenblik waarop de cessus redelijkerwijze kennis diende te hebben <strong>van</strong> de bij hem<br />

aangekomen kennisgeving 1453 .<br />

Jegens de cessionaris heeft de cessus <strong>van</strong>af dat ogenblik een betaalplicht, behoudens wat<br />

onder e. wordt gesteld voor het geval <strong>van</strong> twijfel over de gerechtigdheid <strong>van</strong> de overnemer.<br />

NB. Bij loonvorderingen gelden er bijzondere regels, waaronder ook een bijzondere<br />

voorrangsregeling die maakt dat bepaalde schuldeisers in beginsel voorrang kunnen hebben<br />

op de cessionaris (zie Afdeling C). Onder meer om die bijzondere voorrangsregeling te doen<br />

naleven bepaalt art. 1407bis GerW dat de werkgever in alle gevallen waarin er bij<br />

loonoverdracht tussen de schuldeisers-overnemers een rangconflict ontstaat, hetzij op eigen<br />

initiatief, hetzij ten laatste op het eerste verzoek <strong>van</strong> de belanghebbende partijen, de<br />

overdraagbare gelden moet betalen in de handen <strong>van</strong> een gerechtsdeurwaarder aangezocht<br />

krachtens artikel 1390ter of in de handen <strong>van</strong> een erkende of aangestelde sekwester. Hoe dan<br />

ook heeft de werkgever er belang bij aan de gerechtsdeurwaarder of sekwester te betalen om<br />

zeker te zijn dat hij bevrijdend betaalt en niet aan een verkeerde partij.<br />

1452 Nr. C.12.0073.N, GR Capital Partners t. Commercial Finance Group. In dat geval vond de cessie plaats in<br />

het kader <strong>van</strong> een factoringsovereenkomst; de cessie zelf vond maar plaats na de nettingovereenkomst, maar de<br />

bodemrechter oordeelde dat de cessus toch niet te goeder trouw was omdat zij wist dat “de factuur onmiddellijk<br />

zou worden overgedragen”. Of dit volstaat om niet te geoder trouw te zijn, is m.i. toch betwistbaar; in casu was<br />

het wel zo dat de bodemrechter bovendien ook nog aangenomen had dat de cessus afstand had gedaan <strong>van</strong> de<br />

nettingovereenkomst door aan de cessionaris te beloven de overgedragen factuur te betalen.<br />

1453 Vgl. betreffende het derdenbeslag (zie verder) Cass. 14 mei 1999, Kreis-Klassert, P&B 1999, 221 : P&B<br />

2000, 128 noot P. VANLERSBERGHE “De kennis <strong>van</strong> het beslagexploot als toelaatbaarheidsvereiste voor de<br />

sanctie <strong>van</strong> art. 1451 GerW” = RW 1999-2000, 1338 noot M.E. STORME, "De ont<strong>van</strong>gstleer bij derdenbeslag<br />

en andere kennisgevingen die de betalingsverplichting <strong>van</strong> een schuldenaar wijzigen, en de verzendingsleer bij<br />

rechtshandelingen die een termijn doen ingaan"; M.E. STORME, "When does a freezing order become effective<br />

against the debtor of the receivables ?", European review of private law vol. 10, 2002 nr.1 , p. 134-141.<br />

567


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien de cessus toch betaald heeft aan de cedent, heeft de cessionaris het recht de volle<br />

betaling te eisen <strong>van</strong>wege de cessus en is deze dus niet verplicht om eerst bij de cedent op te<br />

vorderen wat deze onverschuldigd heeft ont<strong>van</strong>gen 1454 . De sancties die gelden bij de<br />

miskenning <strong>van</strong> een derdenbeslag (mogelijkheid tot aansprakelijkheid tot beloop <strong>van</strong> de<br />

oorzaken <strong>van</strong> het beslag, d.i. de verzekerde schuldvordering), zijn evenwel niet <strong>van</strong><br />

toepassing 1455 .<br />

De cessus kan ook niet bevrijdend betalen aan een schuldeiser <strong>van</strong> de cedent die na de<br />

kennisgeving <strong>van</strong> de cessie derdenbeslag legt op de schuldvordering (NB. bij gewoon<br />

derdenbeslag mag dat sowieso niet, omdat via de gerechtsdeurwaarder moet worden betaald,<br />

maar bij fiscaal derdenbeslag int de fiscus in beginsel zelf). In zo'n geval wordt de cessus<br />

volgens de heersende cassatierechtspraak 1456 zelfs dubbel bestraft, aangezien hij zijn betaling<br />

jegens de beslagleggende schuldeiser zelfs niet als onverschuldigd kan terugvorderen, en dus<br />

enkel regres kan nemen op de beslagen schuldenaar zelf. Deze oplossing is m.i. geheel<br />

onterecht 1457 .<br />

2° Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties uit de dekkingsverhouding<br />

Beginsel<br />

Anderzijds behoudt de cessus na de cessie, en dus ook na de kennisgeving er<strong>van</strong>, in beginsel<br />

alle excepties uit de dekkingsverhouding (interne verhouding tussen de schuldenaar <strong>van</strong> de<br />

gecedeerde schuldvordering en diens oorspronkelijke schuldeiser) 1458 , met dien verstande dat<br />

het moet gaan:<br />

- om excepties jegens de cedent indien ze zijn ontstaan voor de kennisgeving of<br />

erkenning 1459 , en<br />

- om excepties jegens de cessionaris indien ontstaan na de kennisgeving of erkenning.<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> excepties uit de dekkingsverhouding:<br />

- Betaling: zie hierboven 1°;<br />

- Schuldvergelijking:<br />

1454 Cass. 15 juni 2007, C.06.0661.N, Roorijck en Verheyen Immobiliën t. Axa Belgium,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20070615-2, RW 2010-2011, 617.<br />

1455 Zo voor een loonoverdracht Hof Antwerpen 20 maart 2007, RW 2008-2009, 547.<br />

1456 In die zin althans Cass. 22 december 2005, RW 2007-2008, 1073 n. S. BRIJS "Qui paie mal, paie deux<br />

fois". In casu ging het om een fiscaal derdenbeslag, zodat de derde-beslagen werkgever niet aan een<br />

gerechtsdeurwaarder had betaald, maar aan de fiscus.<br />

1457 De werkgever had ingevolge de cessie geen schuld meer jegens de werknemer, waarop beslag kon worden<br />

gelegd, en betaalde dus niét zijn schuld jegens de werknemer door aan diens schuldeiser te betalen. M.i. kan de<br />

condictio indebiti dan ook slechts worden geweigerd in het geval <strong>van</strong> art. 1377 II BW (indien door de<br />

onverschuldigd verrichtte betaling de schuldeiser zijn schuldvordering op de ware schuldenaar heeft laten<br />

tenietgaan). De goedkeurende noot <strong>van</strong> S. BRIJS overtuigt dus allerminst.<br />

1458 In overeenkomsten <strong>van</strong> consumentenkrediet is deze regel bovendien <strong>van</strong> dwingend recht (art. 27 WCK).<br />

1459 Wat dit tijdstiop betreft, zo ook E. DE BAERE, “De exceptie <strong>van</strong> niet-uitvoering in een<br />

driepartijenverhouding”, RABG 2010, (665) 673.<br />

568


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zo kan hij een exceptie <strong>van</strong> schuldvergelijking met een schuld <strong>van</strong> de cedent maar inroepen<br />

indien aan alle vereisten voor die schuldvergelijking was voldaan op het tijdstip <strong>van</strong> de<br />

kennisgeving/erkening 1460 (deze vereisten worden verder bij schuldvergelijking nader<br />

besproken). Discussie is mogelijk of de schuldvergelijking ook niet moet zijn ingeroepen<br />

voor de kennisgeving.<br />

Na dat tijdstip is er wel schuldvergelijking met een schuld <strong>van</strong> de cessionaris mogelijk;<br />

schuldvergelijking met een schuld <strong>van</strong> de cedent is dan in beginsel niet meer mogelijk (zie<br />

wel verder de discussie over schuldvergelijking <strong>van</strong> samenhangende schuldvorderingen na<br />

overgang <strong>van</strong> de schuldvorderingen).<br />

- exceptio non adimpleti contractus en ontbinding:<br />

de exceptio non adimpleti contractus en de ontbinding zijn excepties die geacht worden te zijn<br />

ontstaan tezamen met de verbintenis zelf (en dus noodzakelijkerwijze voor de cessie) of,<br />

anders gezegd, inherent te zijn aan de gecedeerde schuldvordering 1461 .<br />

"Persoonlijke" excepties in de dekkingsverhouding.<br />

Een uitzondering zou gelden voor de "persoonlijke" excepties, die enkel jegens de cedent<br />

(intuitu personae creditoris) zouden gelden 1462 . De vraag is echter of er wel excepties bestaan<br />

die aan dat criterium beantwoorden.<br />

Uitzondering krachtens het vertrouwensbeginsel op excepties uit de dekkingsverhouding<br />

Wanneer de cessus de schijn heeft gewekt dat de rechtsverhouding anders geldt dan tussen de<br />

cessus en de oorspronkelijke schuldeiser was overeengekomen, dan is hij jegens een<br />

cessionaris te goeder trouw aan die schijn gehouden. Het gaat hier niet over de regels <strong>van</strong><br />

derdenbescherming (goede trouw t.a.v. beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de cedent) maar om de<br />

toepassing <strong>van</strong> de vertrouwensleer (gebondenheid aan toerekenbare schijn). Een meer<br />

bijzondere toepassing <strong>van</strong> deze leer vinden we wanneer de schuldvordering geïncorporeerd<br />

wordt in een waardepapier (dat aan toonder of aan order wordt gesteld); dat bespreken we in<br />

Deel VI (effecten).<br />

Uitzonderingen in de wetgeving inzake effectisering<br />

1460 Zie bv. Hof Antwerpen 23 december 2002, TBH 2004, 276.<br />

1461 Cass. 13 september 1973, Arr. 1974, 36 = RW 1973-74, 998 = JT 1973, 634 = RCJB 1974, 352 noot M.L.<br />

STENGERS; Cass. 27 september 1984, RW 1984-85, 2699; Cass. 22 april 2002, TBBR 2004, 399; Cass. 28<br />

januari 2005, nr. C.04.0035N, VTB-VAB t. ABB, Arr. 2005, 246 = RW 2006-2007, 476; Cass. 25 maart 2005 nr.<br />

C.040126.N, iz. Abi Imtech, TBBR 2005, 407 n. C. EYBEN, "La forme de l'action directe des sous-traitants: la<br />

fin d'une controverse?" = JLMB 2005, 1040 n. P. HENRY, "Action directe du sous-traitant: deux nouvelles<br />

précisions" = Arr. 2005, 735 = RW 2005-2006 n. M. DEBUCQUOY = TBH 2005, 1020 n. W DERIJCKE = TBO<br />

2005, 219 n. DE COOMAN.<br />

In dezelfde zin voor het Franse recht Cass. fr. (Com.) 12 januari 2010, N° 08-22.000,<br />

http://www.courdecassation.fr/publications_cour_26/arrets_publies_2986/chambre_commerciale_financiere_eco<br />

nomique_3172/2010_3324/janvier_3325/36_12_14879.html.<br />

1462 Obiter dictum in Hof Antwerpen 18 februari 2002, RW 2004-2005, 865.<br />

569


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- Bij cessie of inpandgeving <strong>van</strong> een uit een bankdienst voortvloeiende schuldvordering op<br />

een financiële of kredietinstelling: deze laatste kan geen e.n.a.c. of schuldvergelijking<br />

inroepen wanneer de voorwaarden nog niet waren vervuld ten tijde <strong>van</strong> de kennisgeving of<br />

erkenning (art. 6 § 1 Wet 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de<br />

financiële sector, met een uitzondering in § 4, 1°);<br />

- bij cessie of inpandgeving <strong>van</strong> een bankvordering, andere dan uit consumentenkrediet: de<br />

schuldenaar kan geen e.n.a.c. of schuldvergelijking inroepen wanneer de voorwaarden nog<br />

niet waren vervuld ten tijde <strong>van</strong> de kennisgeving of erkenning, of in geval <strong>van</strong> samenloop bij<br />

insolventie <strong>van</strong> de overdrager/pandgever, nog niet waren vervuld op dat ogenblik (art. 6 § 2<br />

en § 4, 2° Wet 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de financiële sector).<br />

De grondwettigheid hier<strong>van</strong> is bijzonder twijfelachtig.<br />

Mogelijk verlies <strong>van</strong> excepties door niet tijdig inroepen<br />

De cessus verliest de excepoties waar<strong>van</strong> hij afstand doet. Die afstand hoeft noet noodzakelijk uitdrukkelijk te<br />

gebeuren 1463 . Betwist is of de gecedeerde schuldenaar de verplichting heeft de cessionaris binnen een korte<br />

termijn na kennisgeving <strong>van</strong> de cessie te informeren over de excepties waarover hij jegens de cedent meent te<br />

beschikken. Uit de regel dat de cessie de positie <strong>van</strong> de cessus niet verzwaart, wordt soms afgeleid dat er geen<br />

dergelijke verplichting is 1464 ; andere rechtspraak aanvaardt echter dat deze uit de eisen <strong>van</strong> de goede trouw<br />

voortvloeit, of althans dat dit het geval is indien de cessionaris de cessus daarvoor een termijn geeft. In ieder<br />

geval houdt de aanvaarding <strong>van</strong> de cessie geen afstand in <strong>van</strong> het recht voor latere wanprestaties <strong>van</strong> de cedent<br />

een opschortingsrecht of ontbindingsrecht in te roepen 1465 .<br />

Art. 74, 31 ° WMPC<br />

Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat, indien de gecedeerde schuldvordering een schuldvordering is jegens<br />

een consument die voortspruit uit een consumentenovereenkomst, een contractsoverdracht niet tot gevolg mag<br />

hebben dat de waarborgen <strong>van</strong> de consument zonder zijn instemming verminderen (art. 74, 31 WMPC);<br />

contractsoverdrachtling komt praktisch gesproken slechts ter sprake indien bedongen wordt dat de professioneel<br />

niet alleen zijn schuldvorderingen, maar ook zijn verplichtingen uit de overeenkomst kan overdragen.<br />

3° Geen tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties uit de valutaverhouding<br />

De cessus kan zich niet beroepen op excepties uit de verhouding tussen cedent en cessionaris<br />

1466 .<br />

Zo bv. kan de cessus niet inroepen dat een betaling aan de cedent, na de kennisgeving gedaan, bevrijdend is in<br />

zoverre de cessionaris een bedrag diende te betalen aan de cedent 1467 .<br />

1463 A contrario uit Cass. 28 januari 2005, Pas. 240 = RW 2006-07, 476.<br />

1464 Bv. Hof Luik 6 januari 2004, JT 2004, 199; Hof Brussel 10 januari 2003, NjW 2003, 1112.<br />

1465 Cass. 28 januari 2005, nr. C.04.0035N, VTB-VAB t. ABB, RW 2006-2007, 476.<br />

1466 Cass. 27 april 2006, Fortis Commercial Finance t. paris Express Service, rolnr. C 04.0093N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20060427-6 = Jaarverslag cassatie 2006, 50.<br />

1467 Cass. 15 juni 2007, C.06.0661.N, Roorijck en Verheyen Immobiliën t. Axa Belgium.<br />

570


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

f. Regres <strong>van</strong> de cessionaris na betaling aan de schijnschuldeiser<br />

Indien de schuldenaar bevrijd is door betaling aan de voormalige schuldeiser en daardoor niet moet betalen aan<br />

de eigenlijke gerechtigde tot de schuldvordering (bv. de cessionaris), dan kan deze laatste regres nemen op de<br />

ont<strong>van</strong>ger.<br />

Het gaat hier om een verrijkingsvordering, en meer bepaald een variante <strong>van</strong> de schuldvordering wegens<br />

onverschuldigde betaling (condictio indebiti); is de verhouding tussen de gerechtigde en de cedent een<br />

contractuele, dan zal die regresvordering wel uit hun onderlinge overeenkomst voortvloeien (en niet uit de<br />

subsidiaire regels <strong>van</strong> ongegronde verrijking en onverschuldigde betaling).<br />

Ook indien de schuldenaar niet bevrijd is, m.b. omdat hij na de kennisgeving aan de cedent heeft betaald, kan de<br />

cessionaris die regresvordering uitoefenen. Hij is daartoe echter niet verplicht en kan er zich toe beperken de<br />

betaling te eisen <strong>van</strong> de cessus 1471 .<br />

2. De interne verhouding bij verkrijging <strong>van</strong> een schuldvordering via middellijke<br />

vertegenwoordiging of zakelijke subrogatie.<br />

a. Aan wie betalen<br />

In deze twee gevallen ontstaat de schuldvordering op naam <strong>van</strong> de middellijke vertegenwoordiger c.q. de<br />

subrogant en niet op naam <strong>van</strong> de opdrachtgever c.q. gesubrogeerde. Hoewel de eerstgenoemde de<br />

schuldvordering niet voor eigen rekening heeft verkregen, is hij toch in beginsel inningsbevoegd totdat zijn<br />

opdrachtgever c.q. de gesubrogeerde de schuldvordering naast wegens wanprestatie of insolventie <strong>van</strong> de<br />

middellijke vertegenwoordiger c.q. de subrogant.<br />

Men dient er<strong>van</strong> uit te gaan dat de kennisgeving hier dezelfde rol speelt als bij cessie: voordien betaalt de<br />

schuldenaar in beginsel bevrijdend aan de persoon op wiens naam de schuldvordering staat, nadien niet meer.<br />

b. Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties<br />

De schuldenaar zal aan de opdrachtgever c.q. de gesubrogeerde alle excepties kunnen tegenwerpen uit de<br />

rechtsverhouding zoals die ontstaan is tussen hem en de middellijke vertegenwoordiger c.q. de subrogant, ook<br />

alle daarin later - doch voor de kennisgeving - ontstane excepties (vgl. de bespreking bij cessie).<br />

3. De interne verhouding bij andere wijzen <strong>van</strong> verkrijging <strong>van</strong> een schuldvordering.<br />

a. Aan wie betalen<br />

Bij andere wijzen <strong>van</strong> verkrijging, waarbij de schuldvordering overgaat op een nieuwe schuldeisers anders dan<br />

door cessie (zoals persoonlijke subrogatie, natrekking als kwalitatief recht, overgang onder algemene titel), is<br />

meestal geen kennisgeving als dusdanig voorgeschreven. Dat belet niet dat de schuldenaar die te goeder trouw<br />

betaalt aan de vroegere schuldeiser bevrijd zal zijn.<br />

1471 Cass. 15 juni 2007, C.06.0661.N, Roorijck en Verheyen Immobiliën t. Axa Belgium.<br />

572


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In sommige gevallen schrijft de wet publiciteitsvormen voor <strong>van</strong> gelijke aard als bij cessie (kennisgeving aan de<br />

gecedeerde schuldenaar), zoals bv. het verzet tegen uitbetaling <strong>van</strong> de verzekeringsvergoeding door de<br />

schadeverzekeraar aan de verzekerde zelf, wanneer de desbetreffende zaak bezwaard is met een zekerheidsrecht<br />

(art. 58 II LVO). Deze publiciteit is niet voorgeschreven wanneer de schuldenaar op de hoogte dient te zijn <strong>van</strong><br />

het zekerheidsrecht door de publiciteit die eraan is gegeven (bv. een ingeschreven pand op handelszaak) (art. 58<br />

II LVO) 1472 .<br />

b. Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties<br />

subrogant gesubrogeerde<br />

dekkingsverhouding<br />

debitor cessus<br />

Meer in het algemeen kan de schuldenaar aan de schijnschuldeiser de excepties tegenwerpen die zijn ontstaan<br />

vooraleer hij kennis had of diende te hebben dat de schuldvordering aan een ander toebehoorde.<br />

Zo kan de schuldenaar de exceptio non adimpleti contractus natuurlijk ook opwerpen tegen de rechtsopvolger<br />

<strong>van</strong> zijn schuldenaar, bv. de aannemer tegen de schuldvordering <strong>van</strong> de bouwheer op de aannemer die met de<br />

eigendom <strong>van</strong> het goed is overgegaan op de koper 1473 .<br />

Hetzelfde geldt voor een schuldvergelijking uitgevoerd voor dat tijdstip (vgl. hoger bij 1. cessie en zie nader bij<br />

de bespreking <strong>van</strong> de schuldvergelijking in Hst. VI).<br />

valutaverhouding<br />

Wat de verjaring betreft, geldt een gelijkaardige regel wat betreft de daden <strong>van</strong> stuiting een schorsing. Is de<br />

verjaring ingetreden, dan kan de schuldenaar die natuurlijk ook jegens de gesubrogeerde opwerpen.<br />

1472 Onder art. 7 <strong>van</strong> de Verzekeringswet <strong>van</strong> 1874 was de rechtspraak tot eenzelfde besluit gekomen: Hof<br />

Brussel 30 oktober 1998, JLMB 1999, 1764.<br />

1473 Bv. Cass. 29 februari 2008, nr. C.06.0303.F,<br />

Ibens,http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20080229-3 = RABG 2010, 665 n. E. DE<br />

BAERE, “De exceptie <strong>van</strong> niet-uitvoering in een driepartijenverhouding”.<br />

573


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- schuldvorderingen op ver<strong>van</strong>gingsinkomsten andere dan leefloon, nl. pensioenen,<br />

werkloosheidsuitkeringen, uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid,<br />

invaliditeitsuitkeringen, inkomensver<strong>van</strong>gende vergoedingen wegens arbeidsongevallen<br />

of beroepsziekten, militievergoedingen, vergoedingen wegens loopbaanonderbreking<br />

(1410 § 1, 2-8) (code /B/, zie verder).<br />

Krachtens art. 1409 en 1410 § 1 GerW 1477 zijn de arbeids- en<br />

ver<strong>van</strong>gingsinkomensvorderingen (hieronder nader aangegeven) in beginsel niet<br />

overdraagbaar en beslagbaar (behalve voor de verder onder c) genoemde schulden) voor de<br />

volgende bedragen of percentages <strong>van</strong> bedragen (bedragen die jaarlijks op 1 januari<br />

geïndexeerd worden met als basis het bedrag op 1 januari 2001). De "beslagvrije voet"<br />

bedraagt:<br />

- in het geheel niet (beslagvrije voet) voor het gedeelte tot 827,96 EUR, d.i. in <strong>2012</strong> 1037 Eu;<br />

- voor 20 % voor het gedeelte tussen 827,96 en 887,46 EUR, d.i. in <strong>2012</strong> tussen 1037 en 1113<br />

Euro);<br />

- voor 30 % <strong>van</strong> het bedrag tussen 887,46 EUR en 979,18 EUR bij inkomen uit arbeid (d.i. in<br />

in <strong>2012</strong> tussen 1113 en 1228 Euro); 40 % voor andere inkomsten (<strong>van</strong> de genoemde aard)<br />

(een onderscheid waar<strong>van</strong> de grondwettigheid betwistbaar is);<br />

- voor 40 % voor het gedeelte tussen 979,18 en 1070,90 EUR, d.i. in <strong>2012</strong> tussen 1228 en<br />

1344 Euro<br />

- ze zijn dus slechts vrij overdraagbaar en beslagbaar voor het gedeelte boven de 1070,90<br />

EUR per kalendermaand (in <strong>2012</strong> 1344 Euro).<br />

Al deze maandelijkse bedragen worden gerekend na aftrek <strong>van</strong> de daarop ingehouden<br />

(bedrijfs)voorheffingen en sociale bijdragen 1478 ; zij kunnen bij K.B. worden aangepast.<br />

Bij de inkomsten bedoeld in art. 1409 § 1 of § 1bis wordt het beslagbare inkomen verminderd<br />

met 50 EUR extra per kind ten laste 1479 (bij KB aan te passen aan de index; 2011 62 Euro); de<br />

beslagene of cessus die hier<strong>van</strong> wil genieten moet bij de derde-beslagene c.q. de overnemer<br />

<strong>van</strong> de inkomensvordering aangifte doen op een modelformulier (bij derdenbeslag moet dit<br />

formulier door de beslaglegger worden verschaft en de aangifte gedaan worden bij de derdebeslagene<br />

met kopie aan de beslaglegger; art. 1409 ter GerW 1480 ; zie voor nadere details de<br />

wettekst <strong>van</strong> art. 1409ter GerW c.q. art. 31bis en 34bis Loonbeschermingswet) 1481 .<br />

Indien beide echtgenoten inkomsten hebben, wordt het onbeslagbare inkomen voor elk <strong>van</strong><br />

hen apart berekend; heeft slechts één <strong>van</strong> beide dergelijke inkomsten, dan wordt het<br />

onbeslagbare deel echter niet verhoogd. Dit is een manifeste discriminatie <strong>van</strong> gezinnen met<br />

1477 Meermaals gewijzigd, o.m. bij de programmawet <strong>van</strong> 9 juli 2004.<br />

1478 Wat betreft inkomsten <strong>van</strong> een zaakvoerder of zelfstandige geldt dat om de drempel te bepalen het gaat om<br />

inkomen na aftrek <strong>van</strong> bedrijfsvoorheffing en sociale zekerheidsbijdragen (beslagrechter Brussel 13 januari<br />

2001, RW 2002-2003, 1310).<br />

1479 Gedefinieerd door het uitvoeringsbesluit, K.B. <strong>van</strong> 27 december 2004 (zoals gewijzigd), met aan de index<br />

aan te passen bedragen w.b. eigen inkomsten <strong>van</strong> de kinderen.<br />

1480 Zoals ver<strong>van</strong>gen bij Wet <strong>van</strong> 20 juli 2006.<br />

1481 Literatuur: P. DRUYTS, "Het lastige kind: analyse <strong>van</strong> de verhoogde bescherming tegen beslag en<br />

overdracht in geval <strong>van</strong> kinderen ten laste", RW 2006-2007, 862 v.<br />

575


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Volgens de rechtspraak moet zij ook vermelden welke verbintenis wordt gewaarborgd en tot<br />

beloop <strong>van</strong> welk bedrag (plafonnering) 1495 . Het is niet duidelijk of de zekerheidsstelling voor<br />

alle schulden daardoor steeds ongeldig is.<br />

b. Vereisten voor de uitoefening <strong>van</strong> het zekerheidsrecht; vorm <strong>van</strong> de publiciteit<br />

De eigenlijke “overdracht” (juister: inpandgeving) kan niet altijd door een vormloze<br />

kennisgeving aan de werkgever 1496 gebeuren en vereist meestal een betekening bij<br />

gerechtsdeurwaardersexploot aan de cessus (werkgever); zie art. 28<br />

Loonbeschermingswet 1497 en bijkomend ook in andere wetsbepalingen 1498 . De kennisgeving<br />

moet, anders dan de akte <strong>van</strong> loonoverdracht, niet noodzakelijk het bedrag vermelden<br />

waarvoor de overdracht wordt uitgevoerd 1499 . Zij vereist ook geen uitvoerende titel, zoals een<br />

uitvoerend loonbeslag vereist.<br />

Indien de overdracht niet berust op een authentieke akte, zal de kennisgeving aan de cessus<br />

(werkgever) wel moeten zijn voorafgegaan door een kennisgeving (aangetekend of per<br />

exploot) aan de cedent (zie art. 28 v. Loonbeschermingswet). Deze procedure is<br />

voorgeschreven voor de uitwerking <strong>van</strong> de overdracht tussen partijen en dus geen bijzondere<br />

maatregel ter bescherming <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> het loon (d.i. de werkgever) of <strong>van</strong> oudere<br />

gerechtigden 1500 ; deze formaliteiten betreffen niet zozeer de overdracht (en dus de eventuele<br />

zakenrechtelijke conflicten), maar wel het inningsrecht <strong>van</strong> de schuldeiser-cessionaris.<br />

Verandert de werknemer <strong>van</strong> werkgever, dan zal voor de toepassing <strong>van</strong> een voorheen reeds door de rechter<br />

bekrachtigde loonoverdracht op de nieuwe loonvorderingen wel niet meer dezelfde procedure moeten worden<br />

overgedaan en volstaat een aangetekende kennisgeving aan de nieuwe werkgever voor de tegenwerpbaarheid <strong>van</strong><br />

de overdracht daar<strong>van</strong> aan derden.<br />

Voor alle inkomsten bedoeld in art. 1409 (§ 1 en § 1bis) en 1410 GerW geldt bovendien dat<br />

op het ogenblik "waarop zij kan worden ingeroepen tegen de gecedeerde schuldenaar" (dus in<br />

beginsel bij de kennisgeving of de betekening bij exploot), er ook een kennisgeving moet<br />

gebeuren aan de overdrager (= werknemer) met daarbij het aangifteformulier voor de<br />

1495 Cass. 20 oktober 2001, RW 2001-2002, 1465 = Arr. 2001 nr. 579 = AJT 2001-2002, 581 = Jaarboek<br />

kredietrecht 2001, 236 n. M. FORGES; Cass. 21 november 2005, RW 2006-2007, 5641 n.; Cass. 7 november<br />

2008, RW 2008-2009, 1688. Zie verder R. STEENNOT, "Overzicht", TPR 2004, nr. 350 v.; Vred. Oudenaarde-<br />

Kruishoutem 4 april 2007, NjW 2007, 951; Vred. St-Niklaas 10 februari 2010, RW 2010-2011, 976 = NjW 2010,<br />

422.<br />

1496 Bij uitzendarbeid is dat het uitzendkantoor.<br />

1497 Voor een bespreking, zie o.m. DIRIX & BROECKX, APR, Beslag, nr. 687-689.<br />

1498 Zo bv. verbiedt art. 37 § 1 WCK om kennis te geven <strong>van</strong> een loonoverdracht tot zekerheid <strong>van</strong> een<br />

consumentenkrediet, zolang de conusment nog geen wanprestatie pleegt (kennisgeving die de kredietgever zou<br />

doen om aldus een oudere rang te verkrijgen ten aanzien <strong>van</strong> andere overnemers). Vgl. art. 24 WHK: “Werd als<br />

bijkomende waarborg voor het krediet loonsoverdracht bedongen, zo kan deze slechts uitgevoerd en aangewend<br />

worden tot beloop <strong>van</strong> de ten dage <strong>van</strong> de betekening <strong>van</strong> de overdracht krachtens de vestigingsakte opeisbare<br />

bedragen”.<br />

1499 Cass. 29 oktober 2001, RW 2001-2002, 1062 1465 (meerdere arresten <strong>van</strong> dezelfde dag).<br />

1500 Voor de vraag welke handeling doorslaggevend is voor het conflict tussen meerdere overdrachten voor de<br />

wet <strong>van</strong> 29 mei 2000, zie M. GREGOIRE, noot onder Hof Bergen 22-10-1990, Bank & Fin., 1991, 511; D.<br />

DEVOS, in Het contract en de derden - de externe gevolgen - de derde-medeplichtigheid, p. (185) 226. Intussen<br />

is het nieuwe art. 1390 ter wel voldoende duidelijk.<br />

581


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vrijstelling voor kinderen ten laste (art. 1690 § 2 BW, ingevoegd bij Wet <strong>van</strong> 20 juli 2006; de<br />

nadere regels voor de aangifte en gevolgen zijn dan bepaald in art. 34bis<br />

Loonbeschermingswet). De overdrager-schuldenaar kan dan bij de rechter verzet aantekenen<br />

tegen de uitvoering <strong>van</strong> de overdracht.<br />

Hoewel er vormelijk een gelijkenis is met het derdenbeslag, gaat het inhoudelijk om een<br />

andere rechtsfiguur. De sancties die gelden bij de miskenning <strong>van</strong> een derdenbeslag<br />

(mogelijkheid tot aansprakelijkheid tot beloop <strong>van</strong> de oorzaken <strong>van</strong> het beslag, d.i. de<br />

verzekerde schuldvordering), zijn niet <strong>van</strong> toepassing op de schuldenaar die de betekening<br />

<strong>van</strong> een loonoverdracht miskent 1501 ; de werkgever moet ook geen verklaring <strong>van</strong> derdebeslagene<br />

afleggen.<br />

Omgekeerd moet de werkgever de gerechtsdeurwaarder betalen en heeft hij daardoor de<br />

zekerheid dat hij niet verkeerd betaalt (art. 1407bis GerW 1502 ). Dat is des te meer<br />

noodzakelijk omdat sommige schuldeisers voorrang hebben, op een zelfs oudere cessie, zoals<br />

uit de bijzondere voorrangsregeling blijkt. In geval <strong>van</strong> collectieve schuldenregeling zal de<br />

betaling natuurlijk aan de schuldbemiddelaar moeten gebeuren (zie de bespreking <strong>van</strong> de CSR<br />

in Deel IX).<br />

De overdracht moet ook opgenomen in het centraal Beslagberichtenbestand.<br />

c. Ontstaan en rang <strong>van</strong> het zakelijk recht<br />

Bijzonder is ook dat de onderlinge rang tussen meerdere loonoverdrachten principieel niet<br />

bepaald wordt volgens de rang tussen de zekerheidsovereenkomsten, noch volgens de rang<br />

<strong>van</strong> de de kennisgeving aan de werkgever, maar volgens de rang tussen de registraties <strong>van</strong> de<br />

betekening in het centraal Beslagberichtenbestand. Dit wordt verder besproken in Hoofdstuk<br />

VII bij de conflicten tussen rechten op schuldvorderingen. Die betekening nu kan slechts<br />

gebeuren wanneer de overdrager in verzuim is. Dat een bepaalde schuldeiser eerder de<br />

overdracht overeengekomen is dan een andere, garandeert hem dus nog niet de mogelijkheid<br />

voorrang te bekomen boven een later overeengekomen overdracht.<br />

1501 Zo voor een loonoverdracht Hof Antwerpen 20 maart 2007, RW 2008-2009, 547.<br />

1502 “Wanneer bij loonoverdracht tussen de schuldeisers-overnemers een rangconflict ontstaat, moet de<br />

gecedeerde schuldenaar hetzij op eigen initiatief, hetzij ten laatste op het eerste verzoek <strong>van</strong> de belanghebbende<br />

partijen, de overdraagbare gelden storten in de handen <strong>van</strong> een gerechtsdeurwaarder aangezocht krachtens artikel<br />

1390ter of in de handen <strong>van</strong> een erkende of aangestelde sekwester”.<br />

582


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK III. Verhaalsrecht op schuldvorderingen<br />

Het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op schuldvorderingen kent in beginsel dezelfde regels<br />

als het verhaalsrecht in het algemeen. Daarbij mag men wel niet uit het oog verliezen dat op<br />

een schuldvordering slechts verhaal kan worden genomen in zoverre zij bestaat in de interne<br />

verhouding met de schuldenaar; dit werd hoger reeds besproken in Hoofdstuk I (en enkele<br />

gevolgen daar<strong>van</strong> komen in de volgende hoofdstukken <strong>van</strong> dit Deel nog aan bod).<br />

We bespreking hieronder:<br />

- het uitvoerend beslag op schuldvorderingen (afdeling A), en<br />

- de vraag of schuldeisers zich kunnen verhalen op schuldvorderingen die schijnbaar aan hun<br />

schuldenaar toebehoren (afdeling B).<br />

De bijzondere regels voor verhaal op loonvorderingen en gelijkgestelde inkomensvorderingen<br />

komen hier niet meer ter sprake, omdat zij in het vorige hoofdstuk werden besproken.<br />

583


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING A. Uitvoerend beslag op schuldvorderingen<br />

De algemene regels inzake uitvoerend beslag werden besproken in Deel II hoofdstuk V en in<br />

Deel III Hoofdstuk II bij de bespreking <strong>van</strong> het roerend beslag (zie de bespreking aldaar meer<br />

bepaald voor de gevolgen <strong>van</strong> het beslag: samenloop, stuiting verjaring, enz.).<br />

De algemene regels inzake beslagbaarheid werden besproken in Deel II, Hst. II Afd. D. In<br />

Hoofdstuk I <strong>van</strong> dit Deel V werd reeds ingegaan op de werking <strong>van</strong> bedingen betreffende de<br />

overdraagbaarheid en de beslagbaarheid. In hoofdstuk II afdeling C. kwamen bijzondere<br />

regels voor inkomstenvorderingen aan bod.<br />

1. Structuur, voorwerp en oorzaak<br />

Het derdenbeslag is in wezen een beslag op een schuldvordering <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar.<br />

Het kan een schuldvordering tot betaling (<strong>van</strong> een geldsom) zijn of een schuldvordering tot<br />

afgifte <strong>van</strong> zaken. Dat laatste is te onderscheiden <strong>van</strong> het roerend beslag bij een derde op<br />

zaken <strong>van</strong> de schuldenaar. Andere soorten schuldvorderingen zijn als dusdanig niet voor<br />

beslag vatbaar.<br />

Aangezien het voorwerp <strong>van</strong> de schuldvordering zich letterlijk of figuurlijk "in handen" <strong>van</strong><br />

de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering bevindt, d.i. de "onder-schuldenaar" of derde die de<br />

zaak "houdt", wordt het beslag erop in handen <strong>van</strong> die derde, "onder derden" gelegd. Dat<br />

beslag dient ook te worden aangezegd aan de beslagen debiteur, maar de gevolgen <strong>van</strong> het<br />

beslag treden in <strong>van</strong>af het beslag onder de derde 1503 .<br />

Er zijn dus 2 schuldvorderingen en in beginsel 3 partijen (behalve bij derdenbeslag onder<br />

zichzelf)<br />

a. Oorzaak <strong>van</strong> het beslag<br />

De oorzaak <strong>van</strong> het beslag is de schuldvordering waarvoor, tot verhaal waar<strong>van</strong>, beslag wordt<br />

gelegd, dus de schuldvordering <strong>van</strong> de beslaglegger op de beslagene.<br />

Die te verhalen schuldvordering moet in beginsel zeker, opeisbaar en vaststaand (liquide) zijn.<br />

Maar een bewarend beslag is ook mede mogelijk voor nog niet opeisbare periodiek te<br />

vervallen schuldvorderingen (art. 1415 II GerW). Een uitvoerend beslag ook, maar enkel in<br />

die zin dat schuldvorderingen die eerst tijdens de beslagprocedure opeisbaar worden,<br />

meetellen bij de verdeling <strong>van</strong> de opbrengst (art. 1494 II BW, in werking sedert 2001:<br />

“Wanneer voornoemd beslag echter gelegd wordt om de betaling te verkrijgen <strong>van</strong> vervallen<br />

termijnen <strong>van</strong> een schuldvordering betreffende periodieke inkomsten, kan het ook<br />

plaatsvinden om de betaling te verkrijgen <strong>van</strong> de nog te vervallen termijnen, naarmate die<br />

vervallen”).<br />

1503 Bv. R. FRANCIS, "Het territorialiteitsbeginsel in het executierecht", RW 2009-2010, (218) 223.<br />

584


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het komt niet aan de derde beslagene toe om te oordelen over die schuldvordering: hij kan<br />

enkel betwisten dat het beslag formeel geldig is 1504 (zie verder de vormen). De realiteit <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering kan wel <strong>van</strong> belang zijn indien de derde medeschuldenaar wordt verklaard<br />

(zie verder onder 3.d.).<br />

b. Voorwerp <strong>van</strong> het beslag<br />

Zoals elk beslag maakt ook het derdenbeslag de beslagen schuldenaar beschikkingsonbevoegd<br />

over het in beslag genomen goed (het voorwerp <strong>van</strong> het beslag) en dient een samenloop te<br />

worden georganiseerd (zie verder 5.)<br />

Dit goed is in ons recht:<br />

- het geheel <strong>van</strong> de (voor beslag vatbare) schuldvorderingen <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar op<br />

de derde (en dus niet één of meer afzonderlijke schuldvorderingen) (1°), dan wel op de<br />

beslaglegger zelf (2°)<br />

- in België “gelegen” (3°)<br />

- zoals zij bestonden ten tijde <strong>van</strong> het beslag (4°).<br />

beslagen<br />

schuldenaar<br />

voorwerp <strong>van</strong> het<br />

beslag<br />

derdebeslagene<br />

oorzaken <strong>van</strong> het<br />

beslag<br />

1504 Vgl. DIRIX & BROECKX, Beslag, nr. 753; DIRIX, Kort begrip (2008), p. 96 nr. 196; Hof Antwerpen 21<br />

november 2006, RW 2007-2008, 657.<br />

585<br />

beslagleggende<br />

schuldeiser


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

functioneren 1514 . Dit belet niet dat het beslag wel alle schuldvorderingen <strong>van</strong> de beslagene op<br />

de bank treft, en niet enkel een onvoorwaardelijk en opeisbaar tegoed. In de praktijk zal de<br />

bank de beslagen schuldvordering op een aparte rubriekrekening boeken (rekening-bis).<br />

Het belangrijkste discussiepunt betreft de precieze bepaling <strong>van</strong> het rekeningtegoed wanneer<br />

er beslag wordt gelegd onder een financiële instelling waarbij de beslagen schuldenaar een<br />

rekening heeft, en met name in welke mate er reeds een schuldvordering is <strong>van</strong> de<br />

rekeninghouder op een tegoed dat naar zijn rekening wordt overgeschreven, wanneer de<br />

creditering <strong>van</strong> zijn rekening nog niet is gebeurd; dat een andere partij reeds gedebiteerd is, is<br />

niet doorslaggevend.<br />

Zoals hoger besproken heeft het cassatie-arrest <strong>van</strong> 15 juni 2006 1515 hier duidelijkheid<br />

gebracht:<br />

- in geval <strong>van</strong> overschrijving via méér dan één bank, ontstaat de schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

begunstigde op zijn bank op het tijdstip <strong>van</strong> de verrekening tussen de banken (ook al is het<br />

saldo dan nog niet beschikbaar), d.i. <strong>van</strong>af het ogenblik waarop, bij overschrijving met<br />

tussenkomst <strong>van</strong> 2 banken, de overschrijvingsopdracht het voorwerp heeft uitgemaakt <strong>van</strong> een<br />

verrekening in de verrekenkamer (d.i. het UCV) of settlement via ELLIPS;<br />

- voor het andere geval, nl. bij overschrijving via slechts één bank, mag men er<strong>van</strong> uitgaan dat<br />

dit het geval is zodra de overschrijvingsopdracht gegeven door de opdrachtgever<br />

onherroepelijk is geworden 1516 .<br />

Aangezien de schuldvordering <strong>van</strong> de opdrachtgever op zijn bank verdwijnt wanneer de<br />

opdracht onherroepelijk is geworden, kan er dus een hiaat zijn tijdens hetwelk er noch een<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de opdrachtgever noch <strong>van</strong> de begunstigde bestaat (een overschrijving is<br />

immers geen cessie maar een delegatie).<br />

Wanneer omgekeerd een bank gehouden is om verrichtingen uit te voeren die de beslagene na<br />

het tijdstip <strong>van</strong> het beslag heeft verricht (bv. betaling met bancontact omdat de kaart niet<br />

onmiddellijk geblokkeerd werd), dan doet dat geen afbreuk aan het feit dat er op het tijdstip<br />

<strong>van</strong> het beslag nog niet over dat bedrag beschikt was en het dus wel onder het beslag valt (de<br />

bank zal dus moeten betalen aan de delegataris en terugvorderen <strong>van</strong> de rekeninghouder) 1517 .<br />

2° Op een derde of de beslaglegger zelf<br />

1514 Bv. Hof Luik 10 mei 2007, JLMB 2008, 70; STRANART e.a.,RPDB compl. VIII “La saisie-arrêt<br />

bancaire”, p. 822 nr. 51.<br />

1515 Cass. 15 juni 2006, P&B 2007, 108 = RW 2007-2008, 232 n. R. FRANSIS "Beslag onder derden in handen<br />

<strong>van</strong> de bank en lopende verrichtingen op bankrekeningen" = RABG 2007, 452 n. D. BRACKE “Beslag op een<br />

bankrekening in geval <strong>van</strong> een overschrijving” = Bank & Fin 2006, 387 n. R. STEENNOT, "Beslag bij een<br />

overschrijving in uitvoering en tijdstip <strong>van</strong> betaling", in verbreking Hof Brussel 2 maart 2005, P&B 2005, 142 =<br />

NjW 2005, 803.<br />

1516 VAN RYN & HEENEN, Principes IV (1988), 328-329; R. FRANSIS, RW 2007-2008, 232; Fr.<br />

GEORGES, La saisie de la monnaie scripturale, p. 567.<br />

1517 R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer, p. 227.<br />

588


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het kan gaan om de schuldvorderingen op een echte derde, dan wel op de beslaglegger zelf;<br />

het derdenbeslag in eigen hand. Dit laatste is nuttig wanneer nog niet aan alle vereisten voor<br />

schuldvergelijking is voldaan, maar wel voor derdenbeslag. Meestal zal het dan wel om een<br />

bewarend derdenbeslag gaan - bv. door de fiscus die immers tegoeden mag "aanwenden" - d.i.<br />

in bewarend beslag nemen - voor een betwiste belastingschuld (bij een niet-betwiste kan de<br />

fiscus immers schuldvergelijking inroepen).<br />

3° In België "gelegen"<br />

Hier geldt het procesrechtelijk territorialiteitsbeginsel.<br />

* Een Belgisch beslag kan slechts gelegd worden op schuldvorderingen die in België zijn<br />

gelokaliseerd. De lokalisatie met het oog op beslag gebeurt in het land <strong>van</strong> de woonplaats <strong>van</strong><br />

de derde-natuurlijke persoon of <strong>van</strong> de zetel of voornaamste vestiging <strong>van</strong> de derderechtspersoon<br />

1518 (dus niet op de plaats <strong>van</strong> betaling, noch de woonplaats <strong>van</strong> de beslagen<br />

debiteur 1519 ). Een beslag in het buitenland kan natuurlijk wel volgens de regels <strong>van</strong> de lex fori<br />

aldaar.<br />

Evenwel worden schulden <strong>van</strong> een buitenlandse rechtspersoon die verband houden met een<br />

Belgisch bijkantoor geacht zich in België te bevinden en dus door betekening aan dat<br />

bijkantoor in beslag genomen 1520 . Omgekeerd zal een beslag gelegd in de hoofdzetel <strong>van</strong> de<br />

derde wel betrekking hebben op het geheel <strong>van</strong> de schuldvorderingen <strong>van</strong> de beslagen<br />

schuldenaar jegens die derde 1521 .<br />

Het bevoegdheidscriterium "woonplaats <strong>van</strong> de derde-beslagene" kan tot problemen<br />

aanleiding geven wanneer de betaling <strong>van</strong> de in beslag genomen schuldvordering in een ander<br />

land moet gebeuren en het derdenbeslag niet zou erkend worden in het land <strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong><br />

betaling (zodat de derde volgens het recht aldaar moet betalen en volgens het Belgische<br />

1518 Bv. G. VAN HECKE & K. LENAERTS, Internationaal privaatrecht (1989) p. 310 nr. 661; A.M.<br />

STRANART, G. BLOCK & O. CLEVENBERG, La saisie-arrêt bancaire, in RPDB Compl. VIII, (798) 812 nr.<br />

22. Zie bv. Besl. Gent 8 december 2009, RW 2010-2011, 883 (in casu een eis tot kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp<br />

<strong>van</strong> het beslag tegen een beslagen schuldenaar in het buitenland, maar onder een Belgische vennootschap)<br />

1519 Die laatste is wel <strong>van</strong> belang voor de territoriale bevoegdheid <strong>van</strong> de beslagrechter, art. 633 GerW.<br />

1520 Cass. 26 september 2008, nr. C.07.0519.N, FG Hemisphere Associates LLC t. Gecamines, JLMB 2009, 842<br />

n. L. FRANKIGNOUL "L'objet de la saisie-arrêt opérée entre les mains de la succursale belge d'une société<br />

étrangère" = Jaarverslag cass. 2008, 62 = RW 2009-2010, 237 en artikel R. FRANSIS "Het<br />

territorialiteitsbeginsel in het executierecht" = RABG 2010, 1203 n. A. HANSEBOUT “De territoriale dimensie<br />

<strong>van</strong> het beslag onder derden”.<br />

Voor de oplossing in Nederland, waar eveneens het territorialiteitsbeginsel geldt, doch met nuances, zie HR 26<br />

november 1964, NJ 1955, 698, Lindeteves / Meilink en verder onder meer HR J.M. ATEMA, “Grenzen <strong>van</strong> hetd<br />

erdenbeslag”, http://www.dlapiper.com/files/Publication/a5c21a7e-0a1d-41bf-9aa8-<br />

2b5451ce8533/Presentation/PublicationAttachment/f6315998-e82d-4acd-876e-<br />

2cd3587e7f94/Grenzen_<strong>van</strong>_het_derdenbeslag.pdf.<br />

1521 A.M. STRANART, G. BLOCK & O. CLEVENBERG, La saisie-arrêt bancaire, in RPDB Compl. VIII,<br />

(798) 812 nr. 23; R. FRANSIS "Het territorialiteitsbeginsel in het executierecht", RW 2009-2010, (218) 225-226<br />

nr. 13. Vgl. Cass. Fr. (civ.) 14 februari 2008, D. 2008, 686 n. V. AVENA-ROBARDET = JCP E 2009 nr. 13, 12<br />

n. G. HUCHET.<br />

589


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

beslag niet mag betalen) 1522 ; onder meer om dergelijke problemen te vermijden werkt de EU<br />

aan een Europese regeling voor het bewarend beslag op bankrekeningen<br />

(rekeningtegoeden) 1523 .<br />

* Soms evenwel kan de rechter voor wie een geschil aanhangig is bewarende maatregelen<br />

bevelen, zelfs al vinden die uitvoering in een ander land 1524 . Het gaat dan wel niet om een<br />

maatregel krachtens een eenzijdige procedure zoals bij beslag.<br />

* Ook wordt de beslagbaarheid <strong>van</strong> een schuldvordering bepaald door het recht <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar tegen wie beslag wordt gelegd, dus de schuldeiser <strong>van</strong> de derde-beslagene. Een<br />

schuldvordering <strong>van</strong> een buitenlandse schuldeiser op een Belgische schuldenaar kan slechts in<br />

beslag worden genomen indien deze volgens dat buitenlandse recht beslagbaar is.<br />

4° Zoals zij bestonden ten tijde <strong>van</strong> het beslag<br />

Het treft die schuldvorderingen zoals zij bestonden ten tijde <strong>van</strong> het beslag,<br />

verbintenisrechtelijk zowel als zakenrechtelijk :<br />

a) Zakenrechtelijk<br />

De beslagleggende schuldeiser kan geen ruimer recht doen gelden op de schuldvordering dan<br />

de zakelijke rechten die de beslagen schuldenaar heeft (Nemo plus ....).<br />

Voor zover zij reeds op tegenwerpelijke wijze uit het vermogen <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar<br />

zijn of bezwaard zijn met zekerheidsrechten die aan de schuldeisers tegenwerpelijk zijn, kan<br />

het derdenbeslag daaraan geen afbreuk doen (zie nadere bespreking verder onder, met name<br />

de vraag of de cessie tegenwerpelijk is aan de beslaglegger wanneer ze nog niet ter kennis is<br />

gebracht <strong>van</strong> de derde-beslagene 1525 ). Ook een reeds bestaand pandrecht met<br />

inningsbevoegdheid blijft dus gelden.<br />

Hetzelfde geldt voor de kwaliteitsrekening aangehouden door de beslagene: het tegoed daarop<br />

maakt geen deel uit <strong>van</strong> diens vermogen en kan dus niet in beslag worden genomen door<br />

diens schuldeisers (zie de bespreking in Hst. VIII).<br />

b) Verbintenisrechtelijk<br />

1522 A.M. STRANART, G. BLOCK & O. CLEVENBERG, La saisie-arrêt bancaire, in RPDB Compl. VIII,<br />

(798) 812 en v.<br />

1523 Zie het Groenboek Beslag op bankrekeningen (2006), http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/com/2006/com2006_0618nl01.<br />

Bespreking daar<strong>van</strong> o.m door M.<br />

FREUDENTHAL, "EU groenboek internationaal beslag", in Knelpunten bij beslag en executie, Kluwer<br />

Deventer 2009, 739 v.<br />

1524 Dat dit niet in strijd is met het E.Ex-Verdrag en de E.ex-Verordening blijkt uit het arrest-Van Uden <strong>van</strong> het<br />

HvJ, nr. C-391/95, http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:61995J0391:NL:HTML.<br />

1525 Voor zover de cessie ook zonder eknnisgeving tegenwerpelijk is aan de andere schuldeisers, zal de cedent<br />

nochtans wel moeten revindiceren, aangezien de debitor cessus bij gebreke aan kennisgeving zal verklaren<br />

schuldenaar te zijn <strong>van</strong> de cedent.<br />

590


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De beslagleggende schuldeisers kan ook geen beslag leggen op iets anders dan datgene wat<br />

verbintenisrechtelijk tussen de beslagen schuldenaar en diens schuldenaar bestaat op het<br />

tijdstip <strong>van</strong> het beslag. Alle geldige verbintenisrechtelijke beperkingen zijn dus in beginsel<br />

aan de beslaglegger tegenwerpelijk:<br />

- zo de schuldvordering onder termijn of voorwaarde geldt, ontstaat de afgifteverplichting en<br />

verdeling <strong>van</strong> het afgegevene natuurlijk maar wanneer de in beslag genomen schuldvordering<br />

opeisbaar is 1526 ;<br />

- omgekeerd kan het beslag niet tot voordeel strekken <strong>van</strong> de beslagene - zo bv. loopt de<br />

interest op de schuld die oorzaak is <strong>van</strong> het beslag in beginsel door na het beslag;<br />

- wel zal de interest op het voorwerp over de periode na het tijdstip <strong>van</strong> het beslag, mee onder<br />

het beslag vallen 1527 ;<br />

- is een schuldvordering bv. opgeslorpt in een rekening-courant, dan is enkel het saldo<br />

beslagbaar (vgl. hoger); idem als er een fusiebeding is (beding <strong>van</strong> eenheid <strong>van</strong> rekening) (zie<br />

Hst. VIII);<br />

- zie in Hst. I Afd. B. de bespreking <strong>van</strong> de rechtsgevolgen <strong>van</strong> bedingen <strong>van</strong><br />

onbeslagbaarheid tussen de schuldeiser en schuldenaar <strong>van</strong> de in beslag genomen<br />

schuldvordering (in beginsel niet tegenwerpelijk; anders is het wanneer de schuldvordering is<br />

opgenomen in een rekening-courant of nettingovereenkomst).<br />

De vraag rijst of er uitzonderingen zijn op deze beperking in gevallen waar de beslagene<br />

daardoor abnormaal een schuldvordering ontbeert. In het Staats-Nederlandse recht bv. geldt<br />

dat wanneer iemand zonder vergoeding geregeld werkzaamheden of diensten verricht voor<br />

een ander, <strong>van</strong> zodanige aard en om<strong>van</strong>g dat zij normaal gesproken slechts tegen betaling<br />

worden verricht, wordt ten opzichte <strong>van</strong> de schuldeiser, die derdenbeslag legt ten laste <strong>van</strong> die<br />

ander, aangenomen dat daarvoor wel degelijk een redelijke vergoeding verschuldigd is (art.<br />

479a Rv.) 1528 .<br />

5° Toepassing bij kwaliteitsrekeningen<br />

Kwaliteitsrekeningen worden in hst. VIII meer in detail besproken; het betreft rekeningen die<br />

door de rekeninghouder “qualitate qua” worden gehouden, d.i. in de hoedanigheid <strong>van</strong><br />

middellijk vertegenwoordiger <strong>van</strong> een derde. De tegoeden maken daardoor geen deel uit <strong>van</strong><br />

het vermogen <strong>van</strong> de tussenpersoon, maar verbintenisrechtelijk kent de rekeningvoerende<br />

instelling enkel de tussenpersoon en niet de bestemmeling. Schuldeisers <strong>van</strong> de bestemmeling<br />

kunnen dan ook slechts derdenbeslag leggen onder de tussenpersoon. Het rekeningtegoed zal<br />

onder het beslag leggen voor zover de tussenpersoon op dat tijdstip inderdaad schuldenaar<br />

was, d.w.z. voor zover de beslagene op dat tijdstip effectief reeds of nog een schuldvordering<br />

had op de tussenpersoon. Wordt bv. de verkoopprijs <strong>van</strong> een goed aan de notaris betaald en<br />

aangehouden, dan zal het <strong>van</strong> de contractuele verhouding met de notaris afhangen wie op het<br />

1526 Bv. Hof Brussel 14 november 1995, P&B 1996 (140) 142-143.<br />

1527 L. LANOYE, “Beslag onder derden op een (bank)rekening”, in Liber amicorum Marcel Briers, p. (281)<br />

284.<br />

1528 Zie bv. Hof Amsterdam 21 september 2010, LJN nr. BO4742,<br />

http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=B04742<br />

591


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

tijdstip <strong>van</strong> het derdenbeslag schuldeiser is <strong>van</strong> die geldsom (al dan niet voorwaardelijk).<br />

Wanneer die notaris een geldsom ont<strong>van</strong>gt met de opdracht <strong>van</strong>wege de solvens om die aan<br />

één <strong>van</strong> zijn schuldeisers uit te betalen, dan heeft <strong>van</strong>af het tijdstip waarop die betaling<br />

verschuldigd is, de solvens geen schuldvordering tot betaling of teruggave <strong>van</strong> die geldsom en<br />

kunnen zijn schuldeisers daarop dan ook geen derdenbeslag leggen onder die<br />

tussenpersoon 1529 .<br />

2. Vormen<br />

a. Gemeen recht<br />

De procedure <strong>van</strong> derdenbeslag wordt uitgewerkt in art. 1539 v. GerW.<br />

Zoals elk uitvoerend beslag geschiedt het derdenbeslag door een éénzijdige handeling <strong>van</strong> een<br />

schuldeiser door tussenkomst <strong>van</strong> een tussenpersoon, zijnde in dit geval eveneens een<br />

gerechtsdeurwaarder (beslagexploot), tenzij er een pandverzilveraar is aangesteld met die<br />

bevoegdheid). Zoals voor elk uitvoerend beslag moet de beslaglegger beschikken over een<br />

uitvoerbare titel. Anders dan bij roerenden onroerend beslag is er geen voorafgaand bevel tot<br />

betaling vereist.<br />

Bij derdenbeslag legt de gerechtsdeurwaardersexploot beslag onder de schuldenaar <strong>van</strong> die<br />

schuldvordering (derde-beslagene) door betekening <strong>van</strong> een beslagexploot aan die derde. Dit<br />

beslag dient vervolgens binnen de 8 dagen bij exploot te worden aangezegd aan de beslagen<br />

schuldenaar zelf (voor bewarend derdenbeslag, zie art. 1446 v. GerW).<br />

Daarnaast komen huur- of pachtvorderingen ook onder beslag door het beslag op het onroerend goed waarop ze<br />

betrekking hebben (art. 1576 GerW, vgl. hoger); in dat geval zal er een (vormvrije) kennisgeving aan de huurder<br />

of pachter moeten geschieden.<br />

Behalve in het laatstgenoemde bijzondere geval heeft een verzet tot uitbetaling, aan de derde meegedeeld door<br />

een schuldeisers <strong>van</strong> de schuldeiser, maar niet in de vormen en vereisten <strong>van</strong> een derdenbeslag, in beginsel geen<br />

enkel rechtsgevolg 1530 . Het is pas anders indien de derde zelf een verbintenis aangaat jegens de verzetdoende<br />

schuldeiser (indien de derde dat doet zonder dat hij daartoe krachtens de interne verhouding met zijn schuldeiser<br />

gerechtigd was, zal hij wel zijn jegens die schuldeiser).<br />

Aan het beslag dient publiciteit te worden gegeven door registratie in het Centraal<br />

Beslagberichtenbestand.<br />

De beslagene kan verzet doen tegen het uitvoerend derdenbeslag door binnen de 15 dagen de beslaglegger te<br />

dagvaarden voor de beslagrechter. Zoals gezegd is de beslagrechter onder meere is bevoegd om in het kader <strong>van</strong><br />

executiegeschillen na te gaan of de uitvoerbare titel nog actueel is.<br />

1529 Bv. Hof Luik 13 september 2007, JT 2008, 33 = JLMB 2008, 1256 n. A. BERTHE “Saisie-arrêt et mandat<br />

de payement”.<br />

1530 Onder meer Hof Antwerpen 13 februari 2001, RW 2001-2002, 995; Hof Brussel 25 januari 2002, P&B<br />

2002, 247: de derde is zelfs niet verplicht te antwoorden op de mededeling <strong>van</strong> de verzetdoende schuldeiser.<br />

592


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Fiscaal recht en sociale zekerheidsrecht<br />

1° Fiscaal en parafiscaal derdenbeslag s.s.<br />

De fiscus kan op een vereenvoudigde wijze derdenbeslag leggen door enkel een aangetekend<br />

schrijven <strong>van</strong> de belastingont<strong>van</strong>ger aan de schuldenaar <strong>van</strong> de belastingplichtige (de zgn.<br />

derde-houder) 1531 ; de ont<strong>van</strong>ger heeft dan net zoals een gerechtsdeurwaarder 3 dagen om een<br />

beslagbericht te verzenden 1532 . Voor zover geen afwijkende regels zijn bepaald, gelden voor<br />

dit derdenbeslag de regels <strong>van</strong> het gemeen recht 1533 . Zo heeft het voorwerp <strong>van</strong> het beslag in<br />

beginsel dezelfde om<strong>van</strong>g. Zo geldt dezelfde verklaringsplicht (onder 3. d. besproken) en<br />

wordt die op dezelfde manier gesanctioneerd 1534 .<br />

In geval <strong>van</strong> verzet <strong>van</strong> de belastingschuldige (binnen de 15 dagen), betwisting door de derdebeslagene<br />

<strong>van</strong> zijn schuld jegens de belastingplichtige, het gelden <strong>van</strong> een eerder beslag door<br />

een andere schuldeiser of noodzaak tot tegeldemaking <strong>van</strong> de inbeslaggenomen goederen,<br />

moet de fiscus evenwel toch een gerechtsdeurwaarder inschakelen om het derdenbeslag bij<br />

exploot te bevestigen 1535 ; de datum <strong>van</strong> de overhandiging <strong>van</strong> de aangetekende brief blijft wel<br />

gelden als datum <strong>van</strong> bewarend beslag, mits dit binnen één maand bevestigd wordt door een<br />

exploot <strong>van</strong> uitvoerend beslag 1536 . De derde-beslagene zal dan de gelden moeten afgeven aan<br />

de gerechtsdeurwaarder, die dan een evenredige verdeling moet opmaken (vgl. hieronder de<br />

1531 Zie o.m.:<br />

- art. 85bis WBTW;<br />

- art. 164 KB/WIB 1992 (zoals gewijzigd bij KB <strong>van</strong> 3 december 2005);<br />

- art. 101 <strong>van</strong> KB 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken (zoals<br />

ingevoegd bij Wet <strong>van</strong> 27 december 2006 houdende diverse bepalingen-I).<br />

- art. 75 IV en 97 § 2 Wet 3 juni 1957 op de Polders;<br />

- art. 75 IV en 98 § 2 Wet <strong>van</strong> 5 juli 1956 op de Wateringen, e.d.m.<br />

Zie o.m. de bespreking door E. DIRIX, "Het vereenvoudigd fiscaal derdenbeslag", in DIRIX & TAELMAN,<br />

Fiscaal executierecht; J. SPEECKE, "Beslag en verbeurdverklaring in het fiscaal recht", in Beslag en collectieve<br />

schuldenregeling, (255) m.b. 280 v.<br />

1532 De <strong>van</strong> art. 1390 GerW afwijkende kortere termijn <strong>van</strong> 24 uur in art. 164 KB WIB § 2 werd afgeschaft bij<br />

KB <strong>van</strong> 18 maart 2011.<br />

1533 Voor het beslag door de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de directe belastingen is intussen (KB 3 december 2005)<br />

uitdrukkelijk in art. 164 § 3 KB/WIB 1992 opgenomen dat art. 1539, 1540, 1542 I en II en 1543 GerW gelden,<br />

behalve dat de afgifte aan de ont<strong>van</strong>ger moet gebeuren in plaats <strong>van</strong> aan de gerechtsdeurwaarder. Dit gold<br />

voordien reeds krachtens de rechtspraak: Cass. 12 september 2002, nr. C.01.0070.N, Jaarverslag Cassatie 2003,<br />

59; Cass. 20 mei 2010, F.09.0043.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20100520-6<br />

= RW 2010-211, 1257 = TBBR <strong>2012</strong>, 260 n. M. VANDENBOGAERDE.<br />

1534 Cass. 20 mei 2010, F.09.0043.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20100520-6 = RW 2010-211, 1257= TBBR <strong>2012</strong>, 260 n. M. VANDENBOGAERDE.<br />

1535 Wanneer de derde-houder in zijn verklaring erop wijst dat hij geen schuldenaar meer is, omdat alle<br />

schuldvorderingen <strong>van</strong> de beslagen belastingplichtige al eerdere gecedeerd waren aan een andere partij, dan<br />

vormt dit weliswaar geen verzet, maar dan is het beslag doelloos en kan er dus evenmin een afgifteplicht zijn <strong>van</strong><br />

de derde-houder: Cass. 6 september 2007, nr. F.06.0064.N, B. Staat (Financiën) t. Belgian Refining Corporation,<br />

RW 2007-2008, 1676 n. R. FRANSIS, “Het vereenvoudigd fiscaal beslag onder derden en toekomstige<br />

vorderingen” (waarbij m.i. het in die zaak niet om een cessie ging, maar om een inpandgveing, en het arrest dus<br />

ten onrechte stelde dat de schuldvorderingen geheel uit het vermogen waren <strong>van</strong> de derde-beslagene).<br />

1536 Art. 165 KB WIB, zoals gewijzigd bij KB <strong>van</strong> 3 december 2005, art 85bis WBTW zoals gewijzigd bij W.<br />

20 juli 2006, art. 101 § 4 <strong>van</strong> KB 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in<br />

strafzaken.<br />

593


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

regeling <strong>van</strong> gemeen recht); in het andere geval echter zal de derde-beslagene tot beloop <strong>van</strong><br />

de oorzaken <strong>van</strong> het beslag afgifte moeten doen aan de belastingont<strong>van</strong>ger zelf 1537 .<br />

Verder bepaalt art. 2 <strong>van</strong> de Wet 12 november 1808 met betrekking tot het voorrecht <strong>van</strong> de openbare schatkist<br />

bij de invordering <strong>van</strong> de directe belastingen dat “alle pachters, huurders, ont<strong>van</strong>gers, provisors, notarissen,<br />

vendumeesters en andere bewaarders en debiteurs <strong>van</strong> geld <strong>van</strong> de schuldenaars, en bekleed met een voorrecht<br />

<strong>van</strong> de schatkist, gehouden zijn om op het kapitaal dat zij moeten of in hun bewaring hebben, ter kwijting <strong>van</strong> de<br />

schuldenaars te betalen voor het geheel of een gedeelte <strong>van</strong> de belastingschuld”.<br />

Er is ook een vorm <strong>van</strong> vereenvoudigd derdenbeslag voor de inning <strong>van</strong> sociale zekerheidsbijdragen<br />

verschuldigd door publiekrechtelijke rechtspersonen of door de overheid gefinancierde private werkgevers op<br />

schuldvorderingen die deze personen zouden hebben op de overheid, dat een grondslag vindt in art. 90 <strong>van</strong> het<br />

KB nr. 286 <strong>van</strong> 31 maart 1984 houdende maatregelen om een betere inning te verzekeren <strong>van</strong> de sociale<br />

zekerheidsbijdragen en de solidariteitsbijdragen (zoals gewijzigd door art. 90 Programmawet <strong>van</strong> 27 december<br />

2005).<br />

2° Derdenbeslag door fiscale kennisgeving (notificatie) en aanverwante vormen<br />

De fiscus en de inningsinstellingen voor de sociale zekerheid kunnen vereenvoudigde vormen<br />

<strong>van</strong> beslag toepassen.<br />

Zo geldt de kennisgeving <strong>van</strong> belastingschulden of sociale zekerheidsschulden aan de<br />

openbaar ambtenaar (notaris) die een vervreemding of bezwaring <strong>van</strong> onroerend goed heeft<br />

aangekondigd (fiscale en parafiscale notificatie, zie Deel II hoofdstuk III afdeling F) – zoals<br />

hoger besproken - als bewarend derdenbeslag op de prijsvordering zonder dat er een<br />

registratie in het centraal beslagberichtenbestand moet gebeuren. Hetzelfde geldt voor de<br />

kennisgeving aan de ambtenaar belast met de verkoop <strong>van</strong> roerende goederen <strong>van</strong> de<br />

belastingschuldenaar (zie eveneens hoger Deel II hoofdstuk III afdeling F).<br />

Sinds de wetswijzigingen <strong>van</strong> 2007 en 2008 geldt deze kennisgeving (notificatie)<br />

daarenboven als verzet op de prijs bij alle zuiverende verkopen (waar er dus een rangregeling<br />

wordt opgemaakt) en als een soort uitvoerend derdenbeslag in de andere gevallen 1538 ,<br />

aangezien de notaris een afgifteplicht heeft indien er geen rangregeling komt 1539 . Zodra er een<br />

samenloop is ontstaan, moet de notaris een rangregeling / evenredige verdeling toepassen.<br />

NB. De kennisgeving aan de notaris op grond <strong>van</strong> art. 158 Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart <strong>2012</strong> (ook besproken<br />

in Deel I hoofdstuk III afdeling F) vormt anders dan andere fiscale notificaties evenwel géén derdenbeslag; de<br />

notaris is immers niet de schuldenaar <strong>van</strong> het tegoed en aan de schuldenaar wordt geen notificatie gedaan; het<br />

1537 Zie, weliswaar onder een oudere versie <strong>van</strong> de wettekst Cass. 16 december 2005 rolnrs. C030128F en<br />

C.030206.F, B. Staat (Financiën) t. Fortis Bank, RW 2006-2007, 1607 n. L. VANDENBERGHE = JT 2006, 704<br />

afkeurende noot Fr. GEORGES; kritiek door de laatste auteur ook in "L'égalité des créanciers: du principe à<br />

l'incantation", in Bank en Insolvabiliteit, Cahiers EVBFR, Bruylant Brussel 2007, 84 v.<br />

1538 Ook voordien gold dat de fiscus de som slechts wanneer er geen samenloop ontstond, zonder meer mocht<br />

innen (nadat de akte is verleden) bij de notaris; S. BRIJS, "Qui paie mal, paie deux fois", RW 2007-2008, (1073)<br />

1076 nr. 9 in fine.<br />

1539 Zo in 435 WIB, 93 quinquies WBTW, art. 41 quater § 3 II RMZ-Wet en art. 23 ter § 3 II SSZ-Besluit.<br />

594


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

effect <strong>van</strong> art. 160 is ten dele gelijkaardig (zie de bespreking <strong>van</strong> de aansprakelijkheid <strong>van</strong> de notaris in het deel<br />

Persoonlijke zekerheden).<br />

c. Appartementsrecht<br />

De Vereniging <strong>van</strong> mede-eigenaars beschikt wettelijk niet over enige zekerheid voor de schulden <strong>van</strong> de mede-<br />

eigenaars jegens de VME. Er is geen voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> een onroerende zaak, noch enige<br />

andere bijzondere zekerheid.<br />

Wel kan de VME sedert 1 september 2010 in geval <strong>van</strong> vervreemding <strong>van</strong> een kavel door een mede-eigenaar<br />

met achterstallige schulden genieten <strong>van</strong> een soort inhoudingsrecht op de koopprijsvordering. Art. 577-11/1 BW<br />

bepaalt namelijk (na kleine wijzigingen in <strong>2012</strong>):<br />

"Bij de ondertekening <strong>van</strong> de authentieke akte moet de optredende notaris de door de overdrager verschuldigde<br />

achterstallen op gewone en buitengewone lasten <strong>van</strong> de prijs <strong>van</strong> de overdracht afhouden. De optredende<br />

notaris betaalt echter eerst de bevoorrechte, de hypothecaire schuldeisers of de schuldeisers die hem kennis<br />

hebben gegeven <strong>van</strong> een derdenbeslag of een overdracht <strong>van</strong> schuldvordering.<br />

Indien de overdrager deze achterstallen betwist, brengt de optredende notaris binnen drie werkdagen na het<br />

verlijden <strong>van</strong> de authentieke akte ter vaststelling <strong>van</strong> de overdracht de syndicus daar<strong>van</strong> bij een ter post<br />

aangetekende brief op de hoogte.<br />

Bij ontstentenis <strong>van</strong> kennisgeving <strong>van</strong> een bewarend of <strong>van</strong> een uitvoerend beslag binnen twaalf werkdagen na<br />

het verlijden <strong>van</strong> voormelde akte, kan de notaris rechtsgeldig het bedrag <strong>van</strong> de achterstallen aan de overdrager<br />

betalen".<br />

Het gaat dus om een soort voorlopig derdenbeslag dat men in zekere mate kan vergelijken met een fiscale<br />

notificatie. De regel verleent de VME evenwel geen voorrecht op de prijsvordering. Als andere schuldeisers <strong>van</strong><br />

de overdrager zich eveneens verhalen op de prijsvordering (of op de kavel met overwijzing op de prijsvordering)<br />

komt de VME met hen in samenloop.<br />

3. Rechtsgevolgen<br />

a. Gevolgen voor de beslagen schuldenaar in verhouding tot zijn schuldeisers<br />

Vgl. in Deel II en IV de gevolgen <strong>van</strong> beslag in het algemeen.<br />

1° Wat betreft eigendom en beschikkingsbevoegdheid over de schuldvordering (oorzaak)<br />

Het beslag doet het goed niet uit het vermogen <strong>van</strong> de beslagene verdwijnen; het is géén<br />

overdracht <strong>van</strong> schuldvordering. Dat is ten dele anders in het Franse recht (met de saisieattribution)<br />

en in het Duitse recht.<br />

Voor zover de schuldvordering niet onbeslagbaar is, wordt de schuldenaar relatief<br />

beschikkingsonbevoegd en de schuldvordering dus voor hem "onbeschikbaar". Hij kan <strong>van</strong>af<br />

het tijdstip <strong>van</strong> het beslag niet meer ten nadele <strong>van</strong> de opkomende schuldeisers beschikken.<br />

Hierin verschilt het derdenbeslag niet <strong>van</strong> het roerend beslag.<br />

595


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De schuldenaar kan niet alleen niet meer ten nadele <strong>van</strong> zijn schuldeiser beschikken in enge<br />

zin, door cessie, inpandgeving, e.d.m.; hij kan ook geen afstand meer doen <strong>van</strong> de in beslag<br />

genomen schuldvordering of instemming met een wijziging of schuldvernieuwing. Ook<br />

schuldvergelijking kan niet meer ten nadele <strong>van</strong> de beslaglegger (voor de vraag of de derde<br />

nog kan verrekenen, zie de bespreking verder onder Hst. VI afd. D. bij schuldvergelijking).<br />

Deze handelingen maken een overschrijding uit <strong>van</strong> de beschikkingsbevoegdheid.<br />

Bij beslag is er wel geen regel zoals art. 16 FaillW die bepaalt dat rechtshandelingen door de<br />

beslagene bovendien ook nog als rechtshandeling niet-tegenwerpelijk zouden zijn. Wel zijn<br />

handelingen die op bedrieglijke wijze hetzelfde beogen als een nadelige beschikking over de<br />

schuldvordering, niet aan de beslaglegger tegenwerpelijk 1540 .<br />

De beschikkingsonbevoegdheid en onbeschikbaarheid is wel relatief. Wanneer bv. na een<br />

beslag op een schuldvordering A-B door een beslaglegger C de schuldvordering toch door A<br />

gecedeerd wordt aan D, dan is de cessie niet tegenwerpelijk aan C, maar kunnen andere<br />

schuldeisers <strong>van</strong> A nadien geen beslag meer leggen. aangezien de cessie enkel aan de oudere<br />

beslaglegger niet-tegenwerpelijk is, zullen er na de cessie geen nieuwe schuldeisers meer<br />

kunnen opkomen in het beslag 1541 .<br />

2° W.b. de verjaring en de opeisbaarheid <strong>van</strong> de oorzaken <strong>van</strong> het beslag<br />

De verjaring <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering (oorzaak <strong>van</strong> het beslag) <strong>van</strong> de beslaglegger<br />

wordt slechts gestuit door de aanzegging of betekening <strong>van</strong> het derdenbeslag aan de beslagen<br />

schuldenaar zelf (niet reeds door het beslag onder de derde zelf) 1542 .<br />

Het beslag op goederen <strong>van</strong> de schuldenaar maakt de nog niet vervallen schuldvorderingen<br />

<strong>van</strong> dieze schuldeiser in beginsel nog niet opeisbaar (tenzij anders overeengekomen is tussen<br />

schuldeiser en schuldenaar).<br />

b. Gevolgen voor de beslagen schuldenaar in verhouding tot de derde-beslagene (voorwerp<br />

<strong>van</strong> beslag)<br />

Deze worden onder 5. besproken <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> de derde-beslagene.<br />

De beslagen schuldenaar blijft wel schuldeiser <strong>van</strong> de derde-beslagene. Het derdenbeslag stuit<br />

de verjaring <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de beslagene jegens de derde (de beslagen<br />

schuldvordering, voorwerp <strong>van</strong> het beslag) 1543 . Voor het overige wijzigt het derdenbeslag het<br />

1540 Vgl. Cass. 19 maart 2004, C.03.0114.F, Torexmed t. vzw Association de medecins L'Ardenne en B. Staat<br />

(Financiën), waarbij een arts na derdenbeslag op zijn honoraria door de fiscus zijn activiteit ging uitoefenen in en<br />

eenpersoonsvennootschap en dit aan de artsenvereniging die zijn erelonen uitbetaalde ter kennis bracht.<br />

1541 In die zin o.m. DIRIX, Kort begrip nr. 174; DIRIX-BROECKX, Beslag p. 435 nr. 752; G. DE LEVAL, La<br />

saisie-arrêt, p. 125 nr. 79; C. LEURQUIN, La saisie-arrêt nr. 312-314. Reeds in die zin DURANTON, Cours,<br />

IX, p. 181 nr. 501.<br />

1542 Cass. 20 mei 2010, F.09.0043.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20100520-6 = RW 2010-211, 1257 = TBBR <strong>2012</strong>, 260 n. M. VANDENBOGAERDE.<br />

1543 Cass. 20 mei 2010, F.09.0043.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

596


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voorwerp <strong>van</strong> dat beslag niet. Er is geen verval <strong>van</strong> tijdsbepaling. En het derdenbeslag doet<br />

het lopen <strong>van</strong> de interest niet stoppen 1544 (zie wel het lot <strong>van</strong> de interest bij de evenredige<br />

verdeling, onder 5).<br />

c. Gevolgen voor de derde-schuldenaar: blokkeringsplicht, verklaringsplicht, afgifteplicht<br />

Het derdenbeslag s.s. (dus afgezien <strong>van</strong> het bijzondere geval <strong>van</strong> beslag op huur- en<br />

pachtgelden ingevolge art. 1576 GerW) heeft voor de derde-schuldenaar de volgende<br />

gevolgen: blokkeringsplicht, verklaringsplicht, afgifteplicht. Volgens de heersende leer<br />

betreffen deze verplichtingen het gehele voorwerp <strong>van</strong> het beslag (en zou het dus niet beperkt<br />

zijn tot de oorzaken <strong>van</strong> het beslag).<br />

1° Afgifteverbod en verplichting tot schuldverklaring en sancties<br />

a) Afgifteverbod en verplichting tot schuldverklaring<br />

Het leggen <strong>van</strong> een beslag onder derden 1545 schept voor de derde-beslagene de volgende<br />

verplichtingen:<br />

i) Afgifteverbod (blokkeringsplicht)<br />

De derde-beslagene kan niet meer bevrijdend betalen aan zijn schuldeiser (de beslagen<br />

schuldenaar). Maar er is meer, nl. ook een verbod tot afgifte aan de beslagen schuldenaar.<br />

Op de eerste plaats is er dus een afgifteverbod (verbod om het voorwerp <strong>van</strong> het beslag uit<br />

handen te geven) (art. 1540 I GerW; bij bewarend beslag art. 1451); juister gezegd (ex art.<br />

1543 GerW): een verbod om afgifte te doen aan iemand anders dan de gerechtsdeurwaarder -<br />

de derde-beslagene mag dus niet aan zijn schuldeiser betalen, maar evenmin aan de<br />

beslaglegger (schuldeiser <strong>van</strong> zijn schuldeiser) 1546 .<br />

Een betaling aan de beslaglegger zelf is onverschuldigd en kan als onverschuldigd worden<br />

teruggevorderd 1547 ; de schuldvordering ligt door het beslag immers onder bewind<br />

(vereffeningsbewind).<br />

20100520-6 = RW 2010-211, 1257 = TBBR <strong>2012</strong>, 260 n. M. VANDENBOGAERDE.<br />

1544 Cass. 20 november 1992, Arr. 1337 = Pas. 1992 I 1293 = RW 1992-93, 960 n. E. DIRIX.<br />

1545 Dit geldt ook bij bewarend derdenbeslag; een uitvoerbare titel jegens de hoofdschuldenaar is dus niet<br />

noodzakelijk: kh. Tongeren 2 december 2002, RW 2003-2004, 1154.<br />

1546 Zie voor het laatste Cass. 24 september 2004, RW 2005-2006, 542 n. S. BRIJS "Derde-beslagene, betaal<br />

aan de gerechtsdeurwaarder".<br />

1547 Cass. 24 september 2004, vorige voetnoot. Die oplossing wordt - zoals hoger besproken - in de rechtspraak<br />

- m.i. ten onrechte - niet doorgetrokken naar het geval waarin het derdenbeslag gelegd is na een aan de derdebeslagene<br />

tegenwerpelijke cessie en de derde-beslagene aan de beslaglegger betaalt: volgens Cass. 22 december<br />

2005 (RW 2007-2008, 1073 n. S. BRIJS "Qui paie mal, paie deux fois") zou de derde-beslagene dan de som niet<br />

kunnen terugvorderen <strong>van</strong> de beslaglegger (maar enkel <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar zelf).<br />

597


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij fiscaal derdenbeslag zonder samenloop zal er wel aan de ont<strong>van</strong>ger zelf moeten worden<br />

betaald (zie onder 2° b).).<br />

Het afgifteverbod geldt slechts in de mate waarin er geen inningsbevoegdheid is <strong>van</strong> een<br />

pandhouder op de schuldvordering of een schuldeiser met een gelijkaardig zekerheidsrecht,<br />

dat standhoudt bij beslag. Dit wordt nader besproken bij de afzonderlijke zekerheidsrechten<br />

(zoals pand, rechtstreekse vordering e.d.).<br />

Het afgifteverbod – alsook de hieronder te bespreken afgifteplicht jegens de<br />

gerechtsdeurwaarder - betreffen dus het geheel <strong>van</strong> de (beslagbare) schuldvorderingen <strong>van</strong> de<br />

beslagene, ook al is die veel groter dan de schuldvordering <strong>van</strong> de beslaglegger op de<br />

beslagene 1548 .<br />

Het geldt niet voor onbeslagbare schuldvorderingen.<br />

ii) Verklaringsplicht<br />

Vervolgens geldt de verplichting om binnen de 15 dagen een verklaring af te leggen<br />

betreffende zijn gehoudenheid jegens de beslagen schuldenaar (art. 1452 en 1453 j° 1539 IV<br />

GerW; sanctie in 1456 I en 1542 I GerW) 1549 .<br />

Is de derde-beslagene een financiële instelling, dan moet de verklaring <strong>van</strong>af de inwerkingtreding <strong>van</strong> art. 1411<br />

ter GerW ook vermelden of de schuld bestaande uit een zichtrekeningtegoed al dan niet "gecodeerde" bedragen<br />

bevat die sedert minder dan 30 dagen zijn gecrediteerd (en dus mogelijks onbeslagbaar zijn ingevolge art. 1411<br />

ter GerW; zie hoger).<br />

* De verklaringsplicht moet in beginsel alle nuttige elementen bevatten; zij kan echter geen<br />

betrekking hebben op elementen <strong>van</strong> informatie die onder het beroepsgeheim vallen <strong>van</strong> de<br />

notaris, advocaat of andere professioneel; deze heeft ten aanzien <strong>van</strong> die verplichting een<br />

verschoningsrecht, ook al gaat het om een bij wet voorziene verplichting 1550 .<br />

* De verklaringsplicht is soms ruimer dan het voorwerp <strong>van</strong> het beslag. Wat de onbeslagbare<br />

schuldvorderingen betreft is er een onderscheid:<br />

- gaat het om schuldvorderingen die onder bepaalde drempels niet voor beslag vatbaar zijn, is<br />

er een verklaringsplicht;<br />

- is de schuldvordering onbeslagbaar omwille <strong>van</strong> de immuniteit <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar,<br />

is er géén verklaringsplicht, maar in tegendeel een verklaringsverbod; dat geldt met name bij<br />

1548 Bv. Hof Gent 4 oktober 2011, RW <strong>2012</strong>-2013, 309.<br />

1549 Krachtens art. 164 KB WIB ook <strong>van</strong> toepassing op het vereenvoudigd derdenbeslag <strong>van</strong> de fiscus (zie § 3<br />

in de versie zoals bepaald bij KB <strong>van</strong> 3 december 2005). Voorheen bestond er geen verklaringsplicht, maar<br />

direct een afgifteplicht.<br />

1550 Voor nadere literatuur, zie onder meer J.F. TAYMANS, “Le secret professionnel du notaire face aux<br />

oppositions extrajudiciaires, aux saisies-arrêts et aux cessions de créance”, in Mélanges offerts à Roland De<br />

valkeneer à l’occasion du 125 e anniversaire de la revue du notariat belge, red. D. Sterckx & J.-L. Ledoux,<br />

Bruylant Brussel 2000, 465 v.<br />

598


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

beslag ten laste <strong>van</strong> een internationale instelling met immuniteit 1551 . Deze traditionele<br />

rechtspraak moet genuanceerd worden in het licht <strong>van</strong> de recente relativering <strong>van</strong> die<br />

uitvoeringsimmuniteit 1552 .<br />

* Is de derde-beslagene geen schuldenaar op het tijdstip <strong>van</strong> het beslag, dan volstaat het dat<br />

dit verklaard wordt (zo zal een bank als derde-beslagene in geval <strong>van</strong> debetsaldo, daarover<br />

geen informatie verschaffen 1553 ). Wanneer de beslagen schuldenaar reeds overleden was ten tijde <strong>van</strong> het<br />

beslag, is het beslag nietig en heeft de derde ook geen verklaringsplicht 1554 .<br />

Bij betwisting over de in beslag genomen schuld zelf is niet de beslagrechter bevoegd, maar<br />

de normaal bevoegde rechter (art. 1456 II en 1542 II GerW).<br />

Ad i) en ii) Afgifteverbod en verklaringsplicht betreffen het voorwerp <strong>van</strong> het beslag.<br />

De verklaringsplicht heeft dus in beginsel geen betrekking op bewegingen op een bankrekening na de datum <strong>van</strong><br />

het beslag, maar enkel op het tegoed zoals het bestond op het tijdstip <strong>van</strong> het beslag 1555 .<br />

Bij beslag onder een Belgisch bijkantoor <strong>van</strong> een buitenlandse rechtspersoon moet enkel informatie worden<br />

verschaft over de schuldvorderingen die verband houden met dat bijkantoor en daardoor geacht worden zich in<br />

België te bevinden 1556 .<br />

iii) Een verplichting tot aanvullende verklaring<br />

Deze geldt bij vermeerdering <strong>van</strong> de bezittingen <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar in handen <strong>van</strong><br />

de derde-beslagene (art. 1455 j° 1539 GerW). Deze plicht heeft geen betrekking op nieuwe<br />

schulden / schuldvorderingen, die immers niet onder het beslag vallen.<br />

b) Mogelijke sanctie: veroordeling tot de oorzaken <strong>van</strong> het beslag<br />

Bij miskenning <strong>van</strong> de genoemde verplichtingen 1557 kan de rechter de derde geheel of ten<br />

dele “schuldenaar verklaren” voor – d.i. veroordelen tot betaling <strong>van</strong> – de oorzaken <strong>van</strong> het<br />

beslag (en dus niet <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag; oorzaak is de schuldvordering waarvoor<br />

1551 Cass. 2 maart 2007, ING België t. B.I., http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20070302-1 = T.Fin.R. 2007, 123 n. P. VRIELYNCK “Beslag op bankrekeningen <strong>van</strong> vreemde staten,<br />

ambassades en internationale organisaties – de verklaring <strong>van</strong> derde beslagene – einde <strong>van</strong> een historie?”; in casu<br />

op grond <strong>van</strong> het Verdrag <strong>van</strong> Ottawa <strong>van</strong> 20 september 1951 nopens de rechtspositie <strong>van</strong> de NAVO.<br />

1552 Cass. 21 december 2009, JT 2010, 129 n. E. DAVID.<br />

1553 Beslagr. Brussel 20 november 1997, TBH 1998, 796 n. J. BUYLE & M. DELIERNEUX; J.M. NELISSEN<br />

GRADE, In Liber Amicorum Fr. Dumon, (677) 686.<br />

1554 Beslgr. Brussel 22 juni 2006, JLMB 2006, 33.<br />

1555 RPDB compl. VIII “La saisie-arrêt bancaire”, p. 875 nr. 216-217; Hof Luik 10 mei 2007, JLMB 2008, 70.<br />

1556 Cass. 26 september 2008, nr. C.07.0519.N, FG Hemisphere Associates LLC t. Gecamines, JLMB 2009, 842<br />

n. L. FRANKIGNOUL "L'objet de la saisie-arrêt opérée entre les mains de la succursale belge d'une société<br />

étrangère"= Jaarverslag cass. 2008, 62 = RW 2009-2010, 237 en artikel R. FRANSIS "Het<br />

territorialiteitsbeginsel in het executierecht".<br />

1557 Dus niet wanneer de derde-beslagene alleen maar in vertraging is met de mededeling <strong>van</strong> de bewijsstukken<br />

voor zijn verklaring (art. 1453 GerW), of tekortschiet in zijn afgifteverplichting (E. DIRIX, "De aard <strong>van</strong> de<br />

schuldenaarsverklaring bij derdenbeslag" RW 1989-90, 1020).<br />

599


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

het beslag is gelegd 1558 ) (zgn. Schuldenaarsverklaring, art. 1542 I GerW, voor bewarend<br />

beslag art. 1456 II wat betreft de verklaringsplicht en 1540 I wat betreft het afgifteverbod).<br />

i) Vereisten voor deze veroordeling<br />

Het gaat hier niet om een aansprakelijkheid voor veroorzaakte schade, maar om een private<br />

straf wegens tegenwerking <strong>van</strong> de tenuitvoerlegging 1559 . De sanctie kan dus ook intreden<br />

indien de beslaglegger niet de precieze om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de in beslag genomen schuldvordering<br />

kan aantonen, maar wel de onjuistheid <strong>van</strong> de verklaring 1560 ; de sanctie dient precies ook<br />

mede om die bewijsnood te lenigen.<br />

Indien dit door de beslaglegger wordt gevorderd, moet de rechter de straf opleggen, tenzij er<br />

overmacht is of dit omwille <strong>van</strong> de omstandigheden <strong>van</strong> het geval niet gerechtvaardigd is 1561 .<br />

Regelmatig wordt de sanctie gemilderd op grond <strong>van</strong> de goede trouw <strong>van</strong> de derde en/of het<br />

feit dat de beslaglegger geen schade lijdt in oorzakelijk verband met die tekortkoming 1562 ; in<br />

andere gevallen wordt ze volledig uitgesproken gezien de manifeste tegenwerking door de<br />

derde 1563 .<br />

Deze mildering geldt ook bij het derdenbeslag inzake inkomstenbelastingen krachtens art. 164 KB WIB (zoals<br />

gewijzigd bij KB <strong>van</strong> 3 december 2005; de vorige tekst die dit niet voorzag werd op dit punt ongrondwettig<br />

verklaard door het GwH 1564 en de rechtspraak paste de regels dan ook reeds toe naar analogie 1565 ).<br />

1558 Indien het beslag mede wordt gelegd voor te vervallen periodieke inkomsten, en deze bij de verdeling<br />

kunnen meetellen, blijft het wel zo dat onder oorzaken <strong>van</strong> het beslag enkel de vervallen schulden begrepen zijn:<br />

Cass. 8 maart 1991, RW 1991-92, 43 concl. P.g. LENAERTS.<br />

1559 Cass. 4 oktober 2001, RW 2002-2003, 292; Hof Gent 6 april 2004, RW 2004-2005, 1227; Hof Brussel 22<br />

juni 2004, RABG 2005, 306 noot K. WAGNER "De schuldenaarsverklaring bij laattijdige of onaanuwkeurige<br />

verklaring <strong>van</strong> de derde beslagene"; Hof Antwerpen 29 november 2005, P&B 2006, 162. Vgl. voordien Hof<br />

Antwerpen 5 oktober 1990, P&B 1999, 240. Zie verder E. DIRIX, "De aard <strong>van</strong> de schuldenaarsverklaring bij<br />

derdenbeslag" RW 1989-90, 1020; DIRIX & BROECKX, APR, Beslag, nr. 779.<br />

1560 Zie bv. Hof Antwerpen 26 juli 2005, NjW 2006, 370.<br />

1561 Cass. 26 april 2002, RW 2002-2003, 1220 noot A. DE WILDE, “De voorwaarden <strong>van</strong> de<br />

schuldenaarsverklaring bij miskenning, door de derde-beslagene, <strong>van</strong> het afgifteverbod” = P&B 2002, 220. Zie<br />

eerder over het niet verplicht karakter <strong>van</strong> de sanctie <strong>van</strong> art. 1540 II GerW: Cass. 18 juni 1999, RW 2000-2001,<br />

161 noot G. VAN HAEGENBORGH "De taak <strong>van</strong> de beslagrechter bij het toepassen <strong>van</strong> de sanctie opgelegd<br />

door art. 1540, lid 1, GerW" = P&B 1999, 217 noot P. VANLERSBERGHE. Bij art. 1542 is dat nooit betwist<br />

geweest (zie bv. Cass. 21 februari 1969, Arr. 1969, 587 = Pas. I, 559; Cass. 3 december 1990, Arr. 1990-91, nr.<br />

174 = Pas. I, 327; Cass. 11 april 1997, Pas. I, 450). In het recht voor 1936 (de oorspronkelijke versie <strong>van</strong> art.<br />

577 CPC) was die sanctie verplicht (de sanctie <strong>van</strong> art. 1542 bestond evenwel nog niet).<br />

Volgens Hof Antwerpen 23 mei 2007, P&B 2008, 43 moet het om overmacht gaan.<br />

1562 Zie bv. Hof Luik 20 maart 1998, JLMB 1999, 595; Hof Brussel 11 januari 2002, JT 2002, 735; Hof Brussel<br />

25 januari 2002, P&B 2002, 247; Hof Gent 6 april 2004, RW 2004-2005, 1227 = P&B 2004, 119; Hof<br />

Antwerpen 23 mei 2007, P&B 2008, 43; Hof Luik 29 maart 2007, JLMB 2008, 65; Hof Luik 19 februari 2007,<br />

JLMB 2008,54..<br />

1563 Bv. Hof Antwerpen 3 maart 2004, P&B 2004, 110; het betrof een geval waarin de bank eerst beweerde dat<br />

de beslagen schuldenaar bij haar geen rekening had, na nieuwe interpellatie dit toegaf en het saldo op datum <strong>van</strong><br />

beslag meedeelde, maar informatie achterhield over de gelden die nadien op die rekening waren toegekomen en<br />

intussen doorgesast waren naar een zusterbedrijf <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar. Andere voorbeelden: Hof<br />

Antwerpen 4 februari 2004, P&B 2004, 115; Hof Gent 10 oktober 2006, RW 2006-2007, 1245. Voor het beginsel<br />

Cass. 16 februari 1984, Pas. 1984 I 690.<br />

1564 Arbitragehof 5 maart 1997 nr. 11/97 (http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/1997/1997-011n.pdf) en<br />

Arbitragehof 12 juni 1997 nr. 35/97 (http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/1997/1997-035n.pdf).<br />

600


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ii) Om<strong>van</strong>g en gevolgen<br />

“De oorzaken <strong>van</strong> het beslag” is het geheel <strong>van</strong> de schuldvorderingen waarvoor beslag is<br />

gelegd en kon worden gelegd. Wordt er beslag gelegd voor een schuldvordering tot<br />

periodieke inkomsten, dan omvat dit ook de nog te vervallen termijnen. Ook daar<strong>van</strong> kan de<br />

derde dus desgevallend schuldenaar worden verklaard 1566 .<br />

De schuldenaar verklaarde derde is in solidum medeschuldenaar met de beslagen<br />

schuldenaar 1567 . De aanspraak op de derde wordt dan ook niet aangetast door het feit dat de<br />

beslagen schuldenaar intussen failliet zou zijn verklaard of er anderszins een samenloop op<br />

zijn vermogen zou zijn ontstaat 1568 . Maar de schuldenaar verklaarde derde kan tegen de<br />

beslaglegger wel alle excepties opwerpen die de schuld zelf betreffen (de oorzaken <strong>van</strong> het<br />

beslag) 1569 , waaronder onder meer ook de verjaring (dat betekent dat de beslaglegger ervoor<br />

zorg moet dragen de verjaring ook te stuiten jegens de beslagen schuldenaar, aangezien de<br />

dagvaarding <strong>van</strong> de derde de verjaring niet stuit jegens de beslagene 1570 ).<br />

Aangezien deze schuld geen gehoudenheid is tot het voorwerp <strong>van</strong> het beslag, zal de<br />

beslagleggende schuldeiser hier niet kunnen genieten <strong>van</strong> de voorrechten die de beslagen<br />

schuldenaar heeft bij zijn schuldvordering 1571 . Wel zal de beslagleggende schuldeiser bij de<br />

inning <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag daar<strong>van</strong> kunnen genieten, maar niet bij de aanspraak<br />

tot de oorzaken <strong>van</strong> het beslag.<br />

De schuldenaar verklaarde derde is niet draagplichtig en beschikt dus over een regresrecht<br />

jegens de beslagene voor hetgeen hij meer heeft betaald dan zijn schuld jegens de beslagene<br />

en voor de geleden kosten 1572 .<br />

c) Andere mogelijke sancties<br />

1565 Cass. 12 september 2002, nr. C.01.0070.N.<br />

1566 Zo bv. in Hof Antwerpen 26 juli 2005, NjW 2006, 370.<br />

1567 Cass. 20 mei 2010, F.09.0043.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20100520-6 = RW 2010-211, 1257 = TBBR <strong>2012</strong>, 260 n. M. VANDENBOGAERDE. Dat de gehoudenheid<br />

volgens Cass. in solidum is en niet hoofdelijk heeft met name belang voor de stuiting <strong>van</strong> de verjaring. E.<br />

DIRIX, “De aard <strong>van</strong> de schuldenaarsverklaring bij derdenbeslag”, RW 1989-90, 1022, verdedigde eerder dat het<br />

om een volmaakte hoofdelijkheid gaat.<br />

1568 Hof Gent 10 oktober 2006, RW 2006-2007, 1245.<br />

1569 DIRIX & BROECKX, Beslag nr. 780-781; Hof Antwerpen 21 november 2006, RW 2007-2008, 657.<br />

1570 Voor een toepassing, zie Cass. 20 mei 2010, F.09.0043.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20100520-6 = RW 2010-211, 1257 = TBBR<br />

<strong>2012</strong>, 260 n. M. VANDENBOGAERDE.<br />

1571 Zo ook Kh. Tongeren 3 maart 1988, Limb.Rl 1988, 102. De schuldeiser die beslag gelegd had onder de<br />

werkgever <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar op diens loon beriep zich op het sociaalrechtelijk algemeen voorrecht<br />

<strong>van</strong> de beslagen schuldenaar; volgens de rechtbank geldt dat niet voor de aanspraak uit de<br />

schuldenaarsverklaring.<br />

1572 G. DE LEVAL, La saisie-arrêt (1976) p. 234 en vn. 83.<br />

601


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Daarnaast is er nog de bepaling <strong>van</strong> art. 1242 BW, volgens dewelke een betaling in weerwil<br />

<strong>van</strong> een beslag niet tegenwerpelijk is aan de beslaglegger (en de andere schuldeisers in<br />

samenloop), en kan op die grond de derde veroordeeld worden tot afgifte 1573 .<br />

Tenslotte kan de schuldeiser ook volgens de gemeenrechtelijke procedure schadevergoeding<br />

vorderen wegens onrechtmatige daad (art. 1382 BW), indien aan de vereisten daartoe is<br />

voldaan 1574 (art. 1540 I GerW behoudt uitdrukkelijke deze mogelijkheid voor).<br />

Bovendien wordt het afgifteverbod strafrechtelijk gesanctioneerd door art. 507 Sw., dat meer<br />

algemeen de beslagene en allen die voorwerpen waarop tegen hem beslag is gedaan, in zijn<br />

belang bedrieglijk vernietigen of wegmaken, strafbaar stelt.<br />

d) Ingaan en duur <strong>van</strong> het afgifteverbod<br />

Vanaf wanneer precies geldt het afgifteverbod <strong>van</strong> art. 1540 GerW? Vanaf het ogenblik<br />

waarop de cessus redelijkerwijze kennis diende te hebben <strong>van</strong> het gelegd beslag 1575 . Bij<br />

beslag door aangetekend schrijven <strong>van</strong>af de overhandiging daar<strong>van</strong> 1576 .<br />

Het is ook <strong>van</strong>af dat ogenblik dat de derde-beslagene niet meer kan verrekenen.<br />

Het afgifteverbod geldt gedurende de duur <strong>van</strong> het beslag, d.i. 3 jaar behoudens schorsing (door het instellen <strong>van</strong><br />

een eis voor de bodemrechter, art. 1493 GerW voor bewarend beslag; voor uitvoerend beslag zie art. 1514<br />

GerW), die echter maar aan de derde kan worden tegengeworpen indien hij ze kende 1577 . De derde is niet<br />

verplicht om het Centraal beslagberichtenbestand te raadplegen om te zien of er geen melding wordt gemaakt<br />

<strong>van</strong> dergelijke schorsing; de beslaglegger doet er dus goed aan de debiteur te informeren (of het beslag te<br />

vernieuwen).<br />

Bij het derdenbeslag ingevolge fiscale notificatie gelden er bijzondere regels (de verwittiging<br />

gaat in eerste instantie uit <strong>van</strong> de instrumenterende ambtenaar of een in de plaats gestelde<br />

financiële instelling; het afgifteverbod is dus <strong>van</strong>af het begin aanwezig).<br />

2° Afgifteverplichting; vrijwillige afgifte; kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp<br />

1573 Hof Brussel 2 maart 2005, P&B 2005, 142 = NjW 2005, 803, om een andere reden verbroken door Cass. 15<br />

juni 2006, P&B 2007, 108 = RW 2007-2008, 232 n. R. FRANSIS "Beslag onder derden in handen <strong>van</strong> de bank<br />

en lopende verrichtingen op bankrekeningen" = RABG 2007, 452 n. D. BRACKE “Beslag op een bankrekening<br />

in geval <strong>van</strong> een overschrijving” = Bank & Fin 2006, 387 n. R. STEENNOT, "Beslag bij een overschrijving in<br />

uitvoering en tijdstip <strong>van</strong> betaling”<br />

1574 Hof Brussel 2 maart 2005, vorige voetnoot.<br />

1575 Cass. 14 mei 1999, Kreis-Klassert, P&B 1999, 221 = P&B 2000, 128 noot P. VANLERSBERGHE “De<br />

kennis <strong>van</strong> het beslagexploot als toelaatbaarheidsvereiste voor de sanctie <strong>van</strong> art. 1451 GerW” = RW 1999-2000,<br />

1338 noot M.E. STORME, "De ont<strong>van</strong>gstleer bij derdenbeslag en andere kennisgevingen die de<br />

betalingsverplichting <strong>van</strong> een schuldenaar wijzigen, en de verzendingsleer bij rechtshandelingen die een termijn<br />

doen ingaan"; M.E. STORME, "When does a freezing order become effective against the debtor of the<br />

receivables ?", European review of private law vol. 10, 2002 nr.1 , p. 134-141.<br />

1576 Art. 164 § 1 II KB WIB, zoals gewijzigd bij KB <strong>van</strong> 3 december 2005.<br />

1577 Hof Brussel 14 december 1999, RW 2000-2001, 816.<br />

602


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a) Gemeen recht<br />

i) Tijdstip <strong>van</strong> de afgifteplicht<br />

Bij uitvoerend derdenbeslag moet de derde-schuldenaar wiens schuld vaststaande en eisbaar<br />

is, afgifte doen in handen <strong>van</strong> de gerechtsdeurwaarder (zie art. 1543 GerW), die immers het<br />

vereffeningsbewind voert over de schuldvordering. Is de beslagen schuldenaar intussen<br />

failliet, dan zal afgifte moeten worden gedaan aan de curator (zie de regels inzake<br />

opeenvolging <strong>van</strong> samenloop in Deel IX).<br />

Deze afgifte moet gebeuren wanneer het exploot <strong>van</strong> aanzegging aan de beslagen schuldenaar<br />

aan de derde-beslagene wordt overgelegd, en dit kan ten vroegste 2 dagen na het verstrijken<br />

<strong>van</strong> de verzetstermijn <strong>van</strong> 15 dagen na die aanzegging gebeuren. Is de schuld <strong>van</strong> de derde<br />

beslagene op die dag nog niet vaststaand en eisbaar is, dan moet hij afgifte doen wanneer ze<br />

vaststaand en eisbaar is geworden.<br />

Een verplichting tot afgifte aan de gerechtsdeurwaarder bestaat ook in geval <strong>van</strong> conflict<br />

tussen loonoverdrachten.<br />

De afgifteplicht is geschorst in geval <strong>van</strong> verzet <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar (tot het tijdstip<br />

waarop de beschikking die het verzet ongegrond wordt verklaard wordt betekend aan de<br />

derde-beslagene).<br />

ii) Voorwerp <strong>van</strong> de afgifteplicht<br />

Zoals gezegd betreft de afgifteplicht volgens de heersende leer het geheel <strong>van</strong> de<br />

schuldvorderingen <strong>van</strong> de beslagene op de derde (voorwerp <strong>van</strong> het beslag), ook al is die veel<br />

groter dan de schuldvordering <strong>van</strong> de beslaglegger op de beslagene. Door middel <strong>van</strong> een<br />

derdenbeslag kan dus veel meer onder het beslag komen dan enkel het bedrag <strong>van</strong> diens<br />

schuld aan de beslaglegger. Weliswaar kan de beslagene het beslag opheffen door de schuld te<br />

betalen of deze te kantonneren, maar het eerste moet hij dan wel kunnen doen met andere<br />

gelden dan die <strong>van</strong> het in beslag genomen rekeningtegoed (de beslagene zal dus vaak geld<br />

moeten lenen om aldus het beslag op te heffen); op grond <strong>van</strong> art. 1403 II GerW kan<br />

kantonneren echter toch gebeuren met het in beslag genomen geld of de opbrengst <strong>van</strong> de in<br />

beslag genomen goederen mits toestemming <strong>van</strong> de beslagrechter.<br />

Voor het kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag door de derde-beslagene, zie onder<br />

c).<br />

iii) Tegenwerpelijkheid verweermiddelen<br />

De derde is maar tot afgifte verplicht voor zover hij daartoe verplicht is jegens de beslagene:<br />

hij kan na derdenbeslag de excepties inroepen uit de dekkingsverhouding die ontstaan zijn<br />

voor het beslag.<br />

603


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

iv) Gevolgen afgifte<br />

Gaat het om een geldvordering, dan zal door de afgifte <strong>van</strong> het geld aan de<br />

gerechtsdeurwaarder – de betaling – de schuldvordering tenietgaan, en zijn de gerechtigden<br />

gesubrogeerd in de schuldvordering die ervoor in de plaats komt (in beginsel een rekening bij<br />

een vierde, die ofwel op naam staat <strong>van</strong> de gerechtigden, ofwel op naam staat <strong>van</strong> de<br />

gerechtsdeurwaarder of sekwester qualitate qua, een zgn. kwaliteitsrekening, waarover verder<br />

meer).<br />

De sanctie <strong>van</strong> schuldenaarsverklaring voor de oorzaken <strong>van</strong> het beslag geldt niét voor<br />

tekortkoming aan de afgifteplicht, althans zolang het verbod <strong>van</strong> afgifte aan de beslagene niet<br />

wordt miskend 1578 .<br />

Indien de derde niet solvabel is, heeft de schuldvordering <strong>van</strong> de beslaglegger in diens<br />

samenloop de rang <strong>van</strong> de in beslag genomen schuldvordering.<br />

b) Bij (para)fiscale notificatie en fiscaal derdenbeslag<br />

Bij (para)fiscale notificatie moet de notaris uit de gelden die hij krachtens de akte onder zich<br />

houdt betaling doen tot beloop <strong>van</strong> de genotificeerde schulden binnen de 8 werkdagen na het<br />

verlijden <strong>van</strong> de akte, tenzij er een samenloop is ontstaan (immers, die verplichting geldt<br />

slechts “onverminderd de rechten <strong>van</strong> derden”) 1579 .<br />

In die gevallen waarin er een fiscaal derdenbeslag kan worden vervolgd zonder tussenkomst<br />

<strong>van</strong> de gerechtsdeurwaarder, moet de derde-beslagene tot beloop <strong>van</strong> de schuld afgifte doen<br />

aan de ont<strong>van</strong>ger 1580 , behalve in de gevallen waarin die verplicht is een gerechtsdeurwaarder<br />

in te schakelen (zie hoger 2.b.). Dat kan dus niet meer zodra er een samenloop ontstaat tussen<br />

de fiscus en een andere schuldeiser.<br />

c) Kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag<br />

Zie art. 1407 en 1407 bis en 1543 GerW.<br />

Art. 1407 GerW bepaalt dat de rechter, op verzoek <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de betrokkenen, zowel bij<br />

bewarend als bij uitvoerend derdenbeslag kan bevelen dat het voorwerp <strong>van</strong> het beslag wordt<br />

afgegeven (door de derde-beslagene) aan een sekwester of (bij vaststaande bedragen)<br />

gekantonneerd bij de Deposito- en Consignatiekas; de derde kan hiertoe natuurlijk maar<br />

verplicht worden indien de schuldvordering opeisbaar is 1581 . Bij akkoord tussen de 3 partijen<br />

is tussenkomst <strong>van</strong> de rechter overbodig, en kan er ook bij een andere derde dan de Deposito-<br />

en Consignatiekas geconsigneerd worden (bv. in handen <strong>van</strong> de gerechtsdeurwaarder).<br />

1578 Hof Gent 4 oktober 2011, RW <strong>2012</strong>-2013, 309.<br />

1579 Art 435 WIB, art. 93 quinquies WBTW, art. 41 quater § 3 II RMZ-Wet en art. 23 ter § 3 II SSZ-Besluit.<br />

1580 Art. 164 § 3 KB WIB, zoals gewijzigd bij KB <strong>van</strong> 3 december 2005.<br />

1581 Voor nadere bespreking, zie onder meer DIRIX & BROECKX, Beslag, nr. 383; G. de LEVAL, Traité des<br />

saisies, nr. 207 v.; F. GEORGES, JT 2004, (125) 126-127.<br />

604


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Vooral de derde-schuldenaar kan bij deze bewaargeving of consignatie belang hebben om<br />

zich aldus met zekerheid <strong>van</strong> zijn schuld te kunnen bevrijden (vgl. ook de mogelijkheid voor<br />

de schuldenaar <strong>van</strong> een inkomensvordering om te storten in handen <strong>van</strong> de<br />

gerechtsdeurwaarder of een sekwester, bepaald in art. 1407bis GerW). Zo is hij bevrijd <strong>van</strong><br />

het beheer <strong>van</strong> die gelden. Ook kan hij zo het lopen <strong>van</strong> de interest stoppen (het derdenbeslag<br />

zelf doet het lopen <strong>van</strong> de interest immers nog niet stoppen 1582 ).<br />

Doch ook de beslagleggende schuldeisers kan dit vorderen, met name wanneer hij geen<br />

vertrouwen heeft in de derde-beslagene (collusiegevaar) 1583 .<br />

Het betreft hier het kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag (art. 1407 e.a. GerW), te<br />

onderscheiden <strong>van</strong> het kantonnement <strong>van</strong> de oorzaken <strong>van</strong> het beslag (art. 1403 GerW, een<br />

kantonnement dat door of voor rekening <strong>van</strong> de schuldenaar gebeurt om het beslag op te<br />

heffen), dat reeds besproken werd bij roerend beslag (Deel IV hoofdstuk II). Het<br />

kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag heft het beslag niet op, maar ver<strong>van</strong>gt de<br />

schuldvordering jegens de derde-beslagene als voorwerp door het rekeningtegoed ingevolge<br />

kantonnement. Het kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag betreft meestal een<br />

schuldvordering tot betaling <strong>van</strong> gelden of afgifte <strong>van</strong> roerende zaken en strekt dan tot<br />

bewaargeving <strong>van</strong> die gelden of zaken; het kan ook betrekking hebben op zaken die onder<br />

derden in beslag worden genomen en strekt er dan toe het voorwerp te verplaatsen. Door<br />

kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag ontsnapt de beslaglegger aan samenloop met<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de derde-beslagene, maar het verandert op zichzelf niets aan de verhouding<br />

met andere schuldeisers <strong>van</strong> de beslagen debiteur 1584 .<br />

Dit kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag kan door de beslagen schuldenaar niet<br />

gevorderd worden om zodoende de tenuitvoerlegging te vertragen 1585 .<br />

4. Tegeldemaking <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag<br />

Bij een opeisbare schuldvordering geschiedt de tegeldemaking door de inning <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering (Fr. perception; Dui. Eintreibung).<br />

Bij een bestaande, doch nog niet opeisbare schuldvordering, kan de schuldvordering verkocht<br />

worden volgens de toepasselijke regels. Gaat het om een financieel instrument (art. 1523<br />

GerW spreekt nog <strong>van</strong> "openbare fondsen of deviezen"), dan moet de verkoop geschieden op<br />

een beurs (d.i. een georganiseerde effectenmarkt); dit wordt nader besproken in Deel VI<br />

(waardepapieren), maar de regels gelden mut.mut ook voor effecten op naam.<br />

5. Collectief karakter; evenredige verdeling ; opheffing<br />

1582 Cass. 23 maart 2007, RW 2008-2009, 381.<br />

1583 Voor een voorbeeld, zie Besl. Gent 8 december 2009, RW 2010-2011, 883.<br />

1584 Vgl. DIRIX, Beslagrecht nr. 124.<br />

1585 Beslagr. Brussel 11 maart 2008, RW 2008-2009, 379, in casu met als oogmerk nadien de<br />

schuldvergelijking in te roepen, maar in casu werd de passieve schuldvordering prima facie niet aannemelijk<br />

geacht.<br />

605


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Hoewel daarover lange tijd betwisting was, is de regel <strong>van</strong>daag dat ook beslag op<br />

schuldvorderingen een collectieve executiemaatregel is en geen voorrang geeft aan de<br />

beslagleggende schuldeiser (zie de bespreking in Deel II hoofdstuk III afdeling D.). In<br />

beginsel geldt dit collectief karakter ook bij derdenbeslag door de fiscus zonder tussenkomst<br />

<strong>van</strong> een gerechtsdeurwaarder, doch in de praktijk wordt dit door de fiscus wel eens miskend<br />

en geen evenredige verdeling opgesteld.<br />

Ook bij derdenbeslag moet er dus een evenredige verdeling plaatsvinden (dus verplicht<br />

rekening gehouden met de genoemde categorieën <strong>van</strong> schuldvorderingen en een ontwerp <strong>van</strong><br />

evenredige verdeling verzonden worden aan de intussen opgekomen schuldeisers) 1586 . Dit is<br />

eigenlijk een slechte oplossing 1587 , die vooral ideologisch (collectivistisch) geïnspireerd<br />

is 1588 . Ze leidt ertoe dat men het geheel <strong>van</strong> de schuldvorderingen <strong>van</strong> de beslagene op de<br />

derde blokkeert, ook indien het beslag maar wordt gelegd voor een fractie <strong>van</strong> dat bedrag.<br />

In vele andere landen daarentegen (onder meer het Franse en het Duitse recht) geldt bij beslag op<br />

schuldvorderingen het principe dat degene die eerst komt, ook eerst maalt 1589 .<br />

Bij ons zal de gerechtsdeurwaarder die de in beslag genomen schuldvordering int, dus steeds<br />

een ontwerp <strong>van</strong> evenredige verdeling moeten opmaken, ook al is er nog maar één schuldeiser<br />

opgekomen, en tenzij het beslag wordt opgeheven. Zolang dat ontwerp niet verzonden is (aan<br />

de beslaglegger en de beslagene en de intussen opgekomen schuldeisers) kunnen andere<br />

schuldeisers zich nog melden in de samenloop 1590 . Aldus zal de opbrengst niet mogen<br />

uitbetaald worden indien de beslagen schuldenaar voordien failliet gaat 1591 (zie voor de<br />

gevolgen <strong>van</strong> faillissement na beslag ook de bespreking in Deel IX Hoofdstuk IV).<br />

1586 Cass. 11 april 1997, JLMB 1997, 911 Noot F. GEORGES / G. DE LEVAL = RW 1997-98, 186, noot E.<br />

DIRIX "Evenredige verdeling na derdenbeslag", T.Not. 1999, 253 n. F. BOUCKAERT, - in verbreking <strong>van</strong> /<br />

contra Hof Antwerpen 3 mei 1995, RW 1995-96, 827; verder Cass. 18 oktober 2001, Arr.Cass. 1997, 438 = Pas.<br />

1997, I 453. Zie nu ook art. ... GerW zoals gewijzigd door de Wet <strong>van</strong> 2000 op het centraal<br />

Beslagberichtenbestand .<br />

1587 Zij werd dan ook bestreden door bv. R. DECORTE, “Samenloop en preferente aanspraken”, TPR 1983,<br />

(213) 222; R. DECORTE, “Beslag en rechtsmisbruik”, in Het zakenrecht; absoluut niet een rustig bezit, Kluwer<br />

Antwerpen 1992, (187) 210-213 nr. 65-69; K. BROECKX, “Samenloop bij uitvoerend derdenbeslag”, RW 1993-<br />

94, (960) 961; E. DIRIX, “Verhaalsrechten op schuldvorderingen”, in Liber amicorum Marcel Briers 1993,<br />

(149) 156-157; E. DIRIX, "Een derdenbeslag legt men nooit alleen", in Facetten <strong>van</strong> ondernemingsrecht. Liber<br />

amicorum Frans Bouckaert, UP Leuven 2000, 155 v.; en na het arrest bekritiseerd door A. VERBEKE, "Het<br />

nieuwe artikel 1524 GerW: gemeenmaking <strong>van</strong> roerend beslag zonder collectivisering", RW 2000-2001,<br />

(1545)1549 nr. 15.<br />

1588 De oplossing is gepromoot door de meer collectivistische franstalige doctrine, o.m. G. DE LEVAL, Traité<br />

des saisies, 318 nr. 200; G. DE LEVAL & Fr. GEORGES, “La vocation collective dse la saisie-arrêt”, in<br />

Uitvoeringsrecht, Brussel 1996, 161-170; J.L. LEDOUX, “Chronique”, JT 1989, 663 nr. 253; J. VAN<br />

COMPERNOLLE, “Le caractère collectif des saisies”, in Liber amicorum E. Krings, Brussel 1992, (843) 852 nr.<br />

15; Répertoire notarial, “Distribution par contribution”, nr. 12.<br />

1589 Voor een uitstekend overzicht, zie K. KERAMEUS, “Distribution Proceedings and Relationships among<br />

Creditors in a Comparative Perspective”, in Liber amicorum Kurt Siehr (red. J. Basedow e.a.), Asser Press, Den<br />

Haag 2000, 311 v.<br />

1590 Bv. Hof Antwerpen 14 maart 2002, P&B 2002, 324 = RW 2003-2004, 796 = P&B 2003, 273 noot D. DE<br />

MAESENEER, “De collectieve dimensie <strong>van</strong> het beslag onder derden”.<br />

1591 Bv. voor derdenbeslag Hof Antwerpen 14 maart 2002, P&B 2002, 324 = RW 2003-2004, 796 = P&B 2003,<br />

273 noot D. DE MAESENEER, “De collectieve dimensie <strong>van</strong> het beslag onder derden”.<br />

606


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Stelt de gerechtsdeurwaarder vast dat er geen andere schuldeisers zijn die in aanmerking<br />

komen, dan kan hij de procedure <strong>van</strong> evenredige verdeling wel onmiddellijk afsluiten met die<br />

vaststelling 1592 . De soorten schuldeisers waarmee de gerechtsduerwaarder rekening moet<br />

houden zijn dezelfde als bij roerend beslag (zie Deel IV hoofdstuk II). Ook de mate waarin<br />

het later opkomen retroactief werkt, werd reeds besproken bij roerend beslag (zie ook<br />

hierboven punt 3 a 1°).<br />

Voor de regel dat in de onderlinge verhouding tussen de schuldeisers de interest<br />

gelijkgeschakeld wordt, zie eveneens de bespreking bij roerend beslag. Zoals gezegd berekent<br />

de gerechtsdeurwaarder daarbij de interest aan de wettelijke rentevoet <strong>van</strong>af het beslag tot aan<br />

het afsluitend proces-verbaal (zie art. 1637 GerW), maar blijft de interest die niet is<br />

opgenomen in de verdeling blijft niettemin wel verschuldigd door de schuldenaar (alleen niet<br />

verhaalbaar op de in beslag genomen goederen).<br />

De gerechtsdeurwaarder moet het ontwerp <strong>van</strong> verdeling ter kennis brengen; is er geen<br />

tegenspraak binnen de 15 dagen, dan kan hij dit achteraf niet meer wijzigen; is er wel een<br />

tegenspraak, dan is hij niet bevoegd daarover zelf te oordelen en komt dit de rechter toe.<br />

Wanneer de evenredige verdeling definitief is, moet dit d.m.v. een beslagbericht ingevoerd<br />

worden in het Centraal beslagberichtenbestand.<br />

Wel kan het zijn dat vooraleer de gerechtsdeurwaarder overgaat tot het opstellen <strong>van</strong> een<br />

ontwerp het beslag is opgeheven door betaling (of kantonnement) <strong>van</strong> a) de oorzaken <strong>van</strong> het<br />

beslag (de schuldvordering waarvoor beslag is gelegd) én b) de reeds opgekomen schuldeisers<br />

(sedert de invoering <strong>van</strong> het Centraal Beslagberichtenbestand ook diegene die reeds vooraf<br />

verzet hebben aangetekend). Deze opheffing kan plaatsvinden zolang de schuldvordering niet<br />

is geïnd. Zie inzake opheffing ingevolge betaling <strong>van</strong> de opgekomen schuldeisers en het lot<br />

<strong>van</strong> gelden die buiten de inbeslaggenomen goederen door de schuldenaar worden<br />

overhandigd., de regels besproken bij roerend beslag (Deel IV hoofdstuk II).<br />

Zie ook in Deel IX de bespreking <strong>van</strong> opeenvolging <strong>van</strong> samenloop (bv. faillissement na beslag) betreffende de<br />

vraag of een latere samenloop het derdenbeslag opslorpt.<br />

1592 O.a. S. BRIJS, RW 2005-2006, (543) 544 met verwijzingen.<br />

607


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op schuldvorderingen op<br />

naam <strong>van</strong> hun schuldenaar: derde-verkrijgers of niet ?<br />

1. Vraagstelling<br />

In Deel II hoofdstuk III zowel als in Deel IV hoofdstuk II afd. B. werd reeds de vraag<br />

behandeld of een schuldeiser die beslag legt, en bij uitbreiding, een schuldeiser die opkomt in<br />

een samenloop, als verkrijger <strong>van</strong> een “collectief pandrecht” over dezelfde bescherming<br />

beschikt als een derde-verkrijger <strong>van</strong> eigendom of een individueel pandrecht, en zich om die<br />

reden ook zou kunnen verhalen op goederen die slechts schijnbaar aan zijn schuldenaar<br />

toebehoren (doctrine of reputed ownership).<br />

Ook bij beslag of samenloop op schuldvorderingen kan men dan ook de vraag stellen of<br />

rechten op de schuldvordering die voordien werden toegekend (cessie, inpandgeving), maar<br />

nog niet gepubliceerd (door kennisgeving aan de cessus of anderszins), tegenwerpelijk zijn<br />

aan de concurrente schuldeisers. Dienen ook deze laatsten dan niet te worden beschouwd als<br />

derde-verkrijgers te goeder trouw ?<br />

NB. Het gaat hier niet over de vraag in welke mate de schuldeisers zich de interne beperkingen <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering (obligatoire verhouding) moeten laten tegenwerpen. Behoudens toepassing <strong>van</strong> de<br />

verbintenisrechtelijke vertrouwensleer is dat zoals hoger besproken (Hoofdstuk I afdeling B) inderdaad het<br />

geval. Die leer mag echter niet verward worden met de regels <strong>van</strong> de derdenbescherming in het zakenrecht, die<br />

technisch ten dele verschillen.<br />

2. Principiële oplossing<br />

Bij roerende zaken luidt, zoals gezien, het antwoord anders naargelang het oudere recht dat<br />

tegen de samenlopende schuldeisers wordt ingeroepen, een zekerheidsrecht is waarvoor<br />

publiciteit is voorgeschreven met het oog op de tegenwerpelijkheid aan derden (dat geldt bij<br />

de meeste zekerheidsrechten op roerende zaken), of niet. Bij onroerend goed, luidt het<br />

antwoord, zoals we in Deel VII zullen zien, dat de schuldeisers algemeen beschermd worden<br />

tegen niet-gepubliceerde oudere rechten die aan overschrijving of inschrijving onderworpen<br />

zijn. Dit zijn dus uitzonderingen op de idee dat de schuldeisers die verhaal nemen niet meer<br />

rechten kunnen verkrijgen dan degene die hun schuldenaar op dat ogenblik had.<br />

Wat schuldvorderingen betreft, draait alles rond de - ruime of enge - interpretatie <strong>van</strong> art.<br />

1690 § 1 III BW: dient deze bepaling even ruim te worden uitgelegd als art. 1 Hyp.W. of<br />

dienen de samenlopende schuldeisers te worden uitgesloten <strong>van</strong> derdenbescherming ?<br />

M.i. zijn er uitstekende redenen om het derdenbeslag gelijk te stellen met een derdeverkrijging<br />

en dit beslag dan ook te laten voorgaan op een weliswaar oudere, doch niet<br />

meegedeelde cessie of inpandgeving. Hetzelfde moet dan natuurlijk gelden bij<br />

faillissementsbeslag en alle andere vormen <strong>van</strong> samenloop. De letter <strong>van</strong> art. 1690 en 2075<br />

BW is niet doorslaggevend; inzake onroerend goed werd art. 1 HypW ook tegen de letter <strong>van</strong><br />

de tekst in zo uitgelegd dat de samenlopende schuldeisers gelijk worden gesteld met een<br />

608


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

derde-verkrijger te goeder trouw (zie verder). Indien deze stelling gevolgd wordt, is er<br />

publiciteit nodig voor tegenwerpelijkheid aan de concurrente schuldeisers 1593 .<br />

De meeste auteurs en rechtspraak 1594 beroepen zich evenwel op de letter <strong>van</strong> de wet (art. 1690<br />

en 2075 BW) om te oordelen dat ook een cessie of inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen<br />

tegenwerpelijk is aan de latere beslaglegger of aan het later faillissement <strong>van</strong> de cedent,<br />

ongeacht of die overdracht nu al dan niet vooraf werd ter kennis gebracht of erkend werd 1595 .<br />

In die opvatting kunnen de schuldeisers zich enkel nog op die schuldvordering verhalen<br />

krachtens de volgende algemene leerstukken:<br />

- indien de derde die er rechten op beweert te hebben, zijn eigendom of pandrecht niet kan<br />

bewijzen (en in burgerlijke zaken ook de vaste datum <strong>van</strong> zijn verkrijging);<br />

- door middel <strong>van</strong> de actio pauliana en gelijkaardige remedies, dus in geval <strong>van</strong><br />

schuldeisersbedrog (vgl. de toestand bij roerende zaken, hoger besproken);<br />

- bij zakenrechtelijke simulatie (de persoon op wiens naam de schuldvordering staat is een<br />

naamlener, die ze op verborgen wijze voor andermans rekening verkregen heeft; vgl. de<br />

bespreking in Deel I Hoofdstuk III. Afd. D. 5.b.).<br />

Verder zou het derdenbeslag in enge zin ook voorrang hebben in een aantal bijzondere<br />

gevallen door de toepassing <strong>van</strong> bijzondere wetsbepalingen:<br />

- indien een schuldeiser <strong>van</strong> de cedent of pandgever (niet: een bewindvoerder) te goeder<br />

trouw de schuldvordering heeft geïnd vooraleer het oudere recht ter kennis is gebracht <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering (art. 1690 § 1 IV BW). Problematisch is wel dat dit niet<br />

zou gelden wanneer de derde-beslagene niet rechtstreeks betaalt aan de beslaglegger, maar<br />

aan de optredende bewindvoerder (gerechtsdeurwaarder) 1596 .<br />

- bij loon en gelijkgestelde inkomsten werkt de registratie <strong>van</strong> een loonbeslag wel tegen<br />

oudere verkrijgers (andere dan onderhoudsgerechtigden, die hoe dan ook voorrang hebben) –<br />

zie art. 1390 bis lid 3 GerW.<br />

1593 Zij het dat die publiciteit ook zou kunnen bestaan uit het endossement <strong>van</strong> de factuur, indien het gaat om<br />

een schuldvordering <strong>van</strong> een aard die gewoonlijk door middel <strong>van</strong> een factuur wordt vastgesteld (zie art. 13 v. W<br />

25 oktober 1919 op de inpandgeving handelszaak en het endossement <strong>van</strong> de factuur). In de opvatting waarin<br />

geen publiciteit vereist is voor tegenwerpelijkheid bij samenloop, zijn de bepalingen over het endossement <strong>van</strong><br />

de factuur overigens nutteloos geworden sedert 1994.<br />

1594 P. VAN OMMESLAGHE, "Le nouveau régime de la cession et de la dation en gage", JT 1995, 533 nr. 13<br />

v.; A. VERBEKE, "Vormvrije cessie en bezitloss pand op schuldvorderingen", T.Not. 1995, p. 8 nr 18 v.; A.<br />

VERBEKE, in Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, p. (39) 67; V. SAGAERT & H.<br />

SEELDRAYERS, RW 2004-2005, (1521) 1528 nr. 25; I. PEETERS, “Cessie tot zekerheid: een verrassend slot<br />

<strong>van</strong> de controverse”, Bank- en Finaniceel recht 2011, (123) 125 nr. 12. Voor rechtspraak in die zin, bv. Kh.<br />

Antwerpen 26 februari 1998, RW 1998-99, 1150 (stille inpandgeving tegenwerpelijk bij faillissement); Hof<br />

Brussel 3 april 1998, RDJP 1999, 16; Hof Brussel 20 januari 2009, RW 2010-2011, 810.<br />

Deze opvatting werd bestreden door onder meer mezelf en E. DIRIX, “De vormvrije cessie", R.W., 1994-95, 137<br />

v., die toen betoogde dat art. 1690 BW moet worden uitgelegd zoals art. 1 Hyp.W.: "zij die te goeder trouw<br />

gecontracteerd hebben" - dit omvat daarom niet alleen de tweede cessionaris te goeder trouw, maar ook de<br />

beslagleggende schuldeisers <strong>van</strong> de cedent. Ook zij hebben immers een concurrerend zakelijk recht. De<br />

minderheidsauteurs hebben zich de lege lata uiteindelijk bij de meerderheid neergelegd.<br />

1595 Sommige auteurs maken wel een uitzondering voor aandelen op naam.<br />

1596 In die zin over art. 1690 § 1 IV: A. VERBEKE, in Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, p.<br />

(39) 69 nr. 74.<br />

609


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

NB. Wanneer de schuldeiser <strong>van</strong> de specifieke voordelen wil genieten <strong>van</strong> een pandrecht op<br />

schuldvorderingen in het kader <strong>van</strong> een pand op handelszaak (nl. anticipatieve vestiging <strong>van</strong><br />

een pandrecht op toekomstige schuldvorderingen), dan moet er wel een inschrijving genomen<br />

worden op het hypotheekkantoor 1597 ; die schuldeiser kan wel daarnaast een gewoon<br />

pandrecht op schuldvorderingen hebben dat voor de dan bestaande schuldvorderingen<br />

krachtens art. 2075 BW tegenwerpelijk is aan de andere schuldeisers (in samenloop) <strong>van</strong>af de<br />

overeenkomst tot inpandgeving.<br />

1597 Hof Antwerpen 22 maart 1999, RW 2000-2001, 309.<br />

610


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK IV. Voorbehouden zekerheidsrechten op<br />

schuldvorderingen<br />

Ook bij schuldvorderingen is het uitgangspunt dat voorbehouden zekerheden logisch voorrang<br />

hebben op door de verkrijger gevestigde zekerheden.<br />

Het betreft hier vnl. de rechten <strong>van</strong> de "verkoper <strong>van</strong> onlichamelijke goederen", d.i. de cedent.<br />

Hierbij gelden vergelijkbare regels als bij roerende zaken, behalve natuurlijk de regels die<br />

enkel op lichamelijke goederen <strong>van</strong> toepassing zijn. Zoals bij roerende zaken kan men een<br />

verschil maken tussen de situatie voor en na de "levering", in casu gesymboliseerd door de<br />

kennisgeving <strong>van</strong> de cessie aan de debitor cessus.<br />

1. Voor de kennisgeving <strong>van</strong> de cessie<br />

Zolang de cessie niet is meegedeeld aan of erkend door de cessus (gecedeerde schuldenaar),<br />

behoudt de cedent al zijn rechten tegenover de schuldeisers <strong>van</strong> de cessionaris zowel als<br />

derde-verkrijgers (vgl. het retentierecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> roerende zaken).<br />

2. Na de kennisgeving of erkenning <strong>van</strong> de cessie<br />

De cedent behoudt ook na de kennisgeving op de gecedeerde schuldvordering:<br />

- het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper (art. 20, 5° HypW) indien de cessie krachtens een<br />

verkoop of ruil geschiedt; en<br />

- een eigendomsvoorbehoud zo dit bedongen is (ongeacht het type <strong>van</strong> onderliggende<br />

overeenkomst);<br />

- alsmede tot aan de samenloop mogelijks een ontbindingsrecht (uit te oefenen volgens<br />

dezelfde regels als besproken bij roerende zaken).<br />

Er is geen “reclamerecht” (dat bestaat enkel bij enkel lichamelijke zaken).<br />

Is de schuldvordering reeds geïnd door de cessionaris, dan kan de cedent gebeurlijk genieten<br />

<strong>van</strong> zakelijke subrogatie, indien aan de vereisten daartoe is voldaan.<br />

611


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK V. Eigendomsrecht op schuldvorderingen toegekend<br />

aan de schuldeiser tot zekerheid<br />

AFDELING A. Uitgangspunten<br />

1. Beginsel 1598<br />

Net zoals bij roerende zaken geldt bij schuldvorderingen op naam in beginsel dat er niet zoiets<br />

bestaat als een zekerheidseigendom die zakenrechtelijk iets anders zou zijn dan ofwel een<br />

pandrecht ofwel een volwaardig eigendomsrecht. Anders gezegd: ofwel gaat het om een<br />

zekerheidsrecht, zoals een pandrecht of een ander erkend zekerheidsrecht (en dat mits aan de<br />

vereisten daartoe is voldaan), ofwel om gewone, volwaardige eigendom. Een tussenfiguur<br />

bestaat er zakenrechtelijk in beginsel niet 1599 - behalve in het bijzonder geval <strong>van</strong> certificatie<br />

<strong>van</strong> effecten 1600 en in zekere zin de zekerheidseigendom <strong>van</strong> financiële activa (waarover<br />

hieronder meer).<br />

Waar het arrest-Sart Tilman niet bijzonder duidelijk was 1601 , is dit intussen uitgeklaard door<br />

het arrest <strong>van</strong> 3 december 2010 1602 , dat een fiduciaire cessie converteert in een inpandgeving.<br />

De verwarring was wel mee daardoor veroorzaakt, dat de wetgever in een aantal bijzondere<br />

gevallen ofwel <strong>van</strong> een cessie spreekt waar het eigenlijk slechts om een inpandgeving gaat, of<br />

omgekeerd een volwaardige cessie een zekerheidsrecht noemt.<br />

Zie:<br />

- voor schuldvorderingen uit overheidsopdrachten: art. 43 v. Overheidsopdrachtenwet 15 juni 2006 (sinds de<br />

wijziging bij W. 15 juli 1998 wordt uitdrukkelijk over een eigendomsoverdracht tot zekerheid gesproken);<br />

1598 Over deze vraag bestond er een uitvoerige doctrine, hoofdzakelijk verdeeld in voor- en tegenstanders <strong>van</strong><br />

de fiducaire cessie. Tegenstanders o.m. L. SIMONT, "De overdracht <strong>van</strong> schuldvordering tot zekerheid", Liber<br />

amicorum F. Dumon I, 259: X. DIEUX, "Le contrat: instrument ou objet du dirigisme", in Les obligations<br />

contractuelles, Jeune barreau Brussel 1984, p. 290 nr. 13; P.-H. DELVAUX, "La mobilisation des créances à<br />

titre de garantie", Travaux des IX journées d'édtudes juridiques Jean Dabin, 517 v.; P.A. FORIERS, in Les<br />

operators fiduciaires, p. 275. Genuanceerder F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 301-302.<br />

1599 Dit lijkt anders te zijn in het Duitse recht, waar de Sicherungsabtretung of fiduziarische Zession het<br />

pandrecht in de parktijk bijna volledig heeft verdrongen. Een belangrijke toepassing er<strong>van</strong> is ook de op voorhand<br />

bedongen zekerheidscessie <strong>van</strong> de prijsvordering in geval <strong>van</strong> doorverkoop <strong>van</strong> onder eigendomsvoorbehoud<br />

verkregen goederen ("Abtretungsklausel").<br />

1600 Bij certificatie <strong>van</strong> effecten wordt de uitgever <strong>van</strong> het certificaat eigenaar <strong>van</strong> de effecten en hebben de<br />

certificaathouders een beperkt zakelijk recht op de gecertificeerde effecten (een soort Anwartschaftsrecht). De<br />

certificatie strekt doorgaans niet op de eerste plaats tot zekerheid en wordt om die reden hier niet uitvoerig<br />

besproken.<br />

1601 Cass. 17 oktober 1996, Sart-Tilman, RW 1996-97, 1395 noot M.E. <strong>Storme</strong> “Zekerheidsoverdracht,<br />

numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten, en andere zekerheidsmechanismen na het cassatie-arrest <strong>van</strong> 17 oktober<br />

1996” = Pas. 1996 I 992 concl. J.-M. PIRET = RPS 1997, 145 n. Th. BOSLY =JLMB 1997, 520.<br />

1602 Cass. 3 december 2010, Vanden Avenne Ooigem / Landbouwkrediet,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101203-1, NjW 2010, 834 n. V. SAGAERT =<br />

RW 2010-2011 n. R. FRANSIS “De conversie <strong>van</strong> de fiduciaire eigendomsoverdracht <strong>van</strong> een schuldvordering<br />

in een pand bij samenloop” = Jaarverslag cassatie 2010, 25 = Bank- en Financieel recht 2011, 123 n. I.<br />

PEETERS “Cessie tot zekerheid: een verrasend slot <strong>van</strong> de controverse”.<br />

612


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de zgn. loonoverdracht, waarmee een overdracht <strong>van</strong> loonvorderingen wordt bedoeld - art. 28 v.<br />

Loonbeschermingswet <strong>van</strong> 12 april 1965 en 1390ter Ger.W., en waarbij het duidelijk is dat men de overdracht<br />

tot zekerheid op het oog heeft en geen volwaardige cessie.<br />

Sommigen hebben daaruit afgeleid dat de wetgever impliciet de geldigheid <strong>van</strong> een overdracht <strong>van</strong><br />

schuldvordering tot zekerheid heeft erkend. De waarheid is evenwel dat de wetgever door die nadere<br />

reglementering de overdracht <strong>van</strong> schuldvordering tot zekerheid precies heeft herleid tot een inpandgeving 1603 ,<br />

en die overdracht noemt precies om te vermijden dat men zou ontsnappen aan die beperkende regels door de<br />

vestiging <strong>van</strong> het zekerheidsrecht “overdracht” te noemen in plaats <strong>van</strong> inpandgeving.<br />

Voor de praktijk ontstond aldus onzekerheid over de vraag wanneer de cessie die ook een<br />

zekerheidsoogmerk heeft tot een als volwaardig erkende eigendom leidt en wanneer niet.<br />

2. Gevolgen bij gebreke <strong>van</strong> volwaardige eigendomsoverdracht<br />

Een zekerheidscessie die geen volwaardige eigendomsoverdracht inhoudt (en daarom als<br />

dusdanig geen zakelijke werking heeft), zal meestal wél beantwoorden aan de vereisten voor<br />

een pand op schuldvorderingen en dient dus in beginsel daarin te worden geconverteerd<br />

("conversie" <strong>van</strong> rechtshandeling).<br />

Op grond <strong>van</strong> het leerstuk <strong>van</strong> de conversie 1604 <strong>van</strong> rechtshandelingen, moet worden nagegaan of een redelijke<br />

uitleg <strong>van</strong> die overeenkomst dan niet inhoudt dat partijen geacht worden een overeenkomst te hebben gesloten<br />

tot vestiging <strong>van</strong> een zekerheidsrecht dat wel wordt erkend, meer bepaald (in de meeste gevallen) tot<br />

inpandgeving (de belofte tot inpandgeving is in ieder geval vormvrij, zodat aan deze herkwalificatie geen<br />

vormvereisten in de weg staan). Voor zover die herkwalificatie geen verzwaring inhoudt <strong>van</strong> de verplichtingen<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar, zal dit normaal het geval zijn 1605 . Evenwel kan zij er niet toe leiden dat een schuldenaar,<br />

die er zich niet toe verbonden heeft om zaken daadwerkelijk uit handen te geven (feitelijke buitenbezitstelling)<br />

daar nu toe zou zijn verplicht. Wel kan het dan zijn dat het ontbreken <strong>van</strong> de vestiging <strong>van</strong> een zekerheidsrecht in<br />

zo’n geval de schuldeiser recht geeft op ontbinding <strong>van</strong> de onderliggende kredietovereenkomst.<br />

Een herkwalificatie als of conversie in pandrecht anderzijds, maakt natuurlijk dat ook de desbetreffende<br />

dwingende bepalingen ter bescherming <strong>van</strong> de schuldenaar (bv. art. 2078 BW) <strong>van</strong> toepassing zijn.<br />

Cassatie is de stelling <strong>van</strong> de conversie gevolgd in het arrest <strong>van</strong> 3 december 2010. De<br />

cessionaris kan de gecedeerde schuldvordering na samenloop dus innen onder dezelfde<br />

voorwaarden als een pandhouder.<br />

1603 Vgl. I. MOREAU-MARGREVE, in Les créanciers et le droit de la faillite, Bruylant Brussel 1983, (77)<br />

188.<br />

1604 Zie over conversie meer algemeen J. RONSE, “Gerechtelijke conversie <strong>van</strong> nietige rechtshandelingen“,<br />

TPR, 1965, 199; W. <strong>van</strong> GERVEN, Beginselen <strong>van</strong> belgisch privaatrecht, Algemeen deel, nr. 134.<br />

1605 Dit volgt uit de klassieke leer inzake conversie, zoals uitgewerkt door J. RONSE, “Gerechtelijke conversie<br />

<strong>van</strong> nietige rechtshandelingen“, TPR 1965, 199; W. <strong>van</strong> GERVEN, Beginselen <strong>van</strong> belgisch privaatrecht,<br />

Algemeen deel, nr. 134. Anders evenwel I. MOREAU-MARGREVE, in Les créanciers et le droit de la faillite,<br />

Bruylant Brussel 1983, p. (77) 183-184, die een actuele en geen louter hypothetische bedoeling <strong>van</strong> partijen<br />

vereist.<br />

613


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het Franse Hof <strong>van</strong> cassatie besliste eerder eveneens dat een cessie tot zekerheid in beginsel<br />

dient te worden gekwalificeerd als een inpandgeving 1606 en besliste verder op grond <strong>van</strong> het<br />

verrijkingsverbod te oordelen dat de fiduciaire eigendom geen uitwerking meer heeft <strong>van</strong>af<br />

het ogenblik waarop er geen gewaarborgde schuld meer is; het meerdere kan de cessionaris<br />

niet innen <strong>van</strong> de debiteur 1607 .<br />

3. Criterium voor volwaardige eigendomsoverdracht<br />

Blijft de vraag onder welke vereisten de cessie inderdaad geacht wordt een volwaardige<br />

eigendomsoverdracht in te houden. Een verplichting <strong>van</strong> de cessionaris om de<br />

schuldvordering onder bepaalde voorwaarden of op een bepaald tijdstip terug over te dragen<br />

staat daaraan niet in de weg, een automatische terugkeer naar de cedent wel. De cessionaris<br />

heeft een volwaardige eigendom <strong>van</strong> de schuldvordering indien zijn eigendomsrecht niet<br />

accessoir is aan de schuldvordering die hij op de cedent heeft. De verplichting <strong>van</strong> de<br />

cessionaris tot teruglevering is dus een zelfstandige verplichting, en de terugkeer <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering geschiedt door de uitvoering daar<strong>van</strong> en niet automatisch door de aflossing<br />

<strong>van</strong> de schuld <strong>van</strong> de cedent jegens de cessionaris. De zelfstandige verplichting kan wel<br />

berusten op een zekerheidsovereenkomst (het is dus niet vereist dat het om een verkoop en<br />

een terugkoop gaat).<br />

Een volwaardige cessie aanvaardt men bij factoring, en dit zowel bij "true factoring" of "no recourse factoring"<br />

waar de cessionaris in beginsel ook het kredietrisico (<strong>van</strong> niet-betaling door de cessus) op zich neemt als bij zgn.<br />

spurious of recourse factoring, waar hij een regres heeft als de cessus niet betaalt.<br />

Een voorbeeld <strong>van</strong> een cessie die als een pandrecht moet worden beschouwd is daarentegen de "loonoverdracht".<br />

Aan de term overdracht mag men hier, gezien de inconsistentie <strong>van</strong> het wettelijk taalgebruik in heel deze<br />

materie, geen andere betekenis hechten dan dat het gebruik <strong>van</strong> de term "overdracht" in plaats <strong>van</strong><br />

"inpandgeving" in de zekerheidsovereenkomst de uitwerking er<strong>van</strong> niet aantast.<br />

4. Verschil met niet krachtens cessie verkregen schuldvorderingen met zekerheidsoogmerk<br />

(bv. overschrijving <strong>van</strong> een geldsom)<br />

1606 Cass. Fr. Comm. 19 December 2006, 05-16.395, n° 1500,<br />

http://www.courdecassation.fr/jurisprudence_2/chambre_commerciale_financiere_economique_574/arret_no_97<br />

16.html = JCP G II, 10067 p. 37 n. D. LEGEAIS= D. 2007, 344 n. C. LARROUMET = RTDCiv 2007, 160 n. P.<br />

CROCQ.<br />

1607 Cass.fr. Com. 9 februari 2010, arrest nr. 09-10.119,<br />

http://www.courdecassation.fr/publications_cour_26/arrets_publies_2986/chambre_commerciale_financiere_eco<br />

nomique_3172/2010_3324/fevrier_3385/157_9_15193.html = D. 2010, Actualité jurisprudentielle, p. 578-579,<br />

n. Xavier DELPECH, "Cession Dailly à titre de garantie : dénouement"; Revue Lamy droit des affaires n° 47,<br />

mars 2010, Actualités, n° 2770, p. 35, n. Delphine CHEMIN-BOMBEN, "Lorsque la cession Dailly garantit plus<br />

que nécessaire"); Revue Lamy droit civil, n° 70, avril 2010, Actualités, n° 3779, p. 37-38, n. Jean-Jacques<br />

ANSAULT, "Méli-mélo dans une cession de créance consentie à titre de garantie".<br />

614


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Er zijn ook vele gevallen waar een schuldeiser een schuldvordering verwerft tot zekerheid,<br />

maar dan niet een schuldvordering die hem gecedeerd is, maar één die nieuw ontstaat in<br />

zijnen hoofde.<br />

a. Creditering <strong>van</strong> een rekening<br />

Denken we bv. aan een bedrag dat ten titel <strong>van</strong> zekerheid wordt overgeschreven op de<br />

rekening <strong>van</strong> de schuldeiser (overschrijving, giro). Het gaat hier helemaal niet om de cessie<br />

<strong>van</strong> een schuldvordering, die daardoor zou overgaan op de begunstigde, maar om een vorm<br />

<strong>van</strong> delegatieovereenkomst, waarbij door het akkoord <strong>van</strong> de gedelegeerde (de<br />

rekeningvoerende instelling) de begunstigde een nieuwe schuldvordering op de gedelegeerde<br />

verkrijgt (Zie daarvoor Deel I Persoonlijke Zekerheden; de delegatieovereenkomst wordt<br />

verderop in dit Deel, Hst. VIII, ook nog nader besproken als een vorm <strong>van</strong> zekerheid op<br />

schuldvorderingen).<br />

Het rekeningtegoed is niets anders dan de schuld die de bank aangaat als gedelegeerde, in opdracht <strong>van</strong> een<br />

delegant (opdrachtgever) en ten gunste <strong>van</strong> de rekeninghouder als delegataris. De schuldvordering die de<br />

begunstigde verwerft doordat zijn rekening wordt gecrediteerd is dan ook geen schuldvordering die hem<br />

gecedeerd werd door de opdrachtgever, maar een schuldvordering die volledig onafhankelijk is <strong>van</strong> de<br />

betalingsverbintenis <strong>van</strong> de opdrachtgever jegens de begunstigde. Men kan derhalve ook niet stellen dat een<br />

schuldenaar die op deze wijze een geldsom heeft betaald tot zekerheid, op dat rekeningtegoed een met pand<br />

bezwaard eigendomsrecht zou behouden krachtens zakelijke subrogatie. Zakelijke subrogatie doet immers niets<br />

anders dan zakelijke rechten handhaven op een nieuw goed dat rechtstreeks in de plaats komt <strong>van</strong> een goed<br />

waarop men dat zakelijk recht verliest. De schuldvordering die de begunstigde schuldeiser door de creditering<br />

verkrijgt op de bank is niet in de plaats gekomen <strong>van</strong> een ander goed dat hij voor de schuldenaar hield. In<br />

tegendeel, de schuldenaar-opdrachtgever heeft er precies voor gekozen om een schuldvordering in volle<br />

eigendom op naam <strong>van</strong> de begunstigde schuldeiser te doen ontstaan.<br />

b. Andere voorbeelden<br />

Een bijzonder voorbeeld vinden we ook bij brouwerijcontracten, d.i. rechtsverhoudingen tussen een brouwer en<br />

een horeca-uitbater. De huurceel <strong>van</strong> het café staat vaak op naam <strong>van</strong> de brouwerij, die het goed onderverhuurt<br />

aan de cafébaas. Dit verschaft de brouwer een bijkomende machtspositie (en heeft daarbij mede een<br />

zekerheidsfunctie).<br />

615


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Toepassingen (als volwaardig erkende eigendomsoverdrachten<br />

tot zekerheid)<br />

Precies omdat de zekerheidseigendom geen aparte vorm <strong>van</strong> zakelijk recht is, bestaat er geen<br />

algemene wettelijke regeling <strong>van</strong> de inhoud er<strong>van</strong>.<br />

Een aparte wettelijke regeling, die ook de gevolgen <strong>van</strong> een fiduciaire cessie in detail regelt,<br />

vinden we wel voor bankvorderingen, rekeningtegoeden en financiële instrumenten (in de<br />

WFZ).<br />

Daarnaast vinden we in de praktijk een aantal gevallen waarin de cessie duidelijk een<br />

volwaardige eigendom inhoudt (zie onder 2.).<br />

1. Financiële instrumenten met buitenbezitstelling, bankvorderingen en rekeningtegoeden<br />

De regeling <strong>van</strong> art. 12 en 13 WFZ bestaat uit twee luiken:<br />

a) regels betreffende de zekerheidscessie (art. 12), en<br />

b) regels betreffende cessie en retrocessie-overeenkomsten ("repo's") (art. 13).<br />

Voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> de WFZ was het toepassingsgebied <strong>van</strong> die bijzondere regeling vrij beperkt (in<br />

essentie tot krediet- en beleggingsinstellingen en overheden, zoals te vinden was in art. 23 v. <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 2<br />

januari 1991, en de cessie-retrocessie-overeenkomsten zoals eveneens geregeld door art. 23 en v. de Wet <strong>van</strong> 2<br />

januari 1991). De WFZ verving deze door een meer algemene regeling 1608 ,<br />

a. Fiduciaire cessies tussen rechtspersonen (art. 12 WFZ)<br />

Tussen rechtspersonen (beperking <strong>van</strong> § 4) kan een zakelijke zekerheidsovereenkomst worden<br />

gesloten die inhoudt dat de eigendom <strong>van</strong> financiële instrumenten, bankvorderingen of<br />

rekeningtegoeden wordt overgedragen ten titel <strong>van</strong> zekerheid ("financiëlezekerheidsovereenkomst-overdracht",<br />

afgekort fzo-o).<br />

Deze regeling wordt nader besproken in Deel VI (waardepapieren), maar hier vermeld omdat ze ook <strong>van</strong><br />

toepassing is op bankvorderingen, rekeningtegoeden en op financiële instrumenten op naam (zie hoger het<br />

begrip).<br />

1° Totstandkoming: erkenning als zakelijk recht<br />

Krachtens deze regels verschaft de fiduciaire cessie tussen rechtspersonen aan de cessionaris<br />

een erkend en tegenwerpelijk zakelijk recht (zie art. 12 § 2). De regeling is op financiële<br />

instrumenten wel slechts <strong>van</strong> toepassing mits er een "buitenbezitstelling" plaatsvindt aan de<br />

1608 Wet <strong>van</strong> 2 januari 1991 betreffende de markt <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong> de overheidsschuld en het monetair<br />

beleidsinstrumentarium, Hoofdstuk III. Bepalingen betreffende de cessies-retrocessies en de<br />

eigendomsoverdrachten tot zekerheid, werd opgeheven door de WFZ.<br />

616


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

cessionaris (zie art. 4 § 1, hoger besproken) 1609 . Ook moet zowel de zekerheidsovereenkomst<br />

als de verschaffing en identificatie <strong>van</strong> het onderpand bewezen worden, maar daarvoor geldt<br />

geen bijzondere beperking en kunnen alle bewijsmiddelen gebruikt worden die gelden in<br />

handelszaken (art. 6 WFZ).<br />

Voor de beperking <strong>van</strong> het toepassingsgebied tot rechtspersonen lijkt er geen rechtvaardiging<br />

te vinden; deze beperking geldt ook niet bij de hiernavolgende regeling <strong>van</strong> de repo's.<br />

2° Nadere rechtsgevolgen<br />

De rechtsgevolgen worden bepaald door de overeenkomst tussen partijen, binnen de grenzen<br />

die de WFZ hieraan geeft, die evenwel veel ruimer zijn dan bij het gemeen recht.<br />

Zo wordt de schuldeiser-zekerheidsverkrijger, indien dit bedongen is, eigenaar, en heeft hij de<br />

verplichting dezelfde goederen of gelijkwaardige goederen terug te geven wanneer de<br />

gewaarborgde schuld is nagekomen dan wel de waarde er<strong>van</strong> op de schuld toe te rekenen.<br />

Op het zekerheidsrecht <strong>van</strong> de cessionaris zijn de specifieke regels inzake pandrecht niet <strong>van</strong> toepassing (art. 12<br />

§ 1). In werkelijkheid zijn er dwingende regels inzake realisatie die maar in beperkte mate verschillen <strong>van</strong> de<br />

regels bij inpandgeving <strong>van</strong> dezelfde soorten activa (en met name zelfs niet "soepeler zijn" dan bij pandrecht op<br />

dergelijke activa), zie art. 12 § 3. Bij wanprestatie aan de gewaarborgde schuldvordering vervalt de verplichting<br />

<strong>van</strong> de cessionaris om de activa terug over te dragen, en wordt de waarde <strong>van</strong> de overgedragen activa<br />

toegerekend op de gewaarborgde schuld; het eventuele saldo komt toe aan de overdrager (verrijkingsverbod). De<br />

waarde die moet worden gebruikt is de waarde op de datum <strong>van</strong> opeisbaarheid <strong>van</strong> de schuld. Betwisting is er<br />

wel over de vraag of de cessionaris ook rekenschap moet doen <strong>van</strong> de inkomsten die hij met het actief heeft<br />

verworven (interest 1610 , meerwaarde 1611 , enz.).<br />

Art. 12 § 2 bepaalt verder dat de cessionaris als eigenaar <strong>van</strong> de overgedragen activa het recht heeft deze te<br />

vervreemden. Zijn verplichting om bij betaling <strong>van</strong> de gewaarborgde schuld in beginsel dezelfde of<br />

gelijkwaardige activa terug te leveren beperkt dus niet zijn beschikkingsbevoegdheid (de verplichting is zuiver<br />

obligatoir; bij insolventie <strong>van</strong> de cessionaris maken de gecedeerde activa deel uit <strong>van</strong> zijn boedel); de eigendom<br />

keert ook niet automatisch terug naar de cedent bij betaling <strong>van</strong> de gewaarborgde schuld. Ondanks de<br />

kwalificatie <strong>van</strong> de fiduciaire cessie als een zekerheidsovereenkomst, dient het eigendomsrecht <strong>van</strong> de<br />

cessionaris dan ook als een volwaardig, niet-accessoir eigendomsrecht te worden beschouwd.<br />

1609 Ter herinnering, art. 2 II RL omschrijft dit als volgt: "daadwerkelijk geleverd, overgedragen, gehouden,<br />

ingeschreven in een register of anderzijds gekwalificeerd, zodat zij in het bezit of onder de controle komen <strong>van</strong><br />

de zekerheidsnemer of een persoon die namens de zekerheidsnemer optreedt."<br />

1610 Uit Cass. 4 april 2003, TBH 2003, 393 = RW 2003-2004, 1689 noot M.E. STORME: "De zakenrechtelijke<br />

kwalificatie en de verbintenisrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> de betaling <strong>van</strong> een geldsom tot zekerheid” = F.F.<br />

Bank&Fin.R. 203, 375 noot I. PEETERS "Een verdere stap naar een coherent juridisch kader voor de fiduciaire<br />

eigendom tot zekerheid" kan men afleiden dat de zekerheidseigenaar niet verplicht is de vruchten <strong>van</strong> het goed af<br />

te geven of toe te rekenen.<br />

1611 Naar analogie met de rechtspraak inzake leasing <strong>van</strong> lichamelijke goederen kan men stellen dat de<br />

meerwaarde wel moeten worden afgegeven of verrekend. In die zin V. SAGAERT & H. SEELDRAYERS, RW<br />

2004-2005, (1521) 1538 nr. 57.<br />

617


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Al deze rechten worden ook niet aangetast door het ontstaan <strong>van</strong> een samenloop tussen de schuldeisers <strong>van</strong> één<br />

der betrokken partijen.<br />

b. Cessie-retrocessieverrichtingen ("repo's") (art. 13 WFZ)<br />

Van een repo of cessie-retrocessie-verrichting spreekt men wanneer er een contante verkoop wordt gesloten <strong>van</strong><br />

financiële instrumenten tezamen met, tussen dezelfde partijen, een gelijktijdige terugkoop op bepaalde of<br />

onbepaalde termijn <strong>van</strong> gelijkwaardige financiële instrumenten (art. 13 § 1 WFZ, dat verduidelijkt dat deze<br />

kwalificatie geldt "ongeacht de overeengekomen prijs-, leverings- of looptijdvoorwaarden").<br />

De zgn. cessie-retrocessie <strong>van</strong> financiële instrumenten is apart geregeld, zij het vrij gelijkaardig, in art. 13 <strong>van</strong><br />

dezelfde WFZ. Ook hier veronderstelt toepassing <strong>van</strong> de WFZ een buitenbezitstelling (zie hoger).<br />

2. Andere voorbeelden<br />

Net als bij roerende zaken zijn er gevallen waarin een volwaardige eigendom <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen ook een zekerheidsfunctie heeft in een ruimere zin.<br />

Voorbeelden:<br />

- factoring: de factor verkrijgt de schuldvorderingen in volle eigendom (en dit ongeacht of hij<br />

een regres heeft op de overdrager in geval <strong>van</strong> insolventie <strong>van</strong> de debitor cessus 1612 of niet);<br />

- overdracht <strong>van</strong> de begunstiging <strong>van</strong> een levensverzekering aan een schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

verzekeringnemer, in het bijzonder bij de zgn. schuldsaldoverzekering 1613 ;<br />

- bij kredietverzekering: de kredietverzekeraar die betaalt verkrijgt de volle eigendom <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering.<br />

Een overdracht in volle eigendom vereist niet noodzakelijk dat de tegenprestatie door de<br />

cessionaris erin bestaat om tot beloop <strong>van</strong> de nominale waarde <strong>van</strong> de gecedeerde<br />

schuldvordering afstand te doen <strong>van</strong> schuldvorderingen jegens de cedent; men kan ook<br />

overeenkomen dat dit slechts zal geschieden tot beloop <strong>van</strong> de reële waarde (d.i. hetgeen<br />

werkelijk geïnd wordt) 1614 , m.a.w. dat de vervallen schulden <strong>van</strong> de cedent toegerekend<br />

worden op hetgeen de cessionaris moet terug overdragen aan de cedent.<br />

1612 zgn. factoring with recourse.<br />

1613 art. 119 LVO; indien er een saldo is <strong>van</strong> de begunstiging vindt er na schuldvergelijking wel een retrocessie<br />

plaats <strong>van</strong> dat saldo door de schuldeiser-kredietverlener aan de begunstigde <strong>van</strong> de verzekering. Zie uitvoeriger<br />

D. ROMBOUTS, "De inpandgeving en de overdracht tot zekerheid <strong>van</strong> levensverzekeringen: vindt de fiscus de<br />

werkelijke verkrijger <strong>van</strong> het beneficium ?", RW 2006-2007, 1302 v.<br />

1614 Cass. 25 februari 1982, Arr.Cass. 1981-82 nr. 385 = RW 1983-84, 162 = Pas. 1982 I 790 = JT 1983, 121.<br />

Dit arrest betrof wel enkel de interne verhouding tussen cedent en cessionaris en geen samenloop.<br />

Tegenwerpelijkheid bij samenloop werd aanvaard door Hof Brussel 13 april 1989, RW 1988-89, 195 noot; vgl.<br />

Rb. Brussel 8 februari 1986, RW 1987-88, 648. Anders Hof Gent 1 maart 1989, RW 1989-90, 1064<br />

618


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK VI. Pandrechten en gelijkaardige zekerheidsrechten<br />

op schuldvorderingen op naam; bij bepaalde schuldvorderingen<br />

inherente voorrangsmechanismen<br />

Ook bij schuldvorderingen is het uitgangspunt zoals gezegd dat voorbehouden zekerheden<br />

logisch voorrang hebben op door de verkrijger gevestigde zekerheden. Daarnaast zijn er<br />

evenwel ook nog andere zekerheidsrechten die in se voorrang hebben op gevestigde<br />

zekerheden zoals pandrechten, omdat zij geacht worden ab initio, inherent de schuldvordering<br />

te bezwaren. Zie voor de bespreking hier<strong>van</strong> verder de rechten <strong>van</strong> de onderaannemer (en de<br />

betwistingen daarbij), de rechten op loonvorderingen, enz., en de regels inzake conflicten in<br />

Hst. VII.<br />

Deze rechten op een schuldvordering kunnen op verschillende wijzen ontstaan:<br />

- sommige worden door de schuldeiser <strong>van</strong> de schuldeiser verkregen door middel <strong>van</strong> een<br />

rechtshandeling (bv. een inpandgeving, de verkrijging <strong>van</strong> een wissel waarvoor die<br />

schuldvordering het fonds vormt);<br />

- andere ontstaan <strong>van</strong> rechtswege als inherent aan een schuldvordering <strong>van</strong> dat type, zonder<br />

dat er een bijkomende rechtshandeling vereist is (recht <strong>van</strong> de principaal ten aanzien <strong>van</strong> door<br />

zijn middellijk vertegenwoordiger verkregen schuldvorderingen, rechtstreekse vordering op<br />

aansprakelijkheidsverzekeraar, familiale bestemming <strong>van</strong> het loon die de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

inkomstendelegatie impliceert, enz.);<br />

- tenslotte kunnen pandrechten op schuldvorderingen ook ontstaan door zakelijke subrogatie<br />

(wanneer de schuldvordering de plaats inneemt <strong>van</strong> een ander goed waarop men een<br />

pandrecht had).<br />

Bepaalde soorten ondernemingen, zoals met name kredietinstellingen, kunnen in een aantal<br />

gevallen schuldvorderingen onderbrengen in een “bijzonder vermogen” tot dekking of<br />

zekerheid <strong>van</strong> bepaalde effecten die zij uitgeven (in het bijzonder de zgn. covered bonds” –<br />

zie hiervoor art. 64/3 § 3, 2° en 64/8 Bankwet), waardoor zij in zekere zin ook bezwaard<br />

worden met een zekerheidsrecht.<br />

NB. In internationale verhoudingen geldt als conflictregel art. 87 § 3 Wetboek IPR: "De vestiging <strong>van</strong> zakelijke<br />

rechten op een schuldvordering alsook de gevolgen <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> een schuldvordering op dergelijke<br />

rechten worden beheerst door het recht <strong>van</strong> de Staat op wiens grondgebied de partij die deze rechten heeft<br />

gevestigd of de schuldvordering heeft overgedragen zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip <strong>van</strong> de<br />

vestiging of <strong>van</strong> de overdracht".<br />

619


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING A. Uitdrukkelijke pandrechten op schuldvorderingen<br />

1. Wijze <strong>van</strong> totstandkoming en vereisten daartoe ("vestiging")<br />

a. Uitdrukkelijk bedongen pandrechten 1615<br />

1° Inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen als dusdanig<br />

Het pandrecht op schuldvorderingen (Fr. gage d'une créance, Dui. Forderungspfandrecht, En.<br />

charge) komt, als zijnde een beperkt zakelijk zekerheidsrecht, zoals alle beperkte zakelijke<br />

rechten in beginsel tot stand door "vestiging" <strong>van</strong> dat recht bij rechtshandeling (de<br />

inpandgeving s.s., Fr. engagement de créance of mise en gage, Dui. Verpfändung, En.<br />

charging).<br />

dekkingsverhouding:<br />

onderpand<br />

Voor de vestiging <strong>van</strong> een pandrecht op een schuldvordering gelden in beginsel de regels<br />

inzake cessie <strong>van</strong> schuldvorderingen. De vereisten zijn dan ook de volgende.<br />

a) Overdraagbaarheid.<br />

pandgever pandhoudende<br />

schuldeiser<br />

debitor cessus<br />

valutaverhouding:<br />

verzekerde schuldv.<br />

1615 Zie hierover onder meer E. DIRIX “Pand op schuldvorderingen” in Comm.Voorr. & Hyp.; F. T’KINT,<br />

“L’engagement des créances”, in Liber amicorum P. Van Ommeslaghe, Brussel, 2000, 283-300; M.<br />

GREGOIRE, “Le gage sur créances”, in Bancaire en Financiële zekerheden, Cahiers AEDBF/EVBFR, Brussel,<br />

2004, 37-65.<br />

620


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De schuldvordering moet overdraagbaar zijn (art. 2071 II BW) 1616 . Vgl. de vereiste<br />

overdraagbaarheid voor cessie, hoger besproken (Hst. II Afd. A).<br />

b) Geldige titel.<br />

Gezien het causaal karakter <strong>van</strong> de overdracht in ons zakenrecht, vereist de vestiging <strong>van</strong> een<br />

pandrecht een "geldige titel", d.i. een (geldige) onderliggende overeenkomst of andere<br />

verbintenis tot pandvestiging.<br />

Het kan ook om een wettelijke verplichting gaan om een pand op een schuldvordering te vestigen, bv. in de vorm<br />

<strong>van</strong> een geblokkeerde rekening. Het kan ook gaan om een overeenkomst tot zekerheidscessie, die geconverteerd<br />

wordt in een inpandgeving 1617 .<br />

De onderliggende overeenkomst is vormvrij, behoudens enkele uitzonderingen (zie verder de bijzondere<br />

vormvereisten voor loonoverdracht).<br />

Een overeenkomst tot inpandgeving <strong>van</strong> alle bestaande en toekomstige schuldvorderingen<br />

(globale inpandgeving) wordt in beginsel geldig geacht 1618 .<br />

c) Levering (vormvrij) en bewijs<br />

i) Regel: vormvrije levering - stil pandrecht<br />

De levering is het akkoord <strong>van</strong> partijen over de totstandkoming <strong>van</strong> het zakelijk recht (en niet<br />

alleen over de verbintenis tot inpandgeving).<br />

Anders dan bij pandrechten op roerende zaken en bij andere onlichamelijk goederen dan<br />

schuldvorderingen (waarvoor art. 2076 BW geldt), kan bij pandrechten op schuldvorderingen<br />

niet alleen de overeenkomst tot inpandgeving, maar ook de inpandgeving zelf (de "vestiging"<br />

<strong>van</strong> het pandrecht) vormvrij en consensueel (solo consensu) geschieden en wordt dit akkoord<br />

vermoed reeds met de onderliggende overeenkomst te zijn gegeven (vgl. art. 2075 I BW en<br />

art. 1 Handelspandwet met art. 1138 BW). De wetgever verwoordde dit in 1994 door te<br />

stellen dat de pandhouder het bezit verkrijgt door het sluiten <strong>van</strong> de pandovereenkomst, wat<br />

een misleidende wijze <strong>van</strong> voorstellen is. Het klopt weliswaar dat de pandhouder door het<br />

sluiten <strong>van</strong> de pandovereenkomst het bezit verkrijgt <strong>van</strong> de schuldvordering, maar het gaat<br />

hier om het louter juridisch bezit, ingevolge een constitutum possessorium, en niet om bezit in<br />

de feitelijke zin zoals gebruikt in de uitdrukking "buitenbezitstelling".<br />

1616 Voor Staats-Nederlands recht art. 3:83 II BW, ook geldend voor de verpandbaarheid (Hoge Raad 17<br />

januari 2003, Oryx, NJ 2004, nr. 281).<br />

1617 Zoals bv. een in een verkoop met eigendomsvoorbehoud bedongen Abtretungsklausel, beding tot cessie<br />

<strong>van</strong> prijsvorderingen uit doorverkoop. Deze zou toch een effect hebben volgens o.m. COLLE & VAN DEN<br />

BRANDE, in Tilleman & Foriers, De koop, p. 183 nr. 28; C. VAN HEUVERSWYN, "Banken en hun<br />

zekerheidsrechten bij gerechtelijk akkoord en faillissement: actualia", in AEBDF, Bancaire en financiële<br />

zekerheden, Bruylant Brussel 2004, p. 107.<br />

1618 Bv. Hof Brussel 26 januari 2009, RW 2010-2011, 810 ( in casu wel een zekerheidscessie, doch krachtens<br />

de cassatierechtspraak geldt die slechts als inpandgeving).<br />

621


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het pandrecht op schuldvorderingen kan dus “stil” worden gevestigd. Maar natuurlijk blijft<br />

een kennisgeving aan de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering nuttig om te vermijden dat latere<br />

verkrijgers te goeder trouw voorrang zouden hebben.<br />

ii) Schakeringen<br />

Wel blijft in burgerlijke zaken de regel <strong>van</strong> de vaste datum geldig (art. 1328 en 2074 BW),<br />

behoudens bij inpandgeving <strong>van</strong> financiële activa (voor financiële instrumenten mits<br />

buitenbezitstelling, waarvoor dezelfde bewijsmiddelen kunnen worden gebruikt als in<br />

handelszaken (art. 6 en 7 § 1 WFZ)). Het pandrecht zal burgerlijk of commercieel zijn<br />

naargelang de aard <strong>van</strong> de gewaarborgde schuldvordering 1619 .<br />

Bij wijze <strong>van</strong> uitzondering zijn er vormvereisten, zo in beginsel voor de overdracht en<br />

inpandgeving <strong>van</strong> hypothecaire schuldvorderingen: een authentieke akte is vereist opdat die<br />

overdracht zou kunnen worden gekantmeld in de hypotheekregisters, zoals voorgeschreven<br />

door art. 5 HypW. (en behalve de gevallen waarin men aan kantmelding ontsnapt).<br />

Ook gelden er bijzondere regels voor de uitvoering <strong>van</strong> een loonoverdracht (die eigenlijk een<br />

inpandgeving <strong>van</strong> loonvorderingen is), zoals verder nader wordt besproken.<br />

En zoals hoger (Hst. II Afd. A, 1.d.) reeds werd besproken is er wel een "buitenbezitstelling"<br />

vereist:<br />

- om <strong>van</strong> de bijzondere rechten te genieten die voortvloeien uit de WFZ bij zekerheden op<br />

financiële instrumenten, waarbij de buitenbezitstelling o.i. iets meer vereist dan het<br />

constitutum possessorium voorzien door art. 2075 BW. Bij gebreke aan die buitenbezitstelling<br />

is het pandrecht wel geldig; de pandhouder is een bezitter in juridische zin (art. 2075 BW);<br />

enkel de bijzondere rechten uit de WFZ kunnen dan niet worden ingeroepen;<br />

- en voor de bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder trouw. Deze buitenbezitstelling<br />

wordt in Hoofdstuk VII besproken en geschiedt door de kennisgeving of erkenning <strong>van</strong> art.<br />

1690 BW. Bij rekeningtegoeden komt zij vervolgens tot uiting in de inboeking op een<br />

pandrekening.<br />

Indien er nadere vormvereisten zijn opdat de overdracht of vestiging kan plaatsvinden, geldt als regel dat<br />

partijen geacht worden te hebben ingestemd met de levering zodra aan de vormvereisten is voldaan en de<br />

eigendomsoverdracht of het ontstaan <strong>van</strong> het zakelijk recht ook niet verder te hebben uitgesteld (analoge<br />

toepassing <strong>van</strong> art. 1138 BW).<br />

d) Beschikkingsbevoegdheid of derdenbescherming<br />

De pandgever moet tot die beschikking bevoegd zijn. Het moet gaan om de bevoegdheid in<br />

pand te geven (die in beginsel alleen aan de eigenaar toekomt, maar niet noodzakelijk).<br />

1619 A. VERBEKE, In Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, p. 39.<br />

622


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zoniet moeten de vereisten voor derdenbescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de vervreemder vervuld zijn, waarbij de publiciteit een belangrijke rol speelt. Deze<br />

derdenbescherming wordt verder in Hoofdstuk VII. besproken.<br />

e) Bestaan <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

Indien het goed nog niet bestaat (toekomstige goederen), kan het pandrecht maar ontstaan op<br />

het ogenblik waarop het goed ontstaat, ook al kan de vestigingshandeling (levering) in vele<br />

gevallen vroeger geschieden.<br />

Het begrip toekomstige schuldvorderingen werd in verband met de cessie besproken (Hst. II<br />

Afd. A, 1.c.).<br />

Zoals aldaar gesteld in verband met de cessie <strong>van</strong> toekomstige schuldvorderingen, wordt bij<br />

meerdere beschikkingen op voorhand (cessies of inpandgevingen) de eerst overeengekomen<br />

beschikking geacht ouder te zijn en heeft ze daarom in beginsel voorrang, behoudens<br />

derdenbescherming <strong>van</strong> de latere verkrijger. Ook om te ontsnappen aan de aanvechting onder<br />

art. 17, 3° FaillW (in Deel II Hst. III Afd. D. besproken, aanvechting <strong>van</strong> pandrechten tijdens<br />

de verdachte periode gevestigd wegens voordien aangegane schulden) volstaat het dat het<br />

akkoord tussen partijen bij het aangaan <strong>van</strong> de schuld dan wel voor de verdachte periode is<br />

gegeven (ongeacht de datum <strong>van</strong> uitwerking door het pas later ontstaan <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering).<br />

Of de inpandgeving tegenwerpelijk is aan de boedel indien de cedent beschikkingsonbevoegd<br />

wordt (bv. failliet gaat) vooraleer de in pand gegeven schuldvordering ontstaat, is betwist; het<br />

antwoord moet evenwel in beginsel negatief luiden (vgl. in Hst. II de bespreking bij cessie) -<br />

behalve bij financiële zekerheden (zie hoger) - althans voor wat de eigenlijke toekomstige<br />

schuldvorderingen betreft (zie in Hst. II Afd. A.1.c. met name de discussie of<br />

schuldvorderingen op toekomstige huurtermijnen uit een bestaande huurovereenkomst als<br />

toekomstige schuldvorderingen moeten worden beschouwd).<br />

Is op het tijdstip waarop de in pand gegeven schuldvordering ontstaat, aan de vereisten<br />

voldaan, dan is die schuldvordering wel <strong>van</strong> rechtswege bezwaard met het pandrecht <strong>van</strong>af<br />

zijn ontstaan.<br />

NB. Het is goed mogelijk dat de schuldvordering die men als zekerheid wil laten dienen, door de schuldenaar op<br />

grond <strong>van</strong> een desbetreffende overeenkomst eerst geschapen wordt, met name wanneer een rekeningtegoed<br />

wordt geplaatst bij wijze <strong>van</strong> zekerheid. Zo bv. wordt bij het openen <strong>van</strong> een waarborgrekening (huurwaarborg<br />

bv.) en het storten <strong>van</strong> geld bij de bank, er een schuldvordering op de bank geschapen om deze in pand te kunnen<br />

geven. Vaak wordt door de partijen een andere benaming gebruikt, maar dit kan geen beletsel zijn om daarin een<br />

inpandgeving te zien (wel kan het zijn dat er in bepaalde gevallen bijzondere regels gelden, zoals met name bij<br />

de huurwaarborg, meer bepaald wat betreft de inningsbevoegdheid). Wel kan het zijn dat partijen de rechten op<br />

dat tegoed op een andere wijze willen opsplitsen dan eigendom en pandrecht; dat kan evenwel niet meer door<br />

loutere overeenkomst tussen hen (en kennisgeving daar<strong>van</strong> aan de bank), maar veronderstelt wel dat de bank<br />

daarmee instemt. Dergelijke mechanismen worden verderop besproken in een apart hoofdstuk (VIII).<br />

623


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen in het kader <strong>van</strong> een registerpandrecht<br />

a) Inpandgeving handelszaak<br />

Vaak maakt een inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen deel uit <strong>van</strong> een inpandgeving<br />

handelszaak. Is dit bedongen, dan omvat het pand op handelszaak in beginsel ook alle<br />

schuldvorderingen die de eigenaar <strong>van</strong> de handelszaak verkrijgt en met die handelszaak<br />

verband houden 1620 (onder voorbehoud <strong>van</strong> rechten op die schuldvorderingen die deze reeds<br />

zouden bezwaren op het ogenblik waarop de eigenaar <strong>van</strong> de handelszaak ze verkrijgt).<br />

NB. Schuldvorderingen die na de samenloop in de plaats komen <strong>van</strong> een goed, volgen het<br />

statuut <strong>van</strong> dat goed. Indien bv. na de samenloop voorraden worden verkocht, waarop het<br />

pand op handelszaak immers maar voor 50 % geldt, dan zal de daaruit ontstane<br />

schuldvordering ook maar voor 50 % onder dat pandrecht vallen.<br />

De inschrijving <strong>van</strong> het pand op handelszaak is gezien de hierboven in het algemeen<br />

aangegeven regels wel niet de enige mogelijkheid om dergelijke schuldvorderingen in pand<br />

te geven (althans niet meer sedert 1994). Maar indien er een inschrijving is <strong>van</strong> een pand op<br />

handelszaak dat ook de schuldvorderingen omvat, neemt dat pandrecht op die<br />

schuldvorderingen wel reeds rang in op datum <strong>van</strong> die inschrijving. Het pandrecht op een<br />

handelszaak is ten aanzien <strong>van</strong> de schuldvorderingen immers een vlottend pandrecht. Daarom<br />

neemt het rang in op datum <strong>van</strong> inschrijving, ook voor toekomstige schuldvorderingen, en<br />

doet een samenloop die zou ontstaan vooraleer die schuldvordering zijn toekomstig karakter<br />

verliest, daaraan geen afbreuk 1621 . De keerzijde daar<strong>van</strong> is een zeker “vlottend” karakter <strong>van</strong><br />

het pandrecht op schuldvorderingen, wet verder nog ter sprake komt. (in deze Afdeling, onder<br />

3.).<br />

Schuldvorderingen die voortkomen uit de vervreemding <strong>van</strong> onroerend goed vallen echter niet onder het<br />

pandrecht op de handelszaak 1622 ; zij kunnen wel afzonderlijk in pand worden gegeven.<br />

b) Landbouwvoorrecht<br />

1620 Bv. ook een vergoedingsvordering wegens schade aan de voorraden <strong>van</strong> de handelszaak; deze<br />

schuldvordering is voor 100 % met een pandrecht bezwaard, al waren de voorraden dat maar voor 50 %<br />

(krachtens de wettelijke regel inzake inpandgeving handelszaak): kh. Gent 28 mei 1998, RW 1999-2000, 469 (let<br />

wel, de vergoedingsvordering ontstond in casu wel voor het faillissement <strong>van</strong> de schuldenaar). Bv. een<br />

schuldvordering tot terugbetaling <strong>van</strong> teveel betaalde belastingen, kh. Nijvel 22 december 2007, JT 2008, 628.<br />

Voor sommige soorten schuldvorderingen bestaat er betwisting of ze er deel <strong>van</strong> uitmaken, bv. de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de vennootschap tegen de vennoten voor de volstorting <strong>van</strong> hun aandeel (deel <strong>van</strong> de<br />

handelszaak volgens E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 113; Kh. Charleroi 23 december 1998, JLMB 1999,<br />

1802. Anders: Kh. Brussel 22 september 1998, TBH 1999, 351).<br />

1621 E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 114 en 118; Zie Hof Antwerpen 22 maart 1999, RW 2000-2001,<br />

309.<br />

1622 Zie Hof Antwerpen 30 juni 1998, RW 1998-99, 604 in bevestiging <strong>van</strong> Beslagr. Antwerpen 15 juni 1995,<br />

RW 1998-99, 441.<br />

624


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het landbouwvoorrecht daarentegen kan geen betrekking hebben op schuldvorderingen, tenzij<br />

ingevolge zakelijke subrogatie op goederen die in de plaats komen <strong>van</strong> de zaken die onder het<br />

landbouwvoorrecht vallen 1623 .<br />

b. Pandrechten <strong>van</strong> rechtswege<br />

Zoals op roerende zaken zijn er ook op schuldvorderingen enkele pandrechten die <strong>van</strong> rechtswege ontstaan<br />

(meestal voorrecht genoemd), zoals de volgende voorrechten of wettelijke pandrechten of effecten of gelden. Als<br />

we de context bekijken waarin ze ontstaan, kan men ze evengoed beschouwd als pandrechten die impliciet<br />

voortvloeien uit de overeenkomst tussen de betrokken partijen, en waarvoor dezelfde regels gelden, met enkele<br />

beperkte afwijkingen.<br />

1° Wettelijke voorrechten op financiële instrumenten als impliciet verschafte pandrechten<br />

a) Voorrecht <strong>van</strong> de "gekwalificeerde financiële tussenpersonen" (art. 31 § 1 WFSFD)<br />

Onderpand: de financiële instrumenten, gelden en deviezen die deze tussenpersonen houden:<br />

a) als dekking voor de uitvoering <strong>van</strong> transacties in financiële instrumenten, voor<br />

inschrijvingen op financiële instrumenten of voor termijnverrichtingen op deviezen, of<br />

b) ingevolge de uitvoering <strong>van</strong> transacties in financiële instrumenten of <strong>van</strong><br />

termijnverrichtingen op deviezen of ingevolge de hun opgedragen vereffening <strong>van</strong> transacties<br />

in financiële instrumenten, <strong>van</strong> inschrijvingen op financiële instrumenten of <strong>van</strong><br />

termijnverrichtingen op deviezen die door hun cliënten rechtstreeks zijn verricht.<br />

Vereiste beschikkingsbevoegdheid: de onderwerping aan dit pandrecht veronderstelt de<br />

toestemming <strong>van</strong> de cliënt tot plaatsing bij die tussenpersoon, toestemming als bedoeld in<br />

artikel 77bis <strong>van</strong> de Wet beleggingsondernemingen (art. 31 § 5 WFSFD), behoudens te<br />

goeder trouw verkregen rechten.<br />

Verzekerde schuldvorderingen:<br />

- schuldvorderingen op de wederpartij tot de uitvoering <strong>van</strong> transacties waarvoor ze als<br />

dekking zijn overhandigd;<br />

- schuldvorderingen ontstaan naar aanleiding <strong>van</strong> de genoemde transacties, met inbegrip <strong>van</strong><br />

de schuldvorderingen ontstaan uit leningen of voorschotten ingevolge de uitvoering waar<strong>van</strong><br />

zij de instrumenten, gelden en deviezen aanhouden.<br />

b) Voorrecht <strong>van</strong> de verrekenings- en vereffeningsinstellingen (art. 31 § 2 WFSFD)<br />

Onderpand: op de financiële instrumenten, gelden en deviezen die zij op een rekening<br />

aanhouden.<br />

Vereiste beschikkingsbevoegdheid: de onderwerping aan dit pandrecht veronderstelt eveneens<br />

de toestemming <strong>van</strong> de cliënt tot plaatsing bij die tussenpersoon, toestemming als bedoeld in<br />

1623 Dus bv. niet de onteigeningsvergoeding waarop de pachter aanspraak verwerft bij onteigening <strong>van</strong> het goed<br />

met beëindiging <strong>van</strong> de pacht, Hof Luik 20 december 2007, JLMB 2008, 1264.<br />

625


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

artikel 77bis <strong>van</strong> de Wet beleggingsondernemingen (art. 31 § 5 WFSFD), behoudens te<br />

goeder trouw verkregen rechten.<br />

Verzekerde schuldvorderingen:<br />

- op tegoeden <strong>van</strong> deelnemers in het clearingsysteem: een voorrecht voor alle<br />

schuldvorderingen;<br />

- op tegoeden <strong>van</strong> derden (d.i. cliënten <strong>van</strong> deelnemers): enkel voor de daarmee verbonden<br />

schuldvorderingen.<br />

c) Voorrecht <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België (artikel 7 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 22 februari 1998 tot<br />

vaststelling <strong>van</strong> het organiek statuut <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België) 1624<br />

Onderpand: alle effecten die de schuldenaar als eigen tegoed bij de Bank of bij haar<br />

effectenclearingstelsel op rekening heeft staan.<br />

Verzekerde schuldvorderingen: schuldvorderingen die voortkomen uit krediettransacties <strong>van</strong><br />

de Nationale Bank.<br />

2° Onroerendmaking <strong>van</strong> huurvorderingen<br />

Volgens art. 1576 GerW worden huurvorderingen onroerend <strong>van</strong>af het beslag op het<br />

verhuurde onroerend goed. Is er op dat onroerend goed een zakelijke zekerheid gevestigd, met<br />

name een hypotheek, dan komen de huurvorderingen daarmee in het onderpand <strong>van</strong> het<br />

hypotheekrecht.<br />

Discussie is er over de vraag hoe het conflict moet worden opgelost met een eventuele oudere<br />

cessionaris of pandhouder <strong>van</strong> de huurvorderingen. Beschouwt men de schuldvorderingen als<br />

toekomstige schuldvorderingen, dan gaan het onroerend beslag en de hypotheek voor (zie de<br />

discussie hoger); indien niet, gaat de oudere cessie of inpandgeving normaal voor, maar kan<br />

er nog discussie zijn over de vraag of dit nog geldt voor een cessie of inpandgeving die niet<br />

volgens art. 1690 BW ter kennis is gebracht <strong>van</strong> de verhuurder. Volgens een derde en m.i.<br />

correcte opvatting zijn huurvorderingen weliswaar bestaande en geen toekomstige<br />

schuldvorderingen, maar is art. 1576 GerW een regel die specifiek voor huurtermijnen uit<br />

onroerend goed afwijkt <strong>van</strong> het gemeen recht en inhoudt dat <strong>van</strong>af het beslag op het<br />

onroerend goed de zakelijk gerechtigden op het onroerend goed voorrang krijgen op zelfs<br />

oudere verkrijgers <strong>van</strong> rechten op die huurtermijnen (vgl. bij loonvorderingen de voorrang<br />

<strong>van</strong> ook eerst latere ontstane delegatie op oudere verkrijgers <strong>van</strong> rechten op de<br />

loonvordering).<br />

1624 Zoals gewijzigd onder meer door art. 88 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 22 december 2009 Wet houdende fiscale en<br />

diverse bepalingen: "Het heeft voorrang op de rechten bedoeld in de artikelen 8 III W. 2 januari 1991 betreffende<br />

de markt <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong> de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, 12 IV en 13, IV <strong>van</strong><br />

KB nr. 62 betreffende de bewaargeving <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>gbare financiële instrumenten en de vereffening <strong>van</strong><br />

transacties op deze instrumenten en 471 IV Wb.Venn.".<br />

626


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Verzekerde schuldvordering<br />

Verzekerd zijn alle schuldvorderingen tot zekerheid waar<strong>van</strong> het pand bedongen is. Een<br />

pandrecht kan gevestigd worden voor alle bestaande en toekomstige schulden (zie de<br />

algemene regels). De specifieke gevolgen <strong>van</strong> een inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen in het<br />

kader <strong>van</strong> een inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak treden echter wel alleen in voor de kredieten<br />

die door zo'n inpandgeving kunnen worden verzekerd (zie in Deel IV Hst. V Afd. D. de<br />

bespreking <strong>van</strong> het pand op handelszaak).<br />

De door het pandrecht verzekerde schuldvordering dient te worden bepaald aan de hand <strong>van</strong><br />

de overeenkomst tussen pandgever en pandhouder. Indien met de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand<br />

gegeven schuldvordering (bv. de financiële instelling bij een waarborg op rekening) andere<br />

afspraken zijn gemaakt, kunnen die door de pandgever niet ingeroepen worden tegen de<br />

pandhouder.<br />

Voorbeeld: een huurwaarborg door een derde gegeven; in de afspraken met de bank staat dat deze enkel geldt<br />

voor huurschade, maar de overeenkomst tussen derde-pandgever en schuldeiser bevat die beperking niet; ze kan<br />

door de derde-pandgever niet worden ingeroepen tegen de schuldeiser 1625 .<br />

Wordt het pand gevestigd krachtens een wettelijke verplichting tot zekerheidsstelling, dan vloeit de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong><br />

de verzekerde schuldvordering uit de wet voort. Zie bv.:<br />

- art. 20, 8° HypW - voorrecht <strong>van</strong> benadeelden <strong>van</strong> misbruik <strong>van</strong> ambtenaren;<br />

- borgsommen onder de Wet Koop toekomstige woningen (Wet 9 juli 1971) e.d.m.;<br />

- huurwaarborgrekeningen onder de Woninghuurwet (weliswaar geen wettelijk verplichte zekerheidsstelling,<br />

maar wel een waar<strong>van</strong> de gevolgen wettelijk geregeld zijn).<br />

3. Behoud en tenietgaan.<br />

a. Accessoir karakter<br />

Uit het accessoir karakter volgt dat het pandrecht tenietgaat wanneer er geen verzekerde<br />

schuldvordering meer is.<br />

Er kan wel het praktisch probleem rijzen dat de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand gegeven schuldvordering niet<br />

noodzakelijk weet dat er geen verzekerde schuldvordering en geen pandrecht meer is, zolang er geen kennis is<br />

gegeven <strong>van</strong> de beëindiging <strong>van</strong> het pandrecht.<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> cessie of tweede inpandgeving voor het oudere pandrecht<br />

1° Algemeen<br />

Aangezien de buitenbezitstelling geen vereiste is voor het bestaan en behoud <strong>van</strong> het<br />

pandrecht op schuldvorderingen, gaat het pandrecht in beginsel ook niet teniet wanneer de<br />

1625 Vred. Deurne 26 juli 2001, RW 2003-2004, 115.<br />

627


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

pandgever de schuldvordering cedeert aan een derde of nogmaals in pand geeft. De<br />

gecedeerde schuldvordering blijft dus bezwaard met het oudere pandrecht.<br />

Het zal wel tenietgaan indien die derde eerder de publiciteit vervult en op dat ogenblik te<br />

goeder trouw is (art. 1690 § 1 III en 2075 III BW), zoals hoger reeds aangegeven en verderop<br />

in Hst. VII nader besproken.<br />

Het zal ook tenietgaan of althans zijn voorrang verliezen indien de pandgever bevoegd was<br />

om dat te doen, omwille <strong>van</strong> een uitdrukkelijk of impliciet beding in de pandovereenkomst.<br />

2° Bevoegdheid tot cessie na globale inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen<br />

Zo zal bij een globale inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, bv. in het kader <strong>van</strong> een<br />

inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak, meestal expliciet of impliciet bedongen zijn dat de<br />

pandgever de verpande schuldvorderingen niet alleen mag innen, maar ze ook mag cederen<br />

voor een normale tegenwaarde, en aanvaardt de rechtspraak meestal dat de handelaar wiens<br />

handelszaak in pand is gegeven, bevoegd blijft om in het kader <strong>van</strong> een normale uitbating te<br />

beschikken over de schuldvorderingen die in dat pand zijn begrepen 1626 . Een argument a<br />

contrario daartoe is het feit dat een revindicatie door art. 11 II W. inpandgeving handelszaak<br />

enkel is voorzien voor “grondstoffen, materieel en gereedschappen” 1627 en dus niet geldt voor<br />

onlichamelijke bestanddelen zoals schuldvorderingen 1628 .<br />

Een typisch voorbeeld hier<strong>van</strong> is een latere cessie in het kader <strong>van</strong> een factoringovereenkomst<br />

1629 . Daarbij komt die in de plaats komende schuldvordering overigens op zijn<br />

beurt onder het pandrecht <strong>van</strong> de pandhouder, aangezien dat ook de toekomstige<br />

schuldvorderingen omvat (dan wel is de pandhouder zakelijk gesubrogeerd in de<br />

schuldvorderingen die daardoor op de factor ontstaan). Bij een factoringovereenkomst krijgt<br />

de cedent immers een schuldvordering op de factor tot beloop <strong>van</strong> de nominale waarde <strong>van</strong> de<br />

gecedeerde schuldvordering min een commissie en eventueel een disconto; is dat niet het<br />

geval omdat de gecedeerde schuldvorderingen gebruikt worden om kredieten aan de<br />

factoringmaatschappij aan te zuiveren, dan zal de schuldenaar normaal niet bevoegd zijn om<br />

dat te doen, aangezien er geen actief in de plaats komt.<br />

3° Bevoegdheid tot herverpanding na inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak<br />

Meer betwisting is er over de vraag of de pandgever ook bevoegd blijft om de<br />

schuldvorderingen uit de handelszaak te herverpanden (of fiduciair te cederen, wat daarmee<br />

krachtens de rechtspraak gelijkstaat).<br />

1626 A. VERBEKE, in Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, (39) 65 nr. 73; A. CUYPERS, in<br />

Commentaar voorrechten en hypotheken, “Wet 25 oktober 1919”, nr. 59 en 67.<br />

1627 Bv. Hof Antwerpen 2 december 1996, RW 1998-99, 298, dat o.a. ook stelt dat er op schuldvorderingen<br />

geen volgrecht is <strong>van</strong> de pandhouder <strong>van</strong> de handelszaak.<br />

1628 Cass. 21 oktober 1999, Arr.Cass. 1999, 1314, nr. 554 = RW 2000-2001, 341 = A.JT 1999-2000, 516 noot P.<br />

VANLERSBERGHE. Het betrof wel een zaak waarin de schuldvorderingen blijkbaar niet ook als dusdanig in<br />

pand waren gegeven.<br />

1629 Bv. Hof Antwerpen 2 december 1996, RW 1998-1999, 298.<br />

628


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De bevoegdheid die schuldvorderingen nog te cederen tegen een prijs omvat immers normaal<br />

niet de bevoegdheid tot herverpanding (vgl. hoger dezelfde vraag betreffende de voorraden<br />

die deel uitmaken <strong>van</strong> de handelszaak). Is die bevoegdheid er niet, dan zou de pandhouder op<br />

handelszaak in beginsel voorrang behouden op een latere pandhouder op schuldvorderingen<br />

(die moeilijk te goeder trouw kan zijn, gezien de inschrijving <strong>van</strong> het pand op<br />

handelszaak) 1630 .<br />

De vraag luidt wel of het gebrek aan volgrecht op schuldvorderingen bij inpandgeving <strong>van</strong> de<br />

handelszaak niet maakt dat een herverpanding wél mogelijk is.<br />

Niet rele<strong>van</strong>t in deze discussie is m.i. het argument dat de schuldvorderingen door een<br />

herverpanding (of daarmee gelijk te stellen zekerheidscessie) niet uit de handelszaak<br />

verdwijnen; die redenering is onjuist omdat goederen door een inpandgeving natuurlijk enkel<br />

nog met pandrecht bezwaard, dus in de vorm <strong>van</strong> een blote eigendom, in het vermogen zitten.<br />

Wel een argument om te stellen dat de pandgever niet bevoegd is tot herverpanding kan zijn<br />

dat de pandgever slechts bevoegd is om onder bezwarende titel te beschikken over de<br />

schuldvorderingen (vgl. hoger dezelfde vraag betreffende de voorraden die deel uitmaken <strong>van</strong><br />

de handelszaak).<br />

De opvatting die het oudere pandrecht op de schuldvorderingen wel ziet tenietgaan bij<br />

herverpanding gaat uit <strong>van</strong> de stelling dat het pand op handelszaak inzake schuldvorderingen<br />

vlottend is zolang er geen pandbeslag is gelegd door de pandhouder (op de handelszaak als<br />

geheel 1631 (zie hierboven 1°). Volgens een deel <strong>van</strong> de rechtsleer heeft de pandhouder die<br />

geen autonoom pandrecht heeft op de schuldvordering maar enkel een pandrecht in het kader<br />

<strong>van</strong> de inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak als geheel bovendien niet het recht om aan de<br />

schuldenaars kennis te geven <strong>van</strong> de inpandgeving <strong>van</strong> de schuldvorderingen (tenzij bij beslag<br />

of realisatie <strong>van</strong> de handelszaak) 1632 . De pandhouder zal in die opvatting slechts voorgaan op<br />

bv. een rechtstreekse vordering uitgeoefend door een onderaannemer indien hij pandbeslag<br />

heeft gelegd vooraleer de rechtstreekse vordering is uitgeoefend 1633 (en dit dan nog enkel in<br />

de hypothese dat die rechtstreekse vordering niet geacht wordt de schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

hoofdaannemer op de bouwheer ab initio te bezwaren, zie de bespreking verder in Hoofdstuk<br />

VII). Om een volgrecht op de schuldvorderingen te behouden, zou de pandhouder dus een<br />

afzonderlijke inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen moeten overeenkomen met de<br />

kredietnemer, wat echter wel geen anticipatieve vestiging inhoudt op dan nog toekomstige<br />

schuldvorderingen.<br />

M.i. moet bij gebreke <strong>van</strong> een specifieke bepaling in de Wet 1919 er<strong>van</strong> uitgegaan worden:<br />

1630 In die zin E. DIRIX, "Verpanding <strong>van</strong> schuldvorderingen", in ”Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze<br />

commentaar, nr. 9.<br />

1631 Dat er geen volgrecht is op de onlichamelijke bestanddelen <strong>van</strong> de handelszaak afzonderlijk, volgt uit Cass.<br />

21 oktober 1999, RW 2000-2001, 341. In dat arrest wijst er wel niets op dat de schuldvorderingen als dusdanig<br />

ook in pand waren gegeven.<br />

1632 Zo A. VERBEKE, in Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, p. (39) 65 nr. 73.<br />

1633 In die zin Hof Gent 10 december 2002, NJW 2003, 932; G. BAERT, APR, Aanneming <strong>van</strong> werk, uitg.<br />

2001, nr. 1829 p. 604; J. KOKELENBERG, in Overeenkomstenrecht, 2000, p. 471.<br />

629


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- dat de pandhouder op handelszaak wel bevoegd is om tot kennisgeving <strong>van</strong> het pandrecht<br />

over te gaan, en<br />

- dat de pandgever in beginsel niet bevoegd is om tot herverpanding <strong>van</strong> de schuldvorderingen<br />

over te gaan, tenzij anders overeengekomen, zodat er in beginsel wel volgrecht is.<br />

Of een latere pandhouder beschermd wordt als derde-verkrijger te goeder trouw wanneer de<br />

pandhouder op handelszaak noch pandbeslag gelegd heeft, noch is overgegaan tot<br />

kennisgeving aan de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand gegeven schuldvordering. Dit wordt nader<br />

besproken in hoofdstuk VII.<br />

c. Zakelijke subrogatie<br />

Gaat het pandrecht teniet (om een andere reden dan het tenietgaan <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuldvordering), dan kan het als zakelijk recht wel gehandhaafd worden - door middel <strong>van</strong><br />

zakelijke subrogatie - op goederen die in de plaats zijn gekomen <strong>van</strong> de verpande<br />

schuldvordering (mits causaal verband, zie Deel II hoofdstuk II Afd. B. 5.).<br />

d. Gevolgen <strong>van</strong> schuldvermenging<br />

Er is sprake <strong>van</strong> schuldvermenging wanneer de schuldenaar tegelijk schuldeiser wordt door de eigendom <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering te verkrijgen (art. 1300 BW). Sommige leiden daaruit af dat ook een pandrecht op<br />

schuldvorderingen tenietgaat wanneer de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand gegeven schuldvordering ook schuldeiser<br />

wordt (bv. bij een huurvordering, wanneer de huurder het verhuurde goed zelf verkrijgt) 1634 ; dit is echter<br />

onjuist: de schuldvermenging vindt slechts plaats onder voorbehoud <strong>van</strong> zakelijke rechten <strong>van</strong> derden op de<br />

schuldvordering.<br />

4. Gevolgen in de interne verhouding; inningsbevoegdheid<br />

a. Uitwerking zonder toestemming <strong>van</strong> de cessus.<br />

Evenmin als de cessie behoeft de inpandgeving de toestemming <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de in<br />

pand gegeven schuldvordering (tenzij deze toestemming krachtens de interne verhouding een<br />

vereiste is voor de verpanding). Anderzijds kan de inpandgeving de positie <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar in beginsel niet verzwaren (zie onder d. dan ook de tegenwerpelijkheid excepties<br />

uit de dekkingsverhouding).<br />

b. De kennisgeving<br />

De inpandgeving is tegenwerpelijk aan de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong>af het<br />

ogenblik <strong>van</strong> de kennisgeving of diens erkenning (art. 2075 II BW).<br />

De kennisgeving moet enkel het feit <strong>van</strong> de inpandgeving vermelden en niet de inhoud <strong>van</strong> de<br />

pandakte. De kennisgeving heeft uitwerking zodra zij de schuldenaar bereikt.<br />

1634 W. VAN LEMBERGEN, RW 2005-2006 (41) 44-45 nr. 19. Zie nog Cass. 3 september 1970, Arr. 1971, 7.<br />

630


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Elke vorm <strong>van</strong> kennisgeving volstaat in beginsel, behalve ten aanzien <strong>van</strong> welbepaalde<br />

soorten schuldvorderingen, waaronder:<br />

- inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen op de overheid voor werken en leveringen krachtens<br />

art. 43 § 4 Wet Overheidsopdrachten (betekening of aangetekende brief met de<br />

voorgeschreven vermeldingen);<br />

- inpandgevingen (ten onrechte overdracht genoemd) <strong>van</strong> loonvorderingen krachtens een<br />

authentieke akte (art. 34 Loonbeschermingswet): daartoe blijft een<br />

gerechtsdeurwaardersexploot vereist, omdat er een bericht <strong>van</strong> loonoverdracht moet worden<br />

geregistreerd in het Centraal Beslagberichtenbestand (art.1390ter GerW).<br />

NB. Een kennisgeving is overbodig indien de schuldvordering sowieso toch slechts via de<br />

pandhouder kan worden uitgeoefend; dit vinden we meer bepaald bij het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

gekwalificeerde financiële tussenpersonen (op de financiële instrumenten, gelden en deviezen<br />

die zij houden), het voorrecht <strong>van</strong> de verrekenings- en vereffeningsinstellingen (op de<br />

financiële instrumenten, gelden en deviezen die zij op een rekening aanhouden) en het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België (op de effecten die de schuldenaar als eigen<br />

tegoed bij de Bank of bij haar effectenclearingstelsel op rekening heeft staan). Onder meer in<br />

die gevallen is de schuldvordering immers reeds "in het bezit" <strong>van</strong> de tussenpersoon.<br />

c. Uitwerking voor de kennisgeving<br />

Zolang de inpandgeving <strong>van</strong> de schuldvordering niet ter kennis is gebracht <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

er<strong>van</strong>, noch door hem is erkend, mag hij geen rekening houden met de inpandgeving. De<br />

inschrijving <strong>van</strong> een pand op handelszaak geldt jegens de cessus niet als een kennisgeving in<br />

de zin <strong>van</strong> art. 2075 II BW.<br />

Een eerdere betaling aan de pandgever (en alleen aan de pandgever) is bevrijdend, mits hij te<br />

goeder trouw is (vgl. hoger bij cessie), wat in het geval <strong>van</strong> inpandgeving omzeggens steeds<br />

het geval zal zijn (men mag er<strong>van</strong> uitgaan dat de pandgever inningsbevoegd blijft). Door deze<br />

betaling dooft de schuldvordering uit en gaat het pandrecht teniet.<br />

Tot aan de kennisgeving of erkenning kan de te goeder trouw zijnde schuldenaar de<br />

schuldvordering ook doen tenietgaan door verrekening (schuldvergelijking) <strong>van</strong> een<br />

tegenvordering (passieve schuldvordering) met de gecedeerde schuldvordering.<br />

Of de pandgever volgens zijn verhouding met de pandhouder de schuldvordering ook nog<br />

mag innen, is een andere vraag; het antwoord hangt af <strong>van</strong> de uitleg <strong>van</strong> de<br />

zekerheidsovereenkomst tussen hen; vaak zal de pandgever krachtens die overeenkomst de in<br />

pand gegeven schuldvorderingen nog mogen innen, mits de betaling gebeurt op een rekening<br />

<strong>van</strong> de pandgever bij de pandhoudende bank.<br />

d. Na de kennisgeving; inningsbevoegdheid en inning.<br />

1° Inningsbevoegdheid<br />

631


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In Hoofdstuk II Afd. B. werd besproken wat de gevolgen <strong>van</strong> de kennisgeving zijn in geval<br />

<strong>van</strong> cessie. Hier behandelen we de vragen die specifiek rijzen bij een inpandgeving. Een<br />

belangrijke vraag is wie <strong>van</strong>af de kennisgeving de schuldvordering kan innen bij de<br />

schuldenaar er<strong>van</strong>.<br />

Na de kennisgeving kan de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering in ieder geval niet meer<br />

bevrijdend betalen aan de pandgever alleen, tenzij deze daartoe volmacht heeft gekregen <strong>van</strong><br />

de pandhouder. Omgekeerd kan de pandhouder de schuldvordering in beginsel niet<br />

executeren zolang er geen wanprestatie is <strong>van</strong> zijn schuldenaar. Het is echter mogelijk dat de<br />

in pand gegeven schuldvordering opeisbaar wordt zonder dat er reeds sprake is <strong>van</strong><br />

wanprestatie <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de pandhouder.<br />

Bij een burgerlijk pand mag de pandhouder volgens art. 2081 BW de interest innen (mits<br />

toerekening op de schuld). Voor de inning <strong>van</strong> het kapitaal dienen pandgever en pandhouder<br />

in beginsel over de wijze <strong>van</strong> inning een overeenkomst te sluiten (dit is niet in strijd met art.<br />

2078 BW) 1635 . Indien er geen overeenkomst is tussen beide, kan de meest gerede partij zich<br />

tot de rechter wenden met het oog op het treffen <strong>van</strong> de nodige maatregelen en dient het<br />

bedrag intussen te worden geblokkeerd (geconsigneerd).<br />

Bij een handelspand is de pandhouder volgens Art. 3 Handelspandwet bevoegd om op de<br />

vervaldagen zowel de interesten, dividenden als kapitalen <strong>van</strong> de in pand gegeven<br />

schuldvordering te innen en deze aan te rekenen op de eigen schuldvordering 1636 .<br />

Bij inpandgeving <strong>van</strong> financiële instrumenten en rekeningtegoeden kan de pandhouder over<br />

het pand beschikken (zie de bespreking verder, 5.e.), behoudens de uitzonderingen in de<br />

wetten op de consumentenbescherming (zie dadelijk hieronder).<br />

De inningsbevoegdheid blijft ook bestaan na faillissement en andere vormen <strong>van</strong> samenloop,<br />

aangezien het geen vorm <strong>van</strong> executie is 1637 .<br />

Zij houdt slechts op wanneer het pandrecht zelf eindigt (i.h.b. door het tenietgaan <strong>van</strong> de<br />

verzekerde schuldvordering); tot dan kan de pandhouder zich verzetten tegen inning door de<br />

pandgever 1638 .<br />

De inningsbevoegdheid houdt nog geen bevoegdheid in om anderszins over de in pand<br />

gegeven schuldvordering te beschikken. Zo b.v. kan de pandhouder geen gedeeltelijke<br />

1635 In die zin o.m. DE PAGE, Traité VI nr. 1086, 1° p. 1109; F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 285; DIRIX,<br />

"Overzicht" TPR 1998, 558-559, nr. 75; -, "Overzicht", TPR 2004, nr. 110; Rb. Gent 1 december 1999, RW<br />

2000-2001, 487, TGR 2001, 27.<br />

1636 Zie onder meer Hof Antwerpen 14 december 1998, RW 1998-99, 1331, goedkeurend besproken door M.<br />

GREGOIRE, “Le gage sur créances”, in Bancaire en Financiële zekerheden, Cahiers AEDBF/EVBFR, Brussel,<br />

2004 (37), 48-49.<br />

1637 Kh. Antwerpen 26 februari 1998, RW 1998-99, 1150; Kh. Brugge, 2 juni 1999, TWVR 2000, 128: tenzij<br />

ook andere schuldeisers zakelijke rechten op de schuldvordering hebben (dan moet een rangschikking met het<br />

oog op “evenredige verdeling” worden opgemaakt).<br />

1638 Men kan dit desgewenst afleiden uit art. 2082 I BW, dat ook voor pand op schuldvorderingen geldt.<br />

632


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

kwijtschelding toestaan, noch de schuldvordering overdragen krachtens een (executoriale)<br />

verkoop e.d.<br />

In sommige gevallen wordt de inningsbevoegdheid door de wet juist beperkt, en is een<br />

“blokkering” <strong>van</strong> de schuldvordering de regel, meer bepaald bij een aantal wettelijk<br />

gereglementeerde borgsommen (Fr. cautionnement en numéraire):<br />

- de geblokkeerde huurwaarborg (art. 10 Woninghuurwet) 1639 ;<br />

- het deposito tot waarborg <strong>van</strong> een consumentenkrediet (art. 53 WCK 1640 );<br />

- de borgsom geblokkeerd overeenkomstig de Wet Koop toekomstige woningen (Wet-Breyne<br />

9 juli 1971);<br />

- de borgsom ingehouden bij werknemers die gelden <strong>van</strong> hun werkgever beheren<br />

(gereglementeerd door CAO nr. 41 <strong>van</strong> de Nationale Arbeidsraad).<br />

De sancties die gelden bij de miskenning <strong>van</strong> een derdenbeslag (mogelijkheid tot<br />

aansprakelijkheid tot beloop <strong>van</strong> de oorzaken <strong>van</strong> het beslag, d.i. de verzekerde<br />

schuldvordering), zijn niet <strong>van</strong> toepassing op de schuldenaar die de (kennisgeving <strong>van</strong> de)<br />

inpandgeving miskent 1641 .<br />

2° Verweermiddelen <strong>van</strong> de cessus<br />

Ongeacht wie de schuldvordering mag innen, de schuldenaar er<strong>van</strong> behoudt in beginsel wel<br />

alle excepties uit de dekkingsverhouding (interne verhouding tussen de schuldenaar <strong>van</strong> de<br />

bezwaarde schuldvordering en diens oorspronkelijke schuldeiser) ontstaan voor de<br />

kennisgeving of erkenning. Zo kan hij een exceptie <strong>van</strong> schuldvergelijking met een schuld<br />

<strong>van</strong> de pandgever maar inroepen indien aan alle vereisten voor die schuldvergelijking was<br />

voldaan op het tijdstip <strong>van</strong> de kennisgeving/erkening (vgl. in Hst. II bij cessie).<br />

De schuldenaar heeft ook de excepties uit de verhouding met de inningsbevoegde zelf, zoals<br />

bv. schuldvergelijking met een schuldvordering <strong>van</strong> de schuldenaar op de pandhouder.<br />

1639 Art. 10 § 3 (zoals gewijzigd bij Wet <strong>van</strong> 25 april 2007) bepaalt: “ Er mag niet beschikt worden over de<br />

bankrekening, noch in hoofdsom, noch in rente, noch <strong>van</strong> de bankwaarborg, noch <strong>van</strong> de rekening waarop de<br />

waarborg opnieuw werd samengesteld, dan ten voordele <strong>van</strong> een <strong>van</strong> beide partijen, mits voorleggen <strong>van</strong> ofwel<br />

een schriftelijk akkoord, dat ten vroegste opgesteld wordt bij het beëindigen <strong>van</strong> de huurovereenkomst, ofwel <strong>van</strong><br />

een kopie <strong>van</strong> een rechterlijke beslissing. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of<br />

voorziening en zonder borgstelling of kantonnement.” Volgens de heersende rechtspraak moet de rechterlijke<br />

beslissing waar<strong>van</strong> sprake er een zijn die de vrijgave beveelt en volstaat een veroordelend vonnis als dusdanig<br />

niet (bv. Vred. Antwerpen 15 maart 1990, besproken door B. LOUVEAUX, Le bail de résidence principale,<br />

Kluwer 2003 nr. 56; Vred. Charleroi, JLMB 2009, 339)<br />

1640 "Indien de verhuurder <strong>van</strong>wege de consument een zakelijke zekerheid vraagt, kan deze niet worden gesteld<br />

dan bij wege <strong>van</strong> een deposito tot zekerheid in de vorm <strong>van</strong> een termijnrekening, daartoe op naam <strong>van</strong> de<br />

consument geopend bij een kredietinstelling.<br />

De interest opgebracht door het aldus in deposito gegeven bedrag wordt gekapitaliseerd. De verhuurder heeft<br />

een bijzonder voorrecht op het saldo <strong>van</strong> de in het lid 1 bedoelde rekening, voor elke schuldvordering wegens<br />

niet-nakoming <strong>van</strong> de financieringshuurovereenkomst.<br />

Over het saldo kan niet worden beschikt dan op grond <strong>van</strong> een beslissing <strong>van</strong> de rechter of <strong>van</strong> een schriftelijk<br />

akkoord gesloten na wanprestatie of na uitvoering <strong>van</strong> de overeenkomst. Die beslissing is uitvoerbaar bij<br />

voorraad, niettegenstaande verzet of hoger beroep en zonder borgtocht noch kantonnement.”<br />

1641 Zo voor een loonoverdracht Hof Antwerpen 20 maart 2007, RW 2008-2009, 547.<br />

633


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

e. Verbintenisrechtelijke uitoefeningsbeperkingen<br />

De inpandgeving <strong>van</strong> een schuldvorderingen verleent in beginsel ook het recht aan de<br />

pandhouder om die inpandgeving ter kennis te brengen <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand<br />

gegeven schuldvordering en dus de betaling door die schuldenaar aan de pandgever te<br />

blokkeren (voor de discussie of dat ook mag bij inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen in het<br />

kader <strong>van</strong> een inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak, zie hierboven 4 d.). In bepaalde<br />

omstandigheden zal dat laatste wel een rechtsmisbruik kunnen vormen.<br />

Bij inpandgeving aan een bank zal in de praktijk meestal geen kennisgeving worden gedaan <strong>van</strong> de inpandgeving<br />

als dusdanig, maar wel opdracht gegeven worden aan de schuldenaar om uitsluitend op een bepaalde rekening te<br />

betalen, zijnde een rekening <strong>van</strong> de pandgever bij de pandhoudende bank.<br />

f. Regres <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand gegeven schuldvordering<br />

Vgl. in Hoofdstuk II bij cessie.<br />

5. Externe gevolgen <strong>van</strong> pandrechten op schuldvorderingen.<br />

De gevolgen <strong>van</strong> het pand op schuldvorderingen zijn, naast de mogelijke inningsbevoegdheid,<br />

grotendeels die <strong>van</strong> pandrechten in het algemeen (vgl. bij roerende zaken, Deel IV Hst. V<br />

Afd. A.).<br />

a. Accessoir karakter<br />

Het pandrecht op schuldvorderingen is als zakelijk zekerheidsrecht:<br />

1° een recht op de waarde (opbrengst) <strong>van</strong> de schuldvordering binnen de grenzen <strong>van</strong> de<br />

verzekerde schuldvordering;<br />

2° accessoir, dus altijd tot zekerheid <strong>van</strong> één of meer schulden en reikt niet verder dan tot<br />

zekerheid <strong>van</strong> die schulden (zie de bespreking hoger in Deel III Hst. III afd. C.2., o.a. wat betreft de<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> een inpandgeving tot zekerheid <strong>van</strong> alle schulden) 1642 .<br />

Vandaar is er ook hier <strong>van</strong>zelfsprekend het lossingsrecht <strong>van</strong> de pandgever c.q. - bij<br />

samenloop - <strong>van</strong> de bewindvoerder (bv. de faillissementscurator, art. 88 FaillW).<br />

Aangezien het pandrecht accessoir is, gaat het mee over bij overgang <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuldvordering.<br />

1642 Wanneer het pandrecht door een derde wordt verleend, en het dus om een zakelijke borg gaat, dan is het<br />

pandrecht accessoir aan de schuld <strong>van</strong> die zakelijke borg, die op zijn beurt accessoir is aan de hoofdschuld. Dat<br />

betekent wel dat het pandrecht ook vervalt wanneer de borgverbintenis <strong>van</strong> de pandgever vervalt (vgl. de<br />

bespreking bij het hypotheekrecht).<br />

634


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Bijzonder voorrecht<br />

Het pand geeft de verzekerde schuldvordering een bijzonder voorrecht (art. 2073 BW en art.<br />

20, 3° HypW), dus een recht op afzonderlijke voldoening.<br />

c. Afscheidingsrecht en individueel executierecht ; rocedure voor pandverzilvering<br />

Het pandrecht geeft ook méér dan een voorrecht, aangezien de pandhouder in beginsel<br />

separatist is (dit geldt in beginsel voor alle soorten pandrecht), dus een “afscheidingsrecht” of<br />

individueel executierecht heeft bij samenloop.<br />

Dit betekent in beginsel ook dat bij derdenbeslag op een schuldvordering waarop een<br />

pandrecht rust, de derde-beslagene het voorwerp <strong>van</strong> die schuldvordering niet zou moeten<br />

afgeven aan de gerechtsdeurwaarder of andere bewindvoerder, maar wel aan de pandhouder;<br />

een deel <strong>van</strong> de rechtsleer betwist dit echter en stelt dat ook dan afgifte moet gebeuren aan de<br />

beslagleggende gerechtsdeurwaarder 1643 .<br />

Het recht om individueel te executeren wordt wel geschorst bij bepaalde vormen <strong>van</strong><br />

samenloop, zoals in de eerste fase <strong>van</strong> het faillissement (zie de bespreking in Deel IX).<br />

Anders dan bij een pandrecht op roerende zaken wordt het pandrecht op schuldvorderingen<br />

niet geschorst in de procedure tot gerechtelijke reorganisatie (art. 32 WCO).<br />

Voor de pandverzilvering s.s. gelden dezelfde regels als bij het pand op roerende zaken: de pandhouder is<br />

verplicht de wettelijk voorgeschreven procedure via de rechter te volgen (verschillend bij enerzijds burgerlijk<br />

pand en anderzijds handelspand en in enkele bijzondere gevallen). De schuldeiser mag ook aan de rechter vragen<br />

dat het pand (de schuldvordering) hem zou worden toegewezen in plaats <strong>van</strong> te worden verkocht (art. 2078 BW).<br />

Deze regels zijn zoals gezegd <strong>van</strong> dwingend recht, d.w.z. dat er slechts <strong>van</strong> kan worden afgeweken door een<br />

overeenkomst met de pandgever die gesloten wordt na het opeisbaar worden <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering<br />

art. 2078 II BW). Voor de bijzondere regels inzake financiële zekerheden, zie onder e.<br />

Evenwel heeft de pandverzilvering bij pand op schuldvorderingen maar een zeer beperkte praktische betekenis:<br />

behalve bij in pand gegeven schuldvorderingen op lange termijn (inb. sommige effecten op naam), zal de<br />

pandhouder immers de schuldvordering innen en verrekenen met de schuld (zie hoger punt 4. de bespreking <strong>van</strong><br />

de inningsbevoegdheid).<br />

d. Bijzondere regels voor pand op financiële instrumenten met buitenbezitstelling,<br />

rekeningtegoeden en bankvorderingen<br />

Uiterst soepele regels gelden daarentegen wanneer het pandrecht krachtens een overeenkomst<br />

wordt verschaft (wettelijke voorrechten vallen er dus buiten) op “financiêle activa”, d.i.:<br />

1643 In die zin RPDB Compl. VIII "La saisie-arrêt bancaire", p. 891 nr. 282; J. VAN COMPERNOLLE,<br />

"Sûretés réelles et voies d'exécution", in Le droit des sûrtés, Jeune Barreau 1992, p. 361 nr. 17; RPDB Compl.<br />

VIII, "La distribution par contribution et l'ordre", p. 764-765, nr. 32 v.; F. SNOECK, "Samenloop na uitvoerend<br />

beslag onder derden: het cassatie-arrest <strong>van</strong> 11 april 1997", De gerechtsdeurwaarder 1998/3.706, p. 95-96; S.<br />

BRIJS, RW 2005-2006, 543.<br />

635


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- financiële instrumenten mits buitenbezitstelling (bij een "financiële<br />

zekerheidsovereenkomst--pandrecht, afgekort fzo-p),<br />

- rekeningtegoeden, of<br />

- bankvorderingen.<br />

Ook moet zowel de zekerheidsovereenkomst als de verschaffing en identificatie <strong>van</strong> het<br />

onderpand bewezen worden, maar daarvoor geldt geen bijzondere beperking en kunnen alle<br />

bewijsmiddelen gebruikt worden die gelden in handelszaken (art. 6 WFZ).<br />

Deze bijzondere regeling in de WFZ doet wel geen afbreuk de bijzondere regels inzake<br />

consumentenbescherming (met name de bepalingen inzake onrechtmatige bedingen in de<br />

WHPC en de bepalingen in de WCK, alsook de bijzondere regeling voor de huurwaarborg bij<br />

woninghuur in art. 10 § 3 Woninghuurwet; de regels inzake collectieve schuldenregeling zijn<br />

in beginsel wél terzijde gesteld 1644 ).<br />

Gelijkaardige soepele regels gelden buiten de WFZ ook voor de wettelijke pandrechten <strong>van</strong> de<br />

gekwalificeerde tussenpersonen en de verrekenings- of vereffeningsinstellingen.<br />

1° Financiële instrumenten.<br />

De versoepeling is te vinden in art. 8 en 11 WFZ 1645 voor de conventionele pandrechten op deze activa en in de<br />

bepalingen betreffende de wettelijke pandrechten erop (nl. art. 31 § 4 WFSFD en art. 7 III W. 22 februari 1998<br />

tot vaststelling <strong>van</strong> het organiek statuut <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België).<br />

Deze versoepeling is drievoudig:<br />

aa) Parate executie en toe-eigeningsrecht<br />

Er is een wettelijke vrijstelling <strong>van</strong> rechterlijke machtiging, en dus eigenrichting.<br />

Behoudens andersluidende overeenkomst tussen de partijen, is het de pandhoudende schuldeiser (alsook de<br />

gekwalificeerde tussenpersonen en de verrekenings- of vereffeningsinstellingen) toegestaan om daartoe over te<br />

gaan bij wanprestatie, zonder voorafgaande ingebrekestelling of gerechtelijke beslissing. Partijen kunnen de<br />

voorwaarden nader omschrijven waaronder deze bevoegdheid intreedt (de Belgische wet spreekt <strong>van</strong><br />

"wanprestatie" (art. 1, 7° WFZ) de Richtlijn <strong>van</strong> "afdwingingsgrond").<br />

Meer bepaald zijn er twee mogelijkheden:<br />

- de pandhouder kan de financiële instrumenten waarop het pand betrekking heeft realiseren<br />

(art. 8 § 1 WFZ, art. 31 § 4 I 1° WFSFD) 1646 ; voor de genoemde wettelijke pandrechten<br />

1644 Dat betreft immers een insolventieprocedure in de zin <strong>van</strong> art. 3, 5° WFZ.<br />

1645 De eerste twee regels bestonden voordien reeds op beperkte schaal, namelijk voor het pandrecht op<br />

effecten in depot, zowel bij financiële instrumenten die giraal worden gehouden (vroegere § 2 <strong>van</strong> art. 7<br />

(voorheen <strong>van</strong> art. 5) <strong>van</strong> het KB giraal effectenverkeer) als voor gedematerialiseerde effecten (oude tekst <strong>van</strong><br />

art. 470 II Venn.W.). De WFZ heeft dat dus uitgebreid naar alle financiële instrumenten, ook wanneer ze niet via<br />

een vereffeningsinstelling worden gehouden.<br />

1646 En dit dus zonder rechterlijke tussenkomst. Toepassing bv. door Vz. Kh. Gent 8 maart 2005, RW 2004-<br />

636


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bepaalt de wet dat deze tegeldemaking moet gebeuren tegen de voordeligste prijs en binnen<br />

de kortst mogelijke termijn, rekening houdend met het volume <strong>van</strong> de transacties 1647 ; in de<br />

WFZ is er geen strikje termijn voorgeschreven 1648 ;<br />

- indien daarover een overeenkomst is gesloten, kan de pandhouder zich die instrumenten toeeigenen<br />

(art. 8 § 2 WFZ, mogelijkheid <strong>van</strong> partum commissorium in afwijking <strong>van</strong> art. 2078<br />

BW en art. 10 Handelspandwet); partijen moeten wel bij de inpandgeving de regels<br />

overeengekomen zijn volgens dewelke de toe-eigening en toerekening zullen gebeuren 1649 .<br />

De pandhouder dient evenwel niet eerst eigenaar te worden <strong>van</strong> de goederen om deze te<br />

kunnen verkopen 1650 .<br />

In beide gevallen volgt toerekening <strong>van</strong> de opbrengst c.q. waarde op de schuldvordering (op<br />

de schuldvordering in hoofdsom, interest en kosten), waarbij het eventuele saldo er<strong>van</strong> aan de<br />

schuldenaar toekomt 1651 (verrijkingsverbod).<br />

In geval <strong>van</strong> betwisting zal er een rechterlijke controle a posteriori plaatsvinden (art. 8 § 3<br />

WFZ). Deze regeling sluit dus uit dat de rechter krachtens art. 1244 II BW uitstel <strong>van</strong> betaling<br />

kan verlenen 1652 .<br />

Bij het voorrecht <strong>van</strong> de Nationale Bank is het de pandhouder toegestaan om zonder voorafgaande gerechtelijke<br />

beslissing, doch wel na de schuldenaar schriftelijk in gebreke te hebben gesteld overgaan tot de tegeldemaking<br />

<strong>van</strong> de effecten.<br />

Het recht om zonder rechterlijke machtiging over te gaan tot verkoop <strong>van</strong> de in pand gegeven effecten bestond<br />

reeds eerder voor effecten aan de overheid in pand gegeven door deposito bij de Deposito- en Consignatiekas<br />

(“borgtochten” genaamd), zie art. 12 KB Deposito- en Consignatiekas (“Artikel 2078 <strong>van</strong> het Burgerlijk<br />

Wetboek is niet <strong>van</strong> toepassing op de door 's Rijks kassier ont<strong>van</strong>gen borgtochten; op verzoek <strong>van</strong> het betrokken<br />

bestuur kan de Minister <strong>van</strong> Financiën de gedeponeerde waarden tegen den koers <strong>van</strong> den dag doen verkoopen.”)<br />

bb) Geen opschorting door samenloop (separatistenpositie)<br />

Deze executierechten worden ook niet opgeschort door enige vorm <strong>van</strong> samenloop, dus ook<br />

niet door faillissement; zij worden licht ingeperkt bij gerechtelijke reorganisatie (zie art. 4 § 4<br />

WFZ).<br />

cc) Gebruiksrecht (Re-use)<br />

2005, 1557; Hof Gent 16 maart 2009, TBH 2009, 726.<br />

1647 Art. 31 § 4 II eerste zin WFSFD; Art. 7 III eerste zin in fine <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 22 februari 1998 tot<br />

vaststelling <strong>van</strong> het organiek statuut <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België.<br />

1648 Hof Gent 16 maart 2009, TBH 2009, 726.<br />

1649 Dat dit reeds bij de inpandgeving moet gebeurd zijn stellen ook V. SAGAERT & H. SEELDRAYERS, RW<br />

2004-2005 (1521) nr. 41; I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, TBH 2006 (170) 190 nr. 75.<br />

1650 Hof Gent 16 maart 2009, TBH 2009, 726.<br />

1651 Art. 31 § 4 III WFSFD;<br />

1652 V. SAGAERT & H. SEELDRAYERS, RW 2004-2005 (1521) 1532 nr. 40; DIRIX, RW 2004-2005, 1558; I.<br />

PEETERS & K. CHRISTIAENS, TBH 2006 (170) 189 nr. 68.<br />

637


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien dit overeengekomen is, heeft de pandhouder bovendien het recht om het pand te<br />

gebruiken alsof hij er eigenaar <strong>van</strong> is (art. 11 WFZ 1653 ).<br />

Beschikt hij erover krachtens deze bevoegdheid, dan moet hij zorgen dat hij uiterlijk op datum <strong>van</strong> de<br />

opeisbaarheid <strong>van</strong> de gewaarborgde schuld, ver<strong>van</strong>gende financiële instrumenten <strong>van</strong> dezelfde aard ter<br />

beschikking heeft om te restitueren, tenzij partijen overeengekomen zijn dat die niet hoeft en de pandhouder ook<br />

kan teruggeven door de waarde <strong>van</strong> die instrumenten toe te rekenen op de schuld. De pandgever wordt evenwel<br />

niet automatisch eigenaar <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>gende instrumenten die de pandhouder verwerft; dit vereist een<br />

rechtshandeling <strong>van</strong> de pandhouder. Dat het pandrecht <strong>van</strong> de pandhouder op de ver<strong>van</strong>gende effecten doorloopt<br />

is geen toepassing <strong>van</strong> de zakelijke subrogatie noch <strong>van</strong> het wisselpand 1654 ; het gaat immers niet om goederen<br />

die de pandgever verkrijgt en in pand geeft aan de pandhouder, maar om goederen die de pandhouder zelf<br />

verwerft en gebruikt voor zijn restitutieplicht. Indien hij ze voor rekening <strong>van</strong> de pandhouder verkrijgt, verwerft<br />

deze laatste wel automatisch het - met pand bezwaarde - eigendomsrecht <strong>van</strong> de ver<strong>van</strong>gende effecten 1655 .<br />

Deze regels worden ook besproken in het Deel over waardepapieren, maar gelden dus ook wanneer het gaat om<br />

financiële instrumenten die schuldvorderingen op naam zijn (financiële instrumenten wordt zoals gezegd<br />

gedefinieerd door art. 2,1° <strong>van</strong> de WFSFD).<br />

2° Rekeningtegoeden<br />

Hiervoor is de versoepeling te vinden in art. 9 WFZ en art. 31 § 4 I 2° WFSFD.<br />

Ook hier is er behoudens andersluidende overeenkomst tussen de partijen:<br />

- een machtiging tot eigenrichting in geval <strong>van</strong> wanprestatie, met name door toerekening (zie<br />

art. 1253 BW) of verrekening (schuldvergelijking) <strong>van</strong> het tegoed met de gewaarborgde<br />

schuldvordering, dit zonder voorafgaande ingebrekestelling of gerechtelijke beslissing -<br />

waarbij het saldo toekomt aan de pandgever;<br />

- een behoud <strong>van</strong> de executierechten niettegenstaande elke samenloop.<br />

Ook hier heeft de pandhouder, indien dit overeengekomen is, het recht om het rekeningtegoed<br />

te gebruiken alsof hij er eigenaar <strong>van</strong> is 1656 .<br />

Ook hier zal er in geval <strong>van</strong> betwisting een rechterlijke controle a posteriori plaatsvinden;<br />

deze heeft enkel betrekking op de vereisten voor de waardering <strong>van</strong> het pand en het bedrag<br />

<strong>van</strong> de gewaarborgde schuldvordering (art. 9 § 2 WFZ) 1657 .<br />

1653 Omzetting <strong>van</strong> art. 5 RL Financiële zekerheden. De regel is geïnspireerd door Amerikaans recht<br />

("rehypothecation" of "repledge").<br />

1654 Zo ook R. JANSEN, "Het juridisch statuut <strong>van</strong> het gebruiksrecht <strong>van</strong> en de substitutie door de pandhouder<br />

in de wet financiële zekerheden", RW 2007-2008, 164 v.<br />

1655 Grotendeels in die zin R. JANSEN, RW 2007-2008, (164 v.) 167. Deze auteur meent dat middelijke<br />

vertegenwoordiging verklaar waarom de ver<strong>van</strong>ggoederen eigendom worden <strong>van</strong> de pandgever, maar meent dat<br />

dit nog niet verklaart waarom het pandrecht <strong>van</strong> de pandhouder gehandhaafd blijft met dezelfde rang (en zonder<br />

dat het aanvechtbaar zou zijn wegens vestiging ind everdachte periode). Dit volgt m.i. echter uit het feit dat de<br />

ver<strong>van</strong>ggoederen goederen niet <strong>van</strong> de pandhouder afkomstig zijn.<br />

1656 Niet uitdrukkelijk voorzien door art. 11 WFZ, maar een richtlijnconforme interpretatie <strong>van</strong> de wet leidt tot<br />

deze conclusie; temeer daar dit ook uit het gemeen recht voortvloeit. Zo ook V. SAGAERT & H.<br />

SEELDRAYERS, RW 2004-2005 (1521) 1529 nr. 28.<br />

638


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Bankvorderingen<br />

Hiervoor is de versoepeling te vinden in art. 9/1WFZ:<br />

- mogelijkheid tot realisatie en toerekening op de schuld (§ 1);<br />

- mogelijkheid tot toe-eigening en toerekening op de schuld, mits de modaliteiten zijn<br />

overeengekomen (§ 2).<br />

Ook hier zal er in geval <strong>van</strong> betwisting een rechterlijke controle a posteriori plaatsvinden (§<br />

3).<br />

e. Bijzondere regels voor pand op huurvorderingen<br />

Huurvorderingen kwamen hoger reeds ter sprake n.a.v. de discussie over toekomstige<br />

schuldvorderingen (Hoofdstuk II Afd. A 1.c.). Zoals gezegd:<br />

- worden huurvorderingen “onroerend” door het beslag op het verhuurde goed (art. 1576<br />

GerW). Zij worden beschouwd als "burgerlijke vruchten" <strong>van</strong> het onroerend goed;<br />

- krijgt een overdracht of inpandgeving <strong>van</strong> een huurvordering slechts uitwerking naarmate de<br />

schuldvordering opeisbaar wordt, en krijgt ze géén uitwerking voor het deel dat pas opeisbaar<br />

wordt nadat de cedent of pandgever beschikkingsonbevoegd wordt, bv. door beslag op het<br />

onroerend goed, faillissement of andere vorm <strong>van</strong> samenloop. Weliswaar zijn<br />

huurvorderingen bestaande en geen toekomstige schuldvorderingen, maar art. 1576 GerW is<br />

een regel die specifiek voor huurtermijnen uit onroerend goed afwijkt <strong>van</strong> het gemeen recht<br />

en inhoudt dat <strong>van</strong>af het beslag op het onroerend goed de zakelijk gerechtigden op het<br />

onroerend goed voorrang krijgen op zelfs oudere verkrijgers <strong>van</strong> rechten op die huurtermijnen<br />

(vgl. bij loonvorderingen de voorrang <strong>van</strong> ook eerst latere ontstane delegatie op oudere<br />

verkrijgers <strong>van</strong> rechten op de loonvordering).<br />

De laatste stelling is wel betwist, maar in ieder geval maakt dit alles dat een schuldeiser die<br />

zich huurvorderingen laat verpanden of cederen toch maar echt "zeker" is gesteld indien hij<br />

tegelijkertijd een hypotheek op het onroerend goed verkrijgt 1658 . Dit geldt minstens voor<br />

huurvorderingen uit een huurovereenkomst zonder vaste datum (uitg. pacht), aangezien in<br />

ieder geval die huurovereenkomsten niet tegenwerpelijk zijn aan de beslaglegger (art. 1575<br />

GerW.).<br />

1657 Vb. Van toepassing: Hof Brussel 31 januari 2007, RW 2008-2009, 756.<br />

1658 Vgl. W. VAN LEMBERGEN, RW 2005-2006, (41) 44 nr. 13.<br />

639


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Niet-abstracte zgn. rechtstreekse vorderingen en daarmee<br />

samenhangende voorrechten en gelijkaardige rechtsfiguren<br />

1. Situering en algemeen kenmerk <strong>van</strong> deze rechtstreekse vorderingen<br />

a. Drie types <strong>van</strong> "rechtstreekse vorderingen"<br />

Zoals eerder reeds werd besproken is het begrip “rechtstreekse vordering” in ons recht erg<br />

verwarrend, omdat het zoveel verschillende ladingen dekt.<br />

a) We bespraken reeds de zgn. “abstracte rechtstreekse vorderingen”, waarbij de schuldeiser<br />

zijn schuldvordering ook kan verhalen op een derde die met de hoofdschuldenaar in een<br />

bepaalde rechtsverhouding staat, maar de derde de verweermiddelen uit die rechtsverhouding<br />

niet kan opwerpen jegens de schuldeiser, als vormen <strong>van</strong> persoonlijke zekerheid. Het gaat om<br />

een eigen recht, d.i. een schuldvordering <strong>van</strong> de schadelijder, dat accessoir is aan de<br />

verzekerde schuldvordering (valutaverhouding) maar geabstraheerd <strong>van</strong> de<br />

dekkingsverhouding.<br />

b) “Niet-abstracte” “rechtstreekse vorderingen” zijn dan die rechtsfiguren waarbij een persoon<br />

voor de schuld die hij heeft jegens een wederpartij (zonder abstractie, en dus met behoud <strong>van</strong><br />

alle excepties uit die interne verhouding, ook genoemd dekkingsverhouding) in plaats <strong>van</strong><br />

door die wederpartij kan worden aangesproken door een derde persoon op wie de<br />

schuldvordering krachtens de wet is overgegaan of die krachtens de wet een zekerheidsrecht<br />

op die schuldvordering heeft verkregen.<br />

1° In Hoofdstuk II Afd. B bespraken we ook reeds de eerste variante, namelijk het geval waar<br />

een schuldvordering krachtens de wet (en dus niet door cessie) overgaat op een nieuwe<br />

schuldeiser omdat ze beschouwd wordt als accessorium bij een hoofdzaak die <strong>van</strong> de oude op<br />

de nieuwe schuldeiser overgaat, en andere vergelijkbare rechtsfiguren (waarvoor de term<br />

rechtstreekse vordering dan meestal niet wordt gebruikt, zoals de zakelijke en de persoonlijke<br />

subrogatie in schuldvorderingen). Zij zijn accessoir aan de hoofdzaak (d.w.z. dat ze maar<br />

overgaan in zoverre er een geldige overdracht is <strong>van</strong> de hoofdzaak) en niet geabstraheerd <strong>van</strong><br />

de dekkingsverhouding.<br />

2° Hier hebben we het dan tenslotte over de niet-abstracte rechtstreekse vorderingen die voor<br />

de schuldeiser <strong>van</strong> een schuldeiser een zekerheidsrecht verschaffen op de schuldvordering <strong>van</strong><br />

de tweede genoemde jegens zijn schuldenaar, zoals bv. de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> een<br />

aanspraakgerechtigd slachtoffer op de (niet-verplichte) aansprakelijkheidsverzekeraar <strong>van</strong> de<br />

aansprakelijke, of die <strong>van</strong> de onderaannemer jegens de bouwheer. Zij zijn accessoir aan een<br />

verzekerde schuldvordering (ze kunnen slechts worden uitgeoefend binnen de perken <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering tot zekerheid waar<strong>van</strong> zij strekken) en zijn niet geabstraheerd <strong>van</strong> de<br />

dekkingsverhouding (slechts binnen de perken <strong>van</strong> de dekkingsverhouding).<br />

Met andere woorden: de schuldeiser kan rechtstreeks de schuldenaar <strong>van</strong> zijn schuldenaar<br />

aanspreken binnen de perken <strong>van</strong>:<br />

- zowel de schuldvordering <strong>van</strong> de schuldeiser jegens zijn schuldenaar (de valutaverhouding),<br />

640


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- als <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> die schuldenaar jegens de derde (de dekkings- of<br />

fondsverhouding).<br />

We hebben het hier alleen over deze laatste.<br />

b. Vergelijking met pand op schuldvorderingen - gevolgen in de verhouding met de<br />

schuldenaar er<strong>van</strong>.<br />

Deze zgn. rechtstreekse vorderingen vormen eigenlijk een variante op een pandrecht op<br />

schuldvorderingen, met inningsbevoegdheid voor de pandhouder.<br />

hoofdschuldenaar houder <strong>van</strong> de<br />

R.V.<br />

dekkingsverhouding:<br />

onderpand<br />

onderschuldenaar<br />

valutaverhouding:<br />

verzekerde schuldv.<br />

Immers, de schuldeiser <strong>van</strong> de rechtstreekse vordering kan zich op de derde-schuldenaar<br />

verhalen in zoverre deze de schuldenaar is <strong>van</strong> zijn schuldenaar (dus tot beloop <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering die het "fonds" vormt); hij kan dus eigenlijk net als een pandhouder de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> zijn eigen schuldenaar op die derde innen. Hierdoor verschilt de<br />

rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de zijdelingse vordering, die immers de partij die ze uitoefent<br />

geen voorrang verschaft op de zijdelings uitgeoefende schuldvordering.<br />

Anderzijds kan hij zich ook niet voor meer verhalen dan het bedrag <strong>van</strong> zijn schuldvordering<br />

op de eerste schuldenaar (valutaverhouding), tot zekerheid waar<strong>van</strong> hij die rechtstreekse<br />

vordering heeft gekregen. Het fonds is dus het onderpand <strong>van</strong> een zekerheidsrecht tot<br />

zekerheid <strong>van</strong> de schuldvordering uit de valutaverhouding.<br />

641<br />

R.V.<br />

prestatieverhouding


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wanneer de derde betaalt aan de schuldeiser <strong>van</strong> zijn schuldenaar, is hij dus ook jegens zijn<br />

schuldenaar bevrijd (vgl. betaling aan de cessionaris of pandhouder). En zodra de daartoe<br />

door de wet bepaalde formaliteiten zijn vervuld, kan de derde niet meer bevrijdend betalen<br />

aan zijn schuldeiser, maar enkel nog aan de titularis <strong>van</strong> de rechtstreekse vordering.<br />

Net zoals na een kennisgeving <strong>van</strong> een cessie of inpandgeving kan de derde <strong>van</strong>af dat<br />

ogenblik tegen de titularis <strong>van</strong> de rechtstreekse vordering géén excepties uit de<br />

fondsverhouding meer inroepen die nadien zijn ontstaan, maar enkel nog deze die hun<br />

oorzaak vinden in een eerder feit (alsook de excepties uit de valutaverhouding, die de<br />

verzekerde schuldvordering betreffen).<br />

Natuurlijk zijn er ook verschilpunten met het pandrecht dat conventioneel wordt gevestigd; zo<br />

bv. kan de gerechtigde zich anders dan de verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht bij overeenkomst geen<br />

schriftelijk bewijs verschaffen <strong>van</strong> de overeenkomst tussen zijn schuldenaar en diens<br />

schuldenaar.<br />

Bij de nadere bespreking moet men wel de zakenrechtelijke en de verbintenisrechtelijke<br />

aspecten uit elkaar houden, wat zeker niet altijd gebeurt.<br />

c. Verbintenisrechtelijke aspecten<br />

Op verbintenisrechtelijk vlak zijn er hoofdzakelijk twee vragen in de verhouding met de<br />

derde-schuldenaar (de prestatieverhouding).<br />

1° Tegenwerpelijkheid verweermiddelen en inningsbevoegdheid<br />

Bij de meeste rechstreekse vorderingen en aanverwante figuren wordt het zekerheidsrecht<br />

tegenwerpelijk aan de schuldenaar <strong>van</strong> het onderpand (de derde) door een of andere vorm <strong>van</strong><br />

kennisgeving. Dit geldt voor het inningsrecht <strong>van</strong> de pandhouder op een schuldvordering, de<br />

rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer en werknemers <strong>van</strong> de aannemer (art. 1798<br />

BW), de voorrang <strong>van</strong> werknemers, onderaannemers en leveranciers <strong>van</strong> de opdrachtnemer<br />

<strong>van</strong> een overheidsopdracht (art. 43 Overheidsopdrachtenwet), de rechtstreekse vordering <strong>van</strong><br />

de houder <strong>van</strong> een wisselbrief (art. 81 Wisselbriefwet) of <strong>van</strong> een cheque, de rechtstreekse<br />

vordering <strong>van</strong> de hoofdverhuurder op de onderhuurder (art. 1753 BW) en de<br />

inkomstendelegatie verkregen door een alimentatieschuldeiser. In al deze gevallen kan de<br />

derde-schuldenaar bevrijdend betalen aan zijn wederpartij-schuldeiser zolang het<br />

zekerheidsrecht hem niet ter kennis is gebracht; in sommige gevallen gelden er vormvereisten<br />

voor die kennisgeving (bv. art. 1753 BW, uitoefening loondelegatie, aanbieding wisselbrief,<br />

aanbieding cheque, enz), maar in beginsel is die vormvrij.<br />

In een beperkt aantal gevallen kan de derde-schuldenaar ook zonder zo’n kennisgeving niet<br />

bevrijdend betalen aan zijn wederpartij zolang diens door dat zekerheidsrecht verzekerde<br />

schuld niet is betaald.: het eigen recht <strong>van</strong> de schadelijder bij een (niet-verplichte)<br />

aansprakelijkheidsverzekering (art. 86 en 87 § 2 LVO-Wet), het voorrecht <strong>van</strong> art. 20,9<br />

642


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HypW bij transportverzekeringen, het voorrecht voor de registratierechten (art. 184bis<br />

W.Reg.) en het zekerheidsrecht <strong>van</strong> de fiscus en de inningsinstellingen <strong>van</strong> de sociale<br />

zekerheid dat voortvloeit uit de inhoudingsplichten <strong>van</strong> art. 400 v. WIB en 30bis v. <strong>van</strong> de<br />

RMZ-Wet.<br />

2° Tegenwerpelijkheid excepies uit de dekkingsverhouding<br />

Ook op het gebied <strong>van</strong> de inroepbaarheid in de prestatieverhouding <strong>van</strong> excepties uit de<br />

dekkingsverhouding zijn er verschillen:<br />

- in de gevallen waarin het zekerheidsrecht tegenwerpelijk wordt door een kennisgeving, kan<br />

de derde-schuldenaar alle excepties uit de dekkingsverhouding (onderpand) inroepen die<br />

ontstaan zijn voor de kennisgeving;<br />

- in het geval <strong>van</strong> het eigen recht <strong>van</strong> art. 86 en 87 § 2 LVO-Wet, kan de verzekeraar alleen de<br />

excepties uit de dekkingsverhouding inroepen die ontstaan zijn voor het schadegeval (dus<br />

voor het ontstaan <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering tot vergoeding);<br />

- in het geval <strong>van</strong> de inhoudingsplichten <strong>van</strong> art. 400 v. WIB en 30bis v. <strong>van</strong> de RMZ-Wet<br />

geldt deze slechts voor zover de derde-schuldenaar een betaling verricht aan de schuldenaar<br />

<strong>van</strong> de belastingen of sociale bijdragen, wat impliceert dat alle excepties uit de<br />

dekkingsverhouding inroepbaar zijn.<br />

Wat de eerste categorie betreft zegt men ook dat het onderpand <strong>van</strong> het zekerheidsrecht<br />

“gefixeerd” wordt door de de kennisgeving.<br />

3° Weerslag <strong>van</strong> de valutaverhouding<br />

De schuldeiser kan <strong>van</strong> de derde-schuldenaar in beginsel maar betaling vorderen, en de derdeschuldenaar<br />

is maar tot betaling aan die schuldeiser verplicht, binnen de perken <strong>van</strong> de<br />

verzekerde schuldvordering (de valutaverhouding). Bij een conventioneel pandrecht bepaalt<br />

de overeenkomst de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering, bij zekerheidsrechten die uit<br />

de wet voortvloeien moet de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering uit de wet worden<br />

afgeleid. Zo bepaalt art. 1798 BW tot zekerheid <strong>van</strong> welke schuldvorderingen de<br />

onderaannemer een rechtstreekse vordering heeft, art. 1753 BW idem voor de<br />

hoofdverhuurder, bepaalt het Wetboek registratierechten voor welke rechten het voorrecht<br />

geldt, en bepalen art. 400 v. WIB en 30bis v. RMZ-Wet voor welke fiscale en parafiscale<br />

schulden de inhoudingsplicht geldt.<br />

Wel kan het zijn dat de schuldeiser <strong>van</strong> zijn schuldenaar een ruimere inningsbevoegdheid<br />

heeft gekregen. Uit de rechtsverhouding tussen de derde-schuldeiser en diens schuldenaar (de<br />

valutaverhouding) kunnen immers regels voortvloeien betreffende de uitoefening <strong>van</strong> het<br />

zekerheidsrecht – bv. of de pandhouder gerechtigd om de in pand gegeven schuldvordering in<br />

zijn geheel te innen en niet slechts tot beloop <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering, of de<br />

onderaannemer gerechtigd is een kennisgeving te doen aan de opdrachtgever c.q. de<br />

hoofdverhuurder aan de onderhuurder en tot inning over te gaan. Dit is echter voor de derdeschuldenaar<br />

een res inter alio acta.<br />

643


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d. Goederenrechtelijke aspecten - ontstaan of vestiging <strong>van</strong> het zakelijk recht<br />

De zopas besproken verbintenisrechtelijke vraag moet echter onderscheiden worden <strong>van</strong> de<br />

zakenrechtelijke vraag welke rang het zekerheidsrecht inneemt in verhouding tot andere<br />

zekerheidsrechten op dezelfde schuldvordering of bij samenloop met andere schuldeisers. Bij<br />

de meeste zakelijke zekerheidsrechten wordt de rang bepaald volgens anterioriteit, het oudste<br />

recht komt eerst, en dient dus te worden bepaald op welke datum het onderpand geacht wordt<br />

bezwaard te zijn met dat zekerheidsrecht. In een aantal gevallen echter wordt een<br />

schuldvordering geacht om <strong>van</strong> rechtswege, ab initio, bezwaard te zijn ten gunste <strong>van</strong><br />

bepaalde schuldvorderingen, zonder dat de zekerheid nog nader moet worden gevestigd.<br />

Hierbij kan men opmerken dat deze rechten slechts bestaan indien krachtens het objectieve<br />

recht de schuldvordering uit de dekkingsverhouding omwille <strong>van</strong> haar aard tot zekerheid<br />

wordt bestemd <strong>van</strong> een bepaalde schuldvordering <strong>van</strong> een derde op de schuldeiser <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering uit de dekkingsverhouding. Aangezien de dekkingsverhouding meestal een<br />

contractuele verhouding is, kan men dit ook zien als een rechtsgevolg dat door de wet<br />

impliciet aan die overeenkomst wordt gehecht.<br />

Laat me een overzicht geven <strong>van</strong> de verschillende oplossingen bij de genoemde rechtsfiguren.<br />

In de doctrine hanteert men daarbij soms een tweedeling tussen zogenaamd volmaakte en<br />

zogenaamd onvolmaakte rechtstreekse vorderingen – zo recent ook de conclusies <strong>van</strong> P.G.<br />

Leclercq voor Cass. 20 januari <strong>2012</strong> 1659 . Deze terminologie is echter om meerdere redenen te<br />

mijden en leidt tot verwarring. Ten eerste wordt de uitdrukking “volmaakte rechtstreekse<br />

vordering” door anderen gebruikt voor de “abstracte rechtstreekse vordering” (bij wettelijk<br />

verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen), die een heel andere rechtsfiguur is. Ten tweede<br />

zijn er geen 2 maar 3 verschillende oplossingen. En ten derde getuigt die terminologie er<strong>van</strong><br />

dat men zakenrechtelijke en verbintenisrechtelijke vragen onvoldoende uit elkaar houdt.<br />

Wat zijn de 3 oplossingen die we vinden in ons recht ?<br />

1° In een eerste reeks gevallen bezwaart het zekerheidsrecht de schuldvordering <strong>van</strong><br />

rechtswege ab initio:<br />

- bij het eigen recht <strong>van</strong> de schadelijder jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar is de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de verzekerde jegens de verzekeraar <strong>van</strong> rechtswege en ab initio<br />

bezwaard met een pandrecht (landverzekeringen, art. 86 v. LVO) of een voorrecht<br />

(transportverzekeringen, art. 20, 9 HypW).<br />

- het voorrecht <strong>van</strong> de registratierechten en de inhoudingsplicht <strong>van</strong> opdrachtgevers en<br />

vennoten gelden eveneens <strong>van</strong> rechtswege en bezwaren het onderpand dus in zekere zin ook<br />

ab initio.<br />

- bij inkomstendelegatie geniet de delegataris-alimentatieschuldeiser <strong>van</strong> de “supervoorrang”<br />

die alimentatievorderingen genieten op de inkomsten <strong>van</strong> de alimentatieschuldenaar;<br />

1659 Cass. 20 januari <strong>2012</strong>, nr. C.10.0135.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

<strong>2012</strong>0120-2.<br />

644


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- hetzelfde geldt voor de voorrang <strong>van</strong> de voorrang <strong>van</strong> werknemers, onderaannemers en<br />

leveranciers <strong>van</strong> de opdrachtnemer <strong>van</strong> een overheidsopdracht (art. 43<br />

Overheidsopdrachtenwet),<br />

- alsook voor het voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer (art. 20, 12° HypW).<br />

Op het laatste geval na is de verzekerde schuldeiser ook een “separatist” in geval <strong>van</strong><br />

samenloop (d.i. behoudt hij zijn individueel executierecht en moet hij niet via de curator<br />

passeren).<br />

2° Bij een pandrecht op een schuldvorderingen is die schuldvordering bezwaard zodra dit<br />

tussen pandgever en pandhouder is overeengekomen (art. 2075 B.W.): het pand wordt<br />

consensueel gevestigd, al spreekt de wet verwarrend <strong>van</strong> een buitenbezitstelling door de<br />

loutere overeenkomst. Het pandrecht bestaat dus ook voor de kennisgeving; indien er een<br />

derdenbeslag wordt gelegd of een samenloop intreedt voor de kennisgeving, is het<br />

tegenwerpelijk en heeft het voorrang; bovendien is de pandhouder ook separatist. De<br />

kennisgeving speelt wel een rol bij de bescherming <strong>van</strong> een derde-verkrijger te goeder trouw<br />

<strong>van</strong> een conflicterend recht op de schuldvordering (art. 1690 lid 3 BW).<br />

Vgl. ook de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de houder <strong>van</strong> een wisselbrief, die het fonds (de<br />

fondsvordering) bezwaart doordat de trekker <strong>van</strong> de wisselbrief die brief trekt en aan de<br />

houder overhandigt (dus door een overeenkomst tussen trekker en eerste houder);<br />

3° Bij de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de hoofdverhuurder daarentegen ontstaat diens<br />

zekerheidsrecht slechts – en neemt het maar maar rang in - op het tijdstip <strong>van</strong> de formele<br />

kennisgeving; deze kan niet meer plaatsvinden na samenloop.<br />

Volgens de recente - doch betwistbare - cassatierechtspraak geldt hetzelfde voor de<br />

rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer, die daarmee gedissocieerd wordt <strong>van</strong> het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer (zie hieronder) en <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de onderaannemer bij<br />

overheidsopdrachten.<br />

Bekijken we nu de verschillende rechtsfiguren afzonderlijk.<br />

2. Voorrecht en rechtstreekse vordering op de verzekeringsvergoeding uit<br />

aansprakelijkheidsverzekeringen<br />

a. Voorrecht <strong>van</strong> het slachtoffer <strong>van</strong> een ongeval op de verzekeringsvergoeding<br />

Buiten de LVO (d.i. bij zee- en goederenvervoerverzekeringen) geldt nog de voorheen reeds<br />

bestaande bepaling <strong>van</strong> art. 20, 9° HypW 1660 .<br />

De rechtspraak heeft eerst ontkend dat dit ook een “rechtstreekse vordering” inhield 1661 , maar is op dat punt<br />

later bijgedraaid (meestal zonder de term te gebruiken 1662 ).<br />

1660 ingevoegd in 1937, en heringevoegd voor transportverzekeringen bij Wet <strong>van</strong> 15 maart 1994.<br />

1661 Cass. 18 oktober 1945 (2 arresten).<br />

1662 De rechtspraak bleef stellen dat het geen rechtstreekse vordering was, maar dan wel gedefinieerd als<br />

645


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het toepassingsgebied <strong>van</strong> deze bepaling is wel beperkt doordat er een “ongeval” moet zijn,<br />

niet gelijk welk schadegeval. Het begrip “ongeval” wordt wel ruim uitgelegd, en omvat bv.<br />

ook diefstal 1663 .<br />

Interne verhouding: De verzekeraar kan niet enkel alle excepties uit de valutaverhouding (verzekerde schuld)<br />

opwerpen, maar ook alle voor het ongeval ontstane excepties uit de dekkingsverhouding, althans diegene die de<br />

voorwaarden bepalen waaronder dekking moet worden verleend. Uit de letter <strong>van</strong> de wet wordt afgeleid dat <strong>van</strong><br />

andere excepties, zoals bv. een scheidsrechtelijk beding, wel abstractie wordt gemaakt 1664 .<br />

Ontstaan: de fondsvordering (aanspraak <strong>van</strong> verzekerde jegens verzekeraar) is uit haar aard <strong>van</strong> rechtswege<br />

bezwaard met dit zekerheidsrecht, zonder dat enige handeling <strong>van</strong> de schuldeiser (slachtoffer) nodig is.<br />

b. Rechtstreekse vordering bij niet-verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen onder de<br />

« landverzekeringsovereenkomsten »<br />

Voor de andere verzekeringen dan transportverzekeringen gelden de regels <strong>van</strong> de LVO of<br />

gelijkaardige regels in bijzondere wetten. De abstracte rechtstreekse vordering bij wettelijk<br />

verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen werd reeds besproken bij de persoonlijke<br />

zekerheden (Deel I). Daarbuiten is er ook de niet-abstracte rechtstreekse vordering bij nietverplichte<br />

aansprakelijkheidsverzekeringen, die we hier bespreken.<br />

Voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> de LVO bestond ze enkel in specifieke gevallen zoals de<br />

brandaansprakelijkheidsverzekering (art. 38 <strong>van</strong> de Verzekeringswet <strong>van</strong> 1874).<br />

Niet-abstracte rechtstreekse vorderingen tegen aansprakelijkheidsverzekeraars bestaan ook in vele andere<br />

Europese landen. In het VK werd de positie <strong>van</strong> de schuldeiser versterkt door de nieuwe Third Parties (Rights<br />

Against Insurers) Act 2010 (die in de plaats komt <strong>van</strong> die <strong>van</strong> 1930, en onder meer een informatieplicht invoert<br />

<strong>van</strong> eenieder die kennis zou kunnen hebben <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong> de verzekeraar of de verzekeringspolis).<br />

1° Ontstaan <strong>van</strong> het zekerheidsrecht en <strong>van</strong> de interne gevolgen<br />

Met name volgt uit art. 86 en 87 § 2 LVO dat het slachtoffer /schuldeiser in het algemeen 1665<br />

een rechtstreekse vordering heeft op de aansprakelijkheidsverzekeraar:<br />

abstracte rechtstreekse vordering; de gebruikte formule komt neer op een niet-abstracte rechtstreekse vordering.<br />

Zie Cass. 26 februari 1960, Arr. 612; Cass. 29 januari 1965, Pas I, 533; Cass. 8 mei 1971, Arr. 886; Cass. 22<br />

april 1993, Arr. nr. 196; Cass.... 198., ... en vrij duidelijk Cass. 28 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1443, nr. 499<br />

met conclusie advocaat-generaal DE RIEMAECKER = RW 2001-2002, 122: “het recht om <strong>van</strong> de verzekeraar<br />

op het bedrag dat deze aan de verzekerde verschuldigd is, de betaling <strong>van</strong> zijn eigen schuldvordering op de<br />

verzekerde te vorderen, binnen de perken zowel <strong>van</strong> de door de verzekerde opgelopen aansprakelijkheid als <strong>van</strong><br />

de voorwaarden waaronder de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeraar de verplichting oplegt de<br />

aansprakelijkheid <strong>van</strong> de verzekerde te dekken". Sommige rechtspraak stelt dan ook terecht met zoveel woorden<br />

dat het een onvolmaakte rechtstreekse vordering is, bv. Hof Antwerpen 23 september 2002, P&B 2002, 281.<br />

1663 Hof Antwerpen 23 september 2002, P&B 2002, 281.<br />

1664 Cass. 28 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1443, nr. 499 met conclusie advocaat-generaal DE<br />

RIEMAECKER = RW 2001-2002, 122. Anders Hof Antwerpen 23 september 2002, P&B 2002, 281.<br />

1665 Een vergelijkbare regel vinden we in vele andere rechtsstelsels op beperktere schaal. Zo kent art. 7:954<br />

646


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- tot zekerheid <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> het slachtoffer op de aansprakelijke<br />

(valutaverhouding) (infra 2°), en<br />

- tot beloop <strong>van</strong> diens schuldvordering op de verzekeraar (dekkingsverhouding) (infra 3°).<br />

De wet voegt eraan toe dat de door de verzekeraar verschuldigde vergoeding de benadeelde<br />

exclusief toekomt, zonder dat hij in samenloop komt met de overige schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

verzekerde. De rechtstreekse vordering blijft ook bestaan na faillissement <strong>van</strong> de verzekerde<br />

of een andere vorm <strong>van</strong> samenloop <strong>van</strong> zijn schuldeisers (separatistenpositie).<br />

verzekerde<br />

hoofdschuldenaar<br />

dekkingsverhouding:<br />

verzekeringsdekking<br />

aansprakelijkheidsverzekeraar<br />

valutaverhouding:<br />

aansprakelijkheidsvordering<br />

Deze rechtstreekse vordering is een wettelijk zekerheidsrecht op de<br />

aansprakelijkheidsvordering, dat:<br />

- ontstaat <strong>van</strong>af het schadegeval (dus tegelijk met die aansprakelijkheidsvordering); en<br />

- in beginsel beperkt wordt tot de contractuele dekking zoals die op dat ogenblik bestond (het<br />

is dus geen contractueel recht, maar een wettelijk recht waar<strong>van</strong> de om<strong>van</strong>g in beginsel wel<br />

bepaald wordt door een overeenkomst waarbij de schuldeiser geen partij is) 1666 .<br />

Aangezien dit zekerheidsrecht rust op elke vergoeding die een aansprakelijkheidsverzekeraar<br />

verschuldigd is:<br />

- is er ook geen kennisgeving door het slachtoffer aan de verzekeraar vereist (zoals wel vereist<br />

is bij een inpandgeving), en<br />

NBW deze rechtstreekse vordering enkel toe voor de schade bestaande uit dood of letsel <strong>van</strong> het slachtoffer.<br />

1666 Dit stemt overeen met de klassieke cassatiedoctrine, volgens dewelke de rechtstreekse vordering geschapen<br />

wordt door de wet en niet voortvloeit uit de verzekeringsovereenkomst (bv. (Cass. 14 september 1972, Arr. 1973<br />

I 59 = Pas. 1973 I 54 = RCJB 1975, 40 kritische noot G VERNIMMEN-VAN TICHELEN).<br />

647<br />

R.V.<br />

houder <strong>van</strong> de<br />

R.V. (schadelijder)


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

door de benadeelde; art. 34 § 1 III LVO) (het eigen recht kan wel op zichzelf verjaren,<br />

volgens eigen regels die verder onder 4° ter sprake komen).<br />

- dat de dekking vervallen is wegens laattijdige aangifte <strong>van</strong> het schadegeval door de<br />

verzekerde of andere wanprestaties <strong>van</strong> de verzekerde aan verplichtingen jegens de<br />

verzekeraar na het schadegeval;<br />

- e.d.m 1677 .<br />

Recentere rechtspraak lijkt ook alle excepties die zich tegelijk met het schadegeval voordoen<br />

(zoals met name elementen <strong>van</strong> de fout) niet-tegenwerpelijk te verklaren, wat m.i. geheel<br />

onterecht is, maar in de praktijk gecorrigeerd wordt door gemakkelijk aan te nemen dat een<br />

exceptie het ongeval voorafgaat (bv. de exceptie wegens dronkenschap of<br />

alcoholintoxicatie 1678 , of het verval bij opzet <strong>van</strong> de verzekerde dat leidde tot de veroorzaking<br />

<strong>van</strong> de schade, wat eveneens zou "voorafgaan" aan het schadegeval 1679 ).<br />

De regel gaat hier dus wel verder dan bij een inpandgeving (waar de schuldenaar <strong>van</strong> de in<br />

pand gegeven schuldvordering bv. steeds de exceptio non adimpleti contractus kan opwerpen<br />

bij niet-nakoming door de pandgever <strong>van</strong> zijn voordien reeds overeengekomen verplichtingen<br />

jegens die schuldenaar).<br />

Maar de rechtstreekse vordering geldt wel slechts binnen de perken <strong>van</strong> de<br />

verzekeringsaanspraak zoals die door het schadegeval ontstaat, zodat uitsluitingen <strong>van</strong><br />

dekking wel tegenwerpbaar zijn 1680 . Ook de nietigheid <strong>van</strong> de verzekeringsovereenkomst kan<br />

aan de schuldeiser worden tegengeworpen 1681 .<br />

I.t.t. wat sommigen stellen gaat het hier op de eerste plaats om een zekerheidsmechanisme en niet om een<br />

verzwaring <strong>van</strong> de verbintenis <strong>van</strong> de verzekeraar. De kwalificatie is meer bepaald <strong>van</strong> belang voor het<br />

overgangsrecht <strong>van</strong> de LVO <strong>van</strong> 1992 (werking in de tijd): aangezien het om een zekerheid gaat, is de nieuwe<br />

wet <strong>van</strong> toepassing op alle schadegevallen ook deze ontstaan voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> de wet, tenzij er<br />

reeds voordien een samenloop is ontstaan 1682 (indien het een vraag <strong>van</strong> verbintenissenrecht was, gold de<br />

nieuwe wet hoogstens voor de na de inwerkingtreding ingetreden schadegevallen).<br />

1677 Volgens Cass. 28 september 2000, Arr. 1443 met concl. = RW 2001-2002, 122 = RGAR 2002, nr. 13.480 =<br />

JLMB 2001, 1141 (weliswaar in verband met het voorrecht <strong>van</strong> art. 20, 9° HypW, maar a fortiori voor de<br />

rechtstreekse vordering) zou ook een arbitraal beding niet kunnen worden tegengeworpen aan de benadeelde;<br />

deze stelling is erg betwistbaar: het is geen exceptie die is ontstaan na het schadegeval.<br />

1678 Cass. 26 juni <strong>2012</strong>, P.12.0074.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

<strong>2012</strong>0626-9;<br />

Eerder anders: Cass. 25 mei 2007, RW 2007-2008, 495 afkeurende noot C. <strong>van</strong> SCHOUBROECK = TBH 2008,<br />

764. Zie ook al Cass. 24 oktober 2000, Arr. 1643 = TBH 2001, 166 = AJT 2000-2001, 644 = RGAR 2002,<br />

13.636. Afkeurend ook C. VAN SCHOUBROECK, G. JOCQUE e.a. “OvR”, TPR 1998 nr. 71.3.<br />

1679 Cass. 5 december 2000, Arr. 1927 = De Verz. 2001, 256 n. M. HOUBEN = RGAR 2003 nr. 13.664; Cass.<br />

18 november 2011, C.10.0314.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20111118-5;<br />

Hof Brussel 5 december 2003, RW 2006-2007, 1158.<br />

1680 Voor rechtspraak en bespreking, zie C. <strong>van</strong> SCHOUBROECK e.a., "Overzicht", TPR 2003, 1998 nr. 71.3.<br />

1681 X. DIEUX "Nature et limites du droit du titulaire d'une action directe ", noot onder Cass. 19 oktober 2001,<br />

RCJB 2004, (5) 51 v. nr. 26.<br />

1682 Zie Cass. 6 oktober 2000, Arr. 1518 = RW 2000-2001, 516 = TBH 2000, 762 noot R. GEELEN, "Art. 86<br />

landverzekeringsovereenkomst: toepassing in de tijd" = RGAR 2001, nr. 13.462 = De Verz. 2001, 253 noot M.<br />

HOUBEN; na verbreking volgde het Hof Antwerpen het cassatie-arrest niet en vervolgens werd er opnieuw<br />

650


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

NB. Ook bij de abstracte rechtstreekse vorderingen is de fondsvordering bezwaard, of zo men wil<br />

“onbeschikbaar”: de verzekerde kan wel eisen dat de verzekeraar betaalt aan het slachtoffer, maar kan zelf geen<br />

betaling bekomen en zijn andere schuldeisers ook niet.<br />

Voor het geval de dekking geldelijk beperkt is, geldt ook hier de regel <strong>van</strong> art. 86 III LVO: zijn er meerdere<br />

aanspraakgerechtigde schadelijders zijn uit eenzelfde schadegeval, en overschrijdt het totaal bedrag <strong>van</strong> de<br />

verschuldigde schadeloosstellingen de verzekerde som, dan moet de totale verzekerde som naar evenredigheid<br />

worden verdeeld over de benadeelden. Deze oplossing is logisch aangezien de rechtstreekse vordering ontstaat<br />

op het tijdstip <strong>van</strong> het schadegeval. Wel is volgens dezelfde bepaling de verzekeraar die, onbekend met het<br />

bestaan <strong>van</strong> aanspraken <strong>van</strong> andere benadeelden, te goeder trouw aan een benadeelde een groter bedrag heeft<br />

uitgekeerd dan het aan deze toekomende deel, jegens die anderen slechts gehouden tot het beloop <strong>van</strong> het<br />

overblijvende gedeelte <strong>van</strong> de verzekerde som.<br />

4° Eigen modaliteiten, inbegrepen verjaringsregels<br />

a) Eigen leven wel in beginsel volgens de regels <strong>van</strong> de dekkingsverhouding<br />

De bezwaarde schuldvordering wordt dus <strong>van</strong>af haar ontstaan (het schadegeval) in zekere<br />

mate losgekoppeld <strong>van</strong> de dekkingsverhouding (de rechtsverhouding tussen verzekeraar en<br />

verzekerde) en kent een eigen leven.<br />

Behoudens wanneer de wet daar<strong>van</strong> afwijkt, verloopt dat leven wel volgens de regels bepaald<br />

door de dekkingsverhouding.<br />

b) Afwijkende regels voor eigen leven inzake verjaring<br />

Op sommige vlakken worden die echter ver<strong>van</strong>gen door andere regels.<br />

Zo gelden in de verhouding tussen de verzekeraar en de benadeelde niet de regels inzake de<br />

verjaring <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de verzekerde jegens de verzekeraar (w.o. de driejarige<br />

termijn), maar de aparte regel <strong>van</strong> art. 34 § 2 LVO 1683 . Net zoals de zgn. “volmaakte<br />

verbroken door Cass. 11 maart 2005; in dezelfde zin Cass. 23 maart 2001, RW 2002-2003, 1464 = RGAR 2003<br />

nr. 13.759; Cass. 6 april 2006 nr. C.05.0050N, Federale verzekeringen t. F.R. en Fortis (motieven); S.<br />

LIERMAN & B. WEYTS, "Het overgangsrecht en de inwerkingtreding <strong>van</strong> wettelijke regels, i.h.b. m.b.t. het<br />

verzekeringsrecht", TPR 205, (49), 84 v. nr. 56. Verdere verwijzingen in C. <strong>van</strong> SCHOUBROECK e.a.,<br />

"Overzicht", TPR 2003, p. 1991-1992 nr. 69.3. Zie ook B. DUBUISSON, "L'action directe el l'action récursoire",<br />

in B. DUBUISSON & P. JADOUL, La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre. Dix années<br />

d'application, Academia/Bruylant Brussel 2003, 153 v.<br />

1683 Deze loskoppeling werd voorheen reeds toegepast in de rechtspraak (Cass. 14 september 1972, Arr. 1973 I<br />

59 = Pas. 1973 I 54 = RCJB 1975, 40 kritische noot G VERNIMMEN-VAN TICHELEN; ten gevolge daar<strong>van</strong><br />

gold voor de rechtstreekse vordering toen de gemeenrechtelijke verjaringstermijn <strong>van</strong> 30 jaar); maar in de toen<br />

geldende wetgeving (art. 38 Verzekeringswet 1938) was dat een anomalie.<br />

Volgens de bedoeling <strong>van</strong> de wetgever geldt art. 34 § 2 ook voor de rechtstreekse vorderingen in de<br />

brandverzekering <strong>van</strong> art. 68 LVO, al verwijst dat artikel niet uitdrukkelijk daarnaar. In die zin M. FONTAINE,<br />

Verzekeringsrecht, Larcier 1999, p. 357 nr. 837; G. JOCQUE, "Verjaring en verzekering", in I. Claeys e.a.,<br />

Verjaring in het privaatrecht. Weet de avond wat de morgen brengt ?, Kluwer Mechelen 2005, p. 208.<br />

651


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

rechtstreekse vordering”, verjaart de aanspraak die voortvloeit uit het eigen recht dat de<br />

benadeelde tegen de verzekeraar heeft, door verloop <strong>van</strong> een termijn <strong>van</strong> 5 jaar, te rekenen<br />

<strong>van</strong>af het schadeverwekkend feit; indien de benadeelde evenwel bewijst dat hij pas op een<br />

later tijdstip kennis heeft gekregen <strong>van</strong> zijn recht tegen de verzekeraar, begint de termijn pas<br />

te lopen <strong>van</strong>af dat tijdstip, maar hij verstrijkt in elk geval na verloop <strong>van</strong> tien jaar, te rekenen<br />

<strong>van</strong>af het schadeverwekkend feit (art. 34 § 2 LVO) 1684 .<br />

Het gaat om een bijkomende beëindigingsgrond naast diegene die volgt uit de verjaring <strong>van</strong><br />

de schuldvordering <strong>van</strong> de benadeelde jegens de aansprakelijke (geregeld door het BW). In<br />

beginsel dienen beide verjaringsregimes dus cumulatief te worden toegepast. Om te beletten<br />

dat ze te zeer zouden worden losgekoppeld (de termijnen verschillen immers, evenals<br />

stuitings- en schorsingsgronden) bepaalt art. 35 § 3bis LVO 1685 wel dat stuiting of schorsing<br />

<strong>van</strong> de verjaring <strong>van</strong> de aanspraak <strong>van</strong> de benadeelde tegen een verzekerde ook stuiting of<br />

schorsing <strong>van</strong> de verjaring <strong>van</strong> zijn aanspraak tegen de verzekeraar tot gevolg heeft (wat men<br />

in de Duitse rechtsleer de "Gleichlauf" noemt).<br />

5° Regres <strong>van</strong> de verzekeraar jegens de verzekerde<br />

Aangezien er dus toch enkele gevallen zijn waarin de aansprakelijkheidsverzekeraar krachtens<br />

de interne verhouding geen vergoeding verschuldigd is, maar toch kan worden aangesproken<br />

door de benadeelde (d.i. de schuldeiser <strong>van</strong> de verzekerde), bestaat ook hier de mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> regres (verhaal), indien dit in de polis is bepaald (art. 88 I LVO) (vgl. ook de uitvoeriger<br />

bespreking in Deel I. Persoonlijke Zekerheden). De verzekeraar heeft krachtens de interne<br />

verhouding in beginsel een regresrecht indien hij de schuldeiser betaald heeft hoewel hij<br />

daartoe krachtens de interne verhouding (verzekeringspolis) niet verplicht was, maar deze<br />

exceptie niet tegenwerpelijk was aan de schadelijder 1686 .<br />

Art. 88 LVO beperkt dat regresrecht wel tot de gevallen waarin dit:<br />

1° in de verzekeringsovereenkomst is voorbehouden, en<br />

2° <strong>van</strong> het voornemen daartoe tijdige kennis is gegeven.<br />

De regresvordering verjaart na 3 jaar te rekenen <strong>van</strong>af de betaling (art. 34 § 3 LVO).<br />

6° Rechten <strong>van</strong> de verzekerde die de schadelijder betaald heeft<br />

1684 Cass. 6 april 2006 nr. C.05.0050N, Federale verzekeringen t. F.R. en Fortis besliste op het gebied <strong>van</strong><br />

overgnagsrecht dat, vermits deze rechtstreekse vordering als dusdanig maar ontstond door de LVO, de<br />

gerechtigde voor de inwerkingtreding daar<strong>van</strong> in de onmogelijkheid was zijn recht geldend te maken en de<br />

verjaring dus pas begon te lopen op 1 januari 1993.<br />

1685 Ingevoerd door de Wet <strong>van</strong> 22 augustus 2002. Voorheen bestond deze Gleichlauf-regel enkel voor<br />

sommige volmaakte rechtstreekse vorderingen, met name in art. 15 § 2 WAM (dat door de Wet <strong>van</strong> 22 augustus<br />

2002 werd afgeschaft wegens dubbel gebruik met het nieuwe 35 § 3 LVO).<br />

1686 Een <strong>van</strong> de gronden voor regres kan zijn dat de verzekerde de verzekeraar verhinderd heeft in zijn rechten<br />

tegen derden (in het bijzonder mede-aansprakelijken) te treden. Zie het ook hierop toepasselijke art. 41, 2 LVO<br />

(“Indien, door toedoen <strong>van</strong> de verzekerde of de begunstigde, de indeplaatsstelling geen gevolg kan hebben ten<br />

voordele <strong>van</strong> de verzekeraar, kan deze <strong>van</strong> hem de terugbetaling vorderen <strong>van</strong> de betaalde schadevergoeding in<br />

de mate <strong>van</strong> het geleden nadeel”).<br />

652


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Hiervoor gelden dezelfde regels als bij zgn. volmaakte rechtstreekse vorderingen (zie Deel I).<br />

3. Voorrechten en rechtstreekse vorderingen op het fonds <strong>van</strong> getrokken waardepapieren<br />

a. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de houder <strong>van</strong> de wisselbrief tegen de betrokkene op het fonds<br />

en voorrecht op het fonds.<br />

Ook de wisselbrief kwam reeds ter sprake in Deel I (Persoonlijke zekerheden) <strong>van</strong>uit het<br />

oogpunt <strong>van</strong> de wisselverbintenis <strong>van</strong> de betrokkene na acceptatie.<br />

Daarnaast echter hecht ons recht ook gevolgen aan het trekken <strong>van</strong> de wisselbrief, met name<br />

gevolgen voor de onderliggende schuldverhouding tussen trekker en betrokkene (het fonds).<br />

Wanneer namelijk de trekker <strong>van</strong> een wisselbrief een schuldvordering heeft op de betrokkene<br />

er<strong>van</strong> (“fonds” of dekking genaamd), en de betrokkene de wisselbrief desondanks niet<br />

accepteert, heeft de houder <strong>van</strong> de wisselbrief toch, tot zekerheid <strong>van</strong> zijn schuldvordering op<br />

de trekker, een rechtstreekse vordering tegen de betrokkene tot beloop <strong>van</strong> dat fonds (d.i. de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de trekker op de betrokkene) (art. 83 Wisselbriefwet). De betrokkene kan<br />

dus ook bij niet-acceptatie niet meer bevrijdend betalen aan zijn oorspronkelijke schuldeiser,<br />

de trekker.<br />

Behalve een rechtstreekse vordering geeft de wet ook een voorrecht op het fonds (art. 81<br />

Wisselbriefwet 1687 ).<br />

1° Verzekerde schuldvordering<br />

Verzekerd is de wisselrechtelijke schuldvordering <strong>van</strong> de houder op de trekker. Deze verjaart<br />

na 1 jaar (art. 70 Wisselbriefwet).<br />

2° Onderpand.<br />

De houder <strong>van</strong> de wisselbrief krijgt op die wijze op het fonds dat in handen is <strong>van</strong> de<br />

betrokkene bij de opeising <strong>van</strong> de wisselbrief, voorrang tegenover andere schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

trekker. Het onderpand is dus de schuldvordering die de trekker heeft op de betrokkene (de<br />

fondsvordering).<br />

3° Ontstaan <strong>van</strong> het zekerheidsrecht en <strong>van</strong> de interne gevolgen<br />

Deze rechtstreekse vordering wordt tegenwerpelijk aan de betrokkene door kennisgeving (in<br />

het bijzonder ook aanbieding, door de houder aan de betrokkene, ter acceptatie). Het is dus<br />

<strong>van</strong>af dat ogenblik dat hij niet meer bevrijdend kan betalen aan zijn oorspronkelijke<br />

1687 Voorheen sprak art. 6 <strong>van</strong> de oude Wisselwet <strong>van</strong> 20 mei 1872 <strong>van</strong> een "exclusief recht", wat door Cass. 25<br />

oktober 1906, Pas. 1907 I 26 met een voorrecht werd gelijkgesteld. Volgens art. 511-7 <strong>van</strong> de Franse Code de<br />

commerce zou de houder zelfs eigenaar zijn <strong>van</strong> de fondsvordering.<br />

653


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeiser, de trekker. De betrokkene kan wel alle excepties inroepen die voordien zijn<br />

ontstaan.<br />

Natuurlijk is de positie <strong>van</strong> de houder (schuldeiser <strong>van</strong> de trekker) een stuk sterker zo de<br />

betrokkene jegens hem niet alleen gehouden is tot betaling <strong>van</strong> de fondsvordering, maar zich<br />

ook abstract <strong>van</strong> die fondsverhouding verbindt jegens de houder. In dat geval gaat het om een<br />

persoonlijke zekerheid, zoals bv. bij acceptatie <strong>van</strong> de wisselbrief door de betrokkene. Zo de<br />

betrokkene de wisselbrief accepteert, wordt hij eenvoudig en abstract schuldenaar als<br />

“gedelegeerde” <strong>van</strong> een delegatieovereenkomst (vgl. In Deel I persoonlijke zekerheden).<br />

trekker<br />

(delegant)<br />

dekkingsverhouding:<br />

(fonds)<br />

betrokkene<br />

Het voorrecht en de schuldvordering ontstaan echter wel reeds door het overhandigen <strong>van</strong> de<br />

getrokken wisselbrief aan de eerste houder. Aldus is het trekken en overhandigen <strong>van</strong> een<br />

wisselbrief in hoofde <strong>van</strong> de trekker een soort beschikking over de fondsvordering die zeer<br />

vergelijkbaar is met een inpandgeving er<strong>van</strong>, zij het dat bij gebreke aan een conventionele<br />

inpandgeving dit enkel tot zekerheid strekt <strong>van</strong> de wisselrechtelijke schuldvordering <strong>van</strong><br />

houder op trekker en niet <strong>van</strong> andere mogelijke schuldvorderingen.<br />

Het trekken <strong>van</strong> wisselbrief geldt als “betaling in geld of handelseffecten” in de zin <strong>van</strong> 17, 2° FaillW, zodat ook<br />

wanneer deze beschikking tijdens de verdachte periode geschiedde, zij in beginsel ontsnapt aan de niet-<br />

tegenwerpelijkheid jegens de boedel.<br />

valutaverhouding<br />

654<br />

R.V.<br />

houder<br />

(delegataris)


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer tegen de opdrachtgever en voorrecht <strong>van</strong> de<br />

onderaannemer.<br />

De werknemers <strong>van</strong> een aannemer (sinds 1804) én de onderaannemers <strong>van</strong> werken (Fr. soustraitant,<br />

En. subcontractor) (sinds de wijziging <strong>van</strong> het artikel bij Wet <strong>van</strong> 19 februari 1990)<br />

hebben een zekerheidsrecht op de schuldvordering die die aannemer wegens die werken heeft<br />

op zijn opdrachtgever. Volgens de wet hebben ze zowel een bijzonder voorrecht op die<br />

schuldvordering als een rechtstreeks vorderingsrecht jegens de opdrachtgever. Beiden<br />

strekken tot zekerheid <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de onderaannemer op de hoofdaannemer<br />

uit dezelfde werken. Beiden moeten dan ook beschouwd worden als twee vormen <strong>van</strong><br />

eenzelfde zekerheidsrecht, zodat de onderaannemer niet moet kiezen tussen beide.<br />

Het was betwist of hetzelfde geldt voor de onderaannemer in derde en volgende graad. Het<br />

Grondwettelijk hof heeft de knoop doorgehakt: een interpretatie <strong>van</strong> art. 1798 BW die dit niet<br />

zou inhouden, maakt een onderscheid dat niet redelijk verantwoord is en dus ongrondwettig<br />

(arrest nr. 12/<strong>2012</strong>) 1690 . De zekerheidsrechten gelden dus niet enkel ten gunste <strong>van</strong> de<br />

werknemers en onderaannemers <strong>van</strong> de hoofdaannemer, maar ook ten gunste <strong>van</strong> een onderonderaannemer<br />

en elke verdere onderaannemer in een ketting <strong>van</strong><br />

aannemingsovereenkomsten 1691 .<br />

Wanneer de schuldvordering <strong>van</strong> de hoofdaannemer uit een overheidsopdracht spruit, gelden<br />

ook de bijzondere regels <strong>van</strong> art. 43 Overheidsopdrachtenwet (zie onder b.), maar blijft ook de<br />

rechtstreekse vordering <strong>van</strong> 1798 BW spelen.<br />

Wanneer de hoofdaannemer in België gevestigd is, kan de onderaannemer de rechtstreekse<br />

vordering naar Belgisch recht uitoefenen tegen de opdrachtgever, ook wanneer het onderpand<br />

een schuldvordering is naar een buitenlands recht dat deze rechtsfiguur niet kent 1692 .<br />

1° Verzekerde schuldvordering (créance-cause; valutaverhouding)<br />

a) Hoofdsom en accessoria<br />

A.P.R., 2001, 582, nr. 1763 e.v.; B. KOHL, “Sous-traitance: questions spéciales”, in Contrat d’entreprise et droit<br />

de la construction, Luik, 2003, 129-149; F. 't KINT & W. DERIJCKE, "Overzicht <strong>van</strong> rechtspraak (1990-2004).<br />

Het voorrecht en de rechtstreekse rechtsvordering <strong>van</strong> de onderaannemer tegen de bouwheer", TBH 2004, 851 v.<br />

1690 GwH nr. 12/<strong>2012</strong> <strong>van</strong> 2 februari <strong>2012</strong>, http://www.const-court.be/public/n/<strong>2012</strong>/<strong>2012</strong>-012n.pdf = JT <strong>2012</strong>,<br />

331.<br />

1691 Eerder in die zin al E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 143; Kh. Hasselt 26 november 1998, RW 1998-<br />

99, 1285, A.JT 1998-99, 630 goedkeurende noot S. VANOPPEN. Anders Hof Brussel 8 november 1995, DAOR<br />

1995, nr. 37, 89; A. CUYPERS, “De rechtstreekse vordering en het voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer”, in<br />

Overeenkomstenrecht, Delva cyclus 1999-2000 p. 448-450, nr. 563.<br />

In het Franse recht hebben alle opeenvolgende onderaannemers een aanspraak jegens de bouwheer, maar niet<br />

jegens een tussenschakel – o.m. Cass. Fr. 1 e Civ. 26 oktober 2011 nr. 10-17.708,<br />

http://www.courdecassation.fr/jurisprudence_2/premiere_chambre_civile_568/1056_26_21346.html.<br />

1692 Dit volgt m.i. uit <strong>van</strong> art. 87 § 3 Wetboek IPR. In dezelfde zin, maar anders gemotiveerd Hof Gent 5 maart<br />

2007, RW 2009-2010, 1452, voorziening in cassatie verworpen Cass. 6 maart 2009 nr. C.07.0254.N.<br />

656


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het Hof <strong>van</strong> cassatie heeft in twee arresten ook het onderpand <strong>van</strong> voorrecht en rechtstreekse<br />

vordering identiek gedefinieerd.<br />

Enerzijds strekt de rechtstreekse vordering op de schuldvordering <strong>van</strong> de hoofdaannemer op<br />

de opdrachtgever (het onderpand) net zoals het voorrecht enkel tot zekerheid <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering op de hoofdaannemer die betrekking heeft op werken voor diezelfde<br />

opdrachtgever, en niet ook tot zekerheid voor andere schulden <strong>van</strong> de hoofdaannemer jegens<br />

die onderaannemer of werknemer (uit andere bouwwerken) 1693 , een precisering die in de wet<br />

enkel bij het voorrecht staat.<br />

Anderzijds verzekert het voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer net zoals de rechtstreekse vordering<br />

zowel de hoofdsom als de accessoria, d.i. rente en strafbedingen 1694 .<br />

Aldus is de door de rechtstreekse vordering verzekerde schuldvordering voor onderaannemers<br />

qua om<strong>van</strong>g dezelfde als diegene die door het voorrecht is verzekerd.<br />

b) Naargelang de aard <strong>van</strong> de te betalen prestatie<br />

Wel zou nog het volgende verschil gelden, dat het voorrecht enkel onroerende aanneming<br />

betreft 1695 , of zelfs enkel maar de aanneming <strong>van</strong> bouwwerken 1696 , en andere dienstverleners<br />

dan aannemers <strong>van</strong> onroerende werken niet 1697 ten goede komt. Het komt ook niet ten goede<br />

aan degene die aan de aannemer louter personeel ter beschikking stelt 1698 .<br />

De rechtstreekse vordering daarentegen betreft zowel onroerende als roerende aanneming 1699 ,<br />

en kan ook werknemers ten goede komen. Roerende aanneming omvat onder meer fabricageovereenkomsten,<br />

herstellingsovereenkomsten, enz.<br />

De rechtstreekse vordering komt wel enkel ten goede aan onderaannemers <strong>van</strong> de aannemer,<br />

en dus niét aan loutere leveranciers <strong>van</strong> goederen (die kunnen wel een zekerheidsrecht<br />

1693 Cass. 21 december 2001, Arr.Cass. 2001, nr. 720 = Pas. 2001, nr. 720 met conclusie advocaat-generaal DE<br />

RIEMAECKER = TBH 2002, 443 noot W. DERIJCKE, ”Etendue de la créance-cause et de la créance-objet de<br />

l’action directe visée à l’article 1798 du code civil“ = JT 2002, 196 = DAOR 2002/63, 263 noot P. WERY<br />

”L’assiette de l’action directe du sous-traitant” = Res.Jur.Imm. 2002, 50, nr. 6537.<br />

1694 Cass. 22 maart 2002, RW 2003-2004, 812 = TBO 2003, 107 noot V. SAGAERT = DAOR 2002, 269 =<br />

Arr.Cass. 2002, nr. 184 = Pas. 2002, nr. 194 met conclusie advocaat-generaal DE RIEMAECKER. Vgl. eerder<br />

Hof Luik 28 maart 2000, JT 2001, 825, JLMB 2000, 875; Kh. Namen 22 januari 1998, JLMB 1999, 610.<br />

1695 A. CUYPERS, “De rechtstreekse vordering en het voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer” RW 1997-98, 795.; F.<br />

't KINT, Sûretés (1991) nr. 519; Hof Antwerpen 17 december 1998, RW 1998-99, 1046 (studiebureau).<br />

1696 Zodat sommige rechtspraak ze zelfs verwerpt bij tuinaanleg (Hof Gent 21 februari 2001, TBH 2002, 449<br />

noot TROCH = RW 2004-2005, 1466). Anders: G. BAERT, Aanneming, A.P.R. 627, nr. 1907).<br />

Wel aanvaard werden wegwerken (A. CUYPERS, in Overeenkomstenrecht, 485, nr. 598), grondwerken (Kh.<br />

Verviers 6 januari 2003, JLMB 2004, 89) en binnenhuiswerken (G. BAERT, o.c. in A.P.R. 627, nr. 1907).<br />

1697 Bv. Kh. Gent 17 juni 1997, RW 1997-98, 680, TBH 1998, 116 (verhuurder <strong>van</strong> kranen); Hof Antwerpen 17<br />

december 1998, RW 1998-99, 1046 (studiebureau).<br />

1698 Hof Antwerpen 11 oktober 2007, RW 2007-2008, 1328.<br />

1699 Zo bv. kh. Verviers 10 november 1997, TBH 1998, 462; kh. Hasselt 24 december 2002, NJW 2003, 934 =<br />

RABG 2003/20, 1195 noot W. GOOSSENS.<br />

Anders: Hof Brussel 6 december 2006, T.Aann. 2007, 257 afkeurende noot B. VAN LIERDE.<br />

657


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verkrijgen op de prijsvordering ten gevolge <strong>van</strong> een cessie daar<strong>van</strong>, dan wel door zakelijke<br />

subrogatie indien zij op de geleverde zaak een eigendomsvoorbehoud hadden bedongen) -<br />

wanneer de zaak door de leverancier op maat wordt gefabriceerd, kan het wel om een<br />

aanneming gaan en dus ook de rechtstreekse vordering spelen 1700 .<br />

Betwisting is er over de toepasselijkheid op:<br />

- architecten en studiebureaus 1701 ,<br />

- en meer in het algemeen diensten als onderscheiden <strong>van</strong> werken (bv. een verhuring 1702 ,<br />

boekhoudkundige dienstverlening 1703 ).<br />

c) Opeisbaarheid<br />

Om de opdrachtgever rechtstreeks te kunnen aanspreken moet de onderaannemer reeds over<br />

een opeisbare schuldvordering beschikken. Te verdedigen is echter dat dit ook kan bij<br />

tekortkoming op voorhand <strong>van</strong> de hoofdaannemer. Uitstel <strong>van</strong> betaling toegekend aan de<br />

hoofdaannemer verhindert de rechtstreekse vordering niet.<br />

d) Saldo<br />

Gezien het slechts om een zekerheidsrecht gaat, kan de onderaannemer de schuldvordering<br />

slechts innen tot beloop <strong>van</strong> de verzekerde schuld <strong>van</strong> de hoofdaannemer; het saldo komt toe<br />

aan de hoofdaannemer 1704 .<br />

2° Bepaling <strong>van</strong> het onderpand (créance-objet, dekkingsverhouding)<br />

a) Eenvoudige onderaannemer<br />

Het ‘onderpand’ <strong>van</strong> de rechtstreekse vordering wordt gevormd door de schuldvorderingen<br />

<strong>van</strong> de hoofdaannemer op de opdrachtgever. Volgens het hoger aangehaalde arrest Cass. 21<br />

december 2001 gaat het enkel om de schuldvorderingen <strong>van</strong> de hoofdaannemer op de<br />

opdrachtgever die betrekking hebben op het werk dat door de opdrachtgever is toevertrouwd<br />

aan de hoofdaannemer en door deze aan de onderaannemer (dat is dus wel ruimer dan alleen<br />

maar de deelvordering <strong>van</strong> de hoofdaannemer op de opdrachtgever wegens dat onderdeel <strong>van</strong><br />

de werken dat door de rechtstreeks vorderende onderaannemer is uitgevoerd 1705 ).<br />

1700 Zie bv. Kh. Hasselt 24 december 2002, NJW 2003, 934 = RABG 2003/20, 1195 noot W. GOOSSENS; Hof<br />

Brussel 19 december 2002, Res.Jur.Imm. 2003, 138, nr. 6595; Kh. Verviers 10 november 1997, TBH 1998, 462.<br />

1701 Aanvaard voor een architect aangesteld door de aannemer voor technische tekeningen: Hof Antwerpen 21<br />

december 1998, T.Aann. 1999, 241.<br />

1702 Toepassing verworpen door Hof Brussel 17 september 1999, RRD 2000, 41 noot P. WERY.<br />

1703 Aanvaard door Vred. Doornik, 16 oktober 2007, JT 2008, 161.<br />

1704 Evidente oplossing. Bv. Hof Antwerpen 13 oktober 2008, TBO 2009, 247 (op een ander punt verbroken<br />

door Cass. 18 maart 2010, infra).<br />

1705 Hof Antwerpen 22 september 1997, RW 1997-98, 1087: de bouwheer die wordt aangesproken door de<br />

onderaannemer <strong>van</strong> dakwerken kan niet inroepen dat de rechtstreekse vordering beperkt is tot wat hij nog voor<br />

de dakwerken verschuldigd is.<br />

658


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Andere schuldvorderingen <strong>van</strong> de hoofdaannemer op de opdrachtgever - bv.<br />

schuldvorderingen die betrekking hebben op een andere bouwplaats ("werf") - zijn dus niet<br />

met dit zekerheidsrecht bezwaard (zij kunnen desgevallend wel volgens de gewone regels in<br />

pand worden gegeven aan de onderaannemer, maar zullen meestal al eerder in pand zijn<br />

gegeven aan een andere kredietverlener).<br />

hoofdaannemer onderaannemer<br />

dekkingsverhouding:<br />

aannemingssom<br />

Het onderpand omvat wel ook de interest die de bouwheer/opdrachtgever verschuldigd is op<br />

de hoofdvordering 1706 ; de ingebrekestelling kan ook door de onderaannemer gebeuren 1707 .<br />

Het zekerheidsrecht treft wel ook nog niet opeisbare schuldvorderingen <strong>van</strong> de<br />

hoofdaannemer op de opdrachtgever, maar deze laatste zal de onderaannemer natuurlijk maar<br />

moeten betalen wanneer de hoofdvordering opeisbaar wordt 1708 . Dit bewijst opnieuw dat het<br />

om een zekerheidsrecht gaat.<br />

b) Verdere onderaannemers<br />

bouwheer<br />

valutaverhouding:<br />

onderaannemingssom<br />

Zoals gezegd geldt de rechtstreekse vordering ook ten gunste <strong>van</strong> een onder-onderaannemer<br />

jegens de opdrachtgever <strong>van</strong> zijn opdrachtgever, d.i. jegens de hoofdaannemer. Betwist is of<br />

1706 E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 142; Hof Luik 27 februari 2001, RRD 2001, 137.<br />

1707 E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 142; Kh. Brussel 27 juli 1998, TBH 1999, 209 met noot DERIJCKE.<br />

1708 Cass. 29 oktober 2004, RW 2005-2006, 59 n. M. DEBUCQUOY; G. BAERT, Aanneming <strong>van</strong> werk (2001),<br />

601 en 614 v.; A. CUYPERS, in Overeenkomstenrecht (2000), 453 nr. 567; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004,<br />

nr. 141; Hof Luik 23 mei 1996, T.Aann. 1997, 37, JLMB 1997, 589 noot GEORGES; Hof Gent 28 maart 2002,<br />

NJW 2002, 211; Hof Luik 23 oktober 1998, RRD 2000, 43 n. P. WERY.<br />

659<br />

R.V.


