02.05.2013 Views

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

R. JANNStN<br />

Zsstig i.1,11 c ilaitlleti<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

riJD ' GEWIJD AAN hi<br />

(,l SCHIEDENI-S DER KRUISHEREN<br />

IN1IOI i|<br />

!'. WXNK] i.Mul.i.N & R. ! i<br />

111 Mclllnri.llll ill. ( . I.I:.... | .I;:;. K^" 1 j I HI T O.S.C<br />

Ribliografie ' lefard Reijners p, i i<br />

i\ )l HIN<br />

An JCVIIeme sftcle, un eurieus aureuj<br />

MCHEL GLORIS, re%ieux croisier P. 1'J<br />

PR. R. JANSSI-.N<br />

Interne sp&n-ningen in deOtde van hci l-l. Kxuis in de jar-en wjfiig<br />

en zestig v;in lit iH-t.'cucu'iuJ.c eenw p, JS<br />

KRONIEK p.<br />

60ste<br />

J A A R GAMG<br />

2 0 0 2<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong> — MAASEIK


<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />

GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

60ste<br />

JAARGANG<br />

2 0 0 2<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong> — MAASEIK


ZESTIG JAAR <strong>CLAIRLIEU</strong><br />

Met dit nummer bestaat Clairlieu, het tijdschrift gewijd aan de<br />

geschiedenis van de Kruisheren, zestig jaar.<br />

In de voorbije tien jaargangen werden 1802 biz. gevuld met<br />

wetenschappelijke informatie over de Kruisheren. Stilaan voelt de<br />

kring Clairlieu de negatieve gevolgen van het proces van vergrijzing:<br />

de bijdragen voor de Kroniek worden schaarser - in de voor<br />

bije tien jaar samen 127 biz. - en een kransje van schrijvers moet<br />

het tijdschrift in stand houden. Enkele medewerkers overleden: A.<br />

Zwart, D. Snijders, J. Scheerder, T. van den Elsen en G.Q. Reijners.<br />

Nieuwe leden kwamen de redactie versterken: M. van Zanten,<br />

Fr. Zonnenberg en I. Eltink.<br />

In de voorbije tien jaren werd toch nog vruchtbaar werk geleverd.<br />

Dat moge blijken uit de lijst van bijdragen die wij hierna,<br />

alfabetisch geordend per auteur, laten volgen:<br />

C.B., Hoogwaardig Heer R. Vaanhold Nieuwe Magister Generaal<br />

van de Kruisheren. jrg.55, 1997, p.3<br />

C. Brasseur, In Memoriam R.D. T. van den Elsen. jrg.53, 1995,<br />

pp. 102- 103<br />

M. Beilmann-Schoner, Die Paradiesgdrten von Kloster Bentlage.<br />

jrg.58, 2000, pp. 237 - 252<br />

A. Bochin, L 'inventaire des mobilier, titres etpapiers du Prieure Ste-<br />

Croix de Buzangais (21 aout 1790). Le contexte historique. jrg.52,<br />

1994, pp. 241-252


4 ZESTIG JAAR <strong>CLAIRLIEU</strong><br />

A. Bochin, La Renaissance du Prieure Sainte — Croix de Buzangais.<br />

jrg.53, 1995, pp. 86-101<br />

A. Bochin, Les Croisiers en Picardie: les Prieures de Condren et de<br />

Chauny. jrg.56, 1998, pp. 45 - 98<br />

J.M. Hayden, The CrutchedFriars revisited, jrg.53, 1995, pp. 64 -<br />

85<br />

J.E. Hentges, The Crosier Calendar. Its content and development.<br />

jrg.52, 1994, pp. 1 - 230<br />

R. Janssen, De Kruisheren van Diest onder het Prioraat van L. Luyben<br />

(1856- 1869). jrg.53, 1995, pp. 3 - 32<br />

R. Janssen, De Orde van het Heilig Kruis op het einde van het An-<br />

cien Regime, jrg.54, 1996, pp. 3-92<br />

R. Janssen, De Kruisheren en de overzeese missionering tijdens het<br />

generalaat van Henricus Hollmann, 1899 - 1927. jrg.55, 1997,<br />

pp. 5 - 76<br />

R. Janssen & A. Ramaekers (t), Kruisheer Henricus van Lieshout<br />

(1898-1948). jrg.56, 1998, pp. 115 - 134<br />

R. Janssen, De romeinse bevoogding en de actualisering van de<br />

Constituties van de Orde van het H. Kruis (1902-1925). jrg.56,<br />

1998, pp. 3 - 44<br />

R. Janssen, Vijf breuklijnen van traditie en vernieuwing in de Orde<br />

van hetH. Kruis (1248-1998). jrg.57, 1999, pp. 3 - 184<br />

R. Janssen, De identiteit van de Orde van het H. Kruis in het eerste<br />

kwart van de twintigste eeuw. jrg.58, 2000, pp. 3 - 224<br />

R. Janssen, De eerste generatie na de Franse Revolutie: de Orde van<br />

hetH. Kruis in dejaren 1840 - 1855. jrg.59, 2001, pp. 3 - 266<br />

H.-W. Jegodtka, Grabstdtten in der Kolner Kreuzherrenkirche.<br />

jrg.54, 1996, pp.97-106<br />

H.-W. Jegodtka, Grabstdtten in der Kreuzherrenkirche Diisseldorf.<br />

jrg.56, 1998, pp. 135-154<br />

G. Mersch, Twee documenten over de stichting van het kruisheren-<br />

klooster te Maaseik (17 en 23 november 1474). jrg.51, 1993,<br />

pp. 85 - 96<br />

G.Q. Reijners, Der Kolner Bibliothekar Conradus von Grunenberg.<br />

jrg.52, 1994, pp. 231-240<br />

G.Q. Reijners & R. Janssen, In Memoriam R.D. J. Scheerder.<br />

Bibliografie. jrg.53, 1995, pp. 33 - 44


ZESTIG JAAR <strong>CLAIRLIEU</strong> 5<br />

G.Q. Reijners, Het Kruisofficie in de loop der eeuwen. jrg.54,<br />

1996, pp. 107-150<br />

G.Q. Reijners, "De ordine Cruciferorum" Hs. germ. qu. 812,<br />

Staatsbibliothek Berlin, jrg.55, 1997, pp. 113 - 120<br />

G.Q. Reijners, Enige opmerkingen over de Liturgie bij de Kruisbroeders.<br />

jrg.56, 1998, pp. 99-114<br />

G.Q. Reijners, Das Retabel in der Altenrheinischen Kapelle. jrg.58,<br />

2000, pp. 225 - 236<br />

G.Q. Reijners, De ordeskleding van de Kruisbroeders/Kruisheren.<br />

jrg.59, 2001, pp. 267-286<br />

W. Slangen & R. Janssen, In Memoriam kruisheer D. Snijders met<br />

Bibliografie. jrg.51, 1993, pp. 147 - 174<br />

L. van Belkom, Honor Crucis dilatetur. jrg.53, 1995, pp. 43 - 63<br />

D. Wasserfuhr, Kreuzherrenkloster Steinhaus zu Beyenburg, 1298 -<br />

i^S. jrg.55, 1997, pp. 77-112<br />

H.U. Weiss, Der Bucherbestand des ehemaligen Kreuzherrenklosters<br />

Bentlage bei der Versteigerung im Jahre 1823. jrg.51, 1993, pp. 3 -<br />

84<br />

P. Winkelmolen, Marienfrede. jrg.54, 1996, pp. 93 - 96<br />

Zwart (t)> Jakob Hoogen, laatste Prior-Pastoor van Wegberg (1742<br />

-1805). jrg.51, 1993, pp. 97 - 146<br />

De redactie vzn'Clairlieu besloot in haar jaarvergadering 2002<br />

om de zestigste verjaardag van het bestaan van het tijdschrift niet<br />

geruisloos te laten voorbijgaan. Beslist werd om aan elke abonnee<br />

de fraai geillustreerde brochure A la recherche des croisiers copistes<br />

enlumineurs et relieurs van de hand van onze zeer gewaardeerde<br />

medewerker uit Buzan^ais, de heer Andre Bochin, gratis aan te<br />

bieden.<br />

Er valt over de geschiedenis van de Orde van het H. Kruis nog<br />

veel te zeggen. Er moet ook nog veel onderzocht en opgediept<br />

worden. Wei, laten we dan maar weer een tiental jaren verder<br />

bouwen. Graag wil ik namens de redactie en de leden van de<br />

Kring Clairlieu iedereen danken die in de voorbije tien jaren de<br />

kring en het tijdschrift support bezorgde. De steun en de sympa-


6 ZESTIG JAAR <strong>CLAIRLIEU</strong><br />

thie van velen sterkt ons om verder te werken aan de ontsluiting<br />

van de geschiedenis van een van de oudste religieuze orden.<br />

R. JANSSEN<br />

Voorzitter Kring Clairlieu


IN MEMORIAM<br />

DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C.<br />

P. Winkelmolen o.s.c.<br />

Bij het drukken van de 59*te jaargang van Clairlieu bereikte ons<br />

het bericht van het plotse overlijden van onze zeer gewaardeerde medewerker<br />

pater dr. G.Q Reijners te Bonn. Het plaatsen van een in<br />

memoriam was toen niet meer mogelijk en werd uitgesteld tot deze<br />

jaargang<br />

Pater Reijners werd op 17 februari 1918 te Amsterdam geboren.<br />

Na de lagere school in zijn geboorteplaats volgde hij van<br />

1930 tot 1936 de gymnasiumopleiding in Uden aan het college<br />

van het H. Kruis. Met veertien van zijn klasgenoten trad hij in<br />

1936 in het noviciaat van de kruisheren te Neeritter en legde daar<br />

zijn tijdelijke professie af op 28 augustus 1937. Hierna werd hij<br />

benoemd voor het klooster te Hees-Nijmegen om zich voor te<br />

bereiden op het afleggen van het staatsexamen. Uden was toen<br />

nog geen erkend gymnasium. Na twee jaar filosofie in Zoeterwoude<br />

(1938-1940) en vier jaar theologie in Sint-Agatha (1940-<br />

1944) volgde op 19 juni 1943 de priesterwijding.<br />

Na de voltooiing van zijn theologische studies kreeg hij de opdracht<br />

om aan de katholieke universiteit te Nijmegen klassieke<br />

taal- en letterkunde te gaan studeren. Op 8 juli 1949 slaagde hij<br />

in het doctoraal examen. Hij werd nu benoemd tot leraar aan ons<br />

gymnasium in Amersfoort. Hier volgde in 1951 zijn benoeming<br />

tot Rector aan genoemd gymnasium. Tijdens zijn rectorschap zag<br />

hij kans om in Nijmegen te doctoreren onder leiding van Christi-


8 IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C.<br />

ne Mohrmann op 7 mei 1965 op het proefschrift "The Termino<br />

logy of the Holy Cross in early christian literature as based upon old<br />

testament typology'.<br />

Ruim vijfentwintig jaar is Pater Reijners rector geweest van het<br />

Constantijncollege te Amersfoort. Zijn naam is voorgoed aan dit<br />

college verbonden. Zijn opvolger noemde hem de bouwheer en<br />

geestelijke vader van het gymnasium. Onder zijn leiding heeft de<br />

school een zeer goede naam verworven in de omgeving van<br />

Amersfoort. De katholiciteit en de vorming, vooral de klassieke,


IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C. 9<br />

stonden bij hem voorop, uit welke lagen van de bevolking de<br />

leerlingen ook kwamen. Een oud-leerling verwoordde dit eens als<br />

volgt: "We werden als leerling aanvaardzoals we wareri\ In 1976<br />

heeft pater Reijners afscheid genomen van de school. De school<br />

was intussen te groot en te massaal geworden. Het was een bedrijf<br />

geworden. Hij betreurde het dat langzamerhand ook de katholiciteit<br />

werd prijs gegeven. Bij zijn afscheid in 1976 werd hem het<br />

jaar daarop op 30 april de koninklijke onderscheiding uitgereikt<br />

van Officier in de Orde van Oranje Nassau. Deze onderscheiding<br />

heeft hij dubbel en dwars verdiend voor zijn vele werk in Amersfoort.<br />

Als pater Reijners in 1976 naar Duitsland vertrekt, is hij eerst<br />

werkzaam in een van onze parochies in Wuppertal. Hij komt daar<br />

in contact met het parochiewerk en weer opnieuw met de jeugd.<br />

Hij blijft dit werk doen tot 1983.<br />

Als in Bonn op 28 maart 1985 confrater P. van den Bosch<br />

plotseling sterft, volgt pater Reijners hem op als directeur van het<br />

Historisch Instituut van de Kruisheren dat in het klooster van<br />

Bonn is opgericht. In 1985 wordt hij door de magister-generaal<br />

L. Graus benoemd tot voorzitter van de pas opgerichte Historische<br />

Commissie. Deze commissie heeft tot doel de magistergeneraal<br />

te adviseren inzake de bestudering van onze ordesgeschiedenis.<br />

In 1991 wordt hij gekozen tot proprovinciaal van de<br />

proprovincie Duitsland en zal dat blijven tot 1998. Met deze keuze<br />

krijgt hij de zorg voor de kruisheren die in Duitsland werkzaam<br />

zijn. Geen geringe taak, die hij met de grootste zorg heeft vervuld.<br />

Eenmaal in Bonn gaat hij zich meer en meer toeleggen op alles<br />

wat de geschiedenis van de orde betreft. Hij wordt in 1987 lid<br />

van de historische kring Clairlieu en aanvaardt tevens de taak van<br />

secretaris van deze kring.<br />

In Bonn voelt hij zich echt thuis en alle beschikbare tijd wordt<br />

er besteed aan de uitbouw van de bibliotheek van het Historisch<br />

Instituut en vooral aan de bestudering van de spiritualiteit van de


10 IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C.<br />

Orde. Door zijn contacten met historici ontstaat er een soort<br />

vriendenkring van geinteresseerden voor de kruisheren. Met deze<br />

vriendenkring wordt jaarlijks een excursie gemaakt naar verschillende<br />

kruisherenkloosters in Duitsland, Belgie en Nederland. Hij<br />

publiceert in deze jaren verschillende artikelen en houdt spreekbeurten<br />

tot zelfs op het historisch congres te Kalamazoo in Amerika.<br />

Bij al zijn werkzaamheden begint hij te merken dat ook bij hem<br />

de jaren beginnen te tellen. Van de dokter krijgt hij het advies om<br />

het rustiger aan te doen. Dat wordt een kruis voor hem want er is<br />

nog veel te doen. Toch moet hij er zich bij neerleggen. Hij doet<br />

dat ook, wellicht wat door nood gedwongen en op advies van de<br />

dokter.<br />

In de persoon van pater Reijners hebben wij een confrater gehad<br />

die een echte kruisheer was, steeds vol liefde voor de orde en<br />

haar geschiedenis. We mogen gerust stellen, dat hij geen moment<br />

van zijn leven onbenut heeft gelaten vanaf de dag van zijn professie<br />

tot aan zijn dood. Daarvan getuigen de talloze aantekeningen<br />

die hij heeft nagelaten. Steeds is hij daarbij een altijd blije en geliefde<br />

confrater gebleven voor alien die met hem in aanraking<br />

kwamen. Dit getuigt de grote belangstelling bij zijn uitvaart en<br />

begrafenis in Beyenburg op 19 juni 2001. Zijn heengaan betekent<br />

voor de orde een groot verlies. Dat hij nu bij God mag uitrusten<br />

is de wens van ons alien.


IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C. 11<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

Gerard Reijners wurde am 17. Februar 1919 in Amsterdam geboren. Von 1930 bis<br />

1936 studierte er am Kreuzherrengymnasium in Uden. Danach trat er in den Orden<br />

des Heiligen Kreuzes ein. Nach seiner philosophischen und theologischen Ausbildung<br />

wurde er Priester geweiht. Anschlie_end studierte er die klassischen Sprachen an der<br />

Katholischen Universitat in Nijmegen. In Amersfoort wurde er zunachst Lehrer am<br />

Gymnasium und nachher - ab 1951 - Rektor. Uber 25 Jahre blieb er Rektor in<br />

Amersfoort. 1965 machte er in Nijmegen seinen Doktor mit der Dissertation: "The<br />

Terminology of the Holy Cross in early Christian literature as based upon old testament<br />

typology".<br />

1976 sagte Gerard der Schule Lebewohl und zog nach Deutschland. Bis 1983 war er<br />

in einer der Pfarrgemeinden von Wuppertal tatig. Als Konfrater P. van den Bosch am<br />

28. Marz 1985 plotzlich starb, folgte Gerard ihm als Direktor des Historischen Instituts<br />

der Kreuzherren, das im Kloster von Bonn gegriindet wurde, nach. Im selben Jahr<br />

wurde er Vorsitzender der Historischen Kommission des Ordens des Heiligen Kreuzes.<br />

Sechs Jahre spater wurde er in Deutschland zum Proprovinzial gewahlt.<br />

1987 wurde Gerard Reijners Mitglied des Historischen Kreises Clairlieu und iibernahm die<br />

Aufgabe des Protokollfiihrers; Gerard bekam jetzt auch Zeity sich in das Studium der<br />

Kreuzherrenspiritualitdt zu vertiefen. Von seiner Hand erschienen verschiedene Beitrdge uber die<br />

Kreuzherrenspiritualitdt die Jahrhunderte hindurch. Auch machte er sich um das Halten von<br />

Referaten verdient.<br />

Der historische Kreis Clairlieu verliert in ihm einen geschatzten und sachkundigen<br />

Mitarbeiter.<br />

RfiSUMfi<br />

R. Everts<br />

Gerard Reijners nait le 17 fevrier 1919 a Amsterdam. De 1930 a 1936 il etudiait au<br />

gymnase des Croisiers a Uden pour entrer ensuite dans l'ordre de la Sainte Croix.<br />

Apres sa formation philosophique et theologique il fut ordonne pretre. Ensuite il<br />

e'tudiait les langues classiques a I1 university de Nimegue. A Amersfoort, il enseignait<br />

d'abord au gymnase pour en devenir recteur a partir de 1951 ce qu'il restait pendant<br />

quelque 25 ans.<br />

En 1965 il obtint un doctorat a Nimegue avec comme these : 'The therminology of<br />

the Holy Cross in early Christian literature as based upon old testament typology'. En<br />

1976 Gerard quitta l'ecole et demenagea en Allemagne, ou il etait actif dans une pa-<br />

roisse de Wuppertal jusqu'en 1983. Quand notre confrere P. van den Bosch mourut<br />

inopinement, Gerard lui succe'da comme directeur de l'lnstitut historique des croisiers a<br />