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de onder-onderaannemer ook rechtstreeks de opdrachtgever <strong>van</strong> de hoofdaannemer kan<br />

aanspreken. Aangezien de rechtstreekse vordering een zekerheidsrecht is op de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de voorgaande schakel, kan bij de uitoefening <strong>van</strong> dat zekerheidsrecht<br />

ook gebruik gemaakt worden <strong>van</strong> de zekerheden die accessoir zijn aan die bezwaarde<br />

schuldvordering; <strong>van</strong>uit dat oogpunt moet de onder-onderaannemer dus ook de uiteindelijke<br />

opdrachtgever kunnen aanspreken binnen de perken <strong>van</strong> de 3 schuldvorderingen; maar deze<br />

opvatting wordt door anderen betwist 1709 .<br />

3° Tijdstip <strong>van</strong> totstandkoming (en <strong>van</strong> fixatie <strong>van</strong> het fonds of onderpand) en <strong>van</strong><br />

tegenwerpelijkheid aan de opdrachtgever; interne gevolgen.<br />

Het onderpand <strong>van</strong> de rechtstreekse vordering zijn de schuldvorderingen <strong>van</strong> de<br />

hoofdaannemer op de opdrachtgever in de om<strong>van</strong>g waarin ze volgens de interne verhouding<br />

(bouwheer/hoofdaannemer) geldt. De opdrachtgever kan alle excepties inroepen die dit<br />

onderpand beperken (niet-abstracte rechtstreekse vordering).<br />

Vele betwistingen betreffende de rechtstreekse vordering zijn het gevolg <strong>van</strong> het feit dat men<br />

het ontstaan <strong>van</strong> het zekerheidsrecht op de schuldvordering (goederenrechtelijk statuut) niet<br />

onderscheidt <strong>van</strong> de tegenwerpelijkheid aan de opdrachtgever er<strong>van</strong> (gevolgen in de interne<br />

verhouding met de opdrachtgever). Nochtans zijn de regels hiervoor vergelijkbaar met die<br />

inzake cessie of inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen.<br />

a) Tijdstip <strong>van</strong> tegenwerpelijkheid; tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties<br />

Wat de interne gevolgen betreft, gaat men er terecht <strong>van</strong> uit dat het zekerheidsrecht maar kan<br />

worden tegengeworpen aan de opdrachtgever zodra hem kennis is gegeven.<br />

i) Vorm <strong>van</strong> de kennisgeving<br />

De kennisgeving kan in elke vorm geschieden, en vereist dus geen dagvaarding; elke<br />

kennisgeving is voldoende om de rechtstreekse vordering tegenwerpelijk te maken aan de<br />

opdrachtgever (vergelijk art. 1690 § 1 II BW bij cessie). Dit geschilpunt werd beslecht door<br />

één <strong>van</strong> de arresten <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie <strong>van</strong> 25 maart 2005 betreffende deze<br />

rechtstreekse vordering 1710 . Conform het gemeen recht heeft de kennisgeving maar<br />

1709 Anders dan de door ons verdedigde oplossing B. KOHL, “Sous-traitance: questions spécilaes”, in Contrat<br />

d’entreprise et droit de la construction, CUP deel 63, p.133; R. DE BRIEY & O JAUNAUX, “La sous-traitance:<br />

questions choisies”, in Droit de la construction, Actes du colloque du 31 mai 2006, Jeune barreau Liège, p. 152<br />

v.; V. SAGAERT, RW 2010-2011, (998) 1000 nr. 4; Vred. Doornik, 16 oktober 2007, JT 2008, 161 = JLMB<br />

2008, 1472 n. B. KOHL.<br />

Naar Frans recht kunnen de opeenvolgende onderaannemers wel rechtstreeks de opdrachtgever aanspreken:<br />

Cass.(fr.) civ. III 20 mei 1980, JCP 1980 II nr. 19440 n. G. FLECHEUX.<br />

1710 Cass. 25 maart 2005 nr. C.040126.N, iz. Abi Imtech, TBBR 2005, 407 n. C. EYBEN, "La forme de l'action<br />

directe des sous-traitants: la fin d'une controverse?" = JLMB 2005, 1040 n. P. HENRY, "Action directe du soustraitant:<br />

deux nouvelles précisions" = Arr. 2005, 735 = RW 2005-2006 n. M. DEBUCQUOY = TBH 2005, 1020<br />

n. W DERIJCKE = TBO 2005, 219 n. DE COOMAN; Cass. 10 juni 2011, C.10.0465.N. bvba René Huybrechts,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110610-5. Sindsdien vaste rechtspraak (bv.<br />

Hof Antwerpen 13 oktober 2008, TBO 2009, 247, evenwel verbroken wat het tijdstip <strong>van</strong> kennisgeving betreft<br />

660


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

uitwerking op het tijdstip <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>gst 1711 . Een kennisgeving aan de hoofdaannemer is niet<br />

voldoende, het moet om een kennisgeving aan de opdrachtgever-onderschuldenaar gaan 1712 ;<br />

ze is evenmin vereist 1713 .<br />

ii) Gevolgen voor de excepties<br />

Het tijdstip <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> de kennisgeving is <strong>van</strong> belang voor het inroepen <strong>van</strong><br />

excepties door de opdrachtgever:<br />

- de opdrachtgever behoudt alle excepties uit de dekkingsverhouding die zijn ontstaan voor de<br />

kennisgeving aan de opdrachtgever. Zo zal de opdrachtgever de voordien reeds aan de<br />

hoofdaannemer gedane betalingen aan de onderaannemer kunnen tegenwerpen, evenals<br />

voordien ingetreden schuldvergelijkingen. De hoofdaannemer blijft inningsbevoegd zolang de<br />

onderaannemer geen kennis geeft aan de opdrachtgever;<br />

- de opdrachtgever behoudt ook na de kennisgeving de exceptio non adimpleti contractus, ook<br />

voor wanprestaties <strong>van</strong> de hoofdaannemer die dateren <strong>van</strong> na de kennisgeving 1714 , aangezien<br />

deze exceptie inherent is aan de wederkerige rechtsverhouding; alsook de mogelijkheid tot<br />

schuldvergelijking <strong>van</strong> verknochte schuldvorderingen (vgl. verder).<br />

- de opdrachtgever kan geen excepties uit de dekkingsverhouding inroepen die dateren <strong>van</strong> na<br />

de kennisgeving aan de opdrachtgever. De opdrachtgever kan dus niet meer bevrijdend<br />

betalen aan de hoofdaannemer nadat hem kennis is gegeven 1715 en nadien ook niet meer<br />

verrekenen met een tegenvordering op de hoofdaannemer 1716 (de verrekening <strong>van</strong><br />

samenhangende schuldvorderingen is echter gegrond op de e.n.a.c., die voordien ontstaat; zie<br />

de discussie verder).<br />

M.a.w. de kennisgeving fixeert de verbintenisrechtelijke inhoud <strong>van</strong> de schuldvordering.<br />

Of de onderaannemer in verhouding tot zijn schuldenaar het recht had de aanspraak uit te<br />

oefenen, moet beoordeeld worden op het tijdstip <strong>van</strong> de verzending <strong>van</strong> de kennisgeving 1717 .<br />

M.i. is dit echter niet rele<strong>van</strong>t in de verhouding met de derde-schuldenaar<br />

b) Tijdstip <strong>van</strong> ontstaan <strong>van</strong> het zakelijk recht op de schuldvordering<br />

Uit de regeling inzake tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties leidt men m.i. ten onrechte af dat ook<br />

op zakenrechtelijk vlak, qua anterioriteit, het zekerheidsrecht <strong>van</strong> de onderaannemer slechts<br />

door Cass. 18 maart 2010, infra). Nog ten onrechte anders Hof Antwerpen 20 juni 2003, RW 2005-2006, 1550;<br />

Hof Antwerpen 25 november 2004, verbroken door Cass. 10 juni 2011, bvba Rné Huybrechts, C.10.0465.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110610-5.<br />

1711 Cass. 18 maart 2010, C.09.0136.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20100318-3 = RW 2010-2011, 998 n. V. SAGAERT.<br />

1712 V. SAGAERT, RW 2010-2011, (998) 1000 nr. 5; ten onrechte anders Hof Brussel 8 april 2009, T.Aann.<br />

2010, 62 n. M. SOMERS.<br />

1713 Hof Antwerpen 13 oktober 2008, TBO 2009, 247, op een ander luntvrbroken door Cass. 18 maart 2010,<br />

supra.<br />

1714 Cass. 25 maart 2005, supra; voordien reeds Hof Luik 30 juni 2000, JT 2001, 597.<br />

1715 Evidente oplossing; onder meer Hof Bergen 9 januari 2003, JLMB 2003, 1041<br />

1716 Rb. Gent 14 februari 2001, T.Aann. 2001, 110.<br />

1717 V. SAGAERT, RW 2010-2011 (998) 1000 nr. 6.<br />

661


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ontstaat <strong>van</strong>af het tijdstip <strong>van</strong> de kennisgeving aan de opdrachtgever 1718 (en volgens sommige<br />

intussen duidelijk achterhaalde rechtspraak zelfs maar <strong>van</strong>af het instellen <strong>van</strong> een eis in<br />

rechte 1719 ). Men verwart hier echter de tegenwerpelijkheid aan de schuldenaar met de<br />

zakenrechtelijke anterioriteit <strong>van</strong> het rechtstreeks vorderingsrecht (zekerheidsrecht). Dat de<br />

opdrachtgever de excepties die tot aan de kennisgeving ontstaan kan inroepen tegen de<br />

onderaannemer bewijst echter niet dat de rechtstreekse vordering niet eerder ontstaat, maar<br />

enkel dat tot aan die kennisgeving de hoofdaannemer inningsbevoegd blijft.<br />

Het Hof <strong>van</strong> cassatie heeft er evenwel voor gekozen om ook het zakelijk recht dat uit de<br />

rechtstreekse vordering voortvloeit maar te laten ontstaan door de kennisgeving. Het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer evenwel neemt minstens rang in op de datum waarop de<br />

schuldvordering op de hoofdaannemer ontstaat 1720 . De keuze voor twee uiteenlopende regels<br />

voor deze twee rechtsfiguren is te betreuren. Het voorrecht houdt ook hier in dat de<br />

hoofdaannemer de schuldvordering op de opdrachtgever maar verkrijgt met - ab initio - de<br />

bezwaring door het zekerheidsrecht <strong>van</strong> de werknemers en onderaannemer er reeds op. Dit<br />

volgt uit de cassatie-arresten <strong>van</strong> 25 maart 2005 en wordt verder uitgewerkt bij de bespreking<br />

<strong>van</strong> de conflicten op eenzelfde schuldvordering (Hst. VII). Maar blijkens de<br />

cassatierechtspraak over de rechtstreekse vordering geldt daar niet dezelfde regel. Aldus rijst<br />

de vraag (waarover meer in Hst. VII) of de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer nog<br />

voorrang kan hebben boven een eerdere inpandgeving <strong>van</strong> dezelfde schuldvordering, wat<br />

nochtans overeenstemt met de bedoeling <strong>van</strong> de wetgever.<br />

4° Executierechten; samenloop; geldingsduur<br />

a) Gevolgen <strong>van</strong> de samenloop<br />

i) Op de voor de samenloop uitgeoefende rechtstreekse vordering<br />

Het is niet betwist dat een rechtstreekse vordering <strong>van</strong> een onderaannemer die reeds werd<br />

uitgeoefend vooraleer er een samenloop ontstaat met andere schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

hoofdaannemer, blijft gelden, en de onderaannemer aldus een separatist is in die<br />

1718 Deze verkeerde gevolgtrekking vindt men bv. in Hof Antwerpen 13 december 2001, TBH 2002, 466; Hof<br />

Antwerpen 13 december 2001, TBH 2002, 470 noot W. DERIJCKE; Hof Antwerpen 7 november 2002, NJW<br />

2003, 930 = RW 2002-2003, 1392; kh. Hasselt 24 december 2002, NJW 2003, (934) 935 randnr. 6, dat daaruit<br />

afleidt dat de rechtstreekse vordering “geen voorwerp” meer heeft na de samenloop wanneer ze niet reeds eerder<br />

is uitgeoefend. Deze rechtspraak aanvaardt wel - terecht - dat een eis in rechte niet vereist is.<br />

1719 In die zin, ten onrechte, Hof Gent 5 juni 2003, NJW 2003, 1079 = RW 2003-2004, 467 = RABG, 2003/20,<br />

1193, verbroken door Cass. 25 maart 2005 (hoger besproken); Hof Antwerpen 1 maart 1995, RW 1996-97<br />

instemmende noot G. BAERT “Geen vorderingsrecht <strong>van</strong> de aannemer zonder een rechtsvordering”; Kh. Brussel<br />

27 juli 1998, TBH 1999, 209 noot W. DERIJCKE; Rb. Hasselt, 3 november 1999, Limb.Rechtsl. 2000, 424; Hof<br />

Bergen 29 september 2003, RRD 2003, 407; G. BAERT, A.P.R. Aanneming <strong>van</strong> werk, p. 612, nr. 1855. Zie nog<br />

Hof Bergen 9 januari 2003, JLMB 2003, 1041; Hof Gent 6 mei 1998, A.JT 1998-99, 910 noot S. VERBEKE.<br />

Terecht wordt géén eis in rechte geëist door: Hof Gent 6 mei 1998, A.JT 1998-99, 910 met noot S. VERBEKE;<br />

Kh. Dendermonde 13 maart 1998, T.Aann. 1998, 253; Hof Bergen 9 januari 2003, JLMB 2003, 1041; P. WERY,<br />

“L’étendue et la forme de l’action directe du sous-traitant: deux questions controversées”, T.Aan. 2004, 10-14; E.<br />

DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 139. Dit volgt ook uit het hoger besproken cassatie-arrest <strong>van</strong> 25 maart 2005.<br />

1720 Zo bv. Hof Brussel 8 november 1995, DAOR 1995-37, p. 89; Hof Gent 21 februari 2001, TBH 2002, 449<br />

noot K. TROCH.<br />

662


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

samenloop 1721 . Als separatist draagt hij niet bij tot de kosten <strong>van</strong> het faillissement. Zoals<br />

hoger aangegeven, is voor die uitoefening geen dagvaarding nodig, en volstaat elke vorm <strong>van</strong><br />

kennisgeving. Als separatist behoudt hij de rechtstreekse vordering ook indien nadien op de<br />

bezwaarde schuldvordering derdenbeslag werd gelegd door een andere schuldeiser <strong>van</strong> de<br />

hoofdaannemer.<br />

ii) Op de mogelijkheid nog een rechtstreekse vordering uit te oefenen na<br />

samenloop<br />

De cassatierechtspraak gaat er blijkbaar <strong>van</strong> uit dat de rechtstreekse vordering eerst ontstaat<br />

door een kennisgeving (incl., maar niet noodzakelijk door, het instellen <strong>van</strong> een eis in rechte),<br />

en dat de specifieke voordelen <strong>van</strong> die rechtstreekse vordering dus niet meer kunnen ontstaan<br />

na de samenloop (faillissement, vereffening rechtspersoon of andere samenloop 1722 ) <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de hoofdaannemer. Vanaf het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop verliest de<br />

onderaannemer de mogelijkheid om nog een rechtstreekse vordering in te stellen, en heeft hij<br />

enkel nog een bijzonder voorrecht (op hetzelfde onderpand) (art. 20, 12° HypW) 1723 . Het<br />

"meer" dat een rechtstreekse vordering biedt kan dus <strong>van</strong>af de samenloop niet meer worden<br />

verkregen (fixatiebeginsel).<br />

1721 DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 145: Hof Bergen 9 januari 2003, JLMB 2003, 1041.<br />

1722 Wellicht dus ook na derdenbeslag.<br />

1723 Cass. 27 mei 2004, RW 2003-2004, 1724 = Arr. 2004, 938 = TBO 2005, 50; Cass. 23 september 2004 (2<br />

arresten), Arr. 145 = JLMB 2004, 32 en 33 = Jaarverslag cassatie 1994, 62 = TBO 2005, 64 n. M DE THEIJE =<br />

NjW 2005, 170, besproken door K. VANHOVE & S. VAN LOOCK, "Rechtstreekse vordering <strong>van</strong><br />

onderaannemer en samenloop. Hof <strong>van</strong> cassatie schept duidelijkheid", NJW 2005, 146 v.; Cass. 14 juni 2007,<br />

Cavenaille & Bodeus q.q. faill. En.ge.bat t. diverse, nr. C.05.0382F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20070614-1 = Pas. 1213 = JLMB 2007, 1204 n.<br />

Cl. PARMENTIER; Cass. 18 maart 2010, C.09.0136.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20100318-3 = RW 2010-2011, 998 n. V.<br />

SAGAERT “De uitoefening <strong>van</strong> een (onvolmaakte) rechtstreekse vordering: de kennisgeving aan de<br />

onderschuldenaar als peildatum”.<br />

Zelfs indien de rechtstreekse vordering niet meer zou kunnen worden uitgeoefend na faillissement, zijn de<br />

arresten nog verkeerd gemotiveerd. Ze stellen impliciet dat de onderaannemer geen wettige reden <strong>van</strong> voorrang<br />

op die schuldvordering heeft, die in de boedel zou vallen, en vergeten daarbij dat de onderaannemer in ieder<br />

geval een bijzonder voorrecht heeft op die schuldvordering.<br />

Ten gronde in dezelfde zin als die rechtspraak bv. E. DIRIX, "Onderaanneming", T. Aann. 1991, 37; DIRIX,<br />

"Rechtstreekse vordering en samenloop", Noot onder kh. Antwerpen 24 april 1995, RW 1995-96, 265 v.; Rb.<br />

Turnhout 21 mei 1997, RW 1997-98, 411 noot DIRIX; DIRIX & DECORTE (2006) nr. 574; kh. (Rb.) Hasselt 3<br />

november 1997, Limb.Rl. 2000, 424 noot VAN GOMPEL; kh. Leuven 24 februari 1998, TBBR 1999, 213 noot J.<br />

KOKELENBERG; kh. Brussel 27 juli 1998, TBH 1999, 209 noot W. DERIJCKE; Rb. Brussel 8 september<br />

2000, RW 2000-2001, 1102; Hof Antwerpen 13 december 2001, TBH 2002, 466; Hof Antwerpen 13 december<br />

2001, TBH 2002, 470 noot W. DERIJCKE; Hof Antwerpen 7 maart 2002, RW 2002-2003, 1392; Hof Antwerpen<br />

7 november 2002, NJW 2003, 930; Kh. Hasselt 24 december 2002, NjW 2003, 934; Hof Gent 5 juni 2003, NJW<br />

2003, 1079 = RW 2003-2004, 467 noot, RABG 2003/20, 1193; Rb. Antwerpen 17 maart 2004, RW 2007-2008,<br />

871; G. BAERT, APR, Aanneming <strong>van</strong> werk, 2001, p. 607 nr. 1838 en p. 610 nr. 1850; Ph. GERARD & J.<br />

WINDEY, “Action directe des sous-traitants, faillite et concordat judiciaire: à contre-courant”, Liber amicorum<br />

Lucien Simont, Brussel 2002, 385 v. Zie ook L. SIMONT, noot onder Hof Luik 21 februari 1964, RCJB 1964, ...;<br />

A. CUYPERS, RW 1997-98, 703; J.M. RIKKERS, "L'action directe du sous-traitant prévue à l'article 1798 du<br />

code civil: hypotheses de conflict", Liber amicorum Yvon Hannequart et Roger Rasir, Kluwer 1997, 345.<br />

Voor kritiek op de cassatierechtspraak, zie onder meer J.P. RENARD, "Heurs et malheurs de l'action directe", T.<br />

Aann. 2005/3, p. 242; B. VAN LIERDE, "Observations", T.Aann. 2007, (260) 263.<br />

663


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Nochtans is het standpunt dat de meerderheid <strong>van</strong> de lagere rechtspraak voor de cassatiearresten<br />

<strong>van</strong> 27 mei 2004 innam m.i. correcter. Die ging er<strong>van</strong> uit dat de rechtstreekse<br />

vordering niet eerst door het instellen <strong>van</strong> de eis ontstaat, zodat de titularis <strong>van</strong> de<br />

rechtstreekse vordering een separatist is en deze schuldvordering in beginsel ook na de<br />

samenloop nog kan worden uitgeoefend 1724 . Die meerderheidsopvatting werd soms wel met<br />

verkeerde argumenten ondersteund (bv. door te stellen dat de rechtstreekse vordering geen<br />

betrekking heeft op een actief <strong>van</strong> de hoofdaannemer en om die reden aan de samenloop zou<br />

ontsnappen 1725 ; dat is natuurlijk onjuist: de rechtstreekse vordering heeft als onderpand de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de hoofdaannemer op de opdrachtgever). De juiste reden is dat de<br />

titularis <strong>van</strong> een rechtstreekse vordering (overigens zelfs alleen al op grond <strong>van</strong> zijn bijzonder<br />

voorrecht) een separatist is, wiens afzonderingsrecht standhoudt bij samenloop, dit onder<br />

voorbehoud <strong>van</strong> de beperking <strong>van</strong> separatistenposities bij bepaalde vormen <strong>van</strong> samenloop,<br />

zoals m.b. faillissement. De juiste oplossing is dus dat de rechtstreekse vordering na<br />

faillissement slechts is opgeschort tot aan het proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen (en behoudens verdere schorsing <strong>van</strong> de tenuitvoerlegging door de<br />

rechtbank op verzoek <strong>van</strong> de curator gedurende max. 1 jaar) (zie art. 26 FaillW; art. 100 II<br />

FaillW). Maar zoals gezegd oordeelde het Hof <strong>van</strong> cassatie wel anders. Op basis <strong>van</strong> die<br />

cassatierechtspraak moet men concluderen dat de rechtstreekse vordering eerst ontstaat door<br />

de kennisgeving (over de vraag of die retroactief werkt in die zin dat ze voorrang heeft op<br />

oudere beschikkingen <strong>van</strong> de hoofdaannemer over de bezwaarde schuldvordering op de<br />

bouwheer, zie hst. VII).<br />

Verder volgt uit de regel <strong>van</strong> de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties ontstaan voor de<br />

kennisgeving, dat de opdrachtgever na samenloop wel bevrijdend betaalt aan de curator of<br />

andere bewindvoerder zolang hij niet door de onderaannemer is aangesproken.<br />

De rechtstreekse vordering kon in beginsel niet worden uitgeoefend tijdens de procedure gerechtelijk akkoord,<br />

gezien de opschorting <strong>van</strong> de executierechten <strong>van</strong> separatisten 1726 .<br />

1724 kh. Brussel 30 juni 1994, TBH 1994, 928; kh. Luik 26/28 oktober 1994, RRD 1994, 542 = TBH 1996, 555;<br />

Hof Luik 31 maart 1995, JLMB 1995, 1340; Rb. Turnhout 21 mei 1997, RW 1997-98, 411 afkeurende noot E.<br />

DIRIX; kh. Verviers 10 november 1997, TBH 1998, 462; kh. Dendermonde 13 maart 1998, T.Aann. 223; Hof<br />

Luik 25 juni 1998, JLMB 1998, 1475 = T.Aann. 1998, 247 noot Y. DUMON & A. ZENNER = RPS 1999, 289 =<br />

TBH 1999, 186; Rb. Gent 4 oktober 2000, TGR 2001, 15 noot P. VAN CANEGHEM; Rb. Gent 14 februari<br />

2001, T.Aann. 2001, 110; Hof Luik 27 februari 2001, RRD 137; Hof Bergen 28 januari 2002, AR nr. 2000:26;<br />

kh. Brussel 31 juli 2002, T.Aann. 2002, 317; Hof Gent 28 maart 2002, NJW 2002, 211; Hof Gent 10 december<br />

2002, NJW 2003, 932 = RABG 2003/20, 1192; Hof Brussel 25 januari 2003, AR nr. 2000/2251; Hof Bergen 6<br />

oktober 2003, AR nr. 2002/840; J. KOKELENBERG, in Overeenkomstenrecht 2000, 478; J.P. RENARD en M<br />

VAN DEN ABEELE, “Les garanties offertes aux sous-traitants en cas de défaillance de l’entrepreneur général”,<br />

T. Aann. 1997, 134; Y. DUMON & A. ZENNER, "Franki- une première expérience concordataire", noot onder<br />

kh. Luik 29 juni 1998, JLMB 1998, 1489; A. ZENNER, Dépistage, faillites et concordat, Larcier Brussel 1998,<br />

p. 955; J. CAEYMAEX, "Les créances des sous-traitants" in Le point sur le droit des suretés, Formation<br />

permanent CUP deel 41, Luik 2000, p. 270 en 272; F. GEORGES, “Les prérogatives du partenaire du<br />

commerçant en difficulté: état des lieux”, in La faillite et les concordat en droit positif belge après la réforme de<br />

1997, Fac. Liège 1998, 426-427; J.-P. BRULS, “Le droit du sous-traitant au payement du prix dans le droit<br />

privé”, Act. Dr. 1992, 239 nr. 21.<br />

1725 Hof Gent 10 december 2002, NJW 2003, 932<br />

1726 E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 146; X. DIEUX en J. WINDEY, “Nouvelles observations sur la<br />

théorie générale du concours entre les créanciers à la lumière de loi du 17 juillet 1997 sur le concordat judiciaire<br />

et de ses premières applications” in Mélanges offerts à Pierre Van Ommeslaghe, Brussel, 2000, (377) 403, nr.<br />

664


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) Geldingsduur<br />

Het voorrecht is niet aan enige publiciteitsvereiste onderworpen, maar blijft slechts bewaard<br />

gedurende 5 jaar <strong>van</strong>af de datum <strong>van</strong> de factuur.<br />

c) Verbintenisrechtelijke uitoefeningsbeperkingen<br />

Of de onderaannemer contractueel gerechtigd is om de rechtstreekse vordering uit te oefenen<br />

is een vraag <strong>van</strong> dezelfde orde als de vraag of de houder <strong>van</strong> een pandrecht op een<br />

schuldvordering kan overgaan tot kennisgeving aan de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand gegeven<br />

schuldvordering en deze mag innen.<br />

Wat de vraag betreft <strong>van</strong>af wanneer de onderaannemer de rechtstreekse vordering kan<br />

uitoefenen, stellen sommige auteurs dat een dreigende insolvabiliteit weliswaar niet vereist<br />

is 1727 , maar dit recht toch ook niet zomaar kan worden uitgeoefend, omdat het de<br />

hoofdaannemer zou benadelen 1728 . Het betreft hier m.i. een vraag <strong>van</strong> rechtsmisbruik. Gezien<br />

de cassatierechtspraak ertoe leidt dat de rechtstreekse vordering niet meer kan worden<br />

uitgeoefend na samenloop, moet er<strong>van</strong> uitgegaan worden dat het geen misbruik is om deze uit<br />

te oefenen ook al zou er nog geen staking <strong>van</strong> betaling zijn. Zoniet zou deze door de wetgever<br />

nochtans ingevoerde rechtsfiguur zonder praktisch nut zijn 1729 . Meer nog, er moet <strong>van</strong><br />

worden uitgegaan dat de onderaannemer de kennisgeving mag doen zodra de hoofdaannemer<br />

in verzuim is, tenzij dit in de concrete omstandigheden een misbruik zou vormen omdat de<br />

onderaannemer over voldoende andere waarborgen beschikt.<br />

Deze vraag is gelijkaardig aan de vraag naar de uitoefening <strong>van</strong> een pandrecht op<br />

schuldvorderingen door de kennisgeving aan de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand gegeven<br />

schuldvordering (supra afdeling A punt 4 d.).<br />

Het protest <strong>van</strong> de hoofdaannemer verhindert de inningsbevoegdheid <strong>van</strong> de onderaannemer<br />

niet 1730 . De bouwheer zal in geval <strong>van</strong> twijfel over bestaan en om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuld mogelijks wel de exceptio dubii kunnen inroepen, d.i. opschorten en consigneren tot er<br />

duidelijkheid is.<br />

b. Bijzonder regime <strong>van</strong> schuldvorderingen uit overheidsopdrachten<br />

18; Th. BOSLY, “Quatre années d’application de la loi sur le concordat judiciaire”, in Faillite et concordat<br />

jdiciaire, Centre J. Reynauld, Brussel, 2002 (475), 492, nr. 41; Ph. COLLE, “Enkele vragen i.v.m. de toepassing<br />

<strong>van</strong> de nieuwe wetten <strong>van</strong> het faillissement en het gerechtelijk akkoord”, in Rechtspersonenrecht<br />

(Postuniversitaire cyclus Willy Delva), Gent, 1999, p. (217) 243, nr. 33.<br />

1727 Zie o.m. A. CUYPERS, o.c. 450, nr. 564 en de verwijzingen aldaar.<br />

1728 Zo E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 140.<br />

1729 Vgl. B. VAN LIERDE, "Observations", T.Aann. 2007, (260) 263.<br />

1730 Evidente oplossing. Bv. Hof Antwerpen 13 oktober 2008, TBO 2009, 247 (op een ander punt verbroken<br />

door Cass. 18 maart 2010, infra).<br />

665


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In art. 43 <strong>van</strong> de Overheidsopdrachtenwet 1731 werd een bijzondere regeling uitgewerkt in<br />

verband met de overdracht en de inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen op de<br />

publiekrechtelijke rechtspersonen voortvloeiend uit leveringen, diensten en werken 1732 . Dit<br />

schept op onrechtstreekse wijze een bijzondere zekerheid ten gunste <strong>van</strong> werknemers,<br />

onderaannemers en leveranciers <strong>van</strong> de opdrachtnemer <strong>van</strong> de overheidsopdracht.<br />

Deze schuldvorderingen <strong>van</strong> een aannemer <strong>van</strong> werk of diensten of leverancier op de<br />

aanbestedende overheid kunnen tot aan de keuring (genaamd oplevering; indien er een<br />

voorlopig en een definitieve is gaat het om de voorlopige) niet het voorwerp zijn <strong>van</strong> beslag,<br />

overdracht of inpandgeving, tenzij:<br />

- wat betreft beslag: voor loonvorderingen <strong>van</strong> de werknemers (arbeiders en bedienden) en op<br />

de opdracht betrekking hebbende schuldvorderingen <strong>van</strong> onderaannemers en leveranciers <strong>van</strong><br />

de aannemer <strong>van</strong> werken, leveringen of diensten; en<br />

- wat betreft overdracht of inpandgeving: ter verkrijging <strong>van</strong> kredieten voor de uitvoering <strong>van</strong><br />

de opdracht (zie art. 43 § 3).<br />

Ook blijft een betekening bij deurwaardersexploot of een aangetekende brief vereist voor een cessie of<br />

inpandgeving (art. 43 § 4 Overheidsopdrachtenwet).<br />

Bij die overdracht en inpandgeving blijven de schuldvorderingen bovendien bezwaard met<br />

een pandrecht (of voorrecht) in eerste rang <strong>van</strong> de genoemde werknemers en onderaannemers.<br />

Daartoe moeten de laatstgenoemden wel kennis geven <strong>van</strong> hun schuldvordering aan de<br />

aanbestedende overheid vooraleer deze te goeder trouw heeft betaald. Deze kennisgeving is<br />

vormvrij en kan ook nog na samenloop geschieden 1733 .<br />

Hier komt dus onrechtstreeks een voorrecht tot stand voor deze categorie <strong>van</strong> schuldeisers (de<br />

tekst <strong>van</strong> de wet gebruikt terloops de term voorrecht).<br />

Dit regime is ingesteld om te vermijden dat de onderaannemers of werknemers <strong>van</strong> de<br />

hoofdaannemer de werken zouden opschorten. Het is dus in het belang <strong>van</strong> de overheid dat zij<br />

voorrang hebben op andere schuldeisers die op de schuldvorderingen <strong>van</strong> de hoofdaannemer<br />

1731 Dit gaat gedeeltelijk terug op de Decreten <strong>van</strong> 26 Pluviose en 23 Ventôse An II (Decreten <strong>van</strong> Posen 1806),<br />

werd hernomen in de Wet <strong>van</strong> 3 januari 1958, nadien in art. 96-99 <strong>van</strong> de bij KB 17 juli 1991 samengeschakelde<br />

wettenop de Rijksboekhouding, dan art. 23 Overheidsopdrachtenwet 24 december 1993 en nu dus art. 43<br />

Overheidsopdrachtenwet 15 juni 2006. Zie voor nadere uitleg A. VERBEKE, “Cessie en inpandgeving <strong>van</strong><br />

vorderingen betreffende overheidsopdrachten”, in Vierde permanente vorming <strong>van</strong> de gerechtsdeurwaarder<br />

(1998), Story 1998, 91 v. evenals in Bancair derdenbeslag - gerechtelijk akkoord en faillissement -<br />

taalwetgeving in beslagzaken - kort geding - beslag op onlichamelijke roerende goederen - cessie en<br />

inpandgeving <strong>van</strong> vorderingen betreffende overheidsopdrachten, Kluwer Antwerpen 1999, 181 v.<br />

Het toepassingsgebied <strong>van</strong> deze betreft alle overheidsopdrachten die onder de wet vallen, met uitsluiting <strong>van</strong><br />

opdrachten door gesubsidieerde privaatrechtelijke instellingen.<br />

Over het toepassingsgebied ratione personae <strong>van</strong> de oude wet <strong>van</strong> 1958, zie onder meer Hof Brussel 9 oktober<br />

1987, TBH 1988, 470 (niet bij werken in opdracht <strong>van</strong> het Wegenfonds); Hof Antwerpen 10 oktober 1994, RW<br />

1995-96, 62; Cass. 3 april 1992, RW 1992-93, 249 concl. a.g. DE SWAEF noot G. VAN HAEGENBORGH;<br />

Cass. 1 maart 2002, JLMB 2002, 710; Hof Luik 15 oktober 1998, JLMB 1999, 732.<br />

1732 De Wet mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen in de financiële sector <strong>2012</strong>, art. 3, maakt een uitzonderingen<br />

voor bankvorderingen uit kredieten verleend door banken aan een overheidsdienst of – bedrijf.<br />

1733 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 522; Cass. 25 maart 1993, Pas. 1993 I 324 = RW 1993-94, 644 n. C.<br />

FRANK.<br />

666


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

tegen de overheid een zekerheidsrecht zouden verkrijgen (met name de bank die een pand op<br />

handelszaak zou hebben). Het betekent natuurlijk ook dat het zekerheidsrecht geldt zonder dat<br />

eerst aan de aanbestedende overheid kennis is gegeven.<br />

In zoverre de rechtstreekse vordering en het voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer <strong>van</strong> toepassing<br />

zijn (zie hierboven a.) kan de onderaannemer zich ook daarop beroepen; art. 43<br />

Overheidsopdrachtenwet sluit dit niet uit 1734 .<br />

Deze bijzondere regeling heeft geleid tot een zware kredietadministratie voor desbetreffende<br />

kredieten bij de kredietinstellingen die de hoofdaannemer krediet verschaffen.<br />

5. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de eigenaar op de onderhuurder<br />

Deze wordt wettelijk geregeld door art. 1753 BW.<br />

a. Onderpand<br />

De schuldvorderingen waarop de hoofdverhuurder een rechtstreekse aanspraak kan uitoefenen<br />

betreft de schuldvorderingen <strong>van</strong> de hoofdhuurder jegens de onderhuurder uit de<br />

onderverhuring.<br />

b. Verzekerde schuldvordering<br />

hoofdhuurder hoofdverhuurder<br />

dekkingsverhouding:<br />

onderhuurovereenko<br />

mst<br />

onderhuurder<br />

valutaverhouding:<br />

hoofdhuurovereenkomst<br />

1734 Cass. 27 mei 2004, (eerste middel) RW 2003-2004, 1723 = Jaarverslag cassatie 1994, 59. Zie ook A.<br />

CUYPERS, in Overeenkomstenrecht, 446-447, nr. 561.<br />

667<br />

R.V.


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De rechtstreekse vordering strekt tot zekerheid <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

hoofdverhuurder op de hoofdhuurder uit de hoofdhuurovereenkomst.<br />

c. Ontstaan en tegenwerpelijkheid aan de onderhuurder<br />

Het zekerheidsrecht <strong>van</strong> de eigenaar op die schuldvordering (fonds) is eerst tegenwerpelijk<br />

aan de onderhuurder door beslag te leggen in handen <strong>van</strong> die onderhuurder. Tot dan blijft de<br />

onderverhuurder(-hoofdhuurder) bevoegd. De onderhuurder kan de excepties uit de<br />

dekkingsverhouding (onderverhuring) tegenwerpen die voor het beslag zijn ontstaan, behalve<br />

vooruitbetaling <strong>van</strong> huur die noch bedongen was noch krachtens gebruik verschuldigd.<br />

Hieruit leidt men meestal af dat het recht ook pas door het derdenbeslag ontstaat (hoewel dat<br />

daar niet noodzakelijk uit volgt; vgl. hoger punt 4. de discussie bij de onderaannemer).<br />

6. Zekerheidsrecht <strong>van</strong> de fiscus en de RSZ op schuldvorderingen <strong>van</strong> aannemers <strong>van</strong><br />

onroerende werken jegens hun opdrachtgevers<br />

a. Wetsbepalingen<br />

Dit recht volgt uit art 400 v. WIB en 30bis en 30ter RMZ-Wet. Deze wetgeving is tot stand<br />

gekomen om het zwart werken en de praktijk <strong>van</strong> de koppelbazen in de bouwsector tegen te<br />

gaan. Het neemt de vorm aan <strong>van</strong> een inhoudingsplicht die geldt voor opdrachtgevers <strong>van</strong><br />

onroerende bouwwerken welke krachtens een aannemings- of vennootschapsovereenkomst<br />

betalingen doen aan een aannemer met fiscale of sociale schulden, alsook (sedert de<br />

aanvulling <strong>van</strong> art. 400 en invoering <strong>van</strong> 30ter door de Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart <strong>2012</strong>)<br />

voor opdrachtgevers <strong>van</strong> andere werken en activiteiten in de zogenaamde risicosectoren die<br />

bij Koninklijk Besluit worden aangewezen.<br />

Voor 2008 gold deze regeling het beroep op alle niet-erkende aannemers (en enkel nieterkende)<br />

(zogenaamd niet-geregistreerde aannemers). In zoverre deze regeling ook gold ten<br />

aanzien <strong>van</strong> aannemers uit andere EU-lidstaten werd ze strijdig verklaard met het Europees<br />

gemeenschapsrecht bij arrest C-433/04 d.d. 9 november 2006 <strong>van</strong> het HvJ 1735 . De wetgever<br />

heeft dan gekozen voor een nieuwe regeling, waarbij de gehoudenheid geldt bij (alle)<br />

aannemers met (para)fiscale schulden in de bouswector 1736 . Voor sociale zekerheidsschulden<br />

1735 Vervolgens hebben sommige schuldenaars ingeroepen dat de regeling ook ongeldig was in een zuiver<br />

binnenlands geschil. Dat de regel in een zuiver binnenlandse zaak niet strijdig is met het Europees recht is<br />

duidelijk (bv. Arbeidshof Brussel 15 mei 2008, AR nr. 50.198), maar het feit dat voor de inwerkingtreding <strong>van</strong><br />

de nieuwe regeling de regels enkel konden gelden voor schuldenaars <strong>van</strong> binnenlandse aannemers kon mogelijks<br />

wel een discriminatie uitmaken; het Grondwettelijk Hof heeft zich daar ten onrechte nogal gemakkelijk <strong>van</strong> af<br />

gemaakt in arresten nr. 56/2009 <strong>van</strong> 19 maart 2009, http://grondwettelijkhof.be/public/n/2009/2009-056n.pdf,<br />

overweging B.4.4. en nr. 13/<strong>2012</strong> <strong>van</strong> 2 februari <strong>2012</strong>, http://www.const-court.be/public/n/<strong>2012</strong>/<strong>2012</strong>-013n.pdf.,<br />

door te weigeren situaties die onder het Europees Unierecht te vallen te vergelijken met sitauties die enkel onder<br />

het lidstatelijke recht vallen.<br />

1736 De hervorming geschiedde in hoofdzaak door art. 55 – 56 en 138 v. <strong>van</strong> de Programmawet <strong>van</strong> 27 april<br />

2007.<br />

668


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Onderpand<br />

Deze bepalingen zijn erg duister wat betreft het onderpand <strong>van</strong> het voorrecht. Er<strong>van</strong> uitgaande<br />

dat de ratio legis er nog steeds in bestaat de fiscus te laten voorgaan op de begunstigde, en<br />

niet op enige andere schuldeiser <strong>van</strong> de veroordeelde (dat laatste blijkt uit art. 150 II W.Reg.),<br />

houden deze regels m.i. niet zozeer een voorrecht in op activa <strong>van</strong> de veroordeelde, maar wel<br />

op de schuldvorderingen die de begunstigde heeft krachtens het vonnis houdende<br />

veroordeling, vereffening of rangregeling. Dat betekent ook dat het voorrecht slechts tot<br />

zekerheid strekt <strong>van</strong> de schuldvordering die de begunstigde heeft (en die dus beperkt is tot 50<br />

% <strong>van</strong> de netto-schuldvordering, na aftrek <strong>van</strong> de gerechtskosten e.d.) 1751 .<br />

De zekerheid <strong>van</strong> de fiscus zou wel voorgaan op alle andere rechten die op die<br />

schuldvordering zouden kunnen zijn ontstaan. Dit is vergelijkbaar met het voorrecht voor<br />

kosten tot behoud <strong>van</strong> het goed of het voorrecht voor gerechtskosten.<br />

NB. De regel <strong>van</strong> art. 160 Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart <strong>2012</strong> verschaft aan de fiscus als dusdanig geen<br />

voorrecht maar werkt eerder als een de facto bewarende maatregel (blokkering <strong>van</strong> tegoeden <strong>van</strong> de<br />

belastingschuldenaar op een derde in die zin dat ze niet overeekomstig art. 1240 bis BW kunnen worden<br />

vrijgegeven; dit sluit vrijgave krachtens aan andere regel evenwel niet uit, en al evenmin vrijgave aan iemand die<br />

geen erfgenaam legataris of begunstigde <strong>van</strong> een contractuele erfstelling is).<br />

1751 In dezelfde zin F. WERDEFROY, Registratierechten Antwerpen (2) 1991, I, 431 nr. 497; Rb. Turnhout 3<br />

april 1997, RW 1997-98, 918; Rb. Antwerpen 23 juni 1997, RW 1997-98, 921; E. DIRIX, “Het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

ont<strong>van</strong>ger der registratierechten”, RW 1997-98, 919; L. BOEYNAEMS, Fiscale rechtspraakoverzichten.<br />

registratierechten 1975-2000, Larcier 2002, 36. Zie verder ook nog M. BALTUS, JT 1986, 661 en JT 1991, 207;<br />

J. CAEYMAEX, JLMB 1990, 319; G. DE LEVAL, “...”, Ann.Lg. 1986, 384; D. MICHIELS, “Enkele knelpunten<br />

bij uitvoerend onroerend beslag”, T.Not. 1995, (434) 460-461.<br />

673


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

(zogenaamd delegant) heeft, aan de alimentatiegerechtigde (schuldeiser <strong>van</strong> de delegant) te<br />

betalen. Het gaat echter veeleer om een overdracht of inpandgeving aan de delegataris <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering die de “delegant” heeft op de gedelegeerde, maar dan wel één die voorrang<br />

heeft op alle andere omdat de familiale bestemming <strong>van</strong> het inkomen geacht wordt dit laatste<br />

ab initio te bezwaren (zie infra 3°). Het bedrag <strong>van</strong> de delegatie is meestal ook aan te passen<br />

aan de index der consumptieprijzen (de werkgever moet daar zelf rekening mee houden).<br />

Deze ont<strong>van</strong>gstmachtiging of inkomensdelegatie heeft uitwerking doordat de griffier het<br />

vonnis betekent aan de gedelegeerde schuldenaar (waarna het wordt geregistreerd in het<br />

centraal Beslagberichtenbestand, art. 1390bis GerW). Er is géén derdenbeslag nodig ter<br />

uitvoering <strong>van</strong> het vonnis en de schuldenaar <strong>van</strong> de inkomsten (werkgever) moet geen<br />

verklaring <strong>van</strong> derde-beslagene afleggen. Er is in art. 1390 bis GerW evenmin bepaald dat<br />

deze delegatie maar aan derden tegenwerpelijk is <strong>van</strong>af de registratie, omdat deze toch hoe<br />

dan ook voorrang heeft.<br />

3. Bijzondere voorrangsregeling (art. 1412 II GerW)<br />

Onderhoudsvorderingen (alimentatieschulden) hebben voorrang boven andere<br />

schuldvorderingen op de inkomsten opgesomd in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 § 1, en<br />

die in 1410 § 2, 1° tot 7°, ook op het beslagbare gedeelte (art. 1412 II GerW). Art. 1412 II<br />

GerW formuleert het negatief doort te stellen dat die schuldvorderingen slechts vatbaar zijn<br />

voor overdracht of beslag om een andere reden, tot beloop <strong>van</strong> het beslagbaar gedeelte<br />

verminderd met de bedragen die zijn overgedragen, in beslag genomen of aan de echtgenoot<br />

of de uitkeringsgerechtigde betaald, krachtens de wetsbepalingen genoemd in 1412 I<br />

GerW 1755 .<br />

De loon- of inkomensdelegatie heeft dus voorrang op een "oudere" overdracht <strong>van</strong> de<br />

loonvordering 1756 . De verklaring hiervoor is dat dit een inherente<br />

overdraagbaarheidsbeperking is voor loonvorderingen. Deze beperking verschilt weliswaar<br />

<strong>van</strong> de andere beperkingen doordat de om<strong>van</strong>g er<strong>van</strong> niet reeds bij het ontstaan <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering vaststaat, en door de rechter kan worden bepaald met een zekere<br />

terugwerkende kracht (doordat zij voorrang heeft op eerdere beschikkingen over dezelfde<br />

loonvorderingen). De “familiale bestemming” <strong>van</strong> het loon is dus een inherent kenmerk <strong>van</strong><br />

1755 Voluit: “Wanneer de bedragen die aan de (onderhoudsplichtige)verschuldigd zijn hem geheel of<br />

gedeeltelijk niet mogen worden uitgekeerd om een <strong>van</strong> de redenen in het lid 1 bedoeld, zijn die bedragen slechts<br />

vatbaar voor overdracht of beslag om een andere reden, tot beloop <strong>van</strong> het bedrag dat is vastgesteld<br />

overeenkomstig de bepalingen <strong>van</strong> dit hoofdstuk, verminderd met de bedragen die zijn overgedragen, in beslag<br />

genomen of aan de echtgenoot of de uitkeringsgerechtigde betaald, krachtens de wetsbepalingen die in het lid 1<br />

worden genoemd”.<br />

1756 Cass. 14 september 1989, Arr. 1989-90 nr. 34 = Pas. 1990 I 53 = RW 1989-90, 772 noot R. BOES = JLMB,<br />

1438 noot G. BLOCK = JT 1990, 45: met dezelfde verklaring als hier: E. DIRIX, "Over de samenloop <strong>van</strong><br />

loonoverdracht en loondelegatie", RW 1989-90, 860. R Boes in de annotatie geeft een andere uitleg, die niet<br />

overtuigt (nl. dat de loonvodering een toekomstige schuldvordering zou zijn). Voor 1989 was de oplossing sterk<br />

betwist in de rechtspraak. Zie voor de andere oplossing (anterioriteitsbeginsel bij het overdraagbaar gedeelte) F.<br />

TOP, "Loonbeslag, loondelegatie en loonoverdracht: problemen bij de evenredige verdeling", TPR 1983, 363 v.;<br />

vgl. ook F. TOP, "Concurrerende rechten <strong>van</strong> schuldeisers bij beslag op roerend goed en onder derden",<br />

Knelpunten <strong>van</strong> het beslagrecht, CBR, UIA 1990, nr. 8 c.<br />

675


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvorderingen <strong>van</strong> deze aard, dat uitdrukking vindt in een aantal wettelijke bepalingen, en<br />

waarmee verkrijgers dan ook maar rekening moeten houden.<br />

Dit maakt ook dat bescherming <strong>van</strong> latere verkrijgers te goeder trouw uitgesloten wordt<br />

(iedereen wordt geacht die primaire bestemming te kennen).<br />

Deze voorrang vereist niet dat de onderhoudsschuldenaar een beroep heeft gedaan op de<br />

beslagbaarheidsbeperking (dit is met name <strong>van</strong> belang wanneer beslag wordt gelegd op<br />

schuldvorderingen die niet uit hun aard onbeslagbaar zijn, maar slechts bij gebreke <strong>van</strong> andere<br />

inkomsten – het geval <strong>van</strong> art. 1409bis GerW) 1757 . De voorrang geldt dus ook op het nietbeslagbaar<br />

gedeelte en moet worden beschouwd als een soort bijzonder voorrecht. Zoals<br />

hoger (Hoofdstuk II afd. C, 1.c.) gezegd is het wel zo dat de onderhoudsschuld eerst wordt<br />

toegerekend op het beslagbaar gedeelte, zodat het onbeslagbaar gedeelte pas nadien<br />

vermindert 1758 . Praktisch gesproken betekent dit dat als volgt gehandeld wordt 1759 :<br />

- het loon per kalendermaand bepalen;<br />

- het verminderen met de inhoudingen <strong>van</strong> art. 1411 II GerW (“de afhoudingen krachtens de<br />

wettelijke bepalingen inzake belastingen en maatschappelijke zekerheid, en krachtens<br />

particuliere en collectieve overeenkomsten betreffende aanvullende voordelen <strong>van</strong><br />

maatschappelijke zekerheid“);<br />

- de samenvoeging <strong>van</strong> verschillende inkomsten confrom art. 1411 I GerW;<br />

- de berekening <strong>van</strong> het beslagbaar gedeelte;<br />

- de toerekening <strong>van</strong> de alimentatieschulden op dat beslagbaar gedeelte.<br />

Deze bijzondere voorrang geldt alleen op de genoemde schuldvorderingen, en verschaft de<br />

onderhoudsschuldeiser geen voorrecht op andere schuldvorderingen (bv. verkoopprijs <strong>van</strong> een<br />

goed door de onderhoudsplichtige verkocht) 1760 .<br />

Ook geldt deze regel niet ten gunste <strong>van</strong> andere schuldeisers; tussen hen geldt in beginsel het<br />

anterioriteitsbeginsel 1761 , zij het dat de voorrang op deze schuldvorderingen bepaald door de<br />

datum <strong>van</strong> de registratie in het Centraal Beslagberichtenbestand (en niet die <strong>van</strong> de<br />

kennisgeving aan de gecedeerde schuldenaar) (art. 1390 ter GerW) 1762 .<br />

1757 Cass. 10 februari <strong>2012</strong>, nr. C.11.0019.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<br />

<strong>2012</strong>0210-5. Het arrest verduidelijkt dat lid 2 <strong>van</strong> art. 1412 GerW een regel bevat die zelfstandig is en niet<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de toepassing <strong>van</strong> lid 1. In casu ging het om een huurvorderingen waarop derdenbeslag was<br />

gelegd.<br />

1758 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr 54. Zie verder over de regeling <strong>van</strong> art. 1412 II: F. RIGAUX, "Les droits<br />

propres conférés par l'article 1412 alinéa 2 du Code judiciaire à l'époux ayant obtenu une délégation de somme<br />

en vertu de l'article 218 du Code civil”, n. onder Cass. 12 maart 1974, RCJB 1976, 120 v.<br />

1759 DIRIX, Beslagrecht, nr. 84.<br />

1760 Hof Antwerpen 13 februari 2001, RW 2001-2002, 995.<br />

1761 Zie bv. Beslagr. Antwerpen 27 november 1995.<br />

1762 Voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> het centraal Beslagberichtenbestand oordeelde de rechtsleer ook reeds dat<br />

het beslagbericht het doorslaggevende criterium was voor conflicten m.b.t. rechten op loonvorderingen, zie o.m.<br />

F. TOP, “Loonbeslag, loondelegatie en loonoverdracht: problemen bij de evenredige verdeling” TPR 1983, p.<br />

(363) 398; Beslagr. Antwerpen 27 november 1995, T.Not. 1997, 275 (voorrang op latere loonoverdracht en op<br />

later derdenbeslag).<br />

676


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij meerdere loondelegaties is het de rechter die in de tweede of latere delegatie de wijze <strong>van</strong><br />

verdeling moet bepalen.<br />

677


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING D. Zekerheidsrechten op schuldvorderingen, verkregen krachtens<br />

zakelijke subrogatie<br />

1. Verkrijging<br />

a. Beginsel<br />

Telkens wanneer een schuldvordering die op naam <strong>van</strong> een eerste partij (A) jegens een tweede<br />

partij (B) ontstaat (of als bestaande schuldvordering door A verkregen wordt), geacht wordt in<br />

de plaats te zijn gekomen <strong>van</strong> een ander goed, waarop een derde partij (C) zakelijke rechten<br />

had of rechten met zakelijke werking, die verloren zijn gegaan (omdat het goed teniet is<br />

gegaan als goed, dan wel door een derde verkregen is), verkrijgt C op de schuldvordering A-B<br />

een gelijkaardig recht als het verloren recht op het goed. Het gaat hier om een toepassing <strong>van</strong><br />

de figuur <strong>van</strong> de zakelijke subrogatie. Zo het verloren gegane recht <strong>van</strong> C een zekerheidsrecht<br />

was, dan is het recht dat hij op de schuldvordering A-B verkrijgt eveneens een<br />

zekerheidsrecht (zo het eigendom was, dan is C gesubrogeerd in het eigendomsrecht).<br />

subrogant -<br />

restitutieschuldenaar<br />

dekkingsverhouding:<br />

onderpand<br />

b. Toepassingen<br />

schuldenaar <strong>van</strong> de<br />

subrogatoire SV<br />

valutaverhouding:<br />

verzekerde schuldv.<br />

1° Wettelijk geregeld: verzekeringsvergoedingen<br />

Een uitdrukkelijke wettelijke regeling vinden we voor bepaalde typische soorten<br />

schuldvorderingen, zoals verzekeringsvergoedingen wegens verlies of beschadiging <strong>van</strong><br />

678<br />

subrogatoire<br />

vordering<br />

gesubrogeerde<br />

schuldeiser


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

goederen, waarop zakelijke rechten <strong>van</strong> derden rusten (art. 58 LVO; zie ook art. 10 HypW).<br />

De derde is maar gesubrogeerd in de verzekeringsvergoeding in zoverre de verzekerde het<br />

goed niet herstelt of ver<strong>van</strong>gt 1763 .<br />

Bij subrogatie door een bevoorrechte of hypothecaire schuldeiser in de verzekeringsvergoeding uit een<br />

brandverzekering, heeft deze subrogatie ten dele hetzelfde effect als een rechtstreekse vordering, doordat in<br />

beginsel geen verweermiddel of verval <strong>van</strong> recht voortvloeiend uit een feit dat zich na het schadegeval heeft<br />

voorgedaan, door de verzekeraar worden tegengeworpen aan de schuldeiser die op de verzekerde goederen een<br />

recht <strong>van</strong> voorrang heeft, dat de verzekeraar bekend is (art. 66 § 1 LVO; in § 2 is er wel een bijzondere regel<br />

voor de schorsing <strong>van</strong> de dekking <strong>van</strong> de verzekeraar, de vermindering <strong>van</strong> het bedrag en de opzegging <strong>van</strong> de<br />

overeenkomst.<br />

2° Andere toepassingen<br />

Hoger werd er reeds meermaals op gewezen dat zekerheidsrechten op roerende zaken die als<br />

dusdanig verloren gaan, krachtens zakelijke subrogatie “verlengd” kunnen worden in een<br />

schuldvordering die in de plaats komt <strong>van</strong> de zaak:<br />

- dit zagen we bv. bij eigendomsvoorbehoud, met name het “verlengd eigendomsvoorbehoud”<br />

door zakelijke subrogatie in de prijsvordering bij doorverkoop <strong>van</strong> de onbetaalde goederen;<br />

- hetzelfde geldt in beginsel ook bij goederen waarop een pandrecht rust, inbegrepen het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de commissionair 1764 ;<br />

- het geldt voor het voorrecht voor kosten <strong>van</strong> de oogst en voor zaden (art. 20, 2°, 1 e zinsnede)<br />

en dat <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> landbouwgereedschap (art. 20, 2°, 2 e zinsnede HypW);<br />

- ook de opbrengst <strong>van</strong> geëxecuteerde goederen komt in de plaats <strong>van</strong> het goed en is<br />

onderworpen aan dezelfde rechten <strong>van</strong> schuldeisers als het goed zelf.<br />

In zekere mate analoog is de regel dat huurvorderingen onroerend worden bij beslag op het<br />

verhuurde goed (art. 1576 GerW); is dat goed gehypothekeed, dan vallen de huurvorderingen<br />

<strong>van</strong>af dan dus ook onder die hypotheek.<br />

c. Beperkingen<br />

Het door subrogatie verkregen recht reikt niet verder dan het ver<strong>van</strong>gen recht (zo bv. reikt het<br />

recht <strong>van</strong> de pandhouder op een handelszaak op de voorraden maar tot 50 % <strong>van</strong> hun<br />

opbrengst, zodat zakelijke subrogatie in rechten die in de plaats komen <strong>van</strong> die voorraden ook<br />

maar een pandrecht ad 50 % opleveren).<br />

De zakelijke subrogatie is subsidiair aan andere zakenrechtelijke figuren, en geldt dus maar<br />

indien er geen volgrecht meer is op het goed zelf, en evenmin een verkrijging <strong>van</strong> de<br />

prijsvordering of andere ver<strong>van</strong>gende schuldvordering krachtens middellijke<br />

vertegenwoordiging (zie daarover verder Hst. VII Afd. A. 2.b.).<br />

1763 Zie nader V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, nr. 558, 606, 616; VAN SCHOUBROECK e.a.<br />

“Overzicht”, TPR 2003 (1781) 1957-1958. Voor een geschil over de exceptie <strong>van</strong> “ver<strong>van</strong>ging”, zie Cass. 18<br />

juni <strong>2012</strong>, nr. C.10.0692.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<strong>2012</strong>0618-5.<br />

1764 Met als toepassing <strong>van</strong> die zakelijke zubrogatie de regel <strong>van</strong> art. 15 Handelspandwet, krachtens dewelke de<br />

(verkoop)commissionair zich rechtstreeks kan verhalen op de opbrengst <strong>van</strong> de door hem verkochte goederen.<br />

679


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d. Uitzondering: geen subrogatie in gewone rekeningtegoeden<br />

Zakelijke subrogatie wordt in ons recht in beginsel niet toegepast wanneer het goed waarop<br />

het zekerheidsrecht zou moeten gehandhaafd worden een giraal tegoed of rekeningtegoed is.<br />

Dit is slechts anders wanneer met de rekeningvoerende instelling is overeengekomen dat dit<br />

rekeningtegoed voor rekening <strong>van</strong> een derde wordt aangehouden (zie de bespreking <strong>van</strong> de<br />

kwaliteitsrekening in Hst. VIII), doch in dat geval gaat het niet meer om zakelijke subrogatie.<br />

Voorbeeld. De schuldenaar heeft een schuldvordering op een derde, waarop een<br />

zekerheidsrecht rust, bv. een voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> die schuldvordering. De<br />

schuldenaar int de schuldvordering door creditering <strong>van</strong> zijn bankrekening. Het voorrecht<br />

voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak wordt niet gehandhaafd op dat rekeningtegoed 1765 .<br />

2. Zakenrechtelijke conflicten<br />

Het door subrogatie ontstane recht wordt geacht de bezwaarde schuldvordering ab initio te<br />

bezwaren, dus voor elke overdracht of bezwaring er<strong>van</strong> door de persoon op wiens naam de<br />

schuldvordering staat.<br />

Is de schuldvordering oorspronkelijk op naam <strong>van</strong> die persoon ontstaan (het meest<br />

voorkomende geval), dan is de gesubrogeerde een oorspronkelijke rechthebbende; is de<br />

schuldvordering oorspronkelijk op naam <strong>van</strong> een ander ontstaan en door de gesubrogeerde<br />

verkregen in ruil voor het ver<strong>van</strong>gen goed, dan wordt de gesubrogeerde geacht de<br />

schuldvordering rechtstreeks te hebben verkregen <strong>van</strong> die ander (en niet via het vermogen <strong>van</strong><br />

de subrogant, anders dan bij cessie waar men verkrijgt via het vermogen <strong>van</strong> de cedent).<br />

Het recht <strong>van</strong> de gesubrogeerde is dus ouder dan rechten op dezelfde schuldvordering die<br />

door de subrogant zouden zijn toegekend aan andere schuldeisers (bv. de koper onder<br />

eigendomsvoorbehoud heeft zijn schuldvordering op de prijs bij doorverkoop reeds op<br />

voorhand in pand gegeven aan zijn bank of gecedeerd aan een factor; de gesubrogeerde gaat<br />

in beginsel voor op die bank of factor) 1766 .<br />

3. Interne verhouding<br />

Alle excepties uit de dekkingsverhouding (d.i. de interne verhouding tussen de schuldenaar<br />

<strong>van</strong> de bezwaarde schuldvordering en diens oorspronkelijke schuldeiser) kunnen in regel<br />

tegengeworpen worden door de schuldenaar <strong>van</strong> de bezwaarde schuldvordering aan de<br />

gesubrogeerde.<br />

1765 Kh. Ieper 12 oktober 1998, RW 1998-99, 1226<br />

1766 Vgl. Cass.fr. 26 april 2000, Bull.civ. 2000, IV, 78, nr. 89 = ERPL 2002, 823 noot V. SAGAERT. Zie ook<br />

DE PAGE, Traité, VI, 1100, nr. 1082, B.<br />

680


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De schuldenaar is ook bevrijd indien hij heeft betaald aan de schijnschuldeiser (met name aan<br />

de verzekerde, op een tijdstip waarop hij de rechten <strong>van</strong> derden niet kende of behoorde te<br />

kennen) 1767 .<br />

Bovendien zal de subrogant (de persoon op wiens naam de schuldvordering werd verkregen)<br />

in beginsel inningsbevoegd zijn (en de schuldenaar aan de subrogant bevrijdend kunnen<br />

betalen) totdat zijn opdrachtgever c.q. de gesubrogeerde <strong>van</strong> zijn recht kennis geeft aan de<br />

debiteur, wat de gesubrogeerde kan bij wanprestatie of insolventie <strong>van</strong> de subrogant.<br />

4. Gevolgen - executierecht<br />

De rechten <strong>van</strong> de gesubrogeerde worden bepaald door het soort recht dat hij door de<br />

zakelijke subrogatie heeft verkregen (zie meer bepaald hoger de gevolgen <strong>van</strong> pandrechten en<br />

rechten <strong>van</strong> de pandhouder).<br />

1767 Zie nader VAN SCHOUBROECK e.a. “Overzicht”, TPR 2003 (1781) 1959; V. SAGAERT, Zakelijke<br />

subrogatie, nr.<br />

681


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING E. Zekerheden <strong>van</strong> een schuldeiser op de schuldvorderingen die<br />

zijn schuldenaar op hem heeft: schuldvergelijking<br />

1. Inleiding en rechtsgevolg<br />

De schuldeiser kan zichzelf “betalen” door inhouding <strong>van</strong> wat hij aan zijn schuldenaar<br />

verschuldigd is - genaamd verrekening of schuldvergelijking (Nl. verrekening, fr.<br />

compensation de dette, En. set-off, Dui. Aufrechnung) - mits aan de door het recht gestelde<br />

vereisten is voldaan. Daardoor wint hij de schuldvordering die de wederpartij op hem heeft<br />

uit, en verschaft hij zichzelf daarop voorrang. De schuldvergelijking heeft dus een dubbele<br />

functie, nl. de betaling vereenvoudigen en tot zekerheid strekken (voorrang geven) 1768 .<br />

Om het mechanisme goed te begrijpen moet men voor ogen houden dat het op twee wijzen<br />

kan worden bekeken, die op hetzelfde neerkomen:<br />

- men kan het zien als een wijze om zich <strong>van</strong> een schuld te bevrijden door een eigen<br />

schuldvordering die men heeft in betaling te geven;<br />

- men kan het ook zien als een wijze om zijn eigen schuldvordering (de actieve<br />

schuldvordering) betaald te krijgen, door een ‘tegenvordering’ die de tegenpartij heeft (de<br />

passieve schuldvordering) daarvoor (exclusief) aan te wenden (zichzelf daarmee te betalen).<br />

Als de schuldeiser zichzelf “betaalt” door inhouding <strong>van</strong> wat hij aan zijn schuldenaar<br />

verschuldigd is, wint hij de schuldvordering die de wederpartij op hem heeft uit, en verschaft<br />

hij zichzelf daarop voorrang.<br />

In het internationaal privaatrecht wordt in hoofdzaak het tweede perspectief gebruikt,<br />

aangezien volgens Art. 119 II WIPR en Art. 6.1 Europese Insolventieverordening de<br />

verrekeningsmogelijkheid tegenwerpelijk is aan de boedel wanneer zij dat is volgens het recht<br />

dat <strong>van</strong> toepassing is op de passieve schuldvordering (<strong>van</strong> de insolvente schuldenaar), die dus<br />

gezien wordt als "onderpand" tot zekerheid <strong>van</strong> de actieve schuldvordering (onder<br />

voorbehoud <strong>van</strong> toepassing <strong>van</strong> de lex concursus voor wat betreft de niet-tegenwerpelijkheid<br />

<strong>van</strong> een overeenkomst tot schuldvergelijking krachtens art. 17 v. FaillW); onder de<br />

Insolventieverordening (d.i. binnen de EU) is de verrekeningsmogelijkheid bovendien ook<br />

tegenwerpelijk aan de boedel indien dit het geval is volgens de lex concursus 1769 .<br />

Het rechtsgevolg <strong>van</strong> de schuldvergelijking is het tenietgaan <strong>van</strong> beide schuldvorderingen tot<br />

beloop <strong>van</strong> het kleinste bedrag <strong>van</strong> beide schuldvorderingen. Zijn er in hoofde <strong>van</strong> een partij<br />

verschillende schulden jegens de wederpartij, dan past men de regels toe inzake toerekening<br />

<strong>van</strong> betalingen (art. 1253 v. BW).<br />

De schuldvergelijking verschilt hierdoor <strong>van</strong> andere gevestigde zekerheden (zoals een<br />

gewoon retentierecht op schuldvorderingen) doordat de schuldvergelijking ook de realisatie<br />

1768 Onder meer DE PAGE, Traité, III nr. 617; E. DIRIX & S. KORTMANN, "Compensatie en concursus<br />

creditorum", TPR 1989, 1657.<br />

1769 Zie nader bij Ch-A. LEUNEN, “Compensatie en concursus creditorum. Recente evolutie <strong>van</strong> de<br />

zekerheidsfunctie <strong>van</strong> compensatie in het Belgisch recht”, Liber amicorum T.P.R. en Marcel <strong>Storme</strong>, TPR 2004,<br />

(439) nr. 15 v.; V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, p. (224) 254 v.<br />

682


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

inhoudt <strong>van</strong> de schuldvordering waarop men zich verhaalt (wat dus verder gaat dan alleen<br />

maar een opschorting <strong>van</strong> afgifte/betaling <strong>van</strong> die schuldvordering). Het ontstaan <strong>van</strong> het<br />

zekerheidsrecht en de uitoefening er<strong>van</strong> vallen dus grotendeels samen 1770 .<br />

Omdat de schuldvergelijking in beginsel niet meer kan intreden nadat de passieve<br />

schuldvordering (waar<strong>van</strong> de partij die de schuldvergelijking inroept zich wil bevrijden en er<br />

dus zichzelf mee betalen) onder een beslag of andere vorm <strong>van</strong> samenloop valt, of na een<br />

rechtsovergang <strong>van</strong> de passieve schuldvordering, bespreken we eerst de schuldvergelijking in<br />

het algemeen (2.) en vervolgens de bijzondere vorm <strong>van</strong> schuldvergelijking na samenloop of<br />

rechtsovergang (3.). De conventionele schuldvergelijking tussen schuldvorderingen op naam<br />

komt nader in Hoofdstuk VIII aan bod, omdat de grondslag daar<strong>van</strong> o.i. een andere is.<br />

2. Gewone schuldvergelijking in zijn verschillende vormen<br />

Behalve het speciale geval <strong>van</strong> de administratieve schuldvergelijking zijn er in theorie nog<br />

drie vormen <strong>van</strong> schuldvergelijking (wettelijke, conventionele en gerechtelijke). Behalve voor<br />

de conventionele schuldvergelijking tussen schuldvorderingen op naam (zie Hst. VIII) zijn de<br />

vereisten in beginsel dezelfde, en is alleen de wijze waarop ze vervuld worden anders. Vanuit<br />

dat oogpunt is er trouwens in ons recht nog een andere mogelijkheid (door eenzijdige<br />

verklaring). Die vormen worden hieronder (c.) uitgewerkt na bespreking <strong>van</strong> de materiële<br />

vereisten in het algemeen.<br />

a. Terminologie<br />

We hanteren hier de volgende terminologie:<br />

De actieve schuldvordering (ook : eigen schuldvordering )1771 is de schuldvordering:<br />

- die de partij, die de schuldvergelijking inroept, betaald wil krijgen door middel <strong>van</strong> de<br />

passieve schuldvordering (deze is voor haar de eigen schuld waar<strong>van</strong> zij zich door<br />

verrekening bevrijdt), en<br />

- die men omgekeerd opgeeft (gebruikt) om zich <strong>van</strong> de eigen schuld jegens de tegenpartij (de<br />

passieve schuldvordering) te bevrijden (actieve schuldvordering en schuld <strong>van</strong> de tegenpartij<br />

zijn elkaars keerzijde).<br />

Vanuit zekerheidsperspectief is de actieve schuldvordering de (door de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

schuldvergelijking) “verzekerde schuldvordering”.<br />

Daartegenover noemt men de schuldvordering <strong>van</strong> de partij tegen wie men de<br />

schuldvergelijking inroept de passieve schuldvordering. Dit is:<br />

- de schuldvordering <strong>van</strong> de tegenpartij waarmee de partij, die de schuldvergelijking inroept,<br />

zijn actieve schuldvordering wil betalen, en dus<br />

- de eigen schuld waar<strong>van</strong> die partij zich wil bevrijden.<br />

1770 Volgens ons is er een klein verschil, doordat het zekerheidsrecht ontstaat zodra de actieve schuldvordering<br />

opeisbaar is en de passieve schuldvordering betaalbaar, terwijl het uitgeoefend wordt zodra de passieve<br />

schuldvordering opeisbaar wordt dan wel de schuldenaar er<strong>van</strong> zich reeds eerder op schulvdergelijking beroept.<br />

1771 De termen eigen (schuld)vordering en tegenvordering kunnen verwarrend zijn omdat in een geschil de<br />

schuldvergelijking vaak wordt ingeroepen door de verweerder als verweer, en die verweerder vaak een<br />

“tegeneis” in processuele zin (ook tegenvordering genoemd) instelt om zijn “eigen vordering” geldend te maken.<br />

683


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Vanuit zekerheidsperspectief is de passieve schuldvordering het onderpand waarop men een<br />

zekerheid uitoefent tot voldoening <strong>van</strong> de verzekerde actieve schuldvordering, het actief uit<br />

het vermogen <strong>van</strong> de tegenpartij waarop men zich verhaalt.<br />

b. Materiële vereisten<br />

Traditioneel worden de vereisten afzonderlijk besproken voor de verschillende vormen <strong>van</strong><br />

schuldvergelijking. De conventionele schuldvergelijking bespreken we hier ook apart. M.i.<br />

kunnen de andere vormen <strong>van</strong> schuldvergelijking echter beter begrepen worden als<br />

verschillende wijzen waarop aan de hieronder genoemde gemeenschappelijke vereisten kan<br />

worden voldaan. Deze grondvereisten betreffen:<br />

- 1° de vergelijkbaarheid <strong>van</strong> de schuld(vordering)en,<br />

- 2° de vereisten waaraan de actieve schuldvordering moet voldoen, en<br />

- 3° de vereisten waaraan de passieve of tegenvordering moet voldoen.<br />

Indien aan deze vereisten is voldaan, treedt zoals gezegd schuldvergelijking in tot beloop <strong>van</strong><br />

het kleinste bedrag <strong>van</strong> beide schuldvorderingen. De kleinste schuld gaat volledig teniet, de<br />

grootste tot beloop <strong>van</strong> het bedrag <strong>van</strong> de kleinere. Zijn er in hoofde <strong>van</strong> een partij<br />

verschillende schulden jegens de wederpartij, dan past men zoals gezegd de regels inzake<br />

toerekening <strong>van</strong> betalingen toe (art. 1253 v. BW).<br />

Volgens de traditionele leer treedt die schuldvergelijking <strong>van</strong> rechtswege in als beide<br />

schuldvorderingen dezelfde aard hebben (preciezer: onderling ver<strong>van</strong>gbare goederen tot<br />

voorwerp hebben), opeisbaar zijn en vaststaand (effen) zijn ("wettelijke schuldvergelijking"),<br />

en treedt ze ook in wanneer de rechter in zijn beslissing een schuldvordering die nog niet<br />

effen was liquideert zodat daardoor aan die vereisten wordt voldaan (gerechtelijke<br />

schuldvergelijking). Is aan die vereisten niet voldaan, dan treedt er geen schuldvergelijking in,<br />

maar kan een schuldenaar mogelijks wel de betaling <strong>van</strong> zijn schuld opschorten wanneer hij<br />

een schuldvordering heeft die daarmee een band <strong>van</strong> wederkerigheid heeft, en hij niet<br />

verplicht is eerst na te komen; dan zitten we op het terrein <strong>van</strong> de opschortingsrechten, die we<br />

hier niet verder uitwerken, maar wel nog ter sprake komen bij het leerstuk <strong>van</strong> de<br />

schuldvergelijking na samenloop.<br />

De werkelijkheid <strong>van</strong> het recht is evenwel iets genuanceerder dan de genoemde traditionele<br />

leer en uit een analyse <strong>van</strong> de rechtspraak en de praktijk blijkt dat de traditionele vereisten<br />

enerzijds te restrictief zijn en anderzijds ook bepaalde bijkomende vereisten uit het oog<br />

verliezen. Met name de vereiste dat de passieve schuldvordering opeisbaar en vaststaand moet<br />

zijn, moet genuanceerd worden, en bij die nuance blijkt dat de schuldvergelijking ook kan<br />

intreden ingevolge een eenzijdige verklaring (<strong>van</strong> de schuldeiser <strong>van</strong> de actieve<br />

schuldvordering). Omdat die nuancering vooral betrekking heeft op de vereisten waaraan de<br />

passieve schuldvordering moet voldoen, overloop ik de vereisten voor beide<br />

schuldvorderingen afzonderlijk. Aangezien de schuldvergelijking ook een beschikking over<br />

een onlichamelijk goed uitmaakt, onderscheid ik ook de verbintenisrechtelijke en de<br />

goederenrechtelijke vereisten.<br />

684


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Vergelijkbaarheid of ver<strong>van</strong>gbaarheid<br />

Beide schuld(vordering)en moeten ver<strong>van</strong>gbare goederen <strong>van</strong> dezelfde aard betreffen (is dat<br />

niet zo, moeten ze eerst vastgesteld worden in een voorwerp <strong>van</strong> gelijke aard, bv. door een<br />

niet-geldelijke verbintenis te liquideren tot een geldsom).<br />

Gaat het om geldschulden in verschillende munten uitgedrukt, dan belet dit in beginsel de<br />

schuldvergelijking niet 1772 .<br />

Een aandeel in een vennootschap is niet <strong>van</strong> dezelfde aard als een schuldvordering tot betaling<br />

<strong>van</strong> een geldsom en kan er dus niet mee worden verrekend (wel kan het zijn dat een<br />

kredietverlener tot zekerheid <strong>van</strong> zijn schuldvordering aandelen <strong>van</strong> de kredietnemer op<br />

zichzelf in pand heeft genomen, maar dan gaat het niet om verrekening).<br />

De vergelijkbaarheid kan ook aanwezig zijn doordat de oorspronkelijke schuldvordering bij<br />

overeenkomst vergelijkbaar wordt gemaakt, door omzetting in de aard <strong>van</strong> de andere<br />

schuldvordering, of mogelijkheid ze in die aard te voldoen.<br />

Er is anderzijds geen enkele band <strong>van</strong> wederkerigheid in de zin <strong>van</strong> samenhang tussen beide schuldvorderingen<br />

vereist 1773 (wel voor de zgn. schuldvergelijking na samenloop of rechtsovergang, verder besproken).<br />

2° Vereisten betreffende de actieve schuldvordering (eigen schuldvordering, verzekerde<br />

schuldvordering): opeisbaarheid, liquiditeit, beschikkingsbevoegdheid<br />

a) In beginsel een eigen schuldvordering<br />

In beginsel kan men zich door verrekening maar <strong>van</strong> een schuld bevrijden wanneer men zelf<br />

over een actieve schuldvordering jegens de wederpartij beschikt, maar de borg kan zich wel<br />

beroepen op een schuldvordering <strong>van</strong> de hoofdschuldenaar (art. 1294 I BW). Dit hangt samen<br />

met het accessoire karakter <strong>van</strong> de borgschuld; omgekeerd kan de hoofdschuldenaar zich niet<br />

beroepen op een schuldvordering <strong>van</strong> de borg (1294 II BW); evenmin kan een hoofdelijke<br />

schuldenaar zich beroepen op een schuldvordering <strong>van</strong> een medeschuldenaar jegens de<br />

schuldeiser (1294 III BW); het is eerst nadat de andere de schuldvergelijking heeft<br />

ingeroepen, dat de eerstgenoemde er zich ook op kan beroepen. Of in geval <strong>van</strong><br />

hoofdelijkheid tussen medeborgen de ene borg zich kan beroepen op een schuldvordering <strong>van</strong><br />

de andere medeborg, is betwist 1774 .<br />

1772 Vgl. PECL art. 13:103 en art. III-6:104 DCFR: “Zijn partijen elkaar een geldsom in onderscheiden munten<br />

verschuldigd, dan kan elke partij haar schuld verrekenen met de schuldvordering op de wederpartij, tenzij<br />

partijen zijn overeengekomen dat de partij die verrekent uitsluitend in een bepaalde munt dient te betalen”. Zie<br />

ook voor conventionele schuldvergelijking art. 14 WFZ ("ongeacht de valuta").<br />

1773 Bv. Cass. 26 juni 2003, Arr.Cass. 2003, 1501 = RW 2003-2004, 1419 kritische noot M. de THEIJE<br />

“Compensatie na cessie” = TBH 2004, 476 met kritische noot I. PEETERS = Rev.not.b. 2003, 620 = RCJB 2007,<br />

569 n. B. DE CONINCK.<br />

1774 Wel volgens DE PAGE, Traité VI (1953) p. 880. Niet volgens R. HOUBEN, Schuldvergelijking, 464 nr.<br />

763.<br />

685


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De begunstigde <strong>van</strong> een kwaliteitsrekening, die dus kan beschouwd worden als de principaal<br />

<strong>van</strong> de rekeninghouder-tussenpersoon, heeft zolang het bewindsrecht <strong>van</strong> die tussenpersoon<br />

duurt, verbintenisrechtelijk géén schuldvordering op de schuldenaar <strong>van</strong> het rekeningtegoed<br />

(de financiêle instelling) (ook niet als de begunstigde eigenaar” is <strong>van</strong> dat rekeningtegoed,<br />

zoals wij stellen, zie de bespreking <strong>van</strong> de kwaliteitsrekening); dus kan hij dat tegoed ook niet<br />

gebruiken om een schuld jegens de financiële instelling te betalen door verrekening.<br />

b) Verbintenisrechtelijke vereisten: opeisbaarheid en liquiditeit<br />

Om de eigen schuldvordering betaald te krijgen door middel <strong>van</strong> de passieve schuldvordering,<br />

moet deze actieve, eigen of verzekerde schuldvordering in beginsel aan drie<br />

verbintenisrechtelijke vereisten voldoen:<br />

i. al opeisbaar zijn,<br />

ii. nog opeisbaar zijn, en<br />

iii. “vaststaand” (effen, liquide) zijn 1775 .<br />

i) Al opeisbaar<br />

De eigen schuldvordering moet in beginsel opeisbaar zijn; beschikt de schuldenaar er<strong>van</strong> nog<br />

over een termijn, dan kan men niet tegen hem verrekenen. Uitstel <strong>van</strong> betaling verhindert<br />

echter de schuldvergelijking niet (art. 1292 BW).<br />

Verderop wordt nader ingegaan op de vraag of de eigen schuldvordering ook krachtens een contractueel beding<br />

vervroegd opeisbaar kan worden om zo de schuldvergelijking uit te lokken.<br />

Het gebrek aan opeisbaarheid kan ook voortvloeien uit een overeenkomst met andere schuldeisers, waarin<br />

bepaald is dat de schuldvordering <strong>van</strong> de ene schuldeiser (junior) pas opeisbaar wordt bij de betaling <strong>van</strong> andere<br />

(senior) 1776 . Doch niet elke achterstelling maakt dat schuldvergelijking is uitgesloten.<br />

ii) Nog opeisbaar<br />

Betwistingen zijn vooral gerezen over de vraag of schuldvergelijking nog mogelijk is nadat de<br />

actieve schuldvordering niet meer opeisbaar is, ten gevolge <strong>van</strong> bv. verjaring,<br />

verschoonbaarheid, e.d.m.<br />

De schuldeiser <strong>van</strong> de door verschoonbaarheid niet meer opeisbare schuldvordering kan zich<br />

niet bij wijze <strong>van</strong> exceptie op schuldvergelijking beroepen 1777 .<br />

Of ook de schuldeiser <strong>van</strong> een verjaarde schuldvordering zich niet meer bij wijze <strong>van</strong> exceptie<br />

op schuldvergelijking kan beroepen, is betwist 1778 . Duidelijk is wel dat de schuldvergelijking<br />

kan ingeroepen worden indien aan de vereisten ertoe voldaan was voor de verjaring intrad 1779 .<br />

1775 Vgl. DCFR art. III-6:102 (A) (B) en III-6:103 (a) (voorheen PECL art. 13:101 (b) (opeisbaar) en 13:102 (a)<br />

(vaststaand, evenwel met schakeringen), zie hieronder.<br />

1776 E. DIRIX,"Bespreking <strong>van</strong> Spinath, Achtergestelde vorderingen,", RW 2006-2007, 1220.<br />

1777 Bv. bij verschoonbaarheid <strong>van</strong> een gefailleerde kh. Leuven 13 september 2002, RW 2003-2004, 1274 (in<br />

casu belastingschulden); kh. Brussel 18 oktober 2002, TFR 2003, 698 noot A. VOET.<br />

686


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

iii) Vaststaand karakter (liquiditeit)<br />

Wat de vereiste liquiditeit betreft, is er geen uitvoerbare titel vereist, maar wel dat de<br />

schuldvordering "gemakkelijk en prompt effen kan worden gemaakt" 1780 . Indien de betwisting<br />

onderzoeksmaatregelen vereist, wordt de liquiditeit meestal ontkend 1781 . Maar men mag niet<br />

zover gaan om de schuldvergelijking te ontkennen louter en alleen omdat op het ogenblik <strong>van</strong><br />

de samenloop de actieve schuldvordering betwist was. Het moet om een ernstige en<br />

schijnbaar gegronde betwisting gaan opdat de schuldvergelijking wordt verhinderd. M.i. dient<br />

men bij de uitleg <strong>van</strong> deze vereiste vooral de vraag te stellen of de belangen <strong>van</strong> de<br />

wederpartij geschaad worden wanneer een partij de schuldvergelijking inroept en de<br />

wederpartij de actieve schuldvordering betwist. Wanneer door het gebrek aan vaststaand<br />

karakter er geen verrekening plaatsvindt, kan het nog altijd zijn dat er een opschortingsrecht is<br />

(achteraf zal blijken of de opschorting gerechtvaardigd was of niet).<br />

In het Nederlands BW evenals in de DCFR is dan ook gekozen voor een matiging <strong>van</strong> deze regel: art. III-6:103<br />

DCFR bepaalt dat ondanks het niet vaststaan <strong>van</strong> de actieve schuldvordering, verrekening mogelijk is zo zij de<br />

belangen <strong>van</strong> de wederpartij niet schaadt 1782 .<br />

In sommige gevallen leest men in de wet een afwijking <strong>van</strong> dit vereiste, bv. art. 45 III Pachtwet dat bepaalt dat<br />

“De aan de afgaande pachter toekomende vergoeding zal in voorkomend geval bij vergelijking vereffend<br />

worden, ten belope <strong>van</strong> het bedrag <strong>van</strong> zijn schuld jegens de verpachter, uit hoofde <strong>van</strong> elk verlies veroorzaakt<br />

door gebrek aan zuiverheid of aan onderhoud <strong>van</strong> het verpachte goed of door elke andere tekortkoming aan zijn<br />

verplichtingen”.<br />

Bij belastingschulden en gelijkgestelde schulden gelden er ten gunste <strong>van</strong> de fiscus bijzondere<br />

mogelijkheden zowel bij betwiste als bij niet-betwiste schulden (zij het dat die begunstiging<br />

vooral speelt voor schuldvergelijking na samenloop (waarover verder meer):<br />

- voor zover (a) een fiscale of niet-fiscale schuldvordering die ofwel de FOD Financiën ofwel<br />

de Vlaamse Belastingdienst kan invorderen door of krachtens een bepaling met kracht <strong>van</strong><br />

wet en (b) niet betwist is, kan de bevoegde ambtenaar naar keuze en zonder formaliteit (c)<br />

elke som die aan die persoon moet worden teruggegeven of betaald, hetzij in het kader <strong>van</strong> de<br />

toepassing <strong>van</strong> de belastingwetten die onder de bevoegdheid <strong>van</strong> de FOD Financiën c.q. de<br />

Vlaamse Belastingdienst vallen of waar<strong>van</strong> de inning en invordering door die diensten<br />

1778 Men zou een aanwijzing voor de stelling dat de schuldvergelijking wel nog kan, kunnen vinden in de regel<br />

dat een tegeneis strekkende tot schuldvergelijking nog voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld, ook<br />

zonder dat aan de voorwaarden voldaan is die daarbuiten gelden om een tegeneis voor het eerst in hoger beroep<br />

in te stellen (regel die we vinden in Cass. 10 april 1978, Arr. 917; Cass. 10 september 1982, Arr. 55; Cass. 4<br />

december 1989, Arr. 467; Cass. 18 januari 1991, Arr. 525; Cass. 22 januari 2004, RW 2005-2006, 424 n. S.<br />

MOSSELMANS & Ph. THION, "De voor het eerst in hoger beroep ingestelde tegenvordering").<br />

1779 Zie Cass. 24 april 1997, TBH 1997, 572.<br />

1780 Cass. 11 april 1986, Arr. 1985-86, nr. 490 = RW 1987-88, 1424 noot E. DIRIX = Pas. 1986 I 987 =<br />

T.Aann. 1988, 18 noot EMBRECHTS = JT 1987, 164.<br />

1781 Vb. vergoeding voor een wanprestatie waarover betwisting bestaat en waarvoor een deskundige wordt<br />

aangesteld, Hof Gent 22 december 2000, TBH 2002, 12.<br />

1782 Eerder zo art. 13:102 PECL.<br />

687


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

worden verzekerd, hetzij krachtens de bepalingen <strong>van</strong> het burgerlijk recht met betrekking tot<br />

de onverschuldigde betaling (een passieve schuldvordering <strong>van</strong> die aard dus), “aanwenden”<br />

tot betaling <strong>van</strong> die niet-betwiste actieve schuldvordering (art. 334 Programmawet 27<br />

december 2004 zoals gewijzigd bij art. 194 <strong>van</strong> de Programmawet <strong>van</strong> 22 december 2008; art.<br />

52 Vlaams Decreet <strong>van</strong> 23 december 2010 houdende bepalingen tot begeleiding <strong>van</strong> de<br />

begroting); deze aanwending (die dus mogelijk is voor het niet-betwiste gedeelte <strong>van</strong> de<br />

actieve schuldvordering) houdt een definitieve schuldvergelijking in 1783 . Deze regeling werd<br />

grondwetconform geoordeeld door het Grondwettelijk Hof 1784 , onder voorbehoud <strong>van</strong> het<br />

geval <strong>van</strong> verrekening met een boedelvordering (zie verder).<br />

- in geval <strong>van</strong> betwiste directe belastingen, kan de belastingont<strong>van</strong>ger bovendien de sommen<br />

die hij wegens een passieve schuldvordering <strong>van</strong> de belastingplichtige uit dezelfde categorie<br />

(dus beiden directe belastingen) verschuldigd is, "aanwenden" tot betaling <strong>van</strong> de betwiste<br />

belasting (art. 166 § 3 KB WIB 1785 ). Men gaat er traditioneel <strong>van</strong> uit dat dit een bewarende<br />

maatregel is 1786 - wat zou inhouden dat die vervalt bij samenloop met andere schuldeisers <strong>van</strong><br />

de belastingplichtige -, maar de cassatierechtspraak stelt wel dat aan de normale vereisten<br />

voor bewarend beslag (art. 1413 en 1415 GerW) niet moet voldaan zijn - er is dus geen<br />

vereiste <strong>van</strong> spoedeisendheid. De fiscus mag dus wel degelijk verrekenen wanneer er een<br />

schuld is - de vereiste <strong>van</strong> het vaststaand karakter wordt opzijgeschoven; bij betwisting zal<br />

dus pas achteraf (bij een beslissing ten gronde) blijken of de fiscus terecht of ten onrechte<br />

verrekend heeft, zij het dat de vrijgave <strong>van</strong> de ingehouden bedragen kan bevolen worden<br />

wanneer de inhouding kennelijk ten onrechte gebeurde 1787 . Het gaat dus meer om een<br />

opschortingsrecht dan een louter bewarende maatregel.<br />

- Bij BTW daarentegen kan in geval <strong>van</strong> betwiste belastingen, de belastingont<strong>van</strong>ger weliswaar de sommen die<br />

hij wegens een passieve schuldvordering <strong>van</strong> de belastingplichtige uit BTW verschuldigd is, "aanwenden" tot<br />

betaling <strong>van</strong> de betwiste belasting (art. 8.1 § 3 <strong>van</strong> het KB nr. 4 <strong>van</strong> 29 december 1969 ter uitvoering <strong>van</strong> art. 76<br />

§ 1 III WBTW), maar gaat het wel degelijk enkel om een soort bewarend beslag 1788 , waar<strong>van</strong> de<br />

toepassingsvereisten versoepeld zijn. Dat moet dus aangezegd worden aan de belastingschuldige en leidt tot de<br />

opstelling <strong>van</strong> een beslagbericht. Het vervalt dus bij samenloop. Natuurlijk kan de fiscus verder, en dit ook bij<br />

1783 Deze regeling bestond eerder al in art. 166 § 2 KB WIB en. art. 8 (1) KB nr. 4 <strong>van</strong> 29 december 1969 m.b.t.<br />

teruggaven inzake BTW juncto art. 76 § 1, III WBTW. De rechtspraak aanvaardde dat het bij niet-betwiste<br />

schulden om een vorm <strong>van</strong> schuldvergelijking ging (bv. Cass. 10 februari 1994, Arr. nr. 74).<br />

In de programmawet <strong>van</strong> 27 december 2004 werd ze ingevoerd voor het geheel <strong>van</strong> de BTW,<br />

inkomstenbelastingen en daarmee gelijkgestelde belastingen. Vanaf 1 januari 2009 is die mogelijkheid dus<br />

uitgebreid tot alle schuldvorderingen waar<strong>van</strong> de inning en invordering, door of krachtens een bepaling met<br />

kracht <strong>van</strong> wet, door de FOD Financiën worden verzekerd.<br />

Zie voor bespreking o.m. P. LAUWERS, "Inhouding <strong>van</strong> belastingstegoeden", RABG 2006, 1304 v.<br />

1784 Zie de bespreking verder bij de schuldvergelijking na samenloop.<br />

1785 Men kan er m.i. niet <strong>van</strong> uitgaan dat het gebruik <strong>van</strong> het woord "aanwending" in art. 334 Programmawet 27<br />

december 2004 en de regeling daar<strong>van</strong> zou inhouden dat daarmee de eerder bestaande<br />

"aanwendingsmogelijkheid" voor betwiste schulden zou zijn afgeschaft.<br />

1786 Administratieve Commentaar Inkomstenbelastingen 1992, nr. 300/100 e.v. Zie voor nadere uitwerking <strong>van</strong><br />

deze inhouding M. LOYENS, De invordering <strong>van</strong> de directe belastingen, Bruylant Brussel 2005, p. 111.<br />

1787 Cass. 12 december 2008, RW 2008-2009, 1766 n. B. VANERMEN, "De aanrekening <strong>van</strong> een fiscale<br />

teruggave op een betwiste directe belastingschuld is geen beslag, maar schuldvergelijking" = TFR 2009, 636<br />

kritische noot G. GOOSSENS.<br />

1788 Cass. 3 januari 2003, Arr. Cass. 2003; 9 concl. D. THIJS = FJF 2003, 724 = TFR 2003, 620.<br />

688


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

samenloop, zogenaamde BTW-tegoeden inhouden wanneer er helemaal geen tegoed is, omdat het fictief is 1789 .<br />

Om niet strijdig te zijn met het Europees recht mag deze inhouding niet verder gaan dan noodzakelijk is 1790 . En<br />

om grondwettig te zijn mag een rechterlijke toetsing niet worden uitgesloten 1791 .<br />

- Inzake douanerechten, accijnzen en gelijkgestelde rechten geldt de mogelijkheid tot schuldvergelijking reeds<br />

zodra deze definitief verschuldigd zijn (art 312bis AWDA, ingevoegd bij Programmawet <strong>van</strong> 22 december<br />

2008); anders dan art. 334 Programmawet 27 december 2004 zegt die bepaling wel niet dat die mogelijkheid ook<br />

bestaat in geval <strong>van</strong> beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure.<br />

Omgekeerd gelden er beperkingen aan de compenseerbaarheid met schuldvorderingen jegens<br />

de fiscus. Zo bv. kan men verschuldigde accijnsrechten niet verrekenen met betaalde<br />

accijnzen waar<strong>van</strong> men de terugbetaling vordert, wanneer men niet tijdig de in de fiscale wet<br />

voorziene procedure tot terugbetaling gevolgd heeft 1792 . Men kan dit ook zien als een<br />

uitsluiting <strong>van</strong> verrekening door middel <strong>van</strong> een verjaarde schuld.<br />

c) Zakenrechtelijke vereisten: beschikkingsbevoegdheid<br />

Verder moet de verrekenende partij ook bevoegd zijn om afstand te doen <strong>van</strong> de actieve<br />

schuldvordering, en dus bevoegd zijn erover te beschikken.<br />

Is de verrekenende partij bevoegd om over de actieve schuldvordering te beschikken, maar<br />

niet voor eigen rekening, dan zal een beschikking erover door middel <strong>van</strong> verrekening toch<br />

leiden tot een bevrijding <strong>van</strong> de wederpartij. Dit zien we althans in het geval <strong>van</strong> de<br />

commissionair die de schuldvorderingen die hij op een wederpartij verkrijgt - en die verkrijgt<br />

hij in zekere zin voor rekening <strong>van</strong> zijn opdrachtgever - in rekening-courant verrekent; deze<br />

verrekening is volgens Art. 103 II FaillW wel tegenwerpelijk aan zijn opdrachtgever 1793 .<br />

Dit heeft m.i. te maken met de verder te bespreken externe werking <strong>van</strong> de interne verhouding: de verrekening is<br />

een beschikking die plaatsvindt in de interne verhouding met de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering.<br />

Meer algemeen moet hetzelfde gelden wanneer de partij die de verrekening toepast<br />

schijnschuldeiser is <strong>van</strong> de actieve schuldvordering (toepassing <strong>van</strong> art. 1240 BW).<br />

Wanneer de actieve schuldvordering verpand is tot zekerheid <strong>van</strong> de passieve schuldvordering, dan leidt een<br />

schuldvergelijking tot betaling <strong>van</strong> de verzekerde schuldvorderin,g, en staat de verpanding <strong>van</strong> de actieve<br />

schudlvordering dus de shculdvergelijking niet in de weg.<br />

1789 Bv. Hof Gent 2 juni 2009, AR nr. 1997/460, Rosseel ts. in vereffening t. FOD financiën.<br />

1790 HvJ 18 december 1997, C-286/94 e.a., Garage Molenheide e.a., http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:61994J0286:NL:HTML<br />

= FJF 1998, nr. 98/5<br />

1791 Grondwettelijk Hof nr. 78/1998, nr. 119/1998 <strong>van</strong> 18 november 1998 en nr. 58/1999; Hof Gent 21<br />

december 2001, FJF 2002 nr. 268; Hof Luik 28 februari 2003, FJF 2003 nr. 196; Cass. 3 januari 2003, Arr.<br />

Cass. 2003; 9 concl. D. THIJS = FJF 2003, 724 = TFR 2003, 620.<br />

1792 Cass. 15 februari 2011, P.09.1566.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20110215-4, nog onder toepassing <strong>van</strong> de Accijnswet <strong>van</strong> 10 juni 1997. De procedure voor terugvordering is<br />

intussen te vinden in art. 29 <strong>van</strong> de nieuwe Accijnswet <strong>van</strong> 22 december 2009.<br />

1793 Zie hierover V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, nr. 787-788.<br />

689


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Vereisten waaraan de passieve schuldvordering (tegenvordering) moet voldoen<br />

Opdat een partij zichzelf met die passieve of tegenvordering kan betalen en zich aldus <strong>van</strong><br />

haar daaraan corresponderende schuld kan bevrijden, moet die passieve schuldvordering aan<br />

een aantal verbintenisrechtelijke en een aantal zakenrechtelijke vereisten voldoen.<br />

a) Verbintenisrechtelijke vereisten voor de passieve schuldvordering (eigen schuld)<br />

Deze kan men samenvatten in 3 punten:<br />

i. reeds "betaalbaar" zijn <strong>van</strong> de eigen schuld (dus <strong>van</strong> de passieve schuldvordering);<br />

ii. niet <strong>van</strong> ontneming door verrekening uitgesloten, omdat verrekening een beloning <strong>van</strong><br />

kwade trouw zou inhouden;<br />

iii. niet conventioneel <strong>van</strong> ontneming door verrekening uitgesloten.<br />

i) Betaalbaarheid <strong>van</strong> de eigen schuld (d.i. de passieve schuldvordering):<br />

Vereist is dat de eigen schuld reeds betaalbaar is, d.w.z. er geen termijnbepaling is ten gunste<br />

<strong>van</strong> de schuldeiser <strong>van</strong> die schuld/tegenvordering (waardoor deze erop kan staan dat ze pas na<br />

het verstrijken <strong>van</strong> die termijn betaald wordt, en niet eerder).<br />

Het komt natuurlijk zelden voor dat er een termijn is ten gunste <strong>van</strong> de schuldeiser, behalve bij<br />

schuldvorderingen waarvoor een interest is bedongen gedurende een bepaalde periode. De vraag rijst of die<br />

termijn kan verhinderen dat de schuldenaar desondanks schuldvergelijking toepast; wel zal hij zich daarmee niet<br />

kunnen bevrijden <strong>van</strong> de hogere interest die op de aldus tenietgegane schuldvordering verschuldigd is voor de<br />

resterende termijn. Onder dat voorbehoud zou de schuldvergelijking dus moeten kunnen.<br />

Ten onrechte wordt soms vereist dat ook de passieve schuldvordering opeisbaar zou zijn 1794 .<br />

Deze vereiste geldt slechts opdat de schuldvergelijking <strong>van</strong> rechtswege zou intreden, maar<br />

belet niet dat de schuldeiser <strong>van</strong> de actieve schuldvordering ook met zijn nog niet opeisbare<br />

schuld kan verrekenen door afstand te doen <strong>van</strong> de termijn in zijn voordeel of de opschortende<br />

voorwaarde in zijn voordeel 1795 (zie echter infra punt 3 de vraag of dit ook na samenloop<br />

kan). Volgens art. 1187 B.W. wordt een tijdsbepaling ook vermoed te zijn bedongen ten<br />

voordele <strong>van</strong> de schuldenaar, tenzij uit het beding of uit de omstandigheden blijkt dat zij ook<br />

ten voordele <strong>van</strong> de schuldeiser bedongen is.<br />

Dit misverstand wordt soms ingeroepen om te stellen dat een niet opgevraagde volstorting <strong>van</strong> het kapitaal <strong>van</strong><br />

een vennootschap nog niet verrekenbaar is, omdat ze nog niet opeisbaar is dan wel onder opschortende<br />

voorwaarde 1796 . De vraag is evenwel of in afwijking <strong>van</strong> art. 1187 B.W. de termijn hier in het voordeel <strong>van</strong> de<br />

1794 Bv. kh. Tongeren 19 februari 2009, RW 2008-2009, 1778; in die zaak was evenwel niet gesteld dat de<br />

schuldenaar afstand had gedaan <strong>van</strong> de termijn voor de samenloop was ingetreden, zodat ook met toepassing <strong>van</strong><br />

de correcte regel het resultaat op dit punt hetzelfde zou zijn geweest.<br />

1795 In dezelfde zin ook E. DIRIX & S. KORTMANN, TPR 1989, (1657) 1659. Bv. Hof Bergen 28 april 2009,<br />

JLMB 2010,1382.<br />

1796 Terecht oordeelde Hof Gent 25 juni 2007, TBH 2008, 731 n. R. HOUBEN = RABG 2008, 100 n. S.<br />

LOOSVELD = RW 2007-2008, 1292, dat <strong>van</strong> de termijn afstand kan worden gedaan. Zo ook Hof Gent 25<br />

september 1991, RW 1991-92, 614; Hof Bergen 28 april 2009, JLMB 2010,1382; Hof Gent 6 oktober 2008, 7 e<br />

690


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vennootschap is bedongen of niet. Indien de termijn ook ten gunste <strong>van</strong> de vennootschap is bedongen, wat<br />

veelal wordt betoogd 1797 , kan deze zich nog steeds niet tegen een voortijdige betaling verzetten in zoverre ze<br />

daar geen belang bij heeft - wat niet het geval is bij een BVBA die slechts het minimumkapitaal heeft en<br />

waar<strong>van</strong> slechts het verplichte deel is opgevraagd 1798 .<br />

Ook heeft de vereiste <strong>van</strong> het effen of vaststaand zijn hier geen betekenis: wanneer iemand<br />

schuldvergelijking inroept, impliceert dit dat hij de eigen schuld erkent en dat deze dus<br />

voldoende vaststaat.<br />

Dit komt er feitelijk op neer dat de persoon die een opeisbare en vaststaande schuldvordering<br />

heeft en wiens schuld betaalbaar is, de schuldvergelijking door eenzijdige verklaring kan<br />

teweegbrengen (door zich te betalen met de passieve schuldvordering, mits ze voor beslag<br />

vatbaar is). De traditionele Belgische doctrine schijnt die mogelijkheid niet te kennen 1799 ,<br />

maar ze is perfect in overeenstemming met ons recht. Het is wel zo dat de schuldvergelijking<br />

hier eerst door die verklaring intreedt, en dat men niet achteraf (bv. nadat er een samenloop is<br />

ontstaan) de schuldvergelijking retroactief kan toepassen 1800 .<br />

ii) Niet een schuld <strong>van</strong> een ander (zogenaamde wederkerigheidsvereiste)<br />

Volgens een arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie <strong>van</strong> 17 december 2010 kan een schuldeiser zijn<br />

eigen schuldvordering op een wederpartij niet verrekenen met een schuldvordering die die<br />

wederpartij op een derde heeft 1801 (behoudens met instemming <strong>van</strong> de schuldeiser, in welk<br />

geval het een conventionele schuldvergelijking is). Dit arrest doet meer vragen rijzen dan het<br />

beantwoordt; zo is het duidelijk dat men wel een eigen schuldvordering kan verrekenen met<br />

andermans schuld waarvoor men als borg gehouden is (dit volgt uit art. 2034 B.W. “De<br />

verbintenis uit borgtocht gaat teniet door dezelfde oorzaken als de overige<br />

verbintenissen“) 1802 . Bovendien kan in vele gevallen een derde andermans schuld betalen (art.<br />

K., nr. 2006/AR/1959 en 1994, faill. TVD Plastics t. Inox Construct, dat ten dele verbroken werd door Cass. 17<br />

december 2010, nr. C.10.1046.N = http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101217-3 =<br />

RW 2011-<strong>2012</strong>, 181 n. R. HOUBEN, evenwel niet op dit punt (waartegen het middel werd verworpen omdat de<br />

beslissing ook op een ander argument gegrond was, zodat cassatie zich daarover niet heeft uitgesproken).<br />

1797 Zie R. AYDOGDY & O. CAPRASSE, “Les a<strong>van</strong>ces d’associé et la libération du capital: duex notions<br />

équivalentes?”, n. onder Hof Luik 14 april 2005, RPS 2004, (374) 386 nr. 21; F. BOUCKAERT, Notarieel<br />

vennootschaposrecht – NV en BVBA, I, Kluwer 2000, p. 286 nr. 8.30; R. HOUBEN, TBH 2008 (733) nr. 735 nr.<br />

4; M. WYCKAERT, Kapitaal in NV en BVBA, Biblo Kalmthout 1995, 352 nr. 500; R. TAS, “De volstorting <strong>van</strong><br />

het kapitaal na faillissement <strong>van</strong> oprichtersaansprakelijkheid en mogelijkheid tot compensatie met het saldo <strong>van</strong><br />

de rekening-courant“, TRV 1995, 326 v.<br />

1798 Hof Bergen 28 april 2009, JLMB 2010,1382.<br />

1799 Zie evenwel enigszins vergelijkbaar de leer <strong>van</strong> de "facultatieve schuldvergelijking" bij F. LAURENT,<br />

Principes, p. 480-483 nr. 468-472 en DE PAGE, Traité III, nr. 664. Recent ook R. HOUBEN,<br />

Schuldvergelijking, doctoraat UA 2010.<br />

1800 Zie voor voorbeelden <strong>van</strong> verwerping om die reden, zij het zonder de hier gemaakte analyse, Hof<br />

Antwerpen 19 februari 2001, RW 2001-2002, 1438; Hof Bergen 13 november 2006, JLMB 2007, 969 (in dat<br />

laatste geval was de vennoot wel gesubrogeerd in de rechten <strong>van</strong> de pandhouder op handelszaak en daardoor<br />

bevoorrecht).<br />

1801 Cass. 17 december 2010, nr. C.10.1046.N =<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101217-3 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 181 n. R.<br />

HOUBEN, “De wederkerigheidsvoorwaarde voor schuldvergelijking”.<br />

1802 M. VANQUICKENBORNE, Borgtocht, nr. 567. Voor het Franse recht P. SIMLER, Cautionnement,<br />

691


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1236 BW: “De verbintenis kan zelfs voldaan worden door een derde die daarbij geen belang<br />

heeft, mits die derde in naam en tot kwijting <strong>van</strong> de schuldenaar handelt of mits hij,<br />

handelende in zijn eigen naam, niet in de rechten <strong>van</strong> de schuldeiser gesteld wordt“), en zou<br />

dat dus ook moeten kunnen door middel <strong>van</strong> schuldvergelijking. Wie schuldvergelijking<br />

inroept met de schuld <strong>van</strong> een derde moet overigens geacht worden tot die schuld toe te treden<br />

door middel <strong>van</strong> een eenzijdige belofte, die in ons recht in beginsel bindend is (dus om<br />

zekerheid te hebben over die verrekening zou men zcih eerst borg moeten stellen en<br />

onmiddellijk nadien verrekenen). De enige reden lijkt te zijn dat men door andermans schuld<br />

te betalen (door verrekening) ook de verrekeningsmogelijkheid <strong>van</strong> die ander doet<br />

tenietgaan 1803 , maar dat probleem rijst natuurlijk ook bij verrekening door een hoofdelijke<br />

schuldenaar of een borg (zonder dat dit daar wordt ingeroepen om verrekening uit te sluiten)<br />

en rijst m.i. verder ook maar indien de verrekenaar regres wil uitoefenen op de<br />

oorspronkelijke schuldenaar.<br />

iii) Passieve schuldvordering geen tegen verrekening beschermde<br />

restitutievordering<br />

(1) bij restitutieverbintenissen, waar verrekening een beloning <strong>van</strong> kwade trouw<br />

zou inhouden<br />

Vereist is verder dat de passieve schuldvordering géén schuldvordering is tot teruggave:<br />

- wegens een betaling ont<strong>van</strong>gen na een staking <strong>van</strong> betaling <strong>van</strong> de wederpartij (verdachte<br />

periode)<br />

- <strong>van</strong> een zaak die de eigenaar wederrechtelijk is ontnomen (om te vermijden dat een<br />

schuldeiser bv. eerst geld gaat stelen bij zijn schuldenaar om vervolgens te compenseren) 1804 ,<br />

inbegrepen door misbruik <strong>van</strong> vertrouwen (in casu misbruik <strong>van</strong> een volmacht uit een<br />

vroegere zakenrelatie) 1805 ;<br />

of<br />

- <strong>van</strong> iets dat in bewaring of in bruikleen is gegeven (art. 1293, 1° en 2° BW),<br />

dit alles behoudens instemming <strong>van</strong> de wederpartij met een schuldvergelijking 1806 . Men kan<br />

dit ook zien als een toepassing <strong>van</strong> de regel "spoliatus ante omnia est restituendus".<br />

Deze restitutievorderingen worden dus beschermd tegen verrekening.<br />

De rechtspraak past deze uitzondering evenwel niet toe op de verplichting <strong>van</strong> een lasthebber<br />

tot afdracht aan de lastgever <strong>van</strong> wat hij voor rekening <strong>van</strong> de lastgever heeft ont<strong>van</strong>gen; deze<br />

valt in het algemeen niet onder het verrekenverbod <strong>van</strong> art. 1293 BW.<br />

garanties autonomes, garanties indemnitaires, Litec Paris 2008, p. 762 nr. 760.<br />

1803 R. HOUBEN, Schuldvergelijking, nr. 128; R. HOUBEN, “De wederkerigheidsvoorwaarde voor<br />

schuldvergelijking op het snijvlak <strong>van</strong> verbintenissen- en zakenrecht”, TPR 2011, (75) 83.<br />

1804 Vgl. Art. 13:107 (c) PECL en art. III-6:108 (c) DCFR: “Verrekening kan niet geschieden (c) op een<br />

schuldvordering die is ontstaan uit een opzettelijke onrechtmatige daad”.<br />

1805 Cass. 25 mei 2011, Nr. P.11.0060.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20110525-2.<br />

1806 De beperking geldt inderdaad niet wanneer de schuldeiser <strong>van</strong> die schuldvordering verrekent: Hof Brussel<br />

6 oktober 1998, AJT 1998-99, 953 = JLMB 2000, 1326; A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, 1668.<br />

692


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een verplichting <strong>van</strong> een lasthebber tot betaling aan de lastgever <strong>van</strong> een geldsom als afdracht <strong>van</strong> wat hij voor<br />

rekening <strong>van</strong> de lastgever heeft ont<strong>van</strong>gen, valt in het algemeen dus niet onder het verrekenverbod <strong>van</strong> art. 1293<br />

BW 1807 . Het verrekenverbod zou volgens sommigen wel gelden wanneer de lasthebber de gelden in bewaring<br />

heeft gekregen om ze uit te keren nadat is uitgemaakt wie recht heeft op de uitbetaling (nadat de voorwaarde is<br />

vervuld waaronder een mogelijke begunstigde effectief gerechtigd wordt), zoals het geval kan zijn bij een<br />

kwaliteitsrekening 1808 ; nochtans is het argument dat het om een zekerheidstechniek gaat m.i. niet<br />

doorslaggevend - de zekerheidsratio speelt omwille <strong>van</strong> een betwisting tussen de mogelijke begunstigden<br />

onderling, en niet t.a.v. de tussenpersoon (escrowee, titularis <strong>van</strong> de kwaliteitsrekening e.d.).<br />

Een verplichting <strong>van</strong> een lasthebber tot afdracht zou wel onder het verrekenverbod vallen als de afdracht<br />

betrekking heeft op de inning <strong>van</strong> een schuldvordering die niet voor overdracht aan en beslag door die<br />

schuldeiser vatbaar was (bv. bij een incassomandaat voor loonvorderingen onder de beslaggrens). Een ander<br />

voorbeeld betreft de lastgeving die zou gebruikt worden om het verbod <strong>van</strong> parate executie te omzeilen, met<br />

name een beding waarbij de schuldeiser volmacht krijgt om een of meer goederen <strong>van</strong> zijn schuldenaar te<br />

verkopen (en de koopprijs te innen) 1809 .<br />

Het compensatieverbod geldt wel wanneer de lasthebber met misbruik <strong>van</strong> volmacht geld afhaalt <strong>van</strong> de<br />

bankrekening <strong>van</strong> de lastgever (voor andere doeleinden dan waarvoor de volmacht werd verleend 1810 ),<br />

aangezien het hier om een “wederrechtelijk ontnemen” gaat (zie hierboven).<br />

(2) Bij loonvorderingen<br />

Bij loonvorderingen geldt voornamelijk de beperking <strong>van</strong> de beslagbaarheid, waar<strong>van</strong> het<br />

belang voor schuldvergelijking verderop aan bod komt. Daarbovenop beperkt art. 23<br />

Loonbeschermingswet de mogelijke “inhoudingen” nader: de werkgever kan slechts actieve<br />

1807 Cass. 29 juni 2006, RW 2006-2007, 403 n. K. VANHOVE "Schuldvergelijking bij lastgeving",<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20060629-5. Eerder in die zin DE PAGE, III nr.<br />

659: F. LAURENT, Principes XXVII nr. 523; R. CASSIN, L'exception tirée de l'inexécution des rapports<br />

synallagmatiques, Parijs 1914, 308.<br />

De vraag kwam zijdelings aan bod in Cass. 7 maart 2003, RW 2004-2005, maar daar betrof het juist de vraag of<br />

men een onderhoudsplicht kon compenseren met een verplichting tot afgifte <strong>van</strong> voor rekening <strong>van</strong> de<br />

wederpartij geïnde gelden. Het Hof oordeelde dat verrekening met de onderhoudsplicht niet kan (art. 1293, 3°,<br />

zie hoger), zonder in te gaan op de vraag of niet ook de andere schuldvordering <strong>van</strong> verrekening was uitgesloten<br />

door art. 1293 en of in bevestigend geval de ratio legis niet juist inhoudt dat wanneer beide schuldvorderingen<br />

niet door verrekening mogen worden tenietgedaan, zij elkaar juist wel kunnen tenietdoen.<br />

1808 E. DIRIX & V. SAGAERT, "De kwaliteitsrekening herbezocht", TPR 2004, (263) 272; K. VANHOVE<br />

"Schuldvergelijking bij lastgeving", n. onder Cass. 29 juni 2006, RW 2006-2007, 403.<br />

1809 Immers, art. 2078 BW bepaalt dat een pand alleen met rechterlijke toestemming mag worden verkocht door<br />

de pandgever; bij onroerend goed bepaalt art. 1626 Ger.W. dat het beding dat de schuldeiser bij niet-nakoming<br />

<strong>van</strong> de jegens hem aangegane verbintenissen het recht heeft de onroerende goederen <strong>van</strong> zijn schuldenaar te<br />

doen verkopen zonder inachtneming <strong>van</strong> de formaliteiten voorgeschreven voor het uitvoerend beslag op<br />

onroerend goed, als niet bestaande wordt beschouwd. Het inlassen <strong>van</strong> een volmacht tot verkoop <strong>van</strong> een<br />

onroerend goed aan een derde maakt dergelijk nietig beding zeker niet geldig.<br />

1810 Cass. 25 mei 2011, P.11.0060.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<br />

20110525-2.<br />

693


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvorderingen “inhouden” op het loon <strong>van</strong> de werknemer en slechts binnen bepaalde<br />

proportionele grenzen 1811 .<br />

(3) Bij schuldvorderingen ingevolge transacties na staking <strong>van</strong> betaling<br />

In de rechtspraak voegt men daar wel aan toe dat er ook geen schuldvergelijking intreedt wanneer men, nadat de<br />

schuldenaar reeds in staking <strong>van</strong> betaling is, nog een schuldvordering verkrijgt met het oogmerk deze als<br />

passieve schuldvordering in schuldvergelijking te brengen en aldus de eigen schuld te doen tenietgaan 1812 .<br />

Verkrijgt men de schuldvordering niet <strong>van</strong> de schuldenaar of is deze geen handelaar, dan speelt de<br />

aanvechtingsmogelijkheid <strong>van</strong> art. 17 v. FaillW niet, maar dat verhindert niet dat de schuldvergelijking kan<br />

worden verworpen 1813 .<br />

Omgekeerd kan men zijn schuldvordering niet betaald krijgen door na de staking <strong>van</strong> betaling nog een schuld<br />

jegens de aanstaande gefailleerde over te nemen (meer bepaald in geval <strong>van</strong> delegatio solvendi) en zich daarbij<br />

de facto een schuldvordering <strong>van</strong> de gefailleerde op de delegant toe te eigenen 1814 .<br />

(4) Algemene regel<br />

Alle andere soorten (passieve) schuldvorderingen zijn in beginsel verrekenbaar. Zo bv. is een<br />

schuld tot volstorting <strong>van</strong> het kapitaal <strong>van</strong> een vennootschap in beginsel verrekenbaar met een<br />

1811 Art. 23: “Op het loon <strong>van</strong> de werknemer mogen alleen in mindering worden gebracht:<br />

1° de inhoudingen krachtens de belastingwetgeving, de wetgeving op de sociale zekerheid en krachtens<br />

particuliere of collectieve overeenkomsten betreffende bijkomende voordelen inzake sociale zekerheid;<br />

2° de krachtens het werkplaatsreglement opgelegde geldboeten;<br />

3° de vergoedingen en schadeloosstellingen, verschuldigd ter uitvoering <strong>van</strong> artikel 18 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 3 juli<br />

1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, en <strong>van</strong> artikel 24 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 1 april 1936 op de<br />

arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen en <strong>van</strong> artikel 5 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 10 februari 2003<br />

betreffende de aansprakelijkheid <strong>van</strong> en voor personeelsleden in dienst <strong>van</strong> openbare rechtspersonen.<br />

4° de voorschotten in geld verstrekt door de werkgever;<br />

5° de gestelde borg voor het nakomen der verplichtingen <strong>van</strong> de werknemer.<br />

Het totaal <strong>van</strong> de inhoudingen mag niet meer bedragen dan één vijfde <strong>van</strong> het bij elke uitbetaling verschuldigde<br />

loon in specie na aftrek <strong>van</strong> de inhoudingen op grond <strong>van</strong> de belastingwetgeving, <strong>van</strong> de wetgeving op de sociale<br />

zekerheid en <strong>van</strong> particuliere of collectieve overeenkomsten betreffende bijkomende voordelen inzake sociale<br />

zekerheid.<br />

Deze beperking is echter niet <strong>van</strong> toepassing wanneer de werknemer bedrog heeft gepleegd of vóór de<br />

afrekening <strong>van</strong> de in het eerste lid, 3°, bedoelde vergoedingen en schadeloosstellingen vrijwillig zijn<br />

dienstbetrekking heeft beëindigd”.<br />

1812 Zie Hof Brussel 8 september 1984, TBH 1985, 277 noot D. DEVOS, "Propos sur la répression de la fraude<br />

en droit privé"; A. ZENNER & I. PEETERS, RW 2004-2005, (481) 484-485 nr. 8.<br />

1813 Doorgaans wordt dit gemotiveerd door te stellen dat de verkrijging <strong>van</strong> de eigen schuldvordering een<br />

ongeoorloofde oorzaak heeft; de sanctie moet echter beperkt blijven tot de niet-verrekenbaarheid.<br />

1814 Vgl. E. DIRIX & S. KORTMANN, TPR 1989, (1657) 1665.<br />

694


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- opeisbare - eigen schuldvordering op die vennootschap 1815 (dit is anders in het Duitse<br />

recht 1816 ).<br />

iv) Niet conventioneel <strong>van</strong> ontneming door verrekening uitgesloten<br />

Verder is schuldvergelijking niet mogelijk op een passieve schuldvordering, wanneer is<br />

overeengekomen dat die niet verrekenbaar is 1817 .<br />

In consumentenovereenkomsten is de uitsluiting <strong>van</strong> de mogelijkheid tot verrekening door de consument<br />

evenwel in beginsel een onrechtmatig beding (op de zwarte lijst geplaatst <strong>van</strong> art. 74, 16° WMPC, voorheen 32,<br />

14° WHPC 1991). Verder worden zulke uitsluitingsbedingen (zowel in consumentenovereenkomsten als andere)<br />

beprekend uitgelegd: de uitsluiting <strong>van</strong> verrekening houdt nog geen uitsluiting <strong>van</strong> de exceptio non adimpleti<br />

contractus in.<br />

b) Zakenrechtelijke vereisten voor de passieve schuldvordering (de eigen schuld)<br />

Aangezien de schuldvergelijking ook een uitwinning inhoudt <strong>van</strong> de schuldvordering, een<br />

wijze om zichzelf met die passieve schuldvordering te betalen, is ook vereist dat die passieve<br />

schuldvordering zich in het vermogen bevindt waarop verhaal kan worden genomen, d.i. in<br />

beginsel in het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de actieve schuldvordering, en vatbaar is<br />

voor beslag 1818 .<br />

Meestal zegt men vereenvoudigd dat de schuldeiser <strong>van</strong> de passieve schuldvordering dezelfde<br />

persoon moet zijn als de schuldenaar <strong>van</strong> de actieve schuldvordering, maar het is iets<br />

genuanceerder. Daarvoor kan men best de beginselen voor ogen houden, die in het algemeen<br />

gelden voor het verhaalsrecht <strong>van</strong> een schuldeiser: dit geldt op beslagbare activa in het<br />

vermogen <strong>van</strong> de wederpartij of – in bepaalde gevallen - schijnbaar in het vermogen <strong>van</strong> de<br />

wederpartij; deze beginselen werden in het algemeen besproken in Deel II hoofdstuk III<br />

afdeling D.<br />

Dit vereiste kan verder uiteengezet worden in de volgende 3 elementen: vatbaarheid voor<br />

beslag, inningsbevoegdheid <strong>van</strong> de wederpartij, en bevoegdheid in eigen naam te innen.<br />

1815 Cass. 25 september 2006, rolnr. C.05.0487F, H.J. t. Cavenaille en Bodeus q.q. curatoren faill. ENGEBAT,<br />

RW 2006-2007, 1561 n. R. HOUBEN "Schuldvergelijking: opeisbaarheid, samenloop en volstorting" = JT 2007,<br />

546 = JLMB 2007, 948 = TRV 2008, 391 n. D. VAN GERVEN = JDCS 2007, 5 n. S. KETTMAN. De<br />

schuldvergelijking wordt dus niet beschouwd als een inbreng in natura <strong>van</strong> een schuldvordering door de<br />

volstortingsplichtige.<br />

1816 Krachtens § 19 II 2 GmbH-Gesetz kan de volstortingsplichtige niet verrekenen tegen de vennootschap<br />

(omgekeerd wel, zolang de vennootschap evenwel nog niet in problemen zit)<br />

1817 Zo ook Hof Brussel 6 oktober 1998, AJT 1998-99, 953 = JLMB 2000, 1326; idem in PECL 13:107 (a) en<br />

DCFR III-6:108 (a).<br />

1818 In PECL 13:101 (a) luidt het dat de verrekenende partij moet “gerechtigd (zijn) haar schuld na te komen”<br />

(En. entitled to effect performance). De commentaar maakt duidelijk dat daarme vereist wordt dat de<br />

verrekenende partij zich kan bevrijden door aan die wederpartij te betalen, wat bv. niet meer kan nadat de<br />

passieve schuldvordering in beslag is genomen. Art. en III-6:102 (a) DCFR heeft hier een aparte vereiste <strong>van</strong><br />

gemaakt, nl. beschikkingsbevoegdheid.<br />

In art. 13:107 (b) PECL en DCFR III-6:108 (b) wordt vervolgens bepaald dat verrekening uitgesloten is op een<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de wederpartij die niet voor beslag vatbaar is.<br />

695


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

i) Vatbaarheid voor beslag<br />

Aangezien de schuldvergelijking ook een uitwinning inhoudt <strong>van</strong> de passieve<br />

schuldvordering, een wijze om zichzelf daarmee te betalen, is ook vereist dat die passieve<br />

schuldvordering vatbaar is voor beslag.<br />

(1) Onderhoudsvorderingen<br />

Art. 1293, 3° BW noemt slechts een bijzonder geval <strong>van</strong> deze meer algemene uitzondering,<br />

nl. “een schuld uit hoofde <strong>van</strong> levensonderhoud dat verklaard is niet vatbaar voor beslag te<br />

zijn” 1819 . Duidelijker verwoord betekent dit dat men zichzelf maar met een<br />

onderhoudsvordering <strong>van</strong> de tegenpartij kan betalen voor het gedeelte <strong>van</strong> die<br />

schuldvordering boven de onbeslagbare minima <strong>van</strong> art. 1409 GerW 1820 .<br />

Naar analogie met de verder besproken schuldvergelijking bij verknochte schuldvorderingen,<br />

zou de schuldvergelijking wel mogelijk moeten zijn voor verknochte schuldvorderingen,<br />

waartussen er een voldoende juridische samenhang bestaat. In dat geval beschikt men immers<br />

over een exceptie <strong>van</strong> niet-uitvoering. Deze regel wordt toegepast bij schuldvergelijking met<br />

onderhoudsvorderingen <strong>van</strong> de wederpartij tot betaling <strong>van</strong> onderhoudsschulden <strong>van</strong> diezelfde<br />

wederpartij; in de praktijk gaat het dan meestal om schulden tot terugbetaling <strong>van</strong> eerder<br />

teveel ont<strong>van</strong>gen onderhoudsuitkeringen 1821 .<br />

(2) Belastingvorderingen<br />

Gelijkgesteld zijn ook de belastingvorderingen <strong>van</strong> de fiscus; waar deze laatste kan overgaan<br />

tot schuldvergelijking met een verplichting tot teruggave <strong>van</strong> belastingen, kan omgekeerd de<br />

belastingplichtige die ook recht heeft op teruggaven, niet eenzijdig tot schuldvergelijking<br />

1819 Hierover onder meer M.-T. CAUPAIN & E. LEROY, "Le recouvrement des créances alimentaires: états<br />

des lieux et perspectives", in L'argent pour vivre: vers une réforme globale de l'obligation alimentaire, Unité de<br />

droit familial de l'ULB, Kluwer 2000, p. 232-233<br />

1820 Cass.7 maart 2003, RW 2004-2005, 225.<br />

1821 Inhouding, en dus schuldvergelijking, werd aanvaard door Hof Gent 17 februari 1995, RW 1995-96, 643,<br />

verworpen door Rb. Mechelen 23 november 2001, RABG 2003, 119 noot M. GOVAERTS.<br />

De samenhang werd niet aanvaard tussen teveel betaalde onderhoudsuitkeringen <strong>van</strong> voor de echtscheiding en<br />

onderhoudsgelden verschuldigd na de echtscheiding door Hof Gent 26 maart 1996, TGR 2000, 111; zij werd in<br />

Besl. Nijvel 19 maart 2003, Divorce Act. 2004, 24 n. J.-C. BROUWERS, ten onrechte niet aanvaard tussen<br />

wederzijdse onderhoudsschulden <strong>van</strong> de ene ouder voor een minderjarig kind en die <strong>van</strong> de andere ouder voor<br />

een ander minderjarig kind (met het verkeerde argument dat de onderhoudsvordering <strong>van</strong> de en ouder jegens de<br />

andere de uitoefening zou zijn <strong>van</strong> een schuldvordering <strong>van</strong> het kind jegens die andere ouder, wat in strijd is met<br />

art. 203bis BW - zie verder de noot <strong>van</strong> J.-C. BROUWERS).<br />

Zie over deze vraag ook J.-L. LEDOUX, "Les saisies - Chronioque de jurisprudence",, JT 1989, p. 632 nr. 53;<br />

J.C. BROUWERS, "Exécution provisoire et réformation subséquent: quelques réflexions, spécialement en<br />

matière alimentaire", Noot onder Hof Antwerpen 27 juni 2000 en Rb. Brussel 16 juni 2000, Divorce actualité<br />

2001, 81 v.; A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, 1668 nr. 56;<br />

696


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

overgaan 1822 . Deze uitzondering ten gunste <strong>van</strong> de fiscus geldt evenwel niet voor de<br />

inningsinstellingen <strong>van</strong> de sociale zekerheid 1823 .<br />

(3) Andere niet beslagbare passieve schuldvorderingen<br />

De regel geldt in beginsel ook voor andere niet beslagbare schuldvorderingen.<br />

Deze werden in Deel II Hoofdstuk II Afdeling D en Deel V Hoofdstuk II afdeling C besproken. Tijdelijk niet<br />

voor beslag vatbaar zijn ook de bedragen op zichtrekeningen die afkomstig zijn <strong>van</strong> onbeslagbare<br />

inkomensvorderingen (art. 1411 ter GerW); hieruit moet men afleiden dat de rekeningvoerende bank tekorten op<br />

een zichtrekening maar met binnenkomende inkomsten kan aanzuiveren naarmate deze beslagbaar worden (d.i.<br />

1/30 e per dag) 1824 .<br />

Sommige schuldvorderingen zijn relatief onbeslagbaar en onverrekenbaar, d.w.z. kunnen niet in beslag genomen<br />

worden of verrekend worden ter voldoening <strong>van</strong> bepaalde schuldvorderingen. Zo sluit art. 29bis § 4 WAM uit<br />

dat de verzekeraar zijn verbintenis tot betaling <strong>van</strong> vergoedingen aan de "zwakke weggebruiker" op grond <strong>van</strong><br />

die bepaling kan verrekenen met een actieve schuldvordering op die persoon die eveneens verschuldigd is<br />

wegens het verkeersongeval 1825 .<br />

Loonvorderingen kunnen boven de beslaggrenzen wel in beslag genomen worden, maar niet door de werkgever<br />

gebruikt worden voor verhaal op de werknemer behlave binnen de grenzen <strong>van</strong> art. 23 loonbeschermingswet (zie<br />

hoger).<br />

ii) Inningsbevoegdheid <strong>van</strong> de wederpartij<br />

Aangezien de schuldvergelijking ook een uitwinning inhoudt <strong>van</strong> de schuldvordering, een<br />

wijze om zichzelf met die passieve schuldvordering te betalen, is ook vereist dat die passieve<br />

schuldvordering zich in het vermogen bevindt waarop verhaal kan worden genomen, d.i. in<br />

beginsel in het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de actieve schuldvordering. De schuldenaar<br />

tegen wie men zijn actieve schuldvordering wil verrekenen moet (nog) bevoegd zijn de<br />

passieve schuldvordering te innen en meer bepaald bevoegd die in eigen naam te innen.<br />

Dat is niet meer het geval wanneer die passieve schuldvordering door diens schuldeisers in<br />

beslag is genomen, of wanneer de passieve schuldvordering is overgegaan op een derde of<br />

bezwaard is met een zakelijk werkend recht <strong>van</strong> een derde, althans wanneer dat gebeurd is op<br />

1822 Zie verder DE PAGE, III nr. 638; B. VANERMEN, Principes inzake invordering <strong>van</strong> directe belastingen",<br />

in DIRIX & TAELMAN, Fiscaal executierecht, p. 55-57; M. de THEIJE, "Fiscale schuldvergelijking", RW<br />

2005-2006, 1070. Zie evenwel Hof Luik 24 december 1968, Pas. 1969 II 70 (verrekening tussen een<br />

ingekohierde belasting en de schuldvordering op teruggave wegens een nietigverklaarde aanslag).<br />

1823 Arbeidshof Brussel 9 juli 1993, Soc. Kron. 1994, 217; Beslagr. Brussel 13 mei 2005, RW 2005-2006, 1066<br />

n. M. de THEIJE 'Fiscale schuldvergelijking"; Arbeidshof Antwerpen-Hasselt 14 februari 2007, RW 2008-2009,<br />

(829) 835.<br />

1824 Zie hierover M. DE THEIJE, RW 2004-2005, (721) 725.<br />

1825 Waaronder ook een verhaalsrecht wegens het ter beschikking stellen <strong>van</strong> het motorrijtuig aan een persoon<br />

zonder rijvergunning; in die zin Cass. 2 oktober 2009, nr. C.08.0200.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20091002-3 = JLMB 2010, 776 = RW 2011-<br />

<strong>2012</strong>, 1849.<br />

697


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

een wijze die aan de eerste partij tegenwerpelijk is. Dit volgt uit de bepaling <strong>van</strong> art. 1298<br />

volgens dewelke de schuldvergelijking niet plaats heeft ten nadele <strong>van</strong> de verkregen rechten<br />

<strong>van</strong> een derde.<br />

De verschillende gevallen werken we verder hieronder wat nader uit (1 tot 3).<br />

Op deze regel geldt er een uitzondering wanneer de actieve schuldvordering en de passieve<br />

schuldvordering hun zelfstandigheid hebben verloren op grond <strong>van</strong>:<br />

- (a) een overeenkomst tot schuldvergelijking of schuldvernieuwing, daaronder ook begrepen<br />

de rekening-courantovereenkomst (zie de bespreking verder voor de vereisten voor dit<br />

rechtsgevolg), of<br />

- (b) een wetsbepaling met hetzelfde effect. Als wetsbepaling met hetzelfde effect is er art.<br />

334 II <strong>van</strong> de Programmawet 27 december 2004, dat bepaalt dat elke schuld <strong>van</strong> de fiscus aan<br />

de belastingplichtige (d.i. tegenvordering) kan worden verrekend met schulden <strong>van</strong> de<br />

belastingplichtige (d.i. actieve schuldvordering <strong>van</strong> de fiscus) niettegenstaande beslag,<br />

overdracht of samenloop op die passieve schuldvordering. Men kan dit ook zien als het<br />

wettelijk bepalen <strong>van</strong> samenhang.<br />

(1) Na samenloop<br />

De (eigenlijke) schuldvergelijking kan naar Belgisch recht 1826 niet meer ingaan:<br />

- eens de schuldenaar met wiens passieve schuldvordering men zichzelf wil betalen, failliet is<br />

gegaan, of die passieve schuldvordering anderszins onder een samenloop valt (bv. in beslag is<br />

genomen 1827 , vroegere procedure <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord 1828 , ontbinding-vereffening <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser-rechtspersoon 1829 , e.d.m.),<br />

- dus niet meer nadat de passieve schuldvordering (waar<strong>van</strong> de partij die de<br />

schuldvergelijking inroept zich wil bevrijden en er dus zichzelf mee betalen) onder een beslag<br />

of andere vorm <strong>van</strong> samenloop valt,<br />

- tenzij de schuldvergelijking reeds voordien is ingetreden (of de schuldeiser reeds voordien<br />

een pandrecht heeft verkregen op de passieve schuldvordering), en<br />

- behalve de hieronder te bespreken zgn. schuldvergelijking na samenloop bij<br />

"samenhangende" schuldvorderingen, en de reeds genoemde uitzondering voor conventioneel<br />

1826 Het recht dat op de passieve schuldvordering <strong>van</strong> toepassing is bepaalt in beginsel of er nog<br />

schuldvergelijking na samenloop mogelijk is; de lex concursus kan daaraan geen afbreuk doen (art. 6 Vo.<br />

1346/2000 op de insolventieprocedures).<br />

1827 E. DIRIX, OvR, TPR 2004, p. 1209 nr. 62; V. SAGAERT, "Actuele ontwikkelingen inzake<br />

schuldvergelijking", in V. Sagaert en D. Lambrecht (red.), Actuele ontwikkelingen inzake Verbintenissenrecht,<br />

Intersentia Vlaams Pleitgenootschap Brussel 2009, p. (223) 225.<br />

1828 Vgl. Veurne 17 november 1999, RW 2000-2001, 133 = TBH 2000, 718 n.; Kh. Antwerpen 16 juni 1998,<br />

RW 1998-99, 227 noot DECKMYN en DERNICOURT = TBH 1999, 179, bevestigd door Hof Antwerpen 17<br />

januari 2000, RW 2001-2002, 278; Vz.Kh. Luik 14 september 1998, TBH 2000, 301 noot BOSLY. De<br />

samenloop ontstaat reeds <strong>van</strong>af de aanvraag <strong>van</strong> een gerechtelijk akkoord, dus ook vooraleer de voorlopige<br />

opschorting wordt toegekend (Hof Bergen 28 juni 2004, JLMB 2004, 1451, voorziening in cassatie verworpen<br />

door Cass. 7 april 2006, nr. C.05.0029.F, Durobor, JLMB 2006, 896 = JT 2006, 645 = Pas. 2006, 813 = NjW<br />

2006, 944 n. P. COUSSEMENT = TBH 2006, 810 n. E. VAN DEN HAUTE.<br />

1829 DE PAGE, III nr. 649; DEKKERS-VERBEKE, Handboek III nr. 643; Bv. Hof Antwerpen 17 april 2001,<br />

RW 2002-2003, 301; Hof Brussel 14 november 1996, JT 1997, 182.<br />

698


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

of wettelijk voorziene netting (schuldvergelijking of schuldvernieuwing ingevolge een eerdere<br />

overeenkomst in die zin).<br />

De schuldvergelijking moet dus in beginsel intreden vooraleer die partij zijn<br />

inningsbevoegdheid verliest. Dat die partij reeds in staking <strong>van</strong> betaling was en de<br />

schuldvergelijking achteraf bezien in de verdachte periode plaatsvond, is daarentegen geen<br />

beletsel.<br />

Na dat ogenblik kan men zich behalve in de net genoemde gevallen op die passieve<br />

schuldvordering geen voorrang meer verschaffen. De schuldvergelijking mag geen nadeel<br />

toebrengen aan de verworven rechten <strong>van</strong> derden (art. 1298 BW), en dus evenmin aan de<br />

verworven rechten <strong>van</strong> de andere schuldeisers bij samenloop (fixatiebeginsel) 1830 .<br />

De reden is dus niet dat schuldvergelijking een middel <strong>van</strong> tenuitvoerlegging zou zijn, maar<br />

wel dat andere schuldeisers al eerder rechten hebben verkregen op de passieve<br />

schuldvordering (althans geacht worden te hebben verkregen), of nog correcter dat de titularis<br />

<strong>van</strong> de passieve schuldvordering zijn inningsbevoegdheid verloren is (die overgegaan is op de<br />

samenlopende schuldeisers) 1831 .<br />

A fortiori geldt hetzelfde wanneer de passieve schuldvordering eerst is ontstaan na de<br />

samenloop (een schuld aan de boedel kan niet verrekend worden met een schuldvordering in<br />

de boedel - met een uitzondering voor een tijdens een procedure <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord<br />

ontstane schuld aan de boedel uit de voortzetting <strong>van</strong> een overeenkomst met de schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de schuldvordering in die boedel - zie de nadere bespreking <strong>van</strong> de schuldvergelijking na<br />

samenloop onder 3.).<br />

Zijn de vereisten voor de schuldvergelijking (bv. opeisbaarheid <strong>van</strong> de actieve<br />

schuldvordering, betaalbaarheid <strong>van</strong> de passieve schuldvordering) eerst vervuld door of na het<br />

ontstaan <strong>van</strong> de samenloop of door de samenloop 1832 , en is er geen aan de samenloop<br />

voorafgaande overeenkomst tot schuldvergelijking (waarover verder meer), dan is de<br />

schuldvergelijking dus in beginsel niet tegenwerpelijk aan de boedel – met uitzondering <strong>van</strong><br />

de verder (onder 2.) besproken schuldvergelijking na samenloop <strong>van</strong> verknochte<br />

schuldvorderingen. Dat de passieve schuldvordering nog niet opeisbaar is bij samenloop, zou<br />

geen beletsel mogen zijn voor schuldvergelijking - het moet volstaan dat ze betaalbaar was<br />

(vgl. de bespreking hierboven b. 3° a) i)).<br />

1830 Hoewel art. 1298 BW de samenloop niet algemeen noemt, gaat de rechtsleer er<strong>van</strong> uit dat de uitzondering<br />

geldt voor alle vormen <strong>van</strong> samenloop. Zie o.m. L. CORNELIS, De Verbintenis, p. 875 nr. 675; DIRIX & DE<br />

CORTE nr. 529 uitg. 2007 nr. 555 p. 382-383; A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, 1668 nr. 57; T. HÜRNER,<br />

"L'hypothèse de la compensation après concordat et en cas de concours successifs", JT 2006, (633) 634 nr. 4.<br />

1831 Zo ook R. HOUBEN, "Schuldvergelijking bij cessie en posterieure samenloop", TBH 2008, (679) 680 nr.<br />

1 en p. 682 nr. 5.<br />

1832 Indien de eigen schuldvordering eerst opeisbaar wordt door de samenloop, is de schuldvergelijking in<br />

beginsel niet tegenwerpelijk aan de boedel: Hof Luik 7 april 2000, TBH 2001, 540; DIRIX, "Overzicht", TPR<br />

2004, nr. 62.<br />

699


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In een aantal andere Europese rechtsstelsels geldt dit vereiste minder strikt en zijn er dus ruimere mogelijkheden<br />

voor schuldvergelijking na samenloop dan in ons recht 1833 .<br />

Waren de vereisten reeds voldaan voor de samenloop – zij het zelfs in de verdachte periode -<br />

of gaat het om voor de samenloop ontstane schuldvorderingen waarover voor de samenloop<br />

een overeenkomst tot schuldvergelijking gesloten, dan blijft de schuldvergelijking<br />

verworven 1834 , tenzij er afstand <strong>van</strong> wordt gedaan 1835 .<br />

Ook wanneer de passieve schuldvordering in pand is gegeven aan de schuldeiser die schuldvergelijking inroept,<br />

dan geldt deze beperking niet meer: tot beloop <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering valt de tegenvordering dan<br />

buiten de samenloop.<br />

Het Belgische recht is hierbij wel in strijd met art. 2, 1 n iuncto 7 <strong>van</strong> de RL<br />

financiëlezekerheidsovereenkomsten. Binnen het toepassingsgebied <strong>van</strong> die Richtlijn (in<br />

wezen schuldvergelijking betreffende giraal geld of financiële instrumenten in verhoudingen<br />

tussen financiële instellingen of tussen een financiële instelling en een andere rechtspersoon)<br />

moet namelijk volgens die bepalingen ook aan de wettelijke schuldvergelijking effect gegeven<br />

worden bij samenloop 1836 .<br />

(2) Verrekening <strong>van</strong> een boedelschuld (schuld <strong>van</strong> de boedel) met een schuld aan<br />

de boedel<br />

Wel kan een schuld aan de boedel (schuldvordering <strong>van</strong> de boedel) in beginsel wél verrekend<br />

worden wanneer de actieve schuldvordering een schuldvordering op de boedel is, of anders<br />

gezegd een boedelschuld aan de zijde <strong>van</strong> de insolvente wederpartij. De verrekenbaarheid <strong>van</strong><br />

een schuldvordering op de boedel die na de samenloop is ontstaan met een vooraf bestaande<br />

schuld aan de boedel werd bevestigd in een cassatie-arrest <strong>van</strong> 25 september 2006 1837 . Het<br />

Hof besliste dat de schuldeiser <strong>van</strong> een boedelschuld (ontstaan uit de vereffening) deze kan<br />

verrekenen met een schuld aan de boedel (ontstaan voor de samenloop), aangezien de<br />

boedelschulden in beginsel buiten de samenloop vallen (geen schulden in de boedel zijn). Dit<br />

1833 Zie bv. voor een vergelijking met het Nederlandse recht E. DIRIX & S. KORTMANN, TPR 1989, 1657 v.;<br />

in Nederland is verrekening steeds mogelijk als beide schuldvorderingen voor de samenloop zijn ontstaan, zie<br />

art. 53 I Fw. In het Engelse en Schotse recht treedt de schuldvergelijking zelfs <strong>van</strong> rechtswege in, zie Insolvency<br />

Rules 4.90.<br />

1834 Bv. Cass. 26 november 1992, Arr. 1992-93, 1306 = Pas. 1992 I 1306 = RW 1992-93, 1373; Hof Brussel 6<br />

oktober 1998, AJT 1998-99, 953 = JLMB 2000, 1326 (vereffening rechtspersoon); Cass. 12 januari 1996, Arr.<br />

1996, 44 = Pas. 1996 I 46 = RW 1996-97, 269; Hof Antwerpen 10 maart 1997, RW 1997-98, 1024.<br />

1835 De rechtspraak stelt wel eens – m.i. te licht – dat de indiening <strong>van</strong> de schuldvordering in faillissement een<br />

afstand <strong>van</strong> het voordeel <strong>van</strong> de schuldvergelijking inhoudt; zie bv. kh. Kortrijk 21 mei 2001, RW 2002-2003,<br />

311.<br />

1836 I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, “De Wet Financiële Zekerheden. Een stap te ver of de aanloop naar<br />

een totaal vernieuwd zekerhedenrecht?”, TBH 2006, (170) 177 nr. 24 v.; R. HOUBEN, "Contractuele<br />

compensatie na samenloop - de nieuwe regeling nader beschouw", RW 2005-2006, (1161) 1166 nr. 8.<br />

1837 Cass. 25 september 2006, rolnr. C.05.0487F, H.J. t. Cavenaille en Bodeus q.q. curatoren faill. ENGEBAT,<br />

RW 2006-2007, 1561 n. R. HOUBEN "Schuldvergelijking: opeisbaarheid, samenloop en volstorting" = JT 2007,<br />

546 = JLMB 2007, 948 = TRV 2008, 391 n. D. VAN GERVEN. Eerder reeds o.m. E. DIRIX, "Posities <strong>van</strong><br />

schuldeisers en hun zekerheidsrechten», in Faillissement en gerechtelijk akkoord: het nieuwe recht, Antwerpen,<br />

Kluwer, 1998, nr. 16.<br />

700


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

geldt ongeacht of het een boedelschuld is die na de samenloop is ontstaan, dan wel een<br />

voordien ontstane schuld uit een eerdere saneringsprocedure, die het statuut <strong>van</strong> boedelschuld<br />

heeft op grond <strong>van</strong> art. 37 WCO (en voor de vroegere procedures <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord<br />

art. 44 II WGA).<br />

Het is slechts anders indien er daadwerkelijk een samenloop zou ontstaan tussen de<br />

verschillende schuldeisers <strong>van</strong> schulden <strong>van</strong> de boedel (omdat er onvoldoende actief is om de<br />

boedelschulden te betalen, zgn. negatieve boedel) 1838 , 1839 .<br />

(3) Na cessie, subrogatie of inpandgeving <strong>van</strong> de passieve schuldvordering of<br />

onbeschikbaarheid er<strong>van</strong> wegens delegatie<br />

Behalve de verder te bespreken zgn. schuldvergelijking voor verknochte schuldvorderingen,<br />

en de genoemde uitzondering voor conventioneel of wettelijk voorziene netting, is de<br />

(eigenlijke) schuldvergelijking ook niet meer mogelijk wanneer de passieve schuldvordering<br />

intussen:<br />

- is overgegaan op een nieuwe schuldeiser (zoals een cessionaris of gesubrogeerde, maar bv.<br />

ook de opdrachtgever <strong>van</strong> een middellijk vertegenwoordiger die de schuldvordering genaast<br />

heeft), althans niet meer <strong>van</strong>af het ogenblik waarop die overgang aan de wederpartij kan<br />

worden tegengeworpen (zie art. 1295 BW) 1840 ;<br />

- of bezwaard is met een zakelijk werkend recht <strong>van</strong> een derde - met name in pand is gegeven,<br />

met dezelfde nuancering als voor cessie;<br />

- of onbeschikbaar is geworden krachtens een delegatieovereenkomst.<br />

Zoals bij cessie besproken moet in geval <strong>van</strong> cessie of inpandgeving aan de vereisten voor<br />

schuldvergelijking zijn voldaan ten laatste op het ogenblik <strong>van</strong> de kennisgeving aan de debitor<br />

cessus 1841 (en niet reeds op het tijdstip <strong>van</strong> de overdracht tussen cedent en cessionaris c.q.<br />

inpandgeving tussen pandgever en pandhouder).<br />

Deze regel is niet wezenlijk verschillend <strong>van</strong> de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder<br />

trouw: om te verrekenen met een passieve schuldvordering waar<strong>van</strong> de wederpartij geen eigenaar is, is het<br />

voldoende dat men te goeder trouw is betreffende de inningsbevoegdheid <strong>van</strong> die wederpartij, en dat is bij cessie<br />

het geval tot deze ter kennis is gebracht <strong>van</strong> de gecedeerde en verrekenende schuldenaar.<br />

Zie wel verder de bespreking <strong>van</strong> schuldvergelijking na overgang bij samenhangende schuldvorderingen; bij<br />

dergelijke schuldvorderingen blijft ook de exceptio non adimpleti contractus in beginsel gelden en kan daaruit de<br />

facto een schuldvergelijking voortvloeien.<br />

1838 In casu betrof het een vereffening <strong>van</strong> een vennootschap, die later gevolgd werd door een faillissement. Het<br />

bestreden arrest weigerde te erkennen dat er voor de faillietverklaring schuldvergelijking was ingetreden, omdat<br />

er een risico was dat er een samenloop tussen boedelschulden zou ontstaan, maar het had een dergelijke<br />

samenloop niet daadwerkelijk vastgesteld en werd daarom verbroken.<br />

1839 V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, p. 234 nr. 17.<br />

1840 Zie Cass. 26 juni 2003, verderop besproken.<br />

1841 bv. Hof Antwerpen 23 december 2002, TBH 2004, 276; R. HOUBEN, "Schuldvergelijking bij cessie en<br />

posterieure samenloop", TBH 2008, (679) 680 nr. 1.<br />

701


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een uitzondering geldt wanneer de cessie een bedrieglijke rechtshandeling is, en met name<br />

beoogt om de cessus te benadelen door de schuldvergelijking onmogelijk te maken 1842 .<br />

(4) Na opschorting onder de WCO<br />

De opening <strong>van</strong> de procedure <strong>van</strong> gerechtelijke organisatie en de daarmee gepaard gaande<br />

"opschorting" (<strong>van</strong> de middelen <strong>van</strong> tenuitvoerlegging) doet in beginsel géén samenloop <strong>van</strong><br />

schuldeisers ontstaan en heeft dus in beginsel ook geen invloed op de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

verrekening 1843 .<br />

Tussen schuldvorderingen ontstaan voor de opschorting blijft de wettelijke en gerechtelijke<br />

schuldvergelijking dus mogelijk, zelfs zo ze niet samenhangend zijn, en dit zodra aan de<br />

gewone vereisten ervoor is voldaan. Wel kan bij niet samenhangende schuldvorderingen de<br />

schuldvergelijking uitgesloten worden door een collectief akkoord overeenkomstig art. 49 III<br />

WCO (opnieuw gelden fiscale en gelijkgestelde schulden hier als samenhangend krachtens<br />

art. 334 Programmawet 2004 1844 ). Overeenkomsten tot contractuele schuldvergelijking<br />

(nettingovereenkomsten) gesloten voor de opschorting (of in de onwetendheid daarover)<br />

behouden hun werking voor alle schuldvorderingen die voor de opschorting zijn ontstaan, ook<br />

in geval <strong>van</strong> zo'n collectief akkoord 1845 . Omgekeerd zal de schuldvergelijking bij nietverknochte<br />

schuldvorderingen niet meer mogelijk zijn op passieve schuldvorderingen die<br />

reeds in pand waren gegeven (vgl. hierboven (1)).<br />

Een inperking geldt er wel voor verrekening met een passieve schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar in reorganisatie, die eerst na de opschorting is ontstaan. Voor dat geval bepaalt<br />

art. 34 WCO dat schuldvergelijking tussen een actieve schuldvordering in de opschorting en<br />

een schuld aan de boedel (d.i. een passieve schuldvordering ontstaan tijdens de opschorting)<br />

slechts mogelijk is indien beiden verknocht zijn. Die vereiste <strong>van</strong> samenhang is dezelfde als<br />

voor de schuldvergelijking na samenloop en wordt verder nader besproken. De mogelijkheid<br />

bestaat vooreerst bij nieuwe (passieve) schuldvorderingen uit lopende overeenkomsten (dat<br />

volgt ook reeds uit art. 36 WCO), maar is daar niet toe beperkt.<br />

Voor actieve schuldvorderingen die tijdens de opschorting zijn ontstaan is schuldvergelijking<br />

mogelijk volgens de gewone regels (die schuldvorderingen vallen immers niet onder de<br />

opschorting en alle middelen <strong>van</strong> tenuitvoerlegging blijven mogelijk, a fortiori dus de<br />

schuldvergelijking 1846 - zowel met passieve schuldvorderingen die voor de opschorting zijn<br />

ontstaan als met passieve schuldvorderingen die tijdens de opschorting zijn ontstaan).<br />

1842 Vgl. in het Europees gemeenschapsrecht het arrest-Deka / EEG, HvJ 1 maart 1983, C-250/78, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:61978J0250:NL:HTML.<br />

1843 Onder meer E. DIRIX & R. JANSEN, "De positie <strong>van</strong> de schuldeisers en het lot <strong>van</strong> lopende<br />

overeenkomsten", in De wet betreffende de continuïteit <strong>van</strong> ondernemingen getest gewikt en gewogen, nr. 36; S.<br />

BRIJS, "De wet betreffende de continuïteit <strong>van</strong> ondernemingen", TRV 2009, (667) 691 nr. 64 en p. 696 nr. 84.<br />

1844 Onder meer E. DIRIX & R. JANSEN, in De wet betreffende de continuïteit <strong>van</strong> ondernemingen getest<br />

gewikt en gewogen, nr. 37; S. BRIJS, " TRV 2009, (667) 696 nr. 84..<br />

1845 V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, (223) 234 nr. 15.<br />

1846 Onder meer E. DIRIX & R. JANSEN, in De wet betreffende de continuïteit <strong>van</strong> ondernemingen getest<br />

gewikt en gewogen, nr. 38. Vgl. de rechtspraak die ook onder de WGA de schuldvergelijking niet getroffen<br />

702


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In geval <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie door "overdracht onder gerechtelijk gezag" (art. 59 v.<br />

WCO) ontstaat er een samenloop <strong>van</strong> de schuldeisers op de activa die in de verkoop zijn<br />

betrokken (zie art. 65 WCO). Voor zover bij die verkoop ook schuldvorderingen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar mee zouden worden verkocht, zal de schuldvergelijking wel beperkt worden tot<br />

samenhangende schuldvorderingen, net zoals bij andere gevallen <strong>van</strong> samenloop (zie verder<br />

onder 3.).<br />

(5) Bij gemeenschap (gemeenschappelijk vermogen)<br />

Indien de passieve schuldvordering deel uitmaakt <strong>van</strong> een gemeenschappelijk vermogen (zoals de<br />

huwgemeenschap), is verrekening mogelijk in zoverre de verrekenende partij haar schuldvordering op dat<br />

gemeenschappelijke vermogen kan verhalen. In dat bijzondere geval doet het ook niet terzake dat de schuldeiser<br />

<strong>van</strong> de passieve schuldvordering en de schuldenaar <strong>van</strong> de actieve schuldvordering niet dezelfde partij zijn. Zo<br />

bv. wanneer men een schuld heeft jegens de ene echtgenoot en een schuldvordering op de andere, maar de<br />

opbrengst <strong>van</strong> de eerste toekomt aan de huwgemeenschap en deze laatste ook voor de andere gehouden is 1847 .<br />

(6) Bij rekeningtegoeden op een kwaliteitsrsrekening<br />

De financiële instelling die schuldenaar is <strong>van</strong> een tegoed op een kwaliteistrekening kan deze<br />

niet als passieve schuldvordering verrekenen met een actieve schuldvordering op de<br />

begunstigde <strong>van</strong> het tegoed, ook al dient die als eigenaar te worden beschouwd, aangezien de<br />

begunstigde zolang de rekeninghouder het bewind voert, niet het recht heeft het tegoed te<br />

innen bij de bank (maar enkel bij de tussenpersoon)<br />

iii) Bevoegdheid in eigen naam te innen (geen schuldvordering waarover men<br />

slechts bewind voert)<br />

Vereist is dat de schuldeiser <strong>van</strong> de passieve schuldvordering deze in eigen naam kan innen,<br />

en niet slechts in andermans naam of qualitate qua. Dit laatste vinden we met name bij een<br />

schuldvordering bestaande uit - c.q. een rekeningtegoed op - een kwaliteitsrekening (waarover<br />

meer in Hst. VIII).<br />

Men kan zichzelf immers in beginsel niet betalen met en dus bevrijden <strong>van</strong> een passieve<br />

schuldvordering die weliswaar op naam staat <strong>van</strong> de wederpartij, maar die hij openlijk<br />

(kenbaar) voor andermans rekening of voor gemene rekening aanhoudt (het laatste vinden we<br />

bij bv. schuldvorderingen op naam <strong>van</strong> de beherende vennoot <strong>van</strong> een stille maatschap).<br />

Bij rekeningtegoeden houdt dit openlijk karakter in dat de rekening qualitate qua wordt<br />

aangehouden. De rekeningvoerende instelling kan een eigen schuldvordering op de<br />

achtte door dit verbod: Hof Luik 25 juni 1998, TBH 1999, 187; Hof Luik 15 september 1988, Bank Fin. 1998,<br />

526.<br />

1847 Hof Luik 26 september 2001, TBBR 2002, 384; A. VAN OEVELEN, RW 2004-2005, 1668 met verw. DE<br />

PAGE III, p. 629 nr. 627.<br />

703


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

rekeninghouder dus enkel verrekenen met tegoeden op diens “eigen” rekeningen (nostrotegoeden)<br />

en niet op diens kwaliteitsrekeningen.<br />

Ook dit spoort met de regels inzake derdenbescherming: de rekeningvoerende instelling kan<br />

verrekenen met tegoeden <strong>van</strong> de rekeninghouder waar<strong>van</strong> zij niet wist noch behoorde te weten<br />

dat ze voor andermans of gemene rekening (en dus qualitate qua) werden aangehouden 1848 .<br />

Een dergelijke verrekening geldt, wanneer aan de andere vereisten is voldaan, als een -<br />

bevrijdende - betaling aan de schijnschuldeiser.<br />

Dezelfde nuance moet gelden wanneer de passieve schuldvordering schijnbaar toekomt aan de<br />

wederpartij, doch krachtens zakelijke subrogatie toekomt aan een derde (een schuldeiser <strong>van</strong><br />

die wederpartij) 1849 (zie reeds hierboven ii) (3) de bespreking <strong>van</strong> de schuldvergelijking na<br />

cessie e.d.m.).<br />

Bij actieve solidariteit <strong>van</strong> de passieve schuldvordering hoeft de verrekenende partij evenmin<br />

rekening te houden met de interne verhouding tussen de schuldeisers, die hun respectievelijke<br />

eigendomsrechten bepaalt. Vermits elk <strong>van</strong> de hoofdelijke schuldeisers bevoegd is de gehele<br />

schuldvordering in eigen naam te innen, kan de wederpartij verrekenen met een eigen<br />

schuldvordering op één <strong>van</strong> hen 1850 .<br />

iv) Bevoegdheid beperkt tot eenzelfde overheidsdepartement<br />

Volgens een traditionele regel worden de verschillende ministeriële departementen <strong>van</strong> de<br />

Staat (nu federale overheidsdiensten) als aparte partijen beschouwd, zodat bv. een fiscale of<br />

socialezekerheidsschuld <strong>van</strong> een schuldeiser <strong>van</strong> de Staat niet kan verrekend worden met<br />

diens schuldvordering op een andere overheidsdienst dan Financiën c.q. Sociale Zekerheid.<br />

c. Wijzen <strong>van</strong> schuldvergelijking<br />

1848 Voor een interessante toepassing, zie Zwitsers Bundesgericht 2 maart 2004, nr. 4C.123/1997, te vinden via<br />

http://www.bger.ch/index/juridiction/jurisdiction-inherit-template/jurisdiction-recht.htm Dat omgekeerd men niet<br />

mag verrekenen met tegoeden waar<strong>van</strong> men weet dat ze niet voor eigen maar voor andermans rekening worden<br />

aangehouden, volgt volgens dit arrest uit de eisen <strong>van</strong> de objectieve goede trouw.<br />

1849 Vgl., niet alleen over de exceptie <strong>van</strong> schuldvergelijking, maar ook andere excepties V. SAGAERT,<br />

Zakelijke subrogatie, nr. 786, krachtens een ruime uitleg <strong>van</strong> artikel 1240 BW<br />

1850 Vgl. Cass. 13 juni 1872, Pas. 1872, I, 300: “Considérant que le payement fait à l’un des créanciers<br />

solidaires libère le débiteur. Que la compensation équivaut au payement. Qu’elle s’opère de plein droit à l’insu<br />

même des parties; qu’il suffit donc que l’un des créanciers solidaires se trouve, à un moment donné débiteur du<br />

débiteur commun pour que les dettes réciproques soient instanément éteintes jusqu’à concurrence de leurs<br />

quotités respectives; qu’il est dans le code civil, en ce qui concerne les créanciers solidaires, aucune exception à<br />

ce principe. Que si la remise faite par un seul des créanciers solidaires ne libère le débiteur que pour la part de ce<br />

créancier, c’est qu’à la différence de la compensation, qui se produit ipso jure, par la force de la loi, la remise de<br />

la dette est un acte spontané, volontaire, et qu’il n’est pas au pouvoir d’un créancier de nuire à ses cocréanciers.”<br />

Zie H. DE PAGE, Traité III nr. 307, p. 307 (m.b.t. de actieve ondeelbaarheid) en nr. 377bis (m.b.t. de actieve<br />

hoofdelijkheid); F. LAURENT, Principes XVII nr. 268; P. VAN DER MADE, “Les obligations complexes”, in<br />

Les Novelles. Corpus Iuris Belgici. Droit civil IV.2, Larcier Brussel 1958, nr. 143); M. VAN<br />

QUICKENBORNE, “Pluraliteit”, nr. 29, p. 10 (m.b.t. de actieve ondeelbaarheid) en nr. 49 (m.b.t. de actieve<br />

hoofdelijkheid).<br />

704


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De wijzen waarop aan deze vereisten kan worden voldaan zijn de volgende.<br />

1° Schuldvergelijking ingaand bij het vaststaand en opeisbaar worden <strong>van</strong> beide schulden<br />

(wettelijke schuldvergelijking)<br />

Indien nu beide schulden vaststaand en opeisbaar zijn, dan speelt er ten gunste <strong>van</strong> géén <strong>van</strong><br />

beide partijen nog een termijn, en is er geen verdere handeling nodig. Daarom spreekt men<br />

<strong>van</strong> wettelijke schuldvergelijking.<br />

Traditioneel zegt men dat de schuldvergelijking <strong>van</strong> rechtswege intreedt (“wettelijke<br />

schuldvergelijking”; ipso iure compensatur) (art. 1289-1290 BW 1851 ). Dit moet echter op<br />

twee punten genuanceerd worden 1852 :<br />

a) Inroeping vereist<br />

Schuldvergelijking treedt maar in indien (niet: wanneer) een <strong>van</strong> de partijen ze inroept 1853<br />

(art. 1294 BW gebruikt overigens de uitdrukking dat men (de tegenvordering) "in vergelijking<br />

brengt"). Wel is het zo dat indien de schuldvergelijking wordt ingeroepen, ze terugwerkt tot<br />

op het ogenblik waarop aan de wettelijke vereisten was voldaan 1854 - ook indien er intussen<br />

reeds een samenloop zou zijn ontstaan, of de eigen schuldvordering intussen zou zijn verjaard,<br />

tenzij er afstand was gedaan <strong>van</strong> de schuldvergelijking.<br />

In de praktijk wordt de schuldvergelijking vaak bij wijze <strong>van</strong> exceptie in geroepen nadat de<br />

wederpartij nakoming vordert. Het is niet nodig om een tegeneis in te stellen (men gaat er wel<br />

<strong>van</strong> uit dat dit nodig is om de gerechtelijke schuldvergelijking te bekomen, zie hieronder), een<br />

verweer is voldoende 1855 ; de beperkingen die kunnen gelden voor tegeneisen spelen dus niet,<br />

en de actieve schuldvordering kan ook niet meer verjaren na het tijdstip waarop de<br />

schuldvergelijking is ingetreden. Het vonnis dat de schuldvergelijking vaststelt, is ook<br />

declaratief.<br />

b) Afstand mogelijk<br />

Een partij kan wel afstand doen <strong>van</strong> de schuldvergelijking; dan wordt deze geacht nooit te zijn<br />

ingetreden 1856 , behalve dat dit geen afbreuk kan doen aan de rechten <strong>van</strong> derden (art. 1299<br />

BW).<br />

1851 In dezelfde zin art. 1289-1290 france CC; art. 1202 Spaanse CC.<br />

1852 In die zin ook (mijn stellingen overnemende) Arbeidshof Antwerpen-Hasselt 14 februari 2007, RW 2008-<br />

2009, (829) 834.<br />

1853 DE PAGE, Traité III, p. 594-595, nr. 619; F. LAURENT, Principes, p. 306 nr. 481.<br />

In dezelfde zin (gebaseerd op een gelijkluidende wettekst), Spaans Tribunal Supremo 15 februari 2005, Jur.<br />

2005/73203, daarbij uitdrukkelijk wijzend op de vereiste <strong>van</strong> een verklaring <strong>van</strong> schuldvdergelijking in de<br />

meeste rechtsorden (en met namen BGB § 388, Portug. BW, Italiaanse CC). Het tijdstip was hier <strong>van</strong> belang in<br />

verband met een intussen plaatsgevonden cessie <strong>van</strong> de passieve schuldvordering.<br />

1854 Zo bv. uitdrukkelijk Hof Bergen 13 februari 2003, JT 2004, 764. Vgl. DE PAGE, Traité III nr. 619.<br />

1855 Cass. 25 oktober 1993, Arr. Cass. 1993, 876 n. J.FL. = JTT 1994, 172; Arbeidshof Antwerpen-Hasselt 14<br />

februari 2007, RW 2008-2009, (829) 834.<br />

1856 Vgl. DE PAGE, Traité, III nr. 619; Cass. 19 februari 1979, Pas. I, 722; Hof Luik 28 maart 1988, JLMB<br />

705


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Voor de afstand gelden de criteria <strong>van</strong> het gemeen recht; het aangeven <strong>van</strong> de actieve schuldvordering in het<br />

faillissement geldt niet als afstand <strong>van</strong> de reeds ingetreden wettelijke schuldvergelijking 1857 . Betaling <strong>van</strong> de<br />

actieve schuldvordering houdt wel afstand in. Erkenning <strong>van</strong> de schuld houdt normaal geen afstand in 1858 .<br />

Het wilsrecht op schuldvergelijking is ook niet dwingend, en kan dus contractueel ingeperkt<br />

worden, behalve in consumentenovereenkomsten onder de WMPC (zie art. 74,16° WMPC)<br />

Een bijzonder geval <strong>van</strong> afstand vinden we meestal in bankovereenkomsten, waarin bedongen wordt dat de<br />

cliënt geen schuldvergelijking kan toepassen tussen de saldi <strong>van</strong> verschillende rekeningen bij de bank (maar de<br />

bank omgekeerd wel) (zie de bespreking verder).<br />

2° Schuldvergelijking door éénzijdige rechtshandeling<br />

Is de actieve schuldvordering opeisbaar en vaststaand, maar de passieve schuldvordering nog<br />

niet opeisbaar (wel “betaalbaar” omdat de termijn die speelt er een is in het voordeel <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar er<strong>van</strong>), dan kan de schuldenaar <strong>van</strong> de nog niet opeisbare schuld afstand doen <strong>van</strong><br />

het voordeel <strong>van</strong> de termijn, zodat beiden opeisbaar worden en schuldvergelijking intreedt; in<br />

dit geval treedt ze dus in door die afstand <strong>van</strong> termijn.<br />

Of de passieve schuldvordering vaststaand is of niet, is al evenmin een probleem, aangezien<br />

dit een argument is dat enkel de schuldenaar <strong>van</strong> die schuld kan inroepen.<br />

Dit komt er feitelijk op neer dat de persoon die een opeisbare en vaststaande schuldvordering<br />

heeft en wiens schuld betaalbaar is, de schuldvergelijking door eenzijdige verklaring kan<br />

teweegbrengen (door zich te betalen met de passieve schuldvordering, mits ze voor beslag<br />

vatbaar is).<br />

De traditionele Belgische doctrine schijnt die mogelijkheid niet te kennen 1859 , maar ze is<br />

perfect in overeenstemming met ons recht. Het is wel zo dat de schuldvergelijking hier eerst<br />

door die verklaring intreedt, en dat men niet achteraf (bv. nadat er een samenloop is ontstaan)<br />

de schuldvergelijking retroactief kan toepassen 1860 .<br />

Een ander geval waarin de schuldvergelijking de facto intreedt door een eenzijdige verklaring, is deze waar de<br />

passieve schuldvordering nog niet opeisbaar is, maar het wordt ingevolge zo’n verklaring, wanneer de ene partij<br />

dit kan doen krachtens een beding in de overeenkomst. Het gaat hier met name om bedingen waardoor een<br />

1998, 1036; Hof Gent 18 mei 1994, RW 1994-95, 1197 noot E. DIRIX, "Afstand <strong>van</strong> de bevoegdheid tot<br />

compensatie; Hof Antwerpen 10 maart 1997, RW 1997-98, 1024; Hof Brussel 6 oktober 1998, AJT 1998-99, 953<br />

= JLMB 2000, 1326.<br />

1857 Hof Gent 14 december 2000, TBH 2001, 542; Hof Antwerpen, 10 maart 1997, .....; Hof Luik 18 december<br />

1997, TBH 1998, 251 met noot W. DERIJCKE; Arbeidshof Antwerpen 14 februari 2007, RW 2008-2009, (829)<br />

834; Kh. Kortrijk 21 mei 2001, RW 2002-2003, 311; E. DIRIX, “Afstand <strong>van</strong> bevoegdheid tot compensatie”, RW<br />

1994-1995, 1197; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 68.<br />

Anders: Kh. Gent 25 juni 1998, TBH 1999, 348.<br />

1858 Bv. kh. Dendermonde 27 november 2008, RW 2009-2010, 1359.<br />

1859 Zie evenwel enigszins vergelijkbaar de leer <strong>van</strong> de "facultatieve schuldvergelijking" bij F. LAURENT, p.<br />

480-483 nr. 468-472 en DE PAGE, Traité III, nr. 664.<br />

1860 Zie voor voorbeelden <strong>van</strong> verwerping om die reden, zij het zonder de hier gemaakte analyse, Hof<br />

Antwerpen 19 februari 2001, RW 2001-2002, 1438; Hof Bergen 13 november 2006, JLMB 2007, 969.<br />

706


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeiser zijn schuldvordering vervroegd opeisbaar kan stellen bij tekortkoming door de wederpartij aan<br />

andere verbintenissen. Dergelijk beding komt frequent voor in kredietovereenkomsten en het recht wordt<br />

uitgeoefend door een opzegging <strong>van</strong> de kredieten.<br />

Deze eenzijdige rechtshandeling <strong>van</strong> de verrekenende schuldeiser is geen rechtshandeling <strong>van</strong><br />

de titularis <strong>van</strong> de passieve schuldvordering, en kan dus evenmin als de wettelijke<br />

schuldvergelijking getroffen worden door de niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de verdachte<br />

periode 1861 .<br />

NB. Omgekeerd kan de schuldvergelijking niet zonder overeenkomst met de wederpartij<br />

intreden wanneer de actieve schuldvordering waarmee de ene partij wil betalen nog niet<br />

opeisbaar is en door die partij ook niet opeisbaar kan worden gesteld (met name door een<br />

beding <strong>van</strong> vervroegde opeisbaarheid bij tekortkoming door de wederpartij aan andere<br />

verbintenissen, een zgn. close-out); dan treedt schuldvergelijking eerst in mits toestemming<br />

<strong>van</strong> de andere partij (die daarmee afstand doet <strong>van</strong> de termijn te zijnen gunste) (conventionele<br />

schuldvergelijking, zie verder).<br />

3° Gerechtelijke schuldvergelijking<br />

Is het probleem dat de eigen schuldvordering <strong>van</strong> de partij die wil compenseren wel<br />

opeisbaar, maar niet “vaststaand” is, dan kan de schuldvergelijking intreden doordat de<br />

rechter die schuldvordering “liquideert”. Men noemt dit gerechtelijke schuldvergelijking.<br />

De passieve schuldvordering waarop de verzoeker zijn actieve schuldvordering wil<br />

verrekenen moet ook in dit geval opeisbaar zijn, of althans betaalbaar (waarom dit volstaat<br />

werd zonet uitgelegd), en voor beslag vatbaar.<br />

Ook de gerechtelijke schuldvergelijking werkt niet terug: zo moet de passieve<br />

schuldvordering op dat ogenblik nog toebehoren aan de partij tegen wie de schuldvergelijking<br />

wordt ingeroepen.<br />

Waar bij wettelijke schuldvergelijking de rechter enkel vaststelt dat de schuldvergelijking<br />

reeds is tenietgegaan doordat de wettelijke vereisten reeds eerder vervuld waren (al dan niet<br />

mede dankzij een rechtshandeling <strong>van</strong> de partij die deze inroept) (‘declaratief’), is voor een<br />

gerechtelijke schuldvergelijking vereist dat eerst de eigen schuldvordering wordt<br />

"geliquideerd", "vereffend" of "vastgesteld".<br />

Daaruit volg dat de wettelijke schuldvergelijking bij wijze <strong>van</strong> verweer tegen een eis kan<br />

worden geldend gemaakt, terwijl de gerechtelijke schuldvergelijking een tegeneis<br />

veronderstelt (nl. tot vaststelling <strong>van</strong> de eigen schuldvordering). Traditioneel gaat men er<strong>van</strong><br />

1861 Zo voor de wettelijke schuldvergelijking o.m. J.F. LECLERCQ, "Compensation légale et paiement en<br />

marchandises pendant la période suspecte ou les dix jours qui précèdent cette période", BRH 1975 II 141 nr. 1;<br />

V. SAGAERT, "Compensatie door de verkoop <strong>van</strong> aandelen tijdens de verdachte periode voorafgaand aan de<br />

faillietverklaring" n. onder Hof Gent 1 december 1999, TRV 2001, 253; R. HOUBEN, TBH 2008, (679) 683.<br />

707


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

uit dat bij gerechtelijke schuldvergelijking het vonnis daarom constitutief is 1862 , terwijl men<br />

ook zou kunnen beweren dat eenmaal de eigen schuldvordering is vastgesteld, het vonnis<br />

verder ook enkel declaratief is. Wel is de gerechtelijke schuldvergelijking maar mogelijk<br />

indien de rechter bevoegd is voor die tegeneis; daarom kan de beslagrechter voor wie de<br />

beslagene schuldvergelijking inroept tegen de schuldvordering waarvoor beslag is gelegd, wel<br />

vaststellen dat die door wettelijke schuldvergelijking is tenietgegaan, maar geen gerechtelijke<br />

schuldvergelijking toepassen 1863 .<br />

Indien de schuldvorderingen evenwel samenhangend zijn, heeft de schuldeisers <strong>van</strong> de actieve<br />

schuldvordering ook een opschortingsrecht tegen de wederpartij en moet hij dus niet<br />

noodzakelijk een tegeneis instellen: hij kan zich verweren met zijn opschortingsrecht.<br />

4° Conventionele schuldvergelijking<br />

Partijen kunnen ook overeenkomen om hun schuldvorderingen in schuldvergelijking te<br />

brengen c.q. onder welke vereisten een schuldvergelijking zal intreden. Voor zover zij daarbij<br />

overeenkomen dat afzonderlijke schuldvorderingen daarbij hun zelfstandigheid verliezen,<br />

wordt de inhoud <strong>van</strong> die schuldvorderingen daarbij gewijzigd op een wijze die in beginsel<br />

erga omnes geldt. Om deze reden wordt deze rechtsfiguur niet hier uitgewerkt, maar verderop<br />

in Hoofdstuk VIII.<br />

5° Administratieve schuldvergelijking<br />

Bij schuldvergelijking met de overheid, en met name met de Belgische Staat, rijst het bijkomend probleem dat<br />

volgens een traditionele regel de verschillende ministeriële departementen <strong>van</strong> de Staat (nu federale<br />

overheidsdiensten) als aparte partijen worden beschouwd, zodat bv. een fiscale of socialezekerheidsschuld <strong>van</strong><br />

een schuldeiser <strong>van</strong> de Staat niet kan verrekend worden met diens schuldvordering op een andere<br />

overheidsdienst dan Financiën c.q. Sociale Zekerheid.<br />

Om aan de onbillijkheid hier<strong>van</strong> ten dele te verhelpen organiseert art. 87 tot 89 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 1 augustus 1985<br />

houdende fiscale en andere bepalingen de zgn. administratieve schuldvergelijking, die in 2 fazen verloop (1°<br />

opschorting <strong>van</strong> de fiscale of socialezekerheidsschuld en 2° vervolgens schuldvergelijking).<br />

De actieve schuldvordering moet een onbetwistbare, opeisbare en onbezwaarde schuldvordering zijn wegens<br />

werken, leveringen of diensten op de Staat of een instelling <strong>van</strong> openbaar nut 1864 .<br />

3. Retentierecht op verknochte schuldvorderingen of schuldvergelijking na samenloop of na<br />

overgang <strong>van</strong> de passieve schuldvordering.<br />

1862 Dat is althans de heersende leer. Anders bv. L. CORNELIS, Algemene theorie <strong>van</strong> de verbintenis, nr. 680.<br />

1863 Hof Gent 22 februari 2011, RW 2011-12, 1474; DIRIX & BROECKX, Beslag (2001) nr. 528.<br />

1864 Voor nadere details, zie de wettekst; W. WILMS, De opschorting <strong>van</strong> de opeisbaarheid <strong>van</strong> fiscale en<br />

sociale zekerheidsschulden, Biblo Kalmthout 1986; G. DE LEVAL, Traité des saisies, 651-671; DIRIX &<br />

DECORTE nr. 551.<br />

708


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien de wederzijdse schuldvorderingen met elkaar samenhangend zijn, dan kan de ene partij<br />

onder bepaalde voorwaarden de exceptio non adimpleti contractus inroepen, dat <strong>van</strong>uit<br />

zakenrechtelijk perspectief een retentierecht op de passieve schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

wederpartij kan worden genoemd. Dit retentierecht bestaat dan tot de eigen schuldvordering<br />

betaald is, en kan mogelijks uitmonden in schuldvergelijking.<br />

Voor de exceptio non adimpleti contractus is er, vergeleken met de gewone<br />

schuldvergelijking, de bijkomende vereiste <strong>van</strong> samenhang, maar daartegenover staat dat aan<br />

sommige andere vereisten niet moet voldaan zijn, met name:<br />

- is het niet vereist dat de eigen schuldvordering vaststaand is;<br />

- is dit ook mogelijk nadat de eigen schuldvordering verjaard is;<br />

- is dit ook mogelijk nadat de passieve schuldvordering in beslag is genomen, overgegaan op<br />

een derde;<br />

- is dit ook mogelijk indien de passieve schuldvordering niet voor beslag vatbaar is, althans<br />

wanneer beide schuldvorderingen strikt wederkerig zijn (elkaars tegenprestatie).<br />

In de rechtspraak is de vraag aan bod gekomen in welke mate dit retentierecht niet alleen<br />

opschortend werkt, maar ook een definitieve verrekening kan inhouden 1865 . Voornamelijk<br />

twee soorten gevallen komen daarbij aan bod.<br />

a. Schuldvergelijking na samenloop.<br />

1° Beginselen en soorten uitzonderingen<br />

De eigenlijke schuldvergelijking is, zoals hierboven reeds uiteengezet, naar Belgisch recht<br />

niet meer mogelijk nadat de passieve schuldvordering (waar<strong>van</strong> de partij die de<br />

schuldvergelijking inroept zich wil bevrijden en er dus zichzelf mee betalen) onder een beslag<br />

of andere vorm <strong>van</strong> samenloop valt, en de schuldvergelijking niet reeds voordien is<br />

ingetreden 1866 (of de schuldeiser reeds voordien een pandrecht heeft verkregen op de passieve<br />

schuldvordering).<br />

a) Toepassingsgebied <strong>van</strong> de regel<br />

Ze is echter wel mogelijk wanneer de actieve schuldvordering een schuldvordering op de<br />

boedel is (dus corresponderend aan een boedelschuld <strong>van</strong> de wederpartij) (zie eveneens<br />

hoger), en dit ongeacht of de actieve schuldvordering een boedelschuld betreft die na de<br />

samenloop is ontstaan, dan wel een voordien ontstane schuld uit een eerdere<br />

saneringsprocedure, die het statuut <strong>van</strong> boedelschuld heeft op grond <strong>van</strong> art. 37 WCO (en<br />

voor de vroegere procedures <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord art. 44 II WGA).<br />

1865 Volgens de Beginselen <strong>van</strong> Europees overeenkomstenrecht (Artikel 11:307 PECL) kan de schuldenaar bij<br />

verknochte schuldvorderingen ook na de cessie (en, a pari, beslag of samenloop) nog verrekenen.<br />

1866 Het recht dat op de passieve schuldvordering <strong>van</strong> toepassing is bepaalt in beginsel of er nog<br />

schuldvergelijking na samenloop mogelijk is (art. 6 Vo. 1346/2000 op de insolventieprocedures).<br />

709


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Omgekeerd kan de bewindvoerder <strong>van</strong> de ene partij wel de schuldvergelijking inroepen met<br />

een passieve schuldvordering <strong>van</strong> de andere partij (dan wel de door de tegenpartij ingeroepen<br />

schuldvergelijking aanvaarden, in welk geval er een conventionele schuldvergelijking<br />

plaatsvindt 1867 ).<br />

N.B. In internationale verhoudingen wordt de verrekeningsmogelijkheid beheerst door het<br />

recht dat <strong>van</strong> toepassing is op de passieve schuldvordering (<strong>van</strong> de insolvente schuldenaar)<br />

(Art. 6.1 Europese Insolventieverordening).<br />

b) Uitzonderingen op de regel<br />

Op de genoemde regel gelden er verschillende soorten uitzonderingen met een m.i.<br />

verschillende grondslag.<br />

i) Een uitzondering geldt wanneer er een overeenkomst tot schuldvergelijking is gesloten voor<br />

de samenloop, waarbij partijen bepaald hebben dat de afzonderlijke schuldvorderingen hun<br />

onafhankelijkheid verliezen. Binnen het toepassingsgebied <strong>van</strong> art. 14 WFZ geldt zo'n<br />

overeenkomst zelfs indien ze gesloten werd na het ingaan <strong>van</strong> de samenloop, als de<br />

tegenpartij kan aantonen dat hij, op het ogenblik waarop de betrokken overeenkomst werd<br />

gesloten, in de gewettigde onwetendheid verkeerde over het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop (zie<br />

daarvoor de bespreking in het volgende hoofdstuk). In de gevallen waarin de samenhang<br />

voortvloeit uit de modaliteiten <strong>van</strong> de eigen schuld <strong>van</strong> de schuldeiser, zoals die intern uit zijn<br />

rechtsverhouding met de wederpartij voortvloeien, is dit m.i. een uitdrukking <strong>van</strong> de regel <strong>van</strong><br />

de externe werking <strong>van</strong> de interne verhouding 1868 , die in het volgende hoofdstuk nader wordt<br />

uitgewerkt (waarin zowel deze toepassing als andere worden besproken).<br />

ii) De rechtspraak aanvaardt ook dat, naar analogie met het retentierecht 1869 , de schuldeiser<br />

die een schuldvordering heeft die nauw verband houdt met de schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

gefailleerde op hem, de betaling <strong>van</strong> zijn schuld kan inhouden en zelfs verrekenen met zijn<br />

schuld aan de gefailleerde, ondanks het feit dat de schuldvergelijking nog niet was ingetreden<br />

op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop. Dit is de verrekening <strong>van</strong> verknochte of samenhangende<br />

schuldvorderingen 1870 , soms ook “oneigenlijke schuldvergelijking” 1871 genoemd. Voor deze<br />

1867 Zie bv. kh. Kortrijk 22 februari 2008, Justel N-20080222-5.<br />

1868 Sommige auteurs zien deze vorm <strong>van</strong> verrekening inderdaad als uitdrukking daar<strong>van</strong>, bv. A. ZENNER & I.<br />

PEETERS, RW 2004-2005, (481) 492 v.<br />

1869 Zo reeds R. CASSIN, De l’exception tirée de l’inexecution dans les rapports synallagmatiques, Parijs,<br />

1914, 327; FREDERICQ, n. onder Hof Gent 10 juli 1947, RCJB 1948, (53) 63. Dat het om een toepassing <strong>van</strong><br />

het retentierecht gaat wordt ook door andere auteurs benadrukt (zij het daarom niet zonder kritiek), bv. E. DIRIX<br />

& S. KORTMANN, TPR 1989, 1657 v.<br />

Deze kritiek wordt m.i. echter grotendeels onder<strong>van</strong>gen door een meer zinvolle interpretatie <strong>van</strong> de klassieke<br />

vereisten voor de gewone schuldvergelijking, die maakt dat in meer gevallen kan worden gesteld dat deze reeds<br />

voor de samenloop is ingetreden (zie voor onze interpretatie <strong>van</strong> de klassieke vereisten de bespreking<br />

hierboven). Bovendien is de analogie met het retentierecht m.i. naast de kwestie wanneer er voor de samenloop<br />

reeds een overeenkomst tot schuldvergelijking was gesloten (zie verder), net zoals de vraag <strong>van</strong> samenhang voor<br />

een retentierecht bij roerende zaken naast de kwestie is wanneer de zaak conventioneel in pand is gegeven.<br />

1870 Cass. 7 november 1935, Pas. I 44 met concl. P.g. P. Leclercq; Hof Gent 10 juli 1947, RCJB 1948, 53 noot<br />

FREDERICQ; Cass. 7 december 1961, Pas. 1962 I 440; Hof Bergen 2 november 1976, Pas. 1977 I 132; Cass.<br />

25 mei 1989, Arr. Cass. 1988-89, 1125 nr. 547 = Pas. 1989 I 1015 = RW 1989-90, 331 = TBH 1989, 771 noot =<br />

710


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

“connexiteit” (samenhang) is er geen overeenkomst nodig die bepaalt dat beide<br />

schuldvorderingen één geheel vormen of hun zelfstandigheid verliezen. Het is deze regel die<br />

we hier bespreken.<br />

Dit geldt niet enkel bij faillissement, maar bij alle vormen <strong>van</strong> samenloop (bv. vereffening<br />

<strong>van</strong> een vennootschap) 1872 , collectieve schuldenregeling 1873 , uitvoerend beslag (ook de<br />

vroegere procedure <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord 1874 ), enz. Daarom spreken we niet <strong>van</strong><br />

schuldvergelijking na faillissement, maar <strong>van</strong> schuldvergelijking na samenloop. Die<br />

mogelijkheid bestaat a fortiori bij gerechtelijke reorganisatie (WCO), waar er zelfs geen<br />

samenloop ontstaat.<br />

Wat de vroegere gerechtelijk-akkoord-procedure betreft gaf de rechtspraak <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie omzeggens<br />

carte blanche aan de rechter om in het kader <strong>van</strong> die procedure een herstelplan goed te keuren dat<br />

schuldvergelijking <strong>van</strong> samenhangende schuldvorderingen uitsluit 1875 ; die rechtspraak werd m.i. achterhaald<br />

door recentere rechtspraak die de schuldvergelijking <strong>van</strong> samenhangende schuldvorderingen tijdens die<br />

procedure toestaat 1876 .<br />

RCJB 1992, 354 met kritische noot M. VAN QUICKENBORNE, “Réflexions sur la connexité objective,<br />

justifiant la compensation après faillite”; kh. Ieper 14 december 1992, TBH 1994, 364 noot Ph. COLLE<br />

(eenzelfde oorzaak); Vred. Torhout 23 maart 1993, T.Vred. 1999, 24; Hof Brussel 3 november 1994, JT 1995,<br />

215; Hof Gent 9 november 1994, TRV 1995, 323 noot R. TAS (wederkerige overeenkomst): Hof Cass. 12<br />

januari 1996, Arr. 1996, 44 = Pas. I 46 = RW 1996-97, 269; Hof Brussel 14 november 1996, JT 1997, 182; Rb.<br />

Brugge 27 juni 1997, T.Vred. 1999, 28 (eenzelfde oorzaak); Hof Antwerpen 17 januari 2000, RW 2001-2002,<br />

278; Hof Gent 27 februari 2002, TGR 2002, 68 (meerdere overeenkomsten die een eenheid vormen); en de<br />

verder in de volgende noten geciteerde rechtspraak.<br />

Voor verdere bespreking, zie M.L. STENGERS, “La compensation après faillite et l’exception d’inexécution<br />

opposées par le débiteur d’une créance cédée”, RCJB 1974, 356 v.; J.M. NELISSEN GRADE, “Compensatie na<br />

faillissement en vereffening <strong>van</strong> tijdelijke vennootschappen”, Liber amicorum Jan Ronse, Story 1986, 287 v.; A.<br />

VAN OEVELEN, RW 2004-2005, 1668 nr. 57; Ch-A. LEUNEN, Liber amicorum T.P.R. en Marcel <strong>Storme</strong>, TPR<br />

2004, 439 v.<br />

1871 M.L. STENGERS, RCJB 1974, 356 v.<br />

1872 Hof Antwerpen 17 april 2001, RW 2002-2003, 301 (in casu werd de verknochtheid niet aanvaard).<br />

1873 Rb. Gent 21 mei 2001, RW 2002-2003, 1590; vgl. ook Beslagr. Brussel 13 mei 2005, RW 2005-2006, 1066<br />

n. M. de THEIJE 'Fiscale schuldvergelijking".<br />

1874 Zie bv. Cass. 2 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, nr. 2 = Pas. 1983 I 3 = JT 1982, 739; Cass. 7 april<br />

2006, nr. C.05.0029.F, Durobor, JLMB 2006, 896 = JT 2006, 645 = Pas. 2006, 813 = NjW 2006, 944 n. P.<br />

COUSSEMENT = TBH 2006, 810 n. E. VAN DEN HAUTE.<br />

Voorheen anders Kh. Veurne 17 november 1999, RW 2000-2001, 133 = TBH 2000, 718 n. J. BUYLE & M.<br />

DELIERNEUX.<br />

1875 Zie Hof Brussel 17 december 2002, Derim, RW 2004-2005, 547 en verwerping <strong>van</strong> de voorziening<br />

daartegen door Cass. 20 oktober 2005, nr. C.03.0244N, Jaarverslag Hof <strong>van</strong> cassatie 2005, p 38= NjW 2006 n.<br />

P. COUSSEMENT. Dit arrest is gegrond op de stelling dat art. 34 WGA enkel toetsing aan de openbare orde<br />

vereist en niet verhindert om rechten terzijde te schuiven die niet <strong>van</strong> openbare orde zijn.<br />

Zie verder STIJNS, VAN GERVEN, WERY, JT 1999, 847 nr. 75-76<br />

1876 In Cass. 7 april 2006, nr. C.05.0029.F, Durobor, JLMB 2006, 896 = JT 2006, 645 = Pas. 2006, 813 = NjW<br />

2006, 944 n. P. COUSSEMENT = TBH 2006, 810 n. E. VAN DEN HAUTE, werd een voorziening verworpen<br />

tegen een arrest dat de schuldvergelijking na aanvraag gerechtelijk akkoord toestond voor samenhangende<br />

schuldvorderingen (de behandelde casus zou nu onder de WFZ vallen, waardoor hetzelfde resultaat<br />

onbetwistbaar geldt). In Cass. 1 juni 2006 (verbreking Hof Gent 26 april 2004), BASF t. Euroftal = RW 2006-<br />

2007, 565 n. V. SAGAERT "Schuldvergelijking en gerechtelijk akkoord: continuüteit schept connexiteit" = NJW<br />

2004, 1101 = TBH 2005, 276, werd aanvaard dat de wettelijke schuldvergelijking voor samenhangende<br />

schuldvorderingen ook tijdens de observatieperiode (dus tot aan het herstelplan) mogelijk blijft.<br />

711


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

iii) Daarnaast kan men nog een derde soort uitzondering zien in geval <strong>van</strong> een afwijkende<br />

wettelijke regeling zoals ten gunste <strong>van</strong> de fiscus (zie hieronder).<br />

iv) Het Belgische recht is zoals gezegd in strijd met art. 2, 1 n iuncto 7 <strong>van</strong> de RL<br />

financiëlezekerheidsovereenkomsten. Binnen het toepassingsgebied <strong>van</strong> die Richtlijn (in<br />

wezen verhoudingen tussen financiële instellingen of tussen een financiële instelling en een<br />

andere rechtspersoon) moet namelijk volgens die bepalingen ook aan de wettelijke<br />

schuldvergelijking effect gegeven worden bij samenloop.<br />

2° Vereiste dat beide schuld(vordering)en zijn ontstaan voor de samenloop; uitzonderingen op<br />

dat vereiste<br />

a) Regel: beide schuldvorderingen ontstaan voor de samenloop<br />

Behalve wat betreft boedelschulden (actieve schuldvorderingen op de boedel) - die hoger<br />

reeds besproken worden - is vereist dat beide schuldvorderingen ontstaan zijn voor de<br />

samenloop 1877 , maar is niet vereist dat voordien aan alle andere vereisten voor<br />

schuldvergelijking is voldaan. Dit werd bevestigd in twee principiële cassatie-arresten <strong>van</strong> 24<br />

juni 2010 1878 en een arrest <strong>van</strong> 4 februari 2011 1879 .<br />

Aldus kan geen schuldvergelijking plaatsvinden tussen een schuld <strong>van</strong> de gefailleerde (schuld<br />

in de boedel) en een schuldvordering <strong>van</strong> de boedel (boedelvordering, bv. wegens een<br />

onverschuldigde betaling door de bewindvoerder; maar ook een schuldvordering die de<br />

curator voor rekening <strong>van</strong> het geheel <strong>van</strong> de schuldeisers kan uitoefenen) 1880 . Een schuldeiser<br />

kan ook niet verrekenen met zijn schuld aan de boedel die voortvloeit uit de aanvechting <strong>van</strong><br />

een betaling die hij in de verdachte periode of paulianeus ont<strong>van</strong>gen heeft 1881 .<br />

1877 Kh. Brussel 14 juli 1999, TBH 2000, 433; V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, p.<br />

(223) 234 v.<br />

1878 Cass. 24 juni 2010, nr. C.09.0365.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20100624-2 en cass. 24 juni 2010, nr. F.09.0085.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20100624-7, Fisc. Act. 2010 nr. 38, 8 =<br />

Jaarverslag cassatie 2010, 28, beiden in een fiscale zaak (art. 334 Programmawet 2004) maar principieel<br />

verwoord.<br />

1879 Cass. 4 februari 2011, United Real Estate t. Faill. West-Konstrukt, nr. C.10.0443.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110204-6 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 488 n. R.<br />

HOUBEN.<br />

1880 Zie bv. Cass. 2 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, nr. 2 = Pas. 1983 I 3 = JT 1982, 739 (achterstallige<br />

verzekeringspremies voor de periode voor de samenloop en teveel betaalde verzekeringspremies voor de periode<br />

na de samenloop); E. DIRIX & S. KORTMANN, TPR 1989, (1657) 1666-1667.<br />

Vgl. HR 22 december 1989, Tiethoff q.q. t. NMB, NJ 1990, 661 (de huurder kan zijn huurschuld aan de<br />

gefailleerde verhuurder voor de periode na faillissement niet verrekenen met een schuldvordering die hij heeft in<br />

de boedel); alsook HR 14 januari 1983, Peeters/Gatzen, NJ 1983, 597 n. WACHTER = AA 1984, 220 n. VAN<br />

SCHILFGAARDE.<br />

1881 Vgl. HR 30 september 1994, Kuijsters t. Gaalman q.q., NJ 1995, 626.<br />

712


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Voor de criteria om te beoordelen of een schuldvordering "bestaand" of "toekomstig" is, zie<br />

de bespreking in Hoofdstuk II Afd. A 1882 - het gaat om dezelfde criteria als bij derdenbeslag<br />

en cessie. Zo bv. werd geoordeeld dat de aanspraak op een wederverhuringsvergoeding voor<br />

het geval <strong>van</strong> wanprestatie door de huurder reeds een bestaande schuldvordering is zodra ze<br />

bedongen is in de huurovereenkomst 1883 , en dus door de verhuurder in verrekening kan<br />

worden gebracht met zijn schuld aan de huurder; ook een aanspraak op vergoeding wegens de<br />

verbreking <strong>van</strong> een overeenkomst die niet bedongen is maar uit het gemeen recht voortvloeit,<br />

is een schuldvordering die ontstaan is met de overeenkomst 1884 .<br />

b) Uitzondering: soms zelfs verrekening met passieve schuldvorderingen ontstaan na de<br />

samenloop<br />

Op deze vereiste gold alvast de volgende uitzondering onder de oude Wet gerechtelijk<br />

akkoord, voor verrekening <strong>van</strong> een schuldvordering ingediend in een gerechtelijk akkoord<br />

(schuld in de boedel) met een schuld aan de boedel die uit dezelfde overeenkomst ontstaat<br />

door de voortzetting er<strong>van</strong> tijdens de observatieperiode 1885 (boedelvordering of<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de boedel): "continuïteit schept connexiteit" (of nauwkeuriger: de<br />

continuïteit <strong>van</strong> de overeenkomst verhindert dat de bestaande samenhang niet zou doorlopen<br />

na de samenloop). Hierbij kan men wel de vraag stellen of in casu het wel om een later<br />

ontstane schuldvordering ging en niet veeleer om een reeds eerder ontstane schuldvordering<br />

onder termijn of voorwaarde 1886 .<br />

Onder de nieuwe WCO ontstaat er in beginsel zelfs geen samenloop meer in de periode <strong>van</strong><br />

opschorting, en blijft schuldvergelijking in beginsel mogelijk wanneer de passieve<br />

schuldvordering voor de opschorting is ontstaan; is die later ontstaan, dan blijft de<br />

verrekening mogelijk tussen een actieve schuldvordering in de opschorting en een schuld aan<br />

de boedel (d.i. een passieve schuldvordering ontstaan tijdens de opschorting) wanneer beiden<br />

samenhangend zijn (art. 34 WCO - zie de bespreking hoger).<br />

1882 In kh. Antwerpen 25 februari 2008, RW 2008-2009, 971 werd m.i. ten onrechte aangenomen dat<br />

schuldvergelijking ook mogelijk is met een passieve schuldvordering die de latere gefailleerde weliswaar reeds<br />

had, maar niet op de verrekenende partij. In casu had de bank na de faillietverklaring op de bankrekening <strong>van</strong> de<br />

gefailleerde de betaling ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> een door de gefailleerde voordien opgestelde factuur. Het vonnis<br />

oordeelde dat het om een "bestaande "schuldvordering <strong>van</strong> de gefailleerde ging, m.i. ten onrechte nu er geen<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de gefailleerde op de bank bestond bij het ingaan <strong>van</strong> de samenloop. Zie hierover ook (in<br />

onze zin met ten dele andere argumenten) de noot onder dat vonnis <strong>van</strong> C. BODDAERT, "Stof voor discussie:<br />

het begrip "bestaande" schuldvordering in art. 14 Wet Financiële Zekerheden", RW 2008-2009, 973 v.<br />

1883 Zo, in casu in het kader <strong>van</strong> de beoordeling <strong>van</strong> een schuldvergelijking, Hof Gent 9 februari 2009, RW<br />

2009-2010, 807.<br />

1884 Cass. 4 februari 2011, United Real Estate t. Faill. West-Konstrukt, nr. C.10.0443.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110204-6 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 488 n. R.<br />

HOUBEN, verbreking <strong>van</strong> Hof Gent 25 januari 2010, 7e kamer A.R. nr. 2009/1006 faill. West-Konstrukt,<br />

Elementaire rechtspraak ondernemingsrecht 2010 nr. 37.<br />

1885 Cass. 7 april 2006, nr. C.05.0029.F, Durobor, JLMB 2006, 896 = JT 2006, 645 = Pas. 2006, 813 = NjW<br />

2006, 944 n. P. COUSSEMENT = TBH 2006, 810 n. E. VAN DEN HAUTE, verwerping voorziening tegen Hof<br />

Bergen 28 juni 2004, JLMB 2004, 1451; Cass. 1 juni 2006, BASF t. Euroftal = RW 2006-2007, 565 n. V.<br />

SAGAERT "Schuldvergelijking en gerechtelijk akkoord: continuüteit schept connexiteit", verbreking Hof Gent<br />

26 april 2004, NJW 2004, 1101 = TBH 2005, 276. Bespreking <strong>van</strong> beide arresten door T. HURNER,<br />

“L’hypothèse de la compensation après concordat et en cas de concours successifs”, JT 2006, 633 v.<br />

1886 Zoals terecht opgemerkt door R. HOUBEN, TBH 2008, (679) 684.<br />

713


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c) Geen uitzondering t.g.v. de fiscus in art. 334.<br />

Zoals hoger reeds besproken volgt uit art. 334 II <strong>van</strong> de Programmawet 27 december 2004 dat<br />

de fiscus, voor zover er een niet betwiste fiscale of niet-fiscale schuldvordering is, waar<strong>van</strong> de<br />

inning en invordering, door of krachtens een bepaling met kracht <strong>van</strong> wet, door de FOD<br />

Financiën wordt verzekerd, naar keuze en zonder formaliteit elke som die aan die persoon<br />

moet worden teruggegeven of betaald, hetzij in het kader <strong>van</strong> de toepassing <strong>van</strong> de<br />

belastingwetten die onder de bevoegdheid <strong>van</strong> de FOD Financiën vallen of waar<strong>van</strong> de inning<br />

en invordering door die FOD worden verzekerd, hetzij krachtens de bepalingen <strong>van</strong> het<br />

burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling (een passieve schuldvordering<br />

<strong>van</strong> die aard dus), “aanwenden” tot betaling <strong>van</strong> die niet-betwiste actieve schuldvordering,<br />

niettegenstaande beslag, overdracht of samenloop op die passieve schuldvordering.<br />

De "aanwending" op grond <strong>van</strong> art. 166 § 3 KB WIB of art. 8.1 § 3 <strong>van</strong> het KB nr. 4 <strong>van</strong> 29<br />

december 1969 ter uitvoering <strong>van</strong> art. 76 § 1 III WBTW in geval <strong>van</strong> betwiste<br />

belastingschulden daarentegen, wordt zoals gezegd beschouwd als een bewarende maatregel,<br />

wat moet betekenen dat deze niet meer mogelijk is na samenloop, behalve voor<br />

samenhangende schuldvorderingen.<br />

De genoemde cassatie-arresten <strong>van</strong> 24 juni 2010 beslechtten ook de vraag of de fiscus ook<br />

nog een aan de samenloop tegenwerpbare schuldvergelijking kan uitvoeren tegen een passieve<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de belastingschuldenaar die eerst na de samenloop is ontstaan. Volgens<br />

het Hof wijkt art. 334 in dit opzicht niet af <strong>van</strong> het gemeen recht (zoals hoger besproken) en<br />

moet het dan ook in dezelfde zin worden uitgelegd, nl. dat dit niet kan 1887 . Een arrest <strong>van</strong> Gent<br />

dat de verrekening wel toestond tussen voor de samenloop bestaande fiscale<br />

1887 Cass. 24 juni 2010, nr. C.09.0365.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20100624-2 en cass. 24 juni 2010, nr. F.09.0085.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20100624-7, Fisc. Act. 2010 nr. 38, 8, n. M.<br />

DELANOTE "Fiscale schuldvergelijking na samenloop ? Ja, maar" = Jaarverslag cassatie 2010, 28.<br />

Eerder in die zin Beslagr. Brussel 13 mei 2005, RW 2005-2006, 1066 noot. M. de THEIJE, "Fiscale<br />

schuldvergelijking"; Hof Antwerpen 23 september 2008, RW 2008-2009, 1388 = TFR 2009, 311 n. F.<br />

DESTERBECK "Schuldvergelijking in fiscale zaken: verdere evolutie" = Fisc. Act. 2009 nr. 29, p. 11.<br />

In arrest nr. 107/2006 <strong>van</strong> 21 juni 2006 <strong>van</strong> het Grondwettelijk Hof, dat handelt over de grondwettigheid <strong>van</strong> art.<br />

334 Programmawet 2004, wordt uitdrukkelijk geen uitspraak gedaan over het bijzondere geval <strong>van</strong> door de<br />

voortzetting <strong>van</strong> activiteit na het faillissement ontstane schuldvorderingen <strong>van</strong> de boedel<br />

(http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2006/2006-107n.pdf = RW 2006-2007, 1193). In arrest 55/2009 <strong>van</strong><br />

het Grondwettelijk Hof werd art. 334 wel ongrondwettig verklaard voor zover het de schuldvergelijking zou<br />

toestaan tussen een bij schuldvergelijking bestaande fiscale schuldvergelijking en een tegoed dat de curator<br />

verwerft door de verrichtingen die hij moet uitvoeren (http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2009/2009-<br />

055n.pdf = JLMB 2009, 831 n. Fr. GEORGES "Inconstitutionnalité (très?) partielle de la compensation fiscale<br />

nonobstant concours" = RW 2009-2010, 236. Het genoemde arrest Hof Antwerpen 23 september 2008, leidde uit<br />

de rechtspraak <strong>van</strong> het GwH af dat er meer algemeen geen schuldvergelijking krachtens art. 334 Programmawet<br />

mogelijk is tussen een schuldvordering <strong>van</strong> voor het faillissement en een tegoed <strong>van</strong> na het faillissement. Zoals<br />

hoger vermeld besliste het Hof <strong>van</strong> cassatie in 2 arresten <strong>van</strong> 24 juni 2010 (nr. C.09.0365.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20100624-2 en cass. 24 juni 2010, nr.<br />

F.09.0085.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20100624-7, Fisc. Act. 2010 nr. 38,<br />

8 = Jaarverslag cassatie 2010, 28) dat ook voor art. 334 Programmawet 2004 vereist is dat beide<br />

schudlvorderingen voor de samenloop zijn ontstaan.<br />

714


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvorderingen met schuldvorderingen die de insolvente wederpartij eerst na de<br />

samenloop op de fiscus verkreeg, werd daarbij verbroken 1888 .<br />

3° Geen vereiste <strong>van</strong> vaststaand en opeisbaar karakter<br />

Voor dit opschortingsrecht geldt, vergeleken met de gewone schuldvergelijking, de<br />

bijkomende vereiste <strong>van</strong> samenhang, maar daartegenover staat dat aan sommige andere<br />

vereisten niet moet voldaan zijn, met name:<br />

- is het niet vereist dat de eigen schuldvordering vaststaand is;<br />

- is dit ook mogelijk nadat de eigen schuldvordering verjaard is;<br />

- is dit ook mogelijk indien de passieve schuldvordering niet voor beslag vatbaar is, althans<br />

wanneer beide schuldvorderingen strikt wederkerig zijn (elkaars tegenprestatie).<br />

Voor de opschorting is immers niet vereist dat de eigen schuldvordering reeds vaststaand en<br />

opeisbaar is (wel dat er geen voorafgaande nakomingsplicht is, zie hoger de bespreking <strong>van</strong><br />

de exceptio non adimpleti contractus); wel zal de schuldvergelijking pas definitief intreden op<br />

het ogenblik waarop de eigen schuldvordering reeds vaststaand en opeisbaar is. Dat intreden<br />

kan trouwens het gevolg zijn <strong>van</strong> bepalingen uit de overeenkomst tot schuldvergelijking -<br />

zoals voortijdige salderingsbedingen ("close-out-bedingen") die een "default netting" 1889<br />

mogelijk maken, of door het verval <strong>van</strong> tijdsbepaling in geval <strong>van</strong> faillietverklaring.<br />

4° Geen opschorting door de samenloop<br />

Deze mogelijkheid <strong>van</strong> schuldvergelijking is geen “executie” in enge zin, en wordt dus nooit<br />

opgeschort door de samenloop 1890 (voor zover het natuurlijk om de hier genoemde<br />

schuldvergelijking <strong>van</strong> verknochte schuldvorderingen gaat).<br />

5° De vereiste samenhang<br />

a) Uitdrukkelijk bedongen samenhang<br />

Is er voldoende samenhang als partijen dit bedongen hebben voor de samenloop? Hier worden<br />

twee situaties onderscheiden:<br />

- partijen zijn overeengekomen dat de schuldvorderingen hun zelfstandigheid verliezen en<br />

versmelten tot één enkele rechtsverhouding. In dat geval bestaat enkel nog het saldo op datum<br />

1888 Hof Gent 14 januari 2008, RW 2007-2008, 1557 (in casu ging het nochtans om terugbetaling <strong>van</strong> teveel<br />

betaalde fiscale voorschotten). In de zin <strong>van</strong> het verbroken arrest ook Hof Antwerpen 28 juli 2006, Fisc. act.<br />

2007, nr. 14 p. 3; Hof Bergen 11 september 2006, JT 2006, p. 747; B. VANERMEN, "Actualia fiscaal<br />

executierecht", in Themis Cahier 58, Insolventie- en beslagrecht (2010), nr. 68, maar deze auteur oordeelde<br />

voorheen wel anders wat betreft art. 166 § 2 KB WIB, zie B. VANERMEN, in Fiscaal executierecht, p. 108.<br />

Het arrest Cass. 14 december 2007, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20071214-3<br />

= FJF 2009, 933 = RGCF 2008/2, 141 = TFR 2009, 308, beslecht m.i. dit twistpunt niet.<br />

1889 Default netting is een netting die maar intreedt bij verzuim of insolventie <strong>van</strong> de tegenpartij, en precies de<br />

bedoeling heeft het risico bij insolventie te onder<strong>van</strong>gen.<br />

1890 Rb. Gent 21 mei 2001, RW 2002-2003, 1590.<br />

715


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> samenloop, ook al vindt de berekening er<strong>van</strong> maar later plaats. Partijen kunnen immers<br />

overeenkomen – binnen de grenzen <strong>van</strong> goede trouw en rechtsmisbruik – hoever de exceptio<br />

non adimpleti contractus in hun onderlinge verhouding reikt, alsook welke wederzijdse<br />

schuldvorderingen als een ondeelbaar geheel gelden 1891 . Wegens de externe werking <strong>van</strong><br />

dergelijke interne bedingen (verder nader besproken, conventionele schuldvergelijking of<br />

netting) geldt dit ook na samenloop, ook al is aan de gewone vereisten voor<br />

schuldvergelijking niet voldaan; dit betreft een regel die enkel geldt voor schuldvorderingen<br />

op naam;<br />

- ook wanneer partijen dat niet zouden overeengekomen zijn, zouden kunnen zij<br />

conventioneel bepalen dat er samenhang is voor zover de verrichtingen economisch een<br />

geheel vormen 1892 .<br />

De tweede situatie bestaat maar voor zover men het eerste geval restrictief zou interpreteren;<br />

zoniet valt het tweede geval reeds onder de eerste categorie. O.i. is die tweede categorie<br />

overbodig en komt ze slechts voor bij slecht opgestelde bedingen.<br />

b) Wettelijk geregelde gevallen<br />

i) Art. 334 Programmawet 2004<br />

Sedert de inwerkingtreding <strong>van</strong> art. 334 <strong>van</strong> de Programmawet <strong>van</strong> 27 december 2004 op 1<br />

januari 2005 geldt er wettelijk een samenhang tussen een teruggaveschuld <strong>van</strong> de fiscus en<br />

omzeggens gelijk welke belastingschuld <strong>van</strong> de teruggavegerechtigde belastingplichtige,<br />

<strong>van</strong>af 2009 verruimd tot elke andere schuld die geïnd wordt door de FOD Financiën (hoger<br />

besproken), zij het dat die samenhang enkel door de fiscus en niet door de belastingplichtige<br />

kan worden ingeroepen. Het Grondwettelijk Hof heeft deze eenzijdige<br />

verrekeningsmogelijkheid in beginsel grondwettig geacht 1893 .<br />

ii) In de WHK<br />

1891 Zie Hof Brussel 16 maart 1989, JT 1990, 288 n. BUYLE & POELMANS; Hof Bergen 23 mei 1990, JLMB<br />

1990, 1285; Hof Brussel 23 december 1998, TBH 1999, 681 noot; Hof Luik 7 april 2000, TBH 2001, 540, JLMB<br />

2001, 372. Zie verder G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel <strong>van</strong> het financieel recht, Intersentia<br />

Antwerpen 2003, 240-242, nr. 250-251.<br />

In Hof Brussel 28 mei 1999, RW 1999-2000, 877, TBBR 1999, 598 werd beslist dat in de relatie tussen<br />

kredietverlener en kredietnemer er per definitie een voldoende samenhang is zodat nadere samenhang niet kan<br />

vereist worden.<br />

1892 Voor een toepassing onder de regels die golden voor de WFZ, in casu in een gerechtelijkakkoordprocedure,<br />

zie Cass. 7 april 2006, nr. C.05.0029.F, Durobor, JLMB 2006, 896 = JT 2006, 645 = Pas.<br />

2006, 813 = NjW 2006, 944 n. P. COUSSEMENT = TBH 2006, 810 n. E. VAN DEN HAUTE, verwerping<br />

voorziening tegen Hof Bergen 28 juni 2004, JLMB 2004, 1451.<br />

1893 GwH nr. 54/2006 <strong>van</strong> 19 april 2006 in een zaak <strong>van</strong> collectieve schuldenregeling<br />

(http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2006/2006-054n.pdf = JT 2006, 701 kritische noot Fr. GEORGES) en<br />

GwH nr. 107/2006 <strong>van</strong> 21 juni 2006 inzake faillissement (http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2006/2006-<br />

107n.pdf = RW 2006-2007, 1193).<br />

716


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De Wet hypothecair krediet schrijft bepaalde vormen <strong>van</strong> schuldvergelijking na samenloop<br />

voor bij insolventie <strong>van</strong> de verlener <strong>van</strong> het hypothecair krediet, dit ter bescherming <strong>van</strong> de<br />

kredietnemer. Zie:<br />

- art. 5, 2° lid 5 WHK (hypothecaire lening met reconstitutie <strong>van</strong> kapitaal<br />

(verzekeringsformule)) en<br />

- art. 17 WHK (deel <strong>van</strong> het geleende bedrag is in pand bij de kredietverlener: samenhang<br />

tussen de schuld <strong>van</strong> de kredietnemer-consument en de schuld <strong>van</strong> de insolvente kredietgever<br />

tot teruggave <strong>van</strong> in pand gekregen geldsommen en hun interest).<br />

c) Andere gevallen <strong>van</strong> samenhang<br />

Gezien het onlichamelijk karakter <strong>van</strong> een schuldvordering kan de samenhang bij<br />

schuldvorderingen - anders dan bij retentierecht op zaken (d.i. lichamelijke goederen) waar er<br />

sprake kan zijn <strong>van</strong> een objectieve band tussen de verzekerde schuldvordering en de zaak<br />

waarop retentie wordt uitgeoefend - enkel een juridische samenhang zijn. Dit betekent dat<br />

beide schuldvorderingen in beginsel als elkaars tegenprestatie moeten bedongen zijn of in<br />

plaats daar<strong>van</strong> komen 1894 of anderszins als wederkerig gelden. De rechtspraak is deze laatste<br />

vereiste in de jongste decennia steeds ruimer gaan interpreteren (waarbij we het hier niet<br />

hebben over zaken waarin er een nettingovereenkomst werd gesloten, zie daarvoor verder),<br />

zoals moge blijken uit de volgende concrete uitwerking 1895 .<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> samenhang andere dan door de wet uitdrukkelijk bepaalde gevallen 1896 :<br />

- er is samenhang tussen elke schuldvordering <strong>van</strong> een insolvente kredietverlener en diens<br />

verplichting tot restitutie <strong>van</strong> een ont<strong>van</strong>gen borgsom of soortgelijke geldsom (vgl. met art. 17<br />

WHK hoger besproken);<br />

- er is samenhang tussen de aanspraak <strong>van</strong> een aannemer tot betaling <strong>van</strong> de aannemingssom<br />

en de aanspraak <strong>van</strong> de bouwheer tot vergoeding wegens gebrekkige uitvoering 1897 ; en meer<br />

algemeen tussen de primaire verplichtingen <strong>van</strong> de ene partij uit een contract en de<br />

verplichtingen voortvloeiend uit wanprestatie <strong>van</strong> de andere partij;<br />

- er is samenhang tussen de schuldvordering <strong>van</strong> de verzekeraar tot betaling <strong>van</strong> de premies en<br />

de door de verzekeraar verschuldigde vergoeding uit dezelfde verzekeringsovereenkomst 1898 ;<br />

- er is samenhang tussen de restitutie- en schadevergoedingsverbintenissen die voortvloeien<br />

uit de ontbinding <strong>van</strong> een overeenkomst wegens wanprestatie 1899 .<br />

1894 Vgl. de retentierechten op zaken, waarbij onderscheiden wordt tussen het retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder<br />

(juridische verknochtheid, volkomen synallagma) en dat gegrond op de objectieve verknochtheid (debitum cum<br />

re iunctum).<br />

1895 Zo ook Ch-A. LEUNEN, “Compensatie en concursus creditorum. Recente evolutie <strong>van</strong> de<br />

zekerheidsfunctie <strong>van</strong> compensatie in het Belgisch recht”, Liber amicorum T.P.R. en Marcel <strong>Storme</strong>, TPR 2004,<br />

(439) nr. 4; V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, 226.<br />

1896 Zie nog Hof Luik 22 februari 1996, JLMB 1996, 873; Kh. Brussel 14 juli 1999, TBH 2000, 433; Hof Luik 6<br />

maart 2003, JT 2003, 793; rechtspraak aangehaald door I. VEROUGSTRAETE, Manuel 2003, nr. 925; A.<br />

ZENNER, Faillites et concordats 2002, nr. 206 met verwijzing naar vorige kronieken <strong>van</strong> dezelfde auteur.<br />

1897 Cass. 7 december 1961, Pas. I 440; Hof Brussel 9 oktober 1987, TBH 1988, 470.<br />

1898 P. COPPENS & F. 't KINT, "Examen de jurisprudence", RCJB 1997, 371 nr. 74.<br />

1899 Hof Luik 29 oktober 2002, JLMB 2003, 975, waartegen de voorziening werd verworpen door Cass. 7 mei<br />

2004, nr. C.03.0258.F, faill. Curver Lawn Comfort t. Engel Vertriebsgesellschaft, Arr. 2004, 799 = TBH 2004,<br />

716; V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, (223) 229. Zie ook (obiter dictum) Zie Cass.<br />

9 maart 2000, Pas. I 164 = Arr. 164 nr. 544 = RW 2000-2001, 480 noot A. DE WILDE "De positie <strong>van</strong> de koper<br />

717


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Er is anderzijds géén samenhang (tenzij uitdrukkelijk bedongen):<br />

- tussen de tussen de aanspraak <strong>van</strong> een aannemer tot betaling <strong>van</strong> de aannemingssom en de<br />

aanspraak <strong>van</strong> de bouwheer tot terugbetaling <strong>van</strong> de door hem rechtstreeks aan de RSZ<br />

betaalde bijdragen (omdat het om een niet erkende aannemer ging) 1900 (betwistbaar !);<br />

- tussen de terugvordering <strong>van</strong> teveel betaalde pensioen en het uit te keren pensioen voor een<br />

andere periode 1901 ;<br />

- tussen een verbintenis wegens precontractuele aansprakelijkheid <strong>van</strong> de ene partij en de<br />

verbintenis tot betaling <strong>van</strong> de koopprijs <strong>van</strong> de andere partij (betwistbaar) 1902 .<br />

d) Samenhang met de volstortingsplicht bij vennootschappen<br />

De rechtspraak is verdeeld over de vraag of er samenhang is tussen de schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

failliete vennootschap tot volstorting <strong>van</strong> kapitaalsaandelen en een schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

aandeelhouder tot terugbetaling <strong>van</strong> aan de vennootschap ter beschikking gestelde gelden 1903<br />

(in de veronderstelling natuurlijk dat de schuldvergelijking niet reeds is ingetreden voor de<br />

samenloop 1904 ), maar neigt ertoe deze te aanvaarden. Samenhang werd ook aanvaard tussen<br />

de volstortingsvordering <strong>van</strong> de gefailleerde vennootschap en de contractuele schuldvordering<br />

<strong>van</strong> de bestuurder tot schadevergoeding voor door de activiteiten <strong>van</strong> de gefailleerde aan de<br />

bij faillissement <strong>van</strong> de verkoper".<br />

1900 Hof Antwerpen 27 mei 1997, RW 1998-99, 91.<br />

1901 Rb. Gent 21 mei 2001, RW 2002-2003, 1590.<br />

1902 Hof Bergen 8 maart 2004, waartegen de voorziening in cassatie werd verworpen door Cass. 30 september<br />

2005, Pas. 2005, 1782 = http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20050930-7.<br />

1903 Samenhang aanvaard door Kh. Brussel 25 januari 2000, RPS 2001, 315 (in een geval <strong>van</strong> een BVBA, met<br />

het argument dat kapitaal en voorschotten dezelfde economische functie hebben); Hof Gent 10 oktober 2001,<br />

TRV 2002, 454 n. R. TAS; Hof Luik 14 april 2005 , RPS. 2004, 313 n. R. AYDOGDU & O. CAPRASSE = RRD<br />

2005, 227; Hof Gent 25 juni 2007, RW 2007-2008, 1292 = RABG 2008, 96 kritische n. S. LOOSVELD = TBH<br />

2008, 731 n. R. HOUBEN; Hof Luik 6 december 2007, TBH 2010, 259 n. J. EMBRECHTS (wel samenhang<br />

voor ter beschikking gestelde gelden, geen samenhang met schuldvorderingen tot betaling <strong>van</strong> bezoldigingen of<br />

geleverde diensten); Hof Luik 10 april 2008, TBH 2010, 262; Hof Antwerpen 10 december 2009, RABG 2010,<br />

176 (betrof eigen gelden ter beschikking gesteld <strong>van</strong> de vennootschap en geen niet-opgenomen bezoldigingen).<br />

Contra: Samenhang verworpen met schuldvordering uit rekening-courant in Hof Luik 27 februari 1996, TRV<br />

2002, 528; in Hof Brussel 15 september 2000, JT 2001, 91; in Hof Gent 6 september 2000, TRV 2001, 258 n. M.<br />

WYCKAERT; samenhang verworpen met de schuldvordering uit door de aandeelhouder zelf geleende gelden in<br />

Hof Antwerpen 19 februari 2001, RW 2001-2002, 1438; kh. Brussel 11 september 2003, DAOR 2003, 68; Hof<br />

Brussel 29 oktober 2004, RPS 2005, 123; samenhang verworpen in een geval <strong>van</strong> bankkredieten waarin de<br />

aandeelhouder gesubrogeerd was doordat hij de bank als borg heeft uitbetaald in Hof Bergen 13 november 2006,<br />

JLMB 2007, 969; in Hof Brussel 5 december 2006, RW 2007-2008, 408; verwerping <strong>van</strong> de samenhang verder<br />

ook nog in kh. Tongeren 19 februari 2009, RW 2008-2009, 1778. In Kh. Brussel 22 april 1997, TRV 2002, 534<br />

werd de schuldvergelijking verworpen, maar enkel ingegaan op de vraag of ze reeds ingetreden was op datum<br />

<strong>van</strong> faillissement.<br />

Zie meer algemeen over de betwistingen m.b.t. de volstortingsplicht D. HERBOSCH, “Betwistingen naar<br />

aanleiding <strong>van</strong> volstortingsvorderingen ingesteld door de curator”, n. onder kh. Dendermonde (Sint-Niklaas) 24<br />

januari 1995, TRV 2002, 540-544; R. HOUBEN, "Schuldvergelijking met de volstortingsvordering bij<br />

samenloop", TBH 2008, 733 v.<br />

1904 In Hof Gent 18 mei 1994, RW 1994-95, 1197 n. E. DIRIX "Afstand <strong>van</strong> de bevoegdheid tot compensatie",<br />

was aanvaard dat de volstortingsplicht in de regel opeisbaar is en er in beginsel schuldvergelijking was<br />

ingetreden voor samenloop, maar dat de aandeelhouder daar afstand <strong>van</strong> had gedaan door zijn (tenietgegane)<br />

schuld te betalen na de samenloop.<br />

718


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

(onroerende) goederen <strong>van</strong> de bestuurder veroorzaakte schade (in casu<br />

bodemverontreiniging) 1905 .<br />

De meeste betwisting bestaat er over de samenhang tussen de schuldvordering uit één<br />

overeenkomst en de schuld in een andere overeenkomst met dezelfde wederpartij, tenzij<br />

partijen bedongen dat beide overeenkomsten een ondeelbaar geheel vormen 1906 . Zo is de<br />

rechtspraak verdeeld over tussen een schuldvordering wegens een geldlening aan een<br />

verzekeringsmakelaar of wegens door hem geïnde premies enerzijds en de aan die makelaar<br />

verschuldigde commissies anderzijds 1907 .<br />

Er is niet automatisch dergelijke samenhang tussen meerdere afzonderlijke rekeningen bij<br />

eenzelfde financiële instelling (of tussen een krediet enerzijds en een zichtrekening<br />

anderzijds 1908 ), doch daar zal de bank ook na de samenloop de compensatie kunnen inroepen<br />

indien voordien de ondeelbaarheid <strong>van</strong> alle rekeningen was overeengekomen (voor de<br />

verklaring hier<strong>van</strong>, zie de bespreking verderop als een vorm <strong>van</strong> externe werking <strong>van</strong> interne<br />

mechanismen).<br />

Besluit: De rechtspraak lijkt het begrip samenhang meestal vrij ruim te interpreteren 1909 . Zo<br />

werd in het cassatie-arrest <strong>van</strong> 25 mei 1989 beslist dat de feitenrechter samenhang kan<br />

aanvaarden tussen de contractuele schuldvordering uit een kredietovereenkomst tot<br />

terugbetaling <strong>van</strong> de uitgeleende bedragen en de buitencontractuele schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

kredietnemer wegens aansprakelijkheid <strong>van</strong> de kredietverlener 1910 . Dat de samenhang ruimer<br />

wordt begrepen dan de samenhang vereist voor een retentierecht op een lichamelijke zaak 1911 ,<br />

is begrijpelijk, precies omdat de aard <strong>van</strong> het teruggehouden goed wezenlijk verschillend is.<br />

b. Schuldvergelijking na overgang of inpandgeving <strong>van</strong> de passieve schuldvordering<br />

Zoals gezegd is de eigenlijke schuldvergelijking ook niet meer mogelijk wanneer de passieve<br />

schuldvordering intussen is overgegaan op een nieuwe schuldeiser (cessionaris,<br />

gesubrogeerde, opdrachtgever <strong>van</strong> een middellijk vertegenwoordiger die de schuldvordering<br />

genaast heeft, enz.) of in pand is gegeven. De regel geldt in beginsel ook wanneer de passieve<br />

1905 Kh. Gent 28 januari 2010, Faill. NV Sneeuwwitje, AR nr. 2006/02387, in wezen bevestigd in hoger beroep.<br />

1906 Hof Gent 22 december 2000, TBH 2002, 112.<br />

1907 Geen samenhang volgens Hof Luik 8 mei 1985, JL 1985, 402 (gedeeltelijk gecasseerd door Cass. 22<br />

januari 1987); kh. Oudenaarde 13 december 1984, RW 1984-85, 2836; kh. Luik 25 oktober 1983, JL 1984, 622;<br />

kh. Luik 25 oktober 1983, JL 1984, 612; Hof Luik 25 november 1999, JLMB 1999, 1775 (zij het dat het hier<br />

eigenlijk om een andere vraag ging, nl. de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de samenhang aan de overnemer <strong>van</strong> de<br />

portefeuille); Hof Bergen 2 juni 2003, RRD 2003, 275.<br />

Wel samenhang volgens Hof Antwerpen 17 mei 1984, De Verz. 1985, 471 (gegrond op een retentierecht <strong>van</strong> de<br />

verzekeraar); Hof Luik 24 april 2001, TBH 2002, 402; kh. Hasselt 3 september 1981, BRH 1982, 467; H. THYS,<br />

"Het retentierecht <strong>van</strong> de niet-betaalde verzekeraar", BRH 1982, 467.<br />

1908 Zie Kh. Gent 25 juni 1998, TBH 1999, 348.<br />

1909 V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, (223) 226 v. Kritisch M. Van Quickenborne,<br />

"Réflexions sur la connectivité objective justifiant la compensation après faillite" , n. onder Cass. 25 mei 1989,<br />

RCJB 1992, p. 354.<br />

1910 Cass. 25 mei 1989, Arr. Cass. 1988-89, 1125 nr. 547 = Pas. 1989 I 1015 = RW 1989-90, 331 = TBH 1989,<br />

771 noot = RCJB 1992, 354 v.<br />

1911 Zoals DIRIX & KORTMANN, LEUNEN, en SAGAERT concluderen.<br />

719


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvordering bezwaard is met een rechtstreekse vordering <strong>van</strong> een schuldeiser <strong>van</strong> die<br />

schuldeiser.<br />

Wel kan bij samenhangende schuldvorderingen de schuldenaar <strong>van</strong> de overgegane of in pand<br />

gegeven passieve schuldvordering nog steeds de betaling opschorten krachtens de exceptio<br />

non adimpleti contractus c.q. retentierecht tot de andere schuldvordering aan hem wordt<br />

voldaan (door de cedent of gesubrogeerde c.q. pandgever dan wel door een ander voor diens<br />

rekening) 1912 . Dat opschortingsrecht blijft ook bestaan jegens de gerechtigde <strong>van</strong> een<br />

onvolmaakte rechtstreekse vordering, met de nuances die hoger werden besproken naargelang<br />

de soort rechtstreekse vordering. Al deze rechten zijn immers inherent aan de passieve<br />

schuldvordering en dus anterieur aan de overgang of bezwaring daar<strong>van</strong> 1913 .<br />

Zoals na samenloop blijft schuldvergelijking ook na overgang <strong>van</strong> de passieve<br />

schuldvordering mogelijk, indien de overeenkomst tot schuldvergelijking voordien was<br />

overeengekomen (zie de bespreking onder Hoofdstuk VII), of wettelijk mogelijk blijft voor<br />

bepaalde schuldvorderingen (zoals art. 334 II Programmawet 27 december 2004 voor<br />

schuldvergelijking door de fiscus met een aanspraak tot teruggave jegens de fiscus 1914 ).<br />

In geval <strong>van</strong> objectieve samenhang (verknochte schuldvorderingen) blijft na overgang net<br />

zoals na samenloop ook zonder conventionele schuldvergelijking naast een retentierecht ook<br />

schuldvergelijking mogelijk. Dat is de oplossing <strong>van</strong> de recente cassatierechtspraak (Cass. 5<br />

oktober <strong>2012</strong> 1915 ), in lijn met onder meer het Nederlandse recht (art. 6:130 NBW) 1916 , het<br />

Franse recht 1917 en de Beginselen <strong>van</strong> Europees Overeenkomstenrecht en het Ontwerp-GRK<br />

(art. 11:307 PECL en art. II-5:116 (3)(b) DCFR). Eerdere bodemrechtspraak aanvaardde de<br />

schuldvergelijking <strong>van</strong> samenhangende schuldvorderingen behalve na de cessie of de<br />

1912 Voor het beginsel, zie bv. Hof Antwerpen 23 december 2002, TBH 2004, 276 (in casu werd geoordeeld dat<br />

er geen samenhang tussen de schuldvorderingen was). Evenmin samenhang aanvaard door kh. Tongeren, 30<br />

april 1984, De Verz. 459 noot H. THYS= RW 1984-85, 1158 (betwistbaar).<br />

1913 VgL. R. HOUBEN, TBH 2008, (679) 681 nr. 3.<br />

1914 Deze bepaling heet wel maar voorrang bij cessies of inpandgevingen <strong>van</strong> schuldvorderingen op de fiscus<br />

die voor 1 januari 2005 hebben plaatsgevonden (datum <strong>van</strong> inwerkingtreding <strong>van</strong> art. 334 Programmawet) (B.<br />

VANERMEN, RW 2005-2006 (281) 291 nr. 43; M. de THEIJE, RW 2005-2006, (1070) 1072.<br />

1915 Nr. C.12.0073.N, GR Capital Partners t. Commercial Finance Group. Eerder in die zin bv. Bv. Hof<br />

Antwerpen 23 december 2002, TBH 2004, 276; J. MAHAUX, “La compensation”, in Les sûretés issues de la<br />

pratique, II, E. p. 15-17; DIRIX & KORTMANN, TPR 1989, (1657) 1680; M.L. STENGERS, “La<br />

compensation après faillite et l’exception d’inexécution opposées par le débiteur d’une créance cédée”, RCJB<br />

1974, (357) 360; M. GREGOIRE, Théorie générale du concours des créanciers nr. 283; E. DIRIX, “De<br />

vormvrije cessie”, in Overdracht <strong>van</strong> schuldvordering na de wet <strong>van</strong> 6 juli 1994, Kluwer 1995, p. 25, 31 en in<br />

RW 1994-95, 144 nr. 27; S. STIJNS, D. VAN GERVEN, P. WERY, JT 1999, 848. Anders P. <strong>van</strong><br />

OMMESLAGHE, “Le nouveau régime de la cession et de la dation en gage des créances”, JT 1995, 535 nr. 16.<br />

1916 Voor een geval waarin de samenhang niet werd aanvaard, zie Hoge Raad 14 november 2003, NJ 2004, nr.<br />

115 met concl. procureur-generaal A. HARTKAMP, besproken door DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 111.<br />

1917 Cass. fr. 30 maart 1989, Bull. Civ. 1989 III nr. 77; Cass. fr. 8 februari 1994, JCP 1995 II 22455 noot<br />

AMMAR; Cass. fr. 12 juli 1995, D. 1997 Jur. 95 noot CLAVIER; Cass. fr. 14 januari 1997, Bull. Civ. 1997 IV<br />

nr. 16.; A. BENABENT, Les obligations (1999), nr. 728; G. DUBOC, La compensation et les droits des tiers, p.<br />

32 v. i.h.b. nr. 41 v.; Cass. 7 mei 1987, R.T.D.Civ. 1988, 139 bespr. J. MESTRE ; Cass.fr. 15 juni 1993, D. 1993,<br />

jur. 495 noot LARROUMET; Cass.fr. 12 juli 1995, D. 1997, jur., 97 noot CLAVIER.<br />

720


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

inpandgeving <strong>van</strong> de passieve schuldvordering ook na de kennisgeving <strong>van</strong> een rechtstreekse<br />

vordering die daarop wordt uitgeoefend 1918 .<br />

Twijfel was eerder gerezen ingevolge een vrij duister cassatie-arrest <strong>van</strong> 26 juni 2003 dat die redenering<br />

verwropen had (tegen het advies <strong>van</strong> de advocaat-generaal in) 1919 ; strikt genomen kan er inderdaad geen sprake<br />

meer zijn <strong>van</strong> schuldvergelijking in enge zin na cessie; maar de redenen daarvoor zijn dezelfde als bij<br />

schuldvergelijking na samenloop, waar men uit het retentierecht toch een vorm <strong>van</strong> schuldvergelijking afleidt.<br />

Dat arrest was wellicht sterk bepaald door de bijzondere omstandigheden <strong>van</strong> het geval, onder meer ook doordat<br />

het niet om een cessie <strong>van</strong> schuldvorderingen alleen ging, maar om de overdracht <strong>van</strong> een hele rechtsverhouding<br />

(een verzekeringsportefeuille <strong>van</strong> een makelaar). Er werd dan ook vrij algemeen <strong>van</strong> uitgegaan dat de leer <strong>van</strong><br />

dat arrest niet algemeen geldt 1920 .<br />

Om de voordelen <strong>van</strong> de schuldvergelijking te verzekeren, kan de schuldeiser die die<br />

mogelijkheid wil veiligstellen, bedingen dat de wederpartij zijn schuldvorderingen op hem<br />

niet kan overdragen zonder zijn toestemming zolang hij nog schulden heeft jegens hem. Een<br />

dergelijk beding vinden we bv. in overeenkomsten tussen verzekeraars en<br />

verzekeringsmakelaars. De geldigheid <strong>van</strong> zo’n beding moet beoordeeld worden volgens de<br />

regels inzake niet-overdraagbaarheidsbedingen in het algemeen. Wettelijke zekerheidsrechten<br />

kan de schuldeiser evenwel niet uitsluiten (zo kan de opdrachtgever <strong>van</strong> een aannemer niet<br />

door zo'n beding verhinderen dat de onderaannemer een rechtstreekse vordering instelt,<br />

e.d.m.). Maar als men toch een beding maakt, is het natuurlijk een stuk eenvoudiger om<br />

gewoon een conventionele schuldvergelijking ondanks overgang te bedingen, veeleer dan een<br />

overdrachtsverbod (en zekerder, behoudens de discussie over de gevolgen <strong>van</strong> arrest<br />

167/2008 <strong>van</strong> het Grondwettelijk Hof, zie verder).<br />

4. Retentierecht bij andere schuldvorderingen; beslag in eigen handen<br />

In sommige gevallen, waarin niet aan alle vereisten voor schuldvergelijking is voldaan, kan<br />

men ook beslag in eigen handen leggen op de schuldvordering die de wederpartij heeft; men<br />

moet dan natuurlijk een eigen schuldvordering hebben die aan de vereisten voldoet om er<br />

beslag voor te kunnen leggen. De rechtspraak oordeelt wel dat wanneer men voor de eigen<br />

schuldvordering enkel bewarend en geen uitvoerend beslag kan leggen, dit geen<br />

schuldvergelijking meebrengt, en het in beslag nemen <strong>van</strong> de passieve schuldvordering de<br />

executie door de schuldeiser <strong>van</strong> die schuldvordering (op andere goederen <strong>van</strong> de<br />

beslaglegger) niet kan tegenhouden 1921 .<br />

1918 Zie voor het laatste Hof Luik 23 november 1998, RRD 2000, 43 met noot P. WERY; Hof Brussel 28<br />

oktober 1996, JLMB 1997, 144; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 144; zie ook G. BAERT, Aanneming <strong>van</strong><br />

werk in A.P.R. 602, nr. 1825.<br />

1919 Cass. 26 juni 2003, RW 2003-2004, 1419 kritische noot M. de THEIJE “Compensatie na cessie” =<br />

Rev.not.b. 2003, 620 =TBH 2004, 476 afkeurende noot I. PEETERS, “Schuldvergelijking na cessie <strong>van</strong><br />

schuldvordering: geen uitzondering voor verknochte verbintenissen. Het gerechtvaardigd vertrouwen <strong>van</strong><br />

Belgische debiteuren beschaamd?“; ook bekritiseerd door C.-A. LEUNEN, Liber amicorum TPR en Marcel<br />

<strong>Storme</strong> (= TPR 2004 nr. 1), 439 v. en door E. DIRIX, Overzicht, TPR 2004, nr. 111. De andersluidende concl.<br />

waren <strong>van</strong> a.g. De Riemaecker.<br />

1920 V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissnerecht, p. (223) 236-238 met verwijzingen.<br />

1921 Rb. Antwerpen 22 juni 2000, RW 2000-2001, 1101; zie DIRIX & BROECKX, Beslag, 347-348 nr. 677; E.<br />

DIRIX, "Gerechtelijke compensatie en beslag in eigen hand", Liber amicorum E. Krings, Brussel 1991, 105 v.<br />

721


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook bij niet-verknochte schuldvorderingen bestaat er soms een retentierecht, zo bv. het recht <strong>van</strong> de fiscus om<br />

BTW-tegoeden in te houden tot zekerheid <strong>van</strong> belastingschulden <strong>van</strong> de gerechtigde <strong>van</strong> het tegoed (art. 8 (1) § 3<br />

<strong>van</strong> BTW-KB nr. 4 (KB <strong>van</strong> 29 december 1969). Dit wordt overigens beschouwd als een bijzondere vorm <strong>van</strong><br />

bewarend derdenbeslag, zodat de belastingplichtige de inhouding kan aanvechten wanneer niet voldaan is aan de<br />

vereisten voor een bewarend beslag, zoals urgentie (vgl. hoger) 1922 . Intussen zijn de mogelijkheden <strong>van</strong> de<br />

fiscus wel weer verruimd door het reeds besproken art. 334 <strong>van</strong> de Programmawet <strong>van</strong> 27 december 2004.<br />

1922 Hof Antwerpen 19 oktober 1999, RW 2000-2001, 696.<br />

722


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING F. Voorrecht voor kosten tot behoud of verzekering <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering.<br />

1. Voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> het goed (de schuldvordering)<br />

Tenslotte kan ook dit voorrecht voorrang geven op schuldvorderingen <strong>van</strong> een beslagen of<br />

gefailleerde schuldenaar, namelijk voor schuldvorderingen tot terugbetaling <strong>van</strong> kosten<br />

gemaakt tot behoud <strong>van</strong> een schuldvordering in het vermogen <strong>van</strong> die schuldenaar. Het moet<br />

wel gaan om kosten tot behoud <strong>van</strong> een bestaande schuldvordering, niet om kosten waardoor<br />

er eerst een schuldvordering in het vermogen <strong>van</strong> de beslagen of gefailleerde schuldenaar is<br />

gekomen 1923 . Zoals reeds uiteengezet bij roerende zaken, moet het wel gaan om kosten tot<br />

behoud <strong>van</strong> een bepaald goed, niet <strong>van</strong> een algemeenheid (zie Deel IV hoofdstuk VI afdeling<br />

A).<br />

Voorbeelden zijn:<br />

- de kosten <strong>van</strong> de advocaat door wiens bijstand de schuldvordering kan worden geïnd,<br />

- of <strong>van</strong> de deskundige op basis <strong>van</strong> wiens verslag een schadevergoeding wordt<br />

toegekend 1924 .<br />

- Men zou ook kunnen denken aan de kosten <strong>van</strong> onderaannemer door wiens werk de<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de hoofdaannemer op de opdrachtgever kan worden geïnd (dit is wel<br />

maar <strong>van</strong> belang voor werken die buiten het voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer vallen, dus<br />

roerende aanneming, en dan nog voor zover de rechtstreekse vordering niet meer speelt).<br />

Gaat de schuldvordering teniet (bv. doordat ze geïnd wordt), dan gaat ook het zekerheidsrecht<br />

in beginsel teniet, behoudens zakelijke subrogatie (zie hoger; is het ver<strong>van</strong>gingsgoed een<br />

geldsom of een rekeningtegoed, dan zal er in beginsel géén zakelijke subrogatie intreden).<br />

2. Voorrecht <strong>van</strong> de zaakverzekeraar<br />

Ook dit voorrecht (art. 60 LVO) zou gelden voor de premies voor verzekeringen tot behoud<br />

<strong>van</strong> schuldvorderingen, met name de kredietverzekering 1925 .<br />

AFDELING G. Bijzonder regime voor maritieme schuldvorderingen<br />

Zie art. 23-24 Scheepvaartwet. Van de maritieme goederen (het vroegere “zeefortuin”) waarvoor een aparte<br />

rangschikking geldt, maken ook bepaalde soorten schuldvorderingen uit (met name de "vracht", d.i.<br />

vrachtprijsvordering). Zie verder Deel VIII (maritieme zekerheden).<br />

1923 Cass. 18 mei 1987, Arr. 1986-87, 1248 = RW 1987-88, 455 = TBH 1988, 756 noot RAES = T.Not. 1987,<br />

298 = Pas. 1987 I 1123. In het daar behandelde geval zou er nu wel een rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de<br />

onderaannemer zijn.<br />

1924 Hof Gent 31 december 1998, RW 1999-2000, 714 met noot SAGAERT.<br />

1925 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 377; kh. Gent 27 februari 1973, BRH 1973, 233.<br />

723


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK VII. Conflicten tussen de besproken rechten op<br />

schuldvorderingen<br />

Wanneer meerdere personen aanspraken verwoorden op eenzelfde schuldvordering, moet<br />

natuurlijk vooreerst nagegaan worden of de ingeroepen wel rechten wel bestaan (en nog<br />

bestaan). Vervolgens zal de voorrang in beginsel gaan naar het oudste recht, zodat we moeten<br />

nagaan welk recht als het oudste geldt of mogelijks over andere rechten heenspringt en als<br />

oudste wordt beschouwd. Verder kan het zijn dat de oudere gerechtigde zijn voorrang verliest<br />

omdat de persoon die rechten heeft verschaft ondanks dat oudere recht toch bevoegd was tot<br />

die beschikking. Tenslotte moet nagegaan worden of de jongere gerechtigde niet beschermd<br />

wordt als derde-verkrijger op grond <strong>van</strong> de regels inzake derdenbescherming bij<br />

schuldvorderingen. We hebben het hier niet over een jongere beslaglegger, dat conflict werd<br />

reeds besproken in Hoofdstuk III. Afdeling B.<br />

AFDELING A. Anterioriteit bepalen - welk recht geldt als het oudste<br />

1. Chronologie bepalen<br />

De anterioriteit wordt bepaald door het tijdstip waarop het recht op de schuldvordering<br />

ontstaat (vestiging inter partes) 1926 , en dus niet eerst wanneer ze gepubliceerd wordt of<br />

anderszins tegenwerpelijk wordt aan de schuldenaar er<strong>van</strong> of aan andere derden. Bij meerdere<br />

bezwaringen op voorhand <strong>van</strong> een toekomstige schuldvordering, wordt de rang bepaald<br />

volgens de datum <strong>van</strong> de respectievelijke levering tussen partijen (die consensueel gebeurt,<br />

zie hoger Hoofdstuk II).<br />

Bij een burgerlijk pand is voor het bewijs <strong>van</strong> een ouder recht wel een vaste datum vereist<br />

(art. 2074 BW).<br />

Bij zekerheidsrechten op financiële activa veranderen pandwisseling (o) en margeopvragingen<br />

(rechtsfiguren besproken in Deel II Hoofdstuk III) de anciënniteit niet (art. 7 § 2<br />

WFZ); het recht wordt geacht te zijn tot stand gekomen op datum <strong>van</strong> de oorspronkelijke<br />

vestiging 1927 .<br />

2. Rechten op schuldvorderingen die uit hun aard ouder zijn<br />

Bij de bepaling <strong>van</strong> de anterioriteit mag men wel niet uit het oog verliezen dat bepaalde<br />

rechten op schuldvorderingen in ons recht inherent geacht worden aan die schuldvordering, en<br />

ze dus ab initio bezwaren. In het vorige hoofdstuk werden de belangrijkste gevallen daar<strong>van</strong><br />

besproken. Bij enkele rechten bestaat daarover discussie (bv. de rechtstreekse vordering <strong>van</strong><br />

de onderaannemer).<br />

1926 Onder voorbehoud <strong>van</strong> betwisting <strong>van</strong> de vaste datum.<br />

1927 Zo ook I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, TBH 2006 (170) 186 nr. 56.<br />

724


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. Voorrang <strong>van</strong> voorbehouden rechten.<br />

Vervolgens speelt ook bij schuldvorderingen de regel dat voorbehouden rechten bij<br />

vervreemding <strong>van</strong> schuldvorderingen altijd ouder zijn dan rechten op die schuldvordering<br />

toegekend door de verkrijger er<strong>van</strong>.<br />

Een typisch voorbeeld vinden we bij conflict tussen de verkoper onder<br />

eigendomsvoorbehoud, die gesubrogeerd wordt in de schuldvordering op de prijs bij<br />

wederverkoop <strong>van</strong> de goederen, en de schuldeiser <strong>van</strong> de koper die diens schuldvorderingen<br />

op voorhand gecedeerd of in pand heeft gekregen: het recht <strong>van</strong> de verkoper is ouder en deze<br />

zal dus voorgaan tenzij de cessionaris of pandhouder wordt beschermd op grond <strong>van</strong> de in dit<br />

hoofdstuk besproken regels <strong>van</strong> derdenbescherming.<br />

b. Schuldvorderingen ontstaan via middellijke vertegenwoordiging<br />

Wanneer een schuldvordering ontstaat in hoofde <strong>van</strong> een middellijk vertegenwoordiger: de<br />

rechten <strong>van</strong> zijn principaal op die schuldvordering zijn ouder dan rechten toegekend door de<br />

vertegenwoordiger op die schuldvordering (zie de bespreking <strong>van</strong> dergelijke<br />

schuldvorderingen verder onder). Dat is niet het geval op schuldvorderingen die de<br />

middellijke vertegenwoordiger aankoopt.<br />

c. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> het slachtoffer jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar<br />

Zie hoger. Hier volgt uit de wetsbepalingen duidelijk dat de verzekeringsvordering <strong>van</strong>af het<br />

begin bezwaard is met het eigen recht <strong>van</strong> het slachtoffer<br />

d. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> onderaannemers en aanverwante<br />

Bij een schuldvordering uit een overheidsopdracht is duidelijk dat de rechten <strong>van</strong> de<br />

werknemers en onderaannemers in ieder geval ouder zijn dan die <strong>van</strong> andere personen die op<br />

die schuldvordering rechten zouden verkrijgen (zie hoger Hst. VI Afd. B.4.).<br />

Geldt hetzelfde voor de gemeenrechtelijke rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer en<br />

diens voorrecht ?<br />

Daarover bestonden er zoals gezegd uiteenlopende meningen. De discussie draait rond de<br />

vraag of het zekerheidsrecht <strong>van</strong> de onderaannemer eerst ontstaat door de rechtstreekse<br />

vordering uit te oefenen, dan wel ab initio de schuldvordering op de opdrachtgever bezwaart<br />

(zodat de hoofdaannemer nooit onbezwaard eigenaar is geworden <strong>van</strong> die schuldvordering).<br />

Het Hof <strong>van</strong> cassatie heeft terecht voor de tweede opvatting gekozen op grond <strong>van</strong> de ratio<br />

legis. Inderdaad volgt uit de ratio legis, alsmede uit het feit dat de onderaannemer hoe dan<br />

ook een bijzonder voorrecht heeft (zonder enige publiciteit), de voorrang <strong>van</strong> de werknemers<br />

of onderaannemers op de specifieke meerwaarde die door hen wordt geschapen (een<br />

overweging die ook op andere plaatsen in het zekerhedenrecht meespeelt).<br />

725


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De stelling dat het zekerheidsrecht eerst door de kennisgeving aan de bouwheer zou ontstaan<br />

(of zelfs later) zou maken dat de zekerheid <strong>van</strong> de onderaannemer in de overgrote<br />

meerderheid der gevallen onbestaande zou zijn. Men moet er dus <strong>van</strong> uitgaan dat het<br />

zekerheidsrecht <strong>van</strong> de onderaannemer logisch ouder is dan de rechten die door de<br />

hoofdaannemer aan derden zouden worden toegekend, zelfs voordien (zodat de pandhouder<br />

overeenkomstig de zo dadelijk te bespreken regels slechts voorrang kan krijgen indien hij<br />

eerst kennis geeft en op dat ogenblik te goeder trouw was, d.i. het recht <strong>van</strong> de onderaannemer<br />

niet kende noch behoorde te kennen 1928 ).<br />

In een cassatie-arrest <strong>van</strong> 25 maart 2005 werd deze oplossing bevestigd 1929 (althans wat<br />

betreft de rang <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer; het valt echter niet in te zien waarom<br />

hetzelfde niet zou gelden voor de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer).<br />

Er valt ook niet in te zien waarom die voorrang enkel zou gelden in conflict met een<br />

inpandgeving en niet in conflict met een cessie.<br />

e. Inhoudingsplicht ten gunste <strong>van</strong> fiscus en RSZ<br />

Ook de inhoudingsplicht ten gunste <strong>van</strong> de fiscus en de RSZ verschaft deze ab initio een<br />

zekerheidsrecht op de schuldvordering <strong>van</strong> de aannemer met fiscale of sociale schulden<br />

jegens diens opdrachtgever. Dit blijkt uit de regeling <strong>van</strong> de zakenrechtelijke conflicten.<br />

1928 Vgl. In die zin Kh. Luik 25 juni 1997, JLMB 1999, 1246; Kh. Verviers, 3 maart 1998, JLMB 1999, 1248;<br />

kh. Mechelen 3 december 2001, RW 2002-2003, 713, met noot, bevestigd door Hof Antwerpen 28 november<br />

2002, RW 2003-2004, 145, voorziening in cassatie verworpen 25 maart 2005, nr.C03.0387N, ING t. faill. nv Van<br />

Houten, RW 2005-2006, 62 = TBH 2005, 1036; Hof Bergen 6 oktober 2003, AR nr. 2002/840; Comm.<br />

Voorrechten & Hypotheken “Artikel 20, 12° HypW”, nr. 6; A. CUYPERS, “De rechtstreekse vordering en het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de onderaannemer” RW 1997-98, 809 met verwijzingen; J. CAEYMAEX, “Les créances des soustraitants”,<br />

in Le point sur le droit des sûretés, Formation permanente CUP nr. 41, Luik 2000, (247) 261-262; C.<br />

JASSOGNE, “Action directe et privilège du sous-traitant”, RRD 1991, 126; F. ’t KINT, Sûretés, (2004) nr. 518;<br />

P. COPPENS & F. ’t KINT, “Examen”, RCJB 1997, (361) 422-424; A. DELVAUX & D. DESSARD,<br />

Répertoire notarial: Le contrat d’entreprise de construction, Larcier 1997, p. 111 nr. 93. Anders: onder meer<br />

Rb. Turnhout 21 mei 1997, RW 1997-98, 411; Rb. Gent 1 december 1999, RW 2000-2001, 487; in beide gevallen<br />

wordt dit afgeleid uit de tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de excepties door de bouwheer aan de onderaannemer; m.i.<br />

verwart men hier de interne verhouding (verbintenisrechtelijk) met de schuldenaar met de zakenrechtelijke<br />

vraag. Het is perfect mogelijk dat de bouwheer, die kennis heeft gekregen <strong>van</strong> de inpandgeving, bevrijdend kan<br />

betalen aan de pandhouder, maar dat deze laatste het toch moet afleggen tegen de onderaannemer; Hof Brussel 8<br />

november 1995, DAOR 1995-37, p. 89; Hof Gent 21 februari 2001, TBH 2002, 449 noot TROCH (dit laatste<br />

betrof wel het voorrecht en niet de rechtstreekse vordering); Rb. Brussel 26 juni 2007, 23 e Kamer nr. 05/10820<br />

en 05/10800, nv Asfwaltwerken Alosta en bvba D’Heer t. Faill. Sodetra, nv Okay en nv CFG. Vgl. ook M.<br />

GREGOIRE, “Samenloop <strong>van</strong> de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer en <strong>van</strong> de vordering <strong>van</strong> de<br />

pandhoudende schuldeiser op de handelszaak”, Snelberichten Handelsrecht 17 mei 1995, p. 67 nr. 5 (weliswaar<br />

eveneens betreffende het voorrecht); H. GEINGER e.a., “Overzicht”, TPR 1996, 1097 nr. 213; W. DERIJCKE,<br />

“Sûretés: entre crédit et discrédit”, Ann.dr.Lv. 1999, 153-154.<br />

Tussenin: kh. Mechelen 5 maart 2001, RW 2001-2002, 1510 (neemt aan dat de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de<br />

onderaannemer ontstaat op factuurdatum, en dus niet slechts bij het instellen <strong>van</strong> de eis, maar neemt aan dat een<br />

inpandgeving die voor die factuurdatum bedongen is, wel ouder is).<br />

1929 Cass. 25 maart 2005, nr.C.030387.N, ING t. faill. Van Houten e.a., RW 2005-2006, 62 = TBH 2005, 1036<br />

n. W. DERIJCKE; DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 298 p. 203 en nr. 538, 12 p. 365.<br />

726


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Conflict met de pandhouder of cessionaris <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de niet-erkende<br />

aannemer<br />

Tot beloop <strong>van</strong> de wettelijke bepaalde percentages hebben de fiscus en de RSZ <strong>van</strong><br />

rechtswege voorrang, wat betekent dat ze in beginsel voorgaan op schuldeisers aan wie die<br />

schuldvordering door de aannemer is gecedeerd of in pand gegeven. Immers, deze inhouding<br />

geldt onverminderd elke samenloop <strong>van</strong> schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden,<br />

inpandgeving en inbetalinggeving’ (art. 408 WIB en art. 30ter § 11 RMZ-Wet). Hetzelfde<br />

moet gelden bij een delegatieovereenkomst 1930 .<br />

Indien de opdrachtgever niettegenstaande dit zekerheidsrecht toch betaalt aan de<br />

pandhoudende schuldeiser <strong>van</strong> de aannemer, dan betaalt hij verkeerd en zal hij hetgeen hij had<br />

moeten inhouden een tweede maal moeten betalen (nl. 15 % aan de fiscus en 15 dan wel 35 %<br />

aan de RSZ).<br />

Volgens Hof Antwerpen 22 maart 1999 1931 is het verder zo dat die sanctie ook de opdrachtgever treft die de<br />

sommen volledig heeft afgegeven aan de pandverzilveraar. Dit is betwistbaar. De pandverzilveraar moet een<br />

rangschikking opmaken, en zou daarbij tot het besluit moeten komen dat 30 % bij voorrang naar fiscus en RSZ<br />

moet gaan. Anderzijds kan men uit art. 408 WIB en 30bis § 11 RMZ-Wet afleiden dat de inhoudingsplicht <strong>van</strong><br />

de opdrachtgever ook blijft bestaan nadat de schuldvordering op hem in pand is gegeven of in beslag is<br />

genomen.<br />

2° Conflict met de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer<br />

Bij conflict tussen de fiscus of RSZ en de onderaannemer die zijn zgn. rechtstreekse vordering<br />

uitoefent, gaat de eerste voor, en moet de opdrachtgever de genoemde percentages ook<br />

inhouden indien hij rechtstreeks door de onderaannemer <strong>van</strong> de hoofdaannemer wordt<br />

aangesproken (door middel <strong>van</strong> de zgn. rechtstreekse vordering 1932 ).<br />

f. Zakelijke subrogatie in de schuldvordering<br />

Als het gaat om schuldvorderingen die ab initio zijn ontstaan als ver<strong>van</strong>gingsgoed, dan<br />

betekent dat ook dat er ab initio rechten <strong>van</strong> derden (de restitutieschuldeiser) gelden op de<br />

schuldvorderingen. De rechten <strong>van</strong> de zakelijke gesubrogeerde schuldeiser zijn dan ook<br />

“logisch ouder” dan rechten die de schuldeiser op wiens naam de schuldvordering ontstaat aan<br />

derden zou hebben toegekend (net zoals door de vervreemder voorbehouden zekerheden op<br />

een goed ouder zijn dan door de verkrijger gevestigde zekerheden).<br />

Een typisch voorbeeld daar<strong>van</strong> vinden we bij conflict tussen de verkoper onder<br />

eigendomsvoorbehoud, die gesubrogeerd wordt in de schuldvordering op de prijs bij<br />

1930 DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 153.<br />

1931 Hof Antwerpen 22 maart 1999, RW 2000-2001, 309.<br />

1932 Cass. 13 juni 2008, F.06.0130.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20080613-5, Jaarverslag cass. 2008, 76. Eerder in die zin Hof Antwerpen 13 december 2001, TBH 2002, 470;<br />

DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 147. Zie verder J. PATTYN, “De niet-geregistreerde aannemer” in<br />

Comm.Voorr.Hyp., nr. 57. Anders Hof Luik 6 februari 1996, JLMB 1997, 379.<br />

727


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wederverkoop <strong>van</strong> de goederen, en de schuldeiser <strong>van</strong> de koper die diens schuldvorderingen<br />

op voorhand gecedeerd of in pand heeft gekregen: het recht <strong>van</strong> de verkoper is ouder en deze<br />

zal dus voorgaan tenzij de cessionaris of pandhouder wordt beschermd op grond <strong>van</strong> de in dit<br />

hoofdstuk besproken regels <strong>van</strong> derdenbescherming.<br />

Voorbeeld.<br />

Een verkoper A verkoopt goederen onder eigendomsvoorbehoud aan B. Deze verkoopt de<br />

onbetaalde goederen door aan C, die ze verkrijgt (ofwel omdat B bevoegd was, ofwel omdat<br />

C als verkrijger te goeder trouw wordt beschermd). Het eigendomsvoorbehoud <strong>van</strong> A wordt<br />

nu “verlengd” in de prijsvordering B-C (en indien die prijs op een kwaliteitsrekening zou<br />

worden betaald, op dat rekeningtegoed). Evenwel heeft B ook een krediet lopen bij bank D en<br />

al zijn toekomstige schuldvorderingen op zijn afnemers aan bank D in pand gegeven, dit alles<br />

vooraleer de verkoop A-B plaatsvond. De inpandgeving aan D is chronologisch ouder dan de<br />

verkrijging <strong>van</strong> de schuldvordering door A. Toch gaat A in beginsel voor op D, omdat B niet<br />

bevoegd is schuldvorderingen aan D in pand te geven die ab initio <strong>van</strong> rechtswege aan iemand<br />

anders (A) toekomen. Het is slechts anders indien D beschermd wordt als derde-verkrijger<br />

(zoals verderop besproken vereist dit dat D te goeder trouw als eerste zijn pandrecht ter kennis<br />

brengt <strong>van</strong> C (analoge toepassing <strong>van</strong> art. 1690 BW) of wanneer B bevoegd wordt geacht te<br />

beschikken over de prijsvordering (Een dergelijke beschikkingsbevoegdheid wordt met name<br />

aanvaard of kan te goeder trouw worden aangenomen door D wanneer het niet om een<br />

zekerheidscessie gaat, maar om factoring, waarbij B in ruil voor de prijsvordering een<br />

schuldvordering op de factor D verkrijgt (tot beloop <strong>van</strong> de gecedeerde schuldvordering min<br />

een commissie en eventueel een disconto)) 1933 . Op dat ogenblik zal de voorbehoudsverkoper<br />

krachtens zakelijke subrogatie een pandrecht verkrijgen op die nieuwe schuldvordering <strong>van</strong> B<br />

op D.<br />

Zoals reeds uiteengezet bij de bespreking <strong>van</strong> het verlengd eigendomsvoorbehoud geldt deze<br />

bijzondere voorrang <strong>van</strong> A op de prijsvordering B-C - voorrang boven andere schuldeisers<br />

<strong>van</strong> B - enkel tot zekerheid <strong>van</strong> zijn onbetaalde prijsvordering op B en niet tot zekerheid <strong>van</strong><br />

eventuele andere schuldvorderingen op B. Voor zover de schuldvordering B-C ook gecedeerd<br />

is tot zekerheid <strong>van</strong> andere schuldvorderingen <strong>van</strong> A op B gaat het niet om een voorbehouden,<br />

maar om een gevestigde zekerheid, waar<strong>van</strong> de rang dienovereenkomstig moet worden<br />

bepaald.<br />

In andere rechtsstelsels waar men de zakelijke subrogatie in de prijsvordering niet hanteert, komt men tot<br />

uiteenlopende resultaten. In het Staats-Nederlandse recht krijgt de voorbehoudsverkoper geen voorrang op de<br />

prijsvordering 1934 ; in Duitsland heeft de voorbehoudsverkoper aan wie de prijsvordering gecedeerd wordt<br />

voorrang op een partij aan wie die schuldvordering reeds op voorhand door de koper gecedeerd was of in pand<br />

gegeven omdat de laatstgenoemde cessie of inpandgeving "sittenwidrig" en dus nietig wordt geacht indien ze die<br />

voorrang niet zou laten 1935 . In Frankrijk bepaalt art. 2272 CC dat het eigendomsvoorbehoud "se reporte sur la<br />

créance du débiteur à l'égard du sous-acquéreur", wat eveneens als zakelijke subrogatie kan worden begrepen.<br />

1933 Vgl. Hof Antwerpen 2 december 1996, RW 1998-1999, 298, over de vraag of de cedent bevoegd was tot<br />

cessie aan de factoringmaatschappij ondanks een ouder globaal pandrecht op schuldvorderingen <strong>van</strong> een bank.<br />

1934 F. VERSTIJLEN, "De beperkte waarde <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud volgens HR 29 juni 1979", NTBR<br />

2003/1, 13 v.<br />

1935 Zie BGH, 72. BGHZ 15; BAUR-STÜRNER, Sachenrecht (17) 1999, § 59 50 v.<br />

728


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Deze voorrang <strong>van</strong> het verlengd eigendomsvoorbehoud is des te meer gerechtvaardigd omdat<br />

de kredietverlener de mogelijkheid heeft om zelf persoonlijk te subrogeren in de rechten <strong>van</strong><br />

de voorbehoudsverkoper en vervolgens dus ook in de prijsvordering bij doorverkoop <strong>van</strong> de<br />

zaak.<br />

Zo ook is het recht <strong>van</strong> de cessionaris of pandhouder <strong>van</strong> een schuldvordering op de<br />

verkoopprijs <strong>van</strong> een onroerend goed jonger dan het recht op diezelfde prijsvordering <strong>van</strong> een<br />

partij die voor de overdracht een hypotheek op het goed had of er een recht op had verkregen<br />

door een onroerend beslag: de laatste is krachtens die hypotheek gesubrogeerd in die<br />

prijsvordering en heeft daarop voorrang, zelfs in het geval dat de titel <strong>van</strong> de cessie of<br />

inpandgeving <strong>van</strong> voordien dateert 1936 . Dezelfde redenering geldt niet voor het recht <strong>van</strong> een<br />

onderaannemer op de aannemingsprijsvordering <strong>van</strong> de hoofdaannemer tegen de bouwheer.<br />

g. Voorrang op inkomstenvorderingen voor alimentatievorderingen<br />

Deze werd hoger (Hoofdstuk VI Afdeling C) besproken. Zoals gezegd geldt deze bijzondere<br />

voorrang alleen op de schuldvorderingen <strong>van</strong> art. 1409 v. GerW. Verraderlijk is echter wel dat<br />

het behalve om klassieke inkomensvorderingen op grond <strong>van</strong> art. 1409 bisGerW ook om<br />

andere inkomsten kan gaan, bv. huurinkomsten (zoals gezegd verschaft de regel aan de<br />

onderhoudsschuldeiser wel geen voorrecht op schuldvorderingen die niet onder art. 1409bis<br />

GerW vallen, zoals bv. de verkoopprijs <strong>van</strong> een goed door de onderhoudsplichtige<br />

verkocht 1937 ).<br />

Bij meerdere loondelegaties is het de rechter die in de tweede of latere delegatie de wijze <strong>van</strong><br />

verdeling moet bepalen.<br />

h. Voorrang onroerend beslag op andere rechten op toekomstige huurtermijnen<br />

Zoals hoger (hoofdstuk II Afdeling A.1.c.) besproken, verschaft het onroerend beslag op het<br />

verhuurde goed op de huurtermijnen die de periode nadien betreffen een voorang boven een<br />

oudere cessie of inpandgeving <strong>van</strong> die huurvorderingen.<br />

1936 Zie verder F. BOUCKAERT, “La cession et le nantissement de créance en concours<br />

avec la saisie de la créance cédée et la faillite du cédant: ce que doit savoir le notaire”,<br />

R.Not.B. 1998 (286) 293.<br />

1937 Hof Antwerpen 13 februari 2001, RW 2001-2002, 995.<br />

729


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Doorbreken <strong>van</strong> anterioriteit door beschikkingsbevoegdheid of<br />

rangafstand<br />

Het oudste recht zal maar vooreerst voorrang hebben indien het nog bestaat. Deze evidente<br />

regel is met name <strong>van</strong> belang wanneer het oudere recht geen “volgrecht” heeft.<br />

Het wegvallen <strong>van</strong> het oudere recht of althans <strong>van</strong> de voorrang er<strong>van</strong> kan ook voortvloeien uit<br />

het feit dat de persoon die het jongere recht toekent - bv. de pandgever <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering – ondanks dat oudere recht toch de bevoegdheid had om op die wijze<br />

nogmaals over de schuldvordering te beschikken (beschikkingsbevoegdheid).<br />

Enkele belangrijke gevallen daar<strong>van</strong> werden hoger reeds besproken:<br />

- de vraag of de persoon die zijn handelszaak in pand gegeven heeft m.i.v;. de<br />

schuldvorderingen, bevoegd is om daarna nog schuldvorderingen te cederen (in beginsel wel)<br />

of herverpanden (in beginsel niet).<br />

- de middellijke vertegenwoordiger die in uitvoering <strong>van</strong> zijn opdracht schuldvorderingen op<br />

een wederpartij verkrijgt, verkrijgt die wel in zekere zin voor rekening <strong>van</strong> zijn<br />

opdrachtgever, maar blijft bevoegd om die te innen en ook om ze in rekening-courant te<br />

verrekenen, minstens zolang de odprachtgever geen kennis geeft aan de wederpartij. Deze<br />

verrekening is volgens Art. 103 II FaillW tegenwerpelijk aan de opdrachtgever.<br />

In andere gevallen gaat het jongere recht voor omdat de oudere gerechtigde het erkent dan wel<br />

afstand doet <strong>van</strong> rang:<br />

- zo bv. kan de gekwalificeerde tussenpersoon en/of de verrekenings- en<br />

vereffeningsinstelling en/of de Nationale Bank, die een wettelijk pandrecht heeft op<br />

rekeningtegoeden en financiële instrumenten die deze aanhoudt voor hun opdrachtgevers (of<br />

diens opdrachtgevers), de inpandgeving daar<strong>van</strong> door hun opdrachtgever erkennen; dan dat<br />

laatste pandrecht voorrang op hun pandrecht (regel <strong>van</strong> art. 10 § 1 WFZ) 1938 .<br />

1938 Art. 31 WFSFD bepaalt dat het voorrecht <strong>van</strong> die tussenpersonen “in gelijke rang” komt met dat <strong>van</strong> de<br />

pandhouder. Dat beteken dat de gewone regels <strong>van</strong> anerioriteit en derdenbescherming in beginsel de ondelringe<br />

rang bepalen (zo ook I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, TBH 2006 (170) 195 nr. 99).<br />

730


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Doorbreken <strong>van</strong> anterioriteit door derdenbescherming tegen<br />

beschikkingsonbevoegdheid<br />

1. Beginselen <strong>van</strong> derdenbescherming<br />

Ook bij de verkrijging <strong>van</strong> schuldvorderingen of rechten op schuldvorderingen wordt de<br />

derde-verkrijger minstens in een aantal gevallen (zie onder 5.) beschermd tegen oudere<br />

zakelijke rechten op die schuldvordering c.q. beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder<br />

<strong>van</strong> die schuldvordering.<br />

Daartoe moet in beginsel minstens aan de volgende vereisten worden voldaan:<br />

- de jongere verkrijger <strong>van</strong> een recht op de schuldvordering heeft een wettige titel (sub 2.);<br />

- hij heeft de wettelijke bepaalde publiciteit vervuld (sub 3.)<br />

- was te goeder trouw (sub 4.)<br />

Onder 5. gaan we tenslotte na in welke gevallen de verkrijger die aan die 3 vereisten voldoet<br />

beschermd wordt.<br />

De vereiste <strong>van</strong> een vaste datum bij burgerlijk pand (art. 2074 BW) is <strong>van</strong> belang om te bepalen welk recht het<br />

oudste is (men hoeft een inpandgeving niet als ouder te erkennen indien men eerder een vaste datum heeft<br />

bekomen), maar is geen vereiste om voorrang te bekomen op een ouder recht als men te goeder trouw is en eerst<br />

kennisgeeft 1939 .<br />

We behandelen hier niet de tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> de verkrijging (cessie, inpandgeving e.d.)<br />

aan de gecedeerde schuldenaar en de gevolgen jegens hem; dat werd hoger in hoofdstuk II<br />

behandeld. Zo bv. komen niet ter sprake, de bijzondere regels voor de cessie <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen in de WCK (omdat zij enkel gelden voor de verhouding met de gecedeerde<br />

verbruiker - dus de verbintenisrechtelijke verhouding), of art. 76 LVO (inzake<br />

kredietverzekering).<br />

2. Wettige titel<br />

a. Geldigheid <strong>van</strong> de titel<br />

Hoewel de wet zich hierover niet uitspreekt, is voor de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger<br />

<strong>van</strong> een (recht op) een schuldvordering op naam een wettige titel vereist. Is de onderliggende<br />

titel, zoals de cessie-overeenkomst of de overeenkomst tot inpandgeving, ongeldig of<br />

retroactief teneitgegaan, dan moet de verkrijger voorrang geven aan de oudere gerechtigde, en<br />

kan hij jegens die oudere gerechtigde ook niet de verweermiddelen tegenwerpen die hij jegens<br />

zijn wederpartij (de cedent of pandgever <strong>van</strong> de schuldvordering) heeft (om bv. restitutie <strong>van</strong><br />

het ten onrechte geïnde op te schorten door middel <strong>van</strong> de exceptio non adimpleti contractus).<br />

1939 Anders DIRIX, "Inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen", nr. 8 p. 10.<br />

731


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De reden die hiervoor meestal wordt gegeven is de niet-toepasselijkheid <strong>van</strong> art. 2279 BW,<br />

waar die titelveriste niet geldt, op onlichamelijke goederen 1940 .<br />

Wel kan ook hier de betrekkelijke nietigheid enkel door de beschermde partij worden<br />

opgeworpen.<br />

b. Kosteloos of bezwarend karakter<br />

Of de titel een bezwarende titel is of een kosteloze, heeft in beginsel geen belang.<br />

3. Bezits- of publiciteitsvereiste<br />

Zoals bij roerende zaken het (feitelijk) bezit <strong>van</strong> de zaak als publiciteitsvorm een vereiste is<br />

voor bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger, zo is ook bij schuldvorderingen een "bezit" <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering vereist als publiciteitsvorm voor bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger. Hoger<br />

(Hoofdstuk II) werd reeds uitgelegd in welke zin we het woord bezit hier gebruiken: bezitter<br />

is de persoon voor wie de schuldenaar de prestatie houdt. De derde-verkrijger zal maar<br />

beschermd worden indien hij in het “bezit” is <strong>van</strong> de schuldvordering of een recht op die<br />

schuldvordering, wat in beginsel vereist dat daar<strong>van</strong> aan de schuldenaar <strong>van</strong> die<br />

schuldvordering kennis is gegeven dan wel deze dit heeft erkend (onder a.). In bijzondere<br />

gevallen heeft de wet een andere vorm <strong>van</strong> publiciteit georganiseerd (onder b.)<br />

Een louter juridisch of “zwak” bezit <strong>van</strong> de cessionaris of pandhouder, zoals dat volgt uit de<br />

wilsovereenstemming tussen partijen (zie art. 2075 BW) (vgl. het constitutum possessorium<br />

bij roerende zaken) is wel voldoende voor de vestiging <strong>van</strong> een pandrecht op<br />

schuldvorderingen op naam door een beschikkingsbevoegde maar ze is niet voldoende voor<br />

de bescherming <strong>van</strong> een derde-verkrijger tegen oudere rechten.<br />

a. Gemeen recht : kennisgeving of erkenning 1941<br />

Voor een effectieve "buitenbezitstelling" <strong>van</strong> de vervreemder (cedent, pandgever e.d.) en een<br />

effectief bezit <strong>van</strong> de verkrijger (cessionaris, pandhouder e.d.) is in beginsel vereist dat het<br />

recht <strong>van</strong> de verkrijger ofwel ter kennis is gebracht <strong>van</strong> de schuldenaar 1942 <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering (cessus) ofwel door hem is erkend (zie art. 1690 BW).<br />

Ook de bijzondere legataris is niet vrijgesteld <strong>van</strong> publicatie <strong>van</strong> zijn verkrijging. De verkrijging <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen op naam krachtens bijzonder legaat moet (in de voorgeschreven vormen) ter kennis komen<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar, aangezien de verkrijging door legaat ook een vorm <strong>van</strong> overdracht <strong>van</strong> schuldvordering is en<br />

1940 Zie de verwijzingen bij J. KOKELENBERG & Th. <strong>van</strong> SINAY, TPR, 1990, 1841 nr. 218; Hof Brussel 11<br />

februari 1964, Pas., II, 75, R.G.E.N., 1966, 20985 noot; Hof Brussel 24 juni 1981, TBH 1984, 113. Vgl. ook<br />

(voor aandelen op naam) Cass. 21 april 1983, Arr., 1014, RPS 233.<br />

1941 In de RL Financiële zekerheden, art. 2 II, wordt hiervoor de volgende maatstaf gegeven: "daadwerkelijk<br />

geleverd, overgedragen, gehouden, ingeschreven in een register of anderzijds gekwalificeerd, zodat zij in het<br />

bezit of onder de controle komen <strong>van</strong> de zekerheidsnemer of een persoon die namens de zekerheidsnemer<br />

optreedt."<br />

1942 Of diens vertegenwoordiger (bv. impliciet Hof Brussel 26 januari 2009, RW 2010-2011, 810: kennisgeving<br />

aan de Vlaamse gemeenschap, die correspondeerde over een schuld <strong>van</strong> het Vlaams Gewest).<br />

732


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de wettelijke regeling hier, anders dan bij onroerend goed, niet uitdrukkelijk is beperkt tot overdrachten onder<br />

levenden.<br />

1° Vorm <strong>van</strong> de kennisgeving<br />

De vorm <strong>van</strong> de kennisgeving werd hoger (Hoofdstuk II Afdeling B.) reeds besproken; daar<br />

ging het om de tegenwerpelijkheid aan de debiteur, die ook gelden voor de<br />

tegenwerpelijkheid aan derden.<br />

Er zijn ook enkele afwijkende vormvereisten voor de kennisgeving die enkel de<br />

tegenwerpelijkheid aan derden betreffen:<br />

- bijzondere regels voor hypothecaire schuldvorderingen of schuldvorderingen verzekerd met<br />

een onroerend voorrecht: de cessie of subrogatie daar<strong>van</strong> is in beginsel slechts tegenwerpelijk<br />

aan derden door kantmelding in de hypotheekregisters (wat een authentieke akte vereist) (art.<br />

5 HypW met uitzonderingen i.g.v. overdracht of inpandgeving aan of door een "instelling<br />

voor belegging in schuldvorderingen" of andere gevallen <strong>van</strong> mobilisering <strong>van</strong><br />

bankvorderingen 1943 . Deze vereiste heeft wel veeleer betrekking op de tegenwerpelijkheid aan<br />

derden <strong>van</strong> de verkrijging <strong>van</strong> het onroerend recht (hypotheek of voorrecht) veeleer dan de<br />

schuldvordering 1944 . Deze regel is niet <strong>van</strong> toepassing indien de hypothecaire of bevoorrechte<br />

schuldvordering belichaamd is in een hypothecaire grosse aan order of toonder 1945 .<br />

- cessie <strong>van</strong> een schuldvordering gewaarborgd door het landbouwvoorrecht (m.i. is ondanks<br />

de letter <strong>van</strong> de wet de inschrijving <strong>van</strong> de cessie en subrogatie enkel een vereiste voor het<br />

behoud <strong>van</strong> dat voorrecht) (art. 18 en 20 W. Landbouwleningen 1884) (uitgez. bij<br />

effectisering, zie art. 5 Wet 3 augustus 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong> schuldvorderingen<br />

in de financiële sector).<br />

2° Auteur <strong>van</strong> de kennisgeving ; uitwerking <strong>van</strong> de kennisgeving<br />

Zie de bespreking in Hoofdstuk II Afdeling B.<br />

b. Bijzondere regel voor inkomensvorderingen<br />

Bij bepaalde soorten schuldvorderingen, die vaak het voorwerp zijn <strong>van</strong> tegenstrijdige<br />

beschikkingen en verhaalsrechten - met name bij loonvorderingen en gelijkgestelde<br />

inkomensvorderingen - heeft de wetgever het bezit geheel of gedeeltelijk ondergebracht bij de<br />

1943 art. 51 Wet hypothecair krediet (gewijzigd door art. 12 Wet 3 augustus 3 augustus <strong>2012</strong> mobilisering <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen in de financiële sector)<br />

1944 In die zin DIRIX & DECORTE (2006) p. 127 nr. 178.<br />

1945 Zie daarover L. RAUCENT, "Des créances hypothécaires à ordre ou au porteur", R. Prat. Not. 1966, 137;<br />

W. DEVROE, “Le prêt hypothécaire d’étude mobilisable”, T.Vred., 1976, 206 P. <strong>van</strong> OMMESLAGHE, in La<br />

transmission des obligations, p. (81) 124, nr. 39; H. COUSY, in De overeenkomst <strong>van</strong>daag en morgen, Kluwer<br />

Antwerpen 1990, p. (320) 352-355; -, “Hypothecair krediet op de wip tussen oud en nieuw”, in Handels-<br />

economisch en financieel recht, p. (337) 358-359; Hof Gent 221-12-1978, B.R.H., 1979, II, 413 (met kritische<br />

noot L. GALAUDE, "Tegenstelbaarheid aan derden <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> hypothecaire schuldvorderingen aan<br />

order"); Hof Bergen 19-9-1989, J.T., 1990, 185; mijn bijdrage "Onhandelbare gedachten over de toekomst <strong>van</strong><br />

het verhandelbaar vermogensrecht", 23. D.A.O.R. , 1992, nr. 25.<br />

733


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gerechtsdeurwaarder die met de inning (en verdeling) er<strong>van</strong> wordt belast. In dat geval is<br />

"bezitter" <strong>van</strong> de schuldvordering niet meer diegene die kennis geeft aan de schuldenaar <strong>van</strong><br />

die schuldvordering, maar diegene die in de vereiste pleegvormen bekend is bij die<br />

gerechtsdeurwaarder. Dit gebeurt door de kennisgeving te laten geschieden in de vorm <strong>van</strong><br />

een registratie het Centraal Beslagberichtenbestand.<br />

Bij conflicten op dergelijke schuldvorderingen <strong>van</strong> de schuldenaar tussen schuldeisers andere<br />

dan de alimentatieschuldeiser geldt in beginsel ook het anterioriteitsbeginsel 1946 – behalve de<br />

supervoorrang voor alimentatievorderingen – maar wordt de latere verkrijger te goeder trouw<br />

die zijn recht eerst gepubliceerd heeft eveneens beschermd. Enkel is de kennisgeving als<br />

publiciteitsvorm hier ver<strong>van</strong>gen door de registratie in het centraal Beslagberichtenbestand 1947<br />

(die via een gerechtsdeurwaarder moet geschieden, dit hoewel de kennisgeving <strong>van</strong> de cessie<br />

aan de schuldenaar mogelijks ook zonder exploot kan geschieden). De voorrang op deze<br />

schuldvorderingen wordt dan bepaald door de datum <strong>van</strong> de registratie in het Centraal<br />

Beslagberichtenbestand (en niet die <strong>van</strong> de kennisgeving aan de gecedeerde schuldenaar) 1948 .<br />

Art. 1390 ter III GerW 1949 bepaalt immers dat de overdracht <strong>van</strong> loonvorderingen en<br />

gelijkgestelde inkomsten slechts tegenwerpelijk is aan derden, andere dan de schuldenaar <strong>van</strong><br />

de inkomsten, <strong>van</strong>af de registratie in het Centraal Beslagberichtenbestand.<br />

Dit heeft wel het nadeel dat er een discrepantie kan ontstaan tussen de vraag wie onder meerdere rechthebbenden<br />

voorrang heeft op de (loon)vordering (Beslagberichtenbestand) en de vraag aan wie de schuldenaar bevrijdend<br />

kan betalen (kennisgeving). Dit onderscheid was reeds uitgewerkt door de rechtspraak 1950 en volgt nu ook<br />

uitdrukkelijk uit de wet (art. 1390 ter lid 3 GerW. zoals gewijzigd W. 29 mei 2000). Bij loonvorderingen rijst het<br />

probleem in de praktijk niet, omdat de werkgever hoe dan ook bevrijdend kan betalen aan de optredende<br />

gerechtsdeurwaarder.<br />

c. Inschrijving in andere registers ?<br />

Net zoals bij roerende zaken kunnen ook bij schuldvorderingen ook andere registers nog een<br />

subsidiaire rol spelen bij de bepaling <strong>van</strong> de goede trouw <strong>van</strong> de verkrijger - bv. het register<br />

<strong>van</strong> inpandgeving <strong>van</strong> handelszaken op het hypotheekkantoor (voor zover de schuldvordering<br />

in het kader <strong>van</strong> een inpandgeving <strong>van</strong> een handelszaak mee in pand wordt gegeven).<br />

Een dergelijke inschrijving door een pandhouder verschaft deze evenwel geen<br />

derdenbescherming tegen oudere rechten op die schuldvordering. De pandhouder op<br />

handelszaak kan dan ook niet beschermd worden tegen oudere rechten op een<br />

schuldvordering uit die handelszaak (bv. rechten <strong>van</strong> de leverancier op de prijsvordering bij<br />

1946 Zie bv. Beslagr. Antwerpen 27 november 1995.<br />

1947 Zie in verband met dit onderscheid tussen de voorrangsregeling en het inningsrecht bv. Rb. Brussel 4<br />

november 1997, RW 1998-99, 158.<br />

1948 Voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> het centraal Beslagberichtenbestand oordeelde de rechtsleer ook reeds dat<br />

het beslagbericht het doorslaggevende criterium was voor conflicten m.b.t. rechten op loonvorderingen, zie o.m.<br />

F. TOP, “Loonbeslag, loondelegatie en loonoverdracht: problemen bij de evenredige verdeling” TPR 1983, p.<br />

(363) 398; Beslagr. Antwerpen 27 november 1995, T.Not. 1997, 275 (voorrang op latere loonoverdracht en op<br />

later derdenbeslag).<br />

1949 Zoals gewijzigd W. 29 mei 2000, in werking sedert 29 januari 2011.<br />

1950 Bv. Rb. Brussel 4 november 1997, RW 1998-99, 158; vgl. E.DIRIX & S. BRYS, R.W. 2000-2001, 44.<br />

734


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

doorverkoop, rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer) tenzij die pandhouder te goeder<br />

trouw kennis heeft gegeven (over de vraag of hij wel te goeder trouw kan zijn, zie onder 4.).<br />

Zoals hoger uiteengezet is betwist of de pandhouder op handelszaak wel tot kennisgeving kan<br />

overgaan (m.i. wel). Indien hij dat niet zou kunnen, kan hij enkel voorrang krijgen op oudere<br />

rechten wanneer hij pandbeslag legt vooraleer de oudere gerechtigde tot kennisgeving of<br />

publiciteit is overgegaan en te goeder trouw was bij het leggen <strong>van</strong> dat pandbeslag 1951 . Dat<br />

pandbeslag geldt dus wel als kennisgeving.<br />

4. Goede trouw<br />

1° Voorwerp en maatstaf.<br />

a) Algemeen: voorwerp<br />

Om beschermd te worden tegen oudere zakelijk gerechtigden op de schuldvordering moet de<br />

(jongere) verkrijger in de meeste gevallen ook te goeder trouw zijn. Zoals bij andere goederen<br />

betekent “goede trouw” ook hier: geen wetenschap hebben of behoren te hebben <strong>van</strong> de<br />

beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder, d.i. geloven en mogen geloven dat de vervreemder<br />

bevoegd was tot de litigieuze beschikking. Ook hier is het niet voldoende dat men<br />

niet wist, maar is ook vereist dat men niet behoorde te weten.<br />

Vandaar rijst de vraag of de verkrijger verweten kan worden bepaalde onderzoekingen niet te<br />

hebben gedaan.<br />

Zo voorzien art. 7 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 2 januari 1991 betreffende de markt <strong>van</strong> effecten <strong>van</strong> de<br />

overheidsschuld en het monetaire beleidsinstrumentarium (ingevolge 20, 2° WFZ) en 470<br />

Wb.Venn. (ingevolge art. 27, 2° WFZ) een verruiming <strong>van</strong> de goede trouw bij verkrijging <strong>van</strong><br />

zekerheidsrechten op gedematerialiseerde effecten <strong>van</strong>wege iemand die ze in pand heeft: de<br />

verkrijger heeft in dat specifieke geval géén onderzoeksplicht ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder.<br />

b) Navraag bij de schuldenaar<br />

Bij schuldvorderingen op naam rijst dan ook de vraag of goede trouw niet vereist dat men<br />

navraag heeft gedaan bij de gecedeerde schuldenaar (onderzoeksplicht). Het zal <strong>van</strong> de<br />

omstandigheden afhangen of dit <strong>van</strong> de verkrijger kan worden verlangd.<br />

c) Hypotheekkantoor, in het bijzonder pand op handelzsaak<br />

In bepaalde gevallen stelt ons recht dat men niet te goeder trouw is wanneer men als de derdeverkrijger<br />

uit de raadpleging <strong>van</strong> openbare registers had moeten afleiden dat zijn wederpartij<br />

niet tot de beschikking bevoegd was. Geldt dit ook bij een conflict met een eerder<br />

1951 In die zin Hof Gent 10 december 2002, NJW 2003, 932; G. BAERT, APR, Aanneming <strong>van</strong> werk, uitg.<br />

2001, nr. 1829 p. 604; J. KOKELENBERG, in Overeenkomstenrecht, 2000, p. 471.<br />

735


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ingeschreven pand op handelszaak, nu men die inschrijving kan afleiden uit de raadpleging<br />

<strong>van</strong> de hypotheekregisters ?<br />

Zoals hoger uiteengezet mag de persoon die een schuldvordering verkrijgt onder bezwarende<br />

titel – in the normal course of business -, zoals bv. een factor, er<strong>van</strong> uitgaan dat een ouder<br />

pand op handelszaak de wederpartij daartoe niet onbevoegd maakt. Dat dat oudere recht<br />

ingeschreven is op het hypotheekkantoor maakt de factor nog niet te kwader trouw.<br />

Zoals eveneens uiteengezet mag een jongere verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht daar evenwel niet<br />

zomaar <strong>van</strong> uitgaan. De vraag blijft echter of de loutere inschrijving <strong>van</strong> een pand op<br />

handelszaak een latere verkrijger <strong>van</strong> een pand op schuldvorderingen te kwader trouw maakt.<br />

Enerzijds vermeldt die inschrijving niet of ook de schuldvorderingen in het pand zijn<br />

begrepen, maar anderzijds is dit wel zo gebruikelijk dat derden dit behoorden te weten 1952 .<br />

Sommige auteurs leiden daaruit af dat een jongere pandhouder gezien de inschrijving <strong>van</strong> het<br />

pand op handelszaak niet te goeder trouw tot kennisgeving <strong>van</strong> zijn pandrecht kan overgaan<br />

(in de zin <strong>van</strong> art. 1690 § 1 III BW) en de oudere pandhouder op handelszaak zijn voorrang op<br />

latere inpandgevingen dus niet verliest indien hij niet tot kennisgeving overgaat 1953 , anderen<br />

daarentegen willen toch de regel <strong>van</strong> art. 1690 § 1 III BW toepassen (goede trouw mogelijk<br />

zolang de pandhouder handelszaak geen kennisgeving heeft gedaan) 1954 .<br />

d) Beslagberichtenbestand<br />

Publicatie <strong>van</strong> het oudere recht in het Centraal Beslagberichtenbestand leidt maar tot gebrek<br />

aan goede trouw jegens die jongere verkrijgers die toegang hadden tot dat bestand. Evenwel<br />

heeft men in beginsel maar toegang in het kader <strong>van</strong> een invorderings- of beslagprocedure en<br />

bij vastgoedtransacties, en is er dus geen toegang voor een kredietverlener die<br />

schuldvorderingen in pand wil nemen. Een eerdere registratie maakt een latere verkrijger dus<br />

nog niet te kwader trouw.<br />

e) Staatsblad<br />

Ook een nazicht <strong>van</strong> de bijlagen <strong>van</strong> het Staatsblad opleggen lijkt niet verantwoord voor<br />

schuldvorderingen, nu de publiciteit daar<strong>van</strong> principieel moet bestaan in de kennis door de<br />

schuldenaar er<strong>van</strong>.<br />

f) Oudere zakelijke / persoonlijke subrogatie<br />

Op bepaalde oudere rechten moet een verkrijger sowieso bedacht zijn, zodat hij daartegenover<br />

moeilijk te goeder trouw kan zijn.<br />

1952 Zo A. VERBEKE, “De inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen”, in Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen, p. (39) 67 noot 134 wat een latere inpandgeving betreft.<br />

1953 In die zin E. DIRIX, "Verpanding <strong>van</strong> schuldvorderingen", in ”Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze<br />

commentaar, nr. 9.<br />

1954 Veeleer in die zin A. VERBEKE, in Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, p. (39) 66.<br />

736


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zo moet een cessionaris of pandhouder <strong>van</strong> een schuldvordering op een koopprijs in beginsel<br />

wel rekening houden met de mogelijkheid dat personen die rechten hadden op de verkochte<br />

zaak <strong>van</strong> rechtswege zakelijk gesubrogeerd zijn in die prijsvordering. Zo die rechten op de<br />

zaak dienden gekend te zijn (bv. een ingeschreven hypotheek op het verkochte goed), is men<br />

dus ook niet te goeder trouw ten aanzien <strong>van</strong> de rechten op de schuldvordering die daarvoor in<br />

de plaats is gekomen.<br />

Men moet er rekening mee houden dat bij een oudere subrogatie er géén regel is die<br />

principieel kennisgeving daar<strong>van</strong> aan de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering waarin men<br />

subrogeert, voorschrijft. De afwezigheid <strong>van</strong> kennisgeving maakt dus de latere verkrijger nog<br />

niet te goeder trouw, wanneer het om een schuldvordering gaat waar<strong>van</strong> men behoort te weten<br />

dat zij onderhevig is aan overgang door subrogatie.<br />

g) Oudere samenloop<br />

Ook moet men er rekening mee houden dat de gevallen <strong>van</strong> algemene samenloop<br />

(faillietverklaring, collectieve schuldenregeling, vereffening rechtspersoon, openvallen<br />

beneficiaire of onbeheerde nalatenschap) voor hun uitwerking géén kennisgeving vereisen aan<br />

de schuldenaar.<br />

Wie op een schuldvordering een recht verkrijgt na de samenloop met andere schuldeisers <strong>van</strong><br />

de titularis <strong>van</strong> die schuldvordering, moet het dus afleggen tegen de samenlopende<br />

schuldeisers, ook wanneer de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering nog geen kennis heeft <strong>van</strong><br />

de samenloop.<br />

Op deze laatste regel geldt er wel een uitzondering voor zekerheden op financiële activa<br />

(inbegrepen de fiduciaire cessie) - waaronder rekeningtegoeden en financiële instrumenten -.<br />

Door art. 15 <strong>van</strong> de WFZ werd namelijk een bijzondere beschermingsregeling ingevoerd voor<br />

personen die rechten verkrijgen op financiële instrumenten of rekeningtegoeden na het<br />

ontstaan <strong>van</strong> een samenloop. Deze zijn namelijk toch tegenwerpelijk aan de samenloop zowel<br />

wanneer die overeenkomst is gesloten vóór de samenloop als wanneer ze nà dat moment is<br />

gesloten, mits de tegenpartij kan aantonen dat zij "op het ogenblik waarop de betrokken<br />

overeenkomst werd gesloten, in de gewettigde onwetendheid verkeerde over de opening of<br />

het eerder plaatsvinden <strong>van</strong> die procedure of die samenloop" (waarbij eraan moet worden<br />

herinnerd dat deze bijzondere regeling op financiële instrumenten slechts <strong>van</strong> toepassing is in<br />

geval <strong>van</strong> buitenbezitstelling; die wordt dadelijk hieronder besproken).<br />

2° Tijdstip waarop men te goeder trouw moet zijn.<br />

Volgens de meeste commentaren 1955 op art. 1690 § 1 III BW moet de goede trouw, in<br />

afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht, niet slechts aanwezig zijn op het ogenblik <strong>van</strong> de verkrijging<br />

1955 W. VAN GERVEN & S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 349; I. PEETERS, in Het kontrakt en de<br />

derden - de externe gevolgen - de derde-medeplichtigheid, p. (55) 82 nr. 69-71; P.A. FORIERS, “La cession de<br />

créance - principes généraux”, in La cession de créance, Jeune Barreau Brussel 1994-95, nr. 20; A. VERBEKE,<br />

In Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, p. (39) 63.<br />

737


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> de schuldvordering (door cessie, subrogatie, e.d.m.), maar ook nog op het ogenblik <strong>van</strong> de<br />

publicatie er<strong>van</strong> (mededeling of kennisname).<br />

Dit wordt gegrond op de tekst <strong>van</strong> art. 1690 § 1 III. Evenwel zegt deze tekst niet dat men te goeder trouw moet<br />

zijn ten tijde <strong>van</strong> de mededeling, maar dat men zich te goeder trouw op de kennisneming moet kunnen beroepen.<br />

Deze tekst zegt dus niets over het tijdstip <strong>van</strong> de goede trouw en is ook niet in strijd met de opvatting dat de<br />

goede trouw moet aanwezig zijn op het ogenblik waarop de overdracht of vestiging tussen partijen plaatsvindt.<br />

Deze uitleg stemt overeen met de oude tekst <strong>van</strong> art. 16, lid 3 W. 25 oktober 1919 inzake endossement <strong>van</strong><br />

facturen en met artt. 3 en 4 <strong>van</strong> dezelfde wet inzake de inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak. Hetzelfde dient dan<br />

ook te gelden voor elk pandrecht op schuldvorderingen op naam en dus ook voor elke overdracht er<strong>van</strong>.<br />

Nu betekent dit wel dat de goede trouw in bijna alle gevallen <strong>van</strong> conflict met een oudere gerechtigde inderdaad<br />

aanwezig moet zijn op het tijdstip <strong>van</strong> de kennisgeving, en wel om dezelfde reden als bij roerende zaken<br />

en onroerend goed, namelijk dat ook tussen partijen de levering niet zonder publiciteit kan geschieden indien zij<br />

geschiedt in strijd met een ouder recht waartoe de cedent krachtens zijn rechtsverhouding met de oudere<br />

gerechtigde was gehouden.<br />

5. Gevallen <strong>van</strong> derdenbescherming en gevolgen<br />

a. Conflict tussen twee verkrijgingen <strong>van</strong>wege eenzelfde partij voor de tegenwerpelijkheid<br />

waar<strong>van</strong> publiciteit is voorgeschreven<br />

Het eerste geval <strong>van</strong> derdenbescherming vinden we bij een conflict tussen meerdere<br />

verkrijgers die <strong>van</strong> dezelfde vervreemder hebben verkregen. De latere verkrijger wordt<br />

beschermd en krijgt dus voorrang wanneer hij aan de genoemde vereisten voldoet (wettige<br />

titel, eerst te goeder trouw de publiciteit vervuld) (zie art. 1690 § 1 III BW).<br />

De letter <strong>van</strong> de wet (art. 1690 § 1 III BW) heeft het alleen over het geval waarin dezelfde<br />

rechten aan verscheidene overnemers worden overgedragen. Sinds de wijziging <strong>van</strong> art. 2075<br />

BW door W. 12 december 1996 (die enkele slordigheden <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 1994 verbeterde), is<br />

onbetwistbaar dat dit ook voor pandrechten geldt. Het moet niet noodzakelijk om hetzelfde<br />

recht gaan. Het kan natuurlijk ook om verschillende met elkaar conflicterende zakelijke<br />

rechten gaan, zoals eigendom (cessie of overdracht <strong>van</strong> schuldvordering), pandrecht (inpandgeving<br />

<strong>van</strong> een schuldvordering) of vruchtgebruik, mits het gaat om een overdracht of<br />

vestiging (waaronder ook het bijzonder legaat) die wordt ingeroepen tegen een ouder zakelijk<br />

recht of recht met zakelijke werking waarvoor een publiciteit is voorgeschreven, die niet werd<br />

vervuld. Vestiging <strong>van</strong> pand of vruchtgebruik is immers een gedeeltelijke overdracht (zij het<br />

<strong>van</strong> een kwalitatief en geen kwantitatief aandeel). Deze conflictregel dient aldus te worden<br />

toegepast op alle vormen <strong>van</strong> conflicterende verkrijging afgeleid <strong>van</strong> eenzelfde vervreemder,<br />

minstens wanneer de oudere gerechtigde niet de voorgeschreven publiciteit heeft vervuld (in<br />

beginsel mededeling dan wel erkenning door de gecedeerde schuldenaar) 1956 .<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> rechten die aan publiciteit onderworpen zijn, ofwel constitutief, ofwel<br />

minstens om als ouder recht tegenwerpbaar te zijn aan latere verkrijgers te goeder trouw:<br />

1956 Zo ook A. VERBEKE, In Overdracht en inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen, p. (39) 64.<br />

738


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- het derdenbeslag (dat moet worden betekend aan de schuldenaar);<br />

- de subrogatie in een ingeschreven bevoorrechte of hypothecaire schuldvordering (vereiste<br />

<strong>van</strong> kantmelding, art. 5 Hyp.W. (zie hoger);<br />

- het pandrecht geïmpliceerd in de zgn. “rechtstreekse vordering” <strong>van</strong> de onderaannemer (art.<br />

1798 BW); bij conflict met een cesie of ander pandrecht geldt dus ook de regel <strong>van</strong> art. 1690 §<br />

1 III BW 1957 .<br />

- het vervreemdings- en bezwaringsverbod <strong>van</strong> art. 336 Wb.Venn. (na dagvaarding <strong>van</strong> de<br />

vennootschap waar<strong>van</strong> men de aandelen wil naasten);<br />

- alle andere gevallen waarin voor de tegenwerpbaarheid aan derden door de wet publiciteit is<br />

voorgeschreven, meer bepaald de meeste verkrijgingen onder levenden onder algemene titel.<br />

Ook voor de mogelijkheden tot schuldvergelijking door de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand<br />

gegeven schuldvordering, is de kennisgeving doorslaggevend (art. 1295 BW). Vanaf de<br />

kennisgeving kan de schuldenaar niet meer tot verrekening overgaan <strong>van</strong> een tegenvordering<br />

op zijn schuldeiser die eerst nadien is ontstaan of eerst na dat tijdstip vaststaand en opeisbaar<br />

is geworden.<br />

b. Delegatie<br />

Aangezien een delegatio solvendi ook een beschikking door de delegant over zijn<br />

schuldvordering op de gedelegeerde (de fondsvordering) inhoudt, rijst de vraag of de<br />

delegataris beschermd wordt tegen oudere rechten op die schuldvordering die niet ter kennis<br />

waren gebracht aan de gedelegeerde vooraleer die kennis kreeg <strong>van</strong> de delegatie (zonder die<br />

kennisname door de gedelegeerde kan er overigens geen delegatie zijn).<br />

Uit art. 1690 § 1 IV BW kan m.i. niet worden afgeleid dat de delegataris geen beroep zou<br />

kunnen doen op art. 1690 § 1 III BW: indien de gedelegeerde kennis kreeg <strong>van</strong> de delegatie<br />

(en er vervolgens in toestemt) vooraleer hij kennis kreeg <strong>van</strong> het oudere recht, en de<br />

delegataris te goeder trouw was, moet deze laatste voorrang krijgen. M.i. is art. 1690 § 1 IV<br />

BW dan ook overbodig voor de delegatie.<br />

De gedelegeerde <strong>van</strong> zijn kant wordt beschermd door art. 1690 § 1 II BW: wordt de<br />

fondsvordering op hem onbeschikbaar vooraleer hij kennis heeft <strong>van</strong> een cessie of<br />

inpandgeving er<strong>van</strong>, dan is hij bevrijd door de delegatie uit te voeren en riskeert hij niet ook<br />

nog eens de fondsvordering te moeten betalen.<br />

c. Conflict met ouder recht zonder voorgeschreven publiciteit (subrogatie) afgeleid <strong>van</strong><br />

dezelfde partij<br />

Is de oudere verkrijging een subrogatie (of quasi-subrogatie), dan moet men er zoals gezegd<br />

wel rekening mee houden dat bij subrogatie er géén regel is die principieel kennisgeving<br />

daar<strong>van</strong> aan de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering waarin men subrogeert, voorschrijft. De<br />

afwezigheid <strong>van</strong> kennisgeving maakt dus de latere verkrijger nog niet te goeder trouw,<br />

wanneer het om een schuldvordering gaat waar<strong>van</strong> men behoort te weten dat zij onderhevig is<br />

1957 Rb. Gent 1 december 1999, RW 2000-2001, 487.<br />

739


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

aan overgang door subrogatie. Geeft de jongere verkrijger echter desodnanks te goeder trouw<br />

eerst kennis, dan zal hij beschermd worden.<br />

In de praktijk is het vooral de subrogatie en quasi-subrogatie door verzekeraars, overheden en sociale<br />

zekerheidsinstellingen die tot dergelijke problemen aanleiding geeft.<br />

Omgekeerd, dienen voor de bescherming <strong>van</strong> de gesubrogeerde, die in conflict komt met een<br />

oudere gerechtigde op de schuldvordering waarin hij gesubrogeerd wordt, dezelfde regels te<br />

worden gehanteerd als voor de cessionaris of pandhouder.<br />

d. Middellijke vertegenwoordiging<br />

Is de oudere verkrijging het recht <strong>van</strong> een principaal voor wie de schuldeiser <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering optreedt als middellijk vertegenwoordiger (art. 103 FaillW, in Hst. VIII<br />

besproken), dan zal de latere verkrijger te goeder trouw zijn indien die vertegenwoordiger niet<br />

openlijk voor andermans rekening optrad.<br />

e. Andere gevallen<br />

Art. 1690, § 1 IV is reeds een toepassing <strong>van</strong> de leer <strong>van</strong> de schijnschuldeiser, zij het een schijnschuldeiser<br />

wegens het gebrek aan mededeling <strong>van</strong> de overdracht. Het valt niet in te zien waarom de verkrijger <strong>van</strong> een<br />

schijnschuldeiser in andere gevallen niet zou worden beschermd, met name wanneer de schijnschuldeiser ook<br />

voor de gecedeerde schuldenaar een schijnschuldeiser was, zodat de gecedeerde schuldenaar bevrijdend kon<br />

betalen aan die schijnschuldeiser (art. 1240 BW) en dus ook aan diens rechtverkrijger.<br />

Aldus dient de verkrijger te goeder trouw <strong>van</strong> de schuldvordering toch te worden beschermd op grond <strong>van</strong> de<br />

vertrouwensleer, ook wanneer het oudere recht niet aan publiciteit was onderworpen, mits hij er rechtmatig op<br />

mocht vertrouwen dat de vervreemder schuldeiser was.<br />

Behalve bij de reeds genoemde gevallen <strong>van</strong> titelgebrek in een vorige overdracht, kan dit ook het gevolg zijn <strong>van</strong><br />

andere vormen <strong>van</strong> verkrijging door de oudere gerechtigde, waarvoor geen publiciteit bestaat, zoals de<br />

erfopvolging; meerdere wettelijke pandrechten op schuldvorderingen e.d.m.<br />

Wel blijft – gezien de bepaling <strong>van</strong> art. 1690 § 1 IV BW - de vraag of de verkrijger in strijd met zo’n stil recht<br />

ook reeds wordt beschermd voor het tijdstip waarop hij de schuldvordering heeft geïnd.<br />

De verkrijger dient wel niet te worden beschermd wanneer het oudere recht aan de gecedeerde schuldenaar<br />

bekend was of met diens instemming was tot stand gekomen. Dit is bv. het geval wanneer de verkregen<br />

schuldvordering waardeloos is omwille <strong>van</strong> de onbeschikbaarheid er<strong>van</strong> die voortvloeit uit een eerdere delegatie,<br />

waarbij de gecedeerde schuldenaar zich als gedelegeerde heeft verbonden ten aanzien <strong>van</strong> een eerdere<br />

schuldeiser <strong>van</strong> de overdrager. In dit geval ging het weliswaar niet om een beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

een andere beperking <strong>van</strong> de schuldvordering (zie hoger), maar de situatie kan wel illustratief zijn voor bepaalde<br />

andere conflicten.<br />

Een geval waarin de gecedeerde schuldenaar (alsmede de derde-verkrijger) uit de aard <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

weet of moet weten dat er een oudere gerechtigde is op de schuldvordering, is bv. de schuldvordering tot<br />

740


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vergoeding door een aansprakelijkheidsverzekeraar (art. 86 Landverzekeringsovereenkomstenwet). Of nog: een<br />

schuldvordering die in beginsel mee overgaat met een goed (kwalitatieve schuldvorderingen).<br />

6. Rechten bij afwezigheid <strong>van</strong> derdenbescherming<br />

Is er geen derdenbescherming, dan moet de persoon die de schuldvordering int in strijd met<br />

een ouder recht op die schuldvordering, het geïnde terugbetalen aan de oudere gerechtigde (op<br />

grond <strong>van</strong> onrechtmatige daad, subsidiair ongegronde verrijking).<br />

741


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK VIII. Mechanismen gegrond op de externe werking<br />

<strong>van</strong> interne bepalingen (wijziging interne verhouding)<br />

AFDELING A. Inleiding<br />

Een reeks zekerheidsmechanismen berusten op de hoger uiteengezette beginselen, volgens<br />

dewelke de schuldvordering zich maar in het vermogen <strong>van</strong> de titularis bevindt zoals ze geldt<br />

tussen de partijen (de titularis en zijn wederpartij-schuldenaar). Deze mechanismen verkrijgen<br />

zakenrechtelijke werking, omdat zij een (geldige) interne wijziging betreffen in de verhouding<br />

tussen schuldeiser en schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering die het onderpand vormt. De<br />

samenlopende schuldeisers kunnen immers maar verhaal nemen op de schuldvordering zoals<br />

die in de interne verhouding met de schuldenaar bestaat.<br />

Dit beginsel is uit zijn aard slechts <strong>van</strong> toepassing op onlichamelijke goederen, in het bijzonder<br />

schuldvorderingen. Daarbuiten kan deze regel maar gelden in de mate waarin goederen ondergebracht worden in<br />

een afgescheiden vermogen, zodat de rechten <strong>van</strong> de mede-eigenaars daar<strong>van</strong> evenzeer een onlichamelijk<br />

karakter krijgen en hun schuldeiser slechts op het netto-aandeel in dat vermogen verhaal kunnen nemen (zie de<br />

bespreking hoger in Deel II hoofdstuk IV).<br />

Deze mechanismen veronderstellen dat de overeenkomst die eraan ten grondslag ligt als<br />

overeenkomst geldig is en evenmin door de schuldeisers kan worden aangevochten.<br />

Dergelijke overeenkomsten blijven dus in beginsel onderworpen aan de actio pauliana en de<br />

aanvechtingsmogelijkheden betreffende de verdachte periode, wanneer aan de vereisten<br />

daaraan is voldaan (zie Deel I hoofdstuk III Afdeling D). Bij de bespreking daar<strong>van</strong> hebben<br />

we echter ook gezien dat de bepalingen <strong>van</strong> de verdachte periode juist ten dele niet <strong>van</strong><br />

toepassing zijn op overeenkomsten die betrekking hebben op bilaterale of multilaterale<br />

schuldvergelijking of schuldvernieuwing of op zekerheden op rekeningtegoeden.<br />

De belangrijkste <strong>van</strong> deze mechanismen die tot zekerheid kunnen strekken zijn de volgende.<br />

742


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Tweepartijenverhoudingen (wederzijdse schuldvorderingen:<br />

rekening-courant, conventionele schuldvergelijking en ondeelbaarheid <strong>van</strong><br />

rekeningen)<br />

In deze afdeling bespreken we enkele overeenkomsten die alle varianten zijn op de<br />

schuldvergelijking. Bij insolventie hebben ze alle tot gevolg dat enkel een gebeurlijk nettosaldo<br />

ten gunste <strong>van</strong> de insolvente schuldenaar in diens boedel valt (<strong>van</strong>daar de uitdrukking<br />

"netting"overeenkomst). Op die manier kunnen de samenlopende schuldeisers (d.i. de<br />

bewindvoerder) niet aan "cherry picking" doen, d.i. de interessante transacties eruit halen<br />

zonder aan de verplichtingen <strong>van</strong> de andere te voldoen.<br />

1. Conventionele schuldvergelijking in het algemeen (inbegrepen de rekening-courant)<br />

a. Algemeen<br />

Wanneer er tussen twee partijen wederzijds schuldvorderingen bestaan of zouden kunnen<br />

ontstaan, kunnen deze partijen overeenkomen dat deze schuldvorderingen hun zelfstandigheid<br />

verliezen en opgaan in één geheel, waarbij enkel het saldo ten gunste <strong>van</strong> de ene dan wel de<br />

andere partij nog als schuldvordering blijft bestaan, of althans enkel het saldo opeisbaar<br />

wordt.<br />

Wel is het zo dat er geen wettelijke regeling bestaat <strong>van</strong> de rekening-courant en aanverwante<br />

overeenkomsten, zodat de precieze effecten <strong>van</strong> die overeenkomst op de interne<br />

rechtsverhouding tussen partijen een vraag is <strong>van</strong> uitleg <strong>van</strong> die overeenkomst, en subsidiair<br />

<strong>van</strong> de gebruiken (art. 1135 BW) 1958 .<br />

Verbintenisrechtelijk zijn hier weinig beperkingen:<br />

- Partijen kunnen dit zowel overeenkomen voor reeds bestaande, welbepaalde schulden, als<br />

voor nog niet bestaande schulden;<br />

- Partijen kunnen dit overeenkomen voor alle wederzijdse schuldvorderingen dan wel alle<br />

schuldvorderingen <strong>van</strong> een of meer categorieën, maar ook ad hoc, met het oog op een<br />

eenmalige conventionele schuldvergelijking (een dergelijke overeenkomst is er wel nog niet<br />

wanneer enkel een wijze wordt overeengekomen voor het boekhoudkundig bijhouden <strong>van</strong><br />

wederzijdse schuldvorderingen, zonder dat deze hun individualiteit of althans hun<br />

afzonderlijke opeisbaarheid verliezen 1959 ).<br />

- Een dergelijke overeenkomst kan worden gesloten met onmiddellijke ingang, dan wel op<br />

voorhand gesloten worden met uitwerking op termijn of onder opschortende voorwaarde. -<br />

Men kan zowel overeenkomen dat de schuldvorderingen tenietgaan en een saldovordering<br />

laten bestaan zodra aan de vereisten is voldaan, dan wel dat de schuldvorderingen eerst<br />

1958 Cass. 17 februari 1970, Arr.Cass. 1970, 574 = Pas. 1970 I 535; D. DE MAREZ, "Pleidooi tegen een<br />

historisch misverstand: de opname <strong>van</strong> een vordering in rekening-courant leidt niet tot novatie", TRV 1999, (359)<br />

363.<br />

1959 Hof Bergen 8 oktober 2001, TBH 2003, 6 noot J.P. BUYLE & M. DELIERNEUX<br />

743


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

tenietgaan wanneer het saldo (netto positie) wordt voldaan en tot dan slechts opgeschort en<br />

onbeschikbaar zijn ("position netting") 1960 .<br />

Al deze vormen <strong>van</strong> overeenkomst zijn in beginsel geldig en wijzigen in beginsel de<br />

modaliteiten <strong>van</strong> de betroffen schuldvorderingen, zodat zij minstens niet meer afzonderlijk<br />

opeisbaar zijn.<br />

Voor een conventionele schuldvergelijking is niet vereist dat beide schuldvorderingen reeds<br />

opeisbaar zijn noch dat ze effen (vaststaand, liquide) zijn 1961 , en zelfs niet dat hun voorwerp<br />

ver<strong>van</strong>gbaar is (<strong>van</strong> dezelfde aard). De partijen wijzigen immers de inhoud <strong>van</strong> hun<br />

onderlinge rechtsverhouding en liquideren daarbij voor zover nodig eerder bestaande<br />

schuldvorderingen. Aan de verbintenisrechtelijke vereisten die voor de wettelijke<br />

schuldvergelijking gelden, moet dus niet voldaan zijn.<br />

Voor de vraag die ons hier bezighoudt, maakt het daarbij m.i. ook geen verschil of de<br />

overeenkomst enkel een schuldvergelijking inhoudt dan wel ook een schuldvernieuwing (d.i.<br />

de vraag of de saldovordering het saldo is <strong>van</strong> een bestaande schuldvordering dan wel een<br />

nieuwe schuldvordering). Ook art. 14 WFZ (waar<strong>van</strong> het toepassingsgebied weliswaar<br />

beperkt is, zei infra punt 3) stelt beide hypothesen uitdrukkelijk gelijk. De klassieke discussies<br />

over de rekening-courant zijn hiervoor dan ook slechts rele<strong>van</strong>t waar de WFZ niet speelt, d.i.<br />

bij een natuurlijke persoon niet-handelaar.<br />

De uitleg is meer bepaald <strong>van</strong> belang omdat bv. het in rekening-courant brengen <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen in beginsel inhoudt dat dat het saldo daar<strong>van</strong> pas opeisbaar wordt bij het<br />

afsluiten <strong>van</strong> de rekening-courant, zodat er voordien bij gebrek aan oepisbaarheid géén<br />

wettelijke schuldvergelijking meer kan plaatsvinden tussen de schuldvorderingen die wél in<br />

de rekening-courant zijn opgenomen en diegene die dat niet zijn 1962 . Een dergelijk risico<br />

loopt men met name doordat de uitdrukking rekening-courant in de praktijk zowel in een enge<br />

zin als in een ruime zin wordt gebruikt – de échte rekening-courant die de opeisbaarheid <strong>van</strong><br />

het saldo opschort is een handelsrechtelijke figuur die in beginsel alle schuldvorderingen uit<br />

de handelsrelatie omvat. Uit het gebruik <strong>van</strong> de term rekening-courant in een niet-specifieke<br />

zin, zoals bv. vaak gebeurt in de verhouding tussen een vennootschap en een vennoot, kan<br />

men dat niet afleiden 1963 .<br />

1960 Zie over deze varianten o.m. R. HOUBEN, "Contractuele compensatie na samenloop - de nieuwe regeling<br />

nader beschouw", RW 2005-2006, (1161) 1164 nr. 5.<br />

1961 Zie bv. voor de krachtens een overeenkomst intredende schuldvergelijking tussen een schuldvordering die<br />

reeds opeisbaar was voor de samenloop en een schuldvordering die geacht werd reeds voordien te zijn ontstaan,<br />

maar nog niet opeisbaar was bij de samenloop, kh. Antwerpen 25 februari 2008, RW 2008-2009, 971 (in casu<br />

wel gegrond op art. 14 WFZ).<br />

1962 Hof gent 9 november 1994, TRV 1995, 323 n. R. TAS (kritisch ten aanzien <strong>van</strong> de concrete toepassing <strong>van</strong><br />

de regel in deze zaak).<br />

1963 Zie R. TAS, “vennotenrekening, rekening-courant en compensatie”, TRV 1995, 326, waarin genoemd<br />

arrest Hof Gent 9 november 1994 werd bekritiseerd, dat beslist had dat er geen schuldvergelijking kon zijn<br />

ingetreden tussen schuldvorderingen in een zogenaamde rekening-courant tussen vennootschap en vennoot en<br />

een leveranciersvordering <strong>van</strong> dezelfde vennoot op de vennootschap.<br />

744


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wanneer de uitleg <strong>van</strong> de overeenkomst niet tot een ander gevolg leidt, wordt de regel dat de afzonderlijke<br />

schuldvorderingen hun zelfstandigheid verliezen zelfs in een zgn. rekening-courant-overeenkomst niet absoluut<br />

opgevat. Zoals hoger besproken (bij de aanvechtingsmogelijkheden in de verdachte periode) gaat de rechtspraak<br />

er<strong>van</strong> uit dat de overeenkomst <strong>van</strong> rekening-courant in beginsel niet zo wordt uitgelegd dat de individuele<br />

schuldvorderingen totaal verdwijnen, althans niet zolang de verhouding niet is stopgezet. Zo aanvaardt de<br />

rechtspraak dat, om te oordelen of tussen partijen in een rekening-courant-verhouding, wanneer er een nieuwe<br />

zekerheid is gevestigd, de schuld waarvoor die zekerheid wordt ingeroepen een reeds bestaande of een nieuwe<br />

schuld is, betalingen door een schuldenaar <strong>van</strong> een rekening-courant eerst op de oudste schulden worden<br />

aangerekend 1964 . De rekening-courant verhindert dus niet dat er afzonderlijke schulden ontstaan, maar schort<br />

wel de opeisbaarheid er<strong>van</strong> op. Het gaat om een pragmatische oplossing die in strijd is met de meer traditionele<br />

opvatting die de ondeelbaarheid radicaler zag en daaruit afleidde dat er binnen de rekening-courant geen<br />

onderscheid meer kan gemaakt worden tussen schulden naargelang hun datum <strong>van</strong> ontstaan. De huidige<br />

rechtspraak gaat er dus <strong>van</strong> uit dat ook in een rekening-courant-verhouding betalingen in beginsel nog kunnen<br />

worden toegerekend, en aanvaardt dus dat betalingen door een schuldenaar <strong>van</strong> een rekening-courant na de<br />

vestiging <strong>van</strong> de aanvullende zekerheid gedaan, worden aangerekend op de oudste schulden en dat geldopnames<br />

die nadien gebeuren dus wel degelijk nieuwe schulden zijn.<br />

b. Verbintenisrechtelijke geldigheid<br />

1° Vereisten uit het algemeen verbintenissenrecht<br />

Voor dergelijke overeenkomsten tot schuldvergelijking gelden de gewone regels inzake<br />

totstandkoming en geldigheid, zoals besproken in Deel III. Ze zijn ook niet-tegenwerpelijk<br />

aan de boedel in de gevallen <strong>van</strong> de pauliana (1167 BW en de uitbreiding daar<strong>van</strong> in art. 20<br />

FaillW).<br />

De niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> art. 17, 2° FaillW alsook de faillissementspauliana <strong>van</strong> art. 18<br />

FaillW, zijn evenwel niét <strong>van</strong> toepassing, dit ingevolge art. 16 § 3 WFZ. Uit het feit dat de<br />

regel <strong>van</strong> niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> overeenkomsten gesloten met kennis <strong>van</strong> de staking<br />

<strong>van</strong> betaling krachtens de wet niet geldt, moet men afleiden dat ook de nietigheid of niettegenwerpelijkheid<br />

op basis <strong>van</strong> bedrog niet te licht mag worden aangenomen, en het<br />

bedrieglijk opzet daartoe moet worden aangetoond.<br />

De niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> art. 17, 1° blijft gelden, maar zij speelt enkel wanneer de<br />

handeling niet geheel onder bezwarende titel is, d.i. wanneer bij de waardering <strong>van</strong> de<br />

betrokken schuldvorderingen er een vertekening zou geschieden 1965 .<br />

Bijzondere beperkingen die voortvloeien uit consumentenwetgeving en aanverwante blijven<br />

wel gelden.<br />

1964 Cass. 18 mei 1973, RW 1973-74, 363 met concl. p.g. GANSHOF VAN DER MEERSCH = RCJB 1975, 62<br />

noot F. ’t KINT = Pas. 1973 I 873 = Arr. 1973, 911; J.M. NELISSEN GRADE, De rekening courant, 234-263;<br />

VAN GERVEN- STUYCK, Ondernemingsrecht nr. 623. Voor toepassingen, zie bv. kh. Brussel 30 mei 1995,<br />

TBH 1996, 456; Hof Antwerpen 5 november 1996, RW 1996-97, 1300; Aalst 15 september 2000, TBH 2002, 67.<br />

1965 Vgl. V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, p. (223) 248 nr. 37.<br />

745


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het risico op nietigverklaring bestaat verder met name bij bedingen in<br />

consumentenovereenkomsten, die maar in één richting werken. Zo verklaarde de rechtspraak<br />

een beding in algemene bankvoorwaarden met een consument onrechtmatig dat aan de bank<br />

niet alleen het recht gaf alle rekeningen als één eenheid te beschouwen en de saldi te<br />

compenseren, maar ook zelf te bepalen op welke saldi de schuldvergelijking zou slaan,<br />

aangezien daardoor de verbruiker de mogelijkheid wordt ontnomen <strong>van</strong> zijn kant tot<br />

schuldvergelijking over te gaan 1966 .<br />

2° Vereiste dat men afstand kan doen <strong>van</strong> de actieve schuldvordering<br />

Blijven de beperkingen <strong>van</strong> art. 1293, 3° BW (geen verrekening met onbeslagbare passieve<br />

schuldvordering) gelden ? Niet als dusdanig, maar de overeenkomst kan wel geen betrekking<br />

hebben op (passieve) schuldvorderingen waar<strong>van</strong> de partij op dat tijdstip geen afstand kon<br />

doen (bv. <strong>van</strong> toekomstige onderhoudsvorderingen kan de onderhoudsgerechtigde geen<br />

afstand doen). Zo bv. zijn fiscale schuldvorderingen in beginsel onbeslagbaar, maar kan de<br />

fiscus wel eenzijdig en dus a fortiori ook bij overeenkomst overgaan tot schuldvergelijking<br />

met schuldvorderingen <strong>van</strong> de belastingschuldenaar.<br />

3° Geen andere vereisten zoals die gelden bij wettelijke schuldvergelijking<br />

De verbintenisrechtelijke vereisten die gelden voor de wettelijke schuldvergelijking gelden<br />

niet voor de conventionele schuldvergelijking. Zo is het niet vereist dat de ene en/of de andere<br />

schuldvordering reeds opeisbaar is noch betaalbaar noch dat ze effen (vaststaand, liquide)<br />

is 1967 , en zelfs niet dat hun voorwerp onderling ver<strong>van</strong>gbaar is (<strong>van</strong> dezelfde aard). De<br />

schuldvergelijking kan zelfs worden overeengekomen voor restitutieverbintenissen zoals<br />

geviseerd door art. 1293, 1° en 2° BW. De partijen wijzigen immers de inhoud <strong>van</strong> hun<br />

onderlinge rechtsverhouding en liquideren daarbij voor zover nodig eerder bestaande<br />

schuldvorderingen. Aan de verbintenisrechtelijke vereisten die voor de wettelijke<br />

schuldvergelijking gelden, moet dus niet voldaan zijn.<br />

c. Externe of zakelijke werking (inb. faillissementsbestendigheid)<br />

Bij schuldvorderingen op naam wordt door deze overeenkomst tussen partijen - in de<br />

hypothese dat de overeenkomst verbintenisrechtelijk geldig en tegenwerpelijk is (zie<br />

hierboven) - de inhoud zelf <strong>van</strong> de wederzijdse schulden <strong>van</strong> de contractspartijen gewijzigd in<br />

de interne verhouding 1968 . De schuldvorderingen (minstens de passieve<br />

1966 Hof Luik 26 januari 2007, Dexia t. Verbruikersunie Test-Aankoop, nr. 2001/ 146.<br />

1967 Zie bv. voor de krachtens een overeenkomst intredende schuldvergelijking tussen een schuldvordering die<br />

reeds opeisbaar was voor de samenloop en een schuldvordering die geacht werd reeds voordien te zijn ontstaan,<br />

maar nog niet opeisbaar was bij de samenloop, kh. Antwerpen 25 februari 2008, RW 2008-2009, 971 (in casu<br />

wel gegrond op art. 14 WFZ).<br />

1968 Vgl. E. DIRIX & S. KORTMANN, TPR 1989, (1657) 1673 met verwijzing naar o.m. J. WIARDA, Cessie<br />

of overdracht <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam <strong>van</strong> Nederlands Burgerlijk Recht (1937), 280; ASSER-<br />

HARTKAMP, Verbintenissenrecht, I, uitg. 1988, nr. 531.<br />

746


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvorderingen 1969 ) verliezen door die opname hun zelfstandige opeisbaarheid,<br />

zelfstandige overdraagbaarheid en zelfstandige beslagbaarheid; ofwel gaan zij teniet telkens<br />

er een nieuwe schuldvordering in de ene of andere richting in rekening wordt gebracht, en<br />

laten zij enkel nog een saldovordering bestaan, ofwel verliezen ze in ieder geval hun<br />

opeisbaarheid zolang er nog een actieve schuldvordering bestaat.<br />

Voor zover partijen bevoegd waren te beschikken over die schuldvorderingen (hieronder<br />

nader uitgewerkt, en onder meer vereisend dat de schuldvorderingen reeds bestonden bij het<br />

ingaan <strong>van</strong> de samenloop), heeft de schuldvergelijking/verrekening ook externe werking:<br />

- zowel ten aanzien <strong>van</strong> samenlopende schuldeisers 1970 , als<br />

- ten aanzien <strong>van</strong> een verkrijger <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de opgeslorpte schuldvorderingen 1971 of <strong>van</strong> een<br />

zakelijk recht daarop (weze het door cessie, subrogatie, inpandgeving, of beslag) 1972<br />

behoudens toepassing <strong>van</strong> de vertrouwensleer ten gunste <strong>van</strong> deze cessionaris te goeder<br />

trouw 1973 ).<br />

Enkel het netto saldo komt immers nog in de boedel terecht, omdat enkel dat nog bestaat in<br />

geval <strong>van</strong> samenloop. De regel <strong>van</strong> art. 1298 BW dat schuldvergelijking geen afbreuk kan<br />

doen aan rechten <strong>van</strong> derden, kan hier enkel betrekking hebben op rechten die bestonden ten<br />

tijde <strong>van</strong> het sluiten <strong>van</strong> de nettingovereenkomst. Is die gesloten voor de samenloop, dan heeft<br />

de boedel nooit meer verkregen heeft dan een netto-recht, zodat de schuldvergelijking ook<br />

geen afbreuk doet aan de verkregen rechten <strong>van</strong> de schuldeisers.<br />

Daarbij is dus géén andere vorm <strong>van</strong> samenhang vereist dan deze louter conventionele; de<br />

doctrine die meer vereist ("economische eenheid," "samenhang niet kunstmatig" e.d. 1974 )<br />

miskent de aard <strong>van</strong> het goed "schuldvordering" op naam".<br />

1969 Strikt genomen is alleen vereist dat de passieve schuldvordering op geldige wijze onopeisbaar wordt<br />

gemaakt zolang er nog een actieve schuldvordering is (nog tot beloop daar<strong>van</strong>).<br />

1970 E. DIRIX & S. KORTMANN, TPR 1989, (1657) 1671 en 1677-1678; P. VAN OMMESLAGHE, "Sûretés<br />

issues de la pratique et autonomie de la volonté, in Les Sûretés (1983) p. (345) 383 v.; Ch-A. LEUNEN, Liber<br />

amicorum T.P.R. en Marcel <strong>Storme</strong>, TPR 2004, (439) nr. 6 tot 9. Voor Staats-Nederland, zie ook HR 20 januari<br />

1984, Ont<strong>van</strong>ger / Barendregt, NJ 1984, 512 n. VAN DER GRINTEN, besproken in TPR 1984, 893 nr. 112 door<br />

W.A.K. RANK.<br />

Veeleer in deze zin ook reeds FREDERICQ, Handboek II (1978), 103 nr. 765; VAN RYN & HEENEN,<br />

Principes, IV (1988), 402-402 nr. 525; FAGNART, RCJB 1979, 34-35 n. 23;<br />

Anders o.m. J.M. NELISSEN GRADE, “Compensatie na faillissement en vereffening <strong>van</strong> tijdelijke<br />

vennootschappen”, Liber amicorum Jan Ronse, Story 1986, 287 v.; G. DE LEVAL, Traité des saisies (1988)<br />

638.<br />

1971 Vgl. E. DIRIX & S. KORTMANN, TPR 1989, (1657) 1681; I. PEETERS, “Schuldvergelijking na cessie<br />

<strong>van</strong> schuldvordering: geen uitzondering voor verknochte verbintenissen. het gerechtvaardigd vertrouwen <strong>van</strong><br />

Belgische debiteuren beschaamd?“, noot onder Cass. 26 juni 2003, TBH 2004, (476) 483-484 nr. 18: zeker<br />

tegenwerpelijk aan de cessionaris, onzeker w.b. de samenloop.<br />

1972 Zie ter vergelijking de uitsluiting <strong>van</strong> de wettelijke schuldvergelijking na cessie, subrogatie e.d.m. zoals<br />

hoger besproken. In art. 14 WFZ dat ook de tegenwerpelijkheid niettegenstaande overdracht bepaalt, dient<br />

overdracht ruim te worden begrepen, zowel omdat dit conform het gemeen recht is (ondanks de uitschuiver <strong>van</strong><br />

cass. 26 juni 2003) als omdat dit door de Europese Richtlijn Financiële Zekerheidosvereenkomsten wordt<br />

opgelegd (art. 7 lid 1 b) (vgl. I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, “De Wet Financiële Zekerheden. Een stap te<br />

ver of de aanloop naar een totaal vernieuwd zekerhedenrecht?”, TBH 2006, (170) 181 nr. 39; V. SAGAERT &<br />

H. SEELDRAYERS, RW 2004-2005, (1521) nr. 75.<br />

1973 DIRIX & KORTMANN, TPR 1989, (1657) 1681 en voetnoot 80.<br />

1974 Terug te vinden in bv. Hof Luik 15 oktober 2002, TBH 2003, 353 noot B. WINDEY = TBH 2004, 138<br />

747


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De regels die gelden voor de samenhang die vereist wordt voor een retentierecht op<br />

lichamelijke goederen of voor wettelijke schuldvergelijking na faillissement gelden hier<br />

daarom niet.<br />

Ook uit het Socol-arrest <strong>van</strong> 1985 1975 kan niet het tegendeel worden afgeleid 1976 , omdat dat<br />

arrest niet over deze hypothese (nl. twee schuldvorderingen ontstaan voor de samenloop, zie<br />

punt d. hieronder) handelde (en zelfs niet over wederkerige schuldvorderingen handelde),<br />

maar over de vraag of bij een maatschap (in casu een tijdelijke vennootschap) een<br />

schuldvordering op een derde "bruto" of "netto" in de mede-eigendom valt.<br />

d. Vereiste beschikkingsbevoegdheid - beperkt tot schuldvorderingen die bestaan bij<br />

wegvallen <strong>van</strong> de beschikkingsbevoegdheid<br />

Wel veronderstelt een dergelijk effect dat de partijen op het ogenblik <strong>van</strong> de overeenkomst<br />

bevoegd waren te beschikken over hun schuldvorderingen (vgl. de bespreking <strong>van</strong> de<br />

zakenrechtelijke vereisten bij wettelijke schuldvergelijking). Het is voldoende dat die<br />

beschikkingsbevoegdheid aanwezig is bij het sluiten <strong>van</strong> de overeenkomst, behalve voor<br />

toekomstige schuldvorderingen, waar ze aanwezig moet zijn op het tijdstip <strong>van</strong> ontstaan <strong>van</strong><br />

die schuldvordering.<br />

Aldus volgen hieruit twee vereisten:<br />

1° De overeenkomst moet gesloten zijn voor het ingaan <strong>van</strong> de samenloop of ander verlies<br />

<strong>van</strong> beschikkingsbevoegdheid.<br />

Deze regel wordt binnen het toepassingsgebied <strong>van</strong> art. 14 en 15 de WFZ (zie verder) wel<br />

verzacht door art. 15 § 1 WFZ. Krachtens die regel is de overeenkomst tegenwerpelijk<br />

wanneer ze gesloten is voor het precieze tijdstip <strong>van</strong> de samenloop, ook al is het eerder op<br />

dezelfde dag (terzijdestelling <strong>van</strong> de nul-uur-regel). Ze is zelfs tegenwerpelijk wanneer ze<br />

gesloten werd na het ingaan <strong>van</strong> de samenloop, als de tegenpartij kan aantonen dat zij, op het<br />

ogenblik waarop de betrokken overeenkomst werd gesloten, in de gewettigde onwetendheid<br />

verkeerde over het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop.<br />

noot; Hof Brussel 2 februari 2001, RPS 2001, 400, allen besproken door E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr.<br />

64. Samenhang werd ook ten onrechte vereist door Hof Brussel 15 juni 2001, JLMB 2002, 838.<br />

1975 Cass. 28 februari 1985, Socol, Pas. 1985 I 795 = RW 1985-86, 997 n. E. DIRIX “De tegenwerpelijkheid<br />

<strong>van</strong> een tijdelijke handelsvereniging aan derden” = Bank & Fin 1989, 487 n. DELIERNEUX = JT 1986, 578 n.<br />

F. ’t KINT = TBH 1985, 377 n. = RCJB 1987, 571 n. A. LIMPENS "Réflexions sur la compensation,<br />

l'indivisibilité, la connexité et le privilège dans le cadre de la faillite d'un associé momentané"; besproken door<br />

J.M. NELISSEN GRADE, “Compensatie na faillissement en vereffening <strong>van</strong> tijdelijke vennootschappen”, Liber<br />

amicorum Jan Ronse, Story 1986, 287 v.<br />

1976 Anders zoals gezegd J.M. NELISSEN GRADE, “Compensatie na faillissement en vereffening <strong>van</strong><br />

tijdelijke vennootschappen”, Liber amicorum Jan Ronse, Story 1986, (287) i.h.b. 303.<br />

748


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° De schuldvorderingen moeten ontstaan zijn voor het wegvallen an de<br />

beschikkingsbevoegdheid<br />

a) Regel<br />

De conventionele schuldvergelijking kan evenwel niet gebeuren met een passieve<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de boedel (d.i. een schuld aan de boedel) die pas ontstaan is<br />

- nadat het tijdstip waarop de overdracht of inpandgeving uitwerking heeft; of<br />

- na de samenloop.<br />

Deze vereiste vinden we ook in art. 14 WFZ, maar is een toepassing <strong>van</strong> een algemene regel<br />

in ons goederenrecht, die inhoudt dat een beschikking over een goed maar rechtsgevolg kan<br />

hebben op een ogenblik waarop dat goed bestaat, en aldus voor een beschikking over een<br />

toekomstig goed de partij nog beschikkingsbevoegd moet zijn op het ogenblik waarop dat<br />

goed ontstaat.<br />

Op basis <strong>van</strong> datzelfde beginsel heeft een derdenbeslag slechts betrekking op<br />

schuldvorderingen die reeds voor het beslag zijn ontstaan (ook al zijn ze nog voorwaardelijk).<br />

Zo ook geldt dat indien de cedent of pandgever zijn beschikkingsbevoegdheid verliest<br />

vooraleer de schuldvordering "bestaand" wordt (zijn zuiver toekomstig karakter verliest), de<br />

cessie of inpandgeving géén uitwerking heeft. Zo zullen de schuldvorderingen waarover voor<br />

het faillissement is beschikt, maar die op het tijdstip <strong>van</strong> het faillissement nog steeds zuiver<br />

toekomstig zijn, in de boedel vallen. Indien zo'n schuldvordering pas na een samenloop <strong>van</strong><br />

de schuldeisers <strong>van</strong> de cedent "bestaand" wordt, dus wanneer de cedent al<br />

beschikkingsonbevoegd is, is het in ieder geval zo dat de samenloop voorrang heeft 1977 .<br />

Om dezelfde reden kan er geen schuldvergelijking na samenloop plaatsvinden met een<br />

schuldvordering die op het ogenblik <strong>van</strong> de samenloop nog niet bestond (ook al zou er<br />

samenhang zijn met de andere schuldvordering), zelfs niet op basis <strong>van</strong> een eerder gesloten<br />

nettingovereenkomst. De schuldvorderingen waarover voor het faillissement is beschikt in een<br />

nettingovereenkomst, maar die op het tijdstip <strong>van</strong> het faillissement nog steeds zuiver<br />

toekomstig zijn, vallen dus toch in de boedel.<br />

Voor schuldvorderingen ontstaan na de samenloop gelden de regels <strong>van</strong> de wettelijke<br />

schuldvergelijking, zoals hoger besproken.<br />

b) Toepassingen<br />

Voor de criteria om te beoordelen of een schuldvordering "bestaand" of "toekomstig" is, zie<br />

de bespreking in Hoofdstuk II Afd. A.<br />

1977 Anders, maar met een fout argument D. VAN GERVEN, RW 2004-2005, 528 v.nr. 14 (maakt geen<br />

onderscheid tussen de mogelijkheid een verbintenis aan te gaan en de voor het zakelijk recht vereiste<br />

beschikkingsbevoegdheid).<br />

749


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

i) Duurovereenkomsten<br />

Schuldvorderingen uit bestaande overeenkomsten zijn steeds bestaande schuldvorderingen en<br />

geen toekomstige, en kunnen dus reeds gecedeerd worden en in pand gegeven, kunnen in<br />

beslag worden genomen, en er kan over worden beschikt in een overeenkomst tot<br />

schuldvergelijking. Dat ze nog voorwaardelijk zijn op het ogenblik <strong>van</strong> die samenloop doet<br />

aan die beschikking geen afbreuk. De nettingovereenkomst zal tegenwerpelijk zijn, net zoals<br />

een cessie of inpandgeving dat zou zijn (vgl. hoger Hoofdstuk II Afd. A). Dat geldt a fortiori<br />

voor schuldvorderingen die de keerzijde zijn <strong>van</strong> een nog te leveren tegenprestatie in een<br />

overeenkomst zonder tijdsbepaling (bv. de prijs voor werken of diensten die nog moeten<br />

worden verricht, maar waarover reeds een overeenkomst is gesloten), bv. de prijs <strong>van</strong> een<br />

reeds toegewezen aannemingsopdracht).<br />

Zo bv. werd geoordeeld dat een wederverhuringsvergoeding voor het geval <strong>van</strong> wanprestatie<br />

door de huurder reeds een bestaande schuldvordering is zodra ze bedongen is in de<br />

huurovereenkomst 1978 , en dus door de verhuurder in verrekening kan worden gebracht met<br />

zijn schuld aan de huurder, ook al is ze niet opeisbaar geworden voor de samenloop.<br />

Ook de schuldvordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie bestaande uit de nietvoortzetting<br />

<strong>van</strong> lopende overeenkomsten door de faillissementscurator (art. 46 FaillW, zie<br />

Deel IX) is een schuldvordering die ontstaan is uit de overeenkomst, ook al wordt ze pas<br />

opeisbaar door de "verbreking" <strong>van</strong> de overeenkomst door de curator 1979 .<br />

ii) Rekeningtegoeden<br />

In de rechtspraak over nettingovereenkomsten blijft er in de rechtspraak evenwel nog<br />

verwarring bestaan bij toepassing op rekeningtegoeden. Een rekeningtegoed is één enkele<br />

schuldvordering, waar<strong>van</strong> de inhoud varieert, niet een geheel <strong>van</strong> schuldvorderingen. De<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> dat rekeningtegoed dient te worden bepaald op het tijdstip <strong>van</strong> het beslag (bij<br />

faillissement : 0 uur voor de faillietverklaring).<br />

Zo kan m.i. een financiële instelling die na het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop een betaling<br />

ont<strong>van</strong>gt op de rekening <strong>van</strong> de insolvente schuldenaar, deze niet verrekenen met een actieve<br />

schuldvordering op die schuldenaar; het argument als zou die schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

insolvente schuldenaar reeds voordien bestaan hebben zij het op een andere persoon, is<br />

onjuist: de schuldvordering <strong>van</strong> de schuldenaar op de bank die uit die betaling voortvloeit is<br />

een nieuwe schuldvordering 1980 . Bovendien gaat het hier in de eerste plaats om een<br />

1978 Zo, in casu in het kader <strong>van</strong> de beoordeling <strong>van</strong> een schuldvergelijking, Hof Gent 9 februari 2009, RW<br />

2009-2010, 807.<br />

1979 Cass. 4 februari 2011, United Real Estate t. Faill. West-Konstrukt, nr. C.10.0443.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110204-6 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 488 n. R.<br />

HOUBEN, verbreking <strong>van</strong> Hof Gent 25 januari 2010, 7e kamer A.R. nr. 2009/1006 faill. West-Konstrukt,<br />

Elementaire rechtspraak ondernemingsrecht 2010 nr. 37.<br />

1980 Zo ook (in onze zin met ten dele andere argumenten) de noot onder dat vonnis <strong>van</strong> C. BODDAERT, "Stof<br />

voor discussie: het begrip "bestaande" vordering in art. 14 Wet Financiële Zekerheden", RW 2008-2009, 973 v.;<br />

V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen verbintenissenrecht, p. (223) 244 nr. 32; O. CREPLET, "Le sort des<br />

fonds reçus par l'établissement de crédit postérieurement à la faillite de son client et le droit des sûretés,<br />

750


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

onverschuldigde betaling, zodat de schuldvordering tot uitbetaling in beginsel aan de solvens<br />

toekomt en niet aan de bestemmeling <strong>van</strong> de betaling; de solvens zal immers een tweede maal<br />

moeten betalen aan de bewindvoerder; het is maar subsidiair dat de insolvente schuldenaar<br />

(wiens bevoegdheid wordt uitgeoefend door de bewindvoerder) beschikt over een<br />

schuldvordering wegens ongegronde verrijking op de bank, en deze is evident pas ontstaan op<br />

het ogenblik <strong>van</strong> de betaling door de derde.<br />

De financiële instelling zou zich wel kunnen beroepen op een pandrecht op de<br />

schuldvordering die de insolvente schuldenaar had op de solvens, indien dergelijk pandrecht<br />

geldig is ontstaan voor de samenloop en betrekking heeft op een schuldvordering die<br />

eveneens voor de samenloop is ontstaan; in dat geval kan de bank die schuldvordering<br />

inderdaad innen en het geïnde bedrag vervolgens in schuldvergelijking brengen met de<br />

actieve schuldvordering op de insolvente schuldenaar 1981 . Indien de bank een pandrecht zou<br />

hebben bedongen dat zich ook zou uitstrekken over de schuldvordering wegens ongegronde<br />

verrijking die eerst na de samenloop zou ontstaan in hoofde <strong>van</strong> de insolvente schuldenaar,<br />

geldt nog steeds hetzelfde: zelfs indien die schuldvordering op een bank een financieel actief<br />

zou vormen in de zin <strong>van</strong> de WFZ, is er geen bepaling <strong>van</strong> de WFZ die afwijkt <strong>van</strong> de regel<br />

dat een inpandgeving maar uitwerking heeft op het ogenblik waarop dat actief ontstaat, en niet<br />

wanneer dat eerst na de samenloop het geval is.<br />

c) Ook wanneer de netting schuldvernieuwend zou werken.<br />

Zoals hoger reeds aangegeven, maakt het geen verschil of de nettingovereenkomst een<br />

schuldvernieuwing zou inhouden of niet (d.i. ongeacht of het gaat om een nieuwe<br />

schuldvordering tot beloop <strong>van</strong> het saldo, dan wel een overblijven <strong>van</strong> een na verrekening<br />

bestaande schuldvordering). Art. 14 en 15 § 2 WFZ stellen beiden gelijk in navolging <strong>van</strong> de<br />

Richtlijn, die beide soorten overeenkomsten dezelfde rechtgevolgen geeft, omdat dergelijke<br />

overeenkomsten in sommige rechtsstelsels de vorm aannemen <strong>van</strong> een schuldvergelijking en<br />

in nadere niet. Maar ook los <strong>van</strong> de WFZ is er geen reden beide hypothesen te onderscheiden.<br />

Weliswaar zal de door de novatie in uitvoering <strong>van</strong> de nettingovereenkomst "ontstane" schuld<br />

een "nieuwe" zijn, maar die is juist het product <strong>van</strong> de schuldvergelijking en deze kan dus niet<br />

verhinderd worden door die novatie. Dergelijke nettingovereenkomst wordt dus niet buiten<br />

werking gesteld door de samenloop, maar krijgt juist dan uitwerking (en dit zonder dat de<br />

betrokken schuldvorderingen opeisbaar en samenhangend zouden moeten zijn) 1982 . Het<br />

spécialement la loi relative aux sûretés financières", n. onder kh. Charleroi 2 januari 2008, TBH 2010, (198) 201.<br />

Anders, ten onrechte kh. Antwerpen 25 februari 2008, RW 2008-2009, 971 werd m.i. ten onrechte aangenomen<br />

dat schuldvergelijking ook mogelijk is met een passieve schuldvordering die de latere gefailleerde weliswaar<br />

reeds had, maar niet op de verrekenende partij. In casu had de bank na de faillietverklaring op de bankrekening<br />

<strong>van</strong> de gefailleerde de betaling ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> een door de gefailleerde voordien opgestelde factuur. Het vonnis<br />

oordeelde dat het om een "bestaande "schuldvordering <strong>van</strong> de gefailleerde ging, m.i. ten onrechte nu er geen<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de gefailleerde op de bank bestond bij het ingaan <strong>van</strong> de samenloop.<br />

Eveneens ten onrechte anders kh. Charleroi 2 januari 2008, JT 2008, 195 = TBH 2010, 192 n. O. CREPLET.<br />

Vgl. nog kh. Brussel 14 juli 1999, TBH 2000, 433.<br />

1981 Zo ook O. CREPLET, TBH 2010, (198) 203.<br />

1982 De vroegere rechtspraak die stelde dat de rekening-courant noodzakelijk stopt te lopen bij het ontstaan <strong>van</strong><br />

een samenloop (bv. Hof Luik 23 december 1988, TBH 1990, 59; kh. Antwerpen 16 juni 1998, RW 1998-99, 227<br />

751


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

volstaat dat de in de netting opgenomen schuldvorderingen ontstaan zijn voor de samenloop,<br />

ook wanneer de resulterende schuldvordering geacht zou worden pas op dat ogenblik te zijn<br />

ontstaan.<br />

e. Specifieke gevolgen <strong>van</strong> de rekening-courant tussen partijen; gevolg voor de zekerheden<br />

accessoir aan de afzonderlijke schuldvorderingen<br />

Het verlies <strong>van</strong> de zelfstandigheid <strong>van</strong> de afzonderlijke schuldvorderingen leidt traditioneel in<br />

beginsel wel tot novatie (schuldvernieuwing) met als gevolg dat de zekerheden die accessoir<br />

zijn aan de voorheen afzonderlijke schuldvorderingen in beginsel vervallen. Deze<br />

gevolgtrekking wordt evenwel <strong>van</strong>daag genuanceerd. Correcter is dan ook dat door het<br />

opgaan in een rekening-courant, de accessoire zekerheden die enkel tot zekerheid <strong>van</strong> de<br />

opgeslorpte schuld strekken (en niet tot alle schulden uit de rechtsverhouding), als gevolg <strong>van</strong><br />

die schuldvernieuwing vervallen.<br />

2. Zgn. eenheid <strong>van</strong> rekeningen bij meerdere rekeningen (verruimde rekeningcourantovereenkomst)<br />

Bij bankrekeningen kan het gebeuren dat om technische of andere redenen er meerdere<br />

rekeningen <strong>van</strong> dezelfde rekeninghouder lopen bij dezelfde rekeningvoerende bank, terwijl<br />

tegelijkertijd overeengekomen is dat ook deze verschillende rekeningen (correcter: de<br />

schuldvorderingen betreffende die verschillende rekeningen) met elkaar kunnen verrekend<br />

worden.<br />

Men noemt dit beding een beding <strong>van</strong> "eenheid <strong>van</strong> rekeningen" (clause d'unité de compte) of<br />

een "fusiebeding" (fusie <strong>van</strong> rekeningen), of jammer genoeg ook een "beding <strong>van</strong><br />

ondeelbaarheid" – jammer omdat deze term voor zoveel uiteenlopende dingen wordt gebruikt<br />

dat hij eigenlijk geen betekenis meer heeft - 1983 .<br />

Partijen kunnen dus onder de op voorhand overeengekomen modaliteiten op elk ogenblik<br />

schuldvergelijking tussen deze verschillende rekeningen toepassen, en de diverse saldi te<br />

compenseren tot één saldo. Op het eerste gezicht is er geen enkele reden deze mogelijkheid<br />

tot schuldvergelijking anders te behandelen bij een dergelijk geheel <strong>van</strong> deze rekeningen als<br />

bij één enkele rekening 1984 ; wel zijn er enkele andere verschillen tussen de enkelvoudige<br />

rekening-courant en de eenheid <strong>van</strong> meerdere rekeningen (het fusiebeding heeft niet tot<br />

gevolg dat alle wederzijds schulden en schuldvorderingen in één rekening-courant worden<br />

n. V. DECKMYN en E. DERNICOURT), is daarmee achterhaald, nog ongeacht of ze voor de WFZ correct was<br />

of niet (zie A. CUYPERS, Kredieten en zekerheden bij faillissement en gerechtelijk akkoord, reeks Grondige<br />

studies Voorrechten en hypotheken, Kluwer Antwerpen 1998, p. 13 nr. 10)<br />

1983 Deze bedingen zijn met name niet te verwarren met de zgn. bedingen <strong>van</strong> ondeelbaarheid die beogen een<br />

roerende zaak tot zekerheid te doen strekken niet alleen <strong>van</strong> de rechtstreeks ermee verbonden schuldvordering,<br />

maar <strong>van</strong> het geheel <strong>van</strong> schuldvorderingen uit eenzelfde rechtsverhouding. Zie als vb. het uitgebreid<br />

eigendomsvoorbehoud; de bespreking bij het retentierecht e.d.m.<br />

1984 Voor een geval waarin de rechter oordeelde dat er geen schuldvergelijking tussen de verschillende<br />

rekeningen en leningen was overeengekomen, maar wel een beding <strong>van</strong> eenheid <strong>van</strong> rekening speelde, Hof<br />

Bergen 20 december 1988, Bank & Fin. 1989, 487 noot DELIERNEUX. Zie nog Hof Bergen 23 mei 1990,<br />

JLMB, 1285; Anders: Hof Brussel 3 februari 1986, TBH 1988, 708 noot GREGOIRE.<br />

752


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

opgenomen met de specifieke gevolgen die de rekening-courant heeft 1985 ). Die eenheid kan<br />

louter conventioneel zijn, en er is dus geen enkele andere eenheid dan een conventionele<br />

vereist (zoals een objectieve, economische of andere eenheid 1986 ).<br />

Vragen rijzen er wel m.b.t. de wederkerigheid <strong>van</strong> zo'n bedingen betreffende de gevolgen <strong>van</strong><br />

een eenzijdig compensatiebeding. De banken bedingen nl. meestal dat enkel zij het beding<br />

kunnen inroepen en de cliënt niet tot verrekening kan overgaan.<br />

Op de eerste plaats werkt zo'n beding slechts eenzijdig wanneer dat ook zo bedongen is. In<br />

geval <strong>van</strong> twijfel moet er<strong>van</strong> uitgegaan worden dat het in beide richtingen werkt art. 1162<br />

BW). Ook moet een eenzijdig compensatieverbod voor de cliënt beperkend worden uitgelegd,<br />

zodat het niet geldt in geval <strong>van</strong> insolventie <strong>van</strong> de financiële instelling (een gelukkig<br />

zeldzaam maar daarom niet onmogelijk geval); op dat ogenblik vervalt immers de ratio <strong>van</strong><br />

het verrekeningsverbod <strong>van</strong> de cliënt 1987 .<br />

Verder moet de vraag gesteld worden of die overeenkomst 1° geldig is 1988 en 2° hetzelfde<br />

extern gevolg heeft wanneer de overeenkomst slechts een eenzijdige optie geeft aan één <strong>van</strong><br />

de partijen (doorgaans de financiële instelling) om tot schuldvergelijking over te gaan.<br />

Zoals hoger gesteld de rechtspraak een beding in algemene bankvoorwaarden met een<br />

consument onrechtmatig dat aan de bank niet alleen het recht gaf alle rekeningen als één<br />

eenheid te beschouwen en de saldi te compenseren, maar ook zelf te bepalen op welke saldi<br />

de schuldvergelijking zou slaan, aangezien daardoor de verbruiker de mogelijkheid wordt<br />

ontnomen <strong>van</strong> zijn kant tot schuldvergelijking over te gaan 1989 . Dirix argumenteert zelfs<br />

(zinnig) dat zo'n beding uit de aard <strong>van</strong> de zaak niet slechts in één richting kan werken 1990 .<br />

N.B. Deze "eenheid <strong>van</strong> rekening" geldt niet voor rekeningen waar<strong>van</strong> met de rekeningvoerende instelling<br />

(bank) is overeengekomen dat de rekeninghouder deze rekening slechts qualitate qua aanhoudt - de zgn.<br />

kwaliteitsrekening, die hieronder ter sprake komt. Ze geldt evenmin voor rekeningen waarvoor met de bank is<br />

overeengekomen dat ze een afgescheiden bestaan behouden, zoals bv. de rekening voor het ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong><br />

kapitaalsverhogingen voor een vennootschap 1991 .<br />

NB. Men mag dit beding <strong>van</strong> ondeelbaarheid <strong>van</strong> rekeningen niet verwarren met de rechtsfiguur <strong>van</strong> de<br />

vermogensafscheiding, met name bij een maatschap (inbegrepen de "tijdelijke vereniging") e.d.m., die hoger<br />

1985 Vgl. R. HOUBEN, "Conventionele schuldvergelijking. Compensatieclausules, rekening-courant-bedingen<br />

en nettingclausules: een analyse <strong>van</strong>uit het gemene recht, met de financiële sector als toetssteen", J.Falc. 2004-<br />

2005, (687) 724 (http://www.law.kuleuven.be/jura/41n4/houben.html).<br />

1986 Buiten de toepassing <strong>van</strong> de WFZ om wordt dit nochtans soms - ten onrechte - vereist. Die economische<br />

eenheid werd dan wel zo ruim geïnterpreteerd dat ze eigenlijk louter conventioneel was (bv. kh. Antwerpen 24<br />

mei 2006, RW 2006-2007, 972).<br />

1987 Zo ook E. DIRIX, "Compensatiebedingen: een tweesnijdend zwaard ?", RW 2008-2009, (1020) 1021 nr. 2.<br />

1988 De geldigheid wordt meestal in beginsel aanvaard; bv. VAN RYN & HEENEN, Principes IV (1965) nr.<br />

2560; E. DIRIX, RW 2008-2009, 1020 v.<br />

1989 Hof Luik 26 januari 2007, Dexia t. Verbruikersunie Test-Aankoop, nr. 2001/ 146.<br />

1990 E. DIRIX, RW 2008-2009, (1020) 1021 nr. 3<br />

1991 Bv. Kh. Brussel 24 november 1997, TBH 1999, 45 noot P. VAN HOOGHTEN. Zie ook Hof Brussel 16<br />

oktober 1996, RW 1998-99, 18.<br />

753


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

reeds werd besproken. Men mag het ook niet verwarren met de “ondeelbare schuldvordering”, die een vorm <strong>van</strong><br />

mede-eigendom is (en zo dadelijk nog ter sprake komt).<br />

3. Gevallen waarin art. 14 WFZ buiten werking is gesteld; heeft art. 14 WFZ een meerwaarde<br />

?<br />

Art. 14 <strong>van</strong> de WFZ 2004 (in uitvoering en uitbreiding <strong>van</strong> art. 7 I b) RL Financiële<br />

zekerheden) stelde op algemene wijze de externe werking <strong>van</strong> alle nettingovereenkomsten<br />

(overeenkomsten tot schuldvernieuwing of schuldvergelijking), ook bij samenloop of na<br />

rechtsovergang, op voorwaarde dat de overeenkomst is gesloten voor het ingaan <strong>van</strong> de<br />

samenloop (met de reeds gegeven nuance) en de schuldvordering en de schuld waarop de<br />

schuldvernieuwing of schuldvergelijking moet worden toegepast, bestaan op het ogenblik <strong>van</strong><br />

de samenloop 1992 (voor dat laatste vereiste, vgl. ook hoger). Enkel het netto saldo ten gunste<br />

<strong>van</strong> de gefailleerde of andere beslagen schuldenaar valt dus in de boedel c.q. komt toe aan de<br />

cessionaris. De opslorping <strong>van</strong> de schuldvorderingen maakt de erin opgenomen<br />

schuldvorderingen dus onoverdraagbaar en onbeslagbaar.<br />

Evenwel is deze bepaling door het Grondwettelijk Hof ongrondwettig verklaard, op zeer<br />

betwistbare gronden, voor het geval <strong>van</strong> samenloop <strong>van</strong> de schuldeiseres <strong>van</strong> een niethandelaar,<br />

in de praktijk dus met name bij collectieve schuldenregeling 1993 . Het<br />

Grondwettelijk Hof schijnt daarbij niet te hebben ingezien dat deze bepaling in grote mate<br />

reeds gold krachtens het gemeen verbintenissenrecht. Dat is rele<strong>van</strong>t, omdat de motivering<br />

<strong>van</strong> de ongrondwettigverklaring eigenlijk berust op een motiveringsgebrek bij de wetgever;<br />

die zou onvoldoende redenen hebben gegeven om de toepassing <strong>van</strong> die bepaling uit te<br />

breiden <strong>van</strong> overeenkomsten tussen handelaars naar overeenkomsten met een niet-handelaar.<br />

Een dergelijke grond <strong>van</strong> ongrondwettigheid kan natuurlijk niet gelden voor het reeds vooraf<br />

bestaande gemeen recht, en het feit dat het gemeen recht deze regels reeds grotendeels in het<br />

algemeen kende, toont ook aan dat het arrest op een rechtsdwaling berust.<br />

In 2011 werd de WFZ dan in de volgende zin gewijzigd, dat art. 15 niet meer geldt voor<br />

nettingovereenkomsten (en op de ontbindende bedingen en voorwaarden of de bedingen en<br />

voorwaarden met betrekking tot de vroegtijdige beëindiging die zijn vastgelegd om de<br />

1992 Voordien gebeurde dat op beperkte wijze door art. 157 Bankwet (beperkt toepassingsgebied, in wezen<br />

beperkt tot krediet- en beleggingsinstellingen en overheden).<br />

Voor toepassingen, zie bv. kh. Charleroi 2 januari 2008, JT 2008, 195.<br />

1993 GwH 27 november 2008, nr. 167/2008, http://www.const-court.be/public/n/2008/2008-167n.pdf = NjW<br />

2008, 925, n. E. DIRIX = TBH 2009, 496, noot R. HOUBEN = JT 2009, 44, n. M. GRÉGOIRE = JLMB 2009,<br />

816, n. F. GEORGES. Zie zeer kritisch over dit arrest: E. DIRIX, “Nettingovereenkomsten: niet voor broekjes”<br />

(noot onder GwH 27 november 2008), NjW 2008, 926; E. DIRIX, “Zekerheden, eigendomsvoorbehoud en<br />

rangregeling” in H. BRAECKMANS, H. COUSY, E. DIRIX, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (red.),<br />

Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen, II, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 41, nr. 32; R. HOUBEN,<br />

“Contractuele schuldvergelijking na samenloop ten aanzien <strong>van</strong> natuurlijke personen: geen netting” (noot onder<br />

GwH 27 november 2008), TBH 2009, 502-507; V. SAGAERT, in Actuele ontwikkelingen inzake<br />

verbintenissenrecht, p. 249-251, nrs. 40-43; M.E. STORME, “Schuldvergelijking en insolventie” in H. COUSY<br />

en E. DIRIX (eds.), Insolventie- en beslagrecht, Brugge, die Keure, 2010, p. 43, nr. 43 en p. 57, nr. 69; R.<br />

HOUBEN, Schuldvergelijking, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 556-558, nrs. 924-928; C. BODDAERT,<br />

“Nettingovereenkomsten, documentair krediet (import) en de exceptie <strong>van</strong> schuldvergelijking in de Wet<br />

Financiële Zekerheden”, BFR 2010, (240) 243.<br />

754


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvernieuwing of -vergelijking mogelijk te maken) gesloten tussen of met natuurlijke<br />

personen die geen kooplieden zijn.<br />

Door die wijziging is het nu evenwel nodig om na te gaan in welke gevallen de netting<br />

uitwerking heeft krachtens het gemeen recht, en dus zelfs bij collectieve schuldenregeling nog<br />

steeds kan spelen, en in welke gevallen het oude art. 14 WFZ een uitbreiding inhield, die in<br />

dat geval dus niet meer geldt.<br />

De regel <strong>van</strong> gemeen recht kent m.i. volgende beperkingen:<br />

1° deze geldt enkel voor rekeningtegoeden en effecten op naam, niet voor andere<br />

schuldvorderingen, waarvoor deze dan ook nader besproken wordt in Deel VI<br />

(waardepapieren).<br />

2° deze geldt enkel voor zover de overeenkomst gesloten is voor het intreden <strong>van</strong> de<br />

samenloop; onder de WFZ is de ook de nadien gesloten overeenkomst tegenwerpelijk,<br />

wanneer ze gesloten is in onwetendheid daarover (art. 15 WFZ; afwijking <strong>van</strong> de<br />

gemeenrechtelijke regel dat er geen bescherming is <strong>van</strong> de derde-verkrijger na samenloop,<br />

ook indien deze daar<strong>van</strong> onwetend was).<br />

3° indien men zou oordelen dat het gemeen recht niet tot de tegenwerpelijkheid leidt <strong>van</strong><br />

schuldvergelijking ingevolge een beding dat slechts een eenzijdige mogelijkheid tot<br />

schuldvergelijking verleent aan een <strong>van</strong> de partijen en niet <strong>van</strong> rechtswege tot<br />

schuldvergelijking leidt, dan zijn deze bedingen toch tegenwerpelijk krachtens de WFZ.<br />

4° Onder art. 14 WFZ is ook duidelijk dat de in een nettingovereenkomst voorziene<br />

ontbinding <strong>van</strong> de door de nettingovereenkomst betroffen transacties zakelijke werking heeft,<br />

ook indien zij eerst door of na het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop plaatsvond. Ook dit is een<br />

onderscheid met de regeling die in beginsel geldt voor lichamelijke goederen (besproken in<br />

Deel IV. Hoofdstuk III wat betreft roerende zaken).<br />

Voor het overige leidt het gemeen recht reeds tot schuldvergelijking, zonder dat we daar art.<br />

14 WFZ voor nodig hebben, ook bij multilaterale (in plaats <strong>van</strong> bilaterale) netting 1994 .<br />

Al bij al ben ik dus <strong>van</strong> oordeel dat het arrest <strong>van</strong> het Grondwettelijk Hof nauwelijks enig<br />

effect heeft of althans mag hebben en dat de wetgever het beter had genegeerd negeert. Nog<br />

beter ware het indien de wetgever ons eindelijk aansluiting zou doen vinden bij de dominante<br />

opvatting in Europa, nl. dat schuldvergelijking in beginsel wel mogelijk blijft na samenloop,<br />

en dit ongeacht de samenhang of verknochtheid.<br />

1994 Zie Hof Antwerpen 27 oktober 1997, RW 1998-99, 675 (overeenkomst tussen meerdere verbonden<br />

vennootschappen en een bank, waardoor deze tussen de rekeningen <strong>van</strong> de onderscheiden vennootschappen mag<br />

verrekenen); K. TROCH, “Bankdeposito’s en bankrekeningen in beweging” in Bankcontracten (red. B. Tilleman<br />

en B. Du Laing), Die Keure Brugge, 2004, (203), 223-239.<br />

755


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Driepartijenverhoudingen (delegatieovereenkomst s.l.)<br />

1. De delegatieovereenkomst gezien als een transactie op de fondsvordering en de<br />

valutavordering<br />

Zo is het mogelijk om door middel <strong>van</strong> een delegatieovereenkomst een nieuwe verbintenis te<br />

doen ontstaan jegens de kredietverlener-(schuldeiser <strong>van</strong> de schuldeiser). Delegatie schept<br />

geen buitenwettelijke zekerheid voor de delegataris op de oorspronkelijke schuldvordering<br />

<strong>van</strong> de delegant jegens de gedelegeerde, maar doet naast de twee oude schuldvorderingen een<br />

nieuwe schuldvordering ontstaan (en maakt de oude in beginsel onbeschikbaar). Zolang de<br />

delegatie tussen delegant en gedelegeerde geldig geschiedt voor het ontstaan <strong>van</strong> de<br />

samenloop, is deze delegatie - en daarmee de onbeschikbaarheid <strong>van</strong> de oorspronkelijke<br />

schuldvordering tussen hen - tegenwerpbaar aan de samenlopende schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

delegant (vgl. hierboven). De delegatie treft de schuldvordering immers niet slechts uitwendig<br />

(zoals het geval is bij cessie en meestal ook bij subrogatie, alsook bij inpandgeving <strong>van</strong> of<br />

vestiging <strong>van</strong> vruchtgebruik op schuldvorderingen), maar ook in de inwendige verhouding.<br />

Bij de delegatieovereenkomst verbindt de gedelegeerde zich jegens de delegataris tot betaling,<br />

dit ongeacht de interne verhouding met de delegant (de dekkingsverhouding) en veelal ook<br />

abstract <strong>van</strong> de verhouding tussen delegant en delegataris (de valutaverhouding) die de<br />

“oorspronkelijke” schuld bevat. Aldus kan de delegataris zich “rechtstreeks” tegen de<br />

gedelegeerde richten.<br />

Deze schuld(vordering), die voortspruit uit het engagement <strong>van</strong> de gedelegeerde, reikt verder<br />

dan enkel maar een niet-abstracte rechtstreekse vordering jegens de gedelegeerde of een<br />

pandrecht <strong>van</strong> de delegataris op het “fonds”, d.i. de schuldvordering <strong>van</strong> de delegant op de<br />

gedelegeerde: de gedelegeerde heeft immers jegens de delegataris een schuld ongeacht het<br />

fonds (d.w.z. abstract <strong>van</strong> de dekkingsverhouding). Om die reden wordt de delegatie (evenals<br />

de abstracte rechtstreekse vordering) ook besproken in Deel I (persoonlijke zekerheden).<br />

a. Onbeschikbaarheid <strong>van</strong> het fonds (de fondsvordering)<br />

Dit belet niet dat, los <strong>van</strong> de al dan niet abstracte gehoudenheid <strong>van</strong> de gedelegeerde (zoals<br />

gezegd besproken in Deel I. Persoonlijke zekerheden), indien er een fonds is (een<br />

schuldvordering <strong>van</strong> de delegant op de gedelegeerde), dit fonds door die delegatie<br />

onbeschikbaar wordt voor de andere schuldeisers <strong>van</strong> de delegant 1995 , en dat de delegataris tot<br />

zekerheid <strong>van</strong> zijn schuldvordering op de gedelegeerde dan ook een soort voorrecht heeft op<br />

dat fonds (d.i. op de schuldvordering <strong>van</strong> de delegant op de gedelegeerde).<br />

1995 Vgl. DIRIX &. DE CORTE, (1999) p. 363, nr. 534, (2006) nr. 563, p. 390; E. DIRIX, “Overzicht”, TPR<br />

2004, p. (1163) 1178 nr. 15; J. RONSE, De delegatieovereenkomst, p. 59, nr. 92; W. VAN GERVEN,<br />

Verbintenissenrecht, III, p. 460; G. VAN HAEGENBORGH, “Cessie of delegatie”, noot onder Kh. Tongeren 15<br />

februari 1990, RW 1991-92, (929) 930, nr. 3.<br />

Voor het Franse recht: Cass. fr. 28 april 1987, Bull. Civ. 1987, IV, nr. 103 en de bespreking door J. MESTRE,<br />

“Chronique”, RTDCiv. 1987, 760; Jur.-Cl., art. 1271 à 1281, fasc. 40, nr. 63; Cass. fr. 16 april 1996, D. 1996<br />

Jur. 571 n. (in dezelfde zin) C. LARROUMET, ook verderop aangehaald.<br />

756


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- In een aantal gevallen heeft de wet dan ook uitdrukkelijk aan de delegataris een voorrecht<br />

en/of een rechtstreekse vordering toegekend op dat fonds (bij de wisselbrief, de cheque en de<br />

postcheque) – overigens ook in gevallen waar er geen delegatieovereenkomst tot stand is<br />

gekomen (bv. bij een niet-geaccepteerde wisselbrief).<br />

- Doch ook waar de wet geen voorrecht toekent, volgt er uit de externe werking <strong>van</strong> de<br />

overeenkomst tussen delegant en gedelegeerde dat de delegataris een soort voorrang verkrijgt<br />

op dat fonds. In die gevallen is, in tegenstelling tot de voorgaande, wel de toestemming <strong>van</strong> de<br />

gedelegeerde vereist (de onbeschikbaarheid <strong>van</strong> de schuldvordering op de gedelegeerde<br />

(fonds) is de “prijs” die de delegant betaalt voor de onafhankelijke verbintenis die de<br />

gedelegeerde aangaat jegens de delegataris). De opdracht <strong>van</strong> de delegant aan de gedelegeerde<br />

om zich jegens de delegataris te verbinden impliceert noodzakelijkerwijze een beschikking<br />

over de fondsvordering ten gunste <strong>van</strong> de delegataris.<br />

Zo bv. bij een overschrijving <strong>van</strong> een geldsom: de overschrijvingsopdracht maakt het fonds<br />

onbeschikbaar. Zodra de overschrijvingsopdracht onherroepelijk is geworden, gaat het fonds<br />

overigens teniet (is de schuldvordering <strong>van</strong> de opdrachtgever op de bank met het bedrag <strong>van</strong><br />

de opdracht verminderd) 1996 ; maar zelfs voor het tijdstip <strong>van</strong> onherroepelijkheid is het fonds<br />

onbeschikbaar geworden.<br />

De delegatie solvendi causa 1997 maakt daardoor de fondsvordering <strong>van</strong> de delegant op de<br />

gedelegeerde onbeschikbaar, ook voor zijn andere schuldeisers, en verschaft de delegataris<br />

dus impliciet altijd een soort voorrang op die schuldvordering. Vanuit dat oogpunt moet dan<br />

ook worden nagegaan of een dergelijke delegatie (als "beschikking") tegenwerpelijk is aan<br />

zijn andere schuldeisers of niet. Het is om die reden dat de delegatie – behoudens die in de<br />

vorm <strong>van</strong> een wisselbrief of cheque - als een "abnormale wijze <strong>van</strong> betalen" (nl. betaling<br />

anders dan in speciën of in handelseffecten) onder art. 17, 2° FaillW valt indien de<br />

delegatieovereenkomst gesloten is 1998 in de verdachte periode voor het faillissement <strong>van</strong> de<br />

delegant, tenzij het fonds waarover beschikt wordt enkel geld of handelseffecten betreft.<br />

Onder voorbehoud <strong>van</strong> deze aanvechtbaarheid <strong>van</strong> de delegatie en onder voorbehoud <strong>van</strong> de<br />

effectiviteit <strong>van</strong> een beschikking over een toekomstige fondsvordering (zie de bespreking <strong>van</strong><br />

1996 F. GEORGES, La saisie de la monnaie scripturale, Brussel 2006, p. 566 nr. 444, R. FRANSIS, RW 2007-<br />

2008, 232.<br />

1997 Bij een delegatie donandi causa is er geen fonds. Bij een delegatie credendi causa evenmin; wel kan het<br />

zijn dat er een kredietopening is, maar doorgaans wordt aanvaard dat het daaruit voor de delegant<br />

voortspruitende recht strikt persoonlijk is en door zijn schuldeisers niet kan worden uitgeoefend (H.<br />

BRAECKMANS, “Bankrekeningen, betaal- en kredietverrichtingen”, in W. VAN GERVEN, H. COUSY en J.<br />

STUYCK, Handels- en economisch recht, I B, Brussel, Story-Scientia, 1989, (545) 582, nr. 635; B. DE VUYST<br />

en G. MEYER, Documentaire kredieten, p. 123, nr. 375; E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag, p. 418, nr. 716; J.-<br />

M. NELISSEN GRADE, De rekening courant, Berchem, Kluwer, 1976, p. 264 en noot 157; Ibid.,<br />

“Derdenbeslag op bankrekening”, in Liber amicorum Frédéric Dumon, Antwerpen, Kluwer, 1983, II, (677) 684-<br />

685, nr. 12; J. RONSE, De delegatieovereenkomst, p. 87, nr. 168; VAN RYN & HEENEN, Principes, IV, p.<br />

405).<br />

1998 Opdat de delegatieovereenkomst voor de verdachte periode gesloten zou zijn, moet zowel de opdracht<br />

<strong>van</strong>wege de delegant als de aanvaarding er<strong>van</strong> door de gedelegeerde zich voor die periode hebben voorgedaan.<br />

In een arrest Hof Antwerpen 7 februari 2000, onuitgeg. waartegen het cassatieberoep werd verworpen door Cass.<br />

3 juni 2004, werd geoordeeld dat de instemming <strong>van</strong> de 3 partijen vereist is, doch in casu was de niet tijdig<br />

gegeven instemming die <strong>van</strong> de gedelegeerde. M.i. is het tijdstip <strong>van</strong> instemming <strong>van</strong> de delegataris niet <strong>van</strong><br />

belang voor de onbeschikbaarheid <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> delegant op gedelegeerde.<br />

757


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

dit probleem meer algemeen hoger, alsook voor inkomensvorderingen in het bijzonder)<br />

kunnen de schuldeisers <strong>van</strong> de delegant dus de fondsvordering niet meer uitwinnen (bv.<br />

ingevolge derdenbeslag onder de gedelegeerde 1999 , ingevolge faillissement, enz.) wanneer de<br />

delegatie gesloten werd voor het beslag of ontstaan <strong>van</strong> de samenloop 2000 .<br />

De onbeschikbaarheid is wel relatief in die zin dat de delegant in theorie nog over de<br />

fondsvordering kan beschikken in de staat waarin ze zich bevindt, d.i. bezwaard met het recht<br />

<strong>van</strong> de delegataris. De onbeschikbaarheid betekent dat de schuldvordering slechts als een<br />

eventuele schuldvordering voortbestaat, d.w.z. slechts opeisbaar wordt in geval <strong>van</strong> nietuitvoering<br />

<strong>van</strong> de verbintenis <strong>van</strong> de gedelegeerde 2001 (zie de bespreking <strong>van</strong> de<br />

verbintenisrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> de delegatie in bij Persoonlijke Zekerheden).<br />

NB. Hetzelfde fenomeen doet zich voor bij een abstracte rechtstreekse vordering: ook hier wordt het fonds<br />

onbeschikbaar voor andere schuldeisers dan de titularis <strong>van</strong> de rechtstreekse vordering.<br />

Er moet ook nagegaan worden wat er gebeurt indien de voorrang die de delegataris op het<br />

fonds verkrijgt in conflict komt met rechten die andere schuldeisers <strong>van</strong> de delegant op dat<br />

fonds verkrijgen, bv. door cessie er<strong>van</strong>. Welnu, de schuldvordering <strong>van</strong> de delegant op de<br />

gedelegeerde kan niet meer onbeschikbaar worden gemaakt ten nadele <strong>van</strong> een cessie of<br />

inpandgeving <strong>van</strong> die schuldvordering die reeds ter kennis is gebracht <strong>van</strong> de gedelegeerde,<br />

maar die onbeschikbaarheid (<strong>van</strong> het “fonds”) gaat voor op een oudere cessie of inpandgeving<br />

er<strong>van</strong> die de gedelegeerde niet ter kennis was gebracht. Anders dan art. 1690 § 1 IV BW laat<br />

uitschijnen, is daartoe niet vereist dat de gedelegeerde ook reeds voor de kennisgeving <strong>van</strong> de<br />

cessie of inpandgeving <strong>van</strong> het fonds, betaald zou hebben aan de delegataris. Het is voldoende<br />

dat de opdracht is gegeven aan de gedelegeerde. Art. 1690 § 1 IV BW beschermt de<br />

delegataris te goeder trouw ook tegen een regresvordering (een verrijkingsvordering) <strong>van</strong> de<br />

oudere cessionaris tegen de delegataris.<br />

1999 Vgl. J. RONSE, De delegatieovereenkomst, p. 87, nr. 166; W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, III, p.<br />

461 en E. DIRIX en R. DE CORTE, (1999) p. 363, nr. 534, (2006) p. 391, nr. 564;. Voor het Franse recht Cass.<br />

fr. 16 april 1996, JCP 1996, éd. G., II, nr. 22689, p. 347, noot M. BILLIAU = D. 1996, jur. 571, noot C.<br />

LARROUMET = D. 1996, somm. comm. 334, noot L. AYNES en de besprekingen door: J. MESTRE,<br />

“Chronique: Obligations et contrats spéciaux”, RTDCiv. 1997, 132-134, nr. 15; D. MAZEAUD, “Chronique”,<br />

Défr. 1996, 1018-1022, nr. 104 en E. DIRIX, “Overzicht"”, TPR 2004 (1163) 1178, nr. 15; J. GHESTIN, C.<br />

JAMIN en M. BILLIAU, Les effets du contrat, nr. 366; Jur.-Cl., art. 1271 à 1281, fasc. 40, nr. 67; B. STARCK,<br />

H. ROLAND en L. BOYER, Les obligations, III, p. 52, nr. 103. Zie ook: I. DAURIAC, “Le sort de la créance du<br />

délégant envers le délégué au cours de la délégation. Réflexion à propos de l’arrêt de la Chambre commerciale<br />

de la Cour de cassation en date du 16 avril 1996”, Défr. 1997, 1169-1180.<br />

Zie evenwel in andere zin bij een huurvordering Cass.fr. 29 april 2002, JCP éd. G, II, 10.154, 1731 n.<br />

BARTHEZ, ook besproken door E. DIRIX, "Overzicht" TPR 2004 nr. 15 vn.; dit heeft wellicht te maken met de<br />

nogal wisselende arresten die het franse Hof <strong>van</strong> cassatie heeft geveld in verband met transacties op toekomstige<br />

huurvorderingen (zie de bespreking <strong>van</strong> toekomstige schuldvorderingen hoger Hst. II).<br />

2000 Volgens art. 470 III OR (Zwitsers recht) moet ze daartoe reeds aanvaard zijn door de delegataris. M.i. is die<br />

opvatting onjuist voor het Belgische recht (zie 2 voetnoten hoger).<br />

2001 Vgl. I. DAURIAC, “La sort de la créance du délégant”, l.c., (1169) 1175, nr. 11; E. DIRIX en K.<br />

BROECKX, Beslag, p. 401, nr. 685; G. VAN HAEGENBORGH, “Cessie of delegatie”, l.c., (929) 930, nr. 3;<br />

voor het Franse recht Jur.-Cl., art. 1271 à 1281, fasc. 40, nr. 66; F. TERRE, P. SIMLER en Y. LEQUETTE, Les<br />

obligations, p. 1333, nr. 1447.<br />

758


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De gedelegeerde <strong>van</strong> zijn kant wordt beschermd door art. 1690 § 1 II BW: wordt de<br />

fondsvordering op hem onbeschikbaar vooraleer hij kennis heeft <strong>van</strong> een cessie of<br />

inpandgeving er<strong>van</strong>, dan is hij bevrijd door de delegatie uit te voeren en riskeert hij niet ook<br />

nog eens de fondsvordering te moeten betalen.<br />

b. Onbeschikbaarheid <strong>van</strong> de schuldvordering uit de valutaverhouding<br />

Verder is het zo dat ook de schuldvordering <strong>van</strong> de delegataris / titularis rechtstreekse<br />

vordering op de eerste schuldenaar / delegant onbeschikbaar wordt voor de schuldeisers <strong>van</strong><br />

die delegataris / titularis, maar die kunnen zich in plaats daar<strong>van</strong> dan wel verhalen op de<br />

schuldvordering uit de delegatie / rechtstreekse vordering. De onbeschikbaarheid betekent<br />

hier dat de delegataris nog slechts een subsidiaire schuldvordering heeft op de delegant (en<br />

dat ook zijn schuldeisers dit moeten aanvaarden).<br />

2. Rekeningtegoeden met voorwaardelijke gerechtigden en andere rekeningen met meerdere<br />

rekeninghouders (quasi-gemeenschappelijke rekeningen)<br />

a. Beginselen en verschil met andere rechtsfiguren<br />

Heel vaak proberen partijen een zekerheid te scheppen door een tegoed in geld voorwaardelijk<br />

te bestemmen voor de ene dan wel andere partij bij een transactie. Chartaal geld is daarvoor<br />

weinig geschikt: het is immers altijd volle eigendom <strong>van</strong> de bezitter er<strong>van</strong> (zie Deel VI), en<br />

kan dus niet voorwaardelijk aan de ene dan wel de andere partij toekomen. Bij giraal geld<br />

daarentegen (rekeningtegoeden) zijn er vele mogelijkheden.<br />

De delegatie kan resulteren in een rekeningtegoed voor de delegataris. Zo is de aan een bank<br />

gegeven opdracht tot overschrijving <strong>van</strong> een geldsom (giro-opdracht) een delegatie. Het<br />

crediteren <strong>van</strong> de rekening <strong>van</strong> de begunstigde is de kennisgeving aan de delegataris <strong>van</strong> de<br />

aanvaarding <strong>van</strong> die opdracht 2002 .<br />

Een dergelijke overschrijving kan een zekerheidsfunctie hebben, nl. wanneer aldus bij wijze<br />

<strong>van</strong> zekerheid een girale geldsom wordt verschaft. De begunstigde wordt dan<br />

onvoorwaardelijk eigenaar <strong>van</strong> de schuldvordering gevormd door het rekeningtegoed.<br />

Heel vaak echter wil de opdrachtgever de andere partij maar een voorwaardelijk recht<br />

verschaffen, zo bv. een zekerheid voor de betaling <strong>van</strong> een schuld voor zover die schuld komt<br />

vast te staan. Daartoe staan er in ons recht, naargelang de modaliteiten die men wenst,<br />

meerdere technieken ter beschikking.<br />

1° Eerste techniek; inpandgeving <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

2002 Bij overschrijving via 2 banken, beschikt de opdrachtgever over het fonds dat hij bij bank 1 heeft om een<br />

verbintenis (creditering) <strong>van</strong> bank 2 jegens de begunstigde te doen ontstaan, wat evenwel mogelijk is dankzij een<br />

bestaande overeenkomst tussen banken 1 en 2, krachtens dewelke bank 1 zich verbindt jegens bank 2.<br />

759


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Op de eerste plaats kan men een schuldvordering die men zelf heeft op een bank in de vorm<br />

<strong>van</strong> een rekeningtegoed, in pand geven. Het rekeningtegoed blijft op naam staat <strong>van</strong> de<br />

zekerheidsgever als eigenaar, en de bank wordt in kennis gesteld <strong>van</strong> de inpandgeving er<strong>van</strong><br />

aan diens schuldeiser. De bank is in dit geval louter passief betrokken: zij krijgt kennis <strong>van</strong> de<br />

inpandgeving (kennisgeving in de zin <strong>van</strong> art. 1690 BW). Deze rechtsfiguur, de inpandgeving<br />

<strong>van</strong> een schuldvordering, werd hoger reeds besproken. De respectievelijke rechten <strong>van</strong> de<br />

pandgever en pandhouder worden door de wet bepaald.<br />

We stellen vast dat in een aantal gevallen, de rechtspraak en rechtsleer het veel te ver gezocht<br />

hebben, aangezien ze heel eenvoudig kunnen worden begrepen als de vestiging <strong>van</strong> een<br />

pandrecht op een rekeningtegoed 2003 , wat hoger reeds ter sprake kwam. Zo bv. ook de op<br />

gemeenschappelijke naam gestelde of anderszins geblokkeerde huurwaarborgrekening 2004<br />

(ongeacht of deze onder de bijzondere regeling <strong>van</strong> art. 10 <strong>van</strong> de Woninghuurwet valt of<br />

niet), de waarborg bij financieringshuur door een consument, en vergelijkbare geblokkeerde<br />

waarborgen waar<strong>van</strong> de modaliteiten door de wet zijn bepaald (bv. Wet Koop toekomstige<br />

woningen). Het gaat hier weliswaar om rekeningen die op meer dan één naam staan, maar de<br />

verschillende partijen hebben het tegoed niet in mede-eigendom, maar resp. de blote<br />

eigendom en een pandrecht erop. Uit het feit dat de wet spreekt <strong>van</strong> een voorrecht in plaats<br />

<strong>van</strong> een pandrecht, kunnen m.i. geen andere gevolgen worden afgeleid.<br />

2° Tweede techniek: gemeenschappelijk maken <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

Ten tweede kan men een schuldvordering die men heeft op een bank in de vorm <strong>van</strong> een<br />

rekeningtegoed, inbrengen in een gemeenschappelijk vermogen. Dan zal het <strong>van</strong> het lot <strong>van</strong><br />

dat vermogen afhangen aan wie het tegoed uiteindelijk toekomt. De mede-eigenaars kunnen<br />

bv. een aanwas- of verblijvensbeding overeengekomen zijn, waardoor de schuldvordering bij<br />

vooroverlijden <strong>van</strong> de ene exclusief aan de andere toekomt 2005 . Het gaat hier om een<br />

gezamenlijke rekening die geen zekerheidsmechanisme vormt.<br />

3° Derde techniek: voorwaardelijke schuldvordering doen ontstaan<br />

Tenslotte kan men ook gebruik maken <strong>van</strong> de externe werking <strong>van</strong> de interne verhouding,<br />

namelijk door aan de verbintenis <strong>van</strong> de bank een andere inhoud te geven dan een zuivere en<br />

eenvoudige geldschuld. Men komt met de bank overeen onder welke voorwaarden ze zich<br />

2003 De kwalificatie als inpandgeving werd - terecht - onder meer aanvaard in Hof Brussel 18 december 1991,<br />

JLMB 1992, 701 = JT 1992, 601 noot GREGOIRE; Hof Bergen 5 april 1995, P&B 1996, 100 = RRD 1995, 464<br />

= Act.Dr. 1996, 110; en voor een huurwaarborg door Vred. Meise 23 december 2004, RW 2004-2005, 1233 (zij<br />

het met de verkeerde idee dat het voorwerp <strong>van</strong> het pandrecht een geldsom is die bij een derde in bewaring is<br />

gegeven).<br />

2004 Zie nog Vred. Deinze 22 november 2000, T.G.R. 2001, 86 (compensatie tussen de door de verhuurder<br />

aangehouden waarborgrekening en de schuldvordering <strong>van</strong> de verhuurder op de huurder); Vred. Visé 2 december<br />

1996, T. Vred. 1998, 18; Kh. Hasselt 30 april 1998, TBH 1998, 680 noot W. DERIJCKE; Vred. Gembloers, 15<br />

september 1998, T.Vred. 2000, 50 noot M. GREGOIRE.<br />

2005 Zie i.v.m. aanwasbedingen mijn bijdrage "Noch terugwerking, noch overdracht: bij verdeling of aanwas<br />

verkrijgt men niets wat men al niet heeft. Tegelijk een bijdrage over de Gesamthand in ons recht", TPR 2004 nr.<br />

1 - Liber amicorum TPR en Marcel <strong>Storme</strong>, p. 653 v.<br />

760


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

jegens de ene en/of de andere partij verbindt (bij 2 partijen; het kunnen er ook meer dan 2<br />

zijn). De rekening wordt op naam <strong>van</strong> de twee (of meer) partijen geopend. Vandaar spreekt<br />

men vaak <strong>van</strong> een gemeenschappelijke rekening, wat evenwel in een heel aantal gevallen een<br />

onjuiste benaming is:<br />

- in vele gevallen gaat het namelijk niet om één gemeenschappelijke schuldvordering, maar<br />

om twee aparte schuldvorderingen jegens de bank, beiden onder elkaar uitsluitende<br />

opschortende voorwaarden. De bank verbindt zich jegens partij A onder voorwaarde A en<br />

jegens partij B onder voorwaarde niet-A. Die voorwaarden zijn in een<br />

driepartijenovereenkomst vastgelegd; dit wordt verder onder c. nader besproken.<br />

- soms gaat het om het scheppen <strong>van</strong> een conventioneel ondeelbare of onsplitsbare<br />

schuldvordering (Fr. créance indivisible, En. joint claim, Dui. gemeinschaftliche Schuld) d.i.<br />

een schuldvordering die slechts door beide partijen gezamenlijk kan worden uitgeoefend. Het<br />

gaat hier niét om een gewone mede-eigendom (onverdeeldheid), aangezien een<br />

schuldvordering in gewone onverdeeldheid <strong>van</strong> rechtswege verdeeld wordt de medeeigenaars;<br />

- het zou ook kunnen gaan om een hoofdelijke schuldvordering (actieve solidariteit) (créance<br />

solidaire, joint and several claim, Gesamtforderung), waarbij de bank naar keuze (alternatief)<br />

aan de ene dan wel de andere kan betalen (meerhoofdige rekening waarbij elk <strong>van</strong> de<br />

titularissen alleen kan beschikken). Ook dit kan als een bijzonder vorm <strong>van</strong> mede-eigendom<br />

worden beschouwd.<br />

Al heeft men in een aantal gevallen het leerstuk <strong>van</strong> de externe werking <strong>van</strong> interne<br />

modaliteiten dus niet nodig (nl. bij inpandgeving <strong>van</strong> een rekeningtegoed), dat belet niet dat<br />

door middel <strong>van</strong> die externe werking – dus door middel <strong>van</strong> een overeenkomst met de<br />

rekeningvoerende instelling - andere constructies mogelijk zijn, die niet in het schema <strong>van</strong> een<br />

inpandgeving moeten passen, en ook niet tot een bewaargeving of lastgeving te reduceren<br />

zijn. Wensen de partijen de rechten op een geldsom op een andere wijze te regelen dan een<br />

opsplitsing in eigendom en pandrecht op die som, dan kunnen ze dat dus doen door die<br />

geldsom te ver<strong>van</strong>gen door een rekeningtegoed, waarbij met de schuldenaar <strong>van</strong> die<br />

schuldvordering – de rekeningvoerende financiële instelling – wordt overeengekomen onder<br />

welke voorwaarden de ene en/of de andere partij een schuldvordering heeft op die<br />

instelling 2006 . In zo'n geval moet ook door uitleg <strong>van</strong> de overeenkomst worden bepaald wie<br />

recht heeft op de interest die het tegoed opbrengt.<br />

2006 Zie bv. Hof Bergen 3 juni 1992, onuitg., besproken door A. ZENNER & I . PEETERS, RW 2004-2005,<br />

(481) 500, waartegen de voorziening in cassatie in feite verworpen werd door Cass. 27 januari 1994; Hof<br />

Antwerpen 3 mei 1988, TBBR 1991, 141 noot D. LECHIEN. Deze laatste heeft kritiek omdat volgens hem enkel<br />

ofwel een overdracht <strong>van</strong> een geldsom tot waarborg ofwel een inpandgeving <strong>van</strong> een rekening mogelijk is en dit<br />

geval geen <strong>van</strong> beiden betrof. De feiten speelden zich natuurlijk wel af voor de wijziging <strong>van</strong> art. 1690 en 2075<br />

BW in 1994. Verder het infra nog nader besproken arrest Cass. 2 februari 2007, RW 2006-2007, 1679 n. V.<br />

SAGAERT "Het Hof <strong>van</strong> Cassatie geeft groen licht voor het minnelijk kantonnement".<br />

In vergelijkbare zin DIRIX & BROECKX, “Overzicht”, TPR 1996, 391 v.; E. DIRIX, “Overzicht <strong>van</strong><br />

rechtspraak. Beslag en collectieve schuldenregeling 1997-2001”, TPR 2002, 1187 v., 1215 nr. 32; E. DIRIX,<br />

“Het minnelijk kantonnement”, noot onder Cass. 9 november 1990, RW 1991-92, 535; Hof Gent 26 april 1996,<br />

RW 1996-97 noot E. DIRIX "Nogmaals over het "minnelijk" kantonnement"; Hof Brussel 18 december 1991, JT<br />

1992, 601 n. M. GREGOIRE; Rb. Brussel 4 februari 1998, TBBR 1998, 157; Hof Antwerpen 26 maart 1991, RW<br />

1991-92, 1066.<br />

In andere zin, maar achterhaald door de cassatierechtspraak J.L. LEDOUX, "Les saisies. Chronique", JT 1989,<br />

619-620; -, Les saisies Chronique de jurisprudence 1989-1996, Dossier du JT, 1997;<br />

761


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Het wettelijk kantonnement<br />

Soms zijn die voorwaarden en de rechtsgevolgen bij wet bepaald, met name in geval <strong>van</strong><br />

wettelijk kantonnement (dat ook kan geschieden buiten de hier besproken gevallen om, mits<br />

aan de vereisten <strong>van</strong> art. 1403 GerW wordt voldaan; zie algemeen met name art. 1404 GerW).<br />

Het wettelijk kantonnement stopt ook de loop der interest, die ver<strong>van</strong>gen wordt door de<br />

interest welke de gekantonneerde som opbrengt 2007 .<br />

Het akkoord <strong>van</strong> de gerechtsdeurwaarder bij de bepaling <strong>van</strong> het te kantonneren bedrag bindt daarbij de<br />

schuldeiser-opdrachtgever 2008 .<br />

Het kantonnement nu wordt door de wetgever in art. 1403 GerW gekenmerkt als een<br />

bewaargeving, wat sommigen op een verkeerd spoor heeft gezet. Het gaat rechtens immers<br />

niet om een bewaargeving <strong>van</strong> (chartaal) geld, maar om een rekeningtegoed, d.i. een<br />

schuldvordering die ontstaat op de Deposito- en Consignatiekas. Het gaat ook niet meer om<br />

een geldsom, maar om een schuldvordering op de financiële instelling. Bovendien gaat het<br />

niet om een schuldvordering in mede-eigendom, maar om een voorwaardelijke<br />

schuldvordering.<br />

Uit de wet moet dan wel worden afgeleid aan wie de schuldvordering voortvloeiend uit het<br />

kantonnement toekomt. De rechtsgevolgen verschillen naargelang het kantonnement strekt tot<br />

opheffing <strong>van</strong> een bewarend dan wel een uitvoerend beslag.<br />

* Bij kantonnement <strong>van</strong> de oorzaken <strong>van</strong> het beslag met het oog op de opheffing <strong>van</strong> een<br />

bewarend onroerend beslag geldt het kantonnement niet als betaling en maakt de<br />

schuldvordering deel uit <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> beslagen schuldenaar en is ze onderworpen<br />

aan de samenloop <strong>van</strong> diens schuldeisers; de schuldvordering neemt de plaats in <strong>van</strong> het in<br />

beslag genomen goed. De beslaglegger heeft dus geen voorrang 2009 . Het gaat hier om een<br />

kantonnement door de beslagen schuldenaar in art. 1403 GerW en om het kantonnement door<br />

de partij die het goed wil verwerven (de koper) of een hypotheek erop wil verkrijgen in art.<br />

1444 III GerW. Willen partijen wel een voorrang scheppen, dan dienen zij een andere<br />

techniek te gebruiken, zoals hieronder wordt besproken.<br />

Zie ook nog "Knelpunten in het beslag- en executierecht", RW 1989-90, 982-984; Hof Gent 29 april 1989, RW<br />

1989-90, 992; Hof Bergen 20 juni 1989, TBH 1990, 883 = RRD 1989, 536 = Ann.Dr.Lg. 1990, 65 noot G. DE<br />

LEVAL "Opposabilité d'une convention tenant lieu de cantonnement sur exécution provisoire"; kh. Charleroi 14<br />

december 1999, RRD 2000, 208 noot C. BIQUET-MATHIEU; Vred. Gembloers, 15 september 1998, T.Vred.<br />

2000, 50 noot M. GREGOIRE.<br />

2007 Wordt de beslissing in uitvoering waar<strong>van</strong> gekantonneerd werd, achteraf vernietigd of gewijzigd, dan dient<br />

de gekantonneerde som met haar opbrengst te worden terugbetaald, vermeerderd met verwijlinterest <strong>van</strong>af de<br />

datum <strong>van</strong> de vernietigende of wijzigende uitspraak – Rb. Gent 29 mei 2001, RW 2003-2004, 797.<br />

2008 Hof Antwerpen 19 april 2006, RW 2006-2007, 1130.<br />

2009 O.m. DIRIX & BROECKX, Beslag nr. 343; Hof Luik 14 november 2002, JLMB 2003, 1711; G. DE<br />

LEVAL, La siasie immobilière, (2007), p. 154 nr. 195; A. BERTHE, “Saisie-arrêt et mandat de payement”,<br />

JLMB 2008, (1258) 1260.<br />

762


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

* Bij kantonnement tot opheffing <strong>van</strong> een uitvoerend beslag geldt het kantonnement als<br />

voorwaardelijke betaling 2010 .<br />

c. Driepartijenovereenkomsten<br />

Als men die kwalificatie als bewaargeving laat voor wat ze is 2011 , dan valt gemakkelijk in te<br />

zien dat de wettelijke regeling <strong>van</strong> het kantonnement helemaal niet belet dat partijen ook<br />

zonder die regeling toe te passen kunnen overeenkomen om een geldsom te ver<strong>van</strong>gen door<br />

een rekeningtegoed <strong>2012</strong> of andere geldvordering waaraan bepaalde modaliteiten worden<br />

gekoppeld, zij het wel alleen met het akkoord <strong>van</strong> de rekeningvoerende instelling (bank) c.q.<br />

de schuldenaar <strong>van</strong> de geldvordering. Dan gaat het wel om een zuiver conventionele regeling,<br />

waar<strong>van</strong> de modaliteiten volledig afhangen <strong>van</strong> wat met die bank is overeengekomen (c.q.<br />

met de tussenpersoon, wanneer de rekening bij de bank niet op naam <strong>van</strong> de partijen staat<br />

maar <strong>van</strong> een tussenpersoon, zie de bespreking verderop <strong>van</strong> de “kwaliteitsrekening”).<br />

Onder voorbehoud <strong>van</strong> het geval <strong>van</strong> daadwerkelijke fraude (jegens de schuldeisers), zijn die<br />

afspraken tussen partijen echter wel perfect tegenwerpelijk aan derden, in het bijzonder aan de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> beide partijen, precies omdat ze de inhoud zelf <strong>van</strong> het rekeningtegoed<br />

bepalen, dus <strong>van</strong> de schuldvorderingen zoals ze gelden in de interne verhouding tussen de -<br />

mogelijke – schuldeisers en de bank. Het feit dat het om een zekerheidsmechanisme gaat, doet<br />

daaraan geen afbreuk (dat betekent enkel dat de onderliggende overeenkomst tussen de<br />

voorwaardelijke schuldeisers onderling, verbintenisrechtelijk als een zekerheidsovereenkomst<br />

moet worden gekwalificeerd met het oog op de bepaling <strong>van</strong> de verbintenisrechtelijke<br />

geldigheid en gevolgen). Wel kan de vraag rijzen of die overeenkomst, indien achteraf blijkt<br />

dat ze tijdens de “verdachte periode” werd gesloten, nog kan worden beschouwd als een vorm<br />

<strong>van</strong> ”betaling (<strong>van</strong> een vervallen schuld) in geld of handelspapier”, op straffe <strong>van</strong><br />

aanvechtbaarheid onder art. 17 FaillW 2013 . Enkel op dat laatste punt biedt het wettelijk<br />

georganiseerd kantonnement meer zekerheid dan deze louter conventionele figuren.<br />

Normaal zal de overeenkomst inhouden dat de schuldenaar <strong>van</strong> de geldvordering (meestal een<br />

bank, bij kwaliteitsrekeningen de tussenpersoon op wiens naam de rekening staat), in ruil voor<br />

het ont<strong>van</strong>gen een geldsom, zich ertoe verbindt een overeenstemmende creditering te<br />

verrichten <strong>van</strong> de rekening <strong>van</strong> de ene partij wanneer komt vast te staan dat deze daar recht op<br />

heeft, dan wel <strong>van</strong> de andere partij wanneer vast komt te staan dat die daar recht op heeft. In<br />

tussentijd kunnen beide partijen alleen gezamenlijk over het tegoed beschikken. Bij roerende<br />

zaken (inbegrepen chartaal geld) bestaat de mogelijkheid niet om het eigendomsrecht aldus te<br />

laten “zweven”, omdat zij een bestaan hebben op zichzelf, maar schuldvorderingen bestaan nu<br />

2010 DIRIX & BROECKX, Beslag nr. 367.<br />

2011 Zoals Cass. 9 november 1990, Arr. 1990-91, nr. 135 = Pas. 1991 I 256 = RW 1991-92, 535 noot E. DIRIX<br />

“Het minnelijk kantonnement”, stelde, dient een consignatie <strong>van</strong> een geldsom niet noodzakelijk als een<br />

bewaargeving te worden gekwalificeerd en kan het ook om een voorwaardelijke betaling gaan.<br />

<strong>2012</strong> De rechtsleer die onze stelling niet volgt, gaat <strong>van</strong> de verkeerde stelling uit dat het om een geldsom gaat, en<br />

mist daardoor de kenmerken <strong>van</strong> een schuldvordering, bv. F. GEORGES, JT 2004, (125) 132 v.<br />

2013 Maar als dusdanig kan het mechanisme zeker niet als ongeldig worden beschouwd. Er is geen enkele reden<br />

waarom de belangen <strong>van</strong> de andere schuldeisers <strong>van</strong> de solvens beter zouden gediend zijn met het wettelijk<br />

kantonnement dan met een minnelijk kantonnement, zodat hun belangen in abstracto niet als tegenargument<br />

kunnen worden aangevoerd (zo ook E DIRIX, RW 1991-92, 537).<br />

763


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eenmaal slechts in de mate waarin zij gelden tussen een schuldeiser en een schuldenaar 2014 .<br />

Om die reden is het dus helemaal niet nodig om aan de uiteindelijke creditering door de bank<br />

ten gunste <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de partijen een retroactief gevolg toe te dichten 2015 .<br />

De rechten <strong>van</strong> de begunstigde zijn niet afgeleid <strong>van</strong> die <strong>van</strong> de partij die de geldsom heeft<br />

gestort op de rekening; in hoofde <strong>van</strong> de begunstigde gaat het om een oorspronkelijke<br />

verkrijging 2016 .<br />

De benaming die partijen aan deze rekening c.q. dit tegoed geven is zonder belang – men<br />

spreekt <strong>van</strong> consignatie, minnelijk kantonnement, escrow 2017 , enz. – tenzij dan om de<br />

overeenkomst tussen partijen uit te leggen volgens de gebruiken wanneer ze een lacune bevat.<br />

Vergeleken met het wettelijk geregelde kantonnement zijn er enkele nadelen:<br />

- dat partijen de modaliteiten in beginsel ook uitdrukkelijk zullen moeten overeenkomen en<br />

niet kunnen terugvallen op een wettelijke regeling; al wordt vaak aanvaard dat partijen<br />

stilzwijgend overeengekomen zijn om de interest op de schuldvordering te ver<strong>van</strong>gen door de<br />

interest op het rekeningtegoed 2018 .<br />

- dat een dergelijk rechtsgevolg niet kan bereikt worden door één partij op eenzijdige wijze,<br />

zonder het akkoord <strong>van</strong> de tegenpartij (en de bank). Ook vrijwaart dit de rechthebbende<br />

natuurlijk niet tegen het onvermogend worden <strong>van</strong> die derde 2019 .<br />

2014 Dit wordt nu precies niet gezien door de tegenstanders, die het altijd hebben over de vraag in wiens<br />

vermogen de geldsom zich dan wel bevindt, bv. F. GEORGES, JT 2004, 133 nr. 31. In latere publicaties is deze<br />

auteur evenwel in onze richting omgegaan.<br />

2015 De kritiek <strong>van</strong> tegenstanders <strong>van</strong> het minnelijk kantonnement (bv. F. GEORGES, JT 2004, 133) richt zich<br />

– niet onterecht – vooral tegen de retro-activiteit <strong>van</strong> de betaling waarop sommige voorstanders zich beroepen.<br />

Het is echter helemaal niet nodig zich daarop te beroepen.<br />

2016 Vg. Rb. Brussel 4 februari 1998, TBBR 1998, 157.<br />

2017 Bij een escrow-overeenkomst wordt het geld (of andere goederen, maar daarover gaat het hier niet)<br />

toevertrouwd aan een escrow-agent, een derde die vervolgens bij de vervulling <strong>van</strong> de bepaalde voorwaarden een<br />

overeenstemmende geldsom zal betalen aan de ene of de andere partij. Het kan natuurlijk zijn dat de escrow<br />

agent volgens de overeenkomst het geld zelf niet mag bijhouden maar op zijn beurt moet omzetten in een<br />

rekeningtegoed (escrow account genaamd). Dan gaat het om een combinatie <strong>van</strong> escrow met een<br />

kwaliteitsrekening, zoals in de tekst nader wordt besproken.<br />

Over escrow-overeenkomsten, zie verder R.I.V.F. BERTRAMS, De escrow-overeenkomst als zekerheids- en/of<br />

beheersinstrument voor geldstromen, in Contracteren in de internationale praktijk, Kluwer Deventer 2002; M.<br />

DELIERNEUX en J. HAMBENNE, “La place de l’escrow account dans le cadre des sûretés issues de la<br />

pratique”, in X., “Le juriste dans l’entreprise/Jurist in bedrijf”, Bruylant Brussel 1989, 153 v.; E. DIRIX en R.<br />

DE CORTE, (1999) nr. 552, p. 377, (2006) nr. 18, p. 20; E. DIRIX en V. SAGAERT, TPR 2004, p. 277; G. DU<br />

BOIS, “Problèmes posés par “l’escrow account” et par la compensation comme sûreté dans certains instruments<br />

financier”, in A.M. STRANART (ed.), Le droit des sûretés, Editions du Jeune Barreau Buxelles 1992, 417 v.; G.<br />

SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel <strong>van</strong> het financieel recht, in Reeks Instituut Financieel Recht, ,<br />

Intersentia Antwerpen 2003, nr. 209; J. VAN LANCKER, “De Escrow Agreement in het kader <strong>van</strong><br />

overnameovereenkomsten”, V & F 1998, (317), nr. 1; P. VAN OMMESLAGHE, “Les sûretés issues de la<br />

pratique. Développements récents”, in A.M. STRANART (ed.), Le droit des sûretés, Editions du Jeune Barreau<br />

Bruxelles 1992, (377); C. DEHOUCK, “Kan escrow een alternatief voor documentair krediet bieden?”, DAOR<br />

2004, afl. 69, (10).<br />

2018 Bv. Rb. Gent 27 september 2005, RW 2006-2007, 410.<br />

2019 Daartegen worden dan weer andere maatregelen genomen, meer bepaald doordat de derde verplicht wordt<br />

het geld te deponeren op een derden- of kwaliteitsrekening.<br />

764


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Opdat deze rekeningen dit bijzonder rechtsgevolg zouden hebben volstaat het dus niet dat er<br />

een daartoe strekkende overeenkomst bestaat tussen de verschillende mogelijke begunstigden<br />

<strong>van</strong> de rekening, maar moet dit ook ten aanzien <strong>van</strong> de rekeningvoerende instelling (bank)<br />

(c.q. bij kwaliteitsrekeningen de tussenpersoon) bedongen zijn. Zoniet is deze rekening niets<br />

anders dan een gewone rekening, een schuldvordering <strong>van</strong> de rekeninghouder, en blijft de<br />

bank die een eenheid <strong>van</strong> rekeningen heeft bedongen, gerechtigd om het tegoed op deze<br />

rekening te compenseren met tekorten op andere rekeningen <strong>van</strong> dezelfde rekeninghouder<br />

(vgl. dezelfde problematiek verder onder bij de kwaliteitsrekeningen) 2020 . Heeft de bank<br />

daarentegen ermee ingestemd dat er aldus voorwaardelijke rechten worden geschapen, dan<br />

kan zij jegens de begunstigde geen schuldvergelijking inroepen met schuldvorderingen die zij<br />

op de andere betrokken partij zou hebben 2021 .<br />

Het loutere feit dat partijen een bedrag blokkeren op een rekening, betekent niet noodzakelijk<br />

dat er ook een overeenkomst is dat er voorwaardelijke rechten ontstaan ongeacht samenloop.<br />

Met name wanneer het minnelijk kantonnement gebeurt om een bewarend beslag op te heffen<br />

of te vermijden, komt de rechtspraak wel eens tot de conclusie dat de solvens niet de<br />

bedoeling hadden om een voorwaardelijk recht op betaling toe te kennen aan de andere partij<br />

(en dit dus ook niet bedongen heeft <strong>van</strong> de financiële instelling) 2022 , aangezien ook het<br />

wettelijk kantonnement tot opheffing <strong>van</strong> een bewarend beslag geen voorrang schept (vgl.<br />

hoger).<br />

Of een dergelijk “minnelijk kantonnement” evenzeer de loop der interest stopt of niet, en aan<br />

wie de interest toekomt op het rekeningtegoed, zijn vragen <strong>van</strong> uitleg <strong>van</strong> de overeenkomst<br />

tussen de partij die kantonneert en zijn wederpartij 2023 .<br />

De zopas besproken figuur kan gecombineerd worden met de figuur <strong>van</strong> de<br />

kwaliteitsrekening, met name wanneer een rekeningtegoed wordt gecreëerd dat op naam staat<br />

<strong>van</strong> de advocaten of notarissen <strong>van</strong> beide partijen en daarbij wordt overeengekomen onder<br />

welke voorwaarden die som aan de ene dan wel de andere partij zal worden uitbetaald.<br />

Overigens kan een vergelijkbare (maar niet identieke) zekerheid ook worden geschapen door<br />

gelden te storten op de kwaliteitsrekening <strong>van</strong> één enkele, gemeenschappelijke tussenpersoon.<br />

Deze rechtsfiguur wordt zo dadelijk nader besproken.<br />

De voorwaardelijke schuldvorderingen <strong>van</strong> de diverse mogelijke rechthebbende bij een<br />

minnelijk kantonnement leiden ten dele een eigen leven. Zo kan elk <strong>van</strong> de partijen zijn<br />

2020 Voor een toepassing bij een rekening waar<strong>van</strong> het tegoed door de rekeninghouder-huurder en zijn<br />

verhuurder bestemd was tot huurwaarborg, maar dat nooit met de bank was overeengekomen, zodat deze het<br />

recht behield te compenseren: Rb. Gent 27 maart 2001, RW 2003-2004, 671.<br />

2021 Bv. Hof Brussel 16 oktober 1996, RW 1998-99, 18; V. SAGAERT, "Het Hof <strong>van</strong> Cassatie geeft groen licht<br />

voor het minnelijk kantonnement", RW 2006-2007, (1680) 1681 nr. 3.<br />

2022 Hof Luik 6 februari 1991, JLMB 1996, 1038; kh. Brussel 8 oktober 2007, JLMB 2008, 1286 n. F.<br />

GEORGES; E. DIRIX & V. SAGAERT, "De kwaliteitsrekening herbezocht", TPR 2004, 281 nr. 15; V.<br />

SAGAERT, "Het Hof <strong>van</strong> Cassatie geeft groen licht voor het minnelijk kantonnement", RW 2006-2007, (1680)<br />

1681 nr. 5.<br />

2023 Hof Gent 30 mei 1995, P&B 1996, 105 = RW 1996-97, 678. Volgens Hof Brussel 16 december 1997,<br />

TBBR 1999, 472 noot G. VAN MELLAERT, "Minnelijk kantonnement en procesrechtsmisbruik", werkt het<br />

minnelijk kantonnement niet bevrijdend en laat het dus de interest doorlopen.<br />

765


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voorwaardelijke schuldvordering overdragen of kan deze in beginsel in beslag worden<br />

genomen. Indien een voorwaardelijk gerechtigde failliet gaat, komt die voorwaardelijke<br />

schuldvordering in beginsel in de boedel terecht.<br />

Hetzelfde geldt indien de voorwaardelijk gerechtigde een bewindvoerder is, wiens bevoegdheden in geval <strong>van</strong><br />

faillissement overgaan op een faillissementscurator. Een interessante casus in dit verband vinden we in de zaak<br />

die leidde tot het cassatie-arrest <strong>van</strong> 2 februari 2007 2024 : de pandhouder op handelszaak en de commissaris<br />

inzake opschorting inzake gerechtelijk akkoord waren overeengekomen de verkoopprijs <strong>van</strong> de handelszaak<br />

(verkocht tijdens de opsporingsfase <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord) te storten op een kwaliteitsrekening op naam <strong>van</strong><br />

de advocaten "met de gevolgen <strong>van</strong> een kantonnement", nu er betwisting was of door de commissaris gedane<br />

uitgaven, die boedelschulden waren <strong>van</strong> het gerechtelijk akkoord, voorgingen op de rechten <strong>van</strong> de pandhouder<br />

of niet. Het bedrijf ging failliet en de rechter besliste dat het deel <strong>van</strong> sommen op de kwaliteitsrekening dat<br />

overeenstemde met de boedelschulden die voorrang hadden op het pand handelszaak, aan de curator moest<br />

worden uitbetaald. Het cassatie-arrest zelf is vooral <strong>van</strong> belang omdat het uitdrukkelijk stelt dat samenloop geen<br />

afbreuk doet aan het mechanisme <strong>van</strong> een minnelijk kantonnement.<br />

3. Schuldvergelijking in meerpartijenverhoudingen (multilaterale netting)<br />

Voor zover dit intern is overeengekomen, kan op grond <strong>van</strong> genoemd beginsel ook<br />

schuldvergelijking in meerpartijenverhoudingen bedongen worden op een wijze die<br />

tegenwerpelijk is in geval <strong>van</strong> samenloop 2025 .<br />

Dergelijke multilaterale netting vinden we met name regelmatig bij partijen die alle<br />

aangesloten zijn bij een of andere beurs of andere verrekeningsinstelling; treedt die instelling<br />

op als centrale tegenpartij, dan is er strikt genomen geen multilaterale schuldvergelijking maar<br />

een meervoud aan bilaterale schuldvergelijkingen tussen elk <strong>van</strong> de deelnemers en die<br />

centrale tegenpartij (zie o.m. de bespreking <strong>van</strong> de vereffening bij beurstransacties in Deel<br />

VI).<br />

Zoals hoger vermeld zijn er voor de geldigheid <strong>van</strong> dergelijke overeenkomsten m.b.t. de<br />

rekeningtegoeden en effecten op naam geen specifieke wettelijke bepalingen nodig; anders is<br />

het w.b. andere effecten, zodat de desbetreffende bepalingen besproken worden in Deel VI<br />

(waardepapieren).<br />

De bepalingen <strong>van</strong> de WFZ die ook de multilaterale netting erkennen, zijn slechts <strong>van</strong> belang<br />

in die gevallen waar het gemeen recht niet reeds tot het gewenste resultaat leidt (vgl. hoger<br />

voor bilaterale netting).<br />

2024 Cass. 2 februari 2007, AR nr. C.05.0367.N, KBC bank t. K. Creyf q.q. faill. Datafer, D'Hoore, RW 2006-<br />

2007, 1679 n. V. SAGAERT "Het Hof <strong>van</strong> Cassatie geeft groen licht voor het minnelijk kantonnement".<br />

2025 Zie Hof Antwerpen 27 oktober 1997, RW 1998-99, 675 (overeenkomst tussen meerdere verbonden<br />

vennootschappen en een bank, waardoor deze tussen de rekeningen <strong>van</strong> de onderscheiden vennootschappen mag<br />

verrekenen); K. TROCH, “Bankdeposito’s en bankrekeningen in beweging” in Bankcontracten (red. B. Tilleman<br />

en B. Du Laing), Die Keure Brugge, 2004, (203), 223-239.<br />

766


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4. Op naam <strong>van</strong> een middellijk vertegenwoordiger ontstane schuldvorderingen;<br />

kwaliteitsrekeningen als bijzondere toepassing.<br />

Een bijzondere figuur vinden we ook wanneer een schuldvordering ontstaat in hoofde <strong>van</strong> een<br />

tussenpersoon die openlijk voor andermans rekening optreedt, als middellijk<br />

vertegenwoordiger.<br />

a. De door een middellijk vertegenwoordiger verkregen schuldvordering<br />

Uit art. 103 FaillW en de verdere uitwerking daaraan door rechtsleer en rechtspraak<br />

gegeven 2026 , blijkt namelijk dat er bij dergelijke schuldvorderingen een trustachtige<br />

opsplitsing plaatsvindt <strong>van</strong> het eigendomsrecht op de schuldvorderingen. In geval <strong>van</strong><br />

insolventie <strong>van</strong> de tussenpersoon, en mogelijks ook in geval <strong>van</strong> rechterlijke tussenkomst bij<br />

wanprestatie <strong>van</strong> die persoon, kan die schuldvordering door zijn opdrachtgever zelf worden<br />

uitgeoefend, maar overigens heeft de tussenpersoon er exclusief het beheer over 2027 . Dit heeft<br />

te maken met het onderscheid tussen de verbintenisrechtelijke en zakenrechtelijke gevolgen<br />

<strong>van</strong> de openlijke middellijke vertegenwoordiging: verbintenisrechtelijk is de tussenpersoon<br />

wederpartij, zakenrechtelijk komt het tegoed in beginsel toe aan zijn opdrachtgever; de<br />

rechten <strong>van</strong> de tussenpersoon hebben wel ook een zakelijk aspect (zo zal de opdrachtgever<br />

een bewindsrecht hebben op die schuldvordering en meestal ook een zekerheidsrecht).<br />

De opvordering door de principaal in geval <strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong> de tussenpersoon, geldt<br />

slechts voor zover de tussenpersoon openlijk voor andermans rekening is opgetreden (vgl.<br />

hoger de bespreking <strong>van</strong> de leer <strong>van</strong> de zakenrechtelijke simulatie bij verborgen middellijke<br />

vertegenwoordiging).<br />

b. De (bijzondere) kwaliteitsrekening<br />

1° Begrip<br />

Een belangrijke toepassing 2028 <strong>van</strong> de zopas genoemde trustachtige opsplitsing <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen op naam <strong>van</strong> tussenpersonen vinden we bij schuldvorderingen die een<br />

2026 O.m. E. DIRIX & V. SAGAERT, "De kwaliteitsrekening herbezocht", TPR 2004, (263) 269 nr. 6<br />

2027 Vergelijkbare bepalingen zijn te vinden, zijn het met schakeringen, in meerdere andere rechtsstelsels, bv.<br />

art. 401 Zwitserse OR (waar de opdrachtgever reeds eigenaar wordt <strong>van</strong> de door de tussenpersoon voor zijn<br />

rekening verworven schuldvordering zodra hij al zijn verplichtingen m.b.t. die opdracht is nagekomen; deze<br />

overgang wordt gezien als een vorm <strong>van</strong> wettelijke subrogatie).; art. 7:420 NBW.<br />

Zie ook art. PECL art. 3:302. Insolventie of wezenlijke tekortkoming <strong>van</strong> de tussenpersoon jegens de<br />

opdrachtgever: "Wordt een tussenpersoon insolvabel of begaat hij een wezenlijke tekortkoming jegens de<br />

opdrachtgever, of staat het voor de dag waarop nakoming verschuldigd is vast dat de tussenpersoon wezenlijk zal<br />

tekortschieten, dan:<br />

(a) moet de tussenpersoon de opdrachtgever op diens verzoek de naam en het adres <strong>van</strong> de derde mededelen; en<br />

(b) kan de opdrachtgever jegens de derde de rechten uitoefenen die voor zijn rekening door de tussenpersoon zijn<br />

verkregen, onverminderd de verweermiddelen die de derde kan tegenwerpen aan de tussenpersoon.<br />

2028 Een andere, heel specififeke, toepassing vinden we in art. 64/9 Bankwet betreffende de inning door de<br />

cedent <strong>van</strong> schuldvorderingen die zijn overgedragen aan een cessionaris en ondergebracht in een “bijzonder<br />

vermogen” bij uitgitte <strong>van</strong> covered bonds door die cessionaris: wat door de cedent voor rekening <strong>van</strong> dat<br />

767


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

tussenpersoon heeft op een financiële instelling wegens toevertrouwde gelden, indien hij de<br />

rekening bij die bank aanhoudt “qualitate qua”. Men noemt deze dan ook<br />

"kwaliteitsrekeningen" 2029 .<br />

Voorbeelden:<br />

- derdenrekeningen <strong>van</strong> advocaten en gerechtsdeurwaarders;<br />

- rubriekrekeningen <strong>van</strong> notarissen;<br />

- derdenrekeningen <strong>van</strong> beheersvennootschappen voor auteursrechten 2030 ;<br />

- derdenrekeningen <strong>van</strong> vermogensbeheerders, vastgoedmakelaars, sekwesters, e.d.m.<br />

- faillissementsrekeningen <strong>van</strong> curatoren (zij het met een deels verschillend regime);<br />

- en meer in het algemeen allerlei escrow-rekeningen <strong>van</strong> escrow agents (vgl. hoger).<br />

Het gaat hier niet om de effectenrekeningen <strong>van</strong> banken en beursmakelaars voor hun cliënten<br />

(zie het KB giraal effectenverkeer, besproken in Deel VI); die betreffen immers<br />

waardepapieren en geen schuldvorderingen op naam. De regeling daar<strong>van</strong> is ten dele<br />

gelijkaardig, maar er zijn ook enkele verschillen precies omdat het voorwerp <strong>van</strong> de rekening<br />

geen schuldvordering (geldtegoed) is, maar een (aandeel in een) hoop effecten.<br />

De kwaliteitsrekening kan gecombineerd worden met de techniek <strong>van</strong> de voorwaardelijke<br />

schuldvorderingen, die hierboven reeds werd besproken (driepartijenverhoudingen). Heel<br />

vaak immers wordt de tussenpersoon juist ingeschakeld als bewindvoerder om zeker te stellen<br />

dat het geld slechts uitbetaald wordt indien aan de voorwaarden daartoe is voldaan en blijft<br />

het intussen als zekerheid geblokkeerd. Wordt de voorwaarde niet vervuld, dan gaat het naar<br />

de andere voorwaardelijke begunstigde (bv. koopsom op derdenrekening notaris wordt aan<br />

verkoper uitbetaald na verlijden <strong>van</strong> de akte en keert naar de koper terug als de transactie niet<br />

doorgaat).<br />

Bovendien zou de kwaliteitsrekening de gerechtigde ook moeten beschermen bij insolventie<br />

<strong>van</strong> de tussenpersoon zelf. De kwaliteitsrekening vermijdt meer bepaald dat het "geld" deel<br />

uitmaakt <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de tussenpersoon, zoals het geval zou zijn zowel wanneer<br />

deze het chartaal zou bijhouden (ingevolge de regel <strong>van</strong> de "confusio nummorum"), als<br />

wanneer hij het giraal zou aanhouden op een gewone rekening op eigen naam. Dit is ook de<br />

reden waarom personen die beroepshalve gelden <strong>van</strong> derden beheren vaak verplicht zijn dit te<br />

doen via een kwaliteitsrekening.<br />

bijzonder vermogen <strong>van</strong> de cessionaris werd geïnd, maakt deel uit <strong>van</strong> dat bijzonder vermogen en niet <strong>van</strong> het<br />

vermogen <strong>van</strong> de cedent.<br />

2029 Zie daarover naar Belgisch en/of Nederlands recht uitvoeriger E. DIRIX, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR<br />

1996, p. 71 v.; E. DIRIX & R.D. VRIESENDORP (red.), Inzake kwaliteit, met onder meer M.E. STORME, "De<br />

kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken", p. 55-80, ook (bijgewerkt) in X., Kwaliteitsrekeningen (reeks<br />

Voorrechten en hypotheken. grondige studies nr. 5), Kluwer Antwerpen 1999, p. 37 v. en ingewerkt in mijn<br />

bijdrage "Van trust gespeend ? Trusts en fiduciaire figuren in het belgisch privaatrecht", TPR 1998, 703 v., ook<br />

op http://www.storme.be/trust.html; E. DIRIX & V. SAGAERT, TPR 2004, 263 v.; I. SAMOY, Middellijke<br />

vertegenwoordiging, nr. 780 v.; R.M. AVEZAAT, De kwaliteitsrekening, studiepockets privaatrecht, Kluwer<br />

Deventer 2002.<br />

Contra de hier verdedigde opvatting A.M. STRANART, RPDB Complément VIII, V° "La saisie-arrêt bancaire"<br />

nr. 61.<br />

2030 art. 65ter Auteurswet 1994 (ingevoegd bij W. 10 december 2009).<br />

768


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Volgens een cassatie-arrest <strong>van</strong> de Franstalige eerste kamer <strong>van</strong> 27 januari 2011 2031 zou het<br />

tegoed op een derdenrekening <strong>van</strong> een advocaat in diens eigen vermogen vallen, omdat hij dat<br />

tegoed voor eigen rekening zou aanhouden. Dit arrest, dat bijna unaniem in de rechtsleer<br />

wordt afgekeurd, berust op een dwaling; het valt te hopen dat het snel achterhaald zal zijn<br />

door andersluidende rechtspraak en/of een tussenkomst <strong>van</strong> de wetgever.<br />

2° Vereisten voor deze kwalificatie<br />

* Een kwaliteitsrekening is per definitie een rekening (die een verbintenisrechtelijke<br />

verhouding is) die door de rekeninghouder openlijk qualitate qua wordt “gehouden”<br />

(beheerd), d.i. niet voor eigen rekening, maar voor rekening <strong>van</strong> één of meer andere<br />

personen 2032 (of, voor zover het recht dit erkent, een afgezonderd vermogen dat niet aan een<br />

persoon zou toebehoren) 2033 . Openlijk qualitate qua betekent: met vermelding <strong>van</strong> de<br />

kwaliteit <strong>van</strong> opdrachtnemer. De rekeninghouder is met de schuldenaar <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering (rekeningvoerende instelling) overeengekomen dat hij de rekening houdt<br />

“voor rekening <strong>van</strong> derden”.<br />

Het is in beginsel voldoende dat de bewindvoerder openlijk aangeeft qualitate qua of voor<br />

andermans rekening te handelen, zonder dat hij daarbij de identiteit <strong>van</strong> de<br />

opdrachtgever/begunstigde moet opgeven (openlijke middellijke vertegenwoordiging<br />

volstaat). De rekening staat niet op naam <strong>van</strong> de rechthebbende-begunstigde.<br />

De kwaliteitsrekening vinden we niet alleen waar ze wettelijk verplicht is voor de<br />

beroepsbeoefenaar. Ze kan ook louter conventioneel zijn (bv. de escrow-rekeningen).<br />

* Wel is het niet zo dat een rekeninghouder zomaar voor zichzelf kan beslissen dat hij een<br />

bepaald tegoed <strong>van</strong>af nu voor een derde gaat houden 2034 . Een rekening wordt nog geen<br />

kwaliteitsrekening omdat een partij die geld op die rekening stort of overschrijft, een bepaalde<br />

bestemming voor die geldsom vermeldt 2035 . In dat geval maakt de som – of liever : de<br />

2031 Cass. 27 januari 2011, nr. F.07.0109.F, RW 2010-2011, 1775 afkeurende noot V. SAGAERT “Beslag op<br />

een derdenrekening <strong>van</strong> een advocaat. De teloorgang <strong>van</strong> het vermogensbegrip “ = TBH 2011, 561 afkeurende<br />

noot R. HOUBEN “De beslagbaarheid <strong>van</strong> de derdenrekening <strong>van</strong> de advocaat (zgn. Carpa-rekening)” = T.Not.<br />

2011, 310 n. C. ENGELS “Carparekening evrsus rubriekrekening” = JT 2011, 162 n. G. De LEVAL & F.<br />

GEORGES, “Le statut du compte de tiers de l’avocat: Dura lex ...”<br />

2032 Waarbij de rekeninghouder wel één <strong>van</strong> die personen kan zijn, de middellijke vertegenwoordiger die<br />

optreedt voor gemene rekening <strong>van</strong> hemzelf en zijn opdrachtgever(s); deze wijze <strong>van</strong> optreden kan wel voor<br />

bepaalde beroepen verboden zijn.<br />

2033 Omzeggens alle afgescheiden vermogens die ons recht kent, zijn ofwel gevallen <strong>van</strong> mede-eigendom<br />

(maatschap, feitelijke vereniging, huwelijksgemeenschap, enz.) ofwel rechtspersonen (vennootschap met<br />

rechtspersoonlijkheid, vzw, stichting). M.i. kan men hoogstens in sommige gevallen <strong>van</strong> rechtspersoon in<br />

oprichting spreken <strong>van</strong> een dergelijk, in zekere mate door het recht erkend, afgescheiden vermogen.<br />

2034 Het louter “bestemmen” <strong>van</strong> de gelden is niet voldoende - zie bv. Hof Brussel 9 juli 1957, RW 1957-58, 455.<br />

2035 Hof Brussel 16 april 1987, JT 1987, 575; Hof Antwerpen 20 april 1993, R.Not.B. 455; Hof Brussel 23<br />

december 1998, TBH 1999, 681 noot; Hof Brussel 9 juli 1957, RW 1957-58, 456; Hof Bergen 26 juni 1984, Pas.<br />

1984 II 140 = RPS 1984, 292. De gewone "studierekening" <strong>van</strong> de notaris is zo'n rekening waarop weliswaar<br />

binnen bepaalde grenzen ook derdengelden kunnen toekomen, maar die geen kwaliteitsrekening is. Volgens de<br />

wet is de notaris maar verplicht gelden op een rubriekrekening te plaatsen indien ze niet binnen één maand aan<br />

de bestemmeling worden overgemaakt (art. 34 Notarisambtwet) en het om een bedrag groter dan 2500 Euro gaat.<br />

769


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvordering op de bank tot beloop <strong>van</strong> die som – gewoon deel uit <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong><br />

de rekeninghouder 2036 ; de bank kan dit tegoed ook compenseren met schulden <strong>van</strong> die<br />

rekeninghouder; en bij faillissement <strong>van</strong> de rekeninghouder valt het tegoed in de boedel.<br />

Het is dus maar anders als de rekeningvoerende bank ermee instemt dat het om een bijzondere<br />

rekening gaat.<br />

3° Beëindiging <strong>van</strong> het bewindsrecht<br />

Hoewel eigenaar, kan de gerechtigde de schuldvordering niet beheren en het bewindsrecht<br />

slechts beëindigen voor zover de inwendige rechtsverhouding met de rekeninghouder (de<br />

lastgevingsovereenkomst) dat mogelijk maakt; dit bewindsrecht <strong>van</strong> de rekeninghouder is<br />

bestand tegen een faillissement <strong>van</strong> de gerechtigde.<br />

In de meeste gevallen zal, in afwijking <strong>van</strong> de gewone regel bij lastgeving, de<br />

vertegenwoordiging, en dus ook het bewindsrecht, niet eenzijdig ad nutum door de<br />

“gerechtigde” kunnen worden beëindigd, omdat ofwel de vertegenwoordiger ofwel een derde<br />

er recht op heeft dat de begunstigde niet zelf over het tegoed kan beschikken (zgn. “mandaat<br />

<strong>van</strong> gemeenschappelijk belang”). Veelal is de gerechtigde niet onvoorwaardelijk gerechtigd<br />

en zijn er meerdere belanghebbenden in de zin <strong>van</strong> personen die een subjectief recht hebben<br />

op het behoud <strong>van</strong> het bewind over het tegoed. De vertegenwoordiging kan slechts worden<br />

opgezegd onder de voorwaarden die door die onderliggende verhouding zijn bepaald, dan wel<br />

bij instemming <strong>van</strong> of ernstige tekortkoming <strong>van</strong> de partij die er recht op heeft dat<br />

vertegenwoordiger niet zelf over het tegoed beschikt. Dit alles stemt overeen met de<br />

uiteenzetting hierboven over het zgn. mandaat <strong>van</strong> gemeenschappelijk belang.<br />

Indien alle (ook voorwaardelijk) gerechtigden akkoord zijn, kan de rekeninghouder ver<strong>van</strong>gen<br />

worden door een nieuwe. Indien er voor elke belanghebbende een tussenpersoon optreedt<br />

(typisch voorbeeld is de rekening op naam <strong>van</strong> meerdere advocaten), dan is de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong><br />

één er<strong>van</strong> een loutere partijkwestie. De advocaat die opgevolgd wordt heeft de verplichting<br />

mee te werken aan de overdracht <strong>van</strong> de rekening aan zijn opvolger 2037 .<br />

Het bewindsrecht <strong>van</strong> de rekeninghouder zelf moet m.i. worden beschouwd als een goed dat<br />

niet vatbaar is voor uitwinning, en dus ook niet voor beslag. Het valt ook niet in de boedel bij<br />

faillissement <strong>van</strong> de rekeninghouder. De rechthebbenden kunnen de schuldvordering<br />

revindiceren, zij het dat in geval er meerdere rechthebbenden (of potentiële rechthebbenden)<br />

zijn, er voor de vereffening een andere bewindvoerder zal moeten worden aangesteld.<br />

2036 Zie bv. Cass. 9 mei 1947, Arr. 1947, 148 = Pas. I 192 (geldsom die men moest terugbetalen werd door de<br />

schuldenaar zogenaamd geblokkeerd op een rekening). Voor de basisregel, vgl. Cass. fr. 20 april 1983, Bull.civ.<br />

1983 I nr. 127 = Defrénois 1983 art. 33132, 1142 v.: rekeningtegoeden op een gewone bankrekening vallen in<br />

het vermogen <strong>van</strong> de titularis, ongeacht de oorsprong <strong>van</strong> de gelden en de bestemming die zij voordien hadden<br />

(in casu tegoeden afkomstig <strong>van</strong> gelden die een verzekeringsmakelaar voor rekening <strong>van</strong> de verzekeraar had<br />

geïnd, maar op een eigen rekening had geplaatst). Dit belet niet dat de personen die eraan meegewerkt hebben de<br />

derdengelden <strong>van</strong> hun doel af te wenden daarvoor aansprakelijk kunnen zijn jegens de bestemmeling (vgl. bv.<br />

Hof Antwerpen 15 december 2003, RW 2005-2006, 1470).<br />

2037 Dit leidt men af uit art. 1 II <strong>van</strong> het OVB-reglement inzake opvolging.<br />

770


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4° Gevolgen <strong>van</strong> de kwalificatie als tegoed <strong>van</strong> een kwaliteitsrekening in verhouding met de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de rekeninghouder<br />

Is het rekeningtegoed volgens de interne verhouding tussen rekeninghouder en bank een<br />

“eigen” tegoed <strong>van</strong> de rekeninghouder (nostro-tegoed), dan kunnen de schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

rekeninghouder zich daarop verhalen (en de bank bv. mee verrekenen) tot op het ogenblik<br />

waarop het tegoed op tegenwerpelijke wijze aan een ander toekomt (door kennisgeving <strong>van</strong><br />

cessie, door naasting door de opdrachtgever, enz.).<br />

Is het een tegoed dat qualitate qua wordt aangehouden, dan is dat niet het geval 2038 . Is aan de<br />

vereisten voor een kwaliteitsrekening voldaan, dan maakt het tegoed geen deel uit <strong>van</strong> het<br />

vermogen <strong>van</strong> de rekeninghouder 2039 . De begunstigde is - al dan niet voorwaardelijk - (mede-<br />

)eigenaar <strong>van</strong> het rekeningtegoed 2040 . De schuldeisers <strong>van</strong> de bewindvoerders persoonlijk<br />

kunnen het tegoed niet uitwinnen. Vermits de schuldvordering niet in het vermogen valt <strong>van</strong><br />

de rekeninghouder (omdat hij geen eigenaar is), kan ze door zijn schuldeisers ook niet in<br />

beslag worden genomen.<br />

Dit belet niet dat de bank in geval <strong>van</strong> derdenbeslag tegen de titularis <strong>van</strong> de rekening in zijn<br />

verklaring <strong>van</strong> derde-beslagene ook <strong>van</strong> deze rekening melding moet maken; de bank kan<br />

immers niet nagaan aan wie de gelden wel toebehoren 2041 en het is niet uit te sluiten dat op de<br />

kwaliteitsrekening ook gelden <strong>van</strong> de rekeninghouder zelf staan. De bank waaronder beslag<br />

wordt gelegd tegen de rekeninghouder moet niet alleen melding maken <strong>van</strong> de<br />

kwaliteitsrekening, doch ook <strong>van</strong> het kwaliteitskarakter daar<strong>van</strong> 2042 , om te verduidelijken dat<br />

het tegoed in beginsel niet tot het vermogen <strong>van</strong> de beslagen rekeninghouder behoort.<br />

Wel dient men erover te waken dat de bank geen beding <strong>van</strong> eenheid <strong>van</strong> rekening (tussen de<br />

kwaliteits- en andere rekeningen <strong>van</strong> dezelfde rekeninghouder) kan inroepen, omdat dan het<br />

recht <strong>van</strong> de rechthebbenden door vermenging teniet zou gaan, althans de bank<br />

schuldvergelijking zou kunnen toepassen met schuldvorderingen op de rekeninghouder.<br />

2038 Vgl. ook Cass.fr. 7 maart 2000, JCP éd. E, 2000, 726: Cass.fr. 10 februari 1998, RTDComm 1998, 392.<br />

2039 Vgl. (derdenrekening advocaat) Beslagr. Luik 10 september 2001, JLMB 2001, 1498; G. DE LEVAL,<br />

Traité des saisies, 631; L. LANOYE, "Beslag onder derden op een (bank)rekening", Liber amicorum Marcel<br />

Briers, Mys&Breesch Gent 1993, 287.<br />

Zo ook in Nederland HR 12 januari 2001, RvdW 2001, 29; a contrario HR 3 februari 1984, Slis-Stroom, NJ 1984<br />

nr. 752. Zie verder A. STENEKER, Kwaliteitsrekening en afgescheiden vermogen, Kluwer Deventer 2005.<br />

Dit geldt a fortiori wanneer de gefailleerde niet eens rekeninghouder is, maar de rekening enkel zijn naam<br />

vermeld omdat zij een gemeenschappelijke rekening is <strong>van</strong> meerdere <strong>van</strong> zijn schuldeisers, die het geld op één<br />

rekening lieten storten om het achteraf onder elkaar te verdelen - het geval dat aanleiding gaf tot het arrest Hof<br />

Antwerpen 13 februari 1996, RW 1996-97, 610.<br />

2040 Vgl. Z. VAN HEE, Verslagen Comité Studie en wetgeving 1961, I, 38; Hof Luik 6 november 1967, JL<br />

1967, 81; corr. Luik 30 juni 1964, RPNot. 1965, 351 n. P.W.<br />

2041 Vgl. Beslagr. Brussel 20 januari 2000, TBH 2001, 856 noot J.P. BUYLE & M. DELIERNEUX.<br />

2042 Zie hierover nader E. DIRIX, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996 (71) 84 nr. 14 = “Les comptes rubriqués et<br />

qualitatifs”, in Le trust et la fiducie / De trust en de fiduciaire overeenkomst, p. (175) 188 nr. 14.<br />

771


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

5° Gevolgen <strong>van</strong> de kwalificatie als tegoed <strong>van</strong> een kwaliteitsrekening in verhouding met de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de solvens<br />

Zoals hoger besproken kan het zijn dat het tegoed onder een bepaalde voorwaarde toekomt<br />

aan één gerechtigde en onder de tegengestelde voorwaarde aan een andere gerechtigde.<br />

De schuldeisers <strong>van</strong> de bewindvoerders persoonlijk kunnen het tegoed niet uitwinnen; de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de begunstigde <strong>van</strong> het tegoed wel. Daartoe moeten zij in beginsel beslag<br />

leggen onder de bewindvoerder <strong>van</strong> het tegoed (niet rechtstreeks onder de rekeningvoerende<br />

bank). Een bijzondere situatie is er wel bij de kwaliteitsrekening <strong>van</strong> een<br />

faillissementscurator: het tegoed maakt deel uit <strong>van</strong> de "boedel" <strong>van</strong> schuldeisers in de boedel.<br />

Wanneer een schuldeiser zijn schuldvordering op de boedel (boedelschuld) wil verhalen, kan<br />

hij dat daarentegen onder meer op het tegoed <strong>van</strong> die kwaliteitsrekening doen. Aangezien hij<br />

zijn schuldvordering moet richten tegen de curator q.q. en tegen die curator een uitvoerbare<br />

titel moet / zal hebben, kan hij in uitvoering <strong>van</strong> die titel wel rechtstreeks beslag leggen onder<br />

de bank ten laste <strong>van</strong> de curator q.q. 2043<br />

Wanneer het gaat om een conflict tussen de bestemmeling <strong>van</strong> de geldsom en de schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de solvens, heeft het weinig belang of het rekeningtegoed dat gevolg is <strong>van</strong> de betaling<br />

aan de tussenpersoon een kwaliteitsrekening vormt of niet. Al zou de tussenpersoon eigenaar<br />

zijn <strong>van</strong> het rekeningtegoed, blijft de vraag wie <strong>van</strong> partijen onder welke voorwaarden een<br />

schuldvordering heeft op de tussenpersoon, waarop de schuldeisers <strong>van</strong> die partij zich dan<br />

desgevallend kunnen verhalen. Het rekeningtegoed zal onder het beslag leggen voor zover de<br />

tussenpersoon op dat tijdstip inderdaad schuldenaar was, d.w.z. voor zover de beslagene op<br />

dat tijdstip effectief reeds of nog een schuldvordering had op de tussenpersoon.<br />

Wanneer een tussenpersoon (bv. een notaris) een geldsom ont<strong>van</strong>gt met de opdracht <strong>van</strong>wege<br />

de solvens om die aan één <strong>van</strong> zijn schuldeisers uit te betalen, dan heeft de solvens geen<br />

schuldvordering tot betaling of teruggave <strong>van</strong> die geldsom en kunnen zijn schuldeisers daarop<br />

dan ook geen derdenbeslag leggen onder die tussenpersoon 2044 .<br />

6° Verhaal door de schuldeisers <strong>van</strong> de gerechtigde<br />

Wanneer de schuld tot betaling waar<strong>van</strong> de som strekt een voorwaardelijke schuld is, dan<br />

heeft de bestemmeling slechts een voorwaardelijk recht; wanneer bv. een verkoop onder<br />

opschortende voorwaarde wordt gesloten en de koper een voorschot betaalt op de<br />

kwaliteitsrekening <strong>van</strong> de notaris, en de opschortende voorwaarde wordt niet vervuld en de<br />

overeenkomst wegens die niet-vervulling ontbonden, dan wordt de verkoper geacht nooit enig<br />

2043 Voor een voorbeeld: kh. Antwerpen 18 december 2006, TBH 2007, (605) 609-610; in casu werd het<br />

derdenbeslag dus gelegd onder de Deposito- en Consignatiekas - art. 52 FaillW, dat de procedure voor<br />

deconsignatie bepaalt, geldt enkel voor uitkering aan schuldeisers in de boedel en niet voor tenuitvoerlegging<br />

door schuldeisers <strong>van</strong> de boedel.<br />

2044 Bv. Hof Luik 13 september 2007, JT 2008, 33 = JLMB 2008, 1256 n. A. BERTHE “Saisie-arrêt et mandat<br />

de payement”.<br />

772


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

recht te hebben verkregen op dat voorschot en valt het bij faillissement <strong>van</strong> de verkoper ook<br />

niet in diens boedel 2045 .<br />

Voor zover anderzijds de bestemmeling effectief gerechtigd is, is het aandeel <strong>van</strong> die<br />

rechthebbende in de schuldvordering op de bank in beginsel wél vatbaar voor derdenbeslag,<br />

maar anders dan bij een beslag op schuldvorderingen die ook op naam staan <strong>van</strong> de<br />

rechthebbende, zal het beslag hier moeten worden gelegd onder de bewindvoerder; de bank<br />

kent immers de naam <strong>van</strong> de rechthebbende niet, of in ieder geval niet diens precieze rechten<br />

(vgl. In Nederland art. 25 lid 5 Notarisambtwet 1999). Normaal legt men derdenbeslag<br />

weliswaar bij de schuldenaar <strong>van</strong> de in beslag genomen schuldvorderingen, d.i. de bank,<br />

omdat normaal de schuldenaar de “houder” is <strong>van</strong> de schuldvordering (in overdrachtelijke<br />

zin). Bij een kwaliteitsrekening is er evenwel sprake <strong>van</strong> een tweetrapshouderschap. De bank<br />

houdt de schuldvordering voor de rekeninghouder, die deze op zijn beurt niet voor zichzelf<br />

houdt, maar voor de rechthebbende. Aldus is het de rekeninghouder die de verklaring moet<br />

doen en desnoods eenvoudig schuldenaar kan worden verklaard. Het beroepsgeheim kan m.i.<br />

niet ingeroepen worden om geen verklaring af te leggen of het onder zich hebben <strong>van</strong> gelden<br />

<strong>van</strong> de beslagene te verzwijgen. Wel kan het beroepsgeheim zich ertegen verzetten dat details<br />

<strong>van</strong> de schuld worden meegedeeld en kopie word meegedeeld <strong>van</strong> bewijsstukken (zoals<br />

normalerwijze - d.i. buiten beroepsgeheim om - wel vereist kan zijn, zie art. 1452 en 1453<br />

Ger.W.) 2046 .<br />

Een dergelijk meertrapsstelsel vinden we zoals gezegd in een bijzondere wettelijk geregelde<br />

kwaliteitsrekening, nl. de effectenrekening <strong>van</strong> de beursmakelaar (zie art. 9 KB nr. 62 giraal<br />

effectenverkeer <strong>van</strong> 10 november 1967). Een vergelijkbare regeling vinden we in art. 77 Wet<br />

beleggingsondernemingen <strong>van</strong> 6 april 1995 voor cliëntenrekeningen <strong>van</strong><br />

beleggingsvennootschappen.<br />

c. De generale kwaliteitsrekening of omnibus-rekening<br />

Het is ook mogelijk dat de rekeninghouder één enkele rekening voert voor meerdere<br />

rechthebbenden uit verschillende verrichtingen of rechtsverhoudingen. Men noemt dit ook een<br />

algemene of generale derdenrekening of een omnibus-rekening (En. omnibus account), i.t.t.<br />

de speciale derdenrekening, die slechts tegoeden <strong>van</strong> één gerechtigde betreft:<br />

2045 Dit geval vinden we in een arrest Hof Gent 4 januari 2010, 7e Kamer, 2008/AR/2071 faill. Charly Brood,<br />

http://www.mdseminars.be/nl/bibliotheek/faillissementsrecht/rechtspraak/FAI-R-125.pdf = T.Not. 2010, 141 n.<br />

L. WEYTS, onderhandse verkoop ontbonden wegens niet-vervulling <strong>van</strong> de opschortende voorwaarde <strong>van</strong><br />

bodemattest. Het arrest beschouwt de notaris wel als juridische eigenaar en de solvens als economische eigenaar,<br />

wat m.i. niet erg behulpzaam is, maar de conclusie is wel correct.<br />

2046 De nadere bespreking <strong>van</strong> het beroepsgeheim valt buiten het bestek <strong>van</strong> deze bijdrage. Zie daarvoor mijn<br />

bijdrage "Déontologie professionnelle et conduite loyale du procès - Professional ethics and procedural fairness",<br />

Belgisch rapport voor het IXe Wereldcongres voor Procesrecht, Coimbra/Lissabon augustus 1991, in Rôle et<br />

organisation des magistrats et avocats dans les sociétés contemporaines, IXième Congrès mondial de droit<br />

judiciaire (Rapports belges), Kluwer Antwerpen 1992, p. 3 v. Zie voor de hele discussie i.h.b. betreffende de<br />

notaris : J.F. TAYMANS, “Le secret professionnel du notaire face aux oppositions extrajudiciaires, aux saisiesarrêts<br />

et aux cessions de créance”, in Mélanges offerts à Roland De Valkeneer à l’occasion du 125e anniversaire de<br />

la revue du notariat belge, red. D. Sterckx & J.L; Ledoux, Bruylant Brussel 2000, p. 465 v.<br />

773


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- notarissen houden in beginsel afzonderlijke rubriekrekeningen voor elke verrichting 2047 ,<br />

maar daarnaast vaak toch ook een algemene derdenrekening 2048 ;<br />

- bij beleggingsvennootschappen zijn beiden mogelijk (art. 77 Wet beleggingsondernemingen<br />

6 april 1995);<br />

- advocaten daarentegen hebben behalve voor erg belangrijke bedragen meestal maar één<br />

derdenrekening, waarop de verschillende derdengelden vermengd zijn 2049 .<br />

In zo’n geval ontstaat er een mede-eigendom tussen de verschillende rechthebbenden, elk in<br />

verhouding tot de crediteringen die de rekeninghouder voor rekening <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> hen heeft<br />

verkregen (min de debiteringen die voor rekening <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> hen geschiedden) (en bij<br />

voorwaardelijke rechthebbenden nadat eerst is uitgemaakt aan wie onder hen het tegoed<br />

toekomt, zie de hierboven beschreven driepartijenovereenkomsten).<br />

Is er een tekort op de rekening, dan wordt dit door alle rechthebbenden evenredig gedragen;<br />

deze regel vinden we wettelijk voor effectenrekeningen (waarover meer in Deel VI), bij de<br />

sommenrekeningen <strong>van</strong> beheerders <strong>van</strong> beleggingsfondsen, en dergelijke meer, maar is ook<br />

de enige zinvolle regel voor geldtegoeden op kwaliteitsrekeningen (vgl. in Nederland de art.<br />

25 III en IV Notarisambtwet 1999) 2050 .<br />

Een interessante vraag in deze gevallen is of de evenredige verdeling <strong>van</strong> het tekort<br />

onverminderd geldt wanneer ook de rekeninghouder zelf één <strong>van</strong> de gerechtigden is<br />

(vermenging <strong>van</strong> nostro-tegoeden met derden-tegoeden). Dit is dit onvoldoende reden om te<br />

beslissen dat de tegoeden dan geheel in het vermogen vallen <strong>van</strong> de rekeninghouder 2051 ; in<br />

tegendeel wordt aanvaard dat de rekeninghouder - en dus ook zijn schuldeisers - achtergesteld<br />

wordt op de derden voor wiens rekening hij tegoeden aanhoudt 2052 . De rekeninghouder wordt<br />

geacht bij afhaling of overboeking <strong>van</strong> tegoeden eerst zijn eigen tegoed te hebben afgehaald.<br />

Hij is immers krachtens de rechtsverhouding met de gerechtigden “gebonden” om het tegoed<br />

eerst voor de anderen te houden. In zo’n geval wordt een tekort eerst aan hem aangerekend en<br />

pas nadien evenredig verdeeld over de gerechtigden 2053 .<br />

2047 Zie art. 34 Notarisambtwet en art. 2 en v. Koninklijk Besluit <strong>van</strong> 10 januari 2002 betreffende het beheer<br />

<strong>van</strong> de door een notaris ont<strong>van</strong>gen sommen, effecten en geldswaardige papieren aan toonder en betreffende het<br />

toezicht op de boekhouding <strong>van</strong> de notarissen, voorheen KB 14 december 1935 betreffende de organisatie en de<br />

controle <strong>van</strong> de boekhouding <strong>van</strong> notarissen.<br />

2048 in Nederland de regel, zie art. 25 I Notarisambtwet 1999.<br />

2049 zie Art. 1 Reglement <strong>van</strong> de Nationale Orde <strong>van</strong> advocaten <strong>van</strong> 19 januari 1989 en Reglement<br />

derdengelden <strong>van</strong> de Orde <strong>van</strong> Vlaamse balies <strong>van</strong> 11 december 2002; art. 3.8.1. Europese Code <strong>van</strong><br />

deontologie. In Frankrijk art. 27 Décret nr. 72-671 <strong>van</strong> 13 juli 1972. Voor de erkenning <strong>van</strong> het rechtsgevolg, zie<br />

Cass. fr. 19 februari 1985, Bull.civ. 1985 II nr. 68 = D. 1985, I.R., 319. Tegen de kwalificatie als<br />

kwaliteitsrekening: J.P. BUYLE, “Les jardins secrets du compte bancaire professionnel de l’avocat”, in Liber<br />

amicorum Lucien Simont, Bruylant Brussel 2002, 953 v.<br />

2050 Zo ook DIRIX & SAGAERT, TPR 2004, (263) 268 nr. 5.<br />

2051 Dat werd nochtans ten onrechte beslist in Hof Brussel 26 maart 2002, NJW 2003, 346 = TBBR 2003, 312<br />

en op p. 317 v. afkeurende noot V. SAGAERT "De derdenrekening <strong>van</strong> een advocaat: een algemene<br />

kwaliteitsrekening".<br />

2052 Zo ook V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, nr. 457; DIRIX & SAGAERT, TPR 2004, (263) 268 nr. 5.<br />

2053 De regel vinden we in art. 25 IV (Staats-)Nederlandse Notarisambtwet 1999. Vgl. ook art. 25 Wb.Venn,<br />

art. 8 III <strong>van</strong> de W. 22 juli 1991 Deposito- en thesauriebewijzen, art. 471 IV Wb.Venn en art. 10 IV KB giraal<br />

effectenverkeer.<br />

De redenering vinden we meer algemeen in het common law terug wat gelden <strong>van</strong> een trust betreft. Daar wordt<br />

774


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een gemeenschappelijke derdenrekening houdt nog niet in dat het mandaat <strong>van</strong> de rekeninghouder een mandaat <strong>van</strong><br />

gemeenschappelijk belang is; integendeel zal voor elk aandeel <strong>van</strong> die mede-eigendom afzonderlijk gelden in wiens<br />

belang het moet worden beheerd (en of dat een enkele gerechtigde betreft, dan wel een mandaat <strong>van</strong><br />

gemeenschappelijk belang).<br />

dergelijk vermoeden echter via de figuur <strong>van</strong> een constructive trust <strong>van</strong> rechtswege gemaakt en kan het aan<br />

derden worden tegengeworpen. Zie F.P. <strong>van</strong> KOPPEN, “Bestaan er echte trustverhoudingen in Nederland,<br />

Duitsland en Luxemburg”, WPNR nr. 5906-5907, p. 130; mijn bijdrage in RW 1996-97, randnr 21 = in Le trust<br />

et la fiducie / De trust en de fiduciaire overeenkomst, randnr. 21.<br />

775


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK IX. Pluraliteit <strong>van</strong> schuldeisers<br />

De al dan niet verzekerde schuldvordering is in de meeste gevallen een schuldvordering die aan één schuldeiser<br />

toekomt. Is een schuld aangegaan jegens meer dan een schuldeiser, of komt een schuldvordering door latere<br />

feiten aan meer dan een schuldeiser toe, dan wordt de schuldvordering in beginsel verdeeld in afzonderlijke<br />

schuldvorderingen. Niettemin kent ons recht ook situaties waarin de gevolgen <strong>van</strong> deze pluraliteit anders luiden.<br />

Voor een goed begrip moet men daarbij een onderscheid maken tussen de interne verhouding tussen de<br />

schuldeiser enerzijds en de verhouding met de schuldenaar anderzijds, aangezien deze niet noodzakelijk<br />

corresponderen.<br />

AFDELING A. Verhouding tussen de medeschuldeisers<br />

De verhouding tussen de medeschuldeisers is op de eerste plaats een zakenrechtelijke vraag, een vraag naar de<br />

zakelijke rechten <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> de medeschuldeisers op de schuldvordering.<br />

Met schuldeiser bedoelen we hier dan een persoon die minstens gerechtigd is om de schuldvordering of een deel<br />

er<strong>van</strong> in eigen naam te innen.<br />

Een schuldeiser in deze zin kan ofwel een zakelijk recht hebben op de schuldeiser ofwel niet; in het laatste geval<br />

is hij een middellijk vertegenwoordiger die in eigen naam optreedt voor rekening <strong>van</strong> de eigenaar of eigenaars<br />

<strong>van</strong> de schuldvordering. We overlopen de belangrijkste gevallen.<br />

1. Beperkte rechten op schuldvorderingen<br />

Een eerste mogelijkheid bestaat daarin dat een persoon eigenaar is <strong>van</strong> de schuldvordering en een ander<br />

pandhouder. Deze situatie werd hoger reeds besproken. Behalve om pandrechten in enge zin kan het gaan om<br />

rechtstreekse vorderingen en andere met pand gelijk te stellen mechanismen.<br />

Een vergelijkbaar geval vinden we bij vruchtgebruik op een schuldvordering.<br />

2. Schuldvorderingen in een gemeenschappelijk vermogen<br />

Een tweede situatie vinden we bij mede-eigendom <strong>van</strong> schuldvorderingen. Daarbij moet op de eerste plaats<br />

verder onderscheiden worden naargelang de schuldvordering deel uitmaakt <strong>van</strong> een gemeenschappelijk<br />

vermogen of niet.<br />

Deze gemeenschappelijke vermogens werden in Deel II hoofdstuk IV reeds besproken als gevallen <strong>van</strong><br />

afgescheiden vermogens, in het bijzonder de maatschap, de huwgemeenschap, de feitelijke vereniging, de<br />

gemeenschappelijke nalatenschap (ervengemeenschap) en het effectendepot. In die gevallen hebben de mede-<br />

eigenaars <strong>van</strong> dat vermogen geen aandeel in afzonderlijke bestanddelen er<strong>van</strong>, dus ook niet in een<br />

schuldvordering die er<strong>van</strong> deel uitmaakt, totdat die schuldvordering door gehele of gedeeltelijke verdeling aan<br />

776


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

één of meerdere <strong>van</strong> hen wordt toebedeeld. Het gaat om de zgn. gezamenlijke eigendom (Gesamthand, joint<br />

property). Er kan enkel voor gemeenschappelijke rekening beschikt worden over die schuldvordering, en dit in<br />

overeenstemming met de bestuursregels die voor dat vermogen gelden (vgl. hoger). Behalve krachtens<br />

bestuursbevoegdheid kan ook krachtens volmacht over de schuldvordering worden beschikt (en dit telkens voor<br />

rekening <strong>van</strong> alle mede-eigenaars gezamenlijk). In alle gevallen dient de beschikking voor gemeenschappelijke<br />

rekening te geschieden; wanneer de schuldvordering voor gemeenschappelijke rekening geïnd wordt, komt het<br />

ont<strong>van</strong>gene in het gemeenschappelijk vermogen terecht. Dit gebeurt ongeacht of geïnd wordt in naam <strong>van</strong> de<br />

gemeenschap, dan wel in eigen naam (vgl. de openbare maatschap c.q. de stille maatschap). Komt de opbrengst<br />

niet in het gemeenschappelijk vermogen terecht, dan is aan dat vermogen vergoeding verschuldigd 2054 . Verder<br />

wordt het lot <strong>van</strong> de eigendom op de schuldvordering bepaald door de regels inzake het aandeel in dat vermogen<br />

(de mede-eigenaars er<strong>van</strong> kunnen bv. een aanwas- of verblijvensbeding overeengekomen zijn, waardoor de<br />

schuldvordering bij vooroverlijden <strong>van</strong> de ene exclusief aan de andere toekomt 2055 ).<br />

Het feit dat een bankrekening op naam <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de echtgenoten staan, bewijst nog niet dat het om eigen<br />

gelden gaat; in beginsel vallen de tegoeden in de gemeenschap, tenzij het eigen karakter <strong>van</strong> de tegoeden wordt<br />

aangetoond 2056 .<br />

3. Mede-eigendom <strong>van</strong> een afzonderlijke schuldvordering<br />

Maakt de schuldvordering geen deel uit <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen, en is ze dus het voorwerp <strong>van</strong> een<br />

afzonderlijke mede-eigendom, dan heeft elke mede-eigenaar in beginsel een aandeel in dat goed, waarover hij<br />

afzonderlijk kan beschikken. Bij een dergelijke mede-eigendom bestaat er immers géén onderscheid tussen het<br />

aandeel in het geheel en dat in een afzonderlijk goed, aangezien er maar één goed is.<br />

a. Deelbare schuldvorderingen: geen mede-eigendom, maar opsplitsing <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering<br />

Meer nog, in beginsel wordt zo'n schuldvordering <strong>van</strong> rechtswege verdeeld in meerdere schuldvorderingen,<br />

corresponderend met ieders aandeel. We spreken <strong>van</strong> deelbare schuldvorderingen (Fr. créances divisibles,<br />

several claims, Du. Teilgläubigerschaft).<br />

b. Ondeelbare/onsplitsbare schuldvorderingen<br />

Dit is anders indien en zolang de schuldvordering krachtens de verhouding met de schuldenaar ondeelbaar<br />

(onsplitsbaar) is (Fr. créance indivisible) in die zin dat de schuldenaar de schuld in zijn geheel mag dan wel zelfs<br />

moet betalen (en dit, naargelang de rechtsverhouding, aan één <strong>van</strong> de schuldeisers dan wel aan verschillende of<br />

alle schuldeisers tezamen). Dit kan het geval zijn:<br />

- ofwel omdat dit voortvloeit uit de aard <strong>van</strong> de prestatie die de schuldenaar verschuldigd is (omdat de<br />

verschuldigde prestatie niet verdeeld kan worden of in delen gepresteerd worden),<br />

2054 Bv. art. 1432 BW Zie ook art. 23 Wb. (voorheen art. 1846 BW) en voor de uitleg daar<strong>van</strong>, die <strong>van</strong> het<br />

gelijkluidende artikel 7A:1666 Nederlands BW door ASSER-MAEIJER, 5-V, nr. 170 p. 230.<br />

2055 Zie i.v.m. aanwasbedingen mijn bijdrage "Noch terugwerking, noch overdracht: bij verdeling of aanwas<br />

verkrijgt men niets wat men al niet heeft. Tegelijk een bijdrage over de Gesamthand in ons recht", TPR 2004 nr.<br />

1 - Liber amicorum TPR en Marcel <strong>Storme</strong>, p. 653 v.<br />

2056 Hof Brussel 16 februari 2010, 2007/AR/2074, Justel nr. N-20100216-1.<br />

777


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- ofwel omdat dit voortvloeit uit de overeenkomst met de schuldenaar (conventioneel ondeelbare<br />

schuldvordering) (zie de bespreking verder bij de bespreking <strong>van</strong> de verhouding met de schuldenaar).<br />

In die gevallen vindt er tussen de mede-eigenaars slechts een verdeling plaats wanneer ofwel de ondeelbaarheid<br />

wegvalt ofwel de schuldvordering verdwijnt (en de opbrengst er<strong>van</strong> verdeeld wordt of een deelbare<br />

schuldvordering vormt zoals bv. een rekeningtegoed). Wel kan de schuldvordering in zijn geheel voordien aan<br />

één <strong>van</strong> hen toebedeeld worden 2057 (onder voorbehoud <strong>van</strong> het recht dat de schuldenaar uit de verhouding<br />

jegens hem zou kunnen hebben om desondanks aan een andere ex-schuldeiser te betalen, bv. bij een beding <strong>van</strong><br />

actieve hoofdelijkheid – zie verder de bespreking <strong>van</strong> de verhouding met de schuldenaar 2058 ).<br />

Zakenrechtelijk zijn de rechtsgevolgen voor het overige gelijkaardig aan die <strong>van</strong> de gezamenlijke eigendom<br />

(Gesamthand, joint property), ook al betreft de eigendom hier slechts één enkel goed en geen geheel <strong>van</strong><br />

goederen. Het gaat hier niét om een gewone mede-eigendom (gewone onverdeeldheid), aangezien een<br />

schuldvordering in gewone onverdeeldheid <strong>van</strong> rechtswege verdeeld wordt over de mede-eigenaars. De<br />

schuldeisers kunnen enkel gezamenlijk over de schuldvordering beschikken, of althans enkel voor gemene<br />

rekening (dus eventueel wel een enkele schuldeiser met volmacht <strong>van</strong> de andere), en niet elk afzonderlijk over<br />

hun aandeel. Indien een <strong>van</strong> de schuldeisers afstand doet <strong>van</strong> zijn recht, of – bij een schuldvordering intuitu<br />

personae – sterft, dan wast zijn aandeel aan dat <strong>van</strong> de andere schuldeiser(s) aan (Bij een schuldvordering intuitu<br />

pecuniae zal het recht <strong>van</strong> de stervende overgaan op zijn erfgenamen). De toebedeling <strong>van</strong> de schuldvordering in<br />

zijn geheel aan één <strong>van</strong> de mede-eigenaars werkt ook declaratief en zogenaamd retroactief. De gedwongen<br />

eenheid (onverdeeldheid) <strong>van</strong> de schuldvordering sluit niet uit dat er in de verhouding tussen de retroactief<br />

vergoedingsaanspraken kunnen bestaan (bv. wanneer één schuldeiser de gehele schuld geïnd heeft zal hij aan de<br />

anderen hun aandeel moeten vergoeden).<br />

Zoals gezegd gaat het hier om de gevolgen op zakenrechtelijk vlak, de eigendomsverhoudingen dus. De<br />

verhouding met de schuldenaar komt verderop ter sprake.<br />

Niet onbelangrijk is dat de gevolgen <strong>van</strong> deze ondeelbaarheid externe werking hebben: omdat zij inherent zijn<br />

aan de schuldvordering blijven ze ook gelden bij bv. faillissement <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de schuldeisers.<br />

4. Geen mede-eigendom maar afzonderlijke voorwaardelijke rechten<br />

Geen mede-eigendom is er wanneer uit de rechtsverhouding met de schuldenaar (normaal in een<br />

driepartijenovereenkomst) volgt dat deze onder bepaalde voorwaarden aan één partij een schuldvordering<br />

toekent en onder de tegenovergestelde voorwaarde aan een andere partij (zie hoger de bespreking <strong>van</strong> dergelijke<br />

"quasi-gemeenschappelijke" rekeningen).<br />

5. Middellijke vertegenwoordiging<br />

Tenslotte kan er nog een trustachtige opsplitsing <strong>van</strong> de rechten op de schuldvordering plaatsvinden wanneer de<br />

schuldvordering verkregen is door een middellijk vertegenwoordiger, d.i. een persoon die de schuldvordering in<br />

2057 Door een overeenkomst <strong>van</strong> verdeling in ruime zin, d.i. ook omvattend een toebedeling tegen opleg of<br />

betaling, of door een niet-conventionele (bv. gerechtelijk opgelegde) verdeling.<br />

2058 Omgekeerd maakt een beding <strong>van</strong> (actieve) hoofdelijkheid de schuldvordering nog niet ondeelbaar (art.<br />

1219 BW).<br />

778


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eigen naam voor andermans rekening (zie bv. hoger de kwaliteitsrekening) of voor gemeenschappelijke rekening<br />

(bv. een stille maatschap) heeft verkregen.<br />

Onder de WFZ bestaat er nog een variante op deze figuur, nl. wanneer de schuldvorderingen zelf op naam staan<br />

<strong>van</strong> de schuldeisers-eigenaars, maar de zakelijke zekerheden die er accessoir aan zijn op naam staan <strong>van</strong> de<br />

middellijke vertegenwoordiger, die openlijk voor rekening <strong>van</strong> de schuldeisers optreedt (art. 5 WFZ). Dit werd<br />

hoger reeds besproken.<br />

Een andere variante vinden we in het transportrecht, wanneer zowel de afzender als de geadresseerde <strong>van</strong> een<br />

zending (dan wel de persoon in die aanspraak gesubrogeerd is 2059 ) een aanspraak hebben jegens de vervoerder -<br />

bv. krachtens art. 17 CMR wat betreft de aanspraak op schadevergoeding voor geheel of gedeeltelijk verlies of<br />

beschadiging, waarbij slechts één <strong>van</strong> beiden in de interne verhouding eigenaar zal zijn, maar beiden een<br />

aanspraak hebben in de externe verhouding.<br />

AFDELING B. Verhouding met de schuldenaar<br />

Deze verhouding wordt in het verbintenissenrecht bestudeerd bij de bespreking <strong>van</strong> de pluraliteit <strong>van</strong><br />

(schuldenaars of) schuldeisers.<br />

De rechtsgevolgen in deze verhouding hangen in beginsel af <strong>van</strong> de zakenrechtelijke verhouding (wie zakelijke<br />

rechten heeft op de schuldvordering kan ze ook uitoefenen jegens de schuldenaar), evenwel met een aantal<br />

schakeringen:<br />

- door de regel dat de regel dat betaling te goeder trouw gedaan aan iemand die in het bezit is <strong>van</strong> de<br />

schuldvordering, de schuldenaar bevrijdt (art. 1240 BW), en als een meer specifieke vorm daar<strong>van</strong> de regel dat<br />

een verandering in gerechtigdheid maar aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen zodra deze er kennis <strong>van</strong><br />

heeft of diende te hebben (verwoord in art. 1690 III BW voor de cessie en inpandgeving);<br />

- doordat de zakelijk gerechtigde op de schuldvordering aan een ander bevoegdheid kan verlenen om de rechten<br />

uit de schuldvordering of sommige daar<strong>van</strong> uit te oefenen, in het bijzonder de schuldvordering te innen; alsmede<br />

de regel <strong>van</strong> art. 2005 BW, volgens dewelke een eenmaal gegeven bevoegdheid om jegens de schuldenaar te<br />

handelen, de lastgever blijft binden zolang die schuldenaar geen kennis heeft <strong>van</strong> de beëindiging er<strong>van</strong>;<br />

- en door enkele wettelijke bepalingen ten gunste <strong>van</strong> de schuldenaar geconfronteerd met meerdere schuldeisers.<br />

1. Meerdere of gedeelde schuldvorderingen<br />

Indien de schuldvordering geen deel uitmaakt <strong>van</strong> een gemeenschappelijk vermogen en ook niet (krachtens de<br />

verhouding met de schuldenaar) ondeelbaar is, dan wordt ze verdeeld over verschillende mede-eigenaars. Dan<br />

bestaan er even zovele afzonderlijke rechtsverhoudingen tussen de schuldenaar en elk <strong>van</strong> de schuldeisers. Elk<br />

<strong>van</strong> die verhoudingen leidt zijn eigen leven en is onafhankelijk <strong>van</strong> de andere (Du. Teilgläubigerschaft).<br />

Dit sluit niet uit dat één <strong>van</strong> die schuldeisers aan een andere schuldeiser of een derde volmacht kan geven om de<br />

schuldvordering voor zijn rekening uit te oefenen (inningsvolmacht), zij het in zijn naam (gewone volmacht) of<br />

in eigen naam (als middellijk vertegenwoordiger). Die volmacht is evenwel een zuiver externe aangelegenheid<br />

en eindigt op grond <strong>van</strong> de gewone regels inzake lastgeving, zoals die gelden tussen lastgever en lasthebber. Een<br />

uitzondering daarop vormt de actieve hoofdelijkheid, die dan ook hieronder nader sprake komt.<br />

2059 Cass. 21 januari 2010, RW 2010-2011, 370 n. J. VAN DONINCK.<br />

779


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Schuldvorderingen in een gemeenschappelijk vermogen<br />

a. Niet ontbonden vermogens<br />

Maakt een schuldvordering deel uit <strong>van</strong> een niet-ontbonden maatschap, de huwgemeenschap of feitelijke<br />

vereniging, of een giraal effectendepot, dan bestaat er ook in verhouding tot de schuldenaar slechts één enkele<br />

schuldvordering, die uitgeoefend wordt door de persoon of personen die bevoegd zijn om voor<br />

gemeenschappelijke rekening te handelen (zij het dat de deelgenoten of sommige <strong>van</strong> hen afzonderlijk bevoegd<br />

zijn, zij het dat zij slechts gezamenlijk of althans met meerdere <strong>van</strong> hen tezamen bevoegd zijn). Zijn de<br />

schuldeisers elk afzonderlijk bestuursbevoegd (wat bij een huwvermogen de regel is, behoudens ar. 1418 en<br />

1419 BW), dan kan de schuldenaar niet opwerpen dat ze gezamenlijk moeten optreden.<br />

Dit betekent bv. ook dat de schuldenaar zijn schuld jegens dat gemeenschappelijk vermogen niet kan verrekenen<br />

met een schuldvordering die hij op één <strong>van</strong> de deelgenoten <strong>van</strong> dat vermogen zou hebben, ook niet tot beloop<br />

<strong>van</strong> een zogezegd aandeel <strong>van</strong> zijn schuldenaar in die gemeenschap 2060 (tenzij het - m.b. bij de<br />

huwgemeenschap - bij uitzondering gaat om een “eigen schuld” <strong>van</strong> de deelgenoot die wel op de gemeenschap<br />

kan worden verhaald).<br />

Omgekeerd kan de deelgenoot een schuldvordering <strong>van</strong> de gemeenschap op een derde niet in schuldvergelijking<br />

brengen met een eigen schuld <strong>van</strong> hemzelf jegens die derde 2061 , tenzij hij bevoegd is die schuldvordering <strong>van</strong><br />

de gemeenschap daadwerkelijk te innen (op een wijze die hem eigenaar maakt <strong>van</strong> het geld) 2062 (in welk geval<br />

hij vergoeding verschuldigd is aan de gemeenschap) 2063 .<br />

b. Ontbonden vermogens<br />

Gaat het evenwel om een nalatenschap of een ontbonden maatschap, huwgemeenschap of feitelijke vereniging,<br />

dan geldt in het algemeen dat de bestuursbevoegdheid vervalt en dat de mede-eigenaars elk afzonderlijk enkel<br />

daden <strong>van</strong> behoud en voorlopig beheer kunnen stellen 2064 , en voor al het overige slechts gezamenlijk kunnen<br />

handelen (bij consensus), behoudens volmacht die ze elkaar of aan een gemeenschappelijke lasthebber zouden<br />

gegeven hebben 2065 . Deze regel vervalt natuurlijk voor goederen, w.o. schuldvorderingen, die reeds uit het<br />

gemeenschappelijk vermogen zijn gehaald door ze toe te bedelen aan de ene of de andere mede-eigenaar.<br />

2060 K. GEENS, in De nieuwe vennootschapswetten <strong>van</strong> 7 en 13 april 1995, Biblo Kalmthout 1995, (13) 30; J.<br />

VANANROYE, in Knelpunten <strong>van</strong> dertig jaar vennootschapsrecht, (205) nr. 108; ASSER-MAEIJER, 5-V, nr.<br />

171 en 178; en meer algemeen R. VANDEPUTTE, De overeenkomst, Brussel 1977, p. 295. Uitdrukkelijk in<br />

BGB § 719 II en 1419 II voor de maatschap en de huwgemeenschap.<br />

2061 Vgl. ASSER-MAEIJER, 5-V, nr. 178.<br />

2062 Wat niet het geval is wanneer hij de schuldvordering enkel mag “innen” via een rekening <strong>van</strong> de<br />

gemeenschap opf via een kwaliteitsrekening (derdenrekening), wél wanneer hij ze in speciën mag innen of via<br />

een eigen rekening.<br />

2063 Bv. art. 1432 BW Zie ook art. 23 Wb. (voorheen art. 1846 BW) en voor de uitleg daar<strong>van</strong>, die <strong>van</strong> het<br />

gelijkluidende artikel 7A:1666 Nederlands BW door ASSER-MAEIJER, 5-V, nr. 170 p. 230.<br />

2064 Vgl. ook art. 1210 GerW (bevoegdheid <strong>van</strong> de notaris aangesteld in het kader <strong>van</strong> een gerechtelijke<br />

verdeling). Volgens het Duitse BGB § 2039 omvat dit ook de bevoegdheid om voor gemene rekening<br />

schuldvorderingen te innen. In het Franse recht werd dit verworpen door Cass. (fr.) 27-7-1863, D. I 460<br />

(ontbonden maatschap). Voor het huidige Franse recht, zie .....<br />

2065 Zie voor het Franse recht de meer uitgewerkte regeling, die eenvormig is voor alle gevallen <strong>van</strong> nietgebonden<br />

mede-eigendom, in art. 815-2 tot 815-7 C.C.; voor het Duitse recht BGB § 2038 en 2040 I, alsmede de<br />

analoge toepassing <strong>van</strong> de regels uit de zaaksgemeenschap (BGB § 2038 II juncto 743, 745, 746 en 748)<br />

780


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Deze regels gelden in beginsel ook voor de schuldvorderingen die <strong>van</strong> de ontbonden gemeenschap deel<br />

uitmaken 2066 , onder voorbehoud <strong>van</strong> de genoemde regels <strong>van</strong> bevrijdende betaling te goeder trouw aan de<br />

bezitter <strong>van</strong> de schuldvordering, en bevrijdende betaling te goeder trouw aan de persoon die voor de ontbinding<br />

alleen inningsbevoegd was.<br />

Voor de schuldvorderingen <strong>van</strong> een nalatenschap vinden we wel een meer specifieke regel in art. 1220 BW, dat<br />

bepaalt dat wanneer een deelbare schuldvordering deel uitmaakt <strong>van</strong> de nalatenschap, de erfgenamen "de schuld<br />

niet kunnen vorderen dan voor het aandeel waarop zij recht hebben als vertegenwoordigers <strong>van</strong> de schuldeiser".<br />

Voor een goed begrip hier<strong>van</strong> zijn twee bedenkingen noodzakelijk:<br />

- Art. 1220 BW houdt dus niét in dat de schuldvorderingen <strong>van</strong> de erflater <strong>van</strong> rechtswege worden verdeeld en<br />

daardoor buiten de nalatenschap zouden vallen (en nog veel minder dat ze buiten de ontbonden gemeenschap of<br />

het effectendepot zouden vallen). Uit de zopas aangehaalde bewoordingen zowel als de plaats <strong>van</strong> de bepaling<br />

(in het verbintenissenrecht, niet in het erfrecht) blijkt duidelijk dat deze alleen de inwendige verhouding tussen<br />

de schuldeisers en de schuldenaar betreft, met name de vraag wie betaling kan vorderen en aan wie bevrijdend<br />

kan worden betaald, en niét de eigendom <strong>van</strong> de schuldvordering 2067 . De laatste vraag wordt daardoor niet<br />

beroerd, zoals duidelijk blijkt uit art. 832 BW, volgens hetwelk de schuldvorderingen bij verdeling dienen te<br />

worden toebedeeld zoals de andere goederen. Zie overigens ook de meer specifieke regel <strong>van</strong> art. 1240ter BW<br />

(Wet <strong>van</strong> 28 juni 2009) voor rekeningtegoeden op naam <strong>van</strong> de overledene en diens overlevende echtgenoot of<br />

wettelijk samenwonende partner.<br />

- De oorspronkelijke Franse tekst <strong>van</strong> art. 1220 BW zegt dat “les héritiers ne peuvent demander la dette que pour<br />

les parts dont ils sont saisis comme représentant le créancier”. Dit betekent dat de innings- en<br />

beschikkingsbevoegdheid ten aanzien <strong>van</strong> de schuldenaar niet bepaald wordt door het aandeel dat elke<br />

erfgenaam uiteindelijk erft, maar wel door de mate waarin hij de saisine heeft verkregen 2068 , of - zoals men<br />

meestal saisine vertaalt - het bezitsrecht (al zou bewindsrecht een betere vertaling zijn). In vele gevallen valt de<br />

mate <strong>van</strong> saisine <strong>van</strong> een erfgenaam immers niét samen met zijn uiteindelijk aandeel in de nalatenschap. Zo<br />

bezien is art. 1220 trouwens maar een nadere toepassing <strong>van</strong> art. 1240 BW dat bepaalt dat de schuldenaar te<br />

goeder trouw bevrijdend kan betalen aan de bezitter <strong>van</strong> de schuldvordering.<br />

De regel <strong>van</strong> art. 1220 BW is dus op de eerste plaats een regel ten gunste <strong>van</strong> de schuldenaar, die bevrijdend kan<br />

betalen door de betaling op te splitsen over de erfgenamen in verhouding tot hun wettelijke saisine, zonder zich<br />

te moeten bekommeren over de exacte eigendomsverhoudingen tussen de erfgenamen, en dus niet hoeft te<br />

wachten tot hij aan allen tegelijk of aan een aan alleen gemeenschappelijke lasthebber kan betalen.<br />

2066 Vgl. BGB § 2039.<br />

2067 Vgl. behalve G. BAUDRY-LACANTINERIE & A. WAHL, Traité théorique et pratique de droit civil, Des<br />

successions, III, p. 604 v. nr. 3279, ook G. SIESSE, Contribution à l’étude de la communauté d’héritiers en droit<br />

comparé, p. 113; H. CAPITANT, “L’indivision héréditaire”, Rev.crit.lég.jur. 1924, p. (19) 23 v.; DE PAGE,<br />

Traité IX nr.1334 v. m.b. 1337; A. KLUYSKENS, Erfenissen nr. 239; A. VAN GYSEL, Les masses de<br />

liquidation, p. 173. Vgl. voor Nederland (oud recht) ASSER-MEIJERS-VAN DER PLOEG nr. 379; DRION,<br />

“Art. 1335 en de boedelscheiding”, WPNR 4685<br />

2068 Vgl. bv. G. BAUDRY-LACANTINERIE & A. WAHL, Traité théorique et pratique de droit civil, Des<br />

successions, III, (3e uitg. Parijs 1905), p. 604 v. nr. 3279.<br />

781


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Sinds de invoering <strong>van</strong> art. 1240 bis BW kan de schuldenaar <strong>van</strong> tegoeden deze ook bevrijdend betalen door dit<br />

te doen aan of op instructie <strong>van</strong> de personen aangewezen in een attest <strong>van</strong> erfopvolging opgesteld door de<br />

ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> het successiekantoor bevoegd voor de inlevering <strong>van</strong> de aangifte <strong>van</strong> nalatenschap <strong>van</strong> de<br />

overledene, of in een attest of in een akte <strong>van</strong> erfopvolging opgemaakt door een notaris.<br />

3. Hoofdelijke en ondeelbare schuldvorderingen<br />

a. Probleemstelling en terminologie<br />

Uit de rechtsverhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser(s) kan voortvloeien dat de schuldenaar de<br />

schuld:<br />

- in zijn geheel mag dan wel zelfs moet betalen (en dit, naargelang de rechtsverhouding, aan één <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers dan wel aan verschillende of alle schuldeisers tezamen); in het eerste geval kan de schuldenaar niet<br />

verplicht worden de betaling op te splitsen in gedeelten 2069 , in het tweede geval is hij zelfs niet gerechtigd om<br />

dat te doen;<br />

- mag of zelfs moet betalen aan één <strong>van</strong> de schuldeisers dan wel aan verschillende of alle schuldeisers tezamen<br />

(dit los <strong>van</strong> de vraag of hij de prestatie mag opsplitsen in deelbetalingen dan wel enkel in één keer mag betalen).<br />

De combinatie <strong>van</strong> deze verschillende mogelijke modaliteiten <strong>van</strong> de rechtsverhouding leidt tot een reeks<br />

mogelijke situaties 2070 , waar<strong>van</strong> er maar sommige in ons recht wettelijk geregeld zijn. Bovendien worden die<br />

verschillende modaliteiten daarbij vaak niet goed onderscheiden, wat ook geleid heeft tot dubbelzinnigheid in de<br />

gebruikte termen.<br />

In de Belgische traditie wordt daarbij voor de eerste modaliteit meestal gesproken <strong>van</strong> deelbare en ondeelbare<br />

verbintenissen (hoewel er eigenlijk drie mogelijkheden zijn). Wat de tweede modaliteit betreft wordt het geval<br />

waarin de schuldenaar het geheel aan één <strong>van</strong> de schuldeisers mag betalen actieve hoofdelijkheid genoemd; het<br />

geval waarin hij enkel aan meerdere of alle schuldeisers tezamen mag betalen heeft geen wettelijke benaming<br />

maar komt neer op een “meerhandtekeningenclausule”. Rechtsvergelijkend leidt dit tot grote verwarring omdat<br />

2069 Vergelijk ook de ondeelbaarheid <strong>van</strong> een aandeel in een naamloze vennootschap zoals uitgedrukt in art.<br />

461 Wb.Venn.<br />

2070 Zo kan men aan volgende mogelijke situaties denken:<br />

a) de schuldenaar is verplicht om jegens elke schuldeiser diens aandeel te presteren, behoudens wanneer de<br />

schuldeiser kiezen voor gemeenschappelijke lasthebber (dan mag, maar moet hij niet, het geheel aan die<br />

lasthebber betalen);<br />

b) de schuldenaar is verplicht om de prestatie enkel als geheel te verrichten (mag niet opsplitsen):<br />

- en wel aan alle schuldeisers gezamenlijk of een door de overeenkomst of door de schuldeisers aangeduide<br />

gemeenschappelijke lasthebber<br />

- aan een schuldeiser naar zijn keuze<br />

c) de schuldenaar heeft het recht (niet de plicht) om de prestatie enkel als geheel te verrichten:<br />

- doch enkel aan alle schuldeisers gezamenlijk of een door de overeenkomst of door de schuldeisers aangeduide<br />

gemeenschappelijke lasthebber;<br />

- dan wel aan een schuldeiser naar zijn keuze.<br />

Kiest hij er in geval c) voor de prestatie op te splitsen, dan kan het nog zijn dat hij door een dergelijke<br />

deelbetaling aan één schuldeiser bevrijd is enkel jegens die schuldeiser dan wel tot beloop <strong>van</strong> die deelbetaling<br />

ook jegens alle schuldeisers. Anders gezegd: het kan zijn dat hij aan elk mag betalen in verhouding tot diens<br />

aandeel, dan wel aan elk voor rekening <strong>van</strong> allen dan wel enkel aan allen tezamen.<br />

782


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de meeste andere rechtsstelsels de woorden ondeelbare schuldvordering en hoofdelijke schuldvordering in<br />

beginsel gebruiken voor de tweede modaliteit. Zo betekent in de Engelse en Duitse terminologie:<br />

- een gezamenlijke schuldvordering (En. joint claim, Dui. gemeinschaftliche Forderung of<br />

Gesamthandforderung - Mitgläubigerschaft) een schuldvordering waarbij de schuldenaar enkel aan alle<br />

schuldeisers tezamen (of hun vertegenwoordiger) bevrijdend kan betalen en de schuldeisers enkel tezamen (of<br />

een vertegenwoordiger voor hun gemeenschappelijke rekening) betaling kunnen vorderen;<br />

- een hoofdelijke schuldvordering (En. joint and several claim, Dui. Gesamtforderung - Gesamtgläubigerschaft)<br />

een schuldvordering waarbij de schuldenaar aan elke schuldeiser voor het geheel bevrijdend kan betalen en elke<br />

schuldeiser voor gemeenschappelijke rekening betaling kan vorderen.<br />

Deze driedeling is gemeengoed in het Duitse en Engelse recht, en ook voorgesteld in de Principles of European<br />

Contract Law (PECL) / DCFR.<br />

b. De gezamenlijke schuldvordering naar Belgisch recht<br />

Zo bekeken komt dit erop neer dat het geval <strong>van</strong> de gezamenlijke schuldvordering (En. joint claim, Dui.<br />

gemeinschaftliche Forderung of Gesamthandforderung) in ons BW gewoon niet geregeld is, en daardoor ook<br />

zelden in de rechtsleer bestudeerd 2071 ; het wordt overgelaten aan de partijautonomie of dit in de verhouding<br />

met de schuldenaar geldt; de klassieke vorm daar<strong>van</strong> is de meerhandtekeningenclausule op een bankrekening.<br />

Is dit zo, dan gelden wat de verhouding tussen de schuldeisers onderling betreft, de regels inzake de daaruit<br />

voortvloeiende vorm <strong>van</strong> mede-eigendom 2072 . In de verhouding met de schuldenaar komt het erop neer dat de<br />

schuldenaar zich maar op handelingen <strong>van</strong> schuldeisers kan beroepen (ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> betaling, kwijtschelding,<br />

delegatie-opdracht, enz.) voor zover deze door alle schuldeisers gezamenlijk of voor rekening <strong>van</strong> alle<br />

schuldeisers gezamenlijk zijn gebeurd. Het is dus wel mogelijk dat één <strong>van</strong> de medeschuldeisers of een derde de<br />

bevoegdheid heeft om voor allen op te treden 2073 (zij het in hun naam (gewone vertegenwoordiging) of in eigen<br />

naam (middellijke vertegenwoordiging) – waarbij de schuldenaar in beginsel ook verplicht kan worden aan die<br />

persoon alleen te betalen (zie art. 1277 II BW) - maar dit vloeit niet voort uit de verhouding met de schuldenaar<br />

en kan dan ook zonder diens akkoord gewijzigd worden (bv. een gemeenschappelijk lasthebber kan ontslagen<br />

worden zonder dat de schuldenaar daarmee akkoord moet gaan).<br />

c. De hoofdelijke schuldvordering naar Belgisch recht en varianten daarop<br />

2071 Behalve in sommige rechtsvergelijkende werken, zo bv. Joseph RICOL, La coproriété en main commune<br />

(Gesammte Hand) et son application possible en droit français, doc. pr. Toulouse 1907, p. 87 v.<br />

2072 Uit het “gezamenlijk” karakter <strong>van</strong> de schuldvordering vloeit niet noodzakelijk voort dat de<br />

schuldvordering “ondeelbaar” is in de zin <strong>van</strong> een welbepaald type <strong>van</strong> mede-eigendom (zoals dat hoger werd<br />

besproken).<br />

2073 Zo zal bij consortiumkredieten één <strong>van</strong> de schuldeisers (de leidende bankier) dan wel een derde (een<br />

kredietagent of zekerheidsagent, security agent) worden aangeduid (en dit los <strong>van</strong> de vraag of er bij een<br />

consortiumkrediet een gezamenlijke schuldvordering is of niet). Het kan ook zijn dat dit door de schuldenaar<br />

bedongen wordt, zie de bespreking <strong>van</strong> dat geval onder actieve hoofdelijkheid. Over consortiumkredieten in het<br />

algemeen, zie o.m. H. BRAECKMANS, Juridische aspecten <strong>van</strong> consortiumkredieten in eurodeviezen,<br />

Antwerpen 1985; J. BERTRAN DE BALANDA, "Crédits consortiaux: quelles règles du jeu?", JCP Entreprise<br />

1994, nr. 61, 3 v.; B. BROUCKE, "Het structureren <strong>van</strong> zekerheden bij gesyndiceerde kredieten - Hoopvol<br />

uitkijken naar actieve hoofdelijkheid, parallel debt en trust?" T.Fin.R. 2002, 116 v.<br />

783


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij actieve hoofdelijkheid volgt uit de rechtsverhouding met de schuldenaar dat één of meer <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

(of elk <strong>van</strong> hen) afzonderlijk bevoegd is om in eigen naam voor rekening <strong>van</strong> alle schuldeisers op te treden. Deze<br />

persoon kan zelfs een middellijk vertegenwoordiger zijn <strong>van</strong> de schuldeisers, die zelf geen mede-eigenaar is <strong>van</strong><br />

de schuldvordering 2074 . De bevoegdheid <strong>van</strong> deze hoofdelijke schuldeiser kan niet beëindigd worden door de<br />

schuldeisers onderling, maar enkel door een wijziging <strong>van</strong> de verhouding met de schuldenaar (en dus in beginsel<br />

enkel met zijn akkoord) 2075 .<br />

In regel, d.w.z. behoudens andersluidende bepaling, is de afzonderlijke bevoegdheid <strong>van</strong> de hoofdelijke<br />

schuldeiser echter wel beperkt tot het innen <strong>van</strong> de schuldvordering (art. 1197 BW) en handelingen die de<br />

medeschuldeisers tot voordeel strekken (bv. stuiting <strong>van</strong> de verjaring, art. 1199 BW), maar omvat zij géén<br />

bevoegdheid tot kwijtschelding voor het aandeel <strong>van</strong> de andere schuldeisers (art. 1198 II BW). Betwist is de<br />

vraag of er verrekening kan plaatsvinden tussen een hoofdelijke schuldvordering enerzijds en een schuld <strong>van</strong> de<br />

hoofdelijke schuldeiser jegens de schuldenaar <strong>van</strong> die hoofdelijke schuldvordering anderzijds 2076 .<br />

Wil men bereiken dat slechts één persoon de schuldvordering kan innen en de schuldenaar dus niet het recht<br />

heeft om te betalen aan de andere gerechtigden, zelfs niet elk voor hun aandeel, dan kan dit (art. 1277 II BW,<br />

vgl. hoger), maar het heeft in beginsel geen externe werking 2077 . Voor dat laatste moet dit in de verhouding met<br />

de schuldenaar zelf zo bedongen zijn; we vinden het ook wanneer de schuldvordering op naam <strong>van</strong> die persoon<br />

alleen ontstaat, omdat hij als enige gecontracteerd heeft (zij het als middellijk vertegenwoordiger <strong>van</strong> de<br />

anderen), met als een bijzondere reeds besproken toepassing de kwaliteitsrekening.<br />