Bonn. En la meme annee il devint president de la Commission Historique de l'Ordre de<br />

la Sainte Croix. Six ans plus tard il fut elu vice-provincial en Allemagne.<br />

En 1987 Gerard Reijners devint membre du cercle Clair-Lieu et accepta la tache de<br />

secretaire. II avait maintenant le temps de se consacrer a l'etude de la spiritualite des


12 IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C.<br />

croisiers au cours des siecles. II fut aussi un conferencier tres demands. Le cercle Clair-<br />

Lieu perd en lui un collaborateur competent et apprexie\<br />

SUMMARY<br />

L. Raedschelders<br />

Gerard Reijners was born in Amsterdam on January 17th 1918. From 1930 to 1936<br />

he studied at the Crosier Grammar School in Uden. Afterwards he entered the order of<br />

the Holy Cross. After his philosophical and theological training he was ordained.<br />

Thereupon he studied classical philology at the Catholic University of Nijmegen. In<br />

Amersfoort he first became a teacher at the grammar school and subsequently -from<br />

1951- the headmaster. For more than 25 years he remained the headmaster in Amers<br />

foort.<br />

In 1965 he received his doctor's degree with his Ph.D. thesis: "The Terminology of<br />

the Holy Cross in early Christian literature as based upon old testament typology."<br />

In 1976 Gerard bade farewell to the school and moved to Germany. Until 1983 he<br />

was engaged in parish work in Wuppertal. When confrater P.van den Bosch suddenly<br />

passed away on March 28th, 1985 Gerard succeeded him as managing director of the<br />

Crosier Historical Institute, which was founded in the Bonn convent. In the same year<br />

he became chairman of the Historical Committee of the Order of the Holy Cross. Six<br />

years later he was chosen as provincial in Germany.<br />

In 1987 Gerard Reijners became a member of the Historcal Circle Clairlieu and he<br />

accepted the task of secretary. Thus Gerard was given the time to gain more in-depth<br />

knowledge about the Crosiers' spirituality. Many a contribution of his was published<br />

about the Crosiers' spirituality throughout the centuries. His other meritorious work<br />

included giving lectures.<br />

With him the Historical Circle Clairlieu has lost an expert professional and an es<br />

teemed colleague.<br />

M. Broens


IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C. 13<br />

Bibliografie dr. Gerard Reijners<br />

dr. Roger Janssen o.s.c.<br />

The terminology of the Holy Cross in early Christian Literature, as<br />

based upon Old Testament Typology. Dekker & van de Vegt,<br />

Nijmegen - Utrecht, 1965, XXIV + 230 p.<br />

Radicaal links, in: Bulletin der Nederlandse Provincie, 1969, p. 127<br />

Cross symbolism in Hippolytus. in: Gedenkboek Prof. Dr. Chr.<br />

Mohrmann, pp. 13-24<br />

Ars moriendi ofars vivendi? in\ Bulletin, 1978, pp. 1 - 2<br />

Hebben wij vanuit ons verleden een opdracht voor de toekomst? in:<br />

Bulletin der Nederlandse Provinciey 1973, pp. 65 - 67<br />

Concept-Nota aan hetprovinciaal bestuur en hetprovinciaal kapittel<br />

in de Nederlanden in verband met de oprichting (pro)provincie<br />

Duitsland. in: Bulletin der deutschen Regio, 1980, p. 111<br />

Toespraak bij het gouden professiefeest van Hoogwaardig Heer. in:<br />

Cellesiana, 1980, p. 99<br />

Definitieve tekst van het verzoek aan het provinciaal kapittel in de<br />

Nederlanden tot oprichting van een (pro)provincie in Duitsland. in:<br />

Bulletin der deutschen Regio, 1980, p. 112<br />

Bespreking van J.Szoverffy, Hyms of the Holy Cross, Leiden, 1976.<br />

in: Clairlieu, 1980, pp. 90-91<br />

Hoogwaardig Heer Van Hees, 50 Jaar Priester. in: Bulletin der<br />

Nederlandse Provincie, 1980, pp. 56 - 59<br />

Bespreking van Theologia Crucis-Signum Crucis, Festschrift fur<br />

Erich Dinkier, Mohr, Tubingen, 1979. in: Clairlieu, 1981, pp. 89 -<br />

91<br />

Zukunft-Perspektieve "Bonn-Beuel". in: Bulletin der deutschen<br />

Regio, 1982, 7<br />

Zum Uberdenken. in : Bulletin der deutschen Regio, 1982, 6<br />

Zukunft des Ordens und Aufgabe des Generalmagisters. in: Bulletin<br />

der deutschen Regio, 1982, 2(samen met H. v.d. Ven)


14 IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C.<br />

Protokolle der OSC-Treffen 1983. in: Bulletin der deutschen Regio,<br />

1983, pp. 10-11<br />

Das Wort vom Kreuz. Kreuzes- und Erlosungssymbolik bei Origenes.<br />

Bonner Beitrage zur Kirchengeschichte, nr.13, Koln-Wien,<br />

Bohlau-Verlag, 1983, XV + 112p.<br />

Unsere Kreuzherrentradition. in: Bulletin der deutschen Regio,<br />

1984, p. 16<br />

Geheimnis des Kreuzes. in: Bulletin der deutschen Regio, 1984, p. 14<br />

Das Maastrichter Kreuzherrenkloster (1438-1797). in: Bulletin der<br />

deutschen Regio, 1984, p. 27<br />

Bespreking van Maria Ko Ha Fung, Crucem tollendo Christum<br />

sequi. Untersuchung zum Verstdndnis eines Logions Jesu in der Alte<br />

Kirche. (Miinsterische Beitrage zur Theologie, 52). Minister,<br />

1984. in: Vigiliae Christianas 1986, pp. 307 - 309<br />

Kruisspiritualiteit in de geschiedenis van de Orde van het H. Kruis.<br />

in: Vinculum, 1987, pp. 67 - 90<br />

Bericht von der Besprechung der Proprovinzleitung mit der niederldndischen<br />

Provinzleitung am 13. Mdrz 1987. in: Bulletin der deut<br />

schen Regio, 1987,30<br />

Eindrucke aus den USA. in: Bulletin der deutschen Regio, 1987, 32<br />

Bespreking van J. Torsy, Der <strong>Regular</strong>klerus in den Kolner Bistumprotokollen<br />

1661-1825, 1985, 2dln. in: Clairlieu, 1987, pp. 102 - 103<br />

Bespreking van F.G.Zehnder, Sankt Ursula, Legende, Verehrung,<br />

Bilderwelt, WienandKbln, 1985. in: Clairlieu, 1987, pp. 93 - 95<br />

Symposium iiber Kreuzesspiritualitdt in "Pratista" bei Bandung, in:<br />

Bulletin der deutschen Regio, 1988, 37, pp. 7 - 11<br />

Bericht vom OSC-Treffen am 10-10-1988. in: Bulletin der deut<br />

schen Regio, 1988, 38, p. 2<br />

Kreuzbruder-Bier in Duisburg. in: Bulletin der deutschen Regio,<br />

1988, 36, p. 5<br />

Kloster Marienlob in Kerniel/Kolen (Belgien). in: Bulletin der deut<br />

schen Regio, 1988, 36, pp. 6 - 7


IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C. 15<br />

Kruisspiritualiteit in de geschiedenis van de Orde van het H. Kruis.<br />

Rome, 1988 (Nederlandse en Engelse uitgave)<br />

De Ordeshistoricus Dr. Henri van Rooijen osc. in: Clairlieu, 1988,<br />

pp. 13 - 22<br />

Bespreking van de "Ausstellung im Kloster Bentlage". in: Clairlieu,<br />

1988, pp. 130-132<br />

A Survey of European Crosier Historiography in the last fifty years.<br />

in: Clairlieu, 1988, pp. 99-113<br />

Symposium over de Spiritualiteit van Kruis en Verrijzenis. in: Bulle<br />

tin der Nederlandse Provincie, 1988, pp. 81-83<br />

Uit de Proprovincie Sint Helena (Duitsland). in: Bulletin der Ne<br />

derlandse Provincie, 1988, pp. 27 - 28<br />

Das Kreuzherrenkloster Bentlage bei Rheine 1437-1803. in: Bulletin<br />

derdeutschen Regio, 1989, 41, pp. 9 - 10<br />

Geschiedenis en toekomst. Terugblik op het Symposium in Bandung<br />

1988. in: Vinculum, 1989, pp. 17 - 18<br />

Bericht van: "Treffen von Ordensgeschichtlern in Bonn", in: Clairli<br />

eu, 1989, p. 196; 1990 - 1991, pp. 138 - 139<br />

Bespreking van RKarrenbrock, Die Werkstatt des Altenrheiner Retabels<br />

und Meister Johann Wok, Bildhauer in Miinster, in: Westfalen,<br />

Heft fiir Geschichte, Kunst und Volkskunde, Miinster, 1986, pp. 45<br />

- 65. in: Clairlieu, 1989, pp. 195-196<br />

Bespreking van E.Lichter ea., HelenenbergHospital-Kreuzherren-kloster-<br />

Eduardstift, Helenenberg 1988. in: Clairlieu, 1989, pp. 201 - 204<br />

Bespreking van K.Elm e.a., Norbert von Xanten, Adliger-<br />

Ordensstifter-Kirchenfiirst, Wienand Kbln, 1984. in: Clairlieu,<br />

1989, pp. 191- 193<br />

Das Kreuzbruderkloster Falkenhagen. in: Bulletin der deutschen<br />

Regio, 1990, 45, pp. 12- 15<br />

Bespreking van K. Elm, Reformbemuhungen und Observanzbestrebungen<br />

im spdtmittelalterlichen Ordenswesen. Berlin, 1989. in:<br />

Clairlieu, 1990 - 1991, pp. 131 - 135


16 IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C<br />

Bespreking van K. Elm, Mittelalterliches Ordensleben in Westfalen<br />

undam Niederrhein. Paderborn, 1989. in: Clairlieu, 1990 - 1991,<br />

pp. 135 - 136<br />

Bespreking van H.J. van Schalwijk, Kruisen. Een studie over het<br />

gebruik van kruistekens in de ontwikkeling van het godsdienstig en<br />

maatschappelijk leven. Hilversum, 1989. in: Clairlieu, 1990 -<br />

1991, pp. 137-138<br />

Bespreking van U. Kiewisch, Bentlage. Beobachtungen zur baugeschichtlichen<br />

Entwicklung in: Rheine, Gesteren-Heute-Morgen 1/85,<br />

pp. 6-31. in: Clairlieu, 1990 - 1991, pp. 139 - 140<br />

Bespreking van A. Krafeld, Die Geschichte der Saline Bentlage. in:<br />

Rheine, Gesteren-Heute-Morgen 1/85, pp. 32 - 49. in: Clairlieu,<br />

1990-1991, pp. 140-141<br />

Bespreking van J. Heinrichs, Heimat im Seengebiet der Schwalm.<br />

Beitrag zum Verstdndnis der Heimat, Ihrer Geschichte, ihrer Bedeutung,<br />

ihrer Aufgabe. Bonnen, 1985. in: Clairlieu, 1990 - 1991,<br />

pp. 144 - 146<br />

Een halve eeuw Clairlieu. in: Clairlieu, 1992, pp. 5-12 (samen<br />

met P. Winkelmolen)<br />

Bespreking van Kreuzherren. Lexikon des Mittelalters, V, 1991, pp.<br />

1500-1502. in: Clairlieu, 1992, pp. 157-158<br />

Bespreking van G. Scheerder, De ordo canonicus regularis en het<br />

prioraat (Rome, Cruciferana nr. 32, 1991) en De prior conventualis<br />

in de orde van het Heilig Kruis (Rome, Cruciferana nr. 33, 1991).<br />

in: Clairlieu, 1992, pp. 158 -162<br />

Dusseldorf. Die bewegte Geschichte der Kreuzherrenkirche. in:<br />

Clairlieu, 1992, pp. 168 - 171<br />

Bespreking van H Ruthing, Die Wirtschafi des Kbsters Falkenhagen zu<br />

Beginn des I6.jhs., in: Lippische Mitteilungen aus Geschichte und Landeskunde,<br />

1988, pp. 123 - 143. in: Clairlieu, 1992, pp. 171 - 173<br />

Bespreking van W. Gerking, Die fruhneuzeitliche Wiederbesiedlung<br />

mittelalterlicher Wustungen im Klosterbereich Falkenhagen. in: Lip<br />

pische Mitteilungen, 1989, pp. 37 - 63. in: Clairlieu, 1992, pp.<br />

173 - 174


IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C. 17<br />

Bespreking van J.A. Mol, Kruisheren op de Friese zieleheilsmarkt in<br />

de vijfiiende eeuw. De vestiging van de kloosters te Sneek en Franeker.<br />

in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 1990, pp. 327 - 348. in:<br />

Clairlieu, 1992, pp. 181-182<br />

Beitrdge zur Geschichte des Ordens von heiligen Kreuz und seiner<br />

Spiritualitdt. Bonn, 1993, 96p.<br />

Bespreking van J. W. Drijvers, Helena Augusta. The Mother ofConstantine<br />

the Great and the Legend ofHer Finding of the True Cross.<br />

Leiden/New York/Koln, 1992. in: Clairlieu, 1993, pp. 179-182<br />

Bespreking van L. van Noort, Opkomst en neergang van de Nederlandse<br />

provincie van de Kruisheren. Nijmegen, 1992. in: Clairlieu,<br />

1993, pp. 184-185<br />

Bespreking van K. Hengst, Westfalisches Klosterbuch, dl. 1, Munster,<br />

1992. in: Clairlieu, 1993, pp. 186-188<br />

Bespreking van 1100 Jahre Bentlage. Zur Geschichte einer alte'n<br />

Kulturlandschafi. Rheine, 1991. in: Clairlieu, 1993, pp. 188-189<br />

Bespreking van G. Karpp, Die Sammlung mittelalterlicher Handschriften<br />

in der Universitdtsbibliothek Diisseldorf. in: Westfdlische<br />

Forschungen, 1991, pp. 360-378. in: Clairlieu, 1993, p. 191<br />

Der Kolner Bibliothekar Conradus von Grunnenberg. in: Clairlieu,<br />

1994, pp. 231 -240<br />

Bespreking van B. Seifen, Die Baugeschichte des spdtgotischen<br />

Kreuzherrenklosters Bentlage. Greven, 1994. in: Clairlieu, 1994,<br />

pp. 256 - 258<br />

Bespreking van J. Vennebusch, Die homiletischen und hagiographischen<br />

Handschriften des Stadtarchivs Koln, Teil 1, Koln, 1993. in:<br />

Clairlieu, 1994, pp. 258 - 260<br />

In Memoriam R.D. J. Scheerder. in: Clairlieu, 1995, pp. 33-41<br />

Bespreking van H. Klueting e.a., Geschichte von Stadt und Amt<br />

Medebach, Munster, 1994. in: Clairlieu, 1995, pp. 110 - 111<br />

Bespreking van H.J. Stenkamp, DieAufhebung des Klosters Marienfrede.<br />

Jahrbuch des Kreises Wesel, 1994, pp. 119 -129. in: Clairlieu,<br />

1995, pp. 112-116


18 IN MEMORIAM DR. GERARDUS QUIRINUS REIJNERS O.S.C.<br />

Bespreking van H. U. Weiss, Osterberg, in: Westfdlisches Klosterbuch,<br />

dl.2, 1994, pp. 172 -175. in: Clairlieu, 1995, pp. 117 - 118<br />

Het Kruisofficie in de loop der eeuwen. in: Clairlieu, 1996, pp. 107<br />

-150<br />

Bespreking van E.A. Overgaauw, Martyrologes manuscrits des anciens<br />

dioceses d'Utrecht et de Liege. Etude sur le developpement et la<br />

diffusion du Martyrologe dVsuard. Hilversum 1993. in: Clairlieu,<br />

1996, pp. 153-154<br />

"De ordine Cruciferorum " Hs. germ. qu. 812. Staatsbibliothek Ber<br />

lin, in: Clairlieu, 1997, pp. 113 - 120<br />

Enige opmerkingen over de Liturgie bij de Kruisheren. in: Clairlieu,<br />

1998, pp. 99- 114<br />

Bespreking van E.Hemfort, Illuminierte Kreuzherrenhandschriften<br />

aus Diisseldorf. in: Clairlieu, 1998, pp. 161 - 162<br />

Bespreking van G.J.I. Scheerder, De Kruisbroeders van Schiedam<br />

1443-1591. in: Clairlieu, 1998, pp. 170 - 171<br />

WeihbischofJ.W. Alhausen. in: Clairlieu, 1999, pp. 187-188<br />

Kreuzbriider und Cellitinnen in der Erzdiozese Koln. in: Clairlieu,<br />

1999, pp. 190-191<br />

Das Retabel in der Altenrheinischen Kapelle. in: Clairlieu, 2000,<br />

pp. 225 - 236<br />

Bespreking van L.Samosir, Die Anfdnge des Kreuzherrenordens auf<br />

Java/Indonesien. Peter Lang, Frankfurt am Main, 1999. in: Clairli<br />

eu, 2000, p. 262<br />

De ordeskleding van de Kruisbroeders/Kruisheren.'m: Clairlieu,<br />

2001, pp. 267-286<br />

In memoriam pater Gerard Scheerder. in: Clairlieu, 2001, p. 291<br />

Bespreking van E.Hemfort, Illuminierte Handschriften aus dem<br />

Kreuzherrenkonvent Marienfrede. Neue Stilformen im Einflussbereich<br />

niederrheinischer Kunst. in: Clairlieu, 2001, pp. 296 - 297<br />

Korte besprekingen in de Kroniek van Clairlieu, 1989 - 2001


AUXVItemeSIECLE,<br />

UN CURIEUX AUTEUR ANONYMEIDENTIFIE:<br />

MICHEL GLORIS, RELIGIEUX CROISIER<br />

D'emblee, j'attire l'attention du lecteur sur la nullite des qualites<br />

litteraires de l'oeuvre qui a suscite mon interet. Elle se resume,<br />

dans l'etat actuel de mes connaissances, a un petit ouvrage imprime<br />

et a un factum manuscrit. Le premier est repertorie a la<br />

Bibliotheque Nationale, parmi les auteurs anonymes, sous la cote<br />

Lk 7 - 7215. II est intitule tout simplement « PIECE CURIEUSE<br />

ou l'abbrege de la reforme cornue du couvent de Sainte Croix de<br />

la Bretonnerie de Paris destache & tire d'un livre qui se verra en<br />

bref intitule les Persecutions qu'a souffert et souffre encor l'ordre<br />

de Ste Croix ».<br />

J'ai decouvert Texistence de ce titre grace a la citation qui en a<br />

ete faite dans « <strong>CLAIRLIEU</strong> », la revue historique de TOrdre de la<br />

Sainte-Croix (annee 1969, page 8), et plus precisement dans<br />

Tarticle intitule « The french crosiers in the seventeenth and<br />

eighteenth centuries », signe du Dr J. Michael HAYDEN, de<br />

TUniversite de Saskatoon (Canada). Pique de curiosite, j'ai pu<br />

consulter, lire et faire photographier Touvrage le 4 decembre<br />

1989. II se presente sous la forme d'une plaquette de 71 pages<br />

totalisant un peu plus de 1500 lignes, au format de 10 x 16 cm.<br />

Sous le titre figure le millesime 1640, mais l'ultime ligne de la<br />

derniere page precise la date du 5 mars 1644 qui est jugee plus<br />

vraisemblable.


20 AU XVIIeme SIECLE, UN CURIEUX AUTEUR ANONYME IDENTIFIE<br />

La page du titre comporte la mention manuscrite ancienne qui<br />

peut se lire « a monsieur quderi ». Si la lecture est bonne, il semblerait<br />

que ce puisse etre une breve dedicace a Georges de SCU-<br />

DERY (1601-1667), celebre poete dramatique, ou l'indication<br />

que le livre lui appartenait, petit detail qui n'est peut-etre pas<br />

denue d'interet.<br />

En lisant le texte, pamphlet passablement ridicule et succession<br />

de critiques acerbes, redondantes a l'exces et denuees de la moindre<br />

finesse, on constate que trois personnages principaux sont la<br />

cible de l'auteur. II s'agit de :<br />

- Charles FAURE, (maitre) general des chanoines reguliers de<br />

l'Abbaye de Sainte Genevieve-du-Mont, qui a echoue dans sa<br />

tentative de mainmise sur le Couvent de Sainte-Croix de la<br />

Bretonnerie en 1641,<br />

- Charles PAULIN, jesuite charge d'administrer ce couvent,<br />

- Anthoine OUDIN, procureur de ce couvent vers 1641, promu<br />

arbitrairement provincial de l'Ordre de la Sainte-Croix en<br />

France.<br />

Un seul personnage trouve grace aux yeux de l'auteur. C'est le<br />

Pere croisier Michel GLORIS mais, a ce stade, il serait hasardeux<br />

de conclure que lui et l'auteur ne font qu'un.<br />

Or, les recherches systematiques que j'ai menees depuis 1986,<br />

notamment aux Archives Nationales, en quete de l'histoire de<br />

TOrdre de la Sainte-Croix, m'avaient fait decouvrir - le 14<br />

decembre 1987 - un document manuscrit anonyme de 20 pages,<br />

non date mais posterieur a 1648, inedit, classe sous la cote L.767<br />

n° 160, difficile a lire pour un paleographe debutant. II porte<br />

pour titre « Memoire pour frere Michel GLORIS contre ff An<br />

thoine OUDIN et Pierre GUERREAU ».<br />

Des le debut du manuscrit, on retrouve Charles FAURE, troisieme<br />

personnage-cle de la « Piece curieuse ... », puis le jesuite<br />

PAULIN sans citation du patronyme. En deuxieme page, on apprend<br />

que GLORIS est accuse par OUDIN d'avoir fait imprimer


AU XVIRme SIECLE, UN CURIEUX AUTEUR ANONYME IDENTIFIE 21<br />

un livre intitule « La reforme cornue du couvent de Saincte<br />

Croix », c'est-a-dire lafameuse « Piece curieuse ... ».<br />

II est prudent de se garder de conclure que cette accusation attribue<br />

d'office a Michel GLORIS la qualification d'auteur de la<br />

« Piece curieuse ... ». Ce n'est encore qu'une presomption et nullement<br />

une preuve.<br />

En se livrant au dechiffrement du manuscrit, on constate que<br />

son auteur decrit les aventures vecues ou subies par Michel<br />

GLORIS, ainsi que les diverses initiatives qu'il a prises au cours<br />

des annees 1645 a 1649. Au long du texte, il y a citation de nombreux<br />

patronymes et de toponymes, d'institutions diverses, de<br />

dates parfois precises, de passages de textes latins, ce qui donne<br />

une certaine credibility au document et a son auteur.<br />

Ne me bornant pas a cette impression, j'ai methodiquement<br />

procede a la verification et au recoupement du maximum des<br />

informations fournies par le manuscrit. Cela m'a conduit a me<br />

rendre sur les lieux-memes ou les faits etaient censes s'etre produits,<br />

et a rechercher la moindre preuve de veracite dans les<br />

depots d'archives departementales, de Saint-Brieuc a Perigueux en<br />

passant par Rennes, Caen, Laon, Troyes et Chateauroux. J'ai<br />

meme correspondu avec les archives secretes du Vatican !<br />

Cette longue enquete m'a permis de constater que l'auteur avait<br />

une exacte connaissance des lieux et de personnages locaux. Mais<br />

je n'ai decouvert aucun document judiciaire (civil ou ecclesiastique),<br />

administratif ou pontifical pouvant etayer indubitablement<br />

l'authenticite des faits evoques dans le manuscrit.<br />

II demeure que leur evocation ne peut etre que le fait d'un initie,<br />

que les citations latines prouvent une certaine erudition qui ne<br />

s'improvise pas. Michel GLORIS parait repondre a ces criteres.<br />

Mais est-ce suffisant pour affirmer que le R.P. Michel GLORIS,<br />

religieux de 1'Ordre de la Sainte-Croix et precisement croisier du<br />

couvent parisien de la Bretonnerie, doit etre identifie comme


22 AU XVIIeme SIECLE, UN CURIEUX AUTEUR ANONYME IDENTIFIE<br />

l'auteur des deux documents, l'imprime « Piece curieuse ... » et le<br />

manuscrit « Memoire pour frere Michel GLORIS ... » ?<br />

Bien plus, le caractere extraordinaire des faits rapportes tels que<br />

les affaires de moeurs, de tueurs a gages et de coupe-jarrets, de<br />

sequestrations arbitraires, de malversations et de faux-monnayage,<br />

est trop rocambolesque pour ne pas se poser la question de leur<br />

exageration et meme de leur invention.<br />

II fallait supprimer ce doute. Mais trouverait-on, un jour, la<br />

moindre preuve qui accrediterait l'authenticite de tout ou partie<br />

des evenements du recit ? Le hasard viendrait-il recompenser la<br />

tenacite et la perspicacite du chercheur ?<br />

La chance m'a souri, grace a la perfection des recherches operees<br />

par M. J.Y. LAILLIER, des Archives du Calvados. Repondant<br />

a mon interrogation du 16 octobre 1996, relative a Texistence<br />

d'un frere de Michel GLORIS, cure de Landelles, Tune des deux<br />

paroisses portant ce nom en Eure-et-Loir et en Calvados, il trouva<br />

Julien GLORYS au diocese d'Avranches, a ... Saint-Martin-de-<br />

Landelles, grace a un acte du tabellionnage de Caen.<br />

C'etait une information capitale. En effet, le factum manuscrit<br />

fait etat du voyage de Michel GLORIS de Caen a Paris ou il serait<br />

arrive le 7 fevrier 1647, le mode de transport n'etant pas indique.<br />

Or, par acte du 29 novembre 1648, Julien GLORYS reclame<br />

au R.P. Pierre GUERIAU, prieur du couvent de la Bretonnerie, la<br />

restitution d'une « quevalle » qu'il avait pretee le 3 fevrier 1647 a<br />

son frere Michel pour qu'il se rendre effectivement de Caen a<br />

Paris oil il est arrive le 8 fevrier 1647. Malgre une difference de 24<br />

heures, la concordance est manifeste. Elle ne peut etre fortuite.<br />

La description de la monture est precise : de poil noir avec une<br />

tache blanche au front, agee de quatre ans environ, harnachee de<br />

sa bride et de sa selle de velours rouge, elle valait plus de deux cent<br />

quarante livres.


AU XVIIeme SIECLE, UN CURIEUX AUTEUR ANONYME IDENTIFIE 23<br />

Ce document, inattendu et inespere, n'avait aucune chance<br />

serieuse de sortir d'un oubli trois fois et demie seculaire. On ne<br />

sait si la copie, c'est-a-dire la grosse, a ete effectivement remise a<br />

Pierre GUERREAU, prieur du couvent de la Bretonnerie, a ete<br />

suivie de la restitution de la monture a Julien GLORYS ou de son<br />

remboursement. De son cote, Michel GLORIS n'avait aucune<br />

raison de connaitre cette reclamation car il n'aurait pas manque<br />

l'occasion de l'exploiter contre GUERREAU.<br />

Je crois done pouvoir affirmer que, si un detail precis et imprevisible<br />

permet de constater l'exactitude du voyage du Michel<br />

GLORIS de Caen a Paris rapporte dans le « Memoire pour frere<br />

Michel GLORIS ... », l'ensemble des evenements contenus dans<br />

ce manuscrit est parfaitement credible.<br />

De plus, il est evident que Michel GLORIS etait le mieux place<br />

pour rendre compte de ce qu'il avait vecu, et je considere que<br />

Michel GLORIS, malgre l'absence de sa signature, est bel et bien<br />

l'auteur de la « Piece curieuse ... » et du factum manuscrit.<br />

A ce titre, Michel GLORIS merite de figurer parmi les auteurs,<br />

non pas meconnus mais parfaitement ignores et insignifiants,<br />

malgre son identification a laquelle je me suis attache.<br />

En tous cas, l'histoire de Michel GLORIS, actuellement inachevee,<br />

a le merite d'etre particulierement ... curieuse !<br />

Andre BOCHIN<br />

historien de l'Ordre de la Sainte-Croix en France


24 AU XVIteme SIECLE, UN CURIEUX AUTEUR ANONYME IDENTIFIE<br />

NOTES<br />

1. Cet article a fait l'objet d'une communication lors du 61 erne Congres de<br />

la Federation des Soci^tis Savantes du Centre de la France, tenu a Moulins<br />

(Allier) du 24 au 26 mai 2002, et placd sous le theme « Les auteurs oublies,<br />

oeuvres me'connues, editees ou non ».<br />

2. Michel GLORIS est cite comme pretre religieux « de vie irreprochable,<br />

detenu dans les prisons de Sainte Geneviesve (...) pour avoir voulu deffendre<br />

l'honneur de son Ordre et resiste aux violences » dans l'imprime<br />

« FACTUM ou narre pour les religieux de Sainte Croix de la Bretonnerie,<br />

fonde par le Roy Saint Louys », conserve aux Archives Nationales de<br />

France, Paris, sous la cote I.767.B n° 162.<br />

Ce document de 16 pages (17 x 21 cm) n'est pas date mais, relatant<br />

l'irruption ^nergique de l'eveque de Senlis et du general de la Congrega<br />

tion de France (c'est-a-dire Sainte-Genevieve) dans le couvent Sainte-Croix<br />

de la Bretonnerie le 2 juillet 1641, c'est Tanned 1641 qui a ete retenue par<br />

les archivistes pour situer le document dans le temps.<br />

Le contenu et le style de ce « FACTUM ou narre* » anonyme permettent<br />

de supposer que Michel GLORIS n'est peut-etre pas etranger a sa redac<br />

tion, a l'epoque ou il n'avait pas encore a se plaindre d'Antoine OUBIN<br />

alors considere lui-meme comme victime des genovefains.<br />

Le document pourrait alors constituer la premiere des trois « oeuvres » de<br />

Michel GLORIS.<br />

3. Les Archives Vaticanes ont ete interrogees pour decouvrir la trace d'un<br />

rescrit pontifical emanant du pape Innocent X (1644-1655) a la suite d'un<br />

appel formula par Michel GLORIS en 1649. Les recherches ont ete nega<br />

tives car le documentation pontificale de la p^riode 1600-1680 est tres rare<br />

et incomplete a cause des occupations et des transports des archives hors<br />

de Rome (Archivio Segreto Vaticano, lettre du 22 octobre 1996, reference<br />

Prot. N.29.108).<br />

BIBLIOGRAPHIE<br />

Bibliotheque Nationale de France, Paris. Auteurs anonymes. Lk7.7215.<br />

Archives de France, Paris. Ordres monastiques. Carton L.767.B.<br />

Archives Departementales du Calvados, Caen. Tabellionage de Caen.<br />

Cote 8.E.4346, procuration du 29 novembre 1648.<br />

Dr. J. Michael HAYDEN. « The french crosiers in the seventeenth and<br />

eighteenth centuries », in « <strong>CLAIRLIEU</strong> », revue historique de 1'Ordre des<br />

Croisiers, ann^e 1969, pages 3 a 46.<br />

Andre BOCHIN. « Buzancais » (ou Les Croisiers a Buzancais), in<br />

« <strong>CLAIRLIEU</strong> », annee 1989, pages 101 a 146. Notice sur Michel GLO<br />

RIS (page 140).<br />

- Andre BOCHIN. « Les Croisiers en Picardie », in « <strong>CLAIRLIEU</strong> », annee<br />

1998, pages 45 a 97. Resume des tribulations de Michel GLORIS (pages<br />

89 a 91).


INTERNE SPANNINGEN<br />

IN DE ORDE VAN HET H. KRUIS<br />

IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG<br />

VAN DE NEGENTIENDE EEUW<br />

Dr. Roger Janssen o.s.c.<br />

De opbouw van de "vita communif in de Orde van het<br />

H. Kruis werd in de jaren vijftig van de negentiende eeuw gehinderd<br />

door de groeiende oppositie tegen de invoering van de "communitas<br />

bonorum et personarum". Aanvankelijk oogstte Van den Wijmelen<br />

berg nochtans applaus. De invoering - in de jaren 1852/1855 - van<br />

de gemeenschap van gpederen en personen effende immers belangrijke<br />

paden naar de volledige vita mixta, die weldra beoefend werd in<br />

de conventen van Uden, Diest en Maaseik. Het middelbaar onderwijs,<br />

dat een sterk missionair karakter droeg door de strijd tegen de<br />

liberale en antiklerikale tendensen, werd door het convent van Uden,<br />

met behulp van gelden uit Sint-Agatha, in Diest en Maaseik gei'ntroduceerd.<br />

En om het in eenvoudige woorden te zeggen: zonder<br />

leerkrachten en zonder fondsen konden de colleges van Diest en<br />

Maaseik niet in stand worden gehouden. Ook met het oog op de<br />

overzeese missionering, waar de bevolking van Noord-Brabant warm<br />

voor liep, was het van belang dat Van den Wijmelenberg meer grip<br />

kreeg op het beheer van de inkomsten en uitgaven van de conventen<br />

en op het benoemingsbeleid.1<br />

1 Voor meer informatie zie: R. Janssen, De eerste generatie na de Frame Revolutie: de Orde<br />

van hetH. Kruis in de jaren 1840-1855. in: Clairlieu, jg. 59, 2001, pp. 165-176.


26 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

De instemming sloeg echter al vlug om in gemor, vooral toen<br />

in 1853 op het eerste generate kapittel bleek dat Van den Wijme-<br />

lenberg de autonomie van de conventen wilde beknotten door een<br />

hierarchisch geordend netwerk van kloosters onder de leiding van<br />

een magister-generaal.2 Later beweerde men dat Van den Wijme-<br />

lenberg de Orde van het H. Kruis een congregationeel keurslijf<br />

aanmat en afstand nam van de traditie van de orde.3<br />

Van den Wijmelenberg benadrukte het herstel van het obser<br />

vant kloosterleven en streefde naar het herwinnen van een aantal<br />

oude gebruiken en privileges. Bovendien speelde hij het klaar de<br />

kerkelijke voogdij af te schudden. De bekommernis om de orde te<br />

centraliseren, om de gemeenschap van personen en goederen in te<br />

voeren en om Sint-Agatha te verheffen tot het moederhuis van de<br />

orde botste op heftige weerstand bij een aantal conservatieve con-<br />

fraters. Een uitgesproken leider hadden de opposanten niet. Om<br />

zeer uiteenlopende redenen beoordeelden zij de gevoerde koers als<br />

te voortvarend. Enkelen waren medewerkers van het eerste uur<br />

geweest. De ontevredenen slaagden er niettemin in om via de<br />

generate kapittels de route te blokkeren die de magister-generaal<br />

voor de orde had uitgestippeld.<br />

Simon W. Gielen was de enige "opponent" die door Van den<br />

Wijmelenberg met de nodige egards werd behandeld. De magis<br />

ter-generaal wachtte tot na de dood van deze laatste prior van het<br />

oude regime, die tevens tot martelaar van het katholiek verzet in<br />

de jaren 1810-1840 werd verheven, vooraleer hij de overstap naar<br />

Sint-Agatha waagde. Niet alleen in Sint-Agatha zelf, ook elders<br />

verwekte het prioraat van de magister-generaal in het nieuwe<br />

moederhuis van de orde wrevel.<br />

2 Over de generaalkeuze en het voorstel in 1853 om nieuwe statuten in te voeren zie<br />

R. Janssen, De eerstegeneratie na de Frame Revolutie..., pp. 177-205.<br />

3 Met de invoering van de clausuur en het herstel van oude privileges knoopte Van den<br />

Wijmelenberg natuurlijk wel aan bij de traditie van de orde. Men kan dus niet zonder meer<br />

beweren dat Van den Wijmelenberg afstand nam van de traditie van de orde. R. Janssen, De<br />

eerste generatie na de Franse Revolutie..., pp. 147-160.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 27<br />