Een <strong>van</strong> de mogelijke voordelen <strong>van</strong> actieve hoofdelijkheid bestaat daarin dat in geval <strong>van</strong> een consortium <strong>van</strong><br />

schuldeisers de zekerheden kunnen gevestigd worden tot zekerheid <strong>van</strong> alleen maar de schuldvordering <strong>van</strong> één<br />

hoofdelijke schuldeiser, die immers de schuldvordering in eigen naam voor gemeenschappelijke rekening<br />

uitoefent.<br />

In beginsel dezelfde rechtsgevolgen 2078 als die <strong>van</strong> de hoofdelijke schuldvordering gelden wanneer de prestatie<br />

krachtens de verhouding met de schuldenaar ondeelbaar is en er (<strong>van</strong>af het begin dan wel later, bv. door<br />

erfovergang) meerdere schuldeisers zijn (zie art. 1224 BW 2079 ).<br />

2074 Hoofdelijkheid kan dus voorkomen bij een schuldvordering in mede-eigendom, maar impliceert niet<br />

noodzakelijk mede-eigendom.<br />

2075 Zie in dit verband LAURENT, Principes, XVII, 261; DE PAGE, Traité, III, 328; PLANIOL & RIPERT,<br />

Traité VII (1954), 415.<br />

2076 Uit het feit dat de hoofdelijke schuldenaar in eigen naam int wordt traditioneel afgeleid dat verrekening<br />

mogelijk is, zie Cass. 13 juni 1872, Pas. I, 300. M.i. hangt dit af <strong>van</strong> wat er in de interne verhouding bepaald is<br />

over de schuldvordering <strong>van</strong> de hoofdelijke schuldeiser (vgl. dezelfde vraag bij schuldvorderingen verkregen<br />

door een middellijk vertegenwoordiger). In beginsel bestaat die verrekeningsmogelijkheid m.i. niet (vgl. de stille<br />

maatschap) (vgl. in dezelfde zin LAURENT, Principes XVII, 273-274).<br />

2077 Zolang geen toepassing wordt gemaakt <strong>van</strong> art. 1277 II BW heeft de schuldenaar in beginsel het recht om<br />

aan elke schuldeiser diens aandeel te betalen (behoudens ondeelbare schuldvorderingen, en dan nog met de<br />

uitzondering <strong>van</strong> art. 1220 BW), dan wel – actieve hoofdelijkheid – het geheel aan een schuldeiser <strong>van</strong> zijn<br />

keuze.<br />

2078 Zij het dat er dan noodzakelijkerwijze wel de hoger besproken vorm <strong>van</strong> mede-eigendom geldt.<br />

2079 “Ieder erfgenaam <strong>van</strong> de schuldeiser kan de uitvoering <strong>van</strong> de ondeelbare verbintenis in haar geheel<br />

vorderen.<br />

Alleen kan hij de schuld in haar geheel niet kwijtschelden; alleen kan hij evenmin de waarde <strong>van</strong> de zaak in de<br />

plaats <strong>van</strong> de zaak zelf ont<strong>van</strong>gen. Indien slechts een <strong>van</strong> de erfgenamen de schuld kwijtgescholden of de waarde<br />

<strong>van</strong> de zaak ont<strong>van</strong>gen heeft, kan zijn medeërfgenaam de ondeelbare zaak niet vorderen, zonder het aandeel <strong>van</strong><br />

de medeërfgenaam die de schuld kwijtgescholden of de waarde <strong>van</strong> de zaak ont<strong>van</strong>gen heeft, in mindering te<br />

784


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Anders dan de passieve hoofdelijkheid kent ons recht geen wettelijke actieve hoofdelijkheid in het algemeen<br />

(met name niet bij onrechtmatige daad) 2080 . Wel kan men een variante op de actieve hoofdelijkheid zien in de<br />

regels <strong>van</strong> transportrecht die bepalen dat zowel de afzender als de geadresseerde <strong>van</strong> een zending (dan wel de<br />

persoon in die aanspraak gesubrogeerd is 2081 ) een aanspraak hebben jegens de vervoerder - bv. krachtens art. 17<br />

CMR wat betreft de aanspraak op schadevergoeding voor geheel of gedeeltelijk verlies of beschadiging 2082 :<br />

enerzijds kan de vervoerder daardoor niet betwisten dat ze allebei aanspraakgerechtigd zijn, anderzijds kan hij<br />

zich daardoor erop beroepen dat "betaald is betaald" 2083 .<br />

Noot.<br />

Uit de gegeven uiteenzetting volgt dat men in het geval <strong>van</strong> een gemeenschappelijke lasthebber <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers, die voor hun rekening kan optreden jegens de schuldenaar (zij het in hun naam, als onmiddellijk<br />

vertegenwoordiger, of in eigen naam, als middellijk vertegenwoordiger), telkens moet nagaan of diens mandaat<br />

een zaak is <strong>van</strong> de schuldeisers alleen, waarbij de schuldenaar geen inspraak heeft, dan wel het “één-voor-allen”<br />

optreden <strong>van</strong> de mandataris bedongen is door de schuldenaar, in welk geval dit niet zonder zijn akkoord kan<br />

worden gewijzigd. Bij bepaalde kredieten is het immers de schuldenaar zelf die de agent aanduidt via dewelke<br />

kredietverleners op het krediet kunnen intekenen en hun rechten moeten uitoefenen (bepaalde uitgiften <strong>van</strong><br />

obligatieleningen bv. 2084 ).<br />

brengen.”<br />

2080 Zie bv. cass. 10 december 2008, P.08.1201.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20081210-5.<br />

2081 Cass. 21 januari 2010, RW 2010-2011, 370 n. J. VAN DONINCK.<br />

2082 Zie voor de regel in het algemeen reeds Cass. 13 juni 1980, Arr. 1979-80, 1273 nr. 642.<br />

2083 K. HAAK, De aansprakelijkheid <strong>van</strong> de vervoerder ingevolgde de CMR, Den Haag 1984, p. 305-306; J.<br />

VAN DONINCK, "De rechtsvordering en het CMR", RW 2010-2011, (370) 372.<br />

2084 Zie hierover bv. M. RONGEN, "De trustee bij obligatieleningen, in het bijzonder de security trustee", in S.<br />

KORTMANN e.a., Vertegenwoordiging en tussenpersonen, Kluwer Deventer 1999, 329 v.<br />

785


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

DEEL VI. WAARDEPAPIEREN (TOONDER, ORDER,<br />

GEDEMATERIALISEERD) INBEGREPEN GELD.<br />

HOOFDSTUK I. Algemeen<br />

1. Definitie<br />

Waardepapieren zijn documenten die geacht worden bepaalde rechten (schuldvorderingen dan<br />

wel zakelijke rechten) dusdanig te incorporeren – dit is een juridische fictie – dat:<br />

- de overdracht <strong>van</strong> die rechten en de vestiging <strong>van</strong> een zakelijk recht op die rechten kan<br />

gebeuren door overdracht/inpandgeving <strong>van</strong> dat papier (al dan niet gepaard met<br />

endossement), en<br />

- meer algemeen de zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> die geïncorporeerde rechten bepaald wordt<br />

door de zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> het papier. “Das Recht aus dem Papier folgt das Recht<br />

am Papier”.<br />

De eigenaar <strong>van</strong> het papier 2085 is in principe de eigenaar <strong>van</strong> de rechten gevestigd in dat<br />

papier. Het bezit <strong>van</strong> het papier leidt tot “bezit” <strong>van</strong> de in het papier belichaamde rechten.<br />

Door de incorporatie (of incorporatie plus dematerialisering) gaat het bezit dezelfde rol spelen<br />

als bij roerende zaken. Nadere details worden verder aangegeven naargelang het type<br />

waardepapier.<br />

2. Soorten<br />

Waardepapieren kunnen een schuldvordering belichamen (Hoofdstuk II,<br />

verbintenisrechtelijke waardepapieren of schuldvorderingspapieren), of een zakelijk recht<br />

(Hoofdstuk III, zakenrechtelijke waardepapieren).<br />

Waardepapieren kunnen verder onderscheiden worden naargelang de wijze <strong>van</strong> overdracht:<br />

1° Toonderpapieren: het waardepapier en daarmee het recht is “aan toonder” gesteld: de<br />

overdracht <strong>van</strong> het papier is voldoende voor de overdracht <strong>van</strong> het recht (geen handtekening<br />

vereist); bezit <strong>van</strong> het papier staat gelijk met bezit <strong>van</strong> het recht.<br />

2° Orderpapieren: het waardepapier en daarmee het recht is aan order <strong>van</strong> N. gesteld (met<br />

vermelding <strong>van</strong> een naam). De overdracht gebeurt door de overdracht <strong>van</strong> het papier en de<br />

rugtekening (“endossement”) er<strong>van</strong> door de persoon, aan wiens order het is gesteld 2086 , dan<br />

wel zijn rechtsopvolger (een eerdere geëndosseerde).<br />

2085 We gebruiken papier hier in een algemene zin, zonder in te gaan op de vraag uit welke materie precies het<br />

document moet bestaan. Voor sommige waardepapieren is papier voorgeschreven, voor andere kan het ook om<br />

een andere drager gaan, zoals bv. een polymerische drager. Tenslotte gebruiken we waardepapier ook in een<br />

ruime zin, die ook in een boeking “gedematerialiseerde” effecten omvat.<br />

2086 Wat een cognossement aan order betreft, oordeelde Cass. 28 november 2008, nr.C.07.0346.N dat wanneer<br />

een cognossement aan order is gesteld <strong>van</strong> de geadresseerde, maar deze niet met name wordt aangewezen, het<br />

786


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Soms spreekt men <strong>van</strong> waardepapieren op naam. Dit zijn geen eigenlijke waardepapieren<br />

en het gebruik <strong>van</strong> dit begrip is verwarrend, omdat zij niet op dezelfde wijze een recht<br />

belichamen. Het opmaken <strong>van</strong> een papier heeft in die gevallen géén zakenrechtelijke rol<br />

(vergemakkelijken <strong>van</strong> overdracht), maar enkel een verbintenisrechtelijke rol (namelijk<br />

“abstractie”, dit is niet-tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> verweermiddelen die niet uit het papier zijn af<br />

te leiden) en/of bewijsrechtelijke.<br />

4° Verder zijn er ook gedematerialiseerde waardepapieren. Hier is het papier ver<strong>van</strong>gen is<br />

door een boeking op een rekening in de boekhouding <strong>van</strong> een derde - de<br />

vereffeningsinstelling -. Men bezit via die vereffeningsinstelling, door middel <strong>van</strong> die<br />

boeking, en men draagt over door overboeking op de naam <strong>van</strong> de verkrijger in de boeken <strong>van</strong><br />

die instelling.<br />

5° Tenslotte is er ook “elektronisch geld”, (geld)vorderingen die in een draagbaar elektronisch<br />

bestand zijn belichaamd (bv. PROTON). Dit werd voor het eerst uitgebracht in België (1996)<br />

en later in andere landen.<br />

geacht worden aan order <strong>van</strong> de afzender te zijn (en dus een endossement door de afzender vereist).<br />

787


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK II. Schuldvorderingspapieren of verbintenisrechtelijke<br />

waardepapieren<br />

AFDELING A. Algemene regels<br />

Schuldvorderingspapieren of verbintenisrechtelijke waardepapieren zijn waardepapieren die<br />

een schuldvordering belichamen. We bespreken eerst de verschillende soorten. Dan komen de<br />

twee functies aan bod <strong>van</strong> de belichaming <strong>van</strong> een schuldvordering in een waardepapier: de<br />

verbintenisrechtelijke en de zakenrechtelijke.<br />

1. Soorten.<br />

De verbintenisrechtelijke waardepapieren worden hier enkel geklasseerd met het oog op hun<br />

zakenrechtelijke gevolgen. Voor het overige wordt verwezen naar de handboeken<br />

verbintenissenrecht en bijzondere rechtstakken (handelsrecht, vennootschapsrecht, financieel<br />

recht e.d.m.).<br />

a. Soorten volgens vorm (toonder, order, gedematerialiseerd enz.)<br />

Tot voor kort kon elke schuldvordering in plaats <strong>van</strong> op naam te zijn, ook in een waardepapier<br />

worden belichaamd, en daarbij aan toonder of aan order worden gesteld; voor<br />

vennootschapseffecten en de meeste financiële schuldvorderingen is deze mogelijkheid<br />

vervallen sinds 1 januari 2008 (zie verder onder).<br />

Aandelen en sommige andere schuldvorderingen kunnen ook “gedematerialiseerd” worden<br />

uitgegeven, d.i. belichaamd in een boeking in de boekhouding <strong>van</strong> een derde, de<br />

vereffeningsinstelling (clearinginstelling) (zie verder onder).<br />

Tenslotte kan een schuldvordering, minstens een geldvordering, worden opgeslagen in een<br />

draagbaar elektronisch bestand (elektronische portemonnee), dat ook als een soort<br />

waardepapier moet worden beschouwd.<br />

b. Soorten volgens inhoud<br />

1° Geld<br />

Er zijn verschillende vormen <strong>van</strong> geld, waar<strong>van</strong> de economische functie dezelfde is (op de<br />

eerste plaats ruil- of betaalmiddel) 2087 , maar de juridische vorm verschilt. Nauwkeuriger:<br />

waar<strong>van</strong> de verbintenisrechtelijke functie grotendeels dezelfde is, maar de zakenrechtelijke<br />

vorm duidelijk verschilt.<br />

2087 Zie verderop de nuance waarbij in economische termen een onderscheid wordt gemaakt tussen geld s.s. en<br />

geld s.l. naargelang de onmiddelijke beschikbaarheid.<br />

788


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Historisch 2088 bestond geld uit:<br />

- goederen met een bijzondere ruilwaarde (klompjes edelmetaal, later gemunt 2089 tot munten <strong>van</strong> zilver of<br />

goud), waar<strong>van</strong> de waarde kon schommelen tegenover een immateriële rekeneenheid (het pond) 2090 ,<br />

- en in een ruimere zin ook uit schuldvorderingen tot afgifte <strong>van</strong> dergelijke muntstukken (schuldvorderingen die<br />

soms werden geïncorporeerd in effecten, sommige daar<strong>van</strong> de voorlopers <strong>van</strong> bankbiljetten; bankbiljetten zijn<br />

dan ook een heel stuk jonger dan andere schuldvorderingspapieren zoals bv. wisselbrieven, die al sinds de<br />

Middeleeuwen werden gebruikt); de eerste bankbiljetten werden uitgegeven <strong>van</strong>af 1661 2091 , de eerste echte<br />

emissiebank ontstond in 1694 2092 . Bij het begin <strong>van</strong> de 18 e eeuw kent men reeds de cheque, de overschrijving,<br />

het endossement <strong>van</strong> waardepapieren e.d.m. 2093 (de wisselbrief is zoals gezegd vele eeuwen ouder).<br />

Pas in 1717 werden voor het eerst bankbiljetten uitgegeven die een hoeveelheid <strong>van</strong> de immateriële rekeneenheid<br />

vertegenwoordigden (en niet langer een bepaald gewicht aan edelmetaal) 2094 en een wettig betaalmiddel<br />

vormden; zij waren wel nog steeds inwisselbaar tegen goud. In Engeland voerde de Bubble Act <strong>van</strong> 1702 wel<br />

beperkingen in na de crash genaamd "South Sea Bubble" 2095 . In 1729 verdedigde Benjamin Franklin in<br />

Philadelphia de techniek in zijn essay "Modest Enquiry into the Nature and necessity of a paper Currency" 2096<br />

en in de Noordamerikaanse kolonies functioneerde het papiergeld zeer behoorlijk. Het geld dat het Amerikaanse<br />

Congres in grote hoeveelheden uitgaf <strong>van</strong>af 1775 om de Revolutie te financieren ("de "Continental") was<br />

evenwel niet meer gedekt door bestaande activa, wat een hyperinflatie veroorzaakte (cfr. de uitdrukking "not<br />

2088 Over de geschiedenis <strong>van</strong> het geld, zie J. DEFOORT, Het grote geld. Keerpunten in de monetaire<br />

geschiedenis, Van Halewijck 2000; C. AUBIN, Du franc à l'euro, op http://sceco.univpoitiers.fr/hfranc/index.htm.<br />

2089 Gemunt wil zeggen dat er officieel een zegel <strong>van</strong> de machthebber op is aangebracht. Zie hierover LAUM,<br />

geciteerd door J. DEFOORT, Het grote geld, vn. 15. Dit zien we reeds bij de Griekse staten in Klein-Azië <strong>van</strong>af<br />

de 6 e eeuw vC.<br />

2090 e<br />

Met name <strong>van</strong>f de 17 eeuw pasten de vorsten regelmatig devaluaties toe, door ofwel minder metaal te<br />

gebruiken voor dezelfde nominale waarde, of een hogere nominale waarde te plaatse op munten <strong>van</strong> eenzelfde<br />

gewicht.<br />

2091 Bankbiljetten waren oorspronkelijk schuldvorderingen tot afgifte <strong>van</strong> munten. De eerste bankbiljetten<br />

werden uitgegeven <strong>van</strong>af 1661 door de in 1660 opgerichte Bank <strong>van</strong> Stockholm; zij gaf in ruil voor deposito's<br />

<strong>van</strong> munten certificaten uit aan toonder uit, die geen interest opbrachten maar altijd inwisselbaar waren.<br />

Voordien waren de door banken uitgegeven certificaten een vorm <strong>van</strong> obligaties: ze droegen interest en konden<br />

voor vervaldag doorverkocht worden (op een financiële markt) maar niet ingeruild worden (interest opbrengen<br />

was ook nog het geval met sommige latere uitgiften zoals de franse billets de monnoye onder Louis XIV, of de<br />

assignats <strong>van</strong> 1789 tot september 1790). Bij de biljetten <strong>van</strong> de Bank <strong>van</strong> Stockholm gaat het om de creatie <strong>van</strong><br />

geld, omdat de gedeponeerde munten terug in omloop kunnen worden gebracht, terwijl tegelijk de voor het<br />

deposito uitgegeven certificaten eveneens kunnen circuleren. De bank neemt daardoor natuurlijk een<br />

liquiditeitsrisico, aangezien ze niet in staat is om tegelijk alle bankbiljetten uit te betalen (slechts een fractionele<br />

reserve in plaats <strong>van</strong> 100 % reserve). Maar in essentie waren deze bankbiljetten nog steeds schuldvorderingen tot<br />

afgifte <strong>van</strong> (gouden) munten. Zo bv. ook de "bills of credit" uitgegeven door de Massachusetts Bay Colony in de<br />

jaren 1690 al hadden die wel "legal tender".<br />

2092 Meer bepaald in 1694 de oprichting <strong>van</strong> de "Bank of England", die in 1708 het monopolie krijgt op de<br />

uitgifte <strong>van</strong> bankbiljetten.<br />

2093 Zie onder meer J.S. ROGERS, The early history of the law of bills and notes, Cambridge UP 2004.<br />

2094 Door de Banque Royale in Parijs, met Franse koninklijke goedkeuring opgericht in 1716 door John Law.<br />

Deze bankbiljetten hadden voor het eerst een nominale waarde, onafhankelijk <strong>van</strong> de schommeling <strong>van</strong> de<br />

goudkoers. Het systeem-Law stortte wel in elkaar in 1720 door de massale over-uitgifte. In Engeland gebruikte<br />

men, eveneens <strong>van</strong>af 1717, een andere techniek, door een vaste goudprijs in te voeren.<br />

2095 In 1719 waren de schulden <strong>van</strong> de South Sea Company geconverteerd in aandelen (door het parlement) en<br />

iedereen begint kapitaal op te halen in ruil voor aandelen, tot de crash volgde. Jonathan Swift schreef hierover<br />

het gedicht "The Bubble" en <strong>van</strong>daar komt de uitdrukking Bubble (zeepbel) voor beursspeculatie.<br />

2096 http://odur.let.rug.nl/~usa/D/1726-1750/franklin/paper.htm.<br />

789


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

worth a Continental"). Zuiver "fiat geld", d.i. bankbiljetten die niet meer bij de uitgever inwisselbaar waren tegen<br />

edelmetaal, ontstond pas na de Franse revolutie (voordien ontstonden wel reeds aandelen in Compagnieën;<br />

dergelijk aandelen waren ook niet inwisselbaar tegen goederen <strong>van</strong> de Compagnie; in die zin zijn aandelen een<br />

voorloper <strong>van</strong> de moderne bankbiljetten; in Frankrijk werd in de jaren voor de revolutie de inwisselbaarheid<br />

reeds enkele malen opgeschort). Na de revolutie werden voor het eerst biljetten uitgegeven die niet inwisselbaar<br />

waren 2097 , maar na enkele jaren diende men terug te keren naar de inwisselbaarheid in zilver (1796). De<br />

inwisselbaarheid werd meermaals afgeschaft en weer ingevoerd en verdween uiteindelijk pas in de 20 e<br />

eeuw 2098 . Vandaag de dag is geen enkele vorm <strong>van</strong> geld nog inwisselbaar bij de uitgever er<strong>van</strong> tegen iets<br />

anders dan (een andere vorm <strong>van</strong>) geld, waarbij men een onderscheid moet maken tussen officiële uitgiften en<br />

eventuele private uitgiften.<br />

We onderscheiden op zakenrechtelijk vlak met name geld dat een schuldvordering<br />

incorporeert (draagbaar geld) <strong>van</strong> geld dat een loutere schuldvordering op naam is (giraal<br />

geld). We kunnen ook een onderscheid maken tussen primaire uitgifte <strong>van</strong> geld (creëren <strong>van</strong><br />

een valuta) en secundaire uitgiften.<br />

a) Primair geld (in beginsel chartaal).<br />

Geld in eigenlijke zin is <strong>van</strong>daag een schuldvordering met een louter nominale waarde op de<br />

uitgever (emittent) er<strong>van</strong>, en die ontstaat door de uitgifte er<strong>van</strong> in gematerialiseerde vorm. De<br />

traditionele vormen zijn munten en bankbiljetten (zgn. chartaal geld 2099 ; munten hebben<br />

<strong>van</strong>daag juridisch geen andere betekenis meer dan bankbiljetten, anders dan vroeger).<br />

Met primair geld bedoelen we geld dat uitgegeven is in een aan de uitgever eigen valuta of<br />

rekeneenheid (dus niet in een “bestaande” munt <strong>van</strong> een andere uitgever).<br />

Een dergelijke schuldvordering – en <strong>van</strong>daar de uitgegeven munten of bankbiljetten waarin<br />

die schuldvordering is geïncorporeerd - wordt tot geld wanneer ze in het verkeer algemeen als<br />

betaalmiddel wordt aanvaard (wat alvast veronderstelt dat het gaat om een schuldvordering<br />

aan toonder). Dit kan het gevolg zijn <strong>van</strong> een statuut als wettig betaalmiddel (cours légal),<br />

maar ook zonder zulk statuut.<br />

Men kan dus niet a priori uitsluiten dat private uitgiften (d.i. door anderen dan de officiële uitgiftebank - voor de<br />

Euro de Europese Centrale Bank en subsidiair de lidstatelijke uitgifte-instellingen) het statuut <strong>van</strong> chartaal geld<br />

2097 Officieel was de uitgifte er<strong>van</strong> gedekt door het fonds <strong>van</strong> de geconfisceerde goederen <strong>van</strong> adel en kerk ("les<br />

biens nationaux"). De uitgifte overtrof echter ruimschoots de waarde <strong>van</strong> die goederen en de assignats werden<br />

waardeloos (in 1790).<br />

2098 De inwisselbaarheid werd in België een eerste keer afgeschaft in 1848, met invoering <strong>van</strong> de gedwongen<br />

koers (cours forcé) <strong>van</strong> de biljetten <strong>van</strong> de de twee belangrijkste emissiebanken (de Société Générale en de<br />

Banque de Belgique). De inwisselbaarheid werd opnieuw afgeschaft in 1914, maar weer ingevoerd in 1926, en<br />

opnieuw afgeschaft in 1940 (tot op heden). In Frankijk werd de inwisselbaarheid weer afgeschaft in 1848 tot<br />

1850, vervolgens terug in 1870, in 1914 tot 1929, enz. De amerikaanse dollar bleef behoudens tussenpozen<br />

(zoals 1914-1931) in beginsel inwisselbaar tegen goud tot in 1971 (met de instorting <strong>van</strong> het systeem <strong>van</strong> de<br />

akkoorden <strong>van</strong> "Bretton Woods" uit 1944).<br />

2099 Chartaal geld (lett. papiergeld) betreft oorspronkelijk alleen bankbiljetten, maar wordt nu ook in de ruimere<br />

zin <strong>van</strong> munten en bankbiljetten gebruikt.<br />

790


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

hebben 2100 . In België werd de wettige koers <strong>van</strong> biljetten in Belgische frank voor het eerst ingevoerd in 1848,<br />

en definitief in 1873 (voor de biljetten <strong>van</strong> de in 1850 opgerichte Nationale Bank); ook de door de overheid<br />

uitgegeven munten in Belgische Frank hadden “wettige koers”. Nu hebben de Eurobiljetten en -muntstukken<br />

wettige betaalkracht ingevolge EG-Verordening nr. 974/98 <strong>van</strong> 3 mei 1998. De wettige koers of betaalkracht<br />

betekent dat schuldeisers in beginsel verplicht zijn ze in betaling te aanvaarden (wat nog niet betekent dat ze bv.<br />

ook verplicht zijn om hele grote coupures te aanvaarden, of dat er geen beperkingen zijn om bv. witwassen <strong>van</strong><br />

misdaadopbrengsten of financiering <strong>van</strong> misdaad tegen te gaan 2101 ).<br />

Wel is het zo dat bepaalde instellingen, uitgiftebanken, <strong>van</strong> overheidswege de bevoegdheid hebben gekregen om<br />

chartaal geld uit te geven in de engere zin <strong>van</strong> waardepapieren die niet meer inwisselbaar zijn bij de emittent<br />

tegen iets anders; dergelijk geld kan enkel nog gebruikt worden als betaalmiddel (zij het om goederen te kopen,<br />

ander geld te kopen, of andere soorten schulden te betalen); deze hebben een “gedwongen koers” (cours forcé).<br />

In theorie blijft het wel een schuldvordering op de uitgiftebank, waartegenover deze over<br />

activa moet beschikken als dekking <strong>van</strong> de uitgifte.<br />

In de loop der tijden is het aandeel <strong>van</strong> die dekking dat uit materiële goederen - in het bijzonder goud - bestaat,<br />

sterk teruggelopen en ver<strong>van</strong>gen door hoofdzakelijk deviezen (dus buitenlands geld) 2102 ; de vermindering <strong>van</strong><br />

de reële dekking wordt verantwoord door de economische meerwaarde die de uitgifte <strong>van</strong> geld op zichzelf<br />

creëert dan wel door de verwervingsmacht <strong>van</strong> de uitgevende overheid. De uitgifte <strong>van</strong> geld door een<br />

uitgiftebank wordt economisch dan ook veeleer gedekt door de nationale economie als geheel dan door de<br />

reserves <strong>van</strong> de uitgiftebank zelf; metaforisch zou men kunnen zeggen dat een bankbiljet <strong>van</strong>daag veeleer dan<br />

een aandeel in de reserves <strong>van</strong> de uitgiftebank een aandeel is in de nationale economie dan wel in de<br />

verwervingsmacht <strong>van</strong> de uitgevende staat 2103 . Sommigen spreken dan ook <strong>van</strong> een louter “fiduciaire” in plaats<br />

<strong>van</strong> “representatieve” functie 2104 : het biljet representeert geen aanspraak op goud meer, maar een louter<br />

“abstract” aandeel in de economische rijkdom 2105 . Men zou ook <strong>van</strong> een rechtens beschermde verwachting<br />

(droit expectatif, Anwartschaftsrecht) kunnen spreken.<br />

Voor zover private uitgiften <strong>van</strong> bankbiljetten als geld kunnen gelden, blijven zij wel bij de uitgever inwisselbaar<br />

tegen “officieel” geld (wettige betaalmiddelen) 2106 .<br />

Zowel munten als bankbiljetten zijn effecten aan toonder (voor de overdracht er<strong>van</strong> is geen handtekening<br />

vereist). Weliswaar kan men bij munten moeilijk <strong>van</strong> “(waarde)papieren” spreken, maar juridisch gaat het<br />

2100 De eerste bankbiljetten waren dergelijke private uitgiften, zie hierboven.<br />

2101 Zie daarvoor met name de Witwaswet (Wet <strong>van</strong> 11 januari 1993 tot voorkoming <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> het<br />

financiële stelsel voor het witwassen <strong>van</strong> geld), in het bijzonder art. 10bis.<br />

2102 Daarnaast bleef de "goudstandaard" - als maatstaf voor de waarde <strong>van</strong> elke munteenheid - wereldwijd in<br />

gebruik tot 1971 (afschaffing <strong>van</strong> inwisselbaarheid <strong>van</strong> de dollar in goud, einde <strong>van</strong> het “systeem <strong>van</strong> Bretton<br />

Woods” <strong>van</strong> 1948). Sindsdien kan de waarde <strong>van</strong> een munt slechts worden uitgedrukt in deviezen, d.i. andere<br />

munten, en is goud na tal <strong>van</strong> eeuwen terug niets anders meer dan een goed zoals andere goederen, met een<br />

bepaalde prijs in geld uitgedrukt. In België was de inwisselbaarheid de facto al afgeschaft in 1935, al gebeurde<br />

dat formeel pas door de Wet <strong>van</strong> 23 december 1988 tot wijziging <strong>van</strong> de muntwetgeving.<br />

2103 Of wat transnationaal geld zoals de Euro betreft, een aandeel in de economie <strong>van</strong> die muntzone c.q. de<br />

verwervingsmacht <strong>van</strong> de staten deel uitmaken <strong>van</strong> de monetaire unie.<br />

2104 Zo M. HOLLANDERS, “The Role of Central Banks in Payment Systems”, Bank.Fin. 1994, 23.<br />

2105 Abstract in ongeveer dezelfde zin waarin een aandeel in een gemeenschappelijk vermogen “abstract” is.<br />

2106 Zoals historisch het geval was met bankbiljetten, zie hoger.<br />

791


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong>daag om hetzelfde (de nominale waarde <strong>van</strong> de munt ligt immers in omzeggens alle gevallen een stuk hoger<br />

dan de intrinsieke waarde er<strong>van</strong> als metaal aan de prijs <strong>van</strong> het metaal 2107 ).<br />

b) Secundair geld (1) : giraal geld.<br />

“Giraal geld” daarentegen (de term die men gebruikt voor een rekeningtegoed) is een niet in<br />

een effect geïncorporeerde schuldvordering op de rekeningvoerende instelling, een<br />

schuldvordering op naam dus. Zij heeft tot voorwerp de levering <strong>van</strong> geld in de primaire zin<br />

(hierboven) dan wel, naar keuze <strong>van</strong> de schuldeiser, uitvoering <strong>van</strong> betalingsopdrachten<br />

e.d.m. Men maakt in economische termen een onderscheid tussen:<br />

- giraal geld in de engste zin, dit zijn de zichtdeposito’s (en daarmee gelijkgesteld het<br />

elektronisch geld), en<br />

- giraal geld in ruime zin, dat ook spaardeposito’s, termijndeposito’s en vergelijkbare<br />

bankpassiva op relatief korte termijn (kortlopende effecten) omvat 2108 .<br />

Dit onderscheid is evenwel in zijn algemeenheid juridisch niet rele<strong>van</strong>t (al kunnen er voor<br />

diverse soorten tegoeden natuurlijk wel onderscheiden rechtsregels gelden).<br />

Giraal geld is secundair geld in die zin dat het in beginsel de levering <strong>van</strong> primair geld tot<br />

voorwerp heeft; het rekeningtegoed wordt niet uitgedrukt in een “eigen” munt <strong>van</strong> de<br />

rekeningvoerende instelling maar in een munteenheid <strong>van</strong> primair geld.<br />

Hoewel er een zekere gelijkenis is tussen de dematerialisering <strong>van</strong> andere effecten en die <strong>van</strong><br />

geld in de vorm <strong>van</strong> giraal geld, is er toch een belangrijk verschil: een gedematerialiseerd<br />

effect blijft een effect, een roerende zaak, die een schuldvordering op de uitgever<br />

vertegenwoordigt en niet op de vereffeningsinstelling, terwijl giraal geld een zuivere<br />

schuldvordering wordt op de rekeningvoerende instelling.<br />

Giraal geld is dus een schuldvordering die uitgegroeid is tot een betaalmiddel en dus tot<br />

“geld” in ruimere zin.<br />

Tegenover elke verlening <strong>van</strong> krediet door een financiële instelling, die een schuldvordering schept ten gunste<br />

<strong>van</strong> de kredietnemer, staat er ook een schuldvordering <strong>van</strong> de bank op de kredietnemer tot terugbetaling. Om de<br />

mogelijke consequenties hier<strong>van</strong> voor de financiële markten uit te drukken gebruikte Cooper 2109 de beeldrijke<br />

term anti-geld: elke creatie <strong>van</strong> geld schept evenveel anti-geld; als beiden circuleren wordt de aldus uitgegeven<br />

geldhoeveelheid nog eens verdubbeld, wat mee aan de basis ligt <strong>van</strong> financiële crisissen.<br />

Aangezien het hier dus niet om waardepapieren gaat, maar om schuldvorderingen op naam,<br />

worden de zekerheidsrechten op dergelijke tegoeden hoger besproken in Deel V. Nu kunnen<br />

2107 Dit geldt niet voor goudstukken, maar die worden dan ook nooit voor hun nominale waarde verhandeld.<br />

Zie art. 2 <strong>van</strong> de Muntfondswet <strong>van</strong> 12 juni 1930, zoals bepaald door de Wet <strong>van</strong> 10 december 2001.<br />

2108 In monetaire terminologie heeft men het over het monetair aggregaat M0 voor primair geld, M1 voor<br />

primair geld plus de eerste categorie, M2 omvat ook deposito’s en M3 omvat daarbovenop ook bepaalde<br />

kortlopende effecten.<br />

2109 G. COOPER, The Origin of Financial Crises: Central Banks, Credit Bubbles and the Efficient Market<br />

Fallacy, uitg. Harriman House 2008.<br />

792


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

financiële instellingen ook schuldvorderingspapieren uitgeven die als betaalmiddel kunnen<br />

worden gebruikt, en elektronisch geld, maar zoals hierboven gezegd gaat het dan<br />

zakenrechtelijk om een effect (schuldvorderingspapier), veeleer dan om giraal geld.<br />

Het belang <strong>van</strong> giraal geld in verhouding tot chartaal geld is de jongste jaren nog toegenomen: in 1997 bedroeg<br />

het in België reeds 79,1 % <strong>van</strong> de som <strong>van</strong> beiden (M1), in 2001 89,7 %. 2110 . Deze verhouding komt overeen<br />

met het gemiddelde <strong>van</strong> de Eurozone 2111 , 2112 .<br />

c) Secundair geld (2): draagbaar (chartaal of) elektronisch geld<br />

Financiële instellingen kunnen ook secundair geld “uitgeven” in een draagbare vorm. Van geld kan men wel<br />

maar spreken indien het een louter nominale schuldvordering betreft.<br />

De belangrijkste vorm <strong>van</strong> draagbaar geld is elektronisch geld. De wet <strong>van</strong> 25 februari 2003 heeft in uitvoering<br />

<strong>van</strong> art. 1, 1 b) <strong>van</strong> EG-Richtlijn 2000/46 (18 september 2000) in art. 3, 7° Bankwet (1993) de volgende definitie<br />

<strong>van</strong> elektronisch geld ingevoegd: “een monetaire waarde vertegenwoordigd door een vordering op de<br />

uitgevende instelling, die is opgeslagen op een elektronische drager, is uitgegeven in ruil voor ont<strong>van</strong>gen geld en<br />

als betaalinstrument wordt aanvaard door andere ondernemingen dan de uitgever”. De “elektronische drager” is<br />

volgens de Wet <strong>van</strong> 17 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische<br />

overmaking <strong>van</strong> geldmiddelen “elk instrument voor de elektronische overmaking <strong>van</strong> geldmiddelen waarop<br />

waarde-eenheden elektronisch worden opgeslagen”. Intussen is Richtlijn 2000/46 ver<strong>van</strong>gen door Richtlijn<br />

2009/110 2113 , omgezet in belgisch recht door de gewijzigde Betalingsdienstenwet (W. 21 december 2009<br />

betreffende het statuut <strong>van</strong> de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf <strong>van</strong> betalingsdienstaanbieder en de<br />

toegang tot betalingssystemen, zoals gewijzigd door W. 27 november <strong>2012</strong>); de definitie in art. 4, 33° daar<strong>van</strong> is<br />

in wezen dezelfde en luidt: “een elektronische, met inbegrip <strong>van</strong> magnetische, opgeslagen monetaire waarde<br />

vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, die is uitgegeven in ruil voor ont<strong>van</strong>gen geld om<br />

betalingstransacties te verrichten in de zin <strong>van</strong> artikel 4, 2°, <strong>van</strong> deze wet, en die wordt aanvaard door een<br />

andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgever <strong>van</strong> elektronisch geld”.<br />

Dit elektronisch geld is dus een schuldvordering op de uitgevende instelling, geïncorporeerd in een draagbaar<br />

elektronisch bestand. Men kan ook dit beschouwen als een effect aan toonder (voor de overdracht er<strong>van</strong> is geen<br />

handtekening vereist).<br />

Door de ruime aanvaarding er<strong>van</strong> is het op zichzelf een vorm <strong>van</strong> geld geworden, en niet meer louter een<br />

“betalingsinstrument” (zoals een cheque, wisselbrief, enz.). Dit elektronisch geld wordt nog altijd uitgedrukt in<br />

een munteenheid en pretendeert dus niet een zelfstandige geldeenheid te incorporeren, maar slechts een<br />

2110 Bron: http://www.febelfin.be/febelfin/nl/publication/statistics. Het gaat hier enkel om tegoeden betaalbaar<br />

op zicht; als men de tegoeden op spaarrekeningen en termijnrekeningen meetelt, ligt het percentage natuurlijk<br />

nog hoger.<br />

2111 Einde 2001 in het VK 93, 9 %, in Nederland 92,8 %, in Frankrijk 89, 6 %, in Italië 87, 1 %, in Duitsland<br />

86, 4%, Zwitserland 75, 6 % en in de VS slechts 61, 2%. Eind 2009 in de Eurozone 83, 2 %, in het VK 95,30 %<br />

en in de VS nog slechts 46,4 %.<br />

2112 Op 31 maart 2002 was er in de Eurozone 252 miljard Euro aan chartaal geld, 1917 miljard Euro aan<br />

deposito's op zicht + draagbaar elektronisch geld, 2.491 miljard Euro aan deposito's op hoogstens 2 jaar en 799<br />

miljard Euro aan effecten op korte termijn. Einde 2009 was er, evenwel volgens een andere berekeningswijze,<br />

aan M1 al 755,3 miljard aan chartaal geld en 3736,9 miljard aan giraal geld ....<br />

2113 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:267:0007:01:NL:HTML.<br />

793


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

geldvordering op de uitgever, net zoals giraal geld; ook dergelijk geld is wel steeds inwisselbaar bij de uitgever<br />

er<strong>van</strong> tegen “officieel” geld. Daarom spreken we ook hier <strong>van</strong> secundair geld. Bovendien bepaalt de wet dat er<br />

door uitgifte <strong>van</strong> elektronisch geld geen geld kan worden gecreëerd: het gaat om de omzetting <strong>van</strong> giraal geld in<br />

elektronisch geld.<br />

Vandaag de dag wordt elektronisch geld niet alleen meer uitgegeven door financiële instellingen, maar ook door<br />

grote bedrijven (die eigen chipkaarten uitgeven). In Europa wordt de uitgifte daar<strong>van</strong> wel wettelijk beperkt (zie<br />

de genoemde Richtlijnen en de wetten tot omzetting er<strong>van</strong>).<br />

2° Andere schuldvorderingspapieren, inbegrepen aandelen<br />

De belangrijkste voorbeelden <strong>van</strong> andere schuldvorderingspapieren (los <strong>van</strong> de vraag of ze<br />

nog anders dan “gedematerialiseerd” kunnen bestaan in België) zijn:<br />

- getrokken waardepapieren: wisselbrief, cheque;<br />

- niet-getrokken papieren die een gewone schuldvordering incorporeren (directe papieren,<br />

rectapapieren): orderbriefje, obligaties 2114 , deposito- en thesauriebewijzen, kasbons<br />

(uitgegeven door banken), kapitalisatiebons, andere vormen <strong>van</strong> overheidseffecten 2115<br />

(schatkistcertificaten 2116 );<br />

- papieren die ook lidmaatschapsrechten incorporeren: aandelen aan toonder (waaronder<br />

ook de aandelen in beleggingsvennootschappen 2117 );<br />

- andere vennootschapseffecten, zoals winstbewijzen, warrants, en certificaten <strong>van</strong><br />

aandelen, effecten die rechten in beleggingsvennootschappen incorporeren, zgn. vastgoedcertificaten<br />

2118 e.d.m.<br />

Waardepapieren die een schuldvordering tot afgifte <strong>van</strong> goederen (andere dan geld)<br />

incorporeren, komen in Hoofdstuk III. ter sprake (waaronder ook aandelen in<br />

beleggingsfondsen).<br />

Men maakt in functie <strong>van</strong> de toepasselijke regels ook een onderscheid tussen onder meer:<br />

- handelspapier (wisselbrief, orderbriefje);<br />

- financiële instrumenten.<br />

Men kan ook onderscheiden tussen papieren die een nominale schuldvordering vertegenwoordigen (een bepaalde<br />

geldsom, al dan niet met rente te verhogen) en schuldvorderingen die een (meestal niet-inwisselbaar) aandeel in<br />

een vlottend vermogen vertegenwoordigen 2119 .<br />

2114 Obligaties kunnen uitgegeven worden door de privé-sector (corporate bonds), door de overheid (de<br />

bBelgische staat is sedert 1995 wel overgestapt <strong>van</strong> gewone obligatieleningen op "lineaire obligaties" (OLO's) en<br />

Staatsbons), door internationale instellinge.<br />

2115 Een overzicht is te vinden op http://treasury.fgov.be/interdette/nl_index.htm. De houders <strong>van</strong> die effecten<br />

kunnen niettemin verkiezen deze effecten op naam te zetten door ze om te zetten in een "grootboekinschrijving",<br />

d.i. door de schuldvordering in te schrijven in het "Grootboek <strong>van</strong> de schuld" bijgehouden door de Dienst <strong>van</strong> de<br />

grootboeken (zie http://treasury.fgov.be/intergbgl).<br />

2116 Financiering op korte termijn, via een aanbestedingsprocedure waarbij de beleggers intekenen.<br />

2117 Bevaks zijn beleggingsvennootschappen met vast kapitaal, Beveks (Fr. Sicav) zijn<br />

beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal.<br />

2118 De in België op de markt zijnde vastgoedcertifikaten zijn schuldvorderingspapieren: zij vertegenwoordigen<br />

geen aandeel in het vastgoed zelf, maar slechts een schuldvordering op de vennootschap die eigenaar is.<br />

794


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Verder is er een onderscheid tussen het geval waarin de schuldenaar zelf emittent is (het effect uitgeeft), dan wel<br />

de schuldeiser de schuldvordering op naam die hij heeft “effectiseert”, d.i. effecten uitgeeft die die<br />

schuldvordering vertegenwoordigen. In het laatste geval kan het zowle de oorspronkelijke schuldeiser zijn die<br />

effectiseert, dan wel een “special prupose vehicle” waaraanb die schuldvordering eerst is gecedeerd (in dat geval<br />

noemt men de cedent de “originator” en is de cessionaris de emittent).<br />

3° Afgeleide producten<br />

De vraag of alle afgeleide producten “effecten” zijn, is betwist (het gaat dan niet om onderhandse<br />

overeenkomsten over afgeleide producten, zoals swaps en rentetermijncontracten, die duidelijk geen effecten<br />

zijn; maar op een derivatenmarkt genoteerde afgeleide producten zoals futures en opties worden door sommigen<br />

wel als effecten beschouwd) 2120 . In de definitie <strong>van</strong> financiële instrumenten in de WFZ (met verwijzing naar<br />

art. 2 WFSFD), vinden we een hele reeks afgeleide producten. We kunnen eruit afleiden dat alle afgeleide<br />

producten financiële instrumenten zijn, ook al zijn het zeker niet allemaal “effecten”. Nadere bespreking <strong>van</strong><br />

deze producten gaat het kader <strong>van</strong> dit werk te buiten.<br />

2. De mogelijkheid om schuldvorderingen aan toonder te stellen.<br />

Wanneer de wet dit niet verbiedt, kunnen partijen (d.i. schuldeiser en schuldenaar) schuldvorderingen<br />

belichamen in een waardepapier en dit aan order of toonder stellen (de instemming <strong>van</strong> de schuldenaar komt<br />

daarop neer dat de schuldenaar een dergelijk papier “uitgeeft”). Dit is slechts anders wanneer de schuldvordering<br />

niet overdraagbaar is krachtens dwingende bepalingen waar<strong>van</strong> de schuldenaar op het ogenblik <strong>van</strong> de uitgifte<br />

nog geen afstand kon doen (met name wanneer de schuldvorderingen niet overdraagbaar zijn omwille <strong>van</strong> de<br />

bescherming <strong>van</strong> de gerechtigden) of wanneer de wetgever dit verbiedt.<br />

Wat aandelen in vennootschappen betreft, kon men in het Belgische recht tot 31 december 2007 de “eigendom”<br />

<strong>van</strong> aandelen belichamen in een toonderpapier; voor zover deze aandelen in het aandelenregister werden<br />

opgenomen, geschiedde dit in blanco. In het Amerikaanse recht bestaat deze mogelijkheid nog steeds. In het<br />

Engelse recht bestaan er alleen “registered shares” (ingeschreven in het aandelenregister), maar zij kunnen wel<br />

op naam worden gesteld <strong>van</strong> een trustee die enkel “legal owner” is en ze in trust houdt voor één of meer<br />

“beneficiaries”. De precieze regels worden hier niet verder uitgewerkt.<br />

In Frankrijk is de mogelijkheid tot uitgifte aan toonder reeds sedert decennia afgeschaft voor aandelen en<br />

vergelijkbare effecten 2121 .<br />

In België is voor de meeste effecten de mogelijkheid om ze aan toonder uit te geven afgeschaft sedert 1 januari<br />

2008 (art. 2 Wet <strong>van</strong> 14 december 2005 houdende afschaffing <strong>van</strong> de effecten aan toonder 2122 ), nl. voor:<br />

2119 Deze laatste hebben weliswaar ook een nominale waarde, doch deze is niet representatief; het aandeel met<br />

een nominale waarde kan niet voor die waarde ingewisseld worden bij de uitgevende vennootschap.<br />

2120 S. LOOSVELD, Bank & Fin. 2004, (198) 206 noot 45 met verw.<br />

2121 Art. 94-II Loi des Finances 1982 (L. 81-1160) <strong>van</strong> 30-12-1981 en art. 1 Décret nr 83-359 <strong>van</strong> 2-5-1983. Zo<br />

ook het Italiaanse recht.<br />

2122 De juiste versie <strong>van</strong> de wet is gepubliceerd in het B.S. <strong>van</strong> 6 februari 2006. Ze werden op verschillende<br />

punten gewijzigd bij Wet <strong>van</strong> 25 april 2007, art. 85 tot 96.<br />

795


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- alle vennootschapseffecten (aandelen, winstbewijzen, obligaties, warrants en certificaten) <strong>van</strong> Belgische<br />

vennootschappen<br />

- de “overheidseffecten” <strong>van</strong> de Belgische overheden (d.i. de effecten <strong>van</strong> schulden <strong>van</strong> de openbare sector zoals<br />

opgesomd in artikel 1 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 2 januari 1991 betreffende de markt <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong> de<br />

overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium);<br />

- alle andere effecten die een financiële schuldvordering belichamen op een emittent die onder Belgisch recht<br />

ressorteert, en geen handelseffect (effet de commerce) zijn. Dit betreft bv. kasbons, thesaurie- en<br />

depositobewijzen, vastgoedcertificaten 2123 en certificaten uitgegeven door vzw’s of stichtingen.<br />

De mogelijkheid blijft dus behouden voor handelseffecten en voor effecten die noch vennootschapseffecten zijn,<br />

noch een financiële schuldvordering vertegenwoordigen (de belangrijkste gevallen <strong>van</strong> de laatste categorie<br />

betreffen zakenrechtelijke waardepapieren en geen schuldvorderingspapieren; zie daarover meer in Hoofdstuk II<br />

<strong>van</strong> dit Deel). Handelseffecten zijn onder meer wisselbrieven, cheques, orderbriefjes, warrants en celen.<br />

Meer bepaald geldt sedert 1 januari 2008 een uitgifteverbod voor nieuwe effecten aan toonder (art. 3 § 1)), en<br />

voor bestaande effecten aan toonder die in bewaring zijn gegeven via een effectenrekening een<br />

afleveringsverbod (art. 4 I) en een automatische omzetting in een gedematerialiseerd effect (art. 5).<br />

Bestaande effecten aan toonder die onder de Wet <strong>van</strong> 14 december 2005 vallen en op 1 januari 2008 niet op een<br />

effectenrekening stonden kunnen voor 1 januari 2014 omgezet worden in effecten op naam (door inlevering bij<br />

de emittent) of gedematerialiseerde effecten. Is dit nog niet gebeurd op 1 januari 2014, dan gebeurt die omzetting<br />

automatisch (art. 9), en geschiedt de inschrijving op naam <strong>van</strong> de emittent zelf voor rekening <strong>van</strong> de (niet<br />

aangemelde) gerechtigde. Zolang de eigenaar zich niet aanmeldt, zijn de rechten uit die effecten opgeschort.<br />

Vanaf 1 januari 2015 mogen de rechten vertegenwoordigd door niet omgezette toondereffecten door de uitgever<br />

verkocht worden na aankondiging in het Belgisch Staatsblad (voor details, zie art. 11) ; de netto-opbrengst moet<br />

dan worden gestort bij de Deposito- en Consignatiekas waar deze gedurende een aantal jaren degressief ter<br />

beschikking blijft <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> het nog niet ingeleverde waardepapier, d.i. onder aftrek <strong>van</strong> een “boete”<br />

<strong>van</strong> 10 % per jaar (zie art. 10). Vanaf 1 januari 2025 zijn de rechten op de niet opgeëiste effecten dus geheel<br />

waardeloos. Heeft de emittent de niet-opgeëiste effecten niet verkocht tegen 30 november 2015, dan dient de<br />

inschrijving te worden overgezet op naam <strong>van</strong> de Deposito- en Consignatiekas (art. 14) 2124 .<br />

2123 De vastgoedcertificaten die we in Belgipe kennen vertegenwoordigen een schuldvordering en geen medeeigendomsrecht.<br />

2124 Zie nader over al deze operaties H. BRAECKMANS, "De afschaffing <strong>van</strong> de effecten aan toonder en<br />

andere wijzigingen aan het Wetboek <strong>van</strong> vennootschappen door de wetten <strong>van</strong> 14 december 2005 en 25 april<br />

2007", RW 2007-2008, 722 v.<br />

796


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Verbintenisrechtelijke functie en desbetreffende regels bij<br />

waardepapieren in het algemeen en bij toonder- en orderpapieren<br />

Op verbintenisrechtelijk vlak heeft de incorporatie <strong>van</strong> een schuldvordering in een<br />

waardepapier in het algemeen twee functies. We bespreken deze functies hier <strong>van</strong>uit het<br />

perspectief <strong>van</strong> de toonder- en orderpapieren en bespreken in afdeling D. deze functie voor de<br />

gedematerialiseerde waardepapieren.<br />

1. Legitimatie<br />

De uitgifte <strong>van</strong> een waardepapier dat een schuldvordering belichaamt maakt de bezitter <strong>van</strong><br />

het papier tot bezitter <strong>van</strong> de schuldvordering. De schuldenaar te goeder trouw kan dus<br />

bevrijdend betalen aan de bezitter <strong>van</strong> het papier, ook wanneer deze niet de ware eigenaar zou<br />

zijn (zie verder de bijzondere regels bij verloren en gestolen papieren).<br />

Is een schuldvordering belichaamd in een waardepapier, dan speelt de kennisgeving aan de<br />

schuldenaar ook geen rol meer voor de tegenwerpelijkheid aan de schuldenaar <strong>van</strong> een<br />

overdracht <strong>van</strong> de schuldvordering of vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten erop.<br />

2. Abstractie<br />

De uitgifte <strong>van</strong> een waardepapier (papier in enge zin dan wel boeking <strong>van</strong> een<br />

gedematerialiseerd effect, waarover verder meer) dat een schuldvordering belichaamt maakt<br />

<strong>van</strong> die schuldvordering een geheel of gedeeltelijk abstracte schuldvordering.<br />

De begrippen “abstractie” en “abstracte schuldvordering” werden reeds uitgelegd in het Deel I<br />

over persoonlijke zekerheden. In het algemeen betekent “abstractie” hier dat de verbintenis is<br />

losgemaakt <strong>van</strong> de onderliggende rechtsverhouding tussen de schuldenaar en zijn<br />

oorspronkelijke schuldeiser (de dekkingsverhouding). Echte abstractie is zoals gezegd maar<br />

voorhanden wanneer het recht niet meer wordt uitgeoefend door de oorspronkelijke<br />

rechthebbende (de persoon die op het effect heeft ingetekend e.d.m.); zolang dat wel het geval<br />

is, is er alleen formele abstractie.<br />

a. Mate <strong>van</strong> abstractie<br />

Voor alle waardepapieren geldt als regel dat de aanspraak <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> het papier<br />

diegene is die naar redelijkheid uit de letter <strong>van</strong> het papier kan worden afgeleid. De betekenis<br />

daar<strong>van</strong> hangt dus af <strong>van</strong> de vermeldingen op het papier en de stukken waarnaar mogelijks in<br />

dat papier zelf wordt verwezen, en <strong>van</strong> de rechtsgevolgen die de wet aan een dergelijk papier<br />

hecht. De schuldvordering is geabstraheerd <strong>van</strong> die gegevens <strong>van</strong> de oorspronkelijke<br />

verhouding die niet uit het papier volgen volgens de normale uitleg daar<strong>van</strong> en ook niet door<br />

de wet worden geïmpliceerd. Verweermiddelen die niet uit het papier volgen, kunnen door de<br />

schuldenaar dus in beginsel niet worden ingeroepen tegen de schuldeiser, tenzij ze uit de wet<br />

zelf voortvloeien 2125 .<br />

2125 Vgl. P. <strong>van</strong> OMMESLAGHE, in La transmission des obligations, p. (81) 113-114 nr. 32 en 39): "toute la<br />

797


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> de abstractie tussen de oorspronkelijke partijen<br />

Zoals uiteengezet in Deel I (Persoonlijke Zekerheden) kent ons recht evenwel in de<br />

rechtsverhouding tussen de schuldenaar-uitgever en zijn oorspronkelijke wederpartij (in de<br />

dekkingsverhouding) géén “materiële abstractie”, maar enkel “formele abstractie”, dit wil<br />

zeggen een omkering <strong>van</strong> de bewijslast. Het is aan de schuldenaar om aan te tonen wat de –<br />

niet uitgedrukte – reden voor zijn verbintenis is geweest en dat hij daaruit een verweermiddel<br />

kan putten. Indien hij evenwel een verweermiddel heeft op grond waar<strong>van</strong> hij een geleverde<br />

prestatie zonder termijn zou kunnen terugvorderen, dan is het in strijd met de goede trouw<br />

om hem intussen toch te doen betalen: qui petit quod statim redditurus est, dolo agit.<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> de abstractie tussen de schuldenaar en de nieuwe schuldeiser<br />

Ten aanzien <strong>van</strong> een derde-houder <strong>van</strong> het papier daarentegen is de verbintenis <strong>van</strong> de<br />

uitgever er<strong>van</strong> ook “materieel abstract”. De schuldenaar, die het papier vrijwillig in het<br />

verkeer heeft gebracht, kan zich jegens de derde-houder dus niet beroepen op<br />

verweermiddelen uit die oorspronkelijke verhouding waar<strong>van</strong> het papier abstractie maakt,<br />

d.w.z. die niet uit het papier zelf zijn af te leiden, noch uit de wet voortvloeien.<br />

Deze abstractie geldt bv. ook voor overdraagbaarheidsbeperkingen die tussen de uitgever en zijn oorspronkelijke<br />

schuldeiser zijn overeengekomen: ook zij kunnen aan een verkrijger niet worden tegengeworpen tenzij ze uit het<br />

papier zelf zijn af te leiden 2126 of uit de wet zelf voortvloeien (zie daarvoor bv. art. 512 Wb.Venn. 2127 ). Deze<br />

beperkingen en verweermiddelen verliezen daardoor hun “uitwendige” werking 2128 (dit aspect wordt verder<br />

nog besproken <strong>van</strong>uit zakenrechtelijk oogpunt). Anders dan sommige schrijvers 2129 stellen, is het in beginsel<br />

voor de tegenwerpbaarheid niet voldoende dat de beperkingen opgenomen waren in de statuten (voor aandelen<br />

aan toonder) of in de uitgiftevoorwaarden (voor converteerbare obligaties aan toonder): dergelijke redenering<br />

miskent volledig het onderscheid tussen schuldvorderingen op naam en schuldvorderingen aan toonder 2130 .<br />

Een uitzondering geldt slechts wanneer de derde-houder bij het verkrijgen <strong>van</strong> de schuldvordering met<br />

bedrieglijk opzet heeft gehandeld 2131 .<br />

densité en negotium dépend de la présentation de l'instrumentum" (JULLIOT de la MORANDIERE, Droit<br />

commercial, Dalloz Paris, II, nr. 13). Vgl. verder VAN RYN & HEENEN, Principes III (1981) nr. 120.<br />

2126 Zelfs dit laatste wordt blijkbaar uitgesloten door I. PEETERS, TRV , 1991, (511) 514. De suggestie wordt<br />

daarentegen - doch te verregaand - gemaakt door K. GEENS, TRV, 1989, (414) nr. 21-22. Zij is m.i. in<br />

overeenstemming met de algemene regels inzake waardepapieren. Het onderscheid tussen "'abstracte" en<br />

"concrete" titels is immers slechts gradueel. Voor alle waardepapieren geldt het beginsel dat de schuldvordering<br />

geldt zoals zij naar redelijkheid uit de letter <strong>van</strong> het papier kan worden afgeleid. De betekenis daar<strong>van</strong> hangt dus<br />

af <strong>van</strong> de vermeldingen op het papier en de stukken waarnaar mogelijks in dat papier zelf wordt verwezen (vgl.<br />

P. <strong>van</strong> OMMESLAGHE, in La transmission des obligations, hierboven aangehaald). De mogelijkheid om<br />

voorwaarden tegenwerpelijk te maken door ze op het papier zelf te vermelden wordt trouwens ook bevestigd<br />

door art. 5 § 4 W. 22 juli 1991 deposito- en thesauriebewijzen.<br />

2127 betreffende statutaire goedkeuringsbedingen in naamloze vennootschappen en daarmee gelijk te stellen<br />

goedkeuringsbedingen in de uitgifte-akte <strong>van</strong> converteerbare obligaties of warrants.<br />

2128 Vgl. I. PEETERS, TRV , 1991, (511) 514.<br />

2129 Zo bv. blijkbaar GEENS, TRV 1989, 414 v.; J. LIEVENS, De nieuwe Vennootschapswet (wet <strong>van</strong> 18 juli<br />

1991), Mys & Breesch, Gent 1991.<br />

2130 Vgl. N. VERHEYDEN-JEANMART & Ph. HAMER, in Het kontrakt en de derden, p. (9) 38.<br />

2131 Zie voor de wisselbrief en de cheque art. 17 Wisselbriefwet; vgl. art. 22 Chequewet. Maar het gaat om een<br />

798


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Deze materiële abstractie is géén toepassing <strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger te goeder<br />

trouw tegen beschikkingsonbevoegdheid. Het probleem is immers geen probleem <strong>van</strong><br />

beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de oorspronkelijke schuldeiser over de schuldvordering, maar wel <strong>van</strong> de<br />

verbintenisrechtelijke inhoud <strong>van</strong> die schuldvordering. Zo ook heeft het feit dat de beperkingen die uit het papier<br />

zelf zijn af te leiden tegenwerpbaar zijn (tenzij ze ook tussen partijen ongeldig zijn), rechtstechnisch gezien niets<br />

te maken met de goede-trouw-eis zoals die geldt bij beschikkingsonbevoegdheid, maar veeleer met de werking<br />

<strong>van</strong> het vertrouwensbeginsel ten gunste <strong>van</strong> een overnemer, al is de grondgedachte <strong>van</strong> beide rechtsfiguren<br />

weliswaar dezelfde. Deze werking <strong>van</strong> het vertrouwensbeginsel bestaat ook bij schuldvorderingen op naam, doch<br />

in een veel zwakkere graad. Bij schuldvorderingen op naam zijn de beperkingen immers in beginsel<br />

tegenwerpbaar, en is dat zeker het geval wanneer de derde ze behoorde te kennen; slechts wanneer de<br />

schuldenaar ze door simulatie verborgen heeft, of de cessionaris foutief in dwaling heeft gebracht, kan hij ze niet<br />

inroepen. Bij schuldvorderingen aan order of toonder daarentegen zijn de beperkingen die niet uit het papier<br />

blijken slechts tegenwerpbaar zo er in hoofde <strong>van</strong> de derde sprake is <strong>van</strong> derde-medeplichtigheid.<br />

algemeen beginsel (vgl. VAN RYN & HEENEN, Principes III (1981) nr. 122.<br />

799


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Bijzondere regels inzake verkrijging bij toonder- en<br />

orderpapieren<br />

1. Zakenrechtelijke functie en desbetreffende regel - beginselen<br />

De incorporatie <strong>van</strong> een schuldvordering in een waardepapier maakt dat de schuldvordering<br />

zakenrechtelijk in de meeste opzichten behandeld wordt als een roerende lichamelijke zaak en<br />

niet langer als een schuldvordering. De zakenrechtelijke functie kan dan ook worden<br />

samengevat in de genoemde formule “Das Recht aus dem Papier folgt das Recht am Papier”.<br />

Op de eerste plaats blijft de in een waardepapier geïncorporeerde schuldvordering natuurlijk<br />

een goed, waarop de klassieke regels <strong>van</strong> het zakenrecht <strong>van</strong> toepassing zijn, zoals de<br />

principiële overdraagbaarheid en beslagbaarheid, de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten;<br />

het anterioriteitsbeginsel, met als uitzondering de regels <strong>van</strong> de derdenbescherming en de rol<br />

<strong>van</strong> de publiciteit daarbij; het eenheids- en specialiteitsbeginsel (met de gevolgen daar<strong>van</strong> in<br />

geval <strong>van</strong> vermenging), e.d.m.<br />

Bij de bespreking <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam hebben we gezien dat bij de -<br />

overdrachtelijke - toepassing <strong>van</strong> die beginselen op schuldvorderingen de betekenis er<strong>van</strong><br />

verandert: het is de interne verhouding die de schuldvordering als goed “specificeert”, zodat<br />

de bepaling <strong>van</strong> een schuldvordering op naam zoals die geldt tussen partijen, in beginsel ook<br />

derden bindt (de “externe” werking <strong>van</strong> de interne bepaling). Deze externe werking vonden<br />

we enkel bij overeenkomsten of andere regels die de verhouding tussen schuldeiser en<br />

schuldenaar “intern” wijzigen, en niet bij rechtshandelingen die “extern” zijn aan die<br />

verhouding.<br />

Aangezien waardepapieren evenwel zoals hierboven besproken juist altijd in zekere mate<br />

abstractie maken <strong>van</strong> die interne verhouding, geldt daar niet meer hetzelfde als bij<br />

schuldvorderingen op naam. De schuldvordering wordt als goed gespecifieerd door het papier<br />

waarin ze is belichaamd. De interne bepalingen <strong>van</strong> een dergelijke schuldvordering hebben<br />

maar externe werking voor zover er niet <strong>van</strong> geabstraheerd is, d.w.z. voor zover ze uit het<br />

papier zelf zijn af te leiden of uit de wet zelf voortvloeien. Andere bepalingen verliezen hun<br />

“externe” werking door die incorporatie.<br />

Onder voorbehoud <strong>van</strong>:<br />

- de doorwerking <strong>van</strong> interne bepalingen die wél uit het papier zijn af te leiden,<br />

- en bijzondere wettelijke regels voor waardepapieren,<br />

gelden voor waardepapieren dan ook de regels inzake roerende zaken.<br />

Als zakelijke rechten op waardepapieren kent ons recht zoals bij roerende zaken naast<br />

eigendom (en verschillende vormen <strong>van</strong> mede-eigendom) in beginsel slechts pand en<br />

vruchtgebruik; daarnaast evenwel is er ook de mogelijkheid <strong>van</strong> certificatie <strong>van</strong> effecten,<br />

waarbij de certificaathouder een soort beperkt zakelijk recht behoudt op de gecertificeerde<br />

effecten (zie verder onder). Ook bestaat er in ons recht een bijzondere vorm <strong>van</strong> medeeigendom<br />

die enkel bij effecten bestaat: het effectendepot (zie onder 2.c.2°).<br />

800


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Inzake verkrijging <strong>van</strong> rechten en vestiging <strong>van</strong> zekerheden gaan we eveneens uit <strong>van</strong> de<br />

regels inzake roerende zaken en onderzoeken hieronder in welke mate er bijzondere regels<br />

zijn, onder 2. voor verkrijging, in Afdeling E. voor het verhaalsrecht <strong>van</strong> schuldeisers, en in<br />

Afdeling F. en v. voor zekerheidsrechten (inbegrepen eigendom tot zekerheid).<br />

2. De verkrijging <strong>van</strong> in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen<br />

De geïncorporeerde schuldvordering wordt voorwerp <strong>van</strong> bezit via het bezit <strong>van</strong> het papier en<br />

de overdracht <strong>van</strong> de geïncorporeerde schuldvordering geschiedt door de overdracht <strong>van</strong> het<br />

papier. Dit wordt nader uitgewerkt onder a., met een aantal bijzondere regels voor soortzaken<br />

(b.), in geval <strong>van</strong> girale levering en collectieve bewaring (c.), bij gestolen en verloren<br />

waardepapieren (d.) en bij verhandeling via een effectenbeurs (e.).<br />

a. Overdracht <strong>van</strong> en bezit bij toonder- en orderpapieren in het algemeen<br />

De in een toonder- of orderpapier geïncorporeerde schuldvordering wordt zoals gezegd<br />

voorwerp <strong>van</strong> bezit via het bezit <strong>van</strong> het papier. Voor zover de schuldvordering in het papier<br />

belichaamd is, is de bezitter <strong>van</strong> het papier dan ook bezitter <strong>van</strong> de schuldvordering.<br />

Aangezien er bij waardepapieren aan toonder en order ook daadwerkelijk een lichamelijke<br />

zaak is – het papier -, gelden voor waardepapieren aan toonder de regels inzake bezit en<br />

gevolgen <strong>van</strong> het bezit die gelden voor roerende zaken in het algemeen. Bij (chartaal) geld<br />

geldt de regel <strong>van</strong> de vermenging voluit, althans voor bankbiljetten die op de plaats <strong>van</strong> de<br />

ligging gangbaar geld zijn (dit om te preciseren wat we hier met “geld” bedoelen). Nog<br />

juister: niet voor in België gangbare bankbiljetten gelegen op het Belgische grondgebied.<br />

Zoals <strong>van</strong> andere roerende zaken kan het bezit <strong>van</strong> een waardepapier direct of indirect zijn. Het bezit kan door<br />

een bevoegde zowel als onbevoegde houder verschaft worden:<br />

1° leidend tot direct bezit:<br />

ofwel doordat de verkrijger rechtstreeks gaat bezitten voor zichzelf, ofwel ingevolge de feitelijke overgave <strong>van</strong><br />

het papier, of een andere wijze <strong>van</strong> machtsverwerving (bv. sleutels <strong>van</strong> de plaats), ofwel doordat hij het papier<br />

zaak reeds in een andere hoedanigheid in zijn macht had (de traditio brevi manu); bij een onbevoegde houder<br />

heeft deze bezitsverschaffing nog geen gevolg zolang het bezit <strong>van</strong> de verkrijger “dubbelzinnig” blijft, d.w.z.<br />

zolang de feitelijke toestand - meer bepaald door Primus - zo kan worden begrepen dat de onbevoegde detentor<br />

de zaak nog steeds in zijn macht heeft.<br />

2° leidend tot indirect bezit:<br />

- doordat het papier in handen is <strong>van</strong> een derde die de zaak nu gaat houden voor de verkrijger; dat gebeurt in<br />

beginsel door een (al dan niet elektronische) kennisgeving aan de derde-houder, waarbij hem wordt meegedeeld<br />

dat hij de zaak voortaan voor de verkrijger moet houden (vgl. de bespreking bij Roerende zaken). De derde-<br />

houder kan overigens ook op zijn beurt slechts indirect houder zijn, zoals wanneer de effecten zich in een<br />

centraal effectendepot bevinden of gedematerialiseerd zijn (zie onder). Is het effect niet gespecificeerd, dan kan<br />

het slechts om een bezit <strong>van</strong> een aandeel in een hoop effecten gaan (zie onder b.)<br />

- het is ook mogelijk dat de bewaarnemer <strong>van</strong> waardepapieren op zijn beurt zakenrechtelijke waardepapieren<br />

gaat uitgeven (vaak certificaten genoemd) die het bezit en de eigendom <strong>van</strong> een waardepapier of een aandeel in<br />

801


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

een hoop waardepapieren gaat vertegenwoordigen (zie de bespreking in Hoofdstuk III), in welk geval dat bezit<br />

verschaft wordt door overgave <strong>van</strong> dat certificaat.<br />

3° Een bevoegde houder <strong>van</strong> het papier kan bovendien het bezit ook constituto possessorio verschaffen, waarbij<br />

het papier in handen blijft <strong>van</strong> de vervreemder, die het papier nu voor de verkrijger gaat houden (voor de<br />

problematiek <strong>van</strong> de interversio tituli, zie Deel IV hoofdstuk I). Dit betekent dat de levering in eigendom dus<br />

ook consensueel kan geschieden.<br />

De uitgifte <strong>van</strong> een waardepapier aan toonder of order maakt dat de overdracht <strong>van</strong> de<br />

schuldvorderingen of vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten erop, met name pandrechten, kan<br />

geschieden door overdracht <strong>van</strong> het papier alleen c.q. bij orderpapieren overdracht én<br />

endossement (rugtekening), zonder dat de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldvordering daarbij op<br />

enige wijze wordt betrokken.<br />

De algemene regels inzake overdracht zijn dezelfde als bij roerende zaken, die we hier dan<br />

ook niet nader bespreken. Nader bespreken we wel:<br />

- een aantal bijzondere regels voor soortzaken, met name de toepassing <strong>van</strong> de regels inzake<br />

vermenging (c.);<br />

- de regels inzake giraal effectenverkeer en collectieve bewaring <strong>van</strong> effecten aan toonder<br />

(d.);<br />

- de bijzonder regels inzake verkrijging <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde, met name <strong>van</strong><br />

gestolen en verloren waardepapieren (e.);<br />

- en de verhandeling via een effectenbeurs of effectenverrekeningsstelsel (f.).<br />

b. Bijzondere regels voor soortzaken, in het bijzonder (chartaal) geld<br />

In de gevallen waarin waardepapieren soortzaken zijn, gelden daarvoor in beginsel ook de<br />

regels <strong>van</strong> het zakenrecht inzake soortzaken, zoals meer bepaald de regels inzake vermenging<br />

in de zin <strong>van</strong> “commixtio”. Ons recht maakt daarbij wel nog een onderscheid tussen geld en<br />

andere waardepapieren.<br />

1° (Chartaal) geld : de confusio nummorum<br />

Bij (chartaal) geld geldt de regel <strong>van</strong> de vermenging voluit, althans voor bankbiljetten die op<br />

de plaats <strong>van</strong> de ligging gangbaar geld zijn (dit om te preciseren wat we hier met “geld”<br />

bedoelen). Nog juister: niet voor in België gangbare bankbiljetten gelegen op het Belgische<br />

grondgebied. Gangbaar geld wordt altijd geacht vermengd te zijn in het vermogen <strong>van</strong> de<br />

bezitter er<strong>van</strong>, zelfs in het uitzonderlijke geval dat die persoon daarnaast geen enkele som <strong>van</strong><br />

hetzelfde geld zou bezitten en/of het bankbiljet individueel aanwijsbaar zou zijn. Het romeins<br />

recht gebruikte hiervoor reeds de uitdrukking “confusio nummorum”, en in het Engels kennen<br />

we de uitdrukking “money has no earmark”.<br />

Meer precies geldt die regel voor bankbiljetten die op de plaats <strong>van</strong> de ligging gangbaar geld<br />

zijn (dit om te preciseren wat we hier met “geld” bedoelen). Nog juister: voor in België<br />

802


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gangbare bankbiljetten gelegen op het Belgische grondgebied (want die regel is niet in alle<br />

rechtsstelsels dezelfde en bij wetsconflicten geldt hiervoor de lex rei sitae).<br />

Deze regel is het correlaat <strong>van</strong> de “gedwongen koers” (cours forcé, legal tender) <strong>van</strong> dat geld;<br />

dergelijk geld moet onvoorwaardelijk bruikbaar en ver<strong>van</strong>gbaar zijn. Als dusdanig vinden we<br />

de regel niet in de wet, maar een toepassing er<strong>van</strong> vinden we wel in art. 2279 III BW (geen<br />

revindicatie <strong>van</strong> in België geldende bankbiljetten) 2132 .<br />

Bezitsverschaffing én eigendomsoverdracht <strong>van</strong> dergelijk geld kan dus alleen door een<br />

daadwerkelijke overgave <strong>van</strong> de munten of bankbiljetten geschieden (en bv. niet constituto<br />

possessorio). Het gaat erom in wiens macht het geld zich bevindt (de bezitsverschaffing kan<br />

dus bv. wel gebeuren door overhandiging <strong>van</strong> de sleutels of andere instrumenten waarmee<br />

men het geld in handen krijgt, de traditio clavium).<br />

Dit sluit niet uit dat chartaal geld in mede-eigendom kan zijn, met name wanneer er een<br />

gemeenschappelijk rechtstreeks bezit is <strong>van</strong> de geldsom.<br />

Aldus kan er een mede-eigendom <strong>van</strong> geldsommen zijn bij afgescheiden vermogens (rechtspersonen, dan wel<br />

afgescheiden vermogens zonder rechtspersoonlijkheid zoals de huwgemeenschap, maatschap, onverdeelde<br />

nalatenschap, e.d.m.). Ook dan verdwijnt het afzonderlijk eigendomsrecht op de geldsom door vermenging in dat<br />

vermogen. Het zou ons evenwel te ver leiden daar hier nader op in te gaan.<br />

Een nuance geldt ook wanneer het gaat om geld afkomstig <strong>van</strong> de realisatie na beslag of in het kader <strong>van</strong> een<br />

vorm <strong>van</strong> samenloop: dit geldt vorm een mini-boedel waarop alle rechten die bestonden op het gerealiseerde<br />

goed gehandhaafd blijven (zakelijke subrogatie); de wet spreekt onder meer <strong>van</strong> “overwijzing” op de prijs. Dit<br />

geldt ook bij ont<strong>van</strong>gst door een faillissementscurator <strong>van</strong> gelden bij realisatie <strong>van</strong> goederen waarop zakelijke<br />

rechten rustten 2133 .<br />

2° Andere waardepapieren dan geld<br />

Zoals bij soortzaken in het algemeen wordt ook de verkrijger <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>gbare<br />

waardepapieren de volle eigenaar er<strong>van</strong> door de vermenging er<strong>van</strong> met zaken <strong>van</strong> dezelfde<br />

aard in zijn bezit. De vermenging is een oorspronkelijke wijze <strong>van</strong> eigendomsverkrijging, die<br />

plaatsvindt ongeacht de bedoeling <strong>van</strong> partijen, en ongeacht de vraag of de persoon <strong>van</strong> wie<br />

ze verkregen werden wel eigenaar was of bevoegd erover te beschikken. Het gaat hier meer<br />

bepaald over de vermenging in de zin <strong>van</strong> “commixtio”: de eigendom <strong>van</strong> soortzaken gaat<br />

verloren wanneer niet meer kan worden bepaald op welke goederen ze precies betrekking<br />

heeft (daarnaast kennen we nog de vermenging in de zin <strong>van</strong> “confusio” die veeleer een<br />

variante is <strong>van</strong> de zaaksvorming: door vermenging <strong>van</strong> stoffen is een nieuwe stof ontstaan).<br />

Bij waardepapieren <strong>van</strong> eenzelfde aard treedt vermenging op wanneer de papieren niet meer<br />

geïndividualiseerd zijn (aan de hand <strong>van</strong> een nummer).<br />

2132 Volgens SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 671 evenwel zou de regel enkel de revindicatie<br />

<strong>van</strong> bankbiljetten onder een bezitter te kwader trouw uitsluiten, en in geval <strong>van</strong> identificeerbaarheid niet de<br />

revindicatie onder een bezitter te kwader trouw <strong>van</strong> bankbiljetten noch de revindicatie <strong>van</strong> muntstukken.<br />

2133 Zie bv. Hof Antwerpen 3 februari 2005, RW 2005-2006, 788, obiter dictum.<br />

803


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dat de bezitter <strong>van</strong> soortgoederen door vermenging er<strong>van</strong> eigenaar wordt kan slechts<br />

vermeden worden in één geval, namelijk wanneer het gaat om een “hoop”, d.i. een<br />

afgezonderd geheel <strong>van</strong> soortgoederen waarop één of meer derden rechten kunnen laten<br />

gelden. Vereist is daarbij dat de hoop in zijn geheel ofwel het voorwerp is <strong>van</strong> een<br />

eigendomsrecht <strong>van</strong> een derde (d.i. de niet-bezitter) ofwel <strong>van</strong> een mede-eigendomsrecht <strong>van</strong><br />

derden, waarbij het aandeel <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> hen bepaald moet zijn. De totale hoeveelheid moet<br />

dus bepaald zijn, zodat het aandeel <strong>van</strong> elke mede-eigenaar in procenten is bepaald (en niet<br />

slechts in een absolute hoeveelheid). In die gevallen is het ook denkbaar dat een <strong>van</strong> de<br />

partijen (bezitter c.q. derden) eigenaar is en de andere een pandrecht heeft, maar naar huidig<br />

recht is er geen aanknopingspunt om bij afwezigheid <strong>van</strong> een pandovereenkomst tot die<br />

conclusie te komen.<br />

Een bijzondere, wettelijk georganiseerde vorm <strong>van</strong> zo’n hoop is het effectendepot (zie verder<br />

onder c.).<br />

Daarbuiten (d.i. wanneer de regels inzake het effectendepot niet <strong>van</strong> toepassing zijn) blijft de<br />

eigendom slechts behouden indien er geen vermenging is opgetreden, d.w.z. indien de<br />

toevertrouwde goederen nog individueel kunnen worden aangewezen, bv. effecten door<br />

middel <strong>van</strong> hun nummer; in dat geval kunnen zij door de bewaargever gerevindiceerd worden.<br />

c. Girale levering en collectieve bewaring <strong>van</strong> effecten aan toonder<br />

Bijzonder bij toonderpapieren is wel de regeling <strong>van</strong> het giraal effectenverkeer, d.i. de<br />

overdracht <strong>van</strong> waardepapieren door overboeking tussen effectenrekeningen die de<br />

vervreemder en verkrijger (of hun vertegenwoordigers) aanhouden bij eenzelfde persoon of<br />

instelling die de papieren ofwel in zijn feitelijk bezit heeft ofwel op zijn beurt houdt via een<br />

vierde die ze in zijn feitelijk bezit heeft 2134 .<br />

1° De girale levering in het algemeen<br />

De “girale levering” <strong>van</strong> effecten is op zichzelf genomen niets bijzonders: het is een variante<br />

op de kennisgeving aan de derde-houder <strong>van</strong> de waardepapieren dat hij ze voortaan niet meer<br />

voor de vervreemder maar wel voor de verkrijger moet gaan houden. De derde-houder<br />

“boekt” de kennisgeving in: in zijn boeken vermindert hij het aantal effecten dat hij voor de<br />

verkrijger houdt en vermeerdert hij het aantal dat hij voor de vervreemder houdt. In zijn<br />

rekeningen vindt er aldus een overboeking plaats <strong>van</strong> de effectenrekening <strong>van</strong> de vervreemder<br />

(debitering) naar die <strong>van</strong> de verkrijger (creditering) 2135 .<br />

2134 Voor een grondige bespreking <strong>van</strong> de meeste vragen , zie L. VAN DEN STEEN, De effectenrekening,<br />

Intersentia Antwerpoen 2009.<br />

2135 Er zijn belangrijke verschillen tussen een dergelijke overboeking <strong>van</strong> effecten en een overschrijving <strong>van</strong><br />

geld. In het laatste geval gaat het immers om een delegatie, waarbij de schuld die de bank aangaat jegens de<br />

begunstigde een nieuwe schuld uitmaakt, en er geen overdracht <strong>van</strong> enige schuldvordering plaatsvindt; in het<br />

eerste geval vindt er een eigendomsoverdracht plaats <strong>van</strong> effecten.<br />

804


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° De ver<strong>van</strong>gbaarstelling en de invoering <strong>van</strong> een mede-eigendomsrecht<br />

Bijzonder is wel dat, ons recht (zoals dat <strong>van</strong> vele andere landen) het geheel <strong>van</strong> de door de<br />

derde-houder gehouden effecten <strong>van</strong> eenzelfde aard (het “giraal effectendepot”) beschouwt<br />

als een bijzondere vorm <strong>van</strong> mede-eigendom, en dit met het oog op twee effecten:<br />

- om effecten aan toonder giraal te kunnen leveren als ver<strong>van</strong>gbare zaken, d.i. zonder ze te<br />

specificeren (aan de hand <strong>van</strong> het nummer <strong>van</strong> het effect meer bepaald) – wat bij verkoop via<br />

de beurs (waarover meer onder 5°) noodzakelijk is - (desindividualisering of<br />

ver<strong>van</strong>gbaarstelling), en<br />

- tegelijk ervoor te zorgen dat de persoon voor wie de derde-houder de effecten houdt, zijn<br />

zakelijk recht op de effecten niet zou verliezen door die ver<strong>van</strong>gbaarstelling, namelijk door de<br />

vermenging (commixtio) met andere effecten <strong>van</strong> dezelfde aard.<br />

Dit hangt samen met de ontwikkeling <strong>van</strong> de beurshandel in de 20 e eeuw en de daarmee<br />

samenhangende ontwikkeling <strong>van</strong> collectieve bewaring <strong>van</strong> effecten aan toonder in<br />

effectendepots (men beschrijft deze collectieve bewaring ook wel als “immobilisering”,<br />

omdat de effecten niet meer verplaatst worden bij verhandeling), die geleid heeft tot de verder<br />

(5°) beschreven techniek <strong>van</strong> verhandeling ter beurze – met als derde stap de eigenlijke girale<br />

levering <strong>van</strong> effecten door de effecten over te boeken tussen effectenrekeningen bij de<br />

organisatie die de betrokken effecten ook collectief bewaart (de zgn. settlement). De<br />

belangrijkste reden voor deze ontwikkelingen is natuurlijk het besparen <strong>van</strong> transactiekosten<br />

(verplaatsing <strong>van</strong> de stukken, bijhouden <strong>van</strong> nummers om ze te individualiseren, enz.) alsook<br />

het bevorderen <strong>van</strong> de rechtszekerheid door het verzekeren <strong>van</strong> de gelijktijdigheid <strong>van</strong><br />

levering en betaling. Grote aantallen effecten aan toonder werden aldus gaandeweg collectief<br />

bewaard in de kluizen <strong>van</strong> financiële instellingen of <strong>van</strong> derden-bewaarnemers die ze voor<br />

financiële instellingen bewaren (de “centrale depositarissen” of CSD = Collective Security<br />

Depots, in Nederlands “girodepot” genaamd, in Duitsland Wertpapiersammelbank; in het<br />

Engels spreekt men ook meer algemeen <strong>van</strong> custody).<br />

Aldus werden CSD’s ingericht door de interprofessionele Effectendeposito- en Girokas (“CIK”, sinds 1 januari<br />

2006 omgedoopt in Euroclear Belgium 2136 ), Euroclear (vnl. euro-obligaties), de Nationale Bank <strong>van</strong> België<br />

(NBB clearing, voor overheidseffecten) e.d.m.<br />

Een belemmering voor het succes was echter dat bij collectieve bewaring het eigendomsrecht<br />

<strong>van</strong> de houders <strong>van</strong> de effecten in beginsel tenietgaat door de vermenging <strong>van</strong> soortgoederen<br />

Dit geschiedde doordat de effecten <strong>van</strong> de verschillende deponenten, maar <strong>van</strong> eenzelfde aard,<br />

niet meer uit elkaar worden gehouden, maar “ver<strong>van</strong>gbaar worden gesteld” - d.i. niet langer<br />

met identificatie <strong>van</strong> het nummer <strong>van</strong> het papier bewaard - en dus tot soortzaken gemaakt.<br />

Om de collectieve bewaring, de ver<strong>van</strong>gbaarstelling en de girale levering - d.i. een levering<br />

door overboeking tussen effectenrekeningen bij een instelling die de effecten collectief<br />

bewaart - te bevorderen (en aldus transactiekosten te laten besparen) diende de wetgever dus<br />

2136 De "interprofessionele kas", opgericht door beursmakelaars, en erkend in 1967, werd een dochter <strong>van</strong> de<br />

beursorganisatie Euronext (die o.a. de Effectenbeurs <strong>van</strong> Brussel opslorpte). Euronext verkocht de CIK aan<br />

Euroclear, die de naam op 1 januari 2006 veranderde in Euroclear Belgium.<br />

805


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

te verzekeren dat de deponenten hun eigendomsrecht zouden behouden. Dit geschiedde met<br />

het KB nr. 62 <strong>van</strong> 10 november 1967, ook genaamd Besluit giraal effectenverkeer.<br />

Dit geschiedde in navolging <strong>van</strong> onder meer het Duitse recht (Gesetz über die Verwahrung und Anschaffung von<br />

Wertpapieren, afgekort Depotgesetz, waar<strong>van</strong> de eerste versie reeds <strong>van</strong> 4 februari 1937 dateert. Door het KB nr.<br />

62 <strong>van</strong> 10 november 1967 werd de Effectendeposito- en Girokas (CIK) erkend. Met de Wet <strong>van</strong> 2 januari 1991<br />

werden gelijkaardige regels ingevoerd voor het effectenafwikkelingsstelsel <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België.<br />

Ook in andere landen werden vergelijkbare stelsels wettelijk ingevoerd (onder meer in Staats-Nederland met de<br />

Wet Giraal Effectenverkeer <strong>van</strong> 1977 2137 ; in de VSA art. 8 <strong>van</strong> de UCC, enz.).<br />

Door deze regeling verliezen deponenten <strong>van</strong> effecten hun eigendomsrecht niet meer door de<br />

ver<strong>van</strong>gbaarstelling en vermenging met soortgelijke effecten <strong>van</strong> anderen. Het<br />

eigendomsrecht op de individuele effecten wordt omgezet in een mede-eigendomsrecht op het<br />

geheel <strong>van</strong> effecten <strong>van</strong> dezelfde soort die gezamenlijk worden bewaard; voorwerp <strong>van</strong><br />

individuele zakelijke rechten is <strong>van</strong>af dan enkel nog het evenredig aandeel in het geheel <strong>van</strong><br />

de gedeponeerde effecten <strong>van</strong> die soort, genaamd het “effectendepot”. Men kan dit ook als<br />

een soort zakelijke subrogatie beschouwen. Aldus ontstond het reeds genoemde “giraal<br />

effectendepot” als een (niet-gebonden) afgescheiden vermogen, met een regime vergelijkbaar<br />

met de ontbonden maatschap of de nalatenschap. Elke deponent wordt tot beloop <strong>van</strong> een<br />

evenredig aandeel mede-eigenaar <strong>van</strong> het geheel <strong>van</strong> het “effectendepot” – of juister nog:<br />

bezitter. Het nummer moet dus niet langer gebruikt worden om een met de gedeponeerde<br />

effecten aandeel in bezit te hebben.<br />

In de praktijk geschiedden de meeste transacties met effecten ook voor de beslissing tot volledige<br />

dematerialisering reeds via effectenrekeningen en waren de effecten ofwel gedematerialiseerd ofwel giraal<br />

gehouden; vooral voor euro-obligaties, staatsbons en kasbons speelde het papier nog langer een belangrijke rol.<br />

Voor sommige effecten aan toonder die in een CSD werden bewaard kon er per categorie ook een verzameleffect<br />

aan toonder worden opgemaakt (Eng. Global note), dat wordt gedeponeerd bij de vereffeningsinstelling (die dan<br />

maar één verzameleffect meer bewaart in plaats <strong>van</strong> een massa effecten <strong>van</strong> dezelfde aard) (zie art. 486 Wb.<br />

Venn. en de oude versie <strong>van</strong> art. 478 Wb.Venn. voor de wijziging in 2005).<br />

3° Concrete uitwerking: een tweetrapsstelsel; effectenrekeningen; tijdstip omzetting in medeeigendom;<br />

niet-omzetbaarheid.<br />

a) Tweetrapssysteem<br />

In de praktijk ontstond er een systeem <strong>van</strong> collectieve bewaring in 2 trappen. De individuele<br />

beleggers konden namelijk niet zelf terecht bij de meeste centrale depositarissen (CSD’s,<br />

girodepots, Wertpapiersammelbanken), maar enkel via een beperkt aantal professionele<br />

tussenpersonen. Meer bepaald voeren de CSD’s die de settlement doen voor een effectenbeurs<br />

(zie verder) enkel (effecten)rekeningen voor financiële instellingen of beursmakelaars die<br />

orders kunnen plaatsen op de beurs, niet voor de cliënten <strong>van</strong> die tussenpersonen. Die<br />

2137 http://wetten.overheid.nl/cgi-bin/sessioned/browsercheck/continuation=04641-<br />

002/session=016665707122526/action=javascript-result/javascript=yes.<br />

806


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

tussenpersonen (“erkende rekeninghouders”) dienen dan op hun beurt effectenrekeningen te<br />

voeren voor hun cliënten. De cliënten deponeren dus effecten onder meer bij een<br />

tussenpersoon (bank of beursmakelaar) die orders kan plaatsen op de beurs, en deze kan op<br />

zijn beurt effecten deponeren in een CSD (een erkende centrale depositaris, hoofdzakelijk de<br />

instellingen die de settlement doen voor de effectenbeurzen; zie onder e.).<br />

Ook voor effecten die gedeponeerd worden bij de Deposito- en Consignatiekas vinden we dit stelsel: de DCK<br />

houdt die niet zelf bij, maar via een effectenrekening op naam <strong>van</strong> de DCK bij (het effectenafwikkelingsstelsel<br />

<strong>van</strong>) de Nationale Bank (art. 15 KB Deposito- en Consignatiekas), en dit ongeacht of de Nationale Bank die dan<br />

zelf bewaart of op zijn beurt aanhoudt op een effectenrekening bij een ander effectenafwikkelingsstelsel (zie art.<br />

14 III 1°).<br />

b) Tijdstip waarop het effect onder het regime valt<br />

Om de deponent te beschermen (tegen de overige schuldeisers) geldt de regel dat de effecten onder het<br />

beschermingsregime vallen - dus omgezet worden in een evenredig aandeel in mede-eigendom - zodra ze<br />

gedeponeerd zijn bij een tussenpersoon die aangesloten is bij een erkend effectenverrekeningsstelsel of diens<br />

vertegenwoordiger, en de deponent heeft ingestemd met de ver<strong>van</strong>gbaarheidsregeling 2138 , en zelfs zonder dat<br />

die omzetting is overeengekomen 2139 , en dit ongeacht of ze door hem bij een centrale depositaris zijn<br />

gedeponeerd of zelf worden bewaard. Ze blijven zo ook onder het regime vallen wanneer ze door de centrale<br />

depositaris aan de tussenpersoon zijn uitgeleverd, die ze aanhoudt voor een cliënt (i.h.b. de koper <strong>van</strong> het effect).<br />

Erkende effectenafwikkelingsinstellingen zijn met name Euroclear Belgium, Euroclear international, en het<br />

effectenafwikkelingsstelsel <strong>van</strong> de NBB (Nationale Bank <strong>van</strong> België) 2140 .<br />

c) Inhoud <strong>van</strong> het mede-eigendomsrecht<br />

Meer bepaald is het dan zo dat:<br />

1° de aangesloten tussenpersoon, tot beloop <strong>van</strong> de effecten die op zijn naam zijn geboekt (op<br />

zijn effectenrekening staan), een evenredig aandeel in het CSD (in Staats-Nederland het<br />

girodepot genaamd) “houdt” voor zijn deponenten/opdrachtgevers of zichzelf.<br />

2° elk <strong>van</strong> die deponenten/opdrachtgevers, tot beloop <strong>van</strong> de effecten die op zijn naam zijn<br />

geboekt (op zijn effectenrekening staan), een evenredig aandeel houdt in het geheel gevormd<br />

door enerzijds de effecten <strong>van</strong> die aard die door de tussenpersoon bewaard worden en<br />

anderzijds het evenredig aandeel in een centraal effectendepot <strong>van</strong> dezelfde aard dat op zijn<br />

naam staat bij een centrale depositaris (in Staats-Nederland het verzameldepot genaamd).<br />

2138 Zie art. 17 (voorheen 13) KB giraal effectenverkeer.<br />

2139 Zie bv. Hof Antwerpen 20 oktober 1990, iz. faill. Meekel, TRV 538 noot HUYGHE.<br />

2140 Volgens KB <strong>van</strong> o.a. 8 april 2008 en 27 januari 2011 gaat het om:<br />

1° het door de naamloze vennootschap naar Belgisch recht « Interprofessionele effectendeposito- en girokas » («<br />

CIK ») beheerde stelsel <strong>van</strong> giraal verkeer <strong>van</strong> financiële instrumenten waar<strong>van</strong> de commerciële benaming<br />

Euroclear Belgium is;<br />

2° het effectenafwikkelingssysteem <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België (« NBB clearing »);<br />

3° het « Euroclear systeem » beheerd door de naamloze vennootschap naar Belgisch recht Euroclear Bank.<br />

807


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

uitgegeven, maar dat zijn juist soorten effecten waarvoor geen effectendepots worden<br />

ingericht).<br />

4° Overdracht <strong>van</strong> eigendom door girale levering <strong>van</strong> het aandeel in een effectendepot<br />

a) De girale levering<br />

Ook toen de uitlevering nog kon, was voor de overdracht <strong>van</strong> een effect de uitlevering er<strong>van</strong><br />

op papier niet nodig; integendeel kon ook toen reeds de verhandeling er<strong>van</strong> via een beurs juist<br />

maar geschieden na deponering (zie verder meer onder 5°). De overdracht (zowel als de<br />

inpandgeving) geschiedt uitsluitend giraal.<br />

De levering <strong>van</strong> zo’n aandeel in een effectendepot gebeurt dus doordat dat aandeel over te<br />

boeken <strong>van</strong> een effectenrekening <strong>van</strong> de overdrager naar een effectenrekening <strong>van</strong> de<br />

verkrijger 2142 (zij het een effectenrekening bij dezelfde tussenpersoon, indien beiden bij<br />

diezelfde persoon een effectenrekening hebben, zij het via de centrale settlementinstelling).<br />

Deze overboeking gebeurt natuurlijk op verzoek <strong>van</strong> de overdrager en is het equivalent <strong>van</strong> de<br />

bezitsverschaffing door kennisgeving aan de derde-houder <strong>van</strong> een goed. De inpandgeving<br />

(zie verder) geschiedt analoog door een inboeking op een speciale rekening 2143 .<br />

In welke vormen die opdracht tot overboeking moet gebeuren, hangt af <strong>van</strong> de regels bedongen door of voor de<br />

betrokken tussenpersoon. In beginsel zijn die vormen geregeld in de overeenkomsten met de tussenpersoon<br />

(algemene bankvoorwaarden, enz.). Voor de effecten gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas geldt het<br />

desbetreffende KB (waar<strong>van</strong> art. 7 juncto 32 lijken in te houden dat er een “betekening” nodig is).<br />

De bijzondere regels bij verhandeling <strong>van</strong> effecten via een effectenbeurs (o.a. het abstracte karakter) worden<br />

verder onder e. besproken.<br />

b) Voorwerp <strong>van</strong> de levering<br />

De overdracht en inpandgeving geschiedt dus zonder dat het effect zelf wordt gespecificeerd (met een nummer);<br />

het is precies onder meer om een dergelijke girale levering <strong>van</strong> effecten (d.w.z. door loutere overboeking zonder<br />

vermelding <strong>van</strong> nummer <strong>van</strong> het effect) te vergemakkelijken dat effecten, die in beginsel specifieke zaken zijn -<br />

doordat zij een nummer dragen - gedesindividualiseerd worden, d.i. tot soortzaken worden gemaakt (“op<br />

ver<strong>van</strong>gbare basis worden gedeponeerd” zegt de tekst <strong>van</strong> het KB giraal effectenverkeer).<br />

De overdracht betreft strikt juridisch dan ook niet meer de overdracht <strong>van</strong> een effect maar wel<br />

<strong>van</strong> een aandeel in het effectendepot (<strong>van</strong> effecten <strong>van</strong> dezelfde aard). Door de omzetting <strong>van</strong><br />

de eigendom <strong>van</strong> een effect in een mede-eigendom <strong>van</strong> een effectendepot verandert de aard<br />

<strong>van</strong> het goed; zo bv. is het aandeel in een effectendepot geen “effect” maar een onlichamelijk<br />

goed, en dus is er ook geen verzet meer mogelijk tegen verhandeling er<strong>van</strong> (lid 2 <strong>van</strong> art. 9<br />

(voorheen art. 7) <strong>van</strong> het KB giraal effectenverkeer), maar zal men wel het aandeel in het<br />

depot kunnen opeisen.<br />

2142 Art. 6 III (voorheen 4 III) KB giraal effectenverkeer.<br />

2143 Art. 6 c.q. 7 (voorheen 4 c.q. 5) KB giraal effectenverkeer.<br />

809


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d. Regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder trouw<br />

Bij verkrijging <strong>van</strong> waardepapieren <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde gelden in beginsel ook<br />

de regels inzake roerende zaken, waarbij het bezit <strong>van</strong> het papier in beginsel dezelfde<br />

publiciteitsfunctie heeft (art. 2279-2280 B.W); kennisgeving aan de schuldenaar is daarbij in<br />

beginsel zonder belang. Maar er zijn ook belangrijke afwijkende regels, met name inzake geld<br />

en inzake verloren en gestolen waardepapieren.<br />

1° Geld<br />

De gewone regels gelden volgens art. 2279 III BW niet voor “bankbiljetten <strong>van</strong> de Nationale<br />

Bank” en voor “biljetten uitgegeven krachtens de wet <strong>van</strong> 12 juni 1930” (d.i. de wet tot<br />

oprichting <strong>van</strong> het muntfonds - op dit ogenblik zijn er evenwel geen muntbiljetten meer in<br />

België, maar enkel nog bankbiljetten).<br />

Voor muntstukken is er geen uitzondering bepaald, omdat die toch niet geïndividualiseerd<br />

kunnen worden (ze dragen geen nummer), en om die reden niet kunnen worden gerevindiceerd.<br />

Maar de regel is ongetwijfeld dezelfde.<br />

2° Toepassing <strong>van</strong> de regels inzake roerende zaken op toonderpapieren<br />

Bij verkrijging <strong>van</strong> waardepapieren aan toonder <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde gelden in<br />

beginsel ook de regels inzake roerende zaken (Art. 1141 en 2279-2280), ongeacht de aard<br />

<strong>van</strong> de rechten die daarin zijn belichaamd (roerende zaken (waaronder ook waardepapieren<br />

zelf, voor zover een recht daarop in een ander waardepapier wordt belichaamd),<br />

schuldvorderingen, onroerende goederen). Voor verloren en gestolen waardepapieren geldt er<br />

wel een bijzondere regeling (b).<br />

a) Toepassing <strong>van</strong> de algemene regel <strong>van</strong> art. 2279 I BW – bezit en goede trouw<br />

Behoudens bij verloren en gestolen waardepapieren, geldt evenzeer de algemene regel <strong>van</strong> art.<br />

2279 BW: de derde-verkrijger die te goeder trouw in het werkelijke bezit is gekomen <strong>van</strong> het<br />

waardepapier, wordt beschermd en dus eigenaar.<br />

i) Werkelijk bezit<br />

Het werkelijke bezit wordt in beginsel op dezelfde wijze ingevuld als bij roerende zaken; de verschillende<br />

vormen <strong>van</strong> bezitsverschaffing werden hoger (a.) reeds uiteengezet. De verkrijger <strong>van</strong> een toonderpapier wordt<br />

niet beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder zolang de bezitsverschaffing een louter<br />

constitutum possessorium is en het papier in handen blijft <strong>van</strong> de vervreemder. De bescherming reikt ook niet<br />

verder dan het bezit dat men verkrijgt: Zo zal de houder geen bezit als eigenaar hebben wanneer op het papier<br />

een vermelding is aangebracht zoals “in pand” of “ter incasso”: op die manier heeft men alleen het bezit <strong>van</strong> een<br />

pandrecht.<br />

811


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij waardepapieren in een effectendepot gaat het om een “werkelijk” bezit <strong>van</strong> een aandeel in dat depot <strong>van</strong> de<br />

persoon voor wie het centraal depot of de aangesloten tussenpersoon het aandeel houdt (te bepalen op grond <strong>van</strong><br />

de rechtsverhouding tussen de conflicterende partijen en de aangeslotene).<br />

ii) Goede trouw<br />

Inzake de goede trouw gelden in beginsel eveneens dezelfde regels als bij roerende zaken. Bij<br />

toonderpapieren moet wel nagegaan worden of er geen verzet tegen uitbetaling <strong>van</strong> buitenbezitgestelde<br />

titels gepubliceerd is (zie hieronder b)). Indien het bezit verkregen wordt via een<br />

tussenpersoon dan dient de goede trouw (t.a.v. de bevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder of zijn<br />

middellijk vertegenwoordiger, in casu de tegenpartij op de beurs) in beginsel aanwezig te zijn<br />

in hoofde <strong>van</strong> die tussenpersoon 2148 .<br />

b) Verloren en gestolen toonderpapieren<br />

Er bestaat ook een bijzonder regime voor verloren en gestolen waardepapieren. De wet <strong>van</strong><br />

24 juli 1921 op de Ongewilde buitenbezitstelling <strong>van</strong> de titels aan toonder (meermaals<br />

gewijzigd) en het Uitvoeringsbesluit <strong>van</strong> 5 augustus 1992 richten bijkomend een bijzonder<br />

publiciteitsregime in voor dergelijke goederen 2149 .<br />

Men kan namelijk in geval <strong>van</strong> verlies of diefstal “verzet” aantekenen bij het Kantoor <strong>van</strong> roerende<br />

waarden 2150 . Dit Kantoor dient dit verzet binnen de 24 uur mee te delen aan de instelling die het waardepapier<br />

heeft uitgegeven en binnen de 2 dagen te publiceren in het “Bulletijn der met verzet aangetekende waarden” (art.<br />

2 tot 4 <strong>van</strong> Deel I).<br />

Deze bekendmaking biedt een bijkomende bescherming voor de gerechtigde. Tot aan de bekendmaking gelden<br />

de gewone regels <strong>van</strong> art. 2279 en 2280 BW, wat wil zeggen dat de revindicant de prijs moet terugbetalen aan de<br />

verkrijger te goeder trouw, zodra deze de titels bij een professionele tussenpersoon kocht. Dit zal omzeggens<br />

altijd wel het geval zijn, zodat de bescherming <strong>van</strong> de buitenbezitgestelde niet veel voorstelt. Deze bescherming<br />

wordt eveneens verzwakt - in vergelijking met de bescherming bij roerende zaken - doordat de bezitter <strong>van</strong> de<br />

effecten het daarin belichaamde recht kan uitoefenen, d.w.z. innen (c.q. afgifte vorderen) bij de uitgever <strong>van</strong> het<br />

effect; deze heeft in beginsel geen andere onderzoeksplicht dan nazicht of er geen verzet werd aangetekend.<br />

Door die bekendmaking valt vooreerst de mogelijkheid tot bescherming op grond <strong>van</strong> art. 2279 en 2280 BW -<br />

met daarbij het recht op terugbetaling <strong>van</strong> de aankoopprijs - weg, aangezien de verkrijger niet meer te goeder<br />

trouw kan worden geacht 2151 .<br />

Vanaf die bekendmaking zijn de titels ook “in beslag” genomen, met als gevolg een inhoudingsplicht <strong>van</strong> de<br />

uitgevende instelling en <strong>van</strong> elke financiële bemiddelaar (art. 13 <strong>van</strong> Deel I Wet). Deze bijkomende bescherming<br />

geldt alleen bij ongewilde buitenbezitstelling (zie art. 1 <strong>van</strong> Deel I). De partij wiens titels in beslag zijn genomen<br />

kunnen “tegenspraak” doen (d.i. revindiceren) op grond <strong>van</strong> het recht dat zij op de titel (zouden) hebben<br />

2148 Vgl. voor Staats-Nederland evenwel de meer genuanceerde regel <strong>van</strong> art. 3:66 lid 2<br />

NBW.<br />

2149 Voor het toepassingsgebied dient men te kijken naar de definitie <strong>van</strong> “financiële instrumenten” in artikel 2,<br />

1° WFSFD (onder meer effecten, geldmarktinstrumeten, futures, swaps enz.) (voorheen art. 1 Wet<br />

beleggingsondernemingen).<br />

2150 Zo werd in 2004 in 3290 gevallen verzet aangetekend (Vragen en Antwoorden Senaat 2004-2005, 4 mei<br />

2005, 2608).<br />

2151 Zie Hof Brussel 29 oktober 1997, RW 1999-2000, 200 v. Art. 16 <strong>van</strong> Deel I <strong>van</strong> de wet verwoordt dit zeer<br />

onhandig door te spreken <strong>van</strong> nietigheid <strong>van</strong> elke beschikking na de dag der bekendmaking.<br />

812


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verkregen voor de bekendmaking <strong>van</strong> het verzet, d.w.z. ofwel eigendom door verjaring <strong>van</strong> 3 jaar, ofwel<br />

eigendom doordat de buitenbezitstelling vrijwillig was gebeurd, ofwel terugbetaling <strong>van</strong> de prijs in de<br />

voorwaarden <strong>van</strong> art. 2280 BW (voor de verdere rechtspleging inzake deze tegenspraak of revindicatie, zie art.<br />

16 v. <strong>van</strong> Deel I Wet).<br />

Het verzet - met de daaruit voortvloeiende inbeslagname - is niet meer mogelijk eenmaal de effecten zijn<br />

opgenomen in een erkend effectenafwikkelingstelsel (zie art. 9 II (voorheen 7 II) <strong>van</strong> het KB giraal<br />

effectenverkeer). Dit lijkt een bijkomend verlies <strong>van</strong> rechten, doch is dit nauwelijks in de praktijk: de kans is<br />

klein dat de dief of vinder het effect zal deponeren en aldus aanhouden, in plaats <strong>van</strong> het dadelijk te verkopen.<br />

Zo de partij die het effect heeft gestort of aan wie het nadien is geleverd te goeder trouw is, is de<br />

revindicatievordering overigens toch niets waard, aangezien zij maar mogelijk zou zijn tegen betaling <strong>van</strong> de<br />

prijs. Is de betrokkene niet te goeder trouw, dan kan beslag worden gelegd op diens aandeel in het effectendepot<br />

(is het stelsel getrapt, zoals bv. de Effectendeposito- en Girokas, dan kan het beslag zoals gezegd niet onder de<br />

vereffeningsinstelling worden gelegd, maar enkel onder de tussenpersoon bij wie de betrokkene de<br />

effectenrekening aanhoudt) - maar ook de derde-verkrijger te kwader trouw zal wel zo slim zijn om het effect<br />

spoedig te gelde te maken in plaats <strong>van</strong> het aan te houden. De buitenbezitgestelde persoon wordt bovendien ten<br />

dele beschermd doordat de depositaris bij wie het effect werd afgegeven een wegwijzerplicht geeft (art. 9 IV<br />

(voorheen 7 IV) KB giraal effectenverkeer: “Hij, die verzet doet, kan <strong>van</strong> het aangesloten lid waar<strong>van</strong> de naam<br />

op het attest voorkomt, de mededeling eisen <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong> de persoon die de effecten heeft afgegeven<br />

welke hij met verzet heeft aangetekend”).<br />

De wet regelt verder ook de wijze waarop de buitenbezitgestelde houder het genot <strong>van</strong> het in het waardepapier<br />

belichaamde recht terugkrijgt (zie vnl. art. 19 en 24 Van Deel I <strong>van</strong> de Wet).<br />

3° Orderpapieren<br />

Orderpapieren worden behandeld zoals waardepapieren aan toonder, behalve dat bij conflict met een oudere<br />

gerechtigde op het waardepapier zelf (en zo op de daardoor vertegenwoordigde goederen), naast het werkelijk<br />

bezit <strong>van</strong> het papier ook nog (ononderbroken) endossement (rugtekening) is vereist. Doorgehaalde<br />

endossementen worden voor niet geschreven gehouden. Wanneer een endossement in blanco door een ander<br />

endossement is gevolgd, wordt de ondertekenaar <strong>van</strong> dit laatste geacht het papier door het endossement in blanco<br />

te hebben verkregen. Deze regels vinden we uitdrukkelijk in art. 16 lid 1 Wisselbriefwet en art. 19 Chequewet,<br />

maar gelden algemeen voor orderpapieren.<br />

e. Verhandeling via de beurs (contantmarkt)<br />

Waardepapieren die reeds uitgegeven zijn, worden (zoals sommige andere goederen) ook verkocht via beurzen.<br />

Men noemt deze effectenbeurzen “secundaire markten” om ze te onderscheiden <strong>van</strong> de “markt” <strong>van</strong> de uitgifte<br />

<strong>van</strong> nieuwe waardepapieren, die primaire markt wordt genoemd.<br />

Wanneer een waardepapier verhandeld wordt via een effectenbeurs, gelden er bijzondere regels en<br />

mechanismen. Effecten kunnen zoals andere goederen in beginsel ook onderhands worden verkocht (ook “over<br />

the counter” (OTC) genoemd), maar de meeste traditionele effecten worden meestal via een georganiseerde<br />

effectenmarkt verkocht (soms is dat verplicht) 2152 . Bij derivaten daarentegen is de OTC traditioneel veel<br />

2152 Met name bij verkoop ingevolge beslag, zie verder. Tot in 2002 gold er ook beursdwang telkens wanneer<br />

de verkoop was toevertrouwd aan een wisselagent/beursmakelaar (en hadden deze laatsten omgekeerd een<br />

monopolie op de verkoop via de beurs).<br />

813


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

belangrijker 2153 ; ingevolge de financiële crisis <strong>van</strong> 2009 en volgende worden vele soorten derivatencontracten<br />

onderworpen aan een “clearingverplichting”, dit wil zeggen verplichting om het contract af te sluiten via en met<br />

een CTP (centrale tegenpartij) die daarbij koper wordt voor de verkoper en verkoper voor de koper en/of een<br />

rapportageverplichting, nl. verplichting de transactie te rapporteren in een erkend transactieregister – zie met<br />

name Verordening (EU) 648/<strong>2012</strong> <strong>van</strong> 4 juli <strong>2012</strong> betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en<br />

transactieregisters, ook bekend als de European Market Infrastructure Regulation (EMIR).<br />

Er bestaan verschillen vormen <strong>van</strong> georganiseerde effectenmarkten (handelsplatformen). In België zijn er zo<br />

enkele gereglementeerde markten, met name 1° De Eurolist <strong>van</strong> Euronext (die ook een rente-deelmarkt voor<br />

overheidseffecten omvat), 2° de Trading Facility <strong>van</strong> Euronext en 3° de door het Rentenfonds (een<br />

overheidsinstelling) georganiseerde secundaire buitenbeursmarkt (lineaire obligaties, gesplitste effecten en<br />

schatkistcertificaten) 2154 . Daarnaast is er nog de niet-gereglementeerde “Markt <strong>van</strong> de Openbare Veilingen”<br />

<strong>van</strong> Euronext Brussel en wordt sinds 2004 door Euronext ook nog een “Vrije Markt” ingericht.<br />

We beschrijven hieronder enkel de gewone verhandeling via de zgn. contantmarkt (dus niet<br />

de termijnhandel) binnen de gewone markt.<br />

1° De drie stappen in de verhandeling via de beurs<br />

Een verhandeling via de beurs impliceert drie stappen:<br />

1° De aan- en verkooporders, op de effectenbeurs 2155 geplaatst door beursmakelaars in hun<br />

eigen naam (zij het als tussenpersoon voor rekening <strong>van</strong> hun opdrachtgevers), en aan de hand<br />

waar<strong>van</strong> de koers wordt bepaald.<br />

2° De clearing, netting of verrekening in de zin <strong>van</strong> het tegenover elkaar plaatsen <strong>van</strong> de<br />

uitgevoerde orders en compenseren tot er een netto positie is (per tussenpersoon) 2156 , waarbij<br />

de clearinginstelling de zgn. “centrale tegenpartij” is die het tegenpartijrisico op zich neemt;<br />

dit impliceert dus dat er een dubbele verkoop plaatsvindt: door de (agent <strong>van</strong> de) verkoper aan<br />

de centrale tegenpartij en door de centrale tegenpartij aan de (agent <strong>van</strong> de) koper. Dergelijke<br />

centrale tegenpartijen zijn vaak historisch opgericht door de effectenbeurzen-rechtspersonen<br />

zelf als dochtervennootschappen (LCH.Clearnet, Clearstream, enz.)<br />

3° De settlement, afwikkeling of effectenafwikkeling door een afwikkelingsorgaan. Deze<br />

houdt de levering <strong>van</strong> de effecten in tegen gelijktijdige betaling, door tegelijk:<br />

- de effecten over te boeken tussen de effectenrekeningen <strong>van</strong> de bij de<br />

effectenafwikkelingsorganisatie aangesloten beursmakelaars (zie hoger) (girale levering);<br />

2153 De OTC Derivatives markt wordt beheerst door spelers die aangesloten zijn bij de ISDA (International<br />

Swaps and Derivatives Association, http://www.ispa.org), en als standaardovereenkomst de ISDA Master<br />

Agreement (tweede versie 2002) hanteren. De ISPA stelde darnaast standaardvoorwaarden op voor de<br />

belangrijkste specifieke transacties. De Master Agreement bevat o.a. een beding <strong>van</strong> algehele netting (sectie 6).<br />

Zie voor de publicatie http://www.isda.org/publications/isdamasteragrmnt.aspx.<br />

2154 Daarnaast bestaat er ook nog een door Euronext Brussel georganiseerde derivatenmarkt (dat is geen<br />

effectenmarkt in strikte zin).<br />

2155 Zoals Euronext, de London Stock Exchange, de Deutsche Börse, de Borsa Italiana, de New York Stock<br />

Exchange, enz.<br />

2156 In theorie impliceert clearing en settlement niet altijd een netting; clearing kan ook "bruto" gebeuren,<br />

waarbij elke transactie individueel wordt afgewikkeld. Op de effectenbeurzen vindt er echter wel een netting<br />

plaats.<br />

814


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de betaling over te boeken tussen de geldrekeningen <strong>van</strong> diezelfde makelaars bij het<br />

verreffeningsorgaan.<br />

Verwarrend gebruikt men zowel het woord clearing als het woord afwikkeling of vereffening<br />

ook voor clearing en settlement tezamen (en geschiedt de settlement door instellingen die<br />

eveneens “clearing”instellingen worden genoemd (Euroclear, enz.) 2157 ).<br />

Tenzij het gedematerialiseerde effecten zijn, konden de effecten (net zoals het geld) door de tussenpersoon<br />

eventueel ook materieel uitgeleverd worden, althans tot 31 december 2007 (sinds dan is dit verboden volgens art.<br />

4 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 14 december houdende afschaffing <strong>van</strong> de effecten aan toonder).<br />

2° Overzicht <strong>van</strong> de afwijkende regels bij verhandeling ter beurze<br />

Dat maakt dat de verkoop ter beurze op heel wat punten afwijkt <strong>van</strong> een gewone verkoop <strong>van</strong><br />

roerende zaken, zelfs <strong>van</strong> een verkoop <strong>van</strong> roerende zaken door tussenkomst <strong>van</strong> een<br />

middellijk vertegenwoordiger (verkoopcommissionair).<br />

- obligatoir zijn er enkel verbintenissen tussen de verkoper en zijn makelaar, die makelaar en<br />

de centrale tegenpartij, die centrale tegenpartij en de makelaar <strong>van</strong> de koper, en die makelaar<br />

en zijn opdrachtgever (de koper).<br />

- zakenrechtelijk gaat de eigendom tweemaal over op hetzelfde ogenblik (dubbele<br />

overdracht): eenmaal <strong>van</strong> de opdrachtgever <strong>van</strong> de verkopende makelaar naar de centrale<br />

tegenpartij en eenmaal <strong>van</strong> deze laatste naar de opdrachtgever <strong>van</strong> de kopende makelaar.<br />

- krachtens bijzondere wetsbepalingen (Wet <strong>van</strong> 18 april 1999 houdende omzetting <strong>van</strong><br />

Richtlijn EG-richtlijn 98/26 <strong>van</strong> 19 mei 1998 op het definitief karakter <strong>van</strong> de afwikkeling<br />

<strong>van</strong> betalingen en effectentransacties) 2158 dienen beide overdrachten als abstracte<br />

overdrachten te worden beschouwd, in afwijking <strong>van</strong> de algemene regel in ons recht dat<br />

overdracht causaal is 2159 . Dit betekent dat elk <strong>van</strong> beide overdrachten geldig is, al zou er geen<br />

geldige overeenkomst aan ten grondslag liggen. Zelfs indien de eerste overdracht (verkoper<br />

aan centrale tegenpartij) op een nietige overeenkomst gebaseerd zou zijn, verkrijgt de<br />

2157 Soms geschiedt de clearing en de vereffening door dezelfde vennootschap (bv. op de Duitse en Italianase<br />

beurs, niet op Euronext en de London Stock Exchange).<br />

2158 Art. 4. § 1 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 28 april 1999 bepaalt: “De overboekingsopdrachten betreffende fondsen of<br />

financiële instrumenten, en de betalingen die voortvloeien uit zulke opdrachten, zijn rechtsgeldig en kunnen aan<br />

derden worden tegengeworpen, ook in geval <strong>van</strong> faillissement, gerechtelijk akkoord of een <strong>van</strong> het faillissement<br />

verschillende samenloop tegen een deelnemer, voorzover die overboekingsopdrachten werden ingebracht in een<br />

systeem, volgens de regels er<strong>van</strong>, voor het plaatsvinden <strong>van</strong> het faillissement, het gerechtelijk akkoord of de<br />

samenloop of indien die opdrachten werden ingevoerd en uitgevoerd op een ogenblik dat de beherende instelling<br />

of de afwikkelende instantie kan aantonen dat zij in de gewettigde onwetendheid verkeerde <strong>van</strong> het feit dat het<br />

faillissement, het gerechtelijk akkoord of de samenloop tegen de betrokken deelnemer voor dat tijdstip heeft<br />

plaatsgevonden.<br />

De uitvoering <strong>van</strong> dergelijke opdrachten, en de betalingen die voortvloeien uit deze opdrachten, in een systeem,<br />

zelfs na het faillissement, het gerechtelijk akkoord of de samenloop tegen een deelnemer, is rechtsgeldig en<br />

definitief en kan om geen enkele reden nog in het gedrang worden gebracht”.<br />

2159 Zie over deze abstractie L. <strong>van</strong> SETTEN, De commissionair in effecten, Kluwer Deventer 1998, p. 316 v.<br />

815


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

centrale tegenpartij de eigendom en wordt ze beschikkingsbevoegd. Het betekent ook dat de<br />

koper zich geen zorgen moet maken over de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder,<br />

nl. de centrale tegenpartij. Ten aanzien <strong>van</strong> een mogelijke beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

eerste verkoper is de koper bovendien noodzakelijk een derde-verkrijger te goeder trouw.<br />

Deze regeling is één <strong>van</strong> de elementen die moeten maken dat de gelijktijdige afwikkeling <strong>van</strong><br />

levering en betaling definitief (onaantastbaar) is. Deze regeling geldt bij settlement via een<br />

erkend effectenafwikkelingssysteem in de zin <strong>van</strong> art. 2 § 1 <strong>van</strong> voornoemde wet <strong>van</strong> 28 april<br />

1999 2160 .<br />

De effecten moeten kunnen worden overgeboekt <strong>van</strong> de effectenrekening <strong>van</strong> de verkopende makelaar op die<br />

<strong>van</strong> de kopende makelaar, die beiden dus moeten aangesloten zijn bij de settlementorganisatie die de settlement<br />

afhandelt bij die effectenbeurs. Daartoe moeten de effecten dus vooraf op de effectenrekening <strong>van</strong> de<br />

verkopende makelaar staan, wat veronderstelt dat de settlementorganisatie de effecten direct of indirect in<br />

detentie heeft (direct door ze materieel te bewaren in een collectief depot, of wanneer de settlementorganisatie<br />

<strong>van</strong> de effectenbeurs tegelijk ook zelf de boekhouding voert <strong>van</strong> de gedematerialiseerde effecten; indirect<br />

doordat een ander ze voor die organisatie materieel of gedematerialiseerd aanhoudt). De makelaars zijn verplicht<br />

de effecten <strong>van</strong> hun cliënten aan te houden via een “derdenrekening”, een effectenrekening die enkel de effecten<br />

<strong>van</strong> derden omvat en niet die <strong>van</strong> hen persoonlijk.<br />

Omgekeerd zijn de kopende c.q. verkopende makelaar verplicht de gelden die zij <strong>van</strong> hun opdrachtgevers<br />

ont<strong>van</strong>gen om de aankoop te betalen c.q. bij de settlement te ont<strong>van</strong>gen voor rekening <strong>van</strong> hun opdrachtgevers in<br />

ruil voor die effecten, te ont<strong>van</strong>gen op een kwaliteitsrekening (en <strong>van</strong>daar over te boeken naar een rekening op<br />

naam <strong>van</strong> elke cliënt afzonderlijk). Het gaat hier om één <strong>van</strong> de toepassingen <strong>van</strong> de in Deel V hoofdstuk VIII<br />

besproken kwaliteitsrekeningen.<br />

2160 Deze worden bij KB aangeduid – zie hoger.<br />

816


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING D. De dematerialisering en zijn gevolgen op verbintenisrechtelijk<br />

vlak en inzake de verkrijging<br />

1. Algemeen 2161<br />

a. Ontstaan <strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten<br />

Historisch gezien zijn gedematerialiseerde effecten ontwikkeld als een vorm <strong>van</strong> effecten die<br />

voortbouwt op de collectieve bewaring <strong>van</strong> effecten aan toonder en het giraal effectenverkeer<br />

<strong>van</strong> die effecten. Deze collectieve bewaring kwam in de praktijk in grote mate neer op een<br />

immobilisering <strong>van</strong> deze effecten in collectieve effectendepots, waarbij de meeste effecten<br />

deze depots nooit meer verlieten, en enkel nog giraal aan het rechtsverkeer deelnamen (girale<br />

levering door overboeking tussen effectenrekeningen bij de depositaris en uiteindelijk bij de<br />

centrale depositaris of effectenafwikkelingsinstelling). In die omstandigheden ontstond de<br />

idee dat het papier waarin dit effect werd belichaamd eigenlijk even goed kon worden<br />

afgeschaft of althans ver<strong>van</strong>gen door zoiets als een collectieve inschrijving door een centrale<br />

depositaris <strong>van</strong> alle collectief bewaarde effecten bij de schuldenaar / emittent <strong>van</strong> die effecten<br />

(bv. in het aandelenregister). De rechten jegens de emittent zouden dan niet meer<br />

geïncorporeerd worden in een papier dat door de centrale depositaris voor de schuldeiser werd<br />

gehouden, maar enkel in de boekhouding die een effectenafwikkelingsinstelling er<strong>van</strong><br />

bijhoudt.<br />

Anderzijds wenste men ondanks de afschaffing <strong>van</strong> het papier toch bepaalde kenmerken er<strong>van</strong><br />

te behouden, waardoor deze effecten - net zoals effecten aan toonder - verschillen <strong>van</strong><br />

schuldvorderingen op naam (zie verder onder 2. en 3. voor de bespreking hier<strong>van</strong>).<br />

En inderdaad heeft de wetgever in ons recht de mogelijkheid geschapen om effecten uit te geven die enkel nog in<br />

een boeking worden geïncorporeerd of bestaande effecten om te zetten in dergelijke effecten, te beginnen met<br />

door de overheid zelf uitgegeven effecten. Gezien de oorsprong <strong>van</strong> deze figuur spreekt men <strong>van</strong><br />

gedematerialiseerde effecten. Deze mogelijkheid werd in 1991 geschapen voor effecten <strong>van</strong> de overheidsschuld<br />

(de Wet <strong>van</strong> 2 januari 1991 voor gedematerialiseerde effecten <strong>van</strong> de overheidsschuld) en voor schuldbewijzen<br />

<strong>van</strong> ondernemingen en overheden (Wet <strong>van</strong> 22 juli 1991 voor gedematerialiseerde deposito- en thesau-<br />

riebewijzen) en in 1995 voor vennootschapseffecten (wijziging <strong>van</strong> de Vennootschappenwet 2162 ; intussen<br />

2161 Zie algemeen over de ontwikkelingen in het waardepapierenrecht L. DABIN, “Wertpapierrecht als<br />

Schuldrecht ?”, in Mélanges Jean Pardon, Bruylant Brussel 1996, 175 v., in bespreking <strong>van</strong> het gelijknamige<br />

boek <strong>van</strong> D. EINSELE.<br />

2162 Voor literatuur, zie C. SUNT, "Dematerialisatie <strong>van</strong> vennootschapseffecten" in K. Byttebier, R. Feltkamp<br />

et A. Francois (eds.), De gewijzigde vennootschapswet 1995, Kluwer, Antwerpen 1996, 425-468; M. TISON, in<br />

H. Braeckmans et E. Wymeersch (eds.), Het gewijzigde vennootschapsrecht 1995, 227-261; J.-M. GOLLIER en<br />

P. MALHERBE, Les sociétés commerciales reeks Les dossiers du journal des tribunaux, Larcier Brussel 1996,<br />

58-70; P. LAMBRECHT, "La société et son capital" in Droit des sociétés: les lois des 7 et 13 avril 1995 reeks<br />

Collection droit des sociétés, Bruylant Brussel 1995, (45) 68-80; J. TYTECA, in De nieuwe<br />

vennootschapswetten <strong>van</strong> 7 en 13 april 1995, 61-91; M. VAN DER HAEGEN, "La loi du 7 avril 1995 sur les<br />

titres dématérialisés : régime des actions et obligations dématerialisées émises par les sociétés anonymes de droit<br />

belge", Revue pratique des sociétés 1996, 5-30; B. SERVAES, in Nieuw vennootschaps- en financieel recht<br />

1999, p. 513 v.<br />

817


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

opgenomen in o.m. art. 460 en 468 Wb. Venn. voor effecten in een NV, art. 657 Wb.Venn voor aandelen <strong>van</strong><br />

een Comm.V.A. en art. 503 § 1 I Wb.Venn. voor gedematerialiseerde certificaten <strong>van</strong> effecten in een NV).<br />

De creatie <strong>van</strong> dergelijke gedematerialiseerde effecten (die dus geen effecten op naam zijn) veronderstelt dat de<br />

emittent een instelling aanduidt of erkent die gemachtigd wordt of de opdracht krijgt om de boekhouding <strong>van</strong><br />

deze effecten te voeren, om dus effectenrekeningen te voeren waarop de houders <strong>van</strong> de effecten deze effecten<br />

rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen aanhouden. Deze instelling wordt eveneens “vereffeningsinstelling”<br />

genoemd 2163 . Voor effecten <strong>van</strong> de overheidsschuld heeft de wetgever het effectenafwikkelingsstelsel <strong>van</strong> de<br />

Nationale Bank aangeduid (art. 4 I W. 2 januari 1991) 2164 , dat immers voordien reeds optrad als centrale<br />

depositaris en vereffeningsinstelling voor de door de overheid uitgegeven effecten aan toonder. Hetzelfde geldt<br />

voor en voor de deposito- en thesauriebewijzen 2165 . Private emittenten <strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten hebben<br />

eveneens vereffeningsinstellingen aangeduid om de boekhouding <strong>van</strong> die effecten bij te houden. Voor de<br />

effecten <strong>van</strong> Belgische (naamloze) vennootschappen (art. 468 v. Wb.Venn.) gaat het meestal nog steeds om<br />

Euroclear Belgium (Interprofessionele effecten-deposito- en girokas) 2166 . Voor effecten die op een<br />

gereglementeerde markt zijn genoteerd moet het om een erkende vereffeningsinstelling gaan, voor andere<br />

effecten mag de emittent ook kiezen voor een <strong>van</strong> de erkende rekeninghouders bij die<br />

vereffeningsinstellingen 2167 (bv. een kredietinstelling of een beursvennootschap) (art. 475ter Wb.Venn.).<br />

b. Mogelijke modellen<br />

Theoretisch kan de dematerialisering <strong>van</strong> effecten volgende modellen geschieden:<br />

- het zou kunnen gaan om schuldvorderingen of effecten op naam, met die nuance dat het aandelenregister of<br />

ander register niet door de schuldenaar-emittent wordt bijgehouden, maar door een vereffeningsinstelling als<br />

lasthebber <strong>van</strong> de emittent; dat is evenwel niet het Belgische model;<br />

- het kan ook gaan om effecten die op naam <strong>van</strong> de vereffeningsinstelling zijn ingeschreven in het<br />

aandelenregister of ander register dat door de schuldenaar-emittent wordt bijgehouden, waarbij deze instelling<br />

dus niet optreedt als vertegenwoordiger <strong>van</strong> de emittent, maar als vertegenwoordiger <strong>van</strong> de bezitters <strong>van</strong> de<br />

effecten. Dit is onder meer het Belgische model, waarbij het gedematerialiseerd effect dus gemodelleerd blijft op<br />

de effecten aan toonder. Weliswaar wordt de derde (vereffeningsinstelling) door de emittent <strong>van</strong> het effect<br />

aangeduid en is hij in die zin ook lasthebber <strong>van</strong> de emittent. Maar als bezitter zijn de rollen omgekeerd: de<br />

vereffeningsinstelling houdt voor de gerechtigde als detentor <strong>van</strong> rechten die door de uitgifte <strong>van</strong> het effect<br />

meestal geabstraheerd zijn <strong>van</strong> de overeenkomst <strong>van</strong> uitgifte zelf. Die rechten kunnen door de gerechtigde ten<br />

dele rechtstreeks tegen de uitgever worden uitgeoefend (de lidmaatschapsrechten), ten dele slechts via de<br />

vereffeningsinstelling.<br />

- een derde model bestaat daarin dat de vereffeningsinstelling geen soort detentor is voor de investeerders, maar<br />

“legal owner” <strong>van</strong> de effecten als een soort trustee, waartegenover de investeerders slechts “equitable rights”<br />

hebben op de effecten; dit vinden we in sommige jurisdicties <strong>van</strong> common law. In ons recht daarentegen zijn de<br />

houders in beginsel mede-eigenaars. (zie verder onder).<br />

2163 Hun statuut wordt o.m. geregeld door art. 22 WFSFD.<br />

2164 Zie art. 2 KB giraal effectenverkeer voor het onderscheiden toepassingsgebied.<br />

2165 Krachtens art. 7 § 1 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen<br />

(gewijzigd door de Wet <strong>van</strong> 22 december 2009 met ingang <strong>van</strong> 31 december 2009) geldt art. 4 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 2<br />

januari 1991 ook voor thesauriebewijzen en depositobewijzen.<br />

2166 Art. 6 KB 12 januari 2006 betreffende de gedematerialiseerde vennootschapseffecten.<br />

2167 Deze worden opgesomd in het uitvoeringsbesluit bij art. 468 en 475 Wb.Venn., nl. het KB <strong>van</strong> 12 januari<br />

2006.<br />

818


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In België geldt het tweede model. De gedematerialiseerde effecten belichamen ook per definitie een soortgoed<br />

(dit soortgoed kan zelf een onverdeeld aandeel in effecten of schuldvorderingen zijn). De gerechtigde tot het<br />

effect behoudt wel een zakelijk recht op hetgeen in het effect is belichaamd (meestal een schuldvordering op de<br />

uitgever er<strong>van</strong>, mogelijk ook een zakelijk recht op de goederen waarvoor hij het effect uitgeeft), al kan hij dit<br />

recht uitsluitend uitoefenen via de erkende rekeninghouder en/of de vereffeningsinstelling.<br />

c. Een of meerdere trappen<br />

In theorie kan men deze effecten zowel rechtstreeks aanhouden, dan wel via een tussentrap 2168 . Tot 2005 gold<br />

er net zoals bij giraal effectenverkeer in beginsel verplicht een tweetrapsstelsel, waarbij de individuele beleggers<br />

hun effecten aanhouden via erkende rekeninghouders, die op hun beurt een effectenrekening aanhouden bij de<br />

vereffeningsinstelling (vgl. hoger). Volgens art. 469 Wb.Venn. houden de erkende rekeninghouders de<br />

gedematerialiseerde effecten, die zij houden voor rekening <strong>van</strong> derden en voor eigen rekening, alsdan bij op<br />

rekeningen bij de vereffeningsinstelling, bij één of meerdere instellingen die voor hen rechtstreeks of<br />

onrechtstreeks als tussenpersoon ten opzichte <strong>van</strong> die vereffeningsinstelling optreden, of tegelijk bij de<br />

vereffeningsinstelling en één of meerdere voornoemde instellingen. Revindicatie geschiedt dan alleen op het<br />

aandeel <strong>van</strong> de rekeninghouder bij de vereffeninginstelling (zo in art. 471 I Wb.Venn.).<br />

Sedert 1 januari 2006 mogen gedematerialiseerde effecten <strong>van</strong> naamloze vennootschappen ook rechtstreeks<br />

worden aangehouden bij de vereffeningsinstelling zonder via een erkende rekeninghouder te passeren (zie art.<br />

468 I Wb.Venn.).<br />

Omgekeerd mogen erkende rekeninghouders zelf ook aangeduid worden als persoon op wiens naam het geheel<br />

<strong>van</strong> de gedematerialiseerde effecten is ingeschreven in het aandelenregister. In dat geval geldt art. 475ter II tot<br />

IV Wb.Venn.: “De rekeninghouder schrijft de op elk ogenblik in omloop zijnde gedematerialiseerde effecten, per<br />

uitgifte <strong>van</strong> effecten, in op zijn naam in het register <strong>van</strong> de effecten op naam. De gehele omloop <strong>van</strong> een uitgifte<br />

<strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten <strong>van</strong> een emittent kan slechts op naam <strong>van</strong> één rekeninghouder in het register<br />

<strong>van</strong> de effecten op naam worden ingeschreven. De boeking op rekening <strong>van</strong> effecten vestigt in dat geval een<br />

onlichamelijk recht <strong>van</strong> mede-eigendom op de universaliteit <strong>van</strong> effecten <strong>van</strong> dezelfde uitgifte die op naam <strong>van</strong><br />

de rekeninghouder zijn ingeschreven in het register <strong>van</strong> effecten op naam.” Die effecten kunnen dan ook via<br />

andere erkende rekeninghouders worden aangehouden bij de erkende rekeninghouder die vereffeningsinstelling<br />

speelt.<br />

2. Verbintenisrechtelijke functie en regels<br />

Op verbintenisrechtelijk vlak heeft de incorporatie <strong>van</strong> een schuldvordering (of aandeel e.d.)<br />

in een gedematerialiseerd effect gelijkaardige functies als bij effecten aan toonder.<br />

a. Legitimatie<br />

De uitgifte <strong>van</strong> een gedematerialiseerd effect maakt de houder <strong>van</strong> de boeking tot bezitter <strong>van</strong> het effect, die in<br />

jegens de schuldenaar-emittent gelegitimeerd is om de erin geïncorporeerde rechten uit te oefenen. De<br />

2168 Zie hierover verder B. SERVAES, in Nieuw vennootschaps- en financieel recht 1999, p. (513) 518.<br />

819


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

kennisgeving aan de schuldenaar-emittent speelt geen rol meer voor de tegenwerpelijkheid aan de schuldenaar<br />

<strong>van</strong> een overdracht <strong>van</strong> de schuldvordering/het recht of vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten erop.<br />

De uitoefening <strong>van</strong> de schuldvordering wordt bovendien vermiddeld. Wat de in het effect geïncorporeerde<br />

vermogensrechten betreft, wordt de schuldvordering op de schuldenaar-emittent in beginsel onbeschikbaar en<br />

ver<strong>van</strong>gen door een schuldvordering op de vereffeningsinstelling alleen, dan wel op de erkende rekeninghouder,<br />

die op zijn beurt een schuldvordering heeft op de vereffeningsinstelling 2169 . De uitgever <strong>van</strong> het effect<br />

(eigenlijke schuldenaar) kan bevrijdend betalen aan de vereffeningsinstelling, en deze op zijn beurt aan de<br />

erkende rekeninghouder 2170 , die dan uiteindelijk betaalt aan de bezitter <strong>van</strong> het effect. Deze onbeschikbaarheid<br />

vertoont enige gelijkenis met de onbeschikbaarheid die wordt geschapen door een delegatieovereenkomst, zij het<br />

dat het bij delegatie veeleer om het omgekeerde verschijnsel gaat, waarbij een keten <strong>van</strong> twee schuldvorderingen<br />

ver<strong>van</strong>gen worden door één andere, terwijl hier één schuldvordering ver<strong>van</strong>gen worden door een keten <strong>van</strong> twee<br />

of meer schuldvorderingen. Door de onbeschikbaarheid <strong>van</strong> de schuldvordering jegens de emittent verschillen<br />

gedematerialiseerde effecten alvast <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam.<br />

Wordt de effectenrekening niet rechtstreeks bij de vereffeningsinstelling aangehouden, maar bij een<br />

tussenpersoon, dan is de uitoefening <strong>van</strong> het recht nog getrapter: de houder oefent zijn rechten uit jegens de<br />

tussenpersoon, deze jegens de vereffeningsinstelling, en deze laatste jegens de emittent 2171 .<br />

Gaat de uitgever evenwel failliet of ontstaat er een andere vorm <strong>van</strong> samenloop op zijn vermogen, dan worden de<br />

vermogensrechten rechtstreeks tegen de uitgever uitgeoefend 2172 .<br />

Incorporeert het effect ook lidmaatschapsrechten (nl. bij aandelen - niet bij certificaten <strong>van</strong><br />

vennootschapseffecten), dan kan de bezitter <strong>van</strong> het effect deze rechtstreeks jegens de vennootschap uitoefenen,<br />

en niet via de rekeninghouder of vereffeningsinstelling 2173 , ook al staan de aandelen op naam <strong>van</strong> de<br />

vereffeningsinstelling ingeschreven in het aandelenregister 2174 . In die gevallen waarin het effect ook<br />

lidmaatschapsrechten belichaamt, is er dus een zekere scheiding tussen de vermogensrechten en de<br />

lidmaatschapsrechten.<br />

Wanneer de rekeninghouder of vereffeningsinstelling zgn. certificaten uitgeeft, hebben die uitsluitend een<br />

bewijsfunctie – zij incorporeren het effect geenszins.<br />

b. Abstractie<br />

Het “incorporeren” <strong>van</strong> een schuldvordering (m.i.v. aandelen e.d.) in een gedematerialiseerd effect – dus in een<br />

boeking - brengt evenals bij incorporatie in effecten aan toonder een zekere abstractie mee. De precieze graad<br />

<strong>van</strong> abstractie is in ons recht echter niet algemeen geregeld, maar afzonderlijk voor de verschillende categorieën<br />

<strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten:<br />

- art. 5 § 5 W. 22 juli 1991 Deposito- en thesauriebewijzen bepaalt dat de weergave <strong>van</strong> de algemene<br />

2169 Zie onder meer art. 471 I Venn.W.<br />

2170 Zie art. 473 Venn.Wb.; art. 11 W. 2 januari 1991; art. 7 § 1 W. 22 juli 1991.<br />

2171 Zie art. 11 W. 2 januari 1991.<br />

2172 Art. 471 I en 474 Wb. Venn.; art. 11 Wet 2 januari 1991 en de schakelbepaling <strong>van</strong> art. 7 § 1 W. 22 juli<br />

1991.<br />

2173 Zie art. 471 I en 474 Wb. Venn.<br />

2174 Zoals art. 468 IV Venn.Wb. bepaalt.<br />

820


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voorwaarden <strong>van</strong> de overeenkomst <strong>van</strong> uitgifte in het prospectus tot gevolg heeft dat de overeenkomst<br />

tegenwerpbaar wordt aan de intekenaren én aan de verkrijgers <strong>van</strong> (nominatieve of) gedematerialiseerde<br />

thesauriebewijzen. Hier is er dus geen abstractie;<br />

- art. 6 II W. 2 januari 1991 betreffende de markt <strong>van</strong> effecten <strong>van</strong> de overheidsschuld 2175 bepaalt dat verrichtin-<br />

gen met gedematerialiseerde effecten in het uitgiftebesluit of de leningsovereenkomst kunnen worden beperkt of<br />

nader geregeld;<br />

- art. 468 IV en 471 Wb.Venn., die de gedematerialiseerde effecten in een NV betreffen, doen daarentegen geen<br />

afbreuk aan het beginsel <strong>van</strong> de abstractie <strong>van</strong> de effecten, ook al worden zij in het aandelenregister gezamenlijk<br />

ingeschreven op naam <strong>van</strong> de vereffeninginstelling;<br />

- voor gedematerialiseerde certificaten, zie art. 503 Wb.Venn.<br />

3. Zakenrechtelijke functie en desbetreffende regels<br />

a. Beginselen<br />

Ook op zakenrechtelijk vlak behouden gedematerialiseerde effecten de meeste kenmerken <strong>van</strong><br />

effecten aan toonder.<br />

In beginsel blijven de klassieke regels <strong>van</strong> het zakenrecht <strong>van</strong> toepassing, zoals de principiële overdraagbaarheid<br />

en beslagbaarheid, de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten; het anterioriteitsbeginsel, met als uitzondering de<br />

regels <strong>van</strong> de derdenbescherming en de rol <strong>van</strong> de publiciteit daarbij; e.d.m.<br />

Als zakelijke rechten op gedematerialiseerde effecten kent ons recht zoals bij roerende zaken naast eigendom (en<br />

verschillende vormen <strong>van</strong> mede-eigendom) in beginsel slechts pand en vruchtgebruik; daarnaast is er ook hier de<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> certificatie <strong>van</strong> effecten, waarbij de certificaathouder een soort beperkt zakelijk recht behoudt<br />

op de gecertificeerde effecten.<br />

Men moet er wel rekening mee houden dat gedematerialiseerde effecten vaak niet dezelfde abstractie hebben als<br />

effecten aan toonder, en de interne bepalingen <strong>van</strong> de schuldvordering (de emissievoorwaarden) dan wel externe<br />

werking kunnen hebben.<br />

Onder voorbehoud <strong>van</strong>:<br />

- de doorwerking <strong>van</strong> interne bepalingen overeenkomstig de hoger genoemde regels,<br />

- en bijzondere wettelijke regels voor waardepapieren,<br />

gelden dus ook voor gedematerialiseerde effecten de regels inzake roerende zaken.<br />

Sommige schrijvers leiden uit de bijzondere kenmerken <strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten echter af dat het hier<br />

helemaal niet meer om waardepapieren zou gaan, noch om gewone schuldvorderingen maar om een nieuw soort<br />

persoonlijke rechten, nl. “waarderechten” 2176 .<br />

2175 Dit artikel geldt niet voor gedematerialiseerde deposito- en thesauriebewijzen, waarop overigens wel de art.<br />

3 tot 23bis <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 2 januari 1991 (m.u.v. art. 6 II en 12 II) c<strong>van</strong> toepassing zijn krachtens art. 7 § 1 W.<br />

22 juli 1991 Deposito- en thesauriebewijzen?<br />

2176 Zie voor deze discussie C. BRUNNER, Wertrechte - nicht verurkundete Rechte mit gleicher Funtion wie<br />

Wertpapiere. Ein Beitrag zur rechtlichen Erfassung des Effectengiroverkehrs, Stämpfli Bern 1996.<br />

821


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Mede-eigendom<br />

Wel is er bij gedematerialiseerde effecten steeds sprake <strong>van</strong> de bijzondere vorm <strong>van</strong> medeeigendom<br />

die we reeds vonden in het gemeenschappelijk effectendepot (zie bv. art. 468 Venn<br />

Wb) 2177 . De eigenaar <strong>van</strong> het effect kan géén uitlevering vragen op papier.<br />

Men kan het geheel <strong>van</strong> de op naam <strong>van</strong> de vereffeningsinstelling ingeschreven effecten<br />

beschouwen als één ondeelbaar goed in mede-eigendom. Het recht <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> een<br />

effect is dus eigenlijk een aandeel in mede-eigendom (art. 472 Wb.Venn. spreekt <strong>van</strong> een<br />

“beschikbaar saldo”). Indien de eigenaar <strong>van</strong> een effect dat overdraagt of in pand geeft, dan<br />

draagt hij eigenlijk een abstract aandeel in dat ondeelbare effectendepot over of geeft hij dat<br />

in pand.<br />

Ook bij gedematerialiseerde effecten geldt dat een gebeurlijk tekort in het effectendepot vloeit omwille <strong>van</strong> het<br />

karakter <strong>van</strong> de mede-eigendom proportioneel gedragen wordt door alle mede-eigenaars 2178 (loss sharing). Ook<br />

hier gelden twee uitzonderingen op die regel:<br />

- wanneer de effecten gehouden door een tussenpersoon ook eigen effecten <strong>van</strong> die tussenpersoon zou bevatten,<br />

en de effectenrekening bij de vereffeningsinstelling een tekort ten opzichte <strong>van</strong> het aantal effecten dat nominaal<br />

aanwezig dient te zijn, dan wordt dat tekort op de eerste plaats aangerekend op die eigen effecten 2179 ;<br />

- wanneer eigenaars de rekeninghouder overeenkomstig het toepasselijke recht hebben gemachtigd om over hun<br />

gedematerialiseerde effecten te beschikken, en voor zover een dergelijke beschikking is gebeurd binnen de<br />

grenzen <strong>van</strong> deze machtiging, wordt hen, in geval <strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong> de rekeninghouder of in alle andere<br />

gevallen <strong>van</strong> samenloop, slechts het aantal effecten toegekend dat overblijft nadat het volledige aantal <strong>van</strong> de aan<br />

de andere eigenaars toebehorende effecten <strong>van</strong> dezelfde categorie aan deze laatsten is terugbetaald 2180 .<br />

c. De verkrijging <strong>van</strong> in gedematerialiseerde effecten belichaamde schuldvorderingen<br />

Inzake verkrijging <strong>van</strong> rechten (en vestiging <strong>van</strong> zekerheden, zie F. en verder) kan men best<br />

uitgaan <strong>van</strong> de regels inzake roerende zaken die door een derde in detentie worden gehouden,<br />

zoals die ook gelden voor effecten aan toonder die in een gemeenschappelijk effectendepot<br />

zijn gedeponeerd. Een gedematerialiseerd effect wordt dus in zekere zin nog altijd beschouwd<br />

als een roerende zaak die zich onder een derde bevindt.<br />

Men bezit het effect via de vereffeningsinstelling, door middel <strong>van</strong> die boeking op een effectenrekening, dit<br />

althans voor zover de effecten bij de emittent op naam staan <strong>van</strong> die vereffeningsinstelling (en dus daadwerkelijk<br />

in die boeking zijn geïncorporeerd). De vereffeningsinstelling houdt het effect voor de persoon op wiens<br />

rekening het ingevolge intekening of overboekingsopdrachten geboekt is (rechtstreeks of via de effectenrekening<br />

<strong>van</strong> een tussenpersoon).<br />

2177 Er zijn dus 2 vormen <strong>van</strong> het gemeenschappelijk effectendepot: het depot <strong>van</strong> effecten aan toonder<br />

enerzijds en de gemeenschap <strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten anderzijds.<br />

2178 Zie art. 13 III (voorheen 10 III) KB giraal effectenverkeer; art. 471 III Wb.Venn. voor gedematerialiseerde<br />

effecten en 242 § 2 II Wb.Venn. voor certificaten <strong>van</strong> effecten; art. 8 W. 2 januari 1991 betreffende de markt <strong>van</strong><br />

de effecten <strong>van</strong> de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium<br />

2179 Art. 8 III Wet 2 januari 1991; art. 471 IV Wb.Venn. Zie hierover D. DEVOS, in Het kontrakt en de derden<br />

- de externe gevolgen - de derde-medeplichtigheid, p. (185) 196.<br />

2180 Art. 471 IV WB. Venn. en art. 8 III W. 2 januari 1991, beiden ingevoegd bij W. 2 juni 2010.<br />

822


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit bezit kan slechts worden verschaft, en het effect dus ook maar feitelijk geleverd, door de boeking op<br />

rekening <strong>van</strong> de verkrijger, dus door overboeking <strong>van</strong> de effectenrekening <strong>van</strong> de overdrager bij de<br />

vereffeningsinstelling of tussenpersoon op de effectenrekening <strong>van</strong> de verkrijger (uitsluitend girale<br />

levering) 2181 (en voor inpandgeving door inboeking op een speciale rekening 2182 ).<br />

Waar collectief bewaarde effecten giraal worden geleverd, geldt dit a fortiori voor gedematerialiseerde effecten,<br />

waar dergelijke levering de enige mogelijkheid is. Vandaar wordt de term “giralisering” gebruikt om beide<br />

fenomenen (CSD en dematerialisering) gezamenlijk aan te duiden.<br />

Het is dus niet mogelijk het bezit te verschaffen aan een ander door kennisgeving aan de emittent zelf (aangezien<br />

de emittent het effect slechts houdt voor de vereffeningsinstelling, en het deze laatste is die het rechtstreeks of<br />

onrechtstreeks houdt voor de houder). De levering <strong>van</strong> een gedematerialiseerd effect is steeds de levering <strong>van</strong><br />

een aandeel in het geheel <strong>van</strong> de effecten (of daarin belichaamde goederen) geboekt bij de partij langs wie de<br />

gerechtigde zijn recht moet uitoefenen. Zo bv. zal de overdracht <strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten die<br />

gedeponeerd zijn bij de Deposito- en Consignatiekas, en die deze aanhoudt op een effectenrekening bij de<br />

Nationale Bank (art. 14 KB Deposito- en Consignatiekas) gebeuren door kennisgeving aan de DCK. Voor de<br />

vorm <strong>van</strong> de kennisgeving (naargelang de rechtsverhouding met de tussenpersoon), vgl. de bespreking <strong>van</strong> de<br />

girale levering <strong>van</strong> effecten hoger afdeling C onder 2, c.<br />

Dit sluit niet uit dat de houder <strong>van</strong> een effect de eigendom er<strong>van</strong> consensueel kan overdragen aan een ander,<br />

zonder overboeking, maar deze consensuele overdracht heeft slechts de gevolgen <strong>van</strong> een constitutum<br />

possessorium (zwak bezit).<br />

Bij verkrijging via een effectenbeurs gelden ook hier de bijzondere regels die hoger werden besproken,<br />

waaronder ook de dubbele eigendomsoverdracht via de centrale tegenpartij en het abstract karakter <strong>van</strong> deze<br />

overdrachten (ingevolge de Wet <strong>van</strong> 18 april 1999 houdende omzetting <strong>van</strong> Richtlijn EG-richtlijn 98/26 <strong>van</strong> 19<br />

mei 1998 op het definitief karakter <strong>van</strong> de afwikkeling <strong>van</strong> betalingen en effectentransacties).<br />

d. Regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder trouw<br />

Bij verkrijging <strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten <strong>van</strong> naamloze vennootschappen verklaren art. 475bis Wb.Venn<br />

zowel als art. 13 bis W. 2 januari 1991 de artikelen 2279-2280 BW <strong>van</strong> toepassing. Dit moet zo begrepen<br />

worden dat de vereffeningsinstelling beschouwd wordt als de houder <strong>van</strong> het effect die het bezit voor de<br />

rekeninghouder (c.q. de cliënt <strong>van</strong> de rekeninghouder voor wie deze het houdt). De indirecte bezitter te goeder<br />

trouw, d.i. de bezitter <strong>van</strong> in inboeking, wordt aldus beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

vervreemder.<br />

Verder versoepelen art. 7 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 2 januari 1991 betreffende de markt <strong>van</strong> effecten <strong>van</strong> de<br />

overheidsschuld en het monetaire beleidsinstrumentarium (ingevolge 20, 2° WFZ) en art. 470 Wb.Venn.<br />

(ingevolge art. 27, 2° WFZ) de vereiste <strong>van</strong> goede trouw bij verkrijging <strong>van</strong> zekerheidsrechten op<br />

2181 Zoals ook reeds gesteld bij de bespreking <strong>van</strong> effecten aan toonder verschilt een dergelijke overboeking<br />

grondig <strong>van</strong> de overschrijving <strong>van</strong> een geldsom tussen rekeningen, die immers een delegatio solvendi inhoudt en<br />

geen eigendomsoverdracht <strong>van</strong> giraal geld, terwijl het hier wel om een eigendomsoverdracht <strong>van</strong> effecten gaat.<br />

2182 Art. 3 c.q. 7 W. 2 januari 1991; art. 469 en 470 Wb. Venn.<br />

823


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gedematerialiseerde effecten <strong>van</strong>wege iemand die ze in pand heeft: de verkrijger heeft in dat specifieke geval<br />

géén onderzoeksplicht ten aanzien <strong>van</strong> de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder 2183 .<br />

2183 Zie hierover I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, TBH 2006, 186 nr. 57.<br />

824


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING E. Verhaal op in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen<br />

1. Beslag<br />

Voor het verhaalsrecht op effecten aan toonder of order gelden in beginsel dezelfde regels als voor verhaal op<br />

roerende zaken. Effecten worden in beslag genomen zoals roerende zaken: door een roerend beslag wanneer het<br />

papier zich bij de beslagene zelf bevindt, en door middel <strong>van</strong> een derdenbeslag wanneer het zich bevindt bij een<br />

derde die het voor de beslagene houdt; bij waardepapieren die zich bij een derde bevinden kan de schuldeiser<br />

ook kiezen voor roerend beslag bij die derde (art. 1503 GerW).<br />

Is het effect gedematerialiseerd (en voorheen reeds wanneer het effect zich in een effectendepot voor<br />

toondereffecten bevond), dan is enkel een derdenbeslag mogelijk, en wel op het aandeel in dat effectendepot (het<br />

“beschikbaar saldo”). Heeft de beslagen schuldenaar niet zelf een effectenrekening bij de vereffeningsinstelling,<br />

dan kan het beslag maar gelegd worden onder de tussenpersoon bij wie de beslagene een effectenrekening<br />

aanhoudt, en niet rechtstreeks onder de vereffeningsinstelling (zie art. 9 KB giraal effectenverkeer).<br />

2. Tegeldemaking<br />

Wel zijn er enkele specifieke bepalingen in verband met de realisatie, in het bijzonder art. 1523 GerW wat<br />

betreft “openbare fondsen of deviezen”. Dan geschiedt de verkoop op de “beurs” (d.i. op een “georganiseerde<br />

markt” in de huidige wettelijke terminologie):<br />

- voor de tot notering toegelaten effecten of deviezen 2184 , op de gewone uren <strong>van</strong> de beurs of <strong>van</strong> een der<br />

beurzen waar zij genoteerd worden;<br />

- voor de overige, op de openbare verkopingen die de Beurscommissie inricht 2185 .<br />

De rechter binnen wiens rechtsgebied het beslag is gedaan, wijst op verzoekschrift voor elke effectenmarkt waar<br />

de verkoop zal geschieden, een gekwalificeerde tussenpersoon aan die bevoegd is orders op die markt uit te<br />

voeren 2186 , die overeenkomstig het beursreglement en zonder verdere formaliteiten tot de verkoop overgaat.<br />

Deze bepaling, die inhoudelijk niet gewijzigd is sinds 1936, moet wel geïnterpreteerd worden in het licht <strong>van</strong> de<br />

huidige financiële wetgeving 2187 . Onder “openbare fondsen” moet men dus verhandelbare effecten<br />

begrijpen 2188 .<br />

Bij derdenbeslag op “openbare fondsen of deviezen” vindt er dus geen afgifte door de derde aan de<br />

gerechtsdeurwaarder plaats. De verdeling <strong>van</strong> de opbrengst na verkoop geschiedt in ieder geval wel door een<br />

gerechtsdeurwaarder (art. 1638 GerW).<br />

Gaat het niet om “openbare fondsen of deviezen”, dan gelden de gewone regels <strong>van</strong> roerend beslag c.q.<br />

derdenbeslag.<br />

2184 Voor effecten betreft dit dus één <strong>van</strong> de gereglementeerde markten (georganiseerd door Euronext of het<br />

Rentenfonds).<br />

2185 Daaronder moet, sinds de opvolging <strong>van</strong> de Beurscommissie door Euronext, de "Markt <strong>van</strong> de Openbare<br />

Veilingen" <strong>van</strong> Euronext Brussel worden begrepen.<br />

2186 De tekst <strong>van</strong> art. 1523 spreekt nog <strong>van</strong> een "op de tableau ingeschreven wisselagent"; dat moet nu gelezen<br />

worden als een gekwalificeerde tussenpersoon in de zin <strong>van</strong> art. 2,10° WFSFD.<br />

2187 Zie een uitvoerige bespreking door S. LOOSVELD, Bank & Fin. 2004, 198 v.<br />

2188 Zie bv. Hof Brussel 17 februari 2004, JLMB 2004, 1448.<br />

825


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De bepaling <strong>van</strong> art. 1523 GerW geldt ook niet wanneer de tegeldemaking geschiedt krachtens een<br />

zekerheidsrecht op de effecten, waarbij deze in het bezit <strong>van</strong> de schuldeiser zijn gesteld (zie hieronder).<br />

826


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING F. Zekerheidsrechten op in waardepapieren belichaamde<br />

schuldvorderingen door voorbehoud<br />

1. Algemeen: de regels <strong>van</strong> roerende zaken<br />

De verschillende soorten zekerheden door voorbehoud bij vervreemding, die besproken werden bij roerende<br />

zaken (opschortings- en reclamerecht, eigendomsvoorbehoud, ontbinding), zijn in beginsel <strong>van</strong> toepassing bij<br />

vervreemding <strong>van</strong> waardepapieren. Zij gaan in beginsel teniet op dezelfde gronden (niet onbelangrijk is daarbij<br />

dat bepaalde waardepapieren, en met name gangbaar geld – d.i. munten en bankbiljetten die gangbaar zijn op de<br />

plaats waar ze zich bevinden – soortgoederen zijn die door vermenging in het vermogen <strong>van</strong> de bezitter<br />

noodzakelijkerwijze diens eigendom worden, zie hierboven).<br />

2. Geen voorbehouden zekerheden bij verkoop ter beurze.<br />

Evenwel worden de meeste waardepapieren natuurlijk verkocht via middellijke vertegenwoordigers, en in<br />

beginsel door hen op de effectenbeurs (behoudens de zgn. “interne afhandeling”). De verhandeling via de beurs<br />

werd hierboven reeds kort besproken. Zoals gezegd, vindt er in beginsel een gelijktijdige levering en betaling<br />

plaats door de settlementorganisatie. Voor enig eigendomsvoorbehoud of enige andere voorbehouden zekerheid<br />

– zoals het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper - is er dan geen plaats. Door het abstracte karakter <strong>van</strong> de overdracht ter<br />

beurze is er al evenmin een mogelijkheid om de eigendom retroactief terug te krijgen door ontbinding, net zomin<br />

als een nietigverklaring <strong>van</strong> de verkoop enige zakelijke werking heeft.<br />

3. Voorbehouden zekerheden bij certificatie<br />

Naast de zekerheden door voorbehoud die we bij roerende zaken kennen, bestaat er nog een functioneel<br />

equivalent in geval <strong>van</strong> certificatie <strong>van</strong> effecten. De certificaathouders hebben een conversierecht (onder nadere<br />

voorwaarden uit te oefenen) dat zakelijke werking heeft, en dus onder meer tegenwerpelijk is tegen de<br />

samenlopende schuldeisers <strong>van</strong> de uitgever <strong>van</strong> de certificaten, aan de hand waar<strong>van</strong> zij de eigendom <strong>van</strong> de<br />

gecertificeerde effecten kunnen terugkrijgen.<br />

827


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING G. Eigendomsoverdracht <strong>van</strong> waardepapieren tot zekerheid<br />

1. Beginselen<br />

Het uitgangspunt <strong>van</strong> ons recht betreffende de eigendomsoverdracht tot zekerheid is bij effecten niet anders dan<br />

bij roerende zaken en bij schuldvorderingen: ons recht erkent het pandrecht op waardepapieren (verder onder H.)<br />

evenals de volwaardige eigendom er<strong>van</strong>, maar in beginsel geen tussencategorie zoals zekerheidseigendom. Dit<br />

verhindert dus wel niet de erkenning <strong>van</strong> rechtsfiguren en overeenkomsten waarbij een schuldenaar aan zijn<br />

schuldeiser de volle eigendom <strong>van</strong> effecten overdraagt, ook al heeft dit mede een zekerheidsfunctie (zie onder 2<br />

tot 5.). Meer nog, in sommige gevallen gaat het noodzakelijk om een volwaardige eigendomsoverdracht, omdat<br />

de schuldeiser volle eigenaar wordt krachtens de regels inzake vermenging <strong>van</strong> soortzaken (in de zin <strong>van</strong><br />

“commixtio”) (zie met name onder 2. en 3.).De criteria voor een volwaardige eigendomsoverdracht werden hoger<br />

reeds besproken, in Deel V Hoofdstuk V, en gelden ook voor effecten.<br />

Verder erkent ons recht sedert de WFZ <strong>van</strong> 2004 ook uitdrukkelijk - en onder nadere voorwaarden - de<br />

zekerheidsoverdracht en de cessie-retrocessie <strong>van</strong> financiële instrumenten; de rechtsgevolgen daar<strong>van</strong> zijn<br />

nauwelijks te onderscheiden <strong>van</strong> een volwaardige eigendomsoverdracht (zie onder 4.).<br />

2. Chartaal geld<br />

Een eigendomsoverdracht tot zekerheid vinden we op de eerste plaats wanneer een schuldenaar zijn schuldeiser<br />

een geldsom overhandigt in speciën (munten en/of bankbiljetten).<br />

Zoals hoger reeds meer algemeen uiteengezet:<br />

- wordt de schuldeiser die <strong>van</strong> zijn schuldenaar een hoeveelheid ver<strong>van</strong>gbare goederen ont<strong>van</strong>gt, welke niet<br />

afgescheiden blijven <strong>van</strong> zijn overig vermogen, daar<strong>van</strong> ten volle eigenaar, onder verplichting eenzelfde<br />

hoeveelheid terug te geven 2189 . Door de vermenging is er een oorspronkelijke verkrijging <strong>van</strong> eigendom (dus<br />

met voorrang op alle oudere rechten).<br />

- is ook de zopas genoemde uitzondering op de zakenrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> een vermenging niet <strong>van</strong><br />

toepassing bij chartaal geld, meer precies bij bankbiljetten die op de plaats <strong>van</strong> de ligging gangbaar geld zijn.<br />

Met andere woorden, het chartaal geld is noodzakelijkerwijze volle eigendom <strong>van</strong> de persoon die het in zijn<br />

macht heeft (waarbij die macht ook kan bestaan uit het bezit <strong>van</strong> de sleutels of andere instrumenten waarmee<br />

men het geld in handen krijgt) 2190 . Dit betekent dat de verschaffing aan zijn schuldeiser <strong>van</strong> het bezit <strong>van</strong><br />

chartaal geld géén inpandgeving vormt, ook geen zogenaamd onregelmatig pand, maar een overdracht in volle<br />

eigendom (zij het tot zekerheid). Dit werd bevestigd door het arrest Cass. 4 april 2003 2191 (al ging het in casu<br />

2189 Ingevolge de translatieve werking <strong>van</strong> de verbuiklening kan de ontlener ook niet strafbaar zijn wegens<br />

misbruik <strong>van</strong> vertrouwen, aangezien hij eigenaar is <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>gen soortzaken: Cass. 22 oktober 2003, RW<br />

2006-2007, 564.<br />

2190 Niet uitgesloten is dat er een mede-eigendom ontstaat <strong>van</strong> geldsommen die zich in medebezit bevinden. De<br />

schuldenaar die de geldsom tot zekerheid heeft overhandigd kan echter niet stellen dat hij tot beloop <strong>van</strong> dat<br />

bedrag mede-eigenaar is geworden <strong>van</strong> het geld dat zich in het bezit <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger bevindt, precies omdat<br />

hier juridisch geen sprake kan zijn <strong>van</strong> een afgezonderd geheel <strong>van</strong> geld, waar<strong>van</strong> hij voor een bepaald aandeel<br />

eigenaar zou zijn.<br />

2191 Cass. 4 april 2003, nv Asset financing corporation t. bvba Euroquartz, TBH 2003, 394 noot B.D. = RW<br />

2003-2004 noot M.E. STORME "De zakenrechtelijke kwalificatie en de verbintenisrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> de<br />

betaling <strong>van</strong> een geldsom tot zekerheid".<br />

828


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

om een betaling door middel <strong>van</strong> een cheque die door de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de cheque werd geïnd; dat verandert<br />

evenwel niets aan de draagwijdte <strong>van</strong> het arrest).<br />

Op zakenrechtelijk vlak heeft dit tot gevolg dat de regels inzake pandrecht niet gelden, dat de geldsom bij<br />

samenloop op het vermogen <strong>van</strong> de zekerheidseigenaar in zijn boedel valt, dat hij als eigenaar <strong>van</strong> de geldsom<br />

ook het recht heeft die som te beleggen en de vruchten er<strong>van</strong> te innen.<br />

Op verbintenisrechtelijk vlak geldt er in beginsel een teruggaveverplichting zodra de schuldenaar zijn<br />

verbintenissen jegens de schuldeiser-zekerheidseigenaar is nagekomen. De terugbetaling kan ook geschieden<br />

door schuldvergelijking met schuldvorderingen jegens de wederpartij (zie de vereisten voor schuldvergelijking<br />

in Deel V hoofdstuk VI afdeling E).<br />

Daarbij rijst wel de vraag naar de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de teruggaveverplichting <strong>van</strong> de schuldeiser-zekerheidseigenaar,<br />

en met name of deze jegens zijn schuldenaar-restitutieschuldeiser rekenschap moet afleggen over de opbrengst<br />

<strong>van</strong> de geldsom (interest e.d.) en die opbrengst mee moet teruggeven of niet.<br />

Het antwoord op die vraag hangt er<strong>van</strong> af of men de teruggaveverplichting <strong>van</strong> de schuldeiser-<br />

zekerheidseigenaar als een fiduciaire verplichting beschouwt of niet. Dit begrip “fiduciaire verplichting” werd in<br />

Deel II hoofdstuk II afdeling C 2. reeds uitgelegd 2192 . Hier wil ik eraan herinneren dat het al dan niet bestaan<br />

<strong>van</strong> een fiduciaire verplichting losstaat <strong>van</strong> de zakenrechtelijke kwalificatie <strong>van</strong> de handeling 2193 , zodat men het<br />

feit dat de schuldeiser eigenaar is geworden <strong>van</strong> het geld, hierover nog geen uitsluitsel geeft.<br />

Uit het genoemde cassatie-arrest <strong>van</strong> 4 april 2003 kan men afleiden dat:<br />

- de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de teruggaveverplichting op de eerste plaats een zaak is <strong>van</strong> uitleg <strong>van</strong> de overeenkomst tussen<br />

partijen; en<br />

- dat het loutere feit dat de betaling <strong>van</strong> de geldsom tot zekerheid is geschied, nog niet inhoudt dat de ont<strong>van</strong>ger<br />

er<strong>van</strong> daarover rente verschuldigd is, noch dat hij een fiduciaire verplichting heeft jegens de zekerheidsgever.<br />

In casu ging het om een (waar)borgsom die betaald werd bij het sluiten <strong>van</strong> een leasingovereenkomst en door de<br />

leasinggever werd terugbetaald bij de afloop <strong>van</strong> de overeenkomst, evenwel zonder interest. Het arrest <strong>van</strong> het<br />

Hof <strong>van</strong> beroep dat aan de leasingnemer op die som interest gedurende de looptijd <strong>van</strong> de leasingovereenkomst<br />

toekende, werd verbroken. Na cassatie oordeelde ook het Hof te Gent dat er geen rechtsgrond was waarop de<br />

leasingnemer rente kon vorderen op die som 2194 .<br />

Er zijn echter ook andere gevallen in ons recht, waar er duidelijk wel een fiduciaire verplichting bestaat voor de<br />

partij die een geldsom tot zekerheid heeft verkregen. Zo bepaalt art. 1996 BW dat de lastgever op de<br />

geldsommen die hij voor eigen gebruik heeft besteed, interest verschuldigd is te rekenen <strong>van</strong> het tijdstip waarop<br />

hij <strong>van</strong> die sommen gebruik heeft gemaakt. Ook de pandhouder op een schuldvordering, die krachtens de<br />

pandovereenkomst bevoegd zou zijn de verpande schuldvordering of de opbrengst er<strong>van</strong> te innen, is daarover<br />

verantwoording verschuldigd aan de pandgever. De opbrengst dient immers toe te komen aan de pandgever,<br />

behoudens verrekening er<strong>van</strong> met diens schuld aan de pandhouder (zie art. 2081 BW). De pandhouder <strong>van</strong> een<br />

2192 Een verplichting om bij het stellen <strong>van</strong> rechtshandelingen, zij het als gerechtigde dan wel als<br />

vertegenwoordiger, te handelen in het belang <strong>van</strong> de fiduciant en niet in het eigen belang, en daarover<br />

rekenschap en verantwoording af te leggen.<br />

2193 Een volle eigendom sluit het bestaan <strong>van</strong> een fiduciaire verplichting niet uit, terwijl men omgekeerd ook<br />

een fiduciaire verplichting kan hebben zonder enig zakelijk recht op de beheerde goederen.<br />

2194 Hof Gent 17 januari 2005, RW 2007-2008, 1250.<br />

829


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

geldsom is wel niet verplicht om die som rente te doen opbrengen (en in beginsel dus slechts rekenschap<br />

verschuldigd voer de rente die ze werkelijk heeft opgebracht) 2195 .<br />

Het is dan ook de vraag of het Hof <strong>van</strong> cassatie niet wat al te gemakkelijk uit het volle eigendomsrecht <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser ook heeft afgeleid dat deze geen fiduciaire verplichting had jegens zijn schuldenaar. Natuurlijk zijn<br />

er verschillen tussen een inpandgeving en het geval waarin de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> het zekerheidsgoed volle eigenaar<br />

wordt, zoals in casu het geval is – bij betaling <strong>van</strong> een. Indien het om een pandrecht zou gaan, zou art. 2078 BW<br />

(lex commissoria) gelden, nu niet. Indien het om een pandrecht op een schuldvordering zou gaan, zou de<br />

opbrengst er<strong>van</strong> in eerste instantie aan de eigenaar-pandgever toekomen (al kan ze mogelijk verrekend worden<br />

met de verzekerde schuld, zie art. 2081 BW), nu komt ze aan de eigenaar-kredietgever toe. Indien het om een<br />

pandrecht zou gaan, zou het recht automatisch tenietgaan bij het tenietgaan <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering,<br />

nu niet.<br />

De stelling <strong>van</strong> het arrest echter, dat de zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> de geldsom en de opbrengst er<strong>van</strong> ook<br />

meebrengt dat de kredietverlener die de borgsom moet terugbetalen daarover geen verantwoording of interest<br />

verschuldigd is, kan ik niet volgen. Verbintenisrechtelijk is de betaling immers tot zekerheid gebeurd, niet<br />

donandi causa (schenking, kosteloze lening), noch solvendi causa (betaling <strong>van</strong> een bestaande schuld), noch<br />

credendi causa (overeenkomst onder bezwarende titel). Ook in het cassatie-arrest wordt bevestigd dat de<br />

eigendomsoverdracht tot zekerheid is gebeurd, en niet als een deel <strong>van</strong> de tegenprestatie voor de verbintenissen<br />

<strong>van</strong> de wederpartij. Het normale, zij het suppletieve (niet dwingende) rechtsgevolg zou dan ook moeten zijn dat<br />

de schuldeiser net zoals een lasthebber – die ook eigenaar is <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>gen geldsom – of de pandhouder op<br />

een schuldvordering - die na inning <strong>van</strong> de schuldvordering ook eigenaar is <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>gen geldsom –<br />

conform art. 1996 en 2081 BW interest verschuldigd is voor de sommen die hij heeft gebruikt. Nu weet ik ook<br />

wel dat de betaling <strong>van</strong> een borgsom geen overeenkomst <strong>van</strong> lastgeving is, maar het is wel verbintenisrechtelijk<br />

gezien een zekerheidsovereenkomst is en géén overeenkomst onder kosteloze titel, zodat het rechtsgevolg dat<br />

behoudens andersluidend beding uit de aard <strong>van</strong> de transactie voortvloeit veeleer het gevolg moet zijn dat het<br />

verbroken arrest aangaf dan het gevolg dat het cassatie-arrest aangeeft.<br />

Tot slot: de hier genoemde rechtsgevolgen gelden wanneer het om chartaal geld gaat; sommige er<strong>van</strong> worden<br />

vermeden of treden niet in indien de borgsom niet in speciën wordt uitbetaald, maar in de vorm <strong>van</strong> een<br />

creditering <strong>van</strong> een rekening <strong>van</strong> de schuldeiser, een gemeenschappelijke rekening, of een kwaliteitsrekening. In<br />

sommige gevallen bepaalt de wet overigens dwingend dat waarborgen niet in speciën mogen worden geëist,<br />

maar enkel op rekening - zoals bv. de huurwaarborg wanneer de overeenkomst onder de wet op de woninghuur<br />

valt (art. 10 <strong>van</strong> die wet). Het statuut <strong>van</strong> dergelijke gelden werd hoger reeds besproken in Deel V hoofdstuk<br />

VIII.<br />

3. Andere ver<strong>van</strong>gbare effecten<br />

Bij gedematerialiseerde effecten is de vermenging (commixtio) uitgesloten, aangezien het noodzakelijkerwijze<br />

om een aandeel in een ondeelbaar geheel <strong>van</strong> effecten gaat (zie hoger). Zij kunnen wel eveneens tot zekerheid<br />

worden overgedragen onder de regels <strong>van</strong> de WFZ of het voorwerp vormen <strong>van</strong> een cessie-retrocessie-transactie<br />

(onder 4.).<br />

2195 Vgl. Cass. 11 mei 2005, nr. C97.0001N, iz. Andy. Deze zaak betrof overigens ook een overhandiging in<br />

baar geld, maar partijen hadden dit zelf als een pandovereenkomst gekwalificeerd, zodat daar in cassatie <strong>van</strong><br />

werd uitgegaan.<br />

830


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Voor effecten die nog niet gedematerialiseerd zijn maar nog aan toonder, geldt het volgende. Daar speelt de regel<br />

<strong>van</strong> de vermenging (commixtio) indien ze niet geïndividualiseerd kunnen worden door hun nummer; dan is er<br />

geen volgrecht, en wordt de bezitter <strong>van</strong> het effect in beginsel eigenaar door vermenging. Ook dan gaat het niet<br />

om een onregelmatig pand, maar volle eigendom.<br />

Treedt de vermenging in, dan zijn de gevolgen in beginsel dezelfde als hierboven besproken voor geld, en dit<br />

zowel zakenrechtelijk als verbintenisrechtelijk.<br />

Theoretisch moet het ook mogelijk zijn om ook buiten de wettelijk georganiseerde vorm <strong>van</strong> giraal effectendepot<br />

een mede-eigendom <strong>van</strong> vermengde effecten te organiseren. Vereist is dan wel dat het aandeel <strong>van</strong> elke mede-<br />

eigenaar bepaald moet zijn, en wel als een relatief aandeel (dus niet in nominaal aantal effecten), wat dus vereist<br />

dat de totale hoeveelheid die aanwezig zou moeten zijn als afgezonderde hoop eveneens bepaald is (vgl. dezelfde<br />

vraag bij roerende zaken in het algemeen).<br />

4. Zekerheidsoverdracht en cessie-retrocessie <strong>van</strong> financiële instrumenten<br />

Voor effecten die onder het toepassingsgebied vallen <strong>van</strong> de WFZ, d.w.z. voor financiële instrumenten in de zin<br />

<strong>van</strong> art. 2, 1° WFSFD (zie hoger) en rechten op of ten aanzien <strong>van</strong> een dergelijk financieel instrument, met<br />

inbegrip <strong>van</strong> het aandeel in een effectendepot <strong>van</strong> dergelijke instrumenten, bestaat ook de mogelijkheid <strong>van</strong>:<br />

- een eigendomsoverdracht tot zekerheid, mits buitenbezitstelling, en wel enkel tussen rechtspersonen;<br />

- een cessie-retrocessie of “repo”.<br />

De regels werden hoger reeds besproken voor effecten op naam (Deel V hoofdstuk V), maar gelden evenzeer<br />

voor effecten aan toonder of gedematerialiseerde effecten.<br />

5. Andere overdrachten <strong>van</strong> effecten in volle eigendom<br />

Buiten het toepassingsgebied <strong>van</strong> de WFZ kunnen effecten nog in eigendom worden overgedragen tot zekerheid,<br />

mits het om een volwaardige eigendomsoverdracht gaat. Vgl. de bespreking in het Deel V hoofdstuk V.<br />

831


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING H. Gevestigde zekerheidsrechten op in waardepapieren<br />

belichaamde schuldvorderingen<br />

Voor zover de vermenging niet speelt, zijn de regels voor de vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten<br />

op roerende zaken in beginsel <strong>van</strong> toepassing bij waardepapieren. Dit geldt met name voor de<br />

regels inzake zakelijke zekerheden (pandrechten, voorrechten (o.a. kosten tot behoud <strong>van</strong> de<br />

zaak) e.d.).<br />

1. Pandrechten en vergelijkbare voorrechten op effecten<br />

Aangezien effecten aan toonder en gedematerialiseerde effecten in beginsel beschouwd<br />

worden als roerende zaken, gelden voor het pandrecht op die effecten de regels inzake<br />

pandrecht op roerende zaken, behoudens een reeks afwijkende regels, waaronder meer<br />

bepaald afwijkende regels inzake de vestiging en rechtsgevolgen <strong>van</strong> pand op financiële<br />

instrumenten.<br />

a. Vestiging <strong>van</strong> een conventioneel vuistpandrecht<br />

1° Vereisten algemeen<br />

Zoals bij roerende zaken gelden voor het ontstaan <strong>van</strong> het vuistpandrecht de algemene regels<br />

inzake eigendomsoverdracht <strong>van</strong> roerende zaken en de eis <strong>van</strong> de buitenbezitstelling. De<br />

vestiging <strong>van</strong> een pandrecht vereist:<br />

- dat de effecten bestaan en overdraagbaar zijn;<br />

- een geldige titel tot inpandgeving;<br />

- een levering die anders dan bij inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen en effecten op naam<br />

niet vormvrij is, maar een buitenbezitstelling vereist in de zin <strong>van</strong> art. 2071 BW; en<br />

- dat de pandgever tot die beschikking bevoegd was, behoudens derdenbescherming <strong>van</strong> de<br />

bezitter <strong>van</strong> het pandrecht.<br />

In burgerlijke zaken blijft de regel <strong>van</strong> de vaste datum (art. 1328 en 2074 BW) gelden bij<br />

andere effecten dan financiële activa. Bij inpandgeving <strong>van</strong> financiële activa met<br />

buitenbezitstelling kunnen steeds dezelfde bewijsmiddelen worden gebruikt als in<br />

handelszaken (art. 6 en 7 § 1 WFZ).<br />

2° De vereiste buitenbezitstelling<br />

De vestiging <strong>van</strong> een pandrecht kan dus niet geschieden door loutere consensus tussen<br />

pandgever en pandhouder. Gezien de incorporatie <strong>van</strong> de schuldvordering in een effect, kan<br />

ze ook niet gebeuren door kennisgeving aan de uitgever <strong>van</strong> het effect, maar enkel door het<br />

bezit <strong>van</strong> het papier (c.q. de boeking bij gedematerialiseerde effecten).<br />

Dit bezit kan wel direct of indirect zijn, mits het een vorm <strong>van</strong> “sterk” bezit is, d.i. met uitsluiting <strong>van</strong> het<br />

constitutum possessorium. Bevinden de effecten zich in handen <strong>van</strong> een derde, dan geschiedt de<br />

832


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

buitenbezitstelling door kennisgeving aan die derde of overboeking in door die derde bijgehouden boeken. Gaat<br />

het om effecten die deel uitmaken <strong>van</strong> een giraal effectendepot (nu allemaal gedematerialiseerde effecten), dan<br />

kan de inpandgeving uitsluitend giraal geschieden, door de opdracht tot “inboeking” <strong>van</strong> de effecten op een<br />

pandrekening (een bijzondere vorm <strong>van</strong> effectenrekening bij de effectenafwikkelingsinstelling dan wel de<br />

aangesloten tussenpersoon) 2196 (bij overdracht <strong>van</strong> het effect spreekt men <strong>van</strong> overboeking, bij inpandgeving<br />

<strong>van</strong> inboeking). Voor financiële activa wordt de vereiste buitenbezitstelling nader omschreven in art. 4 § 1 WFZ<br />

(hoger besproken, in Deel V hoofdstuk II afdeling A punt 1 d).<br />

Discussie is er of de buitenbezitstelling ook plaatsvindt wanneer de overboeking gebeurt op een speciale<br />

rekening op naam <strong>van</strong> de pandgever zelf (en niet mede <strong>van</strong> de pandhouder) 2197 .<br />

3° Bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers.<br />

Wat de bescherming betreft <strong>van</strong> de derde-verkrijger te goeder trouw <strong>van</strong> een pandrecht op<br />

effecten, gelden dezelfde regels als voor de verkrijger <strong>van</strong> eigendom <strong>van</strong> dergelijke<br />

effecten 2198 , zoals hoger in dit Hoofdstuk besproken - in afdeling C. voor toondereffecten<br />

(met name art. 2279-2280 BW en de Wet <strong>van</strong> 24 juni 1921) en in afdeling D. voor<br />

gedematerialiseerde effecten.<br />

b. Wettelijke vuistpandrechten<br />

Bij effecten die in het bezit zijn <strong>van</strong> de Nationale Bank, andere verrekenings- en vereffeningsinstellingen, of<br />

gekwalificeerde financiële tussenpersonen, kennen we de desbetreffende drie wettelijke pandrechten op effecten,<br />

reeds in het Deel V Hoofdstuk VI besproken.<br />

Buiten deze gevallen kunnen mogelijks nog het gemeenrechtelijk voorrecht <strong>van</strong> de commissionair en dat <strong>van</strong> de<br />

vervoerder een rol spelen (zie de bespreking <strong>van</strong> deze voorrechten in Deel IV Hoofdstuk V).<br />

c. Conventionele pandrechten zonder buitenbezitstelling<br />

Een inpandgeving <strong>van</strong> effecten kan ook geschieden in het kader <strong>van</strong> een inpandgeving <strong>van</strong> een handelszaak en<br />

volgens de vormen en regels die daarvoor gelden; een uitdrukkelijk beding is wel nodig opdat het pandrecht zich<br />

ook over effecten zou uitstrekken.<br />

Andere pandrechten zonder buitenbezitstelling (bv. het landbouwvoorrecht) zijn niet <strong>van</strong> toepassing voor de in<br />

dit hoofdstuk besproken effecten.<br />

d. Rechtsgevolgen <strong>van</strong> het pandrecht<br />

2196 Art. 7 (voorheen 5) KB giraal effectenverkeer; art. 3 c.q. 7 W. 2-1-1991; art. 470 Wb. Venn.<br />

2197 Ja volgens I. PEETERS & K. CHRISTIAENS, TBH 2006 (170) 185 nr. 52; Neen volgens C. BODDAERT,<br />

FF-Bank.Fin.R 2005/III, p. 193 nr. 35.<br />

2198 Zo onder meer Hof Brussel 30 april 2001, RW 2002-2003, 626 (in casu inpandgeving <strong>van</strong> effecten<br />

(kasbons).<br />

833


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Bijzondere regels voor pand op financiële instrumenten met buitenbezitstelling<br />

Bijzonder soepele regels inzake de uitoefening en gevolgen <strong>van</strong> bedongen pandrechten op<br />

effecten met buitenbezitstelling vinden we in de WFZ. Deze werden reeds besproken in Deel<br />

V Hoofdstuk VI. Deze bijzondere regeling zal wel geen afbreuk doen aan de bijzondere regels<br />

inzake consumentenbescherming (met name de bepalingen inzake onrechtmatige bedingen in<br />

de WHPC en de bepalingen in de WCK).<br />

Gelijkaardige soepele regels gelden ook voor de wettelijke pandrechten <strong>van</strong> de<br />

gekwalificeerde tussenpersonen en de verrekenings- of vereffeningsinstellingen.<br />

Ook de regel <strong>van</strong> art. 12 KB Deposito- en Consignatiekas (“Artikel 2078 <strong>van</strong> het Burgerlijk Wetboek is niet <strong>van</strong><br />

toepassing op de door ‘s Rijks kassier ont<strong>van</strong>gen borgtochten; op verzoek <strong>van</strong> het betrokken bestuur kan de<br />

Minister <strong>van</strong> Financiën de gedeponeerde waarden tegen den koers <strong>van</strong> den dag doen verkoopen”) kwam daar<br />

reeds ter sprake.<br />

De versoepeling is, zoals in Deel V besproken, drievoudig:<br />

1° Er is een wettelijke vrijstelling <strong>van</strong> rechterlijke machtiging, en dus eigenrichting: behoudens andersluidende<br />

overeenkomst tussen de partijen, is het de pandhoudende schuldeiser toegestaan om, bij wanprestatie, de<br />

financiële instrumenten waarop het pand betrekking heeft, binnen de kortst mogelijke termijn en zonder<br />

voorafgaande ingebrekestelling of gerechtelijke beslissing, te realiseren (art. 8 § 1) en zelfs zich die instrumenten<br />

toe te eigenen (art. 8 § 2), natuurlijk mits toerekening <strong>van</strong> de opbrengst c.q. waarde op de schuldvordering, en<br />

waarbij het eventuele saldo er<strong>van</strong> aan de schuldenaar toekomt. In geval <strong>van</strong> betwisting zal er een rechterlijke<br />

controle a posteriori plaatsvinden (art. 8 § 3) 2199 .<br />

2° Deze executierechten worden ook niet opgeschort door enige vorm <strong>van</strong> samenloop, dus ook niet door<br />

faillissement.<br />

3° Indien partijen dit zijn overeengekomen, heeft de pandhouder bovendien het recht om het pand te gebruiken<br />

alsof hij er eigenaar <strong>van</strong> is (art. 11).<br />

Die parate executiemogelijkheid maakt dat de pandgevende schuldenaar ook niet meer om respijttermijnen kan<br />

verzoeken (dit treft alleen particulieren, want voor handelaars die pand hebben gegeven is 1244 BW sowieso niet<br />

<strong>van</strong> toepassing). Art. 1337 bis v. GerW voor consumenten blijft daarentegen wel gelden.<br />

2° Gemeen recht<br />

Voor pand op andere effecten dan financiële activa, alsook voor bezitloze pandrechten op<br />

financiële activa, gelden nog steeds de oude regels inzake pand op effecten, die in beperktere<br />

mate afwijken <strong>van</strong> het gemeen recht inzake pand.<br />

Zo mag de pandhouder <strong>van</strong> effecten alle rechten uitoefenen (Art. 3 Handelspandwet), en niet enkel de<br />

schuldvordering op de vervaldagen innen.<br />

2199 De Vz. Kh. Gent 8 maart 2005, RW 2004-2005, 1557 noot E. DIRIX, "Parate executie door de pandhouder<br />

<strong>van</strong> effecten", besliste dan ook dat hij ingevolge de WFZ zelfs niet meer de bevoegdheid heeft een<br />

pandverzilveraar aan te stellen.<br />

834


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De verzilvering <strong>van</strong> het pand vereist wel nog een rechterlijke machtiging. Gaat het om “openbare fondsen of<br />

deviezen”, dan gelden de regels <strong>van</strong> art. 1523 GerW. Gaat het niet om “openbare fondsen of deviezen”, dan<br />

gelden de gewone regels <strong>van</strong> roerend beslag c.q. derdenbeslag.<br />

De executierechten worden tijdelijk geschorst bij faillissement en enkele andere vormen <strong>van</strong> samenloop,<br />

overeenkomstig het gemeen recht.<br />

2. Andere zekerheidsrechten gevestigd op effecten<br />

a. Voorrecht <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger registratierechten<br />

Zie de bespreking in het Deel V Hoofdstuk VI afdeling B punt 7. Dit voorrecht slaat niet<br />

enkel op gelden, maar ook op “waarden”.<br />

b. Zakelijke subrogatie<br />

Zekerheidsrechten op effecten kunnen ook ontstaan door zakelijke subrogatie.<br />

c. Schuldvergelijking<br />

Indien aan de vereisten is voldaan, kan ook wettelijke of gerechtelijke schuldvergelijking<br />

worden toegepast, waardoor men te leveren effecten in schuldvergelijking brengt met te<br />

verkrijgen effecten <strong>van</strong> dezelfde aard. Na samenloop kan de verrekening enkel plaatsvinden<br />

indien de verbintenissen tot afgifte of levering samenhangend zijn.<br />

Anders dan bij overeenkomsten met betrekking tot schuldvorderingen op naam gesloten<br />

tussen de schuldeiser en schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering, heeft een nettingovereenkomst<br />

of conventionele schuldvergelijking betreffende waardepapieren niet het gevolg dat het goed<br />

zelf inhoudelijk wordt gewijzigd; de overeenkomst zal bij samenloop dan ook maar<br />

uitwerking hebben:<br />

- indien de overeenkomst onder art. 14 v. WFZ valt (met de inperking in de wijzigingswet<br />

2011 tot overeenkomsten tussen handelaars of rechtspersonen, dit ingevolge arrest 167/2008<br />

<strong>van</strong> het Grondwettelijk Hof);<br />

- of de verbintenissen objectief samenhangend zijn (vgl. hierboven);<br />

- of krachtens het gemeen recht: voor zover de schuldvergelijking voor de samenloop is<br />

ingetreden in uitvoering <strong>van</strong> die overeenkomst (doordat partijen de verbintenissen tot levering<br />

geliquideerd hebben en opeisbaar hebben gemaakt).<br />

d. Voorrechten kosten behoud <strong>van</strong> de zaak en verzekeraar<br />

Ook kunnen het voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak of dat voor premies voor<br />

verzekering <strong>van</strong> de zaak spelen.<br />

835


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK III. Zakenrechtelijke waardepapieren<br />

1. Begrip<br />

Een zakenrechtelijk waardepapier is een papier (aan toonder of order of gedematerialiseerd) waarin een zaak of<br />

zakelijk recht dusdanig is belichaamd, dat de overdracht <strong>van</strong> het papier (als een roerende zaak) de overdracht <strong>van</strong><br />

die zaak of dat zakelijk recht inhoudt - althans voor zover de uitgever <strong>van</strong> het waardepapier de zaak ook in zijn<br />

macht heeft.<br />

Een dergelijk papier kan zijn rol dus maar spelen voor zover het is uitgegeven door een persoon die de goederen<br />

in zijn macht heeft. Door de uitgifte <strong>van</strong> een dergelijk papier stelt de uitgever zich houder <strong>van</strong> de goederen voor<br />

de eigenaar <strong>van</strong> het papier. Het bezit <strong>van</strong> de goederen – en daarmee in beginsel de eigendom – of <strong>van</strong> zakelijke<br />

rechten erop, wordt dus verschaft door het bezit <strong>van</strong> het papier te verschaffen.<br />

Bij gedematerialiseerde zakenrechtelijke waardepapieren dient men voor “papier” te lezen : een boeking bij de<br />

vereffeningsinstelling.<br />

2. Functie en rechtsgevolgen<br />

De uitgifte <strong>van</strong> een dergelijk papier (c.q. inboeking <strong>van</strong> het effect) strekt er op de eerste plaats toe dat de<br />

(verdere) overdracht <strong>van</strong> de goederen (of zakelijke rechten erop) kan geschieden door overdracht <strong>van</strong> het papier<br />

c.q. overboeking <strong>van</strong> het gedematerialiseerde effect, zonder dat de houder <strong>van</strong> de goederen daarbij op enige<br />

wijze wordt betrokken. De functie vertoont dus een grote gelijkenis met de zakenrechtelijke functie <strong>van</strong><br />

schuldvorderingspapieren. Ook hier geldt de formule “Das Recht aus dem Papier folgt das Recht am Papier”.<br />

Zo’n papier kan (al dan niet gedematerialiseerd) worden uitgegeven :<br />

- door een persoon die goederen voor iemand anders in feitelijk bezit ont<strong>van</strong>gt of houdt (bv. ceel, cognossement,<br />

zie hieronder); In het eerste geval (bv. ceel, cognossement) is de uitgifte zelf geen vorm <strong>van</strong> bezitsverschaffing,<br />

maar maakt zij nadien bepaalde vormen <strong>van</strong> bezitsverschaffing door de bezitter <strong>van</strong> het papier mogelijk.<br />

- dan wel door de bezitter zelf <strong>van</strong> de goederen die ze <strong>van</strong>af dan gaat houden voor de verkrijger <strong>van</strong> het papier.<br />

In dit geval is de uitgifte zelf een bijzonder geval <strong>van</strong> bezitsverschaffing constituto possessorio<br />

(houderschapsverklaring). De belangrijkste toepassingen hier<strong>van</strong> vinden we bij waardepapieren zelf en bij<br />

onroerend goed (zie hieronder). Wanneer de emittent de goederen evenwel voor iemand anders hield dan de<br />

partij aan wie hij het papier overhandigt (dus voor een oudere middellijke bezitter <strong>van</strong> de goederen zelf), dan kan<br />

de uitgifte <strong>van</strong> het papier alleen niet gelden als een interversio tituli tegenover die oudere gerechtigde en dus ook<br />

niet als een levering<br />

In vele gevallen incorporeert een dergelijk papier tegelijk ook een contractuele schuldvordering op de uitgever<br />

<strong>van</strong> het papier, op de eerste plaats de schuldvordering tot afgifte <strong>van</strong> de goederen onder bepaalde voorwaarden.<br />

De revindicatie <strong>van</strong> de goederen waarvoor het papier is uitgegeven kan dan maar geschieden onder de<br />

voorwaarden die conform zijn aan de contractuele schuldvordering. In sommige rechtsstelsels wordt dit zo<br />

begrepen dat het eigendomsrecht accessoir wordt geacht aan de contractuele schuldvordering (bv. Duits recht),<br />

terwijl andere (bv. ons recht) het zakelijk recht wel zelfstandig achten, maar stellen dat het niet kan uitgeoefend<br />

worden in strijd met de contractuele verplichtingen die men jegens de uitgever heeft 2200 .<br />

2200 Er moet inderdaad <strong>van</strong> worden uitgegaan dat in ons recht wel degelijk het eigendomsrecht of zakelijk recht<br />

836


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Uit het voorgaande volgt dat de uitgifte <strong>van</strong> een waardepapier dat de eigendom of een andere zakelijk recht op de<br />

goederen incorporeert er mede toe kan strekken om de schuldvordering tot afgifte, die de houder <strong>van</strong> het papier<br />

heeft, tegenover de houder <strong>van</strong> de goederen - gedeeltelijk - te abstraheren <strong>van</strong> de oorspronkelijke verhouding<br />

(d.i. de verhouding tussen uitgever en ont<strong>van</strong>ger (eerste houder) <strong>van</strong> het papier), net zoals dat bij louter<br />

verbintenisrechtelijke waardepapieren het geval is. In zoverre er abstractie wordt gemaakt <strong>van</strong> die<br />

verhouding 2201 , kan de houder <strong>van</strong> de goederen, die het papier vrijwillig in het verkeer heeft gebracht, zich dan<br />

jegens de eigenaar <strong>van</strong> het papier niet beroepen op verweermiddelen uit die verhouding om een retentierecht uit<br />

te oefenen op de goederen. Krachtens de algemene beginselen <strong>van</strong> ons recht inzake waardepapieren kan op deze<br />

abstractie geen beroep worden gedaan door de oorspronkelijke wederpartij zelf, maar enkel tussen derden, en<br />

deze laatste voor zover ze niet met bedrieglijk opzet hebben gehandeld 2202 .<br />

3. Toepassingen<br />

De belangrijkste voorbeelden <strong>van</strong> zakenrechtelijke waardepapieren zijn de volgende.<br />

Bij roerende zaken:<br />

- het cognossement uitgegeven door de zeevervoerder (kapitein), en eventuele vergelijkbare papieren bij andere<br />

vormen <strong>van</strong> vervoer - in ruil voor de voor vervoer afgegeven goederen;<br />

- de ceel uitgegeven door een bewaarnemer, eventueel opgesplitst in een warrant (incorporatie <strong>van</strong> het<br />

pandrecht) en een ceel (incorporatie <strong>van</strong> het al dan niet met pand bezwaard eigendomsrecht). De ceel is een<br />

verhandelbaar opslagbewijs, dit gebruikt men bij goederen opgeslagen in een pakhuis, veem, natie of ander<br />

opslagbedrijf.<br />

Worden de roerende zaken belichaamd in een zakenrechtelijk waardepapier dat door de derde is uitgegeven, dan<br />

kunnen er twee soorten conflicten ontstaan, of liever, kan er op twee niveaus een conflict ontstaan:<br />

1° Het kan ten eerste gaan om conflict tussen verschillende personen die beweren gerechtigd te zijn op het<br />

waardepapier (en via dat papier op de daardoor vertegenwoordigde goederen); dan dient te worden nagegaan wie<br />

het werkelijk bezit heeft <strong>van</strong> het papier volgens de regels inzake waardepapieren, die hoger ter sprake kwamen<br />

en grotendeels dezelfde zijn als voor roerende goederen (art. 1141 en 2279 BW);<br />

2° Gaat het evenwel om een conflict tussen de gerechtigde op het papier en een oudere gerechtigde op de<br />

geïncorporeerde roerende zaak zelf - en ouder betekent hier: voor de uitgifte <strong>van</strong> het papier -, dan moeten de<br />

regels inzake derdenbescherming worden toegepast volgens de aard <strong>van</strong> de in het papier geïncorporeerde<br />

zelf in het papier wordt geïncorporeerd, en niet de schuldvordering tot afgifte. In ons recht, zoals in<br />

(Staats)Nederland, is de schuldvordering tot afgifte immers kwalitatief, d.w.z. komt zij toe aan de eigenaar en<br />

volgt zij het eigendomsrecht (het revindicatierecht). In het Duitse recht bv. gaat men <strong>van</strong> de omgekeerde<br />

opvatting uit: het eigendomsrecht wordt daar behandeld als accessoir aan de schuldvordering tot afgifte, zodat<br />

het strikt genomen niet om een zakenrechtelijk waardepapier gaat, maar om een waardepapier dat de<br />

schuldvordering tot afgifte tegen de houder <strong>van</strong> de goederen (uitgever <strong>van</strong> het papier) inkorporeert. Beide<br />

constructies worden uitvoeriger uitgewerkt door VAN DER LELIJ, Levering <strong>van</strong> roerende zaken door middel<br />

<strong>van</strong> een zakenrechtelijk waardepapier, Kluwer Deventer 1996.<br />

2201 Vgl. hoger bij schuldvorderingspapieren.<br />

2202 Het gaat zoals gezegd om een algemeen beginsel voor alle waardepapieren (vgl. VAN RYN & HEENEN,<br />

Principes III (1981) nr. 122.<br />

837


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

goederen (of iemand een oudere gerechtigde is op de goederen moet dan overigens worden beoordeeld volgens<br />

het tijdstip <strong>van</strong> uitgifte <strong>van</strong> het papier). Bij roerende zaken moet nagegaan worden wie het werkelijk bezit <strong>van</strong><br />

die zaak zelf heeft: de gerechtigde op het papier via de uitgever er<strong>van</strong>, die ze voor de gerechtigde op het papier<br />

houdt, dan wel de oudere gerechtigde op de zaak zelf. Voor bescherming <strong>van</strong> de gerechtigde tot het papier is<br />

vereist dat de uitgever <strong>van</strong> het papier de daarin geïncorporeerde zaken 1° werkelijk houdt en 2° wel voor de<br />

gerechtigde op het papier, en niet voor de oudere gerechtigde op de zaak zelf. Dit moet worden beoordeeld<br />

volgens de hogergenoemde regels die gelden bij de levering onder derden.<br />

Het recht op de zaak zelf volgt immers maar het recht op het papier voor zover de uitgever <strong>van</strong> het papier de<br />

zaak inderdaad houdt voor de gerechtigde op het papier.<br />

Het onderscheid tussen beide niveaus is ook <strong>van</strong> belang voor het toepasselijk recht: wanneer het conflict bestaat<br />

tussen meerdere personen die beweren via het papier de goederen te bezitten geldt de wet <strong>van</strong> de ligging <strong>van</strong> het<br />

papier (lex cartae sitae), in het andere geval de wet <strong>van</strong> de ligging <strong>van</strong> de goederen (lex rei sitae).<br />

Bij effecten aan toonder en/of gedematerialiseerde effecten:<br />

Aangezien effecten aan toonder en gedematerialiseerde effecten zelf als roerende zaken worden behandeld, kan<br />

het eigendomsrecht er<strong>van</strong> door de eigenaar er<strong>van</strong> in beginsel worden belichaamd in andere (al dan niet<br />

gedematerialiseerde) waardepapieren.<br />

Hetzelfde geldt voor eventuele andere zakelijke rechten op dergelijke effecten. Zo incorporeren de certificaten<br />

op vennootschapseffecten (certificaten uitgegeven door een zgn. administratiekantoor) een soort zakelijk recht<br />

op de gecertificeerde effecten. M.i. houdt de regeling <strong>van</strong> certificaten <strong>van</strong> aandelen in art. 242 en 503 Wb. Venn.<br />

inderdaad in dat de certificaathouder een soort zakelijk Anwartschaftsrecht heeft op de effecten. De uitgifte <strong>van</strong><br />

certificaten vormt dus een bijzondere vorm <strong>van</strong> vestiging constituto possessorio <strong>van</strong> dat beperkt zakelijk recht op<br />

de gecertificeerde effecten 2203 .<br />

In andere gevallen daarentegen incorporeren certificaten of andere effecten betreffende waardepapieren niet het<br />

eigendomsrecht <strong>van</strong> die papieren, maar enkel een schuldvordering op de eigenaar <strong>van</strong> die papieren.<br />

Al deze effecten zijn ook financiële instrumenten in de zin <strong>van</strong> art. 2, 1° WFSFD en dus ook <strong>van</strong> de WFZ.<br />

Vormen de waardepapieren een gebonden vermogen, zoals een beleggingsfonds, dan komen we in het volgende<br />

geval.<br />

Bij (aandelen in) afgescheiden vermogens<br />

Een waardepapier dat een aandeel in een gemeenschappelijk vermogen incorporeert is bv. een deelbewijs <strong>van</strong><br />

een beleggingsfonds. Dergelijke effecten belichamen immers meestal niet het eigendomsrecht <strong>van</strong> één bepaalde<br />

effect, maar een mede-eigendomsrecht in een geheel <strong>van</strong> effecten <strong>van</strong> verschillende soort. De uitgever <strong>van</strong> de<br />

2203 Geschiedt de uitgifte naar aanleiding <strong>van</strong> een overdracht <strong>van</strong> de effecten aan de uitgever <strong>van</strong> de<br />

certifikaten, dan gaat het strikt genomen om de vestiging <strong>van</strong> dat Anwartschaftsrecht bij wijze <strong>van</strong> voorbehoud.<br />

In dat geval is de uitgifte zelf eigenlijk geen bezitsverschaffing, net zomin als de uitgifte <strong>van</strong> een ceel of<br />

cognossement.<br />

838


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

effecten gaat de daarin belichaamde effecten houden voor de mede-eigenaars <strong>van</strong> de uitgegeven effecten (stel<br />

zichzelf aan tot houder <strong>van</strong> die effecten voor de bezitters <strong>van</strong> de deelbewijzen), en wordt tegelijk lasthebber <strong>van</strong><br />

die eigenaars om in eigen naam, doch qualitate qua, het fonds te beheren (zie hoger).<br />

Door de aanpassing <strong>van</strong> de Wet 14 december 2005 bij art. 85 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 25 april 2007 is verduidelijkt dat<br />

ook deze effecten <strong>van</strong>af 1 januari 2008 onder het verbod op uitgifte <strong>van</strong> toondereffecten vallen (ook al<br />

vertegenwoordigen zij strikt genomen géén “financiële schuldvordering” op de emittent, maar een mede-<br />

eigendomsrecht op een afgescheiden vermogen).<br />

Wel gaat het hier om financiële instrumenten in de zin <strong>van</strong> art. 2, 1°, d) WFSFD en dus ook <strong>van</strong> de WFZ (ook<br />

beleggingsfondsen zonder rechtspersoonlijkheid zijn immers “instellingen voor collectieve belegging”).<br />

Bij onroerend goed.<br />

Ons recht kent de hypothecaire grosse aan order of toonder 2204 , die een hypothecaire schuldvordering en dus<br />

accessoir ook een hypotheek incorporeert. Om de belichaming <strong>van</strong> het hypotheekrecht in een waardepapier<br />

tegenwerpbaar te maken, zal er een hypotheekakte moeten worden opgemaakt en daarbij worden bepaald dat de<br />

persoon op wiens naam het hypotheekrecht staat ingeschreven optreedt als lasthebber voor de eigenaars <strong>van</strong> de<br />

grosse.<br />

In beginsel zouden in ons recht ook onroerende zakelijke rechten moeten kunnen worden geïncorporeerd in een<br />

waardepapier aan order of toonder (we hebben het hier niet over de gebruikelijke vastgoedcertificaten, doordat<br />

deze laatste niet het eigendomsrecht, maar slechts een schuldvordering op de opbrengst <strong>van</strong> het goed<br />

belichamen). Zo zou het eigendomsrecht <strong>van</strong> een onroerend goed kunnen worden gecertificeerd door middel <strong>van</strong><br />

een akte, die op het hypotheekkantoor wordt overgeschreven, en waarbij bepaald wordt dat de persoon op wiens<br />

naam het goed staat ingeschreven (met name de beheerder <strong>van</strong> het goed) slechts optreedt als lasthebber voor de<br />

houders <strong>van</strong> de certificaten.<br />

Het grote voordeel is het vermijden <strong>van</strong> overdrachtskosten bij overdracht of bezwaring <strong>van</strong> een onverdeeld<br />

aandeel.<br />

De tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> dergelijke overdrachten en vestigingen is wel onderworpen aan de vereiste dat de<br />

certificering zelf geldig en tegenwerpbaar is geschied (bv. overschrijving <strong>van</strong> de akte <strong>van</strong> certificering op het<br />

hypotheekkantoor). Deze certificering geschiedt door middel <strong>van</strong> een splitsingsakte (een beetje vergelijkbaar met<br />

de basisakte <strong>van</strong> een appartementsmede-eigendom), waarbij het eigendomsrecht in meerdere aandelen wordt<br />

opgesplitst. De certificaathouders zijn onverdeelde mede-eigenaars. De certificaten zouden in beginsel de vorm<br />

moeten hebben <strong>van</strong> een grosse aan order of toonder (de rechtsgevolgen <strong>van</strong> certificaten met een onderhandse<br />

vorm zijn betwist: volgens sommige gaan het in dat geval uitsluitend om schuldvorderingspapieren en blijft de<br />

uitgever fiduciair eigenaar; anderen leiden uit de omschrijving <strong>van</strong> soortgelijke gevallen in de wetgeving - zie<br />

Art. 3, 10° Wet 3 augustus 2011 betreffende bepaalde vormen <strong>van</strong> collectief beheer <strong>van</strong> beleggingsportefeuilles<br />

2204 Zie daarover L. RAUCENT, "Des créances hypothécaires à ordre ou au porteur", R. Prat. Not. 1966, 137;<br />

P. <strong>van</strong> OMMESLAGHE, in La transmission des obligations, p. (81) 124, nr. 39; H. COUSY, "Hypothecaire<br />

lening en hypothecair krediet. Actuele en toekomstige evolutie", in De overeenkomst <strong>van</strong>daag en morgen,<br />

Kluwer Antwerpen 1990, p. (320) 352-355; Hof Gent 22 december 1978, BRH 1979, II 413 (met kritische noot<br />

L. GALAUDE, "Tegenstelbaarheid aan derden <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> hypothecaire schuldvorderingen aan<br />

order"); Hof Bergen 19 september 1989, JT 1990, 185 = Not.fisc.M. 1990, 224 noot VANDENBERGHE.<br />

839


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

(voorheen art. 11 en 18 <strong>van</strong> de <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen <strong>van</strong> collectief beheer<br />

<strong>van</strong> beleggingsportefeuilles, nog eerder art. 111 § 1 Beurswetboek 4 december 1990), dat spreekt <strong>van</strong> een<br />

“onverdeeld vermogen”) af dat ook bij dergelijke onderhandse effecten de houder er<strong>van</strong> eigenaar is en niet louter<br />

een schuldeiser <strong>van</strong> de uitgever.<br />

Bezwaring met beperkte zakelijke rechten <strong>van</strong> de onverdeelde rechten in dat goed geschiedt door de regels<br />

inzake roerend goed toe te passen op de certificaten (bv. inpandgeving).<br />

4. Nadere uitwerking naargelang de vorm <strong>van</strong> het waardepapier.<br />

a. Zakenrechtelijke waardepapieren aan toonder of order.<br />

Op de eerste plaats kan de persoon in wiens handen de goederen zich bevinden een waardepapier aan toonder of<br />

order uitgeven, waarin het goed of zakelijk recht wordt belichaamd.<br />

Door de uitgifte <strong>van</strong> het papier - aan de persoon voor wie de derde de goederen houdt (of gaat houden) - stelt de<br />

uitgever immers het goed niet te zullen houden voor een (middellijk) bezitter op naam 2205 , maar wel voor de<br />

eigenaar <strong>van</strong> het waardepapier als dusdanig. De verkrijger <strong>van</strong> het papier verkrijgt dan ook een bezit rechtstreeks<br />

via de houder <strong>van</strong> de goederen die het papier heeft uitgegeven, niet vermiddeld door de vervreemder <strong>van</strong> het<br />

papier (het bezit is natuurlijk wel steeds afhankelijk <strong>van</strong> de uitgever <strong>van</strong> het papier). Door de<br />

“buitenbezitstelling” <strong>van</strong> het papier is de vervreemder ook “buiten bezit” <strong>van</strong> de goederen gesteld (dit wordt<br />

uitdrukkelijk aanvaard door art. 2 Handelspandwet).<br />

Het papier zelf wordt gelijkgesteld met een roerende zaak en dus geleverd zoals roerende zaken (behoudens de<br />

vereiste <strong>van</strong> rugtekening bij orderpapieren).<br />

Onder welke voorwaarden de derde de goederen moet afgeven aan de bezitter <strong>van</strong> het papier, hangt af <strong>van</strong> de<br />

vereisten die in het papier zelf bepaald of waarnaar het papier geacht wordt te verwijzen. Zoals gezegd moet<br />

daartoe worden nagegaan in hoeverre het papier de verhouding tussen de eigenaar <strong>van</strong> het papier en de houder<br />

<strong>van</strong> de goederen abstraheert <strong>van</strong> de oorspronkelijke verhouding (d.i. de verhouding tussen uitgever en ont<strong>van</strong>ger<br />

<strong>van</strong> het papier) 2206 : in zoverre er abstractie is gemaakt, kan de houder <strong>van</strong> de goederen, die het papier vrijwillig<br />

in het verkeer heeft gebracht, zich jegens de eigenaar <strong>van</strong> het papier niet beroepen op verweermiddelen uit de<br />

oorspronkelijke verhouding om een retentierecht uit te oefenen op de goederen (vgl. hoger) 2207 . De graad <strong>van</strong><br />

abstractie verschilt <strong>van</strong> waardepapier tot waardepapier en wordt hier niet verder algemeen besproken.<br />

2205 Waarbij verondersteld wordt dat de uitgever <strong>van</strong> het papier niet reeds gehouden was de goederen te houden<br />

voor iemand anders dan zichzelf of de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> het papier, dan wel de toestemming <strong>van</strong> die andere heeft.<br />

De uitgifte <strong>van</strong> een papier is op zichzelf niet voldoende voor een “interversio tituli”.<br />

2206 Wat het cognossement betreft, oordeelt de rechtspraakdat dit in beginsel verhandelbaar is (en dan<br />

geregeld door art. 91 Zeewet), maar volgens Cass. 13 september 2011, RW 2011-12, 1718 kritische n. J.<br />

LOYENS, “De erosie <strong>van</strong> het cognossement” is dit geen dwingende regel is en partijen uitdrukkelijk de<br />

verhandelbaarheid kunnen uitsluiten, in welke geval art. 91 Zeewet niet <strong>van</strong> toepassing is; het is evenwel<br />

betwijfelbaar of het om een princiepsarrest gaat.<br />

2207 Met de hogergenoemde schakering, dat op deze abstractie geen beroep worden gedaan door de<br />

oorspronkelijke wederpartij zelf, maar enkel tussen derden, en deze laatste voor zover ze niet met bedrieglijk<br />

opzet hebben gehandeld.<br />

840


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wanneer de goederen die de derde bezit soortgoederen zijn, en niet afgezonderd per uitgegeven waardepapier,<br />

dan kan de houder enkel een aandeel in het geheel bezitten voor de eigenaar <strong>van</strong> het papier. Het papier<br />

vertegenwoordigt dan niet zozeer een eigendomsrecht op de erin vermelde goederen, als wel een eigendomsrecht<br />

<strong>van</strong> een aandeel in de hoop <strong>van</strong> die goederen tot beloop <strong>van</strong> de aangegeven hoeveelheid.<br />

b. Gedematerialiseerde zakenrechtelijke waardepapieren.<br />

Zoals bij schuldvorderingspapieren is het ook bij zakenrechtelijke waardepapieren - althans voor zover het niet<br />

om onroerend goed gaat - in beginsel mogelijk deze in gedematerialiseerde vorm uit te geven. Dit betekent dat<br />

de overdracht <strong>van</strong> het “gedematerialiseerd papier” geschiedt door de overboeking bij een vierde partij, die een<br />

register <strong>van</strong> de uitgiften en boekingen bijhoudt (vgl. hoger voor gedematerialiseerde schuldvorderingspapieren).<br />

Men kan dit eveneens een “girale” overdracht noemen (zie daarover hieronder meer). Het eigendomsrecht of<br />

beperkt zakelijk recht wordt dan in beginsel in die boeking belichaamd en de houder <strong>van</strong> de belichaamde zaken<br />

(c.q. waardepapieren) houdt ze voor de persoon op wiens naam deze boeking staat.<br />

De meest voor de hand liggende toepassing vinden we wanneer het waardepapier eigenlijk reeds een aandeel in<br />

een fonds <strong>van</strong> waardepapieren belichaamt.<br />

Doch ook bv. cognossementen kunnen worden gedematerialiseerd en ingeboekt in een centraal register, dat de<br />

overdrachten registreert. Meer bepaald voor cognossementen betreffende aardolie werd er zo reeds een Centraal<br />

register der tankerscheepvaart te Londen ingericht 2208 .<br />

Ook certificaten kunnen gedematerialiseerd worden uitgegeven, behalve voor effecten op naam. In zoverre men<br />

aanvaardt dat zij een soort zakelijk recht (Anwartschaftsrecht) belichamen, gaat het ook hier om<br />

gedematerialiseerde zakenrechtelijke waardepapieren.<br />

2208 Zie J. BASEDOW, "Dokumentelose Wertbewegungen im Gütertransport", in Abschied vom Wertpapier ?<br />

Dokumentelose Wertbewegungen im Effecten- Gütertransport- und Zahlungsverkehr, Tagung der Deutschen und<br />

Österreichischen Gesellschaft für Rechtsvergleichung in Innsbruck in 1987, red. K. Kreuzer, Metzner-<br />

Luchterhand 1988 (Arbeiten zur Rechtsvergleichung nr. 137), 67 e.v.<br />

841


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

DEEL VII. ONROEREND GOED<br />

Onroerend goed heeft altijd een bijzondere plaats heeft ingenomen in het vermogensrecht in<br />

het algemeen en heeft ook een bijzondere betekenis voor het recht inzake zekerheden. Dat<br />

vloeit reeds voort uit het onbeweeglijk karakter er<strong>van</strong> (het loopt niet weg en kan niet verstopt<br />

worden), en de relatief stabiele waarde er<strong>van</strong> (bij gebouwen althans voor zover ze<br />

onderhouden worden en verzekerd zijn).<br />

In een eerste hoofdstuk bespreken we de meest rele<strong>van</strong>te regels betreffende onroerend goed in<br />

het algemeen, waaronder het publiciteitssysteem en de regels inzake overdracht en vestiging<br />

<strong>van</strong> onroerende zakelijke rechten. Hoofdstuk II betreft het verhaal <strong>van</strong> schuldeisers op<br />

onroerend goed. In Hoofdstuk III en volgende komen de zekerheden aan bod volgens het in<br />

dit werk gebruikte schema, te beginnen met de zekerheden door voorbehoud (III) gevolgd<br />

door de gevestigde zekerheden (IV tot VI), geordend volgens de publiciteitsvorm.<br />

Men zou deze zekerheden ook anders kunnen ordenen: naast de voorbehouden zekerheden<br />

zou men kunnen onderscheiden tussen de grondpandrechten (dit zijn de op bezit gegronde<br />

onroerende zekerheden en de hypotheken) enerzijds en de zuivere voorrechten (zij het met<br />

inschrijving, zij het stille) anderzijds.<br />

842


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK I. De onroerende publiciteit en de overdracht en<br />

vestiging <strong>van</strong> onroerende zakelijke rechten<br />

AFDELING A. Rechtsvergelijkend overzicht <strong>van</strong> de publiciteitsstelsels voor<br />

onroerend goed 2209<br />

Idealiter zou het publiciteitsstelsel zo in elkaar moeten zitten dat het niet mogelijk is dat twee<br />

personen tegelijk aan de vereiste publiciteit voor een bepaald goed voldoen, anders gezegd:<br />

dat het voldoen door één partij elke voorgaande publiciteit betreffende hetzelfde goed<br />

tenietdoet, en omgekeerd een partij niet aan de publiciteit kan voldoen indien dit de<br />

voorgaande publiciteit niet tenietdoet. Men noemt dit een "positief" publiciteitsstelsel.<br />

Het omgekeerde, een louter "negatief" publiciteitsstelsel, houdt in dat het vervullen <strong>van</strong> de<br />

publiciteit op zichzelf geen enkele rechtelijke betekenis heeft, maar enkel maakt dat derden<br />

zich <strong>van</strong>af dat ogenblik in beginsel niet meer te goeder trouw mogen achten. Het garandeert<br />

enkel dat bepaalde feiten of handelingen niet aan de latere verkrijger kunnen worden<br />

tegengeworpen zo hij ze niet kende, maar sluit niet uit dat er andere rele<strong>van</strong>te feiten zijn die<br />

hij evenmin kende en hem wel kunnen worden tegengeworpen.<br />

In de praktijk zit een publiciteitsstelsel omzeggens steeds ergens tussenin. We geven een kort<br />

overzicht 2210 in een viertal categorieën aan de hand <strong>van</strong> de stelsels voor onroerend goed, te<br />

beginnen met de twee meest extreme typen, gevolgd door twee meer gematigde oplossingen.<br />

Het recht <strong>van</strong> de derde-verkrijger op onroerend goed wordt opnieuw beheerst door de wet <strong>van</strong> de ligging (lex rei<br />

sitae). Ook voor handelingen die na de opening <strong>van</strong> een insolventie zijn verricht bepaalt de wet <strong>van</strong> de ligging<br />

het lot (zie art. 14 Vo. 1346/2000 EG inzake insolventieprocedures).<br />

a. Louter bewijsregister<br />

Een eerste mogelijkheid is dat de in- of overschrijving <strong>van</strong> in de registers enkel een<br />

bewijsfunctie heeft: zij bewijst het feit zelf <strong>van</strong> de ingeschreven handeling (overeenkomst) en/<br />

of de - daardoor vaste - datum er<strong>van</strong>. Waar de inschrijving geen andere rol heeft dan het<br />

bewijs <strong>van</strong> die overeenkomst, heeft ze natuurlijk niet de rol om de overdracht (<strong>van</strong> eigendom)<br />

2209 Voor een reeds in de 19e eeuw geschreven rechtsvergelijkend overzicht, zie I. BOER, Verkrijging <strong>van</strong><br />

onroerende zaken. Beginselee <strong>van</strong> het negatieve-, het Torrens- en het Grondboekstelsel, Belinfante 's<br />

Gravenhage 1890 (90 pp.).<br />

2210 Zie in de literatuur, naast de klassieke handboeken der verschillende landen, onder meer M. LUTTER,<br />

“Die Grenzen des sogenannten Gutglaubensschutzes im Grundbuch”, 164. AcP 1964, 122 v.; K. von METZLER,<br />

Das anglo-amerikanische Grundbuchwesen, Cram de Ruyter Hamburg 1966; M.W. MIRANDA, “Le système<br />

Torrens et la transmission et constitution de droits réels immobiliers en Australie”, R. int. Not. 1982, 77 v.; H.R.<br />

PFISTER, Der Schutz des öffentlichen Glaubens im schweizerischen Sachenrecht, Schulthess Zürich 1969; G.<br />

PIENAAR, “A comparison between some aspects of South African deeds registration and the German<br />

registration system”, 19. Tydskrif vir regsvergelyking en internationale reg <strong>van</strong> suidelike Afrika (Comp. & Int. LJ<br />

of SA) 1986, 236 v.; M. TROPLONG, Le droit civil explique sui<strong>van</strong>t l’ordre du code. Des privilèges et<br />

hypothèques, Wahlen / Tarlier Brussel 1837; W. WIEGAND, “Der öffentliche Glaube des Grundbuchs”,<br />

Juristische Schulung (JuS) 1975, 205 v.<br />

843


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

of vestiging (<strong>van</strong> zakelijke rechten) te doen plaatsvinden. In zo’n stelsel is het mogelijk dat de<br />

overgang solo consensu plaatsvindt, door een loutere overeenkomst, dan wel door een formele<br />

overeenkomst, dan wel door een feitelijke inbezitstelling. Gebreken in de eigendom of<br />

bevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder kunnen in zo’n stelsel enkel worden geheeld door de<br />

verkrijgende verjaring, ook bv. wanneer de ware eigenaar hetzelfde goed tweemaal verkoopt<br />

en probeert over te dragen. Het hoeft geen betoog dat een dergelijk stelsel <strong>van</strong>daag de dag<br />

enkel als archaïsch kan worden gekwalificeerd.<br />

b. “Positieve stelsels” waar de publiciteit rechtsbepalend is (Torrens-stelsel)<br />

Aan het andere uiteinde <strong>van</strong> het spectrum vinden we het meest verregaande stelsel voor<br />

onroerend goed in het zgn. Torrens-stelsel, ingevoerd door sir Torrens in Zuid-Australië<br />

(1857, Real Property Act South Australia, zgn. Torrens Act), overgenomen in de andere<br />

Australische staten, in 1870 Nieuw-Zeeland, kort nadien in vele Canadese staten, en verder in<br />

één of andere variante in tal <strong>van</strong> Commonwealth en Afrikaanse landen (Jamaica 1888,<br />

Maleisië 1911, Sri Lanka, Kenia, Oeganda, Soedan, een 12-tal staten <strong>van</strong> de VS waaronder<br />

New York, Illinois en Massachusetts). Deze hervorming <strong>van</strong> de grondboekhouding zou zijn<br />

geïnspireerd door eerder ontwikkelde gelijkaardige stelsels <strong>van</strong> scheepsboekhouding (m.b. de<br />

Merchant Shipping Act). Het merkwaardige is dat België (zo ook Frankrijk) dit stelsel<br />

blijkbaar geschikt vond voor invoering in zijn koloniën (bv. Kongo, Rwanda en Burundi<br />

1920, Tunesië ca. 1885, enz.), maar <strong>van</strong> een invoering in België zelf nooit werk heeft<br />

gemaakt.<br />

1° Inschrijving <strong>van</strong> het zakelijk recht, niet <strong>van</strong> rechtsfeiten<br />

Kenmerkend voor dit stelsel is vooreerst dat het voorwerp <strong>van</strong> de inschrijving niet meer<br />

bestaat uit de rechtsfeiten op grond waar<strong>van</strong> zakelijke rechten overgaan of ontstaan, maar het<br />

zakelijk recht (eigendom e.d.) zelf. Men spreekt dan ook <strong>van</strong> registration of title, waarbij title<br />

moet worden begrepen in de Engelse betekenis <strong>van</strong> het zakelijk recht zelf, en niet in de<br />

romanistische betekenis <strong>van</strong> de onderliggende verbintenis krachtens dewelke de overdracht<br />

plaatsvindt. Een dergelijke registratie is natuurlijk maar mogelijk wanneer de registers<br />

perceelsgewijze zijn ingedeeld (in plaats <strong>van</strong> het persoonsgebonden stelsel bij ons).<br />

2° Volledig positief stelsel; inschrijving heelt zakenrechtelijk alle gebreken,<br />

verbintenisrechtelijk niet<br />

Kenmerkend is verder het volledig positieve karakter <strong>van</strong> het stelsel: inschrijving maakt de<br />

ingeschrevene tot eigenaar. Inschrijving heelt in beginsel alle gebreken: zowel het gebrek aan<br />

beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder, als de nietigheid <strong>van</strong> de overdrachtshandeling<br />

zelf of de daaraan ten grondslag liggende verbintenis. Enkel voor het geval <strong>van</strong> bedrog wordt<br />

meestal een uitzondering gemaakt. Dit stelsel gaat verder dan de fides publica <strong>van</strong> het<br />

Germaanse grondboekstelsel (waarover meer onder c.): zo wordt bv. ook de verkrijger te<br />

kwader trouw eigenaar. Weliswaar zal er in dergelijke gevallen een verbintenis ontstaan om<br />

het goed terug over te dragen aan de vroegere “ware” eigenaar of hem te vergoeden, maar<br />

intussen is de ingeschrevene toch maar eigenaar. Dit is wat wordt bedoeld met de zgn.<br />

844


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

indefeasability <strong>van</strong> het ingeschreven recht. Een belangrijke schakering moet hier wel aan<br />

worden toegevoegd: het feit dat de ingeschrevene door de inschrijving omzeggens altijd een<br />

“legal ownership” over het goed verkrijgt, sluit op zichzelf niet uit dat derden daarop nog<br />

steeds “equitable rights” hebben (zoals die voortvloeien uit een trust bv.). Tegen dergelijke<br />

equitable rights is de verkrijger maar beschermd indien hij te goeder trouw en onder<br />

bewarende titel heeft verkregen.<br />

Houdt men rekening met de mogelijke verplichting tot teruglevering (of schadevergoeding),<br />

dan blijkt de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bescherming <strong>van</strong> de verkrijger tegen oudere legal rights<br />

vergelijkbaar te zijn met die <strong>van</strong> de bescherming tegen equitable rights. Deze bescherming is<br />

grosso modo de zelfde als in het Duitse stelsel, waar er immers ook vaak een<br />

vergoedingsplicht bestaat voor verkrijgers om niet (die intussen wel eigenaar zijn).<br />

3° Constitutief karakter <strong>van</strong> de inschrijving<br />

In een dergelijk stelsel is de inschrijving <strong>van</strong>zelfsprekend constitutief: eigendomsoverdracht<br />

vindt niet plaats zolang deze niet is ingeschreven. Wel is het zo dat het stelsel niet dadelijk<br />

voor het hele land is ingevoerd, en slechts geldt voor die gronden waarvoor eerst een<br />

registratie heeft plaatsgevonden. Voor niet-geregistreerde gronden geldt vaak nog een veeleer<br />

“feodaal” stelsel (onder common law in de VS, Kanada, Australië en Nieuw-Zeeland, onder<br />

inlands gewoonterecht in de Afrikaanse landen).<br />

4° Eenheid <strong>van</strong> kadaster en grondboekhouding<br />

Kenmerkend is verder ook dat deze inschrijving rechtstreeks in het (publiekrechtelijk)<br />

kadaster geschiedt, niet in een daar<strong>van</strong> gescheiden privaatrechtelijke grondboekhouding.<br />

5° Controleplicht registrar<br />

Vanzelfsprekend vraagt een dergelijk stelsel, meer nog dan het grondboekstelsel, een<br />

grondige controle door de registrar vooraleer de inschrijving kan worden verkregen.<br />

c. Stelsels waar de publiciteit fides publica heeft (stelsels met openbare vertrouwensfunctie)<br />

Zoals verderop wordt aangegeven, biedt ons stelsel <strong>van</strong> overschrijving een beperkte<br />

bescherming, namelijk bij onverzoenbare beschikkingen over hetzelfde goed door eenzelfde<br />

vervreemder. Doch er zijn nog vele andere gevallen denkbaar waarin een overdracht<br />

gebrekkig is. Grof gezegd gaat het om twee categorieën gebreken:<br />

- enerzijds gebreken die hun oorsprong vinden in de verhouding tussen vervreemder en<br />

verkrijger zelf (nietigheden, eventueel ontbindings- en herroepingsrechten) of deze<br />

verhouding op een gelijkaardige wijze gebrekkig maken (nietigheden in het belang <strong>van</strong><br />

derden, niet-tegenwerpbaarheden, inkorting e.d.);<br />

- anderzijds de beschikkingsonbevoegdheid of overschrijding <strong>van</strong> de beschikkingsbevoegdheid<br />

door de vervreemder. In ons - causaal - stelsel kan dit onder meer ook het gevolg<br />

zijn <strong>van</strong> een gebrek in de rechtsverhouding tussen de vervreemder en zijn rechtsvoorganger,<br />

845


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

waardoor de vervreemder, achteraf gezien, nooit eigenaar is geworden (bv. nietigverklaring of<br />

ontbinding <strong>van</strong> de titel <strong>van</strong> de vervreemder).<br />

In een reeks rechtsstelsels werd een welbepaalde vorm <strong>van</strong> bescherming <strong>van</strong> verkrijgers te<br />

goeder trouw tegen beschikkingsonbevoegdheid uitgebouwd, die erin bestaat dat verkrijgers<br />

mogen vertrouwen op de betrouwbaarheid - d.i. volledigheid en juistheid - <strong>van</strong> de daartoe<br />

ingerichte registers, d.i. dat deze registers “fides publica” (öffentlicher Glauben, foi publique)<br />

hebben. De term kan wel misleiden, omdat men zou kunnen denken dat het daarbij om<br />

bewijskracht gaat, terwijl het gaat om de gebondenheid aan de inhoud <strong>van</strong> de registers <strong>van</strong> de<br />

ware rechthebbende tegenover verkrijgers te goeder trouw.<br />

Dergelijk stelsel werd vnl. in de Germaanse rechtskring uitgebouwd. Afgezien <strong>van</strong><br />

toepassingen op beperktere (plaatselijke) schaal, is dit voor het eerst doorgebroken in<br />

Oostenrijk (1871), Pruisen (1872) en sommige andere Duitse landen, en vervolgens uitgebreid<br />

tot onder meer heel het Duitse Rijk (1900), Zwitserland (1913, art. 973 ZGB) en<br />

(Staats)Nederland (1992, art. 3:23 NBW en art. 3:88 NBW).<br />

Theoretisch maakt men nog een onderscheid tussen het Duits-Zwitsers-Oostenrijkse stelsel en<br />

het (Staats)Nederlandse stelsel, in die zin dat het Duitse stelsel een “positief” stelsel zou zijn<br />

(d.i. met als uitgangspunt dat men erop mag vertrouwen dat de registers de zakelijke<br />

rechtstoestand juist weergeven), terwijl het (Staats)Nederlandse een “negatief” stelsel zou zijn<br />

(d.i. met als uitgangspunt dat de registers enkel de afwezigheid (of niet-tegenwerpbaarheid)<br />

<strong>van</strong> welbepaalde voor de zakelijke rechtstoestand rele<strong>van</strong>te rechtsfeiten bevestigen. In<br />

werkelijkheid echter is het verschil tussen beide op dit punt zeer klein: het<br />

(Staats)Nederlandse stelsel garandeert namelijk de afwezigheid <strong>van</strong> veruit de meeste voor de<br />

zakelijke rechtstoestand rele<strong>van</strong>te rechtsfeiten, het Duitse <strong>van</strong> zijn kant kent enkele<br />

uitzonderingen op de fides publica. Het is dan ook verantwoord beiden in eenzelfde categorie<br />

te behandelen, aangezien ze in hun geheel bekeken dicht bij elkaar staan op het punt dat het<br />

onderwerp vormt <strong>van</strong> dit vergelijkend overzicht.<br />

Proberen we even de kenmerken <strong>van</strong> een stelsel waarin de registers “fides publica” hebben<br />

samen te vatten.<br />

1° Voorwerp <strong>van</strong> de inschrijving<br />

I.t.t. de Torrens-registers gaat het om registers waarin de rechtsfeiten worden opgenomen op<br />

grond waar<strong>van</strong> zakelijke rechten overgaan, ontstaan, gewijzigd worden of tenietgaan; niet het<br />

zakelijk recht zelf is dus het voorwerp <strong>van</strong> de inschrijving. In de meeste landen waar registers<br />

fides publica hebben, geschiedt de inschrijving wel perceelsgewijze (Realfolium), en niet<br />

langer persoonsgewijze. Ging het daarbij vroeger om een “boek”, dan gaat het nu veelal om<br />

losbladige registers (B.R. Duitsland sinds 1961), die recenter verder in elektronische vorm<br />

werden opgeslagen en kunnen worden geraadpleegd.<br />

2° Gevolgen die de inschrijving niet heeft<br />

846


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een inschrijving als verkrijger in die registers maakt de ingeschrevene nog niet tot eigenaar.<br />

Het verkrijgen <strong>van</strong> een inschrijving in de registers betekent niet dat dit op zichzelf de<br />

gebreken heelt <strong>van</strong> de verkrijging door diegene die de inschrijving verkrijgt (ongeacht of het<br />

daarbij gaat om een gebrek in de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder, of een gebrek<br />

in de verkrijgingshandeling of titel).<br />

Wel mag men er in het rechtsverkeer in beginsel <strong>van</strong> uitgaan dat de registers op elk ogenblik<br />

de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> een onroerend goed volledig juist weergeven. Om die reden<br />

wordt men als derde-verkrijger te goeder trouw, d.i. in geval <strong>van</strong> verkrijging onder bijzondere<br />

titel, <strong>van</strong> onroerende zakelijke rechten in beginsel beschermd tegen een gebrek in de<br />

beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder dat niet uit de registers blijkt. Daartoe is geen<br />

verkrijgende verjaring vereist, zoals in beginsel in ons recht het geval is bij onroerend goed<br />

(zgn. korte verjaring) (bij roerend goed daarentegen is in ons recht behoudens bij verloren en<br />

gestolen goederen ook geen verjaring vereist, en wordt de verkrijger te goeder trouw ook<br />

onmiddellijk beschermd). Men zou dus kunnen zeggen dat het “op iemands naam staan” <strong>van</strong><br />

een goed (in de registers) de ingeschrevene een zekere “beschikkingsmacht” geeft, d.i. de<br />

macht om ten nadele <strong>van</strong> de werkelijke gerechtigde over het goed te beschikken ten gunste<br />

<strong>van</strong> een derde te goeder trouw.<br />

3° Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid, niet tegen gebreken <strong>van</strong> de handeling zelf<br />

De fides publica beschermt in beginsel alleen tegen het niet gerechtigd zijn, of althans het niet<br />

beschikkingsbevoegd zijn <strong>van</strong> de wederpartij op wier naam het goed staat. Zij beschermt de<br />

verkrijger niet tegen gebreken <strong>van</strong> zijn eigen titel (althans niet in causale stelsels) of<br />

ontbrekende toestemming of formaliteiten. De inschrijving zuivert dus niet de gebreken <strong>van</strong><br />

de handeling zelf. In bepaalde stelsels, zoals het Duitse, wordt weliswaar in het zakenrecht<br />

abstractie gemaakt <strong>van</strong> de meeste titelgebreken (en de verkrijgingshandeling dus gezuiverd<br />

<strong>van</strong> die titelgebreken) (<strong>van</strong> de vereiste toestemming in de inschrijving zelf en <strong>van</strong> de<br />

vormvereisten der authentieke akte daarentegen wordt ook daar geen abstractie gemaakt);<br />

doch dit is geen gevolg <strong>van</strong> de fides publica, maar <strong>van</strong> andere regels.<br />

Voor zover daar<strong>van</strong> geen abstractie wordt gemaakt, zijn voornamelijk rele<strong>van</strong>t voor ons onderwerp die gebreken<br />

<strong>van</strong> de handeling die eigenlijk de bescherming <strong>van</strong> rechten <strong>van</strong> derden betreffen, zoals nietigheden uit het<br />

huwelijksvermogensrecht, ter bescherming <strong>van</strong> echtgeno(o)t(e) en gezin; inkorting wegens overschrijding <strong>van</strong><br />

het beschikbaar gedeelte <strong>van</strong> de nalatenschap; naastingsrechten <strong>van</strong> derden, bv. <strong>van</strong> de pachter op grond <strong>van</strong> zijn<br />

voorkooprecht; en niet-tegenwerpbaarheid aan de schuldeisers <strong>van</strong> de vervreemder wegens schuldeisersbedrog<br />

(pauliana, hier rele<strong>van</strong>t voor zover het handelingen om niet betreft, omdat dan geen medeplichtigheid <strong>van</strong> de<br />

verkrijger is vereist). Voor zover het vertrouwen in de afwezigheid <strong>van</strong> die gebreken of beperkingen aan de<br />

beschermde derde kan worden toegerekend, kan gebeurlijk de vertrouwensleer spelen, maar het gaat dan om een<br />

andere toepassing <strong>van</strong> de vertrouwensleer dan de hier besproken fides publica der registers.<br />

4° Geen bescherming bij daadwerkelijke kwade trouw<br />

De bescherming komt niet toe aan de verkrijger de kwader trouw, d.i. de partij die<br />

daadwerkelijk wist dat de registers de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het goed onjuist<br />

847


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

weergeven. Kwade trouw wordt daarbij in het Duitse recht slechts aangenomen bij<br />

daadwerkelijke kennis <strong>van</strong> de onjuistheid (BGB § 891) 2211 . Het (Staats)Nederlandse recht<br />

gaat bijna even ver (art. 3:24 lid 1 NBW, met een aantal uitzonderingen, onder meer in het<br />

geval <strong>van</strong> art. 3:88 NBW). Het Zwitserse recht is iets strenger (art. 974 I ZGB).<br />

5° Bescherming enkel voor verkrijgers krachtens rechtshandeling<br />

De bescherming komt in beginsel toe aan eenieder die als derde door middel <strong>van</strong> een<br />

rechtshandeling onroerende zakelijke rechten op het desbetreffende goed verkrijgt. Dit betreft<br />

dus de verkrijging door middel <strong>van</strong> een translatieve of constitutieve rechtshandeling (niet de<br />

verdeling, aangezien de verkrijger dan geen derde is). De bescherming kan gebeurlijk ook<br />

toekomen aan de concurrente schuldeisers wanneer er een samenloop ontstaat.<br />

Naast de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkijger biedt de fides publica ook bescherming aan een<br />

schuldenaar die presteert aan de partij die op grond <strong>van</strong> het grondboek schijnschuldeiser is<br />

(BGB § 893; ZGB art. 782, 787 en veralgemening in de rechtspraak) en in een aantal andere<br />

gevallen.<br />

6° Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de fides publica en uitzonderingen; lijdelijkheid of toezicht <strong>van</strong> het bestuur<br />

Op het beginsel dat mag worden betrouwd (fides publica) op de volledigheid <strong>van</strong> de registers<br />

op het vlak <strong>van</strong> de rechtsfeiten die de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het onroerend goed<br />

bepalen, zijn er in elk <strong>van</strong> de bestaande stelsels wel uitzonderingen, waarbij de geschetste<br />

derdenbescherming niet geldt. Deze uitzonderingen lopen wel uiteen. De juiste draagwijdte<br />

<strong>van</strong> de fides publica hangt natuurlijk af <strong>van</strong> de preciseringen op dit punt.<br />

In het Duitse recht zijn de uitzonderingen zeer beperkt, en gaat het eigenlijk slechts om<br />

rechtstoestanden die rechtstreeks uit de wet voortvloeien.<br />

In het (Staats)Nederlandse recht zijn er een reeks uitzonderingen, zowel voor bepaalde<br />

rechtsfeiten die niet in de registers kunnen worden ingeschreven (niet-inschrijfbare feiten) als<br />

voor bepaalde inschrijfbare, doch niet ingeschreven feiten. In deze uitzonderingsgevallen, is<br />

men niet beschermd tegen de onvolledigheid <strong>van</strong> de registers ten gevolge <strong>van</strong> die nietinschrijving,<br />

en moet de verkrijger dus terugvallen op de verjaringsregels (zie voor dit alles<br />

art. 3:24 tot 3:26 j° 3:17 NBW). Wat feiten betreft die in beginsel inschrijfbaar zijn, bepaalt<br />

art. 3:24 lid 2 en 3 NBW een uitzondering voor:<br />

- feiten die naar hun aard vatbaar zijn voor inschrijving in een register <strong>van</strong> de burgerlijke<br />

stand, een huwelijksgoederenregister of een boedelregister;<br />

- feiten ingeschreven in het curateleregister;<br />

- aanvaarding en verwerping <strong>van</strong> de nalatenschap;<br />

- verjaring;<br />

2211 Een ruimere opvatting <strong>van</strong> kwade trouw geldt in het (Staats)Nederlandse recht voor sommige gevallen <strong>van</strong><br />

beschikkingsonbevoegdheid, zoals in het nog te noemen art. 3:88 NBW.<br />

848


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- erfopvolgingen en uiterste wilsbeschikkingen (deze uitzondering geldt enkel indien de<br />

inschrijving alsnog binnen de drie maanden na de dood <strong>van</strong> de erflater geschiedt).<br />

Verder geldt de uitzondering ook voor de meeste niet-inschrijfbare feiten. De uitzondering<br />

geldt echter niet voor gebreken in de titel <strong>van</strong> de vervreemder zelf, die maken dat hij, achteraf<br />

gezien, nooit eigenaar c.q. beschikkingsbevoegd is geworden: nietigheden <strong>van</strong> de titel <strong>van</strong> de<br />

vervreemder zelf, wegvallen <strong>van</strong> die titel door de vervulling <strong>van</strong> een ontbindende voorwaarde,<br />

e.d.m.; verder ook vormgebreken in de verkrijging door die vervreemder. Daartegen is de<br />

derde-verkrijger te goeder trouw namelijk beschermd op grond <strong>van</strong> art. 3:88 NBW 2212 . Wel is<br />

het zo dat er hier een zekere onderzoeksplicht kan bestaan (3:88 j° 3:11 NBW), en er dus ook<br />

afwezigheid <strong>van</strong> goede trouw kan zijn zonder daadwerkelijke kennis <strong>van</strong> de ongeldigheid <strong>van</strong><br />

de vorige overdracht 2213 .<br />

Doordat het (Staats)Nederlandse recht meer uitzonderingen kent dan het Duitse, speelt de<br />

verjaring daar ook nog een grotere rol (als <strong>van</strong>gnet). De verkrijger te goeder trouw wordt<br />

tegen de beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder beschermd door de “korte”<br />

verjaring <strong>van</strong> 10 jaar (art. 3:99 NBW). In het Duitse recht is er geen ruimte meer voor die<br />

verjaring. Wel geldt er in alle stelsels nog een “lange” verjaring die ook verkrijgers te kwader<br />

trouw beschermt; daarop wordt hier niet nader ingegaan.<br />

Omgekeerd is in het Duitse recht de toezichtsverplichting <strong>van</strong> de houder <strong>van</strong> het grondboek<br />

groter. Door een nieuwe inschrijving verliest immers de oudere gerechtigde de facto zijn<br />

rechten. Vandaar dat inschrijving in beginsel slechts met toestemming <strong>van</strong> de ouder<br />

ingeschreven kan gebeuren, en de vervreemding door een andere persoon dan diegene die als<br />

gerechtigd ingeschreven is, niet aanvaard wordt. De inschrijving is slechts mogelijk na de<br />

vervulling <strong>van</strong> een reeks vormvereisten, die zeker moeten maken dat de tot dan toe<br />

ingeschrevene <strong>van</strong> zijn recht afstand doet (in de ruime zin, overdracht inbegrepen), en de<br />

houder <strong>van</strong> het grondboek dient de vervulling daar<strong>van</strong> te controleren.<br />

Een bijkomende veiligheid biedt het Duitse stelsel doordat het grondboekambt verplicht is om<br />

dadelijk na elke inschrijving de betrokkenen nogmaals <strong>van</strong> ambtswege aan te schrijven, met<br />

name: de begunstigde <strong>van</strong> de inschrijving; iedere ingeschrevene wiens rechten door de<br />

inschrijving worden beperkt; de ingeschreven hypotheekhouders (zie GBO § 55). Dit geeft<br />

hen de mogelijkheid het zo dadelijk te bespreken verzet tegen de inschrijving aan te tekenen.<br />

7° Bewarende maatregelen en soortgelijke inschrijvingen zonder fides publica<br />

Gezien de verregaande fides publica <strong>van</strong> een inschrijving, die aan elke ingeschrevene de<br />

macht geeft om over het goed te beschikken ten nadele <strong>van</strong> de ware gerechtigde, moet er een<br />

mogelijkheid bestaan om zonder veel formaliteiten verzet aan te tekenen tegen de<br />

vermeldingen <strong>van</strong> het grondboek. In het Duitse recht geschiedt dit door middel <strong>van</strong> de<br />

2212 Art. 3:88 NBW: “Ondanks onbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder is een overdracht <strong>van</strong> een registergoed (...)<br />

geldig, indien de verkrijger te goeder trouw is en de onbevoegdheid voortvloeit uit de ongeldigheid <strong>van</strong> een<br />

vroegere overdracht, die niet het gevolg was <strong>van</strong> onbevoegdheid <strong>van</strong> de toenmalige vervreemder”.<br />

2213 Groot is dit verschil niet; de onderzoeksplicht betreft nl. voornamelijk andere registers dan de onroerendgoed-registers,<br />

en dus soortgelijke gevallen als genoemd in art. 3: 24 NBW.<br />

849


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Widerspruch (BGB § 894), waarbij men dus pretendeert dat het grondboek onjuist is en<br />

derden daarvoor waarschuwt (de bedoeling is onder meer te vermijden dat derde-verkrijgers<br />

te goeder trouw kunnen zijn). Men kan de Widerspruch een beetje vergelijken met de (qua<br />

toepassingsgebied veel beperktere) kantmelding <strong>van</strong> art. 3 <strong>van</strong> onze Hypotheekwet.<br />

Omgekeerd moet er ook een mogelijkheid zijn om een soort voorlopige inschrijving te krijgen<br />

wanneer de inschrijving door de bewaarder of het grondboekambt wordt geweigerd. Ook hier<br />

gaat het erom latere verkrijgingen te goeder trouw onmogelijk te maken. In ons recht mag de<br />

bewaarder in beginsel niet weigeren (art. 130 Hypotheekwet) en bestaat er ook een register<br />

<strong>van</strong> de neergelegde titels.<br />

Verder bestaat er in onder meer het Duitse en recenter ook het Italiaanse recht (Wet <strong>van</strong> 28<br />

februari 1997) en het Staats-Nederlandse recht (sedert 1 september 2003) ook nog de<br />

mogelijkheid om anticipatief de verkrijging <strong>van</strong> een zakelijk recht in te schrijven, zodra men<br />

op die verkrijging recht heeft (op verbintenisrechtelijk vlak) maar nog niet is voldaan aan de<br />

vormvereisten voor die verkrijging (in het Duitse recht de notariële akte <strong>van</strong> Auflassung,<br />

e.d.) 2214 . Dit is de zgn. Vormerkung (BGB § 883), in Italië preliminare). In het<br />

(Staats)Nederlandse recht bestond deze Vormerkung eerder al voor de huurkoop en werd ze<br />

voor de andere vormen <strong>van</strong> koop <strong>van</strong> onroerend goed ingevoerd in art. 7:3 NBW 2215 . met een<br />

geldigheidsduur <strong>van</strong> 6 maanden (d.w.z. de inschrijving heeft retroactief géén rechtsgevolg<br />

indien de leveringsakte niet binnen de 6 maanden wordt ingeschreven). Door middel <strong>van</strong> een<br />

Vormerkung pretendeert men niet dat de zakelijke rechtstoestand in het grondboek onjuist is,<br />

maar wel dat deze zakelijke rechtstoestand zal of moet worden gewijzigd op grond <strong>van</strong> een<br />

daartoe bestaande verbintenis.<br />

Waar de definitieve inschrijving verder reikende gevolgen heeft dan de Belgische<br />

“overschrijving”, heeft deze Vormerkung zo ongeveer dezelfde gevolgen (als de<br />

overschrijving <strong>van</strong> een overeenkomst, een vervreemdingsverbod of een bewarend beslag bij<br />

ons). Zij maakt dat de eigenaar niet meer ten nadele <strong>van</strong> de ingeschreven schuldeiser kan<br />

beschikken over het goed (voor details in Nederland, zie art. 7:3 lid 3 NBW 2216 ). Bovendien<br />

2214 Voor de Vormerkung is meestal ook een notariële akte vereist, omdat naast de eigenlijke overeenkomst tot<br />

eigendomsoverdracht ook de daaraan voorafgaande de koop-verkoop <strong>van</strong> onroerend goed in Duitsland een<br />

formele overeenkomst is, waarvoor een autentieke akte vereist is.<br />

2215 Voordien kende het (Staats)Nederlandse recht ook al het beslag tot levering (art. 730 v. Rv.), dat ten dele<br />

dezelfde rol heeft, maar geen voorrang geeft in geval <strong>van</strong> samenloop met andere schuldeisers <strong>van</strong> de verkoper.<br />

2216 Tegen de koper wiens koop is ingeschreven kunnen niet worden ingeroepen:<br />

a. een na de inschrijving <strong>van</strong> die koop tot stand gekomen vervreemding of bezwaring door de verkoper, tenzij<br />

deze vervreemding of bezwaring voortvloeit uit een eerder ingeschreven koop of plaatsvond uit hoofde <strong>van</strong> een<br />

recht op levering dat volgens artikel 298 <strong>van</strong> Boek 3 ging voor dat <strong>van</strong> de koper en dat de koper op het tijdstip<br />

<strong>van</strong> de inschrijving <strong>van</strong> de koop kende of ten aanzien waar<strong>van</strong> op dat tijdstip het proces-verbaal <strong>van</strong> een<br />

conservatoir beslag tot levering was ingeschreven;<br />

b. vervreemdingen of bezwaringen die plaatsvinden als vervolg op de onder a bedoelde vervreemding of<br />

bezwaring door de verkoper;<br />

c.een onderbewindstelling die na de inschrijving <strong>van</strong> de koop is tot stand gekomen of die, zo zij tevoren was tot<br />

stand gekomen, toen niet in de openbare registers was ingeschreven, dit laatste tenzij de koper haar op het<br />

tijdstip <strong>van</strong> de inschrijving <strong>van</strong> de koop kende;<br />

d. een na de inschrijving <strong>van</strong> de koop tot stand gekomen verhuring of verpachting;<br />

850


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verschaft zij de ingeschrevene voorrang in geval <strong>van</strong> zakelijk conflict (ook bij faillissement<br />

<strong>van</strong> de verkoper-schuldenaar). Wat de Vormerkung niet heeft - evenmin als de overschrijving<br />

bij ons <strong>van</strong>daag - is de helende werking <strong>van</strong> een “echte” grondboekinschrijving, d.w.z. het<br />

zuiveren <strong>van</strong> de gebeurlijke beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de verkoper. Ook verhindert de<br />

Vormerkung niet dat een schuldeiser <strong>van</strong> de verkoper in plaats <strong>van</strong> op het goed beslag legt<br />

onder de koper op de prijsvordering (derdenbeslag) 2217 .<br />

8° Bescherming betreft enkel rechtstoestanden, geen feitelijke toestanden; verhouding tot het<br />

kadaster<br />

De fides publica betreft enkel de “rechtsschijn” , d.i. volledigheid <strong>van</strong> de registers op het vlak<br />

<strong>van</strong> de rechtsfeiten die de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het onroerend goed bepalen. Zij heeft<br />

geen betrekking op:<br />

- feitelijke vermeldingen in de registers, die weliswaar rechtsgevolgen kunnen hebben, maar<br />

geen betrekking hebben op de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het goed. Dit betreft bv.<br />

vermeldingen betreffende de bebouwing, het grondgebruik, e.d.m.;<br />

- uit het grondboek afgeleide personenrechtelijke rechtstoestanden (bv. een eigenaar die als<br />

ongehuwd zou zijn vermeld, terwijl hij/zij intussen gehuwd is, wat de<br />

beschikkingsbevoegdheid beïnvloedt);<br />

- de inhoudelijke geldigheid of ongeldigheid op zakenrechtelijk vlak <strong>van</strong> de ingeschreven<br />

rechtshandelingen. Het gaat hier om de vraag of het zakelijk recht dat de ingeschreven rechtshandeling<br />

beweert te vestigen objectief gezien wel kan worden gevestigd. Een ongeldigheid<br />

<strong>van</strong> die aard vinden we met name wanneer partijen een onbestaand zakelijk recht zouden<br />

inschrijven - onbestaand in de zin dat het buiten de numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten valt<br />

(in ons recht bv. een tot zekerheidsrecht beperkte eigendom), of dat er een inhoud wordt aan<br />

gegeven die onverzoenbaar is met de wettelijke omschrijving <strong>van</strong> dat zakelijk recht (in ons<br />

recht bv. een erfdienstbaarheid met een inhoud die in strijd is met de openbare orde of die<br />

krachtens de wet niet aan een erfdienstbaarheid kan worden gegeven; een opstalrecht voor<br />

meer dan 50 jaar, een erfpachtrecht voor meer dan 99 jaar, enz.).<br />

Anders dan in het Torrens-stelsel, bestaan er in deze rechtsstelsels nog steeds twee<br />

grondboekhoudingen, nl.:<br />

a) privaatrechtelijke registers voor de rechtsfeiten die de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het goed<br />

bepalen;<br />

b) een in eerste instantie publiekrechtelijk kadaster, dat voor publiekrechtelijke doeleinden<br />

(met name belastingen) een beschrijving inhoudt <strong>van</strong>:<br />

- de subjectieve rechten zelf (zij het niet op bindende wijze en zonder privaatrechtelijke<br />

gevolgen);<br />

e. een na de inschrijving <strong>van</strong> de koop ingeschreven beding als bedoeld inartikel 252 <strong>van</strong> Boek 6;<br />

f. een executoriaal of conservatoir beslag waar<strong>van</strong> het proces-verbaal na de inschrijving <strong>van</strong> de koop is<br />

ingeschreven;<br />

g. een faillissement of surséance <strong>van</strong> betaling <strong>van</strong> de verkoper of toepassing ten aanzien <strong>van</strong> hem <strong>van</strong> de<br />

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, uitgesproken na de dag waarop de koop is ingeschreven.<br />

2217 Zo voor Nederland HR 8 okotber 2010, LJN: BN1252.<br />

851


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- feitelijke gegevens betreffende bebouwing, gebruik, e.d.m. die publiekrechtelijke gevolgen<br />

hebben.<br />

Beperkingen <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> eigendom (of zakelijke rechten) op grond <strong>van</strong><br />

publiekrechtelijke bepalingen - en dus niet op grond <strong>van</strong> de zakelijke rechten <strong>van</strong> derden -<br />

horen daarbij niet thuis in de privaatrechtelijke grondboekhouding, maar wel in het<br />

publiekrechtelijk kadaster. Enkel feiten die rechtsfeiten zijn voor ontstaan, tenietgaan of<br />

wijziging <strong>van</strong> de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het goed horen thuis in de privaatrechtelijke<br />

registers.<br />

Deze situatie is historisch gegroeid, en met de hedendaagse techniek is het mogelijk om beide<br />

registers te versmelten. Wél is het geraadzaam om de privaatrechtelijke grondboekhouding<br />

gelijklopend aan het kadaster, dus in ieder geval perceelsgewijze te organiseren.<br />

9° Inschrijving als constitutief vereiste voor verkrijging krachtens rechtshandeling<br />

Uit het voorgaande volgt dat een stelsel <strong>van</strong> fides publica vereist dat in beginsel alle<br />

rechtsfeiten, of toch zoveel mogelijk rechtsfeiten, die de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> een<br />

goed wijzigen, inschrijfbaar zijn, d.i. kunnen worden ingeschreven. Een dergelijk stelsel<br />

houdt verder ook altijd in dat de bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid niet speelt<br />

zolang niet ook de verkrijging door degene die <strong>van</strong> de beschikkingsonbevoegde verkrijgt, is<br />

ingeschreven. Maar het houdt niet noodzakelijk in dat de inschrijving altijd vereist is om een<br />

onroerend goed door rechtshandeling te verkrijgen, d.w.z. dat de inschrijving constitutief is<br />

voor de verkrijging zelf, ook buiten elk zakenrechtelijk conflict om. In werkelijkheid echter<br />

bepalen al deze rechtsstelsels dat de inschrijving wel constitutief is minstens voor alle<br />

verkrijgingen krachtens rechtshandeling onder levenden (zie BGB § 839; art. 971 ZGB; art.<br />

3:89 NBW) .<br />

d. Louter of bijna geheel negatieve stelsels, meer bepaald met een overschrijvingsregister<br />

Ons huidig publiciteitsstelsel is niet veel minder archaïsch dan dat met loutere bewijsregisters.<br />

Het geeft de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> een goed slechts zeer gedeeltelijk weer, en dan nog<br />

op een wijze die een efficiënte raadpleging onmogelijk maakt. Gepaard daarmee geeft het ook<br />

nauwelijks bescherming aan de verkrijger te goeder trouw, d.w.z. de verkrijger die enkel op<br />

de inhoud <strong>van</strong> de registers voortgaat. Het biedt in hoofdzaak slechts een mechanisme voor<br />

rangschikking <strong>van</strong> rechten di verschillende partijen afleiden <strong>van</strong> eenzelfde persoon, maar<br />

beschermt nauwelijks tegen andere gevallen <strong>van</strong> beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

rechtsvoorganger 2218 .<br />

Men is in ons recht <strong>van</strong>daag eigenlijk nog niet veel verder dan in vele <strong>van</strong> onze gewesten reeds in de late<br />

middeleeuwen. Meer nog, reeds <strong>van</strong>af de late middeleeuwen was men in een aantal steden of gewesten reeds een<br />

stap verder in de ontwikkeling, door namelijk de inschrijving in openbare registers te beschouwen als een<br />

constitutief vereiste voor de eigendomsoverdracht of vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten (inschrijvingsbeginsel,<br />

2218 Beschikkingsonbevoegdheid is in beginsel de keerzijde <strong>van</strong> oudere zakelijke rechten <strong>van</strong> een derde. Het is<br />

omdat iemand anders dan de vervreemder een ouder zakelijk recht of recht met zakelijke werking heeft op het te<br />

vervreemden goed, dat de vervreemder niet of beperkt bevoegd is om over dat goed te beschikken.<br />

852


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Eintragungsprinzip). Dit was grotendeels zo in onze - Nederlandse - gewesten, alsmede in enkele Noord-Franse<br />

gewesten (de zgn. pays de nantissement). De datum <strong>van</strong> inschrijving gold als de datum <strong>van</strong> overdracht c.q.<br />

vestiging, en bepaalde dus ook de voorrang tussen zakelijke rechten (los <strong>van</strong> de vraag naar de goede of kwade<br />

trouw <strong>van</strong> een tussentijdse verkrijger). De inschrijving was meestal de inschrijving door het gerecht<br />

(schepenbank) waarvoor de “opdracht” (d.i. de afstand door de vervreemder, in het Duits Auflassung) diende te<br />

geschieden, in andere gevallen de inschrijving <strong>van</strong> een notariële akte (zie voor onze landen onder meer de<br />

Plakkaten <strong>van</strong> Karel V <strong>van</strong> 10 mei 1529 en <strong>van</strong> Filips II <strong>van</strong> 9 mei 1560).<br />

Vergeleken daarmee werd in onze gewesten door de invoering <strong>van</strong> de Franse Code civil een flinke stap achteruit<br />

gezet. De Code civil stelde de overschrijving niet langer verplicht, en maakte ze slechts in enkele gevallen tot<br />

vereiste voor tegenwerpbaarheid aan derden (hypotheek, schenking, onroerend voorrecht e.d.) - <strong>van</strong>daar dragen<br />

deze registers tot op heden de misleidende naam <strong>van</strong> hypotheekregisters. Deze stap terug geschiedde onder<br />

invloed <strong>van</strong> het (romanistisch / natuurrechtelijk) dogma <strong>van</strong> de “consensus” 2219 - in andere landen (een deel der<br />

Duitse landen meer bepaald) bleef er wel een overschrijvingsregister bestaan, zij het vaak niet - of niet reeds in<br />

die tijd - constitutief (d.w.z. niet vereist voor overgang inter partes); in andere Duitse landen kende men een<br />

gelijkaardig stelsel als dat <strong>van</strong> de Code civil, nl. het Pfandbuchsystem.<br />

Van alle landen waar de Franse bezetting de Code Napoléon heeft ingevoerd, had België het eerste kunnen zijn<br />

om <strong>van</strong> het stille (d.i. “occulte”) stelsel <strong>van</strong> die Code af te stappen, aangezien reeds in 1824 een vrij<br />

vooruitstrevend ontwerp werd voorgesteld aan de Staten-Generaal. De Belgische omwenteling heeft evenwel de<br />

vooruitgang op dit vlak alhier gestopt, en het is enkel Staats-Nederland dat met de hervorming is doorgegaan.<br />

Deze werd in 1834 uitgevoerd en daarbij werd de inschrijving in de registers terug constitutief gemaakt (d.w.z.<br />

dat inschrijving in ieder geval vereist is voor de overdracht, ook bv. in de verhouding tussen partijen). Dat<br />

beginsel vonden we intussen ook al in een reeks Duitse landen, zoals - met varianten - Pruisen<br />

(Hypothekenordnung 1783), Beieren (met reeds een perceelsgewijze grondboekhouding, 1822), Württemberg<br />

(1825/1828), e.d. Deze (Staats)Nederlandse en Duitse stelsels kwamen hier niet ter sprake, aangezien die landen<br />

intussen al weer een hele stap verder zijn gegaan, en hun stelsel hoger werd behandeld.<br />

In België heeft het dan nog tot 1851 geduurd voor men <strong>van</strong> het grotendeels stille stelsel is afgestapt en een al bij<br />

al zeer gebrekkig publiciteitsstelsel is gaan uitbouwen - een stelsel dat achterop bleef bij dat <strong>van</strong> het Ancien<br />

régime of <strong>van</strong> het ontwerp <strong>van</strong> 1824. Frankrijk volgde eerst met de Wet <strong>van</strong> 23-3-1855 en sommige andere<br />

landen nog later (Engeland in 1925).<br />

In de Hypotheekwet <strong>van</strong> 1851 is de inschrijving evenwel niet opnieuw constitutief (dat is althans de heersende<br />

mening - zie daarover verder), en regelt ze enkel het conflict tussen meerdere verkrijgers <strong>van</strong> dezelfde<br />

rechtsvoorganger. Ook dit is t.a.v. het oude recht nog altijd een stap terug; dat is vnl. duidelijk wanneer de<br />

overschrijving enkel het conflict regelt tussen verschillende verkrijgers te goeder trouw, zoals in België en<br />

Frankrijk (in Italië daarentegen deert de eenvoudige wetenschap <strong>van</strong> de tweede verkrijger niet, en moet er derdemedeplichtigheid<br />

zijn om bescherming te verliezen). Dat betekent dat men niet alleen niet beschermd is tegen<br />

oudere rechten buiten het geval <strong>van</strong> dubbele beschikking door de rechtsvoorganger, maar dat men zelfs niet<br />

zonder meer wordt beschermd tegen een toekenning door zijn rechtsvoorganger <strong>van</strong> incompatibele doch nietingeschreven<br />

zakelijke rechten, ook al moeten die rechten in beginsel wel worden overgeschreven om<br />

tegenwerpbaar te zijn. Men kan immers te kwader trouw zijn, zelfs wanneer die toekenning niet is ingeschreven.<br />

Wel is het zo men slechts bij aan<strong>van</strong>g te goeder trouw moet zijn, en dat het niet deert zo men tussen de<br />

eigendomsovergang inter partes en de inschrijving er<strong>van</strong> kennis krijgt <strong>van</strong> die eerdere toekenning 2220 .<br />

In België heeft men aan de overschrijving toch een iets grotere rol toebedeeld, bv. doordat een nietovergeschreven<br />

titel geen titel voor de kortere verjaring (d.i. die <strong>van</strong> 10 of 20 jaar) kan zijn 2221 . Belangrijk is<br />