Dat werd onder meer beweerd in het ophefmakend geschrift<br />

van Particeps. Vooraleer daaraan aandacht te schenken, willen we<br />

eerst heel kort het concrete kloosterleven bij de kruisheren vanaf<br />

de oorsprong tot aan de Franse Revolutie belichten. Daarna laten<br />

we de opposanten uit Sint-Agatha aan het woord met Particeps in<br />

de hoofdrol. Tenslotte gaan we na hoe Van den Wijmelenberg<br />

met de kritiek op zijn beleid omsprong en hoe hij met lede ogen<br />

moest toezien hoe zijn beleid gecounterd werd door een aantal<br />

besluiten van het generate kapittel.<br />

1. De organisatie van het kloosterleven bij de Kruisheren, 1248<br />

-ca. 1840<br />

Vanaf haar oorsprong was de Orde van het H. Kruis een kanunnikenorde,<br />

die onder de bescherming stond van de paus. In<br />

de statuten werd dan ook een bijzondere aandacht geschonken<br />

aan het koorgebed. De inrichting van de orde was hierarchisch:<br />

aan het hoofd stond een Generaal, die tevens Prior was van het<br />

moederhuis in Hoei. Hij werd gekozen met meerderheid van<br />

stemmen door de Definitoren, samen met dcfratres discretiores van<br />

Hoei. In het bestuur van de orde werd hij bijgestaan door de Definitoren,<br />

die gekozen werden door het Generale Kapittel, dat<br />

aanvankelijk elk jaar in Hoei werd gehouden, en dat samengesteld<br />

was uit de priores en een of twee afgevaardigden van elk klooster.<br />

Elk klooster werd bestuurd door een Prior, die door de leden van<br />

de communiteit werd gekozen en door de Generaal of zijn visitator<br />

werd bekrachtigd. Hij benoemde zelf zijn subprior. In de zorg<br />

voor het tijdelijke werd hij bijgestaan door een procurator. In de<br />

grote kloosters was er naast de procurator ook nog een econoom.<br />

Elke prior moest jaarlijks de van zijn convent uit gestichte kloos<br />

ters visiteren. De prior-generaal bezocht iedere drie jaren persoonlijk<br />

of door zijn afgevaardigden alle kloosters, waarvan dan<br />

op het generale kapittel verslag werd uitgebracht.4 Op het einde<br />

4 A. Ramaekers, De Privileges der Kruisheerenorde vanaf haar ontstaan tot aan het Concilie<br />

van Trente. in: Clairlieu, jg. 1, 1943, afl. 1-2, pp. 15-16


28 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

van de 15de eeuw richtte men de eerste provincies op: Engeland en<br />

Frankrijk. In 1631 werd Germania opgericht en al onmiddellijk<br />

gesplitst in een Rijn - en een Maasprovincie. Aan het hoofd van<br />

elke provincie stond een prior - provinciaal en vanaf 1682 een<br />

vicaris-generaal.5<br />

De contemplatieve gerichtheid en het in menig opzicht afkerig<br />

staan tegenover het priesterschap kenmerkte de vroegste kruis-<br />

^r^Wmkloosters.6 Naast de clerici, die als voornaamste taak de<br />

zorg voor de liturgie hadden, werden de kloosters bemand door<br />

lekenbroeders en donaten, die de materiele werkzaamheden verrichtten.<br />

Donaten waren priesters en niet-priesters, die zichzelf en<br />

hun vermogen aan een klooster schonken. In de eerste statuten<br />

van de kruisheren (1248) was er geen sprake van donaten. De<br />

toevloed van donaten is een verschijnsel, dat zich in het begin van<br />

de 15de eeuw openbaarde, tegelijk met de doorvoering van de hervormingsbeweging<br />

in de orde.7 De kruisbroederskloosters kenden<br />

tijdelijke commensalen (die slechts voor een tijd geloften aflegden<br />

en altijd in de wereld konden terugkeren), eeuwige commensalen<br />

(donaten, zeker vanaf 1453)8 en participantes (weldoeners van de<br />

kruisheren, waarvoor in alle kloosters gebeden werd en waarvan<br />

de namen na hun overlijden in de definities van de generate kapittels<br />

werden opgenomen).9<br />

5 Meer informatie vindt men in R. Janssen, 750 jaar kruisheren. Vijf breuklijnen van traditie<br />

en vernieuwing in de Orde van het H. Kruis, 1248-1998. Rome, 1999 (eerst druk) en<br />

2000 (tweede druk), p. 88<br />

6 R. Janssen, 750 jaar kruisheren, pp. 39-40<br />

7 In de supplementen op de constituties van 1466 en 1498 werden de eerste bepalingen<br />

over de donaten opgenomen. In de statuten van 1660 en 1868 werd in het tweede gedeelte,<br />

na het hoofdstuk over de lekenbroeders een Caput XI. De donatis ingelast. Omdat het toen<br />

geen praktische waarde meer had, verdween het hoofdstuk uit de statuten van 1925.<br />

M. Colson, Een Kruisherenhandschrift te Bazel. in: Clairlieu, jg. 30, 1972, p. 33 (noot 40)<br />

Volgens L. Heere waren conversen lekenbroeders die huishoudelijke bezigheden verrichtten,<br />

terwijl de donaten, ook lekenbroeders, ploeterden in stallen en schuren en op het<br />

land. L. Heere, De kruisheren vanAsperen. in: Kruistriomf, 1956-1957, p. 5<br />

8 Vermoedelijk waren donaten aanvankelijk tijdelijke commensalen. Vanaf het generale<br />

kapittel van 1424 werden zij vernoemd. In 1433 keurde de bisschop van Luik, Jan van<br />

Heinsbergh hun statuten goed in opdracht van Paus Eugenius IV.<br />

9 Een groot aantal namen van participantes vindt men terug in de definities van de generale<br />

kapittels. Het waren niet alleen mannen, maar ook vrouwen. Zij schonken goederen aan<br />

de kloosters - gronden, kapellen, pretiosa, liturgische gewaden en dies meer - of verleenden


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 29<br />

Twee eeuwen na het ontstaan van de orde zat de klad erin. In<br />

de meeste huizen werd een loopje genomen met de geloften van<br />

armoede en gehoorzaamheid. De observantiebeweging in het be<br />

gin van de vijftiende eeuw zette de orde terug op de goede weg.<br />

De observante kruisbroeders streefden naar het herstel van de<br />

macht van het generaal kapittel en de uniformiteit van regel en<br />

statuten. Daarnaast werden het leven in gemeenschap en de beleving<br />

van de gelofte van armoede opnieuw aan alle confraters opgelegd.<br />

Er kwamen strenge voorschriften in verband met het dragen<br />

van het habijt en het in acht nemen van het silentium in het<br />

klooster. Tenslotte kwamen er duidelijke en concrete afspraken<br />

rond het vasten en de onthouding.10<br />

De hervormingsbeweging van de vijftiende eeuw lanceerde een<br />

verzachte vorm van de vita mixta. De kruisbroederskloosters zouden<br />

zich voortaan toeleggen op de opvang van pelgrims en/of op<br />

ziekenverpleging. Hier en daar werd de parochiele zielzorg in het<br />

kloosterleven geincorporeerd. Daar waar de kloosterlingen zich<br />

niet toelegden op ziekenverpleging of parochiewerk, kreeg de studie<br />

meer aandacht: in die kloosters bevatten de bibliotheken meer<br />

handschriften dan elders.11 Enkele kloosters, die van Hoorn,<br />

dienstwerk en kregen daarom de eretitel van participantes. Soms werd voor hen gebeden in<br />

e'en klooster, soms in alle huizen van de orde. Een aantal participantes verwierven het recht<br />

om in een kruisbroederskerk begraven te worden. Na verloop van enkele eeuwen werd het<br />

onderscheid tussen participantes en tijdelijke commensalen mistig, zoals blijkt uit het nu<br />

volgend voorbeeld. Twee schepenen van Cuyk, Peter Veer en Marten Coeberch, getuigden<br />

op 27 november 1517 dat Sween en Jaexken, dienstmaagden van het klooster Sint-Agatha, -<br />

zij woonden in het vrouwenhuis -, gehoorzaamheid en trouw hadden beloofd aan prior<br />

Henrick van Kempen. De prior beloofden hen kost en kleren en deelname aan de gebeden en<br />

goede werken van de orde {participantes), onder voorwaarde, dat hun bezit aan het klooster<br />

zou blijven en dat zij bij een oneerbaar leven verwijderd zouden worden onder uitkering van<br />

een loon van 25 gulden. Van 1248 tot 1926 stond in de constituties (dist. I, cap. 13) dat het<br />

verboden was vrouwen tot de religieuze professie (een tweede orde) toe te laten. Het ging hier<br />

echter niet om een tweede orde, om gehoorzaamheid volgens regel en statuten, maar wel over<br />

woning, kost en kleren en onder voorwaarden. A. Van de Pasch, Een "Sermo capitukris" van<br />

Prior Henricus Hoefileger. in: Clairlieu, jg. 35, 1976, p. 71<br />

10 R. Janssen, 750jaar kruisheren, p. 60<br />

11 Bosch (P. Van den), Studien over de observantie der Kruisbroeders in de 15e eeuw. in-<br />

Clairlieu, jg.26, 1968, afl.1-2, 205p.; Idem, De bibliotheken van de Kruisherenkloosters in de<br />

Nederlanden voor 1550. in: Studies over het boekenbezit en boekengebruik in de Nederlanden<br />

voor 1600, 1974, pp. 563-636; Idem, Sie teilten mit Jedermann. Eine kurze Geschichte des<br />

Ordens der Kreuzherren. Bonn, 1978, 120p. (vertaling en aanvulling in het Engels door


30 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Sneek en Osterberg bijvoorbeeld, stonden onder invloed van de<br />

Devotio moderna}1 In deze verzachte vorm van vita mixta bleef<br />

het contemplatieve leven de bovenhand houden. Heel veel belang<br />

werd daarom ook gehecht aan de gezagsverhoudingen in het con<br />

vent en aan het uitsplitsen van taken in het klooster.<br />

Van de 15de tot de 18de eeuw hadden de clerici de volgende<br />

ambten en taken (in het klooster):<br />

bestuur en beheer van het patrimonium: prior, subprior, pro<br />

curator, econoom (als er naast de procurator in een klooster<br />

ook nog een econoom genoemd werd, had deze de bijzondere<br />

zorg voor de bevoorrading en de financiele beslommeringen<br />

van het klooster zelf, terwijl de procurator meer rentmeester<br />

was), cellarius (opzichter van de voorraadkelders), senior (wie<br />

al heel wat jaren conventualis was en als helper en raadgever<br />

van de prior werd aangesteld), notarius van het conventkapittel<br />

(secretaris van het conventkapittel);<br />

- liturgie: sacrista (officiele ceremoniemeester bij alle plechtigheden<br />

en gelegenheden; hij schreef ook alle liturgische diensten<br />

en ieders functie uit, voor koor en heilige missen), notatoris<br />

(schrijver van kerkelijke muziek), cantor en succentor (de<br />

taak van de cantor\ voorzanger, was omvangrijk, omdat hij<br />

voor de zangrepetities en de regeling van de vele liturgische<br />

diensten te zorgen had, die een groot deel van de dag in beslag<br />

namen. Het woord succentor kan zowel begeleider betekenen<br />

als degene die, zodra de cantor de toon had aangegeven, de<br />

antifonen voorzong of inzette: de cantor neuriede zachtjes de<br />

eerste maten van de antifoon voor, waarna de succentor in<br />

zette), organist,<br />

- predikatie: predikant (in de eigen kloosterkerk; vanaf 1614<br />

werd ook een preek, op zon- en feestdagen, in de refter of kapittelzaal,<br />

statutair voorgeschreven), terminarius (collectant,<br />

gewoonlijk ook predikant, dus: termijnpredikant);<br />

M. Cotone: The Crosiers. They Share with Everyone. The Liturgical Press, Collegeville, Min<br />

nesota, 1992, 159p.)<br />

12 R. Janssen, 750 jaar kruisheren, pp. 61, 63 en 64


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 31<br />

- studie: bibliothecaris, scriptor (kopieren en verluchten van<br />

boeken, schrijven van boeken voor het klooster of tegen betaling<br />

voor derden), boekbinder (in het kruisherenklooster van<br />

Keulen bijvoorbeeld was er een ligatura: een bindkamer),/y/micatoris<br />

(hij die met puimsteen huiden of perkament dad<br />

wreef);13 Y B<br />

- zieken- en armenzorg (verantwoordelijke van het gastenkwartier,<br />

infirmarius (ziekenverpleger),/0r#>r (in de eerste eeuwen<br />

een clericus, later een lekenbroeder; dat men in de eerste eeu<br />

wen een clericus koos, had vandoen met het feit dat vaak pelgrims<br />

een beroep deden op de gastvrijheid van het klooster en<br />

zeker in het geval van boetebedevaarten, kwam het voor dat<br />

naar een biechtvader werd gevraagd); ieder klooster had twee<br />

refters: een voor de conventuales en een voor de gasten; de<br />

conventuales mochten niet in het gastenkwartier komen of in<br />

de gastenrefter eten.<br />

Naast de clerici waren er in elk klooster lekenbroeders en donaten,<br />

die de materiele werkzaamheden verrichtten:<br />

- brouwer en kuiper: in een tijd dat de meeste spijzen alleen<br />

door inzouten konden bewaard worden, werd er veel bier gebruikt,<br />

zodat een eigen brouwerij algemeen gebruikelijk was.<br />

Bij de brouwerij was vaak ook een tonnenmakerij.<br />

- wijnbouwer. in Hoei bijvoorbeeld lagen wijngaarden, gedeeltelijk<br />

vlak bij het klooster. Er waren verschillende wijnbouwers<br />

in dienst en een broeder had er toezicht over. Hoei had<br />

ongeveer 5000 wijnstokken - Helenenberg had er 30.000 - en<br />

oogstte minstens 10.000 liter wijn (in goede zomers zelfs het<br />

dubbele).14<br />

tuinman<br />

kleermaker<br />

- kok<br />

13 In 1796 telde de bibliotheek van de kruisheren van Hoei 3719 boeken. Daaronder bevonden<br />

zich zeer veel theologische werken. Er waren echter ook boeken over astronomie en<br />

over wiskunde. De meeste werken werden geschreven in de scriptoria van Luik en Hoei<br />

tussen 1410 en het begin van de 17llc eeuw. De activiteiten in de scriptoria gingen m.a.w.<br />

gewoon door, ook al had de boekdrukkunst haar intrede gedaan.<br />

14 A. Ramaekers, Renerus Augustinus Neerius Magister Generaal van de Kruisheren in-<br />

Clairlieu, jg. 42, 1984, p. 16


32 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

huishoudelijke taken<br />

- portier (een verantwoordelijke en delicate taak, waarvoor de<br />

persoon met veel zorg werd uitgekozen.)<br />

In tegenstelling tot de andere kanunnikenorden waren de verschillende<br />

kruisherenkloosters geen conventus sui iuris. Toch had<br />

elk huis zijn eigen noviciaat, althans tot 1620. Vanaf dan werden<br />

op het generate kapittel aparte huizen aangeduid.15 Na aanvaarding<br />

door het conventskapittel verbleef een kandidaat eerst een of<br />

twee maanden in lekenkleding in het klooster. Dan werd hij gekleed<br />

in een zwart habijt, dat voor de clerici na een tot twee<br />

maanden door een wit habijt vervangen werd. Daarna begon het<br />

eigenlijke noviciaatjaar.16 De professie werd altijd afgelegd in de<br />

handen van de prior-generaal of van de prior van het klooster in<br />

naam van de prior-generaal wel te verstaan. Immers niet aan de<br />

verschillende priores, maar aan de prior-generaal werd gehoor-<br />

zaamheid beloofd.17<br />

Ook de stabilitas loci bestond bij de kruisheren niet, zoals ze in de<br />

andere kanunnikenorden bekend was. Wel hadden de kruisheren<br />

iets dat erop leek: ieder lid werd aangenomen in en voor een bepaald<br />

klooster (domus nativa), waarvan hij gans zijn leven conventualis<br />

bleef en waaruit hij niet verplaatst werd, tenzij op last<br />

van het generate kapittel:<br />

voor de stichting van een nieuw klooster<br />

voor de hervorming van een bestaand klooster<br />

15 Enkele voorbeelden volstaan. In 1630 werd tijdens het provinciaal kapittel van de<br />

Maas- en Rijnprovincie bepaald dat het noviciaat in Schwarzenbroich zou doorgaan, met de<br />

prior van Schwarzenbroich als novicenmeester; de filosofie zou worden onderwezen in Briiggen,<br />

de theologie in Emmerik. Voor iedere novice of student, die niet van het eigen convent<br />

was, moesten per jaar 25 imperiales worden betaald. Het generaal kapittel van 1631 ver<br />

plaatst echter het gemeenschappelijk noviciaat naar Sint-Agatha en de theologie naar Marienfrede.<br />

In 1632 werd de filosofie onderwezen in Bruggen, de theologie in Dusseldorf en<br />

werd het noviciaat doorlopen in Sint-Agatha. In 1634 werd de filosofie onderwezen in Brug<br />

gen en de theologie in Keulen en in 1646 volgde men zowel de filosofische als de theologische<br />

opleiding in Keulen. A. Van de Pasch, Prior Henricus Walteri Verheijen 1584-1647. in:<br />

Clairlieu, 1974, p. 31 e.v.<br />

16 A. Ramaekers, Renerus Augustinus Neerius, p. 14<br />

17 A. Ramaekers, De Privileges der Kruisheerenorde, p. 16


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VTJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 33<br />

- voor eigen vooruitgang (bijv. benoeming tot prior, subprior of<br />

bibliothecaris)<br />

- voor eigen verbetering (om een bestaand klooster te hervormen<br />

kon het noodzakelijk zijn dat lastige conventuales werden<br />

verplaatst voor


34 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Nu de boekdrukkunst voldoende verspreid geraakte, werden<br />

de scriptores overbodig. De orde bracht nu een aantal schrijvers<br />

voort, geleerden, die zich inlieten met theologische vraagstukken<br />

of met de geschiedenis van de orde en daarover pu-<br />

bliceerden.<br />

In de conventen, waar een Latijnse school werd bediend, was<br />

er behoefte aan bekwame leraars. Daarom werd het benoemings-<br />

en verplaatsingsbeleid in de orde versoepeld, zodat be<br />

kwame lesgevers konden worden uitgewisseld.<br />

.<br />

In 1648 was de eens zo verspreide orde teruggebracht tot vierenveertig<br />

kloosters. Een kleiner aantal leden moest instaan voor<br />

een alsmaar groeiende actieve en intellectuele bedrijvigheid.21<br />

Daarom werden dispensaties verleend in het zingen van het koorgebed<br />

en in het opstaan om middernacht. De persoonlijke godsdienstoefeningen<br />

kregen een ruimere plaats toebedeeld in het<br />

22<br />

geestelijk leven van elke kruisheer en van de orde tout court.2<br />

In de 18de eeuw werd het meditatieve aspect van het kloosterleven<br />

verwaarloosd. Vele kruisheren hadden het moeilijk met het in<br />

de praktijk brengen van de geloften van armoede en gehoorzaamheid.<br />

Het aantal kruisheren dat tijdelijk, langdurig of definitief<br />

buiten de kloostermuren leefde, nam toe. Almaar meer kruisheren<br />

zochten hun apostolaat in de parochiele zielzorg en wilden ook<br />

effectief buiten de kloostermuren leven. Om een breuk te voorkomen<br />

werden compromissen gesloten:<br />

de kruisheren mochten een aangepaste kleding dragen op<br />

straat en op reis;<br />

- er werden dispensaties verleend in gedeelten van het koorgebed;<br />

iedereen had recht op zakgeld;<br />

21 Eigen berekeningen wijzen uit dat er tussen 1400 en 1500 meer dan 1400 kruisbroeders<br />

overleden; tussen 1501 en 1600 werd de orde geconfronteerd met het overlijden van<br />

bijna 3000 leden; tussen 1601 en 1700 stierven bijna 1200 kruisheren en tussen 1701 en<br />

1850 nog eens 1250.<br />

22 De eerste officiele mededelingen over dagelijkse meditatie, wekelijkse biecht, jaarlijkse<br />

retraite en retraite aan de vooravond van inkleding en professie, dateren allemaal uit de 17 c<br />

eeuw. Zo bijvoorbeeld bepaalde het provinciaal kapittel van het Rijnland in 1646, dat novicen<br />

voortaan acht dagen retraite zouden maken v66r de professie.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 35<br />

men mocht vaker uithuizig zijn en de vakanties zouden langer<br />

mogen duren;<br />

tenslotte werd tegemoet gekomen aan de eis tot medebeheer en<br />

inspraak in het reilen en zeilen van ieder afeonderlijk klooster.<br />

Hoewel de priores-generaal deze compromissen afkeurden en<br />

van tijd tot tijd zelfs bestreden, him gelijk haalden zij niet.23<br />

De armoedebeleving was niet meer in trek. In Sint-Agatha<br />

bijvoorbeeld mochten de kruisheren de misintenties naar eigen<br />

goeddunken besteden.24 Wie kon, genoot een peculium,<br />

dat bij notariele akte geschonken werd op de vooravond van<br />

de professie: men deed afstand van de erfenis, maar kreeg van<br />

de familie jaarlijks een bedrag als speelrente.25 De clausuur<br />

werd in verschillende kloosters niet langer onderhouden.26 In<br />

de bouw van kerken en kloosters kwam er meer weelde.27<br />

Met de gelofte van gehoorzaamheid was het niet veel beter<br />

gesteld. In de midden van de 18de eeuw noemden de kruishe<br />

ren zich graag Reguliere Kanunniken van de Orde van het<br />

H. Kruis. Een gemeenschappelijk doel en dito arbeid kenden<br />

23 Voor meer informatie zie R. Janssen, De eerste generatie na de Franse Revolutie...,<br />

pp. 114-120.<br />

24 Later wijzigde de prior-generaal deze praktijk: voortaan mochten de kruisheren geld<br />

aannemen, maar de prior moest het bewaren. Wie zijn geld wilde besteden, kon het dan bij<br />

de prior bekomen.<br />

25 We geven enkele voorbeelden uit het kruisherenklooster van Maastricht: Joannes Gasparus<br />

Louvrier stelde 08 September 1746 een testament op bij notaris J.CRuijters en duidde<br />

zijn moeder aan als universele erfgename, in ruil voor een jaarlijkse speelrente van 80 Maastrichtse<br />

guldens. Na de dood van zijn moeder zouden haar erfgenamen de speelrente verschuldigd<br />

blijven (Clairlieu, 1955, pp. 82-83). Joannes Matthias Reesen (t 1764) stelde op<br />

21 oktober 1742 zijn testament op, waarin hij zijn moeder aanduidde als universele erfgena<br />

me. Zij moest hem en zijn broer Jacobus Antonius Reesen (die kruisheer van Hoei werd) wel<br />

jaarlijks een speelrente geven van 50 gulden. Na haar dood moesten haar erfgenamen Joannes<br />

Matthias en Jacobus Antonius jaarlijks 100 gulden uitbetalen, terwijl als een van beiden zou<br />

sterven, de langstlevende 200 gulden zou ontvangen (Clairlieu, I960, p. 89). Josephus Leonardus<br />

Franken stelde op 4 juli 1744 zijn testament op: zijn vader werd universeel erfgenaam.<br />

Josephus Leonardus kreeg een speelrente van 100 Maastrichtse guldens (Clairlieu,<br />

1953, pp. 86-87). Petrus Casparus Joannes Vrindts stelde op 10 maart 1756 zijn testament<br />

op ten voordele van zijn broer Joannes. Bij zijn professie zou hij 1050 gulden Brabands<br />

Maastrichtse koers betalen. Hij kreeg een jaarlijkse speelrente van 30 gulden Luikse of Maas<br />

trichtse koers {Clairlieu, 1960, pp. 90-91).<br />

26 Omdat het aantal broeders sterk terugliep werden de huishoudelijke taken overgenomen<br />

door knechten en meiden, die uiteraard niet gebonden waren door geloften.<br />

27 Kostbare schilderijen en koorgestoelten sierden de kerken. Nieuwe kerken werden opgetrokken<br />

in weelderige barok of sierlijke rococo.


36 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

zij echter niet meer. Sommigen vonden het kloosterleven een<br />

voorbijgestreefd gemeenschapsideaal. Anderen wensten een<br />

grondige versoepeling van de kloostertucht. Wegens de zucht<br />

naar vrijheid en individualisme vatte prior-generaal Lambert<br />

Fisen het plan op om door nieuwe statuten de orde terug te<br />

leiden binnen de bedding van haar oude spiritualiteit en bepaalde<br />

evoluties binnen de orde te stroomlijnen, c.q. verouderde<br />

leefregels maar ook te vooruitstrevende tendensen te<br />

schrappen. De nieuwe statuten werden in 1765 gedrukt en<br />

daarna aan de kruisheren ter ondertekening voorgelegd zonder<br />

ze door het generaal kapittel te laten goedkeuren. De statutenstrijd,<br />

die nu ontbrandde, werd door de prior-generaal verloren.<br />

De statuten van 1660 bleven gehandhaafd.28<br />

Tijdens de Franse Revolutie verdwenen de kruisherenkloosters<br />

een na een.29 Sint-Agatha werd niet opgeheven. Dit klooster was<br />

namelijk geen eigendom meer van de kruisheren. Al vanaf 1648<br />

erkende de burgerlijke overheid de kruisheren niet meer als een<br />

convent: het waren een aantal particulieren die een pachtovereenkomst<br />

sloten met de burgerlijke overheid om het klooster Sint-<br />

Agatha te exploiteren (het zogeheten admodiatiecontract). De aan-<br />

name van nieuwe leden gebeurde enkel na goedkeuring van de<br />

burgerlijke overheid. In 1801 telde het klooster geen broeders<br />

meer en nog amper vier priesters, die allemaal bijna zeventig jaar<br />

oud waren. Een jaar later mochten de kruisheren acht nieuwe<br />

leden opnemen, weliswaar gespreid over een periode van twaalf<br />

jaar. In September 1814 kregen de kruisheren te horen, dat koning<br />

Willem I niet van plan was om de pachtovereenkomst te<br />

vernieuwen. Vanaf dan begon een juridisch getouwtrek, dat bijna<br />

geheel de negentiende eeuw in beslag nam en voor de kruisheren<br />

op een verlies uitdraaide. Aanvankelijk slaagde prior S.W. Gielen<br />

er nochtans telkens weer in een pachtcontract te bekomen on-<br />

danks de weigering van 1814. Novicen mocht hij echter niet meer<br />

aannemen. Gielen probeerde vanaf de jaren dertig dit verbod te<br />

28 R. Janssen, 750 jaar kruisheren^ pp. 122-124<br />

29 Zie R. Janssen, De Orde van het Heilig Kruis op het einde van het Ancien Regime, in:<br />

Clairlieu, jg. 54, 1996, pp. 3-92


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 37<br />

doen verbreken door de hulp in te roepen van de kroonprins, de<br />

latere koning Willem II, die veelvuldig in Noord-Brabant vertoefde<br />

als opperbevelhebber van het leger en Sint-Agatha verschillende<br />

malen bezocht. Pas in 1840 zou Willem II, die toen<br />

zelf koning werd, het verbod op de aanname van novicen opheffen.<br />

Na 1840 oefende Rome zachte druk uit om het koorofficie te<br />

onderhouden en vooral de clausuur terug in te voeren. Een kruisherenklooster<br />

kon geen gemeenschap van priesters zijn, die in<br />

solidum leefden en werkten, zoals voor 1840 in Sint-Agatha (en in<br />

Uden) het geval was. Het slot legde de kruisheren verplichtingen<br />

op, maar ook beperkingen, bijvoorbeeld in verband met de hulp<br />

in de parochies, die nu alleen maar mogelijk werd op voorwaarde<br />

dat de betrokken assistenten bijtijds naar het klooster terugkeerden<br />

om het koorgebed en de gemeenschappelijke oefeningen mee<br />

te kunnen maken. Door de invoering van het slot werd het veel<br />

vuldig uithuizig zijn juridisch uitgesloten, evenals het geregeld<br />

ontvangen van bezoek.


38 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

J. Grips, Portret van Henricus van den Wijmelenberg, 1855. Sint Agatha<br />

Het portret van Magister-Generaal Henricus van den Wijmelenberg (J. Grips,<br />

1855), schetst een veelzeggend beeld, omdat het — naar de beste portrettradities - meer<br />

biedt dan alleen het uiterlijk van de geportretteerde. Een kleine geschilderde geschiede-<br />

nis als aanvulling op de geschiedschrijving.<br />

Van den Wijmelenberg is gezeten in een armstoel met gecanneleerde poten en rozet-<br />

versieringen. Hij is gekleed in ordegewaad en paarse mozetta, waarover het borstkruis<br />

hangc, aan de ringvinger van de rechteihand draagt hij een ring. Een zuil en paneelwan-


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 39<br />

den tussen gecanneleerde pilasters suggereert een classicistisch interieur. In een nis tegen<br />

de achterwand is een beeld van Christus aan de geselkolom gesitueerd en ook het wapen<br />

van deze Magister-Generaal is tegen deze wand afgebeeld: onder het kruisherenkruis<br />

komt de zon op boven de horizon en onder de dekking van hoed en tweemaal zes<br />

kwasten is het devies Igneus hinc vigor aan de onderzijde te lezen. Aan de rechterzijde<br />

van de geportretteerde is op een gedrapeerde doek een opvallend stilleven gecomponeerd<br />

van boeken, paramenten en een zilveren doosje.<br />

In dit schilderij is alle zeggingskracht van een portret uitgebuit om in uiterlijke<br />

beeldelementen te verwijzen naar het innerlijk van Van den Wijmelenberg. Met deze<br />

toevoegingen laat de geportretteerde zien wie hij is en waar hij voor staat. Het is een<br />

meerwaarde die dit portret duidelijker maakt dan die van de leiders van de Orde die<br />

eerder werden geschilderd.<br />

Wie het portret nader beschouwt, ziet allereerst dat de figuur het beeldvlak in een<br />

centrale positie doorsnijdt. Ter linkerzijde van de geportretteerde is de zuil met het forse<br />

fundament en het beeldhouwwerk van Christus in de nis geschilderd, ter rechterzijde<br />

zijn kostbare stoffen gedrapeerd waarop waardevolle objecten zijn uitgestald. Het interi<br />

eur straalt hierdoor een zekere status uit, die ook de afgebeelde waardigheidssymbolen<br />

van het hoofd van de Orde aankleeft: zijn kleding, het borstkruis, de kostbare ring met<br />

diamanten, de mijter, de staf en het zilveren (zegel)doosje. De Magister-Generaal heeft<br />

in tegenstelling tot zijn voorgangers geen boek in de hand, als een teken van geloof, van<br />

nagestreefde wijsheid, verwijzing naar bijbel of orderegel. Toch kreeg het boek in dit<br />

portret wel een prominente plaats. Op het groene satijn zijn er drie geschilderd. Het<br />

stapeltje boeken ligt op een gezegelde oorkonde en vormt een met zorg samengesteld<br />

stilleventje, dat wordt gecompleteerd en bekrachtigd door de daar achter geplaatste<br />

liturgische eretekenen van het hoofd van de Orde: de bisschopsstaf en de mijter. De<br />

centraal geplaatste Geestesduif op deze mijter is het teken van inspiratie, van goddelijke<br />

inblazing van de hier gezeten, gerechtigde drager en is wellicht ook bedoeld als bekrachtiging<br />

van de boeken waar dit symbool voor de Heilige Geest boven zweeft.30<br />

De onderste twee boeken lijken identiek; uit de ene steekt een papiertje, verwijzing<br />

naar een actief lezen. De titel van het boek in het midden is duidelijk te lezen: ANNA-<br />

LES ORDINIS TOM II. Twee delen van de ordesgeschiedenis liggen hier, de werken<br />

waartoe Van den Wijmelenberg opdracht gaf. 31 Hij omsloot 'zijn' boeken door twee<br />

belangrijke geschriften, die verwijzen naar een paus en naar Augustinus. Aan de bovenzijde<br />

dekte hij ze duidelijk leesbaar af met de REGULA ET CONSTITUTIONES. Een<br />

gezegelde akte werd onder deze boeken gelegd, waarvan de helder nageschilderde aktezegel<br />

duidelijk maakt om welke akte het gaat, namelijk die uit 1495, waarin een verzoek<br />

geschreven staat, de bul van Paus Paulus II na te leven die de privileges voor de Orde<br />

van het Heilig Kruis bevestigen. Het is de enige akte in de grote verzameling historische,<br />

30 De hier geschilderde mijter is niet bewaard gebleven. De met zilverdraad in relief geborduurde<br />

Geestesduif echter werd overgeplaatst op een kleinere mijter, evenals het brandend<br />

hart van Augustinus aan de achterzijde en het kruisherenkruisje op de top. Deze mijter<br />

bleef bewaard in het Maaseikse klooster, in de oorspronkelijke, mitravormige platte doos,<br />

waarin de grotere, op het portret afgebeelde mijter ooit werd bewaard. Op deze doos staat op<br />

een sierlijk geknipt etiket de naam van Henricus van den Wijmelenberg in handschrift ge<br />

schreven. Ook de gouden ring met diamanten bevindt zich in Maaseik, in een negentiendeeeuws<br />

tabernakelvormig juwelendoosje met twee kleine deurtjes.<br />

31 Het kan zijn dat deel drie van deze ordesgeschiedenis op het tijdstip dat dit stilleventje<br />

werd geschilderd, nog niet in druk was verschenen.


40 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

gezegelde akten in het klooster in St. Agatha, waarin de naleving van de privileges voor<br />

de Orde door een met name genoemde paus wordt verordonneerd.32 Van den Wijmelenberg<br />

koos deze akte als een waar fundament voor zijn boekenstilleven.<br />

Dat de geportretteerde er aan de andere kant - en dit kan hier letterlijk worden ge-<br />

zien - grote waarde aan hechtte zijn religieuze steun en drijfveer te tonen, is te zien aan<br />

zijn andere zijde. Het beeld van Christus aan de geselkolom stond hem kennelijk na aan<br />

het hart, meer dan het crucifix, dat niet zelden in de portretten van zijn voorgangers een<br />

plaats kreeg. Opvallend is dat Christus hier zo bijzonder gespierd is weergegeven. Deze<br />

Christusfiguur appelleert, tegen de beeldtraditie in, nauwelijks aan de compassie van de<br />

beschouwer maar roept eerder een beeld op van grote kracht, die zelfs bij geseling stand<br />

houdt. Deze gedachte wordt versterkt door het in het oog springende, stevige funda<br />

ment van de zuil, dat in het beeldvlak deze Christusfiguur gedeeltelijk raakt. Door de<br />

prominente aanwezigheid van dit fundament wordt onmiskenbaar verwezen naar<br />

Christus de Onwankelbare, die het fundament van de kerk worden genoemd (1 Kor. 3,<br />

11). En niet alleen Christus wordt het fundament genoemd, ook apostelen en profeten<br />

krijgen deze eretitel, die geestelijk kracht verleent (Ef. 2, 20). Het past in het geheel aan<br />

verwijzingen op dit schilderij, dat ook deze Magister-Generaal picturaal met dit funda<br />

ment is verbonden. Het lijkt de apotheose van dit beeldverhaal te zijn.<br />

Dit'verhalend' portret in de pandgang van het klooster in St. Agatha vormt in zijn<br />

symboliek geen uitzondering op talrijke portretten die in de eeuwen ervoor werden<br />

geschilderd. Het voegt zich in de lange portrettraditie, waarin talrijke personen meer<br />

van zichzelf wilden laten zien, dan alleen hun uiterlijk.<br />

Met dank aan M.M. van Zanten, mei 2002<br />

2. Interne spanningen en uittredingen in Sint-Agatha<br />

2.1 Verzet tegen het beleid van magister-generaal Van den Wijme-<br />

. lenberg, 1855 -<br />

De invoering van de communitas bonorum et personarum, de<br />

keuze van een magister-generaal in 1853, de verhuis naar en installatie<br />

van Van den Wijmelenberg als prior van Sint-Agatha in<br />

1855 en het voorstel in 1853 om nieuwe statuten aan te nemen<br />

conform de krijtlijnen die eertijds door prior-generaal Fisen wer<br />

den uitgezet, lokten binnen en buiten de orde felle kritiek uit.33<br />

32 Akte waarbij de deken van de Apostelenkerk te Keulen aan de dekens van<br />

's-Hertogenbosch en Nijmegen verzoekt de bul van 1464 van Paus Paulus II betreffende het<br />

bevestigen van privileges voor de Orde van het H. Kruis na te leven, 1494. Met transfix,<br />

1495. Zie H. Douma, Inventaris van het archiefvan het Kruisherenklooster Sint-Agatha 1371-<br />

1887, deel I, p. 9, nr. 67.<br />

33 Zie: R. Janssen, De eerstegeneratie na de Franse Revolutie..., pp. 176-206 en 235-248


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 41<br />

Van den Wijmelenberg zou nu immers persoonlijk en recht-<br />

streeks invloed uitoefenen op de spiritualiteitbeleving van de<br />

kruisheren. Hij zou toezicht uitoefenen op de opleiding (vandaar<br />

de benaming magister). Hij zou het laatste woord krijgen in het al<br />

of niet nemen van plaatselijke initiatieven (als generaal stond hij<br />

een trapje hoger dan de lokaleprior). Tenslotte zou hij persoonlijk<br />

alle benoemingen doen. Hij zou met name de volmacht krijgen<br />

om eenieder te verplaatsen als daartoe voldoende redenen aanwezig<br />

waren.34 Het convent van Maaseik betreurde op het einde van<br />

de jaren vijftig dat er geen novicen meer aanvaard mochten worden,<br />

zodat een bron van inkomsten voor het convent verloren zou<br />

gaan. Het convent Diest was gekant tegen het verplaatsingsbeleid,<br />

maar vond het toch prettig te mogen graaien in het aerarium. De<br />

confraters van Sint-Agatha vonden het maar niets dat zij moesten<br />

versoberen, want hun gerieflijk leventje werd nu beeindigd. Tegelijk<br />

spuiden zij kritiek op de verfraaiing van het generaalskwartier<br />

en van de kerk.<br />

Van alle conventen was de reactie van het convent van Sint-<br />

Agatha het hevigst, wellicht omdat het van alle kloosters het meest<br />

moest inleveren en - vooral - omdat het een totaal nieuwe religieuze<br />

(levens)stijl moest aanleren. Tot een eind in de jaren veertig<br />

leefden de kruisheren er rijkelijk. Ieder had zijn bronnen van in<br />

komsten, o.a. uit de fundaties. De conventuales ontvingen bezoek<br />

naar believen en leefden zoals welvarende herenboeren. Hun enige<br />

plichten waren de zorg voor het koorgebed, het lezen van de gefundeerde<br />

missen en het beheer van de domeingoederen. Sint-<br />

Agatha leek wel een huisje weltevree, zij het zonder veel toekomstperspectief.<br />