2219 Een <strong>van</strong> de auteurs die hierin een grote invloed hadden, en zo het consensualisme ook in het zakenrecht<br />

ingang deden vinden, was Hugo de Groot. Zie zijn Inleidinge II.5.2 e.v.<br />

2220 Cass. 21 februari 1991, RW 1991-92, 293, verbreking.<br />

2221 Cass. 11 februari 1915, Pas., I, 183.<br />

853


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ook dat de niet-overschrijving ook kan worden opgeworpen door de schuldeisers in geval <strong>van</strong> samenloop (na<br />

beslag, faillissement e.d.) 2222 . Maar overdragende, vestigende, abdicatieve en declaratieve handelingen blijven<br />

louter “inschrijfbaar”, niet inschrijvingsplichtig (constitutief)<br />

Al bij al blijft ons publiciteitsstelsel <strong>van</strong> onroerend goed vergeleken met de hierboven<br />

beschreven stelsels een zeer “negatief” stelsel. Het waarborgt nooit de betrouwbaarheid <strong>van</strong><br />

de zakelijke rechtstoestand, en ternauwernood de afwezigheid <strong>van</strong> bepaalde voor die toestand<br />

rele<strong>van</strong>te rechtsfeiten, met name enkel diegene waar<strong>van</strong> de inschrijving door de<br />

Hypotheekwet is voorgeschreven op straffe <strong>van</strong> niet-tegenwerpbaarheid, d.i. voornamelijk<br />

eerdere beschikkingen onder levenden door dezelfde partij, en verder ontbindingsrechten <strong>van</strong><br />

een daaraan voorafgaande vervreemder - art. 28 HypW. Het is weliswaar niet volstrekt<br />

negatief, aangezien publicatie toch in bepaalde gevallen bescherming biedt tegen oudere<br />

zakelijke rechten, en een aantal beschikkingsonbevoegdheden heelt. Maar naast<br />

onverzoenbare beschikkingen over hetzelfde goed door eenzelfde vervreemder, zijn er nog<br />

vele andere gevallen denkbaar <strong>van</strong> beschikkingsonbevoegdheid (in ons - causaal - stelsel kan<br />

die onder meer ook het gevolg zijn <strong>van</strong> een gebrek in de rechtsverhouding tussen de<br />

vervreemder en zijn rechtsvoorganger, waardoor de vervreemder, achteraf gezien, nooit<br />

eigenaar is geworden - bv. nietigverklaring of ontbinding <strong>van</strong> de titel <strong>van</strong> de vervreemder -).<br />

Wel zijn er in de rechtspraak, voornamelijk in Frankrijk, ontwikkelingen in de richting <strong>van</strong><br />

(verdere) vertrouwensbescherming (zie verder ...). Iets dichter bij een positief stelsel komen<br />

de publiciteitsstelsels voor intellectuele rechten en enkele andere gevallen.<br />

Wat de werkwijze betreft, is het kenmerkend voor alle stelsels met overschrijvingsregisters<br />

dat de inschrijving persoonsgewijze, en niet perceelsgewijze, geschiedt, zodat andere<br />

registers, met name het kadaster (perceelsgewijze gehouden), noodzakelijk zijn voor de<br />

toegang ertoe. Het kadaster werd en wordt mede opgebouwd op grond <strong>van</strong> de gegevens uit die<br />

registers, en geeft er anderzijds op zijn beurt een zekere toegang toe.<br />

Hieronder bespreken we eerst de algemene vereisten waaraan moet zijn voldaan voor<br />

derdenbescherming, vooraleer na te gaan in welke gevallen die bescherming in ons recht ook<br />

daadwerkelijk wordt erkend: de wettige titel (2.), de overschrijving <strong>van</strong> de titel (3.), en de<br />

goede trouw (4.).<br />

Voor het bijzondere geval waarin een onroerende zakelijk recht in een waardepapier zou zijn<br />

geïncorporeerd moet daar nog het volgende aan toegevoegd worden: zijn de onroerende<br />

goederen eenmaal belichaamd in een waardepapier, dan gelden de regels inzake<br />

waardepapieren in geval er conflict rijst tussen twee personen wiens rechten in het papier zijn<br />

belichaamd. Gaat het om een conflict tussen de gerechtigde tot het papier en een oudere<br />

gerechtigde op het goed zelf (d.i. ouder dan de incorporatie), dan gelden de regels voor<br />

onroerend goed. Het recht op het goed volgt het recht op het papier immers voor zover het<br />

goed daadwerkelijk in het papier is belichaamd.<br />

2222 Zie onder meer Cass. 8 mei 1856; Cass. 5 juli 1901; Cass. 23 maart 1956, Pas., 612; a contrario Cass. 8<br />

april 1957, RCJB 1958, noot J. DABIN<br />

854


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit bestaat uit 3 boekdelen (naast het boekdeel voor inpandgeving handelszaak hoger<br />

besproken):<br />

a) boekdeel met de borderellen <strong>van</strong> akten betreffende conventionele en testamentaire<br />

hypotheken en onroerende voorrechten; deze inschrijvingen vervallen na 30 jaar behoudens<br />

vernieuwing;<br />

b) boekdeel met de borderellen betreffende wettelijke hypotheken; zij worden ambtshalve<br />

vernieuwd.<br />

c) boekdeel met inschrijvingen <strong>van</strong> verklaringen <strong>van</strong> niet-vatbaarheid voor beslag <strong>van</strong><br />

woningen <strong>van</strong> zelfstandigen (art. 76 <strong>van</strong> de Wet Diverse bepalingen <strong>van</strong> 25 april 2007, zie<br />

hoger de bespreking in Deel II Hst. II), sedert 8 juni 2007.<br />

Er zijn 3 kolommen :<br />

- inschrijving s.s. (<strong>van</strong> voorrechten en hypotheken);<br />

- rangafstand door een ingeschreven schuldeiser;<br />

- doorhaling, verzet e.d.<br />

Verder is er kantmelding mogelijk <strong>van</strong> cessie en subrogatie <strong>van</strong> hypothecaire<br />

schuldvorderingen (art. 5 HypW). Kantmelding <strong>van</strong> eisen tot aanvechting (nietigverklaring,<br />

pauliana) e.d. <strong>van</strong> inschrijvingen wordt anderzijds niet voorgeschreven 2224 .<br />

Ingeschreven worden de gegevens <strong>van</strong> de borderellen (niet de gehele akte) (zie voor de<br />

hypotheek meer bepaald art. 83 HypW).<br />

3° Register <strong>van</strong> overschrijvingen; kantmeldingen<br />

a) Overschrijvingen<br />

Dit register bestaat uit 2 boekdelen:<br />

a) onroerende bevelen en beslagen (Register nr. 73);<br />

b) alle andere overschrijvingen (Register nr. 72), zie art. 1 v. HypW: overdrachten,<br />

vestigingen, aanwijzende akten, afstanden, basisakten en reglementen <strong>van</strong> mede-eigendom,<br />

bedingen <strong>van</strong> behoud <strong>van</strong> onverdeeldheid, sommige huurovereenkomsten. Verder ook<br />

vonnissen die uitspraak doen over het zakelijk recht (overschrijfbaar ongeacht of ze al<br />

uitvoerbaar zijn of in kracht <strong>van</strong> gewijsde zijn gegaan 2225 ).<br />

“Overgeschreven” wordt de volledige akte (niet enkel een borderel). Er is dus één grote<br />

kolom waarin de integrale tekst <strong>van</strong> de akte wordt opgenomen. Sinds 29 mei 2009 bepaalt art.<br />

1 HypW dat de overschrijving de dag <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>gst moet gebeuren (en de akte binnen de<br />

maand moet worden terugbezorgd).<br />

b) Kantmeldingen<br />

2224 Vgl. ook Hof Bergen 29 maart 1988, Pas. II 170.<br />

2225 Zie Cass. 11 februari 1971, Arr. 1971, 560 = RW 1971-72, 183; E. GENIN, Traité des hypothèques et de la<br />

transcription, 1980, I nr. 211; R. JANSEN, RW 2008-2009, (574) 577.<br />

856


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Daarnaast is er in de boekdelen <strong>van</strong> dit register een kleinere kolom voor de “kantmeldingen”<br />

<strong>van</strong> eisen in rechte en vonnissen:<br />

1) akten houden instelling <strong>van</strong> een eis tot nietigverklaring, herroeping, ontbinding e.d. <strong>van</strong> de<br />

overgeschreven akte moeten daarin gekantmeld worden (art. 3 I HypW). De kantmelding <strong>van</strong><br />

de eis is meer bepaald ook een vereiste voor de processuele ont<strong>van</strong>kelijkheid <strong>van</strong> een<br />

dergelijke eis (art. 3 I HypW) 2226 in die zin dat elke behandeling er<strong>van</strong> wordt opgeschort<br />

totdat de formaliteit is vervuld 2227 . De kantmelding is nodig zelfs indien de aangevochten titel<br />

zelf niet is overgeschreven, indien er een akte was die vatbaar was voor overschrijving (d.w.z.<br />

er moet wel een authentieke akte zijn), maar niet indien er geen dergelijke akte is (bv. alleen<br />

een onderhandse akte) 2228 .<br />

De categorie wordt ruim uitgelegd en omvat bv. ook actio Pauliana 2229 , een eis tot<br />

uitoefening <strong>van</strong> een beding <strong>van</strong> wederinkoop 2230 , een eis tot ontkenning <strong>van</strong> een<br />

erfdienstbaarheid (actio negatoria) 2231 , 2232 . Ook een eis tot indeplaatsstelling wegens<br />

miskenning <strong>van</strong> een voorkooprecht moet gekantmeld worden 2233 .<br />

2) rechterlijke uitspraken over dergelijke eisen moeten gekantmeld worden (art. 3 II HypW).<br />

De kantmelding <strong>van</strong> het vonnis is een vereiste om een uitgifte <strong>van</strong> het vonnis te kunnen<br />

bekomen (art. 3 IV HypW).<br />

3) Omgekeerd is een kantmelding mogelijk <strong>van</strong> een eis die ingaat tegen een vonnis dat de<br />

eigendom toekent of doet terugkeren, ook bv. een vonnis dat een retroactieve nietigheid <strong>van</strong><br />

de titel uitspreekt, waartegen een derde-verkrijger derdenverzet aantekent 2234 .<br />

4° Wijze <strong>van</strong> bijhouden <strong>van</strong> de registers <strong>van</strong> inschrijvingen en overschrijvingen<br />

Sedert 1 januari 2001 worden deze registers niet meer op papier gehouden, maar op<br />

magnetische drager, en worden de akten c.q. borderellen ingescand in plaats <strong>van</strong> handmatig<br />

overgeschreven. Let wel: het blijft een grafische scan, en dus geen elektronische<br />

(alfanumerische) verwerking <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> het borderel. Van een online registratie (zoals<br />

2226 Cass. 20 april 2001, Arr.Cass. 2001, 657, nr. 217 met concl. advocaat-generaal D. THIJS = RW 2002-2003,<br />

542 = Pas. 2001, 650 = A.JT 2001-02, 681 = TBBR 2003, 439 noot S. JACQMAIN, preciseert dat het niet<br />

volstaat dat een gelijkaardige eis ingesteld in een andere procedure gekantmeld is; de rechter moet nagaan of de<br />

eis die aanhangig is in het geding voor hem wel gekantmeld is.<br />

2227 Dat de sanctie opschortend is, zie bv. Cass. 17 februari 1984, Pas. 706.<br />

2228 Cass. 13 maart 1884, Pas. 82; Cass. 6 september 1991, RW 1991-92, 610 met concl. A.g. DE SWAEF =<br />

R.Not.B. 1993, 44 noot J.L. LEDOUX; DIRIX & DE CORTE nr. 164, uitg. 2007 nr. 172, p. 125. Rb. Brussel 19<br />

oktober 1998, T.Not. 2001, 518.<br />

2229 Cass. 25 oktober 2001, Arr.Cass. 2001, nr. 572 = RW 2002-2003, 940 noot = JT 2003, 858. Zie ook Hof<br />

Gent 19 december 1995, T.Not. 1996, 226 noot C. VAN HEUVERSWYN.<br />

2230 Hof Gent 19 september 2007, 13 e Kamer, 1997/AR/947, Hellin-Msedagh t. Solva.<br />

2231 Voor eisen in verband met appartementsmede-eigendom, zie art. 3 III HypW. Zie onder meer S.<br />

JACQMAIN, in TBBR 2003, (440) 443 v. De vereiste geldt niet voor eisen tot bewarende maatregelen.<br />

2232 Vred. Antwerpen 29 mei 1990, T. Not. 310.<br />

2233 O.m. art. 51 II Pachtwet en art. 16 § 3 Decreet 25 mei 2007 harmonisering voorkooprechten.<br />

2234 Corr. Gent 21 januari 2008, RW 2008-2009, 619.<br />

857


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bv. het geval is met de inschrijving <strong>van</strong> zekerheidsrechten in de VS en <strong>van</strong> transportakten in<br />

Engeland (land register) en met het grondboek (Grundbuch) in Duitsland) is er bij ons nog<br />

helemaal nog geen spoor ....<br />

b. Kenmerken<br />

1° Persoonsgebonden systeem<br />

Belangrijkste kenmerk is dat het systeem nog steeds louter “persoonsgebonden” is en op geen<br />

enkele wijze grondgebonden (perceelsgewijze) wordt bijgehouden (zoals bv. in het kadaster<br />

gebeurt).<br />

Men kan in de hypotheekregisters slechts opzoekingen doen op naam <strong>van</strong> een of meerdere<br />

personen, en niet op basis <strong>van</strong> de aanduiding <strong>van</strong> het perceel (kadastraal). Men kan dus nooit<br />

weten welke in- of overschrijvingen er allemaal op een bepaald goed betrekking hebben, maar<br />

enkel welke in of overschrijvingen een bepaalde persoon als partij hebben. Op basis <strong>van</strong> de<br />

gegevens die men aldus verkrijgt, kent men de rechtsvoorganger <strong>van</strong> de persoon die beweert<br />

eigenaar te zijn, en kan men op diens naam verder zoeken, enzovoort – dit om een keten<br />

samen te stellen die zich over minstens 30 jaar uitstrekt (30 jaar is de normale<br />

verjaringstermijn, verlengd in geval <strong>van</strong> stuiting en/of schorsing).<br />

Omwille <strong>van</strong> het grote belang <strong>van</strong> de identificatie <strong>van</strong> de persoon zijn er zeer strikte regels<br />

over de wijze <strong>van</strong> aanduiding <strong>van</strong> personen. Zie art. 139 v. HypW<br />

2° Passief systeem<br />

De hypotheekbewaarder “ont<strong>van</strong>gt” de neergelegde akten en gaat over tot de gevraagde<br />

inschrijving of overschrijving zonder:<br />

- de geldigheid <strong>van</strong> de akten te onderzoeken (gebreken <strong>van</strong> de akte), andere dan hun<br />

uitwendige bewijskracht (nl. of ze op het eerste gezicht wel een authentieke akte zijn);<br />

- de bevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder te onderzoeken, ook niet of de titel <strong>van</strong> de vervreemder<br />

wel is overgeschreven (en de vervreemder dus op het eerste gezicht eigenaar lijkt te zijn).<br />

Bij een kantmelding wordt wel aanvaard dat men slechts tot kantmelding kan overgaan<br />

wanneer de bestreden akte een authentieke akte is, maar een kantmelding is zelfs mogelijk<br />

wanneer die akte nog niet is in/overgeschreven.<br />

Bij een doorhaling diende de hypotheekbewaarder traditioneel wel een controle uit te oefenen,<br />

doch dat is niet meer het geval bij doorhalingen <strong>van</strong> inschrijvingen krachtens een notarieel<br />

getuigschrift (art. 1653 GerW) of doorhaling <strong>van</strong> conventionele hypotheken krachtens een<br />

eenzijdige notariële opheffingsakte (art. 92 HypW).<br />

c. Openbaarheid<br />

858


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook hier is de hypotheekbewaarder “passief”. De registers zijn openbaar, maar wanneer<br />

hypothecaire informatie wordt opgevraagd (dit geschiedt door middel <strong>van</strong> een "aanvraag om<br />

hypothecair getuigschrift" 2235 ) wordt enkel die informatie gegeven die gevraagd is, d.w.z.<br />

beperkt tot het aangegeven onroerend goed en tot de personen op wie de opzoeking moet<br />

slaan. Aangezien de registers nog steeds persoonsgebonden zijn, worden enkel de gegevens<br />

bezorgd die betrekking hebben op de opgegeven personen; men kan ze wel opvragen voor alle<br />

onroerende goederen <strong>van</strong> het ressort <strong>van</strong> het hypotheekkantoor zonder specificatie. Ook wordt<br />

niet de volledige akte meegedeeld, maar enkel:<br />

- bij ingeschreven akten: de gegevens <strong>van</strong> het borderel;<br />

- bij overgeschreven akten: de datum, de optreden ambtenaar, de partijen, het voorwerp, en de<br />

gegevens betreffende de overschrijving.<br />

Cijfers over het aantal uitgereikte uittreksel e.d. vindt men in de jaarverslagen <strong>van</strong> de Dienst<br />

Patrimoniumdocumentatie 2236 .<br />

In 2005 werden 1.149.439 hypothecaire uittreksels uitgereikt naast 268.100 online raadplegingen door de<br />

Koninklijke Federatie <strong>van</strong> het notariaat. Er waren 725.162 aanvragen om getuigschriften of kopieën neergelegd.<br />

In 2009 werden nog 926.868 hypothecaire uittreksels uitgereikt en waren er reeds 388.503 online raadplegingen.<br />

2. Hulpmiddelen bij een persoonsgebonden systeem<br />

Op het hypotheekkantoor zijn er een aantal de hulpregisters (repertorium <strong>van</strong> de bezwaarde<br />

eigenaars, alfabetische tabel, enz.) - zie art. 125 HypW.<br />

Buiten het hypotheekkantoor vinden we de administratie <strong>van</strong> kadaster en registratie en<br />

domeinen, die volgende zaken doet:<br />

- het kadaster, dit is perceelsgebonden; hier kan men per perceel nagaan wie de vermoedelijke<br />

eigenaar is;<br />

- de “registratie” <strong>van</strong> akten bij de ont<strong>van</strong>ger der registratie en domeinen; akten worden<br />

"geregistreerd" worden tegen betaling <strong>van</strong> de registratierechten en krijgen daardoor vaste<br />

datum; opzoekingen bij de registratie zijn vooral nuttig in verband met erfopvolging. Verder<br />

wordt het landbouwvoorrecht daar ingeschreven (zie Deel IV Hst. V. Afd. D).<br />

Het notariaat heeft een grotendeels elektronische toegang tot deze administraties (online<br />

consultatie <strong>van</strong> het kadaster sedert 1 juni 2006 met enkele uitzonderingen) 2237 .<br />

Tenslotte wordt men ook geholpen door de verplichting <strong>van</strong> openbare ambtenaren (notarissen)<br />

om in authentieke akten de gegevens over de titel <strong>van</strong> de vervreemder op te nemen.<br />

De Federatie <strong>van</strong> het Notariaat (KFBN) beheert verder krachtens de wet ook een “Centraal<br />

register <strong>van</strong> testamenten” en een “Centraal register <strong>van</strong> huwelijksovereenkomsten”.<br />

2235 Formulier te vinden op http://www.finform.fgov.be/diffusion/pdf/2K_00000371_NL_2005.pdf.<br />

2236 Op http://www.fiscus.fgov.be/interfakrednl/Taken/overzicht.htm.<br />

2237 Zie M. KESTELEYN, “Het online consulteren <strong>van</strong> het kadaster: een blik op de toekomst”, Nieuw<br />

Notarieel kwartaaltijdschrift 2008/2, p. 60.<br />

859


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Overdracht <strong>van</strong> onroerend goed en vestiging <strong>van</strong> onroerende<br />

zakelijke rechten<br />

In deze afdeling bespreken we niet de verschillende onroerende zakelijke rechten, maar wel<br />

de (grotendeels) gemeenschappelijke regels voor de overdracht of vestiging er<strong>van</strong>.<br />

1. Civielrechtelijke draagwijdte <strong>van</strong> de publiciteit<br />

a. De in- of overschrijving is niet constitutief<br />

Dit betekent dat men eigenaar kan worden zonder overschrijving en een hypotheek verkrijgt<br />

zonder inschrijving.<br />

Het betekent ook dat de partijen bij de akte jegens elkaar niet kunnen opwerpen dat de akte<br />

nog niet is overgeschreven.<br />

b. De in- of overschrijving organiseert wel de « kwade trouw » <strong>van</strong> later komende derden<br />

Een eerste rol <strong>van</strong> het publiciteitsregime is het organiseren <strong>van</strong> de "kwade trouw"<br />

(wetenschap) <strong>van</strong> later komende derden, met name eenieder die na de overschrijving c.q.<br />

inschrijving rechten op het goed wil verkrijgen. Na de publicatie kunnen derden er zich niet<br />

meer op beroepen nog "te goeder trouw", d.w.z. zonder wetenschap <strong>van</strong> het gepubliceerde<br />

recht, te handelen met betrekking tot het goed. Zo ook kunnen de samenlopende schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de vervreemder zich er daarna niet meer erop beroepen dat het goed zich nog in het<br />

vermogen <strong>van</strong> hun schuldenaar zou bevinden (zie Hoofdstuk II).<br />

Niet gepubliceerde ("stille") rechten zijn zeer zwak, omdat derden ten aanzien <strong>van</strong> deze<br />

rechten "te goeder trouw" zijn, tenzij ze deze daadwerkelijk kenden uit andere bronnen.<br />

Wanneer het daarbij gaat om een derde-verkrijger te goeder trouw zal deze mits vervulling<br />

<strong>van</strong> bepaalde vereisten voorrang krijgen, ook al is zijn recht jonger en in strijd met een ouder<br />

zakelijk recht.<br />

- Niet gepubliceerde rechten zijn niet beschermd tegen een latere vervreemding of toekenning<br />

<strong>van</strong> strijdige rechten door de vervreemder aan een derde te goeder trouw (bv. de verkoper<br />

verkoopt hetzelfde goed een tweede maal).<br />

- Niet gepubliceerde rechten zijn evenmin beschermd bij samenloop <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong><br />

de vervreemder, ten aanzien <strong>van</strong> wie het goed in de boedel valt (met name als de verkoper<br />

failliet gaat) (zie nadere bespreking verder in Hoofdstuk II).<br />

Anderzijds kan de verkrijger wiens titel niet is overgeschreven niet beschermd worden tegen<br />

de onbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder (de tweede koper te goeder trouw kan maar voorrang<br />

krijgen op de eerste koper als hij zelf overschrijft; ook om de korte verjaring in te roepen moet<br />

men een gepubliceerde titel hebben).<br />

Wie zijn derden in de zin <strong>van</strong> art. 1 HypW ?<br />

860


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- “Derden” te goeder trouw zijn daarbij enkel derden met een conflicterend zakelijk recht,<br />

maar wel met inbegrip <strong>van</strong> de schuldeisers in samenloop (zij “realiseren” immers hun recht)<br />

en degene die onroerend beslag leggen (<strong>van</strong>af de overschrijving <strong>van</strong> het voorafgaand bevel)<br />

(zie verder);<br />

- geen derden zijn partijen die enkel persoonlijke (obligatoire) rechten hebben bv. de huurder<br />

<strong>van</strong> het goed 2238 , de schuldeisers <strong>van</strong> één der partijen zolang er geen samenloop is, enz. Die<br />

andere derden kunnen mogelijks wel het ontbreken <strong>van</strong> een vaste datum opwerpen, maar niet<br />

de niet-overschrijving;<br />

- geen derden zijn de rechtsverkrijgers onder algemene titel, zoals bv. de erfgenamen die de<br />

nalatenschap hebben aanvaard 2239 , de opvolgende rechtspersoon bij fusie e.d.m.<br />

Door de archaïsche inrichting <strong>van</strong> de hypotheekregisters wordt deze rol overigens slecht<br />

gespeeld - naast het feit dat vele rele<strong>van</strong>te feiten niet gepubliceerd worden, bestaat er ook nog<br />

het probleem <strong>van</strong> de dode hoek doordat de registers niet “in real time” kunnen worden<br />

geraadpleegd 2240 of doordat omwille <strong>van</strong> de registratieverplichting de akte niet onmiddellijk<br />

kan worden neergelegd op het hypotheekkantoor. De verwerkingstijd na neerlegging is sedert<br />

1 januari 2001 wel sterk verminderd, omdat de in- en overschrijving niet meer handmatig op<br />

papier gebeurt, maar door het inscannen <strong>van</strong> neergelegde akten.<br />

c. De in- of overschrijving heelt de gebreken <strong>van</strong> de titel niet.<br />

Dit is vrij evident in ons causaal systeem. Tegenover een causaal systeem staat een abstract<br />

systeem. Daar is de leveringshandeling geldig ook indien ze op een ongeldige titel is gegrond<br />

(bv. Duits recht). Men verkrijgt in een causaal systeem maar als men een wettige titel heeft.<br />

Gebreken in de titel zijn met name in ons recht:<br />

- nietigheid <strong>van</strong> de titel (absolute of relatieve);<br />

- nietigheid <strong>van</strong> de titel wegens strijd met de belangen <strong>van</strong> het gezin (bv. bescherming<br />

gezinswoning, art. 215 BW) 2241 ;<br />

- aanvechting (niet-tegenwerpelijkheid) <strong>van</strong> de titel (bv. actio Pauliana, art. 17 v.<br />

FaillW);<br />

- ontbinding, herroeping, inkorting <strong>van</strong> de titel; enz.<br />

2238 Cass. 8 april 1957, Arr. 1956-57, 670 = RW 1958-59, 633 = Pas. 1957 I 970 = RCJB 1958, 95 noot J.<br />

DABIN = JT 1958, 110 = RGEN 1959, nr. 20.042 = RPNot 1958, 389; Cass. 30 oktober 1958, Arr. 1958-59, 181<br />

= Pas. 1959 I 216; Cass. 13 november 2003, nr. C.01.0450.N, Jaarverslag cassatie 2003, 210, met conclusie<br />

advocaat-generaal DUBRULLE = RW 2005-2006, 184 = T.Not. 2005, 219; DIRIX & DECORTE nr. 129 en<br />

142, in uitgave 2007 nr. 136, p. 111. Vgl. DE PAGE, Traité VII nr. 1075; en met een afwijkende visie wat<br />

betreft de huurder Y. MERCHIERS, "Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> huurovereenkomsten bij overdracht", TPR 1983,<br />

199-205.<br />

2239 Rb. Hasselt 23 oktober 2000, TBBR 2001, 324.<br />

2240 Zie voor nadere uitwerking o.m. A. VERBEKE & J. BYTTEBIER, RW 1997-98, (1099) 1102-1103; bv.<br />

Hof Gent 27 november 2008, T.Not. 2009, 368.<br />

2241 De regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder trouw gelden niet wanneer de titel <strong>van</strong> de<br />

verkrijger nietig is, ook al is dit ter bescherming <strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> derden. Wanneer bv. een vervreemding of<br />

verpanding <strong>van</strong> de voornaamste gezinswoning nietig is, wordt de verkrijger niet beschermd door art. 1 HypW<br />

BW e.d.m. maar enkel door de specifieke regels voor die bijzondere vorm <strong>van</strong> nietigheid. In ons recht gaat het<br />

immers om een nietigheid <strong>van</strong> de beschikking en niet om een beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder.<br />

861


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d. De rol <strong>van</strong> de publiciteit als vereiste voor bescherming tegen concurrerende rechten.<br />

De eerstgenoemde rol is niet de enige rol 2242 . Een tweede rol, die niet tot de eerste is te<br />

herleiden, is het beslechten <strong>van</strong> het conflict tussen twee verkrijgers <strong>van</strong> (zakelijke rechten op)<br />

het goed die allebei te goeder trouw en krachtens een geldige titel verkregen hebben. Deze<br />

functie gaat verder dan de tekst <strong>van</strong> art. 1 HypW, omdat het niet alleen het conflict tussen<br />

twee verkrijgers uit overeenkomst regelt, maar het conflict tussen twee verkrijgers in het<br />

algemeen, dus bv. ook met een beslagleggende schuldeiser.<br />

Zoals hoger reeds werd aangegeven impliceert dit twee dingen :<br />

a) Enerzijds maakt het de overschrijving tot een middel voor een verkrijger om te beletten dat<br />

andere partijen die intussen (d.i. weliswaar later, maar toch voor de publicatie) te goeder<br />

trouw een concurrerend recht hebben verkregen, zouden worden beschermd. De eerste koper<br />

B wordt maar tegen een tweede koper (te goeder trouw en met geldige titel) C beschermd<br />

indien hij eerst overschrijft. Deze rol bestaat in beginsel niet in landen waar de publicatie<br />

constitutief is.<br />

Er zijn beperkte uitzonderingen, m.b. kunnen de fiscus en de inningsinstellingen voor sociale<br />

bijdragen een (wettelijke) hypotheek inschrijven tot 8 dagen na de vervreemdingsakte met<br />

voorrang op de verkrijger (art. 435 § 3 WIB, art. 93 quinquies § 3 WBTW, art. 23 ter § 3 IV<br />

SSZ-Besluit; art. 41 quater § 3 IV RMZ-Wet) (zie verder).<br />

b) Anderzijds maakt het de eerdere overschrijving ook tot een vereiste opdat een verkrijger<br />

zich op de verkrijging zou kunnen beroepen tegen een ouder gerechtigde (bv. om <strong>van</strong> de<br />

verkorting <strong>van</strong> de verjaring tot 10 of 20 jaar te genieten 2243 . De tweede koper (te goede<br />

trouw en met geldige titel) C wordt maar tegen de eerste beschermd indien hij eerst<br />

overschrijft. Strikt genomen volgt dit niet uit de letter <strong>van</strong> art. 1: de tweede koper moet<br />

namelijk niet beschermd worden tegen iemand die na hem te goeder trouw contracteert, maar<br />

wel tegen iemand die inter partes (d.i. tussen partijen) reeds eigenaar was.<br />

Het nut <strong>van</strong> dit laatste kan als volgt worden begrepen: de oudere eigenaar wordt beschermd<br />

door de eis <strong>van</strong> overschrijving, omdat het door de overschrijving is dat hij kennis kan nemen<br />

<strong>van</strong> de intentie <strong>van</strong> de bezitter om zich als eigenaar te beschouwen en aldus bv. op een<br />

mogelijke verkorte verjaring (bv. 10 i.p.v. 30 jaar) bedacht moet zijn 2244 .<br />

e. Een lacuneus en louter negatief systeem; een beperkte bescherming <strong>van</strong> verkrijgers te<br />

goeder trouw tegen gebreken in de beschikkingsbevoegdheid<br />

2242 Anders blijkbaar GENIN, Rép. not. X-1, nr. 376.<br />

2243 In Frankrijk daarentegen wordt de overschrijving niet vereist voor de verkrijging door korte verjaring. Vgl.<br />

P. ORTSCHEIDT, La possession en droit civil français et allemand, nr. 430 p. 546; Cass. fr. 1 augustus 1939,<br />

RTDCiv 1940, 111 noot RADOUANT; cass. fr. 31 januari 1984, D. 396 n. AUBERT.<br />

2244 Zie in dit verband het geval <strong>van</strong> Cass. 11 februari 1915, Pas I 183.<br />

862


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De hypotheekregisters zijn bijzonder lacuneus. Zij bevatten slechts gegevens over<br />

welbepaalde soorten <strong>van</strong> feiten, en ook daarover slechts voor zover die door de partijen zijn<br />

neergelegd. Het gaat enkel om de akten die ofwel kunnen worden ingeschreven, ofwel<br />

overgeschreven, ofwel gekantmeld.<br />

Deze registers hebben dan ook geen “fides publica”, d.i. openbaar vertrouwen (zoals in een<br />

zgn. “positief” systeem, waaronder het Duitse grondboekstelsel of hat Australische Torrensstelsel).<br />

Anders gezegd: de burger mag er niet algemeen <strong>van</strong> uitgaan dat de registers de<br />

zakenrechtelijke toestand <strong>van</strong> het goed juist weergeven (d.i. dat de persoon die als eigenaar<br />

staat ingeschreven ook eigenaar is, of althans beschikkingsbevoegd).<br />

De bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid die zij de derde-verkrijger (te goeder<br />

trouw) bieden is een beperkte zgn. negatieve bescherming: de derde-verkrijger is enkel<br />

beschermd tegen feiten die hadden moeten worden in/overgeschreven, en niet<br />

in/overgeschreven zijn, en die hij ook anderszins niet kende. Het enige wat men uit een<br />

register mag afleiden is dat men met handelingen die hadden moeten zijn ingeschreven, geen<br />

rekening moet houden, ook al zouden ze zich in werkelijkheid toch hebben voorgedaan.<br />

Welke die feiten zijn, die aan in/overschrijving onderworpen zijn op straffe <strong>van</strong> niet<br />

tegenwerpelijk te zijn aan derde-verkrijgers te goeder trouw die zelf een wettige titel hebben<br />

en deze eerder hebben in/overgeschreven, vinden we in art. 1 en volgende HypW:<br />

- translatieve akten: overdracht <strong>van</strong> bestaande zakelijke rechten, maar enkel onder levenden<br />

(dus geen legaten);<br />

- constitutieve akten: akten tot vestiging <strong>van</strong> (nieuwe) zakelijke rechten (hypotheek,<br />

zakelijke genotsrechten, w.o. erfdienstbaarheden, bepaalde voorrechten) onder levenden<br />

(Dit geldt ook voor erfpacht en opstal, en de andersluidende bepalingen <strong>van</strong> de<br />

desbetreffende wetten zijn stilzwijgend gewijzigd door de HypW);<br />

- akten tot behoud <strong>van</strong> zakelijke rechten die men zich bij vervreemding voorbehoudt<br />

(onroerende voorrechten);<br />

- declaratieve of aanwijzende akten: akten waarbij goederen worden toebedeeld aan een<br />

partij die er reeds rechten op had, doch geen exclusieve. In het bijzonder de verdeling.<br />

Ook de opsplitsing <strong>van</strong> een recht in mede-eigendomsrechten (bv. basisakte<br />

appartementsrecht);<br />

- akten betreffende de inrichting <strong>van</strong> een mede-eigendom: bedingen om in onverdeeldheid<br />

te blijven; reglementen <strong>van</strong> mede-eigendom <strong>van</strong> appartementsrechten;<br />

- Sommige abdicatieve akten (akten <strong>van</strong> afstand);<br />

- akten <strong>van</strong> beslag (inbegrepen het bevel voorafgaand aan beslag, dat eigenlijk al een beslag<br />

vormt) (art. 1444 GerW voor bewarend beslag, art. 1577 v. uitvoerend beslag).<br />

Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naargelang de akten onder bezwarende titel zijn of<br />

om niet; ook translatieve huwelijkscontracten moeten worden gepubliceerd; idem voor<br />

vonnissen die gelden als akte <strong>van</strong> overdracht of vestiging, enz.<br />

Uitzonderingen zijn onder meer:<br />

863


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- akten mortis causa, bv. tot overdracht of vestiging bij testament (legaten). Maar contractuele<br />

erfstellingen <strong>van</strong> bestaande goederen, en erfstellingen over de hand worden beschouwd als<br />

akten onder levenden;<br />

- vonnissen die een algemeen beslag inhouden, zelfs indien dit mede onroerende goederen<br />

omvat, zoals faillietverklaring 2245 , toelaatbaarheid <strong>van</strong> collectieve schuldenregeling 2246 , enz.<br />

Ook rechtsfeiten kunnen in beginsel niet worden ingeschreven (natrekking, verjaring,<br />

wettelijke erfopvolging, wettelijk vruchtgebruik, enz.). Aldus kunnen oudere zakelijke rechten<br />

volgrecht hebben zonder publiciteit (bv. door verjaring verkregen rechten; erfdienstbaarheden<br />

door bestemming <strong>van</strong> de huisvader).<br />

Hetzelfde geldt voor publiekrechtelijke beslissingen <strong>van</strong> de overheid die evenwel zakelijke<br />

werking kunnen hebben (zoals voorkooprechten e.d.m.). Daarvoor bestaan er intussen wel<br />

andere informatiebronnen, zoals bv. de Geo-bank en het e-loket voor alle decretale<br />

voorkooprechten in het Vlaams gewest (zie http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/rvv).<br />

Daarnaast moeten ook bepaalde huurovereenkomsten worden overgeschreven (meer dan 9<br />

jaar duur, of meer dan 3 jaar kwijting <strong>van</strong> huur) – art 1 III HypW<br />

2. Vereisten voor een geldige overdracht bij onroerend goed – de juridische levering<br />

Behoudens de regels inzake derdenbescherming, zijn de regels inzake overdracht <strong>van</strong><br />

onroerend goed en vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten op onroerend goed deze welke voor<br />

goederen in het algemeen gelden (zie Deel II hst. II). De overdracht of vestiging vereist (a) de<br />

levering (b) krachtens een geldige verbintenis en (c) door een beschikkingsbevoegd persoon<br />

<strong>van</strong> (d) een goed dat voorwerp kan zijn <strong>van</strong> zakelijke rechten en overdraagbaar is.<br />

Ad a) Meer bepaald kan ook de juridische levering <strong>van</strong> onroerend goed in beginsel louter<br />

consensueel geschieden en gelden hierbij in beginsel dezelfde uitzonderingen, zoals de regel<br />

dat een vervreemder die de zaak niet voor zichzelf bezit maar enkel houdt als detentor voor<br />

een ander, niet solo consensu juridisch kan leveren. Daartoe is ofwel een openlijke<br />

tegenspraak tegen het recht <strong>van</strong> de bezitter vereist ofwel een feitelijk in de macht brengen <strong>van</strong><br />

de verkrijger. Wel rijst daar de vraag of, sinds de invoering <strong>van</strong> de Hypotheekwet, het bezit<br />

nog een zelfstandige betekenis heeft naast de overschrijving in de registers, of liever, of de<br />

bezitsverschaffing door een onbevoegde houder niet veeleer geschiedt door de overschrijving<br />

<strong>van</strong> de titel <strong>van</strong> vervreemding (mogelijks de overdracht <strong>van</strong> het waardepapier dat het vastgoed<br />

vertegenwoordigt), ongeacht het feitelijk bezit <strong>van</strong> de zaak.<br />

Ons recht lijkt zo te moeten worden begrepen dat:<br />

- de onbevoegde houder het bezit onder meer kan verschaffen door de overschrijving <strong>van</strong> een<br />

vervreemdingstitel, maar<br />

2245 Publicatie onder meer in het B.S.<br />

2246 Enkel publiciteit in het Beslagberichtenbestand .<br />

864


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- dat de bezitsverschaffing ook daarbuiten kan geschieden, met name door de werkelijke<br />

overgave (met inbegrip <strong>van</strong> de overgave <strong>van</strong> de sleutels of andere middelen voor feitelijke<br />

bezitsuitoefening.) of door mededeling <strong>van</strong> de overdracht aan de huurder, vruchtgebruiker of<br />

erfpachter. Deze vormen <strong>van</strong> inbezitstelling zonder overschrijving gelden evenwel enkel<br />

tussen partijen, behoudens voor wat betreft de lange verjaring (dertig jaar). Ten aanzien <strong>van</strong><br />

derden is (zoals verderop wordt uitgewerkt) daarbuiten steeds de overschrijving vereist, en<br />

vaak ook - met name voor de zgn. korte verjaring - het voortduren <strong>van</strong> het bezit gedurende de<br />

voor de verjaring vereiste tijd (zie art. 2229 BW). Ook kan de voormalige bezitter zijn bezit<br />

zelf nog handhaven door een bezitsvordering binnen het jaar.<br />

Ad c) behoudens derdenbescherming is de verkrijging beperkt tot datgene waartoe de<br />

vervreemder beschikkingsbevoegd was. Zoals bij zakelijke rechten in het algemeen worden<br />

ook conflicten tussen rechten op onroerend goed in beginsel opgelost volgens het<br />

anterioriteitsbeginsel: het oudste recht op het goed gaat voor, tenzij de vervreemder<br />

desondanks bevoegd was daarover te beschikken of de verkrijger beschermd wordt.<br />

Eerder wezen we reeds op het gelden <strong>van</strong> zakelijke rechten die voorbehouden blijven bij de<br />

overdracht <strong>van</strong> een goed. Ook bij onroerend goed zijn er dergelijke voorbehouden rechten, in<br />

het bijzonder de onroerende voorrechten <strong>van</strong> de vervreemder (onbetaalde verkoper e.d.).<br />

Zoals in Deel III (Zakelijke zekerheidsrechten in het algemeen) uitgelegd, zijn de rechten die<br />

een vervreemder zich voorbehoudt ten aanzien <strong>van</strong> het betrokken goed steeds ouder dan de<br />

rechten die <strong>van</strong> de verkrijger worden afgeleid, ook al zou de rechtshandeling waarmee de<br />

verkrijger rechten toekent aan een derde dateren <strong>van</strong> voor zijn verkrijging <strong>van</strong> het goed. Zo is<br />

het onroerend voorrecht <strong>van</strong> de verkoper steeds ouder dan de rechten die de koper toekent aan<br />

een derde of die de schuldeisers <strong>van</strong> de koper verkrijgen.<br />

3. Gevolgen bij opeenvolgende vestigingen<br />

Het oudere recht heeft voorrang, wat in beginsel tot uiting komt in een volgrecht.<br />

In sommige gevallen <strong>van</strong> conflict kent ons rechtssysteem geen volgrecht s.s. maar een andere<br />

sanctie, nl. niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de strijdige beschikking aan de oudere<br />

gerechtigde 2247 . Dat is met name het geval:<br />

- wanneer in strijd met een ouder zakelijk recht een beperkt zakelijk recht (geen<br />

eigendomsoverdracht) op hetzelfde goed wordt gevestigd (bv. na hypotheekvestiging<br />

een opstalrecht toekennen of een recht <strong>van</strong> bewoning);<br />

- wanneer in strijd met een beslag (inb. een onroerend bevel) een goed wordt<br />

overgedragen of een hypotheek wordt gevestigd (art. 1577 I GerW) 2248 .<br />

2247 Zie uitvoeriger R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, nr. 553-558.<br />

2248 Zie verder Cass. 7 november 2005, Imperium, roln. C.04.0230.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20051107-4 = RW 2005-2006, 1662 n. R.<br />

JANSEN "Over volgrechten en niet-tegenwerpelijkheden".<br />

865


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wanneer de eigenaar <strong>van</strong> een met een zakelijk recht bezwaard goed dit in eigendom<br />

overdraagt, dan is de beschikking ten dele tegenwerpelijk en speelt het volgrecht s.s. <strong>van</strong> de<br />

oudere zakelijke gerechtigde tegenover de nieuwe eigenaar.<br />

De gevolgen illustreren we aan de hand <strong>van</strong> een voorbeeld 2249 , nl. een geval waarin op een<br />

onroerend goed 1° een hypotheek wordt gevestigd en ingeschreven, 2° een opstalrecht of een<br />

recht <strong>van</strong> bewoning wordt gevestigd en overgeschreven, en 3° een tweede hypotheek wordt<br />

gevestigd en ingeschreven.<br />

Het opstalrecht of recht <strong>van</strong> bewoning is niet-tegenwerpelijk aan de eerste hypotheekhouder;<br />

dit betekent dat er ook geen verrijkingsvordering wegens geschapen meerwaarde (opstallen)<br />

kan worden tegengeworpen aan de eerste hypotheekhouder. Wanneer het goed wordt verkocht<br />

ingevolge uitwinning op verzoek <strong>van</strong> de eerste hypotheekhouder, gebeurt dat in volle<br />

eigendom, zodat het recht tenietgaat. Is er na uitbetaling <strong>van</strong> de door de eerste hypotheek<br />

gewaarborgde schuldvordering nog een saldo, dan moet dat wel eerst aangewend worden tot<br />

vergoeding <strong>van</strong> het tenietgegane beperkt zakelijk recht, als een vorm <strong>van</strong> zakelijke subrogatie.<br />

Daarbij gaat de gerechtigde dan wel voor op de tweede hypotheek.<br />

4. Vereisten waaronder de derde-verkrijger wordt beschermd tegen de<br />

beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder.<br />

Wie onroerend goed verkrijgt <strong>van</strong> een persoon die niet bevoegd was dusdanig over dat goed te<br />

beschikken (dus beschikkingsonbevoegd was of althans zijn bevoegdheid te buiten is gegaan),<br />

wordt wel onder bepaalde vereisten beschermd.<br />

Daartoe is op vereist dat:<br />

a. de derde-verkrijger een geldige titel heeft;<br />

b. die eerder gepubliceerd is (dan het recht waartegen men voorrang inroept);<br />

c. dat de derde-verkrijger bij het verkrijgen te goeder trouw is (bij het verkrijgen <strong>van</strong> het goed<br />

tussen partijen, niet op het tijdstip <strong>van</strong> de publicatie). Latere kwade trouw deert niet;<br />

d. dat het oudere recht voor zijn behoud ten aanzien <strong>van</strong> derden aan publiciteit onderworpen<br />

is, en die niet is vervuld.<br />

a. Vereiste <strong>van</strong> geldige titel<br />

Anders dan voor de derde-verkrijger <strong>van</strong> roerende zaken, wordt de derde-verkrijger <strong>van</strong><br />

onroerend goed slechts beschermd indien hij een geldige titel heeft. Dit geldt niet voor rechten<br />

op onroerend goed die op een andere wijze ontstaan of verkregen worden dan door overdracht<br />

of vestiging, zoals zekerheidsrechten die rechtstreeks uit de wet ontstaan dan wel krachtens<br />

een wettelijke bevoegdheid om ze eenzijdig tot stand te brengen (bv. de wettelijke<br />

hypotheken, zie verder).<br />

2249 Rb. Hasselt 5 december 2006, RW 2006-2007, 1686.<br />

866


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Belang <strong>van</strong> de geldigheid <strong>van</strong> de titel.<br />

Gezien ons causaal stelsel <strong>van</strong> overdracht, is er bij onroerende goederen in beginsel wel een<br />

wettige (d.i. geldige) titel vereist (zie art. 2265 BW).<br />

De rechtsleer (o.m. DE PAGE) heeft evenwel terecht verdedigd dat zo de nietigheid <strong>van</strong> de titel een relatieve<br />

nietigheid is ten gunste <strong>van</strong> de koper, enkel hij zich daarop kan beroepen, en dus na een beroep erop tegen<br />

revindicatie door de ware eigenaar (oudere gerechtigde) beschermd blijft met alle verweermiddelen die hij tegen<br />

zijn verkoper kan aanvoeren. Eenmaal de beschermde partij de nietigheid heeft opgeworpen, kan eenieder dat<br />

verder ook. Het verschil met roerend goed is dus voornamelijk dat de verkrijger wel een titel moet bewijzen, zij<br />

het dat die relatief nietig kan zijn.<br />

2° Belang <strong>van</strong> het bezwarend karakter <strong>van</strong> de titel.<br />

Zoals bij roerende zaken heeft het kosteloos of bezwarend karakter <strong>van</strong> de titel in beginsel<br />

geen belang.<br />

Andere rechtsstelsels geven vaak minder bescherming aan de verkrijger om niet of leggen een vergoedingsplicht<br />

op.<br />

Ook hier moet ons beginsel evenwel worden geschakeerd omwille <strong>van</strong> de regels inzake de Pauliana bij<br />

beschikkingen om niet. De oudere zakelijk gerechtigde zal namelijk in de meeste gevallen ook schuldeiser zijn<br />

<strong>van</strong> de vervreemder <strong>van</strong> het goed. In zijn hoedanigheid <strong>van</strong> schuldeiser kan hij opkomen tegen handelingen om<br />

niet <strong>van</strong> zijn schuldenaar (de vervreemder) gesteld met bedrieglijke benadeling <strong>van</strong> zijn rechten, zelfs indien de<br />

wederpartij te goeder trouw was. Via de omweg <strong>van</strong> de Pauliana kan de bescherming <strong>van</strong> de verkrijger te goeder<br />

trouw om niet dus in vele gevallen komen te vervallen behalve wanneer de vervreemder te goeder trouw was.<br />

Vb. Een goed dat door Primus reeds verkocht of geschonken is aan Secundus of waarop een voorkooprecht werd<br />

toegezegd aan Secundus, wordt voor de overschrijving er<strong>van</strong> geschonken aan Tertius. Is Tertius te goeder trouw,<br />

maar de Primus handelt met bedrieglijk inzicht ten aanzien <strong>van</strong> Secundus, dan is er tegen Tertius weliswaar geen<br />

aanspraak wegens derde-medeplichtigheid, maar wel een actio Pauliana.<br />

b. De vereiste publicatie<br />

1° Toepasselijkheid <strong>van</strong> art. 1 HypW 2250<br />

Publicatie is in de meeste rechtsstelsels constitutief voor de overdracht <strong>van</strong> onroerend goed. In<br />

ons Frans-Belgisch-Italiaans stelsel speelt de publicatie enkel een rol bij conflicten tussen<br />

zakelijk werkende rechten.<br />

Anders dan in Frankrijk 2251 , heeft de Belgische rechtspraak de publicatie wel ontwikkeld als<br />

een vrij algemeen vereiste voor bescherming tegen oudere zakelijke rechten (met enkele<br />

2250 Zie ook art. 939 BW voor schenkingen, 1069 <strong>van</strong> erfstellingen over de hand, art. 1 II Erfpachtwet, art. 3<br />

Opstalwet.<br />

2251 Zie o.m. ZENATI, Les biens nr. 334. In Frankrijk wordt de regel slechts toegepast om de volle eigendom<br />

867


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

uitzonderingen). Het vereiste <strong>van</strong> de overschrijving voor de bescherming tegen oudere<br />

gerechtigden vloeit niet voort uit de letterlijke tekst <strong>van</strong> art. 1 HypW (de<br />

oorspronkelijke eigenaar is niet een "derde die zonder bedrog heeft gecontracteerd" en art. 1<br />

HypW is letterlijk alleen daarvoor geschreven), maar uit de interpretatie daaraan gegeven<br />

door de rechtspraak, meer bepaald sedert Cass. 11 februari 1915 2252 .<br />

2° Uitzondering : overdracht krachtens legaat.<br />

De verkrijging krachtens legaat moet niet worden overgeschreven (zie art. 1 HypW). We zullen verderop echter<br />

zien dat daartegenover staat dat de positie <strong>van</strong> de legataris tegenover latere verkrijgers daardoor zwakker is.<br />

M.i. kan men wel de vraag stellen of de zgn. “afgifte” <strong>van</strong> het (onroerend) legaat aan de legataris niet onder art. 1<br />

HypW valt. Deze akte is immers wel een akte onder levenden.<br />

Ook zal de testamentaire hypotheek (art. 44 III HypW, zie verder Hst. V. B.4.), al kan zij bij onderhands<br />

testament worden gevestigd, moeten worden ingeschreven.<br />

3° De verschillende vormen <strong>van</strong> publicatie en bijzondere regels voor bepaalde onroerende<br />

rechten.<br />

De normale vorm <strong>van</strong> publicatie voor alle overdrachten en vestigingen <strong>van</strong> onroerende<br />

goederen, andere dan voorrechten en hypotheken is de overschrijving (vgl. Hoger). Voor<br />

hypotheken en onroerende voorrechten gaat het om een inschrijving (zie nader verder). De<br />

algemene regels in verband daarmee (alsook bepaling <strong>van</strong> de rang bij neerlegging) werden<br />

hoger besproken. Voor die inzake pand op handelszaak (w.b. de inpandgeving <strong>van</strong> onroerende<br />

goederen door bestemming die deel uitmaken <strong>van</strong> een handelszaak), zie Deel IV Hoofdstuk V<br />

Afdeling D.<br />

Het bezit kan een rol spelen voor sommige onroerende zekerheidsrechten, meer bepaald het<br />

genotspand (art. 2085 v. BW, in onbruik) en het retentierecht (bv. art. 6 Opstalwet, art. 103<br />

HypW). Daarbuiten speelt het bezit evenwel niet de rol <strong>van</strong> een alternatieve publiciteit (zo<br />

moet ook voor de korte verjaring <strong>van</strong> art. 2265 BW de titel zijn overgeschreven 2253 ).<br />

4° De eis <strong>van</strong> publicatie <strong>van</strong> alle voorafgaande titels<br />

Publicatie is nodig <strong>van</strong> de eigen titel, alsook <strong>van</strong> die <strong>van</strong> de voorganger op wiens recht men<br />

zich moet kunnen beroepen tegen de conflicterende aanspraken.<br />

a) De keten <strong>van</strong> publicaties moet opklimmen tot aan de wieg <strong>van</strong> het conflic<br />

<strong>van</strong> een gehypothekeerd goed te verkrijgen door verjaring. ZENATI beschouwt het feit dat de verjaring maar<br />

loopt <strong>van</strong>af de publicatie daar veeleer als een toepassing <strong>van</strong> de regel “contra non valentem agere non currit<br />

praescriptio” (a.w. nr. 337).<br />

2252 Cass. 11 februari 1915, Pas. I 183.<br />

2253 Cass. 11 februari 1915, Pas. I 183.<br />

868


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Om als verkrijger beschermd te worden wanneer men verkrijgt <strong>van</strong> een<br />

beschikkingsonbevoegde, moet niet alleen de eigen titel <strong>van</strong> de verkrijger gepubliceerd zijn<br />

(althans voor zover men zich niet reeds op de dertigjarige verjaring kan beroepen), maar ook<br />

alle daaraan voorafgaande titels, en dit tot aan de vervreemder <strong>van</strong> wie de concurrerende partij<br />

zijn recht beweert af te leiden en op wiens recht men zich tegen die concurrent moet kunnen<br />

beroepen om voorrang te krijgen (behoudens eerder ingetreden verjaring) 2254 .<br />

Voorbeeld 1: A verkoopt eerst aan B, vervolgens aan C, die doorverkoopt aan C2. C2 legt het<br />

af tegen B zolang niet minstens A-C is overgeschreven (en bij kwade trouw <strong>van</strong> C ook C-C2<br />

is overgeschreven).<br />

Omgekeerd zal ook de onderverkrijger B1 ingevolge een vervreemding A-B en een verdere<br />

vervreemding B-B1 het moeten afleggen tegen C, die rechtstreeks <strong>van</strong> A heeft verkregen,<br />

zolang niet en zijn titel en de titel A-B zijn gepubliceerd vooraleer de titel A-C gepubliceerd<br />

is 2255 , dit ook al heeft B1 <strong>van</strong> een beschikkingsbevoegde verkregen.<br />

NB. Dit geval is maar rele<strong>van</strong>t indien B niet reeds zelf eigenaar is geworden, met name<br />

doordat hij te goeder trouw was en eerst zijn titel publiceerde.<br />

Voor de volgende voorbeelden moet - vooruitlopend op Hoofdstuk IV - er<strong>van</strong> worden<br />

uitgegaan dat de schuldeisers in samenloop op dezelfde wijze worden beschermd als een<br />

jongere verkrijger.<br />

Voorbeeld 2: het geval waarin C als hypothecaire of beslagleggende schuldeiser <strong>van</strong> de<br />

verkrijger B (ingevolge een vervreemding A-B en een hypotheekvestiging B-C of een beslag<br />

door C lastens B) het moet afleggen tegen D, die rechtstreeks <strong>van</strong> A heeft verkregen, zolang<br />

niet en zijn hypotheek of beslag en de vervreemding A-B zijn gepubliceerd vooraleer de<br />

vervreemding A-D wordt gepubliceerd.<br />

Voorbeeld 3: Een (beslagleggende) schuldeiser <strong>van</strong> de koper komt in conflict met een<br />

schuldeiser <strong>van</strong> de verkoper die nog voor de overschrijving <strong>van</strong> de transportakte een bevel<br />

heeft laten overschrijven. De schuldeiser <strong>van</strong> de verkoper (in de veronderstelling dat er geen<br />

probleem <strong>van</strong> kwade trouw is) heeft voorrang 2256 en wel ongeacht de anterioriteit tussen<br />

de overschrijving <strong>van</strong> het bevel <strong>van</strong> de schuldeiser <strong>van</strong> de verkoper en die <strong>van</strong> het bevel <strong>van</strong><br />

de schuldeiser <strong>van</strong> de koper.<br />

Deze voorrang vloeit eenvoudigweg voort uit de rol <strong>van</strong> de overschrijving, zoals hoger<br />

besproken, en meer bepaald uit de daar genoemde regel dat voor de bescherming <strong>van</strong> een<br />

onderverkrijger niet alleen de eigen titel moet zijn gepubliceerd, maar ook alle andere daaraan<br />

voorafgaande titels moeten zijn overgeschreven tot aan de vervreemder op wiens (ouder of<br />

minstens te goeder trouw verkregen) recht men tegen de concurrent een beroep moet kunnen<br />

2254 Onder meer om deze reden wordt in de notariële akte de dertigjarige oorsprong <strong>van</strong> eigendom vermeld.<br />

2255 vgL. SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 220. Zie nader DE PAGE, Traité VII nr. 1061.<br />

2256 Vgl. DE PAGE, Traité VII, nr. 1059 en 1060; anders nochtans de redenering <strong>van</strong> GENIN Rép. not., X-1,<br />

nr. 393-394.<br />

869


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

doen. Immers, de schuldeisers <strong>van</strong> de koper leiden hun recht af <strong>van</strong> de koper, en slechts via de<br />

koper <strong>van</strong> de verkoper, terwijl de schuldeisers <strong>van</strong> de verkoper hun recht rechtstreeks <strong>van</strong> de<br />

verkoper afleiden. Tenzij de schuldeisers <strong>van</strong> de verkoper "te kwader trouw" zijn, hebben zij<br />

dan ook voorrang op die <strong>van</strong> de koper indien hun bevel wordt overgeschreven voor de<br />

transportakte.<br />

Eerdere publicatie <strong>van</strong> zijn titel wordt ook vereist wanneer men beschermd wil worden tegen<br />

een partij met oudere rechten dan de eigen rechtsvoorganger (of een rechtsverkrijger <strong>van</strong> zo'n<br />

partij), meer bepaald wanneer men niet naar die oudere partij kan opklimmen omdat er een<br />

geldige schakel ontbreekt tussen die partij en de eigen rechtsvoorganger, en men die schakel<br />

wil helen door middel <strong>van</strong> de korte verjaring <strong>van</strong> art. 2265 BW.<br />

Voorbeeld 1: de onderverkrijger C, op grond <strong>van</strong> een eerste vervreemding A-B en een tweede<br />

B-C, die ingevolge de nietigverklaring <strong>van</strong> de verkoop A-B tegenover A komt te staan (of<br />

tegenover D die na die nietigverklaring rechtstreeks <strong>van</strong> A zou hebben verkregen of al<br />

schuldeiser <strong>van</strong> A beslag zou hebben gelegd op het goed). C kan niet <strong>van</strong> die verjaring<br />

genieten zolang zijn titel niet is overgeschreven 2257 .<br />

Voorbeeld 2: Conflict tussen de onbetaalde verkoper en hypothecaire of beslagleggende<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de koper, wiens rechten zouden zijn in- of overgeschreven voor de<br />

overschrijving <strong>van</strong> de transportakte. De verkoper heeft voorrang 2258 . Deze hypothecaire of<br />

beslagleggende schuldeisers leiden hun rechten immers onrechtstreeks af <strong>van</strong> de verkoper, en<br />

kunnen dus niet tegen een ouder recht <strong>van</strong> de verkoper in verkrijgen zolang niet alle titels op<br />

grond waar<strong>van</strong> zij hun recht <strong>van</strong> die verkoper afleiden, zijn gepubliceerd (behoudens<br />

verjaring, die evenwel slechts de dertigjarige kan zijn, aangezien de rechtsverkrijgers <strong>van</strong> de<br />

koper ten aanzien <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper niet te goeder trouw kunnen zijn).<br />

De rechtsleer weet vaak geen raad met de systematische uitleg <strong>van</strong> laatstgenoemd geval. Uit<br />

genoemde oplossing vloeit noodzakelijk voort dat de onbetaalde verkoper ook voor de<br />

publicatie <strong>van</strong> zijn voorrecht een ouder recht op het goed behoudt, of anders gezegd: dat de<br />

verkoper nadat de eigendom tussen partijen reeds is overgegaan en voor de overschrijving <strong>van</strong><br />

de overdrachtsakte met de vaststelling dat de prijs nog geheel of gedeeltelijk is verschuldigd<br />

(art. 30 Hyp.W.) ten aanzien <strong>van</strong> de rechtsverkrijgers <strong>van</strong> de koper over een beperkt zakelijk<br />

recht op dat goed beschikt. Dit is m.i. het geval (en moet ook het geval zijn wil men de<br />

algemeen aanvaarde voorrang <strong>van</strong> de verkoper in dit geval bewaren)De verkoper beschikt na<br />

de eigendomsovergang namelijk krachtens suppletief recht - en dus behoudens andersluidend<br />

beding, waarbij afstand zou worden gedaan - over een beperkt zakelijk recht op het goed<br />

tot zekerheid <strong>van</strong> de betaling <strong>van</strong> de prijs. De verkoper bezit dit recht niet krachtens een<br />

vestiging er<strong>van</strong>, maar gewoon door het voorbehoud er<strong>van</strong>, net zoals de verkoper <strong>van</strong> roerende<br />

goederen onder eigendomsvoorbehoud over een dergelijke recht beschikt krachtens voorbehoud<br />

en niet door een vestiging of overdracht er<strong>van</strong> aan de verkoper. Of men dit beperkt<br />

zakelijk recht nu een onroerend "voorrecht" wil noemen, en dus aanvaarden dat dit voorrecht<br />

2257 Zie bv. GENIN, Rép. not., X-I, nr. 421, met verwijzing naar de voorbereidende werken; men kan dit a<br />

fortiori afleiden uit Cass. 11 februari 1915, Pas., I, 183.<br />

2258 Heersende leer sedert Cass. 1 december 1887, Pas. I, 34.<br />

870


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ontstaat <strong>van</strong>af de eigendomsovergang tussen partijen en de inschrijving er<strong>van</strong> slechts vereist<br />

is <strong>van</strong>af het ogenblik waarop de akte wordt overgeschreven (argument ex art. 30 Hyp.W.: de<br />

verkoper "bewaart" zijn voorrecht ... - wat impliceert dat het reeds bestond; anders de<br />

traditionele opvatting), dan wel een ander soort afhankelijk zakelijk recht, is m.i. zonder groot<br />

belang. Maar het gaat in ieder geval niet om het eigendomsrecht <strong>van</strong> de verkoper zonder<br />

meer, maar om een afhankelijk zakelijk recht, afhangend <strong>van</strong> de schuldvordering tot betaling<br />

<strong>van</strong> de prijs.<br />

Besluit: de publicatie is aldus door de rechtspraak uitgebouwd tot een vereiste voor alle<br />

gevallen waarin een verkrijger bescherming zoekt tegen concurrerende rechten (met zakelijke<br />

werking) die ofwel ouder zijn ofwel intussen te goeder trouw werden verkregen (dit laatste<br />

althans inter partes) en zich daartoe wil beroepen op de positie <strong>van</strong> een rechtsvoorganger.<br />

b) Niet-publicatie <strong>van</strong> een schakel voorafgaand aan het conflict is zonder belang.<br />

Daarentegen is niet vereist dat de overschrijving (reeds) heeft plaatsgevonden <strong>van</strong> een<br />

voorafgaande schakel, voorafgaand aan de partij <strong>van</strong> wie de concurrerende partij zijn recht<br />

beweert af te leiden en op wiens recht men zich tegen die concurrent moet kunnen beroepen<br />

om voorrang te krijgen - men moet dus niet verder teruggaan dan nodig om de wortel <strong>van</strong> het<br />

conflict te vinden – 2259 .<br />

Voorbeeld 2260 :<br />

Primus verkoopt een onroerend goed aan Secundus, waarbij de transportakte notarieel wordt<br />

verleden op 23 mei 1989. Op dezelfde 23 mei 1989 wordt ook de hypotheekvestiging door<br />

Secundus aan zijn kredietgever Tertius notarieel verleden. Quartus, een chirografair<br />

schuldeiser <strong>van</strong> Secundus, legt onroerend beslag op het goed en het bevel wordt<br />

overgeschreven op 10 juli 1989. Eerst op 12 juli 1989 wordt de transportakte overgeschreven<br />

en de hypotheek ingeschreven. De met de rangregeling na uitwinning <strong>van</strong> het goed belaste<br />

notaris verdeelt de opbrengst evenredig over de beslaglegger en de hypothecaire schuldeiser,<br />

er<strong>van</strong> uitgaande dat de hypotheek geen voorrang heeft op het beslag. Waarmee de<br />

hypotheekhouder het niet eens was, ten onrechte evenwel.<br />

De schuldeisers <strong>van</strong> de koper konden zich in dit geval reeds voor de overschrijving <strong>van</strong> de<br />

transportakte beroepen op de eigendomsovergang, die ex hypothesi tussen partijen heeft<br />

plaatsgevonden, om beslag te leggen op het gekochte goed. De reden daarvoor is dat de<br />

overschrijving in ons recht niet een algemeen tegenwerpbaarheidsvereiste voor de<br />

koopovereenkomst is, maar enkel een vereiste gesteld om zich op het recht <strong>van</strong> een<br />

rechtsvoorganger te kunnen beroepen tegen (oudere of intussen verkregen) concurrerende<br />

aanspraken (met zakelijke werking) op een goed. Het al dan niet overgeschreven zijn <strong>van</strong> de<br />

2259 Noot M.E. STORME onder Hof Gent 21 december 1993, RW 1994-95, (824) 826 nr. 5: een schuldeiser <strong>van</strong><br />

een koper legt onroerend beslag op gekochte goed nog voor de titel <strong>van</strong> aankoop overgeschreven is; andere<br />

schuldeiser die een hypothecaire lening had verstrekt, maar wiens hypotheek evenmijn ingeschreven was<br />

beweert dat de koper nog geen beslag kan leggen zolang de titel <strong>van</strong> zijn schuldenaar niet is overgeschreven –<br />

ten onrechte; het beslag is geldig en gaat voor (dus pondpondsgevwijze verdeling).<br />

2260 Hof Gent 21 december 1993, RW 1994-95, 824 noot M.E. STORME<br />

871


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

aankoop door Secundus <strong>van</strong> Primus was niet ter zake, vermits beide conflicterende partijen,<br />

namelijk de hypotheekhouder en de beslagleggende schuldenaar <strong>van</strong> de koper, hun recht<br />

afleidden <strong>van</strong> dezelfde persoon, namelijk de verkrijger Secundus, en geen <strong>van</strong> beiden zich<br />

daartoe tegen de andere diende te beroepen op het recht <strong>van</strong> de vervreemder Primus.<br />

Kon de hypothecaire kredietverlener <strong>van</strong> de koper in dit voorbeeld voorrang krijgen op grond<br />

<strong>van</strong> subrogatie ?<br />

De bovengenoemde regel dat het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper voorrang heeft op de schuldeiser<br />

<strong>van</strong> de koper, zelfs indien zij voor de overschrijving <strong>van</strong> de transportakte beslag zouden<br />

gelegd hebben, brengt ons bij de vraag of de hypotheekhouder het risico dat zich in het zonet<br />

gegeven voorbeeld voordeed had kunnen vermijden door de koopprijs aan de verkoper (of<br />

zijn lasthebber, de notaris) te betalen tegen subrogatie in het - zoals hoger uitgelegd immers<br />

reeds bestaande - voorrecht <strong>van</strong> de verkoper, ofwel met medewerking <strong>van</strong> de verkoper (art.<br />

1250, 1° BW), ofwel zonder diens medewerking maar dan wel in de vormen <strong>van</strong> art. 1250, 2°<br />

BW (de subrogatie <strong>van</strong> rechtswege <strong>van</strong> art. 1251 BW vindt in dergelijk geval geen<br />

toepassing). Dit is mogelijk, precies omdat het recht dat de verkoper behoudt nadat de<br />

eigendom tussen partijen is overgegaan een zakelijk recht is dat afhankelijk is <strong>van</strong> zijn<br />

aanspraak op betaling <strong>van</strong> de koopprijs. De hypotheekhoudende schuldeiser moet er dan wel<br />

voor zorgen dat het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper bewaard blijft bij de overschrijving (d.i. dat de<br />

verkoper geen kwijting verleent in de authentieke akte noch de hypotheekbewaarder ontslaat<br />

<strong>van</strong> ambtshalve inschrijving <strong>van</strong> dat voorrecht).<br />

c) Slotbemerking<br />

Onjuist is dus de veralgemening die men soms leest, dat de overschrijving vereist is voor de<br />

tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> de eigendomsovergang aan - alle - derden. Zo bv. is de overschrijving<br />

niet vereist om zich op een zakelijk recht te beroepen tegen derden die een louter persoonlijk<br />

recht hebben (zonder dat dit door een samenloop tussen schuldeisers is "gerealiseerd").<br />

De oudere rechtspraak die ook niet in samenloop zijnde chirografaire schuldeisers als door art. 1 HypW<br />

beschermde derden beschouwde 2261 , is terecht achterhaald door latere rechtspraak 2262 .<br />

c. De vereiste goede trouw<br />

Een derde vereiste is de goede trouw <strong>van</strong> de jongere verkrijger. Deze goede trouw is niet<br />

vereist voor het nemen <strong>van</strong> een wettelijke hypotheek, net zoals ze niet vereist is om verhaal te<br />

namen op goederen die nog op naam staan <strong>van</strong> de schuldenaar (zie daarvoor Hoofdstuk II).<br />

1° Voorwerp<br />

Zoals bij roerend goed wordt in beginsel enkel de verkrijger te goeder trouw beschermd.<br />

Zoals bij roerend goed betekent “goede trouw”: geen wetenschap hebben of behoren te<br />

2261 Bv. de ruime verwoording <strong>van</strong> Cass. 21 januari 1932, Pas. 42.<br />

2262 Bv. Cass. 8 april 1957, RCJB 1958, noot J. DABIN wat betreft de huurder <strong>van</strong> het goed.<br />

872


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

hebben <strong>van</strong> de beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder, d.i. geloven en mogen<br />

geloven dat de vervreemder bevoegd was tot de litigieuze beschikking. (Geen) kennis <strong>van</strong> het<br />

bestaan <strong>van</strong> de vorige overeenkomst <strong>van</strong> overdracht <strong>van</strong> het goed 2263 is slechts één <strong>van</strong> de<br />

gevallen <strong>van</strong> goede of kwade trouw. Men denke verder bv. ook aan de beschikkingsonbevoegdheid<br />

ten gevolge <strong>van</strong> een titelgebrek (met zakelijke werking) in de vorige overdracht.<br />

2° Maatstaf<br />

Zoals bij roerend goed is het niet voldoende dat men niet wist, maar is ook vereist dat men<br />

niet behoorde te weten. Dit houdt in dat de verkrijger een zekere onderzoeksplicht heeft.<br />

Bij de bespreking <strong>van</strong> roerend goed werd gesteld dat deze onderzoeksplicht verschilt<br />

naargelang de aard <strong>van</strong> de zaak en naargelang de verkrijger een professioneel is of een leek.<br />

Bij onroerend goed ligt dit gedeeltelijk anders: de publiciteit is namelijk in beginsel dezelfde<br />

voor alle onroerende goederen (behalve voor voortdurende zichtbare erfdienstbaarheden).<br />

Ook zal de verkrijger in beginsel steeds de bijstand hebben <strong>van</strong> een professioneel, namelijk de<br />

notaris.<br />

a) Basispubliciteit.<br />

Behoudens bijzondere omstandigheden die een normaal zorgvuldig persoon tot nader<br />

onderzoek zouden brengen, is de onderzoekslast beperkt tot :<br />

- de publiciteit die verplicht is voorgeschreven aan de oudere gerechtigden voor de<br />

tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> hun recht;<br />

- aanvullende vormen <strong>van</strong> publiciteit, indien uit de verplichte publiciteit een leemte of een<br />

twijfel blijkt.<br />

We hebben het hier niet over het onderzoek naar mogelijke publiekrechtelijke beperkingen<br />

<strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> het eigendomsrecht, maar enkel over de feiten die kunnen hebben geleid<br />

tot beschikkingsonbevoegdheid.<br />

In beginsel is daartoe nazicht <strong>van</strong> de openbare registers (hypotheekkantoor) voldoende 2264<br />

(wel <strong>van</strong> de volledige akte, en niet enkel <strong>van</strong> het hypothecair getuigschrift, dat immers niet<br />

alles vermeldt - ook moet men natuurlijk de juiste vragen stellen aan het hypotheekkantoor<br />

! 2265 ). Ondanks een hele reeks leemten, is er nog altijd veel af te leiden uit deze registers (bv.<br />

ook een uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde in de titel <strong>van</strong> de vervreemder zelf;<br />

kantmelding <strong>van</strong> een vervreemdingsverbod op grond <strong>van</strong> art. 1253 sexies GerW). Dit nazicht<br />

dient veiligheidshalve een periode <strong>van</strong> minstens 30 jaar te bestrijken (dit is de termijn waarna<br />

zelfs de verkrijger te kwader trouw in beginsel eigenaar wordt). De verkrijger zal aldus<br />

beschermd worden in geval <strong>van</strong> "dode hoek" doordat bv. een oudere akte reeds is verleden<br />

maar nog niet overgeschreven 2266 .<br />

2263 Daarop werd de goede trouw afgesteld in Cass. 19 maart 1965, RW 391.<br />

2264 Zie verder A. <strong>van</strong> OEVELEN, TPR 1990, 1093 v.<br />

2265 Zie onder meer A. MICHIELSENS, “Het aanvragen <strong>van</strong> een hypothecair getuigschrift”, T. Not. 1980, 5 v.<br />

2266 Zie bv. Hof Gent 27 november 2008, T.Not. 2009, 368.<br />

873


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het feit dat een baarheid, waar<strong>van</strong> de vestiging is overgeschreven, niet wordt vermeld in de titel <strong>van</strong> de eigenaar<br />

<strong>van</strong> het heersend erf, doet geen afbreuk aan de tegenwerpelijkheid er<strong>van</strong> aan de verkrijger <strong>van</strong> het lijdend<br />

erf 2267 .<br />

Daarnaast is in het algemeen ook vereist dat de notaris bij een niet-handelaar het<br />

beslagberichtenbestand raadpleegt (mogelijkheid <strong>van</strong> procedure <strong>van</strong> collectieve<br />

schuldenregeling, art. 1390 quinquies GerW schrijft een beslagbericht voor) en bij een<br />

handelaar de griffie <strong>van</strong> koophandel (mogelijke opschorting <strong>van</strong> betaling, gerechtelijk<br />

akkoord of faillissement). Anders dan bij roerend goed heeft de koper <strong>van</strong> onroerend goed nl.<br />

wel de mogelijkheid om met het oog op een aankoop het centraal Beslagberichtenbestand te<br />

raadplegen (daarin wordt overigens behalve het onroerend beslag ook het daaraan<br />

voorafgaand bevel opgenomen).<br />

b) Aanvullend onderzoek<br />

Een aanvullend nazicht kan bv. worden verwacht wanneer blijkt :<br />

- dat er een verkrijging mortis causa tussen zit (zeker als het goed op naam <strong>van</strong> een overledene staat) 2268 ;<br />

dergelijk nazicht is mogelijk bij de ont<strong>van</strong>ger der registratie- en erfrechten (art. 13 W. 10 oktober 1913); op de<br />

burgerlijke griffie kan verder worden nagezien of de nalatenschap al dan niet is aanvaard, of een beheerder werd<br />

aangesteld e.d. (art. 793 BW; eventueel ook in het Staatsblad); verder moet rekening worden gehouden met de<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> een wettelijke hypotheek.<br />

- dat het goed op naam staat <strong>van</strong> een vennootschap, omdat dan de publicaties in het Belgisch Staatsblad dienen te<br />

worden nagezien, bv. op een mogelijke inbreng of overdracht <strong>van</strong> een bedrijfstak (die ook onroerend goed kan<br />

omvatten) aan een andere vennootschap 2269 , of op ontbinding (voor een vennootschap met onbeperkte<br />

aansprakelijkheid);<br />

- dat het goed op naam staat <strong>van</strong> een handelaar, en de verkoop een gedwongen verkoop is, aangezien de<br />

tegeldemaking is opgeschort zodra er een aanvraag tot gerechtelijk akkoord is ingediend;<br />

- dat de vervreemder (waaronder bv. de hypotheekgever e.d.) het goed om niet heeft verkregen, gezien er dan<br />

een aantal ontbindingsmogelijkheden bestaan waarvoor geen publiciteit is voorgeschreven (inkorting bv.); de<br />

verkrijger onder bewarende titel moet er in beginsel geen rekening mee houden dat de titel <strong>van</strong> een vorige<br />

overdracht zou kunnen ontbonden zijn of herroepen wegens niet-betaling <strong>van</strong> de tegenprestatie, aangezien<br />

daarvoor publiciteit (kantmelding) is voorgeschreven (zie art. 28 HypW), maar moet wel bedacht zijn op andere<br />

(uitdrukkelijke) ontbindende voorwaarden in een vorige titel:<br />

- dat de vervreemder gehuwd of gescheiden is (zodat de publicaties in het Belgisch Staatsblad kunnen worden<br />

nagezien)<br />

- dat er gronden zijn voor schorsing of stuiting <strong>van</strong> de verjaring (bv. verjaring moet worden verkregen tegen een<br />

minderjarige); of een gekantmelde dagvaarding tegen de rechtsvoorganger (in het laatste geval moet<br />

desgevallend worden nagegaan waartoe de gekantmelde dagvaarding heeft geleid)<br />

- dat er een hypotheek of pandrecht op het goed is ingeschreven (pand handelszaak, landbouwvoorrecht,<br />

neerlegging factuur ter griffie voor onroerend geworden bedrijfsuitrusting), om de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verzekerde<br />

2267 Evidente oplossing, bv. Cass. 25 februari 2010, C.09.0022.N, TGR 2010 319.<br />

2268 Vgl. A. <strong>van</strong> OEVELEN, TPR, 1990, (1093) 1114-1115 nr. 22.<br />

2269 Gezien het hier om een overgang onder algemene titel gaat, valt deze niet <strong>van</strong> rechtswege onder art. 1<br />

HypW Bovendien is de wetgever bij de invoering <strong>van</strong> deze regeling vergeten de overschrijving op te leggen. Zie<br />

hierover A. VERBEKE, “De hypotheekwet. Kaas met gaten”, TBBR 1995, 428 v., nr. 31.<br />

874


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvordering te kennen (onderzoek dat bemoeilijkt is door de gedeeltelijke afschaffing <strong>van</strong> de kantmelding<br />

<strong>van</strong> art. 5 HypW). Naast het onderzoek naar de vraag of een goed bezwaard is met een hypotheek of<br />

registerpandrecht kan ook de vraag rijzen wie de hypotheek- of pandhouder is.<br />

Anderzijds oordeelt de rechtspraak dat de loutere kennis door de verkrijger <strong>van</strong> mondeling verwoorde<br />

eigendomsaanspraken <strong>van</strong> een derde, niet voldoende is opdat hij te kwader trouw zou zijn 2270 . Omgekeerd is<br />

voor de kwade trouw niet vereist dat hij de niet-overgeschreven overeenkomst (het geschrift) daadwerkelijk zou<br />

hebben gezien 2271 .<br />

c) Onderzoek naar de bezitstoestand<br />

Verder zal een verstandige verkrijger in spe ook de bezitstoestand <strong>van</strong> het goed nagaan, aangezien het bezit de<br />

grondslag kan zijn <strong>van</strong> verkrijgende verjaring door een derde; en nagaan of er geen zichtbare tekenen zijn <strong>van</strong><br />

een voortdurende erfdienstbaarheid (zie art. 690 en 694 BW). Nochtans oordeelt sommige rechtspraak dat het<br />

bekend zijn met de feitelijke bezetting <strong>van</strong> het goed door een ander dan de vervreemder, de verkrijger niet<br />

verplicht na te gaan of deze bezetting geschiedt krachtens een zakelijk recht; deze mag er<strong>van</strong> uitgaan dat het<br />

louter om een huur gaat 2272 . Deze rechtspraak is ongetwijfeld te laks 2273 . De houding <strong>van</strong> de verkrijger is<br />

bovendien lichtzinnig, aangezien hij bij verhuring <strong>van</strong> het goed in beginsel evenzeer gehouden is tot nakoming<br />

<strong>van</strong> de huurovereenkomst (kwalitatieve verbintenis).<br />

d) Onderzoek <strong>van</strong> de onaantastbaarheid <strong>van</strong> de eigen titel<br />

Dat de verkrijger er daarnaast ook belang bij heeft te onderzoeken of zijn eigen titel niet kan<br />

worden aangetast door nietigheden in het belang <strong>van</strong> derden (bv. ter bescherming <strong>van</strong> het<br />

gezin; miskenning voorkooprecht pachter; e.d.) hoeft geen betoog; dit is evenwel een andere<br />

vraag dan die <strong>van</strong> de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger tegen beschikkingsonbevoegdheid.<br />

3° Tijdstip waarop men te goeder trouw moet zijn<br />

a) Algemeen<br />

Ook hier volstaat het dat de goede trouw op een bepaald tijdstip aanwezig is, en is niet vereist<br />

dat dit nadien nog het geval is. Mala fides superveniens non nocet (later opkomende kwade<br />

trouw schaadt niet).<br />

Volgens de cassatierechtspraak is het voldoende dat de goede trouw aanwezig is op het<br />

ogenblik waarop de verkrijger (onderhands) contracteerde 2274 . Art. 1 HypW spreekt <strong>van</strong> die-<br />

2270 Cass. 3 mei 1956, Arr. 1956, 733 = Pas. I 928 = RW 1956-57, 1543 = JT 1956, 545 = Rev.Banque 1957,<br />

211 noot = RPN 1956, 366.<br />

2271 Cass. 19 maart 1965, RW 1965-66, 391 = Pas. 1965 I 761.<br />

2272 Bv. Vred. Aarlen 20 juni 1980, JL 1981, 158 = RJI 1982, 26. Deze lakse houding kan wellicht worden<br />

verklaard doordat het in casu ging om een openbare verkoop, waar<strong>van</strong> de verkoopsbedingen een loutere<br />

vermelding <strong>van</strong> de “bezetting” inhielden.<br />

2273 Zo ook N. VERHEYDEN-JEANMART & Ph. HAMER, in Het kontrakt en de derden - de externe gevolgen<br />

- de derde-medeplichtigheid, p. (9) 25.<br />

2274 Cass. 21 februari 1991, Pas. 1991 I 600 = RW 1991-92, 293, verbreking. Zie ook Cass. 30 januari 1965,<br />

875


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

genen die zonder bedrog gecontracteerd hebben, en volgens de cassatierechtspraak betekent<br />

dit dat het voldoende is dat de verkrijger te goeder trouw is op het ogenblik <strong>van</strong> de obligatoire<br />

overeenkomst, d.i. op het tijdstip waarop de verbintenis tot geven ontstaat en niet op dat<br />

waarop ze wordt uitgevoerd (levering) of rechtsgevolg heeft (eigendomsoverdracht tussen<br />

partijen).<br />

Deze rechtspraak kan worden bekritiseerd voor zover men ze ook toepast (zoals overigens ook in de beoordeelde<br />

zaak het geval was) wanneer de eigendom (of het beperkt zakelijk recht) nog niet zou zijn verkregen op dat<br />

ogenblik, maar eerst op een later ogenblik. Dit is onder meer het geval wanneer partijen conventioneel de<br />

eigendomsoverdracht hebben uitgesteld (bv. tot aan de notariële akte), alsmede, bij strijd met oudere zakelijke<br />

rechten (bv. een eerdere verkoop waarbij de eigendom wel reeds is overgegaan), zolang de titel niet is<br />

overgeschreven dan wel de verkrijger in het werkelijk bezit is gesteld <strong>van</strong> de zaak (zie hoger nr.). In beginsel is<br />

het immers pas op dat ogenblik dat de verkrijger “verkrijger” is <strong>van</strong> een zakelijk recht. Het is dan ook tot op dat<br />

ogenblik dat de verkrijger te goeder trouw moet zijn.<br />

In het geval <strong>van</strong> Cass. 21 februari 1991 ging het zelfs om een koper <strong>van</strong> onroerend goed die beschermd werd<br />

omdat hij te goeder trouw was op het ogenblik <strong>van</strong> de verkoopbelofte, en niet eens meer ten tijde <strong>van</strong> de<br />

eigenlijke verkoop. De bescherming <strong>van</strong> de verkrijger te goeder trouw wordt daardoor wel sterk uitgebreid naar<br />

alle schuldeisers, uitbreiding die in strijd is met het onderscheid tussen zakelijke en louter persoonlijke rechten.<br />

Deze cassatierechtspraak vormt dus een anomalie in het rechtsstelsel, ook al omdat er een tegenspraak is met de<br />

cassatierechtspraak die - terecht - oordeelt dat de exceptie <strong>van</strong> niet-overschrijving slechts kan worden<br />

opgeworpen door de houders <strong>van</strong> een zakelijk recht 2275 . Bovendien is het onsamenhangend met de regel <strong>van</strong><br />

art. 2265 BW (korte verjaring), die de goede trouw vereist bij het verkrijgen <strong>van</strong> het onroerend goed 2276 .<br />

Deze rechtspraak kan slechts worden verzoend met ons stelsel <strong>van</strong> zakenrecht, zo men zou aanvaarden dat de<br />

koper <strong>van</strong> een onroerend goed zelfs in geval <strong>van</strong> uitstel <strong>van</strong> de eigendomsoverdracht toch reeds een soort<br />

zakelijk recht verkrijgt, een soort zakelijk werkend “ius ad rem” zoals dit bestaat in het Duitse of Italiaanse recht<br />

(doch daar slechts <strong>van</strong>af het ogenblik <strong>van</strong> de Vormerkung, d.i. de voorlopige inschrijving in de registers). Niets<br />

wijst er echter op dat dit kan worden gesteld<br />

b) Verkrijger <strong>van</strong> een hypotheekrecht<br />

De verkrijger <strong>van</strong> een hypotheekrecht - in conflict met een ouder zakelijk recht - moet volgens<br />

de rechtspraak nog te goeder trouw moet zijn tot op het ogenblik waarop de hypotheek wordt<br />

gevestigd tussen partijen, d.i. volgens de traditionele opvatting bij het verlijden <strong>van</strong> de<br />

authentieke vestigingsakte.<br />

Ook hier lijkt het juister te eisen dat hij te goeder trouw is tot op het ogenblik <strong>van</strong> de<br />

inschrijving<br />

Pas. I 538 = RCJB 1966 noot J. DABIN; Cass. 13 april 1995, Rev.not.b 2003, 278.<br />

2275 Cass. 8 april 1957, R.C.J.B. 1958, 95 noot J. DABIN.<br />

2276 Vgl. cass. fr. 7 april 1994, Bull. Civ. III nr. 80 = D. 1995 Somm. 192 noot A. ROBERT.<br />

876


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4° Wie te goeder trouw moet zijn<br />

“Mala fides superveniens non nocet” betekent ook dat de onderverkrijger die te kwader trouw<br />

heeft verkregen <strong>van</strong> een verkrijger te goeder trouw, door art. 1 HypW wordt beschermd. Wie<br />

een onroerend goed verkrijgt <strong>van</strong> een persoon die wel eigenaar was geworden moet niet aan<br />

de vereisten voor derdenbescherming voldoen. De onderverkrijger verkrijgt dus ook de<br />

eigendom wanneer hij zelf niet te goeder trouw was ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de eerste vervreemder 2277 . Dat helpt natuurlijk niet als de<br />

rechtsvoorganger géén eigenaar is geworden.<br />

Omgekeerd is goede trouw <strong>van</strong> de rechtsvoorganger niet noodzakelijk als men zelf te goeder<br />

trouw verkrijgt en eerder zijn titel heeft overgeschreven, tenzij dan om de duur <strong>van</strong> het bezit<br />

<strong>van</strong> de rechtsvoorganger te laten meetellen voor de verkorte verjaring 2278 . De Franse<br />

rechtspraak leek vroeger anders gevestigd 2279 , maar ligt nu eveneens in die lijn 2280 .<br />

Het betreft bv. het geval waar, na een eerste verkoop door A aan B, A een tweede maal verkoopt aan C (te<br />

kwader trouw), die zijn titel overschrijft, en vervolgens verkoopt aan D (te goeder trouw), die zijn titel eveneens<br />

2277 Cass. 11 juni 1954, Arr. 1954, 655 = Pas. I 871; DE PAGE, Traité VII nr. 1079, p. 971; VAN GERVEN,<br />

Algemeen deel, p. 379 nr. 121; A. VAN OEVELEN, "De zgn. Subjectieve goede trouw in het privaatrecht", TPR<br />

1990, 1114-1115; SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 218. Contra : N. VERHEYDEN-<br />

JEANMART & N. LEPOT-JOLY, “L’opposabilité des contrats à l’égard des tiers (des contrats ayant pour objet<br />

des droits réels) et assimilés”, in M. Fontaine & J. Ghestin, Les effets du contrat à l’égard des tiers.<br />

Comparaisons franco-belges, LGDJ Paris 1992, (222) 241 nr. 37; J. HANSENNE, La propriété, p. 368-369.<br />

2278 Zie DE PAGE, VII nr. 1079, 2°; GENIN, Traité des hypothèques et de la transcription, in Rép. notarial X,<br />

p. 147; J. VAN DER VORST, “Le sous-acquéreur de bonne foi”, R.Prat.Not., 1928, 321 v.; N. VERHEYDEN-<br />

JEANMART & Ph. HAMER, in Het kontrakt en de derden - de externe gevolgen - de derde-medeplichtigheid, p.<br />

(9) 30; A.M. STRANART & C. ALTER, “Quel est le sort de l’hypothèque consentie par un acquéreur dont le<br />

droit est ultérieurement annule?”, Liber amicorum Lucien Simont, Bruylant Brussel 2002, (493) 496-497;<br />

SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 218.<br />

Contra F. LAURENT, Principes XXIX nr. 191.<br />

2279 Op grond <strong>van</strong> een cass. fr. 10 mei 1949, D. 1949 J. 277 noot J. LENOAN = JCP 1949 II 4972 noot E.<br />

BECQUE = S. 1949, I, 189 noot H. BULTE = Bull.Civ. I nr. 467 p. 370, en cass. fr. 17 oktober 1961, JCP 1962<br />

II 12.758 noot BULTE heeft men in het verleden gemeend dat de Franse rechtspraak in andere zin gevestigd<br />

was. Nadere ontleding <strong>van</strong> die arresten doet twijfelen aan die gevolgtrekking. Het arrest <strong>van</strong> 1949 was gebaseerd<br />

op een verkeerde draagwijdte gegeven aan het adagium “fraus omnia corrumpit”. Men stelde immers dat het<br />

belang <strong>van</strong> de onderverkrijger moet wijken voor de gevolgen <strong>van</strong> het bedrog <strong>van</strong> de tussentijdse vervreemder<br />

(die de tweede koper was in een dubbele verkoop en eerst had overgeschreven). Evenwel betrof dit bedrog noch<br />

de titel <strong>van</strong> de onderverkrijger, noch de titel <strong>van</strong> zijn voorganger (die had onrechtmatig gehandeld jegens de<br />

eerste koper, maar zijn titel was niet aangetast door het wilsgebrek bedrog). Deze oplossing is enkel<br />

aanvaardbaar wanneer de (die te goeder trouw was) om niet verkrijgt (vgl. de actio Pauliana) (anders E.<br />

LEROUX, RTDCiv 1974, 545). Het arrest <strong>van</strong> 1949 was in casu terecht, doch om een andere reden: de eerste<br />

koper schreef namelijk wel over na de tweede koper, maar voor de levering (verkoop) aan de onderverkrijger !<br />

Ook het arrest <strong>van</strong> 1961 is te begrijpen <strong>van</strong>uit de specificiteit <strong>van</strong> de casus: het ging namelijk niet om een<br />

gewone dubbele verkoop, maar om een geval waar éénzelfde koper hetzelfde huis tweemaal kocht, eerst voor<br />

rekening <strong>van</strong> een derde en vervolgens voor eigen rekening.<br />

Zie verder ook E. MEZGER, “Rôle comparé de la transcription immobilière française et de la “prénotation” du<br />

droit allemand”, RIDC 1949, 324 v. (kommentaar bij het arrest <strong>van</strong> 10-5-1949).<br />

2280 Cass. fr. 22 maart 1968, D. 1968 J. 412 noot MAZEAUD = JCP 1968 II 15.587 noot PLANCQUEEL,<br />

beslist in de lijn <strong>van</strong> de Belgische oplossing. In die zin (zoals België) onder meer C. ATIAS-LETREMY, Le<br />

transfert convetionnel de propriété immobilière p. 152.<br />

877


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

overschrijft vooraleer B dit doet, of een hypotheek vestigt ten gunste <strong>van</strong> D, die deze eveneens inschrijft<br />

vooraleer B overschrijft.<br />

5° De uitzonderingen: feiten die men mag miskennen ook al heeft men er kennis <strong>van</strong><br />

Tegenover een ouder zekerheidsrecht (hypotheek, onroerend voorrecht) is zelfs geen goede<br />

trouw vereist. Het volstaat dat men eerst publiceert.<br />

De goede trouw is dus niet vereist om zich te kunnen beroepen op het gebrek aan inschrijving<br />

<strong>van</strong> een hypotheek: wie weet dat er een hypotheek is gevestigd, die nog niet is ingeschreven,<br />

en zijn titel (plus eventueel voorafgaande titels) overgeschreven krijgt voor de inschrijving<br />

<strong>van</strong> de hypotheek, zou voorrang krijgen 2281 . Hetzelfde geldt bij een niet-ingeschreven<br />

registerpandrecht (pand handelszaak, landbouwvoorrecht, voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong><br />

onroerend geworden bedrijfsuitrusting), onroerend voorrecht of ontbindingsrecht; dit is<br />

zakenrechtelijk niet tegenwerpbaar.<br />

Dit wordt wel ten onrechte afgeleid uit art. 81 Hypotheekwet. Deze bepaling stelt dat zij enkel de verhouding<br />

tussen schuldeisers onderling regelt. Zij regelt dus niet de verhouding tussen een oudere hypotheekhouder en een<br />

jongere verkrijger <strong>van</strong> het goed 2282 .<br />

Een uitdrukkelijke uitzondering vinden we wel in art. 1071 BW betreffende contractuele<br />

erfstellingen.<br />

Deze heersende leer wordt wel beperkt door de uitbreiding <strong>van</strong> de leer <strong>van</strong> de derde-medeplichtigheid. Juister<br />

zou dan ook zijn te stellen dat de niet-ingeschreven hypotheek zelden zal kunnen worden ingeroepen tegen<br />

beslagleggende schuldeisers, precies omdat zou moeten worden aangetoond dat alle schuldeisers die in de<br />

samenloop opkomen te kwader trouw zijn, wat zelden mogelijk is 2283 . Ten aanzien <strong>van</strong> een individuele<br />

verkrijger zou het evenwel mogelijk moeten zijn, zijn kwade trouw aan te voeren.<br />

In tegenovergestelde richting gaat De Page, die de goede-trouw-eis helemaal zou willen<br />

afschaffen 2284 , ook voor andere oudere rechten dan zekerheidsrechten. Deze opvatting vergeet<br />

dat op grond <strong>van</strong> de leer <strong>van</strong> de derde-medeplichtigheid dan toch gelijkaardige resultaten<br />

zouden worden bereikt.<br />

2281 DE PAGE VII nr. 1128, 3. Vgl. cass. fr. 17 juli 1986, Bull. Civ. III nr. 118 p. 93 = RTDCiv 1987, 368 en<br />

eerder cass. fr. civ. 4 februari 1918, S., 1918-19, I, 47.<br />

2282 Dezelfde vraag zou kunnen rijzen in verband met onroerende voorrechten (vgl. art. 29 Hyp.W. met art.<br />

81). Deze blijven evenwel gelden ook zonder inschrijving, zolang de vervreemding zelf niet is overgeschreven.<br />

Bij de overschrijving daar<strong>van</strong> moet de hypotheekhouder ambtshalve inschrijving nemen, tenzij hij daar<strong>van</strong><br />

ontslagen wordt - en dat is duidelijk een afstand <strong>van</strong> het voorrecht. In de praktijk rijst de betwisting dus enkel bij<br />

de niet-ingeschreven hypotheek.<br />

2283 Voor een concreet geval waar dit wel aanvaard werd : Hof Brussel 10 november 1999, RW 2000-2001,<br />

243.<br />

2284 DE PAGE, VII 1082.<br />

878


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een verwante vraag rijst wanneer de verkrijger weet of dient te weten dat de titel <strong>van</strong> de<br />

vervreemder vatbaar is voor vernietiging of ontbinding met terugwerkende kracht en zakelijke<br />

werking. Deze wordt verder onder nr. behandeld.<br />

Gaat het om een herroeping e.d. die geen terugwerkende kracht of zakelijke werking heeft,<br />

dan is de vervreemder niet beschikkingsonbevoegd zolang die herroeping e.d. niet plaatsvindt.<br />

Bovendien mag de derde-verkrijger deze ook dan nog miskennen zolang er geen kantmelding<br />

heeft plaatsgevonden (zie art. 4 Hyp.W.).<br />

d. De gevallen <strong>van</strong> derdenbescherming<br />

De bescherming <strong>van</strong> de verkrijger <strong>van</strong> onroerende goederen is in ons recht niet sterk<br />

uitgebouwd. Traditioneel wordt zij slechts in een beperkt aantal gevallen aanvaard. De drie<br />

hierboven besproken vereisten zijn in beginsel wel noodzakelijk, maar niet voldoende voor<br />

deze bescherming. Indien aan de drie andere vereisten is voldaan, vindt er derdenbescherming<br />

plaats in de volgende gevallen.<br />

1° De oudere gerechtigde heeft de publiciteit, die voor tegenwerpbaarheid aan derden <strong>van</strong> het<br />

ontstaan <strong>van</strong> zijn recht is voorgeschreven, niet vervuld voor de verkrijger dat heeft gedaan<br />

Het eerste geval is dat waarin de titel <strong>van</strong> de oudere gerechtigde zelf niet is gepubliceerd in de<br />

gevallen waarin dit is voorgeschreven. In dat geval wordt de jongere verkrijger die eerst tot<br />

publicatie is overgegaan (en een wettige titel heeft) beschermd, ook zonder bijkomende<br />

verjaringstermijn (in beginsel moet hij ook te goeder trouw zijn, behoudens de hierboven<br />

aangegeven uitzonderingen). Bij meerdere neerleggingen op dezelfde dag gelden zoals gezegd<br />

bijzondere regels (zie hoger).<br />

Voorbeeld: dubbele verkoop <strong>van</strong> onroerend goed, waarbij de tweede koper eerst de transportakte verlijdt en doet<br />

overschrijven 2285<br />

Deze bescherming kan niet toekomen aan een jongere legataris (de verkrijging daar<strong>van</strong> wordt niet<br />

overgeschreven).<br />

De oudere verkrijging wordt dan buiten beschouwing gelaten (art. 1 HypW). Deze regel geldt<br />

niet enkel voor oudere overdrachten en vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten onder levenden 2286<br />

(d.i. onder bijzondere titel), maar voor alle onroerende verkrijgingen <strong>van</strong> eigendom of zakelijke<br />

rechten waarvoor een publiciteit is voorgeschreven (m.i.v. zakelijk werkende rechten,<br />

d.i. andere situaties die de vervreemder beschikkingsonbevoegd maken ten gunste <strong>van</strong> de<br />

oudere gerechtigde).<br />

Dit geldt op de eerste plaats wanneer de oudere verkrijging een overdracht is onder levenden,<br />

of de vestiging <strong>van</strong> een onroerend zakelijk recht (hypotheek (ook de testamentaire), erfpacht,<br />

2285 Vgl. DE PAGE, VI 1055 B.<br />

2286 Bij verkrijging terzake des doods is de overschrijving enkel voorgeschreven voor testamentaire<br />

beschikkingen over de hand (zie art. 1069 BW).<br />

879


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

opstal, onroerend vruchtgebruik, erfdienstbaarheid) of een aan publiciteit onderworpen<br />

testamentaire beschikking (in beginsel alleen de testamentaire erfstelling over de hand, art.<br />

1069 BW).<br />

Het geldt ook voor andere gevallen waar de oudere verkrijging <strong>van</strong> een onroerend zakelijk recht krachtens art. 1<br />

v. HypW aan publiciteit is onderworpen, ook al gaat het niet om een overdracht of een vestiging (alle vormen<br />

<strong>van</strong> verdeling; verder een reeks verkrijgingen onder algemene titel, zoals de fusie en splitsing <strong>van</strong><br />

vennootschappen (art. 683 II Wb. Venn.); de regelingsakte echtscheiding of scheiding <strong>van</strong> tafel en bed door<br />

onderlinge toestemming - art. 1287 V GerW; de conventionele scheiding <strong>van</strong> goederen; dit wordt ook geleerd<br />

voor de vorming <strong>van</strong> een algehele huwelijksgemeenschap en <strong>van</strong> een algehele maatschap).<br />

Hetzelfde geldt voor de rechten die zouden voortvloeien uit een ouder onroerend beslag, dat<br />

immers ook moet worden overgeschreven om tegenwerpelijk te zijn aan latere verkrijgers (zie<br />

ook art. 805 j° 793 BW voor het onder bewind stellen <strong>van</strong> een beneficiair aanvaarde<br />

nalatenschap); uitzondering is het faillissement, dat gevolgen heeft<br />

(beschikkingsonbevoegdheid) <strong>van</strong>af het uitspreken <strong>van</strong> het vonnis (zie evenwel de discussie<br />

in de rechtspraak besproken onder 6° in het geval er geen inschrijving is genomen op de<br />

onroerende goederen), en de collectieve schuldenregeling die werkt <strong>van</strong>af het beslagbericht.<br />

In beginsel zijn dit wel “publieke” gegevens, maar efficiënt is anders.<br />

Het is ook zo telkens wanneer de wet bepaalt dat een bepaalde publiciteit vereist is om tegenwerpbaar te zijn aan<br />

derden. Dit is het geval voor een andere reeks verkrijgingen onder algemene titel (bv. publicatie in het Staatsblad<br />

volgens art. 76 Wb. Venn., onder meer voorgeschreven door art. 683 (fusie en splitsing) en 765 (overdracht en<br />

inbreng <strong>van</strong> een bedrijfstak); publicatie in het Staatsblad voor de gerechtelijke scheiding <strong>van</strong> goederen en de<br />

wijziging <strong>van</strong> de huwelijksvoorwaarden - art. 1312 en 1316 GerW. en 1396 BW; overschrijving op de<br />

burgerlijke stand voor echtscheiding op grond <strong>van</strong> bepaalde feiten).<br />

Ook de meeste beslagen dienen te worden gepubliceerd om aan latere derden tegenwerpbaar te zijn (zie ook art.<br />

805 j° 793 BW voor het onder bewind stellen <strong>van</strong> een beneficiair aanvaarde nalatenschap); uitzondering is het<br />

faillissement, dat gevolgen heeft (beschikkingsonbevoegdheid) <strong>van</strong>af het uitspreken <strong>van</strong> het vonnis, de<br />

opschorting <strong>van</strong> betaling bij gerechtelijk akkoord, en de collectieve schuldenregeling die werkt <strong>van</strong>af het<br />

beslagbericht. In beginsel zijn dit wel “publieke” gegevens, maar efficiënt is anders.<br />

Bij handelingen <strong>van</strong> vennootschappen wordt de derde-verkrijger te goeder trouw zelfs beschermd gedurende 15<br />

dagen na de bekendmaking (zie art. 76 III Wb.Venn.).<br />

De belangrijkste leemte is dus ongetwijfeld de verkrijging krachtens erfenis of legaat.<br />

Ook de ontbinding, vernietiging of herroeping zonder terugwerkende kracht <strong>van</strong> de<br />

overdracht <strong>van</strong> een goed dient als een verkrijging te worden begrepen. Deze handelingen zijn<br />

aan kantmelding onderworpen, en kunnen niet worden aangevoerd tegen derden die het goed<br />

(of zakelijke rechten erop) hebben verkregen voor de kantmelding (art. 4 Hyp.W.).<br />

880


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° De oudere gerechtigde heeft de publiciteit die vereist is voor de tegenwerpbaarheid <strong>van</strong><br />

zijn ontbindings- of herroepingsrecht, niet vervuld voor de verkrijger zijn recht heeft<br />

gepubliceerd.<br />

Het gaat hier om de gevallen waarin de titel <strong>van</strong> de vervreemder wegvalt doordat een oudere<br />

gerechtigde (diens rechtsvoorganger of diens schuldeisers) deze titel ontbindt, herroept of<br />

aanvecht of zich door naasting in de plaats stelt <strong>van</strong> die vervreemder.<br />

Een bijzondere regeling geldt met name bij ontbinding wegens niet-betaling <strong>van</strong> de prijs.<br />

Wanneer de ontbinding om andere reden kan geschieden dan niet-betaling <strong>van</strong> de<br />

tegenprestatie, is zij in regel wel tegenwerpelijk aan de samenloop.<br />

Men moet hierbij een onderscheid maken tussen de gevallen waarin de oudere gerechtigde<br />

over een onroerend voorrecht beschikt en de gevallen waarin dat niet het geval is (zie verder<br />

Hoofdstuk III).<br />

Zolang het onroerend voorrecht bewaard blijft (zie Hoofdstuk III), worden derde-verkrijgers<br />

daartegen niet beschermd, en kan ook het daarmee samenhangende recht tot ontbinding of<br />

herroeping met terugwerkende kracht nog worden uitgeoefend.<br />

Zoals hoger uiteengezet is een dergelijk recht <strong>van</strong> de eerste vervreemder niet aan publiciteit onderworpen zolang<br />

die vervreemding zelf niet wordt gepubliceerd (het is slechts bij het verlijden <strong>van</strong> de authentieke akte dat de<br />

vervreemder er zorg voor moet dragen dat zijn voorrecht behouden blijft). Maar in dat geval staat het goed ook<br />

niet op naam <strong>van</strong> de tweede hand, maar nog steeds op die <strong>van</strong> de eerste hand; de derde kan dan ook niet te<br />

goeder trouw zijn. Om aan het risico <strong>van</strong> ontbinding of herroeping te ontsnappen zal hij moeten verkrijgen dat de<br />

oudere gerechtigde daar<strong>van</strong> afstand doet.<br />

Is er geen onroerend voorrecht of is het niet bewaard gebleven, dan kan dit maar aan derdeverkrijgers<br />

worden tegengeworpen indien het eerder is gepubliceerd door kantmelding (in de<br />

marge <strong>van</strong> de overschrijving of inschrijving <strong>van</strong> aangevochten of ontbonden beschikking). De<br />

zakelijke werking <strong>van</strong> de ontbinding, herroeping, aanvechting (actio pauliana e.d.) treedt<br />

maar in op het ogenblik <strong>van</strong> de publicatie <strong>van</strong> de (eis tot) ontbinding, met name door de<br />

kantmelding (<strong>van</strong> de eis of het vonnis) voorgeschreven door art. 3 HypW (zie art. 4 HypW),<br />

en krachtens art. 28 HypW geldt dit zelfs in de gevallen waarin de ontbinding terugwerkende<br />

kracht heeft. Wie voordien verkregen heeft, wordt beschermd tegen de terugwerkende kracht<br />

<strong>van</strong> de ontbinding, herroeping of aanvechting <strong>van</strong> de vorige beschikking.<br />

Bv. de onbetaalde verkoper die geen inschrijving heeft genomen kan de ontbinding niet meer tegenwerpen aan<br />

derden, inbegrepen beslagleggende schuldeisers <strong>van</strong> de koper, die intussen hun recht hebben gepubliceerd (zie<br />

art. 28 Hyp.W.).<br />

Bv. de schenker kan ontbinding wegens niet-vervulling <strong>van</strong> de voorwaarden niet meer tegenwerpen aan derden<br />

die intussen hun rechten hebben gepubliceerd, indien er geen inschrijving werd genomen <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong><br />

de schenker.<br />

881


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Deze bescherming kan ook worden ingeroepen door de verkrijger krachtens legaat. Meer in het algemeen lijkt<br />

het niet nodig dat de verkrijger zijn titel reeds heeft overgeschreven, maar enkel dat hij verkregen heeft voor de<br />

kantmelding.<br />

NB. De beperkte bescherming die de derde-verkrijger (ook niet te goeder trouw) geniet door zijn lossingsrecht<br />

op grond <strong>van</strong> art. 28 lid 3 Hyp.W. e.d.m. werd reeds vermeld.<br />

3° De derde-verkrijger wordt beschermd tegen een niet gepubliceerde aanvechting <strong>van</strong> de titel<br />

<strong>van</strong> zijn rechtsvoorganger door een pauliana<br />

Zoals in Deel II hoofdstuk III afdeling D uiteengezet leidt de aanvechting <strong>van</strong> een<br />

vervreemding door middel <strong>van</strong> een actio pauliana (en soortgelijke aanvechtingsrechten<br />

betreffende de verdachte periode) ook tot beschikkingsonbevoegheid <strong>van</strong> de persoon die<br />

krachtens de aangevochten handeling heeft verkregen, maar kan een opvolgende verkrijger te<br />

goeder trouw mogelijks genieten <strong>van</strong> derdenbescherming. Dit is met name het geval wanneer<br />

deze te goeder trouw was en zijn recht gepubliceerd werd voor de publicatie (nl. kantmelding)<br />

<strong>van</strong> de actio Pauliana 2287 ; zolang er geen kantmelding is, is er een weerlegbaar vermoeden<br />

<strong>van</strong> goede trouw.<br />

Aangezien de Pauliana geen bron <strong>van</strong> winst mag zijn 2288 , heeft de verkrijger in dat geval wel<br />

een lossingsrecht.<br />

4° Bescherming tegen een indeplaatsstelling in een vorige overdracht door een<br />

voorkoopgerechtigde ?<br />

Een bijzondere regeling geldt voor het naastingsrecht of indeplaatsstellingsrecht <strong>van</strong> de<br />

wettelijke voorkoopgerechtigden (pachter, overheid, ...) wiens voorkooprecht werd miskend.<br />

Dat recht werkt in beginsel retroactief: de voorkoopgerechtigde wordt dus retroactief in de<br />

plaats gesteld <strong>van</strong> de oorspronkelijke koper. Een verkrijger die intussen <strong>van</strong> die<br />

oorspronkelijke koper heeft verkregen heeft dus achteraf gezien verkregen <strong>van</strong> een<br />

beschikkingsonbevoegde 2289 .<br />

Nu bepaalt de wet dat de indeplaatsgestelde gebonden is aan “de lasten waarin de koper heeft<br />

toegestemd” (zie art 51 III Pachtwet 2290 en art. 15 § 3 II Decreet 25 mei 2007 harmonisering<br />

2287 Zie Cass. 25 oktober 2001, RW 2002-2003, 940 = Pas. 2001 I 1706. Zie verder F. TOP, “De pauliaanse<br />

vordering kan in beginsel geen afbreuk doen aan de rechten <strong>van</strong> derden te goeder trouw verkregen op het door<br />

die vordering geviseerde onroerend goed”, T. Not. 2006, 183; C. VAN HEUVERSWYN, “Paulianabeslag op<br />

onroerend goed en pauliaanse vordering”, noot onder Hof Gent, 16 december 1995, T.Not. 1996, 230.<br />

2288 Cass. 15 mei 1992, Arr. 1991-92, 867 noot G.D. = RW 1992-1993, 330 noot E. DIRIX = Pas. 1992 I 813 =<br />

T.Not. 1993, 70 = RCJB 1995, 314 noot D. DEVOS, "La réparation de préjudice du créancier demandeur à<br />

l'action paulienne".<br />

2289 Cass. 5 oktober <strong>2012</strong>, nv Grondig t. Eigen Haard is goud waard, nr. C.11.0502.N, komt tot dezelfde<br />

conclusie als hieronder verdedigd, maar lijkt dit op een andere redenering te gronden.<br />

2290 Krachtens art. 56 § 2 IV Ruilverkavelingswet 22 juli 1970 ook <strong>van</strong> toepassing op het voorkooprecht bij<br />

ruilverkaveling.<br />

882


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voorkooprechten). De rechtspraak interpreteert dit zo dat dit ook een hypotheekvestiging<br />

omvat. De derde die <strong>van</strong> de onterechte koper een hypotheek heeft verkregen, wordt dus<br />

beschermd wanneer hij de hypotheek heeft ingeschreven voor de eis tot indeplaatsstelling<br />

(naasting) is ingeschreven.<br />

Verder oordeelt de rechtspraak dat ook een derde-verkrijger die het goed zelf heeft verkregen<br />

(door aankoop) <strong>van</strong> de onterechte koper, eveneens beschermd wordt indien zijn verkrijging is<br />

overgeschreven voor de eis tot indeplaatsstelling (naasting) is ingeschreven 2291 .<br />

5° De derde-verkrijger wordt beschermd door verjaring gegrond op 10 of 20 jaar bezit<br />

krachtens een te goeder trouw verkregen geldige titel<br />

Het derde geval waarin de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger algemeen wordt aanvaard is<br />

de “korte verjaring” gebaseerd op een bezit <strong>van</strong> het goed of recht gedurende tien of twintig<br />

jaar (art. 2265 BW) 2292<br />

De Belgische rechtspraak eist, anders dan de Franse, dat de derde-verkrijger zijn titel heeft<br />

gepubliceerd (behalve bij verkrijging krachtens legaat).<br />

Daarnaast kan men ook verkrijgen door dertig jaar bezit, te goeder of te kwader trouw, al dan<br />

niet krachtens een geldige titel.<br />

Voor dat bezit gelden bijzondere vereisten, bepaald in art. 2228 BW; art. 2235 BW regelt de<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> bezitsvoeging (tussen rechtsopvolgers).<br />

6° Wordt de derde-verkrijger beschermd door de vertrouwensleer wanneer er een schijn is<br />

gewekt dat het oudere recht niet bestaat ? - occulte titelgebreken<br />

In beginsel wordt de derde-verkrijger te goeder trouw buiten de genoemde verjaring om, niet<br />

beschermd tegen (de beschikkingsonbevoegdheid die voortvloeit uit) andere titelgebreken met<br />

terugwerkende kracht <strong>van</strong> een vorige overdracht, zoals nietigheden of inkorting 2293 . Nochtans<br />

gaat het meestal om gebreken die niet uit de registers zijn af te leiden en waarover de derdeverkrijger<br />

ook niet elders informatie kan inwinnen. In de hypotheekregisters vindt men <strong>van</strong> de<br />

gebreken die de vorige overdracht kunnen treffen slechts een mogelijke uitdrukkelijke<br />

ontbindende voorwaarde of een mogelijk vervreemdingsverbod (zie art. 1253 sexies Ger.W.).<br />

Door de afschaffing <strong>van</strong> het vereiste om akten in hun geheel over te schrijven (wijziging <strong>van</strong><br />

art. 1 Hyp.W. door art. 1 W. 9 februari 1995) ontstaat wel het risico <strong>van</strong> bijkomende occulte<br />

titelgebreken, zoals ontbindende voorwaarden.<br />

2291 Cass. 25 april 1974, Arr. 924; Cass. 5 oktober <strong>2012</strong>, nv Grondig t. Eigen Haard is goud waard, nr.<br />

C.11.0502.N, het laatste in casu over het voorkooprecht <strong>van</strong> de Vlaamse Wooncode.<br />

2292 Hierover onder meer SAGAERT-TILLEMAN-VERBEKE (2010) nr. 666-667.<br />

2293 Voor de niet-bescherming <strong>van</strong> de derde-hypotheekverkrijger bij nietigheid <strong>van</strong> de titel <strong>van</strong> de<br />

hypotheekgever o.m. DE PAGE, Traité, VII ((2)1957) nr. 452 v. en II ((3) 1964) nr. 829; GENIN, Traité des<br />

hypothèques et de la transcription, nr. 1276, ’T KINT, Sûretés (2000)nr. 555; Hof Gent 27 mei 1957, T.Not.<br />

1958, 15, ook besproken door LIMPENS & VANDAMME, “Examen de jurisprudence 1956 à 1959 Les<br />

obligations”, RCJB 1960, p. 355 nr. 33.<br />

883


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a) Nietigheid eerdere titel<br />

De regel geldt op de eerste plaats alle nietigheden (behalve bij vennootschappen, waar de<br />

nietigheidsgrond slechts tot ontbinding ex nunc leidt).<br />

In sommige gevallen beschikt de derde-verkrijger over een lossingsrecht, bv. in geval <strong>van</strong><br />

vernietiging wegens benadeling (art. 1681, lid 2 BW - behouden <strong>van</strong> het goed mits<br />

bijbetaling).<br />

Daarbuiten kan een soortgelijke, doch zeer belangrijke bescherming worden geboden aan de<br />

derde-verkrijger onder bezwarende titel, door het recht op terugbetaling <strong>van</strong> de prijs in geval<br />

<strong>van</strong> nietigverklaring <strong>van</strong> de vorige overdracht te beschouwen als een accessorium (kwalitatief<br />

recht) dat mee is overgegaan met het recht zelf binnen de grenzen <strong>van</strong> de prijs die men zelf<br />

heeft betaald. Uiteindelijk is dit immers gelijkaardig aan het vrijwaringsrecht, waar<strong>van</strong><br />

algemeen wordt aanvaard dat het in beginsel overgaat op de opvolgende verkrijger. Zo kan de<br />

derde-verkrijger minstens tegen de insolvabiliteit <strong>van</strong> de tweede hand worden beschermd. Een<br />

gelijkaardige bescherming wordt reeds geboden aan de derde-verkrijger <strong>van</strong> een zakelijk<br />

zekerheidsrecht door middel <strong>van</strong> subrogatie in de schuldvordering op terugbetaling <strong>van</strong> de<br />

prijs, mits men art. 28 lid 4 Hyp.W. ook toepasselijk acht in geval <strong>van</strong> nietigverklaring (en<br />

niet alleen <strong>van</strong> ontbinding) <strong>van</strong> de vorige overdracht 2294 (zij krijgen dan een pandrecht op die<br />

schuldvordering in ruil voor het verlies <strong>van</strong> hun onderpand). Of de derde-verkrijger hiermee<br />

ook beschermd wordt tegen de insolvabiliteit <strong>van</strong> de eerste hand, hangt daar<strong>van</strong> af of men een<br />

retentierecht erkent (geval waarin de derde in het bezit is <strong>van</strong> de zaak en die weigert af te<br />

geven zolang de prijs <strong>van</strong> de nietige overdracht niet wordt terugbetaald).<br />

Voor de nietigheid op grond <strong>van</strong> art. 1422 BW en 1283 Ger.W. (sinds de wijziging bij W. 20<br />

mei 1997) zou men wel kunnen betogen dat de derde-verkrijger te goeder trouw wordt<br />

beschermd. Immers, zelfs de tweede hand, d.i. de medecontractant <strong>van</strong> de echtgenoot<br />

(echtgenote) wordt beschermd indien hij te goeder trouw is (zij het met omkering <strong>van</strong> de<br />

bewijslast). Dit moet a fortiori het geval zijn voor de derde hand.<br />

b) Niet-tegenwerpelijkheid eerdere overdracht (art. 16 FaillW)<br />

De draagwijdte <strong>van</strong> art. 16 FaillW bij een verkoop door de gefailleerde na de faillietverklaring<br />

kwam reeds ter sprake; een beschikking door de gefailleerde na de faillietverklaring is niettegenwerpelijk<br />

aan de boedel, ongeacht de goede of kwade trouw <strong>van</strong> de verkrijger aan wie de<br />

gefailleerde heeft vervreemd (Cass. 6 maart 2009 2295 ), en de verkrijger wordt dus niet<br />

beschikkingsbevoegd (althans niet in verhouding tot de boedel). Dat arrest heeft zich echter<br />

niet uitgesproken over de volgende vraag, namelijk of een volgende (onder)verkrijger te<br />

goeder trouw tegen die beschikkingsonbevoegheid die voortvloeit uit de niet-<br />

2294 Zo DE PAGE, Traité, III, nr. 829 A; Corr. Gent 21 januari 2008, RW 2008-2009, 619.<br />

2295 Cass. 6 maart 2009, AR nr. C.07.0373.N, faill. Stuer t. Krevobex e.a., verbreking <strong>van</strong> Hof Gent 5 maart<br />

2007, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20090306-2= RW 2008-2009, 934 = Cass.<br />

2009-2010, 360 n. R. JANSEN "Het complexe samenspel <strong>van</strong> samenloop, beschikkingsonbevoegdheid en<br />

derdenbescherming" = Jaarverslag cassatie 2009, 29 = TGR-TWVR 2009, afl. 5, 332.<br />

884


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de vorige titel beschermd wordt. Daarover zegt art. 16 FaillW nog<br />

niets. Indien men de regel toepast die traditioneel wordt aanvaard bij nietigheid, wordt de<br />

derde-verkrijger niet beschermd (hierboven a), en dat is wat in die zaak uiteindelijk werd<br />

beslist 2296 ; maar men zou ook de regel kunnen toepassen die geldt bij de niettegenwerpelijkheid<br />

<strong>van</strong> art. 17 FaillW, in welk geval de derde-verkrijger te goeder trouw wel<br />

voorgaat indien zijn titel is overgeschreven voor de kantmelding <strong>van</strong> een eis tot niettegenwerpelijkverklaring<br />

op grond <strong>van</strong> art. 16 FaillW of minstens indien zijn titel is<br />

overgeschreven voor de inschrijving <strong>van</strong> de wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de boedel door de<br />

curator 2297 .<br />

c) Inkorting eerdere titel<br />

Hetzelfde probleem rijst wanneer de eerdere titel herroepen wordt door inkorting. Wel kan<br />

men betogen dat de derde-verkrijger die verkrijgt <strong>van</strong> iemand die zelf kosteloos heeft<br />

verkregen, dit risico moet kunnen inschatten. De enige bescherming die de derde-verkrijger<br />

daar heeft is een voorrecht <strong>van</strong> uitwinning (art. 930 BW); gezien het beginsel <strong>van</strong> de reserve<br />

in natura, zou hij geen lossingsrecht hebben 2298 . Het kan natuurlijk wel zijn dat de<br />

erfgenamen afstand hebben gedaan <strong>van</strong> de inkorting (dit kan slechts na het overlijden dan wal<br />

in de vormen <strong>van</strong> art. 918 BW).<br />

Het is m.i. ten onrechte dat deze bepaling enkel wordt toegepast bij vervreemding in volle<br />

eigendom, en niet bij vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten ten gunste <strong>van</strong> een derde (andere dan<br />

hypotheek, waarvoor art. 930 BW in ieder geval niet geldt). Het is onlogisch om zowel de<br />

verkrijger in eigendom te beschermen als de verkrijger <strong>van</strong> een schuldvordering op het goed<br />

(bv. de huurder), maar niet de verkrijger <strong>van</strong> een beperkt zakelijk recht erop.<br />

d) Naasting (andere dan indeplaatsstelling <strong>van</strong> een voorkoopgerechtigde)<br />

Verder loopt de derde-verkrijger bv. nog een risico wanneer de vorige overdracht betrekking<br />

had op een aandeel in een nalatenschap (risico <strong>van</strong> erfelijke herkoop - art. 841 BW). Ook hier<br />

gaat het echter om een risico waarmee men bekend kan zijn.<br />

e) Simulatie<br />

2296 Hof Antwerpen 15 september 2011, rolnr. 2010/AR/526, mr. D’Hooge q.q. faill. Stuer t. Krevobex e.a. Het<br />

arrest gaat nogal kort door de bocht en verwart nietigheid en beschikkingsonbevoegdheid: “de nietigheid <strong>van</strong> de<br />

inbreng <strong>van</strong> het onroerend goed in krevobex heeft ook de nietigheid tot gevolg <strong>van</strong> de daarop volgende<br />

rechtshandelingen m.b.t. het goed”; terwijl het tweede natuurlijk geen nietigheid is maar een<br />

beschikkingsonbevoegdheid; op de vraag <strong>van</strong> de derde-verkrijger te goeder trouw kan beschermd worden, gata<br />

het arrest gewoon niet in.<br />

2297 In de zaak die tot het arrest <strong>van</strong> 2009 leidde was op het ogenblik <strong>van</strong> die doorverkoop door de curator <strong>van</strong><br />

het faillissement nog steeds géén inschrijving genomen op het onroerend goed, zoals voorgeschreven door de<br />

FaillW.<br />

2298 Anders C. SLUYTS, in Vereffening-verdeling <strong>van</strong> de nalatenschap; T. DE LOOR, TPR 1997, p. (50) 62 nr.<br />

27.<br />

885


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In geval <strong>van</strong> simulatie daarentegen, kan de derde-verkrijger zich op de schijnbare handeling<br />

beroepen en wordt hij beschermd 2299 .<br />

f) Rechtsvergelijkende uitweiding<br />

De Franse rechtspraak heeft - na pleidooien <strong>van</strong> de rechtsleer 2300 - in dergelijke gevallen de<br />

derde-verkrijger te goeder trouw beschermd op grond <strong>van</strong> de vertrouwensleer (“error<br />

communis facit ius”) 2301 . In het (Staats)Nederlandse recht wordt een gelijkaardige<br />

bescherming geboden door art. 3:86 NBW. In het Duitse recht speelt het probleem niet<br />

omwille <strong>van</strong> het Abstraktionsprinzip.<br />

In het Belgische recht wordt de derde-verkrijger traditioneel nauwelijks beschermd tegen de<br />

schijn <strong>van</strong> beschikkingsbevoegdheid in deze gevallen, behalve dan tegen het gesimuleerd<br />

karakter <strong>van</strong> de vorige overdracht (art. 1321 BW).<br />

Zo het om een nietigheid in het voordeel <strong>van</strong> de oorspronkelijke vervreemder of <strong>van</strong> diens echtgenoot of gezin<br />

gaat, kan men zich tegen de zakelijke werking <strong>van</strong> de nietigheid beschermen door <strong>van</strong> de beschermde partij<br />

afstand te bedingen <strong>van</strong> het recht de nietigheid in te roepen. In de meeste gevallen is dit evenwel niet mogelijk,<br />

en bovendien zal daar meestal ook geen aanleiding toe bestaan.<br />

De ontwikkeling <strong>van</strong> de vertrouwensleer is m.i. intussen in België ook zover dat de derdeverkrijger<br />

ook bij ons kan worden beschermd, wanneer hij rechtmatig op de geldigheid <strong>van</strong> de<br />

vorige overdracht mocht vertrouwen 2302 . Allicht moet men ook hier de eis stellen de eigen<br />

titel wordt overgeschreven voor de kantmelding <strong>van</strong> de eis tot vernietiging (art. 3 HypW). De<br />

kwade trouw <strong>van</strong> de derde kan verder wel nog niet afgeleid worden uit de kennis <strong>van</strong> de<br />

theoretische mogelijkheid <strong>van</strong> een vernietiging, e.d.m. <strong>van</strong> de vorige overdracht. Slechts bij<br />

concrete aanwijzingen dat hij zich daaraan moet verwachten is zijn vertrouwen niet langer<br />

rechtmatig. In de andere gevallen dient zijn vertrouwen op de schijnbare beschikkingsbe-<br />

2299 Hof Brussel 9 april 1998, R.Not.B. 1999, 241; M. VAN QUICKENBORNE, RCJB 1975, p. 295 nr. 20; P.<br />

VAN OMMESLAGHE, in Les obligations contractuelles, jeune Barreau Bruxelles 2000, p. 190 nr. 40; A.M.<br />

STRANART & C. ALTER, “Quel est le sort de l’hypothèque consentie par un acquéreur dont le droit est<br />

ultérieurement annule?”, Liber amicorum Lucien Simont, Bruylant Brussel 2002, (493) 497.<br />

2300 O.m. MILLIET, Des effets de la propriété apparente en droit civil, thèse Paris 1901; RENAULT, Des<br />

actes accomplis par le titulaire apparent d’un droit, thèse Bordeaux 1917.<br />

2301 De ontwikkeling is beschreven door ZENATI, Les biens, nr. 147 - te beginnen met de leer <strong>van</strong> de<br />

schijnerfgenaam. Zie m.b. cass. fr., 26 januari 1897, D.P. 1900 I 33; Cass. fr., req. 20 mei 1935, DP 1935 I 97;<br />

cass. fr., Req. 12 februari 1941, S. 1941, I, 68 (nietigheid <strong>van</strong> een vorige overdracht); cass. fr., req. 19 maart<br />

1946, JCP II 3125 noot BECQUE (nietigheid <strong>van</strong> de oprichting <strong>van</strong> de vennootschap die vervreemder - in casu<br />

hypotheekgever - was); Cass. fr. 3 april 1963, Bull. nr. 204 p. 174 = JCP 1964 II 13502 noot J. MAZEAUD =<br />

J.Not. 1963, 47040 p. 538 noot J. VIATTE = S. 1964 J. 1 = D. 1963, 306 noot J. CALAIS-AULOY = RTDCiv<br />

1964, 364 noot J.-D. BREDIN (de onbevoegdheid tot hypothekeren vloeide voort uit de nietigheid <strong>van</strong> de titel<br />

<strong>van</strong> de hypotheekgever, namelijk een vermomde schenking aan een overspelig kind). Vgl. ook Cass. fr. 23 maart<br />

1968, Bull.civ. III nr. 123 (schijnvertegenwoordiger vennootschap). Zie eerder ook E. LEROUX, “Recherche sur<br />

l’évolution de la théorie de la propriété apparente dans la jurisprudence depuis 1945”, RTDCiv. 1974, 509 v.<br />

Zoals hoger beschreven heeft de Franse rechtspraak wel geaarzeld wanneer de vorige overdracht was aangetast<br />

door bedrog.<br />

2302 Voor een pleidooi in die zin, zie A.-.M. STRANART & C. ALTER, “Quel est le sort de l’hypothèque<br />

consentie par un acqéreur dont le droit est ultérieurement annulé ?”, Liber amicorum Lucien Simont, Bruylant<br />

Brussel, p. 493 v.<br />

886


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voegdheid <strong>van</strong> de vervreemder te worden beschermd. Het is immers in omzeggens alle<br />

gevallen gemakkelijker voor de oudere gerechtigde om de nietigheidsgrond te kennen (en<br />

bekend te maken door middel <strong>van</strong> kantmelding) dan voor de derde-verkrijger om erachter te<br />

komen.<br />

7° Wordt de derde-verkrijger beschermd door de vertrouwensleer wanneer er een schijn is<br />

gewekt dat het oudere recht niet bestaat ? - andere gevallen<br />

Ook buiten de occulte titelgebreken om is de publiciteit <strong>van</strong> onroerende zakelijke rechten en<br />

rechten met zakelijke werking een kaas met gaten” 2303 . Er zijn meerdere wijzen <strong>van</strong><br />

verkrijging <strong>van</strong> (mogelijks oudere) zakelijke rechten of rechten met zakelijke werking<br />

waarvoor de publiciteit onbestaande of minstens onvoldoende is, zoals de verkrijging<br />

krachtens erfopvolging en legaat, sommige vormen <strong>van</strong> zakelijke subrogatie, de dertigjarige<br />

verjaring; de wettelijke hypotheken gedurende de periode waarover ze bij inschrijving kunnen<br />

terugwerken (“occulte hypotheken”), enz.<br />

Dit betreft o.m.:<br />

- de verkrijging krachtens erfopvolging en legaat (behalve beschikkingen over de hand) 2304 -<br />

zij het dat ook in het Belgische recht de leer <strong>van</strong> de schijnerfgenaam zich verder ontwikkelt.<br />

Een bijzondere publiciteitsleemte is er doordat buitenhuwelijkse kinderen ook na het<br />

overlijden <strong>van</strong> de erflater nog kunnen opduiken; beschikkingen door de andere erfgenamen<br />

kunnen echter maar aangevochten worden binnen de 6 maanden na het overlijden (zie art. 828<br />

BW); <strong>van</strong>daar dat het geraden is geen goederen uit een nalatenschap te verkrijgen binnen de<br />

eerste 6 maanden.<br />

- sommige vormen <strong>van</strong> zakelijke subrogatie;<br />

- de ontbinding <strong>van</strong> een maatschap of vereniging of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid;<br />

- sommige gevallen <strong>van</strong> aanwas;<br />

- dertigjarige verjaring;<br />

- wettelijke hypotheken gedurende de periode waarover ze bij inschrijving kunnen<br />

terugwerken (“occulte hypotheken”)<br />

Verder kan men ook twijfelen aan de effectiviteit <strong>van</strong> een publiciteit die uitsluitend uit een<br />

publicatie in het Staatsblad bestaat, of uit een publicatie ter griffie (met name wanneer het niet<br />

de griffie is <strong>van</strong> de ligging <strong>van</strong> het onroerend goed) (bv. faillissement, gerechtelijk akkoord,<br />

collectieve schuldenregeling en andere vormen <strong>van</strong> samenloop).<br />

2303 A. VERBEKE, “De hypotheekwet. Kaas met gaten”, TBBR 1995, 428 v.<br />

2304 In Frankrijk ten dele aan publiciteit onderworpen sinds Décret-loi 30 oktober 1935.<br />

887


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zoals hoger beschreven kent het Duitse recht een algemene bescherming <strong>van</strong> de verkrijgers te<br />

goeder trouw (gepaard aan controle door de ambtenaar of rechter die het register houdt, of<br />

toestemming voorligt <strong>van</strong> de persoon op wiens naam het goed staat ingeschreven in het<br />

grondboek). Vrij ver gaat ook het (Staats)Nederlandse NBW (art. 3:24 tot 26), dat niet alleen<br />

beschermt tegen niet ingeschreven feiten waarvoor publicatie is voorgeschreven, maar ook<br />

tegen niet-ingeschreven feiten waar<strong>van</strong> publicatie in de registers gewoon mogelijk was. Deze<br />

stelsels bieden een veel grotere zekerheid dan de Franse oplossing <strong>van</strong> de schijnleer, omdat in<br />

het Franse recht de schijneigendom een feitenkwestie is, niet aan welbepaalde feiten wordt<br />

vastgeknoopt en dus zeer onzeker blijft.<br />

De enige aanzet voor de oplossing <strong>van</strong> deze problemen bij ons is te vinden in de leer <strong>van</strong> de<br />

schijnerfgenaam (daarbij hoort ook het geval <strong>van</strong> de erfgenaam die een goed verkoopt dat<br />

nochtans gelegateerd was aan een ander).<br />

e. Hoe kan de oudere gerechtigde zich beschermen?<br />

Omgekeerd rijst natuurlijk ook de vraag hoe een gerechtigde zich kan beschermen tegen<br />

verkrijging door een derde-verkrijger in strijd met zijn (ouder) recht. We overlopen enkele<br />

mogelijkheden. Zolang betreffende het goed in de registers nog geen verkrijging tegen de<br />

oudere gerechtigde in is ingeschreven, is er geen probleem; in dat geval is het niet mogelijk<br />

tegen de oudere gerechtigde in te verkrijgen (zie hoger als toepassing dat onroerende<br />

voorrechten maar moeten worden ingeschreven op het ogenblik waarop de vervreemding <strong>van</strong><br />

het goed wordt overgeschreven).<br />

Het ontbindings- of herroepingsrecht kan de oudere gerechtigde bewaren door de<br />

inschrijvingen tijdige hernieuwing <strong>van</strong> zijn onroerend voorrecht. Bij verlies er<strong>van</strong> kan hij nog<br />

een hypotheek nemen (evenwel zonder terugwerkende kracht - art. 36 Hyp.W.).<br />

Bescherming <strong>van</strong> een derde-verkrijger tegen een mogelijke vernietiging kan de oudere<br />

gerechtigde verhinderen door:<br />

- spoedige kantmelding <strong>van</strong> de eis tot vernietiging;<br />

- de verkrijgende verjaring te stuiten;<br />

- te zorgen dat mogelijke nietigheden af te leiden zijn uit de overdrachtsakte.<br />

Blijft de vraag hoe een koper zich kan beschermen tegen een tweede verkoop door zijn<br />

verkoper. De eerste koper die verneemt dat de ontrouwe verkoper het goed opnieuw verkoopt<br />

vooraleer de eerste titel is verleden, en vreest dat de verkoper de tweede titel zal laten<br />

verlijden en overschrijven, kan zijn recht op het goed allicht niet meer veiligstellen tegenover<br />

de tweede koper door de eerste verkoop aan deze laatste bekend te maken, gezien het tijdstip<br />

waarop de tweede te goeder trouw moet zijn (zie hoger). In die gevallen waarin publiciteit<br />

voor het oudere recht vereist is ook jegens derden te kwader trouw, is er natuurlijk geen<br />

andere mogelijkheid dan die publicatie.<br />

Men kan de notaris <strong>van</strong> de tweede koper ook niet verbieden om de tweede verkoop te<br />

verlijden; in beginsel mag deze zijn ambt niet weigeren (art. 3 Notariswet), en <strong>van</strong><br />

medeplichtigheid aan de wanprestatie <strong>van</strong> de verkoper kan geen sprake zijn, nu die<br />

888


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

wanprestatie werd gepleegd door de tweede verkoop zelf en niet door het verlijden er<strong>van</strong> 2305 .<br />

Wel mag de notaris medewerking weigeren krachtens art. 3, 2° Deontologische Code (“hij<br />

kan weigeren in de volgende gevallen: 2° wanneer de partijen in de akte handelen met<br />

miskenning <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> een derde of <strong>van</strong> de overheid”); de vraag rijst of dit wel kan<br />

worden ingeroepen indien de tweede koper te goeder trouw heeft gekocht.<br />

Wel zou men in kort geding (eventueel zelfs in een snelle bodemprocedure) een verbod<br />

kunnen laten opleggen aan de tweede koper om tot het verlijden <strong>van</strong> de akte en overschrijving<br />

er<strong>van</strong> over te gaan, maar dit veronderstelt allereerst dat men de identiteit <strong>van</strong> de tweede koper<br />

kent. Vervolgens wordt men daardoor nog niet beschermd, zo de tweede verkoop toch<br />

verleden wordt, tegen conflict met de schuldeisers of onderverkrijgers - meer bepaald<br />

hypothecaire - <strong>van</strong> die koper. Het kort geding legt enkel een verbod op, maar geldt niet als<br />

leveringsakte door de overschrijving waar<strong>van</strong> aan art. 1 Hyp.W. zou zijn voldaan. Daarom<br />

moet onderzocht worden of er andere of bijkomende middelen bestaan om de belangen <strong>van</strong> de<br />

eerste koper beter te beveiligen.<br />

Kantmelding <strong>van</strong> de dagvaarding uitgebracht tegen de verkoper lijkt niet mogelijk (valt buiten<br />

art. 3 Hyp.W.; kantmelding vereist immers verzet tegen een reeds overgeschreven akte 2306 ;<br />

kantmelding bij de titel <strong>van</strong> de verkoper kan evenmin aangezien het niet die titel is die in<br />

vraag wordt gesteld) en evenmin voldoende 2307 . Kantmelding zou wel mogelijk zijn indien de<br />

tweede koper in strijd met een verbod heeft overgeschreven (om te beletten dat hij verder<br />

vervreemdt), doch dit helpt slechts indien de strijd met het rechterlijk verbod de akte nietig<br />

zou maken (quod non).<br />

De gezochte bescherming zou wel kunnen bereikt worden door een (bewarend) beslag op het<br />

onroerend goed (en overschrijving daar<strong>van</strong>), althans zolang de verkoper solvabel is. Is de<br />

vervreemder niet solvabel, dan kunnen diens andere schuldeisers, waaronder ook de tweede<br />

koper zelf beslag leggen en executie uitlokken <strong>van</strong> het goed. Maar zolang het slechts gaat om<br />

een conflict tussen twee verkrijgers, waar<strong>van</strong> de ene kan voldaan worden door verkrijging <strong>van</strong><br />

het goed en de andere door schadevergoeding, dient de oudste verkrijger (eventueel wel vaste<br />

datum vereist) voorrang te krijgen voor de uitvoering in natura en de tweede genoegen te<br />

nemen met schadevergoeding 2308 .<br />

Tenslotte wordt ook gesuggereerd om de neerlegging <strong>van</strong> de onderhandse verkoopakte onder<br />

de minuten authentiek te verlijden en te laten overschrijven. Evenwel veronderstelt dit een<br />

erkenning er<strong>van</strong> door de verkoper, wat in dit geval juist problematisch is.<br />

2305 M. DE CLERCQ, “Voor mij is verschenen”, Postuniversitaire cyclus notariaat Leuven 2008, ter perse in<br />

Leuvense notariële geschriften.<br />

2306 Cass. 6-9-1991, RW 1991-92, 610.<br />

2307 Het Duitse recht daarentegen kent naast de “Widerspruch” ook de “Vormerkung”.<br />

2308 Voor nadere adstructie, zie mijn bijdrage "De uitwendige rechtsgevolgen <strong>van</strong> verbintenissen uit overeenkomst<br />

en andere persoonlijke rechten: zgn. derde-medeplichtigheid aan wanprestatie, pauliana en aanverwante<br />

leerstukken", in Overeenkomsten en derden: De externe gevolgen <strong>van</strong> overeenkomsten en de derdemedeplichtigheid,<br />

p. (119) v.<br />

889


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een andere probleemsituatie is het gevolg <strong>van</strong> de "dode hoek", met name wanneer een reeds<br />

verleden akte nog niet is neergelegd ter overschrijving (bv. omdat er tijd verloren gaat door de<br />

registratieplicht). De koper zou zich kunnen beschermen door te bedingen dat de koopprijs<br />

door de notaris maar mag worden uitbetaald na de overschrijving <strong>van</strong> de akte 2309 .<br />

2309 Dat de notaris de koopsom niet heeft ingehouden, werd evenwel niet als een fout beschouwd door Hof<br />

Gent 27 november 2008, T.Not. 2009, 368.<br />

890


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING D. Pleidooi voor een hervorming <strong>van</strong> ons publiciteitsstelsel<br />

Na het beknopt overzicht <strong>van</strong> de alternatieve stelsels <strong>van</strong> publiciteit <strong>van</strong> onroerend goed (hoger) en een nadere<br />

uitwerking <strong>van</strong> de derdenbescherming in ons recht (hierboven), doe ik, gegeven het ingewikkeld en gebrekkig<br />

karakter <strong>van</strong> ons publiciteitsstelsel voor onroerend goed, ook een poging een hervorming voor te stellen,<br />

uitgaande <strong>van</strong> 2 vragen.<br />

a. Welke vereisten dienen aan de eigendomsoverdracht te worden gesteld, m.b.<br />

akte en/of inschrijving ?<br />

Een eerste vraag luidt of wij de akte en/of inschrijving “constitutief” moeten maken voor de eigendomsverkrijging<br />

krachtens rechtshandeling, of althans voor de overdracht, de vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten en de<br />

verkrijging door verdeling (dit zijn de afgeleide wijzen <strong>van</strong> verkrijging onder bijzondere titel) ?<br />

Hierbij is vooreerst een historische noot op zijn plaats. Algemeen wordt aanvaard dat art. 1 Hypotheekwet enkel<br />

de eigendomsoverdracht ten aanzien <strong>van</strong> derden betreft, en niet ook de eigendomsovergang tussen partijen.<br />

Nochtans is het erg betwistbaar dat dit de bedoeling was <strong>van</strong> de wetgever. De schijnbare beperking tot derden<br />

wordt namelijk gemotiveerd door te stellen dat “Entre les parties contractantes tous actes, toutes conventions<br />

continueront de recevoir leurs effets et de donner lieu aux actions personnelles qui en découlent<br />

naturellement” 2310 : men wilde blijkbaar enkel de geldigheid <strong>van</strong> de verbintenis tussen partijen (behalve bij<br />

schenking) vrijstellen <strong>van</strong> publiciteit, en helemaal niet de eigendomsovergang !<br />

En inderdaad is de gedachte <strong>van</strong> een “relatieve” eigendom in beginsel in strijd met het begrip zakelijk recht zelf,<br />

dat per definitie erga omnes werkt. Anderzijds is the life of law, not logic but experience 2311 . Dat eigendom in<br />

beginsel erga omnes werkt, is in beginsel geen voldoende argument om ons huidig stelsel te veroordelen; ook het<br />

(Staats)Nederlandse en Duitse recht kennen gevallen <strong>van</strong> relativiteit <strong>van</strong> de eigendom (de bovengenoemde<br />

Vormerkung zou men als zo’n geval kunnen zien). Vandaar kan men de vraag wanneer eigendom overgaat c.q.<br />

dient over te gaan, eigenlijk niet beantwoorden zonder eerst te zeggen wat men bedoelt met<br />

eigendomsoverdracht, i.e. welke rechtsgevolgen men onder dit begrip samenvat of aan het eigendomsrecht<br />

vastknoopt 2312 .<br />

1° Het inschrijvingsbeginsel tegen de achtergrond <strong>van</strong> de rele<strong>van</strong>te rechtsvragen<br />

(eigendomsfuncties)<br />

Zo kan men vaststellen dat de keuze voor een bepaald tijdstip <strong>van</strong> eigendomsovergang maar al te vaak wordt<br />

gemotiveerd met redenen, die daar los <strong>van</strong> staan, omdat het rechtsgevolgen betreft die niet met de<br />

eigendomsovergang als dusdanig te maken hebben. Zo bv. is het tijdstip <strong>van</strong> eigendomsovergang<br />

<strong>van</strong>zelfsprekend niet bepalend voor de gebondenheid <strong>van</strong> de verkoper, in die zin dat men gebonden kan zijn, ook<br />

al vindt de overdracht pas later plaats. Zo bv. kan de risico-overgang worden losgekoppeld <strong>van</strong> de<br />

eigendomsovergang. Zo partijen niets anders hebben bedongen, gaat het risico <strong>van</strong> de tegenprestatie (in<br />

wederkerige overeenkomsten) over op het ogenblik <strong>van</strong> de eigendomsoverdracht 2313 . Zo bv. is de vraag of een<br />

2310 Verslag-Lelièvre, aangehaald door A. DELEBECQUE, Commentaire législatif de la loi du 16 décembre<br />

1851 sur la révision du régime hypothécaire, Decq Brussel 1852, p. 45 nr. 39.<br />

2311 Naar het klassieke citaat <strong>van</strong> O.W. HOLMES. Wellicht is het nog juister te zegggen, met A. WATSON,<br />

dat the life of law is neither logic nor experience but borrowing (afschrijven en nog eens afschrijven), maar dat<br />

is een ander verhaal (zie A. WATSON, Legal transplants. An approach to comparative law, Scottish Academic<br />

Edinburgh 1974)<br />

2312 R. SACCO, “Fait-il retarder le transfert de la propriété (Synthèse de droit comparé)”, in Faut-il retarder le<br />

transfert de propriété, reeks Cahiers de droit de l'entreprise <strong>van</strong> La semaine juridique: édition entreprise, p. 22,<br />

onderscheidt een negental rechtsvragen, die al dan niet aan de eigendom(sovergang) worden gekoppeld.<br />

2313 Weliswaar wordt de risico-overgang in ons recht in beginsel aan de eigendomsovergang gekoppeld,<br />

891


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

tweede verkoop <strong>van</strong> hetzelfde goed wanprestatie vormt aan een eerdere verkoop, en gebeurlijk zelfs een<br />

onrechtmatige daad <strong>van</strong> derde-medeplichtigheid inhoudt, niet afhankelijk <strong>van</strong> het tijdstip <strong>van</strong><br />

eigendomsovergang. Zo bv. is de mogelijkheid om een gekocht goed door te verkopen niet afhankelijk <strong>van</strong> de<br />

vraag of de eerste verkoop reeds met eigendomsovergang gepaard is gegaan.<br />

De keuze <strong>van</strong> de regel inzake eigendomsovergang dient m.i. daarentegen wel te worden bepaald met het oog op<br />

de volgende vraagstukken:<br />

a) wie eigenaar is, is <strong>van</strong>zelfsprekend <strong>van</strong> belang voor zuiver zakenrechtelijke conflicten in het algemeen, en<br />

dubbele vervreemding door eenzelfde vervreemder in het bijzonder;<br />

b) wie eigenaar is, is verder <strong>van</strong> belang voor de overgang <strong>van</strong> kwalitatieve rechten en verplichtingen in het<br />

algemeen, en bij huur in het bijzonder;<br />

c) wie eigenaar is, is tenslotte <strong>van</strong> belang voor de werking <strong>van</strong> het publiekrecht in het algemeen, en het voeren<br />

<strong>van</strong> een bodembeleid door de overheid in het bijzonder (bodembeleid in ruime zin, omvattende onder meer<br />

ruimtelijke ordening, milieubeleid e.d.).<br />

a) Zuiver zakenrechtelijke conflicten (inbegrepen het conflict met de<br />

samenlopende schuldeisers)<br />

Of de eigendom slechts kan overgaan door de vervulling <strong>van</strong> de publiciteit, dan wel reeds door een daartoe<br />

strekkende overeenkomst tussen partijen, heeft belang voor sommige zakenrechtelijke conflicten. Immers,<br />

hoewel men weliswaar algemeen zegt dat ten aanzien <strong>van</strong> derden, en dus bij zakenrechtelijke conflicten, het de<br />

publiciteit is die de doorslag geeft, is dit niet helemaal juist in ons recht. Het tijdstip <strong>van</strong> overdracht tussen<br />

partijen bepaalt in beginsel nog altijd de anterioriteit tussen conflicterende rechten die <strong>van</strong> dezelfde partij<br />

worden afgeleid, en de publiciteit geeft maar de doorslag wanneer de latere verkrijger te goeder trouw is,<br />

alsmede wanneer er samenloop ontstaat voor de publiciteit is vervuld (het niet-gepubliceerde eigendomsrecht is<br />

niet tegenwerpbaar aan de samenlopende schuldeisers). In ons stelsel moeten derden die de eigendomsverhouding<br />

tussen partijen kenden of behoorden te kennen (“derden te kwader trouw”) deze in beginsel ook<br />

eerbiedigen, zij het met belangrijke uitzonderingen (nl. voor de schuldeisers in samenloop; verder bij conflict<br />

met de rechtsvoorganger <strong>van</strong> de vervreemder, die wil ontbinden maar geen voorrecht heeft gepubliceerd, en nog<br />

in enkele andere gevallen), en worden zij intussen dus geen eigenaar. In stelsels waar de inschrijving constitutief<br />

is wordt degene die weet heeft <strong>van</strong> een vorige, niet-gepubliceerde overdracht (d.w.z. noch inschrijving, noch<br />

Vormerkung) wél eigenaar.<br />

Nu kan ons stelsel op het eerste gezicht billijker leiden, maar vooraleer tot dat besluit te komen, moet men de<br />

juiste betekenis <strong>van</strong> dat verschil toch even bekijken. Dat de verkrijger die weet heeft <strong>van</strong> een eerdere verkoop in<br />

constitutieve stelsels eigenaar wordt, betekent namelijk helemaal niet dat hij die eigendom ook mag behouden.<br />

Indien hij onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien <strong>van</strong> de eerste koper, d.i. bij “derde-medeplichtigheid”, zal<br />

hij verplicht zijn om het goed over te dragen aan die eerste koper (c.q. afstand te doen <strong>van</strong> zijn Vormerkung).<br />

Enkel heeft hij ondertussen toch maar een zakelijk recht, en de eerste koper niet (die laatste kan wel door middel<br />

<strong>van</strong> een Vormerkung de eigenaar relatief beschikkingsonbevoegd maken). Indien de tweede verkrijger te kwader<br />

trouw insolvabel is, dan zal de eerste koper in samenloop komen met de andere schuldeisers <strong>van</strong> de tweede<br />

verkrijger. Maar in ons recht zal het resultaat normaal hetzelfde zijn: schuldeisers in samenloop kunnen zich<br />

namelijk evenzeer beroepen op art. 1 Hyp.W., en dit geldt in ons land ook voor de onderverkrijger <strong>van</strong> een<br />

verkrijger te kwader trouw. Gaat de tweede koper te kwader trouw, die eerst overschrijft, failliet, dan zal de<br />

eerste koper, hoewel theoretisch eigenaar zijnde, toch maar een evenredig deel <strong>van</strong> de opbrengst <strong>van</strong> het goed<br />

ont<strong>van</strong>gen 2314 . Het is zelfs zo dat de eerste koper in het Duitse stelsel beter beschermd is dan bij ons, omdat hij<br />

daar tenminste nog de mogelijkheid heeft om op grond <strong>van</strong> zijn schuldvordering uit onrechtmatige daad (derde-<br />

behoudens andersluidend beding en enkele bijzondere wetsbepalingen (bv. Wet-Breyne inzake vooruitbetalingsovereenkomsten<br />

in aanbouw zijnde woningen 1971). Maar het gaat om twee vragen, die gemakkelijk<br />

afzonderlijk kunnen worden geregeld.<br />

2314 Het resultaat zou anders kunnen zijn bij toepassing <strong>van</strong> de actio Pauliana, maar ook die werkt in beginsel<br />

op dezelfde wijze in beide stelsels.<br />

892


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

medeplichtigheid) een Vormerkung te boeken 2315 , en zo voorrang te verkrijgen op de andere schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

verkrijger te kwader trouw, terwijl het in ons recht erg twijfelachtig is of een kantmelding <strong>van</strong> een eis <strong>van</strong> de<br />

eerste koper (tot revindicatie) jegens de tweede koper te kwader trouw (die eerst heeft overgeschreven) de eerste<br />

voorrang zou verlenen in een daaropvolgend faillissement <strong>van</strong> die tweede koper 2316 .<br />

Waar er aldus <strong>van</strong> het billijkheidsargument niet veel meer overblijft, moet op grond <strong>van</strong> de rechtszekerheid de<br />

voorkeur worden gegeven aan het constitutief stelsel: zakenrechtelijk geen verkrijging noch voorrang zonder<br />

publiciteit (zij het inschrijving, zij het Vormerkung). Het grote voordeel daar<strong>van</strong> is een grote beperking <strong>van</strong> het<br />

aantal mogelijke conflicten tussen zakelijke rechten, <strong>van</strong> het aantal toestanden waar meerdere personen kunnen<br />

beweren eigenaar te zijn. Weliswaar gaat die vermindering gepaard met een toenemende rol <strong>van</strong> de leer der<br />

derde-medeplichtigheid, doch dat tast de zekerheid over de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het goed veel minder<br />

aan.<br />

b) Overgang <strong>van</strong> kwalitatieve rechten en verplichtingen in het algemeen, en bij<br />

huur in het bijzonder<br />

De eigendomsovergang brengt ook de overgang mee <strong>van</strong> kwalitatieve rechten (waaronder ook in beginsel het<br />

recht op de vruchten) en verplichtingen. Een <strong>van</strong> de belangrijkste gevallen daar<strong>van</strong> betreft de huur. De rechten<br />

én verplichtingen <strong>van</strong> de verhuurder gaan bij vervreemding <strong>van</strong> een verhuurd goed over op het tijdstip <strong>van</strong> de<br />

eigendomsovergang. Bovendien kan de vervreemder het goed in beginsel nog altijd verhuren zolang de<br />

eigendom niet is overgegaan. Aangezien huur geen zakelijk recht is, geldt in deze verhouding in ons recht in<br />

beginsel het tijdstip <strong>van</strong> eigendomsovergang tussen partijen (of althans de vaste datum daar<strong>van</strong>), en niet de<br />

publiciteit er<strong>van</strong>.<br />

Ook hier zou het de duidelijkheid en de rechtszekerheid ten goede komen indien in verhouding tot de huurder, de<br />

eigendom pas overgaat op het tijdstip <strong>van</strong> de inschrijving. Dit belet niet dat verkoper en koper onder elkaar een<br />

andere afrekening kunnen bedingen. We zien trouwens dat de wetgever in 1997, bij de wijziging <strong>van</strong> art. 9 lid 1<br />

<strong>van</strong> de Woninghuurwet, reeds gekozen heeft voor een aanknoping aan de publiciteit in plaats <strong>van</strong> aan de<br />

eigendomsovergang tussen partijen. Ook zou het nuttig zijn te bepalen dat bij de opzegging voor eigen gebruik,<br />

de verkrijger niet reeds bij de opzegging eigenaar moet zijn, maar het integendeel voldoende is dat hij bij de<br />

opzegging reeds een schuldvordering tot geven heeft en bij het einde <strong>van</strong> de termijn eigenaar is.<br />

c) Publiekrechtelijke vragen<br />

Tenslotte is het ook voor de toepassing <strong>van</strong> publiekrechtelijke bepalingen, en het voeren <strong>van</strong> een bodembeleid<br />

door de overheid, veel beter om toestanden te vermijden waarbij in de ene verhouding één partij eigenaar is, en<br />

in de andere (bv. ten aanzien <strong>van</strong> de schuldeisers der partijen) een andere partij, en dus de eigendomsovergang te<br />

koppelen aan de inschrijving in de registers.<br />

2° Gewenste om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het inschrijvingsbeginsel<br />

Uit het voorgaande blijkt dat het inderdaad wenselijk is om de inschrijving (en niet enkel de authentieke akte)<br />

constitutief te maken voor de eigendomsoverdracht en vestiging <strong>van</strong> beperkte zakelijke rechten 2317 . Wel dient<br />

2315 Op grond <strong>van</strong> BGB § 885 kan de Vormerkung immers niet alleen worden gegrond op een verbintenis uit<br />

overeenkomst, maar ook op een andere verbintenis mits machtiging <strong>van</strong> de rechter in kort geding.<br />

2316 Zie voor deze discussie De PAGE, Traité VII, 983 v.; K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken nr.<br />

189.<br />

2317 Niet gepleit wordt hier voor het formaliseren <strong>van</strong> de verkoop zelf, door ook de oorspronkelijke<br />

verkoopovereenkomst of verkoopbelofte slechts bindende kracht te geven indien ze autentiek wordt verleden. In<br />

de koop-verkoop <strong>van</strong> onroerend goed is er geen typisch zwakkere partij, zodat vormvereisten vaak tot<br />

ongewenste gevolgen leiden.<br />

893


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

nog te worden gepreciseerd hoe ruim het begrip “overdracht” in deze context dient te worden begrepen, en voor<br />

welke wijzen <strong>van</strong> verkrijging de publiciteit constitutief dient te zijn.<br />

1° Allereerst dient de regel te gelden voor de eigenlijke “overdracht” en de “vestiging” (in eigenlijke zin) <strong>van</strong><br />

beperkte zakelijke rechten, d.i. verkrijging onder bijzondere titel uit kracht <strong>van</strong> verbintenis, voor zover deze<br />

“onder levenden” geschiedt. Daarbij dient zonder belang te zijn wat de aard <strong>van</strong> die titel is (bezwarende titel,<br />

zoals bij koop, ruil, inbreng, aanwasovereenkomst, overdracht door wijziging huwelijksvermogensstelsel,<br />

inbetalinggeving en boedelafstand; kosteloze titel zoals schenking, contractuele erfstelling, ouderlijke<br />

boedelverdeling, inbreng of stichting, afstand; zekerheidstitel zoals bij hypotheekvestiging; beheersoverdracht;<br />

uitoefening voorkoop- of naastingsrecht; overdrachtsverbintenis uit onrechtmatige daad of andere), en evenzeer<br />

wat de aard <strong>van</strong> het overgedragen of gevestigd recht is (eigendom, vruchtgebruik, erfpacht- of opstalrecht,<br />

erfdienstbaarheid - uitgezonderd de overgang <strong>van</strong> hypotheekrecht ingevolge overgang <strong>van</strong> de verzekerde<br />

schuldvordering 2318 , de overgang <strong>van</strong> erfdienstbaarheden door overgang <strong>van</strong> het heersend erf, en de overgang<br />

<strong>van</strong> als accessoir gevestigde opstalrechten).<br />

2° Vervolgens dient de regel te gelden voor de verdeling en gelijkgestelde zakenrechtelijke rechtshandelingen<br />

(toebedeling uit een rechtspersoon, een gemeenschap of een nalatenschap, omzetting <strong>van</strong> vruchtgebruik e.d.); zij<br />

vormen geen overdracht in eigenlijke zin in ons recht, d.i. worden niet gezien als de uitvoering <strong>van</strong> een<br />

onderliggende verbintenis.<br />

3° Zij dient ook te gelden voor de afstand <strong>van</strong> recht, ook wanneer deze louter uitdovend is (abdicatieve<br />

rechtshandeling).<br />

Tot hier toe gaat het om handelingen, waarvoor de publiciteit nu reeds is voorgeschreven (zij het niet<br />

constitutief).<br />

4° De regel dient ook te gelden voor handelingen waarmee men eigendom terugkrijgt op grond <strong>van</strong> een<br />

ontbinding, herroeping e.d., in de gevallen waarin deze geen terugwerkende kracht hebben (op dit ogenblik is de<br />

publiciteit reeds verplicht, zij het enkel wanneer deze handeling gerechtelijk geschiedt). De regel dient ook te<br />

gelden voor de andere handelingen waarmee een ingeschreven rechtshandeling wordt aangevochten (d.w.z. ook<br />

wanneer dit met terugwerkende kracht gebeurt, zodat er eigenlijk geen verkrijging plaatsvindt, maar een<br />

schijnbare verkrijging a posteriori blijkt nooit te hebben plaatsgevonden).<br />

5° De regel dient verder ook te gelden wanneer de translatieve, constitutieve of declaratieve handeling onder<br />

levenden een verkrijging onder algemene titel omvat (algehele gemeenschap <strong>van</strong> goederen of maatschap, fusie of<br />

splitsing, algehele verdeling <strong>van</strong> een gemeenschap, overdracht of inbreng bedrijfstak, enz.); op dit gebied kent<br />

ons recht <strong>van</strong>daag enkele leemten. Wel moet worden nagegaan of het haalbaar is een inschrijving in het<br />

grondboek (die voor elk betroffen onroerend goed afzonderlijk moet gescheiden) constitutief te maken, dan wel<br />

genoegen kan worden genomen met een andere publicatie (bv. neerlegging huwelijkscontract, publicatie<br />

Staatsblad, e.d.) - in het laatste geval dient m.i. wel te gelden dat de verkrijging niet tegenwerpbaar is aan derden<br />

te goeder trouw zolang zij niet ook uit het grondboek blijkt.<br />

6° Deze regel dient m.i. ook te gelden voor alle rechtshandelingen die een samenloop doen ontstaan, d.w.z. naast<br />

beslag ook de invereffeningstelling <strong>van</strong> een rechtspersoon, de boedelscheiding, de beneficiaire aanvaarding, het<br />

gerechtelijk akkoord en het faillissement. Dergelijke uitbreiding <strong>van</strong> de regel buiten het onroerend beslag<br />

(waarvoor hij nu bestaat) vereist wel een efficiëntie <strong>van</strong> inrichting <strong>van</strong> de grondboekhouding die heden niet<br />

bestaat ...<br />

7° De regel dient ook te gelden voor alle eenzijdige rechtshandelingen waarmee men een hypotheekrecht of een<br />

2318 Daar is het bestaande stelsel <strong>van</strong> de kantmelding m.i. bevredigend. De door de wetgever gemaakte<br />

uitzonderingen daarop dienen m.i. terug te worden afgeschaft, behoudens het geval waarin de hypothecaire<br />

schuldvordering in een waardepapier is belichaamd (hypothecaire grosse aan order).<br />

894


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

onroerend voorrecht verkrijgt, inbegrepen de wettelijke hypotheken (waar de inschrijving nu niet constitutief is<br />

en zelfs met terugwerkende kracht voorrang kan verlenen), alsmede voor publiekrechtelijke eenzijdige<br />

rechtshandelingen zoals de onteigening.<br />

8° De regel dient niet te gelden bij verkrijging mortis causa, omdat dit een te fundamentele wijziging <strong>van</strong> ons<br />

erfrecht vooronderstelt. Dit sluit niet uit dat het wenselijk zou zijn om de niet-inschrijving daar<strong>van</strong> niettegenwerpbaar<br />

te maken aan derden te goeder trouw, zoals overigens verder ook zal worden betoogd.<br />

9° Nader te bestuderen gevallen betreffen tenslotte:<br />

- de verkrijging door zakelijke subrogatie in een onroerend goed 2319 ;<br />

- de lange verjaring (<strong>van</strong> dertig jaar) en de toe-eigening, waarbij een inschrijving m.i. in beginsel ook dient te<br />

worden voorgeschreven opdat het bezit gedurende de voor verjaring vereiste tijd c.q. de inbezitneming tot<br />

eigendom zou kunnen leiden 2320 , behalve dan voor de voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheden;<br />

- de wettelijke erfdienstbaarheden, aangezien de meeste er<strong>van</strong> veeleer beperkingen zijn <strong>van</strong> het eigendomsrecht<br />

dan echte zakelijke rechten.<br />

Verder moet ook bestudeerd worden of inschrijving niet constitutief dient te zijn voor bepaalde niet-zakelijke<br />

rechten met betrekking tot andermans onroerend goed, die evenwel een zakelijke werking kunnen verkrijgen<br />

doordat zij de ongeldigheid kunnen meebrengen <strong>van</strong> een overdracht <strong>van</strong> dat goed in strijd met hun recht. Denken<br />

we meer bepaald aan die voorkooprechten die tot indeplaatsstelling (naasting) kunnen leiden, zoals dat <strong>van</strong> de<br />

pachter, en nietigheid veroorzakende vervreemdingsverboden gegrond op de belangen <strong>van</strong> de echtgeno(o)t(e) of<br />

het gezin.<br />

Daarnaast kent ons recht ook niet-zakelijke rechten met betrekking tot andermans onroerend goed, die een<br />

kwalitatieve verplichting opleggen aan de eigenaar daar<strong>van</strong>, d.i. een verplichting die hem wordt opgelegd in zijn<br />

hoedanigheid <strong>van</strong> eigenaar. Verbintenissen kunnen in ons recht wel enkel krachtens de wet kwalitatief zijn, en<br />

niet krachtens overeenkomst; anders gezegd, de verkrijger is in beginsel slechts aan deze verbintenissen<br />

gebonden voor zover hij er zelf mee heeft ingestemd dan wel ze krachtens de wet opgelegd krijgt in zijn<br />

hoedanigheid <strong>van</strong> eigenaar <strong>van</strong> het goed. Bij onroerend goed gaat het meer bepaald om verbintenissen uit<br />

verhuring (onder bepaalde voorwaarden) en verpachting, uit de rechtsverhouding tussen eigenaar en beperkt<br />

zakelijk gerechtigde (vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder, eigenaar heersend erf, hypotheekhouder) en uit<br />

mede-eigendom (waaronder ook appartementsmede-eigendom). Voor zover deze rechten aan publiciteit worden<br />

onderworpen, gaat het evenwel nooit om een publiciteit voor het ontstaan <strong>van</strong> deze rechten, maar voor hun<br />

kwalitatief karakter, d.i. voor de tegenwerpbaarheid er<strong>van</strong> aan de verkrijger <strong>van</strong> het goed. Deze publiciteit -<br />

welke vorm ze ook moge aannemen 2321 - kan dan ook nooit constitutief zijn.<br />

b. Hoe dienen derde-verkrijger te goeder trouw <strong>van</strong> onroerend goed te worden<br />

beschermd en welke rechtsgevolgen dienen aan de privaatrechtelijke<br />

vermeldingen in de registers te worden gehecht ?<br />

1° Welk publiciteitsstelsel kiezen ?<br />

Dit betreft de vraag of ons publiciteitsstelsel, los <strong>van</strong> het feit dat de inschrijving niet constitutief is voor de<br />

verkrijging <strong>van</strong> onroerende zakelijke rechten, een voldoende bescherming biedt aan de derde-verkrijger te<br />

goeder trouw.<br />

2319 Te onderscheiden <strong>van</strong> de verkrijging <strong>van</strong> een hypotheek door subrogatie in de hypothecaire<br />

schuldvordering.<br />

2320 In het Duitse recht verkrijgt men ook na 30 jaar bezit geen eigendom, indien men niet is ingeschreven in<br />

het grondboek, behoudens in de zeer uitzonderlijke voorwaarden <strong>van</strong> BGB § 927.<br />

2321 Slechts in uitzonderlijke gevallen worden deze rechten gepubliceerd in de hypotheekregisters - zo bv. de<br />

huur voor meer dan 9 jaar.<br />

895


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Door deze vraagstelling wordt impliciet reeds de raad gegeven om niet over te gaan tot een Torrens-stelsel,<br />

waarin de inschrijving de eigenaar ook tot eigenaar maakt buiten de gevallen waarin hij als derde-verkrijger te<br />

goeder trouw bescherming waard is. Ook al zou een dergelijk stelsel <strong>van</strong>uit publiekrechtelijk oogpunt een<br />

bodembeleid vereenvoudigen, het houdt een te verregaande opoffering <strong>van</strong> verkregen rechten in om te worden<br />

ingevoerd in streken waar de private eigendom <strong>van</strong> de grond en de versnippering daar<strong>van</strong> vele eeuwen oud zijn.<br />

Anderzijds meen ik dat men niet ernstig kan beweren dat ons huidig recht een efficiënte regeling inhoudt <strong>van</strong><br />

zakenrechtelijke conflicten m.b.t. onroerend goed. Ons publiciteitsstelsel is inefficiënt, zowel door de wijze<br />

waarop het is georganiseerd, als door de talloze leemten op zakenrechtelijk gebied. Die leemten op hun beurt zijn<br />

het gevolg <strong>van</strong> het feit dat er op die leemten geen sanctie staat. Zoals BAUR terecht schrijft, is het zo dat de<br />

enkele mogelijkheid dat een derde te goeder trouw op grond <strong>van</strong> de onjuistheid of onvolledigheid <strong>van</strong> de<br />

registers eigendom kan verkrijgen het beste middel om ervoor te zorgen dat de registers betrouwbaar<br />

worden 2322 , en tot gevolg heeft dat er in de praktijk nog zeer weinig betwistingen rijzen. Vanuit het oogpunt <strong>van</strong><br />

de rechtszekerheid is het Duitse stelsel dan ook minstens even goed als het Torrens-stelsel.<br />

Vooraleer na te gaan in hoeverre de fides publica ook in ons recht dient te worden ingevoerd, past het even na te<br />

gaan of een minder verregaande hervorming, gepaard aan jurisprudentiële oplossingen, niet evenzeer resultaat<br />

kan hebben. Dat is immers de weg die men in Frankrijk is gegaan. Het betreft daarbij voornamelijk drie<br />

ontwikkelingen:<br />

1° De invoering <strong>van</strong> een “fichier immobilier”, d.i. een perceelsgewijze privaatrechtelijke grondboekhouding<br />

(naast het publiekrechtelijk kadaster, en meer bepaald grondslag voor dat kadaster), zij het nog steeds slechts als<br />

een afgeleide <strong>van</strong> de hypotheekregisters (art. 1 Décret 1955-22).<br />

2° De uitbreiding <strong>van</strong> de rechtsfeiten waarvoor inschrijving op straffe <strong>van</strong> niet-tegenwerpbaarheid aan latere (en<br />

vaak ook aan tussentijdse) derden-verkrijgers is voorgeschreven (Décret 19455-22 zoals gewijzigd bij Décret<br />

1959-89). Opvallend is onder meer de verplichting om elke verkrijging mortis causa te laten vaststellen door<br />

middel <strong>van</strong> een notarieel attest en dit te publiceren.<br />

3° De verruimde toepassing <strong>van</strong> de vertrouwensleer door de rechtspraak, op grond waar<strong>van</strong> de persoon die te<br />

goeder trouw verkrijgt <strong>van</strong> een propriétaire apparent beschermd wordt tegen de aanspraken <strong>van</strong> de verus<br />

dominus. Vereist is enkel dat de verkrijger gehandeld heeft op grond <strong>van</strong> een erreur commune 2323 . Waarop die<br />

erreur commune allemaal kan zijn gegrond, is niet vastomlijnd. In ieder geval volstaat de enkele goede trouw<br />

niet, aangezien - zo redeneert men - dit de regels betreffende de korte verjaring (10 of 20 jaar) zonder voorwerp<br />

zou maken.<br />

Hoewel het Franse publiciteitsstelsel hierdoor een heel stuk verder staat dan het Belgische, moet men toch<br />

vaststellen dat het ook na deze ontwikkelingen qua rechtszekerheid en efficiëntie nog steeds ver achter blijft bij<br />

het Duitse:<br />

- de wettelijke regeling is veel uitvoeriger en veel ingewikkelder, vergeleken met de al bij al erg beknopte<br />

regeling <strong>van</strong> het Duitse BGB, die dan nog tot veel minder betwistingen aanleiding geeft;<br />

- de betrouwbaarheid <strong>van</strong> het Duitse grondboek is veel groter, precies omdat in elk beginsel elk rechtsfeit dat niet<br />

is ingeschreven niet tegenwerpbaar is aan derden te goeder trouw;<br />

- de vereisten voor de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkijger zijn door dit positieve stelsel veel duidelijker, daar<br />

waar het Franse recht blijft aanmodderen met vage normen zoals de “error communis” waarvoor geen vaste<br />

maatstaven zijn gegeven, en die dus aan de soevereine waardering <strong>van</strong> de feitenrechter worden overgelaten ... (in<br />

(Staats)Nederland heeft men ingezien dat men met die vage norm alleen niet rondkwam, zodat men naast het<br />

2322 F. BAUR, Lehrbuch des Sachenrechts § 23 I 4: “Die Möglichkeit redlichen Erwerbs auf der Grundlage des<br />

unrichtigen Grundbuchs erzwingt in der Regel das richtige Grundbuch”.<br />

2323 Zie onder meer Cass. fr. 3 april 1963, Bull. I nr. 204, p. 174 = JCP 1964, II, 13502 n. J. MAZEAUD = D.<br />

1963, 306 n. J. CALAIS-AULOY.<br />

896


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vertrouwensbeginsel <strong>van</strong> art. 3:36 NBW wel degelijk een precies geheel <strong>van</strong> regels betreffende de<br />

betrouwbaarheid <strong>van</strong> de registers heeft uitgewerkt in art. 3:17, 3:24 v. en 3:88 NBW);<br />

- de hoeveelheid rechtsfeiten en elementen waaraan zakelijke werking wordt gegeven is veel groter, en de<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de in de registers opgenomen vermeldingen nog groter (volledige publicatie <strong>van</strong> de titel, in plaats<br />

<strong>van</strong> enkel die bestanddelen er<strong>van</strong> die onmiddellijk de zakenrechtelijke rechtstoestand betreffen);<br />

- teveel toestanden blijven in het onzekere zolang de verjaringstermijn (10 of 20 dan wel 30 jaar) niet is<br />

verstreken, waarbij bovendien verjaring mogelijk is op grond <strong>van</strong> bezit alleen, zelfs zonder inschrijving in de<br />

registers, en niet alle stuitings- en schorsingsgronden <strong>van</strong> de verjaring uit de registers zijn af te leiden. Dit alles<br />

brengt mee dat er bij verkrijging nog altijd een onderzoek moet worden verricht naar alle opeenvolgende titels<br />

tot minstens 30 jaar terug.<br />

Dit alles moet er ons toe brengen om in de hervorming minstens zo ver te gaan als in (Staats)Nederland (NBW<br />

1992) en wellicht, op het abstractiebeginsel na, zover als in de BR Duitsland (BGB 1900). Een dergelijke<br />

hervorming wordt hieronder in een aantal punten geschetst.<br />

2° Beknopte uitwerking <strong>van</strong> de hervorming.<br />

a) Perceelsgewijze inrichten <strong>van</strong> de privaatrechtelijke grondboekhouding<br />

De nadelen <strong>van</strong> het huidige systeem (chronologisch register met daarnaast een persoonsregister als hulpregister)<br />

zijn zo <strong>van</strong>zelfsprekend dat het onbegrijpelijk is dat men er nog aan vasthoudt 2324 . Een ernstige hervorming,<br />

met overschakeling op een perceelsgewijze grondboekhouding (Realfolium), valt te verkiezen voor halfslachtige<br />

tussenoplossingen. Met de moderne technologie is het overigens mogelijk om tot een geïntegreerd stelsel te<br />

komen, d.i. een stelsel waarbij de toegang via verschillende sleutels mogelijk is (perceel, persoon, datum).<br />

Daarbij blijft het wel geraadzaam om een onderscheid te maken tussen de privaatrechtelijke grondboekhouding<br />

en het publiekrechtelijk kadaster, zei het dat er tussen beiden <strong>van</strong>zelfsprekend geen tegenspraak mag bestaan, en<br />

zij dus best door eenzelfde bestuur worden bijgehouden. Daarbij dient het grondboek de rechtsfeiten te bevatten<br />

die leiden tot de wijziging <strong>van</strong> de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het goed, d.w.z. tot het verkrijgen of verliezen <strong>van</strong><br />

eigendom, het ontstaan of tenietgaan <strong>van</strong> zakelijke rechten en rechten met zakelijke werking (bv.<br />

voorkooprechten met indeplaatsstelling). De inhoudelijke beperkingen <strong>van</strong> het eigendomsrecht of andere<br />

zakelijke rechten daarentegen horen veeleer thuis in het kadaster (bv. beperkingen inzake ruimtelijke ordening<br />

(bebouwbaarheid, grondgebruik), monumenten- en landschapszorg, bodemverontreiniging, andere<br />

milieuvoorwaarden, enz.). Deze grens is weliswaar niet altijd scherp (bv. publiekrechtelijke erfdienstbaarheden),<br />

maar toch hanteerbaar. Ook de feitelijke beschrijving <strong>van</strong> het goed en het gebruik dat er<strong>van</strong> wordt gemaakt (de<br />

bebouwing, het landbouwgebruik, de bodemtoestand, enz.) hoort in het kadaster thuis. Goed op elkaar<br />

afgestemde privaat- en publiekrechtelijke registers zijn ook een veel geschikter instrument voor een bodembeleid<br />

door de overheid.<br />

b) Betrouwbaar maken <strong>van</strong> de registers door het verlenen <strong>van</strong> fides publica<br />

Het betrouwbaar maken <strong>van</strong> de registers vereist een drastische verruiming <strong>van</strong> de niet-tegenwerpbaarheid aan<br />

derden-verkrijgers te goeder trouw <strong>van</strong> niet-ingeschreven rechtsfeiten die beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

ingeschreven gerechtigde meebrengen (waarbij die beschikkingsonbevoegdheid de keerzijde is <strong>van</strong> oudere<br />

zakelijke rechten). Derden-verkrijgers te goeder trouw worden dus beschermd tegen de onjuistheid of<br />

onvolledigheid <strong>van</strong> de betreffende het verkregen goed ingeschreven rechtsfeiten. Dit is verantwoord doordat het<br />

in bijna alle gevallen goedkoper is voor de oudere gerechtigde om dat rechtsfeit in te schrijven, dan voor de<br />

derde-verkrijger om de afwezigheid er<strong>van</strong> te onderzoeken.<br />

De uitzondering, nl. dat een niet-ingeschreven rechtsfeit waar<strong>van</strong> de niet-inschrijving maakt dat de bepaling <strong>van</strong><br />

2324 De PAGE, Traité V, nr. 111 A; DIRIX & DE CORTE, Zekerheidsrechten nr. 60.<br />

897


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het goed c.q. de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de als gerechtigde ingeschreven<br />

gerechtigde in het grondboek onjuist is, dient zo beperkt mogelijk te zijn. Zo mogelijk dient dit te worden<br />

beperkt tot enkel feiten die in een rechtsregel omschreven zijn (zodat de wijziging <strong>van</strong> de zakelijke<br />

rechtstoestand c.q. beschikkingsbevoegdheid rechtstreeks uit de wet voortvloeit en dus algemeen geldend is - bv.<br />

de algemene invoering <strong>van</strong> een voorkooprecht op een bepaalde categorie onroerende goederen ten gunste <strong>van</strong> de<br />

overheid). Een mogelijke uitzondering vormt verder de verkrijging door (dertigjarige) verjaring <strong>van</strong> een voortdurende<br />

en zichtbare erfdienstbaarheid. Voor de verkrijging mortis causa dient de publiciteit echter zeker op straffe<br />

<strong>van</strong> niet-tegenwerpbaarheid te worden voorgeschreven.<br />

M.i. kan een andere soort publicatie (zoals bv. het Staatsblad) niet voldoende zijn om tegenwerpbaar te zijn aan<br />

derde-verkrijgers die deze feiten niet daadwerkelijk kenden (dit is <strong>van</strong> belang voor zover men bij verkrijging<br />

onder algemene titel slechts een dergelijke publicatie zou verplicht stellen). Het begrip kwade trouw dient hier<br />

eng te worden begrepen 2325 .<br />

Zoals in (Staats)Nederland dient de niet-tegenwerpbaarheid aan de derde-verkrijger te goeder trouw <strong>van</strong> nietingeschreven<br />

rechtsfeiten die de ingeschreven gerechtigde beschikkingsonbevoegd maken onder meer te gelden<br />

voor alle titelgebreken <strong>van</strong> een vorige overdracht. In het NBW volgt dit uit de regel <strong>van</strong> art. 3:88 NBW. In het<br />

Duitse recht wordt dit probleem meestal nog drastischer opgelost, namelijk doordat de overdracht geabstraheerd<br />

wordt <strong>van</strong> de onderliggende titel (behalve in geval <strong>van</strong> bedrog), zodat een titelgebrek de overdracht niet<br />

verhindert en de verkrijger ook niet beschikkingsonbevoegd maakt. Voor de invoering <strong>van</strong> een dergelijk abstract<br />

stelsel wordt hier echter niet gepleit. Bij kennis <strong>van</strong> titelgebreken uit de vorige overdracht, die de overdracht<br />

ongeldig maken, dient de derde-verkrijger niet te worden beschermd. Doch zoals <strong>van</strong>daag reeds het geval is ten<br />

aanzien <strong>van</strong> bv. een ontbindings- en herroepingsmogelijkheid die niet door de inschrijving <strong>van</strong> een voorrecht is<br />

“gepubliceerd”, dient de derde-verkijger in beginsel geen nader onderzoek te verrichten naar de geldigheid <strong>van</strong><br />

de verkrijgingstitel <strong>van</strong> de vervreemder. Ook mag de kennis <strong>van</strong> een niet-ingeschreven (niet Vorgemerkte) zuiver<br />

obligatoire aanspraak (herroepingsmogelijkheid, recht op levering, e.d.m.) de verkrijging door de derde in<br />

beginsel niet deren.<br />

De bescherming <strong>van</strong> de verkrijger op grond <strong>van</strong> de fides publica <strong>van</strong> het grondboek dient beperkt te blijven tot<br />

verkrijging krachtens overdracht of vestiging in enge zin. Anders gezegd: zoals in ons huidig recht kan de<br />

exceptie <strong>van</strong> niet-publicatie enkel worden ingeroepen door een derde-verkrijger te goeder trouw en door de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de ingeschreven gerechtigde in geval <strong>van</strong> samenloop. De bescherming moet niet worden<br />

uitgebreid tot de verkrijging uit een verdeling (de verkrijger is daarbij geen “derde”) noch tot de verkrijging<br />

onder algemene titel (bv. erfenis) noch tot de verkrijging door zakelijke subrogatie. Aan de schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

ingeschreven gerechtigde in geval <strong>van</strong> samenloop, dient wellicht niet dezelfde bescherming te worden gegeven;<br />

ten aanzien <strong>van</strong> hen blijft best een louter negatieve werking <strong>van</strong> het grondboek bewaard (d.i. het waarborgt enkel<br />

de afwezigheid <strong>van</strong> inschrijvingsplichtige feiten; voor zover de inschrijving <strong>van</strong> een overdracht of vestiging niet<br />

constitutief zou zijn, dient ze minstens een voorwaarde te zijn voor tegenwerpbaarheid aan de schuldeisers). Een<br />

verdergaande bescherming <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers kent ook het (Staats)Nederlandse en Duitse recht<br />

niet 2326 .<br />

Voor zover inschrijving niet reeds constitutief wordt gemaakt voor de verkrijger krachtens overdracht of<br />

vestiging, dient ze minstens een bijkomende vereiste te zijn voor de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkrijger in enge<br />

zin (d.i. met uitsluiting <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers).<br />

NB. Naast de bescherming <strong>van</strong> de derde-verkijger kan de fides publica ook nog andere derden beschermen, zo<br />

bv. de schuldenaar die presteert aan de persoon die volgens de inschrijvingen in het grondboek schuldeiser is (bij<br />

kwalitatieve rechten, hypothecaire schulden e.d.m.), of de partij die opzegt aan de persoon die volgens het<br />

grondboek eigenaar is.<br />

2325 Vgl. eerder over dit probleem A. <strong>van</strong> OEVELEN, "De zgn. "subjectieve" goede trouw in het Belgische<br />

materiële privaatrecht", TPR, 1990, 1093 v.<br />

2326 F. BAUR, Lehrbuch des Sachenrechts § 23 III 2 b.<br />

898


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De bescherming dient in beginsel ook toe te komen aan de verkrijger om niet. Deze zal echter wel gebeurlijk de<br />

actio pauliana moeten ondergaan <strong>van</strong> de oudere gerechtigde, telkens wanneer de vervreemding in hoofde <strong>van</strong> de<br />

vervreemder een bedrog ten aanzien <strong>van</strong> een schuldeiser uitmaakte; in sommige gevallen kan er ook een<br />

vergoedingsplicht zijn <strong>van</strong> de verkrijger om niet.<br />

Gezien de verregaande gevolgen <strong>van</strong> een inschrijving, dient nauwkeurig te worden bepaald aan welke vereisten<br />

de akte moet voldoen op grond waar<strong>van</strong> inschrijving kan worden verkregen. Dezelfde waarborgen dienen niet te<br />

worden opgelegd voor een voorlopige inschrijving of Vormerkung. Heeft de bewaarder <strong>van</strong> het grondboek<br />

bezwaren tegen inschrijving, dan mag hij een volwaardige inschrijving weigeren, doch in een aantal gevallen<br />

dient hij wel een voorlopige inschrijving uit te voeren, met melding <strong>van</strong> zijn bezwaren. De bewaarder is jegens<br />

derden (dit kan een oudere gerechtigde zijn, of een latere verkrijger) aansprakelijk voor niet aangetekende<br />

bezwaren die hij door een normale controle had moeten vinden: strijd met het grondboek, vormgebreken <strong>van</strong> de<br />

ter inschrijving aangeboden akte, e.d.m. De controle <strong>van</strong> andere aspecten <strong>van</strong> de rechtshandeling dient echter<br />

uitsluitend aan de notaris te worden toevertrouwd (zoals ook <strong>van</strong>daag het geval is), zo bv. de controle <strong>van</strong> de<br />

identiteit der partijen, de handelingsbekwaamheid, de bestuursbevoegdheid bij gemeenschapsgoederen, de<br />

geldigheid <strong>van</strong> de toestemming, e.d.m.<br />

c) Hanteerbaar maken <strong>van</strong> de registers door de inhoud te beperken tot rechtsfeiten<br />

die onmiddellijk de zakelijke rechtstoestand bepalen<br />

Hanteerbaarheid <strong>van</strong> de registers vergt nog een andere vrij drastische hervorming, namelijk de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong><br />

de overschrijving <strong>van</strong> de titel in zijn geheel door een inschrijving <strong>van</strong> enkel die feiten die rechtstreeks de<br />

zakelijke rechtstoestand <strong>van</strong> het onroerend goed bepalen, en daarnaast hoogstens welbepaalde kwalitatieve<br />

verbintenissen.<br />

Een dergelijke beperking is in ons recht in beginsel volmaakt mogelijk, omdat wij nu eenmaal een numerus<br />

clausus kennen <strong>van</strong> zakelijke rechten en rechten met zakelijke werking. Het moet dan ook in beginsel voldoende<br />

zijn om, naast <strong>van</strong>zelfsprekend de beschrijving <strong>van</strong> het onroerend goed (op basis <strong>van</strong> een opsplitsing in percelen,<br />

en bij appartementsmede-eigendom een bijkomende beschrijving <strong>van</strong> de splitsing in kavels en de<br />

gemeenschappelijke gedeelten zoals opgenomen in de basisakte) het feit zelf <strong>van</strong> de verkrijging (of tenietgaan),<br />

de aard <strong>van</strong> het zakelijk recht (of recht met zakelijke werking) en de betrokken partijen te vermelden, en verder<br />

gegevens zoals het hoogstbedrag verzekerd door een hypotheek, e.d.m. Deze gegevens dienen op een soort<br />

borderel te worden opgenomen, dat ter inschrijving wordt aangeboden (met uitzondering voor de basisakte). Een<br />

dergelijk stelsel kan maar werken dankzij een goed georganiseerd notariaat. Zo dient de notaris nog meer dan nu<br />

te letten op de geldigheid <strong>van</strong> de rechtshandeling zelf, de handelingsbekwaamheid <strong>van</strong> partijen, mogelijke<br />

wilsgebreken, e.d.m., aangezien dat alles niet meer tegen onderverkrijgers zal kunnen worden ingeroepen<br />

(daartegenover staat dat zijn verplichting tot onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder<br />

door de fides publica sterk wordt verminderd).<br />

Om de efficiëntie <strong>van</strong> het stelsel te vergroten heeft men in het Duitse recht de modaliteiten waaraan de<br />

translatieve, constitutieve e.a. rechtshandeling kan worden onderworpen, sterk beperkt. Zo bepaalt BGB § 925 II<br />

dat de Auflassung (overeenkomst tot levering <strong>van</strong> onroerend goed) noch aan een voorwaarde, noch aan een<br />

tijdsbepaling kan worden onderworpen, dus dadelijk en onvoorwaardelijk moet zijn. In ons recht kan de<br />

schenking niet aan een tijdsbepaling worden onderworpen, maar wel aan een voorwaarde. In het<br />

(Staats)Nederlandse recht is een overdracht onder tijdsbepaling eveneens onmogelijk; zij wordt <strong>van</strong> rechtswege<br />

omgezet in een overdracht met voorbehoud <strong>van</strong> vruchtgebruik gedurende de bepaalde tijd (art. 3:85 NBW). Een<br />

overdracht onder voorwaarde blijft wel mogelijk (art. 3:84 lid 4 NBW), maar de vervulling er<strong>van</strong> geschiedt niet<br />

met terugwerkende kracht. Wellicht is het Duitse recht een te grote wijziging tegenover ons huidig recht en<br />

verdient het (Staats)Nederlandse recht op dit punt navolging, met daarbij het behoud <strong>van</strong> de mogelijkheid een<br />

voorrecht in te schrijven tot zekerheid <strong>van</strong> de naleving <strong>van</strong> nauwkeurig bepaalde voorwaarden (die dan binnen<br />

die grenzen terugwerkende kracht kunnen hebben).<br />

899


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De numerus clausus geldt enkel voor zakelijke rechten, niet voor verbintenissen. Voor zover voor de<br />

tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> kwalitatieve verbintenissen publicatie wordt vereist, blijft hier een overschrijving <strong>van</strong> het<br />

geheel der bepalingen vereist. Dit is bv. het geval voor het reglement <strong>van</strong> mede-eigendom bij een<br />

appartementsmede-eigendom (niet alle kwalitatieve verbintenissen zijn daar aan overschrijving onderworpen:<br />

enkel het reglement <strong>van</strong> mede-eigendom en de wijziging daar<strong>van</strong>, maar niet het reglement <strong>van</strong> orde en de<br />

wijziging daar<strong>van</strong>).<br />

d) Onderscheid tussen volwaardige inschrijving en voorlopige inschrijving<br />

(Vormerkung)<br />

Wanneer men enerzijds de inschrijving constitutief maakt voor een overdracht of vestiging, en anderzijds deze<br />

inschrijving met grotere zorgvuldigheid omringt dan <strong>van</strong>daag, omwille <strong>van</strong> de verstrekkender gevolgen er<strong>van</strong><br />

(grotere beschikkingsmacht <strong>van</strong> de ingeschrevene), dan is het aangewezen om zoals in het Duitse en Italiaanse<br />

recht en het (Staats)Nederlandse wetsontwerp, ook de mogelijkheid <strong>van</strong> een voorlopige inschrijving of<br />

Vormerkung in te voeren. Deze maakt zoals gezegd de voorlopig ingeschreven niet tot eigenaar, maar schept wel<br />

een relatieve beschikkingsonbevoegdheid, d.w.z. dat niet meer ten nadele <strong>van</strong> het voorlopig ingeschreven recht<br />

kan worden beschikt over het goed. Een dergelijke Vormerkung moet mogelijk zijn op basis <strong>van</strong> een verbintenis<br />

tot het verkrijgen <strong>van</strong> het goed (m.i.v. <strong>van</strong> bv. een voorkooprecht of naastingsrecht). Vergelijkbaar met de<br />

Vormerkung kan relatieve beschikkingsonbevoegdheid ook worden geschapen door de inschrijving <strong>van</strong> een<br />

beslag, een vervreemdingsverbod e.d.<br />

Zoals in Duitsland dient diegene die een voorlopige inschrijving neemt reeds als derde-verkrijger te worden<br />

beschermd, voor zover hij achteraf een volwaardige inschrijving verkrijgt. Maar zijn voorlopige inschrijving is<br />

nog geen voldoende vertrouwensgrondslag voor een persoon die <strong>van</strong> hem verkrijgt.<br />

e) (Geen) Bescherming tegen gebreken <strong>van</strong> de eigen titel waartegenover de<br />

verkrijger te goeder trouw is<br />

De fides publica <strong>van</strong> het grondboek beschermt de derde-verkijger zoals gezegd enkel tegen<br />

beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de vervreemder. Het beschermt hem niet tegen gebreken <strong>van</strong> zijn eigen titel. In<br />

beginsel is hij ten aanzien <strong>van</strong> die gebreken ook geen derde. Er is dan ook geen reden om de verkrijger<br />

zakenrechtelijk tegen de gebreken <strong>van</strong> zijn eigen titel te beschermen. In een aantal gevallen in ons recht echter,<br />

wordt de titel aangetast omwille <strong>van</strong> de bescherming <strong>van</strong> private belangen <strong>van</strong> derden. Het betreft, zoals hoger<br />

reeds vermeld:<br />

- nietigheden uit het huwelijksvermogensrecht, ter bescherming <strong>van</strong> echtgeno(o)t(e) en gezin;<br />

- inkorting wegens overschrijding <strong>van</strong> het beschikbaar gedeelte <strong>van</strong> de nalatenschap, en soms ook<br />

inbrengverplichting;<br />

- naastingsrechten <strong>van</strong> derden, bv. <strong>van</strong> de pachter op grond <strong>van</strong> zijn voorkooprecht;<br />

- niet-tegenwerpbaarheid aan de schuldeisers wegens schuldeisersbedrog (pauliana, hier rele<strong>van</strong>t voor zover het<br />

handelingen om niet betreft, omdat dan geen medeplichtigheid <strong>van</strong> de verkrijger is vereist).<br />

In sommige gevallen is het verantwoord de rechten <strong>van</strong> die derde aan inschrijving te onderwerpen, voor hun<br />

zakelijke werking of minstens voor hun tegenwerpbaarheid aan verkrijgers te goeder trouw. Dit geldt met name<br />

naastings- of voorkooprechten, bepaalde vervreemdingsverboden wegens gezinsbelang, e.d. In andere gevallen<br />

zal men moeten terugvallen op de verbintenisrechtelijke vertrouwensleer, waar<strong>van</strong> de maatstaven zoals gezegd<br />

een stuk vager zijn dan de fides publica <strong>van</strong> de registers 2327 .<br />

2327 Voor een uitvoerige behandeling <strong>van</strong> het eerstgenoemde probleem, met name de nietigheden ter<br />

bescherming <strong>van</strong> echtgenoot en gezin, zie N. GEELHAND, “Het vertrouwensbeginsel als instrument <strong>van</strong><br />

belangenafweging in het huwelijksvermogensrecht”, TPR 1994, 5 v.<br />

900


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

f) Hervorming <strong>van</strong> de verkrijgende verjaring<br />

Indien de fides publica der registers wordt ingevoerd, kan de korte verjaring (art. 2265 BW) worden afgeschaft.<br />

Wel kan de termijn <strong>van</strong> de lange verjaring worden ingekort tot 20 jaar 2328 indien dit voor de bevrijdende<br />

verjaring geschiedt (zoals een hangend wetontwerp bepaalt). Verjaring dient in beginsel nog slechts mogelijk te<br />

zijn in overeenstemming met de ingeschreven rechtspositie.<br />

g) Vergoedingsplicht overheid<br />

Tenslotte dient de schadevergoeding te worden geregeld die in een aantal gevallen verschuldigd is. Zo bepaalt<br />

art. 3:30 lid 3 NBW ten laste <strong>van</strong> de overheid een vergoeding voor de partij die ten gevolge <strong>van</strong> het gekozen<br />

stelsel buiten zijn schuld (of risico) om zijn recht verliest (met name wanneer iemand door overmacht een<br />

rechtsfeit niet heeft laten inschrijven).<br />

Slotbemerking.<br />

Dat het Belgische recht op het hier besproken gebied <strong>van</strong>daag nog niet eens zo ver is ontwikkeld als het Franse<br />

(door een gebrekkig wetgevend stelsel, en dit ondanks een goed georganiseerd notariaat), is het zoveelste bewijs<br />

<strong>van</strong> de lamentabele toestand waarin het burgerlijk recht in België verkeert. Het is trouwens zeer betwijfelbaar dat<br />

een ernstige herziening <strong>van</strong> ons burgerlijk recht nog mogelijk is op het niveau <strong>van</strong> een “federale” staat, die door<br />

het steeds verder uiteengroeien <strong>van</strong> de deelstaten en de daarin heersende opvattingen op steeds meer gebieden,<br />

op steeds minder gebieden tot een samenhangend beleid in staat is. (Staats)Nederland, dat tot voor enkele jaren<br />

een publiciteitsstelsel kende dat qua organisatie niet wezenlijk <strong>van</strong> het onze verschilde, heeft bewezen dat een<br />

hervorming in de gewenste richting wel degelijk mogelijk is.<br />

2328 Dit is ook de termijn in onder meer (Staats)Nederland en Italië. Indien evenwel de bevrijdende verjaring<br />

op 30 jaar blijft, dient dit ook zo te blijven voor de verkrijgende verjaring.<br />

901


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK II. Verhaal <strong>van</strong> de schuldeisers op onroerend goed<br />

AFDELING A. Onroerend beslag<br />

1. Bewarend beslag<br />

a. Vereisten<br />

Zoals voor ieder bewarend beslag moet er voldaan zijn aan twee voorwaarden. Er dient sprake<br />

te zijn <strong>van</strong> urgentie (art. 1413 GerW) en de schuldeiser/beslaglegger bezit een zekere,<br />

vaststaande en opeisbare schuldvordering (art. 1415 GerW). Zie de bespreking <strong>van</strong> het<br />

bewarend beslag in het algemeen in Deel II, hoofdstuk III afdeling E.5.c.<br />

b. Voorwerp en mogelijke om<strong>van</strong>g<br />

Onroerend beslag is mogelijk op elk zelfstandig en overdraagbaar onroerend goed. Zie de<br />

nadere bespreking hier<strong>van</strong> onder Hoofdstuk V voor wat betreft hypotheken.<br />

Zie in Deel II de bespreking <strong>van</strong>:<br />

- de niet beslagbare goederen (Deel II hoofdstuk II afdeling D);<br />

- het beginsel dat verhaal slechts kan worden genomen op goederen die behoren tot het<br />

vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar, en de uitzonderingen daarop (Deel II hoofdstuk III afdeling D);<br />

- het eenheids- en specialiteitsbeginsel (Deel II hoofdstuk II afdeling C), waardoor uitvoerend<br />

beslag slechts op afzonderlijke zaken kan worden gelegd en niet op bestanddelen.<br />

Verder geldt de territoriale beperking <strong>van</strong> het beslagrecht (Beslag door de Belgische overheid<br />

kan slechts gelegd worden op activa die zich in België bevinden, lex rei sitae) 2329 .<br />

Onroerend beslag strekt zich <strong>van</strong> rechtswege uit over de onroerende goederen tot<br />

bestemming 2330 , tenzij het beslagexploot daar<strong>van</strong> uitdrukkelijk geen gebruik maakt.<br />

Omgekeerd is een afzonderlijk onroerend beslag op onroerende goederen door bestemming<br />

niet mogelijk 2331 (althans zolang ze onroerend zijn door bestemming: door desaffectatie<br />

worden ze immers roerend); wel vallen ze mee onder een eventueel beslag op de in pand<br />

gegeven handelszaak.<br />

Dat een goed reeds bezwaard is met een zekerheidsrecht (bv. een hypotheek, enz.), belet niet<br />

dat het ook door andere schuldeisers in beslag kan worden genomen.<br />

2329 Cass. 26 september 2008, nr. C.07.0519.N, FG Hemisphere Associates LLC t. Gecamines.<br />

2330 DIRIX & BROECKX, BEslag nr. 570; vaste rechtspraak, o.a. reeds Hof Brussel 7 augustus 1852, Pas. II<br />

282; V. SAGAERT, "Onroerende goederen door bestemming en beslag", RW 2007-2008, 906 v.<br />

2331 Cass. 15 februari 2007, andersluidende conclusies P.g. LECLERCQ, RW 2007-2008, 906 afkeurende noot<br />

V. SAGAERT " Onroerende goederen door bestemming en beslag” = RCJB 2010, 58 n. J.-F. ROMAIN =<br />

JLMB 2007, 617, besproken door A. SALVÉ, "Immeubles par destination: copropriété et saisie", JLMB 2007,<br />

(1456) 1460. Eerder in die zin J. HANSENNE, Les biens, I nr. 68; Ch. ENGELS, Het uitvoerend beslag op<br />

onroerend goed, nr. 74. De andere opvatting werd voordien verdedigd door G. DE LEVAL, "La saisie<br />

immobilière", Rép. Notarial 1984, nr. 67; DIRIX & BROECKX, APR tw. Beslag, p. 280 nr. 521.<br />

902


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Procedure<br />

1° Titel<br />

Om over te gaan tot bewarend dient de beslaglegger ook over een titel te beschikken. Deze<br />

titel kan behlave uit een uitvoerbare titel ook bestaan bestaan uit een machtigingsbeschikking,<br />

een ook niet uitvoerbaar vonnis ten gronde 2332 of een notariële akte:<br />

1° De beslaglegger dient in principe een eenzijdig verzoekschrift neer te leggen bij de<br />

bevoegde beslagrechter (art. 1417 GerW.) om de machtiging tot het leggen <strong>van</strong> onroerend<br />

bewarend beslag te bekomen.<br />

2° Daarnaast kan de beslaglegger ook nog bewarend beslag leggen krachtens art. 1414 GerW.<br />

zonder voorafgaandelijke machtiging <strong>van</strong> de beslagrechter, op basis <strong>van</strong> een vonnis ten<br />

gronde ook al is het niet uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande verzet of hoger beroep. Uit<br />

dit vonnis moet evenwel het zekere, vaststaande en opeisbare karakter <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

blijken. Doorgaans wordt door rechtspraak en rechtsleer aanvaard dat ook op basis <strong>van</strong><br />

buitenlandse vonnissen een bewarend beslag kan worden gelegd, ook al werd geen exequatur<br />

werd verleend 2333 .<br />

3° De beslaglegger kan zich eveneens baseren op een notariële akte om over te gaan tot<br />

bewarend beslag voor zover voldaan is aan de hierboven vermelde urgentievereiste. In het<br />

geval <strong>van</strong> een bewarend beslag zonder voorafgaandelijke machtiging kan de beslagene de<br />

beslaglegger dagvaarden voor de beslagrechter om het beslag te doen opheffen (art. 1420<br />

GerW.).<br />

2° Geen voorafgaande procedure<br />

De procedure <strong>van</strong> minnelijke schikking zoals geregeld in artikel 59 § 1 Wet Hypothecair<br />

krediet is niet <strong>van</strong> toepassing bij bewarend beslag. 2334 Deze bijzondere procedure dient enkel<br />

te worden gerespecteerd in het kader <strong>van</strong> het onroerend uitvoerend beslag (zie onder 2.). Het<br />

beslagexploot moet evenmin worden voorafgegaan door een bevel om te betalen (art.1432 –<br />

eerste lid GerW).<br />

3° Beslaglegging<br />

Het bewarend beslag wordt gelegd via gerechtsdeurwaardersexploot. Indien het bewarend<br />

beslag werd toegestaan door de beslagrechter in een machtigingsbeschikking, dient deze<br />

beschikking binnen de maand aan de beslagene via een gerechtsdeurwaardersexploot te<br />

worden betekend. Dit gerechtsdeurwaardersexploot dient binnen de termijn <strong>van</strong> 1 maand te<br />

worden overgeschreven op het hypotheekkantoor zoniet wordt de beschikking als<br />

onbestaande beschouwd.<br />

2332 Scheidsrechtelijke uitspraken die beantwoorden aan het bepaalde in art. 1703 moeten eveneens als<br />

“vonnissen” worden beschouwd in de zin <strong>van</strong> art. 1414 (E. DIRIX, Beslagrecht. Kort begrip <strong>van</strong> het beslag- en<br />

executierecht (<strong>2012</strong>), p. 60.)<br />

2333 E. DIRIX, Beslagrecht. Kort begrip <strong>van</strong> het beslag- en executierecht, Acco, <strong>2012</strong>, 60.<br />

2334 Rép.Not, v° La saisie immobilière, nr. 148 en nr. 150.<br />

903


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien het bewarend beslag zonder voorafgaand machtigingsvonnis is verkregen is er geen<br />

termijn voorzien binnen de welke het gerechtsdeurwaarderexploot moet worden betekend. Het<br />

beslagexploot dient evenwel binnen vijftien dagen te worden overgeschreven (art. 1429 j° art.<br />

1569 GerW) 2335<br />

Binnen 24u na de betekening <strong>van</strong> het beslagexploot zendt de aangestelde gerechtsdeurwaarder<br />

bij ter post aangetekende brief, twee exemplaren <strong>van</strong> een bericht aan de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong><br />

belastingen in wiens ambtsgebied de eigenaar of de vruchtgebruiker <strong>van</strong> het goed zijn<br />

woonplaats heeft of zijn hoofdverblijfplaats, alsmede aan de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> belastingen <strong>van</strong> de<br />

plaats waar het goed gelegen is. (art. 1432, derde lid GerW.) Indien de gerechtsdeurwaarder<br />

deze verplichting <strong>van</strong> melding in het register <strong>van</strong> beslagberichten niet zou naleven, kan hij er<br />

persoonlijk toe gehouden zijn de gewaarborgde belastingen te betalen.<br />

d. Rechtsgevolgen – relatieve beschikkingsonbevoegdheid<br />

Het bewarend beslag doet geen voorrang ontstaan ten voordele <strong>van</strong> de beslagleggende<br />

schuldeiser (1442 GerW).<br />

Het bewarend beslag wijzigt niets aan het eigendomsrecht of het bezit <strong>van</strong> de goederen, maar<br />

maakt de beslagene relatief beschikkingsonbevoegd: <strong>van</strong>af de datum <strong>van</strong> de overschrijving<br />

<strong>van</strong> het bewarend beslagexploot kan geen daad <strong>van</strong> vervreemding of hypotheekvestiging nog<br />

worden tegengeworpen aan de beslaglegger.<br />

Hetzelfde geldt voor een vervreemding/hypotheekvestiging die aan het beslag voorafging<br />

maar die op het moment <strong>van</strong> het beslag nog niet was overgeschreven/ingeschreven in het<br />

hypotheekregister met uitzondering <strong>van</strong> de drie hypothecaire inschrijvingen waar<strong>van</strong> sprake<br />

in art. 1444, laatste lid).<br />

Deze beschikkingsonbevoegdheid is slechts relatief, d.w.z. ze geldt enkel ten gunste <strong>van</strong> de<br />

beslaglegger 2336 .<br />

Het bewarend beslag verhindert noch een tweede bewarend beslag (art. 1435, eerste lid<br />

GerW.) noch een uitvoerend beslag (art. 1442 GerW). De regel “saisie sur saisie ne vaut”<br />

geldt slechts bij uitvoerend beslag.<br />

e. Geldingsduur<br />

Net zoals ieder bewarend beslag bedraagt de geldigheidsduur <strong>van</strong> het bewarend beslag op<br />

onroerende goederen drie jaar (1436 GerW). Na deze termijn houdt het beslag <strong>van</strong> rechtswege<br />

op gevolg te hebben.<br />

2335 E. GENIN, Traité des hypothèques et de la transcription, ed. 1988, nr. 701 ; F. GEORGES, Les saisies, art.<br />

1433, 271 ; R. JANSEN en A. MICHIELS, Notarieel executierecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 55, nr. 75.<br />

2336 E. DIRIX, Beslagrecht. Kort begrip <strong>van</strong> het beslag- en executierecht, Acco, <strong>2012</strong>, 98<br />

904


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het beslag is hernieuwbaar (1438 GerW). De schuldeiser moet hiertoe wel gegronde redenen<br />

aantonen en dient zijn verzoek tot vernieuwing minstens 15 dagen voor het verstrijken <strong>van</strong> de<br />

oorspronkelijke termijn <strong>van</strong> drie jaar tot de bevoegde beslagrechter te richten (art.1437<br />

GerW). De nieuwe termijn <strong>van</strong> drie jaar gaat in op de dag <strong>van</strong> de overschrijving <strong>van</strong> de<br />

hernieuwing. Het is mogelijk dat het bewarend beslag meerdere keren wordt hernieuwd 2337 .<br />

f. Opheffing<br />

In geval <strong>van</strong> vrijwillige opheffing betekent de beslaglegger de opheffing <strong>van</strong> het beslag, door<br />

hem ondertekend, aan de hypotheekbewaarder, die dan de doorhaling <strong>van</strong> de overschrijving<br />

verricht tegen afgifte <strong>van</strong> het beslagexploot (1441 GerW).<br />

De beslagrechter of de bodemrechter kunnen de opheffing en doorhaling bevelen (1419 en<br />

1420 GerW). De beslagene kan immers, naast het voeren <strong>van</strong> een procedure ten gronde,<br />

derdenverzet aantekenen tegen de beschikking <strong>van</strong> de beslagrechter waarbij onroerend<br />

bewarend beslag werd toegestaan.<br />

g. Omzetting in uitvoerend beslag<br />

Zodra de beslaglegger beschikt over een uitvoerbare titel kan hij het bewarend beslag<br />

omzetten in uitvoerend beslag door de loutere betekening <strong>van</strong> de titel samen met een bevel tot<br />

betalen (art. 1491 GerW). Dit bevel heeft dezelfde gevolgen als een exploot <strong>van</strong> uitvoerend<br />

beslag en dient overgeschreven te worden binnen de 15 dagen (1497 GerW). Indien dit bevel<br />

niet binnen de 15 dagen wordt overgeschreven, heeft dit de nietigheid <strong>van</strong> de procedure <strong>van</strong><br />

omzetting tot gevolg 2338 .<br />

2. Uitvoerend beslag<br />

a. Vereisten<br />

Ook het uitvoerend beslag op onroerend goed is uitvoerig geregeld in het GerW 2339 . Ook hier<br />

zijn de regels zijn dwingend; er kan dus niet bedongen worden dat er een “dadelijke<br />

uitwinning” mogelijk is zonder de voorgeschreven procedure te volgen (art. 1626 GerW), ook<br />

niet voor de uitwinning <strong>van</strong> een hypotheek.<br />

De voorafgaande vereisten zijn dezelfde als voor elk uitvoerend beslag:<br />

1° een uitvoerbare titel voor<br />

2° een vaststaande en zekere opeisbare schuldvordering (art. 1494 GerW) (waarbij<br />

schuldvorderingen die eerst tijdens de beslagprocedure opeisbaar worden onder bepaalde<br />

voorwaarden meetellen bij de verdeling <strong>van</strong> de opbrengst, art. 1494 II GerW).<br />

2337 Beslagr. Eupen 18 april 2006, JLMB 2007, 1574; APR, v° Beslag, 309 nr. 444.<br />

2338 Rb. Hoei 6 februari 1984, JT 1985, 114.<br />

2339 Bij onroerend beslag door de fiscus gelden in beginsel de regels <strong>van</strong> het GerW - zie onder meer art. 159<br />

WIB.<br />

905


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Voorwerp<br />

Hiervoor gelden dezelfde regels als voor bewarend beslag, met nog volgende nuances:<br />

- bij beslag op een onroerend goed samen met de zaken die onroerend door bestemming zijn,<br />

kan bij de verkoop na beslag een opsplitsing in loten plaatsvinden (bij de opstelling <strong>van</strong> de<br />

verkoopsvoorwaarden) 2340 .<br />

- Wanneer een goed dat reeds bezwaard is met een zekerheidsrecht (bv. een hypotheek, enz.),<br />

door andere schuldeisers in beslag wordt genomen (wat kan, zie hoger), kunnen deze het in<br />

beginsel ook kunnen laten verkopen, maar de voorrang <strong>van</strong> de door een zakelijke zekerheid<br />

verzekerde schuldvorderingen blijft natuurlijk wel behouden 2341 .<br />

Bijzondere regels gelden voor goederen in mede-eigendom (zie art. 1562 GerW zoals<br />

gewijzigd W. 29 mei 2001). Op onverdeelde goederen kan uitvoerend beslag worden gelegd<br />

maar de uitwinning kan niet verder gezet worden tot na de verdeling, die de schuldeiser moet<br />

vorderen krachtens art. 1561 GerW. De schuldeiser heeft een eigen recht op verdeling of<br />

veiling maar moet zich evenwel een overeenkomst om de onverdeeldheid te handhaven voor<br />

een termijn <strong>van</strong> vijf jaar laten tegenwerpen (art. 815 BW). Dit pactum <strong>van</strong> onverdeeldheid<br />

moet evenwel op het hypotheekkantoor zijn overgeschreven om tegenwerpelijk te zijn aan de<br />

schuldeiser. Na de verdeling en veiling <strong>van</strong> de onverdeelde goederen gaan de rechten <strong>van</strong> de<br />

beslaglegger over op het aandeel <strong>van</strong> de schuldenaar in de prijs. Indien alle mede-eigenaars<br />

schuldenaars zijn is art. 1561 GerW niet <strong>van</strong> toepassing 2342 .<br />

Zoals verder in hoofdstuk V besproken, verbiedt artikel 1563 GerW. de hypothecaire<br />

schuldeiser om eerst andere onroerende goederen uit te winnen dan die waarop hij een<br />

hypotheek heeft, tenzij de waarde <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed ontoereikend is. De<br />

toepassing <strong>van</strong> art. 1563 Ger.W. kan echter in de hypothecaire akte worden uitgesloten<br />

aangezien deze bepaling niet <strong>van</strong> openbare orde is 2343 .<br />

c. Procedure en rechtsgevolgen – tot aan de gemeenmaking <strong>van</strong> het beslag<br />

De procedure bestaat in hoofdzaak uit zes stappen. Het beslag op onroerend goed wordt<br />

eigenlijk reeds gelegd door de betekening <strong>van</strong> een zgn. voorafgaand bevel tot betaling (zie art.<br />

1564 GerW dat de verplichte vermeldingen geeft), al heet dat nog geen beslag. Dit heeft een<br />

geldingsduur <strong>van</strong> 6 maanden; wanneer een poging tot minnelijke schikking verplicht is, moet<br />

die vooraf plaatsvinden.<br />

2340 Zie hierover D. MICHIELS, "Onroerend beslag, rangregeling en collectieve schuldenregeling", T. Not.<br />

2002 (410) 437; K. VANBEYLEN, "Beslag op onroerende goederen door bestemming. Kanttekeningen bij<br />

recente rechtspraak", T. Not. 1986, 124; V. SAGAERT, "Onroerende goederen door bestemming en beslag", RW<br />

2007-2008, (906) 908 nr. 7.<br />

2341 Bv. Hof Gent 29 september 1987, RW 1991-92, 955.<br />

2342 E. DIRIX, Beslagrecht. Kort begrip <strong>van</strong> het beslag- en executierecht, Acco, <strong>2012</strong>, 99.<br />

2343 Cass. 3 mei 1985, Arr. Cass. 1984-85, nr. 529, R.W. 1985-86, 175 met conclusie procureur-generaal<br />

KRINGS; E. DIRIX, Beslagrecht. Kort begrip <strong>van</strong> het beslag- en executierecht, Acco, <strong>2012</strong>, 99.<br />

906


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Aan de uiteindelijke verkoop <strong>van</strong> het onroerend goed gaan (minstens) drie handelingen<br />

vooraf:<br />

1. de tenuitvoerlegging begint met de betekening <strong>van</strong> een bevel tot betalen door de<br />

gerechtsdeurwaarder;<br />

2. het beslag volgt na minimum 15 dagen en binnen de 6 maanden;<br />

3. tot slot het verzoekschrift aan de beslagrechter tot aanstelling <strong>van</strong> een notaris die met de<br />

openbare verkoping of de verkoop uit de hand en met de rangregeling zal worden belast.<br />

1° Stappen in de procedure : poging tot minnelijke schikking<br />

Deze is verplicht bij executie door een schuldeiser die onder de WHK valt – dus bij krediet<br />

verstrekt aan een natuurlijk persoon buiten het kader <strong>van</strong> diens beroepswerkzaamheid (art. 59<br />

WHK) 2344 . Het initiatief berust bij de schuldeiser.<br />

De sanctie is de (relatieve) nietigheid <strong>van</strong> de verdere tenuitvoerlegging. Deze nietigheid is<br />

volgens art. 1622 Ger.W. echter gedekt wanneer zij niet werd opgeworpen binnen de 8 dagen<br />

na de aanmaning op verzoek <strong>van</strong> de notaris om inzage te nemen <strong>van</strong> de verkoopsvoorwaarden<br />

(zie infra); ook de betekening <strong>van</strong> de beschikking tot aanstelling <strong>van</strong> een notaris en het<br />

verstrijken <strong>van</strong> het derdenverzet hiertegen heeft de dekking <strong>van</strong> de nietigheid tot gevolg.<br />

2° Stappen in de procedure: voorafgaand bevel<br />

De tenuitvoerlegging begint met de betekening aan de schuldenaar <strong>van</strong> het bevel tot betalen<br />

samen met een eensluidende kopie <strong>van</strong> de titel (tenzij deze titel hem reeds -tot drie jaar<br />

voordien- werd betekend of tenzij deze titel een notariële akte is) (art. 1564 GerW). Het bevel<br />

moet ook aan de derde-bezitter <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed en aan de zakelijke borg<br />

worden betekend. Wanneer een poging tot minnelijke schikking verplicht is, moet die vooraf<br />

plaatsvinden.<br />

Het bevel dient (op straffe <strong>van</strong> nietigheid: art. 1622 GerW) de gegevens te bevatten die art.<br />

1564 GerW voorschrijft:<br />

- Bovenaan op het bevel wordt volledig afschrift <strong>van</strong> de titel gegeven, indien hij niet reeds aan<br />

de schuldenaar betekend was binnen de drie jaren die aan het bevel voorafgaan of wanneer het<br />

gaat om een authentieke akte waarbij een hypotheek wordt gevestigd;<br />

- keuze <strong>van</strong> woonplaats in het arrondissement;<br />

- waarschuwing dat bij gebreke <strong>van</strong> betaling beslag zal worden gelegd op de onroerende<br />

goederen <strong>van</strong> de schuldenaar, die overeenkomstig artikel 1568, 2°, kunnen worden aangeduid.<br />

- de naam, de voornamen, het beroep, de woonplaats, de plaats en datum <strong>van</strong> geboorte <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar.<br />

- kennisgeving aan de schuldenaar dat hij aan de rechter elk aankoopbod uit de hand <strong>van</strong> zijn<br />

onroerend goed kan overmaken binnen de acht dagen <strong>van</strong> het betekenen <strong>van</strong> het exploot <strong>van</strong><br />

beslaglegging.<br />

2344 Zie J. BYTTEBIER & F. BOUCKAERT, Beslag en rangregeling, 2001.<br />

907


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De geldigheidsduur <strong>van</strong> het bevel is zes maanden. (art. 1565, derde lid GerW). Indien het<br />

bevel niet binnen die termijn <strong>van</strong> zes maanden gevolgd wordt door de betekening <strong>van</strong> een<br />

beslagexploot, houdt het bevel “<strong>van</strong> rechtswege op gevolgen te hebben”( art. 1567, eerste lid<br />

GerW). Het bevel kan worden overgeschreven op het hypotheekkantoor en geldt voor zes<br />

maanden.<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> het bevel bij verhuurde goederen<br />

Het onroerend bevel geldt als ingebrekestelling en stuit de verjaring (art. 2244 BW).<br />

Het leidt ook tot afwijkende regels inzake de rechten en plichten uit huur <strong>van</strong> het beslagen<br />

goed (zie art. 1575 GerW), en dit ten dele e<strong>van</strong>af de datum <strong>van</strong> de betekening <strong>van</strong> het bevel<br />

en ten dele <strong>van</strong>af de overschrijving er<strong>van</strong>.<br />

De wet breidt deze niet-tegenwerpelijkheid uit tot een bepaalde soort persoonlijke rechten, nl.<br />

het verlenen <strong>van</strong> huurrechten: krachtens art. 1575 Ger.W. zijn enkel huurovereenkomsten met<br />

een vaste dagtekening <strong>van</strong> vóór de overschrijving <strong>van</strong> het beslag (of bevel) tegenwerpelijk.<br />

Het is dus niet het bevel of het beslag maar de overschrijving <strong>van</strong> die bepalend is voor de<br />

huurbevoegdheid <strong>van</strong> de beslagene.<br />

Wat betreft huurovereenkomsten voor meer dan 9 jaar of met kwijting <strong>van</strong> minstens 3 jaar<br />

huur echter, geldt dat deze overeenkomsten ook niet tegenstelbaar kunnen worden gesloten na<br />

een onroerend bevel (en dus niet slechts na overschrijving <strong>van</strong> het bevel). Er bestaat binnen de<br />

rechtsleer betwisting over de vraag of de lange huurovereenkomsten moeten worden ingekort<br />

tot een termijn <strong>van</strong> negen jaar, dan wel of de huurovereenkomst in haar geheel niet<br />

tegenwerpelijk is aan de beslaglegger.<br />

Deze bepaling is <strong>van</strong> dwingend recht en partijen mogen er niet <strong>van</strong> afwijken vóór het ontstaan<br />

<strong>van</strong> hun recht (dus wel mogelijk voor de beslaglegger na de overschrijving <strong>van</strong> het beslag,<br />

voor de koper na de verkoop) 2345 .<br />

Wat de woninghuurwet betreft, heerst er onenigheid in de rechtspraak en rechtsleer 2346 of de<br />

huurder <strong>van</strong> het onroerend goed dat hem en zijn gezin tot voornaamste gezinswoning dient<br />

krachtens artikel 9, tweede lid Woninghuurwet niet kan worden verontrust indien hij op het<br />

ogenblik <strong>van</strong> de toewijs het goed gedurende meer dan 6 maanden betrekt, ook al heeft zijn<br />

huurovereenkomst geen vaste dagtekening (op voorwaarde uiteraard dat de huurovereenkomst<br />

werd aangegaan voor het overgeschreven bevel of beslag).<br />

2345 Cass. 16 november 1990, Arr. Cass. 1990-91, 321, R.W. 1990-91, 1090, JT 1991, 564; APR, v° Beslag,<br />

557-558, nr. 911.<br />

2346 Rb. Luik 15 mei 1992, JLMB 1992, 1181; Adv. Gen. X. DE RIEMACKER, concl. Bij Cass. 19 juni 2003,<br />

Arr.Cass. 2003, nr. 363; Rép.not. v° La saisie immobilière, nr. 312; RPDB, Compl. VIII, v° Saisie immobilière,<br />

nr. 182; Beslagr. Tongeren 10 april 1994, Rev. Not.b. 1997, noot ; APR, v° Beslag, 558, nr. 912 ; M. DE<br />

CLERCQ, “De (handels)huurovereenkomst zonder vaste datum en de verkoop op beslag”, RW 2004-05, (227)<br />

228, nr. 11; D. MICHIELS, “De huurovereenkomst bij vervreemding <strong>van</strong> het verhuurde goed”, RW 1991-92,<br />

(657) 663, nr. 19; R. JANSEN en A. MICHIELS, Notarieel executierecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 89, nr.<br />

116c<br />

908


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wat de handelshuur betreft, is er duidelijkheid sinds het arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Cassatie <strong>van</strong><br />

19 juni 2003 2347 waarin de meerderheidsstrekking werd bevestigd dat de handelshuurder<br />

waar<strong>van</strong> de huurovereenkomst geen vaste datum heeft op het ogenblik <strong>van</strong> de overschrijving<br />

<strong>van</strong> het beslagexploot, kan uitgedreven worden zonder dat de voorschriften <strong>van</strong> artikel 12 <strong>van</strong><br />

de Handelshuurwet moeten nageleefd worden. (Cass. 19 juni 2003, JLMB 2003, p. 1700)<br />

Pachtovereenkomsten zijn wel te allen tijde tegenwerpelijk, dus ook zonder vaste datum op<br />

voorwaarde evenwel dat ze werden afgesloten vóór de overschrijving <strong>van</strong> het exploot (art. 55<br />

Pachtwet). 2348<br />

4° Overschrijving <strong>van</strong> het bevel en gevolgen daar<strong>van</strong> ten aanzien <strong>van</strong> derde-verkrijgers<br />

Hoewel de overschrijving facultatief is, is ze wel vereist voor bepaalde rechtsgevolgen. De<br />

overschrijving heeft een geldingsduur <strong>van</strong> 6 maanden.<br />

Het (overgeschreven) beslag heeft geen eigendomsoverdracht tot gevolg. De beslaglegger<br />

heeft enkel het recht te doen verkopen. De schuldenaar/beslagene wordt gezien als een<br />

gerechtelijk sekwester daar hij juridisch nog wel de eigenaar is maar hij deze<br />

eigendomsrechten uitsluitend in het belang <strong>van</strong> de schuldeiser uitoefent.<br />

De beslagene moet voor het goed zorgen als een goed huisvader 2349 . Bij weerspannigheid (bv.<br />

weigering toestaan bezichtiging) of afwezigheid <strong>van</strong> de beslagene is de notaris krachtens art.<br />

1580, 3de lid GerW. ingevoerd bij Wet <strong>van</strong> 18/05/1998, zonder tussenkomst <strong>van</strong> de<br />

beslagrechter bevoegd om zich toegang te verschaffen tot het onroerend goed.<br />

De schuldenaar mag niet meer over het goed beschikken. Deze onbeschikbaarheid is echter<br />

relatief: de schuldenaar kan het goed nadien weliswaar nog vervreemden of bezwaren (met<br />

hypotheek of pand) maar deze handelingen zijn niet tegenwerpelijk aan de schuldeisers<br />

bedoeld in art. 1575 GerW. (art. 1577 GerW). Deze niet-tegenwerpelijkheid kan (art. 1577 I<br />

GerW) ingeroepen worden door de beslaglegger zelf en alle schuldeisers die mee in het beslag<br />

opkomen (d.i. volgens art. 1575 GerW de ingeschreven schuldeisers en degene die de<br />

overschrijving <strong>van</strong> art. 1565 GerW hebben verricht, alsook de koper op executoriale<br />

verkoop) 2350 . Deze schuldeisers mogen dus bv. een latere hypothecaire schuldeiser<br />

beschouwen als een gewoon chirografaire schuldeiser.<br />

De beslaglegger behoudt het recht op uitwinning <strong>van</strong> het in beslag genomen goed ook tegen<br />

een verkrijger, die verkregen heeft voor het beslag maar wiens titel niet was overgeschreven<br />

voor de overschrijving <strong>van</strong> het bevel voorafgaand aan beslag. De derde heeft de keuze de<br />

2347 Cass. 19 juni 2003, JLMB 2003, 1700.<br />

2348 Luik 20 februari 2007, Rev.not.b. 2008, 179, RRD 2007, 307; Rb. Doornik 11 april 1997, JLMB 1997, 934,<br />

T.Agr.R. 1997, 349; Rép.not., v° La saisie immobilière, nr. 313.<br />

2349 APR, v° Beslag, Mechelen, Kluwer, 2010, 548, nr.896.<br />

2350 De regel <strong>van</strong> art. 1575 GerW geldt niet alleen bij onroerend beslag s.s., maar ook bij verkoop uit de hand<br />

op ghrond <strong>van</strong> art. 1580bis en 1580ter GerW: Cass. 24 september 2010, nr. C.10.0050.N.<br />

909


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

oorzaken <strong>van</strong> het beslag te betalen (minstens te consigneren) of de uitwinning te ondergaan<br />

(zie art. 1578 GerW) 2351 .<br />

Deze niet-tegenwerpelijkheid als sanctie <strong>van</strong> de overschrijding <strong>van</strong> de<br />

beschikkingsbevoegdheid is zeer gelijkaardig aan het volgrecht <strong>van</strong> de hypotheekhouder<br />

jegens de derde-verkrijger <strong>van</strong> het onroerend goed, behoudens enkele verschillen 2352 .<br />

Eén <strong>van</strong> die verschillen is niet onbelangrijk: de oudere beslaglegger moet namelijk de verrijkingsvordering <strong>van</strong><br />

de derde-bezitter wegens kosten die tot een meerwaarde hebben geleid, niet laten voorgaan. In die zin is de niet-<br />

tegenwerpelijkheid radicaler dan het volgrecht <strong>van</strong> de hypotheekhouder.<br />

Beschikkingen die overgeschreven of ingeschreven zijn vóór de overschrijving <strong>van</strong> het beslag<br />

of bevel, hebben voorrang, behalve in de gevallen <strong>van</strong> bedrog besproken in Deel II hoofdstuk<br />

III afdeling D.<br />

5° Het eigenlijke beslagexploot en gevolgen <strong>van</strong> de overschrijving er<strong>van</strong><br />

De tweede stap heet dan het onroerend beslag te zijn (art. 1569 GerW; geldingsduur 3 jaar);<br />

dat kan gelegd worden d.m.v. een exploot tussen de 15 dagen en 6 maanden na het onroerend<br />

bevel (art. 1566 en 1622 GerW); het moet eveneens worden overgeschreven (binnen 15<br />

dagen); deze overschrijving heeft een geldingsduur <strong>van</strong> 3 jaar, maar verlenging is mogelijk. In<br />

geval <strong>van</strong> niet-vernieuwing <strong>van</strong> het uitvoerend onroerend beslag houdt het beslag <strong>van</strong><br />

rechtswege op enig gevolg te hebben (art. 1569 GerW).<br />

Huurovereenkomsten die geen vaste datum hebben voor de overschrijving <strong>van</strong> het beslag, zijn niet<br />

tegenwerpbaar aan de koper. De rechtspraak maakt een uitzondering bij pacht op grond <strong>van</strong> art. 55 Pachtwet; art.<br />

12 Handelshuurwet moet echter wijken voor art. 1575 2353 , en hetzelfde moet gelden voor art. 9 Woninghuurwet.<br />

6° Aanstelling notaris<br />

Binnen de maand (niet op straffe <strong>van</strong> nietigheid) na de overschrijving <strong>van</strong> het beslag verzoekt<br />

de schuldeiser in een verzoekschrift gericht aan de beslagrechter <strong>van</strong> het arrondissement waar<br />

het goed gelegen is om de aanstelling <strong>van</strong> een notaris die belast wordt met de veiling of de<br />

verkoop uit de hand <strong>van</strong> de in beslag genomen goederen en met de verrichtingen <strong>van</strong><br />

rangregeling(art. 1580 GerW). De keuze <strong>van</strong> de notaris komt uitsluitend toe aan de<br />

2351 Cass. 7 november 2005, Imperium, roln. C.04.0230.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20051107-4 = RW 2005-2006, 1662 n. R.<br />

JANSEN "Over volgrechten en niet-tegenwerpelijkheden". De consignatie moet zonder uitstel gebeuren en moet<br />

voldoende zijn voor betaling in kapitaal en toebehoren <strong>van</strong> de opeisbare bedragen, verschuldigd aan de<br />

ingeschreven schuldeisers, alsook aan de beslagleggers en aan elke andere schuldeiser die naar behoren de in<br />

artikel 1565 bepaalde overschrijving heeft gedaan.<br />

2352 Aangegeven door R. JANSEN "Over volgrechten en niet-tegenwerpelijkheden", RW 2005-2006, 1663-<br />

1665 nr. 4 en 6-8.<br />

2353 Cass. 19 juni 2003, RW 2004-2005, 226 noot M. DE CLERCQ "De (handels)huurovereenkomst zonder<br />

vaste datum en de verkoop op beslag"; eerder in die zin DIRIX & BROECKX, APR, Beslag (2001), 498.<br />

910


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

beslagrechter. De griffie zal de naam <strong>van</strong> de aangestelde notaris vermelden in het register <strong>van</strong><br />

beslagberichten (art. 1581 GerW.)<br />

De betekening <strong>van</strong> de beschikking aan de schuldenaar is niet verplicht maar wel aangewezen<br />

aangezien <strong>van</strong>af dan de termijn voor derdenverzet (1 maand – zie art. 1034 Ger.W.) ingaat.<br />

Doorgaans zal de notaris de beschikking ten laatste samen met de verkoopsvoorwaarden laten<br />

betekenen.<br />

7° Opdracht <strong>van</strong> de notaris – opstelling verkoopsvoorwaarden<br />

a) Opstellen verkoopsvoorwaarden<br />

Indien het uitvoerend beslag resulteert in een openbare verkoping (in tegenstelling tot een<br />

verkoop uit de hand, die ook mogelijk is, na toestemming <strong>van</strong> de beslagrechter) moet vooraf<br />

het juridisch kader <strong>van</strong> deze verkoop worden vastgelegd : de notaris gaat <strong>van</strong> rechtswege over<br />

tot het opstellen <strong>van</strong> de verkoopvoorwaarden. Deze voorwaarden bepalen de rechtsverhouding<br />

die tot stand zal komen tussen de beslagene, zijn schuldeiser en de koper.<br />

Speciale bedingen dienen vermeld in de verkoopsvoorwaarden zoals het uitzettingsbeding:<br />

wanneer de beslagene het goed bewoont wordt normaliter in de verkoopsvoorwaarden een<br />

uitzettingsbeding opgenomen op grond waar<strong>van</strong> de koper de beslagene kan doen uitzetten<br />

zonder dat hij zich tot de rechter moet wenden om de beslagene te doen uitzetten via een<br />

vonnis.<br />

b) Aanmaning tot inzage en gevolgen daar<strong>van</strong><br />

De notaris laat bij gerechtsdeurwaardersexploot ten minstens één maand voor de verkoop de<br />

beslagene en de samenlopende schuldeiser aanmanen om inzage te nemen <strong>van</strong> de<br />

verkoopsvoorwaarden en om aanwezig te zijn bij de toewijs (art. 1582 GerW).<br />

De aanmaning is een scharnierpunt in de uitwinningsprocedure:<br />

a) Alle nietigheidsgrieven aangaande de voorafgaande rechtspleging (dus mbt handelingen<br />

verricht vóór de toewijzing) moeten opgeworpen worden via een dagvaarding voor de<br />

beslagrechter binnen de acht dagen na deze aanmaning (art. 1622 II GerW). Na verloop <strong>van</strong><br />

deze vervaltermijn zijn al deze onregelmatigheden gedekt 2354 .<br />

b) Vanaf de aanmaning hebben partijen acht dagen de tijd om tegenspraak te voeren (enkel<br />

over de inhoud <strong>van</strong> de verkoopsvoorwaarden zoals plaats en datum <strong>van</strong> de verkoop, dus geen<br />

betwisting meer mogelijk over bv. de uitvoerbare titel) (art. 1582 IV GerW).<br />

c) De onbetaalde verkoper <strong>van</strong> het onroerend goed dient binnen de vijftien dagen na de<br />

aanmaning een keuze te maken tussen zijn ontbindingsrecht en de vordering tot betaling <strong>van</strong><br />

2354 Dit heeft geen betrekking op de aanvechting <strong>van</strong> de beschikking tot aanstelling <strong>van</strong> de notaris: Cass. 4<br />

oktober 2007, RW 208-2009, 1599.<br />

911


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de koopprijs. Indien hij opteert voor het ontbindingsrecht moet hij binnen de tien dagen na de<br />

kennisgeving aan de notaris <strong>van</strong> zijn keuze de eis tot ontbinding instellen (bij de bevoegde<br />

bodemrechter en niet bij de beslagrechter) (art. 1583 GerW). Wordt deze eis ingewilligd, dan<br />

heeft dit tot gevolg dat het onroerend goed geacht wordt zich nooit in het vermogen <strong>van</strong> de<br />

beslagene bevonden te hebben (zodat het instellen <strong>van</strong> een revindicatievordering overbodig<br />

wordt).<br />

Binnen de acht dagen na betekening <strong>van</strong> het (laatste) exploot <strong>van</strong> "aanmaning inzage te<br />

nemen <strong>van</strong> de verkoopsvoorwaarden en om aanwezig te zijn bij de toewijs" wordt <strong>van</strong> deze<br />

betekening melding gemaakt op de kant <strong>van</strong> de overschrijving <strong>van</strong> het beslagexploot (art.<br />

1584 Ger.W.). Dit noemt men de kantmelding of de randmelding.<br />

8° Gemeenmaking <strong>van</strong> het beslag<br />

De kantmelding (op de kant <strong>van</strong> de overschrijving <strong>van</strong> het beslag) <strong>van</strong> de aanmaning tot<br />

inzage die de benoemde notaris aan die schuldeisers moet richten vormt de zgn.<br />

gemeenmaking <strong>van</strong> het beslag.<br />

a) Gevolgen voor initiatiefrecht en ophefbaarheid<br />

Zolang de aanmaning tot inzage niet gekantmeld is, kan het beslag nog opgeheven worden<br />

door de beslaglegger (bv. wanneer deze betaald wordt). Zie de bespreking in Deel IV<br />

hoofdstuk II, <strong>van</strong> de opheffing, het lot <strong>van</strong> gelden die buiten de inbeslaggenomen goederen<br />

door de schuldenaar worden overhandigd, en het kantonnement <strong>van</strong> de oorzaken <strong>van</strong> het<br />

beslag.<br />

Vanaf de kantmelding verliest de beslaglegger zijn exclusief initiatiefrecht : enkel hij kon de<br />

uitwinning eisen maar voortaan kan elk <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers de uitwinning<br />

vorderen. Anders dan bij het bewarend beslag geldt bij uitvoerend beslag de regel "Saisie sur<br />

saisie ne vaut". De hypotheekbewaarder weigert iedere overschrijving <strong>van</strong> een tweede<br />

(uitvoerend) beslag op dezelfde onroerende goederen. Bij stilzitten <strong>van</strong> de eerste<br />

beslaglegger/overgeschreven schuldeiser kan een andere schuldeiser wel de indeplaatsstelling<br />

aan de beslagrechter vragen (art. 1610 GerW). Het eerste beslag wordt dan gewoon<br />

(procesrechtelijk en niet materieelrechtelijk) verdergezet. De materieelrechtelijke positie <strong>van</strong><br />

de schuldeisers onderling verandert echter niet.<br />

b) Welke schuldeisers genieten <strong>van</strong> de gemeenmaking<br />

De kantmelding maakt het beslag “gemeen” aan de schuldeisers die opkomen in de<br />

samenloop. Die "gemeenmaking" geldt automatisch ten gunste <strong>van</strong> de "beschermde<br />

schuldeisers" (art. 1584 juncto 1582 I en III GerW). Andere schuldeisers moeten eerst zelf<br />

beslag leggen om de opheffing <strong>van</strong> het beslag te door de betaalde beslaglegger te kunnen<br />

tegenhouden.<br />

"Beschermde schuldeisers" naast de beslaglegger zelf zijn bij onroerend beslag:<br />

912


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de schuldeisers die een inschrijving hebben <strong>van</strong> een hypotheek, pandrecht of voorrecht in de<br />

hypotheekregisters;<br />

- de schuldeisers die reeds een beslag hebben gelegd op hetzelfde goed of een aan beslag<br />

voorafgaand onroerend bevel hebben laten overschrijven;<br />

- hoewel ze niet in art. 1582 en 1584 vermeld zijn, moeten krachtens art. 1444 GerW ook de<br />

schuldeisers die een bewarend onroerend beslag hebben overgeschreven hierbij worden<br />

gerekend.<br />

Vanaf dan is voor de opheffing <strong>van</strong> het beslag nodig dat die schuldeisers toestemmen of men<br />

daartoe een vonnis tegen hen bekomt (art. 1584 II GerW).<br />

d. Gevolgen <strong>van</strong> de samenloop; al dan niet terugwerkende kracht<br />

Deze samenloop ontstaat retroactief in die zin dat de beslaglegger geen voorrang krijgt op de<br />

later in samenloop opkomende schuldeisers; de verschillende schuldeisers die in het beslag<br />

opkomen geacht worden hun rechten gelijktijdig te hebben gerealiseerd (en beslag schept dus<br />

geen voorrang).<br />

Ze ontstaat niet retroactief in alle opzichten, aangezien de na het beslag doch voor het<br />

opkomen verkregen rechten <strong>van</strong> derden voorrang hebben op de later opkomende schuldeisers.<br />

Dit zien we duidelijk in de regels betreffende onroerend beslag: volgens art. 1577 GerW zijn<br />

het alleen de beschermde schuldeisers aan wie een vervreemding of inschrijving na het beslag<br />

niet kan worden tegengeworpen ("beschermde schuldeisers" zijn zoals hoger gezegd de<br />

beslaglegger en andere personen die reeds een onroerend bevel hebben laten overschrijven en<br />

de ingeschreven schuldeisers; daarnaast natuurlijk ook de koper die het goed zal kopen bij<br />

uitwinning; art. 1577 iuncto 1575 GerW). In die zin ontstaat de fixatie dus niet op het<br />

ogenblik <strong>van</strong> het beslag.<br />

Indien er tussen het beslag en het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop met niet-ingeschreven<br />

schuldeisers een beschikking wordt gepubliceerd, ontstaat er aldus een complexe situatie. Een<br />

overschrijving <strong>van</strong> een vervreemding of inschrijving <strong>van</strong> een hypotheek na de overschrijving<br />

<strong>van</strong> het beslag (of voorafgaand bevel), maar voor niet-ingeschreven schuldeisers zich<br />

aanmelden: de hypotheek is niet tegenwerpelijk aan de beslaglegger, maar wel aan de andere<br />

schuldeisers. Dat betekent dat de hypothecaire schuldeiser opkomt in gelijke rang met de<br />

beslaglegger (alsof hij een chirografaire schuldeiser is), maar voorrang heeft op de andere<br />

schuldeisers, ten opzichte <strong>van</strong> wie de beslaglegger echter in beginsel geen voorrang heeft.<br />

Over het aandeel <strong>van</strong> de beslagleggende schuldeisers is er geen betwisting mogelijk: die krijgt<br />

een evenredig aandeel waarbij de hypothecaire schuldvordering als een chirografaire wordt<br />

beschouwd. De vraag is of de "winst" die de beslaglegger daardoor maakt, ten koste komt <strong>van</strong><br />

de hypothecaire schuldeiser dan wel <strong>van</strong> de later opkomende schuldeisers. Uit de tekst <strong>van</strong><br />

art. 1577 GerW volgt de tweede oplossing 2355 , al was er ook rechtspraak in de andere zin 2356 .<br />

De betwisting <strong>van</strong>daag gaat verder nog over de vraag of bij de berekening <strong>van</strong> het aandeel <strong>van</strong><br />

2355 Hof Gent 5 juni 1974, T.Not. 1975, 61 n. J.L. RENS.<br />

2356 Beslagr. Brussel 22 april 1971, R.Not.B. 1971, 537; Beslagr. Oudenaarde 3 oktober 1972, T.Not. 1973, 212<br />

n. J.L. RENS = R.Not.B. 1974, 510, doch hervormd door het pas genoemde Hof Gent 5 juni 1974.<br />

913


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de beslaglegger in de gehypothekeerde waarde <strong>van</strong> het goed al dan niet rekening moet worden<br />

gehouden met schuldeisers die pas na de hypothecaire inschrijving opkomen.<br />

e. Verdere procedure: verkoop, overwijzing, rangregeling, zuivering<br />

1° Verkoop – vorm en totstandkoming<br />

De eigenlijke verkoop geschiedt in beginsel bij veiling (“openbare verkoop”); de<br />

beslagrechter kan verkoop uit de hand toestaan (art. 1580 bis en 1580 ter GerW).<br />

De datum <strong>van</strong> de openbare verkoop moet op straffe <strong>van</strong> nietigheid vallen binnen de 6<br />

maanden na de beschikking tot aanstelling <strong>van</strong> een notaris (art. 1622 Ger.W.).<br />

De Wet <strong>van</strong> 15 mei 2009 heeft de mogelijkheid <strong>van</strong> een tweede zitdag afgeschaft aangezien<br />

deze bijkomende organisatie tijd en geld kost en de gegadigden in de praktijk toch de tweede<br />

zitdag afwachten.<br />

Een recht <strong>van</strong> hoger bod gedurende 15 dagen na de toewijzing werd evenwel behouden (art.<br />

1592 GerW). De toewijzing gebeurt onder de opschortende voorwaarde <strong>van</strong> de afwezigheid<br />

<strong>van</strong> hoger bod. In geval <strong>van</strong> bijzondere omstandigheden kunnen de verzoekers hetzij in de<br />

verkoopsvoorwaarden vermelden, hetzij ter zitting beslissing dat de formaliteit <strong>van</strong> het hoger<br />

bod niet zal worden toegepast.<br />

De koop komt dus eerst tot stand na verloop <strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> vijftien dagen zonder dat een<br />

hoger bod werd uitgebracht (maar dan met terugwerkende kracht).<br />

Het hoger bod wordt per gerechtsdeurwaardersexploot aan de notaris betekend en aan de<br />

koper aangezegd. Het méér gebodene moet minstens 1/10de <strong>van</strong> de hoofdprijs bedragen, mag<br />

niet minder zijn dan € 250 en is maximum bepaald op € 6.200. Dit bedrag moet op het tijdstip<br />

<strong>van</strong> het hoger bod op het kantoor <strong>van</strong> de notaris geconsigneerd worden. (art. 1592 Ger.W)<br />

De verkoop komt dan tot stand zodra er instemming bereikt wordt tussen de beslaglegger en<br />

de bieder. De medewerking <strong>van</strong> de beslagene is niet meer vereist!<br />

Zowel de openbare als de onderhandse verkoop heeft zuiverende werking ten aanzien <strong>van</strong> het<br />

goed en doet de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers op de prijs <strong>van</strong> het goed (zie verder hieronder)<br />

2° Betekening <strong>van</strong> de toewijzing<br />

De notaris geeft aan de koper zijn titel af, bestaande uit de verkoopsvoorwaarden en het PV<br />

<strong>van</strong> toewijs. De beslagene geldt als verkoper, niet de beslaglegger.<br />

De definitieve toewijzing moet als een koopovereenkomst worden beschouwd, waaraan de<br />

beslagene geacht wordt zijn toestemming te hebben verleend.<br />

Het onroerend goed wordt overgedragen in de juridische toestand waarin het zich bevindt ten<br />

tijde <strong>van</strong> het beslag. Rechtshandelingen verricht door de beslagene na het (overgeschreven)<br />

beslag zijn de koper (alsook de beslaglegger) niet tegenwerpelijk.<br />

914


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De toewijzing wordt aan de beslagene betekend (art. 1598 GerW); een uittreksel uit de akte<br />

<strong>van</strong> toewijzing wordt op verzoek <strong>van</strong> de notaris aan de beslagene betekend ten laatste vijftien<br />

dagen na het verstrijken <strong>van</strong> de termijn die in de verkoopsvoorwaarden werd gesteld voor de<br />

betaling <strong>van</strong> de kosten.<br />

Deze betekening is eveneens een scharnierpunt in de procedure:<br />

a) nietigheidseisen met betrekking tot de toewijs zelf moeten worden ingesteld binnen vijftien<br />

dagen na deze betekening (voor de beslagrechter via dagvaarding);<br />

b) de termijn voor de procedure <strong>van</strong> rangregeling gaat in zoals infra beschreven(art. 1639 tot<br />

1654 GerW).<br />

De toewijzing wordt overgeschreven en er wordt melding <strong>van</strong> gemaakt op de kant <strong>van</strong> de<br />

overschrijving <strong>van</strong> het beslag.<br />

Door de toewijzing gaan de rechten <strong>van</strong> de ingeschreven schuldeisers over op de prijs (art.<br />

1639 GerW). De notaris zal dus een hypothecaire staat opvragen op datum <strong>van</strong> de<br />

overschrijving <strong>van</strong> de toewijzing.<br />

Aangezien door de toewijzing <strong>van</strong> het onroerend goed de rechten <strong>van</strong> de ingeschreven<br />

schuldeisers overgaan op de prijs dient de procedure <strong>van</strong> rangregeling een dubbel doel :<br />

- verdeling <strong>van</strong> de koopsom tussen de schuldeisers;<br />

- zuivering <strong>van</strong> het goed.<br />

De koper kan dan ook niet bevrijdend aan de beslagene betalen. De betaling moet in handen<br />

<strong>van</strong> de notaris gebeuren en bevrijdt de koper.<br />

3° Rangregeling<br />

Er volgt een rangregeling door de notaris (art. 1639 tot 1654 GerW).<br />

De term "rangregeling" duidt op de bepaling <strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de ingeschreven schuldeisers<br />

volgens hun rang maar is eveneens <strong>van</strong> toepassing wanneer er enkel chirografaire schuldeisers<br />

zijn of als er slechts één schuldeiser is.<br />

De rangregeling wordt aan de notaris toevertrouwd en heeft dezelfde betekenis als de<br />

evenredige verdeling die de gerechtsdeurwaarder opmaakt na de ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> de opbrengst<br />

<strong>van</strong> de verkoop <strong>van</strong> de inbeslaggenomen roerende goederen.<br />

Tijdens de rangregeling moeten zoveel mogelijk schuldeisers betrokken worden bij de<br />

verdeling (collectief karakter <strong>van</strong> het beslag).<br />

915


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a) Schuldeisers die opkomen in de rangregeling<br />

De notaris mag en moet rekening houden met 4 categorieën <strong>van</strong> schuldvorderingen naast de<br />

oorzaken <strong>van</strong> het beslag en de boedelschulden (onder de laatste vallen ook de gerechtskosten,<br />

art. 17 Hyp.W).<br />

1) Bij beslag voor reeds vervallen termijnen <strong>van</strong> een schuldvordering betreffende periodieke<br />

inkomsten 2357 , dient het beslag ook om betaling te verkrijgen <strong>van</strong> de nog te vervallen<br />

termijnen, naarmate die vervallen (art. 1494 II GerW 2358 );<br />

2) Sommige categorieën <strong>van</strong> schuldvorderingen die op de in beslag genomen goederen<br />

bevoorrecht zijn, met name:<br />

- de ingeschreven hypothecaire en pandhoudende schuldvorderingen (waaronder deze<br />

verzekerd met een pand op handelszaak (zie art. 9 II W. inpandgeving handelszaak); (bij<br />

onroerend goed moet de inschrijving gebeurd zijn voor de overschrijving <strong>van</strong> de definitieve<br />

toewijzing <strong>van</strong> het goed)<br />

- de bevoorrechte schuldvorderingen <strong>van</strong> de belastingont<strong>van</strong>gers (fiscus) en <strong>van</strong> de<br />

inningsinstellingen <strong>van</strong> sociale zekerheidsbijdragen, waarvoor deze een kennisgeving<br />

(notificatie) hebben gedaan of derdenbeslag 2359 hebben gelegd 2360 ;<br />

- de onroerende voorrechten die niet aan publiciteit onderworpen zijn, zoals het voorrecht <strong>van</strong><br />

de verzekeraar (art. 60 LVO).<br />

3) De schuldvorderingen waarvoor in het kader <strong>van</strong> de beslagprocedure verzet is aangetekend<br />

tegen de afgifte <strong>van</strong> de prijs/opbrengst (“verzet op de prijs”).<br />

Verzet doen tegen uitbetaling <strong>van</strong> de prijs is mogelijk:<br />

- mits men over een uitvoerbare titel beschikt 2361 ,<br />

- zolang de termijn voor het opmaken <strong>van</strong> een proces-verbaal <strong>van</strong> evenredige verdeling niet is<br />

verstreken en de toewijzing <strong>van</strong> de prijs niet definitief is; zo moet in een rangregeling bij<br />

onroerend beslag rekening worden gehouden met alle schuldvorderingen waarvoor dergelijk<br />

2357 Op de eerste plaats alimentatieschulden, maar ook huurinkomsten en alle andere periodieke inkomsten.<br />

2358 Krachtens art. 6 Wet 29 mei 2000, in werking sedert 1 juli 2001.<br />

2359 Inbegrepen de vereenvoudigde vormen waar<strong>van</strong> de fiscus gebruik kan maken (zie de bespreking bij<br />

derdenbeslag).<br />

2360 Oorspronkelijk gold die regel enkel voor roerend beslag, omdat de notaris bij een rangregeling op<br />

onroerend goed géén rekening moest houden met een louter bewarend derdenbeslag gelegd onder de notaris,<br />

maar enkel met verzet op de prijs; Voor de wetswijzigingen <strong>van</strong> 2007 en 2008 gold de notificatie enkel als<br />

bewarend derdenbeslag en niet als verzet op de prijs.<br />

2361 art. 1642 GerW, in werking sedert 1 juli 2001. Voorheen was er een tegenspraak tussen het oude art. 1642<br />

GerW (enkel schuldeiser met een uitvoerbare titel) en art. 1643 III GerW (door verwijzing naar art. 1628 GerW<br />

ook schuldeisers die reeds een ander beslag hebben gelegd (ook op andere goederen), indien hun<br />

schuldvordering onbetwist is of berust op een schriftelijke titel (onderhands of authentiek)). Aan de laatste<br />

bepaling werd de voorrang gegeven door bv. Beslagr. Verviers 7 september 2001, P&B 2991, 265; contra onder<br />

de oude regel bv. J.L. RENS, “De schuldeisers toegelaten tot de rangregeling bij uitvoerend beslag op onroerend<br />

goed”, Liber amicorum E. Krings 1991, 731 v. Voor de discussie onder de oude regel, zie uitvoeriger M. DE<br />

CLERCQ, "De schuldeisers zonder uitvoerbare titel en de rangregeling", n. onder Cass. 28 mei 2004, RW 2005-<br />

2006, 944.<br />

916


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verzet is aangetekend 2362 voor het verstrijken <strong>van</strong> de termijn voor het opmaken <strong>van</strong> het<br />

proces-verbaal <strong>van</strong> rangorde.<br />

Anders dan initieel beslag is verzet ook mogelijk voor schuldvorderingen die eerst na het<br />

beslag zijn ontstaan 2363 .<br />

Het verzet kan bij gerechtsdeurwaardersexploot gebeuren of bij verklaring voor de notaris 2364 .<br />

(Para)fiscale notificatie geldt als verzet op de prijs in de zin <strong>van</strong> art. 1642 GerW.<br />

4) De schuldvorderingen waarvoor blijkens het Beslagberichtenbestand reeds door andere<br />

schuldeisers beslag is gelegd (art. 1644 II GerW, in werking 1 juli 2001). Dat kan een beslag<br />

zijn op het beslagen goed een beslag of een overgeschreven voorafgaand bevel, of een<br />

derdenbeslag onder de notaris zelf dat in het Beslagberichtenbestand is opgenomen.<br />

Dit betekent dat de notaris het Bestand moet raadplegen en hen in de rangregeling moet<br />

opnemen indien zij in aanmerking komen voor de toekenning <strong>van</strong> een dividend. Een<br />

derdenbeslag dat niet in de beslagberichten is opgenomen, valt niet onder deze regel.<br />

Indien het derdenbeslag slechts gelegd wordt na de afsluiting <strong>van</strong> de rangregeling, dan zal de<br />

beslaglegger achtergesteld worden bij de schuldeisers die in de rangregeling opkomen.<br />

5) Andere concurrente schuldeisers zonder uitvoerbare titel blijven dus in de kou staan 2365 ,<br />

wat het grote verschil is tussen uitvoerend beslag en een algemene samenloop zoals<br />

faillissement (zij kunnen wel gebeurlijk een actio pauliana uitoefenen tegen vrijwillige<br />

vervreemdingen, maar niet delen in het uitvoerend beslag).<br />

b) Gelijkschakeling <strong>van</strong> de lopende interest<br />

Zoals bij roerend beslag wordt de niet door een zakelijke zekerheid verzekerde interest voor<br />

de periode <strong>van</strong>af het beslag gelijkgeschakeld aan de wettelijke rentevoet. De notaris berekent<br />

de interest tot aan het afsluitend proces-verbaal <strong>van</strong> rangregeling (zie art. 1650 II GerW).<br />

Interest die niet is opgenomen in de verdeling blijft niettemin wel verschuldigd door de<br />

schuldenaar (alleen niet verhaalbaar op de in beslag genomen goederen) 2366 .<br />

c) Afsluiting rangregeling<br />

2362 Dat gebeurt door de betekening <strong>van</strong> een exploot aan de notaris of door een verklaring aan de notaris die<br />

door de notaris zelf authentiek wordt geakteerd.<br />

2363 DIRIX & BROECKX, APR Beslag, 27.<br />

2364 Voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> het nieuwe art. 1642 was de laatste mogelijkheid betwist. Tegen het erzet<br />

zonder exploot, naar analogie met de regel bij derdenbeslag bv. Besl. Tongeren 4 januari 2001, T.Not. 2001, 161<br />

met op dit punt afkeurende noot F. BOUCKAERT.<br />

2365 Zie bv. met rechtspolitieke argumenten Beslagr. Tongeren 4 januari 2001, T.Not. 2001, 161.<br />

2366 Zie bv. Hof Bergen 25 september 1986, JLMB 1987, 111.<br />

917


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De notaris maakt binnen de maand na het verstrijken <strong>van</strong> de verzetstermijn <strong>van</strong> vijftien dagen<br />

na de betekening <strong>van</strong> het uittreksel uit de akte <strong>van</strong> toewijs het proces-verbaal <strong>van</strong> rangregeling<br />

op en binnen vijftien dagen na dit proces-verbaal maant de notaris bij<br />

gerechtsdeurwaardersexploot de beslagene en de schuldeiser aan om inzage te nemen <strong>van</strong> het<br />

proces-verbaal <strong>van</strong> rangregeling en om, in voorkomend geval, tegenspraak te voeren.<br />

De schuldeisers en de beslagene hebben <strong>van</strong>af dan één maand om tegenspraak te voeren.<br />

Nadien is de rangregeling definitief.<br />

d) Gevolgen: zuivering<br />

Bij verkoop <strong>van</strong> het goed vindt er een overwijzing op de prijs plaats <strong>van</strong> de rechten die op het<br />

goed rustten. Aldus treedt het mechanisme <strong>van</strong> zuivering in werking.<br />

De zuivering <strong>van</strong> het goed geeft noodzakelijkerwijze aanleiding tot de doorhaling <strong>van</strong><br />

inschrijvingen en overschrijvingen.<br />

De hypotheekbewaarder gaat over tot deze doorhaling mits voorlegging <strong>van</strong> :<br />

- een dertigjarig hypothecair getuigschrift (om zeker te zijn dat geen enkele schuldeiser<br />

vergeten werd) en<br />

- het notarieel getuigschrift waarin de notaris bevestigt dat de koper bevrijdend betaald heeft<br />

(dwz. dat hij de kosten en de prijs betaald heeft) en waarin hij de door te halen inschrijvingen<br />

en overschrijvingen vermeldt. Dit getuigschrift is een vereenvoudigde techniek <strong>van</strong><br />

doorhaling sedert 1 juli 2001, mogelijk gemaakt doordat in art. 1641 Ger.W. uitdrukkelijk<br />

werd voorzien dat de koper bevrijdend betaalt in handen <strong>van</strong> de notaris die de rangregeling<br />

opstelt.<br />

Wanneer de of rangregeling definitief is, moet dit d.m.v. een beslagbericht ingevoerd worden<br />

in het Centraal beslagberichtenbestand.<br />

918


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Verhaalsrecht op onroerende goederen die op naam staan <strong>van</strong><br />

de schuldenaar<br />

Dit probleem werd reeds besproken in Deel II hoofdstuk III afdeling D, waar meer bepaald<br />

werd ingegaan op de vraag of de schuldeisers zich kunnen verhalen op goederen die<br />

schijnbaar aan hun schuldenaar toebehoren:<br />

- op grond <strong>van</strong> die schijn alleen;<br />

- in geval <strong>van</strong> zakenrechtelijke simulatie.<br />

Anders dan bij roerende zaken worden de samenlopende schuldeisers bij onroerend goed in<br />

beginsel wel behandeld zoals een derde-verkrijger, die krachtens art. 1 HypW beschermd<br />

wordt tegen niet-overgeschreven onroerende beschikkingen. Het is een aloude en vaste<br />

rechtspraak 2367 dat onder "derden die te goeder trouw gecontracteerd hebben", die door art. 1<br />

Hyp.W. worden beschermd bij niet-overschrijving <strong>van</strong> een titel (<strong>van</strong> overdracht, vestiging<br />

e.d.m.), ook de samenlopende schuldeisers worden begrepen. Na overschrijving kunnen de<br />

samenlopende schuldeisers er zich niet meer op beroepen dat het goed zich in het vermogen<br />

<strong>van</strong> hun schuldenaar zou bevinden. Maar zolang niet werd overgeschreven op het kantoor<br />

<strong>van</strong> de Hypotheekbewaarder is de overdracht noch aan derden met een conflicterend recht,<br />

noch aan schuldeisers in samenloop tegenstelbaar. Wordt het beslag gelegd vooraleer de<br />

beschikking <strong>van</strong> de beslagen schuldenaar ten gunste <strong>van</strong> een derde werd overgeschreven, dan<br />

heeft het beslag voorrang 2368 .<br />

Zodra schuldeisers in samenloop zijn hebben zij volgens de rechtspraak een "concurrerend<br />

recht" met (andere) zakelijke rechthebbenden op dit goed en dus een recht met een zekere<br />

zakelijke werking. De formaliteit die zij moeten vervullen om voorrang te krijgen is wel niet<br />

de overschrijving <strong>van</strong> een titel <strong>van</strong> verkrijging, maar wel de formaliteiten <strong>van</strong> het onroerend<br />

beslag (met inbegrip <strong>van</strong> de overschrijving <strong>van</strong> het beslagexploot) of andere wettelijke<br />

formaliteiten voor het ontstaan <strong>van</strong> een samenloop (b.v. faillissementsvonnis,<br />

invereffeningstelling, e.d.m.).<br />

De schuldeisers worden op gelijkaardige wijze beschermd tegen de ontbinding of herroeping<br />

door een oudere vervreemder, wanneer de bevoegdheid daartoe niet is bewaard door de<br />

2367 Onder meer Cass. 8 mei 1856; Cass. 5 juli 1901, Cass. 21 januari 1932, Pas. I 42; Cass. 23 maart 1956,<br />

Pas. 612, Jacobs t. <strong>van</strong> Caeckenberghe (dat uitdrukkelijk <strong>van</strong> samenloop spreekt); Cass. 5 maart 1982, Arr. 837<br />

nr. 393 = Pas. 1982 I 803 = RGEN 1986, 141; kh. Brugge 24 oktober 1991, T.Not. 1992, 173; kh. Gent 27<br />

oktober 1994, TGR 1995, 21; Hof Luik 17 maart 1995, R.G.E.N. 1998, nr. 24.772; Hof Antwerpen 13 februari<br />

1996, RW 1996-97, 1161 noot E. DIRIX, Hof Brussel 15 juli 1998, JT 1999, 558; Kh. Hasselt 9 november 2000,<br />

RW 2002-2003, 270 met verwijzing naar Cass. 26 januari 1989, JLMB 574 (kh. Hasselt besliste wel ten onrechte<br />

dat ook de koop zelf niet tegenwerpelijk is aan de boedel, terwijl dit enkel het eigendomsrecht betreft); kh. Ieper<br />

27 mei 2002, RW 2003-2004, 271: Rb. Namen 10 februari 2003, J.L.M.B. 2003, 1230. Zie ook DIRIX & DE<br />

CORTE, Zekerheden p. 111 nr. 135; A. VERBEKE & J. BYTTEBIER, "Onroerende en hypotheciare<br />

publiciteit", RW 1997-98, 1122.<br />

2368 Dit geldt ook indien de verkrijgingstitel <strong>van</strong> de beslagene zelf nog niet is overgeschreven. Dat verhindert<br />

niet dat diens schuldeisers reeds beslag kunnen leggen; enkel zal de beslaglegger géén voorrang hebben op de<br />

vervreemder (verkoper) en diens schuldeisers. Zie Hof Gent 21 december 1993, RW 1994-1995, 824 noot M.E.<br />

STORME.<br />

919


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bewaring <strong>van</strong> het onroerend voorrecht (art. 28 HypW). Volgens de heersende leer geldt dit<br />

wel slechts voor de schuldeisers wiens zakelijk recht gepubliceerd werd - wat bij samenloop<br />

betekent dat die bescherming slechts geldt indien er een wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de boedel<br />

werd ingeschreven voor de eis tot ontbinding 2369 .<br />

Bovendien worden samenlopende schuldeisers traditioneel steeds als te goeder trouw<br />

beschouwd in de zin <strong>van</strong> art. 1 HypW. Of liever: volgens de klassieke leer is de goede trouw<br />

niet vereist in hoofde <strong>van</strong> beslagleggende of anderszins in samenloop komende schuldeisers<br />

wordt doorgaans ontkend. De reden is dat men zou moeten aantonen dat alle schuldeisers te<br />

kwader trouw zijn, wat normaal gezien onmogelijk is 2370 . Nu zal het zelden voorkomen dat<br />

men de kwade trouw <strong>van</strong> alle schuldeisers kan aantonen, maar wat als dit toch gebeurt ?<br />

Volgens de zeldzame rechtspraak die zich hierover uitspreekt 2371 kunnen die zich dan niet op<br />

het gebrek aan overschrijving <strong>van</strong> een verkoop (door de gefailleerde gedaan voor het<br />

faillissement) beroepen. Anderen hebben gepleit voor een normatieve beoordeling <strong>van</strong> de<br />

goede trouw <strong>van</strong> schuldeisers: nl. wat normale schuldeisers over het algemeen behoren te<br />

weten 2372 .<br />

2369 In die zin LAURENT, Principes XXX nr. 138 v.; DE PAGE VIII nr. 406, B.4.<br />

2370 Zie hierover A. VERBEKE & J. BYTTEBIER, RW 1997-98, (1099) 1123 nr. 110 en 111.<br />

2371 Cass. 5 maart 1982, Arr. 837 nr. 393 = Pas. 1982 I 803 = RGEN 1986, 141; Hof Brussel 10 november<br />

1999, RW 2000-2001, 243, , Fare Act. 2001/1, 3 noot B. MAILLEUX.<br />

2372 E. DIRIX, in Het zakenrecht, absoluut niet een rustig bezit.<br />

920


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK III. Zekerheden door voorbehoud<br />

Zoals bij roerende zaken bestaan er ook op onroerend goed bepaalde zekerheidsrechten<br />

doordat zij in geval <strong>van</strong> vervreemding <strong>van</strong> het goed voorbehouden blijven aan de<br />

vervreemder.<br />

AFDELING A. Zekerheden door voorbehoud bij translatieve of declaratieve<br />

overeenkomsten<br />

1. Retentierecht<br />

Zoals bij roerende zaken beschikt ook de verkoper <strong>van</strong> onroerend goed over een retentierecht<br />

als toepassing <strong>van</strong> de exceptio non adimpleti contractus zolang hij (a) de zaak in zijn macht<br />

heeft, (b) de prijs ervoor niet betaald is en (c) hij niet tot eerdere nakoming verplicht is.<br />

2. Onroerende voorrechten door voorbehoud bij vervreemding of toebedeling, alsmede<br />

ontbindingsrecht<br />

a. Totstandkoming en behoud<br />

1° Gevallen waarin het ontstaat<br />

Wanneer men een onroerend goed 2373 vervreemdt c.q. er een zakelijk recht op uitgeeft, dan<br />

kan men zijn schuldvordering op de tegenprestatie (prijs) verzekeren door middel <strong>van</strong> een<br />

onroerend voorrecht. Dit voorrecht heeft de vervreemder in beginsel <strong>van</strong> rechtswege in de<br />

volgende gevallen:<br />

- de onbetaalde verkoper onroerend goed, voor de schuldvordering op de koopprijs (art.<br />

30 HypW);<br />

- de ruiler, voor de vordering op opleg of vergoeding bij de ruil (art. 31 HypW);<br />

- de schenker, voor de schuldvordering op uitvoering <strong>van</strong> de last (art. 32 HypW);<br />

- de deelgenoot die bij verdeling (bv. <strong>van</strong> een nalatenschap) recht heeft op een opleg (bij<br />

wat hem toebedeeld wordt uit de gemeenschap), voor de schuldvordering op de<br />

betaling <strong>van</strong> de opleg (art. 34 HypW).<br />

Bij verkoop op beslag e.d. zijn het de beslaglegger en samenlopende schuldeisers die de<br />

belanghebbenden zijn bij het voorrecht.<br />

2° Behoud door inschrijving<br />

2373 Het kan gaan om een onroerend goed door bestemming, doch enkel indien het samen met het erf wordt<br />

vervreemd.<br />

921


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zolang de vervreemding niet wordt overgeschreven, geldt het voorrecht impliciet, <strong>van</strong>af de<br />

overschrijving <strong>van</strong> de vervreemding is publiciteit vereist voor het behoud er<strong>van</strong>.<br />

Het voorrecht vervalt namelijk bij de overschrijving <strong>van</strong> de vervreemding, indien ofwel:<br />

- niet in de akte wordt aangegeven dat de verzekerde schuldvordering nog verschuldigd is<br />

(anders gezegd: indien in de akte kwijting wordt verleend over de verkoopprijs), of<br />

- op dat ogenblik afstand wordt gedaan <strong>van</strong> het voorrecht door de hypotheekbewaarder<br />

ontslag <strong>van</strong> inschrijving te verlenen.<br />

Zoniet vindt er een ambtshalve inschrijving door de hypotheekbewaarder plaats, d.i. indien de<br />

akte vermeldt dat de prijs, opleg, vergoeding of last nog verschuldigd is en aan de<br />

hypotheekbewaarder geen ontslag <strong>van</strong> inschrijving gegeven (art. 35-36 HypW).<br />

Het voorrecht kan dan ook behouden worden door de vermelding in de overdrachtsakte dat er<br />

nog een verbintenis of last is verschuldigd, in welk geval de hypotheekbewaarder het<br />

voorrecht ambtshalve moet inschrijven, tenzij hem daar<strong>van</strong> ontslag wordt verleend.<br />

Bij een zuiverende verkoop vindt ontslag <strong>van</strong> ambtshalve inschrijving plaats wanneer de<br />

instrumenterende notaris een notarieel getuigschrift in de zin <strong>van</strong> art. 1653 GerW opmaakt en<br />

laat overschrijven 2374 .<br />

Zodra de vervreemding of bezwaring gepubliceerd is, gaat het voorrecht teniet indien het niet<br />

eveneens gepubliceerd is. Het is dus noch aan derden te goeder trouw noch aan derden te<br />

kwader trouw tegenwerpelijk.<br />

3° Behoud na inschrijving<br />

De inschrijving blijft geldig gedurende 30 jaren, hernieuwbaar, net zoals een hypotheek. Bij<br />

gebreke <strong>van</strong> tijdige hernieuwing geldt het recht slechts als een hypotheek ingeschreven op<br />

datum <strong>van</strong> de laattijdige vernieuwing (art. 37 HypW).<br />

b. Aard <strong>van</strong> de rechten : bijzonder voorrecht en ontbindingsrecht<br />

1° Bijzonder voorrecht<br />

De vervreemder heeft op de eerste plaats een onroerend bijzonder voorrecht. Dit voorrecht<br />

dient te worden beschouwd als een soort hypotheek bij wijze <strong>van</strong> voorbehoud, en geeft<br />

dezelfde voordelen als een hypotheek (zij het dat het maar aan publiciteit onderworpen <strong>van</strong>af<br />

het ogenblik waarop de vervreemding zelf wordt gepubliceerd). Het gaat eveneens om een<br />

accessoir recht.<br />

2374 Zie hierover D. MICHIELS, “Het notarieel getuigschrift”, in Notariële clausules, Liber amicorum Johan<br />

Verstraete, 2007, p. 677.<br />

922


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In het Nederlandse recht spreekt men dan ook <strong>van</strong> een hypotheek, waaraan de wet een bijzondere rang toekent;<br />

dit wordt erkend voor de hypotheek voor onbetaalde kooppenningen (art. 3:261 NBW) en de hypotheek voor<br />

opleg bij overbedeling (art. 3:177 NBW).<br />

De ingeschreven bevoorrechte schuldeiser is ook een separatist.<br />

2° Ontbindings- of herroepingsrecht<br />

Daarnaast kan de vervreemder krachtens de onderliggende overeenkomst een recht hebben op<br />

ontbinding of herroeping <strong>van</strong> de titel, met als gevolg ook het wegvallen <strong>van</strong> de vervreemding.<br />

Net zoals bij roerende zaken dient hierbij een onderscheid te worden gemaakt tussen de<br />

ontbinding die geschiedt voor of na het intreden <strong>van</strong> een samenloop, in de volgende zin:<br />

- zolang het voorrecht behouden is, blijft ook het ontbindings- of herroepingsrecht<br />

bestaan én is het tegenwerpelijk aan derden. Dat is dus het geval zolang de overdracht<br />

nog niet is overgeschreven zowel als wanneer bij de overschrijving het voorrecht<br />

behouden is (zie hierboven).<br />

- is het voorrecht tenietgegaan, dan is de ontbinding of herroeping niet meer<br />

tegenwerpelijk aan de samenlopende schuldeisers (art. 28 HypW 2375 ). Het ontbindings-<br />

of herroepingsrecht moet dus voor het intreden <strong>van</strong> de samenloop worden uitgeoefend.<br />

Daartoe is in beginsel vereist dat er voor het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop een kantmelding<br />

wordt ingeschreven in de marge <strong>van</strong> de vervreemdingsakte (zie art. 4 HypW).<br />

Ook ten aanzien <strong>van</strong> derde-verkrijgers is het ontbindings- of herroepingsrecht maar<br />

tegenwerpelijk indien het tijdig gepubliceerd is (vgl. hierboven).<br />

Bovendien strekt het ontbindings- of herroepingsrecht bij onroerend goed enkel tot zekerheid<br />

<strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering: derden hebben een "lossingsrecht" (art. 28 III HypW).<br />

Omgekeerd leidt men uit de tekst <strong>van</strong> art. 27 en 28 HypW af dat de inschrijving <strong>van</strong> een<br />

voorrecht niet mogelijk is voor andere voorwaarden dan de betaling <strong>van</strong> de prijs en de<br />

ontbinding wegens andere ontbindende voorwaarden mogelijk blijft ook zonder de<br />

inschrijving <strong>van</strong> een voorrecht.<br />

c. Verzekerde schuldvordering<br />

De verzekerde schuldvordering moet begroot zijn in de overgeschreven akte.<br />

Zij kan enkel het volgende omvatten:<br />

- de tegenprestatie (prijs);<br />

- maximum 3 jaar rente (art. 87 HypW); die beperking qua om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de interest geldt niet<br />

meer <strong>van</strong>af de realisatie <strong>van</strong> het onderpand met overwijzing op de prijs 2376 .<br />

2375 Volgens de heersende leer zou dit slechts gelden wanneer er een wettelijke hypotheek is ingeschreven ten<br />

gunste <strong>van</strong> de boedel.<br />

2376 Cass. 24 november 2005, nr. C.04.0319.N, ING t. faill. Supercaro.<br />

923


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de wettelijke kosten <strong>van</strong> de vervreemding die de vervreemder betaald heeft.<br />

Vragen rijzen er in het bijzonder wanneer de tegenprestatie geen geldsom is, maar een andere verbintenis. Neem<br />

bv. het geval waarbij een grondeigenaar aan een bouwpromotor een onroerend goed overdraagt of er een<br />

opstalrecht op toekent in ruil voor het verkrijgen <strong>van</strong> een of meerdere appartementen in het te bouwen gebouw.<br />

Indien de overeenkomst onder de Wet Koop toekomstige woningen <strong>van</strong> 9 juli 1971 valt (zgn. Wet-Breyne) - wat<br />

vaak het geval zal zijn - is de bouwpromotor wel verplicht tot zekerheidsstelling; voor een erkende aannemer<br />

gaat het echter slechts om een borgsom ad 5 % <strong>van</strong> de prijs. Het is natuurlijk beter een voltooiingswaarborg te<br />

eisen in de vorm <strong>van</strong> een bankgarantie (zoals besproken in het Deel I Persoonlijke Zekerheden).<br />

d. Conflicten<br />

Aangezien het voorrecht in feite het behouden is <strong>van</strong> - een deel <strong>van</strong> de - rechten die men reeds<br />

had, heeft het steeds voorrang op rechten die toegekend zijn door personen die hun recht eerst<br />

<strong>van</strong> de vervreemder afleiden. Deze voorrang geldt ook - als het voorrecht behouden blijft -:<br />

- ten gunste <strong>van</strong> schuldeisers <strong>van</strong> de vervreemder die gesubrogeerd zijn in diens rechten of<br />

cessionarissen <strong>van</strong> hun schuldvordering;<br />

- ten aanzien <strong>van</strong> schuldeisers <strong>van</strong> de verkrijger die reeds eerder hun rechten zouden<br />

ingeschreven hebben (d.w.z. voor de overschrijving <strong>van</strong> de vervreemding); inbegrepen ook de<br />

samenlopende schuldeisers ten gunste <strong>van</strong> die de curator een hypotheek inschrijft 2377 . De<br />

rechten <strong>van</strong> de vervreemder zijn immers "logisch" steeds ouder.<br />

e. Doorhaling en vermindering <strong>van</strong> de inschrijving<br />

Art. 92-95 HypW regelen de verschillende soorten doorhaling.<br />

- Vrijwillige doorhaling (eenzijdige rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldeiser);<br />

- Gerechtelijke doorhaling; deze kan gevorderd worden wanneer het ingeschreven voorrecht<br />

niet meer bestaat.<br />

- Ambtshalve doorhaling <strong>van</strong> onroerende voorrechten (art. 35 HypW) op grond <strong>van</strong> een<br />

notarieel getuigschrift (art. 1653 GerW) waarbij de notaris vaststelt dat er een betaling is<br />

verricht die de koper geheel bevrijdt 2378 .<br />

Deze zuivering en doorhaling is maar geldig:<br />

1° indien aan alle vereisten is voldaan, en met name alle schuldeisers opgeroepen zijn die<br />

volgens de desbetreffende procedurebepaling moesten worden gehoord of opgeroepen in het<br />

kader <strong>van</strong> de machtigingsprocedure (de opsomming <strong>van</strong> op te roepen schuldeisers verschilt in<br />

de diverse gevallen) 2379 ,<br />

2377 Hof Brussel 28 juni 1978, R.Not.B. 1978, 552.<br />

2378 Zie over deze en andere vormen <strong>van</strong> doorhaling D. MICHIELS, “Het notarieel getuigschrift”, in Notariële<br />

clausules, Liber amicorum Johan Verstraete, 2007, p. 677 v.<br />

2379 Bij de openbare verkopingen vermeld in art. 1621 Ger.W. zijn dat de ingeschreven hypothecaire en<br />

bevoorrechte schuldeisers;<br />

- in het geval <strong>van</strong> art. 1193ter GerW zijn dat alle personen die hetzij een inschrijving hetzij een kantmelding<br />

hebben op het goed;<br />

924


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ofwel 2° indien de niet-oproeping het gevolg is <strong>van</strong> een fout <strong>van</strong> de hypotheekbewaarder (art.<br />

129 Hyp.W.); gaat het om een fout <strong>van</strong> iemand anders, bv. de notaris, dan vindt er geen<br />

zuivering plaats 2380 .<br />

3. Roerende voorrechten behouden na onroerendmaking<br />

We bespraken tot nu toe enkel de zekerheidsrechten op goederen die bij de vervreemding<br />

onroerend waren; wanneer goederen bij de vervreemding roerend zijn, doch later onroerend<br />

worden, gelden enerzijds de besproken onroerende voorrechten niet en gaan anderzijds de<br />

roerende zekerheidsrechten op het goed immers in beginsel verloren.<br />

Deze regel geldt evenwel niet zonder uitzondering. Zoals hoger reeds besproken kan het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> roerende goederen, geleverd aan de koper,<br />

gedurende 5 jaar behouden blijven ondanks de onroerendmaking <strong>van</strong> de zaak door<br />

incorporatie of door bestemming, indien het:<br />

- het gaat om bedrijfsuitrustingsgoederen gebruikt in een nijverheids-, handels- of<br />

ambachtsonderneming (niet: landbouwonderneming), en<br />

- een eensluidend verklaard afschrift <strong>van</strong> de verkoopfactuur binnen de 15 dagen na levering<br />

neergelegd is op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel <strong>van</strong> de woonplaats <strong>van</strong> de koper.<br />

(Voor nadere details, zie hoger de bespreking in Deel IV hoofdstuk III)<br />

Als voorbehouden zekerheid heeft dat voorrecht voorrang op de hypotheek die op het erf zou<br />

zijn gevestigd, zelfs al is die <strong>van</strong> oudere datum; de hypotheek kan immers maar de goederen<br />

bezwaren in de mate waarin ze in het vermogen <strong>van</strong> de hypotheekgever terechtkomen. De<br />

hypotheekhouder kan niet geacht worden er<strong>van</strong> uit te gaan dat de goederen niet met een<br />

voorrecht <strong>van</strong> de verkoper bezwaard zijn, ook niet indien de factuur maar is neergelegd nadat<br />

de zaak onroerend is geworden (mits ze wel binnen de 15 dagen is neergelegd) 2381 .<br />

4. De overgang <strong>van</strong> onroerende voorrechten<br />

Onroerende voorrechten zijn accessoir aan de verzekerde schuldvordering. Zij kunnen dus<br />

niet apart worden overgedragen, maar gaan mee met die schuldvordering. Wel bepaalt de wet<br />

dat, opdat de verkrijger <strong>van</strong> de schuldvordering zich ook jegens derden zou kunnen beroepen<br />

op het voorrecht, in beginsel een kantmelding vereist is <strong>van</strong> de cessie of subrogatie <strong>van</strong> de<br />

- in de gevallen <strong>van</strong> art. 1580bis III en 1580ter II GerW zijn dat de ingeschreven bevoorrechte en hypothecaire<br />

schuldeisers, degene die een bevel of beslagexploot hebben laten overschrijven, de beslagene en de eventuele<br />

derde-houder.<br />

Zie hierover C. ENGELS, “De zekerheidsrechtelijke beperkingen <strong>van</strong> de verkoop uit de hand <strong>van</strong> een onroerend<br />

goed dat tot de failliete boedel behoort”, RW 2010-2011, 963 v.<br />

2380 Cass. 4 maart 2010, C.08.0032.N e.a., http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20100304-2 = RW 2010-2011, 961 n. C. ENGELS, “De zekerheidsrechtelijke beperkingen <strong>van</strong> de verkoop uit de<br />

hand <strong>van</strong> een onroerend goed dat tot de failliete boedel behoort”, RW 2010-2011, (963)<br />

2381 Dit laatste kan als een afwijking op het gemeen recht worden beschouwd, maar volgt wel duidelijk uit de<br />

keuze door de wetgever gemaakt ten gunste <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> bedrijfsuitrusting, en is gezien de meerwaarde<br />

<strong>van</strong> het hypothecair onderpand ook gerechtvaardigd ondanks de kleine afwijking op het publiciteitsbeginsel. Wel<br />

ware het consistenter geweest indien de factuur diende te worden neergelegd op het hypotheekkantoor in plaats<br />

<strong>van</strong> de griffie.<br />

925


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bevoorrechte schuldvordering (art. 5 HypW) (zie nadere bespreking bij hypotheken in<br />

Hoofdstuk V).<br />

926


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Niet-translatieve overeenkomsten<br />

Zoals bij roerende zaken zijn er natuurlijk ook een reeks overeenkomsten waarbij het feitelijk bezit wordt<br />

toegekend aan een wederpartij, zonder dat deze een zakelijk recht of althans een eigendomsrecht verkrijgt. Dat<br />

de partij die het goed ter beschikking stelt daarbij de eigendom behoudt, stelt in beginsel geen bijzonder<br />

probleem, voor zover het geen louter zekerheidsrecht is.<br />

Het kan ook zijn dat de kredietverlener een beperkt zakelijk recht zoals erfpacht verkrijgt, en aan de<br />

kredietnemer een huur of een beperkte zakelijk recht zoals opstal toekent; dat vinden we meer bepaald bij de<br />

onroerende leasing 2382 .<br />

2382 Sedert 1 november <strong>2012</strong> is er voor de activiteti <strong>van</strong> onroerende leasing een vergunning vereist (Wet <strong>van</strong> 4<br />

maart <strong>2012</strong> betreffende de Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen).<br />

927


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK IV. Zekerheden gevestigd door middel <strong>van</strong><br />

bezitsverschaffing<br />

Ons recht ken enkele vormen <strong>van</strong> grondpandrecht die op het bezit gebaseerd zijn.<br />

AFDELING A. Retentierecht<br />

1. Basisregel en toepassingen<br />

Ook op onroerend goed bestaat er retentierecht bij een “debitum cum re iunctum” 2383 .<br />

Enkele voorbeelden er<strong>van</strong> zijn in de wet te vinden, doch de regel geldt algemeen.<br />

Voorbeelden:<br />

- het retentierecht <strong>van</strong> de opstalhouder of erfpachter (art. 6 Opstalwet, art. 7 Erfpachtwet) op<br />

de gebouwen die deze heeft opgericht, indien hij daarvoor recht heeft op vergoeding;<br />

- het retentierecht <strong>van</strong> de handelshuurder tot betaling <strong>van</strong> de hem verschuldigde vergoedingen<br />

(art. 27 handelshuurwet), en wel zonder intussen huur verschuldigd te zijn.<br />

- het retentierecht <strong>van</strong> de huurder en pachter tot aan de betaling <strong>van</strong> de verschuldigde<br />

verbrekingsvergoeding (art. 1749 BW);<br />

- het retentierecht <strong>van</strong> de inbrengplichtige erfgenaam voor kosten gedaan aan het onroerend<br />

goed (art. 867 BW).<br />

Het betreft opnieuw een soort impliciet pandrecht. In beginsel is dus vereist dat de persoon<br />

<strong>van</strong> wie men het bezit heeft verkregen, bevoegd was om een pand- of retentierecht te<br />

verschaffen.<br />

NB. in sommige gevallen heeft de wetgever geen retentierecht voorzien, maar de<br />

mogelijkheid om een hypotheek te nemen, bv. in art. 26 II Pachtwet (pachter kan een<br />

hypotheek nemen tot zekerheid <strong>van</strong> de vergoeding <strong>van</strong> de waardevermeerderingen die hij aan<br />

het onroerend goed zal aanbrengen met toestemming <strong>van</strong> de verpachter of machtiging <strong>van</strong> de<br />

vrederechter).<br />

2. Werking jegens oudere rechten en derdenbescherming<br />

De regels inzake derdenbescherming bij verkrijging <strong>van</strong> onroerende zakelijke rechten<br />

(hierboven) zijn mut. mut. <strong>van</strong> toepassing.<br />

Zo zal het retentierecht in beginsel niet voorgaan op een ouder ingeschreven hypotheek (Cass.<br />

16 juni 1995, in casu weliswaar betreffende een scheepshypotheek 2384 ). De vraag rijst dus<br />

2383 Comm.Voorr. & Hyp., “Retentierecht”, nr. 19.<br />

2384 Cass. 16 juni 1995, Arr.Cass., 1995, nr. 303, = RW, 1995-96, 309 = TBH 1996, 215 n. E. DIRIX, “De<br />

tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> het retentierecht”. Anders evenwel Cass.fr. 16 december 1998, Bull.civ. 1998, III, 168,<br />

nr. 253, in een conflict tussen het retentierecht <strong>van</strong> de koper wiens aankoop nog niet was overgeschreven en een<br />

hypotheekhouder.<br />

928


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

hypotheekhouder zich niet kan beroepen op de kwalitatieve verplichtingen <strong>van</strong> de opstalhouder jegens de<br />

eigenaar 2388 . M.i. is deze onderscheiden behandeling evenwel niet te verantwoorden.<br />

2388 R. JANSEN "Over volgrechten en niet-tegenwerpelijkheden", RW 2005-2006, 1663-1665 nr. 7.<br />

930


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Genotspand<br />

Deze rechtsfiguur (Fr. antichrèse), uitvoeriger geregeld door art. 2085 tot 2091 BW, is in onbruik, onder meer<br />

omdat het onderpand <strong>van</strong> het zekerheidsrecht beperkt is (niet het onroerend goed zelf, maar enkel de vruchten<br />

er<strong>van</strong> - art. 2085 II BW; het is dus veeleer een vruchtgebruik ten titel <strong>van</strong> zekerheid). De pandhouder heeft wel<br />

een retentierecht tot de schuld aldus volledig is afbetaald door verrekening met de vruchten <strong>van</strong> het goed (art.<br />

2087 II BW).<br />

931


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK V. Hypotheken, andere grondpandrechten en<br />

onroerende voorrechten gevestigd door inschrijving<br />

Naast de op het bezit gegronde grondpandrechten kent ons recht ook de hypotheken. Zij<br />

worden in beginsel alle in dit hoofdstuk besproken, zij het dat in Hoofdstuk VI bij de stille<br />

zekerheden nog wordt ingegaan op de retroactieve werking <strong>van</strong> bepaalde wettelijke<br />

hypotheken.<br />

Behalve de grondpandrechten die “hypotheek” worden genoemd, kent ons recht ook enkele<br />

zuivere onroerende voorrechten, die niet op de idee <strong>van</strong> een pandrecht zijn gebaseerd, maar<br />

op de verrijkingsgedachte. Het gaat hoofdzakelijk om twee voorrechten, dat <strong>van</strong> de<br />

bearbeiders en dat <strong>van</strong> de zaakverzekeraar. Het eerste is aan publiciteit onderworpen en komt<br />

daardoor reeds in dit hoofdstuk ter sprake, het tweede niet en komt daardoor eerst in<br />

hoofdstuk VI ter sprake.<br />

AFDELING A. Algemene begrippen en kenmerken <strong>van</strong> hypotheken<br />

Hypotheken zijn zakelijke zekerheidsrechten op onroerend goed 2389 . Zij hebben een<br />

bijzondere betekenis in ons recht omdat zij een <strong>van</strong> de stevigste zekerheden vormen, dit zowel<br />

omwille <strong>van</strong> de rechtszekerheid als omwille <strong>van</strong> de relatieve stabiliteit in waarde <strong>van</strong><br />

onroerende goederen als onderpand.<br />

In dit verband is de bepaling <strong>van</strong> art. 12 HypW, die in het algemeen stelt dat voorrechten<br />

voorrang verlenen boven hypotheken misleidend. Op de eerste plaats is dit fout voor de<br />

algemene voorrechten (andere dan diegene die eigenlijk de boedelschulden zijn, zoals de<br />

gerechtskosten). Voor de bijzondere voorrechten is dit grotendeels juist, zij het niet steeds om<br />

dezelfde reden (bij voorbehouden zekerheden uit de aard <strong>van</strong> die voorbehouden zekerheden,<br />

bij andere onroerende voorrechten, zoals dat <strong>van</strong> de bearbeiders of de zaakverzekeraar,<br />

eveneens uit hun bijzondere aard en sporend met de verrijkingsgedachte).<br />

De bijzondere betekenis <strong>van</strong> de hypotheek als zekerheid maakt ook dat de hypothecaire lening<br />

als kredietvorm een bijzondere betekenis heeft in de praktijk, en een belangrijke rol speelt<br />

zowel voor krediet aan gezinnen (in het bijzonder voor woningverwerving) als aan<br />

ondernemingen. Door de stevigheid <strong>van</strong> de zekerheid ligt de rente bij hypothecaire leningen<br />

traditioneel ook lager dan die bij andere kredieten 2390 . In het Belgische recht is de<br />

hypothecaire lening dan ook bijzonder geregeld, met name in de Wet Hypothecair krediet. De<br />

meeste regels hebben wel betrekking op de leningovereenkomst zelf, en komen dus in dit<br />

werk over zekerheden in beginsel niet aan bod.<br />

2389 Vgl. art. 41 I HypW: "Hypotheek is een zakelijk recht op onroerende goederen, die verbonden zijn ter<br />

voldoening <strong>van</strong> een verbintenis."<br />

2390 Statistieken betreffende de evolutie <strong>van</strong> de rentetarieven vindt men op de Belgostat-website <strong>van</strong> de<br />

Nationale Bank, onder meer op:<br />

http://www.nbb.be/belgostat/PublicatieSelectieLinker?LinkID=55000012|910000082&Lang=N.<br />

932


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In het Belgische recht bestaat er maar één soort hypotheek, zij het dat sommige onroerende voorrechten eigenlijk<br />

hypotheken zijn met een bijzondere rang. In sommige andere rechtsstelsels bestaan er uiteenlopende vormen <strong>van</strong><br />

gevestigde onroerende zekerheidsrechten 2391 .<br />

1. Een recht op een overdraagbaar onroerend goed: het voorwerp <strong>van</strong> de hypotheek<br />

a. In het algemeen<br />

Een hypotheek kan op alle zelfstandige overdraagbare onroerende goederen gevestigd<br />

worden: dus zowel op het eigendomsrecht <strong>van</strong> de onroerende zaak, als op een erfpacht- of<br />

opstalrecht of een vruchtgebruik (vgl. art. 45 HypW).<br />

Een hypotheek kan dus niet als voorwerp hebben één <strong>van</strong> de volgende goederen als dusdanig:<br />

- openbaar domein (niet overdraagbaar);<br />

- erfdienstbaarheden (niet zelfstandig overdraagbaar);<br />

- onderdelen <strong>van</strong> een onroerend goed (tenzij in de vorm <strong>van</strong> een apart zakelijk recht zoals<br />

opstal) (niet zelfstandig overdraagbaar);<br />

- onroerende goederen door bestemming (niet op zichzelf voorwerp <strong>van</strong> hypotheek);<br />

- recht <strong>van</strong> gebruik en bewoning (niet overdraagbaar);<br />

- louter toekomstige onroerende goederen (bestaan niet) (art. 78 HypW).<br />

Wel zal de hypotheek zich automatisch uitstrekken over:<br />

- alle onderdelen <strong>van</strong> het goed (die onroerend zijn uit hun aard, mogelijks ingevolge<br />

onroerende natrekking) - behoudens het gepubliceerde voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper<br />

<strong>van</strong> bedrijfsuitrusting (art. 20, 5° Hyp.W.);<br />

- over de goederen die onroerend zijn door bestemming aan dat onroerend goed, ongeacht of<br />

ze dat reeds zijn ten tijde <strong>van</strong> de hypotheekvestiging of slechts nadien worden (met hetzelfde<br />

voorbehoud) (zolang er eigendomsvoorbehoud is, vindt er wel geen onroerendmaking door<br />

bestemming plaats) (ook het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong> landbouwgereedschap blijft<br />

gelden); zelfs indien de onroerendmaking door bestemming niet geschied is door de<br />

hypotheekgever maar door een derde op wie de eigendom <strong>van</strong> het goed nadien is<br />

overgegaan 2392 ;<br />

- de meerwaarde <strong>van</strong> het goed (behoudens de voorrang voor het ingeschreven voorrecht <strong>van</strong><br />

de bearbeiders - art. 27, 5° HypW, zie verder);<br />

- de opstallen die later zouden zijn gebouwd of geplant, ook door een derde (tenzij deze bij de<br />

hypotheekvestiging uitdrukkelijk buiten de hypotheek zijn gehouden);<br />

- over alles wat juridisch aanwast aan het onroerend goed (bv. wanneer een opstal- of<br />

erfpachtrecht of een vruchtgebruik wegvalt) (natrekking) - behoudens de voorrang <strong>van</strong> het<br />

retentierecht <strong>van</strong> bv. de opstalhouder.<br />

2391 Bv. in het Zwitserse recht (de Grundpfandverschreibung <strong>van</strong> ZGB art. 824-831 en de Schuldbrief <strong>van</strong> ZGB<br />

art. 842-846), in het Duitse recht (de Hypothek in BGB § 1113 v., de Grundschuld in BGB § 1191 v.), enz.<br />

2392 Cass. 21 november 1986, Anhyp / Ronse, Arr. 394 = Pas. 1987 I 364 = RW 1986-87, 1823 = RGEN 1990,<br />

410 = T.Not. 1987, 204 = TBBR 1987, 162 concl. Gregoire = TBH 1988, 608.<br />

933


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Zoals verder wordt besproken is de hypotheek ook “ondeelbaar”: zij bezwaart elk deel <strong>van</strong> het<br />

goed ook indien het wordt afgesplitst <strong>van</strong> het goed.<br />

Verder gelden meer algemeen het eenheidsbeginsel, specialiteitsbeginsel en<br />

bepaaldheidsbeginsel. Een hypotheek kan alleen worden gevestigd op afzonderlijke goederen<br />

ut singuli, die nauwkeurig moeten zijn aangeduid (art. 78 HypW).<br />

De hypotheek zal ook tenietgaan indien het voorwerp er<strong>van</strong> tenietgaat, behoudens zakelijke<br />

subrogatie (zie hieronder).<br />

b. Bij onroerende goederen in mede-eigendom<br />

Bij onroerende goederen in mede-eigendom moet men volgend onderscheid maken:<br />

- gaat het om een gewone onverdeeldheid (geen afgescheiden vermogen), dan kan op het aandeel in het goed<br />

zonder meer een hypotheek worden gevestigd. Wel zijn er bijzondere regels in verband met de uitwinning (art.<br />

1561 GerW);<br />

- gaat het om een onroerend goed dat deel uitmaakt <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen, dan kan op het goed zelf<br />

natuurlijk wel een hypotheek worden gevestigd door diegene die beschikkingsbevoegdheid heeft over de<br />

afzonderlijke goederen <strong>van</strong> het vermogen. Het aandeel <strong>van</strong> elke medegerechtigde daarentegen is een abstract<br />

aandeel <strong>van</strong> een onlichamelijke aard, dat op zichzelf niet onroerend is, en dus in beginsel niet vatbaar voor<br />

hypotheek. Wel aanvaardt men dat men een hypotheek kan vestigen op de voorwaardelijke rechten die de<br />

medegerechtigde heeft op een onroerend goed in dat vermogen. Wordt dat goed uiteindelijk aan de<br />

hypotheekgever toebedeeld, dan concretiseert de hypotheek zich op dat goed (er is betwisting of de hypotheek<br />

dan het hele goed treft of enkel een aandeel erin; gezien de declaratieve werking <strong>van</strong> de verdeling zou de<br />

hypotheek het hele goed moeten treffen). Wordt het niet toebedeeld aan de hypotheekgever dan wordt het<br />

hypotheekrecht door zakelijke subrogatie ver<strong>van</strong>gen door een zekerheidsrecht op de goederen die in de kavel <strong>van</strong><br />

de hypotheekgever worden toebedeeld (1561 GerW); hieruit kan men afleiden dat de wetgever <strong>van</strong> oordeel is dat<br />

er hangende de voorwaarde toch reeds sprake is <strong>van</strong> een zakelijk recht <strong>van</strong> de hypotheekhouder.<br />

2. Een accessoir zekerheidsrecht<br />

Als zekerheidsrecht is het hypotheekrecht een recht op de waarde <strong>van</strong> het goed.<br />

Het gaat om een accessoir recht, d.i. accessoir aan de verzekerde schuldvordering. De<br />

betekenis daar<strong>van</strong> werd hoger reeds uitgelegd (Deel III Zakelijke zekerheden algemeen):<br />

a. Uitdoving bij uitdoven <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

Is de schuldvordering, of het geheel <strong>van</strong> de schuldvorderingen, tot zekerheid waar<strong>van</strong> het<br />

zekerheidsrecht strekt, uitgedoofd (om gelijk welke reden, bv. ook door novatie), dan is ook<br />

het zekerheidsrecht vervallen (voor de vraag in welke mate een rekening-courant een<br />

schuldvernieuwing met dit gevolg inhoudt, zie de bespreking <strong>van</strong> de rekening-courant eerder).<br />

NB. Wanneer de hypotheek door een derde wordt verleend, en het dus om een zakelijke borg<br />

gaat, dan is de hypotheek accessoir aan de schuld <strong>van</strong> die zakelijke borg, die op zijn beurt<br />

accessoir is aan de hoofdschuld. Dat betekent wel dat de hypotheek vervalt wanneer de<br />

934


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Specifiek bij de conventionele hypotheek geldt dat de hypotheek slechts voor een<br />

uitdrukkelijk bepaalde maximumvordering geldt ("plafond"). Wel kan de hypotheek bovenop<br />

die verzekerde schuldvordering ook maximum 3 jaar interest dekken (art. 87 HypW), mits die<br />

mogelijkheid en de interestvoet is aangegeven.<br />

Zie wel de inperking <strong>van</strong> de interest in geval <strong>van</strong> collectieve schuldenregeling, in Deel IX besproken.<br />

e. Rechtsvergelijkende noot<br />

In sommige andere rechtsstelsels bestaan er naast de hypotheek ook niet-accessoire grondpandrechten, zo meer<br />

bepaald de Grundschuld in het Duitse en Zwitserse recht. Bij de Grundschuld is het zakelijk recht op zich niet<br />

beperkt tot het bedrag <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de zakelijk gerechtigde, maar enkel tot het bedrag <strong>van</strong> dat<br />

recht zelf (plafond); de uitoefening er<strong>van</strong> is wel beperkt door de contractuele verhouding tussen de verlener en<br />

de houder (een verbintenisrechtelijke, maar geen zakenrechtelijke bescherming). Een <strong>van</strong> de voordelen er<strong>van</strong> is<br />

dat een Grundschuld niet tenietgaat wanneer alle schulden betaald zijn, maar blijft bestaan als een recht <strong>van</strong> de<br />

grondeigenaar, die dit later terug kan overdragen zonder dat het opnieuw moet worden gecreëerd.<br />

Een ander punt betreft de formaliteiten bij overdracht. In het Duitse recht is de hypotheek in beginsel een<br />

Briefhypothek en de Grundschuld in beginsel een Briefgrundschuld, d.i. geïncorporeerd in een waardepapier,<br />

maar men kan daar<strong>van</strong> afwijken door te opteren voor een Buchhypothek resp. Buchgrundschuld.<br />

3. Een zakelijk recht met afscheidingsrecht (separatistenpositie)<br />

De ingeschreven hypotheekhouder heeft een zakelijk recht dat in beginsel een<br />

afscheidingsrecht inhoudt:<br />

- met volgrecht – in wiens handen het goed ook overgaat – (art. 41 III HypW) en voorrang op<br />

alle jongere rechten (behoudens derdenbescherming), die aan de hypotheekhouder niettegenwerpelijk<br />

zijn;<br />

- tenietgaand wanneer het gehypothekeerde goed zelf tenietgaat;<br />

- wel handhaafbaar door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie (art. 10 HypW).<br />

936


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Totstandkoming <strong>van</strong> hypotheken en andere onroerende<br />

zekerheden door inschrijving; soorten<br />

Ons recht kent hypotheken die krachtens de wet ontstaan, waaronder ook gevallen waarin een<br />

hypotheek krachtens de wet voortvloeit uit een contractuele verhouding, en hypotheken die<br />

door een rechtshandeling worden gevestigd (waar<strong>van</strong> één onder de benaming voorrecht).<br />

Daarnaast kunnen sommige pandrechten ook onroerende goederen betreffen. Anders dan het<br />

Franse recht kent het Belgische recht geen “gerechtelijke hypotheek” (hypothèque judiciaire);<br />

dat is de naam die daar gegeven wordt aan de hypotheek die door middel <strong>van</strong> een beslag<br />

wordt gevestigd – in het Belgische recht is het onroerend beslag evenwel in beginsel collectief<br />

(zie hoger).<br />

1. Wettelijke hypotheken<br />

Wettelijke hypotheken ontstaan door een hypothecaire inschrijving (zie de algemene<br />

uiteenzetting over de hypothecaire inschrijving verder) die eenzijdig wordt genomen door de<br />

schuldeiser krachtens een wettelijke bevoegdheid daartoe. Anders dan in bv. het Franse en<br />

Duitse recht bestaat er in ons recht geen algemene bevoegdheid voor schuldeisers om<br />

eenzijdig een hypotheek te nemen; de enige eenzijdige maatregel die in beginsel voor alle<br />

schuldeisers mogelijk is, is het onroerend beslag, maar dat schept naar Belgisch recht precies<br />

geen voorrang.<br />

Behoudens enkele uitzonderingen ontstaat de hypotheek eerst door de inschrijving, en dit<br />

zonder terugwerking (zie evenwel verder de occulte hypotheek voor de successierechten en de<br />

beperkte retroactiviteit die kan gelden voor de andere wettelijke hypotheken <strong>van</strong> de fiscus).<br />

De fiscus en de inninginstellingen voor sociale bijdragen worden echter wel beschermd<br />

doordat anderen in beginsel geen inschrijving of overschrijving kunnen nemen zonder dat de<br />

fiscus daartoe eerst de kans heeft gekregen (dit ingevolge de fiscale en parafiscale<br />

verwittigingsplicht <strong>van</strong> de instrumenterende ambtenaar (notaris) en de termijn die de fiscus<br />

vervolgens krijgt om zijn inschrijving te nemen).<br />

Vatbaar voor een dergelijke hypotheek zijn dezelfde goederen, die in het algemeen<br />

hypothekeerbaar zijn.<br />

a. Opsomming<br />

De belangrijkste wettelijke hypotheken zijn de volgende.<br />

1° Wettelijke hypotheken tot zekerheid <strong>van</strong> aansprakelijkheden uit privaat vermogensbeheer<br />

- In art. 49-63 HypW: hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de pupil op goederen <strong>van</strong> de voogd; zij wordt ingeschreven<br />

krachtens een rechterlijke beslissing (in beginsel beschikking <strong>van</strong> de vrederechter);<br />

937


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- in art. 67-72 HypW bij wijze <strong>van</strong> overgangsrecht (uitdovend) <strong>van</strong> het oude huwelijksgoederenrecht: hypotheek<br />

ten gunste <strong>van</strong> de gehuwde vrouw die niet het beheer voert op de goederen <strong>van</strong> de man die het beheer voert.<br />

2° Wettelijke hypotheken tot zekerheid <strong>van</strong> fiscale en parafiscale schulden<br />

a) Verzekerde schuldeisers en schuldvorderingen<br />

Het betreft de volgende wettelijke hypotheken:<br />

i) genomen door de belastingoverheden tot zekerheid <strong>van</strong> de volgende belastingschulden:<br />

- inkomstenbelastingen (art. 425 e.v. WIB 1992 2396 );<br />

- met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen zoals de verkeersbelasting, belasting op<br />

spelen en weddenschappen e.d. (eveneens art. 425 v. WIB 2397 ),<br />

- andere provincie- en gemeentebelastingen dan inkomstenbelastingen (eveneens de<br />

bepalingen <strong>van</strong> de WIB 2398 ), waaronder ook de gemeentelijke activeringsheffingen en<br />

gemeentelijke leegstandsheffingen 2399 ;<br />

- successierechten (art. 84 v. W.Succ.);<br />

- BTW (art. 86 WBTW 2400 );<br />

- douanerechten en accijnzen (art. 313 v. AWDA);<br />

- de diverse rechten en taksen geregeld door het WDRT (art. 202(2) WDRT);<br />

- polderbelastingen en wateringbelastingen (art. 76 Wet 3 juni 1957 op de polders, art. 76 Wet<br />

<strong>van</strong> 5 juli 1956 op de wateringen);<br />

- de Vlaamse milieuheffingen 2401 ;<br />

- de voormalige gewestelijk Vlaamse leegstand- en krotbelasting 2402 ;<br />

- de Brusselse leegstandsboete 2403 .<br />

2396 vroeger art. 316 v. WIB, teruggaand op de Wet <strong>van</strong> 27 december 1950. Sedert de wet <strong>van</strong> 29 oktober 1919<br />

tot de wet <strong>van</strong> 24 december 1948 gold er nog een hypotheek <strong>van</strong> rechtswege (zonder inschrijving) voor alle<br />

belastingen <strong>van</strong> het lopende en vorige belastingjaar. Van 1948 tot 1950 gold een regeling zoals die nu nog<br />

bestaat voor de successierechten: de occulte hypotheek gold slechts mits ze binnen de 18 maanden werd<br />

ingeschreven (doch wel retro-actief). De afschaffing <strong>van</strong> die mogelijkheid in 1950 werd gecompenseerd door een<br />

fiscale verwittigingsplicht op te leggen aan notarissen en andere openbare ambtenaren.<br />

2397 Op die belastingen <strong>van</strong> toepassing krachtens art. 2 Wetboek <strong>van</strong> de met inkomstenbelastingen<br />

gelijkgestelde belastingen.<br />

2398 Op die belastingen <strong>van</strong> toepassing krachtens art. 12 Wet 24 december 1996 (Wet betreffende de vestiging<br />

en de invordering <strong>van</strong> de provincie- en gemeentebelastingen), in Vlaanderen ver<strong>van</strong>gen met ingang <strong>van</strong> 1 januari<br />

2009 door art. 11 Decreet <strong>van</strong> 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure<br />

<strong>van</strong> provincie- en gemeentebelastingen. De wet <strong>van</strong> 24 december 1996 voorzag wel dat de door de douane &<br />

accijnzen geïnde provinciebelastingen uitgeoefend worden zoals inzake accijnzen.<br />

2399 Art. 3.2.13 c.q. 3.2.22 Vlaamse CRO verwijzen naar het Decreet <strong>van</strong> 30 mei 2008, dat op zijn beurt<br />

verwijst naar onder meer Titel VII hoofdstuk 9 WIB.<br />

2400 De wettelijke hypotheek voor de BTW werd eerst ingevoerd bij Wet <strong>van</strong> 8 augustus 1980.<br />

2401 Art. 53 § 8 en 10 Vlaams afvalstoffendecreet (decreet <strong>van</strong> 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het<br />

beheer <strong>van</strong> afvalstoffen, zoals gewijzigd door o.m. het begrotingsdecreet <strong>van</strong> 22 december 2006).<br />

2402 art. 40 § 3 Vlaams Decreet 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding <strong>van</strong> de begroting 1996<br />

(zoals gewijzigd bij decreet 24 december 2004), <strong>van</strong>af 1 januari 2010 afgeschaft door de overheveling naar de<br />

gemeenten.<br />

2403 Art. 23/12 § 5 Brusselse Huisvestingscode (Ordonnantie <strong>van</strong> 2009).<br />

938


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

nalatenschap worden geteld voor de berekening <strong>van</strong> de successierechten 2409 . De hypotheek<br />

wordt ingeschreven op naam <strong>van</strong> de overledene en kan op de erfgoederen genomen worden,<br />

ongeacht wie de schuldenaar is <strong>van</strong> de uitstaande successierechten. De fiscus kan dus een<br />

hypotheek nemen op elk <strong>van</strong> de onroerende goederen <strong>van</strong> de nalatenschap voor alle uitstaande<br />

successierechten en niet enkel voor deze die nog verschuldigd zijn door de eigenaar <strong>van</strong> het<br />

gehypothekeerde goed indien dat reeds toebedeeld is uit de nalatenschap) (zie art. 84 II<br />

W.Succ.) 2410 .<br />

3° Wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de OCMW<br />

Een OCMW kan een wettelijke hypotheek inschrijven tot zekerheid <strong>van</strong> de terugbetaling <strong>van</strong> de kosten <strong>van</strong><br />

maatschappelijke dienstverlening (hypotheek op goederen <strong>van</strong> de begunstigde <strong>van</strong> de dienstverlening of <strong>van</strong> zijn<br />

nalatenschap) (art. 101 OCMW-Wet). Tot 3 maanden na het overlijden <strong>van</strong> de begunstigde kan de inschrijving<br />

op naam <strong>van</strong> de overledenen genomen worden, nadien enkel op die <strong>van</strong> de erfgenamen.<br />

4° Wettelijke hypotheken tot zekerheid <strong>van</strong> schuldvorderingen <strong>van</strong> de overheid op<br />

rekenplichtigen of lagere overheden<br />

Dergelijke hypotheken vinden we in:<br />

- art. 47-48 HypW : hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de overheid op goederen <strong>van</strong> rekenplichtigen;<br />

- art. 97 § 1 en 3 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 3 juni 1957 op de Polders en 98 § 1 en 3 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 5 juli 1956 op de<br />

Wateringen: hypotheek op goederen <strong>van</strong> de polders c.q. wateringen, tot zekerheid <strong>van</strong> schuldvorderingen voor<br />

door de hogere overheid gedane werken;<br />

- art. 47 III HypW: ten voordele <strong>van</strong> het Hulpfonds tot financieel herstel <strong>van</strong> de gemeenten wordt een wettelijke<br />

hypotheek toegekend op de onroerende goederen <strong>van</strong> de gemeenten die een tegemoetkoming <strong>van</strong> het Fonds<br />

genieten.<br />

5° Wettelijke hypotheken in de wetgeving op de ruimtelijke ordening, bodemsanering en<br />

aanverwante<br />

Dergelijke hypotheken vinden we in:<br />

- art. 6.2.1. lid 5 en 6 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening: hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de overheid op goederen<br />

waar<strong>van</strong> herstel in de vorige toestand is gevorderd (herstel dat door de overheid kan worden uitgevoerd en<br />

waar<strong>van</strong> zij de kosten kan terugvorderen) 2411 ;<br />

- art. 47 II HypW: ten voordele doch op kosten <strong>van</strong> het Fonds ter voorkoming en vergoeding <strong>van</strong> schade<br />

veroorzaakt door het winnen en pompen <strong>van</strong> grondwater, op de onroerende goederen waarvoor het Fonds een<br />

voorschot heeft uitgekeerd overeenkomstig de wetgeving betreffende de schadeloosstelling veroorzaakt door het<br />

winnen en pompen <strong>van</strong> grondwater.<br />

- art. 45 § 2 Ruilverkavelingswet <strong>van</strong> 22 juli 1970 ("Wet op de ruilverkaveling <strong>van</strong> landeigendommen uit kracht<br />

<strong>van</strong> de wet") en 52 § 2 Ruilverkavelingswet grote infrastructuurwerken ("Wet <strong>van</strong> 12 juli 1976 houdende<br />

2409 J. DECUYPER, Successierechten, deel II, Kluwer Antwerpen 2002, nr. 1545 v. p. 934 v.<br />

2410 Het Arbitragehof oordeelde in arrest 72/2007 <strong>van</strong> 26 april 2007 dat deze regel niet strijdig is met het<br />

grondwettelijk discriminatieverbod, zie http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2007/2007-072n.pdf.<br />

2411 Voorheen art. 160 D.O.R.O. 1999. Zie hierover P. VANSANT, "De wettelijke hypotheek in het DRO", n.<br />

onder Hof Gent 30 januari 2007, TROS 2008, nr. 50, p. 143.<br />

940


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling <strong>van</strong> landeigendommen uit kracht <strong>van</strong> de wet bij de uitvoering <strong>van</strong><br />

grote infrastructuurwerken"): een wettelijke hypotheek wordt automatisch ingeschreven, behoudens afstand, bij<br />

de overschrijving <strong>van</strong> de ruilverkavelingsakte (die voor het aankoopcomité werd verleden); zij strekt tot<br />

zekerheid <strong>van</strong> het door een eigenaar of vruchtgebruiker aan de Nationale Landmaatschappij verschuldigd saldo<br />

(meer interest en executiekosten). De hypotheek wordt ingeschreven op de goederen welke aan die eigenaar of<br />

vruchtgebruiker werden toegewezen, behoudens aanwijzing <strong>van</strong> andere onroerende goederen door de rechter.<br />

- art. 161 Vlaams Bodemsaneringsdecreet <strong>van</strong> 27 oktober 2006: OVAM kan een wettelijke hypotheek nemen tot<br />

zekerheid <strong>van</strong> de voldoening <strong>van</strong> de kosten <strong>van</strong> de ambtshalve uitvoering <strong>van</strong> bodemonderzoek, site-onderzoek,<br />

bodemsanering of andere door het decreet bepaalde ambtshalve maatregelen. De inschrijving kan genomen<br />

worden door de bevoegde ambtenaar krachtens de betekende beslissing tot ambtshalve uitvoering <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de<br />

genoemde maatregelen en op voorlegging <strong>van</strong> een afschrift <strong>van</strong> die beslissing.<br />

6° Wettelijke hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de faillissementsboedel<br />

Volgens art. 57 IV FaillW kan (en moet) de curator een hypotheek nemen in het voordeel <strong>van</strong><br />

de boedel (massa) der schuldeisers op alle onroerende goederen <strong>van</strong> de gefailleerde.<br />

Het nut daar<strong>van</strong> bestaat hoofdzakelijk daarin te beletten dat de algemeen voorrechten zich<br />

kunnen uitstrekken over de onroerende goederen (art. 19 in fine HypW zou dit beletten<br />

wanneer er aan hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de boedel is ingeschreven). Ook zou men daarmee<br />

de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> inkomstenbelastingen en de inningsinstellingen voor sociale bijdragen voor<br />

zijn, die immers de enige zijn die nog een hypotheek kunnen inschrijven na het faillissement<br />

(art. 427 IV WIB; art. 16bis § 3 SSZ-Besluit; art. 41ter § 3 RMZ-Wet). Het voordeel voor de<br />

fiscus c.q. inningsinstelling daarbij zou zijn dat deze sterker zou staan dan met een algemeen<br />

voorrecht: als hypotheekhouder heeft hij een afzonderings- en afscheidingsrecht en deelt hij<br />

niet mee in de kosten <strong>van</strong> de algemene boedel. De vraag is evenwel of de fiscus zijn positie<br />

wel nog kan versterken door zo'n inschrijving, aangezien de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers juist<br />

onherroepelijk worden vastgelegd op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop. Minstens bij de<br />

ontbinding <strong>van</strong> rechtspersonen luidt de rechtspraak dat de inschrijving geen effect heeft (geen<br />

afbreuk doet aan de fixatie <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers 2412 ) en dus moet worden<br />

doorgehaald 2413 ; bij faillissement moet dit a fortiori gelden.<br />

Omgekeerd is het ook de vraag of de inschrijving <strong>van</strong> een hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de boedel<br />

nog afbreuk kan doen aan de rechten <strong>van</strong> de algemeen bevoorrechte schuldeisers.<br />

Ook probeert de curator aldus voorrang te behouden ten aanzien <strong>van</strong> latere bijkomende<br />

inschrijvingen <strong>van</strong> de bestaande hypotheekhouders, die na het faillissement nog kunnen<br />

worden genomen voor de intussen vervallen interest (art. 87 HypW; de interest wordt door de<br />

oorspronkelijke inschrijving immers maar gedekt voor 3 jaar).<br />

Daarnaast kan de inschrijving <strong>van</strong> een wettelijke hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de boedel nuttig<br />

zijn op goederen die de gefailleerde door erfenis verkrijgt, omdat de schuldeisers <strong>van</strong> de de<br />

cujus die de boedelscheiding wensen in te roepen, hun rang op de onroerende goederen op de<br />

2412 Cass. 23 januari 1992, 2 voetnoten hiervoor.<br />

2413 Hof Gent 2 juni 2009, AR nr. 1997/460, Rosseel ts. in vereffening t. FOD financiën, Justel N-20090602-13.<br />

941


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

nalatenschap maar behouden als ze binnen de 6 maanden hun voorrangsrecht inschrijven (zie<br />

art. 39 HypW).<br />

b. Werkwijze en rang<br />

1° In uitoefening <strong>van</strong> een recht op inschrijving; beperkingen<br />

Zoals gezegd ontstaan wettelijke hypotheken door de inschrijving. Het wezenlijke verschil<br />

met een conventionele hypotheek is dat de inschrijving eenzijdig wordt genomen, door de<br />

uitoefening <strong>van</strong> een daartoe strekkend wilsrecht, en niet krachtens een overeenkomst <strong>van</strong><br />

hypotheekvestiging. De afzonderlijke wetsbepalingen geven aan op welke wijze die<br />

inschrijving kan worden genomen.<br />

Zo kan:<br />

- de hypotheek voor de inkomstenbelastingen (in tegenstelling tot vroeger 2414 ) reeds worden genomen<br />

zodra op de vervaldag de erdoor te waarborgen belasting niet is betaald;<br />

- de hypotheek tot zekerheid <strong>van</strong> de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing genomen worden<br />

<strong>van</strong>af de datum <strong>van</strong> uitvoerbaarverklaring <strong>van</strong> het kohier (art. 427 III WIB);<br />

- de hypotheek voor sociale bijdragen worden genomen zodra er een uitvoerbare titel bestaat of bewarend<br />

beslag kan worden gelegd (art. 16bis § 1 SSZ-Besluit; art. 41ter § 1 RMZ-Wet).<br />

- De hypotheek voor douanerechten of accijnzen kan worden genomen voor de ontdoken rechten en<br />

taksen, opgelopen boeten en verbeurdverklaringen mts die minstens 250 Eu bedragen en mits er een<br />

regelmatig proces-verbaal werd opgemaakt als dader, mededader of medeplichtige <strong>van</strong> een misdrijf<br />

inzake douane of accijnzen en met machtiging <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg (art.<br />

315 AWDA).<br />

De wettelijke bepalingen geven in beginsel aan binnen welke grenzen de schuldeiser tot een<br />

dergelijke inschrijving kan overgaan en aldus een hypotheek kan "nemen". Voor zover deze<br />

regels niet in een evenredigheidstoets voorzien, vloeit die voort uit hogere rechtsbeginselen:<br />

bij onevenredigheid tussen de hypotheek en de schuld kan men in strijd komen met het verbod<br />

in het EVRM en/of de Grondwet <strong>van</strong> onevenredige beperkingen op het eigendomsrecht 2415 .<br />

2° Met rang op datum <strong>van</strong> inschrijving en beperkt tot de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar ten<br />

tijde <strong>van</strong> de inschrijving (uitg. successierechten)<br />

Zoals in beginsel alle hypotheken nemen ook wettelijke hypotheken rang in <strong>van</strong>af de<br />

inschrijving (zie evenwel verder de occulte hypotheek voor de successierechten en de<br />

beperkte retroactiviteit die kan gelden voor de andere wettelijke hypotheken <strong>van</strong> de fiscus en<br />

de inningsinstellingen voor sociale bijdragen).<br />

2414 Zie J. VERSTAPPEN, "Wijzigingen aan het voorrecht en de wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de schatkist: kleine<br />

retouches met verregaande gevolgen", T.Not. 1997, 377 v.<br />

2415 Zie met name EHRM 1 april 1999, Lemoine t. Frankrijk, veroordeling wegens een disproportionele<br />

inschrijving <strong>van</strong> een wettelijke hypotheek door de Franse fiscus. Vgl. ook Rb. Bergen 5 juni 2002, RGCF 2002-<br />

2, p. 59.<br />

942


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De wettelijke hypotheek komt niet ten nadele <strong>van</strong> oudere zakelijke rechten (behalve die voor<br />

de successierechten, zie Hst. VI). Correcter: de wettelijke hypotheek heeft geen voorrang op<br />

oudere rechten die tegenwerpelijk zijn aan latere verkrijgers door de vervulling <strong>van</strong> de<br />

publiciteit (aldus kan de wettelijke hypotheek nog worden ingeschreven op een goed dat de<br />

belastingplichtige reeds onderhands heeft verkocht, zolang de vervreemding niet door<br />

overschrijving is gepubliceerd); de goede of kwade trouw <strong>van</strong> de belastingont<strong>van</strong>ger of<br />

inningsinstelling ten aanzien <strong>van</strong> de vervreemding is daarbij zonder belang (bv. het feit dat hij<br />

<strong>van</strong> de verkoop kennis zou hebben gehad doordat deze reeds was geregistreerd bij de<br />

ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de registratierechten 2416 ).<br />

Aldus kan ook de wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de fiscus of inningsinstelling daarom niet meer<br />

nuttig ingeschreven worden na uitvoerend beslag (ook niet dat gelegd door een chirografair<br />

schuldeiser) 2417 . Na de ontbinding <strong>van</strong> een rechtspersoon kan nog een inschrijving worden<br />

genomen, doch deze heeft alleen bewarende werking en kan de fiscus of inningsinstelling niet<br />

meer rechten geven in het kader <strong>van</strong> de vereffening dan deze reeds had (zie de bespreking <strong>van</strong><br />

de vereffening <strong>van</strong> rechtspersonen 2418 ). De hypotheek kan wel nog worden ingeschreven<br />

wanneer een onderneming in gerechtelijke reorganisatie is 2419 (anders dan vroeger na<br />

aanvraag <strong>van</strong> een gerechtelijk akkoord 2420 ).<br />

Wel kunnen de wettelijke hypotheken voor de directe belastingen en voor sociale bijdragen<br />

nog na het faillissement worden ingeschreven voor belastingschulden of bijdrageschulden die<br />

reeds voor het faillissement ingekohierd waren c.q. uitvoerbaar waren, een anomalie in ons<br />

recht 2421 .<br />

Een andere afwijkende regel in ons recht is dat de wettelijke hypotheken voor de<br />

inkomstenbelastingen en de successierechten nog kunnen worden ingeschreven na bewarend<br />

beslag (zie de bespreking <strong>van</strong> de occulte hypotheken).<br />

2416 De bevoegdheid én aansprakelijkheid <strong>van</strong> de belastingont<strong>van</strong>gers zijn hen eigen, zodat de registratie <strong>van</strong><br />

een verkoop door de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de registratierechten niet belet dat een andere belastingont<strong>van</strong>ger nadien nog<br />

tegen de verkoper een wettelijke hypotheek kan nemen. Zie Cass. 28 mei 1976, concl. A.g. Krings, T.Not. 1976,<br />

177 = JT 1977, 189 = RGEN 1977, 22.157 = RW 1976-77, 114 = Bull.Bel. 1977, 551 p. 1119, verwerping<br />

voorziening tegen Hof Gent 30 mei 1974, T.Not. 1975, 271 = Bull.Bel. 1975, 531, p. 1316.<br />

2417 Cass. 6 juni 1961, RCJB 1962, 166 noot R. DE RYCKE, “Sur les droits du Trésor ayant fait transcrire son<br />

hypothèque légale postérieurement à la trasncription du commandement préalable à la saisie immobilière opérée<br />

à la requête d’un créancier chirosgraphaire”; C. VAN HEUVERSWYN, RW 1989-90, (833) 835.<br />

2418 En met name Cass. 23 januari 1992, Pas. I 445 met concl. A.g. Janssens de Bisthoven = RW 1992-1993,<br />

1084 noot G. VAN HAEGENBORGH “Beslag ten laste <strong>van</strong> een vennootschap in vereffening” = T.Not. 1992, 9<br />

= RCJB 1994, 398 noot M. GREGOIRE "L'effet d'une mesure conservatoire pratiquée après l'entrée en<br />

liquidation d'une personne mporale", T. NoT. 1992, 401 noot G. MAERTENS "Beschouwingen bij het<br />

cassatiearrest <strong>van</strong> 23 januari 1992: een toparrest in verband met de invordering <strong>van</strong> de directe belastingen"<br />

(algemeen voorrecht voor de inkomstenbelastingen en inschrijving wettelijke hypotheek fiscus); Hof Brussel 15<br />

maart 1990, FJF 1991, 94; Rb. Gent 26 mei 1997, TGR 1997, 222.<br />

2419 E. DIRIX & R. JANSEN, in Gerechtelijke reorganisatie, getest, gewikt en gewogen, p. 177; Kh. Brugge 7<br />

december 2011, RW 2011-<strong>2012</strong>, 1815.<br />

2420 Cass. 17 oktober 1980, Pas. 1981 I 208 = RW 1980-81, 2063 = JT 1981, 551.<br />

2421 art. 427, 4° WIB, bij wet <strong>van</strong> 20 juli 1978 ingevoerd voor de inkomstenbelastingen en later uitgebreid naar<br />

de sociale bijdragen: art. 16bis SSZ-Besluit; art. 41ter RMZ-Wet. Deze regel bestaat niet voor de BTW en voor<br />

OVAM, waar enkel afgeweken wordt <strong>van</strong> art. 19 II en niet <strong>van</strong> de andere leden <strong>van</strong> art. 19 FaillW.<br />

943


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Ook worden de fiscus en de inningsinstellingen in België bijzonder beschermd door de<br />

verwittigingsplicht <strong>van</strong> de notarissen e.d. (zie hoger in het Deel II hoofdstuk III afdeling F),<br />

waardoor zij hun voorrang kunnen verzekeren op aankomende hypotheekvestigingen of<br />

vervreemdingen. Krachtens die regels kunnen zij ook na de overschrijving <strong>van</strong> een akte nog<br />

een wettelijke hypotheek inschrijven tot 8 werkdagen na de fiscale of parafiscale<br />

tegennotificatie (de tweede verwittiging) (zie de bespreking verder).<br />

2. Impliciete conventionele hypotheken<br />

In sommige gevallen heeft een contractspartij krachtens de wettelijke regeling <strong>van</strong> die overeenkomst de<br />

mogelijkheid een hypothecaire inschrijving te nemen ook zonder dat er een formele hypotheekovereenkomst is<br />

gesloten. We vinden dit:<br />

- in art. 36 III en 37 HypW (na het verlies <strong>van</strong> het voorrecht kan men nog eenzijdig een hypotheek nemen);<br />

- in art. 26 II Pachtwet: de pachter kan een hypotheek nemen tot zekerheid <strong>van</strong> de vergoeding <strong>van</strong> de<br />

waardevermeerderingen die hij aan het onroerend goed zal aanbrengen met toestemming <strong>van</strong> de verpachter of<br />

machtiging <strong>van</strong> de vrederechter.<br />

- in art. 51 W. 10 januari 1978 Ruilverkaveling in der minne: automatische inschrijving <strong>van</strong> een hypotheek ten<br />

gunste <strong>van</strong> de landmaatschappij op de goederen die in een minnelijke ruilverkaveling zijn toegewezen tot<br />

zekerheid <strong>van</strong> de terugbetaling aan de landmaatschappij <strong>van</strong> de opleg die zij aan de oude eigenaar heeft<br />

voorgeschoten (meer interest en executiekosten).<br />

3. Uitdrukkelijke conventionele hypotheken<br />

Wijze <strong>van</strong> totstandkoming: zoals in beginsel voor alle zakelijke rechten vereist de vestiging<br />

<strong>van</strong> een hypotheek:<br />

1° dat het goed hypothekeerbaar is (zie hoger);<br />

2° een geldige titel, d.i. een verbintenis tot hypothekeren;<br />

3° de eigenlijke "vestiging", d.i. het akkoord <strong>van</strong> partijen over de totstandkoming <strong>van</strong> het<br />

zakelijk recht;<br />

4° dat de hypotheekgever tot deze beschikking bevoegd is.<br />

a. De verbintenis tot hypothekeren (hypotheekbelofte) en de hypothecaire volmacht.<br />

1° De verbintenis tot hypothekeren<br />

Deze zal normaal uit een overeenkomst voortvloeien, vaak een beding in een<br />

kredietovereenkomst. De verbintenis kan wel uit een eenzijdige rechtshandeling voortvloeien<br />

(de vestiging echter niet). De gewone geldigheidsvereisten voor obligatoire overeenkomsten<br />

gelden hier (toestemming, handelingsbekwaamheid, enz.), met dien verstande dat het hier om<br />

een handeling m.b.t. onroerend goed gaat en daarvoor dus in een reeks gevallen strengere<br />

regels inzake handelingsbekwaamheid gelden - zie art. 75 HypW en in toepassing daar<strong>van</strong> art.<br />

457, 458 en 509 BW; zie ook art. 215 en 1418 BW in verband met de toestemming <strong>van</strong> de<br />

andere echtgenoot. Maar voor die verbintenis gelden er geen vormvereisten (wel voor de<br />

vestiging <strong>van</strong> het zakelijk recht, zie hieronder): noch de vereiste <strong>van</strong> een authentieke akte <strong>van</strong><br />

944


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

toestemming, noch de andere vormvereisten voor een hypotheekvestiging (aanduiding <strong>van</strong> het<br />

bedrag, het plafond e.d.m.) 2422 .<br />

Verder moet men ook denken aan de ongeldigheden die voortvloeien uit schuldeisersbedrog<br />

(de actio Pauliana) en de bepalingen <strong>van</strong> art. 17 v. FaillW (verdachte periode).<br />

Ook de rele<strong>van</strong>te bepalingen <strong>van</strong> consumentenrecht zullen gelden voor de onderliggende<br />

verbintenisrechtelijke overeenkomst; het feit dat de kredietovereenkomst mede strekt tot het<br />

vestigen <strong>van</strong> een onroerend zakelijk recht (nl. het hypotheekrecht) doet daaraan geen<br />

afbreuk 2423 .<br />

Het moet niet noodzakelijk om een verbintenis <strong>van</strong> de schuldenaar zelf gaan; ook een derde<br />

kan zich verbinden tot hypothekeren, en wordt dan een zgn. "zakelijke borg" (zie hoger).<br />

Men gaat er<strong>van</strong> uit dat deze verbintenis niet vatbaar is voor reële executie (zie hieronder);<br />

daaruit afleiden dat het om een verbintenis tot doen zou gaan en niet om een verbintenis tot<br />

geven, lijkt me echter onjuist 2424 .<br />

Is er geen geldige verbintenis tot hypothekeren, dan ontstaat er geen hypotheek (ook al is er<br />

wel een verzekerde schuld) 2425 .<br />

2° De hypothecaire volmacht<br />

De hypotheekbelofte kan gepaard gaan met het verlenen <strong>van</strong> een (onherroepelijke)<br />

hypothecaire volmacht tot vestiging <strong>van</strong> de hypotheek 2426 . De hypothecaire volmacht moet<br />

worden verleend door middel <strong>van</strong> een authentieke akte of een in rechte of voor de notaris<br />

erkende akte, aangezien ze strekt tot het verlijden <strong>van</strong> een authentieke akte (art. 76 II HypW)<br />

(die vormvereiste geldt niet in geval <strong>van</strong> wettelijke vertegenwoordiging of organieke<br />

vertegenwoordiging). De volmacht moet ook duidelijk de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bevoegdheid geven<br />

(bv. of het volmacht is voor een hypotheek voor alle sommen).<br />

2422 Onder meer H. DE PAGE, Traité VII, nr. 725 p. 660-661; K.. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken,<br />

p. 632 nr. 725; DIRIX & DECORTE, p. 477 nr. 688.<br />

2423 Zo geldt RL 85/577 (consumentenovereenkomsten buiten bedrijf gesloten) ook voor hypothecaire leningen,<br />

ook al bepaalt art. 3 (2) (a) dat ze niet geldt voor overeenkomsten tot aankoop <strong>van</strong> onroerend goed of andere<br />

overeenkomsten tot onroerende zakelijke rechten; in die zin HJEG 13 december 2001, C-481/99, Heininger t.<br />

Bayerische Hypo- und Vereinsbank.<br />

2424 Anders DIRIX & DECORTE, Zekerheden p. 445.<br />

2425 Zie voor een toepassing bv. Hof Antwerpen 20 februari 1995, AJT 1994-95, 505 noot M.E. STORME, “Het<br />

causale karakter <strong>van</strong> de hypotheekvestiging, namelijk als uitvoering <strong>van</strong> een verbintenis tot hypotheekvestiging”.<br />

Het betrof een geval <strong>van</strong> hypotheek gegeven door een borg. In een eerdere procedure had de rechter alle<br />

verbintenissen <strong>van</strong> de borg nietigverklaard. In dit arrest trekt men daaruit de conclusie dat dit ook geldt voor de<br />

verbintenis tot hypothekeren.<br />

2426 Voor een uitvoerige bespreking, zie A. CUYPERS, in Notariële facetten <strong>van</strong> het contractenrecht, p. 191-<br />

291.<br />

945


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De bedoeling is om de eigenlijke hypotheekvestiging uit te stellen (vaak om de fiscale<br />

hypotheekrechten 2427 te besparen) maar anderzijds de schuldeiser niet afhankelijk te maken<br />

<strong>van</strong> de wil <strong>van</strong> de schuldenaar om wanneer de schuldeiser het nodig acht toch de<br />

hypotheekakte te verlijden. In beginsel zou deze volmacht aan de schuldeiser zelf kunnen<br />

worden verleend 2428 , ware het niet dat de fiscus een volmacht aan de schuldeiser gelijkstelt<br />

met een hypotheekakte 2429 en er dus hypotheekrechten op heft. Daarom wordt de volmacht<br />

steeds verleend aan een derde, vertrouwenspersoon <strong>van</strong> de schuldeiser, die op het ogenblik dat<br />

de schuldeiser het nodig acht, samen met deze laatste de vestigingsakte zal verlijden.<br />

Bovendien wordt aan de lasthebber meestal de bevoegdheid gegeven tot substitutie (d.i. om<br />

een andere lasthebber in zijn plaats te stellen).<br />

Het verlenen <strong>van</strong> een hypothecaire volmacht aan een derde geldt niet als hypotheekvestiging,<br />

en de vestiging in uitoefening <strong>van</strong> zo’n volmacht heeft geen terugwerkende kracht. Dit is met<br />

name <strong>van</strong> belang indien de eigenlijke vestiging tijdens de “verdachte periode” plaatsvindt; dit<br />

probleem werd hoger reeds besproken 2430 . Het maakt dat een hypothecaire volmacht verleend<br />

door een handelaar nauwelijks enige waarde heeft (bij niet-handelaars ligt dat anders, omdat<br />

zij niet failliet kunnen gaan en art. 17 FaillW enkel bij faillissement geldt).<br />

De onherroepelijkheid <strong>van</strong> het mandaat wordt steeds bedongen, maar zou ook gelden - uit de<br />

aard zelf <strong>van</strong> het mandaat - indien ze niet bedongen was (vgl. Cass. 28 juni 1993 over het zgn.<br />

mandaat <strong>van</strong> gemeenschappelijk belang - een misleidende benaming aangezien het hier juist<br />

niet om een mandaat <strong>van</strong> gemeenschappelijk belang gaat, maar om een mandaat in het belang<br />

<strong>van</strong> de schuldeiser, zijnde een andere partij dan de lastgever). Wel eindigt de volmacht bij<br />

overlijden <strong>van</strong> de lastgever, tenzij het tegendeel bedongen wordt 2431 .<br />

Indien zulks niet bedongen is, is de lasthebber niet verplicht om de lastgever voorafgaandelijk<br />

kennis te geven <strong>van</strong> het voornemen om de volmacht uit te oefenen (en dus de hypotheek te<br />

vestigen) 2432 ; hij is evenmin verplicht de uitoefening <strong>van</strong> die volmacht te motiveren, en mag<br />

2427 Het hypotheekrecht bedraagt namelijk 1 % <strong>van</strong> het verzekerde bedrag krachtens art. 87 v. W.Reg. plus 0,3<br />

% hypotheekrecht volgens art. 262 W.Reg. (zonder de notariskosten). Deze rechten zijn al verschuldigd op de<br />

vestiging <strong>van</strong> een hypotheek, niet slechts op de inschrijving er<strong>van</strong> (art. 87 W. Reg.).<br />

2428 Het verbod voor de lasthebber om zelf tegenpartij te zijn, geldt immers niet wanneer de lastgever daartoe<br />

juist de toestemming heeft gegeven.<br />

2429 Althans wanneer de volmacht gebeurt in een vorm die voldoet aan art. 76 HypW (authentieke akte of een<br />

in rechte of voor een notaris erkende onderhandse akte). Dan beschouwt de fiscus dit voor de heffing <strong>van</strong> de<br />

hypotheekrechten als een hypotheekvestiging, ondanks de andersluidende kwalificatie door partijen . (L.<br />

WEYTS, Notarieel fiscaal recht I, nr. 246; R.J., 793; VANDEWINCKELE & TORFS, Registratie-, hypotheek-<br />

en griffierechten, nr. 87/5).<br />

2430 Zie i.h.b. Cass. 24 oktober 2002, nr. C.00.0042.N, RW 2002-2003, 1343, noot V. SAGAERT, “Eindelijk<br />

duidelijkheid over de omzetting <strong>van</strong> een hypothecaire volmacht tijdens de verdachte periode” = TBH 2003, 304<br />

noot E. VAN DEN HAUTE, "Hypothecaire volmacht en verdachte periode: einde <strong>van</strong> een controverse".<br />

2431 Wat kan, DE PAGE, V nr. 458 v. De verstiging verondersttelt wel dat het goed eigendom is <strong>van</strong> de<br />

erfgenamen (en bv. niet uit de nalatenschap is ingevolge een bijzonder legaat).<br />

2432 Cass. 23 maart 2006, RW 2006-2007, 874 n. A. VAN OEVELEN "De interpretatie te goeder trouw <strong>van</strong><br />

overeenkomsten en de toepassing er<strong>van</strong> op de omzetting <strong>van</strong> een hypothecaire volmacht". Eerder in die zin Hof<br />

Brussel 30 september 2003, RW 2004-2005, 675; kg Brussel 9 november 1999, RW 1999-2000, 1379; A.<br />

CUYPERS, Comm. Voorrechten en Hypotheken, "Art. 76 Hyp.W.", nr. 74-75; J.P. BUYLE & M.<br />

DELIERNEUX, n. onder Rb. Brussel 20 februari 2004, TBH 2006, 97-98. In dezelfde zin Kh. Brussel 29 juni<br />

2007, RW 2007-2008, 1596: de uitoefening is bovendien ook geen misbruik indien er een gevaar bestaat dat de<br />

946


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ze gebruiken zodra zijn rechten ten opzichte <strong>van</strong> andere schuldeisers in het gedrang zouden<br />

kunnen komen 2433 . Er is enkel de gemeenrechtelijke grens <strong>van</strong> het (zeldzame)<br />

rechtsmisbruik 2434 .<br />

NB. Een hypothecaire volmacht kan natuurlijk ook verleend worden buiten elke<br />

hypotheekbelofte om. Wanneer er evenwel geen subjectief recht is <strong>van</strong> een derde op het<br />

bestaan <strong>van</strong> die volmacht, zal de verlening in beginsel wel herroepelijk zijn.<br />

b. De eigenlijke vestiging (hypotheekakte)<br />

De vestiging <strong>van</strong> de hypotheek geschiedt door middel <strong>van</strong> een (authentieke, zie onder 2°)<br />

akte; anders dan in vele andere rechtsstelsels is de inschrijving (inscription, Eintragung) in<br />

het Belgische recht niet constitutief (zie verder). Maar zonder de genoemde akte is er<br />

omgekeerd ook geen (vestiging <strong>van</strong> een) hypotheekrecht, ook niet tussen partijen. In die zin is<br />

de akte wel constitutief, en niet louter een vereiste (samen met de inschrijving op het<br />

hypotheekkantoor) voor de tegenwerpelijkheid aan derden.<br />

1° Grondvereisten<br />

Het gaat noodzakelijk om een rechtshandeling, zodat de partijen ook op dat ogenblik nog de<br />

vereiste handelingsbekwaamheid moeten hebben.<br />

In beginsel is ook een overeenkomst vereist, een tweezijdige rechtshandeling. In sommige<br />

gevallen evenwel kan de hypotheek ook door een eenzijdige rechtshandeling worden<br />

gevestigd 2435 .<br />

Geschiedt de vestiging krachtens een hypothecaire volmacht, dan is het de lasthebber die<br />

handelingsbekwaam moet zijn.<br />

2° Vormvereisten<br />

In afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht gaat het om een plechtige overeenkomst, die:<br />

- een authentieke (of een voor de notaris erkende onderhandse) akte veronderstelt (art. 76<br />

HypW 2436 ) die aan alle vormvereisten voor authentieke akten moet voldoen;<br />

schuldenaar op het goed andere zekerheden zou vestigen; Hof Brussel 8 april 2008, RW 2008-2009, 1194 =<br />

RABG 2009, 1044 n. S. BLOMMAERT & D. VEESTRAETEN "Rechtsmisbruik nij de uitoefening <strong>van</strong> een<br />

hypothecair mandaat".<br />

2433 Hof Brussel 30 september 2003, RW 2004-2005, 674.<br />

2434 Bv. Hof Antwerpen 30 juni 1997, TBBR 1999, 81; Rb. Brussel 20 februari 2004, TBH 2006, 91 v., n. J.P.<br />

BUYLE & M. DELIERNEUX. In concreto verworpen in Kh. Antwerpen 25 oktober 2005, T.Not. 2006, 224.<br />

2435 Zie art. 493-494 en 657 Wb.Venn. voor de door een vennootschap ten gunste <strong>van</strong> de obligatieschulden<br />

gevestigde hypotheek, waar geen aanvaarding door de obligatiehouders vereist is, maar slechts een beschrijving<br />

<strong>van</strong> de uitgegeven obligaties. Zie VAN HILLE & FRANCOIS, Les sociétés anonymes, Bruylant Brussel 1990 p.<br />

291 nr. 657 v.<br />

2436 In het Franse recht art. 2416 (nieuw) CC.<br />

947


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- waarin moet naast de identificatie <strong>van</strong> het bezwaarde goed (regel die volgt uit het<br />

specialiteits- en bepaaldheidsbeginsel) ook het "plafond" worden aangegeven waarvoor de<br />

hypotheek wordt verleend (art. 80 HypW; vgl. hoger). De verzekerde schuldvordering moet<br />

niet nader aangegeven worden in de akte 2437 (wel moet aan de hand <strong>van</strong> de akte kunnen<br />

worden bepaald welke schuldvorderingen verzekerd zijn).<br />

Een hypotheekakte die niet aan de vormvereisten voldoet is nietig als hypotheekakte<br />

(daaronder ook een hypotheek krachtens een niet-authentieke volmacht <strong>van</strong> de<br />

hypotheekgever; of bij ontbreken <strong>van</strong> de vereiste vermelding in de akte <strong>van</strong> de ondertekening<br />

er<strong>van</strong> door partijen 2438 ).<br />

Niet alleen de toestemming <strong>van</strong> de hypotheekgever moet authentiek worden verleden, ook de<br />

aanvaarding <strong>van</strong> de hypotheek moet authentiek worden verleden (in dezelfde dan wel een<br />

aparte akte) 2439 ; bij aanvaarding door een lasthebber zijn er evenwel géén vormvereisten voor<br />

die volmacht 2440 (anders dan voor de volmacht aan de hypotheekgever, de zgn. hypothecaire<br />

volmacht).<br />

Gezien deze bijzondere vormvereisten wordt geoordeeld dat, anders dan bij andere akten <strong>van</strong><br />

levering of vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten, een rechterlijke beslissing niet als vestigingsakte<br />

kan gelden 2441 . De rechter kan wel veroordelen tot het verlijden <strong>van</strong> de vestigingsakte op<br />

straffe <strong>van</strong> een dwangsom. Deze traditionele opvatting is o.i. onjuist en aan herziening toe. 2442<br />

De hypotheekakte wordt door de notaris in minuut verleden. De notaris kan slechts één grosse<br />

(origineel) afleveren. Deze grosse is normaal op naam, maar kan zoals gezegd ook aan<br />

toonder of order worden gesteld.<br />

3° Gevolgen<br />

Is aan de zopas genoemde vereisten voldaan, evenals aan de andere bovengenoemde<br />

(hypothekeerbaarheid, geldige titel, beschikkingsbevoegdheid), dan is er een hypotheek<br />

"gevestigd". Evenwel zal die "stille" hypotheek zoals alle stille onroerende rechten zeer zwak<br />

zijn zolang ze niet is ingeschreven in de hypotheekregisters (en bovendien nog het gevaar<br />

lopen getroffen te worden door art. 19 II FaillW) - zie verder Afdeing C. Ze neemt geen<br />

“rang” in en is daardoor noch aan derde-verkrijgers te goeder trouw noch aan derdeverkrijgers<br />

te kwader trouw tegenwerpelijk.<br />

2437 Zie reeds Cass. 4 oktober 1963, RW 1963-64, 1649 = Pas. I, 112 noot F.D.<br />

2438 Hof Brussel 17 december 2008, T.Not. 2009, 273.<br />

2439 Art. 76 HypW zoals - met verwijzing naar de voorbereidende werken - uitgelegd door Cass. 29 mei 1863,<br />

Pas. I 213.<br />

2440 De PAGE, Traité VII nr. 433bis B 30 en nr. 704, p. 355; J. BYTTEBIER, "De hypothecaire inschrijving",<br />

RW 1993-94, 34; B. TILLEMAN, Lastgeving, nr. 143 p. 80; M. GREGOIRE, in Liber amicorum André<br />

Bruyneel, p. (343) 361; A. CUYPERS, in Notariële facetten <strong>van</strong> het contractenrecht, (191) 193.<br />

2441 Cass. 21 januari 1901, Pas. 1901, I, 113; DE PAGE, Traité VII nr. 726; GENIN, in Rép. Not. X, nr. 1527;<br />

'T KINT (3 e uitg.) p. 309 nr. 612; A. VERBEKE, in Schuldeisers en ondernemingen in moeilijkheden, 43 nr. 53,<br />

D. MICHIELS, "Hyp.W. Art. 43", in Commentaar Voorrechten en hypotheken, nr. 5.<br />

2442 DIRIX & DECORTE (2006) nr. 683 p. 473. In andere zin eerder reeds A. KLUYSKENS, nr. 245 p. 246.<br />

948


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Aangezien de hypotheekvestiging zoals elke vestiging <strong>van</strong> een zakelijk recht in ons recht<br />

"causaal" is, heelt de hypotheekakte niet de gebreken <strong>van</strong> de titel - tenzij het gaat om relatieve<br />

nietigheden waar<strong>van</strong> ten tijde <strong>van</strong> de hypotheekakte afstand is gedaan.<br />

c. De vereiste beschikkingsbevoegdheid<br />

De vereiste <strong>van</strong> beschikkingsbevoegdheid betekent dat de vestiging <strong>van</strong> de hypotheek in<br />

beginsel niet ten nadele <strong>van</strong> oudere zakelijke rechten geschiedt, behoudens bescherming <strong>van</strong><br />

de derde-verkrijger volgens de hoger (Hst. I) besproken regels. Zo heeft een hypothecaire<br />

inschrijving <strong>van</strong> een conventionele hypotheek geen rechtsgevolg meer nadat een<br />

vervreemding door de hypotheekgever is overgeschreven (art. 112, 2° HypW). Ze is evenmin<br />

nog mogelijk nadat uitvoerend onroerend beslag is gepubliceerd of een andere vorm <strong>van</strong><br />

samenloop (faillissement, procedure gerechtelijk akkoord, ontbinding rechtspersoon)<br />

uitwerking heeft gekregen. De hypotheek dient ook een overgeschreven ouder vruchtgebruik,<br />

recht <strong>van</strong> bewoning, e.d. te eerbiedigen.<br />

Bij hypothecaire volmacht is het de lastgever (niet de lasthebber) die op het tijdstip <strong>van</strong> de<br />

hypotheekvestiging beschikkingsbevoegd moet zijn.<br />

4. Testamentaire hypotheek<br />

De testator kan bij testament een hypotheek vestigen op een of meer bepaalde tot zijn<br />

vermogen behorende onroerende goederen, dit tot zekerheid <strong>van</strong> legaatschulden (d.i. legaten<br />

die door de erfgenamen moeten worden uitgekeerd) (art. 44 III HypW).<br />

5. Onroerende voorrechten <strong>van</strong> dezelfde aard als hypotheken<br />

Het gaat hier om de volgende voorrechten:<br />

a) dat <strong>van</strong> de "bearbeiders" <strong>van</strong> onroerend goed, geregeld in art. 27,5° HypW. B)<br />

b) het voorrecht <strong>van</strong> de Staat voor de kosten <strong>van</strong> gezondmaking <strong>van</strong> steenkoolvestigingen (27,<br />

6°, in onbruik),<br />

c) het voorrecht <strong>van</strong> de geldschieter op een mijnveld (art. 14 Mijnwet 15 september 1919,<br />

enkel nog <strong>van</strong> toepassing in het Vlaams Gewest), dat nauwelijks verschilt <strong>van</strong> een<br />

conventionele hypotheek.<br />

De andere voorrechten betreffen voorrechten die men zich voorbehoudt bij vervreemding (art.<br />

27, 1°-4°, hoger besproken), het "stille" voorrecht <strong>van</strong> de verzekeraar (art. 60 HypW, zie<br />

verder), en voorrechten die eigenlijk boedelschulden zijn (kosten <strong>van</strong> uitwinning, art. 29<br />

HypW) of algemene voorrechten (zie hoger) of het behoud <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen<br />

bewerkstelligen ("voorrecht" <strong>van</strong> boedelscheiding, niet in de zin <strong>van</strong> privilège, maar <strong>van</strong><br />

bénéfice).<br />

Ad a) Het voorrecht <strong>van</strong> de "bearbeiders" <strong>van</strong> onroerend goed vereist een dubbele inschrijving<br />

(art. 38 HypW):<br />

949


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- voor de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de werken moet een proces-verbaal <strong>van</strong> plaatsbeschrijving worden<br />

ingeschreven, dat is opgemaakt door een door de voorzitter <strong>van</strong> de rechtbank benoemde<br />

deskundige, en in aanwezigheid <strong>van</strong> de eerder ingeschreven (bevoorrechte en hypothecaire)<br />

schuldeisers of althans nadat zij zijn opgeroepen aanwezig te zijn;<br />

- de werken moeten gekeurd worden door een op dezelfde wijze aangestelde deskundige<br />

binnen de 6 maanden na hun voltooiing; deze dient een proces-verbaal op te maken waarin de<br />

meerwaarde <strong>van</strong> de goederen ingevolge de werken wordt begroot en dit P.-V. dient binnen de<br />

15 dagen na die keuring te worden ingeschreven.<br />

Mits het tweede P.-V. tijdig is ingeschreven, behoudt het voorrecht rang op datum <strong>van</strong> de<br />

eerste inschrijving.<br />

Het heeft, vergelijkbaar met het roerend voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak,<br />

voorrang op een oudere hypotheek 2443 .<br />

Een vergelijkbaar zekerheidsrecht bestaat ook in sommige andere rechtsstelsels, bv. het<br />

Zwitserse Bauhandwerkerpfandrecht / hypothèque légale des artisans et entrepreneurs, dat<br />

ook een inschrijving vereist, die evenwel tot 3 maanden na de werken kan genomen worden<br />

(zie art. 837 ZGB).<br />

Ad b) Het voorrecht <strong>van</strong> de Staat voor de gezondmaking <strong>van</strong> steenkoolvestigingen wordt<br />

nader geregeld in art. 38bis Hyp.W.; De regels zijn gelijkaardig aan die <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong><br />

de bearbeiders.<br />

Ad c) Het voorrecht <strong>van</strong> de geldschieter op een mijnveld (d.i. het door middel <strong>van</strong> een<br />

mijnconcessie afgesplitste ondergrondse eigendomsrecht): (art. 14 Mijnwet 15 september<br />

1919, enkel nog <strong>van</strong> toepassing in het Vlaams Gewest) . Het verschilt nauwelijks <strong>van</strong> een<br />

conventionele hypotheek: vereist een authentieke akte en een inschrijving. De Mijnwet<br />

verwijst naar art. 2103 BW, d.i. art. 27 en v. HypW, zonder nadere precisering.<br />

6. Pandrechten op onroerende goederen door bestemming<br />

Volgens de rechtspraak kan een pand op handelszaak niet enkel de roerende goederen<br />

betreffen, maar ook onroerende goederen door bestemming 2444 . In geval <strong>van</strong> conflict met een<br />

hypotheekrecht op dezelfde goederen spelen de gewone regels inzake anterioriteit (d.w.z. het<br />

eerst ingeschreven recht gaat in beginsel voor) 2445 . Voor de inpandgeving <strong>van</strong> onroerende<br />

goederen door bestemming die deel uitmaken <strong>van</strong> een handelszaak als deel <strong>van</strong> die<br />

handelszaak gelden niet de regels inzake onroerend goed, maar die inzake de inpandgeving<br />

<strong>van</strong> een handelszaak.<br />

2443 Dit kan men desgewenst afleiden uit art. 12 HypW<br />

2444 Cass. 26 mei 1972, RW 1972-73, 295 noot G. DUBOIS = Pas. 1972 I 891 = Arr. Cass. 1972, 903 = BRH<br />

1973, 151 = Bank & Fin 1972, 721 = JT 1972, 624 noot A. BRUYNEEL = RGEN 1973, 61 = R.Not.B. 1972,<br />

559.<br />

2445 Cass. 26 mei 1972, vorige noot.<br />

Art. 12 HypW, dat onroerende voorrechten in beginsel voorrang geeft op hypotheken, geldt niet voor het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de pandhouder, noch voor het landbouwvoorrecht.<br />

950


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Hetzelfde geldt, zoals in Deel IV reeds besproken, voor het landbouwvoorrecht.<br />

De andere pandrechten op roerende zaken gaan in beginsel teniet wanneer de verpande<br />

goederen onroerend worden, behalve het voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de roerende<br />

zaak bij bedrijfsuitrusting, mits vervulling <strong>van</strong> de publiciteit <strong>van</strong> art. 20, 5° HypW (zie de<br />

bespreking daar<strong>van</strong> hoger bij de voorbehouden zekerheden; de vereisten zijn immers dezelfde<br />

als voor het behoud <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> roerend goed).<br />

7. Pandrechten op tak- en wortelvaste vruchten<br />

Zoals in Deel IV hoofdstuk V besproken strekken het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter en het<br />

landbouwvoorrecht zich ook uit over de nog niet geoogste tak- en wortelvaste vruchten <strong>van</strong> de<br />

landbouwuitbating. Daarmee correleert dat een hypotheek of onroerend zekerheidsrecht<br />

andere dan het genotspand, hierop geen betrekking heeft (zie infra afdeling D).<br />

951


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Hypothecaire inschrijving en zakenrechtelijke conflicten<br />

1. De hypothecaire inschrijving<br />

a. Belang<br />

Zoals reeds gezegd is een "stille" - d.i. niet ingeschreven - hypotheek zoals alle stille<br />

onroerende rechten zeer zwak:<br />

- de hypotheek neemt slechts rang op datum <strong>van</strong> inschrijving, en wordt geprimeerd door alle<br />

intussen door derden - andere dan de schuldenaar 2446 - verkregen rechten, zelfs <strong>van</strong> derden te<br />

kwader trouw;<br />

- de hypotheek kan niet meer worden ingeschreven na de samenloop en is zonder inschrijving<br />

niet tegenwerpelijk aan de samenloop;<br />

- en bovendien (bijzondere regel) kan ze aan de boedel niet tegenwerpelijk worden verklaard,<br />

indien de inschrijving tijdens de verdachte periode is geschied terwijl er meer dan 15 dagen<br />

zijn verlopen tussen vestiging en inschrijving (art. 19 II FaillW) (deze regel is terzijde gesteld<br />

voor omzeggens alle wettelijke hypotheken).<br />

De houder <strong>van</strong> een niet-ingeschreven hypotheek zal veelal maar kunnen optreden als<br />

chirografaire schuldeiser.<br />

Er is dus duidelijk een verschil tussen:<br />

- niet-zekerheidsrechten, die aan overschrijving onderworpen zijn, maar ook zonder die<br />

overschrijving tegenwerpelijk zijn aan latere derden te kwader trouw, en<br />

- hypotheken die als zekerheidsrechten bij gebreke aan inschrijving ook aan latere derden te<br />

kwader trouw niet kunnen worden tegengeworpen.<br />

Omgekeerd heelt een naar de vorm geldige inschrijving nooit de gebreken <strong>van</strong> de<br />

hypotheekakte.<br />

Cijfers: in 2004 werden voor 61.543.000 Euro hypotheekrechten s.s. geïnd, in 2005 80.611.000 Euro.<br />

b. Wijze (vormvereisten)<br />

De publicatie <strong>van</strong> de vestiging <strong>van</strong> een hypotheekrecht geschiedt door een authentieke akte<br />

(of een in rechte of voor notaris erkende onderhandse akte) en de inschrijving er<strong>van</strong> (art. 81<br />

v., 96 v. Hyp.W.).<br />

Om te kunnen worden ingeschreven is bij een conventionele hypotheek de neerlegging <strong>van</strong> een uitgifte vereist<br />

<strong>van</strong> de authentieke akte.<br />

Bovendien moet die akte aan een aantal bijkomende vereisten voldoen opdat inschrijving mogelijk is:<br />

- de door de wet voorgeschreven attestatie <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong> de personen;<br />

- voor buitenlandse akten: zie art. 77 HypW<br />

2446 Cass. 9 november 1877, Pas. I 411.<br />

952


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De eigenlijke inschrijving geschiedt op basis <strong>van</strong> de overhandiging <strong>van</strong> de authentieke akte en een borderel dat<br />

de in te schrijven gegevens uit de akte bevat; in tweevoud gesteld (één er<strong>van</strong> mag op de uitgifte zelf worden<br />

geschreven) en waar<strong>van</strong> er één afgetekend wordt teruggegeven door de hypotheekbewaarder (art. 83 v. HypW).<br />

c. Titularis<br />

In beginsel wordt de hypotheek ingeschreven op naam <strong>van</strong> de hypotheekhouder zelf. Ons recht aanvaardt echter<br />

ook dat de inschrijving kan worden genomen op naam <strong>van</strong> een vertegenwoordiger; aangezien die in eigen naam<br />

voor rekening <strong>van</strong> de schuldeiser(s) handelt, gaat het om middellijke vertegenwoordiging. De inschrijving moet<br />

dan wel met vermelding <strong>van</strong> hoedanigheid (qualitate qua) geschieden, maar niet noodzakelijk met vermelding<br />

<strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong> de opdrachtgever.<br />

Deze techniek is meer bepaald nuttig bij consortiumkredieten, waarbij de verdeling <strong>van</strong> het krediet onder de<br />

verschillende kredietverleners-schuldeisers in de loop <strong>van</strong> het krediet kan wisselen 2447 .<br />

d. Verjaring inschrijvingsmogelijkheid<br />

De inschrijving kan in beginsel plaatsvinden tot 30 jaar na de vestiging.<br />

Overlijdt de hypotheekgever, dan kan de inschrijving slechts genomen worden tot 3 maanden<br />

na het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 82 II HypW). De rechtspraak past deze regel ook<br />

toe bij wanneer de hypotheek nog niet gevestigd was, maar wel toegezegd of er hypothecaire<br />

volmacht was verleend 2448 .<br />

e. Uitsluiting inschrijvingsmogelijkheid na faillissement, niet bij gerechtelijke reorganisatie<br />

Verder is een inschrijving zonder gevolg indien er reeds een samenloop is ingetreden.<br />

Duidelijkheidshalve bepaalt de wet dat er zelfs gewoon geen inschrijving meer kan worden<br />

genomen. Hetzelfde geldt na de overschrijving <strong>van</strong> een vervreemding <strong>van</strong> het goed.<br />

De enige uitzondering hierop is de hoger reeds vermelde mogelijkheid voor de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong><br />

inkomstenbelastingen en de inningsinstellingen voor de sociale zekerheid om nog een<br />

hypotheek in te schrijven na het faillissement (voor belastingen opgenomen in kohieren die<br />

reeds voor het faillissement uitvoerbaar waren verklaard, art. 427 WIB; art. 16bis § 3 SSZ-<br />

Besluit; art. 41ter § 3 RMZ-Wet). Evenwel zal de curator normalerwijze een inschrijving<br />

nemen ten gunste <strong>van</strong> de massa om de fiscus voor te zijn (art. 57 IV FaillW, zie hoger). De<br />

vraag is evenwel of deze inschrijving nog enige voorrang kan verlenen aan de inschrijver:<br />

naar analogie <strong>van</strong> de rechtspraak inzake art. 442bis WIB kan men betogen dat de hypotheek<br />

2447 Zie over deze problematiek E. DIRIX & I. PEETERS, "De hypotheek "voor rekening" - een juridische<br />

bouwsteen voor de financiering <strong>van</strong> grote projecten", RW 2004-2005, 837; R. JANSEN, "Gesyndiceerde<br />

kredieten", 41. J.Falc. 2004-2005, nr. 1, http://www.law.kuleuven.be/jura/41n1/jansen.html.<br />

2448 Voor het eerste geval: Cass. 9 juni 1938, BJ, 113; voor het tweede: J. CATTARUZZA, Commentaire<br />

privilèges tet hypothèques, "loi hypothéciaire, art. 82", nr. 11.<br />

953


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

geen voorrang verschaft aan de fiscus behalve voor de reeds bevoorrechte schuldvorderingen<br />

(krachtens art. 19 in fine HypW) 2449 .<br />

Bij gerechtelijke reorganisatie is er geen samenloop, en de inschrijving is ook geen<br />

executiemaatregel in de zin <strong>van</strong> art. 30 WCO, zodat de inschrijving wel nog mogelijk is<br />

tijdens de opschorting met het oog op reorganisatie 2450 .<br />

f. Sanctie vormvereisten<br />

Niet-naleving <strong>van</strong> de vormvereisten voor de inschrijving zelf leidt tot een relatieve nietigheid,<br />

die slechts kan worden uitgesproken mits belangenschade (art. 85 HypW).<br />

g. Duur en hernieuwing <strong>van</strong> de inschrijving<br />

Anders dan in sommige andere rechtsstelsels (bv. Nl., Dui.) heeft de hypothecaire inschrijving<br />

slechts een bepaalde geldigheidsduur, nl. 30 jaar (art. 90 HypW) 2451 .<br />

De inschrijving kan hernieuwd worden met behoud <strong>van</strong> de oorspronkelijke rang, mits dit<br />

gebeurt binnen de 30 jaar na de vorige inschrijving en de vorige inschrijving nauwkeurig<br />

vermeldt. Zoniet gaat het om een nieuwe inschrijving, die rang neemt op de nieuwe datum (en<br />

dit voor zover het recht om in te schrijven intussen niet verjaard is).<br />

De hernieuwing geschiedt door de hypotheekhouder of zijn vertegenwoordiger. Bij een hypotheek ten gunste <strong>van</strong><br />

gezamenlijke obligatiehouders geschiedt ze door de uitgevende vennootschap zelf; heeft ze na 29 jaar niet<br />

plaatsgevonden, kan elke obligatiehouder zelf vernieuwen (art. 246 V en 493 V Wb.Venn.)<br />

h. Doorhaling en vermindering <strong>van</strong> de hypothecaire inschrijving<br />

Art. 92-95 HypW bepalen op grond waar<strong>van</strong> de hypotheekbewaarder tot doorhaling (Fr.<br />

radiation) of vermindering (d.i. gedeeltelijke doorhaling) moet overgaan:<br />

- de doorhaling kan geschieden krachtens een akte <strong>van</strong> toestemming in authentieke vorm (in<br />

het Fr. spreekt men <strong>van</strong> mainlevée, <strong>van</strong>daar handlichting). Het gaat om een eenzijdige<br />

rechtshandeling.<br />

- Sedert 2007 bestaat er ook een nog eenvoudiger vorm, waarbij de rechtshandeling niet meer<br />

verleden wordt voor de notaris, maar deze zelf eenzijdig attesteert dat hij de toestemming tot<br />

doorhaling heeft ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> de hypotheekhouder 2452 ; deze mogelijkheid bestaat enkel bij<br />

bedongen of conventionele hypotheken 2453 .<br />

2449 D. MICHIELS, "De rechten <strong>van</strong> de fiscus in samenloopsituaties", n. onder Cass. 22 september 2006,<br />

T.Not. 2007, (279) 287.<br />

2450 Hof Luik 24 januari <strong>2012</strong>, JLMB <strong>2012</strong>, 1376.<br />

2451 In het Franse recht 50 jaar, zij het dat wanneer de termijn <strong>van</strong> de verzekerde schuld bepaald is, de<br />

inschrijving moet worden ingeperkt tot 1 jaar na het verstrijken <strong>van</strong> die termijn. Zie art. 2434 (nieuw) CC.Ook<br />

dara is een vernieuwing <strong>van</strong> de inschrijving in beginsel mogelijk en geldt dat, indien aan de voorwaarden<br />

daarvoor niet is voldaan, de inschrijving een nieuwe inschrijving is met nieuwe rang.<br />

2452 art. 92 HypW, zoals gewijzigd bij W. Diverse bepalingen <strong>van</strong> 25 april 2007.<br />

2453 Zie nader D. MICHIELS, “De opheffing bij eenzijdige notariële akte”, T.Not. 2008, 9 v. Een belangrijke<br />

vereenvoudiging is dat hierdoor de notaris belast met de verkoop <strong>van</strong> het goed geen tweede notaris moet<br />

954


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- ze kan ook geschieden krachtens een vonnis; deze “gerechtelijke doorhaling” kan gevorderd<br />

worden wanneer het ingeschreven voorrecht / de ingeschreven hypotheek niet meer bestaat.<br />

De hypotheekbewaarder moet maar doorhalen of verminderen indien de last daartoe<br />

eenduidig blijkt uit de voorgelegde akte of beslissing, zonder dat hij gehouden is tot enige<br />

interpretatie of tot beoordeling <strong>van</strong> de vervulling <strong>van</strong> een voorwaarde 2454 .<br />

Bijzondere regels voor hypothecaire obligaties vinden we in art. 247 en 494 Wb.Venn.<br />

2. Regeling <strong>van</strong> conflicten<br />

a. Bepaling <strong>van</strong> de anterioriteit in rang<br />

1° De rol <strong>van</strong> de volgorde <strong>van</strong> inschrijving<br />

In geval <strong>van</strong> samenloop <strong>van</strong> verschillende rechten op hetzelfde goed, moet een rangregeling<br />

soelaas bieden. Die vinden we terug in art. 81 HypW: De rangregeling wordt bepaald door de<br />

datum <strong>van</strong> inschrijving in het register <strong>van</strong> de neergelegde titels. Zijn verschillende hypotheken<br />

op dezelfde dag ingeschreven, dan worden ze geacht <strong>van</strong> gelijke rang te zijn.<br />

Het anterioriteitsbeginsel geeft in beginsel niet enkel de oplossing voor conflicten tussen<br />

hypotheken, maar in beginsel ook bij alle andere conflicten tussen zakelijke rechten of rechten<br />

met zakelijke werking op hetzelfde onroerend goed:<br />

- hypotheken;<br />

- registerpandrechten (landbouwvoorrecht en pand handelszaak);<br />

- vestiging <strong>van</strong> andere zakelijke rechten, bv. een vruchtgebruik of een zakelijk recht <strong>van</strong><br />

bewoning.<br />

Wanneer een recht tenietgaat maar gehandhaafd wordt door zakelijke subrogatie, dan behoudt<br />

het recht op de ver<strong>van</strong>gende waarde dezelfde rang 2455 .<br />

Meer bepaald bij onroerende goederen door bestemming is er een conflict mogelijk tussen een<br />

hypotheekrecht en een registerpandrecht. Ook dit conflict wordt in beginsel opgelost volgens<br />

de datum <strong>van</strong> inschrijving.<br />

Men moet er wel rekening mee houden dat ten aanzien <strong>van</strong> niet gepubliceerde oudere rechten<br />

die geen zekerheidsrechten zijn, men slechts voorrang kan verkrijgen indien men te goeder<br />

inschakelen in het ambtsgebied <strong>van</strong> de zetel <strong>van</strong> de hypotheekhouder omdat hij zelf niet territoriaal bevoegd is<br />

daar een afstand door de hypotheekhouder te verlijden. Bovendien vervalt ook de dubbele controle door de<br />

hypotheekbewaarder<br />

2454 Cass. 30 maart 2006, nr. C.04.0388.N en navolgend arrest na cassatie Hof Antwerpen 5 februari 2008, RW<br />

2008-2009, 1385.<br />

2455 Voor een vb., zie Rb. Hasselt, RW 2006-2007, 1686: op een goed waren een hypotheek gevestigd,<br />

vervolgens een zakelijk recht <strong>van</strong> bewoning en vervolgens nog een hypotheek. Na de verkoop ingevolge<br />

uitvoering <strong>van</strong> de eerste hypotheek heeft de houder <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> bewoning voorrang boven de tweede<br />

hypotheek op het saldo <strong>van</strong> de prijs <strong>van</strong> de gedwongen verkoop.<br />

955


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

trouw is (zie de bespreking hoger). Zo zal de hypotheek maar voorrang krijgen op een eerdere<br />

vervreemding door dezelfde eigenaar, indien de hypotheek te goeder trouw werd verkregen.<br />

In het omgekeerde geval is geen goede trouw vereist.<br />

Voor de inschatting <strong>van</strong> de praktische uitwerking <strong>van</strong> de anterioriteitsregel moet men er wel<br />

rekening mee houden dat sommige schuldeisers hoe dan ook bevoordeeld zijn omdat zij<br />

krachtens de wet een hypothecaire inschrijving kunnen nemen. Meer bepaald de fiscus en de<br />

inningsinstellingen <strong>van</strong> de sociale zekerheid zijn daarbij in het bijzonder bevoordeeld omdat<br />

zij telkens de kans krijgen om een hypothecaire inschrijving te nemen vooraleer een<br />

conventionele hypotheek wordt gevestigd (fiscale en parafiscale verwittigingsplicht <strong>van</strong> de<br />

notaris 2456 ).<br />

2° Bijzondere positie <strong>van</strong> de voorbehouden rechten (voorrecht verkoper e.d.)<br />

Bij de bepaling <strong>van</strong> de anterioriteit is de datum <strong>van</strong> inschrijving in het register evenwel niet<br />

altijd het enige element. Zoals we reeds meermaals hebben gezien zijn de rechten die de<br />

vervreemder zich voorbehoudt logisch altijd ouder dan de rechten toegekend door de<br />

personen die <strong>van</strong> hem hebben verkregen, ook al zouden die voorbehouden rechten pas later<br />

gepubliceerd zijn. Zo bv. gaat het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper dat bij overschrijving <strong>van</strong> de<br />

verkoop bewaard bleef, altijd voor op rechten toegekend door de koper, zelfs indien bv. de<br />

hypothecaire schuldeiser <strong>van</strong> de koper een inschrijving zou hebben genomen vooraleer de<br />

verkoopakte werd overgeschreven. Mut.mut. geldt hetzelfde ook voor oudere rechten op<br />

goederen die onroerend worden door bestemming: het voorrecht <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper<br />

<strong>van</strong> roerend goed is logisch ouder en gaat dus voor mits daaraan tijdig de nodige publiciteit is<br />

gegeven (nl. neerlegging <strong>van</strong> de factuur ter griffie binnen de 15 dagen na levering, art. 20, 5°<br />

HypW), ook al zou dit pas na de inschrijving <strong>van</strong> een hypotheek tegen de koper zijn gebeurd<br />

(in geval <strong>van</strong> eigendomsvoorbehoud wordt het goed zoals hoger uiteengezet niet eens<br />

onroerend zolang het eigendomsvoorbehoud geldt).<br />

Dezelfde voorrang blijft bewaard in geval <strong>van</strong> subrogatie (m.b. subrogatie in het voorrecht<br />

<strong>van</strong> de verkoper).<br />

b. Uitzonderingen op de anterioriteit<br />

De uitzonderingen die voortvloeien uit de bescherming <strong>van</strong> derde-verkrijgers te goeder trouw<br />

werden voor onroerend goed in het algemeen reeds hoger besproken; hierboven kwamen<br />

enkele concrete conflicten aan bod.<br />

Daarnaast zijn er een aantal zekerheidsrechten op onroerend goed die uit hun aard voorrang<br />

hebben ook op oudere zekerheidsrechten, in het bijzonder op eerder ingeschreven<br />

hypotheken:<br />

- <strong>van</strong>zelfsprekend de uitwinningkosten (in Deel II Hoofdstuk VI besproken als<br />

"boedelschulden")<br />

2456 Besproken in Deel I.<br />

956


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- tot beloop <strong>van</strong> de meerwaarde hebben het voorrecht <strong>van</strong> de bearbeiders en de krachtens art.<br />

25 II ingeschreven hypotheek <strong>van</strong> de pachter voorrang op oudere zowel als jongere<br />

zekerheden. In die zijn ze vergelijkbaar met het voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de<br />

roerende zaak (zie Deel IV Hoofdstuk VI);<br />

- om soortgelijke redenen het nog te bespreken voorrecht <strong>van</strong> de schadeverzekeraar;<br />

- bij wijze <strong>van</strong> uitzondering de wettelijke hypotheek voor de successierechten (die men kan<br />

beschouwen als een achtergestelde schuld <strong>van</strong> de nalatenschap, die dus wel voorrang heeft op<br />

alle schulden <strong>van</strong> de erfgenamen zelf). Dit wordt hieronder nog nader besproken.<br />

Wanneer art. 12 HypW bepaalt dat de voorrechten voorgaan op de hypotheken, dan is de<br />

rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> deze regel dus in feite beperkt tot deze bijzondere voorrechten. De algemene<br />

voorrechten gaan niet voor op hypotheken, aangezien ze slechts op het saldo aan onroerend<br />

goed kunnen worden uitgeoefend (hoger, Deel II Hoofdstuk VI). En de voorrechten <strong>van</strong> de<br />

vervreemder gaan hoe dan ook voor op hypotheken toegestaan door de verkrijger omwille <strong>van</strong><br />

hun "logische" anterioriteit.<br />

c. Rangafstand bij overeenkomst tussen schuldeisers<br />

Een hypothecair schuldeiser kan wel afstand doen <strong>van</strong> de rang <strong>van</strong> zijn hypotheek ten<br />

voordele <strong>van</strong> een schuldeiser die na hem komt in rang. De rangafstand veronderstelt een<br />

overeenkomst 2457 en wordt ingeschreven in de daartoe bestemde kolom/marge <strong>van</strong> het<br />

hypotheekregister.<br />

2457 Volgens Cass. 16 juni 2005, RW 2008-2009, 300, maakt het daarbij niets uit of het initiateif uitgaat <strong>van</strong> de<br />

partij die afstand doet of de wederpartij.<br />

957


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING D. Rechten <strong>van</strong> de hypotheekhouder en de eigenaar <strong>van</strong> het<br />

gehypothekeerde goed<br />

1. Bevoegdheidsverdeling inzake gehypothekeerde goederen<br />

Anders dan bij vuistpand en genotspand, maar wel zoals bij registerpandrechten, blijft de<br />

hypotheekgever in het bezit <strong>van</strong> de gehypothekeerde goederen.<br />

De eigenaar mag in beginsel niets doen om de waarde <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed te<br />

verminderen of de zekerheid anderszins in gevaar te brengen.<br />

Art. 45 III en IV HypW brengt enkele verduidelijkingen aan wat betreft:<br />

- beheer <strong>van</strong> landerijen (regels in verband met houtkappingen: Ondanks hypotheek op de grond, de<br />

verkoop <strong>van</strong> de gewone kappingen <strong>van</strong> schaarhout en <strong>van</strong> hoogstammig hout (art. 45, 3 HypW),<br />

doch met zakelijke subrogatie <strong>van</strong> de hypotheekhouder in het recht op de niet betaalde prijs);<br />

- verhuringen voor max. 9 jaar (verwijzing naar de regeling inzake vruchtgebruik in art. 595 BW). Bovendien<br />

komen de toekomstige huurvorderingen <strong>van</strong> rechtswege toe aan de schuldeisers <strong>van</strong>af het onroerend beslag (art.<br />

1576 GerW) (De huur zelf blijft onder bepaalde voorwaarden wel in stand; een kwalitatieve verbintenis <strong>van</strong> de<br />

verhuurder).<br />

Uit het feit dat het voorrecht <strong>van</strong> de verpachter en het landbouwvoorrecht zich ook uitstrekken over de nog niet<br />

geoogste tak- en wortelvaste vruchten <strong>van</strong> de landbouwuitbating, en dat meer in het algemeen daarop roerend<br />

beslag mogelijk is <strong>van</strong>af 6 weken voor de oogst (zie art. 1527 v. GerW) kan men afleiden dat die vruchten niet<br />

onder het hypotheekrecht vallen (maar gezien worden als een meerwaarde die daarbuiten blijft).<br />

Deze verplichtingen <strong>van</strong> de eigenaar jegens de hypotheekhouder zijn kwalitatief, d.w.z. zij<br />

rusten op de eigenaar, ook wanneer de eigenaar niet de hypotheekgever was maar wel iemand<br />

die het goed na de hypotheekvestiging heeft verkregen ("derde-bezitter"). Dit is een keerzijde<br />

<strong>van</strong> het volgrecht <strong>van</strong> de hypotheekhouder.<br />

Behalve deze kwalitatieve verplichtingen die volgen uit de hypotheek, wordt een derdebezitter<br />

echter geen persoonlijk schuldenaar <strong>van</strong> de hypothecair verzekerde schuld 2458 ; wel<br />

zal hij de uitwinning moeten ondergaan indien hij bij uitwinning door de hypotheekhouder de<br />

verzekerde schuld niet betaalt of althans consigneert (zie art. 99 HypW).<br />

2. Executierechten <strong>van</strong> de hypotheekhouder<br />

De hypotheekhouder kan inderdaad het gehypothekeerde goed executeren, d.i. uitwinnen.<br />

a. Vereisten voor uitwinning<br />

Voor de uitwinning <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed gelden een reeds vereisten die in drie<br />

punten kunnen worden samengevat.<br />

2458 Cass. 31 januari 1851, Pas. I 297; LAURENT, Principes XXXI nr. 238; recent R. JANSEN, RW 2005-<br />

2006, 1553. De tekst <strong>van</strong> art. 97 en 98 HypW is in dit opzicht misleidend.<br />

958


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Opeisbaarheid <strong>van</strong> de verzekerde schuld<br />

Ze is opeisbaar:<br />

- indien dit uit de oorspronkelijke modaliteiten <strong>van</strong> de schuldvordering voortvloeit;<br />

- bij verval <strong>van</strong> tijdsbepaling (art. 1188 BW);<br />

- indien dit uit het ontstaan <strong>van</strong> samenloop voortvloeit, onder meer ook wanneer een andere schuldeiser<br />

onroerend beslag legt op het goed en dit beslag overeenkomstig art. 1584 GerW een samenloop doet ontstaan;<br />

- bij het tenietgaan of waardevermindering <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed door de schuld <strong>van</strong> de hypothecaire<br />

schuldenaar (art. 79 I HypW);<br />

- bij het tenietgaan of waardevermindering <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed buiten de schuld <strong>van</strong> de hypothecaire<br />

schuldenaar, indien er geen zakelijk subrogatie optreedt en/of de schuldenaar geen aanvullende zekerheid stelt<br />

(art. 79 II HypW).<br />

De wet hypothecair krediet (toepasselijk bij kredieten aan consumenten) voorziet bovendien<br />

respijttermijnen (uitstel <strong>van</strong> betaling) voor elke niet-professionele schuldenaar (art. 59<br />

W.H.K.), dit naast de gemeenrechtelijke mogelijkheden <strong>van</strong> uitstel <strong>van</strong> betaling (art. 1244<br />

BW en 1333 v. GerW).<br />

2° Uitvoerbare titel<br />

De schuldvordering moet op vaststaande en duidelijke wijze af te leiden zijn uit een<br />

uitvoerbare titel. Onder die voorwaarden kan de hypotheekakte zelf de uitvoerbare titel<br />

vormen. Indien voor de vaststelling <strong>van</strong> de opeisbare schuld gegevens <strong>van</strong> buiten die akte<br />

vereist zijn, volstaat ze echter niet en zal men een uitvoerbaar vonnis moeten hebben.<br />

3° Vervulling <strong>van</strong> de wettelijk voorgeschreven procedure<br />

Er is een verbod <strong>van</strong> "parate executie" (eigenrichting): art. 1626 GerW De hypotheekhouder<br />

is verplicht de procedure <strong>van</strong> uitvoerend beslag op onroerend goed te volgen.<br />

Hij blijft wel "separatist" (voor de nadere regels, zie de bespreking bij de samenloop). Maar<br />

de procedure en de rangregeling is wel in handen <strong>van</strong> een notaris. De hypotheekhouder moet<br />

dus zelf geen rekening en verantwoording doen, aangezien hij het goed niet in zijn macht<br />

krijgt en niet eigenmachtig mag verkopen.<br />

Zoals hoger uiteengezet, zijnde separatistenposities bij faillissement in beginsel<br />

teruggeschroefd, maar wordt dit genuanceerd wat betreft hypotheekrechten:<br />

- de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser die de uitwinning reeds heeft aangevat kan<br />

dadelijk doorgaan (a contrario uit art. 25 FaillW; verder art. 100 II FaillW) 2459 ;<br />

2459 Bv. kh. Hasselt 16 oktober 2001, RW 2002-2003, 1553 = TBH 2002, 401 noot B. WINDEY. In die zin<br />

DIRIX & DECORTE, nr. 57 p. 48; E. DIRIX, APR Beslag nr. 958. Anders Kort geding Hasselt 4 mei 1998, RW<br />

1998-99, 575 noot J. BYTTEBIER = TBH 1999, 216 noot C. VAN BUGGENHOUT.<br />

959


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser die de uitwinning nog niet heeft aangevat:<br />

algemene regel inzake separatisten bij faillissement geldt (zie hoger);<br />

- de andere hypothecaire schuldeisers kunnen doorgaan voor zover de uitwinning <strong>van</strong> het<br />

gehypothekeerde goed reeds was aangevat voor de faillietverklaring, en tenzij de curator deze<br />

uitwinning zelf verderzet (art. 100 I FaillW).<br />

b. Gevolgen<br />

Behoudens de voorrang voor de ingeschreven hypothecaire schuldeiser, en de<br />

separatistenpositie, zijn de gevolgen in beginsel dezelfde als bij onroerend beslag in het<br />

algemeen.<br />

Zo kan de hypotheekhouder <strong>van</strong>af het beslag de vruchten <strong>van</strong> het goed innen, inbegrepen de<br />

huurgelden (art. 1573-1576 GerW).<br />

c. Ondeelbaarheid<br />

Een specifiek gevolg of kenmerk <strong>van</strong> het hypotheekrecht is de "ondeelbaarheid" er<strong>van</strong> (art. 41<br />

II HypW 2460 ). Dit betekent dat de hypotheek elk gehypothekeerd goed en elk onderdeel er<strong>van</strong><br />

voor de gehele hypotheek treft. Elk gehypothekeerd goed is dus bewaard tot zekerheid <strong>van</strong> de<br />

gehele schuld.<br />

3. Beperking <strong>van</strong> executierechten op andere goederen<br />

Art. 1563 GerW beperkt anderzijds ook de executierechten <strong>van</strong> de hypotheekhouder op<br />

andere goederen dan de gehypothekeerde. Hij is verplicht eerst de gehypothekeerde goederen<br />

uit te winnen. Deze bepaling is evenwel niet <strong>van</strong> openbare orde 2461 .<br />

Zijn er meerdere gehypothekeerde goederen, dan heeft de schuldeiser de keuze. Volgens de<br />

rechtspraak is er ook geen verplichting om eerst de goederen <strong>van</strong> de hoofdschuldenaar uit te<br />

winnen 2462 .<br />

4. Gevolgen <strong>van</strong> hypotheken op goederen <strong>van</strong> een derde<br />

Bij hypotheek op goed <strong>van</strong> een derde (ofwel derde-hypotheekgever, ofwel een derdeverkrijger)<br />

geldt het volgende:<br />

- volgrecht: de hypotheek blijft bestaan;<br />

- de hypotheekhouder moet de formaliteiten <strong>van</strong> art. 99 HypW vervullen (aanmaning om te<br />

betalen of afstand te doen <strong>van</strong> het erf) 2463 ;<br />

- de derde heeft mogelijkheid de procedure <strong>van</strong> hypotheekzuivering te volgen (art. 110 v.<br />

HypW), dit onder meer bij de aankoop er<strong>van</strong>;<br />

2460 Id. art. 2393 II (nieuw) Franse CC.<br />

2461 DIRIX & DECORTE, (2006) nr. 715, p. 489; Cass. 3 mei 1985, RW 1985-86, 175, concl. KRINGS.<br />

2462 Geen rechtsmisbruik volgens Hof Brussel 19 september 2001, RW 2002-2003, 1468.<br />

2463 Deze regel betreffende de derde-bezitter geldt ook voor de zakelijke borg: Cass. 6 maart 2009, Codreca, nr.<br />

C.08.0138.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20090306-4.<br />

960


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- wanneer de derde de schuld betaalt, is hij gesubrogeerd in de rechten <strong>van</strong> de schuldeiser;<br />

- na uitwinning is de derde gesubrogeerd in de rechten <strong>van</strong> de hypothecaire schuldeiser en<br />

heeft hij regres (art. 106 HypW). De derde is immers een "zakelijke borg".<br />

- art. 28 IV HypW: na de uitoefening <strong>van</strong> het ontbindings- of herroepingsrecht ten aanzien<br />

<strong>van</strong> het goed door een vorige vervreemder heeft de uitgewonnen derde voorrang op de door<br />

de verkoper terugbetaalde prijs.<br />

Gaat het om een derde-hypotheekgever, dan is die een zakelijke borg en gelden bovendien<br />

ook de op zakelijke borgen toepasselijke regels <strong>van</strong> borgtocht (zie Deel I. Persoonlijke<br />

zekerheden).<br />

961


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING E. Behoud en tenietgaan <strong>van</strong> <strong>van</strong> het hypotheekrecht<br />

1. De overgang <strong>van</strong> onroerende zakelijke zekerheden.<br />

Hypotheken en onroerende voorrechten zijn accessoir aan de verzekerde schuldvordering. Zij<br />

kunnen dus niet apart worden overgedragen, maar gaan mee met die schuldvordering. Wel<br />

bepaalt de wet dat, opdat de verkrijger <strong>van</strong> de schuldvordering zich ook jegens derden zou<br />

kunnen beroepen op de hypotheek of het voorrecht, in beginsel een kantmelding vereist is <strong>van</strong><br />

de cessie of subrogatie <strong>van</strong> de hypothecaire schuldvordering (art. 5 HypW).<br />

Hierop zijn er een aantal uitzonderingen :<br />

- indien de hypothecaire schuldvordering aan toonder of order is gesteld, waarbij de<br />

oorspronkelijk ingeschreven hypotheekhouder inschrijving neemt voor zichzelf en zijn<br />

rechtsopvolgers en de hypothecaire grosse aan toonder of order is gesteld;<br />

- in het raam <strong>van</strong> effectisering <strong>van</strong> schuldvorderingen (art. 51 § 1 Wet hypothecair krediet, d.i.<br />

bij overdracht of inpandgeving aan of door een "instelling voor belegging in<br />

schuldvorderingen").<br />

2. Einde <strong>van</strong> het hypotheekrecht door tenietgaan <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering<br />

Gezien het accessoire karakter <strong>van</strong> de hypotheek, gaat ze teniet indien de verzekerde<br />

schuldvordering geheel teniet is gegaan (vgl. hoger; art. 108, 1° HypW en 1653 I GerW).<br />

Gezien het ondeelbaar karakter <strong>van</strong> de hypotheek blijft ze wel helemaal bestaan tot de schuld<br />

volledig is tenietgegaan.<br />

3. Onafhankelijkheid <strong>van</strong> de hypotheek t.a.v. de inschrijving<br />

Het hypotheekrecht is daarentegen niet afhankelijk <strong>van</strong> het bestaan of voortbestaan <strong>van</strong> een<br />

inschrijving. Bij gebrek aan inschrijving is een hypotheek wel een "stille" hypotheek met erg<br />

zwakke werking. Zolang het recht om in te schrijven niet verjaard is, kan men nog inschrijven<br />

en rang innemen op datum <strong>van</strong> inschrijving.<br />

4. Autonoom einde <strong>van</strong> het hypotheekrecht<br />

a. Nietigverklaring en ontbinding<br />

Hoger werd reeds besproken onder welke vereisten een geldige hypotheek tot stand komt. Bij<br />

gebrek daar<strong>van</strong> kan de hypotheek worden nietig verklaard. Strikt genomen gaat het niet om<br />

een beëindiging, aangezien er nooit een geldige hypotheek is geweest. Nietigverklaring <strong>van</strong><br />

de titel krachtens dewelke de hypotheek is gevestigd, brengt automatisch de nietigheid <strong>van</strong> de<br />

hypotheek zelf mee. daarnaast kan ook de hypotheekvestiging zelf nietig verklaard worden.<br />

Behalve nietig verklaard, kan de titel krachtens dewelke de hypotheek is gevestigd, in<br />

bepaalde gevallen ook ontbonden of herroepen worden; heeft dit terugwerkende kracht, dan<br />

valt ook het hypotheekrecht automatisch weg.<br />

962


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Tenietgaan <strong>van</strong> de zaak of roerendmaking<br />

Als zakelijk recht gaat de hypotheek teniet door het tenietgaan <strong>van</strong> de zaak waarop ze<br />

gevestigd is (onder voorbehoud <strong>van</strong> handhaving <strong>van</strong> het recht op andere goederen door<br />

middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie).<br />

Is de hypotheek gevestigd op een beperkt zakelijk recht, dan gaat die dus teniet als dat recht<br />

tenietgaat (behoudens zakelijke subrogatie, art. 10 HypW).<br />

De hypotheek gaat ook teniet ten aanzien <strong>van</strong> goederen die roerend zijn geworden<br />

(onroerende toebehoren die losgemaakt zijn <strong>van</strong> het erf of onroerende zaken door bestemming<br />

die gedesaffecteerd zijn), eveneens behoudens zakelijke subrogatie.<br />

c. Afstand<br />

De hypotheek gaat ook teniet door afstand <strong>van</strong> het hypotheekrecht door de hypotheekhouder<br />

(art. 108, 2° HypW). De afstand is een eenzijdige rechtshandeling. Afstand of doorhaling <strong>van</strong><br />

de inschrijving houdt op zichzelf nog geen afstand <strong>van</strong> hypotheek in.<br />

d. Zuivering (art. 108, 4° HypW)<br />

Het hypotheekrecht gaat teniet door zuivering. Deze zuivering kan in bepaalde gevallen<br />

geschieden tegen de zin in <strong>van</strong> de hypotheekhouder en ook al wordt de verzekerde<br />

schuldvordering niet geheel betaald:<br />

- de gemeenrechtelijke procedure vinden we in art. 109-122 HypW (en 1323 v. GerW). Zij<br />

vindt plaats op verzoek <strong>van</strong> de verkrijger <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed, die de zuivering<br />

moet vragen binnen het jaar na de overschrijving (of binnen 30 dagen na een aanmaning tot<br />

betaling door de hypothecaire schuldeiser); deze mogelijkheid bestaat niet voor de zakelijke<br />

borg;<br />

- de zuivering plaats ingevolge verkoop met overwijzing <strong>van</strong> de rechten op de prijs; de<br />

gevallen hier<strong>van</strong> werden hoger reeds opgesomd. De activa zelf worden bij bevoegde<br />

vervreemding in het kader <strong>van</strong> de samenloop dus gezuiverd <strong>van</strong> de zakelijke rechten die<br />

schuldeisers erop hadden (bv. hypotheken). De doorhaling geschiedt op grond <strong>van</strong> een<br />

notarieel getuigschrift (art. 1653 GerW) waarbij de notaris vaststelt dat er een betaling is<br />

verricht die de koper geheel bevrijdt. Zoals uiteengezet bij de doorhaling <strong>van</strong> onroerende<br />

voorrechten is deze zuivering en doorhaling maar geldig indien aan alle vereisten is voldaan,<br />

en met name alle schuldeisers opgeroepen zijn die volgens de desbetreffende<br />

procedurebepaling moesten worden gehoord of opgeroepen in het kader <strong>van</strong> de<br />

machtigingsprocedure.<br />

- er vindt automatisch zuivering plaats bij onteigening;<br />

963


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- daarnaast is er een vereenvoudigde procedures tot zuivering geregeld in alle gevallen waarin<br />

bij vonnis of ingevolge een openbare verkoop <strong>van</strong> het goed is bevolen.<br />

e. Verjaring<br />

Tenslotte kan het hypotheekrecht tenietgaan door verjaring. Dit wordt geregeld in art. 108, 5°<br />

HypW. Lid I bespreekt de verjaring ten gunste <strong>van</strong> de schuldenaar, doch dat is geen autonome<br />

wijze <strong>van</strong> tenietgaan, aangezien daartoe de verjaring <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering zelf<br />

wordt vereist. Art. 108, 5° II bepaalt wel dat de derde-bezitter bevrijd wordt <strong>van</strong> de<br />

hypotheek door de dertigjarige verjaring, behoudens erkenning <strong>van</strong> de hypotheek voor het<br />

verstrijken daar<strong>van</strong>. De derde kan wel <strong>van</strong>af het 28 e jaar verplicht worden tot erkenning over<br />

te gaan.<br />

f. Vrijgave <strong>van</strong> overmatige zekerheid<br />

Dit wordt uitdrukkelijk geregeld wat betreft de wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de pupil, zie art. 60<br />

HypW.<br />

Evenwel kan een verplichting tot vrijgave ook voortvloeien uit de onderliggende<br />

overeenkomst krachtens dewelke de hypotheek is gevestigd.<br />

964


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK VI. "Stille" onroerende voorrechten en hypotheken<br />

Behalve de voorrangspositie <strong>van</strong> schulden die in Deel II hoofdstuk VI afdeling C als<br />

"boedelschulden" werden besproken, de algemene voorrechten (krachtens art. 19 in fine<br />

HypW toepasselijk op het saldo aan onroerende goederen) en de voorrang die voortvloeit uit<br />

de techniek <strong>van</strong> het afgescheiden vermogen, zijn er nog de reeds genoemde "stille"<br />

voorrechten.<br />

AFDELING A. Stille («occulte ») hypotheken <strong>van</strong> de fiscus<br />

De fiscus beschikt <strong>van</strong> rechtswege over een algemeen voorrecht op de opbrengst <strong>van</strong> een<br />

onroerend goed, dat echter na alle ingeschreven hypotheken en alle bijzondere voorrechten<br />

komt, en over de mogelijkheid een wettelijke hypotheek te nemen. Deze laatste neemt zoals<br />

gezegd in beginsel slechts rang in <strong>van</strong>af de inschrijving. Hierop zijn er zekere uitzonderingen,<br />

waardoor de fiscus toch over oudere rechten kan springen. De meeste andere rechtsstelsels<br />

kennen dergelijke “occulte” hypotheken niet (bv. Niet in Nl., Fr., Dui.).<br />

1. Retroactief werkende hypotheek voor de successierechten<br />

Vanaf het overlijden verkrijgt de fiscus een hypotheek op de onroerende goederen <strong>van</strong> de<br />

overledene tot zekerheid <strong>van</strong> de betaling <strong>van</strong> de successierechten, mits er binnen de 18<br />

maanden een inschrijving wordt genomen (dus met terugwerkende kracht) (Art. 86 W.Succ.<br />

(deze inschrijving wordt genomen op naam <strong>van</strong> de overledene). Deze inschrijving heeft bv.<br />

ook voorrang op een eerder gelegd onroerend bewarend beslag (art. 1444 III 2° GerW). Voor<br />

het overige werd deze hypotheek hoger reeds besproken. Die hypotheek verzekert het geheel<br />

<strong>van</strong> de successierechten en niet enkel die verschuldigd door de erfgenaam aan wie het<br />

gehypothekeerde goed toekomt 2464 .<br />

Derden die tussen het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap en de inschrijving rechten op een<br />

onroerend goed <strong>van</strong> de nalatenschap zouden verkregen hebben, genieten slechts een beperkte<br />

bescherming, in die zin dat zo de aangifte <strong>van</strong> nalatenschap bij de ont<strong>van</strong>ger definitief is, zij<br />

slechts verontrust kunnen worden tot beloop <strong>van</strong> de ingevolge die aangifte verschuldigde<br />

successierechten (zie art. 90 W.Succ. 2465 ).<br />

2464 Bij rijksinwoners worden successierechten geheven op de gehele nalatenschap, bij niet-inwoners enkel op<br />

de in de Belgische Gewesten gelegen onroerende goederen.<br />

2465 "Wanneer, binnen achttien maanden na het openvallen der nalatenschap, een derde te goeder trouw een<br />

goed der erfenis, een zakelijk recht, een hypotheek, een pand of een inpandgeving op zulk goed ten bezwarenden<br />

titel verkregen heeft nadat de ingeleverde aangifte definitief geworden is, hetzij door het verstrijken <strong>van</strong> de<br />

termijn <strong>van</strong> inlevering, hetzij ingevolge de verzaking der aangevers aan het recht <strong>van</strong> verbetering, kunnen het<br />

voorrecht en de wettelijke hypotheek niet deze derde tegengeworpen worden ter invordering <strong>van</strong> alle supplement<br />

<strong>van</strong> rechten en bijhorigheden.<br />

Deze bepaling is evenwel niet toepasselijk indien, voo de verkrijging, een verbeterende aangifte ingediend werd<br />

of een gerechtelijke vervolging door de ont<strong>van</strong>ger ingespannen werd wegens de invordering <strong>van</strong> bijrechten en<br />

<strong>van</strong> de bijhorigheden, of indien een inschrijving ten bate <strong>van</strong> de Staat reeds uit die hoofde genomen werd.<br />

De erfgenamen, legatarissen en begiftigden, zomede de openbare ambtenaren ermede belast de goederen <strong>van</strong> de<br />

erfenis te verkopen of te hypothekeren, zijn, tegen betaling <strong>van</strong> een door de Minister <strong>van</strong> Financiën vast te<br />

965


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Beperkt retroactief werkende hypotheek voor andere belastingschulden<br />

De andere wettelijke hypotheken <strong>van</strong> de fiscus nemen zoals gezegd in beginsel slechts rang in<br />

<strong>van</strong>af de inschrijving.<br />

Op die regel zijn er 2 uitzonderingen:<br />

1° Voorrang na (para)fiscale notificatie en overschrijving, behalve bij zuiverende verkoop<br />

Een eerste uitzondering vinden we bij de wettelijke hypotheek ingeschreven na fiscale of<br />

parafiscale kennisgeving (notificatie) (zoals geregeld in art. 435 § 3 WIB, art. 93 quinquies §<br />

3 WBTW, art. 23ter § 3 IV SSZ-Besluit en art. 41quater § 3 IV RMZ-Wet).<br />

Wanneer de fiscus namelijk aan een notaris of andere ambtenaar, belast met het verlijden <strong>van</strong><br />

aan authentieke akte, kennis heeft gegeven <strong>van</strong> de openstaande belastingschulden ("fiscale<br />

notificatie", kennisgeving die krachtens genoemde bepalingen geldt als derdenbeslag op de<br />

bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate <strong>van</strong><br />

de belastingschuldige) en de aldus door derdenbeslag getroffen sommen en waarden minder<br />

bedragen dan het totaal der sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de<br />

verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de ont<strong>van</strong>gers der directe belastingen, dan moet de<br />

ambtenaar ten laatste de eerstvolgende werkdag de belastingont<strong>van</strong>gers een tweede maal<br />

verwittigen (tegennotificatie). De ont<strong>van</strong>ger heeft dan tot 8 dagen na die verwittiging <strong>van</strong><br />

onvoldoende opbrengst tijd om toch nog over te gaan tot de inschrijving <strong>van</strong> een wettelijke<br />

hypotheek met voorrang boven die akte (die intussen normaal reeds zal zijn overgeschreven).<br />

Gaat het evenwel om een zuiverende verkoop, dan helpt dit de fiscus niet, want die hypotheek<br />

kan dan toch doorgehaald worden op grond <strong>van</strong> het notarieel getuigschrift dat de notaris aan<br />

de koper zal verlenen.<br />

Ook heeft de wettelijke hypotheek géén voorrang indien deze werd genomen zonder vooraf de<br />

verschuldigde bedragen te notificeren 2466 .<br />

2° Voorrang na bewarend beslag<br />

Een tweede uitzondering vinden we in art. 1444 IV 3° GerW.<br />

De gerechtsdeurwaarder die bewarend onroerend beslag legt, moet volgens art. 1432 III<br />

GerW binnen de 24 uur na het beslag dit ter kennis brengen aan de belastingont<strong>van</strong>ger (fiscale<br />

verwittiging). Deze kan vervolgens binnen de 8 dagen nog de wettelijke hypotheek voor<br />

inkomstenbelastingen inschrijven, met voorrang op het bewarend beslag (art. 1444 IV 3°<br />

stellen retributie, ertoe gerechtigd <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger een attest te vorderen, dat vermelding houdt <strong>van</strong> de wegens<br />

de ingeleverde aangiften verschuldigde sommen, zomede <strong>van</strong> die waaromtrent vervolgingen ingespannen zijn.<br />

Dit attest dient binnen de maand der aanvraag per aangetekende brief verstrekt".<br />

2466 R. DE BLAUWE, "De B.T.W.-notificatie (art. 93ter WBTW)", Fiscoloog 1980 nr. 23, 12; L.WEYTS,<br />

Notarieel fiscaal recht, I, Kluwer 2005, p. 81.<br />

966


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

GerW, in afwijking <strong>van</strong> art. 1444 I GerW) 2467 .<br />

AFDELING B. VOORRECHTEN GEGROND OP KOSTEN OF RISICO’S<br />

TEN BEHOEVE VAN DE ZAAK<br />

Naast de voorbehouden zekerheden en de grondpandrechten (waarmee ik onder meer de op<br />

bezit gegronde zekerheden en de hypotheken bedoel) zijn er ook enkele zuivere voorrechten,<br />

die niet op de idee <strong>van</strong> een pandrecht zijn gebaseerd, maar op de verrijkingsgedachte. Het<br />

voorrecht <strong>van</strong> de bearbeiders kwam reeds ter sprake omdat het aan publiciteit is onderworpen.<br />

Het voorrecht <strong>van</strong> de zaakverzekeraar komt hier ter sprake.<br />

Vergeleken met de regels bij roerende zaken, zijn de stille onroerende voorrechten erg<br />

beperkt. Met name is er geen algemeen voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> een onroerende<br />

zaak. Er is weliswaar het niet aan publiciteit onderworpen (zie art. 29 in fine HypW)<br />

voorrecht voor de gerechtskosten, maar dat wordt hier niet besproken, omdat het o.i. om<br />

boedelschulden gaat (zie hoger Deel II hoofdstuk VI afdeling C). Andere schuldvorderingen<br />

wegens kosten ten behoeve <strong>van</strong> de zaak dan die <strong>van</strong> de zaakverzekeraar, zijn maar<br />

bevoorrecht mits ze verzekerd zijn door een hypotheek, een ingeschreven voorrecht of een<br />

retentierecht (allen hoger besproken). Dit spoort met het grotere belang <strong>van</strong> de publiciteit bij<br />

onroerend goed.<br />

Wat de rang betreft, gaan deze voorrechten voor op oudere hypotheken. Bij onderling conflict<br />

is er geen principiële voorrang <strong>van</strong> het ene op het andere uit de aard <strong>van</strong> de zaak 2468 . Zoals bij<br />

voorrechten tot behoud het jongste primeert op het oudste zal ook hier het jongste primeren.<br />

1. Voorrecht <strong>van</strong> de zaakverzekeraar 2469<br />

Dit werd reeds besproken bij de zekerheden op roerende zaken; hieronder volgt een<br />

samenvatting.<br />

a. Onderpand<br />

De verzekeraar is bevoorrecht op het verzekerde onroerend goed.<br />

b. Verzekerde schuldvordering<br />

Verzekerd is de schuldvordering voor de voor de verzekering <strong>van</strong> het goed nog verschuldigde<br />

verzekeringspremies, met een maximum <strong>van</strong> 2 jaarpremies (art. 60 LVO).<br />

Het voorrecht verzekert geen rente of schadevergoeding.<br />

2467 Tot zekerheid <strong>van</strong> de invordering <strong>van</strong> de directe belastingen in hoofdsom en opcentiemen en met<br />

bijvoeging <strong>van</strong> de interest en kosten.<br />

2468 Zowel <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> de verzekeraar als dat <strong>van</strong> de bearbeiders zegt de wet dat het dadelijk na dat<br />

voor de gerechtskosten (een boedelschuld) komt.<br />

2469 Zie veder E. DIRIX, "Artikel 60 verzekeringswet", in Comm. Voorr. & Hyp.<br />

967


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Totstandkoming<br />

Het is een "stil" voorrecht (geen inschrijving vereist).<br />

d. Rang<br />

Het heeft, net zoals het roerend voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de zaak, voorrang op<br />

een oudere hypotheek 2470 .<br />

2. (Geen) voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> een onroerende zaak<br />

Anders dan bij roerende goederen kent ons recht niet in het algemeen een bijzonder voorrecht<br />

voor kosten tot behoud <strong>van</strong> de onroerende zaak.<br />

Voor sommige <strong>van</strong> deze kosten bestaan er, mits de vervulling <strong>van</strong> de voorgeschreven<br />

formaliteiten, wel onroerende voorrechten of wettelijke hypotheken (zie hoger met name de<br />

wettelijke hypotheek <strong>van</strong> polders en wateringen, die <strong>van</strong> de pachter, en het onroerend<br />

voorrecht <strong>van</strong> de bearbeiders). Het onroerend voorrecht <strong>van</strong> de bearbeiders zal voorgaan op<br />

oudere hypotheken net zoals het onroerend voorrecht <strong>van</strong> de zaakverzekeraar dat doet.<br />

Ook kunnen sommige bijzondere voorrechten op een roerende zaak gehandhaafd worden<br />

nadat de zaak onroerend is geworden, zoals besproken in Deel IV (voorrecht <strong>van</strong> art. 20,4°<br />

HypW voor kosten tot behoud <strong>van</strong> een roerende zaak; voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong><br />

bedrijfsuitrusting, mits vervulling <strong>van</strong> de door art. 20,5° bepaalde publiciteit (neerlegging<br />

factuur ter griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel; bij het voorrecht <strong>van</strong> de verkoper <strong>van</strong><br />

landbouwgereedschap ook zonder die formaliteit).<br />

Geen zakelijke zekerheid bestaat er bv. voor de schuldvorderingen <strong>van</strong> de vereniging <strong>van</strong><br />

mede-eigenaars voor het beheer <strong>van</strong> de mede-eigendom (zie dan ook hoger de discussie over<br />

het zgn. solidariteitsbeding jegens de koper <strong>van</strong> een kavel in een appartementsmedeeigendom).<br />

2470 Dit kan men desgewenst afleiden uit art. 12 HypW.<br />

968


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

DEEL VIII. ZEKERHEDEN OP BIJZONDERE<br />

GOEDEREN<br />

HOOFDSTUK I. Schepen en andere maritieme goederen<br />

(niet opgenomen)<br />

HOOFDSTUK II. Luchtvaartuigen<br />

(niet opgenomen)<br />

HOOFDSTUK III. Intellectuele rechten<br />

(niet opgenomen)<br />

969


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

DEEL IX. BIJZONDERE VORMEN VAN SAMENLOOP<br />

EN VERMOGENSVEREFFENING<br />

HOOFDSTUK I. Faillissement en vereffeningsbewind in het<br />

algemeen<br />

AFDELING A. Vereffeningsbewind in het algemeen<br />

1. Vormen <strong>van</strong> samenloop<br />

In tegenstelling tot de meest moderne rechtsstelsels kent ons recht een veelheid aan<br />

samenloopvormen. De wetgeving kent nauwelijks algemene regels die voor alle vormen <strong>van</strong><br />

samenloop zijn voorgeschreven; de rechtsleer en rechtspraak hebben een algemene regeling<br />

<strong>van</strong> de samenloop ontwikkeld. De regeling is daardoor ten dele dezelfde voor alle vormen <strong>van</strong><br />

samenloop, ten dele verschillend. We bespreken in dit hoofdstuk de regels op de eerste plaats<br />

bij faillissement, met vermelding wat daarbij algemeen geldt en wat specifiek is voor het<br />

faillissement.<br />

Bij collectieve realisatie, d.i. samenloop, zijn de rechten <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers op<br />

de in beslag genomen activa dus gecollectiviseerd en worden zij uitgeoefend door diegene die<br />

bevoegd is om te handelen voor rekening <strong>van</strong> het geheel <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers<br />

(de boedel of “massa” der schuldeisers), d.i. door de bewindvoerder.<br />

Men onderscheidt bij de onderbewindstelling <strong>van</strong> activa in ons recht twee hoofdsoorten <strong>van</strong><br />

bewind: vereffeningbewind s.s. en aanzuiveringsbewind. De eerste komt in dit en het<br />

volgende hoofdstuk ter sprake, de tweede in hoofdstuk III. In de meest moderne rechtsstelsels<br />

(bv. het Franse en Duitse) wordt dit onderscheid gerelativeerd, en gaat het om twee<br />

mogelijkheden die bestaan binnen het kader <strong>van</strong> één soort procedure; het Belgische recht gaat<br />

nog uit <strong>van</strong> een scheiding tussen beide (vgl. de bespreking hieronder bij faillissement).<br />

Een algemeen vereffeningsbewind vinden we in ons recht in de volgende gevallen:<br />

- ingevolge de faillietverklaring bij vonnis, met aanstelling <strong>van</strong> een faillissementscurator als<br />

bewindvoerder;<br />

- ingevolge de ontbinding <strong>van</strong> een rechtspersoon bij beslissing <strong>van</strong> het bevoegde orgaan, met<br />

aanstelling <strong>van</strong> vereffenaars (Hst. II A);<br />

- ingevolge boedelafstand (Hst. II B);<br />

- ingevolge de beneficiaire aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap door de erfgenaam, waarbij<br />

deze laatste in beginsel zelf bewindvoerder is (Hst. II C);<br />

- in gevolge de aanstelling door de rechter <strong>van</strong> een bewindvoerder over een onbeheerde<br />

nalatenschap (indien het een notaris is, spreekt men <strong>van</strong> een boedelnotaris) (Hst. II D).<br />

970


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In de meest moderne rechtsstelsels zijn al deze vormen <strong>van</strong> algemeen vereffeningsbewind, of<br />

toch vele daar<strong>van</strong> samengebracht onder één enkel regime, dat - meestal met enkele nuances -<br />

geldt voor handelaars zowel als niet-handelaars (zie in het bijzonder de nieuwe Duitse<br />

Insolvenzordnung, afgekort InsO).<br />

Een partieel vereffeningsbewind vinden we bij uitvoerend beslag (waaronder ook uitwinning<br />

<strong>van</strong> zekerheden), waarbij de gerechtsdeurwaarder bewindvoerder wordt bij roerend beslag en<br />

derdenbeslag, een notaris als bewindvoerder wordt aangesteld bij onroerend beslag, en voor<br />

pandverzilvering normaal een pandverzilveraar wordt aangesteld.<br />

Het vereffeningsbewind beoogt, zoals de naam het zegt, de vereffening, dit is tegeldemaking<br />

<strong>van</strong> de activa met het oog op het voldoen <strong>van</strong> de schulden.<br />

2. Internationale bevoegdheid en verwijzingsregel<br />

De internationale bevoegdheidsregels en conflictregels zijn grotendeels eengemaakt door de Europese<br />

Insolventieverordening (Vo. 1346/2000 <strong>van</strong> 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures 2471 ; geldt niet voor<br />

Denemarken). De Verordening geldt voor alle collectieve procedures gegrond op insolventie die een gehele of<br />

gedeeltelijke buitenbezitstelling / onderbewindstelling <strong>van</strong> de schuldenaar inhouden en de aanduiding <strong>van</strong> een<br />

bewindvoerder-vereffenaar (deze procedures worden opgesomd in Bijlage A <strong>van</strong> de Verordening 2472 ). Er<br />

gelden afzonderlijke Europese Verordeningen voor financiële instellingen en verzekeringsondernemingen. Voor<br />

beleggingsondernemingen die diensten verrichten welke het houden <strong>van</strong> geld of effecten <strong>van</strong> derden behelzen, en<br />

instellingen voor collectieve belegging, zijn er geen Europese regels en geldt in beginsel nationaal recht. Er is<br />

wel een voorstel (<strong>2012</strong>) voor en EU-Richtlijn, de zgn. Crisis Management Directive, die ook<br />

beleggingsondernemingen betreft 2473 .<br />

a. Bevoegdheid<br />

De Europese Insolventieverordening is <strong>van</strong> toepassing indien het centrum <strong>van</strong> de voornaamste belangen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar (afgekort COMI <strong>van</strong> het Engelse Centre of Main Interest) gelegen is in een lidstaat gelegen is. Dan<br />

kan in die lidstaat een insolventieprocedure geopend worden (art. 3 I InsVo) 2474 , die in alle andere lidstaten<br />

2471 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CONSLEG:2000R1346:20100402:NL:HTML.<br />

2472 De meest recente bijlage is die <strong>van</strong> 2011, te vinden @ http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32011R0583:NL:NOT.<br />

Voor België geeft ze op:<br />

faillissement, gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord, gerechtelijke reorganisatie door overdracht<br />

onder gerechtelijk gezag, collectieve schuldenregeling, vrijwillige en gerechtelijke vereffening <strong>van</strong><br />

rechtspersonen, en voorlopige ontneming <strong>van</strong> beheer (art. 8 FaillW). De opschorting onder de WCO als<br />

dusdanig valt er dus niet onder. I.t.t. onze collectieve schuldenregeling zijn er in sommige andere landen<br />

schuldsaneringsregelingen natuurlijke personen die er niet onder vallen, zodat de bevoegdheid daarbij geregeld<br />

wordt door Vo. 44/2001 (Brussel-I) als het om een gerechtelijke procedure gaat; gaat het om een administratieve<br />

procedure – zoals bv. in Zweden – dan wordt de bevoegdheid bepaald door nationaal recht onder voorbehoud<br />

<strong>van</strong> eerbiediging <strong>van</strong> het EU-recht (met o;a. de regels avn vrij verkeer – zie in dat verband HvJ 8 november <strong>2012</strong><br />

nr. C-461/11, Radziejewski, dat de woonplaatsvereiste om in Zweden kwijtschelding <strong>van</strong> in Zweden aangegane<br />

schulden te vragen strijdig achtte emt het vrij verkeer <strong>van</strong> personen).<br />

2473 Zie http://ec.europa.eu/internal_market/bank/crisis_management/index_en.htm.<br />

2474 Dat er een vermenging <strong>van</strong> vermogens zou hebben plaatsgevonden tussen 2 rechtspersonen, is niet<br />

voldoende om hier<strong>van</strong> aaf te wijken; ook dan kan een hoofdprocedure voor elk <strong>van</strong> de betrokken rechtspersonen<br />

slechts geopend worden in de lidstaat <strong>van</strong> het centrum <strong>van</strong> de voornaamste belangen: HvJ 15 december 2011, C-<br />

971


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

moet worden erkend. Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het<br />

centrum <strong>van</strong> de voornaamste belangen vermoed de plaats <strong>van</strong> de statutaire zetel te zijn. Deze procedure is een<br />

hoofdprocedure en in beginsel ook een universele insolventieprocedure.<br />

Wanneer het centrum <strong>van</strong> de voornaamste belangen <strong>van</strong> de schuldenaar op het grondgebied <strong>van</strong> een lidstaat<br />

gelegen is, zijn de rechters <strong>van</strong> een andere lidstaat slechts tot opening <strong>van</strong> een insolventieprocedure ten aanzien<br />

<strong>van</strong> deze schuldenaar bevoegd indien hij op het grondgebied <strong>van</strong> laatstgenoemde lidstaat een vestiging bezit (art.<br />

3 II). Deze procedure is dan een zgn. “territoriale insolventieprocedure“. Er zijn 2 mogelijkheden:<br />

- Er is reeds een procedure geopend in de lidstaat <strong>van</strong> het centrum <strong>van</strong> de voornaamste belangen en deze is nog<br />

niet beëindigd 2475 : de tweede procedure is louter een “secundaire procedure” en moet een liquidatieprocedure<br />

zijn (art. 3 III), behoudens het geval <strong>van</strong> art. 34 I (herstelplan indien recht <strong>van</strong> het land <strong>van</strong> de secundaire<br />

procedure die mogelijkheid kent); ze kan geschorst worden op verzoek <strong>van</strong> de bewindvoerder <strong>van</strong> d<br />

ehoofdprocedure voor periodes <strong>van</strong> telkens 3 maanden (art. 33 InsVo.); en als de hoofdprocedure een<br />

saneringsprocedure is (zoals gerechtelijke reorganisatie of collectieve schuldenregeling), dan moet de rechter in<br />

de secundaire procedure daar rekening mee houden 2476 .<br />

- Er is nog geen procedure geopend in de lidstaat <strong>van</strong> het centrum <strong>van</strong> de voornaamste belangen: dan kan in de<br />

andere lidstaten waar er een vestiging is een territoriale procedure enkel geopend worden in de twee gevallen <strong>van</strong><br />

art. 3 IV (a) wanneer de opening <strong>van</strong> een insolventieprocedure krachtens lid 1 niet kan worden verkregen in<br />

verband met de voorwaarden die gesteld worden in de wetgeving <strong>van</strong> de lidstaat waar het centrum <strong>van</strong> de<br />

voornaamste belangen <strong>van</strong> de schuldenaar zich bevindt; en b) wanneer de opening <strong>van</strong> de territoriale<br />

insolventieprocedure is aangevraagd door een schuldeiser die zijn woonplaats, zetel of gebruikelijke<br />

verblijfplaats heeft in de lidstaat op het grondgebied waar<strong>van</strong> de betrokken vestiging is gelegen of wiens<br />

schuldvordering het resultaat is <strong>van</strong> een uit de exploitatie <strong>van</strong> de vestiging voortvloeiende verplichting).<br />

- indien er geen secundaire procedure wordt geopend, zijn in de andere lidstaten enkel die maatregelen <strong>van</strong><br />

tenuitvoerlegging op activa mogelijk die mogelijk zijn onder het recht <strong>van</strong> de hoofdprocedure (HvJ in C-444/07).<br />

Wanneer het centrum <strong>van</strong> de voornaamste belangen <strong>van</strong> de schuldenaar niet op het grondgebied <strong>van</strong> een EU<br />

lidstaat gelegen is, geldt in België art. 118 WIPR en kan eveneens een territoriale procedure in België worden<br />

geopend indien de schuldenaar in België een vestiging bezit.<br />

Een territoriale procedure is territoriaal wat betreft de betroffen activa, maar universeel wat betreft de<br />

schuldeisers (alle schuldeisers kunnen betrokken zijn).<br />

Indien er wel een hoofdprocedure is geopend in een andere lidstaat, maar geen secundaire procedure in België,<br />

zijn in België enkel die executiemaatregelen mogelijk die ook volgens het recht <strong>van</strong> de lidstaat <strong>van</strong> de<br />

hoofdprocedure na de opening <strong>van</strong> zo’n procedure nog mogelijk zijn (HvJ in C-444/07).<br />

De InsVo regelt nog een reeks aspecten <strong>van</strong> de gevolgen in andere lidstaten <strong>van</strong> de opening <strong>van</strong> een<br />

insolventieprocedure (zie art. 15 tot 42).<br />

191/10, http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:62010CJ0191:NL:HTML.<br />

2475 Of deze procedure beëindigd is of niet moet bepaald worden aan de hand <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> die lidstaat<br />

(HvJ 22 november <strong>2012</strong>, C-116/11, Bank Handlowy, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:62011CJ0116:NL:HTML).<br />

2476 Eveneens HvJ 22 november <strong>2012</strong>, C-116/11, Bank Handlowy.<br />

972


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Toepasselijk recht<br />

Art. 4 InsVo en art. 119 WIPR bepalen welke vragen geregeld worden door de lex concursus (d.i. de lex fori <strong>van</strong><br />

de insolventieprocedure).<br />

Het betreft voornamelijk de procedurele aspecten <strong>van</strong> de insolventie, zoals de vraag welke activa onder het<br />

bewind vallen, hoe ze beheerd worden (bevoegdheden <strong>van</strong> de bewindvoerder, rechtbank en schuldenaar), de<br />

formaliteiten die de schuldeisers moeten vervullen, de wijze <strong>van</strong> realisatie <strong>van</strong> de goederen en de procedure<br />

inzake verdeling <strong>van</strong> de opbrengst (onder voorbehoud <strong>van</strong> de zakelijke rechten <strong>van</strong> de schuldeisers).<br />

Verder bepaalt de lex concursus de gevolgen <strong>van</strong> de insolventie op latere beschikkingen over de activa, behalve<br />

registergoederen 2477 , en op lopende overeenkomsten (art. 4.2.e, met uitzondering <strong>van</strong> arbeidsovereenkomsten,<br />

waar enkel de lex contractus geldt, art. 10).<br />

Een secundaire procedure heeft enkel gevolgen ten aanzien <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar die zich op<br />

Belgisch grondgebied bevinden 2478 .<br />

Voor andere vragen, zoals met name de gevolgen <strong>van</strong> zakelijke rechten in verhouding tot de insolventie,<br />

inbegrepen het indiviudeel executierecht <strong>van</strong> schuldeiser met een zakelijk recht, geldt in beginsel niet de lex<br />

concursus maar de lex rei sitae. De lex lex contractus geldt voor de andere obligatoire gevolgen <strong>van</strong><br />

overeenkomsten).<br />

AFDELING B. Faillissement in het algemeen<br />

1. Het faillissement als aparte instelling<br />

Het faillissement (niet: bankroet 2479 ; Fr. faillite, maar in Frankrijk liquidation judiciaire 2480 ;<br />

Dui. Konkurs/Insolvenz 2481 , En. bankruptcy / insolvency It. fallimento, Sp. concurso,<br />

voorheen quiebra 2482 ) is het meest verregaande en ook juridisch meest uitgewerkte<br />

vereffeningsbewind in ons recht, en daarin ook reeds eeuwenlang bekend.<br />

2477 Correcter: “een onroerend goed, of over een schip of luchtvaartuig dat aan inschrijving in een openbaar<br />

register is onderworpen, of over een effect waar<strong>van</strong> het bestaan inschrijving in een wettelijk voorgeschreven<br />

register veronderstelt”, art. 119 § 4 II WIPR.<br />

2478 Bij registergoederen is dit voor de toepassing <strong>van</strong> deze bepaling de plaats <strong>van</strong> registratie, bij<br />

schuldvorderingen de hoofdvestigingsplaats <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> die schuldvordering, zie art. 2 g)<br />

Insolventieverordening.<br />

2479 Bankroet is in ons recht immers een strafrechtelijk begrip, dat overigens sinds de wijziging <strong>van</strong> het SW in<br />

1997 ook daar niet meer gebruikt wordt.<br />

2480 In de nieuwe franse Code de commerce kent men het gerechtelijk akkoord en faillissement niet meer als<br />

gescheiden procedures. Boek VI <strong>van</strong> het wetboek groepeert aldus de procedures die kunnen bestaan uit een<br />

procédure de sauvegarde (observatieperiode), de redressement, of de liquidation judiciaire.<br />

2481 De nieuwe Duitse Insolvenzordnung (1994, in werking 1999) kent het faillissement niet meer als aparte<br />

rechtsfiguur, maar enkel nog de Insolvenz als algemene rechtsfiguur, die zowel het faillissement, het gerechtelijk<br />

akkoord e.d.m. ver<strong>van</strong>gt. Insolvenz heeft een ruimere betekenis, en omvat de meeste vormen <strong>van</strong> samenloop;<br />

Konkurs was het oude begrip overeenkomend met ons faillissement (en in heel oud Duits "Gant").<br />

2482 Voor de Ley concursal <strong>van</strong> 2003 bestonden er eveneens verschillende procedures, zoals de quiebra voor<br />

handelaars (ons faillissement), de concurso de acreadores voor niet-handelaars, de Suspensión de Pagos (wet<br />

973


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De bepalingen inzake faillissement uit de Napoleontische Code de Commerce werden herwerkt in de<br />

Faillissementswet <strong>van</strong> 18 april 1851 2483 , die op zijn beurt ver<strong>van</strong>gen werd door de Faillissementswet <strong>van</strong> 8<br />

augustus 1997 (in werking 1 januari 1998), en sindsdien reeds meermaals gewijzigd, o.a. door de “reparatiewet”<br />

<strong>van</strong> 4 september 2002 (in werking 1 oktober 2002). Voor bepaalde sectoren gelden er bijkomend bijzondere<br />

regels (banken, verzekeringsondernemingen 2484 , e.d.).<br />

Typerend voor het Belgische faillissementsrecht is:<br />

- dat het nog steeds enkel voor handelaars geldt, waar het in meer moderne rechtsstelsels een<br />

regime dat - zij het met zekere nuances - voor alle soorten schuldenaars geldt (bv. Nederland;<br />

Duitsland; Spanje sinds de nieuwe Ley Concursal <strong>van</strong> 2003, enz.);<br />

- dat na het faillissement elke mogelijkheid tot akkoord met de schuldeisers is uitgesloten, en<br />

de gerechtelijke reorganisatie (voorheen gerechtelijk akkoord) een aparte rechtsfiguur is<br />

gebleven, terwijl in de meer moderne rechtsstelsels faillissement en sanerings- of<br />

aanzuiveringsregeling in één enkel regime zijn geïntegreerd 2485 (bv. de Duitse<br />

Insolvenzordnung <strong>van</strong> 1998 2486 , de Spaanse Ley concursal <strong>van</strong> 2003 2487 en de Amerikaanse<br />

Bankruptcy Code 2488 ) of minstens in één wet samengebracht (de Engelse Insolvency Act<br />

1996/2000, de Franse en Italiaanse wetgeving). Problematisch in ons recht is met name dat er<br />

na faillissement geen akkoord meer mogelijk is met de schuldeisers, maar tot vereffening<br />

moet worden overgegaan (eventueel wel in de vorm <strong>van</strong> een overdracht <strong>van</strong> onderneming),<br />

waar andere rechtsstelsels juist voorzien dat er een uniforme procedure is tot het ontstaan <strong>van</strong><br />

de samenloop, waarna gekeken wordt of sanering dan wel vereffening dient te geschieden (bv.<br />

door eerst te proberen een akkoord na faillissement te bereiken 2489 ).<br />

Data. Zie voor de Belgische statistieken:<br />

http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/<br />

2. Totstandkoming<br />

<strong>van</strong> 26 juli 1922), en de procedimiento de quita y espera.<br />

2483 Ten dele geïnspireerd op de Franse hervorming <strong>van</strong> 1838.<br />

2484 Deze regels zijn te vinden in enerzijds de Bankwet en anderzijds de Controlewet<br />

verzekeringsondernemingen en zijn door de Wet <strong>van</strong> 6 december 2004 in overeenstemming gebracht met RL<br />

2001/17/EG <strong>van</strong> 19 maart 2001 betreffende de sanering en liquidatie <strong>van</strong> verzekeringsondernemingen en RL<br />

2001/24/EG betreffende de de sanering en liquidatie <strong>van</strong> kredietinstellingen.<br />

2485 In het voorontwerp (2007) <strong>van</strong> nieuwe Insolventiewet in Staats-Nederland <strong>van</strong> de commissie-Kortmann<br />

werd voorgesteld faillissement, surséance en schuldsaneringsregeling natuurlijke personen samen te voegen in<br />

één "insolventieprocedure" onder het bewind <strong>van</strong> een "bewindvoerder". Dat voorontwerp werd echter door de<br />

regering in 2011 verworpen.<br />

2486 Deze verving met ingang <strong>van</strong> 1 januari 1999 immers enerzijds de Vergleichsordnung (akkoordregeling) als<br />

de Konkursordnung (faillissementswet), alsmede de DDR-Gesamtvollstreckungsordnung. In de procedure wordt<br />

een Insolvenzplan beslist, dat zowel sanering (Sanierung), overdracht (Übertragung) als vereffening<br />

(Liquidation) kan inhouden.<br />

2487 Ook deze gaat uit <strong>van</strong> één enkele basisprocedure, waarin dan nagegaan wordt of er een akkoord mogelijk is<br />

(convenio), dan wel vereffening vereist is (liquidacion) of sanering onder toezicht (gestión controlada)<br />

2488 Ook deze gaat uit <strong>van</strong> één procedure, in het kader waar<strong>van</strong> dan ofwel een "business reorganisation plan"<br />

wordt goedgekeurd, ofwel een "liquidation" plaatsvindt.<br />

2489 Onder meer in het Duitse recht, het Franse recht, de Spaanse wet <strong>van</strong> 2003.<br />

974


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Een Belgisch faillissement komt tot stand door een Belgisch vonnis <strong>van</strong> faillietverklaring; dit<br />

wordt hieronder uitgewerkt. Daarnaast zal een buitenlandse faillietverklaring of gelijkgestelde<br />

beslissing <strong>van</strong> insolventie die in België erkend wordt, gevolgen hebben voor de activa die in<br />

België zijn gelegen, ook wanneer de gefailleerde naar Belgisch recht niet failliet zou zijn (bv.<br />

omdat hij geen handelaar is) 2490 .<br />

a. Materiële vereisten<br />

Art. 2 FaillW houdt twee materiële vereisten 2491 in:<br />

1° een handelaar 2492 (men kan tot 6 maanden na stopzetting handelsactiviteit failliet worden<br />

verklaard; bij een ontbonden rechtspersoon tot 6 maanden na afsluiting <strong>van</strong> de vereffening<br />

(art. 2 FaillW));<br />

2° die in “staking <strong>van</strong> betaling” is (opgehouden zijn schulden te betalen 2493 ) en geen krediet<br />

meer krijgt.<br />

De tweede vereiste bestaat uit 2 elementen, maar het tweede element strekt enkel tot<br />

precisering <strong>van</strong> het eerste: de rechtbank dient bij de beoordeling of er daadwerkelijk staking<br />

<strong>van</strong> betaling is na te gaan of de handelaar nog krediet heeft 2494 .<br />

Bij een VOF is vereist dat alle vennoten in staking <strong>van</strong> betaling zijn, bij een commanditaire vennootschap alle<br />

beherende vennoten 2495 . De uitspraak <strong>van</strong> faillietverklaring heeft noodzakelijk betrekking op het faillissement<br />

<strong>van</strong> de vennootschap én <strong>van</strong> die vennoten.<br />

Of er één of meerdere schuldeisers zijn is zonder belang, evenals de vraag of de<br />

faillissementsvereffening nog een batig saldo zou kunnen opleveren 2496 . Wel kan er maar<br />

sprake zijn <strong>van</strong> gebrek aan krediet indien een meerderheid <strong>van</strong> de schuldeiser hun vertrouwen<br />

hebben opgezegd 2497 .<br />

2490 Zie art. 3 I FaillW. en verder de Insolmventieverordening.<br />

2491 In geval <strong>van</strong> hoger beroep tegen een faillietverklaring moet de vervulling <strong>van</strong> deze vereisten beoordeeld<br />

worden op de datum <strong>van</strong> die faillietverklaring; dat er later toch terug kredietmogelijkheden zouden kunnen zijn<br />

is niet rele<strong>van</strong>t (Hof Gent 17 november 2003, RW 2004-2005, 867); latere feiten kunnen eventueel wel in<br />

aanmerking worden genomen om licht te werpen op de toestand op die datum (Hof Brussel 4 november 2003,<br />

TRV 2004, 165). In casu werd het faillissement opgeheven, maar de intussen gemaakte kosten werden wel ten<br />

laste gelegd <strong>van</strong> de ex-gefailleerde.<br />

2492 De beperking tot handelaars in plaats <strong>van</strong> ondernemers incl. vrije beroepen is problematisch gezien het<br />

GwH in arrest 55/2011 <strong>van</strong> 6 april 2011 de beperking <strong>van</strong> de WMPC tot handelaars ongrondwettig achtte.<br />

2493 De staking <strong>van</strong> betaling moet niet noodzakelijk “totaal” zijn: Cass. 13 maart <strong>2012</strong>, nr. P.11.1426.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<strong>2012</strong>0313-5.<br />

2494 Zie voor de wetsgeschiedenis L. BRIERS & P. VANDEPITTE, "Het vervroegen <strong>van</strong> de datum <strong>van</strong> staking<br />

<strong>van</strong> betaling"', n. onder Cass. 10 november 2006, RW 2007-2008, 22 v.<br />

2495 Vgl. Cass. 19 december 2008, nr. C.07.0281.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20081219-1 = Jaarverslag cass. 2008, 53 = RW<br />

2009-2010, 1428 n. J. VANANROYE.<br />

2496 Bv. kh. Ieper 2 juni 2003, RW 2003-2004, 309.<br />

2497 Hof Brussel 4 november 2003, TRV 2004, 165 (hoger beroep tegen faillietverklaring <strong>van</strong> Keyware).<br />

975


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het vervuld zijn <strong>van</strong> deze 2 vereisten doet niet automatisch een faillissement of samenloop<br />

ontstaan; dat gebeurt eerst door de faillietverklaring (zie c.); de staking <strong>van</strong> betaling op<br />

zichzelf heeft wel beperkte gevolgen (met name de aanvechtbaarheid <strong>van</strong> nadien gestelde<br />

handelingen, zie de bespreking in Deel II Hoofdstuk III afdeling D).<br />

Over de vraag of een vennootschap in vereffening failliet kan worden verklaard, zie ook de bespreking onder de<br />

vereffening <strong>van</strong> rechtspersonen.<br />

Vermogens zonder rechtspersoonlijkheid kunnen niet failliet worden verklaard (behalve de hierboven genoemde<br />

6-maanden-regel na afsluiting vereffening). Er bestaan wel vormen <strong>van</strong> vereffeningsbewind over de<br />

nalatenschap (zie verder) en over het “bijzonder vermogen” <strong>van</strong> een kredietinstelling bij uitgifte <strong>van</strong> covered<br />

bonds. Voor de andere gevallen, zie de bespreking verderop in Hoofdstuk VI.<br />

b. Procedure die tot een belgische faillietverklaring kan leiden<br />

Faillietverklaring kan geschieden:<br />

- op bekentenis <strong>van</strong> de schuldenaar, door de aangifte <strong>van</strong> faillissement (in de volksmond “de<br />

boeken neerleggen”) 2498 (een daad <strong>van</strong> beschikking 2499 ), of<br />

- door een eis tot faillietverklaring ingesteld door een schuldeiser 2500 of het openbaar<br />

ministerie; of<br />

- bij stopzetting <strong>van</strong> de gerechtelijke organisatie (art. 40 WCO).<br />

Het is uiteindelijk de rechtbank die een vonnis oordeelt of aan de faillissementsvereisten is voldaan. De eis door<br />

een schuldeiser kan ingetrokken worden zolang daarover geen uitspraak is gedaan 2501 .<br />

De term faillietverklaring is misleidend, omdat het vonnis niet declaratief is, maar constitutief; zonder vonnis is<br />

er geen faillissement.<br />

Een secundair faillissement - d.i. secundair aan een hoofdfaillissement in het buitenland - kan geopend worden<br />

op verzoek <strong>van</strong> de curator <strong>van</strong> het buitenlandse hoofdfaillissement.<br />

c. Mogelijkheid <strong>van</strong> voorlopig bewind hangende de eis tot faillietverklaring<br />

2498 Een handelaar is verplicht dit binnen de maand te doen na de staking <strong>van</strong> betaling (art. 9 FaillW). Art.10<br />

werkt uit hoe die aangifte <strong>van</strong> faillissement moet gebeuren (nl. met bijvoeging <strong>van</strong> 1° de balans <strong>van</strong> zijn zaken of<br />

een nota waarin de redenen worden opgegeven die hem beletten de balans neer te leggen; 2° de boeken<br />

voorgeschreven in hoofdstuk I <strong>van</strong> de Boekhoudwet <strong>van</strong> 17 juli 1975; 3° het personeelsregister en een aantal<br />

andere gegevens betreffende het personeel; 4° een lijst met naam en adres <strong>van</strong> de klanten en leveranciers; en 5°<br />

(sedert de wijziging <strong>van</strong> 20 juli 2005) de lijst <strong>van</strong> natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker<br />

hebben gesteld). Art. 9 II verplicht om ook de werknemersvertegenwoordigers dan wel de werknemers<br />

onmiddellijk in te lichten.<br />

2499 Deze vereist dan ook dat dit gebeurt door een persoon die bevoegd is tot die beschikking, bij<br />

rechtspersonen door het bevoegde orgaan.<br />

2500 De schuldeiser moet geen uitvoerbare titel hebben; de faillissementsvordering is precies een procedure om<br />

zo'n titel te verkrijgen. De schuldeiser moet wel een verifieerbare schuldvordering hebben (dus geen louter<br />

natuurlijke verbintenis of verjaarde schuld), al dan niet opeisbaar en al dan niet voorwaardelijk.<br />

2501 En moet in beginsel ingetrokken worden of afgewezen indien de schuldeiser intussen volledig betaald is,<br />

aangezien hij dan geen schuldeiser meer is.<br />

976


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien er nader onderzoek vereist is om te weten of de vereisten zijn vervuld, kan de rechter<br />

de schuldenaar intussen reeds onder voorlopig bewind plaatsen, mits het “volstrekt<br />

noodzakelijk blijkt” en er voldoende aanwijzingen zijn dat de faillissementsvereisten vervuld<br />

zijn (zie art. 8 FaillW) 2502 .<br />

De gevolgen <strong>van</strong> dit voorlopig bewind gaan in <strong>van</strong>af de beschikking, maar zijn ten dele betwist 2503 ; m.i.<br />

verliest de onder bewind gestelde daardoor zijn beschikkingsbevoegdheid en dienen de schulden door dit bewind<br />

ontstaan als boedelschulden te worden erkend. Het voorlopig bewind eindigt na 15 dagen indien er niet binnen<br />

die periode een eis tot faillietverklaring is ingesteld.<br />

d. Ingaan <strong>van</strong> het faillissement; mogelijkheid tot intrekking<br />

De faillietverklaring wordt gepubliceerd in het B.S. (art. 38 FaillW). Zij heeft echter reeds<br />

uitwerking <strong>van</strong>af 0 uur op de dag <strong>van</strong> faillietverklaring ("nul-uur-regel"; En. "zero hour<br />

rule") 2504 . Het vonnis is steeds uitvoerbaar bij voorraad (art. 14 FaillW).<br />

Een faillietverklaring in een andere EU-lidstaat (behalve Denemarken) heeft <strong>van</strong> rechtswege gevolg in België<br />

(art. 16 en 17 Insolventieverordening). Heeft de schuldenaar een vestiging in België, dan wordt de beslissing op<br />

verzoek <strong>van</strong> de buitenlandse bewindvoerder eveneens in het B.S. gepubliceerd (art. 3 § 2 FaillW). Gelijkaardige<br />

regels gelden natuurlijk ook in omgekeerde richting.<br />

Het faillissement zelf kan worden ingetrokken, namelijk door de vernietiging <strong>van</strong> het vonnis<br />

achteraf 2505 . Derdenverzet is slechts mogelijk binnen de 15 dagen na de publicatie in het<br />

B.S. 2506 . De gefailleerde zelf kan binnen de 15 dagen na betekening tegen de faillietverklaring<br />

verzet (bij verstek) of hoger beroep aantekenen 2507 .<br />

Wordt een faillissement uitgesproken op vordering <strong>van</strong> het openbaar Ministerie of <strong>van</strong> een<br />

gerechtsmandataris ingetrokken, dan zijn zowel de gerechtskosten als de intussen reeds<br />

gemaakte kosten <strong>van</strong> uitvoering (met name aan de aangestelde curator verschuldigde kosten)<br />

2502 Bv. kh. Tongeren 12 oktober 1999, RW 2000-2001, 1094; kh. Tongeren 30 oktober 2001, RW 2002-2003,<br />

1069.<br />

2503 Zo oordeelde Hof Brussel 23 mei 2003, TBH 2003, 788, - m.i. ten onrechte - dat, weliswaar onder de<br />

gelding <strong>van</strong> de oude FaillW, de schuldvorderingen wegens (gas)leveringen die door het vonnis <strong>van</strong><br />

onderbewindstelling (nà de bekentenis <strong>van</strong> faillissement, maar vooraleer over te gaan tot faillietverklaring)<br />

verplicht waren opgelegd, geen boedelschulden waren, omdat de latere gefailleerde daardoor de beschikking<br />

over zijn vermogen nog niet had verloren.<br />

2504 Zo ook in het Nederlandse recht: art. 23 F.<br />

2505 De intussen ontstane boedelschulden vallen in beginsel ten laste <strong>van</strong> de gefailleerde, zie Cass. 15 juni 2001,<br />

Arr. 2001 nr. 366 = Pas. 2001 I nr. 366 = RW 2001-2002, 842. Anders is het wanneer de faillietverklaring<br />

geenszins aan de gefailleerde zelf is toe te rekenen, dan vallen ze ten laste <strong>van</strong> de eiser in faillissement; bv. Hof<br />

Brussel 4 november 2003, Keyware-arresten (2 arresten), Accountancy & Tax 2004 nr. 1 p. 25 v. met annotatie<br />

N. HOEBEKE. Bij een ambtshalve faillissement vallen de kosten ten laste <strong>van</strong> de staat indien de<br />

faillietverklaring niet aan de gefailleerde te wijten is: Cass. 15 juni 2001, C.99.0127.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20010615-6. Zie verder over deze vraag E.<br />

DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 43.<br />

2506 Art. 14 III FaillW. Volgens Cass. 9 februari 2007, nr. 05.0308N, kan dit niét meer na een beslissing die de<br />

eerdere faillietverklaring bevestigt.<br />

2507 Hij dient dit niet mede tegen de curator te richten; het is voldoende dat het gericht wordt tegen de eiser in<br />

faillissement (Hof Brussel 25 mei 2005, RW 2007-2008, 1366).<br />

977


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ten laste <strong>van</strong> de Staat 2508 . Wordt een faillissement uitgesproken op dagvaarding door een<br />

schuldeiser ingetrokken, dan zijn de gerechtskosten in beginsel ten laste <strong>van</strong> de eiser (tenzij ze<br />

het gevolg zijn <strong>van</strong> een fout <strong>van</strong> de faillietverklaarde), en de kosten <strong>van</strong> uitvoering ten laste<br />

<strong>van</strong> de “boedel” dus eigenlijk <strong>van</strong> de faillietverklaarde zelf 2509 (die ze kan verhalen op de<br />

esier indien die een fout heeft begaan).<br />

3. Vaststelling <strong>van</strong> de datum <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling<br />

Het vonnis (of bij verdaging <strong>van</strong> die vraag, een later vonnis) bepaalt tevens de "datum <strong>van</strong><br />

staking <strong>van</strong> betaling", d.i. de datum waarop de materiële faillissementsvereisten reeds waren<br />

vervuld 2510 .<br />

Voor het belang hier<strong>van</strong>, zie de bespreking onder 3. en de regels inzake uitbreiding <strong>van</strong> het verhaalsrecht <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers in Deel II hoofdstuk III afdeling D.<br />

Deze datum dient de datum <strong>van</strong> de faillietverklaring zelf te zijn, tenzij er ernstige en<br />

objectieve omstandigheden zijn die duidelijk aangeven dat de vereisten reeds eerder vervuld<br />

waren (art. 12 FaillW) 2511 .<br />

Behalve bij de faillietverklaring <strong>van</strong> ontbonden rechtspersonen (art. 12 V FaillW) kan deze<br />

datum hoogstens 6 maanden voor de faillietverklaring liggen. Bij faillietverklaring <strong>van</strong> een<br />

ontbonden rechtspersoon 2512 kan de verdachte periode en dus de herstelbevoegdheid<br />

terugwerken tot op de dag <strong>van</strong> ontbinding of feitelijke vereffening <strong>van</strong> de rechtspersoon,<br />

indien er aanwijzingen zijn dat deze ontbinding geschiedde met bedrieglijk inzicht 2513 of dat<br />

2508 Cass. 24 mei 1996, C.95.0081.F = http://jure.juridat.just.fgov.be/view_decision?justel=F-19960524-<br />

4&idxc_id=6442&lang=nl.<br />

2509 Cass. 7 juni <strong>2012</strong>, nr. C.10.0722.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

<strong>2012</strong>0607-3, RW <strong>2012</strong>-2013, 544 n. F. HELSEN “Intrekking <strong>van</strong> een faillissement: wie betaalt het gelag?”.<br />

2510 Ook hier moeten staking <strong>van</strong> betaling en wankelen <strong>van</strong> het krediet als een twee-eenheid worden gelezen -<br />

zie Cass. 10 november 2006, nr. C.06.0274N, Jaarverslag cassatie 2006, 54 = RW 2007-2008, 21 n. L. BRIERS<br />

& P. VANDEPITTE.<br />

2511 De FaillW <strong>van</strong> 1997 is restrictiever dan de praktijk onder de oude FaillW, waarbij de datum <strong>van</strong> staking<br />

<strong>van</strong> betaling bijna altijd op 6 maanden voor de faillietverklaring werd bepaald.<br />

2512 Het GwH heeft intussen geoordeeld dat het niet ongrondwettig is dat deze mogelijkheid niet bestaat bij<br />

faillietverklaring <strong>van</strong> natuurlijke personen, arrest nr. 173/2002 <strong>van</strong> 27 november 2002,<br />

http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2002/2002-173n.pdf = JT 2003, 198.<br />

2513 Art. 12 FaillW dat spreekt <strong>van</strong> vaststelling op de dag <strong>van</strong> het ontbindingsbesluit. Volgens de rechtspraak<br />

geldt de regel voor alle vormen <strong>van</strong> ontbinding, ook als er geen ontbindingsbesluit is, maar een gerechtelijke<br />

ontbinding, een ontbinding <strong>van</strong> rechtswege (onder meer bij het verstrijken <strong>van</strong> de termijn waarvoor de<br />

rechtspersoon is opgericht) en zelfs bij een stilzwijgende ontbinding, d.i. wanneer men overgaat tot de<br />

vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon zonder dat er een uitdrukkelijk ontbindingsbesluit is. Zo Cass. 19 januari<br />

2006, nr. C.040446N, NJW 2006, 649 noot P.C. = TRV 2006, 424 n. R. HOUBEN = RW 2008-2009, 569 = TBH<br />

2006, 480 n. A DE WILDE, en het op verwijzing na cassatie gewezen arrest Hof Brussel 18 september 2007, RW<br />

2008-2009, 583 = TBH 2008, 879. Voor verdere rechtspraak, zie GEENS, WYCKAERT e.a., TPR <strong>2012</strong>, (73)<br />

606 en v. nr. 554<br />

Eerder in die zin voor een “feitelijke ontbinding” zoals de verkoop <strong>van</strong> de handelszaak waardoor het<br />

maatschappelijk doel niet meer kan worden verwezenlijkt en met bedrieglijk opzet – zie kh. Brugge 16 januari<br />

2003, RW 2003-2004, 114; Rb. Mechelen 5 oktober 1992, TRV 1994, 465 noot B. TILLEMAN.<br />

Het gaat meestal om gevallen waarin de gehele handelszaak door een vennootschap wordt overgedragen en<br />

achteraf het geld frauduleus wordt overgedragen aan s of derden in ruil voor waardeloze activa; de feitelijke<br />

978


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

de wijze <strong>van</strong> vereffening geschiedt met bedrieglijk inzicht 2514 . Bij faillietverklaring na<br />

gerechtelijke reorganisatie staat de voorlopige opschorting er niet aan in de weg dat achteraf<br />

gezien op dat ogenblik de faillissementsvereisten toch reeds vervuld waren 2515 .<br />

Tot zes maanden na het vonnis <strong>van</strong> faillietverklaring kan elke belanghebbende 2516 vorderen<br />

dat de datum <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling wordt vastgesteld op een ander tijdstip dan hetgeen<br />

blijkt uit het vonnis <strong>van</strong> faillietverklaring of een later vonnis (art. 12 FaillW). De beslissing<br />

<strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel heeft overigens geen gezag <strong>van</strong> gewijsde voor de<br />

strafrechter inzake faillissementsmisdrijven (art. 489quater Sw.) 2517 .<br />

AFDELING C. Gevolgen voor de onder bewind gestelde activa<br />

1. Vereffeningsbewind in het algemeen<br />

Over de onder bewind gestelde activa verliest de schuldenaar zijn beschikkingsbevoegdheid,<br />

of juister: hij kan niet meer ten nadele <strong>van</strong> de opkomende schuldeisers beschikken. Dit werd<br />

hoger reeds nader besproken (Deel II hoofdstuk V) 2518 .<br />

Ook de andere gevolgen <strong>van</strong> de "fixatie" werden hoger reeds besproken, bv. het bewarend<br />

effect <strong>van</strong> de samenloop die het overbodig maakt voor de schuldeisers om nog verder<br />

bewarende maatregelen te nemen voor het behoud <strong>van</strong> zakelijke zekerheden, andere dan de<br />

maatregelen die voorgeschreven zijn in het kader <strong>van</strong> de samenloopprocedure (aangifte <strong>van</strong><br />

schuldvordering e.d.m.).<br />

Het uitgangspunt bij vereffeningsbewind is dat het actief bepaald wordt bij het ontstaan <strong>van</strong><br />

de samenloop. Doch dit sluit niet uit dat, naargelang de vorm <strong>van</strong> de samenloop, het mogelijk<br />

is dat het actief toeneemt.<br />

ontbinding wordt dan gesitueerd op het tijdstip <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> de handelszaak, zodat alle transacties<br />

nadien in de verdachte periode vallen. Zie verder ook R. HOUBEN, "Het tijdstip <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling in<br />

geval <strong>van</strong> frauduleuze vereffening <strong>van</strong> (kasgeld)vennootschappen", TRV 2006, 427 v.<br />

2514 Bv. Hof Luik 14 augustus 2008, JLMB 2009, 738, n. J. CAEYMAEX, een zaak waarin de curator die<br />

geconfronteerd werd me een totala gebrek aan medewerking <strong>van</strong> de vereffenaar, later een vervroeging <strong>van</strong> de<br />

datum <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling vorderde.<br />

2515 Het is niet omdat er op grond <strong>van</strong> een voorlopige beoordeling wordt geoordeeld dat er nog geen staking is,<br />

dat de faillissementsrechter daaraan gebonden is bij het uitspreken <strong>van</strong> het faillissement: zo in verband met de<br />

oude procedure gerechtelijk akkoord Cass. 10 januari 2003, TBH 318 noot J. VERLINDEN, “De beoordeling<br />

<strong>van</strong> het tijdstip <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling bij een faillietverklaring volgend op een gerechtelijk akkoord” = RW<br />

2003-2004 1686 met bijdrage P. COUSSEMENT, “De overgang <strong>van</strong> gerechtelijk akkoord naar faillissement en<br />

de vaststelling <strong>van</strong> de datum <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling”, RW 2003-2004, 1677 v.<br />

2516 Het belang moet een <strong>van</strong> de boedel onderscheiden belang zijn volgens Hof Antwerpen 6 september 2001,<br />

TBH 2003, 325.<br />

2517 Cass. 21 februari <strong>2012</strong>, nr. P.11.1368.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

<strong>2012</strong>0221-1.<br />

2518 De schuldenaar verliest in beginsel zijn handelingsbekwaamheid niet. Bij vereffening <strong>van</strong> rechtspersonen is<br />

het wel zo dat de rechtspersoon wel de handelingsbekwaamheid via de normale organen verliest, zie de<br />

bespreking verder onder.<br />

979


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij een algemeen bewind komen nieuwe activa in beginsel in de boedel 2519 , bij een bijzonder<br />

beslag niet. Bij de vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon komen de nieuwe goederen in de boedel<br />

(al is dat beperkt doordat er in beginsel geen activiteiten meer zijn). De nalatenschap is een<br />

“dood” vermogen; nieuwe activa komen er enkel bij als zij in de plaats komen <strong>van</strong> bestaande<br />

activa (zakelijke subrogatie).<br />

2. Bij faillissement : algemeen beslag, beschikkingsonbevoegdheid als gevolg.<br />

Bij faillissement wordt het bewind gevoerd door een of meer curatoren (Fr. (in B.) curateur<br />

(de faillite) 2520 , in Dui. Insolvenzverwalter) onder toezicht <strong>van</strong> een rechter-commissaris,<br />

beiden aangesteld in het faillissementsvonnis (art. 11 FaillW) 2521 .<br />

De faillietverklaring (en eventueel reeds de onderbewindstelling <strong>van</strong> art. 8 FaillW) brengt een<br />

algemeen beslag mee. Ter beveiliging daar<strong>van</strong> zal meestal dadelijk worden overgegaan tot<br />

een "afstapping" ter plaatse (art. 11 FaillW), het opmaken <strong>van</strong> een inventaris, het nemen <strong>van</strong><br />

een hypothecaire inschrijving op alle onroerende goederen (zie verder) e.d.m.<br />

a. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het beslag ratione materiae<br />

Het beslag ligt op:<br />

- alle bestaande en toekomstige goederen <strong>van</strong> de gefailleerde (voor de toekomstige, zie<br />

verder),<br />

- uitgezonderd die goederen die niet voor beslag vatbaar zijn (art. 1408 e.v. GerW, hoger<br />

besproken) – behoudens de beroepsgoederen (uitzondering op art. 1408, 3° door art. 16<br />

FaillW).<br />

Wel kunnen kunnen na het opmaken <strong>van</strong> de inventaris (art. 43 FaillW):<br />

- enerzijds goederen voor persoonlijk gebruik worden teruggegeven (ook al vallen zij niet<br />

strikt onder art. 1408 GerW, en<br />

- anderzijds aan de gefailleerde en zijn gezin levensonderhoud worden toegekend uit de<br />

nieuwe inkomsten of opbrengst <strong>van</strong> bestaande activa (art. 48 FaillW).<br />

b. Uitbreiding activa door herstelbevoegdheden<br />

Reeds uit het vermogen verdwenen goederen kunnen door middel <strong>van</strong> de gemeenrechtelijke<br />

actio pauliana (art. 1167 BW en 20 FaillW) of faillissementspauliana of - bij faillissement -<br />

aanvechtings- of herstelbevoegdheden betreffende handelingen uit de verdachte periode,<br />

zoals bepaald in art. 17 en 18 FaillW, terug in de boedel worden gehaald. Zij werden in het<br />

Deel II hoofdstuk III afdeling D reeds besproken.<br />

2519 Zelfde regel in § 35 Duitse InsO.<br />

2520 In Frankrijk een mandataire juridicaire à la liquidation (soms ook représentant des créanciers genoemd).<br />

2521 Art. 27-35 FaillW bevat bepalingen betreffende de benoembaarheid tot curator, de onafhankelijkheid <strong>van</strong><br />

de curator en de belangenconflicten, de bezoldiging <strong>van</strong> de curatoren zijn verslagverplichting, e.d.m. Enkel<br />

advocaten worden tot curator aangesteld.<br />

980


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Toekomstige goederen<br />

Wat meer bepaald het faillissement betreft, maken nieuwe (= toekomstige) goederen, d.i.<br />

degene die eerst na de samenloop worden verkregen, in beginsel ook deel uit <strong>van</strong> de boedel,<br />

maar er gelden wel een aantal bijzondere regels. Vaak zullen zij slechts met voorbehoud <strong>van</strong><br />

zakelijke rechten (bv. eigendomsvoorbehoud) in de boedel terechtkomen, of zal hun<br />

verkrijging aanleiding geven tot boedelschulden (zie hoger). Wanneer de gefailleerde erft, valt<br />

zijn aandeel in de nalatenschap slechts netto in de boedel (na vereffening <strong>van</strong> de nalatenschap<br />

met o.a. betaling <strong>van</strong> de nalatenschapsschuldeisers 2522 ), doch dit vloeit reeds voort uit het<br />

rechtskarakter <strong>van</strong> de nalatenschap (besproken in het Deel II hoofdstuk IV).<br />

Wat betreft activa die ongegrond in de boedel terechtkomen na de samenloop (zoals een<br />

onverschuldigde betaling), zie de bespreking in Deel II hoofdstuk VI afdeling C bij de<br />

boedelschulden.<br />

d. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het beslag ratione loci<br />

Is de faillietverklaring in België een hoofdprocedure, dan geldt het faillissementsbeslag in beginsel op alle<br />

activa, in welk land ze zich ook mogen bevinden (universaliteit <strong>van</strong> het faillissement). Wanneer er zich activa<br />

bevinden in andere lidstaten <strong>van</strong> de EU, kan de curator daar wel de opening <strong>van</strong> een secundaire procedure vragen<br />

(art. 3 FaillW). De zakelijke rechten op activa worden wel beoordeeld volgens de wet <strong>van</strong> de ligging <strong>van</strong> die<br />

activa (zie art. 118 § 2 I WIPR).<br />

Omgekeerd geldt dat de activa in België onder beslag komen te liggen ingevolge een erkende buitenlands<br />

insolventieprocedure (onder meer faillissementen uitgesproken in andere EU-lidstaten). Het kan het zijn dat een<br />

curator of andere bewindvoerder uit een andere lidstaat in België de opening vraagt <strong>van</strong> een secundaire<br />

procedure. Deze betreft dan de goederen welke volgens de IPR-regels in België hun ligging hebben.<br />

e. Gevolg <strong>van</strong> het beslag: beschikkingsonbevoegdheid<br />

De gevolgen <strong>van</strong> dit algemeen beslag werden hoger reeds besproken. De gefailleerde (Fr.<br />

failli, in Dui. Insolvenzschuldner in Oost. Gemeinschuldner) verliest zijn bevoegdheid om het<br />

vermogen te besturen, wordt dus beschikkingsonbevoegd over de activa <strong>van</strong> de boedel –<br />

behoudens de zopas genoemde persoonlijke goederen en levensonderhoud. Dit houdt dus niet<br />

in dat de gefailleerde zijn eigendomsrecht verliest, of dat hij handelingsonbekwaam wordt.<br />

De gefailleerde heeft in beginsel geen enkele bevoegdheid meer. Deze totale ontneming <strong>van</strong><br />

de bestuursbevoegdheden <strong>van</strong> de gefailleerde wordt genuanceerd in artikel 59 FaillW: indien<br />

de curator <strong>van</strong> oordeel is dat het nuttig zou kunnen zijn dat de gefailleerde hem helpt bij zijn<br />

bestuursactiviteiten of enige voorlichting zou geven, dan kan de gefailleerde de bijstand aan<br />

de curator verlenen onder de voorwaarden zoals bepaald door de rechter-commissaris.<br />

3. Gevolg <strong>van</strong> het faillissement: niet-tegenwerpelijkheid rechtshandelingen gefailleerde<br />

2522 F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 127.<br />

981


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Volgens art. 16 I FaillW zijn “alle betalingen, verrichtingen en handelingen <strong>van</strong> de<br />

gefailleerde en alle betalingen aan de gefailleerde gedaan <strong>van</strong>af de dag <strong>van</strong> het vonnis” 2523 .<br />

De rechtspraak interpreteert dit in die zin dat naast de beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

gefailleerde er ook een ongeldigheid is <strong>van</strong> de rechtshandeling zelf: de persoon die een goed<br />

uit de boedel verkrijgt, verkrijgt niet enkel <strong>van</strong> een beschikkingsonbevoegde, hij heeft ook<br />

geen geldige (of althans een aan de boedel tegenwerpelijke) titel, zodat de vraag naar zijn<br />

goede of kwade trouw niet eens rijst 2524 , 2525 .<br />

Anders dan de herstelbevoegdheden <strong>van</strong> art. 17 v. FaillW, strekt deze regel er niet toe om het<br />

verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers uit te breiden, maar wel om het verhaal op de reeds onder<br />

het faillissementsbeslag vallende goederen te verzekeren. Deze regel sluit op zichzelf echter<br />

nog niet uit dat verdere verkrijgers (die verkrijgen <strong>van</strong> de persoon die uit het faillissement<br />

heeft verkregen) beschermd zouden kunnen worden (die vraag wordt besproken in de<br />

hoofdstukken over derdenbescherming).<br />

AFDELING D. Wijze <strong>van</strong> optreden <strong>van</strong> de vereffeningsbewindvoerder; type<br />

<strong>van</strong> vertegenwoordiging<br />

1. Optreden « qualitate qua »<br />

Ons recht kent hoofdzakelijk twee vormen <strong>van</strong> vertegenwoordiging; het vereffeningbewind<br />

beantwoordt echter aan geen <strong>van</strong> beiden:<br />

- de gewone of onmiddellijke vertegenwoordiging, waarbij de vertegenwoordiger optreedt in<br />

naam <strong>van</strong> de lastgever en deze rechtstreeks verbindt;<br />

- de middellijke vertegenwoordiging, waarbij hij in eigen naam optreedt en zichzelf verbindt;<br />

de vertegenwoordigde is echter wel gebonden aan de beschikkingen die “voor zijn rekening”<br />

(d.i. betreffende zijn goederen) gebeuren binnen de bevoegdheid <strong>van</strong> de vertegenwoordiger.<br />

De middellijke vertegenwoordiging (bv. de commissionair) werd in Deel II B 2.b. reeds nader<br />

besproken; daarbij werd uiteengezet dat er daarbij in beginsel geen schuldvorderingen zijn<br />

tussen de opdrachtgever en de wederpartij <strong>van</strong> de vertegenwoordiger, maar enkel tussen de<br />

middellijke vertegenwoordiger en de wederpartij enerzijds en tussen de middellijke<br />

vertegenwoordiger en de opdrachtgever anderzijds, en dat er wel een rechtstreeks<br />

2523 In het Nederlandse recht is de regel minder strikt, cfr. art. 52 F.: “Voldoening na de faillietverklaring doch<br />

vóór de bekendmaking daar<strong>van</strong>, aan de gefailleerde gedaan, tot nakoming <strong>van</strong> verbintenissen jegens deze vóór<br />

de faillietverklaring ontstaan, bevrijdt hem, die haar deed, tegenover de boedel, zolang zijn bekendheid met de<br />

faillietverklaring niet bewezen wordt.”<br />

2524 Cass. 6 maart 2009, AR nr. C.07.0373.N, faill. Stuer t. Krevobex e.a., verbreking <strong>van</strong> Hof Gent 5 maart<br />

2007, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20090306-2= RW 2008-2009, 934 = Cass.<br />

2009-2010, 360 n. R. JANSEN "Het complexe samenspel <strong>van</strong> samenloop, beschikkingsonbevoegdheid en<br />

derdenbescherming" = TGR-TWVR 2009, afl. 5, 332 = Jaarverslag cassatie 2009, 29. In die zaak werd wel de<br />

nietigheid uitgesproken in plaats <strong>van</strong> de niet-tegenwerpelijkheid, omdat hier nog de tekst <strong>van</strong> de oude FaillW<br />

gold in plaats <strong>van</strong> art. 16 FaillW 1997.<br />

2525 Vergelijkbaar het Staats-Nederlandse recht, waar uit art. 23 en 24 F. Ook wordt afgeleid dat de<br />

overeenkomsten gesloten na de faillietverklaring niet-tegenwerpelijk zijn, en de koper na faillissement dus ook<br />

geen geldige titel heeft.<br />

982


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

eigendomsovergang kan plaatsvinden tussen opdrachtgever en wederpartij <strong>van</strong> de<br />

vertegenwoordiger. De middellijke vertegenwoordiger verbindt zich dus persoonlijk.<br />

Het vereffeningsbewind verschilt <strong>van</strong> beide vormen <strong>van</strong> vertegenwoordiging doordat de<br />

bewindvoerder noch in eigen naam optreedt, noch in naam <strong>van</strong> de schuldeisers, noch in naam<br />

<strong>van</strong> de gefailleerde, maar in zijn bijzondere hoedanigheid (qualitate qua) <strong>van</strong> bewindvoerder<br />

<strong>van</strong> het afgescheiden vermogen, dus in zekere zin “op naam <strong>van</strong>” het bestuurde vermogen.<br />

Hedendaagse auteurs verwerpen om die reden elk gebruik <strong>van</strong> de term “vertegenwoordiging”;<br />

het zou gaan om een “wettelijk mandaat” 2526 ; nochtans gaat het ook bij een "wettelijk"<br />

mandaat wel degelijk om een vorm <strong>van</strong> vertegenwoordiging, zij het een aparte vorm, waar<strong>van</strong><br />

we de contouren eerst even algemeen aangeven.<br />

2. Wie is verbonden, op welk vermogen is het verhaalbaar ?<br />

Op verbintenisrechtelijk vlak verbindt de bewindvoerder in beginsel zichzelf niet door de<br />

handelingen die hij in het kader <strong>van</strong> zijn bewindvoering stelt. Hij treedt immers niet op in<br />

eigen naam (al kan hij zichzelf wel borg stellen voor bepaalde verbintenissen die hij aangaat).<br />

Zo ook is de bewindvoerder die arbeidsovereenkomsten voortzet sociaalrechtelijk niet de<br />

werkgever 2527 .<br />

De bewindvoerder verbindt ook de schuldenaar niet, in die zin dat de schuldenaar geen<br />

verbintenissen oploopt door die handelingen. Ook de schuldeisers in de vereffening lopen<br />

geen verbintenissen op door zijn optreden. De verbintenissen die hij qualitate qua aangaat<br />

zijn enkel verhaalbaar op het afgescheiden vermogen dat onder bewind staat 2528 (dus niet op<br />

het vermogen <strong>van</strong> de bewindvoerder, noch op dat <strong>van</strong> de schuldeisers, en op het vermogen<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar enkel voor zover het onder beslag ligt).<br />

Bij naamloos of neutraal optreden, en dus meer bepaald in het kader <strong>van</strong> een<br />

vereffeningsbewind, is het het afgescheiden (onder bewind gestelde) vermogen dat jegens de<br />

medecontractant gebonden is op zakenrechtelijk vlak; niet op verbintenisrechtelijk vlak, tenzij<br />

dan in zoverre die verbintenissen verhaalbaar zijn op het afgescheiden vermogen dat door de<br />

neutrale vertegenwoordiger (bewindvoerder) wordt bestuurd.<br />

De kosten en erelonen <strong>van</strong> de bewindvoerder zelf zijn eveneens verhaalbaar op het vermogen<br />

dat onder zijn bewind staat. Of de schuldeisers voor wie hij optreedt tot betaling daar<strong>van</strong><br />

gehouden zijn indien het gerealiseerde actief onvoldoende is om deze kosten te dekken,<br />

2526 Dit is natuurlijk nietszeggend. Mandaat is synoniem <strong>van</strong> lastgeving. Het is wel degelijk een opdracht<br />

rechtshandelingen te stellen niet voor eigen rekening. De opdracht wordt bovendien niet door de wet gegeven,<br />

maar hoogstens door de wet omschreven. In die zin kan men wel <strong>van</strong> wettelijk mandaat spreken, ongeacht of de<br />

aanstelling gebeurt door de rechter (gerechtelijk mandataris) of door de schuldenaar zelf (bv. de vereffenaar <strong>van</strong><br />

een rechtspersoon).<br />

2527 A. LIEVENS, "Enkele sociaalrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> het faillissement in het licht <strong>van</strong> de nieuwe<br />

faillissementswet", RW 2004-2005, (801) 803 nr. 6; G. VERHEGGE, "Enkele sociaalrechtelijke problemen als<br />

gevolg <strong>van</strong> een faillietverklaring", RW 1983-84, (1442) 1454.<br />

2528 Voor een voorbeeld, zie Beslagrechter Hasselt 4 maart 1997, RW 2002-2003, 669: de aansprakelijkheid die<br />

de curator qualitate qua oploopt is enkel verhaalbaar op de (faillissements)boedel (in casu een<br />

bezettingsvergoeding).<br />

983


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verschilt naargelang de vorm <strong>van</strong> vereffeningsbewind (zo is de opdrachtgever <strong>van</strong> een beslag<br />

wel gehouden tot betaling, de schuldeisers in een faillissement niet 2529 – al kan men ook daar<br />

de toepassing <strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> zaakwaarneming niet geheel uitsluiten).<br />

Deze vorm <strong>van</strong> vertegenwoordiging noemt men ook neutraal of naamloos bewind, maar staat<br />

dus erg dicht bij de middellijke vertegenwoordiging, behoudens het ontbreken <strong>van</strong> persoonlijk<br />

verbonden zijn. Behalve bij samenloop vinden we deze vorm bv. ook bij de<br />

testamentuitvoerder (art. 1025 v. BW).<br />

3. Voor wiens rekening beschikt de bewindvoerder?<br />

Dat de door hem aangegane verbintenissen wel op het onder bewind gestelde vermogen<br />

verhaalbaar zijn, betekent anderzijds dat de bewindvoerder wel bevoegd is om over de<br />

bestanddelen <strong>van</strong> dat vermogen te beschikken, en dus ook ze te bestemmen tot onderpand <strong>van</strong><br />

de verbintenissen die hij in het kader <strong>van</strong> de vereffening aangaat. Zijn beschikkingen<br />

“verbinden” dus niemand persoonlijk, maar ze zijn wel bindend voor de schuldeisers.<br />

Hij beschikt daarbij niet voor eigen rekening. Voor wiens rekening handelt en beschikt de<br />

bewindvoerder dan? Hij beschikt voor rekening <strong>van</strong> de schuldeisers voor zover zij<br />

schuldeisers in de boedel zijn. Die beschikkingsbevoegdheid correspondeert aan het collectief<br />

pandrecht <strong>van</strong> de schuldeisers in de boedel, dat de activa bezwaart. Vanuit dat oogpunt oefent<br />

de curator dus voor rekening <strong>van</strong> de schuldeisers hun collectief pandrecht uit, pandrecht<br />

krachtens hetwelk hij alle in beslag genomen activa kan tegelde maken en de opbrengst<br />

verdelen (zie hieronder de andere invulling <strong>van</strong> de taak <strong>van</strong> de bewindvoerder). Hoewel hij<br />

dus noch de schuldeisers noch de schuldenaar vertegenwoordigt in de enge zin <strong>van</strong> het woord,<br />

oefent hij wel de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers op de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar uit en<br />

vertegenwoordigt 2530 hij hen dus in een ruimere zin (en enkel hen, niet de schuldenaar) 2531 .<br />

De schuldeisers zijn namelijk niet gerechtigd om hun collectief pandrecht individueel uit te<br />

oefenen, maar zijn verplicht dat door de bewindvoerder voor hun rekening te laten uitoefenen<br />

(dwangvertegenwoordiging); ze zijn dan ook gebonden aan (niet: persoonlijk verbonden door)<br />

diens beschikkingen over dat vermogen. Welke rechten <strong>van</strong> de schuldeisers de bewindvoerder<br />

precies uitoefent, wordt in Afdeling E., 3 en 4. nader uitgewerkt.<br />

Het gaat wel enkel om de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers in de boedel; de rechten <strong>van</strong><br />

separatisten en boedelschuldeisers worden niet door de bewindvoerder, maar tegen de<br />

bewindvoerder uitgeoefend.<br />

2529 Voor een voorbeeld <strong>van</strong> het laatste, zie Hof Brussel 15 maart 2001, TBH 2002, 51 noot R. PARYS. Zie<br />

Cass. 13 september 1991, Pas. 1992, p. 38; Hof Luik 17 oktober 1996, JT 1997, 274; I. VEROUGSTRAETE,<br />

“Dettes de masse, privilèges te monnaie de faillite”, RCJB 1990, (21) 26 nr. 11.<br />

2530 Aangezien de bewindvoerder geen conventioneel lasthebber is <strong>van</strong> de schuldeisers, oordeelt de rechtspraak<br />

dat vele regels uit de conventionele lastgeving niet <strong>van</strong> toepassing zijn, bv. de regels inzake rekening en<br />

verantwoording (Hof Gent 27 juni 2002, RW 2004-2005, 1425).<br />

2531 Ook in die ruimere zin vertegenwoordigt hij nog steeds niet de schuldenaar zelf. Het collectief pandrecht<br />

<strong>van</strong> de schuldeisers is immers een eigen recht <strong>van</strong> die schuldeisers, en niet de uitoefening <strong>van</strong> een bevoegdheid<br />

om de schuldenaar te vertegenwoordigen. Ook de bewindvoerder vertegenwoordigt daarin dus niet de<br />

schuldenaar.<br />

984


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4. Zakenrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> deze wijze <strong>van</strong> optreden<br />

Dat hij beschikt over het vermogen en voor rekening <strong>van</strong> de rechthebbenden op dat vermogen,<br />

betekent ook dat de goederen die hij verkrijgt, in beginsel verkregen worden voor dat<br />

vermogen en er dus deel <strong>van</strong> gaan uitmaken. Op zakenrechtelijk vlak vinden we ook hier dus<br />

(zoals bij de gewone zowel als de middellijke vertegenwoordiging) een rechtstreekse<br />

eigendomsovergang <strong>van</strong> goederen - bij vervreemding een overgang <strong>van</strong> het onder bewind<br />

gestelde vermogen naar de verkrijger, bij verkrijging een overgang <strong>van</strong> de wederpartij naar<br />

het onder bewind gestelde vermogen. De bewindvoerder is verplicht ervoor te zorgen dat die<br />

goederen afgescheiden blijven <strong>van</strong> zijn privévermogen, onder meer door alle verrichtingen<br />

met geld via een kwaliteitsrekening (een rekening die hij qualitate qua aanhoudt als<br />

bewindvoerder <strong>van</strong> die specifieke boedel) te laten verlopen (bij faillissement gelden er daarbij<br />

bijzondere regels voor de faillissementsrekeningen).<br />

5. Aansprakelijkheid <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

Al verbindt de bewindvoerder zichzelf niet, hij is anderzijds natuurlijk wel aansprakelijk voor<br />

zijn bewindvoering.<br />

De bewindvoerder moet rekening en verantwoording doen jegens de opdrachtgever c.q. de<br />

personen voor wiens rekening hij optreedt (zij het dat de vorm daar<strong>van</strong> en de persoon aan wie<br />

verantwoording moet worden gedaan enigszins verschilt naargelang het soort<br />

vereffeningsbewind; ook de contractuele of buitencontractuele aard verschilt naargelang de<br />

bewindsvorm). Hij is daarbij persoonlijk aansprakelijk voor de fouten die hij begaat in de<br />

bewindvoering 2532 :<br />

- jegens een individuele schuldeiser die door zijn fout te weinig ont<strong>van</strong>gt, bv. doordat de<br />

bewindvoerder geen rekening houdt met een schuldvordering waarmee hij rekening had<br />

moeten houden 2533 , of de rang tussen de (schuldvorderingen <strong>van</strong>) schuldeisers niet<br />

eerbiedigt 2534 ;<br />

- jegens de schuldeiser <strong>van</strong> een boedelschuld die hij is aangegaan, wanneer dat geschiedde<br />

terwijl hij wist of moest weten dat deze schuld niet zou kunnen worden betaald uit de<br />

boedel 2535 ;<br />

- jegens de schuldeiser die eigenaar is <strong>van</strong> goederen die in het feitelijk bezit waren <strong>van</strong> de<br />

gefailleerde, en waarover de bewindvoerder dus een bewaringsverplichting heeft zolang hij<br />

deze goederen niet aan die eigenaar heeft teruggegeven (hier gelden in beginsel de regels <strong>van</strong><br />

"bewaargeving uit noodzaak", art. 1951 BW) 2536 ;<br />

2532 Vb.: Hof Brussel 13 september 1989, RW 1990-91, 500 noot Veronique THIELMAN.<br />

2533 Zie bv. bij de bespreking <strong>van</strong> het uitvoerend beslag de opsomming <strong>van</strong> de schuldeisers die de<br />

gerechtsdeurwaarder zelf moet opsporen. Ander voorbeeld: sluiting <strong>van</strong> de vereffening zonder rekening te<br />

houden emt de vennootschapsbelasting die nog verschuldigd zal zijn voor het laatste jaar: Hof Luik 30 juni 2004,<br />

JLMB 2006, 915; Hof Gent 20 september 2005, RABG 2009, 604 N. P. GABRIËL = TGR-TWVR 2005, 343; of<br />

sociale zekerheidsbijdragen die nog verschuldigd zullen zijn: Hof Antwerpen 14 december 1998, RW 1999-2000,<br />

227 = JSDC 2001, 314.<br />

2534 Bv. Hof Antwerpen 13 december 2007, RW 2009-2010, 1005. Voor rechtspraak bij vereffening, zie<br />

GEENS, WYCKAERT e.a., TPR <strong>2012</strong>, (73) 618 en v. nr. 567 en Hof Gent 9 januari <strong>2012</strong>, RW <strong>2012</strong>-13, 548.<br />

2535 Vgl. uitdrukkelijk § 61 Duitse InsO.<br />

2536 Bv. kh. Hasselt 7 juni 2005, RW 2005-2006, 1187.<br />

985


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- jegens de schuldeisers in de boedel in het algemeen, wanneer door zijn fout er:<br />

--- minder actief is, of<br />

--- meer boedelschulden zijn - bv. wanneer de bewindvoerder qualitate qua werd veroordeeld<br />

tot schadevergoeding aan derden omwille <strong>van</strong> fouten als bewindvoerder begaan, zodat de<br />

boedel die vergoeding moet betalen (bv. een bewindvoerder die goederen verkoopt wel<br />

wetende dat deze aan een derde toebehoren - bv. in leasing zijn - 2537 ) -, of<br />

--- wordt uitbetaald aan een schuldeiser de niet mocht opkomen in de samenloop (zie bv. bij<br />

uitvoerend beslag);<br />

--- maar niet wanneer de voorrang niet is geëerbiedigd en aan een individuele schuldeiser<br />

meer wordt uitbetaald dan waarop hij bij het respecteren <strong>van</strong> een correcte regeling<br />

(rangregeling of evenredige verdeling) recht had 2538 ; aangezien dit geen gemeenschappelijke<br />

schuldvordering is <strong>van</strong> alle schuldeisers kan ze ook niet uitgeoefend worden door de curator<br />

in een opvolgend faillissement 2539 ;<br />

- jegens de eigenaar <strong>van</strong> het onder bewind gestelde vermogen (zoals de gefailleerde), bv.<br />

indien diens actief door fouten <strong>van</strong> de bewindvoerder minder heeft opgebracht 2540 .<br />

Voor de aansprakelijkheid jegens de schuldeisers in het algemeen geldt echter dat het om een collectieve schade<br />

is en de eis dus zolang het faillissement niet gesloten is, niet door een individuele schuldeiser kan worden<br />

aangesteld maar slechts door een nieuwe curator of een curator ad hoc aangesteld op verzoek <strong>van</strong> een of meer<br />

schuldeisers 2541 .<br />

Zie bv. ook art. 1034 BW voor de testamentuitvoerder.<br />

Wanneer de bewindvoerder onder toezicht staat <strong>van</strong> een rechter-commissaris, zoals het geval is met de<br />

faillissementscurator, kan de Staat aansprakelijk wordt gesteld voor de fouten die deze laatste als orgaan <strong>van</strong> de<br />

Staat heeft gemaakt door onvoldoende toezicht uit te oefenen 2542 .<br />

Persoonlijke aansprakelijkheid <strong>van</strong> de bewindvoerder sluit niet uit dat de aanspraak <strong>van</strong> de<br />

benadeelde schuldeiser ook een boedelschuld is. Het is wel zo dat de benadeelde die verhaal<br />

wil zoeken op de boedel de eis tegen de curator qualitate qua moet instellen, en degene die<br />

verhaal wil zoeken op het vermogen <strong>van</strong> de curator zelf de eis tegen de curator persoonlijk<br />

2537 Vb. uit Hof Antwerpen 23 april 2001, RW 2001-2002, 953.<br />

2538 Bv. Hof Antwerpen 13 december 2007, RW 2009-2010, 1005. Anders evenwel kh. Antwerpen 13 januari<br />

2006, RW 2005-2006, 1553: hier had de vereffenaar weliswaar die schuldeiser (een bank) niet als dusdanig<br />

betaald, maar wel de opbrengst <strong>van</strong> de activa laten toekomen op de gewone rekening <strong>van</strong> de vennootschap in<br />

vereffening bij die bank, zodanig dat de bank zich op schuldvergelijking kon beroepen om zichzelf te betalen.<br />

Zie ook Hof Antwerpen 4 oktober 1994, RW 1994-95, 1335.<br />

2539 Bv. Hof Antwerpen 13 december 2007, RW 2009-2010, 1005.<br />

2540 Vgl. Hof Antwerpen 15 januari 2001, TBH 2002, 40.<br />

2541 Hof Bergen 11 oktober 2005, TBH 2006, 841 = JLMB 2006, 1354; A. ZENNER, Dépistage, faillites et<br />

concordats p. 337 nr. 458.<br />

2542 Bv. Rb. Brussel 22 november 2000, TBH 2002, 56 (rechter-commissaris die een curator had laten begaan<br />

die jarenlang activa verduisterde ten bate <strong>van</strong> zijn privé-vermogen); het vonnis werd hervormd in beroep door<br />

Hof Brussel 6 september 2004, dat evenwel verbroken werd door Cass. 21 april 2006, nr. C.04.0614N.<br />

986


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

moet instellen 2543 ; men kan evenwel de eis tegelijk tegen beiden instellen (of liever: tegen de<br />

curator in beide hoedanigheden) 2544 .<br />

6. Vergoeding <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

De opdracht <strong>van</strong> de bewindvoerder wordt in beginsel vergoed. Voor de vergoeding <strong>van</strong> de<br />

gerechtsdeurwaarder en notaris, de faillissementscurator e.d.m. bestaan er tarieven of<br />

barema's 2545 .<br />

AFDELING E. Opdracht en bevoegdheid <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

De opdracht <strong>van</strong> de bewindvoerder wordt hieronder samengevat in drie punten:<br />

- de opdracht ten aanzien <strong>van</strong> het passief (de samenloop organiseren) (1.);<br />

- de bevoegdheid ten aanzien <strong>van</strong> lopende overeenkomsten (2.);<br />

- de opdracht ten aanzien <strong>van</strong> het actief (tegeldemaken en opbrengst verdelen) (3.).<br />

In (4.) wordt nader ingegaan op de vraag welke rechten <strong>van</strong> de schuldeisers de bewindvoerder<br />

dan wel uitoefent.<br />

De faillissementswet voegt daar enkele bijzondere bepalingen en verantwoordelijkheden aan toe; zo zal de<br />

curator onmiddellijk een inventaris moeten opmaken en enkele bewarende maatregelen nemen (de door de<br />

gefailleerde reeds verkregen maar nog niet ingeschreven hypotheken hem door een <strong>van</strong> zijn schuldenaars<br />

toegekend inschrijven (art. 57 II FaillW), een wettelijke hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de boedelschuldeisers<br />

inschrijven (art. 57 III FaillW 2546 ), enz.). Verder zijn er bepalingen over o.m. het toezicht op de briefwisseling<br />

gericht aan de gefailleerde (art. 50 FaillW, zoals gewijzigd bij Wet <strong>van</strong> 6 mei 2009).<br />

NB. Indien er onder de Europese Insolventieverordening in één land een primaire insolventieprocedure wordt<br />

geopend en in een of meer ander landen een secundaire insolventieprocedure, dan zijn de bewindvoerders <strong>van</strong> de<br />

verschillende insolventieprocedures verplicht om elkaar de rele<strong>van</strong>te informatie mee te delen (art. 31 I Europese<br />

Insolventieverordening) en ook in andere opzichten samen te werken (art. 31 II Europese<br />

Insolventieverordening) 2547 .<br />

1. Opdracht wat het passief betreft: de samenloop organiseren<br />

a. Soorten samenloop<br />

Het type samenloop bepaalt welke taak de bewindvoerder heeft betreffende het al dan niet<br />

2543 Beslagr. Hasselt 4 maart 1997, RW 2002-2003, 669; Hof Brussel 13 december 1989, RW 1990-91, 500 noot<br />

V. THIELMAN.<br />

2544 E. DIRIX, “Recente rechtspraak insolventierecht”, Themis deel 20. <strong>Insolventierecht</strong>, 2003-2004, p. 74-75<br />

nr. 24. Zie I. VEROUGSTRAETE, Manuel (uitgave ....), p. 248 nr. 382<br />

2545 Bv. het KB <strong>van</strong> 10 augustus 1998 voor het barema <strong>van</strong> de faillissementscurator.<br />

2546 Zie de bespreking in het deel Onroerend goed; de praktische betekenis hier<strong>van</strong> is beperkt, zoals daar wordt<br />

besproken.<br />

2547 UNCITRAL heeft een Practice Guide on Cross-border insolvency Cooperation gepubliceerd, zie<br />

http://www.uncitral.org/pdf/english/texts/insolven/Practice_Guide_english.pdf. Voor eerder bestaande<br />

Guidelines, zie de referenties in randnr. 15 <strong>van</strong> de Uncitral Guide (o.a. de "European communication and<br />

Cooperation Guidelines for Cross-border Insolvency" <strong>van</strong> INSOL).<br />

987


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

actief opsporen <strong>van</strong> de schuldeisers 2548 .<br />

Elke vorm <strong>van</strong> samenloop heeft zijn eigen bijzondere regels die bepalen onder welke<br />

voorwaarden schuldeisers mee kunnen opkomen in de samenloop c.q. schuldvorderingen<br />

kunnen verhaald worden in het raam daar<strong>van</strong>. Wel is er een algemene classificatie mogelijk.<br />

We onderscheiden 3 verschillende soorten of gradaties <strong>van</strong> samenloop.<br />

1° De passieve samenloop<br />

De bewindvoerder mag afwachten welke schuldeisers zich aanmelden. Er is immers geen<br />

bewindvoerder met de verplichting om de schuldeisers op te sporen. Wanneer ze (=<br />

schuldeisers) komen, mogen ze meedoen, anders niet. Men gaat er niet naar op zoek. Voor de<br />

schuldeisers die zichzelf aanmelden kunnen er vereisten zijn om te kunnen deelnemen.<br />

Wanneer geen actieve samenloop is voorgeschreven, gaat het om een passieve samenloop. De<br />

passieve samenloop wordt in die zin vermoed. Evenwel is omzeggens steeds een actieve<br />

samenloop voorgeschreven.<br />

2° De kleine actieve samenloop (= kleine samenloop)<br />

De bewindvoerder heeft als opdracht niet alle schuldeisers, maar slechts bepaalde categorieën<br />

<strong>van</strong> schuldeisers op te sporen. De samenloop ontstaat slechts wanneer er meer dan één<br />

schuldeiser tijdig is opgedaagd. Voor de schuldeisers die zichzelf aanmelden kunnen er<br />

vereisten zijn om te kunnen deelnemen.<br />

Het typevoorbeeld is het uitvoerend beslag.<br />

3° De grote actieve samenloop (= grote samenloop)<br />

Er is samenloop <strong>van</strong> rechtswege. De samenloop ontstaat evenwel slechts als er meer dan één<br />

schuldeiser tijdig is opgedaagd. De belangrijkste voorbeelden hier zijn: faillissement,<br />

vereffening <strong>van</strong> rechtspersonen, beneficiair aanvaarde nalatenschap, onbeheerde<br />

nalatenschap. Behalve deze vormen <strong>van</strong> vereffeningsbewind zijn er verder nog het<br />

gerechtelijk akkoord en de collectieve schuldenregeling als vormen <strong>van</strong> aanzuiveringsbewind,<br />

ook met grote samenloop.<br />

De wijze <strong>van</strong> aantreden <strong>van</strong> de schuldeisers wordt voor elk <strong>van</strong> deze vormen afzonderlijk<br />

besproken (zie verder hieronder).<br />

Bij een actieve samenloop zal de bewindvoerder aansprakelijk zijn indien door zijn fout een<br />

schuldeiser te laat aantreedt en niet meer kan delen in de op dat ogenblik reeds onder de<br />

andere schuldeisers verdeelde opbrengst. Die schuldeiser heeft wel geen verhaal (in de zin<br />

<strong>van</strong> regresrecht) op de andere schuldeisers die daardoor reeds meer hebben ont<strong>van</strong>gen.<br />

2548 Vgl. DIRIX & DE CORTE (2006) p. 38 nr. 45 en p. 40 nr. 47-49.<br />

988


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Opeisbaar worden <strong>van</strong> schuldvorderingen<br />

Een <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> een grote samenloop is dat daardoor in beginsel alle<br />

schuldvorderingen opeisbaar worden, ook diegene die dat nog niet waren (zie i.h.b. art. 1188<br />

BW). Wel zal bij deze laatste in beginsel interest moeten worden verdisconteerd worden om<br />

de hoofdsom te bepalen waarvoor ze meetellen in de samenloop (tenzij het gaat om<br />

schuldvorderingen waarop vooraleer ze opeisbaar worden nog interest aangroeit; in dat geval<br />

wordt de schuld opeisbaar voor het bedrag tot waar het op de datum <strong>van</strong> samenloop is<br />

aangegroeid). De verdiscontering gebeurt aan de wettelijke rentevoet.<br />

2. Bevoegdheid t.a.v. de “lopende overeenkomsten”<br />

a. Gevallen waarin de lopende overeenkomsten eindigen<br />

Het faillissement of een andere vorm <strong>van</strong> grote samenloop maakt in beginsel geen einde aan<br />

de lopende overeenkomsten, dit zijn diegene die voor de samenloop zijn gesloten en nog niet<br />

geheel zijn uitgevoerd. De samenloop kan wel effect hebben op de loop <strong>van</strong> de interest op<br />

contractuele schuldvorderingen, de termijn <strong>van</strong> opeisbaarheid, e.d.m. (dit wordt per soort<br />

samenloop besproken). In sommige gevallen brengt ze ook de beëindiging mee <strong>van</strong> lopende<br />

overeenkomsten. We bespreken deze gevallen hieronder, met bijzondere aandacht voor het<br />

faillissement:<br />

- Overeenkomsten beëindigd door het faillissement zelf (1°);<br />

- Overeenkomsten beëindigd door de wederpartij (2°);<br />

- Overeenkomsten beëindigd bij wederzijds akkoord (3°);<br />

- Overeenkomsten beëindigd door de bewindvoerder (4°).<br />

1° Overeenkomsten beëindigd door het faillissement zelf.<br />

Dit omvat de volgende gevallen:<br />

(1) Overeenkomsten beëindigd door het faillissementsvonnis;<br />

(2) Overeenkomsten intuitu personae in geval <strong>van</strong> faillissement of onvermogen 2549 <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar 2550 , waaronder bv.:<br />

- lastgeving bij faillissement of onvermogen <strong>van</strong> de lasthebber;<br />

- de maatschap bij faillissement <strong>van</strong> een vennoot (en behoudens voortzetting onder de andere<br />

vennoten),<br />

2549 De regel geldt in beginsel ook bij vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon: VAN RYN & HEENEN, Principes II<br />

(1957) p. 102 nr. 1047.<br />

2550 Daaronder ook de “persoonsverzekeringen” (zie art. 32 III LVO), dit zijn alle verzekeringen waarbij de<br />

verzekeringsprestatie of de premie afhankelijk is <strong>van</strong> een onzeker voorval dat iemands leven, fysische integriteit<br />

of gezinstoestand aantast. Volgens een andere opvatting lopen persoonsverzekeringen juist door en kan het<br />

faillissement op zich geen beëindigingsgrond uitmaken, zelfs niet middel een uitdrukkelijke ontbindend beding<br />

(kh. Brussel 16 juni 2003, TBH 2003, 900). Zie hierover VAN SCHOUBROECK, JOCQUE, DE GRAEVE, DE<br />

GRAEVE & COUSY, “Overzicht” TPR 2003, (1781) 1906 nr. 36.2 en verwijzingen.<br />

989


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- faillissement <strong>van</strong> de kredietnemer <strong>van</strong> een kredietopening, een franchisenemer of<br />

concessionaris;<br />

Arbeidsovereenkomsten bij faillissement <strong>van</strong> een werkgever vallen hier niet onder 2551 .<br />

Het faillissement of onvermogen <strong>van</strong> een lastgever beëindigt in beginsel ook een<br />

"onherroepelijke" volmacht (en dus de bevoegdheid <strong>van</strong> de lasthebber) betreffende<br />

handelingen waartoe de lastgever niet meer bevoegd is. De lasthebber kan namelijk geen<br />

handelingen meer stellen die de lastgever zelf niet meer kan stellen; kan de lastgever het niet<br />

meer door zijn beschikkingsonbevoegdheid, dan kan ook de lasthebber het dus niet meer 2552 .<br />

2° Overeenkomsten beëindigd door de wederpartij<br />

Wanneer de wederpartij de overeenkomst krachtens daarvoor geldende regels geldig<br />

beëindigt, heeft de faillissementscurator of andere bewindvoerder niet het recht de<br />

voortzetting <strong>van</strong> de overeenkomst te eisen <strong>van</strong> de wederpartij. Dit geldt zo in de volgende<br />

gevallen:<br />

a) Beroep op een ontbindende voorwaarde<br />

Wanneer het faillissement e.d. voor de andere partij krachtens de wet of een geldig<br />

contractueel beding een ontbindende voorwaarde vormt 2553 (dat geldt dus niet wanneer er een<br />

andersluidende dwingende wetsbepaling is) 2554 ;<br />

Buitenlandse rechtsstelsels zijn vaak restrictiever w.b. ontbindingsbedingen die bij<br />

faillissement in werking treden 2555 ; in ons recht gelden daarop beperkingen bij gerechtelijke<br />

reorganisatie (art. 35 WCO), maar vooralsnog niet bij faillissement of andere vormen <strong>van</strong><br />

vereffeningsbewind.<br />

b) Ontbinding wegens wanprestatie<br />

2551 Arbeidsovereenkomsten worden in ieder geval niet beschouwd als overeenkomsten intuitu personae wat<br />

betreft de werkgever en lopen dus in beginsel door. Zie specifiek art. 26 Arbeidsovereenkomstenwet <strong>van</strong> 3 juli<br />

1978, dat uitdrukkelijk bepaalt dat faillissement of het kennelijk onvermogen <strong>van</strong> de werkgever op zichzelf geen<br />

einde maken aan de verplichtingen der partijen.<br />

2552 Vgl. § 117 Duitse InsO.<br />

2553 Onbetwist; zie o.m. L. HERVÊ, “Aperçu général du sort des contrats en cours dans le cadre des nouvelles<br />

lois sur les faillites et sur le concordat judiciaire”, in La faillite et le concordat en droit positif belge après la<br />

réforme de 1997, CDVA 1998, p. 498; vz. kh. Charleroi 16 februari 2001, TBH 2002, 69.<br />

2554 Bv. bij niet-persoonsverzekeringen, waar de verzekeraar eerst na drie maanden na de faillietverklaring kan<br />

opzeggen.<br />

2555 Zie E. DIRIX, “Faillissement en lopende overeenkomsten”, RW 2003-2004, (201) 202-203. In het Duitse<br />

recht is er een tendens om "insolvenzabhängige Lösungsklausel" niet te aanvaarden. In Nederland kan een<br />

dergelijk beding niet ingeroepen worden wanneer het gaat om een overeenkomst tot het geregeld afleveren <strong>van</strong><br />

gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor de eerste levensbehoeften of voor het voortzetten <strong>van</strong> de<br />

door de schuldenaar gedreven onderneming (art. 37b Fw). In het Oostenrijkse recht kan sedert de wijziging <strong>van</strong> §<br />

25b II Insolvensordnung door het Insolvenzrechtsänderungsgesetz 2010 de enkele faillietverklaring geen<br />

ontbindinde voorwaarde meer zijn (voorheen wel geldig: zie R. BOLLENBERGER, “Rechtsgeschäftliche<br />

Vorsorgeklauseln für den Insolvenzfall”, ÖBA 2006, 881).<br />

990


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Wanneer de wederpartij de overeenkomst ontbindt wegens wanprestatie (wat, indien er nog<br />

geen mogelijkheid tot ontbinding was op de dag <strong>van</strong> het faillissement, veronderstelt dat de<br />

bewindvoerder de nakoming niet aanbiedt; een aanbod gedaan door een derde aan wie de<br />

curator de handelszaak <strong>van</strong> de gefailleerde heeft overgedragen, is de wederpartij echter niet<br />

verplicht te aanvaarden 2556 ).<br />

Het faillissement ontneemt aan de wederpartij <strong>van</strong> de gefailleerde immers noch de exceptio<br />

non adimpleti contractus bij wanprestatie, noch het ontbindingsrecht 2557 (NB. Of deze<br />

ontbinding ook nog zakelijke werking heeft, wordt besproken bij de verschillende soorten<br />

zekerheden).<br />

Indien het om een overeenkomst tot voortdurende prestaties gaat en de curator de nakoming<br />

<strong>van</strong> de overeenkomst voor de periode <strong>van</strong>af de samenloop aanbiedt, kan het echter een<br />

misbruik zijn desondanks te ontbinden 2558 . In andere gevallen kan de ontbinding met name<br />

rechtsmisbruik vormen indien de bewindvoerder aanbiedt ook de achterstallige schulden <strong>van</strong><br />

voor de samenloop te betalen 2559 . Het laatste kan men vergelijken met de regel <strong>van</strong> art. 35 § 1<br />

lid 2 WCO, volgens dewelke “de contractuele wanprestatie <strong>van</strong> de schuldenaar voorafgaand<br />

aan de toekenning <strong>van</strong> de opschorting voor de schuldeiser geen grond uit(maakt) voor de<br />

beëindiging <strong>van</strong> de overeenkomst, in zoverre de schuldenaar deze wanprestatie ongedaan<br />

maakt binnen een termijn <strong>van</strong> vijftien dagen na hiervoor in gebreke te zijn gesteld door de<br />

schuldeiser in de opschorting”.<br />

c) Bijzondere wettelijke opzegmogelijkheid<br />

Wanneer de wet uitdrukkelijk een opzegmogelijkheid geeft aan de wederpartij, bv. art. 32 II<br />

LVO, volgens welke bepaling de verzekeraar bij niet-persoonsverzekeringen het recht heeft<br />

de overeenkomst op te zeggen (met een opzeggingstermijn <strong>van</strong> minstens één maand) zodra er<br />

3 maanden verstreken zijn na het faillissement (deze regel geldt enkel bij faillissement).<br />

In andere landen bestaat een dergelijke regel vaak op ruimere schaal; zo bevat de Nederlandse Faillissementswet<br />

een opzeggingsrecht voor beide partijen bij huurovereenkomsten (art. 39 F.) en arbeidsovereenkomsten (art. 40<br />

F.); volgens deze bepalingen is de tussen faillissement en einde opzegging verstreken huur of loonvordering een<br />

boedelschuld; heeft de verhuurder daarbovenop een schadevergoeding bedongen bij opzegging door de curator<br />

<strong>van</strong> de huurder, dan vormt die volgens de rechtspraak géén boedelschuld 2560 .<br />

2556 Bv. Hof Bergen 10 september 2001, TBH 2003, 329.<br />

2557 Zie bv. Cass. 28 januari 2005, nr. C.04.0035N, VTB-VAB t. ABB, RW 2006-2007, 476. Vgl. A.<br />

CLOQUET, Novelles, Droit Commercial IV, p. 434 nr. 1478; VAN RYN & HEENEN, Principes IV (1965) p.<br />

325 nr. 2783.<br />

2558 Naar Staats-Nederlands recht is er met name een bijzondere regeling in art. 37b FaillW voor<br />

overeenkomsten tot het geregeld afleveren <strong>van</strong> gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor de eerste<br />

levensbehoeften of voor het voortzetten <strong>van</strong> de door de schuldenaar gedreven onderneming. Hier heeft de curator<br />

het recht de overeenkomst verder te zetten ondanks de wanprestatie <strong>van</strong> de afnemer (achterstal in betalingen) <strong>van</strong><br />

voor de samenloop.<br />

2559 Bv. inzake leasing Hof Gent 8 februari 2002, gecit. door F. BRUYNS, JT 2004, (605) 611 nr. 40; vgl. ook<br />

de bespreking <strong>van</strong> het “voortzettingsrecht” door een borg in het Deel Persoonlijke Zekerheden.<br />

2560 HR 14 januari 2011, NJ 2011, 114. In het arrest HR 13 mei 2005, BabyXL, NJ 2005, 406, werd anderzijds<br />

merkwaardig genoeg wel aanvaard dat de bedongen vergoeding voor gederfde huurtermijnen bij opzegging door<br />

991


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d) Andere gevallen <strong>van</strong> wettige beëindiging<br />

En in alle andere gevallen waarin de overeenkomst krachtens de daarvoor geldende regels<br />

(ook andere dan hierboven (1) tot (3) genoemde) geldig wordt beëindigd, bv. door een<br />

opzegging <strong>van</strong> een herroepelijke lastgeving, een opzegging <strong>van</strong> een overeenkomst <strong>van</strong><br />

onbepaalde duur, een beëindiging wegens ernstige reden <strong>van</strong> bepaalde overeenkomsten om<br />

niet, e.d.m.<br />

3° Overeenkomsten beëindigd bij wederzijds akkoord<br />

Natuurlijk kan de overeenkomst ook worden beëindigd bij onderlinge overeenkomst tussen de<br />

bewindvoerder en de wederpartij.<br />

4° Overeenkomsten beëindigd door de bewindvoerder<br />

Hieronder (2°) wordt nagegaan in welke mate de bewindvoerder de overeenkomst kan<br />

beëindigen.<br />

b. De bewindvoerder heeft een "recht" om niet na te komen, in beginsel geen verbrekingsrecht<br />

1° De draagwijdte <strong>van</strong> de keuzemogelijkheid <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

a) Geen recht op verbreking<br />

De bewindvoerder beslist of hij de overeenkomst al dan niet verder gestand doet, d.i. uitvoert<br />

(Eng. “assume or reject”). Hij heeft in beginsel niet het recht de overeenkomst te beëindigen,<br />

behalve in de gevallen waarin en onder de voorwaarden waaronder de schuldenaar zelf dit<br />

naar gemeen recht had gekund (bv. opzegging <strong>van</strong> overeenkomst <strong>van</strong> onbepaalde duur,<br />

opzegging in overeenstemming met de overeenkomst, verbreking <strong>van</strong> de<br />

arbeidsovereenkomst in de zin <strong>van</strong> de Arbeidsovereenkomstenwet, verbreking <strong>van</strong> de<br />

aannemingsovereenkomst als opdrachtgever (art. 1794 BW), e.d.). Een weigering uit te<br />

voeren is dus in beginsel "wanprestatie".<br />

Uitzonderlijk heeft de faillissementscurator ook waar de schuldenaar dit naar gemeen recht<br />

niet heeft, wel een opzeggings- of verbrekingsrecht; deze uitzonderingen gelden enkel bij<br />

faillissement en niet in de andere gevallen <strong>van</strong> samenloop:<br />

- op grond <strong>van</strong> een bijzondere wetsbepaling; zo bv. kan hij tot 3 maanden na het faillissement<br />

de overeenkomsten <strong>van</strong> schadeverzekering (in ruime zin 2561 ) opzeggen (art. 32 II LVO);<br />

- wanneer zulks noodzakelijk is voor het beheer <strong>van</strong> de boedel (zie de bespreking onder 5°).<br />

de verhuurder jegens de failliete huurder, wel kan (zij het wellicht enkel bij roerende huurovereenkomsten).<br />

2561 Zoals gedefinieerd in de LVO, dus m.i.v. aansprakelijkheidsverzekeringen, doch met uitzondering <strong>van</strong><br />

krediet- en borgtochtovereenkomst (art. 71 LVO).<br />

992


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) Geen plicht tot nakoming<br />

Aan de andere kant mag de curator de lopende overeenkomsten niet uitvoeren, tenzij dit<br />

voordelig is voor de boedel (en in sommige gevallen ook enkel mits toestemming <strong>van</strong> de<br />

rechter-commissaris). Bij faillissement moet de handelsactiviteit worden stopgezet, tenzij ze<br />

met toestemming <strong>van</strong> de rechtbank in het belang <strong>van</strong> de boedel wordt voortgezet. Bij<br />

faillissement gaat het dan ook om verplichtingen die het faillissementsvonnis impliciet oplegt<br />

aan de curator. Wat de niet beëindigde overeenkomsten betreft, zal de bewindvoerder dus<br />

moeten kiezen tussen één <strong>van</strong> de volgende twee mogelijkheden:<br />

(1) ofwel nakomen, en aldus ook de daaraan verbonden tegenprestaties kunnen opvorderen.<br />

Bij deze voortzetting (in Nederland "gestanddoening" genoemd) zullen de uit de bestaande<br />

rechtsverhouding nieuw ontstane verbintenissen “boedelschulden” vormen (zie de bespreking<br />

hoger);<br />

(2) ofwel niet nakomen (niet gestand doen; in het En. spreekt men <strong>van</strong> reject of <strong>van</strong><br />

"disclaim" the contract 2562 ). Daardoor pleegt de gefailleerde wanprestatie en heeft de<br />

wederpartij de rechten die hij bij wanprestatie heeft - zonder dat zijn rechten een bijzondere<br />

rang krijgen in de boedel (in beginsel dus een chirografaire schuldvordering); dit wordt<br />

hieronder verder uitgewerkt.<br />

Evenwel is hij niet verplicht te kiezen zolang hij niet door de wederpartij daartoe wordt<br />

aangemaand; de curator moet immers niet met alle overeenkomsten bekend zijn. Uit het<br />

stilzitten <strong>van</strong> de curator wanneer hij niet is aangemaand kan de schuldeiser dan ook in<br />

beginsel geen rechten putten en ontstaat er alvast geen boedelschuld 2563 .<br />

2° Gevolgen <strong>van</strong> gebrek aan uitdrukkelijke keuze<br />

a) Bij overeenkomsten in het algemeen<br />

Art. 46 § 1 II FaillW gaat er<strong>van</strong> uit dat de curator geacht wordt de overeenkomst te<br />

“verbreken” (Fr. résilier) tenzij hij binnen 15 dagen na een aanmaning (door de schuldeiser)<br />

om te kiezen, te kennen geeft ze voort te zetten 2564 (een langere termijn kan tussen partijen<br />

overeengekomen worden).<br />

2562 Ook in het Engelse recht kan de curator niet "terminate the contract", maar alleen "disclaim", d.i.<br />

nakoming weigeren. Voor de regel in andere buurlanden, zie § 103 Duitse InsO, art. 37 F in Nederland en art.<br />

L.