Het koorgebed werd onder prior Gielen trouw<br />

gehouden. Van de meer dan negenhonderd fundatiemissen probeerde<br />

het convent geregeld, maar tevergeefs, vermindering te<br />

bekomen. De domeingoederen zorgden voor kopzorgen, omwille<br />

van het admodiatiecontract. Gelukkig had het convent in de loop<br />

van de eeuwen ook andere goederen verworven, zodat men, in<br />

geval van uitdrijving of publieke verkoop, in staat hoopte te zijn<br />

34 R. Janssen, De eerstegeneratie na de Frame Revolutie..., p. 194


42 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

om het klooster en een aantal omliggende percelen aan te kopen.<br />

De heren kanunniken van Sint-Agatha hadden allemaal wel een<br />

appeltje voor de dorst, een peculium en soms ook het vruchtgebruik<br />

van erfenissen. Na de opheffing van het noviceverbod in<br />

1840 kwam aan dit alles een einde door de invoering, eerst van de<br />

vita communis in de jaren veertig, en vervolgens door het opleggen<br />

van de gemeenschap van goederen en personen in de jaren vijftig.<br />

Het klooster Sint-Agatha was exempt. Vroeger, toen de orde<br />

nog vele huizen bezat, verdeeld over verschillende landen, had de<br />

exemptie heel andere consequenties dan nu. Maar met het ver-<br />

dwijnen van de hierarchie en van nagenoeg alle andere conventen,<br />

werd de exemptie in de dagelijkse werkelijkheid gereduceerd tot<br />

een religieus leven met veel vrijheid in vergelijking met de seculie-<br />

re geestelijkheid, maar tegelijk ook met uitsluiting van een aantal<br />

bedieningen in de Kerk. Men zou het nog anders kunnen stellen:<br />

wie als priester het klooster verliet, mocht nergens nog mislezen.<br />

2.2 Versoberingspolitiek in Sint-Agatha<br />

Van Boldrik gaf de volgende voorstelling van het religieus leven<br />

in Sint-Agatha: " De levenswijs der leden van Sint-Agatha was allezins<br />

(sic) gepast, vrij en ruim, zelfs zoo, dat zij daarin de seculiere<br />

geestelijken overtroffen, terwijlzij aan den Prior Gielen, buiten wiens<br />

voorkennis niets aanmerkelijks mogt gedaan worden, als aan een<br />

vader gehoorzaamden, onder wiens regtschapen en nauwgezet toezigt<br />

zij met broederlijke trouw hunne pligten, de godsdienstoefeningen en<br />

de enkele nog overgebleven religieuze gebruiken ten stipste vervulden.<br />

Dagelijks werd op vaste uren het heilig officie in het koor verrigt. Elk<br />

werd op zijne beurt officiant in de kerk, bij de koordienst, in de<br />

preekbeurten, en andere bezigheden. Elk ging op zijn beurt de heilige<br />

mis lezen, waarvan er iedere dag een gezongen werd, terwijl op bepaalde<br />

uren, vespers, completen en avondoefeningen gehouden werden,<br />

zoodat alles geregeldplaats had. Aan tafel, die steeds rijk gehou<br />

den werd, Het men nooit na een korte, godvruchtige lezing te houden.<br />

Overigens had men vrijen tijd genoeg om in den tuin of buiten te<br />

gaan wandelen, waarvoor zelfs twee dagen in de week gekozen wa-


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 43<br />

ren, terwijl een gepast verkeer met de geestelijken uit de buurt, waaruit<br />

elk lid zijn biechtvader had gekozen, ah ook door den omgang<br />

metfamilie en vrienden te onderhouden ofdoor lets anders naar welgevallen<br />

te doen, het verblijfaangenaam gemaakt werd. Men kon op<br />

gepaste wijze en zoo dikwijls het noodig was, bezoeken afleggen of<br />

ontvangen, en die ontvangst naar de welvoeglijkheid en eigen beurs<br />

regelen. Het onderhoud der leden was met uitzondering van eenige<br />

kleine uitgaven ten laste van het klooster, dat in alles ruimschoots kon<br />

voorzien.<br />

De dagelijksche kleine uitgaven en benoodigdheden, zoals voor het<br />

dagelijksch onderhoud, kleeren, lektuur, schrijfbehoeften, knutselarijen,<br />

tabak, sigaren, afzonderlijke giften aan de armen, koffij, thee,<br />

suiker, het afzonderlijk gebruik van wijn, waren om den last van het<br />

klooster te vermijden, aan de leden zelven voor eigen rekening overgelaten.<br />

Men kreeg hiervoor van het huis eene kleine jaarlijksche toelaag,<br />

benevens de gelden voor drie ofvier missen in de week, die zij of<br />

voor zichzelven of voor hunne ouders of vrienden konden opdragen,<br />

terwijl zij daarenboven van hunne patrimoniele eigendommen ge<br />

bruik konden maken. Elk had zijne vrije kamer, meubels, bedde- en<br />

linnengoed enz., wat men bij de komst in het klooster moest meebrengen,<br />

kortom men kon van alles in welvoeglijkheid en met eene volkomen<br />

vrijheidgenieten, zooals hetpriesters betaamt. "35<br />

Van Boldrik schetste het beeld van de vette jaren van Sint-<br />

Agatha. Als hoofd van de orde was Van den Wijmelenberg van<br />

oordeel, dat het heus wel met wat minder kon, zeker nu de confraters<br />

in de overige kloosters ofwel op een even hoge voet wilden<br />

leven en grote schulden maakten, ofwel in bittere armoede moesten<br />

leven en van Sint-Agatha offers verwachtten. Het ontwerp van<br />

nieuwe statuten in 1853 liet omtrent de armoedebeleving aan<br />

duidelijkheid niets te wensen over. Iedereen wist dat er drastische<br />

hervormingen op til waren in de vita communis, de ascese, de bewegingsvrijheid,<br />

het ontvangen van gasten, het onderhouden van<br />

het claustrum en van het silentium. Voorlopig had de buitenwe-<br />

35 PARTICEPS, De ongelukkigen van het klooster St.Agatha... Arnhem, 1864, pp. 37-38.<br />

Geciteerd in J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg: een religieus emancipator in Oost-<br />

Brabant 1800-1881. De nieuwe lente in de Orde van het H. Kruis, Tilburg, 1976, pp. 143-<br />

144


44 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

reld daarvan nog niets in de gaten. En ook binnen de klooster-<br />

muren was de nieuwe levensstijl niet direct zichtbaar. Men merkt<br />

er inderdaad niet veel van bij het lezen van het Memoriaal van<br />

procurator J. de Vlam.36 In de tijd waarover De Vlam schreef, de<br />

jaren 1850 tot 1876, vormden pachthoeven, uitgebreide landerij-<br />

en en bossen nog het voornaamste bezit van het klooster. Het<br />

beheer van deze bedreigde goederen was de dagelijkse taak van de<br />

procurator. De Vlam behartigde zijn zaken niet alleen zorgzaam,<br />

maar ook met kennelijk plezier en belangstelling voor de kleinste<br />

dingen. Zo schreef hij over het poten, kappen en rooien van bos<br />

sen, het planten van wingerdranken, het vangen van konijnen, het<br />

planten van fruitbomen, het aanleggen van lanen, en dies meer.<br />

Met veel genoegen tekende hij op 20 april 1860 op, dat er twee<br />

reeen liepen in de boomgaard van het klooster. In 1860 noteerde<br />

hij, dat met het oog op de uitbreiding van het aantal kruisheren<br />

nieuwe fruitbomen werden geplant (twintig kersenbomen, twintig<br />

pruimenbomen, veertien perenbomen en twee appelaars) en dat<br />

de kamers een nieuw meubilair kregen (per kamer kwam er een<br />

hangkast, een lessenaar en een waskastje).37<br />

Al waren dit aangelegenheden die De Vlam beroepshalve bezig<br />

hielden, ongetwijfeld hebben zij ook een stempel gedrukt op het<br />

bestaan van de overige kloosterbewoners. Het klooster lag vrij<br />

afgezonderd van de buitenwereld en was een oase van landelijke<br />

rust. Het leven bewoog er zich in een vast ritme en men vond er<br />

zijn vertier binnen de wijde ommuring rond de kerk, gebouwen,<br />

boomgaard en tuin.<br />

De kloostergemeenschap van Sint-Agatha werd door de Staat<br />

behandeld als een groepje welvarende pachters, die om de een of<br />

andere reden prefereerden om als celibatairen onder een dak te<br />

wonen. De kloosterlingen leefden er als herenboeren, gewend aan<br />

een zeker comfort en een grote bewegingsvrijheid. Zoals het echte<br />

36 Arch.Sint-Agatha, nr.3, Memorieboek van J. De Vlam. Een uitvoerige beschrijving van<br />

het Memoriaal vindt men terug in J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, pp. 141-<br />

142.<br />

37 Arch. Sint-Agatha, nr. 3, p. 34


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 45<br />

herenboeren betaamt, besteedden zij het werk uit. In 1858 en<br />

1859 bijvoorbeeld werden een aak, een groot visnet en een aantal<br />

fuiken gekocht. Het vruchtgebruik ervan werd verleend aan<br />

F. van Bergen. De visvangst was ten bate van het klooster. Zo<br />

werd overeengekomen in 1860. Maar als er meer vis zou gevangen<br />

worden dan de kloosterbehoeften vereisten, dan zou het overschot<br />

verkocht worden. De winst zou gelijk verdeeld worden tussen<br />

Van Bergen en het klooster.38 En in mei 1860 bouwden de broeders<br />

J. van den Boogaard en J. Janssen een zomerhuisje in een pas<br />

aangekocht bos, zodat de heren kanunniken van tijd tot tijd konden<br />

verpozen.39<br />

De kruisheren van Sint-Agatha genoten veel sympathie in<br />

Oost-Brabant en ontvingen van tijd tot tijd geschenken. We geven<br />

slechts enkele voorbeelden. In 1859 ontving procurator De<br />

Vlam een gouden horloge voor het klooster. Hij nam het geschenk<br />

aan, maar wie het gedragen heeft weten we niet. Want<br />

nauwelijks zes jaar later werd het dragen van gouden horloges<br />

verboden in het relict van het generaal kapittel.40 Een nieuwe<br />

communiebank ontving het klooster van de weduwe A. Toonen,<br />

Dijksche hof in Oeffelt, op 19 maart 1861.41 Het sanctuarium,<br />

dat in September 1862 werd ontvangen van de weduwe Van den<br />

Bosch, kostte, zonder ijzeren kast, vierhonderd gulden. Rond<br />

hetzelfde tijdstip werd een ijzeren kast, met een waarde van tweehonderd<br />

gulden eveneens geschonken.42 Een nieuw altaar werd in<br />

1870 in de kerk geplaatst, nadat de kruisheren een gift van 4100<br />

gulden ontvingen.43<br />

Tegelijk met de onafwendbare versoberingspolitiek werden de<br />

conventuales geconfronteerd met de verfraaiing van de kloostergebouwen<br />

en van de kerk. Blijkbaar wist buiten Van den Wijmelenberg<br />

en De Vlam niemand waar het geld van Sint-Agatha van-<br />

38 Arch. Sint-Agatha, nr. 3, pp. 32-33<br />

39 Arch. Sint-Agatha, nr. 3, p. 35<br />

40 Arch. Sint-Agatha, nr. 3, Memorieboek van]. De Vlam, p. 32; Arch.Generalaat, 001.9<br />

41 Arch. Sint-Agatha, nr. 3, Memorieboek van]. De Vlam, p. 37<br />

42 Arch.Sint-Agatha, nr. 3, Memorieboek van]. De Vlam, p. 37<br />

43 Arch.Sint-Agatha, nr. 3, Memorieboek van], De Vlam, p. 21


46 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

daan kwam. Omdat er geen tekst en uitleg werden gegeven, kon<br />

het gemor niet uitblijven. Godefridus van der Weijst noteerde in<br />

zijn 'kroniek' dat de nieuwbouw in Sint-Agatha in 1856 bijna<br />

voltooid was: "Men heeft dan ook de panden van het klooster opgehaaldy<br />

welke niet alleen zeer fraai maar ook kostelijk bewerkt zijn.<br />

De oude kalk is van de muuren geheel afgekapt, en dan heeft men<br />

begonnen die met nieuwen te bezetten, vervolgens van onder, bijna<br />

drie voeten hoog met sement bezet, en daarop hebben stikkadoors uit<br />

Nijmegen dezelve met gips spiegelglad afgewerkt. Zij zijn nu waarlijk<br />

schoonf 44 Van der Weijst schreef in de volgende bladzijden van<br />

zijn kroniek over de verdere restauratie en verfraaiing van Sint-<br />

Agatha en over het groeiend verzet in de andere kloosters. In<br />

Maaseik werden de herstellingswerken aan de sacristie om financiele<br />

redenen door het definitorium uitgesteld. In Sint-Agatha,<br />

dat geen eigendom was van de orde, werden daarentegen allerlei<br />

restauratiewerken uitgevoerd. Van der Weijst stipte nog aan dat<br />

Van den Wijmelenberg over deze materie met de confraters niet<br />

communiceerde.45<br />

Ook in 1858 ging de restauratiewoede van Van den Wijmelen<br />

berg voort, niettegenstaande het protest van de andere kloosters,<br />

die behoeftig waren en afhankelijk van subsidiering door de orde<br />

(lees Sint-Agatha). Rond 15 augustus 1858 waren de beschildering<br />

en de verfraaiing van het koor van de kloosterkerk voltooid.<br />

Van den Wijmelenberg had de opdracht gegeven nieuwe koorbanken<br />

met 32 beeldjes te vervaardigen. Deze beeldjes stelden de<br />

evangelisten, de apostelen, een aantal kerkvaders en -leraren voor.<br />

Samen kostten de beeldjes 1.376, 84 gulden. De koorbanken<br />

moesten plaats bieden aan evenveel koorheren als er beeldjes wa<br />

ren.46 De beschildering van het koor kostte 1.436,93 gulden. Op<br />

15 november werd de beschildering van de kerk voltooid. De<br />

44 Arch.Diest, 06.1.38, Kroniek prior G. Van der Weijst, p. 99<br />

45 In de jaren 1857 en 1858 heerste binnen de orde grote ontevredenheid over de ver<br />

fraaiing van Sint-Agatha, terwijl de overige huizen noodlijdend waren. De hamvraag luidde:<br />

is het nu echt nodig de residentie van de algemene overste te restaureren, terwijl de jonge<br />

conventen, Diest en Maaseik, een schrijnend gebrek aan financiele middelen hebben?<br />

Arch.Diest, Kroniek van prior G. van der Weijst, 06.1.38, pp. 100 e.v.<br />

46 Arch.Sint-Agatha, nr. 113


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 47<br />

verfraaiing van het koor meegeteld, kostte het geheel een slordige<br />

4.059,40 gulden. Daarover ontstond gemor onder de visitatoren.<br />

Zij beweerden namelijk niet op de hoogte te zijn gebracht van het<br />

voornemen om de kerk te beschilderen, "niettegenstaande het<br />

klooster geene schade hady dan het hout te leveren dat toch niet is<br />

gekocht."47 Datzelfde jaar ontving het klooster 376, 30 gulden aan<br />

onvoorziene giften van de inwoners van Sint-Agatha.48 Dat geld<br />

werd besteed aan de aanschaf van twee beelden, een van de<br />

H. Odilia en een ander van de H. Jozef.49<br />

De nieuwe koorbanken uit 1858, die plaats moesten bieden<br />

aan tweeendertig heren, geraakten niet vol. Het had nochtans<br />

gekund. Sint-Agatha werd immers het algemeen noviciaats- en<br />

opleidingshuis van de orde. Maar het aantal intredingen daalde<br />

geweldig in de jaren zestig: in 1858 waren er nog vijf kandidaten,<br />

maar van 1859 tot 1869 in het totaal slechts vijftien, waarvan een<br />

gedeelte de orde ook weer verliet.50<br />

Drie belangrijke bronnen van inkomsten bezat het klooster<br />

Sint-Agatha onder het prioraat van Van den Wijmelenberg.<br />

Vooral verwierf het zijn inkomsten uit de exploitatie van de boerderijen,<br />

weilanden en akkers. In vergelijking daarmee waren de<br />

opbrengsten van de kerk klein, veel geringer overigens dan in<br />

Uden. Op 31 januari 1858 vroeg Van den Wijmelenberg aan de<br />

Propaganda Fide om ontheven te worden van de last van de 923<br />

fundatiemissen in Sint-Agatha, waarvan een groot gedeelte reeds<br />

eeuwenoud was. Dit verzoek werd afgewezen.51 De opbrengst van<br />

de offerblokken en de schaal was gering. Een derde bron van in<br />

komsten waren de novicen en de fraters in opleiding.52<br />

47 Arch.Sint-Agatha, nr. 3, Memorieboek van], de Vlam, p. 9; Arch.Sint-Agatha, nr. 113<br />

48 Arch.Sint-Agatha, nr. 3, Memorieboek van], de Vlam, p. 10<br />

49 De twee beelden kostten samen 1005 BEF. Arch.Sint-Agatha, nr.l 14<br />

50 Zie: R. Janssen, Tussen restauratie, herstichting en transformatie: de Orde van het<br />

H. Kruis, 1840-1927. Proefschrift tot het behalen van de graad van doctor in de geschiedenis<br />

1996, pp. 914-916 en 937-939<br />

51 Arch. Generalaat, 009.16a ; J. Scheerder, Henricus van den Wijmelenberg, p. 80<br />

52 R. Janssen, Tussen restauratie, herstichting en transformatie, pp. 94-942.


48 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Twee priesters en een broeder uit Sint-Agatha verzetten zich na<br />

verloop van tijd openlijk tegen de gemeenschap van personen en<br />

goederen. Zij braken met de kruisheren en zorgden voor veel ophef<br />

in en buiten de orde. Er waren echter nog andere kandidaatkruisheren<br />

die zich niet konden verzoenen met de (nieuwe) levenswijze<br />

in Sint-Agatha. Zonder daarom ook hun gal te spuwen<br />

op het bestuur, lieten zij niettemin het kloosterleven achter zich.<br />

Hun vertrek werd wel niet aan de grote klok gehangen, maar trok<br />

toch de aandacht van de internuntius, die tekst en uitleg vroeg<br />

aan Van den Wijmelenberg.<br />

Het ontrafelen van de problemen in verband met de uitgetredenen<br />

van Sint-Agatha is voor ons belangrijk, niet alleen omdat<br />

we inzicht krijgen in de moeilijkheden die rond de invoering van<br />

de gemeenschap van goederen ontstonden, maar ook omdat we<br />

hier geconfronteerd worden met een van de weinige keren, waarop<br />

Van den Wijmelenberg het stilzwijgen doorbrak en openlijk, aan<br />

buitenstaanders, zijn visie op het klooster en op de gemeenschapsopbouw<br />

uitlegde en verdedigde.<br />

2.3 De zaak van Boldrik bracht schade toe aan het imago van de<br />

orde.<br />

In 1864 lag Joannes van Boldrik mee aan de basis van de publicatie<br />

— in Nijmegen — van een pamflet, dat in Nederland berucht<br />

werd. In " De ongelukkigen van het klooster St. Agatha, der eerw.<br />

kruisheeren aan de Maas, in oorzaak en gevolgen ", toonden de samenstellers<br />

onder het pseudoniem Particeps, aan dat Van den<br />

Wijmelenberg de oorzaak was van het ongeluk van Sint-Agatha.<br />

Op bladzijde 47 stipten zij aan hoe Van den Wijmelenberg op, in<br />

hun ogen, slinkse wijze vanuit het arme klooster Uden erin geslaagd<br />

was de " communitas bonorum et personarum " ingang te<br />

doen vinden in de orde om op die manier beslag te kunnen leggen<br />

op de rijkdommen van Sint-Agatha.53 De plotse dood van prior<br />

53 " De ZEw. heer v.d. Wijmelenberg, tot hiertoe Commissaris, werd in die vergadering van<br />

negen zulke leden, door de meerderheid van stemmen tot Grootmeester der Orde verkozen. Hem<br />

werden op de wijze van Abbas over de circa 40 kruisbroeders stafen myter, een gouden ketting en<br />

kruis om de hals toegestaan zoodat hij, in het purper gekleed, er defiig uitzag. Tot dusverre had hij