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Sinds de invoeging <strong>van</strong> art. 46 § 2 II (bij Wet <strong>van</strong> 15 juli 2005) is het wel zo dat na de sluiting <strong>van</strong> een nieuwe<br />

arbeidsovereenkomst met een aldus ontslagen werknemer in het kader <strong>van</strong> een voortzetting of hervatting <strong>van</strong> de<br />

handelsactiviteit, deze overeenkomst in de loop <strong>van</strong> die periode <strong>van</strong> voortzetting maar kan beëindigd worden met<br />

inachtneming <strong>van</strong> de bijzondere procedures die voor het faillissement golden voor de desbetreffende werknemer.<br />

Los hier<strong>van</strong> bevat de FaillW verdere regels over de verplichtingen <strong>van</strong> de curator jegens de werknemers 2572 .<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> de keuze om na te komen of althans de overeenkomst voort te zetten<br />

Indien de bewindvoerder ervoor kiest de overeenkomst uit te voeren (en deze niet beëindigd is<br />

door één <strong>van</strong> de hoger genoemde redenen), zal de bewindvoerder ook de daaraan verbonden<br />

tegenprestaties kunnen opvorderen 2573 .<br />

Wel moet de bewindvoerder er rekening mee houden dat krachtens art. 1188 de termijn voor uitvoering vervallen<br />

is en hij dus niet kan inroepen dat de tegenpartij eerst moet nakomen; nakoming zal in beginsel gelijktijdig<br />

moeten gebeuren (beide partijen kunnen weigeren na te komen tenzij tegen gelijktijdige nakoming <strong>van</strong> de<br />

tegenprestatie).<br />

Omgekeerd zullen de uit de bestaande rechtsverhouding nieuw ontstane verbintenissen<br />

“boedelschulden” vormen (zie de bespreking in Deel II Hst. VI). De op de periode voor de<br />

samenloop betrekking hebbende achterstallige schulden zijn geen boedelschulden (maar het<br />

kan wel zijn dat de wederpartij de overeenkomst kan ontbinden indien die niet ook worden<br />

betaald, zie hierboven 2°).<br />

Omwille <strong>van</strong> de rechtsonzekerheid die hierbij kan rijzen, geven sommige curatoren er nog steeds de voorkeur<br />

aan de lopende overeenkomsten te verbreken en waar nuttig een nieuwe overeenkomst te sluiten voor een voor<br />

de boedel nuttige periode.<br />

4° Gevolgen <strong>van</strong> de keuze om niet na te komen - rechten <strong>van</strong> de wederpartij<br />

Art. 46 § 1 II FaillW geeft de curator dus in beginsel geen “verbrekingsrecht” in de zin <strong>van</strong><br />

een recht om de overeenkomst te ontbinden; de wettekst spreekt overigens ook <strong>van</strong><br />

"verbroken" en niet <strong>van</strong> "ontbonden" 2574 . Indien de curator kiest of geacht wordt te hebben<br />

gekozen voor het niet voortzetten <strong>van</strong> de overeenkomst, bevindt de gefailleerde zich in staat<br />

<strong>van</strong> wanprestatie; de overeenkomst zelf is niet beëindigd, maar de uitvoering in natura er<strong>van</strong><br />

aan de zijde <strong>van</strong> de gefailleerde stopgezet 2575 .<br />

2572 Bv. verplichting tot sociaal overleg, geregeld in art. 47 FaillW; zie verder onder meer art. 40 en 67 FaillW.<br />

2573 Voorbeelden: de curator <strong>van</strong> een gefailleerde koper <strong>van</strong> onroerend goed, waarbij de koop nog niet is<br />

overgeschreven, kan het goed maar in de boedel houden en overschrijving vorderen, indien hij ook de prijs<br />

betaalt. Hetzelfde geldt bij een gefailleerde koper <strong>van</strong> roerend goed, dat nog niet werd geleverd, of waarop een<br />

voorrecht of tegenwerpelijk eigendomsvoorbehoud <strong>van</strong> de verkoper rust. Zie voor uitwerking onder meer Vgl. E.<br />

DIRIX, RW 2003-2004, (201) 207 v.<br />

2574 Zo ook stelt men in het Amerikaanse recht dat “the rejection of a contract in bankruptcy constitutes a<br />

breach and not a recission of the agreement”.<br />

2575 In dezelfde zin E. DIRIX, RW 2003-2004, (201) 204; I. VEROUGSTRAETE, Manuel (2003) p. 467 nr.<br />

773; A. ZENNER, Dépistage, faillites et concordats, 1998, p. 479 nr. 679; W. VAN LEMBERGEN, RW 2005-<br />

995


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Bij een niet voortzetten <strong>van</strong> een arbeidsovereenkomst gaat het wel om een "verbreking" <strong>van</strong> de<br />

arbeidsovereenkomst in de zin <strong>van</strong> de Arbeidsovereenkomstenwet, die de werknemer recht geeft op een<br />

verbrekingsvergoeding.<br />

Behalve het recht <strong>van</strong> de curator om de uitvoering in natura te weigeren, gelden dus in<br />

beginsel de regels <strong>van</strong> het gemeen verbintenissenrecht. Art. 46 FaillW houdt géén andere<br />

afwijking in tegenover dat verbintenissenrecht 2576 . De wederpartij heeft dan de rechten die hij<br />

bij wanprestatie heeft, en in beginsel de keuze tussen uitvoering dan wel ontbinding (met<br />

schadevergoeding).<br />

a) Rechten die de wederpartij behoudt, andere dan verbintenisrechtelijke aanspraken<br />

i) Zakelijke rechten<br />

De wederpartij kan nog steeds zijn zakelijke rechten uitoefenen (bv. reeds gekochte zaken<br />

revindiceren, reeds onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen revindiceren), en de<br />

bewindvoerder moet daartoe meewerken 2577 .<br />

ii) Intellectuele rechten<br />

De wederpartij kan ook de intellectuele rechten uitoefenen die hem contractueel zijn<br />

toegekend of in licentie gegeven 2578 . De licentienemer kan de gefailleerde wel niet<br />

verplichten tot uitvoering in natura <strong>van</strong> positieve verplichtingen uit de licentie-overeenkomst<br />

(hieronder b), maar behoudt zijn gebruiksrecht.<br />

iii) Forum- en arbitragebedingen<br />

2006, 41-42.<br />

2576 Zo reeds onder de oude FaillW P. VAN OMMESLAGHE, in Les sûretés, Feduci Paris 1983, p. (345) 366.<br />

Art. 46 spreekt dan ook terecht en duidelijk meermaals <strong>van</strong> niet-uitvoering. Dat de term verbreking opduikt in lid<br />

II heeft blijkens de voorbereidende werken uitsluitend te maken met het feit dat naar gemeen recht bepaalde<br />

overeenkomsten, in het bijzonder de arbeidsovereenkomsten, kunnen worden verbroken; zie A. ZENNER & I.<br />

VEROUGSTRAETE, "Voortzetting <strong>van</strong> lopende overeenkomsten door de curators, verbrekingsvergoedingen en<br />

boedelschulden", TBH 2004, (517) 520; S. BRIJS, "Artikel 46 Faillissementswet: is de curator <strong>van</strong> de failliete<br />

verhuurder een tovenaar ?", RW 2005-2006, (54) 55 nr. 5.<br />

2577 De verkoper met eigendomsvoorbehoud mag immers niet eenzijdig de goederen weghalen wanneer zij<br />

onder het bewind staan <strong>van</strong> de bewindvoerder (bv. kh. Hasselt 7 juni 2005, RW 2005-2006, 1187); keerzijde<br />

daar<strong>van</strong> is wel dat de bewindvoerder persoonlijk aansprakelijk is voor de bewaring <strong>van</strong> die goederen tot hij ze<br />

teruggeeft (vgl. hoger).<br />

2578 Vgl. P. VAN OMMESLAGHE, "Les sûretés issus de la pratique", in Les sûretés, p. (345) 366; S. BRIJS,<br />

RW 2005-2006, (54) 59. In de VS oordeelde het Court of Appeal 4th Circuit in 1985 in Lubrizol v Richmond<br />

Metal Finishers, 756 F.2d 1043, dat de bewindvoerder <strong>van</strong> een licentiegever wel de licentie kon beëindigen; de<br />

wetgever heeft dan art. 365 (n) Bankruptcy Code gewijzigd om het tegendeel te verzekeren; onduidelijk was of<br />

het voortbestaan ook gold voor merklicenties – het Court of Appeal 7th Circuit besliste <strong>van</strong> wel: 7th Cir. 7 juli<br />

2102, Sunbeam Products v. Chiacgo Amerianc Manufacturing, docket No. 11-3920. Het C.A. 3rd Circuit loste<br />

het probleem in een andere zaak in 2010 op door te beslissen dat de licentie-overeenkomst in casu geen lopende<br />

overeenkomst meer was, maar een reeds uitgevoerde, en om die reden niet kon verworpen worden (In re Exide<br />

Technologies, 607 F.3d 957).<br />

996


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De curator blijft gebonden aan forum- en arbitragebedingen die voor de faillietverklaring<br />

rechtsgeldig zijn bedongen 2579 . Het zgn. keuzerecht heeft daarop geen betrekking.<br />

iv) Wilsrechten andere dan volmacht<br />

De wederpartij behoudt in beginsel ook de "wilsrechten" of bevoegdheden" waarover hij<br />

krachtens de rechtsverhouding beschikt. In het bijzonder heeft de wederpartij het recht een<br />

aan de samenloop tegenwerpelijke nettingovereenkomst (overeenkomst tot schuldvergelijking<br />

of schuldvernieuwing), al dan niet na toepassing <strong>van</strong> een close-out-beding, uit te voeren (art.<br />

14 WFZ, in Deel V Hst. VIII besproken).<br />

Ook kan de wederpartij, wanneer de handeling <strong>van</strong> de bewindvoerder een ontbindende<br />

voorwaarde realiseert, meer bepaald in de verkrijgingstitel <strong>van</strong> een goed, zich daarop<br />

beroepen (bv. wanneer de vervreemding in strijd met een conventioneel verbod een<br />

ontbindende voorwaarde zou vormen).<br />

Een bevoegdheid die de wederpartij niet behoudt is vertegenwoordigingsbevoegdheid om<br />

voor rekening <strong>van</strong> de gefailleerde te handelen. Dit geldt ook wanneer het gaat om een<br />

privatieve volmacht, d.i. een volmacht waarbij de lastgever zich ertoe verbindt om de<br />

handelingen waarmee de lasthebber wordt belast, zelf niet te stellen (bv. zelf geen<br />

handelingen te stellen m.b.t. een goed waar<strong>van</strong> het beheer aan de lasthebber is toevertrouwd).<br />

Een dergelijke volmacht verleent op zichzelf aan de lasthebber geen zakelijk recht op het<br />

beheerde goed en heeft dus geen zakelijke werking 2580 . Dergelijke volmacht kan het een<br />

bewindvoerder dan ook niet verhinderen om na faillissement <strong>van</strong> de lastgever diens rechten<br />

zelf uit te oefenen (en dus de verbintenis om niet te doen te overtreden). In de mate waarin de<br />

lastgever er zich toe had verbonden dat niet te doen, vormt dit dus wel wanprestatie, maar de<br />

bewindvoerder is wel bevoegd om die handelingen te stellen.<br />

b) Het lot <strong>van</strong> verbintenisrechtelijke aanspraken<br />

i) Verbintenissen tot geven of doen<br />

De wederpartij kan geen uitvoering in natura afdwingen <strong>van</strong> verbintenissen tot geven of doen,<br />

maar daarvoor enkel recht heeft op ontbinding en/of schadevergoeding krachtens de<br />

gemeenrechtelijke regels <strong>van</strong> toepassing op die overeenkomst 2581 , daaronder ook begrepen<br />

2579 Cass. 8 mei 1998, Arr. Cass. 1998 nr. 229, noot J.S.; Hof Gent 21 februari 2006, RW 2009-2010, 279<br />

kritische noot E. DIRIX "Arbitragebeding en ontoereikende faillissementsboedel" (arrest waartegen de<br />

voorziening werd verworpen door Cass. 29 mei 2009 op cassatitechnische gronden); V. THIELMAN, "Arbitrage<br />

en faillissement", RW 1990-91, (875) 878-879 nr. 23; B. DEMEULENAERE, "Arbitrabiliteit in het Belgisch<br />

arbitragerecht", TPR 1998, (645) 678 nr. 41; Ph. DE BOURNONVILLE, Arbitrage, Brussel 2000, p. 110 nr. 96;<br />

Fr. T‘KINT, "Convention d‘arbitrage et faillite", in Arbitrage en vennootschap, Brussel 1999, p. (218) 223 nr. 5;<br />

RPDB Compl. VII, tw. Arbitrage, nr. 53. Kritisch ook J. DECOKER, "Blijft een onvermogende eiser gebonden<br />

door arbitrage?", TBH 2003, p. (801) 810 nr. 24.<br />

2580 Het kan natuurlijk zijn dat de lasthebber tevens een zakelijk recht verkrijgt, zoals bv. een pandrecht of<br />

vruchtgebruik op het goed.<br />

2581 Onder meer VAN RYN & HEENEN, Principes IV (1965) nr. 2781-2783; RPDB, Faillite et banqueroute,<br />

370 nr. 413; E. DIRIX, RW 2003-2004, (201) 204; S. BRIJS, RW 2005-2006, (54) 55.<br />

997


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

het beroep op een ontbindende voorwaarde of een uitdrukkelijk ontbindend beding (en verder<br />

ook gerechtigd de eigen prestatie op te schorten 2582 c.q. retentierechten uit te oefenen);<br />

De schuldvorderingen die de wederpartij daardoor op de boedel verkrijgt zijn in beginsel niet<br />

bevoorrecht 2583 (onder voorbehoud <strong>van</strong> mogelijke zakelijke rechten die hij zich zou hebben<br />

voorbehouden op de goederen die het voorwerp <strong>van</strong> de prestatie vormen); de uitvoering in<br />

natura wordt omgezet in een in beginsel chirografaire schuldvordering tot schadevergoeding,<br />

dus gereduceerd tot een dividend 2584 ; deze schadevergoeding is dus in beginsel géén<br />

boedelschuld 2585 maar een schuldvordering in de boedel; zij wordt wél geacht te zijn ontstaan<br />

bij het sluiten <strong>van</strong> de overeenkomst en niet op het tijdstip <strong>van</strong> verbreking, zodat zij wel kan<br />

gebruikt worden voor een verrekening (schuldvergelijking) met een schuld aan de<br />

gefailleerde 2586 .<br />

De keuze tussen de resterende remedies voor wanprestatie (andere dan uitvoering in natura<br />

eisen) komt wel toe aan de wederpartij. De curator kan dus ook niet, door de overeenkomst te<br />

verbreken, de reeds door de gefailleerde voor de faillietverklaring geleverde prestaties<br />

terugvorderen (behoudens de herstelbevoegdheden <strong>van</strong> art. 17 v. FaillW 2587 t.a.v.<br />

rechtshandelingen voor de faillietverklaring, en de niet-tegenwerpelijkheid aan de boedel <strong>van</strong><br />

door de gefailleerde na het faillissement geleverde prestaties, art. 16 FaillW). Kiest de<br />

wederpartij voor ontbinding wegens wanprestatie <strong>van</strong> de schuldenaar, dan verliest de curator<br />

dus ook het voordeel <strong>van</strong> de overeenkomst, d.i. de rechten die de gefailleerde uit de<br />

overeenkomst haalde.<br />

ii) Verplichtingen om niet te doen<br />

Onduidelijk is of de wederpartij de bewindvoerder ook kan houden aan de verplichtingen om<br />

niet te doen <strong>van</strong> de gefailleerde; enerzijds heeft de persoon die huurt <strong>van</strong> de gefailleerde het<br />

recht de teruggave <strong>van</strong> het gehuurde goed te weigeren (zie hieronder c); anderzijds zal een<br />

vervreemdingsverbod dat de gefailleerde bindt, niet tegenwerpelijk zijn aan de bewindvoerder<br />

(zie Deel II Hoofdstuk II afdeling D).<br />

2582 Zie in dit verband Cass. 28 januari 2005, nr. C.04.0035N, VTB-VAB t. ABB, RW 2006-2007, 476. Wel<br />

ging het hier om een huurder die weigerde te betalen aan de cessionaris <strong>van</strong> de schuldvordering, omdat de<br />

gefailleerde zijn verplichtingen niet nakwam en de curator die weigerde na te komen.<br />

2583 Zo ook de terugvordering <strong>van</strong> een reeds betaald voorschot: A. DE WILDE, “De positie <strong>van</strong> de koper bij<br />

faillissement <strong>van</strong> de verkoper”, noot onder Cass. 9 maart 2000, RW 2000-2001, 480 (het arrest betrof wel een<br />

geval waar de overeenkomst reeds voor het faillissement <strong>van</strong> de verkoper was ontbonden door de koper).<br />

2584 RPDB, Faillite et banqueroute, 370 nr. 414; S. BRIJS, RW 2005-2006, (54) 55; I. VEROUGSTRAETE,<br />

Manuel nr. 616-618.<br />

2585 Bv. Hof Luik 26 maart 2009, JLMB 2010, 361 n. J. CAEYMAEX "Inexécution d'un contrat par le<br />

curateur. Dette de masse ou non ?" (hervorming kh. Namen 4 september 2007).<br />

2586 Cass. 4 februari 2011, United Real Estate t. Faill. West-Konstrukt, nr. C.10.0443.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20110204-6 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 488 n. R.<br />

HOUBEN; verbreking <strong>van</strong> Hof Gent 25 januari 2010, 7e kamer A.R. nr. 2009/1006 faill. West-Konstrukt,<br />

Elementaire rechtspraak ondernemingsrecht 2010 nr. 37. Het arrest in beroep werd verbroken omdat het<br />

geoordeeld had dat de verbrekingsvergoeding eerst na de samenloop was ontstaan en er dus geen<br />

schuldvergelijking mogelijk was, ook al was er samenhang.<br />

2587 Vgl. E. DIRIX, RW 2003-2004, (201) 208 nr. 20.<br />

998


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In een arrest <strong>van</strong> 16 april 2009 maakt het hof <strong>van</strong> Beroep te Gent 2588 een specieus<br />

onderscheid, dat echter niet overtuigt: volgens dat arrest is een vervreemdingsverbod in een<br />

aankoopakte (althans een verbod te vervreemden zonder toestemming <strong>van</strong> de eerdere<br />

verkoper) niet tegenwerpelijk aan de boedel omdat het het goed aan het verhaal <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers onttrekt, maar een verbod om het goed te verkopen tegen een hogere prijs dan de<br />

aankoopprijs wel tegenwerpelijk aan de boedel, ook al heeft het beding geen zakenrechtelijk<br />

karakter, omdat het de verkoop niet verhindert (NB. in casu was er noch wederinkoop<br />

bedongen noch een uitdrukkelijk ontbindend beding of ontbindende voorwaarde, en had de<br />

verkoper blijkbaar ook geen ontbinding gevorderd <strong>van</strong> de oorspronkelijke verkoop; ook is er<br />

geen reden waarom die verbintenis kwalitatief zou zijn en vloeide het verbod ook niet voort<br />

uit een wetsbepaling).<br />

c) Toepassing <strong>van</strong> deze regels op verhuringen door de gefailleerde<br />

De hierboven uiteengezette regels gelden in beginsel ook voor de huurovereenkomsten, ook<br />

wanneer de gefailleerde de verhuurder is. Dit betekent dat de curator niet verplicht worden tot<br />

uitvoering in natura <strong>van</strong> verbintenissen tot doen <strong>van</strong> de verhuurder, zoals met name een<br />

verplichting tot onderhoud of herstellingen; daartegenover heeft de huurder mogelijks een<br />

exceptio non adimpleti contractus en dus recht het overeenstemmende deel <strong>van</strong> de huurprijs in<br />

te houden.<br />

Wordt het verhuurde goed vervreemd door de curator zal evenwel de verkrijger in beginsel<br />

wél gehouden zijn tot nakoming <strong>van</strong> de verplichtingen <strong>van</strong> de verhuurder zolang de huur<br />

loopt volgens de geldende bepalingen (bv. mogelijkheid tot opzegging voor eigen gebruik<br />

enz.). De verkrijger zal niet gehouden zijn tot een huur voor meer dan 9 jaar of een kwijting<br />

voor vooruitbetaalde huur voor meer dan 2 jaar tenzij bij overschrijving <strong>van</strong> de akte (zie art. 1<br />

II en III HypW).<br />

Deze gehoudenheid <strong>van</strong> de rechtsopvolger (die natuurlijk de prijs beïnvloedt die de curator<br />

kan krijgen) geldt niet wanneer de bewindvoerder de mogelijkheid heeft de huur te “breken”<br />

door het goed te vervreemden in die gevallen waarin de huur niét tegenwerpelijk is aan de<br />

verkrijger (steeds bij roerende huur; bij onroerende huur indien de huur geen vaste datum<br />

heeft en ook niet op grond <strong>van</strong> de regels voor de bijzondere vorm <strong>van</strong> huur (pacht e.d.)<br />

tegenwerpelijk is aan de verkrijger <strong>van</strong> het goed). Ook zal een huur zonder vaste datum jegens<br />

de bewindvoerder gelden als een huur voor onbepaalde duur, die ten allen tijde rechtmatig kan<br />

worden opgezegd met de geldende opzegtermijn 2589 .<br />

Behalve door de huur te breken in de gevallen waarin dat dus kan, kan de curator net zoals de<br />

beslaglegger de huurder dus in beginsel niet dwingen tot afgifte of ontruiming 2590 en is hij in<br />

die zin verplicht de huurovereenkomst te dulden voor de lopende huurtermijn.<br />

2588 2007/AR/1876<br />

2589 Zo I. VEROUGSTRAETE, Manuel (2003), 508.<br />

2590 Vgl. DE PAGE, Traité IV, p. 753; CLOQUET, Les Novelles, Droit commercial IV, Les concordats et la<br />

faillite, 505 nr. 1698; P. VAN OMMESLAGHE, "Sûretés issues de la pratique et autonomie de la volonté", in<br />

Les sûretés, Feduci 1983, p. 365-366; A. ZENNER, "Des frais et dépenses de l'administration des faillites aux<br />

dettes de la masse", in Les créanciers et le droit de la faillite, 690 nr. 4; FREDERICQ, Handboek, II (1963),<br />

999


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Evenwel kan het zijn dat de uitzondering wegens noodzaak <strong>van</strong> toepassing is; deze wordt zo<br />

dadelijk onder 5° besproken.<br />

Heeft de verhuurder de mogelijkheid om voortijdig op te zeggen mits betaling <strong>van</strong> een<br />

vergoeding, dan vormt die vergoeding een boedelschuld. Zij heeft immers geen betrekking,<br />

zoals bij een arbeidsovereenkosmt, op een anciënniteit opgebouwd voor de samenloop, maar<br />

compenseert het genot dat na de samenloop had moeten worden verschaft.<br />

5° Uitzonderlijke mogelijkheid de overeenkomst te verbreken in geval <strong>van</strong> noodzakelijkheid<br />

Uitzonderlijk heeft de curator ook het recht om de overeenkomst niet alleen niet uit te voeren,<br />

maar ook te verbreken, en aldus ook een einde te maken aan contractuele rechten <strong>van</strong> de<br />

wederpartij die in beginsel wel tegenwerpelijk zijn aan de boedel.<br />

In een wel erg bijzonder geval - waarin de verhuurder namelijk wel in het bezit was <strong>van</strong> het<br />

goed omdat hij tegelijk onderhuurder was <strong>van</strong> de huurder - werd een arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong><br />

beroep <strong>van</strong> Brussel, dat nogal onhandig had beslist dat art. 46 FaillW in casu niet <strong>van</strong><br />

toepassing was, verbroken door cassatie op 24 juni 2004 2591 . Het Hof <strong>van</strong> cassatie besliste in<br />

nogal tegenstrijdige bewoordingen (en eigenlijk overbodig in casu) dat "de curator wel een<br />

einde kan stellen aan een overeenkomst die de gefailleerde bindt, indien de beëindiging <strong>van</strong><br />

de overeenkomst noodzakelijk is voor het beheer <strong>van</strong> de boedel als een goede huisvader,<br />

onverminderd de rechten die dan voortvloeien voor de medecontractant <strong>van</strong> de failliet wegens<br />

de niet-uitvoering <strong>van</strong> de overeenkomst".<br />

Evenwel bleef er betwisting over de draagwijdte <strong>van</strong> dit arrest; de meeste rechtsleer<br />

minimaliseert de draagwijdte <strong>van</strong> dit arrest en betwijfelt of de curator een recht heeft de<br />

1813; I. VEROUGSTRAETE, Manuel de la faillite, uitg. 2003, p. 467-468 nr. 773 en 776; A. ZENNER,<br />

Dépistage, faillites et concordats, p. 479 nr. 679; J. MEERTS, "Boedelschulden", in Gerechtelijk akkoord en<br />

faillissement, II-H, 46-47; K. TROCH, "De opschorting <strong>van</strong> de tenuitvoerlegging: gevolgen", in Gerechtelijk<br />

akkoord en faillissement, II-E.31, p. 47; VERBEKE & PEETERS, Vijf jaar voorrechten, hypotheken en andere<br />

zekerheden 1991-1995, p. 260 nr. 384; LA HAYE & VANKERKCKHOVE, Les baux en général, 315 nr. 478;<br />

E. DIRIX, RW 2003-2004, (201) 209; W. VAN LEMBERGEN, RW 2005-2006, 41 v.; S. BRIJS, RW 2005-2006,<br />

(54) 56; Hof Brussel 26 februari 2002, RW 2003-2004, 388, maar verbroken door Cass. 24 juni 2004 (hieronder).<br />

Het Arbitragehof gaat in zijn arrest 161/2003 <strong>van</strong> 10 december 2003<br />

(http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2003/2003-161n.pdf = TBH 2004, 253) ten onrechte uit <strong>van</strong> de<br />

tegenovergestelde interpretatie <strong>van</strong> art. 46 § 1 FaillW, door er<strong>van</strong> uit te gaan dat deze bepaling de curator <strong>van</strong><br />

een gefailleerde verhuurder wél het recht geeft om de handelshuur te verbreken en de huurder uit te zetten. Die<br />

interpretatie was wel die gegeven door de vraagstellende rechter (kh. Brussel 28 november 2002, iz. faill. NV<br />

Mein). In die zaak had de rechtbank <strong>van</strong> koophandel, die de prejudiciële vraag stelde, wel gesteld dat de<br />

voortzetting de curator met belangrijke boedelschulden zou opzadelen, en was het verhuurde goed door de<br />

curator ook verkocht aan een derde. Vgl. dezelfde kritiek op het arrest <strong>van</strong> het Arbitragehof <strong>van</strong> S. BRIJS, RW<br />

2005-2006, (54) 54 en 56.<br />

2591 Cass. 24 juni 2004, DSA t. faill. Boopen t. Alken-Maes, TBH 2005, 241 noot A. ZENNER & C. ALTER,<br />

"Faillite et contrats en cours: faculté de ne pas poursuivre l'exécution ou droit de résiliation dans le chef du<br />

curateur ?" en noot C. VAN BUGGENHOUT & I. VAN DE MIEROP, "Wat baten kaars en bril, als den uil niet<br />

zien wil" = RW 2005-2006, n. S. BRIJS.<br />

1000


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

huurder uit te zetten (wat in casu zoals gezegd niet rele<strong>van</strong>t was) 2592 . De vraag rees ook hoe<br />

strikt de noodzakelijkheid voor het beheer <strong>van</strong> de boedel, die vereist is voor die beëindiging,<br />

dient te worden begrepen (indien dit vrij eng wordt begrepen, zal aan dat vereiste bij een<br />

"normale" huur zelden voldaan zijn), alsook of een beëindiging die noodzakelijk is voor het<br />

beheer <strong>van</strong> de boedel niet uiteraard maakt dat de aanspraak op schadevergoeding <strong>van</strong> de<br />

wederpartij een boedelschuld wordt 2593 (in welk geval de beëindiging voor de curator slechts<br />

zelden interessant zal zijn).<br />

Wat de eerste vraag betreft, bracht het Batiloc-arrest <strong>van</strong> 10 april 2008 2594 verduidelijking.<br />

Dit arrest verbrak een arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> beroep te Brussel d.d. 11 mei 2005 dat ten<br />

onrechte een zeer ruime draagwijdte had gegeven aan de beëindigingsmogelijkheid <strong>van</strong> de<br />

curator, door toe te staan een pacht effectief te verbreken en de pachter uit te zetten, om aldus<br />

een onroerend goed vrij te kunnen verkopen, omdat de waarde <strong>van</strong> het actief daardoor hoger<br />

zou liggen 2595 . Het hof <strong>van</strong> cassatie preciseerde dat het feit dat een goed een mindere<br />

verkoopwaarde heeft door het doorlopen <strong>van</strong> de huur op zichzelf de normale afwikkeling <strong>van</strong><br />

het faillissement niet verbiedt en beperkte de verbrekingsmogelijkheid tot de gevallen waarin<br />

het doorlopen <strong>van</strong> de overeenkomst de vereffening <strong>van</strong> de boedel belet of abnormaal<br />

verzwaart.<br />

Aan de vraag of de vergoeding die door die verbreking in het belang <strong>van</strong> de boedel<br />

verschuldigd wordt, dan een boedelschuld is, kwam dit cassatie-arrest evenwel nog niet<br />

toe 2596 . M.i. moet het antwoord daarop positief luiden (vgl. hierboven c).<br />

3. Opdracht t.a.v. het actief: dit opsporen, te gelde maken en de opbrengst verdelen.<br />

Bij het bewind over een of meer bepaalde goederen (d.i. bij uitvoerend beslag) is deze<br />

opdracht erg beperkt (het opsporen <strong>van</strong> het actief is geen zelfstandige opdracht <strong>van</strong> de<br />

bewindvoerder; in dat opzicht handelt hij enkel in opdracht <strong>van</strong> de schuldeiser die hem heeft<br />

2592 A. ZENNER & C. ALTER, TBH 2005, (241) 252 interpreteren dit arrest dan ook in die zin dat niet<br />

afgeweken wordt <strong>van</strong> de traditionele doctrine. In het arrest ging het overigens om een zaak waar de gefailleerde<br />

eigenaar tevens onderhuurder was, zodat de beëindiging hier alvast geen uitzetting <strong>van</strong> de huurder inhield.<br />

2593 Dit wordt met name geopperd door S. BRIJS, RW 2005-2006, (54) 58; C. ALTER, JT 2008, p. (470) 471;<br />

E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, (1163) 1192; A. DE WILDE, Boedelschulden in het insolventierecht, p. 216;<br />

anders A. MEULDER, "La continuité des contrats en cas de procédures collectives d'insolvabilité ou de<br />

liquidation: régime unique ou multiple ? L'arrêt du 10 avril 2008: charge finale, nouvelle escarmouche ou baroud<br />

d'honneur ?", TBH 2008, (861) 868; Th. HÜRNER, JT 2008, 347.<br />

2594 Cass. 10 april 2008, nr. C.05.0527N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20080410-4, TBH 2008, 454 = JT 2008, 349 en artikel Th. HÜRNER = NjW 2008, 494 n. PC = JLMB 2008,<br />

1588 n. Fr. GEORGES “Faillite et contrats en cours: la Cour de cassation précise sa jurisprudence”= DAOR<br />

2008, 246 n. J. DERYCKERE, “Het recht <strong>van</strong> de curator om lopende overeenkomsten te beëindigen – Het Hof<br />

<strong>van</strong> Cassatie zet de deur die het zelf wijd had geopend terug op een kier”= T.Not. 2009, 201 met concl. A.g. C.<br />

Vandewal en n. F. BOUCKAERT, “Kan de curator <strong>van</strong> een gefailleerde een eind maken aan een lopende<br />

huurovereenkomst ?” = RW 2008-2009, 1729 n. = Jaarverslag cassatie 2008, 49; ook besproken door A.<br />

MEULDER, TBH 2008, 861 v. De conclusies <strong>van</strong> de a.g. hadden zeer uitdrukkelijk gewezen op de onvrede na<br />

het arrest <strong>van</strong> 24 juni 2004 en aangedrongen op een duidelijke stellingname <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie.<br />

2595 Hof Brussel 11 mei 2005, NJW 2006, 801 noot P. Coussement = RAGB 2006, 661, verbroken door Cass.<br />

10 april 2008.<br />

2596 Het verbroken arrest a quo oordeelde <strong>van</strong> niet, maar werd verbroken door het principale middel, waardoor<br />

deze subsidiaire vraag niet werd behandeld in cassatie.<br />

1001


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

aangesteld). De uitwerking hieronder handelt dan ook over het vereffeningsbewind over een<br />

geheel vermogen.<br />

a. (Weder)samenstelling <strong>van</strong> het actief<br />

De bewindvoerder dient het actief op te sporen voor zover het deel uitmaakt <strong>van</strong> de boedel,<br />

ongeacht in wiens handen het zich bevindt.<br />

Wat de goederen betreft die in de macht zijn <strong>van</strong> de schuldenaar of op zijn naam staan, zal hij<br />

onderzoeken of de zakelijke rechten die derden beweren te hebben op die goederen, bestaan<br />

en tegenwerpelijk zijn aan de boedel. Vaak zal hij die rechten kunnen “lossen” door de<br />

verzekerde schuld te betalen, zo bv. bij goederen onder eigendomsvoorbehoud (zie verder) of<br />

waarop een reclamerecht of retentierecht rust. Zolang hij die goederen niet teruggeeft, is hij<br />

aansprakelijk voor de bewaring er<strong>van</strong>.<br />

De bewindvoerder oefent ook de schuldvorderingen <strong>van</strong> de schuldenaar uit, die tot de<br />

verkrijging <strong>van</strong> activa (geld of andere goederen) kunnen leiden, inbegrepen<br />

schuldvorderingen tot schadevergoeding jegens de schuldenaar. Welke schuldvorderingen hij<br />

uitoefent, wordt onder d. nader besproken.<br />

De “wedersamenstelling” <strong>van</strong> het actief gebeurt desgevallend ook door de uitoefening <strong>van</strong> de<br />

actio Pauliana en – bij faillissement - andere bijzondere herstelbevoegdheden (in Deel II hst.<br />

III afd. D. besproken). In dat geval oefent de bewindvoerder rechten uit die de schuldenaar<br />

zelf niet (meer) had.<br />

Ook de "verbreking" <strong>van</strong> overeenkomsten, die hierboven uitvoeriger werd besproken, kan een<br />

wijze zijn om activa voor de boedel te behouden en te kunnen realiseren.<br />

Nadere details worden voor de verschillende bewindsvormen buiten faillissement worden<br />

apart besproken (o.a. de vraag of na het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop door de schuldenaar<br />

verkregen goederen ook in de boedel vallen).<br />

De FaillW bevat vrij gedetailleerde regels over de wijze waarop de activa moeten worden opgespoord 2597 .<br />

Praktische problemen rijzen recnet wel steeds meer doordat de informatie zich kan bevinden “in the cloud” in<br />

plats <strong>van</strong> fysiek aanwezig te zijn in de onderneming inb; de aanwezige databestanden 2598 ).<br />

Met toestemming <strong>van</strong> de rechter kan de curator tijdelijk de activiteit voortzetten met het oog op een betere<br />

tegeldemaking (zie art. 47 FaillW).<br />

Vanaf de sluiting <strong>van</strong> het proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie <strong>van</strong> schuldvorderingen gaat de curator over tot<br />

verzilvering <strong>van</strong> de activa (voorheen kan hij de activa vervreemden die aan bederf of snelle waardevermindering<br />

2597 Zie onder meer art. 43 (opmaken inventaris) art. 45 (bewaringsverplichting boekhouding), art. 54 (opstellen<br />

<strong>van</strong> een balans), enz.<br />

2598 Voor de toegang <strong>van</strong> de curator tot gegevens “in the cloud”, zie bv. Rb. ’s Hertogenbosch 20 maart <strong>2012</strong>,<br />

LJN nr. BV9640 op http://zoeken.rechtspraak.nl/.<br />

1002


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bewindvoerder in beginsel beperkt (zie de bespreking daar<strong>van</strong> in Deel II); maar die inperking<br />

wordt ten dele ongedaan gemaakt in geval <strong>van</strong> faillissement (opschorten en terugdringen <strong>van</strong><br />

het afscheidingsrecht in de FaillW <strong>van</strong> 1998, zie onder Afd. H); de bevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

bewindvoerder is dan dus weer ruimer.<br />

Door die tegeldemaking oefent de bewindvoerder het collectief pandrecht <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

uit. Dat pandrecht verschaft hen immers geen recht op de goederen zelf, maar wel op de<br />

opbrengst er<strong>van</strong>. De goederen, andere dan geld, worden daarom in beginsel verkocht en aldus<br />

omgezet in geld. De tegeldemaking doet geen afbreuk aan de rechten <strong>van</strong> schuldeisers: door<br />

zakelijke subrogatie gaan die over op de prijs.<br />

2° Procedure<br />

De wijze waarop die tegeldemaking gebeurt, en vooral de bepaling <strong>van</strong> de schuldeisers die in<br />

de opbrengst delen, verschil nogal voor de verschillende bewindssituaties, en wordt bij de<br />

gevallen buiten faillissement apart besproken.<br />

De FaillW bevat vrij gedetailleerde regels over de wijze waarop de activa moeten worden bewaard, beheerd en te<br />

gelde gemaakt 2603 . Deze regels gelden zowel de activa in de algemene boedel als die ten aanzien waar<strong>van</strong> de<br />

rang ut singuli moet worden bepaald door de curator.<br />

Vanaf de sluiting <strong>van</strong> het proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie <strong>van</strong> schuldvorderingen gaat de curator over tot<br />

verzilvering <strong>van</strong> de activa (voorheen kan hij de activa vervreemden die aan bederf of snelle waardevermindering<br />

onderworpen zijn, of waar<strong>van</strong> de bewaringskosten te hoog zijn, art. 49 FaillW). Recente rechtsleer en<br />

rechtspraak leggen deze bepaling extensief uit, zodat art. 49 ook wordt toegepast op goederen die afzonderlijk<br />

niet aan de vereisten voldoen, maar deel uitmaken <strong>van</strong> een handelszaak of onderneming die bij gebrek aan snelle<br />

verkoop als geheel snel aan waarde zou verliezen (met name door het weglopen <strong>van</strong> het cliënteel) 2604 .<br />

Indien er reeds een uitwinningsprocedure op onroerend goed bezig is en zo ver gevorderd dat de gedwongen<br />

verkoop reeds is bekendgemaakt, wordt die voor rekening <strong>van</strong> de boedel voortgezet 2605 . De gelden afkomstig<br />

<strong>van</strong> de realisatie moeten tot aan de verdeling in beginsel gestort worden bij de Deposito- en Consignatiekas 2606<br />

(art. 51 FaillW) – een archaïsche regel die inzake faillissement behouden is, terwijl deze voor andere vormen <strong>van</strong><br />

vereffeningsbewind werd versoepeld 2607 .<br />

2603 Zie onder meer art. 45 (bewaringsverplichting boekhouding), art. 54 (opstellen <strong>van</strong> een balans), art. 68<br />

(overmaking gelden aan Fonds voor Sluiting <strong>van</strong> ondernemingen met het oog op snelle uitbetaling <strong>van</strong> de<br />

werknemers), art. 75 (gewone procedure <strong>van</strong> tegeldemaking), art. 76 (bijeenroeping <strong>van</strong> de schuldeisers), enz.<br />

2604 Hof Gent 31 januari 2005, TRV 2005, 486 = RW 2006-2007, 408. Zie uitvoeriger P. COUSSEMENT, "De<br />

overdracht <strong>van</strong> insolvente ondernemingen in globo krachtens artikel 49 F.W.", TRV 2005, 431 v. en erratum TRV<br />

2005, 512.<br />

2605 Tenzij het gaat om een beslag op verzoek <strong>van</strong> de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser. Gaat het om<br />

een beslag op verzoek <strong>van</strong> een andere bijzonder bevoorrechte schuldeiser, dan kan de curator overnemen (maar<br />

moet hij niet).<br />

2606 Op internet te vinden op http://www.treasury.fgov.be/interdeponl/Contact/Contact.htm. De lokale<br />

agentschappen <strong>van</strong> de DCK (die de gerechtelijke consignaties beheren) zijn toevertrouwd aan de<br />

hypotheekkantoren. De rentevoet wordt bepaald bij Ministerieel Besluit.<br />

2607 De regel werd dan ook in vraag gesteld door middel <strong>van</strong> een prejudiciële vraag aan het Arbitragehof, dat de<br />

regel in arrest nr. 2005/23 <strong>van</strong> 26 januari 2005 verenigbaar achtte met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel<br />

1004


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zozeer om rechten <strong>van</strong> de schuldeisers als om rechten “<strong>van</strong>” de boedel als afgescheiden<br />

vermogen.<br />

Welke zijn de collectieve rechten <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers, of correcter, <strong>van</strong> de<br />

boedel ?<br />

Uitgangspunt moet zijn dat de schuldeisers c.q. de curator in beginsel niet meer rechten<br />

kunnen uitoefenen dan die waarover hun schuldenaar beschikte. Daarop kunnen er<br />

uitzonderingen zijn; die mag men niet te snel aannemen.<br />

Het betreft volgende categorieën <strong>van</strong> rechten:<br />

a) In de boedel bevinden zich op de eerste plaats de rechten <strong>van</strong> de schuldenaar zelf, die de<br />

schuldeisers krachtens het (algemeen) beslag hebben verkregen, en dus een actief vormen dat<br />

deel uitmaakt <strong>van</strong> de boedel, inbegrepen de schuldvorderingen jegens derden (bv. in<br />

schadevergoeding); dus hun collectief pandrecht op de activa <strong>van</strong> de schuldenaar. De<br />

schuldeisers c.q. de curator kunnen daarbij zoals gezegd in beginsel niet meer rechten<br />

uitoefenen dan die waarover hun schuldenaar beschikte (zie Deel II Hst. III Afd. D), en<br />

bovendien ook niet diegene die strikt persoonsgebonden zijn. Onder rechten <strong>van</strong> de<br />

gefailleerde dienen zowel schuldvorderingen en andere aanspraken als andere rechten te<br />

worden begrepen (ook Gestaltungsrechten, bv. ontbinden of aanvechten <strong>van</strong> een<br />

overeenkomst), behalve diegene die strikt persoonlijk zijn.<br />

b) Vervolgens de Gestaltungsrechten die zij kunnen uitoefenen in de vorm <strong>van</strong> de actio<br />

Pauliana en de andere herstelbevoegdheden <strong>van</strong> de bewindvoerder (met name bij<br />

faillissement). Het betreft rechten die de schuldenaar zelf niet heeft. Daardoor wordt immers<br />

het gemeenschappelijk onderpand “wedersamengesteld” (reconstitué) 2609 – correcter :<br />

uitgebreid - ten bate <strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers.<br />

c) Zij kunnen ook de rechten uitoefenen die de schuldeisers halen uit gesimuleerde<br />

handelingen <strong>van</strong> de gefailleerde, dit ook al heeft de gefailleerde zelf wegens het geveinsd<br />

karakter er<strong>van</strong> geen recht.<br />

d) Volgens de (m.i. problematische) formule <strong>van</strong> de cassatie-arresten heeft de boedel ook de<br />

aanspraak op schadevergoeding <strong>van</strong> schade aan de boedel zelf, ook genoemd het collectief<br />

nadeel dat de schuldeisers leiden (immers een schade aan het "collectief onderpand" <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers) door de fout <strong>van</strong> een derde (d.i. iedereen behalve de gefailleerde). Waaruit kan<br />

die schade aan de boedel dan wel bestaan ?<br />

Vooreerst dit: het gaat niet om een vraag <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>kelijkheid of hoedanigheid, maar om een<br />

vraag <strong>van</strong> gegrondheid, nl. of er al dan niet een schade <strong>van</strong> de boedel is en dus een subjectief<br />

recht “<strong>van</strong> de boedel” 2610 .<br />

2609 Terminologie <strong>van</strong> P.g. Faider voor Cass. 1 juni 1876, Pas. 1876 I 298.<br />

2610 Cass. 4 februari 2011, nr. C.09.0420.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20110204-4 = Jaarverslag Cassatie 2011, 21 = RW 2011-<strong>2012</strong> n. J. VAN ANROYE “Collectieve en individuele<br />

1006


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Volgens de cassatieformule is er schade aan de boedel bij een vermeerdering <strong>van</strong> het passief<br />

<strong>van</strong> de boedel of een vermindering <strong>van</strong> het actief 2611 door de fout <strong>van</strong> een derde. Dit dient<br />

m.i. te worden genuanceerd: zeker niet elke toename <strong>van</strong> het passief is een schade voor de op<br />

dat ogenblik reeds bestaande schuldeisers.<br />

Maar er is de meer fundamentele vraag op welke grond de schuldeisers een aanspraak zouden<br />

hebben wanneer de gefailleerde zelf geen aanspraak heeft (bv. indien de toename <strong>van</strong> het<br />

passief of vermindering <strong>van</strong> het actief door een daad <strong>van</strong> een derde die contractueel<br />

verbonden is met de gefailleerde geen contractuele fout uitmaakt). M.i. is er hoogstens een<br />

rechtsgrond in de volgende twee gevallen:<br />

1° Wanneer bij de uitoefening <strong>van</strong> de actio pauliana of de herstelbevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

curator t.a.v. handelingen uit de verdachte periode blijkt dat een goed dat aan een wederpartij<br />

<strong>van</strong> de gefailleerde was vervreemd niet in de boedel kan worden geïntegreerd omwille <strong>van</strong><br />

een daad <strong>van</strong> die wederpartij, dan heeft de boedel een aanspraak tot schadevergoeding op die<br />

wederpartij (zie de bespreking in het Deel II Hoofdstuk III afdeling D).<br />

2° Waar de aangesproken derde bij de schuldeisers de schijn heeft gewekt dat een bepaald<br />

actief aanwezig zou zijn of passief afwezig zou zijn. Dit vinden we in Cass. 24 oktober<br />

2002 2612 , twee zaken waarin een fictieve kapitaalsverhoging was doorgevoerd door de<br />

valsheid <strong>van</strong> een derde. Door die fout was het kapitaal niet daadwerkelijk verhoogd tot het<br />

bedrag waartoe het volgens de akten <strong>van</strong> kapitaalverhoging zou zijn verhoogd. De curator<br />

vorderde de daarmee overeenstemmende schadevergoeding. Er werd niet ingegaan op de<br />

vraag of het in casu ging om een recht op schadevergoeding <strong>van</strong> de gefailleerde zelf (dat als<br />

bestanddeel <strong>van</strong> de boedel door de curator werd uitgeoefend) dan wel om een eigen recht op<br />

schadevergoeding <strong>van</strong> de boedel, omdat er in beide gevallen een aanspraak <strong>van</strong> de boedel zou<br />

zijn (en dus de curator bevoegd) nu de schade <strong>van</strong> de schuldeisers in ieder geval een<br />

gemeenschappelijke schade was 2613 . Nochtans is die vraag m.i. wel rele<strong>van</strong>t, want indien de<br />

gefailleerde geen recht had, dan kan dit slechts op grond <strong>van</strong> de simulatie, maar dan kunnen<br />

de schuldeisers <strong>van</strong> de gefailleerde zich op de gesimuleerde handeling beroepen om de<br />

kapitaalsverhoging in te vorderen.<br />

In Cass. 29 oktober 2004 2614 stelt het Hof <strong>van</strong> cassatie ditmaal duidelijker dat de schuldeisers<br />

collectieve aanspraken kunnen hebben, ook indien de gefailleerde geen aanspraak heeft, en<br />

rechtvaardigt dit met een beroep op de bescherming <strong>van</strong> het gewettigd vertrouwen <strong>van</strong> de<br />

schade na faillissement: een kwestie <strong>van</strong> concrete schadebegroting “.<br />

2611 Cass. 19 oktober 1999, Arr. nr. 544. Voor het geval <strong>van</strong> vermindering <strong>van</strong> het actief vinden we dezelfde<br />

regel in § 92 Duitse InsO.<br />

2612 Cass. 24 oktober 2002, RW 2002-2003, 902 met conclusies A.g. Dubrulle = TBH 2003, 184 noot<br />

VERRAES.<br />

2613 In de zin <strong>van</strong> een recht op vergoeding <strong>van</strong> de gefailleerde: L. CORNELIS, “Persoonlijk: over schade en de<br />

aansprakelijkheidsvordering <strong>van</strong> de curator”, in Liber amicorum Yvette Merchiers, p. 75 v. nr. 22 v.<br />

2614 Cass. 29 oktober 2004, RPS 2004, 159 n. W. DERIJCKE, "La position juridique du curateur: entérinement<br />

d'une révolution taxinomique" = RW 2007-2008, 500.<br />

1007


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldeisers (op de aanwezigheid <strong>van</strong> dat actief of afwezigheid <strong>van</strong> dat passief). Daardoor<br />

wordt aansluiting gezocht met de schijn- of vertrouwensleer.<br />

Maar de regel moet wel zijn dat de boedel (en dus de curator) geen andere aanspraken heeft<br />

dan de gefailleerde zelf 2615 .<br />

Daarnaast kan ook uit andere specifieke wetsbepalingen volgen dat een bepaalde aanspraak<br />

enkel door de curator kan worden uitgeoefend; zo bv. de aansprakelijkheidsvordering tegen de<br />

oprichters <strong>van</strong> een gefailleerde vennootschap wegens kennelijk ontoereikend kapitaal bij<br />

oprichting 2616 .<br />

e) Tenslotte kan de curator <strong>van</strong> een VOF volgens de rechtspraak ook, met het oog op een<br />

efficiënte afwikkeling, de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> de VOF jegens de eveneens<br />

failliete vennoten <strong>van</strong> de VOF uitoefenen, al gaat het hier strikt genomen om individuele<br />

rechten <strong>van</strong> die schuldeisers 2617 .<br />

4. Rechten <strong>van</strong> de individuele schuldeisers jegens derden.<br />

a. Aanspraken jegens de gefailleerde<br />

Uit het voorgaande volgt dat de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers jegens de gefailleerde voor hun<br />

rekening worden uitgeoefend door de bewindvoerder, zodat de schuldeisers ze niet meer<br />

individueel kunnen uitoefenen.<br />

b. Hetzij boedelaanspraak hetzij individuele aanspraak<br />

Wat aanspraken jegens derden betreft, moet nagegaan worden of het een recht is <strong>van</strong> de<br />

boedel of een individuele aanspraak <strong>van</strong> een individuele schuldeiser.<br />

Indien de schade een schade aan de boedel is, heeft dit tot gevolg dat enkel de boedel (dus de<br />

curator) een aanspraak heeft op vergoeding. De schuldeisers hebben geen individuele<br />

aanspraak op vergoeding <strong>van</strong> de schade die eruit zou bestaan dat door de schade aan de<br />

boedel hij zijn schuldvordering niet of minder recupereert (loutere reflexschade of<br />

“weerkaatsingsschade”, dommage par ricochet). Dit blijkt uit een arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong><br />

2615 Hof Gent 6 oktober 2008, 7 e K., nr. 2006/AR/1959 en 1994, faill. TVD Plastics t. Inox Construct, dat ten<br />

dele verbroken werd - evenwel niet op dit punt - door Cass. 17 december 2010, nr. C.10.1046.N =<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20101217-3 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 181 n. R.<br />

HOUBEN: “De collectieve schade die de curator kan vorderen is geen bundeling <strong>van</strong> individuele<br />

vorderingsrechten <strong>van</strong> de schuldeisers, maar wel het vorderingsrecht <strong>van</strong> de gefailleerde dat op grond <strong>van</strong> het<br />

faillissemenstbeslag kan worden gerealiseerd”.<br />

2616 Zie over het collectief karakter hier<strong>van</strong> Hof Antwerpen 18 december 2000, RW 2001-2002, 1364.<br />

2617 Cass. 19 december 2008, nr. C.07.0281.N, Geudens,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20081219-1 = Jaarverslag cass. 2008, 53 = RW<br />

2009-2010, 1428 n. J. VANANROYE = TRV 2009, 459 n. H. DE WULF "Het faillisement <strong>van</strong> onbeperkt<br />

aansprakelijke vennoten <strong>van</strong> een VOF en de taak en bevoegdheid <strong>van</strong> de curator" = TBH 2009, 938 n. M.<br />

COIPEL "Faut-il remettre en cause la solution traditionnelle qui attribue la qualité de commerçant aux associés<br />

d’une SNC et au(x) commandité(s) d'une SCS ?".<br />

1008


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

cassatie <strong>van</strong> 17 januari 2008 2618 ; hetzelfde geldt voor aandeelhouders 2619 . Voor<br />

uitzonderingen zie hieronder.<br />

Wanneer het niet gaat om een aantasting <strong>van</strong> de verhaalsmogelijkheden <strong>van</strong> de gezamenlijke<br />

schuldeisers, maar om schade die slechts een bepaalde categorie schuldeisers heeft geleden,<br />

dan komt de aanspraak niet toe aan de curator (bv. de zaakvoerder zet de onderneming voort<br />

wetende dat de nieuw aangegane schulden nooit zullen kunnen worden betaald 2620 ; of de<br />

vereffenaar <strong>van</strong> een voor de faillietverklaring reeds in vereffening zijnde vennootschap heeft<br />

de voorrangsregels niet geëerbiedigd 2621 ; zaakvoerder heeft niet de btw-aangifte ingediend<br />

waartoe hij wettelijk verplicht was waardoor de btw-schuld <strong>van</strong> de vennootschap niet werd<br />

betaald 2622 ; zaakvoerder heeft ingehouden bedrijfsvoorheffing niet doorgestort 2623 ). Enkel de<br />

individuele schuldeisers hebben een aanspraak op vergoeding <strong>van</strong> een nadeel dat niet<br />

collectief is. De individuele schuldeisers behouden ook een individuele aanspraak op<br />

vergoeding voor door dezelfde fouten <strong>van</strong> een derde geleden schade die een andere schade is<br />

dan de collectieve schade <strong>van</strong> de schuldeisers 2624 ; het moet dus wel gaan om een andere<br />

schade dan de waardevermindering <strong>van</strong> het collectief onderpand en de daaruit volgende<br />

vermindering <strong>van</strong> het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeiser.<br />

c. Uitzonderlijk individuele aanspraak voor boedelschade<br />

Uitzonderlijk geeft de wet aan individuele schuldeisers het recht om vergoeding te vorderen<br />

voor schade die primair schade aan de boedel is. Dat vinden bij de bijzondere<br />

faillissementsaansprakelijkheid <strong>van</strong> bestuurders bij kennelijk grove fout (art. 265, 409 en 530<br />

Wb.Venn., zoals gewijzigd bij Wet <strong>van</strong> 4 september 2002). De rechtspraak interpreteert de<br />

bevoegdheid <strong>van</strong> de individuele schuldeisers restrictief; een door de curator gesloten dading<br />

2618 Cass. 17 januari 2008, nr. F.06.0079.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20080117-14, Jaarverslag cassatie 2008, 47; ook besproken door J. VANANROYE, RW 2011-2102, 370<br />

randnr. 7. Volgens de conclusies <strong>van</strong> het O.M. bij het arrest <strong>van</strong> 17 januari 2008 was de eis niet onont<strong>van</strong>kelijk<br />

maar enkel opgeschort tijdens de faillissementsprocedure. In rechtsleer voor het arrest werd wel verdedigd dat<br />

elke schuldeiser ook voor eigen rekening zijn aandeel in de weerkaatsingsschade ten gevolge <strong>van</strong> collectieve<br />

schade kan opvorderen bij verzuim aan de bewindvoerder (zo E. DIRIX, “Recente rechtspraak insolventierecht”,<br />

Themis deel 20. <strong>Insolventierecht</strong>, 2003-2004, p. 73 nr. 23).<br />

2619 Cass. 23 februari <strong>2012</strong>, nr. C.11.0459.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

<strong>2012</strong>0223-5 = RW 2011-<strong>2012</strong>, 1658 n. F. PARREIN = TRV <strong>2012</strong>, 319 n. J. VANANROYE “Aandeelhouders<br />

hebben geen zelfstandig vorderingsrecht voor afgeleide schade”. De tegenovergestelde opvatting werd voordien<br />

verdedigd door D. DEMAREZ, De afgeleide schade <strong>van</strong> aandeelhouders <strong>van</strong> een naamloze vennootschap,<br />

doct.pr. Leuven 2004.<br />

2620 In die zin de Staats-Nederlandse rechtspraak: HR 16 september 2005, De Bont/Bannenberg q.q.<br />

(Installogic), AA 2006, 732 n. S. KORTMANN & N. VERMUNT = JA 2005/109 n. F. VERSTIJLEN = NJ 2006,<br />

311 n. PvS.<br />

2621 Bv. Hof Antwerpen 13 december 2007, RW 2009-2010, 1005.<br />

2622 Cass. 4 februari 2011, nr. C.09.0420.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20110204-4 = Jaarverslag Cassatie 2011, 21 = RW 2011-<strong>2012</strong> n. J. VAN ANROYE “Collectieve en<br />

individuele schade na faillissement: een kwestie <strong>van</strong> concrete schadebegroting “.<br />

2623 Hof Antwerpen 6 apirl 1999, RW 2001-2002, 924.<br />

2624 Zie bv. kh. Ieper 21 oktober 2002, RW 2003-2004, 431. Zie verder onder meer J. VANANROYE,<br />

“Vorderingsrechten <strong>van</strong> curator en individuele schuldeisers voor schade aan het vermogen <strong>van</strong> de gefailleerde”,<br />

TRV 1998, 268 v.; K. GEENS e.a. “Overzicht <strong>van</strong> rechtspraak vennootschappen 1992-1998”, TPR 2000, p. (99)<br />

301 v.<br />

1009


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

bindt alle schuldeisers, behalve voor schade die verschilt <strong>van</strong> de schade aan de boedel of voor<br />

schade veroorzaakt door een andere fout 2625 . Ook is de aanspraak <strong>van</strong> de individuele<br />

schuldeisers subsidiair, d.i. enkel indien de curator stilzit (zelfde arrest) 2626 . De rechter kan<br />

niet aan de curator en aan een schuldeiser vergoedingen toekennen die elkaar overlappen, ook<br />

niet in het kader <strong>van</strong> een burgerlijke partijstelling in een strafproces 2627 . Wel kan de<br />

aanspraak <strong>van</strong> de individuele schuldeiser ook na de sluiting <strong>van</strong> het faillissement worden<br />

uitgeoefend 2628 .<br />

d. Curator oefent rechten separatisten niet uit<br />

Een andere belangrijke nuance heeft te maken met het feit dat bepaalde schuldeisers<br />

“separatisten” zijn, d.i. een afscheidingsrecht hebben, waardoor zij het onderpand waarop zij<br />

een zakelijke zekerheid hebben in beginsel <strong>van</strong> de boedel kunnen afscheiden en afzonderlijk<br />

uitwinnen. In zoverre zijn zij geen concurrente of samenlopende schuldeisers. Dit wordt<br />

verder uitvoeriger besproken. In dat verband moet hier worden vermeld dat de bewindvoerder<br />

niet de rechten kan uitoefenen die enkel aan die separatisten toekomen, dus rechten waaraan<br />

de concurrente schuldeisers (samenlopende schuldeisers) geen deel hebben 2629 .<br />

e. Zijdelingse vordering<br />

Bij verzuim <strong>van</strong> de curator om bepaalde rechten <strong>van</strong> de schuldeisers uit te oefenen, zouden zij<br />

dit in diens plaats kunnen doen door middel <strong>van</strong> de zijdelingse vordering (art. 1166 BW).<br />

f. Aansprakelijkheid bewindvoerder<br />

Ook de aansprakelijkheidsvordering jegens de bewindvoerder zelf is een individuele<br />

aanspraak <strong>van</strong> elke schuldeiser apart.<br />

AFDELING F. Procesrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> het vereffeningsbewind.<br />

1. Bij vereffeningsbewind in het algemeen<br />

De onderbewindstelling <strong>van</strong> een vermogen heeft ook procesrechtelijke gevolgen. Deze<br />

worden beheerst door de lex fori, d.i. de wet <strong>van</strong> de plaats waar het geding wordt gevoerd (art.<br />

118 § 4 III WIPR); de hier besproken regels gelden dus enkel voor gedingen die voor<br />

2625 Zie Cass. 10 december 2008, Edelweisz, P.08.0939.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20081210-6, JLMB 2009, 724 = Pas. 2008, 2907<br />

met concl. A-g D. Vandermeersch = RDP 2009, 602 = TRV <strong>2012</strong>, 45 n. F. PARREIN, ook besproken door J.<br />

VANANROYE, RW 2011-2102, 370 randnr. 4 en door GEENS, WYCKAERT e.a., TPR <strong>2012</strong> (73) 335 nr. 269.<br />

2626 Vgl. de Staats-Nederlandse rechtspraak, bv. HR 21 december 2001, Lunderstadt/De Kok, AA 2002, 819 n.<br />

R. VRIESENDORP = NJ 2005, 95.<br />

2627 Cass. 9 november 2011, nr. P.11.1162.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20111109-7.<br />

2628 Kh. Antwerpen 19 maart 2010, RW 2011-<strong>2012</strong>, 1049<br />

2629 De curator heeft geen wettelijke bevoegdheid om de separatisten te vertegenwoordigen, en zeker niet de<br />

eigenaars <strong>van</strong> goederen in detentie bij de gefailleerde zoals bv. verhuurders of leasinggevers – zie bv. Hof<br />

Antwerpen 15 november 2001, RW 2002-2003, 587.<br />

1010


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Belgische rechtbanken aanhangig zijn. We hebben het hierbij over het algemeen<br />

vereffeningsbewind; de hierna genoemde regeling gaat maar ten dele op voor het uitvoerend<br />

beslag.<br />

a. De begrippen formele en materiële procespartij<br />

Het procesrecht maakt een onderscheid tussen de “formele procespartij” en de “materiële<br />

procespartij” 2630 . De eerste is de persoon in wiens naam het proces wordt gevoerd, de tweede<br />

diegene voor wiens rekening dit gebeurt. In de meeste gevallen gaat het om dezelfde persoon.<br />

Indien dat niet het geval is rijst de vraag of de formele procespartij wel de door het<br />

procesrecht vereiste “hoedanigheid” heeft, d.i. de hoedanigheid of bevoegdheid om<br />

andermans rechten in een proces geldend te maken of meer algemeen voor andermans<br />

rekening te procederen.<br />

De bewindvoerder is de formele procespartij in de rechtsgedingen betreffende de boedel en<br />

zal “qualitate qua” optreden; hij treedt op in een bijzondere hoedanigheid en is geen materiële<br />

procespartij (dat is de partij over wiens rechten en plichten het geding handelt).<br />

Dit betekent ook dat bij een veroordeling <strong>van</strong> de bewindvoerder wegens tergend en roekeloos<br />

geding, hij persoonlijk aansprakelijk is voor die veroordeling, die niet kan verhaald worden op<br />

het door hem bestuurde vermogen 2631 . De gewone gerechtskosten daarentegen waarin de<br />

bewindvoerder zou veroordeeld worden, vormen een schuld <strong>van</strong> de boedel 2632 .<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> het vereffeningsbewind bij nieuwe gedingen<br />

Bij vereffeningsbewind is dit laatste vrij duidelijk.<br />

Door de samenloop en het vereffeningsbewind verliest de schuldenaar zijn bevoegdheid om<br />

over de in beslag genomen activa te beschikken. Enkel de bewindvoerder is nu bevoegd om in<br />

rechtsgedingen op te treden die het onder bewind gestelde vermogen kunnen binden (d.i. die<br />

een weerslag kunnen hebben op activa <strong>van</strong> de boedel dan wel passiva in de boedel). De<br />

bewindvoerder zal ook in de rechtsgedingen betreffende de boedel “qualitate qua” optreden;<br />

hij is de formele procespartij (eiser of verweerder), maar treedt op in een bijzondere<br />

hoedanigheid en is geen materiële procespartij (dat is de partij over wiens rechten en plichten<br />

het geding handelt). Hij heeft daartoe inderdaad ook de door het procesrecht vereiste<br />

hoedanigheid.<br />

Bij rechtspersonen in ontbinding wordt wel geoordeeld dat de rechtspersoon handelingsonbekwaam wordt 2633 .<br />

Dat heeft evenwel daarmee te maken, dat anders dan bij natuurlijke persoon, de rechtspersoon enkel door zijn<br />

organen kan handelen, en dat de normaal tot handelen bevoegde organen hun bevoegdheid hebben verloren,<br />

zodat enkel de vereffenaar die handelingen kan stellen voor rekening <strong>van</strong> de rechtspersoon. De algemene<br />

2630 Zie verder over deze begrippen M.E. STORME, in Recht halen uit aansprakelijkheid, 189 v.<br />

2631 Hof Luik 14 januari 1999, RGAR 2000, 13.272; Hof Bergen 20 februari 2003, JLMB 2004, 1442;<br />

COPPENS & 'T KINT, "Chronique", RCJB 1991, 505 nr. 68.<br />

2632 Idem als vorige noot.<br />

2633 Bv. Hof Brussel 16 november 2007, P&B 2008, 123.<br />

1011


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De ongegrondverklaring <strong>van</strong> de schuldvordering heeft in beginsel gezag <strong>van</strong> gewijsde ook in verhouding met de<br />

gefailleerde zelf: de afgewezen schuldeiser kan zich dus ook niet meer tegen de gefailleerde zelf richten 2641 .<br />

Problematischer zijn de gevallen waarin schuldvorderingen niet tegenwerpelijk zijn aan de boedel, maar in<br />

beginsel wel gelden jegens de gefailleerde persoonlijk; zo bv. de interest <strong>van</strong> concurrente schuldvorderingen die<br />

vervalt na de samenloop. De enige correcte interpretatie is dat hier de niet-aanvaarding in het faillissement<br />

meebrengt dat de procedure gewoon doorloopt tegen de schuldenaar persoonlijk. De procedure zou overigens<br />

ook tegen de curator kunnen worden gevoerd, als vertegenwoordiger <strong>van</strong> de gefailleerde krachtens art. 24<br />

FaillW, ook al betreft het geding de boedel niet 2642 .<br />

AFDELING G. Vorm <strong>van</strong> samenloop, aantreden <strong>van</strong> de schuldeisers en<br />

verificatie<br />

1. Organisatie <strong>van</strong> een grote samenloop<br />

Het faillissement beoogt een grote actieve samenloop, met een opsporen <strong>van</strong> alle<br />

schuldeisers 2643 . De faillietverklaring wordt daarom gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad;<br />

de curatoren hebben een verplichting tot publicatie in dagbladen (art. 38 FaillW). De<br />

schuldeisers worden daarbij uitgenodigd om tegen een bepaalde datum aangifte te doen <strong>van</strong><br />

hun schuld (maximum 30 dagen na het vonnis <strong>van</strong> faillietverklaring).<br />

Ook faillietverklaringen uit andere EU-lidstaten worden in het Staatsblad gepubliceerd wanneer de gefailleerde<br />

in België een vestiging heeft (art. 3 II FaillW).<br />

2. De aangifte <strong>van</strong> schuldvordering<br />

a. Aangifte <strong>van</strong> schuldvordering in het faillissement<br />

1° Wie moet aangifte doen<br />

Om rechten geldend te maken ten aanzien <strong>van</strong> de activa onder bewind moet een schuldeiser<br />

aangifte doen <strong>van</strong> zijn schuldvordering. Enkel jegens de werknemers heeft de curator een<br />

zekere medewerkingsplicht (zie art. 40 II FaillW).<br />

Ook de schuldeisers met afzonderingsrecht (bijzonder voorrecht e.d.) moeten in beginsel<br />

aangifte doen (enkel bij eigendomsvoorbehoud gaat men er<strong>van</strong> uit dat dit niet hoeft, en men<br />

2641 Cass. 13 maart 2009 nr. F.07.0080.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20090313-1.<br />

2642 Dat is althans de stelling onder de oude FaillW <strong>van</strong> Cass. 10 december 1925, Pas. 1926 I 106; L. & S.<br />

FREDERICQ, Handboek <strong>van</strong> het belgisch handelsrecht, IV (1981), nr. 2159 en 2243.<br />

2643 Men neemt aan dat het enkel gaat om schuldeisers <strong>van</strong> de gefailleerde, niet om schuldeisers <strong>van</strong> derden die<br />

zich op goederen <strong>van</strong> de gefailleerde kunnen verhalen. Zie bv. kh. Ieper 24 juni 2002, RW 2003-2004, 1392, in<br />

casu een conflict tussen de verhuurder die een goed aan natuurlijke personen had verhuurd, en de pandhouder op<br />

de handelszaak in dat goed gevestigd (waarbij de pandgever <strong>van</strong> de handelszaak een vennootschap was, en de<br />

huurders natuurlijke personen). In het laatste geval rijst er <strong>van</strong>zelfsprekend wel een executieprobleem, zodat er<br />

niettemin wél in een of andere zin een samenloop was ontstaan tussen beiden.<br />

1014


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ook op andere wijze zijn revindicatie kan uitoefenen; hetzelfde kan men stellen bij<br />

retentierecht) (zie ook verder in Afd. H. de bespreking <strong>van</strong> de rechtspositie <strong>van</strong> separatisten).<br />

Enkel de boedelschuldeisers moeten geen aangifte doen 2644 ; hun schuldvordering zal<br />

overigens meestal pas na de samenloop ontstaan zijn. Niets belet echter dat ze<br />

veiligheidshalve aangifte doen (met name wanneer de boedelschuld voortvloeit uit een<br />

lopende overeenkomst die na de samenloop wordt voortgezet). Uit zo'n aangifte kan niet<br />

afgeleid worden dat zo'n schuldeisers afstand doet <strong>van</strong> zijn bevoorrechte positie als<br />

boedelschuldeiser 2645 .<br />

2° Vorm en inhoud<br />

De vorm en inhoud <strong>van</strong> de aangifte (in Nederl. indiening ter verificatie) wordt bepaald door<br />

art. 63 FaillW 2646 .<br />

Er zijn enkele bijzondere regels in geval <strong>van</strong> faillissement <strong>van</strong> een kredietinstelling of een<br />

verzekeringsonderneming (zie bv. art. 109/10 v. Bankwet en art. 48/4 v. Controlewet<br />

verzekeringsondernemingen).<br />

De schuldeiser die zich op een voorrecht beroept, dient dit te specificeren. Dit moet in<br />

beginsel gebeuren in de aangifte 2647 , maar volgens de cassatierechtspraak kan het ook nadien<br />

nog gebeuren, zolang de verjaring (zie onder d.) niet is ingetreden 2648 . Men mag ook een<br />

provisionele aangifte doen.<br />

Een uitvoerbare titel is niet vereist, precies omdat aan alle schuldeisers de gelegenheid wordt<br />

gegeven om hun rechten geldend te maken met werking op datum <strong>van</strong> faillissement.<br />

Het indienen <strong>van</strong> een bedrieglijke aangifte is strafbaar gesteld (art. 489 quinquies 2° SW).<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> de aangifte<br />

De aangifte:<br />

- stuit de verjaring (en schorst ze tijdens de faillissementsprocedure), een louter voorbehoud<br />

voor vermeerdering stuit de verjaring niet;<br />

2644 Zie bv. I. VEROUGSRAETE, Manuel du curateur de faillite, Kluwer 2003, p. 429 nr. 701.<br />

2645 Cass. 5 maart 2010, C.08.0433.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<br />

20100305-3.<br />

2646 De vroegere verplichting de aangifte onder ede te bevestigen is geschrapt.<br />

2647 Art. 62 FaillW Zie bv. kh. Tongeren 4 maart 2004, TBH 2005, 287.<br />

2648 Cass. 30 oktober 2008, nr. C.07.0402.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<br />

20081030-15, RW 2009-2010, 105 en 279 = JLMB 2010, 344; eerder in die zin Hof Antwerpen 16 maart 2006,<br />

RW 2006-2007, 1415. Er is ook geen afstand <strong>van</strong> recht wanneer de schuldeiser zijn schuldvordering reeds in<br />

schuldvergelijking heeft gebracht en enkel het saldo aangeeft. Dat houdt ook geen afstand in <strong>van</strong> het recht op<br />

schuldvergelijking natuurlijk (bv. kh. Antwerpen 24 mei 2006, RW 2006-2007, 972).<br />

1015


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- stuit én schorst de verjaring ook jegens de gefailleerde zelf - er is immers geen mogelijkheid<br />

om gedurende de faillissementsprocedure uit te voeren jegens de gefailleerde zelf 2649 ;<br />

- jegens hoofdelijke medeschuldenaars is de verjaring wel gestuit (gemeen recht, art. 1206<br />

BW), maar niet geschorst 2650 ;<br />

- houdt ook een ingebrekestelling in, die de interest doet lopen t.a.v. de gefailleerde 2651 voor<br />

zover dat nog niet het geval is (t.a.v. de boedel is de interest zoals gezegd geschorst);<br />

- verschaft geen uitvoerbare titel, maar ontneemt de schuldeiser niet het recht om zich<br />

burgerlijke partij te stellen in een strafprocedure (in het bijzonder tegen de bestuurders <strong>van</strong> de<br />

gefailleerde) 2652 .<br />

b. Melding <strong>van</strong> beroep op persoonlijke zekerheid<br />

De schuldeiser die wil genieten <strong>van</strong> een persoonlijke zekerheid, dient hier<strong>van</strong> ook melding te<br />

maken in zijn aangifte of uiterlijk binnen de 6 maanden na de faillietverklaring (art. 63 FaillW<br />

zoals ingevoegd bij Wet <strong>van</strong> 20 juli 2005); de gevolgen <strong>van</strong> deze melding of het ontbreken<br />

er<strong>van</strong> worden besproken in Deel I (persoonlijke zekerheden).<br />

3. Verificatie <strong>van</strong> de schuldvorderingen en gevolgen <strong>van</strong> de beslissing op verificatie<br />

a. Verificatieprocedure<br />

Na aangifte worden de schulden geverifieerd door de curator onder toezicht <strong>van</strong> de rechter<br />

(art. 65 v. FaillW). De verificatie (Fr. vérification, Dui. Prüfungsverfahren) is vereist precies<br />

omdat ook <strong>van</strong> schuldvorderingen waarvoor er nog geen uitvoerbare titel is, aangifte kan<br />

worden gedaan.<br />

Er wordt een datum vastgelegd, hoogstens 30 dagen na het verstrijken <strong>van</strong> de aangiftetermijn,<br />

waarop het "eerste proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie" wordt neergelegd, proces-verbaal waarin de<br />

schulden worden aanvaard, aangehouden of betwist (om later aanvaard of verworpen te<br />

worden) 2653 . Om de vier maanden moet er vervolgens een aangevuld proces-verbaal <strong>van</strong><br />

verificatie worden neergelegd 2654 , met in totaal 5 processen-verbaal. Is de schuldvordering<br />

betwist, dan moet er later door de rechter beslist worden. Het is niet noodzakelijk daarvoor<br />

een gewone procedure op te starten naast de verificatieprocedure; wel is elke betwisting een<br />

apart geding met enkel de betrokkenen als partij.<br />

2649 Cass. 19 januari 2009, RSZ t. G.N., nr. S.08.0098.N = Jaarverslag cassatie 2009, 28; vgl. eerder Cass. 13<br />

november 1997 nr. C.95.0361.N<br />

2650 Cass. 19 januari 2009, RSZ t. G.N., nr. S.08.0098.N = Jaarverslag cassatie 2009, 28.<br />

2651 Cass. 16 februari 1995, RW 1995-96, 88.<br />

2652 Cass. 9 november 2011, nr. P.11.1162.F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20111109-7.<br />

2653 Zie art. 65 tot 71 v. FaillW, met onder andere in art. 67 II een informatieplicht jegens de werknemers wiens<br />

aangifte betwist wordt (beroep tot vernietiging <strong>van</strong> die nieuwe bepaling werd afgewezen door het Arbitragehof<br />

in arrest nr. 91/2004 <strong>van</strong> 19 mei 2004, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-091n.pdf, met in dat<br />

arrest een eerder restrictieve interpretatie <strong>van</strong> die nieuwe verplichting voor de curator).<br />

2654 Art. 68 FaillW zoals gewijzigd bij wet <strong>van</strong> 6 december 2005.<br />

1016


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Omgekeerd bevat art. 63bis FaillW een regeling voor het geval er over die schuld reeds een<br />

geding aanhangig was (zie hoger).<br />

De gefailleerde en de schuldeisers kunnen binnen één maand na het desbetreffende P.V. <strong>van</strong> verificatie bezwaar<br />

aantekenen door middel <strong>van</strong> dagvaarding (art. 69 FaillW).<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> een aanvaarding voor de schuldeiser<br />

Eenmaal een schuldvordering aanvaard is, is deze aanvaarding definitief wat de som betreft en volgens de<br />

traditionele opvatting ook wat de ingeroepen en aanvaarde voorrechten betreft 2655 ; nadien kan een schuldeiser<br />

geen voorrecht meer inroepen dat hij niet reeds had ingeroepen, behoudens wanneer zijn verkeerde aangifte het<br />

gevolg was <strong>van</strong> bedrog of overmacht 2656 ; hetzelfde geldt in andere zin voor de curator 2657 . De recente<br />

rechtspraak aanvaardt evenwel meer en meer dat wanneer in de aangifte geen voorrecht werd ingeroepen en de<br />

rechtbank daar bij de verificatie geen uitspraak over heeft gedaan, de schuldeiser <strong>van</strong> de aldus aanvaarde<br />

schuldvordering later nog een voorrecht kan inroepen 2658 .<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> een aanvaarding voor andere betrokkenen<br />

Eenmaal een schuldvordering aanvaard is, is deze aanvaarding ook definitief bindend voor de curator 2659 en<br />

voor de personen die partij waren in de procedure. De beslissing is niet bindend voor personen die borg staan of<br />

anderszins persoonlijke zekerheid zijn voor de vastgestelde schuld, tenzij zij betrokken werden in de procedure<br />

voor de verificatie <strong>van</strong> die schuld 2660 .<br />

d. Gevolgen <strong>van</strong> een afwijzing<br />

Een afwijzing <strong>van</strong> de aangegeven schuldvordering heeft niet enkel gevolgen in de verhouding<br />

met de boedel maar ook met de gefailleerde zelf. Ook in verhouding met de gefailleerde heeft<br />

de afwijzing gezag <strong>van</strong> gewijsde en is de schuldvordering dus onbestaande – zelfs indien er<br />

tot zekerheid <strong>van</strong> die beweerde schuldvordering een hypotheek was gevestigd 2661 .<br />

4. Gevolgen <strong>van</strong> niet-aangifte; verjaring <strong>van</strong> opnamerecht<br />

a. Verjaring <strong>van</strong> het recht opname te vorderen<br />

Het recht opname te vorderen is op zichzelf aan verjaring onderworpen:<br />

- het verjaart na verloop <strong>van</strong> één jaar 2662 te rekenen <strong>van</strong> het failliet verklarend vonnis, behalve voor de<br />

2655 Cass. 16 februari 1995, RW 1995-96, 88; Kh. Luik 17 december 1996, DAOR 1997/42, 84; Hof Luik 23<br />

juni 2005, JLMB 2006, 348; E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004 nr. 34.<br />

2656 A. ZENNER, Dépistages, faillites et concordats, Larcier 1998, p. 613 nr. 846.<br />

2657 H. GEINGER e.a., "Overzicht", TPR 1996, 1041; I. VEROUGSTRAETE, Manuel (2003), 436 nr. 720;<br />

2658 Hof Luik 11 januari 2007, JLMB 2007, 973 en Hof Antwerpen 16 maart 2006, JLMB 2007, 973 beiden met<br />

n. J. CAEYMAEX, "De l'irrévocabilité de l'admission d'une créance". Reeds in die richting I.<br />

VEROUGSTRAETE, Manuel (2003), 437 nr. 721.<br />

2659 H. GEINGER e.a., "Overzicht", TPR 1996, 1041; I. VEROUGSTRAETE, Manuel (2003), 436 nr. 720;<br />

2660 Cass. 18 september 2008, RW 2009-2010, 196.<br />

2661 Cass. 13 maart 2009 nr. F.07.0080.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20090313-1.<br />

2662 Verjaringstermijn ingekort sedert 1 januari 2006 (wet 6 december 2005). Voorheen bedroeg die 3 jaar.<br />

1017


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldvordering die vastgesteld wordt in een procedure tot tussenkomst of vrijwaring, vervolgd of ingesteld<br />

tijdens de vereffening; de verjaring kan ambtshalve worden ingeroepen;<br />

- indien er binnen die periode <strong>van</strong> één jaar geen opname wordt gevraagd maar wel een geschil aanhangig wordt<br />

voor een andere rechtbank dan de rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken, en tegen de curatoren wordt<br />

gevoerd, en die andere rechtbank tijdens de vereffening een schuldvordering vaststelt, dan geldt art. 72 IV en<br />

verjaart het recht opname te vorderen <strong>van</strong> die schuldvordering na verloop <strong>van</strong> zes maanden te rekenen <strong>van</strong> de<br />

dag waarop het eindvonnis kracht <strong>van</strong> rechterlijk gewijsde heeft verkregen 2663 ;<br />

- de verjaringstermijn <strong>van</strong> één jaar geldt niet voor de schuldvordering die vastgesteld wordt in een procedure tot<br />

tussenkomst of vrijwaring, vervolgd of ingesteld tijdens de vereffening (art. 72 III FaillW).;<br />

- bij een schuldvordering die pas na de faillietverklaring retroactief wordt vastgesteld, zoals bv. ingevolge een<br />

nietigverklaring (bv. <strong>van</strong> een verkoop in de verdachte periode), dient naar analogie de verjaringstermijn <strong>van</strong> 6<br />

maanden <strong>van</strong>af die vaststelling te worden toegepast;<br />

- bij een schuldvordering <strong>van</strong> de fiscus die pas ontstaan is na de faillietverklaring (maar betrekking heeft op de<br />

periode voordien en dus geen boedelschuld is) en opeisbaar wordt door inkohiering, speelt deze<br />

verjaringstermijn niet 2664 .<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> niet-verjaarde laattijdige aangifte<br />

De bekende of onbekende schuldeisers die in gebreke blijven hun schuldvorderingen aan te geven of te<br />

bevestigen, komen niet in aanmerking voor de uitdelingen (art. 72 I FaillW). Tot aan de oproeping voor de<br />

afsluitende vergadering <strong>van</strong> schuldeisers (geregeld in art. 79 FaillW) hebben de schuldeisers die in gebreke zijn<br />

gebleven, het recht opname te vorderen zonder dat hun schuldvordering reeds bevolen uitkeringen kan<br />

opschorten. Zij hebben slechts recht op een dividend berekend op het nog niet verdeeld actief en dragen zelf de<br />

kosten en uitgaven waartoe de verificatie en de opname <strong>van</strong> hun schuldvorderingen aanleiding geven (art. 72 II<br />

FaillW).<br />

AFDELING H. Gevolgen <strong>van</strong> het faillissement voor de schuldeisers<br />

1. Gevolgen die gelden voor alle schuldvorderingen<br />

a. Gevolgen voor opeisbaarheid <strong>van</strong> schuldvorderingen en voor de loop <strong>van</strong> interest<br />

Zoals eerder reeds uiteengezet wordt het lopen <strong>van</strong> de interest gestopt voor de<br />

schuldvorderingen in de boedel, omdat het aandeel <strong>van</strong> elke schuldvordering in de boedel op<br />

het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop wordt gefixeerd. De loop <strong>van</strong> interest op de schuldvorderingen<br />

in de boedel wordt daarom ten aanzien <strong>van</strong> de andere samenlopende schuldeisers geschorst.<br />

Deze regel geldt ook voor de interest op algemeen bevoorrechte schulden 2665 , maar niet voor<br />

interest die verzekerd is door middel <strong>van</strong> een zakelijk recht (zie hieronder) 2666 . De schorsing<br />

<strong>van</strong> de interest doet echter geen afbreuk aan de verschuldigdheid <strong>van</strong> de interest; de interest is<br />

2663 Cass. 8 november 2004, nr. C.03.0420.N, curatoren faill. NV Veehandel Daenen t. Minister <strong>van</strong> Financiën,<br />

TBH 2005, 258 = samenvatting in RW 2006-2007, 56 (een fiscale schuld waar<strong>van</strong> geen aangifte was gedaan,<br />

maar waarover voor een andere rechtbank een geschil aanhangig was); Hof Luik 19 februari 2007, JLMB 2008,<br />

26.<br />

2664 kh. Turnhout 8 december 2009, RW 2009-2010, 1703.<br />

2665 Cass. 17 april 1980, Pas. 1980 I 1028; cass. 20 december 1982, Pas. 1983 I 487 = RW 1982-83, 2149;<br />

Cass. 26 december 1985, RW 1985-86, 1919.<br />

2666 Art. 23 I FaillW bepaalt “De rente <strong>van</strong> schuldvorderingen die niet gewaarborgd zijn door een bijzonder<br />

voorrecht, pand of hypotheek, houdt op te lopen <strong>van</strong>af het vonnis <strong>van</strong> faillietverklaring, doch alleen ten aanzien<br />

<strong>van</strong> de boedel”.<br />

1018


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

een achtergestelde schuldvordering; in Afd. K wordt besproken wat er met die interest gebeurt<br />

bij of na sluiting <strong>van</strong> het faillissement.<br />

Omgekeerd heeft de faillietverklaring tot gevolg dat de niet vervallen schulden opeisbaar<br />

worden ten aanzien <strong>van</strong> de gefailleerde (art. 1188 BW en 22 I FaillW). Niet vervallen<br />

schulden die geen rente geven en waar<strong>van</strong> de vervaldag meer dan een jaar na het vonnis ligt,<br />

worden in het passief echter niet opgenomen dan onder aftrek <strong>van</strong> de wettelijke rente voor de<br />

tijd die nog moet verlopen sedert het vonnis <strong>van</strong> faillietverklaring tot de vervaldag<br />

(“verdiscontering”) (art. 22 II FaillW) 2667 .<br />

b. Gevolgen voor bedingen die voor het geval <strong>van</strong> faillissement in werking treden.<br />

In beginsel geldt er in ons recht geen verbod voor bedingen in overeenkomsten die in werking<br />

treden door het feit zelf <strong>van</strong> het faillissement.<br />

Zo bv. zijn bedingen die de overeenkomst ontbinden in geval <strong>van</strong> faillissement in beginsel<br />

geldig (zie hoger). Ook bedingen die een "netting" laten intreden in geval <strong>van</strong> faillissement<br />

zijn in beginsel geldig en effectief.<br />

Zoals gezegd heeft de wederpartij <strong>van</strong> de gefailleerde ook het recht een aan de samenloop<br />

tegenwerpelijke nettingovereenkomst (overeenkomst tot schuldvergelijking of<br />

schuldvernieuwing), al dan niet na toepassing <strong>van</strong> een close-out-beding, uit te voeren (art. 14<br />

WFZ en 16 § 3 WFZ).<br />

In beginsel is er ook geen ongeldigheid voor andere bedingen die in werking treden bij<br />

faillissement, bv. een schadebeding dat een forfaitaire schadevergoeding bepaalt in geval <strong>van</strong><br />

faillissement <strong>van</strong> de schuldenaar 2668 .<br />

c. Gevolgen voor de rechten <strong>van</strong> de schuldeiser ten aanzien <strong>van</strong> persoonlijke zekerheden<br />

Krachtens art. 24bis FaillW (ingevoegd bij Wet <strong>van</strong> 20 juli 2005) wordt <strong>van</strong>af de<br />

faillietverklaring <strong>van</strong> een schuldenaar ook de tenuitvoerlegging ten laste <strong>van</strong> natuurlijke<br />

personen die zich kosteloos zeker hebben gesteld voor de gefailleerde opgeschort. Aangezien<br />

deze bepaling geen betrekking heeft op het vermogen <strong>van</strong> de gefailleerde zelf, wordt dit<br />

verderop besproken in Deel I (Persoonlijke Zekerheden), samen met de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

definitieve bevrijding <strong>van</strong> die persoonlijke zekerheden.<br />

2667 In art. 22 zijn er ook bijzondere regels voor orderbriefjes en wisselbrieven:<br />

- Is gefailleerde ondertekenaar <strong>van</strong> een orderbriefje, acceptant <strong>van</strong> een wisselbrief, of trekker bij gebreke <strong>van</strong><br />

acceptatie, dan zijn de andere schuldenaars gehouden borg te stellen voor de betaling op de vervaldag, tenzij zij<br />

verkiezen dadelijk te betalen.<br />

- Ingeval een <strong>van</strong> de medeschuldenaars een niet vervallen en niet rentegevend orderbriefje of zodanige<br />

wisselbrief onmiddellijk betaalt, geschiedt zulks onder aftrek <strong>van</strong> de wettelijke rente voor de tijd die nog moet<br />

verlopen tot de vervaldag.<br />

2668 Een dergelijk beding werd wel in strijd geacht met de openbare orde door het Franse Cour de cassation,<br />

comm., 19 april 1985, Bull.Civ. IV nr. 120.<br />

1019


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d. Fiscale gevolgen<br />

De faillietverklaring heeft ook fiscale gevolgen, waar hier evenmin op wordt ingegaan 2669 .<br />

2. Gevolgen voor niet-separatisten.<br />

De schuldeisers zonder separatistenpositie (inbegrepen de algemeen bevoorrechte) kunnen<br />

dus geen individuele maatregelen <strong>van</strong> tenuitvoerlegging noch bewarende maatregelen (bv.<br />

zijdelingse vordering) meer nemen t.a.v. de activa <strong>van</strong> de boedel. Ze zijn afhankelijk <strong>van</strong> het<br />

bewind <strong>van</strong> de curator. Reeds gelegde beslagen vervallen – of liever worden “opgeslorpt”<br />

door het faillissement, waarbij de voordelen <strong>van</strong> de beslaglegger vervallen; zo de executie<br />

wordt voortgezet door de curator geschiedt dit voor rekening <strong>van</strong> “de boedel” (d.i. alle daarin<br />

aangetreden schuldeisers).<br />

Een merkwaardige uitzondering is de mogelijkheid voor de fiscus en de inningsinstellingen<br />

<strong>van</strong> sociale zekerheidsbijdragen om ook na faillietverklaring nog eenzijdig een hypotheek te<br />

nemen en in te schrijven (de fiscus althans voor de inkomstenbelastingen, art. 427 lid 4 WIB<br />

1992; de inningsinstellingen ingevolge art. 16bis § 3 SSZ-Besluit 2670 ; art. 41ter § 3 RMZ-<br />

Wet 2671 ). Dit verplicht de faillissementscurator om deze instellingen voor te zijn door<br />

(onmiddellijk) een hypothecaire inschrijving te nemen op alle onroerende goederen (wat hij<br />

kan krachtens art. 57 lid 4 FaillW). Deze anomalie is <strong>van</strong>zelfsprekend een nutteloze<br />

complicatie en het is ook de vraag of deze uitzonderingsmogelijkheid de toets aan het<br />

grondwettelijk gelijkheidsbeginsel kan doorstaan. Bovendien is het nog de vraag of de<br />

hypothecaire inschrijving enig gevolg heeft; minstens bij de ontbinding <strong>van</strong> rechtspersonen<br />

luidt de rechtspraak dat de inschrijving geen effect heeft (geen afbreuk doet aan de fixatie<br />

<strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers 2672 ) en dus moet worden doorgehaald 2673 ; bij faillissement<br />

moet dit a fortiori gelden.<br />

3. Gevolgen voor separatisten<br />

De bespreking hierna is onder voorbehoud <strong>van</strong> andersluidende regels die voortvloeien uit het zakenrecht <strong>van</strong> het<br />

land waar de goederen gelegen zijn (art. 119 § 2 I WIPR).<br />

Hun rechten zijn opgeschort tot aan het proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie <strong>van</strong> schuldvorderingen,<br />

en dit nog behoudens verdere schorsing <strong>van</strong> de tenuitvoerlegging door de rechtbank op<br />

verzoek <strong>van</strong> de curator gedurende max. 1 jaar (zie art. 26 III FaillW voor roerende goederen<br />

en art. 100 II FaillW voor onroerende goederen), een zgn. afkoelingsperiode.<br />

Er zijn wel enkele schakeringen en uitzonderingen, waardoor bepaalde separatistenposities<br />

toch geheel of ten dele blijven gelden:<br />

2669 Door een wet <strong>van</strong> 7 april 2005 is het mogelijk om mits het uitschrijven <strong>van</strong> een creditnota de reeds aan de<br />

fiscus betaalde maar <strong>van</strong> de gefailleerde niet ont<strong>van</strong>gen BTW onmiddellijk te recupereren.<br />

2670 d.i. het KB nr. 38 <strong>van</strong> 27 juli 1967 houdende inrichting <strong>van</strong> het sociaal statuut der zelfstandigen.<br />

2671 d.i. de Wet <strong>van</strong> 27 juni 1969 tot herziening <strong>van</strong> de besluitwet <strong>van</strong> 28 december 1944 betreffende de<br />

maatschappelijke zekerheid der arbeiders.<br />

2672 Cass. 23 januari 1992, 2 voetnoten hiervoor.<br />

2673 Hof Gent 2 juni 2009, AR nr. 1997/460, Rosseel ts. in vereffening t. FOD financiën, Justel N-20090602-13.<br />

1020


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Wat betreft hypotheekrechten<br />

Voor de hypotheekrechten op onroerend goed geldt het volgende onderscheid:<br />

- de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser die de uitwinning reeds heeft aangevat (d.i.<br />

beslag reeds overgeschreven) kan dadelijk doorgaan (a contrario uit art. 25 FaillW) 2674 (en<br />

moet dus niet wachten op het proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie);<br />

- de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser die de uitwinning nog niet heeft aangevat:<br />

algemene regel inzake separatisten (zie hierboven: opgeschort tot aan het proces-verbaal <strong>van</strong><br />

verificatie <strong>van</strong> schuldvorderingen);<br />

- de andere hypothecaire schuldeisers kunnen doorgaan voor zover de uitwinning <strong>van</strong> het<br />

gehypothekeerde goed reeds was aangevat voor de faillietverklaring 2675 , en tenzij de curator<br />

deze uitwinning zelf voortzet, dan wel stuit op grond <strong>van</strong> art. 100 IV FaillW. om ze zelf te<br />

verkopen 2676 ; de stuiting <strong>van</strong> art. 100 IV FaillW wordt enkel toegekend indien dat in het<br />

belang is <strong>van</strong> de boedel, d.i. de curator sneller of efficiënter tot verkoop kan overgaan 2677 .<br />

Nadat de opschorting beëindigd is, hernemen de hypothecaire schuldeisers in alle gevallen<br />

hun rechten.<br />

2° Scheepshypotheek<br />

De scheepshypotheek daarentegen is een zekerheid op roerend goed en valt dus niet onder art.<br />

100 FaillW maar onder art. 26 FaillW 2678 .<br />

3° Wat betreft pandrechten en verwante rechtsfiguren<br />

2674 Bv. kh. Hasselt 16 oktober 2001, RW 2002-2003, 1553 = TBH 2002, 401 (goedkeurende bespreking door<br />

B. WINDEY). In die zin DIRIX & DECORTE (2006), nr. 57 p. 48; E. DIRIX, APR Beslag nr. 958, en<br />

“Overzicht”, TPR 1998, 590 nr. 138.<br />

Anders Kort geding Hasselt 4 mei 1998, RW 1998-99, 575 noot in dezelfde zin J. BYTTEBIER, “Het nieuwe art.<br />

100 FaillW” = TBH 1999, 216 met andersluidende noot C. VAN BUGGENHOUT = Bank & Fin. 1998, 517,<br />

andersluidende noot J.P. BUYLE<br />

2675 Volgens een deel <strong>van</strong> de de doctrine geldt dit slechts indien het onroerend bevel is overgeschreven voor de<br />

faillietverklaring, A. DE WILDE, “Artikel 100 Faill. W.”, in Comm. Voorr. & Hyp. p. 5, nr. 5; E. DIRIX en R.<br />

DE CORTE, Zekerheidsrechten (2006) p. 48, nr. 57; V. SAGAERT<br />

Volgens een ander deel geldt de betekening <strong>van</strong> het beslag: G. DE LEVAL, “La saisie immobilière », Rép. not.,<br />

Larcier Brussel, 2007, p. 188, nr. 254; P. JEHASSE en F. FRANSOLET, “Vente immobilière et purge en<br />

matière de faillite et de règlement collectif de dettes. Questions pratiques", RNot.b 2009, 447; I.<br />

VEROUGSTRAETE, Manuel de la faillite et du concordat, Kluwer Antwerpen 2003, 563, nr. 962.<br />

2676 Rechtspraak en rechtsleer zijn verdeeld over de vraag of art. 100 IV ook tegen de eerst ingeschreven<br />

hyptoheekhouder kan worden ingeroepen. Bevestigend onder meer Kh. Leuven 3 december 2010, TBH 2011,<br />

588 = RW <strong>2012</strong>-13, 210.<br />

2677 E. VAN CAMP & I. MERTENS, Faillissemenstswet anno 2008, p. 368; Kh. Leuven 3 december 2010,<br />

TBH 2011, 588.<br />

2678 Deze uitleg volgt uit de voorbereidende werken; een andere uitleg zou ongrondwettig zijn volgens<br />

Grondwettelijk Hof nr. 2008/129 <strong>van</strong> 1 september 2008, http://www.const-court.be/public/n/2008/2008-<br />

129n.pdf.<br />

1021


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

doen 2682 ; hij moet wel tijdig de goederen revindiceren (namelijk voor de sluiting <strong>van</strong> het<br />

proces-verbaal <strong>van</strong> verificatie <strong>van</strong> de schuldvorderingen, art. 101 III FaillW; zie verder de<br />

bespreking <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud in Deel IV hst. III).<br />

Ook het eigendomsrecht ingevolge een eigendomsoverdracht tot zekerheid, in die gevallen<br />

waar ons recht daaraan zakelijke werking toekent (zie Deel IV hst. IV), blijft onberoerd door<br />

de samenloop.<br />

Hetzelfde geldt a fortiori voor het eigendomsrecht <strong>van</strong> de verhuurder, leasinggever, e.d.m.<br />

Ad 1° tot 3°<br />

Voor zover de zakelijke zekerheid ook de interest op de schuldvordering mee verzekert, doet<br />

het faillissement daaraan geen afbreuk en kan de interest, ook deze die na de samenloop<br />

vervalt, op het onderpand <strong>van</strong> die zekerheid worden verhaald 2683 .<br />

De separatistenposities blijven bovendien intact indien het gaat om het faillissement <strong>van</strong> een kredietinstelling of<br />

een verzekeringsonderneming 2684 .<br />

5° In het buitenland gelegen goederen<br />

Krachtens art. 119 § 2, 1° WIPR (alsmede Vo. 1346/2000 op de insolventieprocedures)<br />

worden de zakelijke rechten op goederen gelegen in het buitenland beheerst door de wet <strong>van</strong><br />

de ligging, ook wat betreft de gevolgen <strong>van</strong> een insoventieprocedure. Wel kan daar mogelijks<br />

een secundaire insolventieprocedure worden geopend met de desbetreffende rechtsgevolgen<br />

(zie Vo. 1346/2000).<br />

4. Gevolgen voor schuldeisers <strong>van</strong> boedelschulden<br />

Aangezien deze voorgaan op alle schuldeisers in de boedel (zie de bespreking in Deel II), zou<br />

volgens een bepaalde opvatting, hun executierecht evenmin opgeschort zijn door het<br />

faillissement 2685 . Zoals hoger in Afd. G 2. aangegeven moeten zij geen aangifte doen of de<br />

verificatieprocedure volgen. Zij verliezen evenwel hun rechten jegens de boedel eenmaal er<br />

een verdeling heeft plaatsgevonden met akkoord <strong>van</strong> de rechter-commissaris, behoudens<br />

aansprakelijkheid <strong>van</strong> de curator persoonlijk wegens fouten 2686 .<br />

2682 V. SAGAERT, Delva-cyclus 2004-2005, p. 7; M. GREGOIRE, "Questions liées à l'invocation de la clause<br />

de réserve de propriété", Mélanges offerts à Pierre Van Ommeslaghe, Bruylant Brussel 2000, p. 483 nr. 25.<br />

2683 Zie art. 23 II FaillW: “De rente <strong>van</strong> de gewaarborgde schuldvorderingen kan niet worden gevorderd dan<br />

<strong>van</strong> de opbrengst <strong>van</strong> de goederen die verbonden zijn voor het voorrecht, het pand of de hypotheek.”<br />

2684 Dit ingevolge de (omzetting <strong>van</strong>) Europese Richtlijen (zie onder meer art. 109/20 tot 109/22 Bankwet,<br />

zoals gewijzigd bij W. 6 december 2004, en art. 48/20 tot 48/22 Controlewet verzekeringsondernemingen,<br />

eveneens zoals gewijzigd bij W. 6 december 2004.<br />

2685 Zie cass. 26 november 1981, Pas. 1982 I 427.<br />

2686 Hof Bergen 3 maart 2008, AR nr. 2007/171, Justel nr. F-20080303-6.<br />

1023


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING I. Verdeling opbrengst der tegeldemaking en verdere afwikkeling<br />

<strong>van</strong> het faillissement<br />

1. Verdelen <strong>van</strong> de opbrengst<br />

a) Algemeen<br />

De opdracht <strong>van</strong> de vereffeningsbewindvoerder bestaat er tenslotte ook in om de geldelijke<br />

opbrengst <strong>van</strong> de goederen te verdelen onder de schuldeisers die opkomen in de samenloop,<br />

volgens de rang die hun schuldvorderingen innemen. Aldus wordt het passief zo veel als<br />

mogelijk aangezuiverd.<br />

Voor de schulden die - of het deel er<strong>van</strong> dat - niet kunnen worden betaald en ook BTW<br />

omvatten zal de curator een zgn. fiscaal attest uitreiken waarmee de schuldeiser de door hem<br />

intussen reeds betaalde BTW kan recupereren.<br />

De uitkeringen ("dividend") aan schuldeisers zonder afzonderingsrecht (dus aan algemeen<br />

bevoorrechte of chirografaire schuldeisers) worden, in afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht,<br />

toegerekend op het kapitaal <strong>van</strong> de schuld 2687 .<br />

De definitieve uitkering vereist het akkoord <strong>van</strong> de rechter-commissaris; dat laatste houdt een<br />

kwijting in voor de curator, behoudens diens aansprakelijkheid voor persoonlijke fout (art. 77<br />

FaillW).<br />

b) Batig saldo; achtergestelde interest<br />

Zoals hoger besproken, zal een eventueel batig saldo naar de schuldenaar gaan c.q. bij de<br />

vereffening <strong>van</strong> een nalatenschap naar de erfgenamen c.q. bij de vereffening <strong>van</strong> een<br />

rechtspersoon naar de aandeelhouders (vennootschap) of het statutair bepaalde doel (vzw en<br />

stichting).<br />

De rechtspraak oordeelde eerder dat in geval <strong>van</strong> faillissement waarbij de gefailleerde blijft<br />

bestaan, en er een batig saldo is na uitbetaling <strong>van</strong> alle schulden in de boedel, het niet tot de<br />

taak <strong>van</strong> de curator behoort om de geschorste interesten uit te betalen aan de schuldeisers: de<br />

curator dient het saldo uit te keren aan de gefailleerde, die – indien hij daar<strong>van</strong> niet<br />

verschoond is verklaard - op zijn beurt verplicht is de intussen vervallen rente (die niet jegens<br />

de boedel liep) te betalen aan de schuldeisers 2688 ; deze rechtspraak betrof wel gevallen waarin<br />

de gefailleerde niet door de afsluiting <strong>van</strong> het faillissement ophield te bestaan en gaf niet aan<br />

wat er moet gebeuren bij een vennootschap waar<strong>van</strong> het faillissement is afgesloten sinds de<br />

wetswijzigingen <strong>van</strong> 1997 en 2002.<br />

2687 F 't KINT, Sûretés (2004) nr. 147; Cass. 16 februari 1995, Pas. 1995 I 182 = RW 1995-96, 88.<br />

2688 Cass. 18 maart 2004, rolnr. C.01.0183.N, curatoren NV Peeters & Van den Broeck, RW 2004-2005 noot M.<br />

DE THEIJE "Verhaalbaarheid <strong>van</strong> interesten op batig saldo na faillissement <strong>van</strong> een vennootschap". Voor een<br />

toepassing <strong>van</strong> de regel dat de interest verschuldigd blijft, Hof Gent 1 maart 2011, RW <strong>2012</strong>-13, 21.<br />

1024


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

In een arrest <strong>van</strong> 13 oktober 2011 2689 besliste het Hof <strong>van</strong> cassatie tenslotte dat deze rente bij<br />

faillissement weliswaar buiten de faillissementsvereffening valt en volgens art. 80, laatste lid,<br />

FaillW. de sluiting <strong>van</strong> het faillissement een einde maakt aan de opdracht <strong>van</strong> de curator,<br />

behalve wat de uitvoering <strong>van</strong> de sluiting betreft, maar dat wanneer de sluiting <strong>van</strong> de<br />

verrichtingen <strong>van</strong> het faillissement de ontbinding <strong>van</strong> de rechtspersoon tot gevolg heeft en de<br />

onmiddellijke sluiting <strong>van</strong> de vereffening meebrengt, de curator desondanks onder toezicht<br />

<strong>van</strong> de rechtbank de rente <strong>van</strong> de schuldvorderingen die buiten de faillissementsvereffening is<br />

gebleven mag voldoen uit het batig saldo <strong>van</strong> de vereffening. Dit wordt geacht plaats te<br />

vinden in het kader <strong>van</strong> de sluiting <strong>van</strong> de vereffening. Is er dan nog een saldo, gaat het naar<br />

de aandeelhouders of andere rechthebbenden.<br />

c) Persoonlijke aansprakelijkheid bewindvoerder<br />

Zoals hoger reeds aangegeven is de bewindvoerder persoonlijk aansprakelijk indien een<br />

schuldeiser door een fout <strong>van</strong> de bewindvoerder bij de verdeling <strong>van</strong> het actief minder krijgt<br />

dan waarop hij volgens zijn rang recht heeft.<br />

2. Summiere sluitingsprocedure<br />

Daarnaast is er ook een summiere procedure voor het geval het actief zelfs niet volstaat om<br />

kosten <strong>van</strong> de vereffening (inbegrepen beheer en boedelschulden) zelf te dekken (art. 73<br />

FaillW 1997).<br />

3. Gevolgen intrekking faillissement<br />

Mocht het faillissement ingetrokken worden, zullen de handelingen <strong>van</strong> de curator vaak toch<br />

bindend zijn voor de gefailleerde op andere rechtsgronden, zoals met name<br />

zaakwaarneming 2690 .<br />

AFDELING J. De mogelijke verschoonbaarverklaring en gevolgen daar<strong>van</strong><br />

Ook in de Faillissementswet <strong>van</strong> 1851 bestond de mogelijkheid de gefailleerde bij afsluiting <strong>van</strong> het<br />

faillissement verschoonbaar te verklaren, doch de gevolgen daar<strong>van</strong> waren erg beperkt, nl. geen bevrijding <strong>van</strong><br />

restschulden, maar enkel <strong>van</strong> de mogelijkheid <strong>van</strong> lijfsdwang voor die schulden. Nadat de lijfsdwang werd<br />

afgeschaft in 1879 geraakte de verschoonbaarverklaring, die geen concrete gevolgen meer had, in onbruik (de<br />

rechtbanken deden er geen uitspraak meer over).<br />

De verschoonbaarheid werd gereactiveerd door de FaillW <strong>van</strong> 1997 2691 met veel belangrijker<br />

gevolgen, nl. bevrijding <strong>van</strong> restschulden. Dit sluit aan bij een ontwikkeling in vele andere<br />

2689 Cass. 13 oktober 2011, C.10.0570.N, faillissement HCB, TBH <strong>2012</strong>, 450.<br />

2690 Bv. Hof Brussel 11 september 2009, Sabena Technics t. Sobelair nv in vereffening, nr. 2009/AR/134,<br />

www.juridat.be.<br />

2691 De mogelijkheid geldt voor alle faillissementen die niet afgesloten waren op het tijdstip <strong>van</strong><br />

inwerkingtreding <strong>van</strong> de wet (onmiddelijke werking; bv. hof Luik 8 januari 2004, JT 2004, 578; de toepassing op<br />

bestaande schulden en aantasting <strong>van</strong> bestaande schuldvorderingen werd niet ongrondwettig geacht door het<br />

Arbitragehof arrest nr. 78/2004 <strong>van</strong> 12 mei 2004, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-<br />

1025


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

landen <strong>van</strong> West-Europa, die voor het eerst (reeds in de 19 e eeuw) ontwikkeld werd in het<br />

Anglo-Amerikaanse faillissementsrecht (de ""discharge"). De vereisten voor verschoning<br />

werden versoepeld in de wijziging <strong>van</strong> de FaillW bij Wet <strong>van</strong> 4 september 2002 2692 , zij het<br />

dan dat de mogelijkheid tegelijk werd beperkt tot gefailleerde natuurlijke personen (met<br />

uitsluiting <strong>van</strong> rechtspersonen).<br />

1. Tijdstip <strong>van</strong> beoordeling <strong>van</strong> de verschoonbaarheid<br />

Over de verschoonbaarheid wordt ten laatste geoordeeld bij de sluiting <strong>van</strong> het faillissement -<br />

zowel bij gewone afsluiting <strong>van</strong> de vereffening als na summiere rechtspleging tot sluiting -,<br />

doch sinds de wijziging <strong>van</strong> art. 80 bij Wet <strong>van</strong> 20 juli 2005 kan de gefailleerde <strong>van</strong>af 6<br />

maanden na de faillietverklaring verzoeken om uitspraak te doen over de sluiting (art. 80 V<br />

FaillW) 2693 . Alsdan worden de curator en de gefailleerde opgeroepen (art. 80 II FaillW) en<br />

gehoord en over de verschoonbaarheid beslist.<br />

Na een afsluiting zonder verschoonbaarverklaring, kan deze retroactief worden uitgesproken<br />

in geval <strong>van</strong> derdenverzet <strong>van</strong> de gefailleerde 2694 .<br />

Ook na het overlijden <strong>van</strong> de gefailleerde kan deze nog verschoonbaar worden verklaard 2695 .<br />

2. Vereisten voor verschoonbaarverklaring<br />

De gefailleerde-natuurlijke persoon heeft volgens art. 80 FaillW (versie 2002) recht op<br />

verschoonbaarverklaring indien:<br />

078n.pdf).<br />

De mogelijkheid geldt niet voor reeds afgesloten faillissementen (de niet-toepassing daar<strong>van</strong> werd door het<br />

Arbitragehof niet ongrondwettig geacht, arrest 2004/68, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-<br />

068n.pdf). Sommige rechtspraak oordeelde dat de verschoonbaarheid nog kan worden gevraagd voor reeds voor<br />

1998 afgesloten faillissementen wanneer bij de afsluiting er<strong>van</strong> geen uitspraak werd gedaan over de<br />

verschoonbaarheid (bv. Hof Luik 20 november 2003, JLMB 2004, 337 goedkeurende noot P. CAVENAILE);<br />

andere rechtspraak verwerpt dat verzoek met name wanneer eht niet werd gedaan bij de afsluiting <strong>van</strong> het<br />

faillissement, omdat de rechtsmacht <strong>van</strong> de rechtbank dan uitgeput was en het faillissement minstens sedert 1<br />

januari 1998 niet meer kan worden heropend (bv. kh. Brussel 17 januari 2007, onuitg., faill. Marmich; vgl. Hof<br />

Bergen 22 januari 2007, JLMB 2007, 977; Hof Brussel 29 november 2006, JLMB 2008, 18). Andere rechtspraak<br />

oordeelt dat de verschoonbaarverklaring nog kan worden gevorderd, doch slechts met de gevolgen die ze zou<br />

hebben gehad op het tijdstip <strong>van</strong> de sluiting <strong>van</strong> het faillissement (kh. Luik 27 september 2005, JLMB 2006,<br />

1378). Dit laatste is de opvatting <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> cassatie op grond <strong>van</strong> de alhemene regels inzake<br />

overgangsrecht: Cass. 24 februari <strong>2012</strong>, nr. C.11.0463.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<strong>2012</strong>0224-5, verbreking Hof Luik 25 november<br />

2010.<br />

2692 Om die reden is de overvloedige rechtspraak en rechtsleer over de versie 1997 <strong>van</strong> art. 80 grotendeels<br />

achterhaald. Zie voor een overzicht onder meer G.A. DAL, “L’excusabilité (1998-2001)”, JT 2002, 57.<br />

2693 Het werd onbillijk geacht dat een gefailleerde met veel activa langer op de verschoonbaarverklaring moest<br />

wachten dan een gefailleerde met geen of weinig actief; in het laatste geval wordt een faillissement immers<br />

sneller afgewikkeld (vgl. M. VANMEENEN, TBH 2005, (997) 1002).<br />

2694 Kh. Brugge 19 december 2002, RW 2003-2004, 1510. Zie ook Hof Brussel 13 januari 2000, RW 2000-<br />

2001, 560; Hof Gent 28 maart 2001, DAOR 2001, 264.<br />

2695 Hof Gent 12 december 2005, NJW 2006, 900.<br />

1026


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

- de schuldenaar “ongelukkig en te goeder trouw is” (dezelfde term die ook in art. 1244 BW<br />

over uitstel <strong>van</strong> betaling wordt gebruikt) (positieve vereiste); en<br />

- er geen gewichtige redenen zijn om niet verschoonbaar te verklaren 2696 (negatieve vereiste).<br />

Sinds de wijziging <strong>van</strong> 2002 is verschoonbaarverklaring dus de regel, en niet langer de<br />

uitzondering 2697 . Sommigen hebben daaruit afgeleid dat de verschoonbaarverklaring een recht<br />

is, maar dit werd door het Arbitragehof ontkend 2698 . Wel kan worden vastgesteld dat de<br />

regeling in België duidelijk gemakkelijker (gunstiger) is voor de schuldenaar dan in vele<br />

andere rechtsstelsels 2699 . Blijft natuurlijk de vereiste <strong>van</strong> "ongelukkig en te goeder trouw<br />

zijn", wat impliceert dat het faillissement niet de fout is <strong>van</strong> de gefailleerde, althans dat deze<br />

zich als een normaal voorzichtig en eerlijk handelaar heeft gedragen 2700 .<br />

Art. 81, 2° FaillW voorzag een wettelijke uitsluitingsgrond:<br />

- wegens bepaalde eerdere veroordelingen <strong>van</strong> de gefailleerde 2701 ;<br />

- voor hij die als bewaarnemer, voogd, beheerder of andere rekenplichtige niet tijdig rekening en verantwoording<br />

heeft gedaan en niet tijdig heeft afgerekend.<br />

Deze bepaling werd evenwel door het Arbitragehof wegens onevenredigheid ongrondwettig verklaard 2702 en<br />

later vernietigd 2703 (hoewel de discussie enkel betrekking had op het eerste deel <strong>van</strong> art. 81, 2°, werd de gehele<br />

bepaling vernietigd, dus ook het tweede deel <strong>van</strong> de zin).<br />

2696 Zie voor nadere bespreking o.a. A. De WILDE, “Reparatiewet faillissement”, RW 2002-2003, (561) 570 v.;<br />

G.A. DAL, “L’excusabilité dans la loi du 4 septembre 2002: réparation ou bricolage”, JT 2003, 633; S. BRIJS,<br />

“Fresh start en Discharge ingevoerd in het Belgisch insolventierecht: een tweede kans voor de wetgever”, Liber<br />

amicorum Philippe Gérard, Brussel 2003, 151 v.; B. MOUTON, “Bevrijding echtgenoten na faiullissement”,<br />

NjW 2010, (262) nr. 2 en v. Zie ook S. LOOSVELD, "Het nieuwe artikel 82 faillissementswet m.b.t. de gevolgen<br />

<strong>van</strong> de verschoonbaarheid", RABG 2003, 629; F. 't KINT, "L'excusabilité et la réhabilitation du failli", Liber<br />

amicorum Lucien Simont, Bruylant Brussel 2002, 860.<br />

2697 Zo ook uitdrukkelijk Hof Gent 2 december 2002, NJW 2003, 1005.<br />

Enkele voorbeelden <strong>van</strong> weigering <strong>van</strong> verschoonbaarheid: kh. Tongeren 5 december 2002, RW 2003-2004, 638<br />

(met niets in orde, betaalde geen RSZ geen belastingen, enz.); kh. Tongeren 24 oktober 2002, RW 2003-2004,<br />

638 (geen boekhouding, geen enkele medewerking verleend); Hof Luik 10 november 2005, JLMB 2006, 1361<br />

(voortzetting <strong>van</strong> een frauduleus systeem na correctionele veroordeling); Hof Luik 16 maart 2006, JLMB 2006,<br />

1376 (frauduleus organiseren <strong>van</strong> insolvabiliteit); kh. Gent 28 maart 2006, Faill. nr. 04/0160 (10 jaar lang BTW<br />

schuld laten oplopen); kh. Charelroi 30 januari 2007, JLMB 2008, 38 (afwending cliênteel, misbruik gelden voor<br />

privé-uitgaven, gebrek aan medewerking met curator); Hof Antwerpen 22 oktober 2009, RW 2010-2011, 287<br />

(bedrieglijk handel gedreven en dat zelfs na het faillissement verdergezet).; Hof Antwerpen 7 oktober 2010, TBH<br />

2011, 586 (doelbewust activa aan schuldeisers onttrokken en geen medewerking verleend aan curator).<br />

Vb. <strong>van</strong> toekenning <strong>van</strong> verschoonbaarheid: Hof Luik 10 februari 2005, JLMB 2006, 1352; Hof Bergen 30<br />

januari 2006, JLMB 2006, 1373; kh. Oudenaarde 25 oktober 207, RW 2007-2008, 1420 (activa verduisterd, geen<br />

medewerking, herhaaldelijk strafrechtelijk veroordeeld); Hof Luik 28 september 2006, JLMB 2008, 15.<br />

2698 Arbitragehof nr. 139/2004, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-139n.pdf, overweging<br />

B.11.<br />

2699 Vgl. bv. § 286 v. Duitse InsO.<br />

2700 Vgl. de interpretatie door de Raad <strong>van</strong> State, afdeling wetgeving, Parl. Stukken Kamer, nr. 1132/001, p. 39.<br />

2701 Namelijk de gefailleerde die is veroordeeld wegens inbreuk op artikel 489ter <strong>van</strong> het Strafwetboek,<br />

wegens diefstal, valsheid, knevelarij, oplichting of misbruik <strong>van</strong> vertrouwen, of die als bewaarnemer, voogd,<br />

beheerder of andere rekenplichtige niet tijdig rekening en verantwoording heeft gedaan en niet tijdig heeft<br />

afgerekend.<br />

2702 Arbitragehof nr. 11/2003 <strong>van</strong> 22 januari 2003 (prejudicieel arrest),<br />

(http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2003/2003-011n.pdf = TBH 2003, 318 met noot); de bepaling werd<br />

met name onevenredig geacht omdat er geen beperking in tijd aan verbonden was; in dezelfde zin Arbitragehof 3<br />

april 2003. Voor kritiek op dit arrest, zie onder meer G.A. DAL, “L’excusabilité dans la loi du 4 septembre<br />

2002: réparation ou bricolage”, JT 2003, 635. Voor een toepassing na dit arrest, zie kh. Brussel 23 september<br />

1027


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3. Gevolgen <strong>van</strong> de verschoonbaarverklaring<br />

Art. 82 I FaillW bepaalt: “Indien de gefailleerde verschoonbaar wordt verklaard, kan hij niet<br />

meer vervolgd worden door zijn schuldeisers". De verschoonbaarheid maakt dus een "schone<br />

lei" ( “fresh start”) mogelijk.<br />

De huidige tekst <strong>van</strong> art. 82 FaillW (die gelijk luidt met die <strong>van</strong> 1997, maar verschilt <strong>van</strong> de<br />

versie <strong>van</strong> 2002) maakt duidelijk dat de verschoonde restschuld niet in alle opzichten<br />

tenietgaat, maar gedegradeerd wordt tot een niet-verhaalbare schuld (vergelijkbaar met een<br />

verjaarde schuld en een natuurlijke verbintenis) 2704 , wat betekent:<br />

- dat de verschoonbaarheid een persoonlijke exceptie is <strong>van</strong> de gefailleerde die borgen en<br />

andere medeschuldenaars in beginsel niet ten goede komt (behoudens bijzondere regels in die<br />

zin, die besproken worden in Deel I Hst. I afd. C.3., met name voor echtgenoten) 2705 ;<br />

- dat de vrijwillige betaling er<strong>van</strong> niet onverschuldigd is (maar een betaling is niet vrijwillig<br />

indien ze gebeurde na een afsluiting zonder verschoonbaarverklaring, gevolgd door een<br />

verschoonbaarverklaring op derdenverzet 2706 );<br />

Anderzijds betekent dit niet dat men de verschoonde schuld nog door schuldvergelijking kan<br />

verhalen 2707 (vgl. ook in Deel V hoofdstuk VI. de bespreking <strong>van</strong> de vereisten voor<br />

schuldvergelijking). Ook vervallen door de verschoning de zakelijke zekerheden die accessoir<br />

zijn aan die schuld.<br />

Indien ondanks de verschoonbaarverklaring de schuldenaar later toch veroordeeld wordt, dan<br />

heeft dat vonnis natuurlijk wel gezag <strong>van</strong> gewijsde 2708 .<br />

4. Gevolgen <strong>van</strong> een vervroegde verschoonbaarverklaring<br />

2003, TBH 2004, 82.<br />

2703 Arbitragehof nr. 28/2004 <strong>van</strong> 11 februari 2004 (http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-<br />

028n.pdf = B.S. 27 februari 2004).<br />

2704 Voor de versie 1997 beslist door Cass. 16 november 2001, TBH 2002, 34 = JLMB 2001, 1731. Voorheen<br />

onder meer Rb. Antwerpen 24 oktober 2000, RW 2001-2002, 463.<br />

2705 Om die reden werd In het kader <strong>van</strong> de wijziging <strong>van</strong> art. 82 FaillW door de Wet <strong>van</strong> 4 september 2002,<br />

om de verschoonbaarheid uit te breiden naar de echtgenoot en de kosteloze borg (zie de bespreking verder in het<br />

deel persoonlijke zekerheden), in lid I bepaald dat de schulden tenietgaan. Door de Wet <strong>van</strong> 20 juli 2005, die de<br />

bevrijding <strong>van</strong> de persoonlijke zekerheden loskoppelde <strong>van</strong> de verschoonbaarheid <strong>van</strong> de gefailleerde, werd de<br />

oude formule terug ingevoegd. Overigens bepaalden in de versie 2002 de leden I en II nog altijd dat de<br />

verschoonbaarheid enkel ten goede kwam aan de echtgenoot en de kosteloze borg, en dus niet aan de nietkosteloze<br />

borg, wat erop wijst dat ondanks het gebruik <strong>van</strong> het woord tenietgaan, de verschoonde schuld niet in<br />

alle opzichten tenietging, maar bleef bestaan als een niet-verhaalbare schuld.<br />

2706 Kh. Brugge 19 december 2002, RW 2003-2004, 1510.<br />

2707 Zie bv. kh. Leuven 13 september 2002, RW 2003-2004, 1274 (in casu belastingschulden); kh. Brussel 18<br />

oktober 2002, TFR 2003, 698 noot A. VOET; J. WILLEMS & P. HENFLING, "Excusabilité du failli: une<br />

mauvaise affaire pour le fisc", RGF 2005/8-9 p. (14) 16.<br />

2708 Indien het niet meer kan worden bestreden, kan de veroordeelde partij zich niet op de verschoonbaarheid<br />

beroepen om de tenuitvoerlegging door de schuldeiser tegen te houden: Beslagr. Gent 14 oktober 2003, RW<br />

2004-2005, 112.<br />

1028


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Onduidelijk is wat de gevolgen zijn <strong>van</strong> een verschoonbaarverklaring voor de afsluiting <strong>van</strong><br />

het faillissement zolang dat faillissement niet is afgesloten; een letterlijke toepassing <strong>van</strong> de<br />

wet zou absurd zijn - zo kan het niet zijn dat de restschulden <strong>van</strong>af dan niet meer zouden<br />

kunnen worden verhaald op de faillissementsboedel 2709 . Het is alvast duidelijk dat de<br />

verschoonbaarverklaring niet verhindert dat de uitwinning <strong>van</strong> de onder beslag liggende<br />

goederen (de boedel) verdergaat. Ook de uitwinning <strong>van</strong> goederen buiten de boedel om door<br />

separatisten kan <strong>van</strong>zelfsprekend doorgaan. Dit laatste geldt overigens ook wanneer de<br />

verschoonbaarverklaring gebeurt op het ogenblik <strong>van</strong> de sluiting <strong>van</strong> het faillissement 2710 . De<br />

verschoning betreft enkel de restschulden na vereffening <strong>van</strong> de activa die onder het<br />

faillissementsbeslag vielen.<br />

Nieuwe inkomsten die de gefailleerde nadien verwerft vallen normaal volgens art. 16 FaillW<br />

in de boedel, maar volgens de meerderheidsopvatting wordt dit terzijde gesteld bij vervroegde<br />

verschoonbaarverklaring 2711 .<br />

5. Schulden waarvoor de verschoonbaarheid niet geldt<br />

De verschoonbaarverklaring treft (d.i. verschoont) in beginsel alle schulden <strong>van</strong> de<br />

gefailleerde die bestonden op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop, ook diegene waarvoor geen<br />

aangifte is gedaan in het faillissement 2712 .<br />

a. Uitzonderingen wegens de aard <strong>van</strong> de schuld<br />

Uitgezonderd zijn (art. 82 III) FaillW):<br />

- de onderhoudsschulden; en<br />

- de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel <strong>van</strong> de schade verbonden aan het<br />

overlijden of aan de aantasting <strong>van</strong> de lichamelijke integriteit <strong>van</strong> een persoon waaraan de<br />

gefailleerde schuld heeft 2713 .<br />

Alle andere schulden worden door de verschoonbaarverklaring verschoond, dus bv. ook<br />

belastingen, strafrechtelijke boeten, enz. 2714<br />

2709 M. VANMEENEN, "De Faillissementswet op de valreep aangepast: wie geen aangifte doet, is gezien",<br />

TBH 2005, (997).<br />

2710 Kh. Kortrijk 1 februari 2006, RW 2006-2007, 775. Vgl. Hof Gent 8 oktober 2003, RW 2003-2004, 1545.<br />

2711 M. VANMEENEN & B. WINDEY, in Cousy & Dirix, <strong>Insolventierecht</strong>, Themis nr. 38, p. 11 nr. 7; M.<br />

LAMENSCH, TBBR 2007, p. 504 nr. 62; B. MOUTON, “Bevrijding echtgenoten na faillissement”, NjW 2010,<br />

(262)<br />

2712 Het laatste is algemeen aanvaard; o.m. J. WINDEY, "L'excusabilité du failli", TBH 1999, 174.<br />

2713 In arrest nr. 9/2008 <strong>van</strong> 17 januari 2008 besliste het Grondwettelijk Hof dat er geen ongrondwettige<br />

discriminatie is doordat de schuld wegens aantasting door de gefailleerde <strong>van</strong> de lichamelijke integriteit <strong>van</strong> een<br />

derde niet verschoond kan worden, terwijl de schuld <strong>van</strong> de gefailleerde wegens kosten voor zijn eigen<br />

lichamelijke integriteit (in casu ziekenhuiskosten) wel verschoond kan worden (http://www.constcourt.be/public//n/2008/2008-009n.pdf).<br />

2714 Zie de bespreking <strong>van</strong> dezelfde vraag bij de collectieve schuldenregeling. De verschoning <strong>van</strong><br />

belastingschulden werd niet strijdig geacht met art. 172 GW door het Arbitragehof, nr. 132/2000, overweging<br />

B.11 (http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2000/2000-132n.pdf).<br />

1029


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Uitzonderingen ratione temporis<br />

De verschoonbaarheid treft natuurlijk niet de schulden die eerst na de afsluiting <strong>van</strong> het<br />

faillissement zijn ontstaan (en dus bv. ook niet het regresrecht <strong>van</strong> een borg of solidaire<br />

medeschuldenaar die nadien de hoofdschuldenaar betaalt) 2715 .<br />

Ze treft echter ook niet de schulden die tijdens de faillissementsprocedure, dus na de<br />

faillietverklaring, zijn ontstaan 2716 .<br />

Vandaar is het natuurlijk <strong>van</strong> belang te weten wanneer een schuld precies ontstaat. Vooral<br />

voor de borg of medeschuldenaar die tijdens de faillissementsprocedure wordt<br />

uitgewonnen 2717 door de hoofdschuldenaar is dit <strong>van</strong> belang; een borg heeft in beginsel een<br />

subrogatoire schuldvordering en een regresvordering (zie de nadere bespreking in Deel I<br />

Persoonlijke Zekerheden); de eerste plaatst hem in de rechten <strong>van</strong> de schuldeiser en is dus<br />

evenzeer vervallen na de verschoonbaarverklaring <strong>van</strong> de hoofdschuldenaar; de tweede<br />

ontstaat evenwel in beginsel pas doordat de borg betaalt; de borg die tijdens het faillissement<br />

wordt uitgewonnen zou dus wel regres behouden op de verschoonbaar verklaarde schuldeiser<br />

(zie de bespreking <strong>van</strong> het regresrecht in het Hoofdstuk Borgtocht in Deel I).<br />

De schulden die wettelijk achtergesteld zijn op de concurrente schuldvorderingen, zoals onder<br />

meer de interest die tijdens het faillissement ontstaat op schulden die voordien zijn ontstaan,<br />

worden ook door de verschoonbaarheid getroffen 2718 .<br />

2715 Wat veronderstelt dat de borg zelf niet in aanmerking is gekomen voor bevrijding.<br />

2716 Cass. 5 oktober 2007, nr. F06.0047 BD t. B. Staat, Directe belastingen, JLMB 2008, 11 = RW 2010-2011,<br />

381 en 725. Zo ook voordien Ph. COLLE, “De sluiting <strong>van</strong> het faillissement en zijn gevolgen”, Cahier <strong>van</strong> de<br />

jurist 1997/1, 20 nr. 9; Y. DUMON, “La faillite et le concordat judiciaire. La réforme de 1997”, JT 1997, 803;<br />

A. MOMBAERTS, “De verschoonbaarheid”, in Gerechtelijk akkoord en faillissement, Kluwer Antwerpen II.1.,<br />

20, 11; G.A. DAL, JT 2003, 636; G.A. DAL, "L'excusabilité du failli", in Le nouveau droit du concordat<br />

judiciaire et de la faillite, Bruylant - Academia, p. 170 noot 18; J. WINDEY, “L’excusabilité du failli” TBH<br />

1999, (175) 177; I. VEROUGSTRAETE, Manuel 1998, p. 539 nr. 979; I. VEROUGSTRAETE, “De la fresh<br />

start à l’excusabilité”, in Faillite et concordat judiciaire, 2002, p. (545) 555-557; I. VEROUGSTRAETE,<br />

Manuel du curateur, p. 537; F. ’t KINT & W. DERIJCKE, p. 440; A. CUYPERS, TBH 2003, nr. 15; P. HENRY<br />

& F. ABU DALU, "La Cour d'arbitrage et l'excusabilité: un difficile équilibre entre justice sociale et égalité", JT<br />

2005, (73) 74 nr 3; J. WILLEMS & P. HENFLING, "Excusabilité du failli: une mauvaise affaire pour le fisc",<br />

RGF 2005/8-9 p. (14) 16; P. HENFLING & J. WILLEMS, "Excusabilité du failli et décharge de la caution",<br />

Actualités droit de la faillite, p. (29) 35. Men kan dit eveneens afleiden uit Arbitragehof nr. 76/2004 <strong>van</strong> 5 mei<br />

2004, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-076n.pdf, overweging B.14 (waar er wordt <strong>van</strong><br />

uitgegaan dat de verschoonbaarheid enkel de schulden in de boedel betreft)<br />

Contra A. ZENNER, Faillites et concordats 2002, Larcier 2002, p. 205; S. BRIJS, “Over de verschoonbaarheid<br />

<strong>van</strong> de (overleden) gefailleerde, RW 1998-99, 226<br />

2717 Sedert de inwerkingtreding <strong>van</strong> art. 24bis FaillW (Wet <strong>van</strong> 20 juli 2005) is dit enkel nog mogelijk voor<br />

persoonlijke zekerheden die ofwel gesteld worden door rechtspersonen, ofwel niet kosteloos zijn gesteld, of<br />

nadat geoordeeld is dat de verbintenis <strong>van</strong> de persoonlijke zekerheid niet onevenredig is.<br />

2718 In die zin voor de interest A. MOMBAERTS & M. VANDEBROEK, "De sluiting <strong>van</strong> het faillissement na<br />

vereffening" in Gerechtelijk akkoord en faillissement, 49; DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 32; M. DE<br />

THEIJE, RW 2004-2005, (1102) 1003.<br />

1030


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De schulden die tijdens het faillissement zijn ontstaan uit de vereffening zelf <strong>van</strong> de boedel<br />

(boedelschulden in enge zin) zouden evenwel onder de verschoonbaarheid moeten vallen,<br />

anders dan de echte "nieuwe" schulden.<br />

c. Beperking <strong>van</strong> de verschoning<br />

Er is ook rechtspraak die oordeelt dat een gedeeltelijke verschoonbaarverklaring mogelijk is, en de rechtbank dus<br />

bijkomend bepaalde schulden <strong>van</strong> verschoning kan uitsluiten, bv. omdat ze uit bedrog <strong>van</strong> de gefailleerde<br />

voortspruiten 2719 .<br />

6. Gevolgen <strong>van</strong> niet-verschoonde schulden<br />

Wordt de schuldenaar niet verschoonbaar verklaard of worden bepaalde schulden ondanks de<br />

verschoonbaarverklaring niet verschoond, dan blijven zij voortbestaan als volwaardige<br />

schulden, die volgens de gewone regels kunnen worden ingevorderd door de schuldeiser.<br />

Bovendien kan de schuldenaar voor die schulden ook geen collectieve schuldenregeling<br />

aanvragen (art. 1675/13 § 3, derde streepje GerW, zie de bespreking bij collectieve<br />

schuldenregeling in Hst. III).<br />

AFDELING K. Sluiting <strong>van</strong> de vereffening en nadien geldende regels<br />

a. Oproeping tot sluiting<br />

Met het oog op de sluiting wordt de gefailleerde opgeroepen. Indien nog niet eerder werd geoordeeld over de<br />

verschoonbaarheid <strong>van</strong> de gefailleerde gebeurt dit bij de sluiting.<br />

Indien nog niet eerder werd geoordeeld over de bevrijding <strong>van</strong> de stellers <strong>van</strong> persoonlijke zekerheden die<br />

conform art. 72bis FaillW een verklaring hebben afgelegd waarin zij stellen dat hun verbintenis niet in<br />

verhouding is met zijn inkomsten en vermogen, gebeurt dit eveneens bij de sluiting; daartoe worden zij<br />

opgeroepen evenals hun schuldeisers (art. 73 I en 80 I FaillW). Het lot <strong>van</strong> die persoonlijke zekerheden komt in<br />

Deel I (Persoonlijke Zekerheden) ter sprake.<br />

b. Onverminderd verdere uitwinning door separatisten<br />

Het faillissement kan worden gesloten zodra de taak <strong>van</strong> de curator voltooid is; het kan zijn<br />

dat bepaalde activa nog niet vereffend zijn, omdat de executie er<strong>van</strong> door separatisten gebeurt.<br />

Dit verhindert de sluiting niet; omgekeerd kan die executie ook na sluiting doorgaan 2720 .<br />

c. Lot <strong>van</strong> de gefailleerde rechtspersoon<br />

2719 kh. Verviers 21 december 2006, JLMB 2007, 981 afkeurende n. P. CAVENAILE "Les effets de<br />

l'excusabiloté: une décision à la carte".<br />

2720 Kh. Kortrijk 1 februari 2006, RW 2006-2007, 775. Vgl. Hof Gent 8 oktober 2003, RW 2003-2004, 1545.<br />

1031


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De gefailleerde rechtspersoon is <strong>van</strong> rechtswege ontbonden en vereffend (art. 83 FaillW zoals<br />

gewijzigd W. 4 september 2002). Dit is echter zinloos indien de vereffening niet deficitair is<br />

en dient dan niet te gelden 2721 .<br />

In de FaillW <strong>van</strong> 1997 was bepaald dat ook rechtspersonen verschoonbaar konden worden verklaard, doch dit<br />

was weinig zinvol en werd in 2002 weer afgeschaft 2722 .<br />

Voor 1997 liet de sluiting <strong>van</strong> het faillissement de rechtspersoon in beginsel voortbestaan, en kon er een<br />

heropening <strong>van</strong> het faillissement worden gevraagd; deze mogelijkheid is in 1997 afgeschaft, en geldt dus ook<br />

niet meer voor vennootschappen waar<strong>van</strong> het faillissement voor 1 januari 1998 werd gesloten 2723 .<br />

Het sluitingsvonnis duidt de persoon aan die als vereffenaar wordt beschouwd 2724 voor het<br />

geval dit na sluiting nog rele<strong>van</strong>t zou zijn (bewaring archief, later opgedoken activa, enz.) (zie<br />

de regels inzake de sluiting <strong>van</strong> de vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon in Hst. II Afd. A).<br />

d. Resterende en achteraf opgedoken activa<br />

Een koninklijk besluit <strong>van</strong> 25 mei 1999 (genomen in uitvoering <strong>van</strong> de artikelen 73 VI en 83 II FaillW) regelt het<br />

lot <strong>van</strong> het actief dat na de sluiting wordt ontdekt (consignatie) 2725 .<br />

Wanneer de gefailleerde nog bestaat na de sluiting <strong>van</strong> het faillissement – dus een natuurlijk persoon is – en niet<br />

verschoonbaar is verklaard, dan kunnen de schuldeisers die niet betaald zijn evenals nieuwe schuldeisers zich<br />

verhalen op achteraf opgedoken activa. Elke schuldeiser kan in beginsel wel individueel optreden. Een<br />

schuldeiser kan bv. ook derdenbeslag leggen onder de Deposito- en Consignatiekas op gelden die bij die Kas<br />

werden gedeponeerd, en de Kas heeft de verplichtingen <strong>van</strong> een derde-beslagene 2726 .<br />

Is de gefailleerde een rechtspersoon, die dus niet meer bestaat na de sluiting <strong>van</strong> het faillissement, dan dient elke<br />

eis te worden ingesteld tegen de vereffenaars, correcter de personen die als vereffenaars worden beschouwd door<br />

art. 185 Wb.Venn. 2727 (en niet tegen de CDK); derdenbeslag onder de CDK ten laste <strong>van</strong> de vereffenaars q.q. is<br />

2721 kh. Brussel 14 oktober 2003 nr. 2003/03064; anders kh. Gent 12 december 2005, TBH 2006, 865,<br />

afkeurende noot I. VEROUGSTRAETE "De ontbinding <strong>van</strong> de rechtspersoon bij sluiting <strong>van</strong> het faillissement<br />

na een gewone vereffening".<br />

2722 Zie onder meer V. SAGAERT, “Enkele bedenkingen bij de verschoonbaarverklaring <strong>van</strong> een gefailleerde<br />

vennootschap”, TRV 2001, 616 v. Dat rechtspersonen niet meer verschoonbaar kunnen worden verklaard, werd<br />

op zichzelf verenigbaar geacht met de grondwet door arrest nr. 114/2004 <strong>van</strong> het Arbitragehof d.d. 30 juni 2004,<br />

http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-114n.pdf. In combinatie met de toen geldende art. 80-82<br />

FaillW, die de bevrijding <strong>van</strong> een persoonlijke zekerheid afhankelijk stelde <strong>van</strong> de verschoonbaarheid <strong>van</strong> de<br />

hoofdschuldenaar, veroorzaakte dit wel een discriminatie inzake de mogelijkheid voor borgen om bevrijd te<br />

worden <strong>van</strong> de verschoonde schulden (zie verder de bespreking in het Deel Persoonlijke Zekerheden).<br />

2723 Hof Antwerpen 4 december 2003, RW 2004-2005, 984.<br />

2724 art. 73 V en 83 II FaillW.<br />

2725 Zie verder R. PARIJS, “Faillissement – procedure voor tegeldemaking en consignatie <strong>van</strong> later opgedoken<br />

activa”, TBH 1999, 814 v.<br />

2726 e<br />

Zo bv. Rb. Hasselt 31 mei 2005, RW 2008-2009, 240, bevestigd door Hof Antwerpen 10 januari 2007 (1<br />

Kamer, AR nr. 2005/2050);<br />

2727 Kh. Hasselt 3 mei 2007, RW 2008-2009, 467; kh. hasselt 24 april 2007, bevestigd door Hof Antwerpen 1<br />

oktober 2009, http://www.mdseminars.be/nl/bibliotheek/faillissementsrecht/rechtspraak/FAI-R-124.pdf = TBH<br />

2011, 581.<br />

1032


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ook mogelijk. De rechtbank kan een curator ad hoc aanstellen om goederen die later opduiken te realiseren, maar<br />

daarvoor moet het gaan om lichamelijke goederen, die "in natura" opduiken, niet om schuldvorderingen 2728 .<br />

Indien er een curator ad hoc is aangesteld, is deze exclusief ter zake <strong>van</strong> die activa, en is de voormogae<br />

vereffenaar dus niet bevoegd om terzake <strong>van</strong> die activa op te treden 2729 . Wat de verdeling <strong>van</strong> het resterende<br />

actief betreft bij sluiting, zie ook het hoger besproken arrest Cass. 13 oktober 2011.<br />

2728 Vlg. Cass. 21 oktober 2009, nr. P.09.0869.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20091021-5.<br />

2729 Cass. 20 oktober 2011, nr. F.10.1024.N.<br />

1033


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Of een schuldeiser <strong>van</strong> een rechtspersoon bij niet-betaling <strong>van</strong> de schuld door de rechtspersoon de ontbinding<br />

kan vorderen, is wettelijk voorzien voor sommige rechtsvormen (bv. de VZW) en betwist voor andere (met name<br />

de vennootschappen); de vraag is vooral <strong>van</strong> belang voor burgerlijke vennootschappen, omdat die niet failliet<br />

kunnen worden verklaard 2737 .<br />

Volgens de rechtspraak treden de gevolgen <strong>van</strong> ontbinding ook in wanneer men overgaat tot de vereffening <strong>van</strong><br />

een rechtspersoon zonder dat er een uitdrukkelijk ontbindingsbesluit is 2738 .<br />

Er zijn enkele bijzondere regels voor de ontbinding <strong>van</strong> een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming<br />

(zie bv. art. 109/17 v. Bankwet en art. 48/11 v. Controlewet verzekeringsondernemingen). Ook is een<br />

verzekeringsonderneming of -vereniging <strong>van</strong> rechtswege ontbonden wanneer de intrekking <strong>van</strong> de toelating<br />

wordt uitgesproken voor alle uitgeoefende verzekeringsverrichtingen (Art. 48/12 § 1 Controlewet).<br />

2. Gevolgen: vereffeningsbewind<br />

De ontbinding heft de rechtspersoonlijkheid niet op, maar plaatst de rechtspersoon in<br />

vereffening. Eerst bij de afsluiting <strong>van</strong> de vereffening houdt de rechtspersoon op te bestaan.<br />

Tijdens de vereffening staat het vermogen <strong>van</strong> de rechtspersoon onder bewind. Het gaat<br />

uiteraard om een vereffeningsbewind 2739 .<br />

Bewindvoerders zijn de vereffenaars.<br />

Die worden aangesteld bij de ontbinding <strong>van</strong> de rechtspersoon. Bij minnelijke ontbinding stellen de organen <strong>van</strong><br />

de rechtspersoon de vereffenaars aan (in de praktijk vaak de bestuurders), bij gerechtelijke ontbinding doet de<br />

rechter dit. De respectievelijke wetgeving (Wb. Venn., VZW-wet e.d.) regelt de publicatie <strong>van</strong> de beslissing tot<br />

ontbinding en de benoeming <strong>van</strong> de vereffenaars.<br />

Worden de vereffenaars <strong>van</strong> een vennootschap niet door de rechter aangesteld, dan treden zij pas in functie na de<br />

bevestiging <strong>van</strong> hun benoeming door de Voorzitter <strong>van</strong> de Rechtbank <strong>van</strong> koophandel (art. 184 II Wb.Venn.<br />

zoals gewijzigd bij W. 2 juni 2006 en W. 19 maart <strong>2012</strong>) 2740 . Het verzoek tot bekrachtiging moet een staat <strong>van</strong><br />

2737 Contra de ontbinding op verzoek <strong>van</strong> een schuldeiser onder meer Hof Gent 7 februari 2011, RW 2011-<br />

<strong>2012</strong>, 1561 afkeurende noot R. LINDEMANS “Kan een schuldeiser een beroep doen op de vordering tot<br />

gerechtelijke ontbinding om wettige reden wanneer een dagvaarding in faillissement niet mogelijk is?”<br />

2738 Zo Cass. 19 januari 2006, nr. C.040446N.<br />

2739 Sinds de wetswijziging <strong>van</strong> 2 juni 2006 is er heel wat literatuur verschenen over de vereffening <strong>van</strong><br />

vennootschappen, o.m. J. LAMBRECHTS, De vereffening <strong>van</strong> de BVBA en de NV, Kluwer 2007; M. REMANS,<br />

“De vernieuwde vereffeningsprocedure ingevolgde de wet <strong>van</strong> 2 juni 2006: <strong>van</strong> theorie naar de (prille) praktijk<br />

in 55 uitspraken”, TRV 2008, 151 v.; H. BRAECKMANS, Vereffening <strong>van</strong> vennootschappen buiten faillissement<br />

– met bijzondere aandacht voor de wet <strong>van</strong> 2 juni 2006, Intersentia Antwerpen 2008; M. LEMAL, “La<br />

réparation de la procédure de liquidation des scoiétés commerciales”, Hoylaerts Centea dgavaarding 20<br />

<strong>2012</strong>, 573 v.<br />

2740 Wet <strong>van</strong> 2006 besproken door o.m. Ph. MALHERBE, "Du liquidateur garanti probe", JT 2006, 753 v.;<br />

voor rechtspraak, zie GEENS, WYCKAERT e.a., TPR <strong>2012</strong>, (73) 608 en v. nr. 555 en v. Dat deze regel niet<br />

geldt voor de vzw werd niet discriminerend geacht door het Grondwettelijk Hof, arrest nr. 161/2008 <strong>van</strong> 20<br />

1035


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het gaat om een grote actieve samenloop en de vereffenaars hebben dus tot taak alle<br />

schuldeisers op te sporen, ook al bepaalt de wet niet gedetailleerd hoe dit moet gebeuren.<br />

Er zijn enkele bijzondere regels in geval <strong>van</strong> ontbinding <strong>van</strong> een kredietinstelling of een<br />

verzekeringsonderneming (zie bv. art. 109/10 v. Bankwet en art. 48/4 v. Controlewet<br />

verzekeringsondernemingen).<br />

b. Gevolgen voor separatisten<br />

De ontbinding schort de executierechten <strong>van</strong> de separatisten niet op 2747 . De regel <strong>van</strong> art. 26<br />

FaillW is een lex specialis voor het faillissement, die niet geldt bij de ontbinding <strong>van</strong> een<br />

rechtspersoon.<br />

c. Gevolgen voor schuldeisers <strong>van</strong> de boedel<br />

De schuldeisers <strong>van</strong> na de vereffening ontstane schulden <strong>van</strong> de boedel (boedelschulden)<br />

behouden in beginsel ook hun executierechten, tenzij er tussen die schuldeisers onderling een<br />

samenloop zou ontstaan (omdat niet alle boedelschulden kunnen worden betaald) 2748 .<br />

d. Gevolgen voor andere schuldeisers<br />

1° Bewarende maatregelen<br />

Bewarende maatregelen <strong>van</strong> niet-separatisten blijven mogelijk voor zover zij het normaal<br />

verloop <strong>van</strong> de vereffening niet storen en geen afbreuk doen aan de rechten <strong>van</strong> de<br />

samenlopende schuldeisers 2749 . Indien de vereffening een normaal verloop kent, is een<br />

bewarend beslag niet mogelijk omdat dan niet aan de vereiste <strong>van</strong> urgentie is voldaan 2750 . Dit<br />

geldt ook voor de fiscale kennisgeving (notificatie) door de fiscus (als bewarende<br />

verwijzing naar die bepaling <strong>van</strong> het Wb.Venn in 577-13 § 3 BW. De VZW-wet is minder duidelijk, maar<br />

dezelfde regel wordt afgeleid uit art. 19 I en 24 VZW-Wet (bestemming actief slechts na aanzuivering <strong>van</strong> het<br />

passief).<br />

2747 Cass. 25 september 2006, rolnr. C.05.0487F, H.J. t. curatoren faill. ENGEBAT, RW 2006-2007, 1561 n. R.<br />

HOUBEN "Schuldvergelijking: opeisbaarheid, samenloop en volstorting" = JLMB 2007, 948.<br />

2748 Cass. 25 september 2006, rolnr. C.05.0487F, H.J. t. curatoren faill. ENGEBAT, RW 2006-2007, 1561 n. R.<br />

HOUBEN "Schuldvergelijking: opeisbaarheid, samenloop en volstorting" = JLMB 2007, 948.<br />

2749 Cass. 23 januari 1992, Pas. I . 445 met concl. A.g. Janssens de Bisthoven = RW 1992-1993, 1084 noot G.<br />

VAN HAEGENBORGH “Beslag ten laste <strong>van</strong> een vennootschap in vereffening” = T.Not. 1992, 9 = RCJB 1994,<br />

398 noot M. GREGOIRE "L'effet d'une mesure conservatoire pratiquée après l'entrée en liquidation d'une<br />

personne morale" = T. Not. 1992, 401 noot G. MAERTENS "Beschouwingen bij het cassatiearrest <strong>van</strong> 23<br />

januari 1992: een toparrest in verband met de invordering <strong>van</strong> de directe belastingen" = JLMB 1992, 686 = RPS<br />

1992, 62 = RGEN 1992, 102 n. B. ROLAND; Cass. 15 oktober 1999, RW 2000-2001, 479 = TBH 2000, 233 noot<br />

Ch.A. LEUNEN = JLMB 2000, 752 = RCJB 2001, noot N. THIRION "La théorie de l'égalité des créanciers en<br />

concours d'une personne morale en liquidation: nouveaux enseignements de la Cour de cassation".<br />

2750 Hof Gent 2 juni 2009, AR nr. 1997/460, Rosseel ts. in vereffening t. FOD financiën, Justel N-20090602-<br />

13.; zie verder M. GREGOIRE "L'effet d'une mesure conservatoire pratiquée après l'entrée en liquidation d'une<br />

personne morale", RCJB 1994, (398) 426 nr. 4.4.<br />

1037


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

maatregel 2751 ; in de mate waarin het ook een uitvoerende maatregel is, kan die geen gevolg<br />

hebben omwille <strong>van</strong> wat dadelijk onder 2° wordt uiteengezet).<br />

Schuldeisers kunnen rechtsgedingen tegen de vennootschap in vereffening voortzetten en zo<br />

bv. een uitvoerbare titel bekomen 2752 .<br />

2° Executierechten<br />

De ontbinding brengt wel de opschorting mee <strong>van</strong> de executierechten <strong>van</strong> de individuele<br />

concurrente schuldeisers (d.i. chirografaire zowel als algemeen bevoorrechte (waaronder de<br />

fiscus) 2753 ), voor zover de uitoefening er<strong>van</strong> (door daden <strong>van</strong> tenuitvoerlegging) de rechten<br />

<strong>van</strong> de andere schuldeisers zou schaden (fixatiebeginsel). De regel is niet uitdrukkelijk te<br />

vinden in de wet, maar volgt uit het ontstaan <strong>van</strong> samenloop 2754 .<br />

Aldus kan ook een na de ontbinding ingeschreven wettelijke hypotheek geen afbreuk meer<br />

doen aan de fixatie <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers 2755 en moet zij worden<br />

doorgehaald 2756 .<br />

In sommige gevallen blijft zelfs uitvoerend beslag mogelijk, bv. wanneer de vereffenaars geen<br />

enkel gegeven aanvoeren waaruit blijkt dat de rechten <strong>van</strong> de (andere) schuldeisers erdoor in<br />

het gedrang zouden komen 2757 . Dit zal met name kunnen voorkomen wanneer de vereffening<br />

niet deficitair is 2758 .<br />

2751 Hof Gent 2 juni 2009, AR nr. 1997/460, Rosseel ts. in vereffening t. FOD financiën, Justel N-20090602-13.<br />

2752 Vb. Rb. Brugge 3 november 2003, RW 2004-2005, 593.<br />

2753 Zie onder meer Cass. 19 januari 1984, Arr.Cass. 1983-84 nr. 265 = RW 1984-85, 907; Cass. 7 april 1986,<br />

Arr.Cass. 1985-86 nr. 479 = RPS 1987, 126 noot ’t KINT; Cass. 23 januari 1992, Pas. I 445 met concl. A.g.<br />

Janssens de Bisthoven = RW 1992-1993, 1084 noot G. VAN HAEGENBORGH “Beslag ten laste <strong>van</strong> een<br />

vennootschap in vereffening” = T.Not. 1992, 9 = RCJB 1994, 398 noot M. GREGOIRE "L'effet d'une mesure<br />

conservatoire pratiquée après l'entrée en liquidation d'une personne morale" = T. Not. 1992, 401 noot G.<br />

MAERTENS "Beschouwingen bij het cassatiearrest <strong>van</strong> 23 januari 1992: een toparrest in verband met de<br />

invordering <strong>van</strong> de directe belastingen" = JLMB 1992, 686 = RPS 1992, 62 = RGEN 1992, 102 n. B. ROLAND<br />

(algemeen voorrecht voor de inkomstenbelastingen en inschrijving wettelijke hypotheek fiscus); Hof Brussel 15<br />

maart 1990, FJF 1991, 94; Rb. Gent 26 mei 1997, TGR 1997, 222.<br />

2754 Cass. 24 maart 1977 (2 arresten), Arr. 802 en 804 = Pas. I 792 en 796 met concl. P.g. DELANGE = RW<br />

1977-78, 385 noot SIMONT = RCJB 1977, 628 noot Ph. GERARD; Cass. 16 juni 1988, Pas. I, 1250.<br />

2755 Cass. 23 januari 1992, 2 voetnoten hiervoor.<br />

2756 Hof Gent 2 juni 2009, AR nr. 1997/460, Rosseel ts. in vereffening t. FOD financiën, Justel N-20090602-13.<br />

2757 Hof Brussel 4 april 2000, AJT 2000-2001, 34 noot B. DE VUYST, “Vereffening, samenloop en uitvoerned<br />

beslag”; Hof Luik 22 februari 2005, JLMB 2005, 1672. Zie ook Cass. 4 januari 2001, Pas. 2001 I 18 = TRV<br />

2001, 169 = DAOR 2001, 283 n. TAS; G. VAN HAEGENBORGH, “Beslag ten laste <strong>van</strong> een vennootschap in<br />

vereffening”, noot onder Cass. 23 januari 1992, RW 1992-93, 1085 v.; GERARD, “La règle de l’égalité entre les<br />

créanciers d’une société commerciale en liquidation”, RCJB 1977, 645 v.<br />

Hierdoor is er discussie in de rechtsleer of er in geval <strong>van</strong> niet-deficitaire vereffeniung wel sprake is <strong>van</strong><br />

samenloop (ja volgens M. GREGOIRE, Théorie générale du concours, nr. 30; anders F. 't KINT, Sûretés (2004)<br />

nr. 99).<br />

2758 Bv. Hof Gent 2 juni 2009, AR nr. 1997/460, Rosseel ts. in vereffening t. FOD financiën (obiter dictum); zie<br />

verder R. TAS, "Vennootschap in vereffening: geen automatische schorsing <strong>van</strong> de individuele executierechten<br />

<strong>van</strong> de samenlopende schuldeisers", DAOR 2001, 285.<br />

1038


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4. Gevolgen voor opeisbaarheid en voor interest<br />

a. Nog niet vervallen schulden<br />

De nog niet vervallen schulden worden opeisbaar, mits verdiscontering 2759 , maar de<br />

vereffenaars mogen ervoor kiezen om eerst de vervallen schulden uit te betalen indien er<br />

voldoende actief is om ook de te vervallen schulden later uit te betalen. Volgens de<br />

rechtspraak kunnen de schuldeisers <strong>van</strong> nog niet vervallen, schulden wel geen uitbetaling<br />

eisen voor het vertrijken <strong>van</strong> de termijn 2760 .<br />

b. Lopen <strong>van</strong> de interest na ontbinding<br />

Doordat het aandeel <strong>van</strong> elke schuldvordering in de boedel op het tijdstip <strong>van</strong> de samenloop<br />

wordt gefixeerd, kan dit nadien ook niet meer aangroeien met interest aan uiteenlopende<br />

rentevoeten naargelang de schuld. De loop <strong>van</strong> interest op de schuldvorderingen in de boedel<br />

(met inbegrip <strong>van</strong> de algemeen bevoorrechte 2761 ) wordt daarom ten aanzien <strong>van</strong> de andere<br />

samenlopende schuldeisers geschorst. Interest die eerst na het tijdstip <strong>van</strong> samenloop vervalt,<br />

is daarom niet verhaalbaar op de boedel (tenzij nadat alle schuldvorderingen in de boedel zijn<br />

voldaan) 2762 (dit geldt dus niet voor interest die mee verzekerd is door een zakelijk recht).<br />

Maar de interest na samenloop blijft dus in beginsel wel doorlopen, zodat de rechtspersoon in<br />

ontbinding tot betaling er<strong>van</strong> kan worden veroordeeld, zij het dat de betaling zal achtergesteld<br />

worden in geval <strong>van</strong> deficitaire vereffening 2763 .<br />

5. Deficitaire vereffening en mogelijke faillietverklaring<br />

De meerderheid <strong>van</strong> vereffeningen <strong>van</strong> rechtspersonen in ons land, althans <strong>van</strong> handelsvennootschappen, is<br />

deficitair. Dit betekent dat het actief onvoldoende is om de schulden, andere dan kapitaalschulden te betalen (als<br />

alle schulden andere dan de kapitaalschuld aan de aandeelhouders, kunnen worden betaald, is de vereffening niet<br />

deficitair). Dit doet dan ook de vraag rijzen of de vennootschap dan niet failliet moet worden verklaard.<br />

Vooreerst betekent een invereffeningstelling nog niet dat de rechtspersoon meer failliet kan worden verklaard;<br />

dat kan indien aan de faillissementsvereisten is voldaan 2764 (wat onder meer veronderstelt dat het om een<br />

handelsvennootschap gaat; bij verenigingen, burgerlijke vennootschappen, stichtingen e.d. is geen<br />

2759 Art. 190 § 1 Wb. Venn.; voor de VME <strong>van</strong> toepassing door de verwijzing naar die bepaling <strong>van</strong> het in 577-<br />

13 § 3 BW; Cass. 24 maart 1977, Arr. Cass. 804 = Pas. I 796 met concl. P.g. DELANGE = RW 1977-78, 385<br />

noot SIMONT = RCJB 1977, 628 noot Ph. GERARD.<br />

2760 Cass. 10 november 1980, Arr. 1980-81, nr. 156 = Pas. I, 298.<br />

2761 Cass. 7 april 1986, Arr. 1985-86, nr. 479 = Pas. I, 951 = JT 1987, 7 = RPS 1987, 126 nr. 6432.<br />

2762 Cass. 24 maart 1977, Arr. Cass. 804 = Pas. I 796 met concl. P.g. DELANGE = RW 1977-78, 385 noot<br />

SIMONT = RCJB 1977, 628 noot Ph. GERARD; Cass. 16 juni 1988, Pas. I, 1250.<br />

2763 Rb. Brugge 3 november 2003, RW 2004-2005, 593; Hof Bergen 21 november 1990, RPS 1991, nr. 6572,<br />

noot F. ’t KINT; anders Arb. Kortrijk 6 september 1988, TRV 1989, 56 noot T. VUYLSTEKE.<br />

2764 Zie Cass. 17 juni 1994 concl. Bresseleers, Pas. I, 624 = Arr. nr. 319 = RW 1994-95, 561 concl. A.g.<br />

Bresseleers = TRV 1994, 598 noot TERMOTE; en verder bv. kh. Tongeren 21 december 1999, RW 2000-2001,<br />

172 = RPS 2000, 289 noot W. DERIJCKE = DAOR 2001/65, 57; Hof Gent 7 juni 2001, RW 2001-2002, 385;<br />

Hof Brussel 2 oktober 2001, RW 2002-2003, 1182; kh. Brussel 13 februari 2006, JLMB 2006, 1379.<br />

1039


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

faillietverklaring mogelijk). Weliswaar is er in beide gevallen een samenloop en een fixatie <strong>van</strong> actief en passief,<br />

maar dat belet niet dat de schuldeisers belang kunnen hebben bij een faillissement, meer bepaald indien zij geen<br />

vertrouwen hebben in de vereffenaars. Een deficitaire vereffening kan dan ook maar aanvaard worden als<br />

alternatief voor een faillissement indien deze handelwijze het vertrouwen <strong>van</strong> de schuldeisers geniet 2765 .<br />

Omgekeerd betekent het deficitair karakter <strong>van</strong> een vereffening op zichzelf geenszins dat de<br />

handelsvennootschap in staat <strong>van</strong> faillissement is: het Wb.Venn. regelt uitdrukkelijk de hypothese <strong>van</strong> de<br />

deficitaire vereffening (door in dat geval evenredige verdeling voor te schrijven conform de regels bij samenloop<br />

in het algemeen). De vereisten <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling en geschokt krediet dienen in het geval <strong>van</strong> een<br />

ontbonden rechtspersoon in concreto anders te worden bezien dan in andere gevallen 2766 . Indien een voldoende<br />

meerderheid <strong>van</strong> de schuldeisers vertrouwen hebben in de vereffening, is er geen grond voor<br />

faillietverklaring 2767 .<br />

Het bewijs daar<strong>van</strong> rust wel op de ontbonden vennootschap 2768 ; wanneer slechts een enkele schuldeiser de<br />

faillietverklaring vraagt, wordt dit ook afgewezen indien dit hem geen enkel voordeel zou bezorgen, zodat hij<br />

ook geen belang heeft bij de eis 2769 . In geval <strong>van</strong> twijfel en urgentie kan de rechtbank <strong>van</strong> koophandel ook de<br />

vennootschap onder voorlopig bewind plaatsen, mits het “volstrekt noodzakelijk blijkt” en er voldoende<br />

aanwijzingen zijn dat de faillissementsvereisten vervuld zijn (art. 8 FaillW, zie de bespreking hoger bij het<br />

faillissement) 2770 .<br />

2765 Hof Gent 7 juni 2001, RW 2001-2002, 385; a contrario Cass. 17 juni 1994 concl. Bresseleers, Pas. I, 624 =<br />

Arr. nr. 319 = RW 1994-95, 561 concl. A.g. Bresseleers = TRV 1994, 598 noot TERMOTE; Hof Bergen 12<br />

december 2001, JLMB 2003, 141 kritische noot A. HENDERICKX. ZIE ook Hof Luik 1 maart 2001, TBH 2002,<br />

243 noot LEUNEN; Hof Brussel 2 oktober 2001, RW 2002-2003, 1182; Hof Bergen 12 december 2001, JLMB<br />

2003, 141 noot HENDERICKX. Zie ook K. GEENS, “Overzicht”, TPR 2000, 493 nr. 485.<br />

2766 In enkele recente arresten bevestigt het Hof <strong>van</strong> cassatie dat de beoordeling <strong>van</strong> de toestand <strong>van</strong> de<br />

onderneming op een specifieke wijze moet worden gedaan indien zij reeds in vereffening is, en dat met het<br />

"geschokt zijn <strong>van</strong> het krediet" wordt bedoeld, wanneer de vennootschap in vereffening is, het gebrek aan<br />

vertrouwen <strong>van</strong>wege de schuldeisers in de organisatie en het verloop <strong>van</strong> de vereffeningswerkzaamheden, en dat<br />

een vennootschap in vereffening waar<strong>van</strong> de vereffenaar in de wettelijke toegelaten grenzen de eisbare schulden<br />

afbetaalt en die het vertrouwen bewaart <strong>van</strong> de schuldeisers, in beginsel niet duurzaam opgehouden heeft te<br />

betalen: Cass. 14 januari 2005, Temse-Hoboken, RW 2005-2006, 429 = TRV 2005, 32 n. M. WYCKAERT, "De<br />

smalle grenslijn tussen een deficitaire vereffening en een failliete vennootschap in vereffening", en Cass. 18<br />

februari 2005, D.L. t. Samko Automation, nr. C030508N, RW 2006-2007, 134 (beiden ook besproken in<br />

Jaarverslag Hof <strong>van</strong> cassatie 2005, p. 30).<br />

2767 Zie bv. Cass. 6 maart 2003, JT 598 = TRV 2003, 413 concl. WERQUIN en noot = RW 2003-2004, 1106<br />

concl. WERQUIN; Hof Gent 19 juni 1997, TBH 1997, 609; Hof Luik 26 juni 1997, RPS 1998, 112; Hof Brussel<br />

2 oktober 2001, RW 2002-2003, 1182 met noot; kh. Brussel 22 november 2001, AR nr. 00/00095; Hof Luik 3<br />

april 2003, TBH 2004, 388; Hof Gent 16 juni 2003, RW 2003-2004, 188; Hof Gent 30 juni 2003, TBH 2004, 394<br />

= RW 2004-2005, 949 (arrest waarbij in hoger beroep de faillietverklaring <strong>van</strong> een vennootschap in vereffening<br />

werd vernietigd); Hof Gent 26 april 2004, TBH 2005, 276; Kh. verviers 12 juli 2007 rolnr.07/00226 General<br />

Protection t. NV vereff. Domaine du Mezil (één chirografaire schuldeiser met beperkte schuld die vereffening in<br />

vraag stelt, is niet voldoende); Hof Brussel 4 september 2007, DAOR 2008/87, 254 met n. W. DEDECKER<br />

"Deficitaire vereffening: een verdere verduidelijking ?"; J.Ch. VAN GYSEL, Les masses de liquidation en droit<br />

privé, p. 304. Zie over dit vraagstuk verder C. <strong>van</strong> BUGGENHOUT, “Vereffening <strong>van</strong> vennootschap:<br />

aanrekening <strong>van</strong> schulden”, RW 2000-2001, 465 v.; C. VAN BUGGENHOUT & E. VAN DEN HAUTE,<br />

“Vereffening <strong>van</strong> vennootschappen en faillissement: stand <strong>van</strong> zaken”, TBH 2004, 377 v.; M. VANMEENEN,<br />

"Sobelair gekortwiekt: de keuze tussen faillissement en vereffening?", TRV 2004, 175, DIRIX, "Overzicht", TPR<br />

2004 nr. 57; GEENS, WYCKAERT e.a., “Vennootschappen 1999-2010”, TPR <strong>2012</strong>, (73) 602 v. nr. 551-553.<br />

2768 Kh. Dendermonde 16 februari 2004, TRV 2004, 169.<br />

2769 Vb. kh. Hoei 13 maart 2002, JLMB 2003, 164.<br />

2770 Bv. kh. Tongeren 12 oktober 1999, RW 2000-2001, 1094.<br />

1040


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Indien de vennootschap na het ontstaan <strong>van</strong> schulden in vereffening wordt gesteld (met stopzetting <strong>van</strong> activiteit)<br />

en de vereffenaar de activa verkoopt, dan is dit in beginsel niet foutief; in ieder geval is er geen aanspraak uit<br />

onrechtmatige daad <strong>van</strong> een schuldeiser jegens de aandeelhouder of vereffenaar indien de schuld in geval <strong>van</strong><br />

faillietverklaring in plaats <strong>van</strong> vereffening ook niet betaald zou zijn geraakt 2771 .<br />

De gevolgen <strong>van</strong> het feit dat een faillietverklaring <strong>van</strong> een vennootschap in vereffening een nieuwe samenloop<br />

schept na een bestaande samenloop, komen verderop ter sprake.<br />

6. Vereffening en afsluiting <strong>van</strong> de vereffening<br />

a. Vereffening<br />

De vereffenaars hebben als bewindvoerders tot taak de activa te gelden te maken en de<br />

opbrengst te verdelen.<br />

In sommige gevallen wordt de vereffening onmiddellijk worden afgesloten, op de dag <strong>van</strong> de ontbinding 2772 .<br />

Bij ontbinding <strong>van</strong> een vennootschap door een beslissing <strong>van</strong> de vennootschap zelf kon dit sinds 2006 in<br />

beginsel niet meer doordat de vereffenaar nu moet worden bevestigd door de rechtbank, en het verzoek tot<br />

bevestiging niet zou kunnen worden ingediend dan na de ontbinding 2773 , zodat er steeds een periode was<br />

waarin de rechtspersoon in vereffening is en “geacht wordt voort te bestaan voor de vereffening” 2774 . Dit brengt<br />

allerlei beperkingen mee (zie art. 183 v. Wb. Venn.). De vereffenaars dienen jaarlijks omstandig verslag te doen<br />

aan de rechtbank (art. 189bis Wb. Venn.; in het eerste jaar ook reeds na 6 maanden) en aan de Algemene<br />

vergadering (art. 193 Wb.Venn.) 2775 . Sinds de Wetswijziging <strong>van</strong> <strong>2012</strong> is echter duidelijk dat ontbinding en<br />

vereffening in één dag wel mogelijk als er geen vereffenaar wordt aangeduid en de aandeelhouders zelf eenparig<br />

op de vergadering die tot ontbinding besluit de vereffening kunnen afwerken, wat impliceert dat er geen<br />

schulden meer zijn en dat de terugname <strong>van</strong> het resterende actief gebeurt door de vennoten zelf 2776 . Aan de<br />

eerste vereiste kan ook worden voldaan wanneer de schulden worden overgenomen door de aandeelhoduers<br />

easamen met het resterende actief.<br />

Vooraleer de vereffening af te sluiten moeten ze een plan opmaken voor de verdeling <strong>van</strong> de activa; bij<br />

vennootschappen in vereffening moet dit voor akkoord worden voorgelegd aan de rechtbank vooraleer de<br />

vereffening kan worden afgesloten (art. 190 § 1 Wb.Venn. zoals aangevuld W. 2 juni 2006).<br />

De vereffenaars zijn aansprakelijk volgens regels die we terugvinden bij vereffeningsbewind in het algemeen<br />

(zie voor het beginsel ook art. 192 Wb.Venn.) 2777 .<br />

2771 Hof Gent 13 maart 2006, RW 2007-2008, 1327.<br />

2772 Zie bv. art. 182 § 3 Wb. Venn.; art. 40 § 1, 1 VZW-wet.<br />

2773 Zie kh. Tongeren 19 september 2006, RW 2006-2007, 692; H. BRAECKMANS, RW 2006-2007, (662) 665<br />

nr. 11.<br />

2774 art. 183 § 1 Wb. Venn, art. 577-13 § 1, 1 BW, art. 46bis, 1 Ziekenfondswet<br />

2775 Zie hierover nader B. DE CALUWE, "Jaarrekening: opstelling en goedkeuring bij ontbinding, vereffening<br />

en sluiting <strong>van</strong> de vereffening <strong>van</strong> een vennootschap", NJW 2006 =<br />

http://www.laga.be/EN/OurLawyers/Document.asp?docid=352.<br />

2776 Wijziging bij Wet <strong>van</strong> 19 maart <strong>2012</strong>. Voordien reeds in de parktijke volgens een Omzendbrief FOD<br />

Justitie <strong>van</strong> 14 november 2006; J. VAN BAEL, “Help! Kafka!”, TRV 2008, 145.<br />

2777 Voor rechtspraak, zie GEENS, WYCKAERT e.a., TPR <strong>2012</strong>, (73) 617 en v. nr. 566.<br />

1041


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Afsluiting <strong>van</strong> de vereffening<br />

Op het einde dienen de vereffenaars de afsluitende rekening ter inzage te leggen en wordt een algemene<br />

vergadering gehouden die beslist tot afsluiting <strong>van</strong> de vereffening (althans bij vennootschappen en V.M.E. 2778 ;<br />

bij stichtingen is het de rechtbank die de afsluiting uitspreekt 2779 , bij ziekenfondsen de Controledienst; de<br />

vereffenaar zelf kan dus nooit beslissen tot sluiting <strong>van</strong> de vereffening maar dit enkel voorstellen). Deze wordt<br />

vervolgens in de wettelijke vormen bekendgemaakt 2780 .<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> afsluiting vereffening - activa en passiva na afsluiting <strong>van</strong> de vereffening<br />

1° Gevolgen<br />

Door de afsluiting <strong>van</strong> de vereffening verdwijnt dan uiteindelijk de rechtspersoon.<br />

Zo kan door de rechtspersoon bv. ook géén hoger beroep meer worden ingesteld na de sluiting tegen een<br />

voordien geveld vonnis 2781 noch een beroepsprocedure verder benaarstigd worden 2782 .<br />

Maar dat verdwijnen is niet absoluut: tot 5 jaar na het sluiten <strong>van</strong> de vereffening kunnen tegen de vereffenaars<br />

q.q. eisen in rechte worden ingesteld (art. 198 § 1 Wb.Venn.); de rechtspersoon bestaat passief nog steeds zolang<br />

eisen aanhangig zijn die voor de sluiting zijn ingesteld of binnen de 5 jaar nadien 2783 .<br />

2° Passiva<br />

Heeft men bepaalde schuldeisers niet kunnen vinden, dan worden de gelden bestemd voor de betaling <strong>van</strong> hun<br />

schuldvorderingen geconsigneerd 2784 . Gedurende 5 jaar <strong>van</strong>af de bekendmaking <strong>van</strong> de<br />

vereffeningsafsluitingsakte kunnen de schuldeisers hun rechten nog uitoefenen t.a.v. de vereffenaar q.q. (zie art.<br />

198 Wb. Venn.). A fortiori kunnen reeds in rechte tegen de vereffenaars q.q. geldend gemaakte rechten verder<br />

worden uitgeoefend 2785 .<br />

Ook wanneer de schuldeisers wel bekend zijn, maar de schuld pas ontstaat bij de afsluiting <strong>van</strong> de vereffening<br />

(bv. de liquidatiebelasting) zal er een voldoende som moeten worden geconsigneerd. Het best gebeurt dat op een<br />

kwaliteitsrekening (waarover verder meer) waarbij met de rekeninghouder wordt overeengekomen dat deze met<br />

de geconsigneerde som bepaalde schulden zal betalen en wat deze met het saldo moet doen.<br />

2778 art. 194 Wb.Venn., ook <strong>van</strong> toepassing op de V.M.E.<br />

2779 art. 40 § 1, 2 VZW-wet.<br />

2780 art. 195 Wb.Venn., art. 23 I VZW-Wet; art. 577-13 § 4 BW<br />

2781 Bv. Arbeidshof Antwerpen 29 oktober 2007, RW 2009-2010, 38; R. TAS, "De rechtsbekwaamheid <strong>van</strong> een<br />

handelsvennootschap na de sluiting <strong>van</strong> haar vereffening", n. onder Hof Gent 28 april 1995, TRV 1995, 603 nr.<br />

22.<br />

2782 Cass. 14 februari <strong>2012</strong>, P.11.1181.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

<strong>2012</strong>0214-4.<br />

2783 Cass. 17 april 2008, C.07.0054.N; Hof Gent, 7e K, 2008/AR/2716, 5 oktober 2009,<br />

http://www.mdseminars.be/files/articles/VEN-R-107.pdf = RABG 2010, 150.<br />

2784 zie art. 195 § 1, 2° Wb. Venn. (ook <strong>van</strong> toepassing op de V.M.E.) en het uitvoeringsbesluit bij art. 182 § 4<br />

Wb. Venn).<br />

2785 Ook door hoger beroep in te stellen tegen de vereffenaars wanneer de vereffening intussen werd afgesloten,<br />

Cass. 17 april 2008, TBH 2008, 870.<br />

1042


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Activa<br />

Is er na vereffening (en desgevallend consignatie voor uitstaande schulden) een saldo<br />

("vereffeningssaldo"), dan gaat dit bij vennootschappen naar de aandeelhouders 2786 (betaling<br />

<strong>van</strong> de “kapitaalschuld”) en bij V.M.E. naar de (mede-)eigenaars; elk <strong>van</strong> hen krijgt een<br />

aandeel in de resterende goederen, tenzij hij zijn aandeel laat inkopen door de vennootschap.<br />

Bij verenigingen, stichtingen e.d., gaat het saldo naar een rechtspersoon met een gelijkaardig<br />

doel.<br />

Ook later opgedoken activa krijgen in beginsel hetzelfde lot (bij vennootschappen komen ze<br />

in onverdeeldheid toe aan de bij verdeling resterende vennoten).<br />

Over de om<strong>van</strong>g hier<strong>van</strong> bestaat er wel betwisting. Bij vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid 2787<br />

gaat men er<strong>van</strong> uit dat er geen rechtsopvolging onder algemene titel kan plaatsvinden, zodat de aandeelhouders<br />

enkel specifieke hen bij de afsluiting <strong>van</strong> de vereffening toebedeelde activa verkrijgen (zodat hen niet<br />

overgedragen schuldvorderingen tenietgaan) 2788 .<br />

2786 zie art. 190 § 2 Wb. Venn.<br />

2787 Cass. 17 juni 1965, RW 1965-66, 940.<br />

Bij vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid (m.i.v. de economische samenwerkingsverbanden) is het<br />

mogelijk dat er na ontbinding een verkrijging onder algemene titel plaatsvindt, nl. door toebedeling in<br />

gemeenschap <strong>van</strong> alle (of alle resterende) goederen door de vereffenaar aan de vennoten c.q. leden (de<br />

hypothese <strong>van</strong> art. 129, 2 W. Registr.), die dan ook hoofdelijk aansprakelijk blijven voor alle schulden.<br />

Aangezien de rechtspersoon voortbestaat tot aan de afsluiting <strong>van</strong> de vereffening en het vermogen <strong>van</strong> de<br />

ontbonden rechtspersoon dan ook géén onverdeeldheid is, kan deze overgang onder algemene titel wel maar<br />

plaatsvinden op het ogenblik <strong>van</strong> de afsluiting <strong>van</strong> de vereffening (Cass. 2 december 1952, B. Staat t. Van<br />

Grootenbrul, RCJB 1953, 288 noot J. HEENEN, die deze regel bekritizeert voor het geval dat intussen slechts<br />

één vennoot meer overbleef. Zie meer algemeen over dit vraagstuk J. VAN BAEL, “De ontbinding en<br />

vereffening <strong>van</strong> een vennootschap met rechtspersoonlijkheid en de toedeling resp. verdeling <strong>van</strong> haar vermogen,<br />

mét of zonder voorafgaande vereffening <strong>van</strong> dit vermogen. Commentaar bij art. 178 Venn.W.”, in Facetten <strong>van</strong><br />

ondernemingsrecht, Liber amicorumprof. Frans Bouckaert, Univ. Pers Leuven 2000, 77 v.).<br />

2788 In die zin Rb. Antwerpen 8 oktober 2003, RW 2004-2005, 1230.<br />

1043


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Beneficiaire aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap<br />

1. Doel en totstandkoming 2789<br />

Bij het openvallen <strong>van</strong> een nalatenschap (d.i. in beginsel bij overlijden) ontstaat er geen samenloop indien de<br />

erfgenamen de nalatenschap zuiver aanvaarden, omdat zij dan persoonlijk schuldenaar worden, elk voor hun<br />

aandeel, <strong>van</strong> de schulden <strong>van</strong> de overledene (uitzondering: de boedelscheiding, zie hieronder). De aanvaarding<br />

<strong>van</strong> een nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (art. 774 en v. en 793 en v. BW, Fr. sous bénéfice<br />

d'inventaire, Nl. ook genaamd beneficiaire aanvaarding, <strong>van</strong> Lat. beneficium inventarii) daarentegen doet een<br />

vereffeningsbewind op de nalatenschap ontstaan (art. 802 en v. BW) 2790 . Hetzelfde geldt voor een onbeheerde<br />

nalatenschap (zie de bespreking in de volgende Afdeling).<br />

Dit bewind ontstaat op initiatief <strong>van</strong> de erfgenaam zelf (vermogensgerechtigde), met name om te vermijden dat<br />

hij ultra vires (voluit: ultra vires hereditatis) gehouden zou zijn tot de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap. Bij gewone<br />

of zuivere aanvaarding zijn de erfgenamen in ons recht immers in evenredigheid met hun aandeel in de<br />

nalatenschap ook ultra vires aansprakelijk voor de schulden <strong>van</strong> de erflater, d.w.z. ook voor de schulden die het<br />

geërfde actief te boven gaan. Bij onbekwame erfgenamen kan de nalatenschap niet aanvaard worden dan onder<br />

voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

De keuze voor een beneficiaire aanvaarding geschiedt door een verklaring ter griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste<br />

aanleg (art. 793, 1 BW), die dan gepubliceerd wordt in het B.S. met keuze <strong>van</strong> woonplaats.<br />

De erfgenamen beschikken over een termijn <strong>van</strong> beraad om deze keuze te maken, in beginsel 40 dagen na het<br />

opmaken <strong>van</strong> de inventaris (zie art. 795 BW). Om <strong>van</strong> het voorrecht te kunnen genieten moeten zij een notariële<br />

boedelbeschrijving (inventaris) doen opmaken, in beginsel binnen de 3 maanden. Of liever: gedurende de<br />

termijnen <strong>van</strong> boedelbeschrijving (3 maanden) en beraad (40 dagen) kan de erfgenaam door de schuldeisers <strong>van</strong><br />

de nalatenschap (ook "hereditaire schuldeisers)") niet vervolgd worden (art. 797 BW); nadien kan hij bij<br />

vervolging nog steeds beneficiair aanvaarden indien hij nog geen daad <strong>van</strong> zuivere aanvaarding heeft gesteld,<br />

doch dient hij in beginsel persoonlijk de door zijn nalaten veroorzaakte kosten te dragen (de kosten <strong>van</strong><br />

vervolging door de schuldeiser waardoor hij verplicht is geworden de keuze te maken) (zie art. 799-800 BW).<br />

Voor zover er geen bewind over de nalatenschap wordt georganiseerd op initiatief <strong>van</strong> de erfgenamen, kunnen de<br />

schuldeisers de boedelscheiding vorderen. Dit zal met name gebeuren wanneer niet zozeer de nalatenschap<br />

deficitair is als wel de solvabiliteit <strong>van</strong> de erfgenamen niet groot is.<br />

2789 Rechtsleer, zie o.m. H. CASMAN,"Beheer en vereffening <strong>van</strong> een beneficiair aanvaarde nalatenschap", in<br />

Actuele problemen uit het notariële recht, Opstellen aangeboden aan Prof. A. De Boungne, Kluwer Antwerpen<br />

1985, 23; Th. VANSINAY & J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en<br />

faillissement, Mys & Breesch Gent 1993; P. DELNOY, Répertoire notarial III-I, "L'option héréditaire"; L.<br />

BRACKE & P. VAN OOTEGHEM, "De beneficiaire aanvaarding. Enkele beschouwingen bij een weinig<br />

voorkomende erfkeuze", T.Not. 1997, 316 v.; M. GREGOIRE en V. DE FRANCQUEN, “Les articles 7, 8 et 9<br />

de la loi hypothécaire (la succession vacante et la succession sous bénéfi ce d’inventaire)”, in Privilèges et<br />

hypothèques, Kluwer, losbl., p. 63; P. HOFSTRÖSSLER & D. LEROY, "Enkele bedenkingen bt-etreffende de<br />

aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving", Patrimonium 2009, 327 v.<br />

2790 In Duitsland geldt voor een deficitaire nalatenschap de algemene regeling <strong>van</strong> de Insolvenz (§ 317 InsO).<br />

1044


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Gevolgen<br />

a. Vereffeningsbewind, samenloop<br />

Om <strong>van</strong> het “voorrecht” <strong>van</strong> boedelbeschrijving te kunnen genieten, d.i. zijn aansprakelijkheid voor de schulden<br />

<strong>van</strong> de erflater en de nalatenschap te beperken (intra vires hereditatis) zonder de nalatenschap geheel te moeten<br />

verwerpen, is de erfgenaam verplicht een vereffeningsbewind te voeren of te laten voeren over de nalatenschap<br />

en deze laatste dus duidelijk gescheiden te houden <strong>van</strong> zijn eigen vermogen. Art. 801 BW somt de gronden op<br />

waarop het voorrecht vervalt (en de erfgenaam dus ultra vires gehouden is) - onder meer bij heling (bedrieglijke<br />

verkleining <strong>van</strong> het onderpand); ook kan de erfgenaam uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doen <strong>van</strong> dat<br />

voorrecht.<br />

Bewindvoerder is in beginsel de erfgenaam zelf, die de nalatenschap q.q. bestuurt (art. 803 BW). De erfgenaam<br />

kan evenwel verzoeken om de aanstelling <strong>van</strong> een derde als bewindvoerder (art. 803bis BW) of op verzoek <strong>van</strong><br />

een belanghebbende (schuldeiser) door de rechtbank ver<strong>van</strong>gen worden door een beheerder (art. 804 BW).<br />

Dit bewind betreft dus de gehele nalatenschap (of minstens het erfdeel <strong>van</strong> de beneficiair aanvaardende<br />

erfgenamen).<br />

De beneficiaire aanvaarding doet een samenloop ontstaan tussen de nalatenschapsschuldeisers, en impliceert<br />

daarmee ook een algemeen beslag. Deze samenloop wordt geacht te zijn ontstaan bij het openvallen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap (d.i. in beginsel bij het overlijden). Is er een onverdeeldheid tussen beneficiair aanvaardende<br />

erfgenamen en zuiver aanvaardende erfgenamen, dan treft het beslag het aandeel <strong>van</strong> de beneficiair<br />

aanvaardende in de nalatenschap (abstract aandeel, dat in geval <strong>van</strong> verdeling geconcretiseerd wordt in de<br />

eigendom <strong>van</strong> de aan een bepaalde erfgenaam toebedeelde goederen).<br />

De bewindvoerder dient een grote samenloop te organiseren tussen de<br />

nalatenschapsschuldeisers en daartoe onder meer een boedelbeschrijving op te maken (art.<br />

794 BW).<br />

Deze schuldeisers worden opgeroepen zich te melden, dit door een publicatie in het Staatsblad (<strong>van</strong> de verklaring<br />

<strong>van</strong> beneficiaire aanvaarding), en beschikken in beginsel over een termijn <strong>van</strong> 3 maanden. Zij melden zich in<br />

beginsel d.m.v. een aangetekende brief (art. 793 III BW).<br />

b. Gevolgen voor de verschillende soorten schulden en schuldeisers<br />

Door het feit <strong>van</strong> de bewindvoering ontstaan er eigenlijk drie niveaus <strong>van</strong> schulden:<br />

- men moet de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap onderscheiden <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de erfgenamen in de<br />

nalatenschap; dit onderscheid werd in het algemeen uitgewerkt in het hoofdstuk over afgescheiden vermogens en<br />

wordt hieronder (1°) gepreciseerd;<br />

- bovenop de nalatenschapsschulden kunnen er echter ook nog eens schulden ontstaan voor de vereffening <strong>van</strong><br />

de nalatenschap; dit zijn dan een soort boedelschulden bovenop boedelschulden, vergelijkbaar met de<br />

boedelschulden bij faillissement of vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon.<br />

1045


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Dit lijkt merkwaardig, maar is in feite zeer gelijkaardig aan de situatie bij faillissement of bij vereffening <strong>van</strong> een<br />

rechtspersoon: in de drie gevallen gaan zijn er schulden <strong>van</strong> de vereffening, schulden die daarmee vereffend<br />

worden, en rechten op het saldo na die vereffening. Het is enkel wat verwarrend omdat bij een nalatenschap de<br />

schulden <strong>van</strong> de nalatenschap schulden <strong>van</strong> de boedel zijn in verhouding tot de erfgenamen en hun schuldeisers,<br />

maar schulden in de boedel zijn in verhouding tot de schulden <strong>van</strong> de vereffening <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

1° Verhouding tussen de nalatenschapsschuldeisers en schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenamen<br />

Aangezien de nalatenschap een afgescheiden vermogen is, hebben de nalatenschapsschuldeisers (waaronder ook<br />

desgevallend de erfgenaam zelf 2791 ) voorrang op de schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenaam (uitdrukkelijk bepaald in art.<br />

802 II 3 e zin BW), die zich slechts op het netto-saldo kunnen verhalen (en daarnaast op het eigen vermogen <strong>van</strong><br />

hun schuldenaar). Voor zover er geen bewind over de nalatenschap wordt georganiseerd op initiatief <strong>van</strong> de<br />

erfgenamen, kunnen de schuldeisers <strong>van</strong> de nalatenschap daarom zoals reeds gezegd de boedelscheiding<br />

vorderen.<br />

De nalatenschapsschuldeisers kunnen zich omgekeerd niet verhalen op het eigen vermogen <strong>van</strong> de beneficiair<br />

aanvaardende erfgenaam (deze is niet alleen slechts intra vires hereditatis gehouden, maar ook slechts cum<br />

viribus, d.i. met de goederen <strong>van</strong> de nalatenschap) 2792 . Wel kunnen ze <strong>van</strong> hem een borgstelling eisen voor o.m.<br />

de waarde <strong>van</strong> de in de boedelbeschrijving begrepen roerende goederen 2793 .<br />

De erfgenamen en hun schuldeisers moeten in beginsel dus wachten tot de nalatenschapsschulden betaald zijn<br />

vooraleer zij hun rechten op het (netto-actief <strong>van</strong> de nalatenschap kunnen uitoefenen.<br />

Pas op: de successierechten zijn schulden <strong>van</strong> de erfgenamen zelf en een beneficiaire aanvaarding beschermt de<br />

erfgenamen dus niet tegen het verhaal door de fiscus. Aangezien de successierechten door de erfgenamen niet<br />

enkel verschuldigd zijn op wat aan de erfgenamen toekomt, maar ook op wat aan de legatarissen en begiftigden<br />

toekomt, daaronder ook op goederen die reeds uit het vermogen verdwenen waren voor het overlijden maar in<br />

gevolge de fictie <strong>van</strong> art. 7W.Succ. bij de nalatenschap worden geteld, kunnen de successierechten in sommige<br />

gevallen hoger liggen dan het netto-saldo uit de nalatenschap....<br />

2° Gevolgen voor de nalatenschapsschuldeisers<br />

De samenloop houdt echter ook een opschorting in <strong>van</strong> de executierechten <strong>van</strong> de individuele (concurrente)<br />

nalatenschapsschuldeisers voor zover de uitoefening er<strong>van</strong> (door daden <strong>van</strong> tenuitvoerlegging 2794 ) de rechten<br />

<strong>van</strong> de andere nalatenschapsschuldeisers zouden schaden (fixatiebeginsel) (vgl. de regel bij vereffening <strong>van</strong><br />

rechtspersonen) 2795 . De executierechten <strong>van</strong> de separatisten zijn evenwel niet opgeschort.<br />

2791 De schuld <strong>van</strong> de overledene jegens de erfgenaam gaat dus niet teniet door vermenging.<br />

2792 H. De Page, Traité, IX, p. 635, nr. 857; F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 57; zie bv. Hof Bergen 3 januari<br />

1996, JT 1996, 510 = RRD 1996, 254.<br />

2793 Zie in dit verband art. 1346-1351 Ger.W.; H. De Page, Traité, IX, p. 664-665, nr. 924.<br />

2794 De betekening door een schuldeiser aan de erfgenamen <strong>van</strong> een bestaande titel jegens de erflater (art. 877<br />

BW) is geen daad <strong>van</strong> tenuitvoerlegging die onder die ophscorting valt: Rb. Gent 25 mei 2010, RW <strong>2012</strong>-13,<br />

152..<br />

2795 Vgl. Hof Gent 29 maart 1994, RW 1995-96, 62. DIRIX & BROECKX, APR Beslag nr. 101; H.<br />

CASMAN, in Actuele problemen uit het notariële recht .Liber amicorum A. de Boungne, Antwerpen 1985, (19)<br />

31; en voor de onbeheerde nalatenschap F. TOP, "Onbeheerde nalatenschap - Rangregeliung - Fiscale<br />

1046


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De samenloop brengt een verval <strong>van</strong> tijdsbepaling mee voor de niet vervallen schulden.<br />

De samenloop brengt in beginsel geen schorsing mee <strong>van</strong> de verjaring <strong>van</strong> schuldvorderingen<br />

op de nalatenschap, behalve dan voor de schuldvorderingen <strong>van</strong> de beneficiair aanvaardende<br />

erfgenamen zelf 2796 .<br />

3° Verhouding met zuiver aanvaardende mede-erfgenamen<br />

Volgens art. 810bis BW kunnen de nalatenschapsschuldeisers zich tijdens de vereffening ook niet verhalen op de<br />

persoonlijke goederen <strong>van</strong> de erfgenamen die de nalatenschap wel zuiver aanvaard hebben (voor de andere volgt<br />

dat reeds uit de basisregel hierboven). Na de verdeling blijven de gevolgen <strong>van</strong> de aanvaarding onder voorrecht<br />

alleen bestaan ten aanzien <strong>van</strong> de erfgenamen die in deze vorm hebben aanvaard.<br />

c. Afwikkeling en afsluiting <strong>van</strong> de vereffening<br />

De wet bepaalt welke procedure moet worden gevolgd voor de verkoop <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> de nalatenschap en<br />

voor de uitbetaling <strong>van</strong> de nalatenschapsschuldeisers (zie art. 806 I e.a. BW). De bewindvoerder zal rekening en<br />

verantwoording moeten afleggen indien nalatenschapsschuldeisers of legatarissen daarom vragen. Hij kan<br />

buitencontractueel aansprakelijk zijn voor schade veoorzaakt aan schuldeisers. Zoals gezegd kunnen door deze<br />

bewindvoering boedelschulden <strong>van</strong> de vereffening ontstaan doe voorgaan op de eigenlijke<br />

nalatenschapsschulden.<br />

Door de afsluiting <strong>van</strong> de vereffening verdwijnt de nalatenschap als afgescheiden vermogen. De schulden die<br />

enkel op dat vermogen verhaalbaar waren, gaan teniet (onder voorbehoud <strong>van</strong> later opduikende activa).<br />

Het saldo aan activa gaat naar de legatarissen en vervolgens naar de erfgenamen.<br />

notificatie", Verslagen en debatten CSW 2003, p. 154 nr. 6321; M. GREGOIRE en V. DE FANRCQUEN, “Les<br />

articles 7, 8 et 9 de la loi hypothécaire (la succession vacante et la succession sous bénéfi ce d’inventaire)”, in<br />

Privilèges et hypothèques, Kluwer, losbl., p. 65-66, nr. 93.<br />

2796 zie voor het laatste art. 2258 I BW.<br />

1047


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Onbeheerde nalatenschap<br />

Wanneer na het verstrijken <strong>van</strong> de termijnen <strong>van</strong> boedelbeschrijving en <strong>van</strong> beraad, zich niemand als erfgenaam<br />

aanmeldt om een nalatenschap op te vorderen (dus ook de Staat niet), geen erfgenaam bekend is of de bekende<br />

erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen, geldt de nalatenschap als onbeheerd (art. 811 BW). Dit wordt zo<br />

uitgelegd dat het ook het geval is wanneer er bekende erfgenamen zijn, maar deze na de genoemde termijn nog<br />

niet gekozen hebben. Is er een algemene legataris met saisine (bewindsrecht), dan is de nalatenschap niet<br />

onbeheerd.<br />

Op verzoek <strong>van</strong> een belanghebbende ov <strong>van</strong> het OM wordt door de rechter een curator aangesteld als<br />

bewindvoerder, in de praktijk meestal een advocaat. Het kan ook zijn dat slechts een deel <strong>van</strong> de nalatenschap<br />

onbeheerd is (bv. er daagt enkel een bijzonder legataris of een legataris ten algemene titel op). De beschikking<br />

tot aanstelling wordt gepubliceerd in het BS (1128 II gerW) en ingeschreven in een register ter griffie (art. 1231<br />

GerW).<br />

Het regime hier<strong>van</strong> is zeer gelijkaardig aan dat <strong>van</strong> de beneficiaire nalatenschap (zie art. 813 BW; zie verder ook<br />

art. 1228-1231 GerW). De curator zal dus:<br />

- een boedelbeschrijving laten opmaken (813 II BW);<br />

- vereffenen (813 I BW) zoals een beneficiaire nalatenschap;<br />

- rekening en verantwoording doen aan de belanghebbenden.<br />

Wel is er eerst de bijkomende taak om mogelijke erfgenamen op te sporen.<br />

Noch de samenloop, noch zelfs het onbeheerd zijn <strong>van</strong> de nalatenschap schorst de verjaring 2797 .<br />

Wordt de nalatenschap nadien toch aanvaard door een erfgenaam of algemene rechtsopvolger, dan eindigt deze<br />

bewindsvorm. Zoniet wordt een eventueel batig saldo gestort in de Deposito- en Consignatiekas (en verjaart dit<br />

na 30 jaar ten gunste <strong>van</strong> de Staat).<br />

Indien niet aan alle voorwaarden <strong>van</strong> de onbeheerde nalatenschap is voldaan (bv. omdat de genoemde termijnen<br />

nog niet verstreken zijn en het nog niet duidelijk is of er nog erfgenamen zijn), maar er urgentie is, kan de<br />

nalatenschap onder gerechtelijk bewind (soms ook genoemd voorlopig bewind) worden geplaatst (een<br />

jurisprudentiële constructie die wordt vastgeknoopt aan de bevoegdheid <strong>van</strong> de voorzitter in kort geding op<br />

grond <strong>van</strong> art. 584, 3° GerW). Ook kan bij een nalatenschap zonder aanwezige erfgenamen de verzegeling<br />

worden gevorderd; bij ene zeer beperkte nalatenschap kan de rechter in plaats <strong>van</strong> te verzegelen, een curator<br />

aanstellen over huisraad, geld en roerende waarden (zie art. 1154 GerW).<br />

2797 A contrario ex art. 2258 BW.<br />

1048


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING D. Boedelafstand door niet-handelaars<br />

De bepalingen over boedelafstand (Fr. cession des biens) zijn nog te vinden in art. 1265 v. BW, maar bijna<br />

volledig in onbruik geraakt, zeker sedert de invoering <strong>van</strong> de collectieve schuldenregeling. Deze is voor de<br />

schuldenaar veel interessanter: het betreft op de eerste plaats een aanzuiveringsregeling, al kan het zijn dat voor<br />

die aanzuivering met kwijtschelding wel een boedelafstand nodig is in de vorm <strong>van</strong> een tegeldemaking <strong>van</strong> alle<br />

beslagbare goederen (zie verder hieronder). Enkel wanneer een collectieve schuldenregeling niet mogelijk is,<br />

geweigerd wordt of herroepen wordt, kan de boedelafstand nog nut hebben.<br />

1049


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK III. De vormen <strong>van</strong> samenloop met<br />

aanzuiveringsbewind<br />

AFDELING A. Algemeen<br />

1. Doel<br />

Naast het vereffeningsbewind kent ons recht ook vormen <strong>van</strong> aanzuiveringsbewind, ingesteld<br />

door:<br />

- de rechterlijke beschikking tot collectieve schuldenregeling bij natuurlijke personen niethandelaars;<br />

- vroeger ook de aanvraag <strong>van</strong> een gerechtelijk akkoord door een handelaar (mits ont<strong>van</strong>kelijk<br />

verklaard door de rechtbank).<br />

- in het kader <strong>van</strong> de nieuwe procedure gerechtelijke reorganisatie (WCO): de overdracht op<br />

gerechtelijk gezag.<br />

Men zou hier ook het voorlopig bewind hangende een uitspraak over faillietverklaring (art. 8 FaillW) kunnen<br />

vermelden, dat niet eenduidig te klasseren is, en hoger reeds werd besproken.<br />

Het doel <strong>van</strong> een aanzuiveringsbewind is niet de vereffening <strong>van</strong> het vermogen (of in beslag<br />

genomen deel er<strong>van</strong>), maar de schuldenaar de mogelijkheid te geven om op gecontroleerde<br />

wijze met zijn vermogen nieuwe inkomsten te verwerven, zodat de schulden in de mate <strong>van</strong><br />

het mogelijke aangezuiverd worden (schuldsanering); dit kan zonodig een minstens<br />

gedeeltelijke vereffening omvatten.<br />

Daartoe wordt een procedure in 2 (eigenlijk 3) fazen ingericht: na een onderzoek <strong>van</strong> de<br />

"ont<strong>van</strong>kelijkheid" volgt een eerste fase <strong>van</strong> voorlopige opschorting (observatieperiode),<br />

waarin gepoogd wordt een akkoord met de schuldeisers te bereiken. Nadien volgt mogelijks<br />

een tweede fase of uitvoeringsfase.<br />

Men spreekt in sommige wetsbepalingen ook <strong>van</strong> "saneringsmaatregelen" 2798 . Naast de twee genoemde<br />

algemene regimes <strong>van</strong> aanzuiveringsbewind vallen daar ook enkele bijzondere maatregelen onder, die betrekking<br />

kunnen hebben op kredietinstellingen of op verzekeringsondernemingen:<br />

- de aanstelling <strong>van</strong> een speciaal commissaris over een kredietinstelling (art. 57 § 1 II 1° Bankwet);<br />

- de schorsing of verbod tot uitoefening <strong>van</strong> alle of een deel <strong>van</strong> de activiteiten <strong>van</strong> een kredietinstelling (art. 57<br />

§ 1 II 2° Bankwet);<br />

- de maatregelen <strong>van</strong> art. 26-44 <strong>van</strong> de Controlewet verzekeringsondernemingen.<br />

2798 Term bv. gebruikt in RL 2001/17/EG <strong>van</strong> 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie <strong>van</strong><br />

verzekeringsondernemingen en RL 2001/24/EG <strong>van</strong> 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie <strong>van</strong><br />

kredietinstellingen, omgezet in Belgisch recht, en in de belgische wetgeving in uitvoering daar<strong>van</strong>.<br />

1050


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Bewind, samenloop en continuïteit<br />

a. Belgische procedures<br />

Het bewind betreft het hele (beslagbaar) vermogen en wordt waargenomen door de eigenaarschuldenaar<br />

onder toezicht <strong>van</strong> een bewindvoerder die bijstand verleent (de<br />

schuldbemiddelaar bij collectieve schuldenregeling). Het bestuur wordt dus niet exclusief<br />

door de bewindvoerder overgenomen.<br />

Een dergelijk bewind komt er enkel op verzoek <strong>van</strong> de schuldenaar zelf.<br />

Doordat de continuïteit (voortzetting) vooropstaat gelden een reeks regels uit het<br />

vereffeningsbewind hier niet, of toch niet in beginsel. Bij gerechtelijke reorganisatie is er zelfs<br />

helemaal geen samenloop meer. Bij collectieve schuldenregeling:<br />

- ontstaat er een afgescheiden boedel (<strong>van</strong> alle beslagbare goederen),<br />

- dient de samenloop nader te worden georganiseerd, en<br />

- wordt de tenuitvoerlegging <strong>van</strong> de bestaande schulden opgeschort.<br />

Maar voor het overige lopen de rechtsverhoudingen in beginsel door:<br />

- de lopende overeenkomsten lopen in beginsel door (zie nadere bespreking voor collectieve<br />

schuldenregeling in Afd. B. 3.e.2°)<br />

- is de schuldenaar partij in rechtsgedingen, dan blijft hij in beginsel ook partij; de samenloop<br />

verhindert dit niet dat de procedures tegen de schuldenaar zelf kunnen worden voortgezet of<br />

ingesteld; enkel het verhaal op zijn vermogen is opgeschort 2799 , zodat een veroordeling pas na<br />

de periode <strong>van</strong> opschorting zal kunnen verhaald worden op het vermogen. De commissaris of<br />

schuldbemiddelaar zal in bepaalde gevallen wel in het geding betrokken worden;<br />

- de wederpartij behoudt de rechten waarover hij beschikt bij wanprestatie <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar, andere dan executierechten op het vermogen (een ontbinding <strong>van</strong> de<br />

overeenkomst blijft mogelijk, indien aan de vereisten daartoe is voldaan 2800 ).<br />

Tussen de verschillende saneringsprocedures die ons recht kent zijn er grote en m.i. niet gerechtvaardigde<br />

verschillen. In de procedure gerechtelijke reorganisatie (WCO), net als in de oude procedure <strong>van</strong> gerechtelijk<br />

akkoord loopt de interest gewoon door (art. 35 § 2 en 3 a contrario) (onder art. 21 § 2 WGA (Wet gerechtelijk<br />

akkoord 1997) en moest die zelfs bij voorrang worden betaald als een vorm <strong>van</strong> boedelschuld). Is de schuldenaar<br />

evenwel geen handelaar en vraagt hij een collectieve schuldenregeling aan, dan stop de interest gewoon te lopen<br />

(art. 1675/7 §1 GerW) en verliest de schuldeiser gewoon zijn recht op interest <strong>van</strong>af die dag. Dit veroorzaakt<br />

ongerechtvaardigde scheeftrekkingen naargelang de aard <strong>van</strong> de geldvordering; het maakt het voor eens<br />

schuldeiser veel interessanter om een schuldvordering te hebben voor een grotere hoofdsom, waarop bij<br />

afbetaling een korting wordt verdisconteerd, dan voor een kleinere hoofdsom waarop interest wordt<br />

aangerekend, hoewel beide situaties economisch identiek zijn.<br />

Het hele stelsel <strong>van</strong> de collectieve schuldenregeling trekt die discriminatie overigens door: de rechter kan de<br />

interest en accessoria die de schuldenaar verschuldigd is, kwijtschelden zonder dat de goederen <strong>van</strong> de<br />

2799 Kh. Kortrijk 28 september 2000, RW 2002-2003, 950<br />

2800 Kh. Kortrijk 28 september 2000, RW 2002-2003, 950; M. TISON, In Faillissement en gerechtelijk akkoord,<br />

p. 38 nr. 21<br />

1051


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

schuldenaar moeten worden te gelde gemaakt; zodra er ook maar een deeltje <strong>van</strong> de hoofdsom wordt<br />

kwijtgescholden moet er wel worden overgegaan tot tegeldemaking <strong>van</strong> voor beslag vatbare goederen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar.<br />

b. Procedures uit andere EU-lidstaten<br />

De insolventieverordening geldt niet enkel voor faillissementsprocedures uit andere EU-lidstaten (behalve<br />

Denemarken), maar ook voor de meeste procedures <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie en collectieve<br />

schuldenregeling en equivalente procedures in de andere lidstaten. De opening <strong>van</strong> zo'n procedure in een andere<br />

lidstaat heeft <strong>van</strong> rechtswege gevolgen in België en omgekeerd.<br />

3. Opdracht en bevoegdheid <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

De bewindvoerder moet de schuldeisers opsporen en proberen met de schuldeisers een<br />

akkoord te bereiken. Het aanzuiveringsbewind bestaat dan ook uit twee fazen: een faze <strong>van</strong><br />

opschorting en onderhandeling; vervolgens een uitvoeringsfaze (zijhet uitvoering <strong>van</strong> het<br />

akkoord dan wel <strong>van</strong> een gerechtelijk opgelegde regeling).<br />

Het actief dient hij te beheren en enkel zonodig te gelde te maken. In beginsel is het de<br />

bedoeling de activiteit verder te zetten en terug zonder verlies te laten voortgaan. De uitgaven<br />

die noodzakelijk zijn om daartoe te komen, kunnen worden gedaan en zullen boedelschulden<br />

vormen.<br />

Preciezer nog: de schulden en kosten voor de voortzetting <strong>van</strong> de activiteiten zullen met<br />

voorrang betaald worden met de nieuwe inkomsten of andere activa die door de voortzetting<br />

worden verworven (vgl. art. 36 WCO). Enkel de netto-inkomsten komen dus in de boedel<br />

terecht.<br />

De aanzuivering geschiedt zo mogelijk met die netto-inkomsten. Indien dit niet mogelijk is<br />

zal worden overgegaan tot een gedeeltelijke of gehele tegeldemaking <strong>van</strong> de bestaande activa.<br />

AFDELING B. Collectieve schuldenregeling<br />

1. Achtergrond<br />

Sedert 1 januari 1999 kent ons recht de “collectieve schuldenregeling” (Art. 1675/2 en v.<br />

GerW 2801 ) als schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen die geen handelaar zijn.<br />

Voordien was voor natuurlijke personen die geen handelaar waren, alleen het regime <strong>van</strong> het beslag <strong>van</strong><br />

toepassing, zonder mogelijkheid <strong>van</strong> een centralisatie of coördinatie <strong>van</strong> de executiehandelingen <strong>van</strong> de<br />

verschillende schuldeisers. De schuldenaar die "ongelukkig en te goeder trouw" was, kon wel een gerechtelijke<br />

boedelafstand bekomen (art. 1268 v. BW), wat hem vrijstelde <strong>van</strong> het risico op lijfsdwang toen die mogelijkheid<br />

2801 zoals ingevoegd bij Wet <strong>van</strong> 5 juli 1998 (WCSR-I) en nadien gewijzigd, onder meer bij Wet 19 april 2002<br />

en vooral door de WCSR-II <strong>van</strong> 2005.<br />

1052


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

nog bestond in ons recht (art. 1268 en 1270 II BW), maar geen vermindering <strong>van</strong> schuld inhield (art. 1270 III<br />

BW).<br />

Deze collectieve schuldenregeling (Fr. reglement collectief de dettes; in NL.<br />

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen) is een aanzuiveringsregeling<br />

(schuldsaneringsregeling) voor niet-handelaars 2802 . Het bewind is dus ook op de eerste plaats<br />

een aanzuiveringsbewind veeleer dan een vereffeningsbewind. Doel is volgens art. 1675/3 III<br />

“de financiële toestand <strong>van</strong> de schuldenaar te herstellen, met name hem in staat te stellen in de<br />

mate <strong>van</strong> het mogelijke zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en<br />

zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden”. In werkelijkheid is de collectieve<br />

schuldenregeling vaak een methode om na een relatief beperkt aantal jaren <strong>van</strong> de volledige<br />

schuldenlast bevrijd te geraken, en is het Belgische recht een <strong>van</strong> de meest<br />

schuldenaarsvriendelijke <strong>van</strong> Europa 2803 .<br />

In de meer moderne rechtsstelsels maakt de aanzuiveringsregeling <strong>van</strong> niet-handelaars vaak deel uit <strong>van</strong> de<br />

faillissementsregeling, zij het vaak met enige nuances. Zo geldt de Duitse Insolvenzordnung ook voor niet-<br />

handelaars, maar wordt er daarbinnen wel onderscheiden tussen de procedure voor rechtspersonen en<br />

ondernemers enerzijds (§§ 11-216 InsO) en die voor consumenten-natuurlijke personen anderzijds (§§ 304-314<br />

InsO); de laatste kan enkel op verzoek <strong>van</strong> de consument zelf worden opgestart (§ 304).<br />

Ook zijn er verschillende modellen doordat in sommige landen eerst een minnelijke regeling moet worden<br />

gezocht met de schuldeisers vooraleer men opschorting kan vragen en een wettelijke saneringsregeling, terwijl in<br />

andere - zoals België - dit geen vereiste is en eerst een minnelijke regeling moet worden gezocht door de door de<br />

rechtbank aangestelde schuldbemiddelaar nadat de aanvraag door de rechtbank toelaatbaar is verklaard.<br />

De regeling is een antwoord op de sterk toegenomen overmatige schuldenlast <strong>van</strong> vele<br />

natuurlijke personen, die meerdere oorzaken kent (waar<strong>van</strong> de studie dit bestek te buiten<br />

gaat); het aantal aanvragen sedert de invoering ligt dan ook erg hoog.<br />

De regeling kent meerdere fazen:<br />

- de aanvraagfase, waarin over de "toelaatbaarheid" <strong>van</strong> een regeling wordt geoordeeld;<br />

- een voorlopige fase <strong>van</strong> schuldbemiddeling en voorlopige opschorting (opschortingsfaze);<br />

- en tenzij een collectieve schuldenregeling zowel door schuldeisers als door de rechter wordt<br />

verworpen (verwerping), een faze <strong>van</strong> ofwel uitvoering <strong>van</strong> de bereikte minnelijke regeling,<br />

dan wel beslissing en uitvoering <strong>van</strong> een gerechtelijke aanzuiveringsregeling<br />

(aanzuiveringsfaze, uitvoeringsfaze).<br />

2802 In Frankrijk werd een vergelijkbare regeling door de wet 89-1010 ingelast in de Code de la consommation<br />

art. 331-1 tot 331-8.<br />

2803 Het is interessant te zien dat juist de staten met de sterkst uitgebouwde sociale zekerheid, zoals de Noordse,<br />

de strengste regelingen hebben inzake kwijtschelding <strong>van</strong> schulden: precies omwille <strong>van</strong> het eerste aanvaardt<br />

men er veel minder dat overmatige schuldenlast een "ongeluk" is. Ook Duitsland heeft een duidelijk strenger<br />

regime dan het Belgische. De Angelsaksische landen daarentegen (VS, VK, Canada, Australië, N.Zeeland)<br />

hebben veeleer soepele regimes <strong>van</strong> kwijtschelding <strong>van</strong> consumentenschuldenlast. Vgl. R. PARRY, "The<br />

position of family sureties within the framework of protection for consumer debtors in European Union member<br />

states", ERPL 2005.<br />

1053


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Ze geldt niet voor personen die “koopman” (handelaar) zijn (art. 1675/2) of geweest zijn<br />

tot 6 maanden voor de aanvraag (omdat in dat geval enkel de FaillW <strong>van</strong> toepassing is) 2805 .<br />

Ze geldt wel voor landbouwers die geen koopman zijn.<br />

3° Ze kan toegekend worden aan personen die niet in staat zijn om, op duurzame wijze, hun<br />

opeisbare of nog te vervallen schulden te betalen (art. 1675/2); het is niet vereist dat de<br />

schuldenaar met meer dan één schuldeiser wordt geconfronteerd 2806 . Er is ook niet vereist dat<br />

er reeds een betalingsachterstand is 2807 . Indien er structurele betalingsmoeilijkheden zijn, is<br />

ook niet vereist dat de schulden om<strong>van</strong>grijk zijn 2808 . Maar indien er duidelijk voldoende<br />

actief is (bv. bewoond onroerend goed), kan geoordeeld worden dat de moeilijkheid niet<br />

duurzaam is 2809 .<br />

4° Vereist is dat de persoon niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd (art. 1675/2).<br />

Dat de schulden aan de schuldenaar toerekenbaar zijn, is onvoldoende om een collectieve<br />

schuldenregeling te weigeren 2810 . Wel kan men ertoe besluiten dat het onvermogen is<br />

bewerkstelligd wanneer een groot deel <strong>van</strong> de schuld het gevolg is <strong>van</strong> opzettelijke fouten (al<br />

dan niet resulterend in strafrechtelijke boeten 2811 ).<br />

5° Ze werd ook geweigerd indien blijkt dat verzoeker volstrekt niet de intentie heeft om via<br />

een dergelijke regeling zijn schuldeisers te proberen te betalen en in die zin te kwader trouw<br />

is 2812 . Deze motivering lijkt echter niet meer te volstaan sinds 1 januari 2006 (WCSR-II), nu<br />

ook totale kwijtschelding in beginsel mogelijk is.<br />

6° De regeling werd ook reeds geweigerd indien geen sanering mogelijk is, omdat het<br />

overgrote deel <strong>van</strong> de schulden bestaat uit schulden waarvoor volgens art. 1675/13 GerW.<br />

geen kwijtschelding mogelijk is, en de schuldenaar niet in staat is om minstens die schulden te<br />

voldoen 2813 .<br />

2805 Wordt een handelaar (bv. een vennoot in een handels-V.O.F.) per vergissing toch toegelaten, dan kan de<br />

beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid herroepen worden (bv. Beslagr. Antwerpen 1 oktober 2002, RW 2003-2004,<br />

875).<br />

2806 Cass. 16 maart 2000, RW 1999-2000, 1297 = T.Not. 15 = JLMB 1794, en het arrest na verwijzing Hof<br />

Brussel 30 mei 2000, RW 2000-2001, 1107; eerder reeds in die zin Hof Gent 20 oktober 1999, AJT 2000, 261 en<br />

628; Hof Brussel 15 juli 1999, JLMB 1328 noot G. DE LEVAL.<br />

2807 Van de personen die einde 2006 een collectieve schuldenregeling hadden aangevraagd, hadden 70,6 % één<br />

of meerdere betalingsachterstanden, de overige geen (statistieken C.K.P. / NBB).<br />

2808 Arbeidshof Antwerpen 10 januari 2008, RW 2008-2009, 1055<br />

2809 Bv. Cass. 15 januari 2010, C.08.0349.F.<br />

2810 Hof Brussel 13 juli 2000, RW 2000-2001, 1056.<br />

2811 Over de kwijtscheldbaarheid <strong>van</strong> boeten, zie verder. Voor een geval <strong>van</strong> ontoelaatbaarheid wegens de ernst<br />

<strong>van</strong> de strafrechtelijke fouten Beslagr. Hasselt 25 februari 2000, RW 2000-2001, 356. Ernstige strafbare feiten<br />

zijn op zichzelf evenwel niet voldoende, zij moeten er ook toe gestrekt hebben zich insolvabel te maken: cass. 21<br />

juni 2007, JLMB 2008, 81 = http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20070621-4.<br />

2812 Bv. Hof Antwerpen 6 maart 2001, RW 2001-2002, 783; Beslagr. Brussel 15 juni 2000, RW 2000-2001,<br />

1108; Hof Gent 29 augustus 2003, RW 2004-2005, 591.<br />

2813 Hof Antwerpen 25 januari 2005, RW 2005-2006, 353.<br />

1055


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

7 Een verzoek is ook niet toelaatbaar indien in de voorbije 5 jaar een vorige collectieve<br />

schuldenregeling werd herroepen op een <strong>van</strong> de gronden genoemd in art.1675/15 I, 1°, 3°, 4°<br />

of 5° 2814 .<br />

Indien aan deze vereisten niet is voldaan, dient de rechter het verzoek te verwerpen. De<br />

rechter kan wel niet steeds vooraf oordelen of aan al die vereisten is voldaan; het is dus<br />

mogelijk dat de schuldenaar wordt toegelaten tot de opschortingsfase, maar vervolgens blijkt<br />

dat er toch geen regeling kan komen en een regeling dus pas later wordt verworpen.<br />

Waar sommige rechtspraak vroeger besliste dat een aanzuiveringsregeling niet mogelijk is<br />

voor personen die totaal en definitief insolvabel zijn, en er dus wel een minimale<br />

afbetalingsmogelijkheid moest zijn 2815 , werd deze interpretatie <strong>van</strong> de regeling door een deel<br />

<strong>van</strong> de rechtspraak verworpen 2816 en vervolgens door het GwH ongrondwettig verklaard 2817 .<br />

Meer bepaald kunnen zelfs personen wiens inkomen niet hoger ligt dan het bestaansminimum<br />

(en aan wie dus op dat ogenblik althans geen of nauwelijks een afbetaling kan worden<br />

opgelegd) toch een collectieve schuldenregeling verkrijgen 2818 ; men mag immers niet<br />

vergeten dat daartoe eerst een realisatie <strong>van</strong> de beslagbare goederen moet plaatsvinden en de<br />

rechter voor de kwijtschelding (waarover verder meer) voorwaarden en begeleidende<br />

maatregelen kan opleggen (bv. zoeken naar werk). Sedert 1 januari 2006 (WCSR-II) wordt de<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> totale kwijtschelding apart geregeld in art. 1675/13bis GerW.<br />

Anders dan in sommige andere rechtsstelsels 2819 moet de schuldenaar niet aantonen dat hij<br />

vooraf - d.i. buitengerechtelijk - geprobeerd heeft een akkoord te bereiken met zijn<br />

schuldeisers. Het zoeken naar een akkoord is integendeel een eerste fase <strong>van</strong> de gerechtelijke<br />

procedure zelf (zie onder 3.).<br />

c. Rechtsmiddelen tegen de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid<br />

Aangezien de “toelaatbaarheid” met de zopas te bespreken verregaande gevolgen op eenzijdig verzoekschrift<br />

wordt uitgesproken, moet voor elke belanghebbende de mogelijkheid <strong>van</strong> derdenverzet openstaan 2820 .<br />

2814 Een vb. In Hof Gent 2 oktober 2007, RW 2007-2008, 1509.<br />

2815 Beslagr. Gent 16 oktober 2001, TGR 2001, 335; Hof Brussel 8 juni 2000, AJT 2000-2001, 663 = JLMB<br />

2001, 909; Hof Antwerpen 25 maart 2003, NJW 2003, 844; Hof Luik 8 februari 2001, verbroken door Cass. 28<br />

november 2003 nr. C010208F. Zie G. DE LEVAL, “Pauvreté et règlement collectif de dettes”, JLMB 2001, 904<br />

v.<br />

2816 bv. Rb. Gent 16 oktober 2001, RW 2002-2003, 1269, waar de aanzuiveringsregeling werd toegestaan<br />

hoewel er slechts een erg beperkte betalingsmogelijkheid was, mits dit <strong>van</strong>uit het standpunt <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

een daadwerkelijke inspanning inhoudt (ook al is het resultaat <strong>van</strong>uit het standpunt <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

minimaal).<br />

2817 Arbitragehof 30 januari 2003, nr. 18/2003 (http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2003/2003-<br />

018n.pdf= BS 20 maart 2003 = RW 2003-2004).<br />

2818 Arbitragehof 13 maart 2001 nr/ 35/2001, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2001/2001-035n.pdf =<br />

RW 2001-2002, 1093 noot E. DIRIX “Collectieve schuldenregeling en schuldenaren met een geringe<br />

aflossingscapaciteit”; Arbitragehof 3 april 3003, nr. 38/2003,<br />

http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2003/2003-038n.pdf (in dit geval had de schuldenaar een inkomen niet<br />

hoger dan het bestaansminimum). Voor een toepassing, zie Hof Brussel 9 september 2003, JT 2004, 159.<br />

2819 Onder meer het Nederlandse en het Duitse recht.<br />

2820 S. BEERNAERT, “De schuldeiser is een ‘derde’ ten aanzien <strong>van</strong> de procedure tot toelaatbaarheid <strong>van</strong> de<br />

1056


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3. Gevolgen in de voorlopige of opschortingsfaze (de faze <strong>van</strong> schuldbemiddeling en<br />

voorlopige opschorting)<br />

a. Ontstaan <strong>van</strong> samenloop<br />

Vanaf een beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid <strong>van</strong> de rechter ontstaat er samenloop en een<br />

afzonderlijke boedel 2821 . Juister nog: de gevolgen treden in om middernacht na de invoering<br />

<strong>van</strong> het “bericht <strong>van</strong> collectieve schuldenregeling” in het Centraal Beslagberichtenbestand ,<br />

art. 1675/7 § 6).<br />

Data: Gegevens over het aantal collectieve schuldenregelingen vindt men in de statistieken <strong>van</strong> de Centrale voor<br />

kredieten aan particulieren<br />

(http://www.nbb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00.htm?l=nl; voor 2010 op<br />

http://www.nbb.be/doc/cr/ccp/publications/BRO_CKPSTAT2010N_31122010.pdf).<br />

De gevolgen <strong>van</strong> de samenloop werden in Deel II Hst. V reeds in het algemeen besproken; zie<br />

met name de beschikkingsonbevoegdheid <strong>van</strong> de schuldenaar en de gebonden<br />

beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de bewindvoerder, de vorming <strong>van</strong> een boedel als afgescheiden<br />

vermogen, de opschorting <strong>van</strong> individuele executierechten, het buiten de samenloop blijven<br />

<strong>van</strong> schuldvorderingen op de boedel (actiefzijde <strong>van</strong> boedelschulden), e.d.m. Enkele <strong>van</strong> deze<br />

kenmerken worden meer specifiek geregeld voor de collectieve schuldenregeling en hieronder<br />

besproken 2822 .<br />

b. Bewindvoerder<br />

In de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid wordt een schuldbemiddelaar (Fr. médiateur de dettes)<br />

aangesteld (art. 1675/6 § 2 GerW).<br />

Het kan gaan om een advocaat, ministerieel ambtenaar, gerechtelijk mandataris of erkende overheids- of<br />

particuliere instelling. Zodra de nieuwe tekst <strong>van</strong> art. 1675/17 bij KB in werking treedt zal voor een advocaat,<br />

ministerieel ambtenaar of gerechtelijk mandataris bijkomend een erkenning na opleiding nodig zijn. De<br />

schuldbemiddelaar kan ver<strong>van</strong>gen worden door de rechter wanneer dat “volstrekt noodzakelijk” blijkt (art.<br />

1675/17 § 4 GerW).<br />

Het bewind wordt waargenomen door de eigenaar-schuldenaar onder toezicht <strong>van</strong> die<br />

schuldbemiddelaar. Het bestuur wordt dus niet exclusief door de bewindvoerder<br />

overgenomen.<br />

De schuldenaar zelf wordt in het Frans wel eens (le) médié genoemd.<br />

collectieve schuldenregeling, RW 2000-2001, 21 v.; het geannoteerde vonnis Rb. Antwerpen 8 juni 1999, ibid.,<br />

oordeelde ten onrechte dat een chirografair schuldeiser in dit opzicht geen derde is.<br />

2821 Onder meer Cass. 17 februari 2011, nr. C.10.0149.F; Cass. 16 april <strong>2012</strong>, nr. S.11.0059.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<strong>2012</strong>0416-3.<br />

2822 Voor een goed beknopt overzicht, zie ook A. VAREMAN, "De collectieve schuldenregeling naar de<br />

arbeidsrechtbank", RW 2005-2006, (1281) 1283 v.<br />

1057


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het beslag<br />

De samenloop brengt een algemeen beslag mee. Het treft alle beslagbare goederen, alsook<br />

diegene die eerst tijdens de aanzuiveringsregeling verkregen worden (art. 1675/7 § 1, dat<br />

uitdrukkelijk ook <strong>van</strong> een boedel spreekt) (zij het deze laatste slechts "netto").<br />

Het treft zelfs de niet-beslagbare inkomsten, in die zin dat deze door de bewindvoerder<br />

worden geïnd. De schuldbemiddelaar stelt de verzoeker wel een leefgeld ter beschikking dat<br />

in beginsel niet lager kan liggen dan de niet-beslagbare inkomsten 2823 (vgl. ook verder onder<br />

4.c. 3°).<br />

Anders dan bij faillissement (art. 96 FaillW), wordt er niet afgeweken <strong>van</strong> de normale regels<br />

<strong>van</strong> huwelijksgoederenrecht in verband met de verhaalbaarheid <strong>van</strong> niet-gemeenschappelijke<br />

schulden op de huwelijksgemeenschap 2824 . Is slechts één <strong>van</strong> de echtgenoten toegelaten tot<br />

een collectieve schuldenregeling, dan zal er dus wellicht een vereffening <strong>van</strong> de<br />

huwgemeenschap moeten plaatsvinden.<br />

d. Beperking <strong>van</strong> de beschikkingsonbevoegdheid; bewindvoering<br />

Art. 1675/7 § 3 GerW bepaalt dat de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid voor de verzoeker het<br />

verbod inhoudt om, behoudens toestemming <strong>van</strong> de rechter:<br />

- enige daad te stellen die een normaal vermogensbeheer te buiten gaat;<br />

- enige daad te stellen die een schuldeiser zou bevoordelen, behoudens de betaling <strong>van</strong> een<br />

onderhoudsschuld voor zover deze geen achterstallen betreft;<br />

- zijn onvermogen te vergroten.<br />

Met andere woorden, de schuldenaar wordt beperkt in zijn beschikkingsbevoegdheid tot<br />

daden <strong>van</strong> normaal vermogensbeheer. Handelingen waartoe hij niet bevoegd was, zijn dan<br />

ook niet tegenwerpelijk aan de schuldeisers (art. 1675/7 § 5 GerW). Het stellen er<strong>van</strong> kan<br />

eventueel aanleiding geven tot het herroepen <strong>van</strong> de toelaatbaarheid (of <strong>van</strong> de<br />

aanzuiveringsregeling, zie verder 4.d.).<br />

De schuldenaar staat onder het toezicht <strong>van</strong> de schuldbemiddelaar. Enkel de<br />

schuldbemiddelaar heeft het recht schuldvorderingen <strong>van</strong> de schuldenaar te innen 2825 , zij het<br />

dat dat moet gebeuren via een rekening (wijziging <strong>van</strong> art. 1675/9 § 1, 4° door de W. 26 maart<br />

<strong>2012</strong>). Aan de reeds bestaande schuldenaars <strong>van</strong> de schuldenaar wordt <strong>van</strong> de beschikking<br />

2823 Art. 1675/9 § 4 GerW, ingevoegd door de WCSR-II.<br />

2824 Zie hierover B. WYLLEMAN, Collectieve schuldenregeling, Cahiers ABG 2003, p. 51 v.<br />

2825 Dat geldt ook voor onbeslagbare schuldvorderingen en voor schuldvorderingen die de schuldenaar anders<br />

in beginsel enkel persoonlijk kan innen, zoals bv. betaling <strong>van</strong> het leefloon (bestaansminimum) door het OCMW<br />

(Hof Antwerpen 24 oktober 2000, RW 2001-2002, 98).<br />

Uitzonderlijk krijgt de schuldenaar toestemming om bepaalde schuldvorderingen zelf te innen (bv. Beslagr.<br />

Brussel 24 januari 2003, Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling 2003, 556 besproken door B. DE<br />

GROOTE, in Beslag en collectieve schuldenregeling, p. 28 vn. 42, bij een schuldenaar die de rechter er<strong>van</strong><br />

overtuigde dat hij zijn werk zou verliezen indien zijn werkgever bericht kreeg; de regeling werd later evenwel<br />

herroepen omdat de schuldenaar zich niet aan zijn verplichtingen hield).<br />

1058


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Opschorting executierechten ten aanzien <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

a) Regel<br />

Door de samenloop zijn alle individuele executierechten <strong>van</strong> de bestaande schuldeisers die<br />

strekken tot betaling <strong>van</strong> een geldsom, opgeschort (art. 1675/7 § 1 III GerW), ook die <strong>van</strong> de<br />

separatisten dus - behalve op financiële activa (WFZ) (zie hieronder b). Deze opschorting<br />

betreft ook de overdrachten <strong>van</strong> toekomstige schuldvorderingen en toekomstige termijnen uit<br />

bestaande overeenkomsten, althans wanneer deze een zekerheidsoogmerk hebben (zoals de<br />

zgn. loonoverdracht). Niet opgeschort zijn de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> boedelschulden.<br />

Die opschorting geldt tot aan het einde, de verwerping of de herroeping <strong>van</strong> de<br />

aanzuiveringsregeling, onder voorbehoud <strong>van</strong> wat de aanzuiveringsregeling zelf bepaalt.<br />

De opschorting betreft ook een reeds begonnen executie. Indien de dag <strong>van</strong> de gedwongen<br />

verkoop <strong>van</strong> de in beslag genomen roerende of onroerende goederen reeds vóór de<br />

beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid was bepaald en door aanplakking bekendgemaakt, geschiedt<br />

deze verkoop voor rekening <strong>van</strong> de boedel (art. 1675/2 § 2 II GerW).<br />

b) Niet opgeschorte rechten<br />

i) Financiële zekerheden<br />

Een uitzondering geldt voor zekerheden op financiële activa (bij financiële instrumenten mits<br />

buitenbezitstelling), zoals geregeld door de WFZ. De WFZ bepaalt immers uitdrukkelijk dat<br />

ook de collectieve schuldvordering een <strong>van</strong> de insolventieprocedures is waarin deze regels<br />

voor financiële zekerheden blijven gelden.<br />

ii) Eigendomsvoorbehoud<br />

Aangezien de wet niet bepaalt dat het terugvorderingsrecht <strong>van</strong> de verkoper onder<br />

eigendomsvoorbehoud is opgeschort, moet men daaruit afleiden dat dit blijft gelden 2832 ; het<br />

gaat trouwens niet om een executie tot betaling <strong>van</strong> een geldsom. Zoals in Deel IV (Hst. III<br />

Afd. 1, 2.d.) besproken, oordeelde het Hof <strong>van</strong> Cassatie evenwel – ten onrechte – bij arrest<br />

2832 In onze zin E. DIRIX, in Commentaar voorrechten en hypotheken , art. 101 FaillW, randnr. 11 en 13; M.<br />

GREGOIRE, Publicité foncière, sûretés et privilèges, Précis de la Fa culté de droit ULB / brulant 2006, p. 674<br />

nr. 1603 en p. 692 n. 81.<br />

Anders, m.i. ten onrechte, voor een niet voor de samenloop ingeroepen eigendomsvoorbehoud: Rb. Brussel 9<br />

april 2001, Jaarboek kredietrecht en CSR 2001, 474; Rb. Namen 26 april 2000, Jaarboek kredietrecht en CSR<br />

2000, 379; Rb. Namen 8 oktober 2007, JLMB 2008, 80 n. F. GEORGES, “Réserve de propriété et reglement<br />

collectif de dettes”; F. ’t KINT, Sûretés (2004), p. 92 nr. 165; Fr. DAVREUX & N. GENDRIN,<br />

“Développements récents à propos de la clause de réserve de propriété, utilité du privilège du vendeur et psoition<br />

du fournisseur et du prestataire de service”, in Le point sur le droit des sûretés, Formation permanent CUP nr. 41<br />

(2000), p. 275 v.; E. RIXHON, “Le point sur la loi du 5 juillet 1998 relative au règlement collectif de dettes et à<br />

la possibilité de vente de gré à gré des biens immeubles saisies”, in Les pauvres et leurs droits – Le point en<br />

2001, Formation permanent CUP nr. 41 (2001), p. 229 v.<br />

1060


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

<strong>van</strong> 7 mei 2010 dat het eigendomsvoorbehoud niet tegenerpelijk is bij samenloop buiten<br />

faillissement.<br />

Er is geen discussie over het behoud <strong>van</strong> het terugvorderingsrecht <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong><br />

goederen die in huur zijn gegeven, in leasing, in bewaring e.d., dit alles natuurlijk binnen de<br />

perken <strong>van</strong> de contractuele rechten en plichten <strong>van</strong> partijen.<br />

iii) Schuldvergelijking en netting<br />

De schuldvergelijking is na de samenloop in beginsel slechts mogelijk voor verknochte<br />

schuldvorderingen (zie de bespreking <strong>van</strong> de regels inzake schuldvergelijking in Deel V Hst.<br />

VI Afd. E), of ingevolge een aan de samenloop tegenwerpelijke nettingovereenkomst<br />

(overeenkomst <strong>van</strong> schuldvergelijking of schuldvernieuwing; zoals besproken in Deel V is<br />

art. 14 WFZ niet <strong>van</strong> toepassing bij collectieve schuldenregeling, o.i. wel het gemeen recht) of<br />

bij toepassing <strong>van</strong> de fiscale bepalingen (zoals art. 334 <strong>van</strong> de Programmawet <strong>van</strong> 27<br />

december 2004 2833 ).<br />

iv) Andere<br />

Ook andere executierechten die niet de betaling <strong>van</strong> een geldsom tot voorwerp hebben, maar<br />

een uitvoering in natura, kunnen worden voortgezet (bv. uitzetting wanneer de<br />

huurovereenkomst beëindigd is).<br />

Of het uitoefenen <strong>van</strong> een niet-abstracte rechtstreekse vordering nog mogelijk is, is betwist,<br />

althans wat betreft die <strong>van</strong> de onderaannemer (wel de abstracte rechtstreekse vordering, zie<br />

verder); aangezien de hoofdaannemer normaal een handelaar zal zijn, heeft die vraag<br />

nauwelijks praktisch belang.<br />

2° Gevolgen op lopende overeenkomsten<br />

a) Al dan niet doorlopen <strong>van</strong> de overeenkomsten<br />

Lopende overeenkomsten blijven in beginsel gewoon doorlopen. Zij worden niet geacht te<br />

zijn verbroken indien men niet te kennen geeft ze te willen voortzetten.<br />

Dit belet niet dat zij door de wederpartij kunnen opgezegd, ontbonden e.d. worden krachtens<br />

de voor die overeenkomst geldende regels (met dien verstande dat de beschikking <strong>van</strong><br />

toelaatbaarheid op zichzelf geen grond tot ontbinding kan vormen).<br />

Betwist is of overeenkomsten intuitu personae eveneens doorlopen; uit het feit dat de<br />

schuldenaar mede het beheer <strong>van</strong> zijn vermogen behoudt (zij het ingeperkt), kan men dit<br />

afleiden; weliswaar bepaalt het BW dat dergelijke overeenkomsten beëindigd worden bij<br />

kennelijk onvermogen (déconfiture) <strong>van</strong> de schuldenaar, maar de regels inzake collectieve<br />

schuldenregeling word,ne geacht daar<strong>van</strong> af te wijken.<br />

2833 Voor een toepassing <strong>van</strong> de laatste bepaling bij collectieve schuldenregeling, zie bv. Hof Bergen 11<br />

september 2006, JT 2006, 747.<br />

1061


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) Gevolg <strong>van</strong> het doorlopen<br />

Voor zover de uitvoering <strong>van</strong> lopende overeenkomsten een daad <strong>van</strong> beschikking inhoudt die<br />

niet reeds voor de samenloop is gesteld én tegenwerpelijk gemaakt aan de schuldeisers, zal er<br />

een rechterlijke toestemming nodig zijn (zie hoger) 2834 .<br />

Wordt een overeenkomst voortgezet binnen de grenzen <strong>van</strong> een rechterlijke toestemming, dan<br />

zijn de nieuwe verplichtingen die daaruit ontstaan boedelschulden, zoniet zijn kunnen zij niet<br />

op de boedel verhaald worden en blijven zij buiten de collectieve schuldenregeling. In het<br />

laatste geval zal de wederpartij er natuurlijk alle belang bij hebben om de overeenkomst stop<br />

te zetten (en dit in beginsel ook mogen, zie a) ).<br />

3° Opschorting <strong>van</strong> de loop der interest<br />

Bij collectieve schuldenregeling geldt dat de loop der interest is geschorst (art. 1675/7 § 1<br />

GerW). Die schorsing blijft duren tot er ofwel een verwerping is <strong>van</strong> elke<br />

aanzuiveringsregeling, ofwel tot het einde <strong>van</strong> de aanzuiveringsregeling tenzij deze laatste<br />

anders bepaalt.<br />

Wat de verhouding met de andere schuldeisers (de boedel) betreft is dit conform de algemene<br />

regel bij samenloop (fixatie): de na het ontstaan der samenloop vervallen interest kan niet<br />

worden verhaald op de boedel (in de gerechtelijk-akkoordprocedure wordt daar wel <strong>van</strong><br />

afgeweken, bij collectieve schuldenregeling niet). Hier reikt het evenwel verder: de loop der<br />

interest is ook geschorst jegens de schuldenaar zelf, en dit behoudens herroeping. De<br />

rechtspraak lijkt zelfs te stellen dat de interest die tijdens de periode <strong>van</strong> schorsing zou<br />

vervallen zijn, helemaal niet ontstaat als schuld (en dus ook geen achtergestelde schuld<br />

is) 2835 ; het lijkt correcter te stellen dat die interest een niet-opeisbare schuld is (ook in<br />

verhouding tot de schuldenaar zelf).<br />

Op de opbrengst <strong>van</strong> het onderpand <strong>van</strong> een schuldvordering die door een zakelijk recht is<br />

verzekerd, kan de interest die mee verzekerd is, normaal worden verhaald (bv. ook in geval<br />

<strong>van</strong> faillissement, zie art. 23 FaillW). Ondanks een belangrijke stroming in de andere zin 2836 ,<br />

besliste het Hof <strong>van</strong> cassatie evenwel (arresten <strong>van</strong> 23 april 2004 en 15 oktober 2004) dat in<br />

2834 Voorbeeld <strong>van</strong> een reeds overeengekomen onroerende verkoop die verder uitgevoerd wordt met<br />

rechterlijke toestemming, zie Beslagrechter Verviers 30 juni 1999, JLMB 1348 noot G. DE LEVAL.<br />

2835 Zo bv. Beslagr. Gent 5 februari 2002, T.Not. 2003, 98. Anders Beslagr. Leuven 4 november 2004, P&B<br />

2005, 115.<br />

2836 In die zin onder meer DIRIX & DE WILDE, in Collectieve schuldenregeling in de praktijk, p. 48 nr. 56 en<br />

73); E DIRIX, "Onderhandse verkoop <strong>van</strong> onroerend goed bij collectieve schuldenregeling", T.Not. 2001, 317 v.;<br />

E. DIRIX, “Overzicht”, TPR 2002, p. 1313 nr. 179; M. MANNES & M. VAN DEN ABBEELE, "Règlement<br />

collectif de dettes, créance hypothécaire et sort des intérêts", Jaarboek kredietrecht 2002, 380 v.; Hof Brussel 9<br />

januari 2001, RW 2001-2002, 565 = Jaarboek kredietrecht 561, in hervorming <strong>van</strong> Rb. Brussel 27 juni 2000, RW<br />

2001-2002, 205; Beslagr. Nijvel 10 oktober 2000, JLMB 2001, 160; Beslagr. Nijvel 21 mei 2002, Jaarboek<br />

kredietrecht 2002, 376; Hof Gent 21 mei 2002, T. Not. 2003, 104 (gecasseerd 15 oktober 2004); Beslagr.<br />

Antwerpen 2 juni 2003, NJW 2003, 893; Hof Antwerpen 27 mei 2003, Jaarboek kredietrecht en collectieve<br />

schuldenregeling 2003, 398.<br />

1062


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

afwijking <strong>van</strong> het gemeen recht bij een collectieve schuldenregeling de interest die na de<br />

totstandkoming <strong>van</strong> de samenloop ontstaat ook bij hypothecaire schuldvorderingen niet <strong>van</strong><br />

die voorrang geniet 2837 . Met andere woorden: ook de interest op hypothecaire en bijzonder<br />

bevoorrechte schuldvorderingen wordt door de samenloop geschorst in de verhouding tot de<br />

andere schuldeisers. Het is zoals gezegd wel mogelijk dat de later intredende<br />

aanzuiveringsregeling een andere regeling voorziet, waarbij toch interest wordt betaald op<br />

bepaalde schulden 2838 .<br />

De opschorting <strong>van</strong> de loop der interest is een regel waar<strong>van</strong> de grondwettigheid twijfelachtig<br />

is, met name wanneer het om "primaire” interest gaat. Die vormt immers de huurprijs voor het<br />

gebruik <strong>van</strong> geld, en het valt niet in te zien waarom de schuldvordering <strong>van</strong> de schuldeiser die<br />

aan de schuldenaar een woning verhuurt wel een boedelschuld zou zijn en de huurprijs <strong>van</strong><br />

het geld <strong>van</strong> de hypothecaire lening waarmee de schuldenaar zijn woning afbetaalt, gewoon<br />

zou wegvallen als schuld. Het is deze scheeftrekking die de rechter er soms toe aanzet om aan<br />

te sturen op een aanzuiveringsregeling waarbij toch ook het interestgedeelte <strong>van</strong> de<br />

hypothecaire schuldaflossing wordt betaald 2839 .<br />

4° Lot <strong>van</strong> de tijdsbepaling<br />

Bij overeenkomsten die doorlopen blijven ook de termijnen gewoon doorlopen en vervalt de<br />

tijdsbepeling niet. Ook gewone eenmalige schulden die nog niet opeisbaar zijn, worden in<br />

beginsel niet vervroegd opeisbaar. Bij een schuld die bestaat uit nog te vervallen kapitaal en<br />

lopende interest zou de opschorting <strong>van</strong> de interest volgens de normale rechtsregels ook de<br />

2837 Cass. 23 april 2004 (2 arresten), nrs. C.03.0140.F en C.03.0017.F, Credibe t. Morreale e.a. en Credibe t.<br />

Roscheck-Loyen e.a., JLMB 2004, 1046 = Jaarboek kredietrecht 2003, 289, zo beslist op grond <strong>van</strong> de letter <strong>van</strong><br />

art. 1675/7 GerW en een stellingname in de parlementaire voorbereiding (zie Stukken Kamer 1997-98, nr.<br />

1073/11, p. 46); de voorziening werd verworpen tegen Hof Luik 15 oktober 2002, JLMB 2003, 288. De<br />

nederlandstalige kamer is gevolgd in het arrest Cass. 15 oktober 2004, C.02.0442.N,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20041015-3 = RW 2004-2005, 704 = T.Not.<br />

2005, 21 v. noot S. MOSSELMANS, "Hypothecair gewaarborgde interest in geval <strong>van</strong> verkoop uit de hand <strong>van</strong><br />

een onroerend goed bij collectieve schuldenregeling".<br />

Eerder in die zin Ch. BIQUET-MATHIEU, “Le sort des dettes en principal et intérêts”, in Formation<br />

permanente CUP-U.Lg. XXXV, 1999, p. (122) 131-132 nr. 18; B. DE GROOTE, Nieuwe wetgeving. De<br />

collectieve schuldenregeling, Kluwer Antwerpen 1999, p. 52; I. MASSIN, "Réalisation d'un immeuble<br />

hypothéqué dans le cadre d'un règlement collectif de dettes: du sort des intérêts postérieurs à la décision<br />

d'admissibilité, n. onder Besl. Luik 22 november 2001 en Hof Luik 15 oktober 2002, Jaarboek kredietrecht<br />

2002, 340 v.; Beslagr. Brussel 27 juni 2000, RW 2001-2002, 205; Beslagr. Hoei 23 oktober 2000, JLMB 2001,<br />

1499; Beslagr. Luik 22 november 2001, Jaarboek kredietrecht 2002, 333; Beslagr. Gent 5 februari 2002, T.Not.<br />

2003, 98 (hervormd in beroep, waar<strong>van</strong> het arrest dan evenwel werd gecasseerd); Beslagr. Antwerpen 17 juni<br />

2002, Jaarboek kredietrecht 2002, 390; Hof Luik 15 oktober 2002, Jaarboek kredietrecht 2002, 333 = JLMB<br />

2003, 288; Beslagr. Bergen 17 oktober 2002, JLMB 2003, 276; Beslagr. Luik 12 juni 2003, Jaarboek<br />

kredietrecht 2003, 569; Beslagr. Luik 19 juni 2003, Jaarboek kredietrecht 2003, 301; Beslagr. Leuven 4<br />

november 2004, P&B 2005, 115.<br />

2838 Rb. Brussel 7 september 2006, RW 2006-2007, 929; Ch. BIQUET-MATHIEU, “Le sort des dettes en<br />

principal et intérêts”, in Formation permanente CUP-U.Lg. XXXV, 1999, p. (122); K. BROECKX & B. DE<br />

GROOTE, "Collectieve schuldenregeling in de praktijk", in DIRIX & TAELMAN, Beslag- en executierecht.<br />

Naar een collectief beslagrecht, 179-180 nr. 50-51; Stukken Kamer 2005, nr. 51-1309/16, p. 28 v.<br />

2839 Bv. Rb. Brussel 7 september 2006, RW 2006-2007, 929.<br />

1063


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

opeisbaarheid <strong>van</strong> het kapitaal (verval <strong>van</strong> tijdsbepaling) moeten meebrengen, die daar<strong>van</strong><br />

immers het correlaat is.<br />

5° Stuiting <strong>van</strong> de verjaring<br />

Ook stuit de aangifte <strong>van</strong> schuldvorderingen in de collectieve regeling (zie hieronder) de<br />

verjaring, en is deze <strong>van</strong>af de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid ook geschorst tot aan de<br />

verwerping, het einde of de herroeping <strong>van</strong> de aanzuiveringsregeling (argument ex art. 1675/7<br />

§2 juncto 2251 BW), nl. als keerzijde <strong>van</strong> de opschorting <strong>van</strong> alle middelen <strong>van</strong><br />

tenuitvoerlegging 2840 .<br />

6° Gevolgen voor de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers ten aanzien <strong>van</strong> persoonlijke zekerheden<br />

Aangezien dit geen betrekking heeft op het vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar zelf, werd dit besproken in Deel I<br />

(Persoonlijke Zekerheden), samen met de mogelijkheid <strong>van</strong> definitieve bevrijding <strong>van</strong> die persoonlijke<br />

zekerheden.<br />

7° Gevolgen voor nieuwe schulden<br />

Ook in de voorlopige faze zullen er noodzakelijk reeds nieuwe schulden ontstaan.<br />

Sommige daar<strong>van</strong> zullen boedelschulden vormen en daardoor voorrang krijgen op alle andere:<br />

- op de eerste plaats de kosten voor de collectieve schuldenregeling zelf (inbegrepen de<br />

vergoeding <strong>van</strong> de schuldebemiddelaar);<br />

- ook de schulden door het levensonderhoud <strong>van</strong> de schuldenaar (zie verder) en de “courante<br />

transacties <strong>van</strong> aard om de schuldenaar in zijn familiaal en professioneel leven te bestendigen<br />

en het vertrouwen om met de schuldenaar te contracteren te bevestigen” 2841 . Het doel <strong>van</strong> de<br />

samenloop is immers niet vereffening, maar voortzetting met sanering, en het is in dat licht<br />

dat moet worden geoordeeld welke schulden boedelschulden zijn. De schuldenaar krijgt een<br />

maandelijks leefgeld waarmee hij deze courante transacties / boedelschulden moet betalen.<br />

Dit wordt nader geregeld in art. 1675/9 § 4 (zoals gewijzigd door de W. 26 maart <strong>2012</strong>);<br />

- ook de nieuwe onderhoudsschulden <strong>van</strong> de schuldenaar jegens alimentatiegerechtigden (niet<br />

de achterstallen) 2842 ;<br />

- de schulden die ontstaan door daden <strong>van</strong> normaal vermogensbeheer;<br />

- de schulden die ontstaan door de voortzetting <strong>van</strong> lopende overeenkomsten, zij het dat<br />

daarvoor toestemming <strong>van</strong> de rechter nodig is indien het geen daad is <strong>van</strong> normaal<br />

vermogensbeheer.<br />

Een concrete vraag die meermaals rijst is of de afbetaling <strong>van</strong> de hypothecaire schuld 2843 , waar<strong>van</strong> de<br />

hypotheek de woning <strong>van</strong> de schuldenaar bezwaart, kan worden toegestaan als boedelschuld. Dit moet in<br />

2840 E. DIRIX & A. DE WILDE, in, Collectieve schuldenregeling in de praktijk, randnr. 49; Rb. Brussel 26 juni<br />

2001, RW 2002-2003, 1392.<br />

2841 DIRIX & DE WILDE, in Collectieve schuldenregeling in de praktijk, nr. 39.<br />

2842 Als boedelschuld beschouwd in Hof Gent 19 februari 2008, NjW 2009, 35.<br />

2843 En de aanverwante schulden, zoals met name de schuldsaldoverzekerings- en de eskeringspremies. Zie<br />

1064


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

concreto worden beoordeeld: vaak zal het zinvoller zijn die schuld af te betalen eerder dan te verhuizen en huur<br />

te moeten betalen, waarbij die huurtermijnen ook een boedelschuld vormen (in beginsel ingecalculeerd bij de<br />

vaststelling <strong>van</strong> het leefgeld). Zinvol blijft het echter wel enkel indien het onroerend goed niet zal moeten<br />

worden geliquideerd in het kader <strong>van</strong> de aanzuiveringsregeling; blijkt dat dit toch moet gebeuren, dan kan de<br />

voortzetting niet meer worden verantwoord. De rechter kan de hypothecaire schuldeiser immers niet verplichten<br />

tot een zelfs gedeeltelijke kwijtschelding <strong>van</strong> de kapitaalschuld indien het onroerend goed niet wordt<br />

geliquideerd. Aangezien de executierechten <strong>van</strong> de hypotheekhouder opgeschort zijn, en de na de beschikking<br />

<strong>van</strong> toelaatbaarheid vervallen interest niet hypothecair bevoorrecht is, moet wel nagegaan worden of er<br />

voldoende kans is op behoud <strong>van</strong> het onroerend goed in de definitieve faze opdat de verdere afbetaling <strong>van</strong> de<br />

hypothecaire schuld kan worden verantwoord.<br />

Andere schulden zullen geen boedelschulden vormen; zijn zijn onbevoegd door de<br />

schuldenaar aangegaan, dan delen ze niet in de aanzuiveringsregeling. In andere gevallen -<br />

bv. schulden die krachtens de wet ontstaan (bv. belastingschulden e.d.), dienen ze in de<br />

aanzuiveringsregeling te worden opgenomen (is die er reeds, dan zal ze eventueel moeten<br />

worden herzien, zie verder).<br />

f. Organisatie <strong>van</strong> de samenloop en <strong>van</strong> de schuldbemiddeling<br />

Het is een grote actieve samenloop. De schuldenlast wordt aldus in kaart gebracht, evenals het<br />

vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

1° Inventarisatie, aantreden <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

a) Inventarisatie actief<br />

De schuldbemiddelaar moet op de eerste plaats duidelijkheid verkrijgen over de samenstelling<br />

<strong>van</strong> het actief; de schuldenaar is tot medewerking verplicht.<br />

De rechter kan daartoe, al dan niet op vraag <strong>van</strong> de schuldbemiddelaar, de schuldenaar of een derde gelasten om<br />

aan de schuldbemiddelaar al de nuttige inlichtingen te verstrekken over verrichtingen uitgevoerd door de<br />

schuldenaar en over de samenstelling en de vindplaats <strong>van</strong> diens vermogen (art. 1675/8 I GerW). De regels<br />

inzake de eis tot overlegging <strong>van</strong> stukken (art. 877 v. GerW) zijn <strong>van</strong> toepassing. De derde, andere dan een<br />

advocaat, kan zich niet op een beroepsgeheim of zwijgplicht beroepen (art. 1675/8 II GerW; de tekst <strong>van</strong> de wet<br />

voorziet de uitzondering voor advocaten niet, maar bij arrest <strong>van</strong> 3 mei 2000 2844 heeft het Arbitragehof artikel<br />

1675/8 II vernietigd, in zoverre het <strong>van</strong> toepassing is op de advocaten; de WCSR-II <strong>van</strong> 13 december 2005<br />

bepaalt dat de rechter het beroepsgeheim terzijde kan stellen indien dit nodig is om informatie over de<br />

voor rechtspraak waarin deze net als de hypothecaire aflossingen het bevoorrecht statuut <strong>van</strong> boedelschulden<br />

kregen Beslagr. Antwerpen 17 juni 2002, Jaarboek kredietrecht 2002, 392; Beslagr. Luik 28 augustsu 2003,<br />

Jaarboek kredietrecht 2003, 402 en de bespreking door B. DE GROOTE, Actuele vraagstukken betreffende de<br />

collectieve schuldenregeling, voetnoot 84. Vgl. eerder B. DE GROOTE, "Interest op hypothecaire<br />

schuldvorderingen, boedelschulden en leefgeld, voorlopige aanzuiveringsregeling en termijn om ene minnelijke<br />

aanzuiveringsregeling te bereiken", Jaarboek kredietrecht 2002, 398 v.<br />

2844 Arbitragehof nr. 46/2000 <strong>van</strong> 3 mei 2000, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2000/2000-046n.pdf =<br />

RW 2000-2001, 506 n. E. DIRIX.<br />

1065


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

vermogenstoestand in te winnen - ook bij advocaten; deze bepaling werd opnieuw vernietigd voor zover <strong>van</strong><br />

toepassing op advocaten 2845 ).<br />

De schuldbemiddelaar zal in ieder geval het Centraal Beslagberichtenbestand raadplegen) (art. 1675/10 § 1<br />

GerW).<br />

b) Samenstelling passief – aangifte door de schuldeisers<br />

In beginsel spoort de schuldbemiddelaar alle schuldeisers op. Voor zover de reeds bestaande<br />

schuldeisers bekend zijn, wordt hen <strong>van</strong> de beschikking kennis gegeven door de griffier.<br />

De schuldeisers dienen aangifte te doen <strong>van</strong> hun schuldvordering binnen de maand nadat hen<br />

<strong>van</strong> de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid kennis is gegeven (art. 1675/9 § 2 GerW). Sinds de<br />

WCSR-II zijn de gevolgen <strong>van</strong> verzuim nader geregeld: de schuldeiser krijgt een<br />

respijttermijn <strong>van</strong> 15 dagen nadat hij aangetekend is aangeschreven door de<br />

schuldbemiddelaar. Sanctie is het verlies <strong>van</strong> de schuldvordering (hij wordt "geacht afstand te<br />

doen" en verliest daardoor het recht zich te verhalen, art. 1675/9 § 3 GerW), behoudens indien<br />

de aanzuiveringsregeling wordt afgewezen of herroepen.<br />

Volgens de rechtspraak onder de oude regeling moest de schuldbemiddelaar met door aangemaande schuldeisers<br />

laattijdig aangegeven schuldvorderingen geen rekening houden in zijn ontwerp <strong>van</strong> minnelijke<br />

aanzuiveringsregeling, ook al is die termijn niet op straffe <strong>van</strong> verval voorgeschreven, omdat dit de taak <strong>van</strong> de<br />

schuldbemiddelaar nodeloos bemoeilijkt en dus belangenschade veroorzaakt 2846 . Hij kon er rekening mee<br />

houden voor zover zij het ontwerpen <strong>van</strong> een regeling niet in het gedrang brengen 2847 . Hij hoefde evenmin<br />

rekening te houden met een aangifte die onvoldoende elementen bevat om de actuele schuldvordering <strong>van</strong> de<br />

schuldeiser te bepalen 2848 .<br />

Schuldeisers die niet aangemaand werden kunnen in beginsel nog hun aangifte doen zolang de collectieve<br />

schuldenregeling loopt; een aangifte te goeder trouw nadat er reeds een schuldenregeling is (uitvoeringsfase) kan<br />

een grond zijn tot herziening <strong>van</strong> die regeling 2849 .<br />

2° Beheer en aanwending <strong>van</strong> activa<br />

Er wordt een regeling getroffen voor het levensonderhoud <strong>van</strong> de betrokkene, door een<br />

bepaald maandelijks bedrag <strong>van</strong> de inkomsten ter beschikking te stellen als "leefgeld", terwijl<br />

het meerdere (als dat er is) wordt ingehouden voor de aanzuiveringsregeling (zie faze 2).<br />

Tijdens de voorlopige fase kan de schuldenaar met machtiging <strong>van</strong> rechtbank activa te gelde<br />

maken (voor de rechtspleging vgl. de bespreking bij de aanzuiveringsfase); de opbrengst zal<br />

2845 Arbitragehof nr. 129/2006 <strong>van</strong> 28 juli 2006, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2006/2006-129n.pdf<br />

= RW 2006-2007, 1312.<br />

2846 Hof Antwerpen 18 juni 2003, NJW 2004, 86. Vgl. Rb. Brussel 7 mei 2002, RW 2003-2004, 227.<br />

2847 Hof Bergen 24 maart 2005, P&B 2005, 244.<br />

2848 Cass. 5 september 2008, nr. C.06.0673.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-<br />

20080905-2.<br />

2849 Zie bv. Hof Gent 22 april 2008, NjW 2009, 5067 noot AV.<br />

1066


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

moeten geïnd worden door de schuldbemiddelaar en dient te worden verdeeld volgens de<br />

regels <strong>van</strong> het vereffeningsbewind (vgl. onder 4.c.) 2850 . Het gaat wel om een minnelijke<br />

verkoop zodat enkel die regels worden toegepast die verenigbaar zijn met de kwalificatie als<br />

minnelijke verkoop 2851 .<br />

Verder bepaalt art. 1675/10 § 4 (sinds de WCSR-II) dat "de schuldbemiddelaar toeziet op de<br />

prioritaire betaling <strong>van</strong> de schulden die het recht <strong>van</strong> de verzoeker en zijn gezin om een<br />

menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen". Deze bepaling doelt in het bijzonder op<br />

de betaling <strong>van</strong> de huishuur; de verhuurder kan immers wel niet executeren op de goederen<br />

<strong>van</strong> de huurder bij wanbetaling, maar wel nog steeds de overeenkomst ontbinden. De<br />

verhuurder zal omwille <strong>van</strong> de samenloop in beginsel de huur moeten opvragen bij de<br />

schuldbemiddelaar 2852 (al kan hij nog altijd een vonnis bekomen tegen de huurder zelf 2853 ).<br />

Men moet deze regeling samen zien met die <strong>van</strong> het levensonderhoud; het is een verruiming<br />

<strong>van</strong> het begrip levensonderhoud.<br />

3° Opstelling aanzuiveringsplan en nastreven <strong>van</strong> een akkoord met de schuldeisers<br />

De schuldbemiddelaar bemiddelt om zo mogelijk een minnelijke aanzuiveringsregeling op te<br />

stellen, gegrond op een akkoord met de schuldeisers. Hij stelt daartoe een ontwerp op (art.<br />

1675/10 § 2 GerW) en brengt het ter kennis <strong>van</strong> de schuldenaar en zijn schuldeisers. Dat<br />

ontwerp moet ook aangeven hoe de vergoeding <strong>van</strong> de schuldbemiddelaar zelf zal betaald<br />

worden door de schuldenaar 2854 . Ook moet het (voor schuldenregeling geopend <strong>van</strong>af 23 april<br />

<strong>2012</strong>, wijziging bij W. 26 maart <strong>2012</strong>) de gedetailleerde en geactualiseerde staat <strong>van</strong> de<br />

inkomsten en de beschikbare middelen <strong>van</strong> het gezin bevatten. Verder moet er een bijlage bij<br />

het plan opgemaakt worden, die enkel wordt bezorgd aan de rechter, en een gedetailleerde<br />

staat <strong>van</strong> de lasten en de tegoeden <strong>van</strong> de schuldenaar en, in voorkomend geval, <strong>van</strong> de lasten<br />

en tegoeden <strong>van</strong> zijn gezin bevat (1675/10 § 2/1 GerW).<br />

Volgens art. 1675/10 § 6 (sedert de W. 26 maart <strong>2012</strong>) geeft het ontwerp de looptijd <strong>van</strong> de<br />

minnelijke aanzuiveringsregeling aan die niet langer mag zijn dan 7 jaar 2855 , tenzij de<br />

schuldenaar uitdrukkelijk en met opgave <strong>van</strong> redenen vraagt om de verlenging met het doel<br />

bepaalde elementen <strong>van</strong> zijn vermogen te beschermen en de eerbiediging <strong>van</strong> de menselijke<br />

waardigheid te verzekeren (wat door de rechter moet worden gecontroleerd).<br />

2850 Vgl. Beslagr. Brussel 10 maart 2000, RW 2000-2001, 630 noot DIRK MICHIELS, "Praktijkoplossingen<br />

inzake verkoop <strong>van</strong> onroerend goed bij collectieve schuldenregeling".<br />

2851 Vgl. Burg. Gent 7 maart 2007, RW 2007-208, 620: de regel <strong>van</strong> art. 1597 GerW volgens dewelke de<br />

"buitengewone kosten <strong>van</strong> vervolging" bij voorrecht op de prijs worden betaald, is niet <strong>van</strong> toepassing.<br />

2852 Bv., zij het in casu nadat de aanzuiveringsregeling in werking was, Vred. Grimbergen 12 september 2007,<br />

AR nr. 07/643, Providentia t. P.V., RW 2008-2009, 426.<br />

2853 Rb. Brussel 1 December 2007, RW 2008-2009, hervorming op dit punt <strong>van</strong> het pas genoemde vonnis Vred.<br />

Grimbergen 12 september 2007.<br />

2854 Art. 1675/19 § 2 VII GerW zoals ingevoegd door de Wet diverse bepalingen-I <strong>van</strong> 27 december 2006.<br />

2855 In beginsel te rekenen <strong>van</strong>af de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaargheid, zie art. 1675/10 § 5, hieronder vermeld.<br />

1067


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Hoewel het om een grote samenloop gaat, wordt toch niet met alle schuldeisers in dezelfde<br />

mate rekening gehouden: “Alleen de niet betwiste schuldvorderingen of die welke bij een titel,<br />

zelfs een onderhandse, zijn vastgesteld, kunnen in het ontwerp <strong>van</strong> minnelijke<br />

aanzuiveringsregeling worden opgenomen tot beloop <strong>van</strong> de aldus verantwoorde bedragen”<br />

(art. 1675/10 § 3 GerW).<br />

Elke schuldeiser <strong>van</strong> zo'n schuldvordering heeft wel in beginsel een vetorecht (zie wel de<br />

bespreking verder <strong>van</strong> de vraag of de rechter zo'n veto naast zich neer kan leggen).<br />

Sinds de WCSR-II bepaalt § 3bis <strong>van</strong> art. 1675/10 GerW uitdrukkelijk dat alle schuldeisers<br />

kunnen overgaan tot toestemming in een regeling die een gehele of gedeeltelijke<br />

kwijtschelding inhoudt, dus ook de fiscus en de instellingen <strong>van</strong> de sociale zekerheid 2856 , zij<br />

het dat nadere regels moeten aangeven welke persoon precies die bevoegdheid heeft voor<br />

fiscale of socialezekerheidsschulden (zie met name art. 31bis ABSZ-Wet). Voor penale<br />

boeten gaat het om de overheid die belast is met de strafuitvoering 2857 .<br />

Opgemerkt kan worden dat ingevolge de ontwikkeling in de rechtspraak, volgens dewelke<br />

meer bepaald de algemene voorrechten niet spelen in een gerechtelijke aanzuiveringsregeling<br />

bij de verdeling <strong>van</strong> nieuwe inkomsten (zie onder 4.c.), de niet-bevoorrechte schuldeisers niet<br />

geneigd zijn om akkoord te gaan met een minnelijke regeling waarin die voorrechten wel<br />

worden gehonoreerd, tenzij wanneer het voorstel een voldoende lange termijn beslaat om toch<br />

een redelijk deel <strong>van</strong> de schulden betaald te zien 2858 . Minnelijke regelingen gaan dan ook<br />

vaak de richting uitgaan <strong>van</strong> wat in gerechtelijke regelingen geldt: eerbiediging <strong>van</strong> alle<br />

zekerheidsrechten bij tegeldemaking <strong>van</strong> de bestaande goederen, terzijdestellen <strong>van</strong> minstens<br />

de algemene voorrechten bij de verdeling <strong>van</strong> nieuwe inkomsten.<br />

Indien de schuldeiser evenwel beschikt over accessoire (niet-onafhankelijke) persoonlijke<br />

zekerheden, die bovendien solvabel zijn - een solvabele borg of hoofdelijke medeschuldenaar<br />

-, dan heeft hij een goede reden om een minnelijke regeling te weigeren, een instemming zou<br />

ook een kwijtschelding inhouden jegens die borg in toepassing <strong>van</strong> art. 1287 BW c.q.<br />

hoofdelijke medeschuldenaar (de laatste althans minstens voor het aandeel <strong>van</strong> de eerste)<br />

(toepassing <strong>van</strong> art. 1285 BW). De toepasselijkheid <strong>van</strong> die bepalingen wordt afgeleid uit (art.<br />

1675/7 § 2 III GerW dat de opschorting <strong>van</strong> persoonlijke zekerheden voorschrijft zolang een<br />

minnelijke aanzuiveringsregeling nog tot de mogelijkheden behoort 2859 . Staan de schulden uit<br />

persoonlijke zekerheden buiten verhouding met inkomsten en vermogen <strong>van</strong> de borg, dan<br />

2856 Anders dan de rest <strong>van</strong> de WCSR-II is deze bepaling maar in werking getreden op 1 januari 2007. Wel gaf<br />

de programmawet 2004 de fiscus al de mogelijkheid tot "onbeperkt uitstel", d.i. de facto kwijtschelding <strong>van</strong><br />

belastingschulden, ook buiten de collectieve schuldenregeling om. Door de programmawet <strong>van</strong> 27 april 2007<br />

wed deze bepaling echter buiten toepassing gesteld in geval <strong>van</strong> samenloop (nieuwe tekst <strong>van</strong> § 4 <strong>van</strong> art.<br />

413bis).<br />

2857 De strafuitvoeringsrechtbank en tot aan de inwerkingstelling daar<strong>van</strong> het Openbaar Ministerie.<br />

2858 Zie de commentaar <strong>van</strong> I. VERVOORT, “Collectieve schuldenregeling. Uitoefening <strong>van</strong> het algemeen<br />

voorrecht door de fiscus”, NJW 2003, (114) 119. Zie D. PATART, “Portée et effets du concours en cas de<br />

règlement collectif de dettes”, RGEN 2000 nr. 25.067; J. CAEYMAEX, JLMB 2002, 50 v.<br />

2859 Voor de wijziging <strong>van</strong> deze bepaling door de WCSR-II werd door sommige auteurs terecht verdedigd dat<br />

art. 1287 BW niet speelde en dat de toepassing er<strong>van</strong> de kansen op een minnelijke regeling verminderde - zo bv.<br />

E. DIRIX & A. DE WILDE in Dirix & Taelman, Collectieve schuldenregeling in de praktijk, nr. 90.<br />

1068


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

maakt deze wel een goede kans op bevrijding (zie de bespreking in Deel I), maar in het andere<br />

geval heeft de schuldeiser er dus belang bij om niet in te stemmen met een minnelijke<br />

kwijtschelding.<br />

4. De aanzuiveringsfaze<br />

Aan de voorlopige fase komt een einde door:<br />

- ofwel de homologatie <strong>van</strong> een met de schuldeisers bereikt akkoord (minnelijke<br />

aanzuiveringsregeling);<br />

- ofwel het proces-verbaal <strong>van</strong> niet-akkoord (art. 1675/11 § 1), gevolgd door:<br />

-- ofwel het opleggen door de rechter <strong>van</strong> een aanzuiveringsregeling (gerechtelijke<br />

aanzuiveringsregeling) of zelfs een totale kwijtschelding <strong>van</strong> schulden.<br />

-- ofwel de verwerping <strong>van</strong> een collectieve schuldenregeling zowel als kwijtschelding<br />

(verwerping, zie verder 4.c.).<br />

a. Minnelijke aanzuiveringsregeling - gevolgen <strong>van</strong> het gehomologeerd akkoord<br />

Is er een akkoord tussen de schuldenaar en alle schuldeisers, dan wordt dit door de rechter<br />

geacteerd (een soort akkoordvonnis, zie art. 1675/10 § 5 II GerW) en dient dit te worden<br />

uitgevoerd (“minnelijke aanzuiveringsregeling”).<br />

Het akkoord bepaalt of er een gedeeltelijke kwijtschelding is, of er activa worden<br />

uitgewonnen, of schuldeisers met zakelijke zekerheden hun voorrang behouden, e.d.m. Het is<br />

ook uit die overeenkomst dat moet worden afgeleid welke beschikkings- en<br />

inningsbevoegdheden de schuldenaar c.q. de schuldbemiddelaar hebben tijdens de<br />

uitvoeringsfase 2860 . Daaruit moet men ook kunnen afleiden welke nieuwe schulden kunnen<br />

worden aangegaan en wat het lot is <strong>van</strong> de nieuwe schulden; de schuldbemiddelaar moet er<br />

zoals gezegd immers voor zorgen dat er een voorkeursbehandeling geldt voor de schulden die<br />

het recht <strong>van</strong> de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang<br />

brengen; in beginsel wordt daaraan wel voldaan door aan de schuldenaar een leefgeld toe te<br />

kennen voor de betaling <strong>van</strong> die nieuwe schulden (vgl. in de opschortingsfase hoger 3.).<br />

De gevolgen <strong>van</strong> de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid worden dus geconverteerd in de<br />

gevolgen <strong>van</strong> het akkoord. De minnelijke aanzuiveringsregeling begint te lopen op de datum<br />

<strong>van</strong> de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid, tenzij de rechter hier<strong>van</strong> bij een met redenen omklede<br />

beslissing afwijkt (1675/10 § 5 zoals aangevuld bij W. 26 maart <strong>2012</strong>).<br />

Juridisch gaat het om een overeenkomst, en niet om een vonnis, en de normale regels inzake<br />

geldigheid en uitvoering <strong>van</strong> overeenkomsten gelden 2861 . Wel is de schuldbemiddelaar belast<br />

met de opvolging en controle. Ook geeft het akkoordvonnis aan de overeenkomst uitvoerbare<br />

kracht, en kan het de schikkingen bevatten waarvoor anders een notariële authentieke akte<br />

vereist is (bv. toestemming <strong>van</strong> de hypothecaire schuldeiser tot doorhaling na verkoop).<br />

2860 Vlg. Beslagrechter Brussel 22 december 2000, RW 2001-2002, 747, zou de verkoopprijs moeten worden<br />

geïnd door de schuldebemiddelaar<br />

2861 C. ENGELS, RW 2001-2002, (577) 579.<br />

1069


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Voor de inwerkingtreding <strong>van</strong> de WCSR-II gold dat elke verkoop <strong>van</strong> activa in het kader <strong>van</strong><br />

de minnelijke regeling, precies omdat het daar om een overeenkomst gaat, geschiedde volgens<br />

de regels <strong>van</strong> en met de gevolgen <strong>van</strong> een minnelijke verkoop (en niet <strong>van</strong> een gedwongen<br />

verkoop) 2862 . Het door de WCSR-II ingevoegde art. 1675/14bis GerW over de modaliteiten<br />

<strong>van</strong> de tegeldemaking (zie verder hieronder) geldt nu echter ook voor een verkoop op grond<br />

<strong>van</strong> een minnelijke aanzuiveringsregeling, en bepaalt ook hier (§ 2) de zuiverende werking<br />

met overwijzing op de prijs.<br />

b. Beslissing bij gebreke aan akkoord.<br />

1° Rechtspleging<br />

Komt er geen akkoord binnen de 6 maanden 2863 , hoogstens 1 x verlengbaar met 6 maanden<br />

(1675/11 § 1 zoals gewijzigd W. 26 maart <strong>2012</strong>), dan worden de partijen opgeroepen voor de<br />

bevoegde rechter.<br />

De rechter kan dan een “gerechtelijke aanzuiveringsregeling” opleggen 2864 of zelfs een totale<br />

kwijtschelding opleggen (zie verder hieronder voor de nadere uitwerking <strong>van</strong> wat dit kan<br />

inhouden). Anders dan de letter <strong>van</strong> art. 1675/13 GerW laat uitschijnen, kan het verzoek om<br />

totale kwijtschelding niet alleen uitgaan <strong>van</strong> de schuldbemiddelaar, maar ook <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar zelf. 2865<br />

Daarbij rijst de vraag wat de rechter kan doen indien een minnelijk voorstel door bijna alle schuldeisers is<br />

goedgekeurd, maar niet door alle. De wetgever geeft immers duidelijk de voorkeur aan een minnelijke regeling<br />

boven een door de rechter opgestelde 2866 .<br />

Op de eerste plaats kan hij niet het niet door allen goedgekeurd ontwerp <strong>van</strong> minnelijke regeling zonder meer als<br />

gerechtelijke regeling opleggen, zonder de schuldenaar de kans te geven de maatregelen te vragen <strong>van</strong> art.<br />

1675/12 GerW 2867 (d.i. herschikking zonder kwijtschelding in hoofdsom).<br />

Wel is bij verzet <strong>van</strong> minstens één schuldeiser het normale gevolg dat de rechter dan dient over te gaan tot een<br />

gerechtelijke aanzuiveringsregeling 2868 , zij het dat die schuldeiser gebeurlijk schadevergoeding verschuldigd<br />

2862 C. ENGELS, RW 2001-2002, (577) 581. Anders Beslagrechter Brussel 22 december 2000, RW 2001-2002,<br />

747, die reeds aanvaardde dat de verkoop krachtens een minnelijke aanzuiveringsregeling zuiverende werking<br />

heeft met overwijzing er<strong>van</strong> op de prijs.<br />

2863 Voor de WCSR-II was dat 4 maanden.<br />

2864 Soms wordt ook een voorlopige aanzuiveringsregeling opgelegd, in afwachting <strong>van</strong> verdere<br />

ontwikkelingen waarna eerst een definitieve regeling zou worden beslist, bv. Rb. Antwerpen 30 december 1999,<br />

RW 2000-2001, 1108.<br />

2865 GwH nr. 196/2011 <strong>van</strong> 22 december 2011, http://www.const-court.be/public/n/2011/2011-196n.pdf = RW<br />

<strong>2012</strong>-13, 143.<br />

2866 Zie over deze problematiek onder meer B. DE GROOTE, "Het keurslijf <strong>van</strong> de gerechtelijke<br />

aanzuiveringsregeling na betwistbaar verzet tegen het minnelijk ontwerp: denksporen", commentaar bij Beslagr.<br />

Aarlen 26 oktober 1999, in Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling 1999, 417 v.; B. DE<br />

GROOTE, in Beslag en collectieve schuldenregeling, (21) 29 v.<br />

2867 Cass. 5 februari 2004, NJW 2004, 554.<br />

1070


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

kan zijn indien zijn verzet foutief is 2869 . Sommige rechtspraak heeft evenwel alternatieve redeneringen<br />

ontwikkeld op basis waar<strong>van</strong> het verworpen minnelijk voorstel toch werd gehomologeerd:<br />

- in sommige gevallen werd geoordeeld dat het verzet <strong>van</strong> één schuldeiser misbruik <strong>van</strong> recht vormde, omdat die<br />

schuldeiser geen belang had bij zijn verzet, bv. wanneer diens schuld <strong>van</strong> die aard is dat hem bij een<br />

gerechtelijke aanzuiveringsregeling in ieder geval niets meer zou toekomen (met name een schuld die enkel nog<br />

uit interest en kosten bestaat en waar<strong>van</strong> de hoofdsom al is aangezuiverd) 2870 . De sanctie <strong>van</strong> zo'n<br />

rechtsmisbruik zou er dan in bestaan te handelen alsof die schuldeiser heeft ingestemd en dus de door de<br />

schuldbemiddelaar voorgestelde aanzuiveringsregeling te homologeren 2871 .<br />

- Wat meer bepaald het verzet <strong>van</strong> de fiscus of inningsinstellingen <strong>van</strong> de sociale zekerheid betreft (die<br />

systematisch verzet aantekenden), oordeelde sommige rechtspraak dit eveneens abusief wanneer het geen<br />

concreet bezwaar inhield tegen het plan, maar enkel gebaseerd is op het argument dat de ambtenaar niet bevoegd<br />

is in te stemmen met kwijtschelding 2872 . Andere rechtspraak oordeelde dat de weigering weliswaar geen fout<br />

uitmaakte, omdat de individuele ont<strong>van</strong>ger inderdaad die bevoegdheid niet heeft, maar dat de rechter er<br />

desondanks overheen kan stappen 2873 , en dat uit het ontbreken <strong>van</strong> enig inhoudelijk bezwaar tegen de<br />

minnelijke regeling volgt dat er geen gerechtelijke regeling mag worden opgelegd en dus de minnelijke regeling<br />

moet worden gehomologeerd 2874 .<br />

Voor het opleggen <strong>van</strong> een gerechtelijke aanzuiveringsregeling of totale kwijtschelding is<br />

geen instemming nodig <strong>van</strong> een meerderheid <strong>van</strong> schuldeisers (vergelijkbaar met de regel in<br />

art. 54 WCO) 2875 .<br />

2868 In die zin ENGELS, RW 2001-2002, 580.<br />

2869 Zo zie F. DEVOS & W. MELOT DE SCHRIJVER, “Schadevergoeding ingeval <strong>van</strong> ongegronde obstructie<br />

door (een) schuldeiser(s) <strong>van</strong> een minnelijke aanzuiveringsregeling”, noot onder Beslagrechter Gent 16<br />

november 1999, TGR 2000, 79. Toepassing bv. tegen het Waals gewest “dat systematisch weigert mee te<br />

werken” in besl. Luik 18 april 2008, JLMB 2008, 1292.<br />

2870 Beslagrechter Antwerpen 3 juni 2003, P&B 2003, 303. Hoewel principieel aanvaardbaar, is de toepassing<br />

hier<strong>van</strong> in de meeste gevallen betwistbaar, omdat de resterende schuld normaal gezien wel een hoofdsom is:<br />

betalingen moeten eerst worden toegerekend op de interesten en kosten en pas in laatste instantie op de<br />

hoofdsom (art. 1254 BW).<br />

2871 Zo Rb. Brussel 16 mei 2000, RW 2000-2001, 1316; Beslagr. Gent 8 oktober 2002, RW 2003-2004, 1309 =<br />

NJW 2003, 566; Beslagr. Gent 8 oktober 2002, RW 2002-2003, 391 = NJW 2003, 495; Rb. Gent 23 september<br />

2003, RW 2004-2005, 313. In deze weigerde de fiscus c.q. de ont<strong>van</strong>ger der penale boeten in te stemmen enkel<br />

en alleen omdat de wet haar de mogelijkheid tot instemming met een minnelijke regeling principieel niet zou<br />

geven (en kwijtschelding <strong>van</strong> fiscale schulden dus enkel gerechtelijk zou kunnen worden opgelegd). De rechter<br />

besliste dat de wetgevering inzake collectieve schuldenregeling op zichzelf een wettelijke grondslag vormt voor<br />

zo’n instemming door de fiscus, en deze dus wel kon instemmen. Anders Beslagr. Brussel 13 juni 2003,<br />

Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling 2003, 367, die rechtsmisbruik aannam, maar als sanctie<br />

een gerechtelijke regeling oplegde.<br />

2872 Bv. Beslagr. Aarlen 1 juli 2003, Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling 2003, 541; Beslagr.<br />

Brugge en Beslagr. Luik, beiden aangehaald door B. DE GROOTE, in Beslag en collectieve schuldenregeling,<br />

(21) 33 v. c.q. 41 v. Vgl. ook Beslagr. Hasselt 24 september 2003, Jaarboek kredietrecht en collectieve<br />

schuldenregeling 2003, 425; Beslagr. Luik 3 juni 2003, Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling<br />

2003, 358.<br />

2873 Hof Bergen 24 maart 2005, P&B 2005, 244; in casu verwerping <strong>van</strong> het bezwaar <strong>van</strong> de fiscus, die zich op<br />

art. 172 GW (legaliteit <strong>van</strong> de belasting) beriep om elke regeling te verwerpen.<br />

2874 Beslagr. Gent 16 maart 2004, rolnr. 99/2903/B, aangehaald door B. DE GROOTE, in Beslag en collectieve<br />

schuldenregeling, (21) 35 v.<br />

In andere zin (m.i. terecht) Hof Luik 5 december 2006, JLMB 2008, 50.<br />

2875 Dat was anders onder de oude WGA. Onder art. 54 WCO is een meerderheid vereist <strong>van</strong> de<br />

stemgerechtigde schuldeisers die ook met hun onbetwiste of overeenkomstig artikel 46 § 3 WCO voorlopig<br />

aanvaarde schuldvorderingen de helft <strong>van</strong> alle in hoofdsom verschuldigde bedragen vertegenwoordigen. Naar<br />

1071


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De rechter is ook niet verplicht een aanzuiveringsregeling op te leggen of kwijtschelding toe<br />

te staan, met name niet wanneer blijkt dat de schuldenaar niet bereid is de gevraagde<br />

inspanningen te leveren (om inkomsten te verhogen of uitgaven te verminderen) of<br />

begeleidingsmaatregelen uit te voeren 2876 . Ook de gronden die na toekenning <strong>van</strong> een<br />

regeling tot herroeping er<strong>van</strong> kunnen leiden (art. 1675/15 § 1 GerW, zie verder d.) zijn<br />

gronden voor een verwerping in deze fase.<br />

2° Gevolgen <strong>van</strong> een verwerping<br />

In het geval <strong>van</strong> verwerping <strong>van</strong> elke aanzuiveringsregeling is de procedure voorbij, en<br />

houden de gevolgen <strong>van</strong> de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid op.<br />

c. Gerechtelijke aanzuiveringsregeling (m.i.v. kwijtschelding met begeleidingsmaatregelen)<br />

1° Algemene regels betreffende de gerechtelijke aanzuiveringsregeling<br />

a) Gevolgen <strong>van</strong> het opleggen <strong>van</strong> een regeling<br />

Ook hier komen we in de aanzuiveringfase; de gevolgen <strong>van</strong> de beschikking <strong>van</strong><br />

toelaatbaarheid lopen in beginsel verder, onder voorbehoud <strong>van</strong> de bepalingen <strong>van</strong> de<br />

aanzuiveringsregeling, tot de verwerping, het einde of de herroeping <strong>van</strong> de<br />

aanzuiveringsregeling (art. 1675/7 § 4 GerW).<br />

Wel eindigt dan de automatische opschorting <strong>van</strong> executierechten jegens de persoonlijke zekerheden, behoudens<br />

wanneer deze laatsten intussen een verzoek om bevrijding hebben ingediend, zolang daarover niet is beslist (zie<br />

Deel I Persoonlijke zekerheden); bij kwijtschelding <strong>van</strong> de hoofdschuldenaar geniet de borg daar<strong>van</strong><br />

automatisch.<br />

b) Behandeling <strong>van</strong> de schuldvorderingen<br />

De rechter zal daarbij ook bepalen in welke mate rekening moet worden gehouden met<br />

betwiste schuldvorderingen (voor welk bedrag) (het dividend <strong>van</strong> die schuldeisers wordt wel<br />

niet uitbetaald, maar geconsigneerd tot de betwisting is beslecht) (art. 1675/11 § 3 GerW).<br />

Art. 1675/12 § 5 en 1675/13 § 6 bepalen (sinds de WCSR-II) dat de rechter moet toezien op<br />

de prioritaire betaling <strong>van</strong> de schulden die het recht <strong>van</strong> de verzoeker en zijn gezin om een<br />

menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen.<br />

Duits recht vereist het opleggen <strong>van</strong> een aanzuiveringsplan de instemming <strong>van</strong> een meerderheid <strong>van</strong> schuldeisers<br />

die ook meer dan de helft <strong>van</strong> de schuldvorderingen vertegenwoordigen; bij gebreke daaraan dient de<br />

faillissementsprocedure te worden gevolgd (zij het met de nuances die gelden voor het faillissement <strong>van</strong><br />

consumenten). Het is wel zo dat ook in het tweede geval een kwijtschelding <strong>van</strong> de restschulden mogelijk is<br />

onder nadere vereisten (die strenger zijn dan naar Belgisch recht).<br />

2876 Vb. <strong>van</strong> weigering in Beslagr. Gent 16 oktober 2001, RW 2002-2003, 1269. Vgl. ook de afwijzing wegens<br />

onvoldoende medewerking in de zaak die heeft geleid tot Cass. 9 september 2005, nr. C.04.0288F, H.B.<br />

1072


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

De aanzuiveringsregeling bepaalt ook hoe de schuldbemiddelaar zal worden betaald 2877 . In<br />

geval <strong>van</strong> totale kwijtschelding komen die kosten ten laste <strong>van</strong> het Fonds ter bestrijding <strong>van</strong><br />

de overmatige schuldenlast", bij gedeeltelijke kwijtschelding in kapitaal kan de rechter ze<br />

eveneens geheel of gedeeltelijk ten laste leggen <strong>van</strong> dat Fonds 2878 .<br />

c) Inhoud <strong>van</strong> de regeling: looptijd<br />

De gerechtelijke aanzuiveringsregeling kan opgelegd worden voor een termijn <strong>van</strong> in beginsel<br />

maximum 5 jaar 2879 . Deze termijn moet gerekend worden <strong>van</strong>af de beschikking <strong>van</strong><br />

toelaatbaarheid 2880 .<br />

Deze termijn kan slechts worden verlengd indien de schuldenaar zelf er uitdrukkelijk om<br />

verzoekt om op die manier de tegeldemaking <strong>van</strong> bepaalde activa te vermijden, en daarmee de<br />

menselijke waardigheid wordt verzekerd (nieuwe zin in art. 1675/12 § 2 I ingevoegd door<br />

WSCR-II) 2881 . Beoogd wordt bv. de situatie waarin door een iets langere<br />

aanzuiveringsregeling de woning of een ander belangrijk actief kan worden behouden.<br />

Volgens art. 1675/12 § 2 GerW kan verder de terugbetalingstermijn <strong>van</strong> de<br />

kredietovereenkomsten worden verlengd, tot hoogstens de duurtijd <strong>van</strong> de<br />

aanzuiveringsregeling, vermeerderd met de helft <strong>van</strong> de resterende looptijd <strong>van</strong> de<br />

kredietovereenkomst; deze bepaling betreft wel de aanzuiveringsregeling zonder<br />

tegeldemaking <strong>van</strong> alle activa (zie hieronder); een verlenging moet precies maken dat door de<br />

nakoming <strong>van</strong> die kredietovereenkomsten bepaalde activa voor de schuldenaar behouden<br />

blijven.<br />

d) Voortzetting <strong>van</strong> de bewindvoering; levensonderhoud schuldenaar<br />

Ook hier is de schuldbemiddelaar belast met de opvolging en controle. De schuldenaar<br />

ont<strong>van</strong>gt nog steeds een leefgeld <strong>van</strong> de schuldbemiddelaar (zie verder 3° d) en is beperkt in<br />

2877 Art. 1675/19 § 2 VII GerW, zoals ingevoegd door de Wet diverse bepalingen-I <strong>van</strong> 27 december 2006.<br />

2878 Art. 1675/19 § 2 III tot VI GerW, zoals ingevoegd door de Wet diverse bepalingen-I <strong>van</strong> 27 december<br />

2006, voorheen art. 1675/19 IV GerW (ingevoegd bij WCSR-II). Zie verder art. 20 § 2 en 3 <strong>van</strong> de WCSR-I<br />

(gewijzigd 2005 door de WCSR-II) en het daardoor gewijzigde nr. 32.8 <strong>van</strong> de tabel gevoegd bij de organieke<br />

wet <strong>van</strong> 27 december 1990 houdende oprichting <strong>van</strong> begrotingsfondsen. Art. 20 § 4 voegt eraan toe: “Indien de<br />

middelen <strong>van</strong> het Fonds ter Bestrijding <strong>van</strong> de Overmatige Schuldenlast ontoereikend zijn om integraal het<br />

betalen toe te laten <strong>van</strong> het onbetaald gebleven saldo, meegedeeld door de schuldbemiddelaars, wordt<br />

overgegaan tot de pro rata-betaling”. Dat Fonds wordt gespijsd door bijdragen <strong>van</strong> kredietverstrekkers in<br />

verhouding tot de verstrekte kredieten.<br />

2879 in Duitsland bedraagt de termijn 6 jaar in die zin dat de inkomsten <strong>van</strong> de eerste 6 jaar moeten worden<br />

bestemd voor de aanzuivering <strong>van</strong> schulden vooraleer een kwijtschelding <strong>van</strong> de restschulden mogelijk is.<br />

2880 Voor de CSR begonnen voor 23 april <strong>2012</strong> (inwerkingtreding wijzigingswet <strong>van</strong> 26 maart <strong>2012</strong>) is dit<br />

betwist. In onze zin onder meer Arb. Veurne 7 oktober 2010, RW <strong>2012</strong>-2013, 439; Arb. Veurne 7 mei <strong>2012</strong>,<br />

AR/CSR/08/472, Info@law <strong>2012</strong> nr. 7, p. 11.<br />

2881 Voor de WCSR-II 2005 werd de termijn soms verlengd met een beroep op art. 51 GerW (hoewel die<br />

bepaling daar allicht niet voor bedoeld was); bv. Hof Antwerpen 25 april 2001, RW 2001-2002, 683. Cass. 20<br />

februari 2003 nr. C.02.0418.F, JLMB 2003, 485, besliste wel dat dit slechts tijdens de regeling kon en niet op<br />

voorhand.<br />

1073


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zijn bevoegdheid. De aanzuiveringsregeling zal bepalen wat met dat leefgeld moet worden<br />

betaald en wat door de schuldbemiddelaar moet worden betaald - bv. de huur (normaal de<br />

schuldbemiddelaar 2882 ).<br />

Om schulden aan te gaan die een normaal vermogensbeheer overstijgen moet hij de<br />

toestemming krijgen <strong>van</strong> de rechter; zoniet mogen deze niet betaald worden met de<br />

opbrengsten en inkomsten tijdens de aanzuiveringsregeling en vallen ze na afloop er<strong>van</strong><br />

evenmin onder de kwijtschelding (de schuldenaar wordt immers niet handelingsonbekwaam,<br />

alleen grotendeels beschikkingsonbevoegd over zijn vermogen). De beslagrechter zal slechts<br />

de noodzakelijke uitgaven goedkeuren en geen toestemming geven voor risicovolle<br />

transacties 2883 .<br />

2° Aanzuiveringsregeling zonder vermindering <strong>van</strong> de schuld in hoofdsom<br />

Een dergelijke regeling kan de volgende maatregelen bevatten (art. 1675/12):<br />

1° uitstel of herschikking <strong>van</strong> betaling <strong>van</strong> de schulden in hoofdsom, interesten en kosten;<br />

2° vermindering <strong>van</strong> de conventionele rentevoet tot de wettelijke rentevoet;<br />

3° gehele of gedeeltelijke kwijtschelding <strong>van</strong> de moratoire interesten, vergoedingen en<br />

kosten.<br />

Zolang er geen schuldvermindering in hoofdsom wordt toegekend, is er geen reden om over te<br />

gaan tot tegeldemaking <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> de schuldeiser. De rechter kan wel beslissen dat<br />

vooralsnog een aanzuiveringsregeling geldt zonder vermindering in hoofdsom en zonder<br />

tegeldemaking, onder voorbehoud <strong>van</strong> herziening op een later tijdstip 2884 .<br />

3° Aanzuiveringsregeling met vermindering <strong>van</strong> de schuld in hoofdsom; totale kwijtschelding<br />

a) Vereisten algemeen; uitgesloten schulden; vereiste tegeldemaking<br />

Indien de genoemde maatregelen (art. 1675/12 § 1) niet volstaan om de doelstelling <strong>van</strong> een<br />

collectieve schuldenregeling (zie art. 1675/3 III) te bereiken, kan de rechter, op vraag <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar, besluiten tot elke andere gedeeltelijke kwijtschelding <strong>van</strong> schulden, zelfs <strong>van</strong><br />

kapitaal, mits alle goederen die voor beslag in aanmerking komen, worden te gelde gemaakt.<br />

In die zin gaat het dus om de kwijtschelding <strong>van</strong> de "restschulden" na vereffening (zij het niet<br />

noodzakelijk <strong>van</strong> alle restschulden). Sinds 1 januari 2006 kan het ook om een totale<br />

kwijtschelding gaan; in dat geval verschilt het systeem wel enigszins <strong>van</strong> de normale regeling.<br />

2882 Bv., zij het in casu nadat de aanzuiveringsregeling in werking was, Vred. Grimbergen 12 september 2007,<br />

AR nr. 07/643, Providentia t. P.V., RW 2008-2009, 426. Dit vonnis werd hervormd door Rb. Brussel 1 december<br />

2007, RW 2008-2009, waar het (ten onrechte) besliste dat om die reden geen veroordeling <strong>van</strong> de huurder zelf<br />

mogelijk zou zijn.<br />

2883 Zo zal de rechter de schuldenaar er weliswaar toe aanzetten werk te zoeken, maar normaal géén toelating<br />

geven tot het opstarten <strong>van</strong> handelsactiviteiten. Vgl. B. DE GROOTE, in Beslag en collectieve schuldenregeling,<br />

p. (21) 24 v.<br />

2884 Zie bv. Hof Brussel 22 maart 2002, P&B 2002, 176.<br />

1074


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

i) Schulden waarbij kwijtschelding (niet) mogelijk is<br />

De gerechtelijke aanzuiveringsregeling kan dus onder bepaalde voorwaarden een (gehele of<br />

gedeeltelijke - zie verder 2° en 3°) kwijtschelding <strong>van</strong> de hoofdsommen inhouden (dit om een<br />

realistische afbetaling mogelijk te maken). Bij bepaalde soorten schulden is kwijtschelding<br />

uitgesloten (art. 1675/13 § 3 en 4 GerW):<br />

- de onderhoudsgelden die niet vervallen zijn op de dag <strong>van</strong> de uitspraak<br />

(toelaatbaarverklaring) houdende vaststelling <strong>van</strong> de gerechtelijke aanzuiveringsregeling;<br />

degene die voordien vervallen zijn kunnen dus gebeurlijk kwijtgescholden worden;<br />

- de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel <strong>van</strong> een<br />

lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf dat door de strafrechter is vastgesteld; het<br />

Grondwettelijk Hof achtte deze bepaling niet ongrondwettig, omdat bij andere schulden<br />

bestaande uit een schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad, de rechter volgens het<br />

Grondwettelijk Hof ook niet verplicht is kwijtschelding toe te staan 2885 ;<br />

- de schulden <strong>van</strong> een gefailleerde die overblijven na het sluiten <strong>van</strong> het faillissement onder<br />

de nieuwe FaillW (1997) (wat onverschoonbaarheid impliceert) 2886 , of na het sluiten <strong>van</strong> een<br />

faillissement onder de oude FaillW (1851) ingeval <strong>van</strong> eenvoudige of bedrieglijke<br />

bankbreuk 2887 .<br />

Alle andere schulden kunnen dus gerechtelijk worden kwijtgescholden:<br />

- ook belastingen 2888 , sociale zekerheidsschulden 2889 , e.d.<br />

- meestal wordt gesteld dat zelfs strafrechtelijke boeten kunnen worden kwijtgescholden 2890 ;<br />

hoe dan ook kunnen de oorzaken <strong>van</strong> die schuld wel meespelen om te beoordelen of de<br />

2885 Arrest 175/2006 <strong>van</strong> 22 november 2006, rolnr. 3858, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2006/2006-<br />

175n.pdf.<br />

2886 Deze bepaling werd niet strijdig geacht met de Grondwet door het Arbitragehof in arrest nr. 83/2004 <strong>van</strong><br />

12 mei 2004, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-083n.pdf; het Arbitragehof kwam tot<br />

hetzelfde besluit voor het geval <strong>van</strong> schulden uit een faillissement afgesloten onder de Faillissementswet <strong>van</strong><br />

1997 voor de wijziging bij Wet <strong>van</strong> 4 september 2002 (d.i. de versoepeling <strong>van</strong> de verschoonbaarverklaring)<br />

(arrest 139/2004 <strong>van</strong> 22 juli 2004, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2004/2004-139n.pdf).<br />

2887 Oorspronkelijk (1998) waren ook buiten het geval <strong>van</strong> bankbreuk schulden uit minder dan 10 jaar geleden<br />

afgesloten faillissementen niet kwijtscheldbaar (er was dus een wachttermijn <strong>van</strong> 10 jaar, en deze overgangsregel<br />

zou zijn effect dus verloren hebben op 31 december 2007), doch deze bepaling werd ongrondwettig geacht door<br />

het Arbitragehof (arrest 23/2001 <strong>van</strong> 1 maart 2001, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2001/2001-<br />

023n.pdf = RW 2002-2003, 1315 noot S. BRIJS), zij het op basis <strong>van</strong> een verkeerde lezing <strong>van</strong> de wettekst (!)<br />

(zie BRIJS, randnr. 6 en v.) en opgeheven bij Wet <strong>van</strong> 19 april 2002.<br />

2888 Hof Antwerpen 31 januari 2001, RW 2001-2002, 1180; Hof Antwerpen 13 februari 2001, RW 2001-2002,<br />

1475.<br />

2889 Hof Antwerpen 31 januari 2001, RW 2001-2002, 1180; Hof Brussel 18 december 2002, NJW 2003, 1194 =<br />

RW 2004-2005, 66.<br />

2890 Zie Hof Antwerpen 3 april 2001, RW 2001-2002, 1395 = AJT 2002-2002, 388; met argumentatie Beslagr.<br />

Gent 8 oktober 2002, RW 2003-2004, 391 = NJW 2003, 495; A. DE WILDE, “”Fresh start” en geldboeten”, RW<br />

2000-2001, 68 v. (met rechtsvergelijkende gegevens over Nederland en Frankrijk); B. DE GROOTE, "Het<br />

pijnlijke spanningsveld tussen de toelaatbaarheidsvereisten en de kwijtscheldbaarheid <strong>van</strong> schulden in de<br />

collectieve schuldenregeling", n. onder Beslagr. Hasselt, 8 december 2000, AJT 2001-2002, 1025 v. = Jaarboek<br />

kredietrecht 2001, 327.<br />

Anders evenwel Hof Antwerpen 6 maart 2001, RW 2001-2002, 73; Beslagr. Gent 30 januari 2001, RW 2001-<br />

2002, 1327; Beslagr. Hasselt 24 september 2003, Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling 2003,<br />

425.<br />

Zie ook de discussie tussen A. DE WILDE & P. HELSEN, "Kan de gerechtelijke collectieve schuldenregeling<br />

1075


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

voorbehoud <strong>van</strong> vruchtgebruik voor de schuldenaar. Vergelijkbaar werd in de zaak waarin de<br />

cassatievoorziening werd verworpen op 29 februari 2008 beslist dat de landbouwgronden,<br />

waar<strong>van</strong> de exploitatie het gezinsinkomen leverde, slechts in blote eigendom werden<br />

verzilverd om door het behoud <strong>van</strong> het (vrucht)gebruik het levensonderhoud <strong>van</strong> de<br />

schuldenaars te waarborgen 2894 .<br />

Zo ook werd in een ander geval de auto <strong>van</strong> de schuldenaar niet verkocht, om de schuldenaar,<br />

aldus de mogelijkheid te geven zijn werk verder uit te oefenen en inkomsten te genereren (in<br />

deze zaak werd bovendien beslist dat de onbetaalde verkoper <strong>van</strong> de auto betaald werd - om<br />

aldus de auto in de boedel te behouden, wat zinvol is indien de waarde <strong>van</strong> de auto hoger is<br />

dan de uitstaande koopprijs) 2895 .<br />

Voor de tegeldemaking dienen de regels voor gedwongen uitvoering te worden gevolgd 2896<br />

(met dien verstande dat er natuurlijk niet eerst beslag te worden gelegd, aangezien de<br />

beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid reeds een beslag inhoudt); de verkoop heeft zuiverende<br />

werking met overwijzing <strong>van</strong> de rechten op de prijs.<br />

iii) Gevolgen bij gedeeltelijke kwijtschelding<br />

De kwijtschelding <strong>van</strong> de restschulden treedt pas in op het einde <strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> de<br />

aanzuiveringsregeling, en dit enkel als de regeling niet wordt herroepen, de schuldenaar de<br />

door de rechter opgelegde aanzuiveringsregeling heeft nageleefd, en behoudens terugkeer <strong>van</strong><br />

de schuldenaar tot beter fortuin vóór het einde <strong>van</strong> de gerechtelijke aanzuiveringsregeling (art.<br />

1675/13 § 1 laatste lid GerW).<br />

iv) Vereisten voor en gevolgen <strong>van</strong> gehele kwijtschelding (art. 1675/13bis GerW)<br />

Wanneer de schuldbemiddelaar tot het besluit komt dat zelfs een gedeeltelijke aanzuivering<br />

<strong>van</strong> de bestaande schulden (andere dus dan de boedelschulden) niet mogelijk blijkt (met<br />

name wanneer er geen activa zijn waar<strong>van</strong> de tegeldemaking een positief saldo kan opleveren<br />

en ook het inkomen te laag is), kan hij sedert 1 januari 2006 ook de totale kwijtschelding<br />

voorstellen. De rechter kan deze totale kwijtschelding toestaan; deze kan alle schulden<br />

betreffen behalve diegene die niet kwijtscheldbaar zijn (zoals hoerboven i) besproken).<br />

Deze totale kwijtschelding veronderstelt eveneens een tegeldemaking <strong>van</strong> de beslagbare<br />

goederen. Indien er dergelijke activa zal, zal er meestal wel een aanzuiveringsregeling<br />

mogelijk zijn, tenzij de opbrengst er<strong>van</strong> volledig zou moeten worden aangewend voor de<br />

zakelijke zekerheden die erop rusten.<br />

2894 Cass. 29 februari 2008, C.06.0142F, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-<br />

20080229-1, P&B 2008, 273 = RW 2008-2009, 1556 = Jaarverslag cassatie 2008, 48.<br />

2895 Rb. Leuven 26 oktober 1999, RW 2001-2002, 32.<br />

2896 Nu art. 1675/14bis § 1 GerW; in dezelfde zin voorafgaand aan de WCSR-II: C. ENGELS, RW 2001-2002,<br />

(577) 583, met uitwerking <strong>van</strong> een reeks bijzondere vragen.<br />

1077


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

zelf. Voor zover dit niet kan worden verzekerd door middel <strong>van</strong> de nieuwe inkomsten <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar (zie onder d), geldt ook het levensonderhoud <strong>van</strong> de schuldenaar en zijn gezin als<br />

een soort boedelschuld. Zoals gezegd bepaalt art. 1675/12 § 5 GerW immers dat de rechter<br />

moet toezien op de prioritaire betaling <strong>van</strong> de schulden die het recht <strong>van</strong> de verzoeker en zijn<br />

gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen.<br />

De aanzuiveringsregeling moet ook bepalen wat er gebeurt met nieuwe schulden. Het gaat bij<br />

nader toezien voornamelijk om de volgende soorten schulden:<br />

- de boedelschulden in de klassieke betekenis, die zoals steeds voorrang krijgen (waaronder<br />

de kosten <strong>van</strong> de bewindvoering);<br />

- nieuwe onderhoudsschulden, die eveneens hun voorrang behouden op de nieuwe activa;<br />

- de kosten voor levensonderhoud <strong>van</strong> de schuldenaar en zijn gezin (wat nodig is om met zijn<br />

gezin een menswaardig leven te kunnen leiden). Men kan dit als een soort boedelschulden in<br />

een ruimere zin beschouwen (aangezien het hier niet om de vereffening <strong>van</strong> de boedel gaat,<br />

maar om een schuldsanering met het oog op een menswaardige voortzetting <strong>van</strong> het leven)<br />

Uitgangspunt <strong>van</strong> de wet (art. 1675/12 § 4 GerW) is dat het niet beslagbaar gedeelte <strong>van</strong> de<br />

nieuwe inkomsten hiervoor dient; mits bijzondere motivering kan in het kader <strong>van</strong> een<br />

gerechtelijke aanzuiveringsregeling ook een deel <strong>van</strong> het niet beslagbare inkomen door de<br />

rechter worden bestemd worden bestemd voor de aanzuivering (maar niet het wettelijke<br />

bepaalde bestaansminimum of leefloon) 2899 .<br />

Ook worden bepaalde schuldeisers toch bevoordeeld bij verdeling <strong>van</strong> de opbrengst <strong>van</strong> de<br />

activa of <strong>van</strong> nieuwe inkomsten, opdat zij niet zouden overgaan tot de uitoefening <strong>van</strong> rechten<br />

die de zaak nog erger zouden maken. Een voorbeeld is de aanzuivering <strong>van</strong> achterstallige<br />

huurschulden om uitzetting te voorkomen. Men kan dit ook zien als een soort boedelschuld in<br />

de collectieve schuldenregeling. Art. 1675/13 § 6 GerW bepaalt dat de rechter moet toezien<br />

op de prioritaire betaling <strong>van</strong> de schulden die het recht <strong>van</strong> de verzoeker en zijn gezin om een<br />

menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen, wat aan deze rechtspraak een wettelijke<br />

grondslag heeft gegeven. M.i. kan men ook dit best zien als een uitbreiding <strong>van</strong> het begrip<br />

levensonderhoud als boedelschuld. De juiste draagwijdte <strong>van</strong> de bepaling is wel betwist.<br />

Gaat het niet om een boedelschuld, dan kan de schuld een nieuw feit uitmaken, dat een<br />

aanpassing <strong>van</strong> de reeds besliste regelingen (zie onder d) kan verantwoorden 2900 .<br />

Na de betaling <strong>van</strong> de boedelschulden wordt het resterend actief verdeeld volgens de gewone<br />

regels <strong>van</strong> voorrang (dus met behoud <strong>van</strong> de rang tussen algemene voorrechten, chirografaire<br />

schulden, achtergestelde schulden). Die gelden althans voor de activa die te gelde worden<br />

gemaakt. Bij nieuwe activa ligt het iets ingewikkelder.<br />

d) Aanwending <strong>van</strong> nieuwe activa, in het bijzonder inkomsten<br />

2899 Art. 1675/12 § 4 GerW juncto art. 14 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 26 mei 2002 betreffende het recht op<br />

maatschappelijke integratie.<br />

2900 Zie bv. w.b. de na de samenloop opeisbaar geworden belastingschulden uit voor de samenloop verworven<br />

inkomsten, Rb. Antwerpen 2 juni 2003, NJW 2003, 893.<br />

1079


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Art. 1675/13 § 1, tweede streepje GerW bepaalt dat “na de tegeldemaking <strong>van</strong> de voor beslag<br />

vatbare goederen maakt het saldo, nog verschuldigd door de schuldenaar, het voorwerp uit<br />

<strong>van</strong> een aanzuiveringsregeling met inachtname <strong>van</strong> de gelijkheid <strong>van</strong> de schuldeisers, behalve<br />

wat de lopende onderhoudsverplichtingen betreft, bedoeld in artikel 1412 I”; art. 1675/12 §1<br />

GerW bepaalt dat de rechter bij het opleggen <strong>van</strong> een gerechtelijke aanzuiveringsregeling “de<br />

gelijkheid onder schuldeisers” moet eerbiedigen. Dit heeft aanleiding gegeven tot<br />

betwistingen over de vraag of de voorrang krachtens voorrechten of andere zekerheden ook in<br />

dat geval speelt. Het gaat hier eigenlijk over de bestemming <strong>van</strong> toekomstige activa,<br />

voornamelijk nieuwe inkomsten <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

Langs de ene kant is er de leer dat bij de aanzuiveringsregeling voor de na realisatie nog<br />

resterende schulden (waarover art. 1675/13 § 1, streepje 2, handelt) de schuldeisers strikt<br />

evenredig moeten worden behandeld en geen zekerheden of voorrechten kunnen inroepen 2901 .<br />

De andere stelling luidt dat integendeel de geldende zekerheidsrechten op die nieuwe activa<br />

hun voorrang behouden 2902 .<br />

Intussen zijn in de rechtspraak enkele zaken uitgeklaard.<br />

i) Boedelschulden, leefgeld en onderhoudsschulden, prioritaire schulden<br />

Op de eerste plaats blijft de voorrang bestaan voor boedelschulden, waaronder ook het<br />

levensonderhoud <strong>van</strong> de schuldenaar zelf en zijn gezin, en (nieuwe) onderhoudsschulden 2903 ,<br />

alsmede de reeds genoemde prioritaire schulden.<br />

ii) Algemene voorrechten<br />

Algemene voorrechten daarentegen dienen niet te worden geëerbiedigd in de regeling<br />

betreffende nieuwe inkomsten.<br />

In twee arresten uit 2001 besliste het Hof <strong>van</strong> cassatie dat geen rekening moet worden<br />

gehouden met het algemeen voorrecht <strong>van</strong> de fiscus ex art. 422 WIB 2904 , en dit ongeacht of de<br />

2901 Rb. Turnhout 14 augustus 2000, RW 2000-2001, 1393; Rb. Brussel 27 juni 2000, RW 2000-2001, 1566;<br />

Hof Gent 12 september 2000, RW 2000-2001, 1422; Rb. Gent 30 januari 2001, RW 2001-2002, 1327; Hof<br />

Brussel 16 juni 2001, RW 2002-2003, 1427; verdere referenties in vn. 28 <strong>van</strong> ENGELS, RW 2001-2002, 581; I.<br />

VERVOORT, NJW 2003, 114 v.<br />

Een (m.i. niet rele<strong>van</strong>t) argument dat hiervoor wordt aangevoerd is bv. dat het bij de aanwending <strong>van</strong> nieuwe<br />

inkomsten niet gaat om een gedwongen tenuitvoerlegging; zo: DE WILDE en V. SAGAERT, in RW 2000-2001,<br />

914 in fine; G. DE LEVAL, La loi du 5 juillet 1998 relative au règlement collective de dettes et à la possibilité<br />

de vente de gré à gré des biens immeubles saisis, Coll. Scientifique Luik 1998, p. 57, en E. VAN DEN HAUTE,<br />

Le règlement collective de dettes et la possibilité de vente de gré à gré. Examen de la la loi du 5 juillet 1998,<br />

Kluwer Diegem, p. 56 nr. 75. De redenering is onjuist: zodra de schuldbemiddelaar de inkomsten geheel of ten<br />

dele int, gaat het om een realisatie <strong>van</strong> (nieuwe) activa <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

2902 O.a. E. DIRIX & A. DE WILDE, in Collectieve schuldenregeling in de praktijk, p. 62 nr. 80.<br />

2903 Als boedelschuld beschouwd in Hof Gent 19 februari 2008, NjW 2009, 35; Arbeidshof Bergen (10 e K.) 21<br />

februari <strong>2012</strong>, nr. 2011/AM/430.<br />

2904 Cass. 31 mei 2001, RW 2001-2002, 596 noot A. DE WILDE “Het gelijkheidsbeginsel en de voorrechten in<br />

de collectieve schuldenregeling” = Arr. nr. 327 = Pas. nr. 327 concl. A.g. De Riemaecker = JLMB 2002, 50<br />

kritische noot J. CAEYMAEX = T.Not. 2002, 735 = R.Not.B. 2001, 640 = JT 2001, 568 = DCCR 2002, 41 noot<br />

1080


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

gelde gemaakt activa die reeds <strong>van</strong> bij het begin aanwezig waren; het moet ook gelden<br />

wanneer de schuldenaar later activa verkrijgt (bv. door erfenis). Ook de uitoefening <strong>van</strong><br />

zekerheden op financiële activa krachtens de WFZ blijft mogelijk.<br />

Indien men tegeldemaking ruim zou interpreteren, m.i.v. de inning <strong>van</strong> schuldvorderingen,<br />

zou art. 1675/13 § 1, tweede streepje (behoud <strong>van</strong> zekerheden) steeds <strong>van</strong> toepassing zijn en<br />

art. 1675/12 § 1 (gelijkheid onder schuldeisers) nooit spelen. Wellicht moet het onderscheid<br />

dan ook zo worden begrepen dat de regel <strong>van</strong> de evenredige verdeling zonder voorrang voor<br />

zakelijke zekerheden enkel geldt voor nieuwe activa die niet te gelde worden gemaakt in<br />

eigenlijke zin, maar geïnd, dus om schuldvorderingen. Het zal dan ook uitsluitend gaan om<br />

zekerheden die reeds voor de samenloop gevestigd waren op nog niet voor beslag vatbare<br />

schuldvorderingen, gezien het volgende.<br />

Overlopen we de belangrijkste mogelijke zekerheden op nieuwe activa, dan komen we tot de<br />

volgende vaststellingen.<br />

- Mechanismen voor de voorrang <strong>van</strong> onderhoudsschulden op de nieuwe inkomsten blijven<br />

gelden (zie Deel V Hst. VII);<br />

- Ook <strong>van</strong> de rechtstreekse vorderingen kan men alvast aannemen dat ze blijven gelden,<br />

ondanks de letter <strong>van</strong> art. 1675/12 en 1675/13; zo de rechtstreekse vergoeding tegen de<br />

aansprakelijkheidsverzekeraar <strong>van</strong> de schuldenaar, die voorrang geeft op de<br />

verzekeringsvergoeding 2908 , of de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de verhuurder op de inkomsten<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar uit onderverhuring (althans voor zover deze inkomsten uit onderverhuring<br />

nog strekken tot zekerheid <strong>van</strong> achterstallige huur; de lopende huur <strong>van</strong> de schuldenaar is<br />

immers een boedelschuld, althans een schuld die met het leefgeld wordt betaald).<br />

- Ook verrekening (schuldvergelijking) door een schuldeiser <strong>van</strong> zijn schuldvordering met een<br />

nieuwe tegenvordering <strong>van</strong> de schuldenaar, die "verknocht" (samenhangend) is met de eerste<br />

(zie verder Deel V hoofdstuk VI Afd E.) moet in beginsel mogelijk blijven.<br />

- De discussie blijft dus omzeggens enkel nog rele<strong>van</strong>t ingeval schuldvorderingen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar die reeds bestonden voor de samenloop, maar nog niet beslagbaar waren,<br />

voordien in pand werden gegeven (of “overgedragen” in de vorm <strong>van</strong> loonoverdracht), wat<br />

veronderstelt dat het om andere schuldvorderingen gaat dan het niet beslagbaar deel <strong>van</strong> het<br />

inkomen 2909 . Uit de letter <strong>van</strong> de wetteksten kan men afleiden dat de zakelijke zekerheden op<br />

schuldvorderingen wel blijven bestaan in geval <strong>van</strong> "tegeldemaking" <strong>van</strong> die<br />

schuldvorderingen door verkoop. Is er geen tegeldemaking <strong>van</strong> die activa, maar wel <strong>van</strong> het<br />

vermogen, dan blijft de wettekst onduidelijk (art. 1675/7 GerW bepaalt dat de gevolgen <strong>van</strong><br />

de zakelijke zekerheden opgeschort blijven "behalve in geval <strong>van</strong> tegeldemaking <strong>van</strong> het<br />

vermogen", maar niet bepaalt of in geval <strong>van</strong> tegeldemaking de zakelijke zekerheden op<br />

nieuwe activa kunnen worden uitgeoefend).<br />

d. Herziening en herroeping<br />

2908 Aangezien de schuldenaar geen handelaar mag zijn, zal de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer<br />

normaal niet <strong>van</strong> toepassing zijn.<br />

2909 Om huurvorderingen zal het al evenmin gaan, aangezien de eigendommen <strong>van</strong> de schuldenaar te gelde<br />

worden gemaakt.<br />

1082


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Overlijden<br />

Door het overlijden <strong>van</strong> de schuldenaar stopt de procedure ex nunc. Op dat ogenblik gaat het<br />

om een vraag <strong>van</strong> vereffening <strong>van</strong> de nalatenschap (eventueel voorafgegaan door een<br />

vereffening <strong>van</strong> de huwgemeenschap).<br />

2° Herziening<br />

Herziening <strong>van</strong> de minnelijke regeling zowel als de gerechtelijke regeling is mogelijk als er<br />

zich nieuwe feiten voordoen 2910 .<br />

Het kan gaan om nieuwe inkomsten 2911 , de vermindering <strong>van</strong> het aanwendbaar bedrag door de toename <strong>van</strong><br />

boedelschulden, of de vermeerdering <strong>van</strong> het rele<strong>van</strong>te passief door nieuwe schulden die geen boedelschulden<br />

zijn en ook niet buiten de aanzuiveringsregeling blijven en ook geen boedelschulden zijn (i.h.b. krachtens de wet<br />

ontstane bijkomende verbintenissen 2912 ). Het kan ook gaan om het overlijden <strong>van</strong> een medeschuldenaar,<br />

preciezer gezegd de echtgenoot die eveneens deelheeft aan de schuldenregeling; indien ingevolge dat overlijden<br />

de langstlevende niet in staat is het plan na te leven, dringt een herziening zich op 2913 .<br />

3° Herroeping<br />

De aanzuiveringsregeling is volgens art. 1675/12 § 3 GerW afhankelijk <strong>van</strong>:<br />

- de vervulling door de schuldenaar <strong>van</strong> passende handelingen om de betaling <strong>van</strong> de schuld te<br />

vergemakkelijken of te waarborgen;<br />

- het zich onthouden door de schuldenaar <strong>van</strong> daden die zijn onvermogen zouden doen<br />

toenemen.<br />

Herroeping <strong>van</strong> de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid (en daarmee de samenloop en opschorting<br />

<strong>van</strong> individuele executie) is mogelijk in een aantal gevallen, op verzoek <strong>van</strong> de<br />

schuldbemiddelaar of een belanghebbende schuldeiser (dus niet ambtshalve 2914 ).<br />

De herroeping <strong>van</strong> de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid of <strong>van</strong> de minnelijke of gerechtelijke<br />

aanzuiveringsregeling kan volgens art. 1675/15 § 1 worden uitgesproken wanneer de<br />

schuldenaar :<br />

2910 A contrario uit art. 1675/15 § 1, 2° GerW.<br />

2911 Hof Gent 10 oktober 2000, RW 2001-2002, 61 (pensioenstijging; in casu geen herziening omdat<br />

daartegenover stijgende medische kost stond); Beslagr. Marche-en-Famenne 24 juli 2003, Jaarboek kredietrecht<br />

en collectieve schuldenregeling 2003, 542; B. DE GROOTE, in Beslag en collectieve schuldenregeling, (21) 57<br />

v.<br />

2912 Bv. belastingsaldi die uit een belastingaanslag voortvloeien (en de ingehouden bedrijfsvoorheffing of<br />

voorafbetaling te boven gaan): Cass. 19 oktober 2001, nr. C.01.0057F, JLMB 2002, 55 = Rev.not.b. 2002, 35.<br />

2913 Bv. Arbeidshof Luik 30 januari 2009, JLMB 2009, 1212 n. D. PATART "La remise totale de detts du<br />

conjoint survi<strong>van</strong>t assujetti avec le défunt à un plan de règlement amiable".<br />

2914 Hof Antwerpen 2 maart 2004, P&B 2004, 120; Cass. 2 oktober 2008 nr. C.07.0462.F,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20081002-4 = JLMB 2009, 534 = RW 2010-2011,<br />

726: de herroeping kan enkel door schuldbemiddelaar of een belanghebbende schuldeiser worden gevorderd. De<br />

rechter kan dit niet ambtshalve aanbrengen of de schuldbemiddelaar niet opdragen om herroeping te vorderen.<br />

1083


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

aa) hetzij onjuiste stukken heeft afgegeven met de bedoeling aanspraak te maken op de<br />

procedure <strong>van</strong> gezamenlijke schuldenregeling of deze te behouden;<br />

bb) hetzij zijn verplichtingen niet nakomt, zonder dat zich nieuwe feiten voordoen die de<br />

aanpassing of herziening <strong>van</strong> de regeling rechtvaardigen 2915 ;<br />

cc) hetzij onrechtmatig zijn lasten heeft verhoogd of zijn baten heeft verminderd 2916 ;<br />

dd) hetzij zijn onvermogen heeft bewerkt 2917 ; ee) hetzij bewust valse verklaringen heeft<br />

afgelegd.<br />

De rechtspraak interpreteert dit zo dat onder “niet nakomen <strong>van</strong> verplichtingen” ook vallen:<br />

- het geval waarin de schuldenaar doelbewust activa laat verloren gaan 2918 ;<br />

- manifest gebrek aan medewerking aan de goede afloop <strong>van</strong> de regeling 2919 .<br />

De herroeping kan dus gebeuren:<br />

- zowel op gronden die reeds aanwezig waren bij de toekenning <strong>van</strong> de regeling (of zelfs bij<br />

de toelating tot de voorlopige fase),<br />

- dan wel op gronden die zich later voordeden. Betwist is in welke gevallen een herroeping<br />

retroactief werkt 2920 .<br />

Duidelijk is wel dat de herroeping maakt dat de in het vooruitzicht gestelde kwijtschelding<br />

<strong>van</strong> de restschulden niet kan intreden, en dat de samenloop vervalt, zodat de schuldeisers<br />

terug individueel kunnen executeren 2921 . Herroeping <strong>van</strong> een beslissing tot totale<br />

kwijtschelding (welke in beginsel dadelijk ingaat) doet die kwijtschelding vervallen.<br />

Ook tot 5 jaar na het einde <strong>van</strong> de aanzuiveringsregeling kan herroeping nog geëist worden<br />

door een schuldeiser in geval <strong>van</strong> een bedrieglijke handeling in zijn nadeel gesteld door de<br />

schuldenaar (art. 1675/15 § 2 GerW). Wordt de herroeping toegekend, dan is hij door de<br />

kwijtschelding <strong>van</strong> de restschulden niet meer gebonden.<br />

De persoon waar<strong>van</strong> de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling werd herroepen bij<br />

toepassing <strong>van</strong> artikel 1675/15 § 1 I 1° en 3° tot 5° GerW, kan gedurende een periode <strong>van</strong><br />

vijf jaar te rekenen <strong>van</strong>af de datum <strong>van</strong> het vonnis <strong>van</strong> herroeping geen verzoekschrift tot het<br />

verkrijgen <strong>van</strong> een collectieve schuldenregeling indienen (art. 1675/2 III GerW).<br />

2915 Art. 1675/15 § 1, 2° GerW, zoals gewijzigd door WCSR-II 2005.<br />

2916 Bv. Hof Gent 31 mei 2011, NjW <strong>2012</strong>, 514.<br />

2917 Hof Antwerpen 30 april 2003, RW 2004-2005, in casu door voor de aanvraag activa te verkopen zonder het<br />

geld aan te wenden voor de betaling <strong>van</strong> schulden, en <strong>van</strong> die verkoop geen melding te maken in het verzoek;<br />

Rb. Hasselt 13 november 2007, RW 2007-2008, 1294 (o.a. zwart werken en tegelijk werkloosheidsuitkeringen<br />

innen).<br />

2918 Hof Antwerpen 24 oktober 2000, RW 2001-2002, 98. In Hof Brussel 13 juli 2000, RW 2000-2001, 1315<br />

werd herroeping verworpen, omdat het enige verwijt was dat de schuldenaar een geïnde som zelf had besteed<br />

voor bepaalde vervallen schulden, maar in casu te goeder trouw werd geacht.<br />

2919 Rb. Brussel 28 maart 2002, RW 2002-2003, 1512.<br />

2920 Neen volgens Rb. Brussel 27 juni 2000, RW 2001-2002, 205, maar ja volgens Hof Brussel 9 januari 2001,<br />

RW 2001-2002, 565, dat genoemd vonnis hervormt. Het ging in deze zaak wel om een herroeping tijdens de<br />

eerste faze, dus nog voor er een aanzuiveringsregeling was.<br />

2921 Voor de vraag wat er moet gebeuren met de gelden waarover de schuldbemiddelaar op het oegnblik <strong>van</strong> de<br />

herroeping beschikt, zie Hof Luik 7 januari 2003, JLMB 2003, 486 n. G. DE LEVAL; E. DIRIX, TPR 2002,<br />

1323.<br />

1084


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Sommige rechtspraak verwerpt de herroeping, waarvoor er gronden zijn, wanneer er al een minnelijke<br />

aanzuiveringsregeling werd overeengekomen en een herroeping de schuldeisers geen enkel voordeel kan<br />

verschaffen, maar enkel zou benadelen 2922 .<br />

2922 Bv. Hof Brussel 3 september 2002, RW 2004-2005, 390.<br />

1085


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING C. Gerechtelijk bewind ?<br />

Onduidelijk in ons recht is in welke mate de regels inzake samenloop ook gelden voor situaties <strong>van</strong> voorlopig<br />

bewind over een vermogen, in het bijzonder een voorlopig bewind voorafgaand aan faillissement (in afwachting<br />

<strong>van</strong> een beslissing daarover). Dit laatste kwam in Hoofdstuk I reeds kort ter sprake.<br />

1086


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK IV. Opeenvolging <strong>van</strong> situaties <strong>van</strong> samenloop<br />

1. Belangrijkste gevallen<br />

In bepaalde gevallen vindt er een opeenvolging <strong>van</strong> verschillende vormen <strong>van</strong> samenloop<br />

plaats 2923 . De belangrijkste voorbeelden zijn:<br />

- bij rechtspersonen: na beslag kan een procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie, een<br />

ontbinding/vereffening of een faillissement volgen; na ontbinding/vereffening of een<br />

procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie kan faillissement volgen; na een procedure <strong>van</strong><br />

gerechtelijke reorganisatie kan een vereffening volgen;<br />

- bij natuurlijke personen handelaars: na beslag kan een procedure <strong>van</strong> gerechtelijke<br />

reorganisatie of een faillissement volgen; na een procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie kan<br />

nog faillissement volgen; na het overlijden <strong>van</strong> de handelaar en beneficiaire aanvaarding kan<br />

nog faillissement volgen;<br />

- bij natuurlijke personen niet-handelaars: na beslag kan een collectieve schuldenregeling<br />

volgen;<br />

- na overlijden <strong>van</strong> een persoon kan er beslag gelegd zijn en nadien een curator worden<br />

aangesteld wegens het onbeheerd zijn <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

Telkens rijst de vraag wat de gevolgen zijn <strong>van</strong> de nieuwe samenloop, gegeven het feit dat er<br />

reeds voordien een samenloop of geheel of ten dele dezelfde activa heeft plaatsgevonden,<br />

voor dezelfde schuld(vordering)en of een deel er<strong>van</strong>.<br />

2. Gevolgen voor het actief: wordt het aandeel in het netto-actief opnieuw gefixeerd ?<br />

a. Reeds definitief toebedeelde activa<br />

De goederen die reeds definitief zijn toebedeeld in het kader <strong>van</strong> de vorige samenloop of<br />

procedure blijven toegewezen, zij het onder voorbehoud <strong>van</strong> de aanvechtingsmogelijkheden<br />

in geval <strong>van</strong> opvolgend faillissement krachtens art. 17 v. Faill.W 2924 .<br />

Wanneer is er sprake <strong>van</strong> een definitieve toebedeling ? Dit is op de eerste plaats het geval<br />

wanneer het aandeel in de opbrengst reeds daadwerkelijk is uitbetaald door bv. de notaris of<br />

gerechtsdeurwaarder. Doch in het kader <strong>van</strong> de verschillende vormen <strong>van</strong> uitvoerend beslag is<br />

de toebedeling reeds eerder definitief:<br />

- bij roerend beslag (waaronder ook derdenbeslag) maakt de gerechtsdeurwaarder een ontwerp<br />

<strong>van</strong> verdeling op dat hij aan de opkomende schuldeisers bezorgt. Ten laatste op het ogenblik<br />

waarop de termijn voor tegenspraak tegen dat ontwerp is verstreken, is de toebedeling<br />

definitief 2925 ; een faillissement tussen dat tijdstip en dat <strong>van</strong> de uitbetaling verandert daar<br />

2923 Zie hierover o.m. DIRIX & DE CORTE (2006) nr. 86-88 p. 73-76.<br />

2924 De verdeling <strong>van</strong> de verkoopprijs na verkoop <strong>van</strong> activa door de schuldenaar is een betaling in geld en valt<br />

dus niet onder art. 17 II FaillW; wel kan het zijn dat een dergelijke uitbetaling aanvechtbaar is onder art. 18<br />

FaillW; voor een toepassing zie Hof Gent 3 november 2003, TBH 2004, 398. Zie nog Cass. 3 september 1982,<br />

Arr. 1982-83, nr. 3; Cass. 25 mei 1978, Arr. 1978, 1130.<br />

2925 Zie Hof Antwerpen 5 november 1996, RW 1997-98, 22; Hof Antwerpen 14 maart 2002, RW 2003-2004,<br />

1087


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

niets meer aan; hetzelfde geldt voor de aanstelling <strong>van</strong> een bewindvoerder over de onbeheerde<br />

nalatenschap <strong>van</strong> de schuldenaar 2926 en andere vormen <strong>van</strong> samenloop;<br />

- bij onroerend beslag maakt de notaris een ontwerp <strong>van</strong> rangregeling op; ook hier is de<br />

toebedeling definitief ten laatste op het ogenblik waarop de termijn voor tegenspraak tegen<br />

dat ontwerp is verstreken volgens art. 1644 GerW 2927 .<br />

Ook een reeds voor de nieuwe samenloop ingetreden schuldvergelijking is definitief voor de<br />

aldus tenietgegane tegenvordering.<br />

Is de schuldvordering <strong>van</strong> de later gefailleerde reeds voor het faillissement door de storting<br />

<strong>van</strong> gelden op een gemeenschappelijke rekening of kwaliteitsrekening een voorwaardelijk<br />

recht geworden (zie de bespreking in Deel V hoofdstuk VIII), dan doet de samenloop daaraan<br />

geen afbreuk: het geld wordt maar aan de boedel uitbetaald voor zover het krachtens de<br />

eerdere overeenkomst aan de gefailleerde toekomt en niet aan een andere betrokken partij 2928 .<br />

Het is dan ook ten onrechte dat het Hof <strong>van</strong> cassatie, franstalige eerste kamer, in een arrest<br />

<strong>van</strong> 23 april 2010 2929 anders oordeelde; het arrest heeft het ten onrechte over de "in beslag<br />

genomen gelden", die nog niet uitbetaald zouden zijn, terwijl het na de inning <strong>van</strong> de in beslag<br />

genomen schuldvorderingen door de gerechtsdeurwaarder niet meer om gelden gaat, maar om<br />

een door de gerechtsdeurwaarder qualitate qua aangehouden rekeningtegoed 2930 , en de gelden<br />

796 = P&B 2003, 273 n. D. DE MAESENEER; APR Beslag, 95 nr. 132, uitg. 2010 nr. 135, 672 en 829; Rép.<br />

Not., V° Distribution par contribution, nr. 21; Hof Gent 2 juni 2009, RW 2009-2010, 1647 (beroep tegen een<br />

beschikking over de tegenspraak door een andere partij dan diegene die tegenspraak had gevoerd kan er niet toe<br />

leiden dat een na de termijn voor tegenspraak ingediende schuldvordering nog in aanmerking wordt genomen);<br />

E. DIRIX, "Grensconflicten tussen beslag en faillissement", RW 2004-2005, (1265) 1266; E. DIRIX,<br />

"Overzicht", TPR 2004, nr. 42; F. TOP, “Loonbeslag, loondelegatie en loonoverdracht”, TPR 1983, (363) 405<br />

nr. 85.<br />

2926 Voor een toepassing, zie Cass. 2 juni 1994, Arr. en Pas. 1994 I nr. 282 met concl. a.g. LIEKENDAEL =<br />

RW 1994-95, p. 783 = T. Not. 1995, 283 n. F. BOUCKAERT = JT 1995, 48.<br />

2927 Zie Hof Gent 2 januari 1996, RW 1996-97, 441 noot; E. DIRIX, "Grensconflicten tussen beslag en<br />

faillissement", RW 2004-2005, (1265) 1266 .<br />

2928 Hof Gent 20 december 2004, waartegen de voorziening in cassatie werd verworpen bij arrest Cass. 2<br />

februari 2007, AR nr. C.05.0367.N, KBC bank t. K. Creyf q.q. faill. Datafer, D'Hoore, RW 2006-2007, 1679 n.<br />

V. SAGAERT "Het Hof <strong>van</strong> Cassatie geeft groen licht voor het minnelijk kantonnement". De curator kreeg in<br />

deze zaak slechts dat deel <strong>van</strong> het minnelijk gekantonneerde bedrag dat volgens de rechterlijke beslissing op<br />

basis <strong>van</strong> de overeenkomst tussen de pandhouder op handelszaak en de commissaris inzake opschorting aan de<br />

boeldeschuldeisers toekwam en niet het deel dat volgens de rangschikking aan de pandhoudende schuldeiser<br />

toekwam..<br />

2929 Zo, ten onrechte, Cass. 23 april 2010, nr. C.08.0604.F.,<br />

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20100423-2 = RW 2010-2011, 935 afkeurende n.<br />

R. JANSEN (“De weg bijster in het grensgebied tussen beslag en faillissement”), verwerping voorziening tegen<br />

Hof Luik 26 juni 2008, JLMB 219. Terecht anders dus onder meer Hof Gent 2 juni 2009, RW 2009-2010, 1647.<br />

Het arrest Cass. 4 mei 2000, C.97.0344.N, Arr. 842 nr. 270 = Pas. 2000 I nr. 270 = RW 1000-2001, 1134 =<br />

T.Not. 2001, 321 n. K. VERBEYLEN & G. DEBOODT = Rec.Cass. 2001, 196 n. F. BOUCKAERT, deed nog<br />

niet echt uitspraak over dit geschilpunt; het betrof immers een derdenbeslag door fiscale notificatie, dat op dat<br />

ogenblik slechts gold als een bewarend (derden)beslag, zodat de afgifteplicht <strong>van</strong> de notaris niet opwoog tegen<br />

een intussen (d.i. voor de betaling) tussengekomen faillissement <strong>van</strong> de beslatingschuldenaar.<br />

2930 Zo ook R. JANSEN, “De weg bijster in het grensgebied tussen beslag en faillissement”, RW 2010-2011,<br />

(935) 937 nr. 7.<br />

1088


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

ten eerste nooit aan de beslagen schuldenaar hebben toebehoord (maar wel aan de derdebeslagene)<br />

en ten tweede eigendom zijn <strong>van</strong> de rekeningvoerende financiële instelling.<br />

b. Behoud <strong>van</strong> het afscheidingsrecht<br />

In beginsel behouden de schuldeisers met een afscheidingsrecht in de eerste samenloop dit<br />

ook in de volgende, behoudens de opschorting daar<strong>van</strong> in geval <strong>van</strong> faillissement (zie hoger<br />

de bespreking <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> het faillissement voor de separatisten) 2931 . Dat geldt dus<br />

niet voor bv. schuldeisers met een algemeen voorrecht.<br />

c. Nog niet definitief toebedeelde activa<br />

De goederen en hun opbrengst die nog niet definitief zijn toebedeeld, komen onder het nieuwe<br />

regime. De gevolgen <strong>van</strong> het beslag houden op met ingang <strong>van</strong> de nieuwe samenloop (art. 25<br />

I FaillW; geen echte retro-activiteit, maar ook geen eerbiedigende werking <strong>van</strong> de gevolgen<br />

die het beslag anders verder zou hebben gehad). In de mate waarin het nieuwe regime<br />

separatistenposities (afscheidingsrecht) toelaat, blijft dat dus behouden.<br />

Zijn de inbeslaggenomen goederen reeds verkocht, moet de gerechtsdeurwaarder of notaris<br />

evenwel het aandeel daar<strong>van</strong> voor de schuldeisers met een afscheidingsrecht (separatisten)<br />

rechtstreeks aan hen uitbetalen, en het saldo overmaken aan de nieuwe<br />

vereffeningsbewindvoerder (curator e.d.) 2932 . Schuldeisers met enkel een afzonderingsrecht<br />

maar geen afscheidingsrecht (zoals een bijzonder voorrecht) behouden in beginsel dat<br />

afzonderingsrecht, ook indien het goed waarop zij dat recht hadden intussen verkocht is,<br />

aangezien hun voorrang wordt overgezet op de opbrengst (zakelijke subrogatie) 2933 .<br />

Schuldeisers met enkel een algemeen voorrecht hebben geen afzonderingsrecht; een<br />

uitzondering hierop geldt voor de fiscus en de inningsinstellingen <strong>van</strong> de sociale zekerheid in<br />

geval <strong>van</strong> (para)fiscale notificatie 2934 , maar niet bij derdenbeslag door de fiscus 2935 .<br />

2931 Zie bv. Hof Gent 17 februari 2003, RW 2004-2005, 749.<br />

2932 In die zin, a contrario, Hof Luik 29 november 2001, TBH 2002, 394 noot C. STAUDT = JLMB 2002, 238.<br />

Zie nog Rb. Luik 20 december 1989, JLMB 1991, 87; Hof Bergen 6 mei 1992, JLMB 1992, 889; kh. Charleroi<br />

13 oktober 1993, JLMB 1995, 1631; Arr. Brugge 11 april 1997, TWVR 1999, 33; kh. Gent 15 oktober 1998, TBH<br />

1999, 639 = TGR 1998, 215; Besl. Brussel 2 juni 2000, JLMB 2001, 181; kh. Luik 21 mei 2001, JLMB 2001,<br />

1761; S. BRIJS, RW 2005-2006, (543) 544.<br />

2933 Vgl. voor het beginsel Cass. 18 december 1970, Arr. 1971, 401 = RW 1970-71, 1756 = Pas. I 377 = JT<br />

1971, 381 = RNotB 1971, 346.<br />

Hof Brussel 24 januari 1964, RW 1963-64, 1511 oordeelt - m.i. de lege lata ten onrechte - dat zij de<br />

boedelschulden <strong>van</strong> het faillissement moeten laten voorgaan.<br />

2934 Dit lijkt althans te volgen uit de nieuwe tekst <strong>van</strong> de desbetreffende wetsbepalingen ingevolge de<br />

wetswijzigingen <strong>van</strong> 2007 en 2008 die bepalen dat de notaris afgifte moet doen behoudens rangregeling. Voor<br />

die wijziging gold in ieder geval dat de fiscus op basis <strong>van</strong> de notificatie geen rechtstreekse betaling kon<br />

vorderen in geval <strong>van</strong> faillissement e.d. (dit kon hij wel op basis <strong>van</strong> de inschrijving <strong>van</strong> een wettelijke<br />

hypotheek): E. DIRIX, "Overzicht", TPR 2004, nr. 41; Cass. 4 mei 2000, C.97.0344.N, Arr. 842 nr. 270 = Pas.<br />

2000 I nr. 270 = RW 1000-2001, 1134 = T.Not. 2001, 321 n. K. VERBEYLEN & G. DEBOODT = Rec.Cass.<br />

2001, 196 n. F. BOUCKAERT.<br />

2935 Hof Luik 19 februari 2007, JLMB 2008, 54.<br />

1089


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Het aandeel <strong>van</strong> de andere schuldeisers op de netto-opbrengst er<strong>van</strong> zal opnieuw moeten<br />

worden bepaald in die nieuwe samenloop, op de boedel zal hij in die nieuwe samenloop wordt<br />

samengesteld. Deze zal niet meer de definitief toebedeelde goederen bevatten, maar wel de<br />

intussen verkregen activa; bij algemene samenloop na een partiële zal de nieuwe boedel ook<br />

de beslagbare activa die voordien niet in beslag waren genomen bevatten.<br />

De reeds gelegde beslagen behouden echter hun bewarende werking (uitdrukkelijk zo bij<br />

collectieve schuldenregeling volgens art. 1675/7 § 2 GerW en tijdens de observatieperiode<br />

gerechtelijk akkoord volgens art. 31 II WCO, met dat voorbehoud dat de rechtbank <strong>van</strong><br />

koophandel naar gelang <strong>van</strong> de omstandigheden daar<strong>van</strong> opheffing kan verlenen). Daarom<br />

moet een beschikking over de in beslag genomen goederen, die niet tegenwerpelijk was aan<br />

de beslaglegger, ook niet tegenwerpelijk zijn aan de schuldeisers in samenloop, ook al dateert<br />

de beschikking <strong>van</strong> voor die grote samenloop 2936 .<br />

Ook bepaalde stappen in de executieprocedure kunnen hun uitwerking behouden, met name<br />

bepaalde stappen <strong>van</strong> het uitvoerend beslag in een opvolgende collectieve procedure. Indien<br />

de dag <strong>van</strong> de gedwongen verkoop <strong>van</strong> de in beslag genomen roerende of onroerende<br />

goederen reeds vóór de faillietverklaring of de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid <strong>van</strong> een<br />

collectieve schuldenregeling was bepaald en door aanplakking bekendgemaakt, geschiedt<br />

deze verkoop voor rekening <strong>van</strong> de boedel (art. 25 FaillW en 1675/7 § 2 II GerW). Art. 25 III<br />

FaillW voegt daaraan toe dat “Wanneer het belang <strong>van</strong> de boedel het vereist, kan de rechtercommissaris<br />

op verzoek <strong>van</strong> de curators uitstel of afstel <strong>van</strong> de verkoop toestaan”. Deze regel<br />

vinden we niet voor collectieve schuldenregeling in art. 1675/7 § 2 II GerW 2937 en geldt bij<br />

faillissement ook niet bij gedwongen verkoop <strong>van</strong> een onroerend goed ter uitvoering <strong>van</strong> een<br />

door een hypothecaire of bijzonder bevoorrechte schuldeiser gelegd beslag. Dat verhindert<br />

niet dat de rechter de verkoop toch kan opschorten wanneer deze in concreto misbruik <strong>van</strong><br />

recht zou uitmaken 2938 .<br />

Ook een verworven niet-tegenstelbaarheid <strong>van</strong> bepaalde handelingen aan de boedel in de<br />

eerste samenloop, blijft gelden in de tweede samenloop. In die zin is er een continuïteit tussen<br />

het collectief pandrecht <strong>van</strong> de schuldeisers in de eerste samenloop en die in de tweede (bv.<br />

een hypothecaire inschrijving genomen na de eerste samenloop maar voor de tweede, is<br />

evenmin geldig in de tweede samenloop 2939 ).<br />

2936 Anders evenwel Hof Bergen 8 april 2002, TBH 2004, 334 noot. C. CAUFFMAN, "Enige bedenkingen bij<br />

de bankgarantie op eerste verzoek".<br />

2937 In arrest nr. 104/2011 <strong>van</strong> 16 juni 2011 (http://www.const-court.be/public/n/2011/2011-104n.pdf = RW<br />

2011-<strong>2012</strong>, 1669) besliste het GwH dat deze bepaling niet discriminerend is, evenwel op grond <strong>van</strong> de<br />

vaststelling dat het in casu om een verkoop op verzoek <strong>van</strong> een hypothecaire schuldeiser ging. Het arrest<br />

Arbeidshof Brussel 2 april <strong>2012</strong>, zo dadelijk aangehaald, werd vervolgens in dezelfde zaak geveld.<br />

2938 Zo Arbeidshof Brussel(11 e K.) 2 april <strong>2012</strong>, Centrale kredietverlening nv, AR nr. 2009/52096, in een zaak<br />

waar geoordeeld werd dat enerzijds die schuldeiser toch betaald zou geraken uit de boedel (en intussen betaald<br />

was) en anderzijds de verkoop <strong>van</strong> de woning het passief zou vergroten, omdat een huurprijs hoger zou liggen<br />

dan de afbetaling <strong>van</strong> de hypothecaire lening. Zie eerder E. DIRIX, “Overzicht”, TPR 2007, p. 2148 nr. 214 en<br />

vn. 543; Hof Bergen 1 april 2003, P&B 2007, 205; beslagr. Bergen 5 juni 2003, P&B 2007, 192.<br />

2939 A. DE WILDE, "Opeenvolgende situaties <strong>van</strong> samenloop en artikel 44 II WGA”, TBH 2003, 345.<br />

1090


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

Handelingen gesteld op grond <strong>van</strong> de oude samenloop doch na het intreden <strong>van</strong> de<br />

opvolgende samenloop, zullen niet tegenwerpelijk zijn aan de nieuwe boedel. Indien bv. de<br />

gerechtsdeurwaarder die belast was met een uitvoerend beslag desondanks na de<br />

faillietverklaring nog gelden uitbetaalt aan schuldeisers, zullen deze moeten worden<br />

terugbetaald aan de boedel 2940 .<br />

3. Gevolgen voor het passief; lot <strong>van</strong> de schulden in en <strong>van</strong> de eerste boedel<br />

De rechten <strong>van</strong> de schuldeisers op het netto-actief worden dus opnieuw gefixeerd, rekening<br />

houdende met a) het deel dat intussen reeds zou betaald zijn en b) de schuldvorderingen die<br />

nog niet opkwamen in de eerste samenloop, maar wel in de tweede.<br />

Daarnaast rijst de belangrijke vraag wat er gebeurt met de boedelschulden <strong>van</strong> de eerste<br />

samenloop 2941 .<br />

a. Grote samenloop na beslag<br />

Wanneer een kleine samenloop gevolgd wordt door een grote, bv. een beslag gevolgd door<br />

een faillissement, wordt het beslag in beginsel opgeheven. Behoudens wettelijke afwijkingen<br />

zijn de boedelschulden <strong>van</strong> de eerste boedel geen boedelschulden <strong>van</strong> de opvolgende boedel.<br />

M.a.w. de kosten <strong>van</strong> het beslag zijn géén boedelschulden in het opvolgende faillissement<br />

(d.w.z. geen boedelschulden <strong>van</strong> de algemene boedel) of gerechtelijk reorganisatie of<br />

collectieve schuldenregeling.<br />

Wel kunnen zij eventueel bevoorrecht zijn op roerende goederen krachtens het bijzonder<br />

voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> het goed; zoals verder besproken omvat dit immers<br />

zowel een materieel als een juridisch behoud <strong>van</strong> de zaak. Zo kunnen de kosten <strong>van</strong> de<br />

eigenlijke beslaglegging bevoorrecht zijn op de daardoor behouden goederen 2942 , de kosten<br />

<strong>van</strong> de reeds afgehandelde verkoop op de daardoor bekomen opbrengst 2943 , de kosten voor de<br />

inning <strong>van</strong> schuldvorderingen op de daardoor geïnde opbrengst e.d.m. (zie de bespreking <strong>van</strong><br />

het genoemde voorrecht).<br />

Ook kan het zijn dat de beslaglegger over een aantal remedies beschikt, die niet overgaan op<br />

de collectiviteit <strong>van</strong> schuldeisers. Zo bv. kan de schuldeiser die derdenbeslag heeft gelegd op<br />

een schuldvordering, die ten onrechte door de derde-beslagene in weerwil <strong>van</strong> het beslag werd<br />

betaald aan zijn schuldeiser (schuldenaar <strong>van</strong> de beslaglegger), betaling vorderen <strong>van</strong> de derde<br />

ondanks de opheffing <strong>van</strong> het beslag door een faillissement <strong>van</strong> zijn schuldenaar. Dit<br />

2940 Bv. Hof Antwerpen 14 maart 2002, P&B 2002, 324. De schuldeiser diende wel enkel het nettobedrag terug<br />

te betalen, en niet ook de door de gerechtsdeurwaarder ingehouden kosten <strong>van</strong> beslaglegging.<br />

2941 Zie G. VAN HAEGENBORGH, "Beslag ten laste <strong>van</strong> een vennootschap in vereffening", noot onder Cass.<br />

23 januari 1992, RW 1992-93, 1088 v.; E. DIRIX, "Boedelschulden en opeenvolging <strong>van</strong> situaties <strong>van</strong><br />

samenloop", RW 1996-1997, 713.<br />

2942 Bv. Hof Luik 29 november 2001, TBH 2002, 394.<br />

2943 Bv. Hof Luik 29 november 2001, TBH 2002, 394, met inbegrip <strong>van</strong> de kosten <strong>van</strong> de gerechtsdeurwaarder<br />

voor het ontwerp <strong>van</strong> evenredige verdeling.<br />

1091


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

verhaalsrecht tegen de derde-beslagene valt niet in de boedel, maar is een eigen recht <strong>van</strong> de<br />

beslaglegger 2944 .<br />

b. Faillissement na vereffening<br />

Wanneer een vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon gevolgd wordt door een faillissement, zijn de<br />

kosten <strong>van</strong> vereffening in beginsel ook géén boedelschulden in het opvolgend<br />

faillissement 2945 , met dezelfde uitzonderingen (namelijk dat ze bevoorrecht zijn op die<br />

roerende goederen die door die vereffening voor de schuldeiser behouden zijn gebleven).<br />

c. Faillissement of vereffening na procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie<br />

Zie de bespreking in Deel II Hoofstuk VI bij de bespreking <strong>van</strong> de boedelschulden.<br />

2944 G. VAN HAEGENBORGH "De taak <strong>van</strong> de beslagrechter bij het toepassen <strong>van</strong> de sanctie opgelegd door<br />

art. 1540 I GerW", RW 2000-2001, (162) 164 nr. 9 met verwijzing naar HR 10 april 1964, NJ 1965 nr. 32;<br />

ASSER-HARTKAMP, Verbintenissenrecht I, (1992) nr. 202.<br />

2945 Rb. Brussel 21 januari 1965, RPS 1965, 146 = JT 1965, 333 = RCJB 1969, nr. 67 p. 429; Rb. Luik 22 juni<br />

1995, JLMB 1996, 883; Hof Antwerpen 22 april 1996, RW 1996-97, 712 noot E. DIRIX "Boedelschulden en<br />

opeenvolging <strong>van</strong> situaties <strong>van</strong> samenloop"; Hof Gent 21 februari 2001, TBH 2002, 319 noot P.C.; Hof<br />

Antwerpen 20 december 2001, RW 2003-2004, 349; Hof Gent 15 juni 2009, NjW 2009, 907 noot M. TISON<br />

(verwerping <strong>van</strong> de analogie met de continuïteit na gerechtelijk-akkoord-procedure); DE PAGE, Traité VII nr;<br />

53; VAN RYN, Principes II nr. 1063.<br />

Zie evenwel anders kh. Luik 11 december 1979, JL 1980, 71 (wel boedelschuld in opvolgend faillissement).<br />

1092


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK V. Vermogensvereffening zonder samenloop<br />

De regels inzake samenloop en vereffeningbewind gelden in beginsel niet bij gerechtelijke<br />

reorganisatie onder de WCO, noch wanneer een vermogen <strong>van</strong> een natuurlijke persoon of een<br />

gemeenschappelijk vermogen (huwgemeenschap, maatschap, feitelijke vereniging,<br />

gemeenschappelijke nalatenschap) wordt vereffend en verdeeld buiten de andere besproken<br />

situaties om.<br />

Indien het om een “gebonden vermogen" gaat (een niet ontbonden huwgemeenschap,<br />

maatschap of feitelijke vereniging), moet eerst worden overgegaan tot ontbinding (een<br />

opengevallen nalatenschap is door het openvallen ontbonden). Faillietverklaring of kennelijk<br />

onvermogen <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de vennoten (andere dan stille vennoten in de stille maatschap)<br />

ontbindt de maatschap.<br />

Vereffening <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen kan worden uitgelokt door de privé-schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de mede-eigenaars (die zich enkel op het netto-aandeel kunnen verhalen). Zij kunnen<br />

verder 1° tussenkomen in de verdeling en 2° zijdelings rechten <strong>van</strong> hun schuldenaar tegen de<br />

andere deelgenoten uitoefenen. Ze hebben geen recht om boedelscheiding te vorderen, wel<br />

om bv. de zuivere aanvaarding aan te vechten als paulianeus.<br />

Schuldeisers die zich op de activa <strong>van</strong> het te vereffenen vermogen kunnen verhalen, kunnen<br />

eventueel samenloop uitlokken; zij kunnen 1° tussenkomen in de verdeling en 2° zich<br />

verzetten tegen een toebedeling <strong>van</strong> de activa zonder dat er een voorafgaande vereffening<br />

plaatsvindt, met name door de boedelscheiding te vorderen.<br />

Zolang de vereffening-verdeling in der minne gebeurt, kan zij door de partijen (medeeigenaars)<br />

zelf worden uitgevoerd (en is er slechts een notaris nodig om de akten te verlijden<br />

die aan overschrijving zijn onderworpen, d.i. hoofdzakelijk bij onroerend goed). Bij<br />

betwisting daarentegen zal er een boedelnotaris worden aangesteld door de rechtbank.<br />

NB. Indien de verdeling betrekking heeft op een onverdeeld onroerend goed waarbij het aandeel <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de<br />

mede-eigenaars in (uitvoerend) beslag is genomen (zie art. 1561 GerW), dan vindt er voor het aandeel <strong>van</strong> de<br />

beslagen mede-eigenaar in de prijs <strong>van</strong> de verkoop <strong>van</strong> het goed wel een overwijzing plaats <strong>van</strong> de prijs aan de<br />

schuldeisers die in dat beslag kunnen opkomen en moet er ook een rangregeling worden opgemaakt. Voor dat<br />

aandeel ontstaat er - mits er zich meer dan een schuldeiser aanmeldt - dus wel een samenloop zoals bij<br />

uitvoerend beslag in het algemeen (en moet een rangregeling worden opgemaakt overeenkomstig art. 1639 v.<br />

GerW) 2946 .<br />

2946 Cass. 13 juni 2005, nr. C.02.0478.N, Kuppens t. Cuyvers en federale verzekeringen, RW 2005-2006, 901 n.<br />

R. JANSEN "Beslag op een onverdeeld onroerend goed en samenloop" = P&B 2006, 154. In casu was het goed<br />

in onverdeeldheid, en maakte het geen deel uit <strong>van</strong> een (al dan niet ontbonden) huwgemeenschap (het<br />

huwelijksstelsel was er een <strong>van</strong> scheiding <strong>van</strong> goederen).<br />

1093


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

INHOUD<br />

DEEL II. (ALGEMEEN DEEL) HET VERMOGEN, HET VERHAALSRECHT VAN SCHULDEISERS, DE<br />

SAMENLOOP VAN SCHULDEISERS ...................................................................................... 9<br />

HOOFDSTUK I. Het begrip vermogen...................................................................................................................... 10<br />

AFDELING A. Het begrip vermogen zoals het ontstaan is uit de rechtsontwikkeling.......................................10<br />

AFDELING B. Het begrip vermogen in het Belgische positieve recht -­‐ beginsel: de enkelvoudigheid en<br />

eenheid <strong>van</strong> het vermogen..........................................................................................................................................................12<br />

HOOFDSTUK II. Activa en hun statuut.................................................................................................................... 13<br />

AFDELING A. Indeling <strong>van</strong> de goederen................................................................................................................................13<br />

1. Indeling volgens hun aard ................................................................................................................................................13<br />

2. Indeling volgens de vatbaarheid voor private eigendom. ..................................................................................14<br />

a. Goederen vatbaar voor private eigendom, d.i. in de handel (“in commercium”).................................15<br />

b. Gemene goederen (res communes) en goederen buiten de handel (“extra commercium”)...........15<br />

3. Andere onderscheidingen.................................................................................................................................................16<br />

AFDELING B. Kenmerken <strong>van</strong> zakelijke rechten als onderscheiden <strong>van</strong> schuldvorderingen .......................17<br />

1. Rechtstreekse toebedeling <strong>van</strong> goederen aan één of meer personen (c.q. een vermogen) .................17<br />

2. Erga-­‐omnes karakter; afzonderingsrecht en afscheidingsrecht......................................................................18<br />

a. Beginsel ...............................................................................................................................................................................18<br />

b. Het afzonderings-­‐ en afscheidingsrecht ...............................................................................................................18<br />

c. Positie <strong>van</strong> derden ..........................................................................................................................................................19<br />

d. Positie <strong>van</strong> de bezitter ..................................................................................................................................................19<br />

e. Erga omnes karakter en relativiteit <strong>van</strong> de overdracht..................................................................................19<br />

3. Anterioriteitsbeginsel, nemo plus, volgrecht en alternatieve technieken...................................................20<br />

4. Beschikkings(on)bevoegdheid .......................................................................................................................................21<br />

a. Begrip...................................................................................................................................................................................21<br />

1° Het begrip beschikken. ..........................................................................................................................................21<br />

2° Beschikkingsbevoegdheid als vereiste ...........................................................................................................22<br />

3° Beschikkingsonbevoegdheid ..............................................................................................................................23<br />

b. Verschil met andere mechanismen.........................................................................................................................24<br />

1° Gronden voor het aanvechten <strong>van</strong> een verbintenis of andere rechtsgrond <strong>van</strong> een verrijking.<br />

...............................................................................................................................................................................................24<br />

2° De bescherming <strong>van</strong> het rechtmatig vertrouwen door de erkenning dat daaruit een<br />

verbintenis ontstaat c.q. daardoor tenietgaat ...................................................................................................25<br />

3° De bescherming <strong>van</strong> een wederpartij niet door die een zakelijk recht toe te kennen, maar<br />

door de verbintenis kwalitatief te maken...........................................................................................................25<br />

4° Overdraagbaarheidsbeperkingen.....................................................................................................................26<br />

5. Handhaafbaarheid door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie; beperking door het specialiteitsbeginsel<br />

...........................................................................................................................................................................................................26<br />

AFDELING C. Vereisten voor zakelijke rechten..................................................................................................................28<br />

1. Eisen gesteld aan het voorwerp <strong>van</strong> het zakelijk recht. ......................................................................................28<br />

a. Specialiteitsbeginsel, eenheidsbeginsel, bepaaldheidsbeginsel.................................................................28<br />

1° De beginselen in theorie. ......................................................................................................................................28<br />

1094


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a) Specialiteitsbeginsel..........................................................................................................................................28<br />

b) Eenheidsbeginsel................................................................................................................................................29<br />

c) Bepaaldheidsbeginsel.......................................................................................................................................30<br />

2° Uitwerking en nuancering....................................................................................................................................31<br />

a) Onroerende goederen.......................................................................................................................................31<br />

b) Roerende zaken ..................................................................................................................................................32<br />

i) Beginsel..............................................................................................................................................................32<br />

ii) Handelszaak of inboedel als voorwerp <strong>van</strong> pandrechten...........................................................32<br />

iii) Wisselpand ....................................................................................................................................................32<br />

iv) Roerend door anticipatie ? -­‐Tak-­‐ en wortelvaste vruchten......................................................33<br />

c) Schuldvorderingen.............................................................................................................................................34<br />

d) Andere onlichamelijke goederen ................................................................................................................34<br />

b. Het vereiste <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> het goed (de zaak)......................................................................................34<br />

2. Eisen gesteld aan het zakelijk recht..............................................................................................................................35<br />

a. Publiciteitsbeginsel........................................................................................................................................................35<br />

b. De numerus clausus <strong>van</strong> zakelijke rechten...........................................................................................................36<br />

1° Beginsel en historische achtergrond...............................................................................................................36<br />

2° Concrete betekenis..................................................................................................................................................36<br />

a) Geen nieuwe zakelijke rechten krachtens partijautonomie. ...........................................................37<br />

i) Typenzwang......................................................................................................................................................37<br />

ii) Typenfixierung en relativering daar<strong>van</strong>..............................................................................................38<br />

b) Beschikkingsbevoegdheid kan worden verleend aan een niet-­‐eigenaar; middellijke<br />

vertegenwoordiging ...............................................................................................................................................39<br />

c) Beschikkingsbevoegdheid over eigen goederen kan niet bij overeenkomst worden<br />

beperkt. ........................................................................................................................................................................40<br />

d) Overdraagbaarheid kan niet bij overeenkomst worden beperkt: conventionele<br />

vervreemdingsbeperkingen hebben geen zakelijke werking. .............................................................41<br />

3° Gevolgen bij fiduciaire verhoudingen.............................................................................................................41<br />

3. Eisen gesteld aan de titularis <strong>van</strong> het recht; toebedeling aan een vermogen <strong>van</strong> één of meerdere<br />

personen........................................................................................................................................................................................43<br />

a. Geen zakelijke rechten zonder titularis (bestaan <strong>van</strong> de gerechtigde)...................................................43<br />

1° Regel bij ontstaan <strong>van</strong> zakelijke rechten .......................................................................................................43<br />

2° Uitzonderingen .........................................................................................................................................................43<br />

3° Toepassing ..................................................................................................................................................................44<br />

b. Toebehoren <strong>van</strong> alle goederen tot het ene vermogen <strong>van</strong> de persoon, behoudens erkende<br />

afgescheiden vermogens..................................................................................................................................................44<br />

AFDELING D. Overdraagbaarheid en beslagbaarheid.....................................................................................................46<br />

1. Overdraagbaarheid..............................................................................................................................................................46<br />

a. Wettelijke beperkingen <strong>van</strong> de overdraagbaarheid. .......................................................................................46<br />

1° Goederen buiten de handel..................................................................................................................................46<br />

2° Wettelijke niet-­‐overdraagbaarheid ter bescherming <strong>van</strong> bepaalde partijen: rechten die<br />

intuitu personae zijn ten gunste <strong>van</strong> de persoon jegens wie ze worden uitgeoefend.....................46<br />

3° Overdracht slechts na vervulling <strong>van</strong> bepaalde wettelijke vereisten <strong>van</strong> openbare orde.......47<br />

4° Accessorium sequitur principale (niet afzonderlijk overdraagbaar zijn <strong>van</strong> afhankelijke<br />

rechten)..............................................................................................................................................................................47<br />

1095


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

5° Wettelijke niet-­‐overdraagbaarheid ter bescherming <strong>van</strong> de gerechtigde zelf (de schuldeiser)<br />

en zijn gezin......................................................................................................................................................................47<br />

6° Overdracht slechts na vervulling <strong>van</strong> bepaalde wettelijke vereisten ter bescherming <strong>van</strong><br />

bepaalde schuldeisers <strong>van</strong> de schuldeiser..........................................................................................................47<br />

b. Afwezigheid <strong>van</strong> zakelijke werking <strong>van</strong> conventionele overdrachtsbeperkingen en<br />

verbintenisrechtlijke begrenzingen er<strong>van</strong> ...............................................................................................................47<br />

1° Afwezigheid <strong>van</strong> zakelijke werking..................................................................................................................48<br />

a) Beginsel...................................................................................................................................................................48<br />

b) Nuances ..................................................................................................................................................................48<br />

i) Obligatoire aanspraak op de verkrijger...............................................................................................48<br />

ii) Onrechtstreekse zakelijke werking......................................................................................................48<br />

iii) Bijzonder statuut <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam ....................................................................49<br />

iv) Bij beperkte zakelijke rechten...............................................................................................................49<br />

2° Verbintenisrechtelijke beperkingen op conventionele vervreemdingsbeperkingen. ...............49<br />

a) Algemene regel....................................................................................................................................................49<br />

b) Rechtmatig belang .............................................................................................................................................50<br />

c) Beperking in de tijd............................................................................................................................................50<br />

i) regel.....................................................................................................................................................................50<br />

ii) wettelijke versoepeling .............................................................................................................................51<br />

d) Beperkte om<strong>van</strong>g ...............................................................................................................................................51<br />

2. De beslagbaarheid of verhaalsonderworpenheid <strong>van</strong> activa............................................................................51<br />

a. Wettelijke beperkingen <strong>van</strong> de beslagbaarheid ................................................................................................51<br />

1° Regel ..............................................................................................................................................................................51<br />

2° Uitzonderingen .........................................................................................................................................................52<br />

3° Niet-­‐beslagbare roerende zaken .......................................................................................................................52<br />

4° Niet-­‐beslagbare schuldvorderingen ................................................................................................................53<br />

5° Goederen <strong>van</strong> publiekrechtelijke rechtspersonen (art. 1412bis, ter en quater GerW) .............54<br />

6° Beperkte beslagbaarheid <strong>van</strong> de woning <strong>van</strong> een zelfstandige...........................................................55<br />

b. Conventionele beperkingen <strong>van</strong> de beslagbaarheid .......................................................................................56<br />

1° Beginsel ........................................................................................................................................................................56<br />

2° Nuance bij schuldvorderingen op naam ? .....................................................................................................56<br />

AFDELING E. De overgang <strong>van</strong> activa.....................................................................................................................................58<br />

1. Oorspronkelijke verkrijging.............................................................................................................................................58<br />

2. Afgeleide verkrijging onder algemene titel...............................................................................................................58<br />

3. Afgeleide verkrijging onder bijzondere titel.............................................................................................................59<br />

a. Overzicht.............................................................................................................................................................................59<br />

b. Overdracht.........................................................................................................................................................................59<br />

1° Geldige titel.................................................................................................................................................................59<br />

2° Levering .......................................................................................................................................................................60<br />

3° Beschikkingsbevoegdheid....................................................................................................................................60<br />

4° Overdraagbaarheid en andere objectieve vereisten.................................................................................60<br />

4. Onzelfstandige of declaratieve wijzen <strong>van</strong> verkrijging........................................................................................61<br />

HOOFDSTUK III. Passiva en hun verhaalbaarheid en andere gevolgen voor het vermogen............... 62<br />

AFDELING A. Ontstaan en overgang <strong>van</strong> passiva..............................................................................................................63<br />

1. Bij verkrijging onder algemene titel.............................................................................................................................63<br />

1096


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Bij verkrijging onder bijzondere titel ..........................................................................................................................64<br />

a. Regel .....................................................................................................................................................................................64<br />

b. Kwalitatieve verbintenissen ......................................................................................................................................65<br />

1° Begrip en rechtsgevolgen.....................................................................................................................................65<br />

2° Basisregel ....................................................................................................................................................................66<br />

3° Toepassingen.............................................................................................................................................................66<br />

AFDELING B. Soorten passiva....................................................................................................................................................69<br />

1. Volgens hun verhaalbaarheid .........................................................................................................................................69<br />

a. Verhaalbare en niet verhaalbare..............................................................................................................................69<br />

b. In natura uitvoerbaar of niet .....................................................................................................................................69<br />

c. Op het hele vermogen verhaalbare, op een enkel goed verhaalbare, (mede) op een afgescheiden<br />

vermogen verhaalbare......................................................................................................................................................69<br />

1° Regel: verhaalbaar op het hele vermogen, niet op de persoon............................................................69<br />

a) Verhaalbaar op het hele vermogen.............................................................................................................70<br />

b) Geen lijfsdwang...................................................................................................................................................70<br />

2° Uitzondering: slechts op één of meerdere goederen verhaalbaar......................................................70<br />

a) Gehoudenheid met slechts één of meer bepaalde goederen ...........................................................70<br />

b) Niet verwarren met kwalitatieve verbintenissen ................................................................................71<br />

c) Gehoudenheid enkel <strong>van</strong> het bestuurd (vreemd) vermogen...........................................................71<br />

d) Verdwenen uitzondering: het zeefortuin; opgekomen uitzondering: de volkomen<br />

rechtspersoon ...........................................................................................................................................................72<br />

e) Niet-­‐beslagbaarheid gezinswoning voor professionele schulden.................................................72<br />

3° Verhaalbaar op een vermogen wiens mede-­‐eigenaars niet of niet allen schuldenaar zijn......72<br />

d. Bevoorrechte, niet-­‐bevoorrechte, achtergestelde............................................................................................73<br />

2. Volgens de aard <strong>van</strong> de schuld en <strong>van</strong> het krediet.................................................................................................73<br />

3. Kapitaal (hoofdsom) en interest....................................................................................................................................74<br />

AFDELING C. Reële executie.......................................................................................................................................................76<br />

1. Aspecten <strong>van</strong> verbintenissenrecht c.q. executieprocesrecht.............................................................................76<br />

2. Vormen <strong>van</strong> en vereisten voor reële executie..........................................................................................................76<br />

3. Bijkomende dwangmiddelen – bewarende maatregelen....................................................................................78<br />

a. Dwangsom..........................................................................................................................................................................78<br />

b. Bewarende maatregelen ter beveiliging <strong>van</strong> reële executie........................................................................78<br />

4. Beperkingen <strong>van</strong> het executierecht..............................................................................................................................79<br />

AFDELING D. Het verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op het vermogen <strong>van</strong> hun schuldenaar.....................80<br />

1. De rechtsgevolgen <strong>van</strong> schuldvorderingen voor hun realisatie.......................................................................80<br />

a. De afwezigheid <strong>van</strong> anterioriteitsbeginsel ten aanzien <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar ....80<br />

b. Nuancering <strong>van</strong> de relativiteit <strong>van</strong> schuldvorderingen .................................................................................81<br />

c. Afwezigheid <strong>van</strong> handhaving door zakelijke subrogatie ...............................................................................81<br />

2. De “realisatie” <strong>van</strong> schuldvorderingen........................................................................................................................82<br />

a. Verschillende realisatievormen zoals ze zich historisch hebben ontwikkeld......................................82<br />

b. Het onderscheid tussen individuele en collectieve realisatie. ....................................................................83<br />

1° Individuele realisatie..............................................................................................................................................83<br />

2° Collectieve realisatie...............................................................................................................................................83<br />

c. De rechtspolitieke keuze <strong>van</strong> het Belgische recht: collectief karakter <strong>van</strong> het beslag (geen<br />

individueel zakelijk recht of voorrang). ....................................................................................................................84<br />

1° Collectief karakter <strong>van</strong> faillissement en andere algemene beslagen.................................................84<br />

1097


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Collectief karakter <strong>van</strong> het individuele uitvoerend beslag ....................................................................85<br />

a) Rechtsstelsels waar individueel beslag individuele voorrang schept.........................................85<br />

b) Belgisch recht: beslag als collectieve maatregel...................................................................................86<br />

c) Commentaar..........................................................................................................................................................87<br />

d. Gevolgen <strong>van</strong> de collectivisering <strong>van</strong> het verhaal: de relativiteit <strong>van</strong> schuldvorderingen.............88<br />

3. De concrete uitoefening <strong>van</strong> het verhaalsrecht en zijn gevolgen: beslag leggen of uitlokken;<br />

toepasselijk recht. .....................................................................................................................................................................89<br />

a. De vormen <strong>van</strong> beslag: partieel beslag en algemeen beslag ........................................................................89<br />

b. Toepasselijk recht...........................................................................................................................................................90<br />

4. De beperking <strong>van</strong> het verhaal tot het vermogen zoals het bestaat (“in de schoenen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar”)..............................................................................................................................................................................91<br />

a. Gebondenheid aan zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen .....................................................91<br />

b. Geen gebondenheid aan geveinsde rechten........................................................................................................92<br />

c. Geen gebondenheid aan oudere maatregelen <strong>van</strong> collectief geacht verhaal ........................................92<br />

d. Uitzonderingen op de eerbiediging <strong>van</strong> eigendom of zakelijke rechten <strong>van</strong> een derde..................92<br />

5. Uitbreiding <strong>van</strong> het verhaalsrecht tot sommige goederen die schijnbaar aan de schuldenaar<br />

toebehoren...................................................................................................................................................................................93<br />

a. Mogelijke toepassing <strong>van</strong> de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers te goeder trouw<br />

.....................................................................................................................................................................................................93<br />

1° Uitgangspunt: de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers te goeder trouw .............94<br />

2° Mogelijke toepassing <strong>van</strong> de regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers te goeder<br />

trouw op de verkrijger krachtens beslag. ...........................................................................................................94<br />

b. Toepassing <strong>van</strong> de regels inzake gewone simulatie en deze inzake zakenrechtelijke simulatie.96<br />

1° Gewone simulatie.....................................................................................................................................................96<br />

2° Zakenrechtelijke simulatie -­‐ Verhaal op andermans goederen met betrekking waartoe de<br />

schuldenaar in eigen naam optreedt (“verborgen” middellijke vertegenwoordiging)...................96<br />

6. Uitbreiding <strong>van</strong> het verhaalsrecht door aanvechting <strong>van</strong> handelingen uit de “verdachte periode” en<br />

<strong>van</strong> bedrieglijke handelingen (pauliaanse vorderingen s.l.). .................................................................................98<br />

a. Herstel-­‐ of aanvechtingsbevoegdheden bij faillissement <strong>van</strong> een handelaar.......................................98<br />

1° Overzicht en internationale aspecten .............................................................................................................98<br />

a) Toepassingsgebied.............................................................................................................................................98<br />

b) Uitzonderingsregels.......................................................................................................................................100<br />

c) Internationaal privaatrecht.........................................................................................................................100<br />

2° Bepaling <strong>van</strong> de verdachte periode...............................................................................................................100<br />

3° Zwarte lijst <strong>van</strong> art. 17 FaillW .........................................................................................................................101<br />

a) Art. 17, 1° FaillW: handelingen geheel of gedeeltelijk om niet....................................................102<br />

b) Art. 17, 2° FaillW: betaling <strong>van</strong> niet vervallen schulden, anders dan door<br />

schuldvergelijking ................................................................................................................................................102<br />

c) Art. 17, 2° FaillW vervolg: inbetalinggeving ........................................................................................103<br />

i) Regel.................................................................................................................................................................103<br />

ii) Niet getroffen betalingen of inbetalinggevingen .........................................................................103<br />

iii) Getroffen betalingen of inbetalinggevingen.................................................................................105<br />

d) Art. 17, 3° FaillW: zakelijke zekerheden gevestigd voor vroegere schulden (aanvullende<br />

zekerheden) ............................................................................................................................................................105<br />

i) Niet getroffen zekerheden......................................................................................................................106<br />

ii) Onverplichte vestigingen.......................................................................................................................106<br />

1098


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

iii) Verplichte vestigingen ...........................................................................................................................107<br />

iv) In het bijzonder marge-­‐opvragingen...............................................................................................108<br />

v) Ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> bestaande zekerheden...........................................................................................109<br />

vi) Onderscheid tussen bestaande en nieuwe schulden; rekening-­‐courantverhoudingen<br />

.................................................................................................................................................................................109<br />

4° Grijze lijst <strong>van</strong> art. 18 en 19 FaillW. ..............................................................................................................111<br />

a) Faillissementspauliana (art. 18 FaillW).................................................................................................111<br />

i) Regel: drie vereisten..................................................................................................................................111<br />

ii) Al dan niet aan art. 18 onderworpen rechtshandelingen........................................................112<br />

b) Art. 19 FaillW ....................................................................................................................................................113<br />

5° Gevolgen....................................................................................................................................................................113<br />

a) Beperkt tot het nadeel...................................................................................................................................113<br />

b) In de verhouding met de wederpartij ....................................................................................................113<br />

c) In verhouding met partijen die hun volgrecht verloren hebben ................................................114<br />

d) In verhouding tot derde-­‐verkrijgers.......................................................................................................114<br />

e) In verhouding tot schuldeisers <strong>van</strong> de wederpartij .........................................................................115<br />

b. De gemeenrechtelijke actio Pauliana of aanvechting wegens schuldeisersbedrog, in en buiten<br />

faillissement........................................................................................................................................................................115<br />

1° Algemeen ..................................................................................................................................................................115<br />

2° Vereisten...................................................................................................................................................................116<br />

a) Een rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldenaar .............................................................................................116<br />

b) Anterioriteit <strong>van</strong> de schuldvordering tegenover de aangevochten handeling, behalve in<br />

geval <strong>van</strong> faillissement .......................................................................................................................................117<br />

i) Regel.................................................................................................................................................................117<br />

ii) Twee uitzonderingen...............................................................................................................................119<br />

iii) Ongeacht cessie of subrogatie ............................................................................................................120<br />

c) Opeisbare schuldvordering op het tijdstip <strong>van</strong> de aanvechting..................................................120<br />

d) Vermindering <strong>van</strong> de verhaalsmogelijkheden <strong>van</strong> de aanvechtende schuldeiser..............121<br />

i) Een verarming in ruime zin....................................................................................................................121<br />

ii) Niet noodzakelijk om een verarming in enge zin........................................................................122<br />

iii) Niet als de benadeling ongedaan wordt gemaakt......................................................................124<br />

iv) Niet wanneer de rechtshandeling verplicht was........................................................................124<br />

v) Niet wanneer de aanvechting niets kan opleveren.....................................................................124<br />

e) Bedrog in hoofde <strong>van</strong> de schuldenaar ....................................................................................................125<br />

f) Indien er een wederpartij betrokken is en de aangevochten handeling in diens hoofde<br />

onder bezwarende titel is, ook bedrog in hoofde <strong>van</strong> de erbij betrokken wederpartij vereist<br />

.......................................................................................................................................................................................126<br />

i) Handelingen onder bezwarende titel ................................................................................................126<br />

ii) Kosteloze handelingen............................................................................................................................126<br />

g) Geen misbruik <strong>van</strong> recht ..............................................................................................................................127<br />

h) Bijzondere regels voor aanvechting <strong>van</strong> een verdeling (882 BW) ............................................127<br />

i) Bijzondere vereiste <strong>van</strong> voorafgaand verzet en uitzonderingen...........................................128<br />

ii) Aanvechting <strong>van</strong> een verdeling die ondanks verzet heeft plaatsgevonden.....................128<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> een geslaagde aanvechting ..................................................................................................129<br />

a) Verhaalsrecht op de goederen, ongeacht de verkrijging door een derde, maar behoudens<br />

derdenbescherming.............................................................................................................................................129<br />

1099


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

i) In de verhouding tussen de agerende schuldeiser en de wederpartij <strong>van</strong> diens<br />

schuldenaar (en diens schuldeisers)......................................................................................................129<br />

ii) In de verhouding met een opvolgende verkrijger.......................................................................132<br />

iii) Gevolgtrekkingen voor de aard <strong>van</strong> de pauliana .......................................................................133<br />

b) Beperking <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> de pauliana in verhouding tot de beperking <strong>van</strong> het<br />

verhaalsrecht..........................................................................................................................................................134<br />

c) Relatieve werking (begunstigde schuldeisers) -­‐ verhouding met andere schuldeisers <strong>van</strong><br />

de schuldenaar.......................................................................................................................................................135<br />

d) Gevolgen voor de interne verhouding tussen schuldenaar en wederpartij ..........................136<br />

4° Werkwijze. ...............................................................................................................................................................136<br />

a) Mogelijke werkwijze <strong>van</strong> de schuldeiser ..............................................................................................136<br />

b) Mogelijke handelingen tegen de agerende schuldeiser..................................................................137<br />

5° Verjaring ...................................................................................................................................................................137<br />

6° IPR ...............................................................................................................................................................................138<br />

c. Aanvechting <strong>van</strong> een bedrieglijke verwerping <strong>van</strong> een nalatenschap (art. 788 BW) ....................138<br />

d. Inroepen <strong>van</strong> de verjaring ondanks afstand door de schuldenaar ........................................................139<br />

7. Beperkingen <strong>van</strong> het verhaalsrecht...........................................................................................................................139<br />

a. Afstand door de schuldeiser <strong>van</strong> verhaal op bepaalde goederen ...........................................................139<br />

b. Opschorting met het oog op gerechtelijke reorganisatie ...........................................................................140<br />

c. Volgorde die al dan niet moet worden gehanteerd bij het verhaal........................................................141<br />

1° Beginsel .....................................................................................................................................................................141<br />

2° Schakeringen...........................................................................................................................................................141<br />

a) "Voorrecht <strong>van</strong> uitwinning" <strong>van</strong> de borg ..............................................................................................141<br />

b) Misbruik <strong>van</strong> recht; algemene zorgvuldigheidsplicht.....................................................................142<br />

d. Opschorting verhaal op onverdeelde aandelen in een goed of vermogen..........................................143<br />

e. Verbod <strong>van</strong> ongegronde verrijking ......................................................................................................................143<br />

AFDELING E. Zekerheidstechnieken en zekerheidsovereenkomsten in het algemeen.................................144<br />

1. Redenen voor het belang <strong>van</strong> zekerheidsovereenkomsten. ...........................................................................144<br />

a. Ondermijning aan de actiefzijde............................................................................................................................144<br />

b. Ondermijning aan de passiefzijde ........................................................................................................................144<br />

c. Ondermijning door zakelijke zekerheden .........................................................................................................144<br />

2. Classificatie <strong>van</strong> de zekerheden ..................................................................................................................................145<br />

a. Naar hun rechtsgevolgen..........................................................................................................................................145<br />

b. Naar hun bedingbaarheid ........................................................................................................................................146<br />

c. Naar hun wijze <strong>van</strong> verkrijging..............................................................................................................................146<br />

3. Persoonlijke zekerheden, d.i. verhaal op het vermogen <strong>van</strong> een derde ....................................................148<br />

4. Zakelijke zekerheden.......................................................................................................................................................149<br />

a. Zakelijke zekerheden in enge zin..........................................................................................................................149<br />

b. Opschortingsrechten..................................................................................................................................................150<br />

c. Algemene voorrechten...............................................................................................................................................150<br />

d. Vermogensafscheiding ..............................................................................................................................................150<br />

5. Zekerheden in ruimere zin -­‐ behoud <strong>van</strong> het gemeenschappelijk onderpand.......................................151<br />

a. Zgn. negatieve zekerheden en andere bestuursbeperkingen...................................................................151<br />

1° Omschrijving en soorten....................................................................................................................................151<br />

2° Totstandkoming en geldigheidsvereisten..................................................................................................153<br />

3° Rechtsgevolgen ......................................................................................................................................................153<br />

1100


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a) Louter obligatoire werking .........................................................................................................................154<br />

b) Accessoir karakter..........................................................................................................................................154<br />

b. Achterstelling <strong>van</strong> schuldeisers en vermindering <strong>van</strong> zekerheidspositie. .........................................155<br />

1° Toepassingen..........................................................................................................................................................155<br />

a) Afstand <strong>van</strong> bevoorrechte positie of rang op bepaalde goederen..............................................155<br />

b) Achterstelling ten aanzien <strong>van</strong> de gewone schuldeisers: kapitaal en quasi-­‐kapitaal........156<br />

i) Kapitaalschulden c.q. schuldvorderingen uit kapitaalinbreng ...............................................156<br />

ii) Schuldvorderingen uit achtergestelde leningen..........................................................................156<br />

c) Beperking <strong>van</strong> verhaal ten aanzien <strong>van</strong> bepaalde activa................................................................157<br />

d) Rang tussen partijen bij transacties op schuldvorderingen.........................................................157<br />

2° Verbintenisrechtelijke regels...........................................................................................................................158<br />

3° Afstand <strong>van</strong> zakenrechtelijke rechten..........................................................................................................158<br />

c. Wettelijke mogelijkheden voor de schuldeisers om het vermogen <strong>van</strong> een schuldenaar te<br />

beveiligen.............................................................................................................................................................................159<br />

1° Preventieve maatregelen...................................................................................................................................159<br />

a) Bewarend beslag, inbegrepen fiscale vormen er<strong>van</strong> .......................................................................159<br />

i) Vereisten.........................................................................................................................................................159<br />

ii) Machtigingsprocedure ............................................................................................................................160<br />

iii) Vormen <strong>van</strong> het beslag zelf..................................................................................................................161<br />

iv) Publiciteit.....................................................................................................................................................162<br />

v) Rechtsgevolgen...........................................................................................................................................162<br />

b) Doen opmaken <strong>van</strong> een boedelbeschrijving (inventaris)..............................................................164<br />

c) Verzegeling of zegellegging.........................................................................................................................164<br />

d) Onder sekwester stellen...............................................................................................................................164<br />

e) Onder voorlopig bewind stellen................................................................................................................165<br />

f) Verzet tegen teruggave instellen ...............................................................................................................165<br />

g) Bewarende maatregelen ten aanzien <strong>van</strong> een vermogen in vereffening zonder samenloop;<br />

o.a. verzet tegen verdeling................................................................................................................................165<br />

i) Verzet tegen verdeling <strong>van</strong> een gemeenschappelijk vermogen buiten hun afwezigheid<br />

.................................................................................................................................................................................165<br />

ii) Tussenkomst in de verdeling ...............................................................................................................166<br />

iii) Boedelscheiding........................................................................................................................................166<br />

2° Curatieve maatregelen of herstelmaatregelen.........................................................................................166<br />

a) De actio pauliana en herstelmaatregelen bij faillissement ...........................................................166<br />

b) De zgn. "zijdelingse vordering" (art.1166 BW)..................................................................................167<br />

i) Vereisten.........................................................................................................................................................167<br />

ii) Wijze <strong>van</strong> optreden ..................................................................................................................................169<br />

iii) Rechtsgevolgen.........................................................................................................................................169<br />

3° Informatieplichten................................................................................................................................................170<br />

d. Ontbinding of verdeling vorderen........................................................................................................................170<br />

e. Wettelijke mogelijkheden om de toename <strong>van</strong> het passief te belemmeren.......................................170<br />

6. Maatregelen om zich <strong>van</strong> deelname aan collectieve procedures te verzekeren, genomen vooraleer<br />

er een beslag is -­‐ Registratie <strong>van</strong> verzet in het centraal beslagberichtenbestand.....................................170<br />

7. Bestuurs-­‐ of inningsbevoegdheden toegekend aan een schuldeiser.........................................................171<br />

AFDELING F. Informatieplichten jegens en informatiebronnen voor de schuldeiser....................................173<br />

1. Informatie-­‐ en bewaarplichten <strong>van</strong> de schuldenaar zelf..................................................................................173<br />

1101


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. Contractuele plichten.................................................................................................................................................173<br />

b. Buitencontractuele plichten....................................................................................................................................173<br />

c. Boekhoudplichten........................................................................................................................................................174<br />

2. Plichten <strong>van</strong> derden..........................................................................................................................................................174<br />

1° Fiscale en parafiscale verwittigingsplicht..................................................................................................174<br />

a) Authentieke akten betreffende onroerend goed ...............................................................................174<br />

b) Bewarend beslag op onroerend goed.....................................................................................................178<br />

c) Authentieke akten betreffende roerende zaken ................................................................................178<br />

d) Bij evenredige verdeling na derdenbeslag...........................................................................................178<br />

e) Akten betreffende de overdracht <strong>van</strong> een onderneming...............................................................179<br />

f) Akten en attesten betreffende de erfopvolging...................................................................................179<br />

2° Informatieplichten inzake successierechten ............................................................................................181<br />

3° Bewaar-­‐ en opschortingsplichten <strong>van</strong> derden .........................................................................................181<br />

a) Conventionele verplichtingen, onder andere <strong>van</strong> een derde-­‐pandhouder............................181<br />

b) Derde-­‐beslagene..............................................................................................................................................181<br />

c) Bewaar-­‐ en opschortingsplichten <strong>van</strong> bewaarnemers <strong>van</strong> een schuldenaar <strong>van</strong><br />

successierechten ...................................................................................................................................................181<br />

4° Wegwijzerplicht <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers ......................................................................................................182<br />

5° Informatieplicht jegens de dienst handelsonderzoek...........................................................................182<br />

3. Andere informatiebronnen voor de schuldeiser .................................................................................................182<br />

HOOFDSTUK IV. Afgescheiden vermogens en aandelen in afgescheiden vermogens..........................184<br />

AFDELING A. Mogelijkheid en opsomming <strong>van</strong> afgescheiden vermogens..........................................................184<br />

1. Vereffeningsbewind en aanzuiveringsbewind .....................................................................................................184<br />

2. (Bestemmings)gebonden gemeenschappelijke vermogens ...........................................................................185<br />

3. Ontbonden gemeenschappelijke vermogens, nalatenschap...........................................................................185<br />

a. Gemeenschappelijke vermogens na hun ontbinding ...................................................................................185<br />

b. De niet-­‐gemeenschappelijke nalatenschap in sommige gevallen...........................................................186<br />

4. Fideicommissair vermogen...........................................................................................................................................186<br />

5. Andere afgescheiden vermogens................................................................................................................................187<br />

AFDELING B. De rechtsgevolgen <strong>van</strong> het afgescheiden vermogen.........................................................................189<br />

1. Beschikkingsgebondenheid ..........................................................................................................................................189<br />

2. Activa én passiva ; boedelschulden ...........................................................................................................................189<br />

3. De aard <strong>van</strong> het recht op de goederen <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen; beschikking over de<br />

goederen en over aandelen in de goederen of in het vermogen........................................................................190<br />

a. Geen beschikkingen voor eigen rekening op goederen of aandelen in afzonderlijke goederen190<br />

b. Aard <strong>van</strong> het mede-­‐eigendomsrecht ...................................................................................................................192<br />

c. Beschikkingen voor gemene rekening over en toebedelingen <strong>van</strong> bestanddelen <strong>van</strong> de<br />

gemeenschap......................................................................................................................................................................194<br />

4. Voorrang voor de vermogensschuldeisers (boedelschulden).......................................................................195<br />

a. Voorrang op de activa <strong>van</strong> het afgescheiden vermogen .............................................................................195<br />

b. Uiteenlopende regels voor de verhaalbaarheid op het vermogen <strong>van</strong> de deelgenoten ...............197<br />

AFDELING C. De aard <strong>van</strong> de rechten op een afgescheiden vermogens en de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

<strong>van</strong> die rechthebbenden............................................................................................................................................................197<br />

1. Type <strong>van</strong> zakelijk recht ...................................................................................................................................................197<br />

2. Het aandeel als een onlichamelijk goed, voorwerp <strong>van</strong> zakenrecht ...........................................................198<br />

1102


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3. Bijzonderheden <strong>van</strong> het aandeel als onlichamelijk goed: de uitwendige werking <strong>van</strong> de inwendige<br />

beschikkingsgebondenheid. ..............................................................................................................................................199<br />

a. Overdraagbaarheid .....................................................................................................................................................199<br />

b. Beslagbaarheid ; toepassing op mede-­‐eigendom en afgescheiden vermogens <strong>van</strong> de regel « In<br />

de schoenen <strong>van</strong> de schuldenaar »............................................................................................................................200<br />

c. Aanwas, ontbinding.....................................................................................................................................................201<br />

Vergelijking met equitable interests. ..............................................................................................................................201<br />

HOOFDSTUK V. Samenloop <strong>van</strong> schuldeisers in het algemeen....................................................................203<br />

AFDELING A. Uitgangspunten en definitie <strong>van</strong> samenloop .......................................................................................203<br />

1. Uitgangspunten ..................................................................................................................................................................203<br />

2. Definitie <strong>van</strong> samenloop.................................................................................................................................................204<br />

AFDELING B. De aan samenloop onderworpen activa ................................................................................................205<br />

1. De onderwerping <strong>van</strong> activa aan samenloop ........................................................................................................205<br />

2. Gevolgen voor de bevoegdheid over de activa .....................................................................................................206<br />

a. Beginsel en achtergrond ...........................................................................................................................................206<br />

1° Beschikkingsonbevoegdheid ...........................................................................................................................206<br />

2° Derdenbescherming tegen deze onbevoegdheid ?.................................................................................207<br />

b. Bevoegdheid <strong>van</strong> een bewindvoerder ................................................................................................................208<br />

c. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de beschikkingsonbevoegdheid..................................................................................................208<br />

3. De vorming <strong>van</strong> een afgescheiden vermogen........................................................................................................208<br />

AFDELING C. De rechten <strong>van</strong> de schuldeisers en hun onderlinge fixatie ............................................................210<br />

1. De fixatie in abstracto <strong>van</strong> de rechten voortvloeiend uit de bestaande schuldvorderingen op het<br />

gemeenschappelijk onderpand. .......................................................................................................................................210<br />

a. Beginsel ............................................................................................................................................................................210<br />

b. Negatief gevolg: geen bevoegdheid meer tot individuele maatregelen...............................................211<br />

c. Negatief gevolg: uitsluiting <strong>van</strong> nieuwe schulden..........................................................................................211<br />

d. Negatief gevolg: schorsing <strong>van</strong> de loop der interest ....................................................................................212<br />

e. Positief gevolg : bewarend effect ..........................................................................................................................212<br />

f. Positief gevolg: veralgemeende zakelijke subrogatie ...................................................................................213<br />

g. Geen afbreuk aan reeds bestaande rechten op het onderpand of rechten op andere activa......214<br />

h. Aard <strong>van</strong> de regels: bescherming <strong>van</strong> private belangen, geen openbare orde. ................................214<br />

2. Rechten op een aandeel in de netto-­‐boedel...........................................................................................................215<br />

a. Gevolgen <strong>van</strong> de vermogensafscheiding voor de rechten ten aanzien <strong>van</strong> afzonderlijke activa<br />

..................................................................................................................................................................................................215<br />

b. Voorrang voor boedelschulden .............................................................................................................................215<br />

3. Gevolgen in verhouding tot de schuldenaar ..........................................................................................................216<br />

a. Lot <strong>van</strong> de resterende schuld(vordering). ........................................................................................................216<br />

b. Gevolg wanneer een of meer schuldeisers teveel hebben ont<strong>van</strong>gen bij de verdeling.................216<br />

HOOFDSTUK VI. Rangschikking <strong>van</strong> schuldvorderingen in het algemeen ..............................................218<br />

AFDELING A. Inleiding...............................................................................................................................................................218<br />

1. De "wettige redenen <strong>van</strong> voorrang"..........................................................................................................................218<br />

2. Globale rangschikking of meerdere rangschikkingen ?....................................................................................218<br />

AFDELING B. De « afzondering » <strong>van</strong> activa waarop zakelijke rechten rusten (al dan niet separatisten)<br />

..............................................................................................................................................................................................................220<br />

1103


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1. De afzondering en zijn gevolgen.................................................................................................................................221<br />

a. Wie heeft een afzonderingsrecht ..........................................................................................................................221<br />

b. Voorwerp <strong>van</strong> het afzonderingsrecht: de afzonderlijke regeling is beperkt tot de opbrengst <strong>van</strong><br />

het bezwaarde goed (onderpand); zakelijke subrogatie.................................................................................221<br />

c. Geen bijdrage in de algemene boedelschulden, wel voorrang aan de specifieke boedelschulden<br />

..................................................................................................................................................................................................223<br />

1° Geen bijdrage in de algemene boedelkosten.............................................................................................223<br />

2° Voorrang aan specifieke boedelschulden (kosten tot behoud, boedelredding en uitwinning)<br />

............................................................................................................................................................................................224<br />

a) De op de goederen verschuldigde douanerechten en accijnzen.................................................224<br />

b) Kosten voor boedelredding en uitwinning <strong>van</strong> het goed...............................................................224<br />

c) Kosten tot behoud s.s.....................................................................................................................................225<br />

i) Beginsel...........................................................................................................................................................225<br />

ii) Toepassingen ..............................................................................................................................................226<br />

3° De voorrang <strong>van</strong> de specifieke boedelschulden tast de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de dekking niet aan. ..227<br />

d. Voorrang op de opbrengst slechts tot beloop <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering (wel m.i.v. de<br />

verzekerde interest)........................................................................................................................................................227<br />

1° Beginsel: afzonderingsrecht slechts voor zover er ook een verzekerde schuldvordering is.<br />

............................................................................................................................................................................................227<br />

2° Nadere bepaling <strong>van</strong> de verzekerde schuld(vordering)en; al dan niet verzekerde interest228<br />

a) Beginsel................................................................................................................................................................228<br />

b) Gevolgen <strong>van</strong> het mee verzekerd zijn <strong>van</strong> de interest ....................................................................228<br />

c) Uitzonderingen, i.h.b. collectieve schuldenregeling .........................................................................228<br />

3° Lot <strong>van</strong> het niet verzekerd gedeelte <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering en <strong>van</strong> het saldo <strong>van</strong><br />

de opbrengst.................................................................................................................................................................229<br />

e. Toepassing anterioriteitsbeginsel en andere beginselen <strong>van</strong> zakenrecht bij conflicten..............229<br />

f. Besluit: rangorde...........................................................................................................................................................230<br />

2. Separatisten (afscheidingsrecht) en lossingsrecht.............................................................................................230<br />

a. Wie heeft een afscheidingsrecht............................................................................................................................231<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> het afscheidingsrecht....................................................................................................................231<br />

1° Geen uitvoerbare titel vereist..........................................................................................................................231<br />

2° Individueel executierecht bij samenloop....................................................................................................231<br />

c. Beperking <strong>van</strong> het afscheidingsrecht bij sommige collectieve procedures........................................232<br />

1° In beginsel teruggeschroefd bij bepaalde vormen <strong>van</strong> samenloop.................................................232<br />

2° Uitzonderingen ......................................................................................................................................................233<br />

d. Behoud executierecht na sluiting collectieve procedure ...........................................................................234<br />

3. Nog verderreikende rechten; ontbindingsrecht. .................................................................................................234<br />

AFDELING C. De rangschikking <strong>van</strong> schuldvorderingen in de algemene boedel .............................................235<br />

1. Algemene begrippen ........................................................................................................................................................235<br />

2. Niet beslagbare goederen en levensonderhoud...................................................................................................236<br />

3. De boedelschulden <strong>van</strong> de algemene boedel (massa).......................................................................................236<br />

a. Begrip................................................................................................................................................................................236<br />

b. Rechtsgevolgen.............................................................................................................................................................237<br />

1° Rang ten aanzien <strong>van</strong> andere schuld(vordering)en...............................................................................237<br />

2° Onderlinge rang.....................................................................................................................................................237<br />

3° Individueel executierecht..................................................................................................................................238<br />

1104


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Uitwerking -­‐ welke schuld(vordering)en zijn boedelschuld(vordering)en. ......................................238<br />

1° Kosten <strong>van</strong> boedelredding en uitwinning ..................................................................................................238<br />

a) Beginsel en rang...............................................................................................................................................238<br />

b) Vereisten en toepassingen ..........................................................................................................................239<br />

2° Voorrecht voor de begrafeniskosten............................................................................................................241<br />

3° Andere boedelschulden -­‐ uitwerking...........................................................................................................241<br />

a) Eerste vereiste: betrekking hebben op de periode na de samenloop (vereiste ratione<br />

temporis)...................................................................................................................................................................242<br />

i) Precisering <strong>van</strong> de tijdsvereiste bij contractuele schulden......................................................242<br />

ii) Precisering <strong>van</strong> de tijdsvereiste bij belastingschulden.............................................................245<br />

iii) Precisering <strong>van</strong> de tijdsvereiste bij andere buitencontractuele schulden.....................246<br />

b) Tweede vereiste: schulden aangegaan voor het beheer <strong>van</strong> de boedel (functioneel<br />

vereiste).....................................................................................................................................................................246<br />

i) Bewust aangegane schulden..................................................................................................................246<br />

ii) Schulden wegens nalaten.......................................................................................................................248<br />

4° Teruggaveverplichtingen bij ongegronde verrijking ? .........................................................................250<br />

d. Kosten uit een eerdere procedure die krachtens de wet als boedelschulden gelden: faillissement<br />

of vereffening na procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie.......................................................................251<br />

1° Welke schulden uit de reorganisatieprocedure zijn boedelschulden in een navolgende<br />

samenloop – vereisten voor deze kwalificatie...............................................................................................251<br />

2° Rang ten aanzien <strong>van</strong> schuldeisers buiten de boedel............................................................................252<br />

3° Verhouding met schulden <strong>van</strong> de faillissementsboedel zelf. .............................................................253<br />

e. Afstand <strong>van</strong> rang als boedelschuld.......................................................................................................................254<br />

4. Schuldvorderingen verzekerd met een algemeen voorrecht.........................................................................254<br />

a. Kenmerken......................................................................................................................................................................254<br />

1° Wat betreft het onderpand ...............................................................................................................................254<br />

2° W.b. de verzekerde schuldvordering............................................................................................................255<br />

3° Andere kenmerken...............................................................................................................................................255<br />

b. Door algemene voorrechten verzekerde schuldvorderingen en hun rangorde...............................256<br />

1° Voorrecht voor kosten <strong>van</strong> de laatste ziekte gedurende 1 jaar ........................................................256<br />

2° Arbeids-­‐ en socialezekerheidsrechtelijke voorrechten en voorrecht voor de<br />

bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing en de BTW..............................................................................256<br />

a) Sociaalrechtelijke schuldvorderingen bevoorrecht in eerste rang (art. 19, 3° bis)............256<br />

b) Sociaalrechtelijke schuldvorderingen bevoorrecht in tweede rang (19,4°) .........................258<br />

c) Sociaalrechtelijke schuldvorderingen bevoorrecht in derde .......................................................258<br />

d) Sociaalrechtelijke schuldvorderingen bevoorrecht in vierde rang en fiscale<br />

schuldvorderingen in gelijke rang (19, 4° ter)........................................................................................258<br />

e) Sociaalrechtelijke schuldvorderingen bevoorrecht in vijfde en volgende rang...................259<br />

3° Voorrecht schuldvorderingen <strong>van</strong> het Bijzonder Fonds voor deposito's en<br />

levensverzekeringen .................................................................................................................................................259<br />

4° Voorrecht schuldvorderingen verontreinigde oppervlaktewateren..............................................260<br />

5° Voorrecht voor auteursrechten ......................................................................................................................260<br />

6° Voorrecht voor levensmiddelen.....................................................................................................................260<br />

7° Voorrecht voor de bijdragen voor de Begrotingsfondsen plant en dier.......................................260<br />

8° Voorrecht voor de strafpleiter ........................................................................................................................260<br />

9° Voorrecht <strong>van</strong> de Belgische schatkist voor gerechtskosten in strafzaken...................................261<br />

1105


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

10° Algemene voorrechten <strong>van</strong> de fiscus en bepaalde andere overheidsinstellingen (art. 15<br />

HypW en bijzondere wetten) ................................................................................................................................261<br />

a) Bij fiscale schulden andere dan de bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing BTW en<br />

successierechten ...................................................................................................................................................261<br />

b) Voor de successierechten ............................................................................................................................262<br />

11° Algemene voorrechten <strong>van</strong> de overheid voor gedane voorschotten en werken....................263<br />

c. Onderpand <strong>van</strong> deze algemene voorrechten. ..................................................................................................263<br />

5. Chirografaire schuldvorderingen (= niet bevoorrechte schuldvorderingen).........................................264<br />

6. Achtergestelde schuldvorderingen............................................................................................................................266<br />

a. Conventionele achterstelling ..................................................................................................................................266<br />

b. Wettelijk achtergestelde schuldvorderingen ..................................................................................................266<br />

1° Dwangsommen ......................................................................................................................................................266<br />

2° Interest over de periode na de samenloop ................................................................................................267<br />

3° Uitgesteld loon; onderhoudsuitkeringen lastens de nalatenschap; legaatschulden ...............267<br />

4° Quasi-­‐kapitaal ?......................................................................................................................................................268<br />

c. Nieuwe schulden na samenloop ............................................................................................................................268<br />

7. Saldo / Kapitaalschulden. ..............................................................................................................................................268<br />

a. Toebedeling <strong>van</strong> het batig saldo............................................................................................................................268<br />

b. Lot <strong>van</strong> het batig saldo na toebedeling; schuldvorderingen bevoorrecht op dat batig saldo ....269<br />

c. In het bijzonder de rechten <strong>van</strong> de fiscus inzake successierechten.......................................................270<br />

8. Overgangsrecht ..................................................................................................................................................................271<br />

9. Slotbemerking.....................................................................................................................................................................271<br />

DEEL III. ALGEMENE REGELS VOOR ZAKELIJKE ZEKERHEDEN S.S.......................................273<br />

HOOFDSTUK I. Classificatie <strong>van</strong> de zakelijke zekerheden ............................................................................273<br />

1. Volgens het soort onderpand.......................................................................................................................................273<br />

a. Roerende zaak / onroerend goed / onlichamelijk goed .............................................................................273<br />

b. Vast/vlottend.................................................................................................................................................................273<br />

2. Volgens de wijze <strong>van</strong> verkrijging................................................................................................................................274<br />

a. Wettelijk, conventioneel, éénzijdig ......................................................................................................................274<br />

b. Gevestigd, dan wel door voorbehoud (granted v retained securities) ..................................................275<br />

c. Volgens de publiciteitsvorm....................................................................................................................................276<br />

3. Volgens de wijze waarop de rang wordt bepaald................................................................................................277<br />

a. Warenkrediet en geldkrediet..................................................................................................................................277<br />

b. Algemeen.........................................................................................................................................................................277<br />

4. Volgens de duur..................................................................................................................................................................278<br />

5. Volgens de gehoudenheid <strong>van</strong> de zekerheidsgever (zakelijke borg)..........................................................278<br />

HOOFDSTUK II. Typische kenmerken <strong>van</strong> zakelijke zekerheidsrechten in vergelijking met andere<br />

zakelijke rechten.........................................................................................................................................................279<br />

1. Accessoir karakter en gevolgen daar<strong>van</strong>. ...............................................................................................................279<br />

a. Beginsel ............................................................................................................................................................................279<br />

b. Betekenis en gevolgen ...............................................................................................................................................279<br />

1° Afhankelijk <strong>van</strong> bestaan <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering. .........................................................279<br />

2° Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de excepties uit de verzekerde schuldvordering.................................280<br />

1106


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Beperkt tot de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering.............................................................281<br />

4° Volgt de hoofdzaak...............................................................................................................................................281<br />

5° Nuancering: de security agent. ........................................................................................................................282<br />

c. Verdere beperking tot de mate <strong>van</strong> dekking....................................................................................................283<br />

d. Deelbare en ondeelbare zekerheden. .................................................................................................................283<br />

2. Afzonderings-­‐ en afscheidingsrecht; volgrecht; anterioriteitsbeginsel.....................................................283<br />

3. Versterkte rol <strong>van</strong> de publiciteit .................................................................................................................................284<br />

4. Handhaafbaarheid door middel <strong>van</strong> zakelijke subrogatie...............................................................................284<br />

HOOFDSTUK III. Regels voor overeenkomsten tot verkrijging <strong>van</strong> zakelijke zekerheden................285<br />

AFDELING A. De regels die volgen uit de algemene beginselen <strong>van</strong> zakenrecht en gelden voor<br />

verkrijging <strong>van</strong> zakelijke rechten in het algemeen........................................................................................................285<br />

1. De numerus clausus..........................................................................................................................................................285<br />

a. Betekenis <strong>van</strong> de numerus clausus bij zekerheidsrechten ........................................................................285<br />

b. De “zekerheidseigendom”........................................................................................................................................286<br />

1° Inleiding en beginselen -­‐ Vragen die rijzen bij het gebruik <strong>van</strong> andere zakelijke rechten,<br />

meer bepaald eigendom, als zekerheidsrecht................................................................................................286<br />

2° Rechtsvergelijkende noot..................................................................................................................................287<br />

3° De cassatierechtspraak.......................................................................................................................................287<br />

4° Schakeringen...........................................................................................................................................................289<br />

a) Overdracht solvendi causa (inbetalinggeving)...................................................................................289<br />

b) Leasing.................................................................................................................................................................290<br />

c) Overdracht <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>gbare zaken zonder afzondering er<strong>van</strong>..................................................290<br />

d) Zuiver verbintenisrechtelijke constructies..........................................................................................291<br />

e) Zekerheidseigendom op financiële activa ............................................................................................291<br />

f) Eigendomsvoorbehoud..................................................................................................................................292<br />

g) Besluit...................................................................................................................................................................292<br />

5° Bijzondere regels voor zekerheidsrechten................................................................................................292<br />

2. Eisen gesteld aan het voorwerp <strong>van</strong> de zekerheid (bestaan, eenheid, specialiteit en bepaaldheid<br />

........................................................................................................................................................................................................292<br />

AFDELING B. De beginselen uit het zakenrecht voor de conventionele vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten in<br />

het algemeen. .................................................................................................................................................................................294<br />

1. Vereisten betreffende het voorwerp.........................................................................................................................294<br />

2. Vereiste <strong>van</strong> geldige titel................................................................................................................................................294<br />

a. De titelvereiste .............................................................................................................................................................294<br />

b. Is een andere vereiste dan de vereiste <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> een verzekerde schuld.....................295<br />

3. Vereisten <strong>van</strong> vestigingshandeling en mogelijke vormvereisten (en tijdstip <strong>van</strong> vestiging)...........295<br />

a. De vestiging in enge zin.............................................................................................................................................295<br />

b. Het ontstaan <strong>van</strong> zekerheidsrechten door voorbehoud.............................................................................296<br />

4. Vereiste beschikkingsbevoegdheid of derdenbescherming ...........................................................................296<br />

AFDELING C. Regels betreffende de totstandkoming en geldigheid <strong>van</strong> de onderliggende<br />

verbintenisrechtelijke overeenkomst (de zekerheidsovereenkomst) .................................................................297<br />

1. Totstandkoming.................................................................................................................................................................297<br />

a. Rechtshandeling ...........................................................................................................................................................297<br />

b. Vormvereisten aan de toestemming; bewijsregels.......................................................................................297<br />

c. Bewijs ten aanzien <strong>van</strong> derden...............................................................................................................................298<br />

1107


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

d. Regels <strong>van</strong> totstandkoming <strong>van</strong> de kaderovereenkomst ...........................................................................298<br />

e. Verbintenis tot zekerheidsstelling aangegaan door een vertegenwoordiger ...................................298<br />

2. (De bepaalbaarheid <strong>van</strong>) het « voorwerp » <strong>van</strong> overeenkomsten tot zakelijke zekerheid...............298<br />

a. Bepaalbaarheid <strong>van</strong> het voorwerp.......................................................................................................................298<br />

1° Het primaire voorwerp. .....................................................................................................................................298<br />

2° De verzekerde schuldvordering .....................................................................................................................299<br />

3° De bepaling in hoeverre de schuld verzekerd is (dekking)................................................................299<br />

a) Vragen die ook rijzen bij pand en hypotheek voor een bepaalde schuld................................299<br />

i) Plafonnering..................................................................................................................................................299<br />

ii) Wijzigingen in de persoon <strong>van</strong> de schuldeiser of schuldenaar .............................................300<br />

b) Bijkomende vragen bij pand en hypotheek voor (alle) toekomstige schulden....................300<br />

i) Beginsel: pand en hypotheek voor alle sommen ..........................................................................300<br />

ii) Dekking <strong>van</strong> onbepaalde of <strong>van</strong> bepaalde duur...........................................................................301<br />

iii) Wijzigingen in de persoon <strong>van</strong> de schuldenaar..........................................................................301<br />

iv) Wijzigingen in de persoon <strong>van</strong> de schuldeiser............................................................................302<br />

b. Gevolg <strong>van</strong> accessoriteit ...........................................................................................................................................302<br />

c. Accessoriteit mag de zelfstandige geldigheidsvereisten en modaliteiten niet doen vergeten...302<br />

3. Mogelijke gebreken, in het bijzonder nietigheden..............................................................................................303<br />

a. Rechtsbevoegdheid .....................................................................................................................................................303<br />

b. Handelings(on)bekwaamheid................................................................................................................................303<br />

c. Wilsgebreken en andere relatieve nietigheden ..............................................................................................303<br />

1° Wilsgebreken..........................................................................................................................................................303<br />

2° Nietigheden uit het consumentenrecht.......................................................................................................304<br />

3° Nietigheden uit het huurrecht.........................................................................................................................304<br />

d. Oorzaakvereiste ...........................................................................................................................................................305<br />

e. Nietigheden ter bescherming <strong>van</strong> derden (gezinsbelang).........................................................................305<br />

f. Mogelijke aansprakelijkheid en nietigheid bij derde-­‐medeplichtigheid ..............................................306<br />

4. Niet-­‐tegenwerpelijkheid aan andere schuldeisers; specifieke regels betreffende de verdachte<br />

periode........................................................................................................................................................................................306<br />

a. De gemeenrechtelijke pauliana. ............................................................................................................................306<br />

b. Uitbreiding bij handelingen tijdens de verdachte periode voor faillissement..................................307<br />

c. Niet-­‐tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> rechtshandelingen <strong>van</strong> de gefailleerde na faillissement.................307<br />

5. Gevolgen <strong>van</strong> het causaal karakter <strong>van</strong> de vestiging..........................................................................................307<br />

HOOFDSTUK IV. Verbintenisrechtelijke verhouding tussen zekerheidsgever en schuldeiser. .......308<br />

AFDELING A. Betreffende de verplichting tot zekerheidsstelling c.q. het recht op de beloofde<br />

zekerheidsstelling........................................................................................................................................................................308<br />

1. Voorwerp en modaliteiten.............................................................................................................................................308<br />

2. Uitvoering <strong>van</strong> de verbintenis tot geven .................................................................................................................309<br />

3. Aanvullende verplichtingen..........................................................................................................................................310<br />

4. De verplichting de zekerheid niet te verminderen.............................................................................................310<br />

AFDELING B. Betreffende de (uitoefening <strong>van</strong> de) gevestigde zekerheid...........................................................311<br />

1. Wijze <strong>van</strong> uitoefening <strong>van</strong> het zekerheidsrecht...................................................................................................311<br />

a. Misbruik t.a.v. de schuldenaar................................................................................................................................311<br />

b. Misbruik jegens een eigenaar <strong>van</strong> of oudere gerechtigde op het zekerheidsgoed..........................311<br />

c. Misbruik t.a.v. andere schuldeisers <strong>van</strong> de schuldenaar.............................................................................312<br />

1108


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Gevolgen <strong>van</strong> de accessoriteit / vrijgaveplicht.....................................................................................................312<br />

a. Vrijgaveplicht algemeen............................................................................................................................................312<br />

b. Übersicherung en vrijgaveplicht............................................................................................................................313<br />

3. Samenwerkings-­‐ en informatieplichten ..................................................................................................................313<br />

4. Zorgplicht ten aanzien <strong>van</strong> het onderpand; teruggaveplicht .........................................................................314<br />

5. Verrijkingsverbod en verantwoordingsplicht na uitoefening <strong>van</strong> het recht...........................................314<br />

DEEL IV. ZAKELIJKE ZEKERHEDEN OP ROEREND GOED .....................................................316<br />

Schema........................................................................................................................................................................................316<br />

I. Overdracht <strong>van</strong> roerende zaken; publiciteit bij roerende zaken............................................................318<br />

A. Overdracht door een beschikkingsbevoegde..............................................................................................................318<br />

1. Algemene vereisten voor overdracht en vestiging <strong>van</strong> zakelijke rechten................................................318<br />

2. Verhouding tussen juridische levering en bezit...................................................................................................318<br />

3. Bijkomende vereisten voor zekerheidsrechten; publiciteit als vestigingsvereiste..............................319<br />

B. Bescherming <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers tegen beschikkingsonbevoegdheid ......................................................321<br />

1. Probleemstelling................................................................................................................................................................321<br />

2. Uitwerking <strong>van</strong> de vereisten in het algemeen, in het bijzonder bij toevertrouwde goederen ........322<br />

3. Nader over de bezitseis : werkelijk bezit (art. 1141 en 2279 BW)..............................................................323<br />

a. Algemeen en onmiddellijk bezit. ...........................................................................................................................323<br />

b. Middellijk bezit. ............................................................................................................................................................325<br />

4. Nader over de vereiste goede trouw.........................................................................................................................327<br />

a. Voorwerp.........................................................................................................................................................................327<br />

b. Bewijs <strong>van</strong> goede trouw............................................................................................................................................328<br />

c. Tijdstip <strong>van</strong> de goede trouw....................................................................................................................................329<br />

Beginsel: bij het verkrijgen <strong>van</strong> het recht. .......................................................................................................329<br />

Toepassing.....................................................................................................................................................................329<br />

d. Maatstaf............................................................................................................................................................................331<br />

Uitwerking.....................................................................................................................................................................331<br />

e. Wie te goeder trouw moet zijn...............................................................................................................................333<br />

5. Wettige en/of bezwarende titel ? ...............................................................................................................................334<br />

a. Het belang <strong>van</strong> de geldigheid <strong>van</strong> de titel..........................................................................................................334<br />

1° In beginsel niet vereist........................................................................................................................................334<br />

2° Onrechtstreeks <strong>van</strong> belang ...............................................................................................................................335<br />

b. Het belang <strong>van</strong> het bezwarend karakter <strong>van</strong> de titel. ..................................................................................336<br />

6. Bijzondere regels voor bepaalde situaties..............................................................................................................337<br />

a. Door een schuldenaar bedrieglijk om niet vervreemde goederen.........................................................337<br />

b. Verloren of gestolen goederen (onvrijwillige buitenbezitstelling)........................................................337<br />

1° Toepassingsgebied. ..............................................................................................................................................337<br />

2° Regel ...........................................................................................................................................................................337<br />

3° Vereisten voor bescherming na het verstrijken <strong>van</strong> de revindicatietermijn ..............................338<br />

a) Werkelijk bezit verkregen hebben...........................................................................................................338<br />

b) Goede trouw. .....................................................................................................................................................338<br />

c) Verjaring <strong>van</strong> de revindicatie (drie jaar)...............................................................................................338<br />

4° Tussentijdse bescherming voor het negatief belang: market overt rule. ......................................338<br />

7. Wegwijsplicht......................................................................................................................................................................339<br />

1109


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

8. Hoe de oudere gerechtigde zich kan beschermen...............................................................................................339<br />

C. Samenvatting <strong>van</strong> de rol <strong>van</strong> het bezit bij roerende zaken...................................................................................340<br />

II. Het verhaalsrecht op roerende zaken.............................................................................................................341<br />

A. Uitvoerend beslag op roerende zaken ...........................................................................................................................341<br />

1. Totstandkoming en vereisten ......................................................................................................................................341<br />

a. Algemeen kenmerk en vormen..............................................................................................................................341<br />

b. Voorwerp.........................................................................................................................................................................342<br />

c. Vereisten: uitvoerbare titel en opeisbare schuld ...........................................................................................342<br />

d. Opheffing.........................................................................................................................................................................343<br />

1° Betaling <strong>van</strong> de opgekomen schuldeisers ..................................................................................................343<br />

2° Kantonnement........................................................................................................................................................344<br />

3° Revindicatie <strong>van</strong> in beslag genomen roerende zaken...........................................................................344<br />

2. Gevolgen: beschikkingsonbevoegdheid, samenloop, bewindsvorm...........................................................344<br />

a. Relatieve beschikkingsonbevoegdheid ..............................................................................................................344<br />

b. Stuiting verjaring .........................................................................................................................................................345<br />

c. Bewindvoering ..............................................................................................................................................................345<br />

d. Ontstaan <strong>van</strong> samenloop. .........................................................................................................................................345<br />

3. Vorm <strong>van</strong> samenloop, rechten <strong>van</strong> de schuldeisers ...........................................................................................346<br />

a. De samenloop op de in beslag genomen goederen .......................................................................................346<br />

1° Verplichting <strong>van</strong> de bewindvoerder .............................................................................................................346<br />

2° In aanmerking komende schuldeisers.........................................................................................................346<br />

3° Hoelang nog samenloop kan ontstaan.........................................................................................................347<br />

4° Gevolgen <strong>van</strong> de samenloop; al dan niet terugwerkende kracht .....................................................348<br />

b. Het lot <strong>van</strong> gelden die buiten de inbeslaggenomen goederen door de schuldenaar worden<br />

overhandigd........................................................................................................................................................................348<br />

4. Gevolgen voor de schuldvorderingen.......................................................................................................................349<br />

a. Gelijkschakeling <strong>van</strong> de lopende interest..........................................................................................................349<br />

b. Geen verval <strong>van</strong> tijdsbepaling ................................................................................................................................349<br />

5. Afwikkeling ..........................................................................................................................................................................349<br />

B. Positie <strong>van</strong> de schuldeisers die beslag leggen op goederen in detentie <strong>van</strong> hun schuldenaar : derde-­‐<br />

verkrijgers of niet ?......................................................................................................................................................................350<br />

1. Vraagstelling........................................................................................................................................................................350<br />

2. Principiële oplossing........................................................................................................................................................350<br />

3. Gevolg : beperkte bescherming <strong>van</strong> de schuldeisers tegen oudere rechten............................................352<br />

4. Toepassingen.......................................................................................................................................................................352<br />

a. De inbeslaggenomen goederen worden gerevindiceerd door een derde die stelt ze <strong>van</strong> de<br />

beslagene te hebben verkregen. ................................................................................................................................353<br />

b. De inbeslaggenomen goederen worden gerevindiceerd door een derde die ze aan de beslagene<br />

verkocht heeft onder eigendomsvoorbehoud......................................................................................................353<br />

c. De inbeslaggenomen goederen zouden nooit aan de beslagen schuldenaar toebehoord hebben<br />

en hem slechts in bewaring, huur of dergelijke gegeven zijn........................................................................353<br />

d. De goederen zouden toebehoren aan de echtgenoot <strong>van</strong> de beslagene ..............................................354<br />

e. De beslagene zou slechts tussenpersoon zijn die de goederen voor de revindicant heeft<br />

verkregen.............................................................................................................................................................................354<br />

5. Bijzondere wettelijke bepalingen...............................................................................................................................354<br />

1110


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

III. Zekerheden op roerende zaken door voorbehoud <strong>van</strong> eigendom of zakelijke rechten ..............355<br />

A. Voorbehouden zekerheden bij translatieve overeenkomsten, i.h.b. de verkoop........................................355<br />

1. Voorbehouden zekerheden gegrond op de macht over de zaak (het feitelijk bezit)...........................355<br />

a. Het opschortingsrecht c.q. retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder. ...............................................................356<br />

1° Situering <strong>van</strong> het opschortings-­‐ c.q. retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder t.a.v. andere<br />

opschortings-­‐ of retentierechten.........................................................................................................................356<br />

2° Vereisten voor en om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het retentierecht <strong>van</strong> de vervreemder ........................................358<br />

a) Zaak waarop het retentierecht geldt; bezitsvereiste .......................................................................358<br />

b) Verzekerde schuldvordering (vereiste samenhang) .......................................................................359<br />

c) Verbintenisrechtelijke vereisten: tekortkoming <strong>van</strong> de tegenpartij; geen voorafgaande<br />

nakomingsplicht <strong>van</strong> de verkoper.................................................................................................................360<br />

d) Rechtsgevolgen ................................................................................................................................................361<br />

b. Terugkrijgen <strong>van</strong> de volle eigendom door ontbinding................................................................................361<br />

1° Verbintenisrechtelijke vereisten voor ontbinding en wijze <strong>van</strong> ontbinding ..............................361<br />

2° Verbintenisrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> de ontbinding..............................................................................363<br />

a) Tijdstip waarop de ontbinding ingaat ....................................................................................................363<br />

b) Periode waarop de ontbinding betrekking heeft en om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de<br />

ongedaanmakingsverplichtingen ..................................................................................................................364<br />

3° Zakenrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> de ontbinding .........................................................................................364<br />

2. Bezitloze of stille voorbehouden zekerheden.......................................................................................................365<br />

a. Erkenning in ons recht en algemene kenmerken ..........................................................................................365<br />

1° Oude recht................................................................................................................................................................365<br />

2° Huidig recht.............................................................................................................................................................366<br />

b. Wettelijke zekerheden <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper ...................................................................................367<br />

1° Reclamerecht (quasi-­‐revindicatie) en stoppage in transitu...............................................................367<br />

a) Reclamerecht.....................................................................................................................................................367<br />

i) Vereisten.........................................................................................................................................................367<br />

ii) Rechtsgevolgen ..........................................................................................................................................368<br />

b) Stoppage in transitu .......................................................................................................................................368<br />

2° Voorrechten <strong>van</strong> de onbetaalde verkoper op de verkochte zaak. ...................................................369<br />

a) Beginsel................................................................................................................................................................369<br />

b) Verzekerde schuldvordering......................................................................................................................369<br />

c) Eisen gesteld aan het onderpand; tenietgaan <strong>van</strong> het voorrecht. ..............................................370<br />

i) Bij vervreemding <strong>van</strong> de gekochte zaak door de koper.............................................................370<br />

ii) Bij onroerendmaking <strong>van</strong> de gekochte zaak .................................................................................371<br />

iii) Bij zaaksvorming en vermenging......................................................................................................373<br />

c. (Wettelijk of conventioneel recht op) ontbinding wegens wanprestatie............................................373<br />

1° Ontbinding ingegaan vooraleer derden rechten op de zaak verkregen hebben .......................374<br />

2° Ontbinding ingegaan nadat er geleverd is en derden rechten hebben verkregen op de zaak.<br />

............................................................................................................................................................................................375<br />

d. Bedongen zekerheden: eigendomsvoorbehoud.............................................................................................376<br />

1° Historische achtergrond ....................................................................................................................................376<br />

a) Het systeem <strong>van</strong> de wetboeken <strong>van</strong> 1804/1807: geen eigendomsvoorbehoud, enkel<br />

voorrecht en een beperkt revindicatierecht.............................................................................................377<br />

b) De wetten <strong>van</strong> 1851 en de rechtspraak inzake ontbinding en eigendomsvoorbehoud<br />

onder de gelding daar<strong>van</strong> ontstaan ..............................................................................................................378<br />

1111


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c) De incoherentie <strong>van</strong> de arresten <strong>van</strong> 1933 met het burgerlijk recht........................................380<br />

d) De foute kwalificatie <strong>van</strong> het eigendomsvoorbehoud in de rechtspraak ...............................382<br />

e) Het wettelijk systeem wijzigt in 1997 maar Cassatie volhardt in de dwaling .....................384<br />

2° Aard <strong>van</strong> het beding (opschortende voorwaarde).................................................................................385<br />

3° Aard <strong>van</strong> het recht (zekerheidsrecht); zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> de partijen. ....................386<br />

a) Het eigendomsvoorbehoud als slechts een zekerheidsrecht .......................................................387<br />

b) De zakenrechtelijke positie <strong>van</strong> de koper.............................................................................................388<br />

4° Vereisten voor totstandkoming en voor tegenwerpelijkheid bij samenloop .............................389<br />

a) Totstandkoming; beding of overeenkomst ..........................................................................................389<br />

b) Verbintenisrechtelijke beperkingen .......................................................................................................390<br />

c) Tegenwerpelijkheid bij samenloop en wijze <strong>van</strong> uitoefening......................................................390<br />

i) Vereisten voor tegenwerpelijkheid ....................................................................................................390<br />

ii) Tijdige uitoefening....................................................................................................................................394<br />

5° Verzekerde schuldvordering; geen verruimd eigendomsvoorbehoud na samenloop ...........395<br />

a) Wettelijke om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de schuldvordering........................................................................................395<br />

b) Geen verruimd eigendomsvoorbehoud na samenloop; bedingen <strong>van</strong> ondeelbaarheid. .397<br />

6° Eisen betreffende het onderpand – "verlengd" eigendomsvoorbehoud ......................................398<br />

a) Onroerende natrekking ................................................................................................................................398<br />

b) Zaaksvorming, vereniging, roerende natrekking..............................................................................399<br />

i) Toepassing <strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> het BW ...............................................................................................399<br />

ii) (Geen) verlenging door zakelijke subrogatie in de nieuwe zaak, wel in een ev.<br />

vergoedingsvordering...................................................................................................................................400<br />

iii) Loonfabricage............................................................................................................................................400<br />

c) Vermenging <strong>van</strong> soortgoederen................................................................................................................401<br />

d) Doorverkochte goederen.............................................................................................................................401<br />

i) Beschikkingsbevoegde koper (K1) .....................................................................................................402<br />

ii) Beschikkingsonbevoegde koper. ........................................................................................................403<br />

e) Goederen waarop de koper andere rechten toekent.......................................................................404<br />

7° Gevolgen <strong>van</strong> de uitoefening............................................................................................................................405<br />

e. Conflicten tussen voorbehouden zekerheden en door de verkrijger gevestigde zekerheden...406<br />

i) Voorrang <strong>van</strong> de zekerheden voorbehouden door de verkoper............................................406<br />

ii) Voorrang <strong>van</strong> de schuldeiser gesubrogeerd in de rechten <strong>van</strong> de verkoper...................406<br />

iii) Kosten tot behoud ...................................................................................................................................407<br />

3. Addendum – niet-­‐contractuele titels <strong>van</strong> eigendomsoverdracht.................................................................407<br />

B. Gebruik <strong>van</strong> eigendom als zekerheid bij niet-­‐translatieve overeenkomsten ...............................................408<br />

1. Algemeen...............................................................................................................................................................................408<br />

2. Bruikleen en gewone huur ............................................................................................................................................409<br />

3. Consignatie (bewaargeving) met het oog op verkoop & commissie...........................................................409<br />

4. Leasing of financieringshuur (met koopoptie).....................................................................................................410<br />

a. Begrip................................................................................................................................................................................410<br />

b. De leasing als zekerheidsmechanisme ...............................................................................................................412<br />

1° Zakenrechtelijk gevolg........................................................................................................................................412<br />

2° Verbintenisrechtelijk...........................................................................................................................................413<br />

c. De leasing als ‘stil’ zekerheidsmechanisme en de derde-­‐verkrijger te goeder trouw....................413<br />

d. De bescherming <strong>van</strong> de huurder bij insolventie <strong>van</strong> de verhuurder ....................................................415<br />

e. Leveraged leasing ........................................................................................................................................................415<br />

1112


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

5. Loonfabricage......................................................................................................................................................................415<br />

IV. Eigendomsoverdracht aan de schuldeiser tot zekerheid........................................................................417<br />

A. Uitgangspunt: geen erkenning <strong>van</strong> de zekerheidseigendom ...............................................................................417<br />

B. Als volwaardig erkende eigendomsoverdrachten met zekerheidsfunctie ....................................................418<br />

1. Eigendom <strong>van</strong> soortzaken .............................................................................................................................................418<br />

2. Sale & leaseback.................................................................................................................................................................418<br />

a. Begrip................................................................................................................................................................................418<br />

b. Tegenwerpelijkheid bij samenloop......................................................................................................................419<br />

c. Conflicten met oudere rechten...............................................................................................................................419<br />

d. Bescherming <strong>van</strong> de huurder/leasingnemer...................................................................................................420<br />

3. Andere gevallen <strong>van</strong> cessie-­‐retrocessie...................................................................................................................420<br />

V. Gevestigde pandrechten en gelijkgestelde bijzondere voorrechten ....................................................421<br />

A. Algemene kenmerken <strong>van</strong> pandrechten .......................................................................................................................423<br />

1. Wijze <strong>van</strong> totstandkoming (« vestiging ») ..............................................................................................................423<br />

a. Grondvereisten voor vestiging, parallel aan de vereisten voor overdracht.......................................423<br />

1° Overdraagbaarheid. .............................................................................................................................................423<br />

2° Geldige verbintenis tot pandvestiging.........................................................................................................423<br />

3° Vestigingshandeling.............................................................................................................................................424<br />

4° Bestaan <strong>van</strong> de zaak.............................................................................................................................................425<br />

5° Beschikkingsbevoegdheid of derdenbescherming.................................................................................425<br />

b. Verschillende mogelijke constellaties <strong>van</strong> titel en levering ......................................................................425<br />

2. Onderliggende verbintenisrechtelijke overeenkomst en obligatoire rechtsverhouding...................426<br />

a. Verplichting tot vestiging <strong>van</strong> het pand .............................................................................................................427<br />

b. Zorgplichten...................................................................................................................................................................427<br />

c. Beperkingen ...................................................................................................................................................................427<br />

3. (Goederenrechtelijke) rechtsgevolgen <strong>van</strong> pandrechten ................................................................................427<br />

a. Zakelijk recht .................................................................................................................................................................428<br />

b. Accessoir zekerheidsrecht.......................................................................................................................................428<br />

c. Retentierecht of vergelijkbare rechten...............................................................................................................428<br />

d. Bijzonder voorrecht en afzonderingsrecht ......................................................................................................429<br />

e. Afscheidingsrecht (separatist); regels inzake executie...............................................................................429<br />

1° Procedure inzake pandverzilvering..............................................................................................................429<br />

a) Procedure om tot realisatie te kunnen overgaan..............................................................................429<br />

i) Wettelijk geregelde procedures...........................................................................................................429<br />

ii) Dwingend karakter...................................................................................................................................430<br />

b) Verdere afwikkeling.......................................................................................................................................431<br />

2° Gevolgen <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie ..................................................................................................431<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> beslag door een andere schuldeiser ................................................................................431<br />

4° Gevolgen <strong>van</strong> het faillissement op het executierecht <strong>van</strong> de pandhouder...................................432<br />

f. Behoud en tenietgaan .................................................................................................................................................432<br />

g. Pand op pand. ................................................................................................................................................................432<br />

4. Zakenrechtelijke conflicten...........................................................................................................................................432<br />

B. Vuistpandrechten en gelijk te stellen rechten............................................................................................................433<br />

1. Vereiste die geldt voor alle vuistpandrechten en gelijkgestelde rechten: buitenbezitstelling........433<br />

1113


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. Betekenis <strong>van</strong> de eis <strong>van</strong> buitenbezitstelling...................................................................................................433<br />

b. Uitwerking <strong>van</strong> de buitenbezitstellingseis. ......................................................................................................433<br />

c. Verbintenisrechtelijke aspecten <strong>van</strong> de verhouding tussen de derde-­‐houder en de pandhouder.<br />

..................................................................................................................................................................................................435<br />

2. Verschillende vormen <strong>van</strong> vestiging of ontstaan <strong>van</strong> vuistpandrechten ..................................................436<br />

a. Pandrechten die ook zonder beding krachtens de wet of interpretatie daar<strong>van</strong> impliciet gelden<br />

..................................................................................................................................................................................................436<br />

1° Het voorrecht <strong>van</strong> de commissionair ...........................................................................................................436<br />

a) Onderpand en vestiging................................................................................................................................437<br />

b) Verzekerde schuldvordering......................................................................................................................437<br />

c) Rechtsgevolgen.................................................................................................................................................437<br />

2° Het voorrecht <strong>van</strong> de geldschieter <strong>van</strong> de commissionair..................................................................438<br />

3° Het voorrecht <strong>van</strong> de vervoerder...................................................................................................................438<br />

a) Onderpand en vestiging................................................................................................................................439<br />

b) Verzekerde schuldvordering......................................................................................................................439<br />

c) Rechtsgevolgen.................................................................................................................................................439<br />

4° Het voorrecht <strong>van</strong> de houder <strong>van</strong> achtergelaten voorwerpen..........................................................440<br />

a) Onderpand..........................................................................................................................................................440<br />

b) Verzekerde schuldvordering......................................................................................................................440<br />

c) Rechtsgevolgen.................................................................................................................................................440<br />

5° Het retentierecht voor douanerechten of accijnzen ..............................................................................441<br />

6° Het voorrecht <strong>van</strong> de gemene averij.............................................................................................................441<br />

7° Het voorrecht <strong>van</strong> de geldschieter <strong>van</strong> de kapitein: voorrecht voor de lening op bodemerij<br />

............................................................................................................................................................................................441<br />

8° Het zgn. "retentierecht": een wettelijk vuistpandrecht onder een andere naam .....................441<br />

a) Totstandkoming, onderpand en verzekerde schuldvordering; verbintenisrechtelijke<br />

vereisten ...................................................................................................................................................................442<br />

i) Beslagbaar onderpand .............................................................................................................................442<br />

ii) Eisen aan het bezit <strong>van</strong> het onderpand............................................................................................443<br />

iii) Verzekerde schuldvordering: wanneer is er een voldoende nauwe band ? ..................443<br />

iv) Vereiste dat het bezit verkregen werd <strong>van</strong> een beschikkingsbevoegde ..........................446<br />

b) Rechtsgevolgen <strong>van</strong> het retentierecht ...................................................................................................446<br />

b. Pandrechten die bij overeenkomst zijn gevestigd.........................................................................................447<br />

1° Totstandkoming; verzekerde schuldvordering .......................................................................................447<br />

a) Hoe uitdrukkelijk moet de overeenkomst zijn ?................................................................................447<br />

b) Verzekerde schuldvordering......................................................................................................................448<br />

c) Bijkomende vormvereisten behalve buitenbezitstelling ...............................................................448<br />

d) Wanneer ontstaat het pandrecht; combinatie met hoger besproken vereisten..................448<br />

2° Rechtsgevolgen (voorrecht, executierecht, retentierecht).................................................................449<br />

c. Wettelijke uitbreiding <strong>van</strong> een conventioneel pandrecht (Art. 2082 II BW).....................................449<br />

3. Bescherming <strong>van</strong> de derde-­‐verkrijger <strong>van</strong> een pandrecht..............................................................................449<br />

a. Uitgangspunten: anterioriteitsbeginsel en derdenbescherming; behoudskosten. .........................450<br />

2° Regel behoudens derdenbescherming ........................................................................................................450<br />

3° Derdenbescherming ............................................................................................................................................451<br />

b. Eisen gesteld aan de goede trouw........................................................................................................................452<br />

1° Tijdstip <strong>van</strong> de goede trouw.............................................................................................................................452<br />

1114


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Voorwerp <strong>van</strong> de goede trouw: beschikkingsbevoegdheid in concreto........................................452<br />

a) Bij het voorrecht <strong>van</strong> de commissionair en de ondercommissionair.......................................452<br />

b) Bij het conventioneel vuistpand ...............................................................................................................452<br />

c) Bij het zgn. retentierecht (materiële band tussen schuldvordering en zaak).......................453<br />

d) Bij het voorrecht <strong>van</strong> de vervoerder.......................................................................................................454<br />

3° Bewijslast .................................................................................................................................................................455<br />

4. Behoud en tenietgaan <strong>van</strong> vuistpandrechten........................................................................................................455<br />

a. Behoud en tenietgaan afhankelijk <strong>van</strong> het bezit.............................................................................................455<br />

1° Behoud zolang men bezit ..................................................................................................................................455<br />

2° In beginsel geen volgrecht bij bezitsverlies...............................................................................................455<br />

3° Bij onvrijwillig bezitsverlies.............................................................................................................................455<br />

4° Handhaving op andere goederen na bezitsverlies .................................................................................456<br />

b. Ontbinding <strong>van</strong> de pandovereenkomst wegens wanprestatie ................................................................456<br />

C. Quasi-­‐stille pandrechten, gegrond op het bezit <strong>van</strong> de plaats.............................................................................457<br />

1. Pandrecht/voorrecht <strong>van</strong> de verhuurder of verpachter <strong>van</strong> onroerende goederen ...........................457<br />

a. Onderliggende verbintenis tot zekerheidsverschaffing..............................................................................457<br />

b. Vestiging en voorwerp ..............................................................................................................................................457<br />

1° Voorwerp..................................................................................................................................................................457<br />

a) Verhuurd onroerend goed...........................................................................................................................457<br />

b) Stofferende goederen ....................................................................................................................................458<br />

2° Tijdstip <strong>van</strong> vestiging en ranginname..........................................................................................................459<br />

c. Verzekerde schuldvordering...................................................................................................................................460<br />

1° Huur............................................................................................................................................................................460<br />

2° Pacht ...........................................................................................................................................................................461<br />

d. Conflicten met en derdenbescherming tegen oudere zakelijke rechten .............................................461<br />

1° Uitgangspunt: anterioriteitsbeginsel............................................................................................................461<br />

2° Toepassing <strong>van</strong> de regel op het conflict met een pand op handelszaak........................................462<br />

3° Specifieke uitzondering bij conflict met een landbouwvoorrecht...................................................462<br />

4° Uitzondering: derdenbescherming <strong>van</strong> de verhuurder tegen oudere rechten..........................463<br />

a) Vereisten voor bescherming.......................................................................................................................463<br />

b) Nader over de vereiste goede trouw ......................................................................................................464<br />

i) Wat betreft een oudere inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak:....................................................464<br />

ii) Wat betreft oudere rechten voorbehouden door de partij <strong>van</strong> wie de zaak afkomstig is:<br />

.................................................................................................................................................................................464<br />

c) Beperking door de leer <strong>van</strong> het rechtsmisbruik ................................................................................466<br />

e. Behoud en tenietgaan; volgrecht en conflicten met latere verkrijgers. ...............................................466<br />

1° Beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de huurder................................................................................................467<br />

2° Volgrecht bij onbevoegde beschikkingen...................................................................................................467<br />

a) Beginsel................................................................................................................................................................467<br />

b) Termijn ................................................................................................................................................................468<br />

c) Pleegvormen (procedure)............................................................................................................................468<br />

3° Derde-­‐verkrijgers te goeder trouw...............................................................................................................469<br />

a) Verhouding met bezitloze derde-­‐verkrijgers......................................................................................469<br />

b) Verhouding met derde-­‐verkrijgers met feitelijk bezit ....................................................................469<br />

c) Verhouding met een derde-­‐verkrijger verhuurder <strong>van</strong> de nieuwe situs.................................470<br />

4° Zakelijke subrogatie bij gebrek aan volgrecht .........................................................................................470<br />

1115


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

f. Gevolgen; uitoefening .................................................................................................................................................470<br />

2. Voorrecht <strong>van</strong> de hotelhouder en de vervoerder <strong>van</strong> reizigers op zee.....................................................471<br />

a. Vestiging en onderpand ............................................................................................................................................471<br />

b. Verzekerde schuldvorderingen.............................................................................................................................471<br />

c. Conflicten met oudere rechten en derdenbescherming..............................................................................472<br />

d. Behoud en tenietgaan ................................................................................................................................................472<br />

e. Gevolgen...........................................................................................................................................................................472<br />

3. "Aanhoudingsrecht" <strong>van</strong> de overheid ten aanzien <strong>van</strong> transportmiddelen.............................................472<br />

D. Registerpandrechten.............................................................................................................................................................474<br />

1. Pand op handelszaak .......................................................................................................................................................474<br />

a. (Mogelijk) voorwerp...................................................................................................................................................475<br />

b. Vast of vlottend voorwerp karakter <strong>van</strong> het voorwerp ..............................................................................476<br />

1° Gevolgen bij vaste bestanddelen....................................................................................................................477<br />

2° Gevolgen bij vlottende bestanddelen: de “harmonicaregel”..............................................................477<br />

c. Vestiging en tegenwerpelijkheid...........................................................................................................................479<br />

1° Titel en vestiging ...................................................................................................................................................479<br />

2° Inschrijving (publiciteit)....................................................................................................................................479<br />

a) De vorm <strong>van</strong> de inschrijving.......................................................................................................................479<br />

b) Plaats <strong>van</strong> inschrijving..................................................................................................................................480<br />

c) Gevolgen <strong>van</strong> de inschrijving......................................................................................................................481<br />

d. Verzekerde schuldvorderingen.............................................................................................................................481<br />

e. Derdenbescherming en conflicten met oudere rechten op de lichamelijke goederen <strong>van</strong> de<br />

handelszaak ........................................................................................................................................................................482<br />

1° Verduidelijking <strong>van</strong> “oudere rechten” .........................................................................................................482<br />

2° Geen derdenbescherming zonder ont<strong>van</strong>gst in bezit............................................................................483<br />

f. Behoud en tenietgaan; volgrecht en conflicten met jongere rechten.....................................................484<br />

1° Volgrecht op de handelszaak als geheel (in globo) ................................................................................485<br />

2° Volgrecht op de lichamelijke bestanddelen <strong>van</strong> de handelszaak (ut singuli).............................485<br />

a) Bevoegde vervreemding...............................................................................................................................486<br />

i) In bepaalde gevallen vervreemdingsbevoegdheid in afwijking <strong>van</strong> de regel...................486<br />

ii) Omweg voor nieuwe kredietverleners via de rechten <strong>van</strong> de leverancier ......................487<br />

b) Onbevoegde vervreemding.........................................................................................................................487<br />

i) Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het volgrecht......................................................................................................................487<br />

ii) Tenietgaan door bescherming <strong>van</strong> de derde-­‐verkrijger in bezit te goeder trouw .......488<br />

iii) Handhaving door zakelijke subrogatie...........................................................................................489<br />

iv) Na het verstrijken <strong>van</strong> de termijn .....................................................................................................489<br />

v) Voorrang op een jonger pandrecht <strong>van</strong> de verhuurder............................................................489<br />

g. Rechtsgevolgen en uitwinning ...............................................................................................................................490<br />

1° Verplichtingen <strong>van</strong> de pandgever..................................................................................................................491<br />

2° Uitwinning................................................................................................................................................................491<br />

2. Landbouwvoorrecht.........................................................................................................................................................492<br />

a. Vestiging en onderpand. ...........................................................................................................................................492<br />

1° Mogelijk onderpand.............................................................................................................................................492<br />

2° Vestiging en effectief onderpand....................................................................................................................493<br />

a) Vestiging..............................................................................................................................................................493<br />

b) Tegenwerpelijkheid .......................................................................................................................................494<br />

1116


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Verzekerde schuldvordering ..................................................................................................................................494<br />

c. Conflicten met oudere zakelijke rechten en derdenbescherming ..........................................................494<br />

1° Uitgangspunt: anterioriteitsbeginsel............................................................................................................494<br />

2° Derdenbescherming <strong>van</strong> de uitlener............................................................................................................495<br />

d. Behoud en tenietgaan; volgrecht en conflicten met jongere zakelijke rechten................................496<br />

1° Beschikkingsbevoegdheid <strong>van</strong> de landbouwer -­‐ bevoegde vervreemding..................................496<br />

2° Bij onbevoegde vervreemding ........................................................................................................................496<br />

3° Derde-­‐verkrijgers te goeder trouw...............................................................................................................497<br />

e. Rechtsgevolgen; uitoefening...................................................................................................................................497<br />

1° Verplichtingen <strong>van</strong> de pandgever..................................................................................................................497<br />

2° Uitwinning................................................................................................................................................................497<br />

3. Hypotheek op onroerende goederen door bestemming ..................................................................................497<br />

4. Steenkolenwarrants .........................................................................................................................................................498<br />

VI. Andere bijzondere voorrechten.......................................................................................................................499<br />

A. Voorrechten gegrond op kosten of risico's ten behoeve <strong>van</strong> de zaak. .............................................................499<br />

1. Algemene kenmerken......................................................................................................................................................499<br />

2. Voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> een roerende zaak............................................................................499<br />

a. Voorwerp.........................................................................................................................................................................499<br />

b. Verzekerde schuldvorderingen.............................................................................................................................500<br />

1° Kosten tot materieel of juridisch behoud <strong>van</strong> de zaak..........................................................................501<br />

2° Kosten waardoor de zaak haar materiële waarde behoudt (herstellingen)...............................502<br />

3° Kosten voor het onderhoud <strong>van</strong> de zaak. ...................................................................................................502<br />

4° Kosten voor het gebruik/ rendement <strong>van</strong> de zaak.................................................................................502<br />

5° Andere niet-­‐bevoorrechte kosten..................................................................................................................503<br />

c. Behoud en tenietgaan.................................................................................................................................................503<br />

d. Rang...................................................................................................................................................................................504<br />

3. Voorrechten op de oogst ................................................................................................................................................505<br />

a. In eerste orde: voorrecht voor kosten <strong>van</strong> de oogst.....................................................................................505<br />

b. In tweede en derde orde: voorrecht <strong>van</strong> de verpachter en landbouwvoorrecht op de oogst....505<br />

c. In vierde orde: voorrecht voor teveel betaalde vergoedingen voor schade aan de oogst............505<br />

4. Voorrecht <strong>van</strong> de zaakverzekeraar............................................................................................................................506<br />

a. Onderpand ......................................................................................................................................................................506<br />

b. Verzekerde schuldvordering ..................................................................................................................................506<br />

5. Voorrechten voor douanerechten en accijnzen. ..................................................................................................506<br />

a. Op de belastbare goederen zelf..............................................................................................................................506<br />

b. Op goederen in belastingentrepots......................................................................................................................506<br />

B. Voorrechten voor schuld(vordering)en veroorzaakt door of met behulp <strong>van</strong> de zaak ...........................508<br />

DEEL V. ZAKELIJKE RECHTEN OP SCHULDVORDERINGEN OP NAAM .................................509<br />

HOOFDSTUK I. Inleiding en basisbegrippen ......................................................................................................509<br />

AFDELING A. Inleiding...............................................................................................................................................................509<br />

1. Behandelde materie: schuldvorderingen op naam.............................................................................................509<br />

a. In dit Deel besproken activa in het algemeen..................................................................................................509<br />

1117


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Financiële activa (toepassingsgebied <strong>van</strong> de bijzondere regeling inzake financiële zekerheden).<br />

..................................................................................................................................................................................................510<br />

2. Overzicht <strong>van</strong> de in dit Deel behandelde vragen .................................................................................................512<br />

3. Verschil tussen zakelijke zekerheden op schuldvorderingen en persoonlijke zekerheden, <strong>van</strong>uit<br />

het standpunt <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de schuldenaar. .......................................................................................512<br />

AFDELING B. De toepasselijkheid <strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> zakenrecht op schuldvorderingen op naam..........514<br />

1. Principiële toepasselijkheid <strong>van</strong> de algemene beginselen <strong>van</strong> ons zakenrecht.....................................514<br />

2. Nuancering : onderscheid tussen “externe” en “interne bepalingen. .........................................................514<br />

a. Externe werking <strong>van</strong> geldige interne beperkingen of modaliteiten ......................................................515<br />

b. Vereiste voor externe werking: (interne) geldigheid <strong>van</strong> dergelijke bepalingen............................517<br />

c. Beperking aan de externe werking door het vertrouwensbeginsel.......................................................518<br />

1° Niet op naam, abstractie ....................................................................................................................................518<br />

2° Simulatie (veinzing).............................................................................................................................................519<br />

3° Andere toepassingen <strong>van</strong> het vertrouwensbeginsel .............................................................................519<br />

d. Overblijvende betekenis <strong>van</strong> de klassieke beginselen bij schuldvorderingen -­‐ onderscheid<br />

tussen interne en externe bedingen betreffende des schuldvordering....................................................519<br />

3. Toepassingen (bij schuldvorderingen op naam).................................................................................................521<br />

a. Onvervreemdbaarheden en overdraagbaarheidsbeperkingen, verblijvens-­‐ en<br />

voortzettingsbedingen. ..................................................................................................................................................521<br />

1° Verbintenisrechtelijke beperkingen aan onvervreemdbaarheidsbedingen bij<br />

schuldvorderingen.....................................................................................................................................................521<br />

a) Niet intern overeengekomen beperkingen. .........................................................................................521<br />

b) Intern overeengekomen beperkingen. ..................................................................................................523<br />

2° De zakelijke werking <strong>van</strong> conventionele overdrachtsbeperkingen: interne werken zakelijk,<br />

externe niet zakelijk ..................................................................................................................................................524<br />

3° Beperkingen aan de externe werking ..........................................................................................................525<br />

a) Externe werking sluit beslag niet uit ......................................................................................................525<br />

b) Sluit externe werking <strong>van</strong> een overdrachtsbeperking alle gevolgen uit <strong>van</strong> een strijdige<br />

cessie ?.......................................................................................................................................................................526<br />

b. Deelbaarheid en ondeelbaarheid..........................................................................................................................527<br />

c. Onbeschikbaarheden..................................................................................................................................................528<br />

d. Verbintenisrechtelijke zekerheidsconstructies..............................................................................................529<br />

HOOFDSTUK II. Verkrijging <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam ....................................................................532<br />

AFDELING A. Overdracht en andere wijzen <strong>van</strong> verkrijging.....................................................................................533<br />

1. Overdracht <strong>van</strong> schuldvordering................................................................................................................................533<br />

a. Algemene vereisten.....................................................................................................................................................533<br />

1° Overdraagbaarheid en bestaan.......................................................................................................................533<br />

2° Geldige titel..............................................................................................................................................................534<br />

3° Levering (vormvrij) .............................................................................................................................................534<br />

a) Algemeen en bij cessie ..................................................................................................................................534<br />

b) Bij zakelijke zekerheden op schuldvorderingen ...............................................................................535<br />

4° Beschikkingsbevoegdheid.................................................................................................................................535<br />

b. Het « bezit » <strong>van</strong> de schuldvordering..................................................................................................................535<br />

1° Gebruik <strong>van</strong> de term bezit bij schuldvorderingen..................................................................................535<br />

2° Sterk en zwak bezit ..............................................................................................................................................536<br />

1118


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° De « lokalisatie » <strong>van</strong> een schuldvordering ...............................................................................................537<br />

4° Rol <strong>van</strong> het bezit....................................................................................................................................................537<br />

c. Overdracht <strong>van</strong> (zakenrechtelijk) toekomstige schuldvorderingen......................................................538<br />

1° Vragen waarvoor het onderscheid tussen bestaande en toekomstige schuldvorderingen in<br />

beginsel al dan niet rele<strong>van</strong>t is. ............................................................................................................................539<br />

2° Criteria voor het al dan niet toekomstig zijn <strong>van</strong> een schuldvordering........................................540<br />

Het is dan ook nodig om de verschillende soorten schuldvorderingen te overlopen. .................541<br />

a) Schuldvorderingen uit nog niet bestaande overeenkomsten of andere<br />

rechtsverhoudingen ............................................................................................................................................541<br />

b) Zgn. relatief toekomstige schuldvorderingen.....................................................................................541<br />

c) Schuldvorderingen uit bestaande rechtsverhoudingen (in Nederland reletief toekomstige<br />

schuldvorderingen) .............................................................................................................................................541<br />

i) Schuldvordering onder tijdsbepaling of (opschortende) voorwaarde ...............................541<br />

ii) Schuldvorderingen afhankelijk <strong>van</strong> een nog niet geleverde tegenprestatie ...................542<br />

iii) Schuldvorderingen tot vergoeding wegens niet-­‐nakoming ..................................................544<br />

iv) Schuldvorderingen die later ontstaan uit een bestaande rechtsverhouding.................544<br />

v) Rekeningtegoeden.....................................................................................................................................545<br />

vi) Regresvorderingen..................................................................................................................................546<br />

vii) Samengevat ...............................................................................................................................................547<br />

d. De vereiste buitenbezitstelling voor toepassing <strong>van</strong> de bijzondere regels inzake financiële<br />

instrumenten......................................................................................................................................................................547<br />

1° Rele<strong>van</strong>tie.................................................................................................................................................................547<br />

2° Invulling ....................................................................................................................................................................548<br />

2. (Oneigenlijke) natrekking (en daaruit voortvloeiende zgn. rechtstreekse vordering bij kwalitatieve<br />

rechten) ......................................................................................................................................................................................548<br />

a. Algemeen .........................................................................................................................................................................548<br />

b. Schuldvorderingen die ab initio aan iemand anders toekomen..............................................................549<br />

c. Schuldvorderingen die als accessorium mee overgaan...............................................................................550<br />

Vereisten voor overgang – toepassingsgebied <strong>van</strong> de regel..........................................................................551<br />

Afbakening <strong>van</strong> het kwalitatief gedeelte <strong>van</strong> langlopende schuldvorderingen ....................................553<br />

3. Verkrijging op naam <strong>van</strong> een middellijke vertegenwoordiger (die in naam als cessionaris<br />

optreedt) ....................................................................................................................................................................................555<br />

4. Verkrijging <strong>van</strong> een schuldvordering door zakelijke subrogatie..................................................................556<br />

5. Verkrijging <strong>van</strong> een schuldvordering door persoonlijke subrogatie..........................................................556<br />

a. Vereisten voor subrogatie........................................................................................................................................556<br />

b. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de subrogatie ......................................................................................................................................558<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> subrogatie...........................................................................................................................................559<br />

6. Verkrijging onder algemene titel................................................................................................................................560<br />

AFDELING B. Weerslag <strong>van</strong> de overgang <strong>van</strong> een schuldvordering op naam op de interne verhouding<br />

(verbintenisrechtelijke vragen).............................................................................................................................................561<br />

1. De interne verhouding en de cessie <strong>van</strong> schuldvorderingen op naam ......................................................561<br />

a. Uitwerking <strong>van</strong> de cessie zonder toestemming <strong>van</strong> de cessus.................................................................561<br />

b. De kennisgeving <strong>van</strong> de cessie...............................................................................................................................562<br />

1° Erkenning .................................................................................................................................................................563<br />

2° Kennisgeving...........................................................................................................................................................563<br />

a) Inhoud <strong>van</strong> de kennisgeving.......................................................................................................................563<br />

1119


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b) Vorm <strong>van</strong> de kennisgeving..........................................................................................................................563<br />

c) Uitwerking <strong>van</strong> de kennisgeving...............................................................................................................565<br />

d) Auteur <strong>van</strong> de kennisgeving.......................................................................................................................565<br />

e) Tijdstip <strong>van</strong> de kennisgeving......................................................................................................................566<br />

c. Uitwerking <strong>van</strong> de cessie voor de kennisgeving of erkenning .................................................................566<br />

d. Uitwerking na de kennisgeving .............................................................................................................................567<br />

1° Betaalplicht jegens cessionaris; betaling aan cedent niet bevrijdend. ..........................................567<br />

2° Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties uit de dekkingsverhouding .......................................................568<br />

3° Geen tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties uit de valutaverhouding...................................................570<br />

4° Gevolgen bij niet of beperkt overdraagbare schuldvorderingen .....................................................571<br />

e. Bij twijfel..........................................................................................................................................................................571<br />

f. Regres <strong>van</strong> de cessionaris na betaling aan de schijnschuldeiser .............................................................572<br />

2. De interne verhouding bij verkrijging <strong>van</strong> een schuldvordering via middellijke<br />

vertegenwoordiging of zakelijke subrogatie..............................................................................................................572<br />

a. Aan wie betalen.............................................................................................................................................................572<br />

b. Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties.......................................................................................................................572<br />

3. De interne verhouding bij andere wijzen <strong>van</strong> verkrijging <strong>van</strong> een schuldvordering. .........................572<br />

a. Aan wie betalen.............................................................................................................................................................572<br />

b. Tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties.......................................................................................................................573<br />

AFDELING C. Afdeling Bijzondere regels voor loon-­‐ en soortgelijke schuldvorderingen<br />

(inkomensvorderingen)............................................................................................................................................................574<br />

1. Beperkingen aan overdraagbaarheid en beslagbaarheid (art. 1409 en v. en 1412 I GerW) ............574<br />

a. Overzicht <strong>van</strong> principieel niet of beperkt overdraagbare inkomensvorderingen...........................574<br />

1° Arbeids-­‐ en ver<strong>van</strong>gingsinkomen..................................................................................................................574<br />

2° Inkomsten <strong>van</strong> personen zonder arbeids-­‐ of ver<strong>van</strong>gingsinkomen ...............................................576<br />

3° Andere sociale uitkeringen (kostencompenserende vergoedingen en leefgeld)......................576<br />

b. Van inkomensvorderingen afkomstige rekeningtegoeden .......................................................................577<br />

1° Beginsel .....................................................................................................................................................................577<br />

2° Handhaving <strong>van</strong> het oorspronkelijke statuut op de gelden na inning <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

door een bewindvoerder.........................................................................................................................................577<br />

3° Tijdelijke handhaving <strong>van</strong> het oorspronkelijke statuut op de rekeningtegoeden ontstaan<br />

door inning <strong>van</strong> de schuldvordering door de gerechtigde .......................................................................578<br />

c. Uitzonderingen voor bepaalde schuldeisers....................................................................................................579<br />

1° Door het OCMW voorgeschoten ziektekosten..........................................................................................579<br />

2° Terugvordering <strong>van</strong> ten onrechte verkregen sociale uitkeringen...................................................579<br />

3° Onderhoudsschulden ..........................................................................................................................................580<br />

2. Vormvereisten voor overdracht en inpandgeving..............................................................................................580<br />

a. Vereisten gesteld aan de zekerheidsovereenkomst .....................................................................................580<br />

b. Vereisten voor de uitoefening <strong>van</strong> het zekerheidsrecht; vorm <strong>van</strong> de publiciteit ..........................581<br />

c. Ontstaan en rang <strong>van</strong> het zakelijk recht.............................................................................................................582<br />

HOOFDSTUK III. Verhaalsrecht op schuldvorderingen..................................................................................583<br />

AFDELING A. Uitvoerend beslag op schuldvorderingen.............................................................................................584<br />

1. Structuur, voorwerp en oorzaak.................................................................................................................................584<br />

a. Oorzaak <strong>van</strong> het beslag..............................................................................................................................................584<br />

b. Voorwerp <strong>van</strong> het beslag..........................................................................................................................................585<br />

1120


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Het geheel <strong>van</strong> de schuldvorderingen..........................................................................................................586<br />

a) Algemeen.............................................................................................................................................................586<br />

b) Precisering inzake "toekomstige" schuldvorderingen....................................................................587<br />

c) Precisering bij rekeningtegoeden.............................................................................................................587<br />

2° Op een derde of de beslaglegger zelf............................................................................................................588<br />

3° In België "gelegen"................................................................................................................................................589<br />

4° Zoals zij bestonden ten tijde <strong>van</strong> het beslag..............................................................................................590<br />

5° Toepassing bij kwaliteitsrekeningen............................................................................................................591<br />

2. Vormen...................................................................................................................................................................................592<br />

a. Gemeen recht.................................................................................................................................................................592<br />

b. Fiscaal recht en sociale zekerheidsrecht...........................................................................................................593<br />

1° Fiscaal en parafiscaal derdenbeslag s.s. ......................................................................................................593<br />

2° Derdenbeslag door fiscale kennisgeving (notificatie) en aanverwante vormen.......................594<br />

c. Appartementsrecht .....................................................................................................................................................595<br />

3. Rechtsgevolgen...................................................................................................................................................................595<br />

a. Gevolgen voor de beslagen schuldenaar in verhouding tot zijn schuldeisers...................................595<br />

1° Wat betreft eigendom en beschikkingsbevoegdheid over de schuldvordering (oorzaak)...595<br />

2° W.b. de verjaring en de opeisbaarheid <strong>van</strong> de oorzaken <strong>van</strong> het beslag ......................................596<br />

b. Gevolgen voor de beslagen schuldenaar in verhouding tot de derde-­‐beslagene (voorwerp <strong>van</strong><br />

beslag) ...................................................................................................................................................................................596<br />

c. Gevolgen voor de derde-­‐schuldenaar: blokkeringsplicht, verklaringsplicht, afgifteplicht..........597<br />

1° Afgifteverbod en verplichting tot schuldverklaring en sancties ......................................................597<br />

a) Afgifteverbod en verplichting tot schuldverklaring.........................................................................597<br />

i) Afgifteverbod (blokkeringsplicht) ......................................................................................................597<br />

ii) Verklaringsplicht.......................................................................................................................................598<br />

iii) Een verplichting tot aanvullende verklaring ...............................................................................599<br />

b) Mogelijke sanctie: veroordeling tot de oorzaken <strong>van</strong> het beslag ...............................................599<br />

i) Vereisten voor deze veroordeling.......................................................................................................600<br />

ii) Om<strong>van</strong>g en gevolgen................................................................................................................................601<br />

c) Andere mogelijke sancties...........................................................................................................................601<br />

d) Ingaan en duur <strong>van</strong> het afgifteverbod....................................................................................................602<br />

2° Afgifteverplichting; vrijwillige afgifte; kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp ...................................602<br />

a) Gemeen recht ....................................................................................................................................................603<br />

i) Tijdstip <strong>van</strong> de afgifteplicht ...................................................................................................................603<br />

ii) Voorwerp <strong>van</strong> de afgifteplicht .............................................................................................................603<br />

iii) Tegenwerpelijkheid verweermiddelen..........................................................................................603<br />

iv) Gevolgen afgifte.........................................................................................................................................604<br />

b) Bij (para)fiscale notificatie en fiscaal derdenbeslag ........................................................................604<br />

c) Kantonnement <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag..............................................................................604<br />

4. Tegeldemaking <strong>van</strong> het voorwerp <strong>van</strong> het beslag...............................................................................................605<br />

5. Collectief karakter; evenredige verdeling ; opheffing .......................................................................................605<br />

AFDELING B. Verhaalsrecht <strong>van</strong> de schuldeisers op schuldvorderingen op naam <strong>van</strong> hun schuldenaar:<br />

derde-­‐verkrijgers of niet ?........................................................................................................................................................608<br />

1. Vraagstelling........................................................................................................................................................................608<br />

2. Principiële oplossing........................................................................................................................................................608<br />

1121


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

HOOFDSTUK IV. Voorbehouden zekerheidsrechten op schuldvorderingen ..........................................611<br />

1. Voor de kennisgeving <strong>van</strong> de cessie ..........................................................................................................................611<br />

2. Na de kennisgeving of erkenning <strong>van</strong> de cessie...................................................................................................611<br />

HOOFDSTUK V. Eigendomsrecht op schuldvorderingen toegekend aan de schuldeiser tot zekerheid<br />

...........................................................................................................................................................................................612<br />

AFDELING A. Uitgangspunten.................................................................................................................................................612<br />

1. Beginsel..................................................................................................................................................................................612<br />

2. Gevolgen bij gebreke <strong>van</strong> volwaardige eigendomsoverdracht......................................................................613<br />

3. Criterium voor volwaardige eigendomsoverdracht...........................................................................................614<br />

4. Verschil met niet krachtens cessie verkregen schuldvorderingen met zekerheidsoogmerk (bv.<br />

overschrijving <strong>van</strong> een geldsom) ....................................................................................................................................614<br />

a. Creditering <strong>van</strong> een rekening .................................................................................................................................615<br />

b. Andere voorbeelden...................................................................................................................................................615<br />

AFDELING B. Toepassingen (als volwaardig erkende eigendomsoverdrachten tot zekerheid)...............616<br />

1. Financiële instrumenten met buitenbezitstelling, bankvorderingen en rekeningtegoeden............616<br />

a. Fiduciaire cessies tussen rechtspersonen (art. 12 WFZ)............................................................................616<br />

1° Totstandkoming: erkenning als zakelijk recht.........................................................................................616<br />

2° Nadere rechtsgevolgen.......................................................................................................................................617<br />

b. Cessie-­‐retrocessieverrichtingen ("repo's") (art. 13 WFZ).........................................................................618<br />

2. Andere voorbeelden.........................................................................................................................................................618<br />

HOOFDSTUK VI. Pandrechten en gelijkaardige zekerheidsrechten op schuldvorderingen op naam;<br />

bij bepaalde schuldvorderingen inherente voorrangsmechanismen.......................................................619<br />

AFDELING A. Uitdrukkelijke pandrechten op schuldvorderingen .........................................................................620<br />

1. Wijze <strong>van</strong> totstandkoming en vereisten daartoe ("vestiging") .....................................................................620<br />

a. Uitdrukkelijk bedongen pandrechten.................................................................................................................620<br />

1° Inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen als dusdanig ..............................................................................620<br />

a) Overdraagbaarheid.........................................................................................................................................620<br />

b) Geldige titel........................................................................................................................................................621<br />

c) Levering (vormvrij) en bewijs ...................................................................................................................621<br />

i) Regel: vormvrije levering -­‐ stil pandrecht .......................................................................................621<br />

ii) Schakeringen...............................................................................................................................................622<br />

d) Beschikkingsbevoegdheid of derdenbescherming...........................................................................622<br />

e) Bestaan <strong>van</strong> de schuldvordering ..............................................................................................................623<br />

2° Inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen in het kader <strong>van</strong> een registerpandrecht .......................624<br />

a) Inpandgeving handelszaak..........................................................................................................................624<br />

b) Landbouwvoorrecht ......................................................................................................................................624<br />

b. Pandrechten <strong>van</strong> rechtswege .................................................................................................................................625<br />

1° Wettelijke voorrechten op financiële instrumenten als impliciet verschafte pandrechten.625<br />

a) Voorrecht <strong>van</strong> de "gekwalificeerde financiële tussenpersonen" (art. 31 § 1 WFSFD)......625<br />

b) Voorrecht <strong>van</strong> de verrekenings-­‐ en vereffeningsinstellingen (art. 31 § 2 WFSFD) ...........625<br />

c) Voorrecht <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België (artikel 7 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 22 februari 1998<br />

tot vaststelling <strong>van</strong> het organiek statuut <strong>van</strong> de Nationale Bank <strong>van</strong> België)............................626<br />

2° Onroerendmaking <strong>van</strong> huurvorderingen...................................................................................................626<br />

2. Verzekerde schuldvordering........................................................................................................................................627<br />

1122


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3. Behoud en tenietgaan......................................................................................................................................................627<br />

a. Accessoir karakter.......................................................................................................................................................627<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> cessie of tweede inpandgeving voor het oudere pandrecht ........................................627<br />

1° Algemeen ..................................................................................................................................................................627<br />

2° Bevoegdheid tot cessie na globale inpandgeving <strong>van</strong> schuldvorderingen ..................................628<br />

3° Bevoegdheid tot herverpanding na inpandgeving <strong>van</strong> de handelszaak........................................628<br />

c. Zakelijke subrogatie....................................................................................................................................................630<br />

d. Gevolgen <strong>van</strong> schuldvermenging..........................................................................................................................630<br />

4. Gevolgen in de interne verhouding; inningsbevoegdheid...............................................................................630<br />

a. Uitwerking zonder toestemming <strong>van</strong> de cessus.............................................................................................630<br />

b. De kennisgeving ...........................................................................................................................................................630<br />

c. Uitwerking voor de kennisgeving .........................................................................................................................631<br />

d. Na de kennisgeving; inningsbevoegdheid en inning....................................................................................631<br />

1° Inningsbevoegdheid ............................................................................................................................................631<br />

2° Verweermiddelen <strong>van</strong> de cessus....................................................................................................................633<br />

e. Verbintenisrechtelijke uitoefeningsbeperkingen ..........................................................................................634<br />

f. Regres <strong>van</strong> de schuldenaar <strong>van</strong> de in pand gegeven schuldvordering..................................................634<br />

5. Externe gevolgen <strong>van</strong> pandrechten op schuldvorderingen. ...........................................................................634<br />

a. Accessoir karakter.......................................................................................................................................................634<br />

b. Bijzonder voorrecht....................................................................................................................................................635<br />

c. Afscheidingsrecht en individueel executierecht ; rocedure voor pandverzilvering.......................635<br />

d. Bijzondere regels voor pand op financiële instrumenten met buitenbezitstelling,<br />

rekeningtegoeden en bankvorderingen .................................................................................................................635<br />

1° Financiële instrumenten....................................................................................................................................636<br />

2° Rekeningtegoeden................................................................................................................................................638<br />

3° Bankvorderingen ..................................................................................................................................................639<br />

e. Bijzondere regels voor pand op huurvorderingen........................................................................................639<br />

AFDELING B. Niet-­‐abstracte zgn. rechtstreekse vorderingen en daarmee samenhangende voorrechten<br />

en gelijkaardige rechtsfiguren................................................................................................................................................640<br />

1. Situering en algemeen kenmerk <strong>van</strong> deze rechtstreekse vorderingen......................................................640<br />

a. Drie types <strong>van</strong> "rechtstreekse vorderingen"....................................................................................................640<br />

b. Vergelijking met pand op schuldvorderingen -­‐ gevolgen in de verhouding met de schuldenaar<br />

er<strong>van</strong>. .....................................................................................................................................................................................641<br />

c. Verbintenisrechtelijke aspecten............................................................................................................................642<br />

1° Tegenwerpelijkheid verweermiddelen en inningsbevoegdheid......................................................642<br />

2° Tegenwerpelijkheid excepies uit de dekkingsverhouding .................................................................643<br />

3° Weerslag <strong>van</strong> de valutaverhouding...............................................................................................................643<br />

d. Goederenrechtelijke aspecten -­‐ ontstaan of vestiging <strong>van</strong> het zakelijk recht...................................644<br />

2. Voorrecht en rechtstreekse vordering op de verzekeringsvergoeding uit<br />

aansprakelijkheidsverzekeringen...................................................................................................................................645<br />

a. Voorrecht <strong>van</strong> het slachtoffer <strong>van</strong> een ongeval op de verzekeringsvergoeding...............................645<br />

b. Rechtstreekse vordering bij niet-­‐verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen onder de<br />

« landverzekeringsovereenkomsten » ....................................................................................................................646<br />

1° Ontstaan <strong>van</strong> het zekerheidsrecht en <strong>van</strong> de interne gevolgen........................................................646<br />

2° Verzekerde schuldvordering en beperking tot die schuldvordering (valutaverhouding) ...648<br />

1123


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Bezwaarde schuldvordering en beperking tot die schuldvordering (dekkingsverhouding)<br />

............................................................................................................................................................................................649<br />

4° Eigen modaliteiten, inbegrepen verjaringsregels...................................................................................651<br />

a) Eigen leven wel in beginsel volgens de regels <strong>van</strong> de dekkingsverhouding..........................651<br />

b) Afwijkende regels voor eigen leven inzake verjaring .....................................................................651<br />

5° Regres <strong>van</strong> de verzekeraar jegens de verzekerde ..................................................................................652<br />

6° Rechten <strong>van</strong> de verzekerde die de schadelijder betaald heeft..........................................................652<br />

3. Voorrechten en rechtstreekse vorderingen op het fonds <strong>van</strong> getrokken waardepapieren..............653<br />

a. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de houder <strong>van</strong> de wisselbrief tegen de betrokkene op het fonds en<br />

voorrecht op het fonds...................................................................................................................................................653<br />

1° Verzekerde schuldvordering ...........................................................................................................................653<br />

2° Onderpand. ..............................................................................................................................................................653<br />

3° Ontstaan <strong>van</strong> het zekerheidsrecht en <strong>van</strong> de interne gevolgen........................................................653<br />

b. Voorrecht <strong>van</strong> de houder <strong>van</strong> een cheque of postcheque op het fonds ...............................................655<br />

4. Rechtstreekse vordering en voorrechten op de schuldvorderingen <strong>van</strong> opdrachtnemers jegens<br />

hun opdrachtgever ................................................................................................................................................................655<br />

a. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer tegen de opdrachtgever en voorrecht <strong>van</strong> de<br />

onderaannemer.................................................................................................................................................................656<br />

1° Verzekerde schuldvordering (créance-­‐cause; valutaverhouding)...................................................656<br />

a) Hoofdsom en accessoria...............................................................................................................................656<br />

b) Naargelang de aard <strong>van</strong> de te betalen prestatie ................................................................................657<br />

c) Opeisbaarheid ...................................................................................................................................................658<br />

d) Saldo......................................................................................................................................................................658<br />

2° Bepaling <strong>van</strong> het onderpand (créance-­‐objet, dekkingsverhouding)...............................................658<br />

a) Eenvoudige onderaannemer ......................................................................................................................658<br />

b) Verdere onderaannemers............................................................................................................................659<br />

3° Tijdstip <strong>van</strong> totstandkoming (en <strong>van</strong> fixatie <strong>van</strong> het fonds of onderpand) en <strong>van</strong><br />

tegenwerpelijkheid aan de opdrachtgever; interne gevolgen. ...............................................................660<br />

a) Tijdstip <strong>van</strong> tegenwerpelijkheid; tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> excepties.......................................660<br />

i) Vorm <strong>van</strong> de kennisgeving .....................................................................................................................660<br />

ii) Gevolgen voor de excepties ..................................................................................................................661<br />

b) Tijdstip <strong>van</strong> ontstaan <strong>van</strong> het zakelijk recht op de schuldvordering........................................661<br />

4° Executierechten; samenloop; geldingsduur..............................................................................................662<br />

a) Gevolgen <strong>van</strong> de samenloop .......................................................................................................................662<br />

i) Op de voor de samenloop uitgeoefende rechtstreekse vordering ........................................662<br />

ii) Op de mogelijkheid nog een rechtstreekse vordering uit te oefenen na samenloop...663<br />

b) Geldingsduur.....................................................................................................................................................665<br />

c) Verbintenisrechtelijke uitoefeningsbeperkingen..............................................................................665<br />

b. Bijzonder regime <strong>van</strong> schuldvorderingen uit overheidsopdrachten....................................................665<br />

5. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de eigenaar op de onderhuurder ...................................................................667<br />

a. Onderpand ......................................................................................................................................................................667<br />

b. Verzekerde schuldvordering ..................................................................................................................................667<br />

c. Ontstaan en tegenwerpelijkheid aan de onderhuurder ..............................................................................668<br />

6. Zekerheidsrecht <strong>van</strong> de fiscus en de RSZ op schuldvorderingen <strong>van</strong> aannemers <strong>van</strong> onroerende<br />

werken jegens hun opdrachtgevers...............................................................................................................................668<br />

a. Wetsbepalingen ............................................................................................................................................................668<br />

1124


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Onderpand – welke personen en werken .........................................................................................................669<br />

c. Verzekerde schuldvorderingen en informatie erover .................................................................................670<br />

d. Uitwerking <strong>van</strong> het zekerheidsrecht...................................................................................................................670<br />

e. Conflicten met andere rechten...............................................................................................................................671<br />

7. Voorrecht <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> registratierechten..........................................................................................672<br />

a. Wetsbepaling .................................................................................................................................................................672<br />

b. Verzekerde schuldvordering ..................................................................................................................................672<br />

c. Onderpand.......................................................................................................................................................................673<br />

AFDELING C. Inkomstendelegatie of ont<strong>van</strong>gstmachtiging en het « supervoorrecht » voor<br />

alimentatievorderingen in het algemeen...........................................................................................................................674<br />

1. Inleiding.................................................................................................................................................................................674<br />

2. Inkomstendelegatie of ont<strong>van</strong>gstmachtiging........................................................................................................674<br />

3. Bijzondere voorrangsregeling (art. 1412 II GerW) ............................................................................................675<br />

AFDELING D. Zekerheidsrechten op schuldvorderingen, verkregen krachtens zakelijke subrogatie ...678<br />

1. Verkrijging............................................................................................................................................................................678<br />

a. Beginsel ............................................................................................................................................................................678<br />

b. Toepassingen.................................................................................................................................................................678<br />

1° Wettelijk geregeld: verzekeringsvergoedingen.......................................................................................678<br />

2° Andere toepassingen...........................................................................................................................................679<br />

c. Beperkingen ...................................................................................................................................................................679<br />

d. Uitzondering: geen subrogatie in gewone rekeningtegoeden .................................................................680<br />

2. Zakenrechtelijke conflicten...........................................................................................................................................680<br />

3. Interne verhouding...........................................................................................................................................................680<br />

4. Gevolgen -­‐ executierecht ................................................................................................................................................681<br />

AFDELING E. Zekerheden <strong>van</strong> een schuldeiser op de schuldvorderingen die zijn schuldenaar op hem<br />

heeft: schuldvergelijking...........................................................................................................................................................682<br />

1. Inleiding en rechtsgevolg...............................................................................................................................................682<br />

2. Gewone schuldvergelijking in zijn verschillende vormen...............................................................................683<br />

a. Terminologie..................................................................................................................................................................683<br />

b. Materiële vereisten .....................................................................................................................................................684<br />

1° Vergelijkbaarheid of ver<strong>van</strong>gbaarheid........................................................................................................685<br />

2° Vereisten betreffende de actieve schuldvordering (eigen schuldvordering, verzekerde<br />

schuldvordering): opeisbaarheid, liquiditeit, beschikkingsbevoegdheid..........................................685<br />

a) In beginsel een eigen schuldvordering ..................................................................................................685<br />

b) Verbintenisrechtelijke vereisten: opeisbaarheid en liquiditeit ..................................................686<br />

i) Al opeisbaar ..................................................................................................................................................686<br />

ii) Nog opeisbaar.............................................................................................................................................686<br />

iii) Vaststaand karakter (liquiditeit) ......................................................................................................687<br />

c) Zakenrechtelijke vereisten: beschikkingsbevoegdheid..................................................................689<br />

3° Vereisten waaraan de passieve schuldvordering (tegenvordering) moet voldoen.................690<br />

a) Verbintenisrechtelijke vereisten voor de passieve schuldvordering (eigen schuld) ........690<br />

i) Betaalbaarheid <strong>van</strong> de eigen schuld (d.i. de passieve schuldvordering): ..........................690<br />

ii) Niet een schuld <strong>van</strong> een ander (zogenaamde wederkerigheidsvereiste).........................691<br />

iii) Passieve schuldvordering geen tegen verrekening beschermde restitutievordering692<br />

iv) Niet conventioneel <strong>van</strong> ontneming door verrekening uitgesloten.....................................695<br />

b) Zakenrechtelijke vereisten voor de passieve schuldvordering (de eigen schuld)..............695<br />

1125


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

i) Vatbaarheid voor beslag..........................................................................................................................696<br />

ii) Inningsbevoegdheid <strong>van</strong> de wederpartij ........................................................................................697<br />

iii) Bevoegdheid in eigen naam te innen (geen schuldvordering waarover men slechts<br />

bewind voert)...................................................................................................................................................703<br />

iv) Bevoegdheid beperkt tot eenzelfde overheidsdepartement.................................................704<br />

c. Wijzen <strong>van</strong> schuldvergelijking................................................................................................................................704<br />

1° Schuldvergelijking ingaand bij het vaststaand en opeisbaar worden <strong>van</strong> beide schulden<br />

(wettelijke schuldvergelijking).............................................................................................................................705<br />

a) Inroeping vereist .............................................................................................................................................705<br />

b) Afstand mogelijk..............................................................................................................................................705<br />

2° Schuldvergelijking door éénzijdige rechtshandeling ............................................................................706<br />

3° Gerechtelijke schuldvergelijking....................................................................................................................707<br />

4° Conventionele schuldvergelijking .................................................................................................................708<br />

5° Administratieve schuldvergelijking..............................................................................................................708<br />

3. Retentierecht op verknochte schuldvorderingen of schuldvergelijking na samenloop of na<br />

overgang <strong>van</strong> de passieve schuldvordering................................................................................................................708<br />

a. Schuldvergelijking na samenloop.........................................................................................................................709<br />

1° Beginselen en soorten uitzonderingen........................................................................................................709<br />

a) Toepassingsgebied <strong>van</strong> de regel ...............................................................................................................709<br />

b) Uitzonderingen op de regel ........................................................................................................................710<br />

2° Vereiste dat beide schuld(vordering)en zijn ontstaan voor de samenloop; uitzonderingen op<br />

dat vereiste....................................................................................................................................................................712<br />

a) Regel: beide schuldvorderingen ontstaan voor de samenloop ...................................................712<br />

b) Uitzondering: soms zelfs verrekening met passieve schuldvorderingen ontstaan na de<br />

samenloop................................................................................................................................................................713<br />

c) Geen uitzondering t.g.v. de fiscus in art. 334.......................................................................................714<br />

3° Geen vereiste <strong>van</strong> vaststaand en opeisbaar karakter............................................................................715<br />

4° Geen opschorting door de samenloop .........................................................................................................715<br />

5° De vereiste samenhang.......................................................................................................................................715<br />

a) Uitdrukkelijk bedongen samenhang .......................................................................................................715<br />

b) Wettelijk geregelde gevallen......................................................................................................................716<br />

i) Art. 334 Programmawet 2004 ..............................................................................................................716<br />

ii) In de WHK.....................................................................................................................................................716<br />

c) Andere gevallen <strong>van</strong> samenhang ..............................................................................................................717<br />

d) Samenhang met de volstortingsplicht bij vennootschappen .......................................................718<br />

b. Schuldvergelijking na overgang of inpandgeving <strong>van</strong> de passieve schuldvordering.....................719<br />

4. Retentierecht bij andere schuldvorderingen; beslag in eigen handen.......................................................721<br />

AFDELING F. Voorrecht voor kosten tot behoud of verzekering <strong>van</strong> de schuldvordering. .........................723<br />

1. Voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> het goed (de schuldvordering)....................................................723<br />

2. Voorrecht <strong>van</strong> de zaakverzekeraar............................................................................................................................723<br />

AFDELING G. Bijzonder regime voor maritieme schuldvorderingen....................................................................723<br />

HOOFDSTUK VII. Conflicten tussen de besproken rechten op schuldvorderingen ..............................724<br />

AFDELING A. Anterioriteit bepalen -­‐ welk recht geldt als het oudste...................................................................724<br />

1. Chronologie bepalen ........................................................................................................................................................724<br />

2. Rechten op schuldvorderingen die uit hun aard ouder zijn ...........................................................................724<br />

1126


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

a. Voorrang <strong>van</strong> voorbehouden rechten.................................................................................................................725<br />

b. Schuldvorderingen ontstaan via middellijke vertegenwoordiging .......................................................725<br />

c. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> het slachtoffer jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar.............725<br />

d. Rechtstreekse vordering <strong>van</strong> onderaannemers en aanverwante...........................................................725<br />

e. Inhoudingsplicht ten gunste <strong>van</strong> fiscus en RSZ...............................................................................................726<br />

1° Conflict met de pandhouder of cessionaris <strong>van</strong> de schuldvordering <strong>van</strong> de niet-­‐erkende<br />

aannemer .......................................................................................................................................................................727<br />

2° Conflict met de rechtstreekse vordering <strong>van</strong> de onderaannemer...................................................727<br />

f. Zakelijke subrogatie in de schuldvordering......................................................................................................727<br />

g. Voorrang op inkomstenvorderingen voor alimentatievorderingen......................................................729<br />

h. Voorrang onroerend beslag op andere rechten op toekomstige huurtermijnen ............................729<br />

AFDELING B. Doorbreken <strong>van</strong> anterioriteit door beschikkingsbevoegdheid of rangafstand ....................730<br />

AFDELING C. Doorbreken <strong>van</strong> anterioriteit door derdenbescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid<br />

..............................................................................................................................................................................................................731<br />

1. Beginselen <strong>van</strong> derdenbescherming.........................................................................................................................731<br />

2. Wettige titel..........................................................................................................................................................................731<br />

a. Geldigheid <strong>van</strong> de titel ...............................................................................................................................................731<br />

b. Kosteloos of bezwarend karakter.........................................................................................................................732<br />

3. Bezits-­‐ of publiciteitsvereiste.......................................................................................................................................732<br />

a. Gemeen recht : kennisgeving of erkenning.......................................................................................................732<br />

1° Vorm <strong>van</strong> de kennisgeving................................................................................................................................733<br />

2° Auteur <strong>van</strong> de kennisgeving ; uitwerking <strong>van</strong> de kennisgeving .......................................................733<br />

b. Bijzondere regel voor inkomensvorderingen .................................................................................................733<br />

c. Inschrijving in andere registers ?..........................................................................................................................734<br />

4. Goede trouw.........................................................................................................................................................................735<br />

1° Voorwerp en maatstaf. .......................................................................................................................................735<br />

a) Algemeen: voorwerp......................................................................................................................................735<br />

b) Navraag bij de schuldenaar ........................................................................................................................735<br />

c) Hypotheekkantoor, in het bijzonder pand op handelzsaak ..........................................................735<br />

d) Beslagberichtenbestand...............................................................................................................................736<br />

e) Staatsblad............................................................................................................................................................736<br />

f) Oudere zakelijke / persoonlijke subrogatie .........................................................................................736<br />

g) Oudere samenloop..........................................................................................................................................737<br />

2° Tijdstip waarop men te goeder trouw moet zijn.....................................................................................737<br />

5. Gevallen <strong>van</strong> derdenbescherming en gevolgen....................................................................................................738<br />

a. Conflict tussen twee verkrijgingen <strong>van</strong>wege eenzelfde partij voor de tegenwerpelijkheid<br />

waar<strong>van</strong> publiciteit is voorgeschreven...................................................................................................................738<br />

b. Delegatie..........................................................................................................................................................................739<br />

c. Conflict met ouder recht zonder voorgeschreven publiciteit (subrogatie) afgeleid <strong>van</strong> dezelfde<br />

partij.......................................................................................................................................................................................739<br />

d. Middellijke vertegenwoordiging...........................................................................................................................740<br />

e. Andere gevallen ............................................................................................................................................................740<br />

6. Rechten bij afwezigheid <strong>van</strong> derdenbescherming ..............................................................................................741<br />

HOOFDSTUK VIII. Mechanismen gegrond op de externe werking <strong>van</strong> interne bepalingen (wijziging<br />

interne verhouding)...................................................................................................................................................742<br />

1127


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING A. Inleiding...............................................................................................................................................................742<br />

AFDELING B. Tweepartijenverhoudingen (wederzijdse schuldvorderingen: rekening-­‐courant,<br />

conventionele schuldvergelijking en ondeelbaarheid <strong>van</strong> rekeningen)..............................................................743<br />

1. Conventionele schuldvergelijking in het algemeen (inbegrepen de rekening-­‐courant)....................743<br />

a. Algemeen .........................................................................................................................................................................743<br />

b. Verbintenisrechtelijke geldigheid ........................................................................................................................745<br />

1° Vereisten uit het algemeen verbintenissenrecht ....................................................................................745<br />

2° Vereiste dat men afstand kan doen <strong>van</strong> de actieve schuldvordering.............................................746<br />

3° Geen andere vereisten zoals die gelden bij wettelijke schuldvergelijking ..................................746<br />

c. Externe of zakelijke werking (inb. faillissementsbestendigheid)...........................................................746<br />

d. Vereiste beschikkingsbevoegdheid -­‐ beperkt tot schuldvorderingen die bestaan bij wegvallen<br />

<strong>van</strong> de beschikkingsbevoegdheid..............................................................................................................................748<br />

1° De overeenkomst moet gesloten zijn voor het ingaan <strong>van</strong> de samenloop of ander verlies <strong>van</strong><br />

beschikkingsbevoegdheid.......................................................................................................................................748<br />

2° De schuldvorderingen moeten ontstaan zijn voor het wegvallen an de<br />

beschikkingsbevoegdheid.......................................................................................................................................749<br />

a) Regel......................................................................................................................................................................749<br />

b) Toepassingen ....................................................................................................................................................749<br />

i) Duurovereenkomsten...............................................................................................................................750<br />

ii) Rekeningtegoeden ....................................................................................................................................750<br />

c) Ook wanneer de netting schuldvernieuwend zou werken............................................................751<br />

e. Specifieke gevolgen <strong>van</strong> de rekening-­‐courant tussen partijen; gevolg voor de zekerheden<br />

accessoir aan de afzonderlijke schuldvorderingen ...........................................................................................752<br />

2. Zgn. eenheid <strong>van</strong> rekeningen bij meerdere rekeningen (verruimde rekening-­‐<br />

courantovereenkomst) ........................................................................................................................................................752<br />

3. Gevallen waarin art. 14 WFZ buiten werking is gesteld; heeft art. 14 WFZ een meerwaarde ? .....754<br />

AFDELING C. Driepartijenverhoudingen (delegatieovereenkomst s.l.) ...............................................................756<br />

1. De delegatieovereenkomst gezien als een transactie op de fondsvordering en de valutavordering<br />

........................................................................................................................................................................................................756<br />

a. Onbeschikbaarheid <strong>van</strong> het fonds (de fondsvordering) .............................................................................756<br />

b. Onbeschikbaarheid <strong>van</strong> de schuldvordering uit de valutaverhouding................................................759<br />

2. Rekeningtegoeden met voorwaardelijke gerechtigden en andere rekeningen met meerdere<br />

rekeninghouders (quasi-­‐gemeenschappelijke rekeningen)................................................................................759<br />

a. Beginselen en verschil met andere rechtsfiguren .........................................................................................759<br />

1° Eerste techniek; inpandgeving <strong>van</strong> de schuldvordering......................................................................759<br />

2° Tweede techniek: gemeenschappelijk maken <strong>van</strong> de schuldvordering........................................760<br />

3° Derde techniek: voorwaardelijke schuldvordering doen ontstaan ................................................760<br />

b. Het wettelijk kantonnement ...................................................................................................................................762<br />

c. Driepartijenovereenkomsten..................................................................................................................................763<br />

3. Schuldvergelijking in meerpartijenverhoudingen (multilaterale netting)...............................................766<br />

4. Op naam <strong>van</strong> een middellijk vertegenwoordiger ontstane schuldvorderingen;<br />

kwaliteitsrekeningen als bijzondere toepassing. .....................................................................................................767<br />

a. De door een middellijk vertegenwoordiger verkregen schuldvordering ...........................................767<br />

b. De (bijzondere) kwaliteitsrekening.....................................................................................................................767<br />

1° Begrip.........................................................................................................................................................................767<br />

2° Vereisten voor deze kwalificatie ....................................................................................................................769<br />

1128


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3° Beëindiging <strong>van</strong> het bewindsrecht................................................................................................................770<br />

4° Gevolgen <strong>van</strong> de kwalificatie als tegoed <strong>van</strong> een kwaliteitsrekening in verhouding met de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de rekeninghouder.................................................................................................................771<br />

5° Gevolgen <strong>van</strong> de kwalificatie als tegoed <strong>van</strong> een kwaliteitsrekening in verhouding met de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de solvens...................................................................................................................................772<br />

c. De generale kwaliteitsrekening of omnibus-­‐rekening..................................................................................773<br />

HOOFDSTUK IX. Pluraliteit <strong>van</strong> schuldeisers ....................................................................................................776<br />

AFDELING A. Verhouding tussen de medeschuldeisers..............................................................................................776<br />

1. Beperkte rechten op schuldvorderingen ................................................................................................................776<br />

2. Schuldvorderingen in een gemeenschappelijk vermogen...............................................................................776<br />

3. Mede-­‐eigendom <strong>van</strong> een afzonderlijke schuldvordering.................................................................................777<br />

a. Deelbare schuldvorderingen: geen mede-­‐eigendom, maar opsplitsing <strong>van</strong> de schuldvordering<br />

..................................................................................................................................................................................................777<br />

b. Ondeelbare/onsplitsbare schuldvorderingen.................................................................................................777<br />

4. Geen mede-­‐eigendom maar afzonderlijke voorwaardelijke rechten .........................................................778<br />

5. Middellijke vertegenwoordiging.................................................................................................................................778<br />

AFDELING B. Verhouding met de schuldenaar ...............................................................................................................779<br />

1. Meerdere of gedeelde schuldvorderingen..............................................................................................................779<br />

2. Schuldvorderingen in een gemeenschappelijk vermogen...............................................................................780<br />

a. Niet ontbonden vermogens .....................................................................................................................................780<br />

b. Ontbonden vermogens..............................................................................................................................................780<br />

3. Hoofdelijke en ondeelbare schuldvorderingen....................................................................................................782<br />

a. Probleemstelling en terminologie ........................................................................................................................782<br />

b. De gezamenlijke schuldvordering naar Belgisch recht...............................................................................783<br />

c. De hoofdelijke schuldvordering naar Belgisch recht en varianten daarop ........................................783<br />

DEEL VI. WAARDEPAPIEREN (TOONDER, ORDER, GEDEMATERIALISEERD) INBEGREPEN<br />

GELD. ..............................................................................................................................786<br />

HOOFDSTUK I. Algemeen..........................................................................................................................................786<br />

1. Definitie .................................................................................................................................................................................786<br />

2. Soorten...................................................................................................................................................................................786<br />

HOOFDSTUK II. Schuldvorderingspapieren of verbintenisrechtelijke waardepapieren...................788<br />

AFDELING A. Algemene regels ...............................................................................................................................................788<br />

1. Soorten...................................................................................................................................................................................788<br />

a. Soorten volgens vorm (toonder, order, gedematerialiseerd enz.) .........................................................788<br />

b. Soorten volgens inhoud ............................................................................................................................................788<br />

1° Geld .............................................................................................................................................................................788<br />

a) Primair geld (in beginsel chartaal)..........................................................................................................790<br />

b) Secundair geld (1) : giraal geld..................................................................................................................792<br />

c) Secundair geld (2): draagbaar (chartaal of) elektronisch geld....................................................793<br />

2° Andere schuldvorderingspapieren, inbegrepen aandelen..................................................................794<br />

3° Afgeleide producten.............................................................................................................................................795<br />

2. De mogelijkheid om schuldvorderingen aan toonder te stellen...................................................................795<br />

1129


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING B. Verbintenisrechtelijke functie en desbetreffende regels bij waardepapieren in het<br />

algemeen en bij toonder-­‐ en orderpapieren ....................................................................................................................797<br />

1. Legitimatie............................................................................................................................................................................797<br />

2. Abstractie..............................................................................................................................................................................797<br />

a. Mate <strong>van</strong> abstractie.....................................................................................................................................................797<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> de abstractie tussen de oorspronkelijke partijen.............................................................798<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> de abstractie tussen de schuldenaar en de nieuwe schuldeiser .................................798<br />

AFDELING C. Bijzondere regels inzake verkrijging bij toonder-­‐ en orderpapieren........................................800<br />

1. Zakenrechtelijke functie en desbetreffende regel -­‐ beginselen.....................................................................800<br />

2. De verkrijging <strong>van</strong> in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen.................................................801<br />

a. Overdracht <strong>van</strong> en bezit bij toonder-­‐ en orderpapieren in het algemeen...........................................801<br />

b. Bijzondere regels voor soortzaken, in het bijzonder (chartaal) geld....................................................802<br />

1° (Chartaal) geld : de confusio nummorum ....................................................................................................802<br />

2° Andere waardepapieren dan geld .................................................................................................................803<br />

c. Girale levering en collectieve bewaring <strong>van</strong> effecten aan toonder.........................................................804<br />

1° De girale levering in het algemeen ................................................................................................................804<br />

2° De ver<strong>van</strong>gbaarstelling en de invoering <strong>van</strong> een mede-­‐eigendomsrecht ....................................805<br />

3° Concrete uitwerking: een tweetrapsstelsel; effectenrekeningen; tijdstip omzetting in mede-­‐<br />

eigendom; niet-­‐omzetbaarheid. ...........................................................................................................................806<br />

a) Tweetrapssysteem..........................................................................................................................................806<br />

b) Tijdstip waarop het effect onder het regime valt..............................................................................807<br />

c) Inhoud <strong>van</strong> het mede-­‐eigendomsrecht ..................................................................................................807<br />

4° Overdracht <strong>van</strong> eigendom door girale levering <strong>van</strong> het aandeel in een effectendepot..........809<br />

5° Aard <strong>van</strong> de mede-­‐eigendom; gevolgen bij tekorten.............................................................................810<br />

d. Regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers te goeder trouw ....................................................811<br />

1° Geld .............................................................................................................................................................................811<br />

2° Toepassing <strong>van</strong> de regels inzake roerende zaken op toonderpapieren........................................811<br />

a) Toepassing <strong>van</strong> de algemene regel <strong>van</strong> art. 2279 I BW – bezit en goede trouw.................811<br />

i) Werkelijk bezit.............................................................................................................................................811<br />

ii) Goede trouw ................................................................................................................................................812<br />

b) Verloren en gestolen toonderpapieren .................................................................................................812<br />

3° Orderpapieren........................................................................................................................................................813<br />

e. Verhandeling via de beurs (contantmarkt) ......................................................................................................813<br />

1° De drie stappen in de verhandeling via de beurs....................................................................................814<br />

2° Overzicht <strong>van</strong> de afwijkende regels bij verhandeling ter beurze.....................................................815<br />

AFDELING D. De dematerialisering en zijn gevolgen op verbintenisrechtelijk vlak en inzake de<br />

verkrijging.......................................................................................................................................................................................817<br />

1. Algemeen...............................................................................................................................................................................817<br />

a. Ontstaan <strong>van</strong> gedematerialiseerde effecten.....................................................................................................817<br />

b. Mogelijke modellen.....................................................................................................................................................818<br />

c. Een of meerdere trappen..........................................................................................................................................819<br />

2. Verbintenisrechtelijke functie en regels..................................................................................................................819<br />

a. Legitimatie ......................................................................................................................................................................819<br />

b. Abstractie ........................................................................................................................................................................820<br />

3. Zakenrechtelijke functie en desbetreffende regels.............................................................................................821<br />

a. Beginselen.......................................................................................................................................................................821<br />

1130


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Mede-­‐eigendom............................................................................................................................................................822<br />

c. De verkrijging <strong>van</strong> in gedematerialiseerde effecten belichaamde schuldvorderingen .................822<br />

d. Regels inzake bescherming <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers te goeder trouw ....................................................823<br />

AFDELING E. Verhaal op in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen...............................................825<br />

1. Beslag......................................................................................................................................................................................825<br />

2. Tegeldemaking ...................................................................................................................................................................825<br />

AFDELING F. Zekerheidsrechten op in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen door<br />

voorbehoud.....................................................................................................................................................................................827<br />

1. Algemeen: de regels <strong>van</strong> roerende zaken ...............................................................................................................827<br />

2. Geen voorbehouden zekerheden bij verkoop ter beurze.................................................................................827<br />

3. Voorbehouden zekerheden bij certificatie .............................................................................................................827<br />

AFDELING G. Eigendomsoverdracht <strong>van</strong> waardepapieren tot zekerheid...........................................................828<br />

1. Beginselen.............................................................................................................................................................................828<br />

2. Chartaal geld........................................................................................................................................................................828<br />

3. Andere ver<strong>van</strong>gbare effecten .......................................................................................................................................830<br />

4. Zekerheidsoverdracht en cessie-­‐retrocessie <strong>van</strong> financiële instrumenten .............................................831<br />

5. Andere overdrachten <strong>van</strong> effecten in volle eigendom.......................................................................................831<br />

AFDELING H. Gevestigde zekerheidsrechten op in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen 832<br />

1. Pandrechten en vergelijkbare voorrechten op effecten ...................................................................................832<br />

a. Vestiging <strong>van</strong> een conventioneel vuistpandrecht..........................................................................................832<br />

1° Vereisten algemeen..............................................................................................................................................832<br />

2° De vereiste buitenbezitstelling .......................................................................................................................832<br />

3° Bescherming <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers.............................................................................................................833<br />

b. Wettelijke vuistpandrechten ..................................................................................................................................833<br />

c. Conventionele pandrechten zonder buitenbezitstelling.............................................................................833<br />

d. Rechtsgevolgen <strong>van</strong> het pandrecht......................................................................................................................833<br />

1° Bijzondere regels voor pand op financiële instrumenten met buitenbezitstelling..................834<br />

2° Gemeen recht..........................................................................................................................................................834<br />

2. Andere zekerheidsrechten gevestigd op effecten ...............................................................................................835<br />

a. Voorrecht <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger registratierechten.............................................................................................835<br />

b. Zakelijke subrogatie ...................................................................................................................................................835<br />

c. Schuldvergelijking .......................................................................................................................................................835<br />

d. Voorrechten kosten behoud <strong>van</strong> de zaak en verzekeraar..........................................................................835<br />

HOOFDSTUK III. Zakenrechtelijke waardepapieren.......................................................................................836<br />

1. Begrip .....................................................................................................................................................................................836<br />

2. Functie en rechtsgevolgen.............................................................................................................................................836<br />

3. Toepassingen.......................................................................................................................................................................837<br />

4. Nadere uitwerking naargelang de vorm <strong>van</strong> het waardepapier...................................................................840<br />

a. Zakenrechtelijke waardepapieren aan toonder of order. ..........................................................................840<br />

b. Gedematerialiseerde zakenrechtelijke waardepapieren. ..........................................................................841<br />

DEEL VII. ONROEREND GOED ..........................................................................................842<br />

HOOFDSTUK I. De onroerende publiciteit en de overdracht en vestiging <strong>van</strong> onroerende zakelijke<br />

rechten............................................................................................................................................................................843<br />

1131


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

AFDELING A. Rechtsvergelijkend overzicht <strong>van</strong> de publiciteitsstelsels voor onroerend goed .................843<br />

a. Louter bewijsregister.................................................................................................................................................843<br />

b. “Positieve stelsels” waar de publiciteit rechtsbepalend is (Torrens-­‐stelsel).....................................844<br />

1° Inschrijving <strong>van</strong> het zakelijk recht, niet <strong>van</strong> rechtsfeiten....................................................................844<br />

2° Volledig positief stelsel; inschrijving heelt zakenrechtelijk alle gebreken,<br />

verbintenisrechtelijk niet........................................................................................................................................844<br />

3° Constitutief karakter <strong>van</strong> de inschrijving...................................................................................................845<br />

4° Eenheid <strong>van</strong> kadaster en grondboekhouding...........................................................................................845<br />

5° Controleplicht registrar......................................................................................................................................845<br />

c. Stelsels waar de publiciteit fides publica heeft (stelsels met openbare vertrouwensfunctie)....845<br />

1° Voorwerp <strong>van</strong> de inschrijving .........................................................................................................................846<br />

2° Gevolgen die de inschrijving niet heeft .......................................................................................................846<br />

3° Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid, niet tegen gebreken <strong>van</strong> de handeling zelf<br />

............................................................................................................................................................................................847<br />

4° Geen bescherming bij daadwerkelijke kwade trouw............................................................................847<br />

5° Bescherming enkel voor verkrijgers krachtens rechtshandeling....................................................848<br />

6° Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de fides publica en uitzonderingen; lijdelijkheid of toezicht <strong>van</strong> het bestuur .848<br />

7° Bewarende maatregelen en soortgelijke inschrijvingen zonder fides publica...........................849<br />

8° Bescherming betreft enkel rechtstoestanden, geen feitelijke toestanden; verhouding tot het<br />

kadaster ..........................................................................................................................................................................851<br />

9° Inschrijving als constitutief vereiste voor verkrijging krachtens rechtshandeling .................852<br />

d. Louter of bijna geheel negatieve stelsels, meer bepaald met een overschrijvingsregister.........852<br />

AFDELING B. De organisatie <strong>van</strong> de onroerende publiciteit in België..................................................................855<br />

1. Het hypotheekkantoor ....................................................................................................................................................855<br />

a. De « formaliteitsregisters » en de inschrijfbare feiten ................................................................................855<br />

1° Register <strong>van</strong> neerlegging ...................................................................................................................................855<br />

2° Register <strong>van</strong> inschrijvingen..............................................................................................................................855<br />

3° Register <strong>van</strong> overschrijvingen; kantmeldingen.......................................................................................856<br />

a) Overschrijvingen..............................................................................................................................................856<br />

b) Kantmeldingen.................................................................................................................................................856<br />

4° Wijze <strong>van</strong> bijhouden <strong>van</strong> de registers <strong>van</strong> inschrijvingen en overschrijvingen ........................857<br />

b. Kenmerken .....................................................................................................................................................................858<br />

1° Persoonsgebonden systeem.............................................................................................................................858<br />

2° Passief systeem......................................................................................................................................................858<br />

c. Openbaarheid ................................................................................................................................................................858<br />

2. Hulpmiddelen bij een persoonsgebonden systeem............................................................................................859<br />

AFDELING C. Overdracht <strong>van</strong> onroerend goed en vestiging <strong>van</strong> onroerende zakelijke rechten ..............860<br />

1. Civielrechtelijke draagwijdte <strong>van</strong> de publiciteit ..................................................................................................860<br />

a. De in-­‐ of overschrijving is niet constitutief.......................................................................................................860<br />

b. De in-­‐ of overschrijving organiseert wel de « kwade trouw » <strong>van</strong> later komende derden..........860<br />

c. De in-­‐ of overschrijving heelt de gebreken <strong>van</strong> de titel niet......................................................................861<br />

d. De rol <strong>van</strong> de publiciteit als vereiste voor bescherming tegen concurrerende rechten...............862<br />

e. Een lacuneus en louter negatief systeem; een beperkte bescherming <strong>van</strong> verkrijgers te goeder<br />

trouw tegen gebreken in de beschikkingsbevoegdheid ..................................................................................862<br />

2. Vereisten voor een geldige overdracht bij onroerend goed – de juridische levering..........................864<br />

3. Gevolgen bij opeenvolgende vestigingen................................................................................................................865<br />

1132


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4. Vereisten waaronder de derde-­‐verkrijger wordt beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de vervreemder..............................................................................................................................................................866<br />

a. Vereiste <strong>van</strong> geldige titel...........................................................................................................................................866<br />

1° Belang <strong>van</strong> de geldigheid <strong>van</strong> de titel...........................................................................................................867<br />

2° Belang <strong>van</strong> het bezwarend karakter <strong>van</strong> de titel.....................................................................................867<br />

b. De vereiste publicatie ................................................................................................................................................867<br />

1° Toepasselijkheid <strong>van</strong> art. 1 HypW.................................................................................................................867<br />

2° Uitzondering : overdracht krachtens legaat..............................................................................................868<br />

3° De verschillende vormen <strong>van</strong> publicatie en bijzondere regels voor bepaalde onroerende<br />

rechten. ...........................................................................................................................................................................868<br />

4° De eis <strong>van</strong> publicatie <strong>van</strong> alle voorafgaande titels..................................................................................868<br />

a) De keten <strong>van</strong> publicaties moet opklimmen tot aan de wieg <strong>van</strong> het conflic..........................868<br />

b) Niet-­‐publicatie <strong>van</strong> een schakel voorafgaand aan het conflict is zonder belang.................871<br />

c) Slotbemerking...................................................................................................................................................872<br />

c. De vereiste goede trouw ...........................................................................................................................................872<br />

1° Voorwerp..................................................................................................................................................................872<br />

2° Maatstaf.....................................................................................................................................................................873<br />

a) Basispubliciteit.................................................................................................................................................873<br />

b) Aanvullend onderzoek..................................................................................................................................874<br />

c) Onderzoek naar de bezitstoestand ..........................................................................................................875<br />

d) Onderzoek <strong>van</strong> de onaantastbaarheid <strong>van</strong> de eigen titel...............................................................875<br />

3° Tijdstip waarop men te goeder trouw moet zijn.....................................................................................875<br />

a) Algemeen.............................................................................................................................................................875<br />

b) Verkrijger <strong>van</strong> een hypotheekrecht ........................................................................................................876<br />

4° Wie te goeder trouw moet zijn........................................................................................................................877<br />

5° De uitzonderingen: feiten die men mag miskennen ook al heeft men er kennis <strong>van</strong>..............878<br />

d. De gevallen <strong>van</strong> derdenbescherming..................................................................................................................879<br />

1° De oudere gerechtigde heeft de publiciteit, die voor tegenwerpbaarheid aan derden <strong>van</strong> het<br />

ontstaan <strong>van</strong> zijn recht is voorgeschreven, niet vervuld voor de verkrijger dat heeft gedaan 879<br />

2° De oudere gerechtigde heeft de publiciteit die vereist is voor de tegenwerpbaarheid <strong>van</strong> zijn<br />

ontbindings-­‐ of herroepingsrecht, niet vervuld voor de verkrijger zijn recht heeft gepubliceerd.<br />

............................................................................................................................................................................................881<br />

3° De derde-­‐verkrijger wordt beschermd tegen een niet gepubliceerde aanvechting <strong>van</strong> de titel<br />

<strong>van</strong> zijn rechtsvoorganger door een pauliana................................................................................................882<br />

4° Bescherming tegen een indeplaatsstelling in een vorige overdracht door een<br />

voorkoopgerechtigde ?.............................................................................................................................................882<br />

5° De derde-­‐verkrijger wordt beschermd door verjaring gegrond op 10 of 20 jaar bezit<br />

krachtens een te goeder trouw verkregen geldige titel.............................................................................883<br />

6° Wordt de derde-­‐verkrijger beschermd door de vertrouwensleer wanneer er een schijn is<br />

gewekt dat het oudere recht niet bestaat ? -­‐ occulte titelgebreken ...................................................883<br />

a) Nietigheid eerdere titel.................................................................................................................................884<br />

b) Niet-­‐tegenwerpelijkheid eerdere overdracht (art. 16 FaillW)....................................................884<br />

c) Inkorting eerdere titel ...................................................................................................................................885<br />

d) Naasting (andere dan indeplaatsstelling <strong>van</strong> een voorkoopgerechtigde) .............................885<br />

e) Simulatie..............................................................................................................................................................885<br />

f) Rechtsvergelijkende uitweiding ................................................................................................................886<br />

1133


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

7° Wordt de derde-­‐verkrijger beschermd door de vertrouwensleer wanneer er een schijn is<br />

gewekt dat het oudere recht niet bestaat ? -­‐ andere gevallen ...............................................................887<br />

e. Hoe kan de oudere gerechtigde zich beschermen?.......................................................................................888<br />

AFDELING D. Pleidooi voor een hervorming <strong>van</strong> ons publiciteitsstelsel.............................................................891<br />

a. Welke vereisten dienen aan de eigendomsoverdracht te worden gesteld, m.b. akte en/of<br />

inschrijving ?.......................................................................................................................................................................891<br />

1° Het inschrijvingsbeginsel tegen de achtergrond <strong>van</strong> de rele<strong>van</strong>te rechtsvragen<br />

(eigendomsfuncties) .................................................................................................................................................891<br />

a) Zuiver zakenrechtelijke conflicten (inbegrepen het conflict met de samenlopende<br />

schuldeisers)...........................................................................................................................................................892<br />

b) Overgang <strong>van</strong> kwalitatieve rechten en verplichtingen in het algemeen, en bij huur in het<br />

bijzonder...................................................................................................................................................................893<br />

c) Publiekrechtelijke vragen ............................................................................................................................893<br />

2° Gewenste om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het inschrijvingsbeginsel ...................................................................................893<br />

b. Hoe dienen derde-­‐verkrijger te goeder trouw <strong>van</strong> onroerend goed te worden beschermd en<br />

welke rechtsgevolgen dienen aan de privaatrechtelijke vermeldingen in de registers te worden<br />

gehecht ?...............................................................................................................................................................................895<br />

1° Welk publiciteitsstelsel kiezen ?.....................................................................................................................895<br />

2° Beknopte uitwerking <strong>van</strong> de hervorming. .................................................................................................897<br />

a) Perceelsgewijze inrichten <strong>van</strong> de privaatrechtelijke grondboekhouding..............................897<br />

b) Betrouwbaar maken <strong>van</strong> de registers door het verlenen <strong>van</strong> fides publica...........................897<br />

c) Hanteerbaar maken <strong>van</strong> de registers door de inhoud te beperken tot rechtsfeiten die<br />

onmiddellijk de zakelijke rechtstoestand bepalen.................................................................................899<br />

d) Onderscheid tussen volwaardige inschrijving en voorlopige inschrijving (Vormerkung)<br />

.......................................................................................................................................................................................900<br />

e) (Geen) Bescherming tegen gebreken <strong>van</strong> de eigen titel waartegenover de verkrijger te<br />

goeder trouw is......................................................................................................................................................900<br />

f) Hervorming <strong>van</strong> de verkrijgende verjaring ..........................................................................................901<br />

g) Vergoedingsplicht overheid........................................................................................................................901<br />

HOOFDSTUK II. Verhaal <strong>van</strong> de schuldeisers op onroerend goed..............................................................902<br />

AFDELING A. Onroerend beslag.............................................................................................................................................902<br />

1. Bewarend beslag................................................................................................................................................................902<br />

a. Vereisten..........................................................................................................................................................................902<br />

b. Voorwerp en mogelijke om<strong>van</strong>g ...........................................................................................................................902<br />

c. Procedure ........................................................................................................................................................................903<br />

1° Titel .............................................................................................................................................................................903<br />

2° Geen voorafgaande procedure........................................................................................................................903<br />

3° Beslaglegging ..........................................................................................................................................................903<br />

d. Rechtsgevolgen – relatieve beschikkingsonbevoegdheid..........................................................................904<br />

e. Geldingsduur..................................................................................................................................................................904<br />

f. Opheffing ..........................................................................................................................................................................905<br />

g. Omzetting in uitvoerend beslag.............................................................................................................................905<br />

2. Uitvoerend beslag..............................................................................................................................................................905<br />

a. Vereisten..........................................................................................................................................................................905<br />

b. Voorwerp.........................................................................................................................................................................906<br />

1134


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. Procedure en rechtsgevolgen – tot aan de gemeenmaking <strong>van</strong> het beslag.........................................906<br />

1° Stappen in de procedure : poging tot minnelijke schikking...............................................................907<br />

2° Stappen in de procedure: voorafgaand bevel...........................................................................................907<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> het bevel bij verhuurde goederen.....................................................................................908<br />

4° Overschrijving <strong>van</strong> het bevel en gevolgen daar<strong>van</strong> ten aanzien <strong>van</strong> derde-­‐verkrijgers........909<br />

5° Het eigenlijke beslagexploot en gevolgen <strong>van</strong> de overschrijving er<strong>van</strong> .......................................910<br />

6° Aanstelling notaris................................................................................................................................................910<br />

7° Opdracht <strong>van</strong> de notaris – opstelling verkoopsvoorwaarden...........................................................911<br />

a) Opstellen verkoopsvoorwaarden.............................................................................................................911<br />

b) Aanmaning tot inzage en gevolgen daar<strong>van</strong>........................................................................................911<br />

8° Gemeenmaking <strong>van</strong> het beslag........................................................................................................................912<br />

a) Gevolgen voor initiatiefrecht en ophefbaarheid................................................................................912<br />

b) Welke schuldeisers genieten <strong>van</strong> de gemeenmaking......................................................................912<br />

d. Gevolgen <strong>van</strong> de samenloop; al dan niet terugwerkende kracht............................................................913<br />

e. Verdere procedure: verkoop, overwijzing, rangregeling, zuivering......................................................914<br />

1° Verkoop – vorm en totstandkoming.............................................................................................................914<br />

2° Betekening <strong>van</strong> de toewijzing..........................................................................................................................914<br />

3° Rangregeling ...........................................................................................................................................................915<br />

a) Schuldeisers die opkomen in de rangregeling....................................................................................916<br />

b) Gelijkschakeling <strong>van</strong> de lopende interest.............................................................................................917<br />

c) Afsluiting rangregeling..................................................................................................................................917<br />

d) Gevolgen: zuivering........................................................................................................................................918<br />

AFDELING B. Verhaalsrecht op onroerende goederen die op naam staan <strong>van</strong> de schuldenaar................919<br />

HOOFDSTUK III. Zekerheden door voorbehoud...............................................................................................921<br />

AFDELING A. Zekerheden door voorbehoud bij translatieve of declaratieve overeenkomsten ...............921<br />

1. Retentierecht.......................................................................................................................................................................921<br />

2. Onroerende voorrechten door voorbehoud bij vervreemding of toebedeling, alsmede<br />

ontbindingsrecht ....................................................................................................................................................................921<br />

a. Totstandkoming en behoud ....................................................................................................................................921<br />

1° Gevallen waarin het ontstaat ...........................................................................................................................921<br />

2° Behoud door inschrijving ..................................................................................................................................921<br />

3° Behoud na inschrijving.......................................................................................................................................922<br />

b. Aard <strong>van</strong> de rechten : bijzonder voorrecht en ontbindingsrecht ...........................................................922<br />

1° Bijzonder voorrecht.............................................................................................................................................922<br />

2° Ontbindings-­‐ of herroepingsrecht .................................................................................................................923<br />

c. Verzekerde schuldvordering...................................................................................................................................923<br />

d. Conflicten ........................................................................................................................................................................924<br />

e. Doorhaling en vermindering <strong>van</strong> de inschrijving ..........................................................................................924<br />

3. Roerende voorrechten behouden na onroerendmaking..................................................................................925<br />

4. De overgang <strong>van</strong> onroerende voorrechten ............................................................................................................925<br />

AFDELING B. Niet-­‐translatieve overeenkomsten...........................................................................................................927<br />

HOOFDSTUK IV. Zekerheden gevestigd door middel <strong>van</strong> bezitsverschaffing ........................................928<br />

AFDELING A. Retentierecht .....................................................................................................................................................928<br />

1. Basisregel en toepassingen ...........................................................................................................................................928<br />

1135


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2. Werking jegens oudere rechten en derdenbescherming.................................................................................928<br />

AFDELING B. Genotspand.........................................................................................................................................................931<br />

HOOFDSTUK V. Hypotheken, andere grondpandrechten en onroerende voorrechten gevestigd door<br />

inschrijving ...................................................................................................................................................................932<br />

AFDELING A. Algemene begrippen en kenmerken <strong>van</strong> hypotheken.....................................................................932<br />

1. Een recht op een overdraagbaar onroerend goed: het voorwerp <strong>van</strong> de hypotheek..........................933<br />

a. In het algemeen.............................................................................................................................................................933<br />

b. Bij onroerende goederen in mede-­‐eigendom..................................................................................................934<br />

2. Een accessoir zekerheidsrecht ....................................................................................................................................934<br />

a. Uitdoving bij uitdoven <strong>van</strong> de schuldvordering .............................................................................................934<br />

b. Kan gevestigd worden voor toekomstige schulden......................................................................................935<br />

c. Overgang bij overgang <strong>van</strong> de schuldvordering.............................................................................................935<br />

d. Onderworpen aan de beperkingen <strong>van</strong> de gewaarborgde schuld..........................................................935<br />

e. Rechtsvergelijkende noot.........................................................................................................................................936<br />

3. Een zakelijk recht met afscheidingsrecht (separatistenpositie)...................................................................936<br />

AFDELING B. Totstandkoming <strong>van</strong> hypotheken en andere onroerende zekerheden door inschrijving;<br />

soorten..............................................................................................................................................................................................937<br />

1. Wettelijke hypotheken....................................................................................................................................................937<br />

a. Opsomming.....................................................................................................................................................................937<br />

1° Wettelijke hypotheken tot zekerheid <strong>van</strong> aansprakelijkheden uit privaat vermogensbeheer<br />

............................................................................................................................................................................................937<br />

2° Wettelijke hypotheken tot zekerheid <strong>van</strong> fiscale en parafiscale schulden ..................................938<br />

a) Verzekerde schuldeisers en schuldvorderingen................................................................................938<br />

b) Mogelijk voorwerp <strong>van</strong> de hypotheek....................................................................................................939<br />

i) In het algemeen ...........................................................................................................................................939<br />

ii) Wat betreft de successierechten.........................................................................................................939<br />

3° Wettelijke hypotheek <strong>van</strong> de OCMW............................................................................................................940<br />

4° Wettelijke hypotheken tot zekerheid <strong>van</strong> schuldvorderingen <strong>van</strong> de overheid op<br />

rekenplichtigen of lagere overheden .................................................................................................................940<br />

5° Wettelijke hypotheken in de wetgeving op de ruimtelijke ordening, bodemsanering en<br />

aanverwante .................................................................................................................................................................940<br />

6° Wettelijke hypotheek ten gunste <strong>van</strong> de faillissementsboedel.........................................................941<br />

b. Werkwijze en rang ......................................................................................................................................................942<br />

1° In uitoefening <strong>van</strong> een recht op inschrijving; beperkingen................................................................942<br />

2° Met rang op datum <strong>van</strong> inschrijving en beperkt tot de goederen <strong>van</strong> de schuldenaar ten tijde<br />

<strong>van</strong> de inschrijving (uitg. successierechten)...................................................................................................942<br />

2. Impliciete conventionele hypotheken......................................................................................................................944<br />

3. Uitdrukkelijke conventionele hypotheken.............................................................................................................944<br />

a. De verbintenis tot hypothekeren (hypotheekbelofte) en de hypothecaire volmacht. ..................944<br />

1° De verbintenis tot hypothekeren...................................................................................................................944<br />

2° De hypothecaire volmacht ................................................................................................................................945<br />

b. De eigenlijke vestiging (hypotheekakte)...........................................................................................................947<br />

1° Grondvereisten ......................................................................................................................................................947<br />

2° Vormvereisten........................................................................................................................................................947<br />

3° Gevolgen....................................................................................................................................................................948<br />

1136


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

c. De vereiste beschikkingsbevoegdheid................................................................................................................949<br />

4. Testamentaire hypotheek..............................................................................................................................................949<br />

5. Onroerende voorrechten <strong>van</strong> dezelfde aard als hypotheken.........................................................................949<br />

6. Pandrechten op onroerende goederen door bestemming ..............................................................................950<br />

7. Pandrechten op tak-­‐ en wortelvaste vruchten .....................................................................................................951<br />

AFDELING C. Hypothecaire inschrijving en zakenrechtelijke conflicten.............................................................952<br />

1. De hypothecaire inschrijving........................................................................................................................................952<br />

a. Belang................................................................................................................................................................................952<br />

b. Wijze (vormvereisten) ..............................................................................................................................................952<br />

c. Titularis ............................................................................................................................................................................953<br />

d. Verjaring inschrijvingsmogelijkheid...................................................................................................................953<br />

e. Uitsluiting inschrijvingsmogelijkheid na faillissement, niet bij gerechtelijke reorganisatie......953<br />

f. Sanctie vormvereisten................................................................................................................................................954<br />

g. Duur en hernieuwing <strong>van</strong> de inschrijving.........................................................................................................954<br />

h. Doorhaling en vermindering <strong>van</strong> de hypothecaire inschrijving .............................................................954<br />

2. Regeling <strong>van</strong> conflicten ...................................................................................................................................................955<br />

a. Bepaling <strong>van</strong> de anterioriteit in rang ..................................................................................................................955<br />

1° De rol <strong>van</strong> de volgorde <strong>van</strong> inschrijving......................................................................................................955<br />

2° Bijzondere positie <strong>van</strong> de voorbehouden rechten (voorrecht verkoper e.d.)............................956<br />

b. Uitzonderingen op de anterioriteit......................................................................................................................956<br />

c. Rangafstand bij overeenkomst tussen schuldeisers.....................................................................................957<br />

AFDELING D. Rechten <strong>van</strong> de hypotheekhouder en de eigenaar <strong>van</strong> het gehypothekeerde goed...........958<br />

1. Bevoegdheidsverdeling inzake gehypothekeerde goederen..........................................................................958<br />

2. Executierechten <strong>van</strong> de hypotheekhouder.............................................................................................................958<br />

a. Vereisten voor uitwinning .......................................................................................................................................958<br />

1° Opeisbaarheid <strong>van</strong> de verzekerde schuld ..................................................................................................959<br />

2° Uitvoerbare titel ....................................................................................................................................................959<br />

3° Vervulling <strong>van</strong> de wettelijk voorgeschreven procedure......................................................................959<br />

b. Gevolgen ..........................................................................................................................................................................960<br />

c. Ondeelbaarheid.............................................................................................................................................................960<br />

3. Beperking <strong>van</strong> executierechten op andere goederen ........................................................................................960<br />

4. Gevolgen <strong>van</strong> hypotheken op goederen <strong>van</strong> een derde ....................................................................................960<br />

AFDELING E. Behoud en tenietgaan <strong>van</strong> <strong>van</strong> het hypotheekrecht .........................................................................962<br />

1. De overgang <strong>van</strong> onroerende zakelijke zekerheden..........................................................................................962<br />

2. Einde <strong>van</strong> het hypotheekrecht door tenietgaan <strong>van</strong> de verzekerde schuldvordering........................962<br />

3. Onafhankelijkheid <strong>van</strong> de hypotheek t.a.v. de inschrijving.............................................................................962<br />

4. Autonoom einde <strong>van</strong> het hypotheekrecht ..............................................................................................................962<br />

a. Nietigverklaring en ontbinding..............................................................................................................................962<br />

b. Tenietgaan <strong>van</strong> de zaak of roerendmaking ......................................................................................................963<br />

c. Afstand..............................................................................................................................................................................963<br />

d. Zuivering (art. 108, 4° HypW)................................................................................................................................963<br />

e. Verjaring ..........................................................................................................................................................................964<br />

f. Vrijgave <strong>van</strong> overmatige zekerheid ......................................................................................................................964<br />

HOOFDSTUK VI. "Stille" onroerende voorrechten en hypotheken ............................................................965<br />

AFDELING A. Stille («occulte ») hypotheken <strong>van</strong> de fiscus........................................................................................965<br />

1137


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1. Retroactief werkende hypotheek voor de successierechten..........................................................................965<br />

2. Beperkt retroactief werkende hypotheek voor andere belastingschulden .............................................966<br />

AFDELING B. VOORRECHTEN GEGROND OP KOSTEN OF RISICO’S TEN BEHOEVE VAN DE ZAAK........967<br />

1. Voorrecht <strong>van</strong> de zaakverzekeraar............................................................................................................................967<br />

a. Onderpand ......................................................................................................................................................................967<br />

b. Verzekerde schuldvordering ..................................................................................................................................967<br />

c. Totstandkoming............................................................................................................................................................968<br />

d. Rang...................................................................................................................................................................................968<br />

2. (Geen) voorrecht voor kosten tot behoud <strong>van</strong> een onroerende zaak........................................................968<br />

DEEL VIII. ZEKERHEDEN OP BIJZONDERE GOEDEREN........................................................969<br />

HOOFDSTUK I. Schepen en andere maritieme goederen...............................................................................969<br />

HOOFDSTUK II. Luchtvaartuigen ...........................................................................................................................969<br />

HOOFDSTUK III. Intellectuele rechten .................................................................................................................969<br />

DEEL IX. BIJZONDERE VORMEN VAN SAMENLOOP EN VERMOGENSVEREFFENING ..........970<br />

HOOFDSTUK I. Faillissement en vereffeningsbewind in het algemeen ....................................................970<br />

AFDELING A. Vereffeningsbewind in het algemeen......................................................................................................970<br />

1. Vormen <strong>van</strong> samenloop ..................................................................................................................................................970<br />

2. Internationale bevoegdheid en verwijzingsregel................................................................................................971<br />

a. Bevoegdheid...................................................................................................................................................................971<br />

b. Toepasselijk recht........................................................................................................................................................973<br />

AFDELING B. Faillissement in het algemeen....................................................................................................................973<br />

1. Het faillissement als aparte instelling ......................................................................................................................973<br />

2. Totstandkoming.................................................................................................................................................................974<br />

a. Materiële vereisten .....................................................................................................................................................975<br />

b. Procedure die tot een belgische faillietverklaring kan leiden..................................................................976<br />

c. Mogelijkheid <strong>van</strong> voorlopig bewind hangende de eis tot faillietverklaring .......................................976<br />

d. Ingaan <strong>van</strong> het faillissement; mogelijkheid tot intrekking........................................................................977<br />

3. Vaststelling <strong>van</strong> de datum <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling ..........................................................................................978<br />

AFDELING C. Gevolgen voor de onder bewind gestelde activa................................................................................979<br />

1. Vereffeningsbewind in het algemeen .......................................................................................................................979<br />

2. Bij faillissement : algemeen beslag, beschikkingsonbevoegdheid als gevolg..........................................980<br />

a. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het beslag ratione materiae..........................................................................................................980<br />

b. Uitbreiding activa door herstelbevoegdheden ...............................................................................................980<br />

c. Toekomstige goederen ..............................................................................................................................................981<br />

d. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het beslag ratione loci .....................................................................................................................981<br />

e. Gevolg <strong>van</strong> het beslag: beschikkingsonbevoegdheid....................................................................................981<br />

3. Gevolg <strong>van</strong> het faillissement: niet-­‐tegenwerpelijkheid rechtshandelingen gefailleerde ...................981<br />

AFDELING D. Wijze <strong>van</strong> optreden <strong>van</strong> de vereffeningsbewindvoerder; type <strong>van</strong> vertegenwoordiging982<br />

1. Optreden « qualitate qua » ............................................................................................................................................982<br />

2. Wie is verbonden, op welk vermogen is het verhaalbaar ?.............................................................................983<br />

1138


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

3. Voor wiens rekening beschikt de bewindvoerder? ............................................................................................984<br />

4. Zakenrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> deze wijze <strong>van</strong> optreden ................................................................................985<br />

5. Aansprakelijkheid <strong>van</strong> de bewindvoerder .............................................................................................................985<br />

6. Vergoeding <strong>van</strong> de bewindvoerder ...........................................................................................................................987<br />

AFDELING E. Opdracht en bevoegdheid <strong>van</strong> de bewindvoerder ............................................................................987<br />

1. Opdracht wat het passief betreft: de samenloop organiseren.......................................................................987<br />

a. Soorten samenloop......................................................................................................................................................987<br />

1° De passieve samenloop ......................................................................................................................................988<br />

2° De kleine actieve samenloop (= kleine samenloop) ..............................................................................988<br />

3° De grote actieve samenloop (= grote samenloop)..................................................................................988<br />

b. Opeisbaar worden <strong>van</strong> schuldvorderingen......................................................................................................989<br />

2. Bevoegdheid t.a.v. de “lopende overeenkomsten”..............................................................................................989<br />

a. Gevallen waarin de lopende overeenkomsten eindigen.............................................................................989<br />

1° Overeenkomsten beëindigd door het faillissement zelf.......................................................................989<br />

2° Overeenkomsten beëindigd door de wederpartij...................................................................................990<br />

a) Beroep op een ontbindende voorwaarde .............................................................................................990<br />

b) Ontbinding wegens wanprestatie............................................................................................................990<br />

c) Bijzondere wettelijke opzegmogelijkheid.............................................................................................991<br />

d) Andere gevallen <strong>van</strong> wettige beëindiging ............................................................................................992<br />

3° Overeenkomsten beëindigd bij wederzijds akkoord.............................................................................992<br />

4° Overeenkomsten beëindigd door de bewindvoerder ...........................................................................992<br />

b. De bewindvoerder heeft een "recht" om niet na te komen, in beginsel geen verbrekingsrecht<br />

..................................................................................................................................................................................................992<br />

1° De draagwijdte <strong>van</strong> de keuzemogelijkheid <strong>van</strong> de bewindvoerder................................................992<br />

a) Geen recht op verbreking ............................................................................................................................992<br />

b) Geen plicht tot nakoming.............................................................................................................................993<br />

2° Gevolgen <strong>van</strong> gebrek aan uitdrukkelijke keuze.......................................................................................993<br />

a) Bij overeenkomsten in het algemeen......................................................................................................993<br />

b) Bij arbeidsovereenkomsten: ......................................................................................................................994<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> de keuze om na te komen of althans de overeenkomst voort te zetten...........995<br />

4° Gevolgen <strong>van</strong> de keuze om niet na te komen -­‐ rechten <strong>van</strong> de wederpartij................................995<br />

a) Rechten die de wederpartij behoudt, andere dan verbintenisrechtelijke aanspraken ....996<br />

i) Zakelijke rechten.........................................................................................................................................996<br />

ii) Intellectuele rechten ................................................................................................................................996<br />

iii) Forum-­‐ en arbitragebedingen ............................................................................................................996<br />

iv) Wilsrechten andere dan volmacht....................................................................................................997<br />

b) Het lot <strong>van</strong> verbintenisrechtelijke aanspraken..................................................................................997<br />

i) Verbintenissen tot geven of doen........................................................................................................997<br />

ii) Verplichtingen om niet te doen...........................................................................................................998<br />

c) Toepassing <strong>van</strong> deze regels op verhuringen door de gefailleerde.............................................999<br />

5° Uitzonderlijke mogelijkheid de overeenkomst te verbreken in geval <strong>van</strong> noodzakelijkheid<br />

......................................................................................................................................................................................... 1000<br />

3. Opdracht t.a.v. het actief: dit opsporen, te gelde maken en de opbrengst verdelen. ........................ 1001<br />

a. (Weder)samenstelling <strong>van</strong> het actief ............................................................................................................... 1002<br />

b. Tegeldemaking........................................................................................................................................................... 1003<br />

1° Beginsel en om<strong>van</strong>g .......................................................................................................................................... 1003<br />

1139


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

2° Procedure .............................................................................................................................................................. 1004<br />

3° Tegeldemaking <strong>van</strong> onverdeelde goederen ........................................................................................... 1005<br />

c. Verdelen <strong>van</strong> de opbrengst ................................................................................................................................... 1005<br />

d. Nadere uitwerking: welke rechten <strong>van</strong> de schuldeisers oefent de bewindvoerder q.q. uit ?.. 1005<br />

4. Rechten <strong>van</strong> de individuele schuldeisers jegens derden............................................................................... 1008<br />

a. Aanspraken jegens de gefailleerde.................................................................................................................... 1008<br />

b. Hetzij boedelaanspraak hetzij individuele aanspraak.............................................................................. 1008<br />

c. Uitzonderlijk individuele aanspraak voor boedelschade ........................................................................ 1009<br />

d. Curator oefent rechten separatisten niet uit ................................................................................................ 1010<br />

e. Zijdelingse vordering .............................................................................................................................................. 1010<br />

f. Aansprakelijkheid bewindvoerder..................................................................................................................... 1010<br />

AFDELING F. Procesrechtelijke gevolgen <strong>van</strong> het vereffeningsbewind. ........................................................... 1010<br />

1. Bij vereffeningsbewind in het algemeen .............................................................................................................. 1010<br />

a. De begrippen formele en materiële procespartij........................................................................................ 1011<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> het vereffeningsbewind bij nieuwe gedingen ................................................................. 1011<br />

c. Gevolgen bij hangende gedingen........................................................................................................................ 1012<br />

d. Gedingen over de aansprakelijkheid <strong>van</strong> de bewindvoerder zelf. ...................................................... 1012<br />

2. Procesrechtelijke gevolgen bij faillissement : art. 63bis................................................................................ 1013<br />

AFDELING G. Vorm <strong>van</strong> samenloop, aantreden <strong>van</strong> de schuldeisers en verificatie..................................... 1014<br />

1. Organisatie <strong>van</strong> een grote samenloop ................................................................................................................... 1014<br />

2. De aangifte <strong>van</strong> schuldvordering............................................................................................................................. 1014<br />

a. Aangifte <strong>van</strong> schuldvordering in het faillissement..................................................................................... 1014<br />

1° Wie moet aangifte doen................................................................................................................................... 1014<br />

2° Vorm en inhoud .................................................................................................................................................. 1015<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> de aangifte................................................................................................................................ 1015<br />

b. Melding <strong>van</strong> beroep op persoonlijke zekerheid.......................................................................................... 1016<br />

3. Verificatie <strong>van</strong> de schuldvorderingen en gevolgen <strong>van</strong> de beslissing op verificatie......................... 1016<br />

a. Verificatieprocedure................................................................................................................................................ 1016<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> een aanvaarding voor de schuldeiser ................................................................................. 1017<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> een aanvaarding voor andere betrokkenen...................................................................... 1017<br />

d. Gevolgen <strong>van</strong> een afwijzing.................................................................................................................................. 1017<br />

4. Gevolgen <strong>van</strong> niet-­‐aangifte; verjaring <strong>van</strong> opnamerecht .............................................................................. 1017<br />

a. Verjaring <strong>van</strong> het recht opname te vorderen................................................................................................ 1017<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> niet-­‐verjaarde laattijdige aangifte........................................................................................ 1018<br />

AFDELING H. Gevolgen <strong>van</strong> het faillissement voor de schuldeisers................................................................... 1018<br />

1. Gevolgen die gelden voor alle schuldvorderingen........................................................................................... 1018<br />

a. Gevolgen voor opeisbaarheid <strong>van</strong> schuldvorderingen en voor de loop <strong>van</strong> interest.................. 1018<br />

b. Gevolgen voor bedingen die voor het geval <strong>van</strong> faillissement in werking treden. ...................... 1019<br />

c. Gevolgen voor de rechten <strong>van</strong> de schuldeiser ten aanzien <strong>van</strong> persoonlijke zekerheden........ 1019<br />

d. Fiscale gevolgen ........................................................................................................................................................ 1020<br />

2. Gevolgen voor niet-­‐separatisten.............................................................................................................................. 1020<br />

3. Gevolgen voor separatisten........................................................................................................................................ 1020<br />

1° Wat betreft hypotheekrechten..................................................................................................................... 1021<br />

2° Scheepshypotheek............................................................................................................................................. 1021<br />

3° Wat betreft pandrechten en verwante rechtsfiguren ........................................................................ 1021<br />

4° Wat betreft eigendomsvoorbehoud en andere vormen <strong>van</strong> eigendom ..................................... 1022<br />

1140


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

5° In het buitenland gelegen goederen .......................................................................................................... 1023<br />

4. Gevolgen voor schuldeisers <strong>van</strong> boedelschulden............................................................................................. 1023<br />

AFDELING I. Verdeling opbrengst der tegeldemaking en verdere afwikkeling <strong>van</strong> het faillissement. 1024<br />

1. Verdelen <strong>van</strong> de opbrengst ........................................................................................................................................ 1024<br />

a) Algemeen.......................................................................................................................................................... 1024<br />

b) Batig saldo; achtergestelde interest..................................................................................................... 1024<br />

c) Persoonlijke aansprakelijkheid bewindvoerder............................................................................. 1025<br />

2. Summiere sluitingsprocedure................................................................................................................................... 1025<br />

3. Gevolgen intrekking faillissement........................................................................................................................... 1025<br />

AFDELING J. De mogelijke verschoonbaarverklaring en gevolgen daar<strong>van</strong> ................................................... 1025<br />

1. Tijdstip <strong>van</strong> beoordeling <strong>van</strong> de verschoonbaarheid ..................................................................................... 1026<br />

2. Vereisten voor verschoonbaarverklaring............................................................................................................ 1026<br />

3. Gevolgen <strong>van</strong> de verschoonbaarverklaring......................................................................................................... 1028<br />

4. Gevolgen <strong>van</strong> een vervroegde verschoonbaarverklaring ............................................................................. 1028<br />

5. Schulden waarvoor de verschoonbaarheid niet geldt.................................................................................... 1029<br />

a. Uitzonderingen wegens de aard <strong>van</strong> de schuld ........................................................................................... 1029<br />

b. Uitzonderingen ratione temporis...................................................................................................................... 1030<br />

c. Beperking <strong>van</strong> de verschoning............................................................................................................................ 1031<br />

6. Gevolgen <strong>van</strong> niet-­‐verschoonde schulden........................................................................................................... 1031<br />

AFDELING K. Sluiting <strong>van</strong> de vereffening en nadien geldende regels................................................................ 1031<br />

a. Oproeping tot sluiting ............................................................................................................................................. 1031<br />

b. Onverminderd verdere uitwinning door separatisten............................................................................. 1031<br />

c. Lot <strong>van</strong> de gefailleerde rechtspersoon............................................................................................................. 1031<br />

d. Resterende en achteraf opgedoken activa..................................................................................................... 1032<br />

HOOFDSTUK II. Andere vormen <strong>van</strong> samenloop met vereffening...........................................................1034<br />

AFDELING A. Vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon...................................................................................................... 1034<br />

1. Totstandkoming.............................................................................................................................................................. 1034<br />

a. Beginsel: door ontbinding gaat een rechtspersoon in vereffening ..................................................... 1034<br />

b. Wijze <strong>van</strong> ontbinding .............................................................................................................................................. 1034<br />

2. Gevolgen: vereffeningsbewind ................................................................................................................................. 1035<br />

3. Samenloop en gevolgen voor de schuldeisers. .................................................................................................. 1036<br />

a. Algemeen beslag: grote samenloop .................................................................................................................. 1036<br />

b. Gevolgen voor separatisten.................................................................................................................................. 1037<br />

c. Gevolgen voor schuldeisers <strong>van</strong> de boedel .................................................................................................... 1037<br />

d. Gevolgen voor andere schuldeisers.................................................................................................................. 1037<br />

1° Bewarende maatregelen................................................................................................................................. 1037<br />

2° Executierechten.................................................................................................................................................. 1038<br />

4. Gevolgen voor opeisbaarheid en voor interest ................................................................................................. 1039<br />

a. Nog niet vervallen schulden................................................................................................................................. 1039<br />

b. Lopen <strong>van</strong> de interest na ontbinding ............................................................................................................... 1039<br />

5. Deficitaire vereffening en mogelijke faillietverklaring .................................................................................. 1039<br />

6. Vereffening en afsluiting <strong>van</strong> de vereffening...................................................................................................... 1041<br />

a. Vereffening................................................................................................................................................................... 1041<br />

b. Afsluiting <strong>van</strong> de vereffening............................................................................................................................... 1042<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> afsluiting vereffening -­‐ activa en passiva na afsluiting <strong>van</strong> de vereffening......... 1042<br />

1141


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

1° Gevolgen................................................................................................................................................................. 1042<br />

2° Passiva .................................................................................................................................................................... 1042<br />

3° Activa....................................................................................................................................................................... 1043<br />

AFDELING B. Beneficiaire aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap............................................................................. 1044<br />

1. Doel en totstandkoming .............................................................................................................................................. 1044<br />

2. Gevolgen ............................................................................................................................................................................. 1045<br />

a. Vereffeningsbewind, samenloop........................................................................................................................ 1045<br />

b. Gevolgen voor de verschillende soorten schulden en schuldeisers ................................................... 1045<br />

1° Verhouding tussen de nalatenschapsschuldeisers en schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenamen.... 1046<br />

2° Gevolgen voor de nalatenschapsschuldeisers....................................................................................... 1046<br />

3° Verhouding met zuiver aanvaardende mede-­‐erfgenamen .............................................................. 1047<br />

c. Afwikkeling en afsluiting <strong>van</strong> de vereffening................................................................................................ 1047<br />

AFDELING C. Onbeheerde nalatenschap......................................................................................................................... 1048<br />

AFDELING D. Boedelafstand door niet-­‐handelaars.................................................................................................... 1049<br />

HOOFDSTUK III. De vormen <strong>van</strong> samenloop met aanzuiveringsbewind ..............................................1050<br />

AFDELING A. Algemeen.......................................................................................................................................................... 1050<br />

1. Doel....................................................................................................................................................................................... 1050<br />

2. Bewind, samenloop en continuïteit........................................................................................................................ 1051<br />

a. Belgische procedures .............................................................................................................................................. 1051<br />

b. Procedures uit andere EU-­‐lidstaten ................................................................................................................. 1052<br />

3. Opdracht en bevoegdheid <strong>van</strong> de bewindvoerder........................................................................................... 1052<br />

AFDELING B. Collectieve schuldenregeling ................................................................................................................... 1052<br />

1. Achtergrond...................................................................................................................................................................... 1052<br />

2. Totstandkoming <strong>van</strong> de samenloop -­‐ de aanvraagfaze.................................................................................. 1054<br />

a. Rechtspleging.............................................................................................................................................................. 1054<br />

b. Materiële vereisten (om "toegelaten" te worden tot een collectieve schuldenregeling) .......... 1054<br />

c. Rechtsmiddelen tegen de beschikking <strong>van</strong> toelaatbaarheid.................................................................. 1056<br />

3. Gevolgen in de voorlopige of opschortingsfaze (de faze <strong>van</strong> schuldbemiddeling en voorlopige<br />

opschorting) .......................................................................................................................................................................... 1057<br />

a. Ontstaan <strong>van</strong> samenloop ....................................................................................................................................... 1057<br />

b. Bewindvoerder.......................................................................................................................................................... 1057<br />

c. Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het beslag........................................................................................................................................... 1058<br />

d. Beperking <strong>van</strong> de beschikkingsonbevoegdheid; bewindvoering ........................................................ 1058<br />

e. Gevolgen voor de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers............................................................................................ 1059<br />

1° Opschorting executierechten ten aanzien <strong>van</strong> de schuldenaar ..................................................... 1060<br />

a) Regel................................................................................................................................................................... 1060<br />

b) Niet opgeschorte rechten ......................................................................................................................... 1060<br />

i) Financiële zekerheden........................................................................................................................... 1060<br />

ii) Eigendomsvoorbehoud........................................................................................................................ 1060<br />

iii) Schuldvergelijking en netting.......................................................................................................... 1061<br />

iv) Andere........................................................................................................................................................ 1061<br />

2° Gevolgen op lopende overeenkomsten .................................................................................................... 1061<br />

a) Al dan niet doorlopen <strong>van</strong> de overeenkomsten .............................................................................. 1061<br />

b) Gevolg <strong>van</strong> het doorlopen......................................................................................................................... 1062<br />

3° Opschorting <strong>van</strong> de loop der interest........................................................................................................ 1062<br />

1142


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

4° Lot <strong>van</strong> de tijdsbepaling.................................................................................................................................. 1063<br />

5° Stuiting <strong>van</strong> de verjaring................................................................................................................................. 1064<br />

6° Gevolgen voor de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers ten aanzien <strong>van</strong> persoonlijke zekerheden1064<br />

7° Gevolgen voor nieuwe schulden.................................................................................................................. 1064<br />

f. Organisatie <strong>van</strong> de samenloop en <strong>van</strong> de schuldbemiddeling ............................................................... 1065<br />

1° Inventarisatie, aantreden <strong>van</strong> de schuldeisers ..................................................................................... 1065<br />

a) Inventarisatie actief..................................................................................................................................... 1065<br />

b) Samenstelling passief – aangifte door de schuldeisers................................................................ 1066<br />

2° Beheer en aanwending <strong>van</strong> activa .............................................................................................................. 1066<br />

3° Opstelling aanzuiveringsplan en nastreven <strong>van</strong> een akkoord met de schuldeisers ............. 1067<br />

4. De aanzuiveringsfaze.................................................................................................................................................... 1069<br />

a. Minnelijke aanzuiveringsregeling -­‐ gevolgen <strong>van</strong> het gehomologeerd akkoord........................... 1069<br />

b. Beslissing bij gebreke aan akkoord. ................................................................................................................. 1070<br />

1° Rechtspleging....................................................................................................................................................... 1070<br />

2° Gevolgen <strong>van</strong> een verwerping ...................................................................................................................... 1072<br />

c. Gerechtelijke aanzuiveringsregeling (m.i.v. kwijtschelding met begeleidingsmaatregelen)... 1072<br />

1° Algemene regels betreffende de gerechtelijke aanzuiveringsregeling....................................... 1072<br />

a) Gevolgen <strong>van</strong> het opleggen <strong>van</strong> een regeling ................................................................................... 1072<br />

b) Behandeling <strong>van</strong> de schuldvorderingen............................................................................................. 1072<br />

c) Inhoud <strong>van</strong> de regeling: looptijd............................................................................................................ 1073<br />

d) Voortzetting <strong>van</strong> de bewindvoering; levensonderhoud schuldenaar................................... 1073<br />

2° Aanzuiveringsregeling zonder vermindering <strong>van</strong> de schuld in hoofdsom ............................... 1074<br />

3° Aanzuiveringsregeling met vermindering <strong>van</strong> de schuld in hoofdsom; totale kwijtschelding<br />

......................................................................................................................................................................................... 1074<br />

a) Vereisten algemeen; uitgesloten schulden; vereiste tegeldemaking..................................... 1074<br />

i) Schulden waarbij kwijtschelding (niet) mogelijk is ................................................................. 1075<br />

ii) Vereiste voorafgaandelijke tegeldemaking <strong>van</strong> activa........................................................... 1076<br />

iii) Gevolgen bij gedeeltelijke kwijtschelding.................................................................................. 1077<br />

iv) Vereisten voor en gevolgen <strong>van</strong> gehele kwijtschelding (art. 1675/13bis GerW) ..... 1077<br />

b) Verdeling <strong>van</strong> de opbrengst <strong>van</strong> verzilverde activa -­‐ toepasselijkheid <strong>van</strong> voorrechten en<br />

andere zekerheden ........................................................................................................................................... 1078<br />

c) Rangschikking in de algemene boedel; boedelschulden, prioritaire schulden.................. 1078<br />

d) Aanwending <strong>van</strong> nieuwe activa, in het bijzonder inkomsten ................................................... 1079<br />

i) Boedelschulden, leefgeld en onderhoudsschulden, prioritaire schulden....................... 1080<br />

ii) Algemene voorrechten......................................................................................................................... 1080<br />

iii) Andere zekerheden.............................................................................................................................. 1081<br />

d. Herziening en herroeping..................................................................................................................................... 1082<br />

1° Overlijden.............................................................................................................................................................. 1083<br />

2° Herziening............................................................................................................................................................. 1083<br />

3° Herroeping............................................................................................................................................................ 1083<br />

AFDELING C. Gerechtelijk bewind ?.................................................................................................................................. 1086<br />

HOOFDSTUK IV. Opeenvolging <strong>van</strong> situaties <strong>van</strong> samenloop ...................................................................1087<br />

1. Belangrijkste gevallen .................................................................................................................................................. 1087<br />

2. Gevolgen voor het actief: wordt het aandeel in het netto-­‐actief opnieuw gefixeerd ?..................... 1087<br />

a. Reeds definitief toebedeelde activa .................................................................................................................. 1087<br />

1143


© <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong>, Gent-Mariakerke <strong>2012</strong><br />

b. Behoud <strong>van</strong> het afscheidingsrecht .................................................................................................................... 1089<br />

c. Nog niet definitief toebedeelde activa.............................................................................................................. 1089<br />

3. Gevolgen voor het passief; lot <strong>van</strong> de schulden in en <strong>van</strong> de eerste boedel ......................................... 1091<br />

a. Grote samenloop na beslag................................................................................................................................... 1091<br />

b. Faillissement na vereffening................................................................................................................................ 1092<br />

c. Faillissement of vereffening na procedure <strong>van</strong> gerechtelijke reorganisatie................................... 1092<br />

HOOFDSTUK V. Vermogensvereffening zonder samenloop ......................................................................1093<br />

1144

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!