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 49<br />

Gielen op 13 februari 1855 schonk Van den Wijmelenberg een<br />

ideale uitgangspositie om zijn slag te slaan. Nauwelijks een maand<br />

later legde hij zijn plan voor de invoering van de gemeenschap<br />

van goederen en personen voor ter ondertekening aan de confraters<br />

van Uden en Sint-Agatha.54 Van Boldrik tekende slechts onder<br />

protest.<br />

Naar hij zelf beweerde had Van Boldrik zich, als afgevaardigde<br />

van Sint-Agatha, op het generaal kapittel van 1853 geweerd als<br />

een duivel in een doosje om deze aanslag op het genoeglijk leven<br />

in Sint-Agatha te voorkomen.55 Tevergeefs, want de Udense samenzweerders<br />

haalden hun slag thuis. Overigens had prior Gielen<br />

van Sint-Agatha er vreselijk onder geleden, maar "de eerw. Prior<br />

S. W. Gielen achtte zich bij zijne hooge jaren niet meer onder zijne<br />

medebroeders vertrouwd, verzweeg hun maar al te veel en liet in<br />

schijn op geestelijk gebied den Udensche vrienden vrijen tijd. In de<br />

voile onderwerping aan den wil des Heeren, handhaafde hij evenwel<br />

zijne onkrenbare magt en het regt zijner medebroeders, waar het den<br />

eigendom en de goederen van St. Agatha betrof. Zijne opgeruimdheid<br />

en rust scheen evenwel verdwenen te zijn sedert de invoering der<br />

nieuwigheden; hij, die in niets kon gedwongen wordeny zou nu na<br />

verloop van drie jaren als Prior moeten aftreden ?! (...)" 56 De invoe-<br />

slechts over geestelijke zaken beslist. Te St. Agatha slechts voor zover als men hem toeliet. Door<br />

zijne verkiezing tot Grootmeester was hem de leiding in geestelijke zaken in 't algemeen opgedragen.<br />

Over de goederen van St. Agatha durfde hij, omdat de Prior en de leden zich er tegen verzetten,<br />

niets te bevelen. " PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 47<br />

De " communitas bonorum etpersonarum " beweerde Particeps gaf ongetwijfeld aanleiding<br />

tot vleierij en bedrog om het postje van subprior, procurator of een jurisdictie te bemachtigen<br />

in Uden, Diest of Maaseik. PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 59<br />

54 Bedoeld werd de oprichting op 5 april 1855 van de Vereniging van Kruisheren te Sint-<br />

Agatha. Arch. Generalaat, 097.1<br />

55 PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 48<br />

56 PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 48.<br />

Volgens PARTICEPS was Gielen gekant tegen de vernieuwingen: " (...) Men vernam te<br />

St.Agatha, dat dit te Rome reeds gevraagd en toegestemd was, doch ook niet meer. Eenige brokstukken<br />

der nieuwe statuten werden afzonderlijk naar St.Agatha gezonden, opdat elk lid die zou<br />

afichrijven, zoo als ook plaats had. Men stond vreemd te kijken, omdat niemand er te voren mede<br />

bekend gemaakt was; maar nog meer verwonderd was men, toen men in die statuten het triennium<br />

zag opgenomen, dat wil zeggen dat alle drie jaren een capitulum generate moest gehouden<br />

worden en bepaald werd, dat alle personen die ambten, officien en waardigheden bekleedden<br />

telken drie jaren aftreden, en nieuwe gekozen worden.


50 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

ring van de communitas bonorum etpersonarum lag inderdaad ten<br />

grondslag aan de omvorming van het prioraat voor het leven naar<br />

het prioraat voor drie jaren via een keuzekapittel en met mogelijkheid<br />

tot herverkiezing. Deze maatregel kwam echter niet van<br />

Van den Wijmelenberg, maar werd hem opgedrongen door de<br />

afgevaardigden van de conventen op het generale kapittel van<br />

1853. Op die manier hoopten zij zelf te kunnen bepalen wie de<br />

lokale oversten zouden worden. Deze maatregel bleef nog geruime<br />

tijd de gelederen beroeren.57<br />

Nu diende men volgens Van Boldrik te weten, dat indien prior<br />

Gielen er niet geweest was, Sint-Agatha niet meer zou bestaan. De<br />

burgerlijke overheid beschouwde de conventuales immers als een<br />

groepje pachters, die als celibatairen onder een dak woonden. Zij<br />

leefden er vrij en ruim, gerieflijker dan de meeste seculiere pries-<br />

ters. Bij zijn aantreden als prior had Gielen slechts twee essentiele<br />

opdrachten aanvaard, namelijk te zorgen voor het koorofficie en<br />

voor de gefundeerde en andere goederen. " Verheugd als hij was na<br />

1840 om weer nieuwe leden te mogen aannemen, daar hij nog slechts<br />

met twee hoog bejaarden overgebleven was 58, kon en wilde hij de<br />

nieuwelingen geene andere verpligtingen opleggen dan hij zelf had,<br />

maar nam ze in dezelfde hoedanigheid en levenswijze als medeeigenaars<br />

aan\<br />

Wie onder Gielen in Sint-Agatha intrad legde professie af "der<br />

drie gewone kloostergeloften, beperkt door de meer dan een halve<br />

Het spreekt van zelf, dat onder deze bepaling de waardigheid van Prior ook begrepen was, en<br />

dat de gemeenschap van goederen niet uit het oog verloren werd. Men wendde echter alles aan, om<br />

onder schoone praatjes te verbloemen dat dit laatste alleen het doel was. Nu dachten velen zeker<br />

kans te hebben iets te worden, anderen hadden geen doorzigt genoeg om te kunnen begrijpen<br />

waarom het te doen was, doch de Prior Gielen had nauwelijks hun inzigten begrepen ofhij reed<br />

naar Uden en stelde hen, in zijn waardigheid en regten gekrenkt, de les. Het is niet bekend geworden,<br />

wat er wen is voorgevallen, maar dit is zeker, dat de zeventigjarige grijsaard, die de<br />

regten zijner vreedzame woning tegen alle stormen bijna een halve eeuw had weten te handhaven,<br />

blijkbaar verontrust was, ofschoon men niet bij magte was zijne regten noch die zijner medebroeders<br />

te verkorten. PARTICEPS, De Ongelukkigen...y pp. 44-46<br />

57 R. Janssen, 750 jaar kruisheren, p. 138; R. Janssen, De eerste generatie na de Franse Revolutie...,<br />

p. 187.<br />

58 In 1840 was Gielen 59 jaar oud, Kanters was 79 jaar oud en Van Elswijck 67 jaar oud.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 51<br />

eeuw door noodzakelijkheid, gebruik en gewoonte gewettigde levenswijze,<br />

door dispensatie van den Paus als private en partikuliere personen,<br />

voor levenslang en alleen voor het huis van St. Agatha." Eenmaal<br />

geprofest moest men bijdragen in de zorg voor het<br />

koorofficie, de fundatiemissen, het huis en de goederen. Wei werd<br />

men mede-eigenaar van de eigendommen van Sint-Agatha. Van<br />

belang was tevens "Dat elk lid zijn patrimonieele bezittingen naar<br />

believen bleef behouden, dat men daarvan volgens overeenkomst eene<br />

som aan het klooster gaf." Het beheer van de goederen van Sint-<br />

Agatha liet niet toe, dat men meer dan veertien conventuales<br />

huisvestte. "De leden die zich op deze voorwaarden verbonden aan<br />

St.Agatha bragten hunne toekomst en alles wat zij in de wereld als<br />

sekulier priester worden konden aan dat klooster alleen ten offer,<br />

welks eigendom grootendeels door den staat betwist werd. Zij moesten<br />

vertrouwen gedurende hun geheelen leven daarin hun levensonderhoud<br />

te zullen vinden, wijl zij geene aanspraak meer konden maken<br />

op eenig diocees, daar zij door hunnen exemmpten toestand buiten<br />

alle regten en jurisdictie der bisschoppen aan zich zelf alleen waren<br />

overgelaten. Hierbij moet nog gevoegd worden dat de aangenomen<br />

jonge priesters, bij gebrek aan onderwijs en een geschikte leidsman,<br />

hunne verkregen theologische kennis niet konden voortzetten, hoewel<br />

dit voor St.Agatha ook niet noodig was, omdat een priester met juris<br />

dictie daar alles gemakkelijk afkan. (...)" 59<br />

Van Boldrik, die in 1846 in Sint-Agatha was ingetreden60, "had<br />

daar steeds zijne jaren zeer gelukkig doorgebragt, had, ziende wat er<br />

59 1<br />

9 PARTICEPS, De Ongelukkigen..., pp. 36-37<br />

60 Van Boldrik beweerde zelf, dat hij in 1845 kruisheer werd. PARTICEPS, De Ongeluk<br />

kigen... , p. 47<br />

Na een jaar proeftijd legde hij op 16 maart 1847 professie af in Sint-Agatha: " Ego Frater<br />

Joannes van Boldrik facio professionem et promitto obedientiam Deo et B.M. Virgini et Tibi<br />

Reverendissimo Domino Henricus van den Wijmelenberg totium ordinis canonicorum <strong>Regular</strong>ium<br />

S.Crucis commisario Generali, et successoribus tuis, secundum Regulam SAugustini et Constitutiones<br />

Ordinis, quod ero obediens Tibi tuisque successoribus usque ad mortem. "<br />

Arch.Generalaat, 0044.14.<br />

Van den Wijmelenberg stipuleerde: " 14 Maart 1855 heeft de HeerJ. W. van Boldrik tegelijk<br />

met de overige confraters onderteekend, dat aan mij en mijne opvolgers de magt overgegeven<br />

werd de personen te verzenden van het eene huis naar het andere en over de goederen door de<br />

geheele orde te beschikken, volgens dat voor elk huis noodig ofvoordeelw zoude qeacht worden "<br />

Arch.Generalaat, 0044.14


52 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

stand te gebeuren, lang voor dat het Cap.gen. gehouden werd den Eerw.<br />

Prior Giekn gevraagd en van hem verkregen om zonder opspraak buiten<br />

het klooster eene plaats te mogen hebben. Hij gevoelde zich niet in stoat<br />

en niet verpligt om de voorwaardey waarop hij zijne professie gedaan, de<br />

nieuwe gestrengheden, die hij reeds ingevoerd en nog te gemoet zag, levenslang<br />

te dienen. Hij werd direkteur der religieuse Franciskanessen.<br />

Ditbevielden Udenschen vrienden in 't geheel niet"<br />

Omdat hij zich met de nieuwe gang van zaken niet kon verzoenen,<br />

achtte hij zich ook niet verplicht te gehoorzamen.61 Hij<br />

wenste de orde te verlaten. Niettemin wilde hij zijn aftocht financieel<br />

dekken. Hij wilde verzekerd zijn van een behoorlijk bestaan.<br />

Dit zou dan moeten gebeuren door de erkenning van het zogenaamde<br />

recht op zijn aandeel in de bezittingen van Sint-Agatha.<br />

Hij beweerde dat de magister-generaal hem een uitdrukkelijke<br />

belofte had gedaan. Van den Wijmelenberg van zijn kant heeft<br />

verschillende malen formeel ontkend een dergelijke belofte ge<br />

daan te hebben.<br />

Op 19 november 1854 schreef van Boldrik aan de magistergeneraal,<br />

die zich toen nog in Uden bevond en bij wie hij op bezoek<br />

was geweest om over zijn moeilijkheden te spreken. Hij legde<br />

uit dat hij psychisch niet langer tegen de moeilijkheden was<br />

opgewassen. Daarom wenste hij geseculariseerd te worden. Als<br />

motief voor deze stap gaf hij op dat hij eigenlijk seculier priester<br />

had willen worden, maar dat hij om financiele redenen gedwongen<br />

werd om van dit voornemen af te zien.62 Daarop was hij met<br />

Op 2 mei 1850 beweerde prior Gielen dat de confraters Van Giersbergen en van Boldrik<br />

nog altijd op assistentie waren in Diest... Arch.Generalaat, 0043.3<br />

61 " In het eerst gehouden Cap. gen. droeg hij voor een aantal inlasschingen, aanmerkingen<br />

en verbeteringen, die men grootendeels, wijl ze zeer gegrond waren, niet durfde weigeren.<br />

" PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 48<br />

62 Arch.Generalaat, 0044.1 "Van kindsche kennis afhad mijn streven naar het Priesterschap,<br />

hetgeen ik dan ook door de studie bevorderde. Doch na twee jaren reeds klerikale kleding ontvielen<br />

mij ineens de middelen waarop ik altijd gerekend had om Caeculiere Priester te worden; zelfs<br />

betaalde de Missie voor mij een jaar kostgeld. Ik wachtte daarop in de wereld een nagenoeg geheel<br />

jaar afen moest eindelijk beslissen: of voor altijd van het Priesterschap afte zien, ofwel mij in een<br />

klooster begeven om zoodoende Priester te worden, terwijl ik altijd eene afgekeerdheid van de<br />

kbosters gevoelde."


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 53<br />

tegenzin naar het klooster gegaan. Want om priester te worden<br />

had hij geen andere keus. "In mijn proefjaar was ik alleen, en moest<br />

mijzelven nagenoeg geheel alleen helpen, hetgeen mij dus den ongelukkigen<br />

stap niet genoeg onder het oog bracht. Op het einde moest ik<br />

wederom beslissen: of het klooster verlaten, en voor altijd van het<br />

Priesterschap afaien, ofiuel mij laten professen om priester te worden.<br />

De tegenzin kostte mij toen alreeds veele tranen en niettegenstaande<br />

ging iky tot mijn ongeluk, er toe over.1'65 Tevergeefs had hij getracht<br />

die tegenzin te overwinnen door zich naar Diest te laten overplaatsen.<br />

Bovendien had hij geprobeerd als missionaris naar Amerika<br />

te vertrekken.64 Verder overvielen hem soms gedachten aan<br />

vluchten en erger nog, aan zelfdoding. Tenslotte had hij bij zijn<br />

professie het specifieke van het religieuze leven slechts oppervlakkig<br />

overwogen, zodat hij ervan overtuigd was dat er weinig verschil<br />

bestond tussen de reguliere en de seculiere priester. Die<br />

overtuiging werd gevoed en gesterkt in de eerste jaren na zijn<br />

professie. Maar vanaf het aantreden van Van den Wijmelenberg,<br />

die de kruisheren een soberder leven wilde opleggen, was er veel<br />

veranderd " in het wezen der Orde : a. door bijzondere en schriftelijke<br />

bepalingen; b. door geheele nieuwe statuten. Zoodat men onder<br />

veele andere de volgende zaken, door het gebruik van mogelijk honderde<br />

jaren gevestigd, moet missen en afitaan:<br />

1. het bezit en gebruik van geld<br />

2. eene jaarlijksche geldsom van het klooster<br />

3. de stipendia van 3 vrije missen in de week<br />

4. alles wat men door industrie enz. verdiende<br />

5. jaarlijks eenpak klederen<br />

6. patrimoniale gelden, en dat men van inkomsten of elders ge-<br />

noot<br />

7. drie missen in de week voor eigen intentie. Thans maar 12<br />

missen meer in hetjaar behalve nog de stipendia<br />

63 Arch.Generalaat, 0044.1<br />

64 De eerste kruisheren-missionarissen in Amerika kwamen uit het klooster van Uden.<br />

Volgens Particeps verbleven ze enkele jaren bij familieleden van kruisheer J. van Boldrik<br />

PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 31


54 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

8. behoudens de vaste, en de maaltijdeny het eten en drinken<br />

naar verkiezing<br />

9. de vrije aankoop van boeken, en verdere benodigdheden<br />

10. een gepasten vrijen omgang met vrienden en geestelijken buiten<br />

het klooster enz., enz. zoo dat het althans het gebruik van<br />

oudsheer was, vrij, op eene onbesproken, gepaste wijze te leven.<br />

Ik bedoel niet de levenswijze voor mijne tijd. Thans zoo, dat<br />

men niets oftenminsten het zoo heeft, dat men het liever, als<br />

het mogelijk is, wil ontberen als er om gaan vragen. "65<br />

In maart 1855 volgde er, in zijn zienswijze althans, een nieuwe<br />

aanslag van de Udense samenzweerders. De bewoners van Sint-<br />

Agatha werden verzocht een notariele akte te ondertekenen,<br />

waarin een Zedelijk Lichaam van de Kruisheren werd opgericht.<br />

De niets kwaad vermoedende confraters van Sint-Agatha liepen in<br />

de val, uitgezonderd van Boldrik. Hij tekende wel, maar onder<br />

schriftelijke verklaring dat hij dit slechts pro forma deed en zich<br />

het recht voorbehield van zijn aandeel in de bezittingen.66 Op het<br />

generaal kapittel van 1856 protesteerde hij. Hij had nooit gekozen<br />

voor de levensstaat, zoals die nu ingevoerd werd, en daarom voelde<br />

hij er zich ook niet toe verplicht. Hij vroeg met aandrang om<br />

na te komen wat men hem had beloofd, namelijk als particulier<br />

priester met een jaarlijks inkomen buiten het klooster te mogen<br />

leven. Op dit verzoek ontving hij geen antwoord. De leden van<br />

het kapittel werden verplicht het diepste geheim te bewaren omtrent<br />

de grote veranderingen, zodat hij zich ook tot niemand anders<br />

kon wenden om raad en hulp te bekomen.67 Dat Van den<br />

Wijmelenberg intussen naar Sint-Agatha verhuisde en daar als<br />

prior fungeerde, vergemakkelijkte de situatie niet. Van Boldrik<br />

kreeg het aanbod naar Maaseik of naar Diest te vertrekken om<br />

daar, wat hij noemde, een beneficie waar te nemen. Hij koos voor<br />

Diest. J. De Vlam tekende in zijn Memoriaalin 1857 op : "Confr.<br />

65 Arch.Generalaat, 0044.1<br />

66 PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 56. Deze schriftelijke verklaring, indien ze werd<br />

opgesteld, bleef niet bewaard.<br />

67 PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 59


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 55<br />

/ Boldrik naar Diest vertrokken, zoo was de meening toch heeft<br />

geaposteerd"68<br />

2.3.1 Apostasie en aanvraag tot secularisatie<br />

In plaats van naar Diest te gaan sloeg van Boldrik zijn tenten<br />

op bij zijn familie: " Ik heb mij dan na de familie begeven, en de<br />

stap van 5-7 jaren gewaagd, eindelijk volvoerd. (...) Ik ga op dit<br />

oogenblik naar Holland. (...) Men weet ook Her niet waar ik mij<br />

ophoude. Ik heb alles in het klooster gelaten behalve mijne zwarte en<br />

andere klederen. (...)"69 In Bemmel nam hij zijn intrek bij zijn<br />

moeder. Op verzoek van Van den Wijmelenberg zocht de pastoor<br />

van Bemmel hem daar op, maar diens pogingen om hem te doen<br />

terugkeren naar het klooster kenden geen succes.70 Daarop bracht<br />

Van den Wijmelenberg Mgr. Zwijsen op de hoogte.71<br />

68 Arch.Sint-Agatha, nr. 3<br />

Particeps stipte aan dat er aanvankelijk geen geschikte kandidaat werd gevonden om prior<br />

Gielen op te volgen. " Met den Prior S. W. Gielen bragten zij hunne vrijheid, hun regt en hunne<br />

toekomst ten grave. StAgatha, dat het regt had alleen over alle hunne zaken, en vooral over de<br />

keus van een overste onderling te beslissen, was hierop niet genoeg voorbereid De eensgezindheid<br />

ontbrak, en de Udensche vrienden mengden zich in die zaak. Vele plannen en personen werden<br />

voorgesteld, die met in de smaak der Udensche mannen vielen. Eindelijk kwam men met het<br />

voorstelvoor den dag van den generaal H v.d. Wijmelenberg al was het slechts ad interim naar<br />

StAgatha te doen overkomen, dan kon men zien hoe het gaan zou. Hij kwam, doch maakte de<br />

zwaarwigtige bedenking dat hij zijn ouden vader te Uden niet dikwiils venoer zou kunnen<br />

bezoeken. " PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 49<br />

69 Arch.Generalaat, 0044.3 ( brief aan de burgemeester van Cuijk, februari 1857)<br />

70 Op 12 maart 1857 schreef pastoor Willemsen van Bemmel aan Van den Wijmelenberg:<br />

Dadelijk na ontvangst uwer voor mij treurige letteren ben ik naar het huis van de moeder van<br />

P. van Boldrik gereden. Ik heb hem thuis getroffen en uwen brief overhandigd. Hij weigerde<br />

volstrekt de litterae testimoniales afte geven. Ik ben niet in staat een geregeld verslag van al zijn<br />

gezegdens te geven. Beschuldigingen, bedreigingen, voorstellingen van goede vooruitzigten, van<br />

advocaten en regtbanken, maar alles zoo verward en zoo geheimzinnig dat ik soms dacht ofhij wel<br />

goedbijzinnen was. (...) "Arch.Generalaat, 0044.6<br />

71 " (...) Hij is nog niet teruggekeerd: ik ontving deze dagen eenen brief van den ZeerEerw.<br />

Heer Deken van Arnhem, dat voorleden vrijdag een geestelijke zich aldaar vervoegd heeft bij Dr<br />

de Keijzer om ondersteuning te vinden: hoogswaarschijnlijk is dit Van Boldrik geweest: ik verwacht<br />

hem niet terug en van hem ook niet veel goeds: zedert dat ik hem om mij bekende redenen<br />

belet had in 1854 assistentie te verlenen aan de zusters te Mook heeft hij zich doen gelden, waarom<br />

ik ook tot driemaal toe genoodzaakt ben geweest hem te suspenderen: hij schreef mij reeds den<br />

19 Nov. 1854 dat hij tegen zijnen roep in de Orde was, dat zedert zijne Professie 1847 het wezen<br />

derOrde geheel veranderd was door het afschaffen van het peculium, van eenige intenties vrij te<br />

hebben, van visiten te doen of te houden, van iets in de gemeente te gebruiken, van het dikwijls<br />

uitgaan etc. als ook door het invoeren van de Communio bonorum etpersonarum; dat hij derhalvezich<br />

aan die nauwgezetheid niet zou gewennen en verlangde stil in de wereld naar zijnen eigen<br />

wil te leven. Voor die weigering van assistentie te Mook was hij wel niet de ijverigste en vurigste<br />

religieus en Priester, maar hij was toch stil en bedaard en kwam van tijd tot tijd weer tot zijn


56 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Op 10 april 1857 schreef Van den Wijmelenberg aan Mgr.<br />

Zwijsen dat hij sinds zijn laatste mededeling niets anders over van<br />

Boldrik had vernomen dan dat hij in Amsterdam op een kantoor<br />

zou werken. Alle pogingen om hem door tussenkomst van de<br />

pastoor, zijn moeder en zijn broers te Bemmel terug naar het<br />

klooster te loodsen, waren mislukt.72 De aartsbisschop schakelde<br />

daarop de bemiddeling van CJ. Willems, een jezui'et uit Nijmegen<br />

in, die van Boldrik in een armoedige en verbitterde toestand<br />

aantrof: terug naar Sint-Agatha wilde hij niet meer en zijn priesterlijke<br />

taken mocht hij, zo veronderstelde hij, wellicht nooit meer<br />

opnemen; vermits hij toch moest leven, had hij zich gewend tot<br />

die vereeniging onder Protestanten opgericht ter ondersteuning van<br />

hulpbehoevende R.K. Geestelijken van 'tzelfde soort.(...)"7?><br />

pligten terug. Ziedaar den knoop en oorsprong van zijnen val. " geciteerd in J. Scheerder, Hen-<br />

ricus Van den Wijmelenberg, p. 157<br />

Mgr. Zwijsen bracht de internuntius er op 19 maart 1857 van op de hoogte, dat van Bol<br />

drik zijn orde had verlaten en weigerde terug te keren.<br />

Uit een brief van de algemene overste van de zusters franciscanessen van Heythuizen, gedateerd<br />

7 februari 1857, wordt duidelijk, dat de bisschop van Roermond hem niet als rector<br />

van het zusterklooster in Mook wilde zien. Arch.Generalaat, 0044.2<br />

72 Arch.Generalaat, 0044.8-9<br />

Op 30 april 1857 schreef de burgemeester van Cuijk, G. Van den Bosch, aan van Bol<br />

drik: " (...) Keer nog terug. Het is nog tijd. Men zal UwE. met liefde ontvangen. Daarvoor sta ik<br />

borg Ik ga U met de hand op het hart nog eens willen aforagen, is uwe tegenwoordige ofvoorleden<br />

positie het beste ? (...) " Arch.Generalaat, 004.10.<br />

Van Boldrik reageerde op 23 mei 1857 op dit schrijven: " (...) moet ik U verklaren dat<br />

thans mijn positie in geene deelen iets te wenschen meer overlaat in vergelijking met de vorige.<br />

Persoonlijk voor mij acht ik mij thans zeer gelukkig. Dan men wil er maar volstrekt den schijn<br />

aan geven, als hadde ik geen geduld gehad. Het is God en menschen tergend, eenen Priester van<br />

Priesters met zooveel vahchheid etc. etc. te zien behandeld te worden ! De afipraak was naar Diest<br />

te gaan om daar eene gelegenheid op te sporen, maar een (?)(onleesbaar) brief wijst wederom de<br />

stukken uit, dien ik voor den komendant aldaar te bezorgen had, en luidde dat men volstrekt niet<br />

moest dulden van mij iets van dien aard. zelfs niet er over te moven spreken, noch met hem, noch<br />

in huis noch buiten 's huis. dat men in dat veval aanstonds moest kennis vevem en mij terug<br />

zenden, om van den opperbaas zelven na behooren behandeld en vestraft te worden (...)<br />

Arch.Generalaat, 0044.11<br />

Aan pastoor J. Willemsen schreef van Boldrik op 27 juni 1857: " (...), ofschoon ik geen<br />

priester meer ben, (...), al ben ik doodarm in de wereld, dan ben ik nog gelukkiger als in een<br />

rampzalig klooster. Gij weet, van mijzelve heb ik geen bestaan, en bij de familie rond te zwerven<br />

is ook onmogelijk. Nu eenmaal uitgegaan is het gevolg: geen Priester meer. Ik heb zelfmij gesuspendeerd.<br />

(...) " Arch.Generalaat, 0044.12<br />

73 Brief van 06 februari 1858 aan Van den Wijmelenberg. Arch.Generalaat, 0044.15


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 57<br />

In 1858 stapte van Boldrik naar Mr. J.A. Molster, een advocaat<br />

uit Amsterdam. Deze stuurde Van den Wijmelenberg een brief,<br />

waarin hij een minnelijke schikking voorstelde.74 Van den Wij<br />

melenberg raadpleegde daarop Mr. J. van Son in Den Bosch, die<br />

hem op 18 maart 1858 adviseerde om de minnelijke schikking af<br />

te wijzen. Vermoedelijk zou er dan een rechtszaak volgen, die de<br />

magister-generaal waarschijnlijk zou winnen. Van Boldrik kon<br />

immers op basis van het canoniek recht, de bepalingen betreffende<br />

de reguliere kanunniken en de statuten van de Orde van het<br />

H. Kruis geen aanspraak maken op een deel van de eigendommen<br />

van Sint-Agatha. Eventueel kon hij een beroep doen op artikel<br />

1697 van het Burgerlijk Wetboek betreffende het Zedelijk Lichaam<br />

en het genot van de daaraan verbonden rechten. Maar ook<br />

dan had hij geen poot om op te staan vermits zijn rechten dan "<br />

afhankelijk zijn van zijne opvolging der statuten, bepaaldelijk van<br />

zijn verblijfin uw gesticht, en, zoo ik het wel heb, de oprigtingsakte<br />

van uw zedelijk lichaam uitdrukkelijk inhoudt dat hij, die vrijwillig<br />

daarvan uitgaat, alle aanspraak verliest. (..J'75<br />

Een tijdje later, op 7 mei 1858, schreef de antikatholieke Mr.<br />

J.J.M. Laurillard, advocaat in Den Bosch, aan de kruisheren van<br />

Sint-Agatha, dat van Boldrik wel degelijk recht had op een deel<br />

van de bezittingen van Sint-Agatha, "(...) en daarom ben ik met<br />

Bolderik en zijne vrienden overeengekomen, dat ik UEerw. zou uitnoodigen,<br />

om aan hem een som uit te betalen, waarop hij naar alle<br />

billijkheid kan aanspraak maken, en welke door ons wordt begroot op<br />

vijftienduizend gulden; tegen uitbetaling dezer gelden zullen wij<br />

volkomen decharge geven, en van alle verdere aanspraak bij notariele<br />

akte afitanddoem (...)"76 Mr. J. van Son adviseerde Van den Wij<br />

melenberg nu om een kundig rechtsgeleerde te engageren. "De<br />

zaak schijnt thans ernstig te zullen worden, omdat " vermogende<br />

vrienden " in het spel zijn. "7 "77<br />

74 Arch.Generalaat, 0044.17<br />

75 Arch.Generalaat, 0044.18<br />

76 Arch.Generalaat, 0044.19<br />

77 Brief van 12 mei 1858. Arch.Generalaat, 0044.20


58 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

In een brief aan G. van den Bosch, burgemeester van Cuijk, berichtte<br />

Van Boldrik op 30 november 1858, dat pater Willems<br />

hem een voorstel had gedaan, dat genade vond in zijn ogen: "(...)<br />

dat ik, na vooraf3 maanden aan eene pastorij (liever bij de Trappisten)<br />

te hebben doorgebrachty in het Limburg (of Pruisische grenzen,<br />

waar men mij tog ook wel zal admitteren) in eene klijne wooning<br />

mijne voetstappen mag hebben en des morgens weder mijne<br />

priesterhanden aan het autaar tot den God van Barmhartigheid mag<br />

ophejfen. Dit alleen kan mijn levensgeluk ter zaligheid weder herstellen.<br />

(...) Zal dan Rome door eene welwillende dispensatie deernis<br />

hebben met eenen ongelukkigen Priester, zal dan ook St.Agatha al iets<br />

van hunne rijke schatten moeten bijdragen voor mijn bestaan, daar<br />

ik dan toch van de intentien alleen niet kan leven, zal ik in verachting<br />

mijn overig leven dan ook moeten slijten? (.. J"78 De burge<br />

meester was uiterst tevreden over dit bericht en meldde van Bol<br />

drik, dat Van den Wijmelenberg bereid was hem te ontvangen<br />

om de verdere afwikkeling van zijn zaak te bespreken.79<br />

Op 22 december 1858 schreef Van Boldrik aan Van den Wij<br />

melenberg, dat hij met pater Willems, gevolmachtigde van nunti-<br />

us Vecchiotti, had gesproken. Het was inderdaad waar, dat de<br />

Kerk hem, na een periode van drie maanden bezinning, zou be-<br />

zorgen " eeneprivaathuishoudelijk leven\ Nu verlangde hij van de<br />

magister-generaal "ook uwe verzekering van het bovenstaande te<br />

zien uitgedrukt opdat ik mij wat kan gerust stellen, (...)."so Van den<br />

Wijmelenberg reageerde echter niet op deze brief. Op 7 januari<br />

1859 volgde dan een nieuwe brief, waarin Van Boldrik meldde<br />

dat hij uit Amsterdam vertrokken was en weer bij zijn familie in<br />

78 Arch.Generalaat, 0044.21<br />

79 Arch.Generalaat, 0044.22<br />

Daarbij heefi ZHEw. te kennen gegeven dat het hem aangenaam wezen zou, dat U overkwarnt,<br />

en hoe eerder hoe liever. Dan, terwijl hij in den loop der volgende week, bij gelegenheid<br />

van het Jubile te Uden moet wezen geloofde hij het beste te zijn, dat uw overkomst op zondag den<br />

11 dezer plaats had. Maar zult u zeggen, hoe, en op welk voorwaarden? Ook daarover heb ik in<br />

het breede met ZHEw. gesproken en daarbij de zekerheid erlangd, dat uwe wenschen zullen<br />

bevredigd worden. Ik althans voor mij zeg u ronduit, dat ik niet die concessie zou hebben verwacht<br />

waarop men wil handelen. (...)." Zelf was Van den Bosch bereid van Boldrik te vergezellen,<br />

maar ook pater Willems wilde deze taak op zich nemen.<br />

80 Arch.Generalaat, 0044.23


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 59<br />

Bemmel vertoefde, "om alhier de nadere bepalingen afte wachten<br />

niet zonder vrees, zoo UHew. wel zal kan denken wat er van mij zal<br />

geworden. f..J"81<br />

In afwachting van een regeling schreef Van Boldrik op 5 maart<br />

1859 aan burgemeester Van den Bosch: " Wat aangaat mijn verblijfalhier,<br />

dit is de uiterste eenzaamheid, en de goede Heer Pastoor<br />

is zeer deelnemend in mijn lot; gaarne zoude hij hebben, dat ik de<br />

omliggende Heeren ging bezoeken, maar UE. weet het: ik ben geheel<br />

schuw geworden. Mijne bezichheid bestaat in bidden, eten, slapen en<br />

woken, terwijl ik dagelijks eene wandeling ga maken door de zandbergen<br />

en boschen, dan het ergste is de verfeling. f.. J"8<br />

"82<br />

Pastoor J. Bernardussen schreef Van den Wijmelenberg op 29<br />

juni 1859 dat hij Van Boldrik, in opdracht van zijn kerkelijke<br />

oversten, in zijn huis had opgenomen voor twee of drie maanden.<br />

"Nu echter heb ik zijdelings vernomen, dat er geene hoop voor de<br />

saecularisatie van den Heer Van B. bestaat, tenzij genoemde Heer<br />

zich voorloopig naar een klooster van de Orde begeefi; zou dit werkelijk<br />

zoo zijn, dan neem ik de eerbiedige UHW. vriendelijk en dringend<br />

te verzoeken, mij dit te willen mede deelen, en verder in te lichten<br />

wat UHW. doelmatig oordeelt om in het werk te stellen. Ik moet<br />

er echter bij voegen, dat ik behalve het vergunnen van huis, vesting,<br />

mij weinig met het overige zijner zaak bemoeid heb."83<br />

81 Arch.Generalaat, 0044.24<br />

Inmiddels beijverde pater Willems zich om Van Boldrik een onderkomen te bezorgen.<br />

Uit een brief van de pastoor van Helden, J. Bernardussen, aan P. Verheggen, deken van<br />

Venray, gedateerd 4 maart 1859, blijkt dat Van den Wijmelenberg van Boldrik nog altijd als<br />

apostaat beschouwde, " en in dit geval kan er volgens mijn inzien aan geen absolveren gedachten<br />

worden, defectis dispositionis. Ik had gemeend dat toen de Heer v.B. den voorstel van den zeer<br />

Eerw. Pater Wilms aannam, zijnE. daardoor tot de gehoorzaamheid terug gekeerd was. En in<br />

geval dit alzoo niet mag genomen worden, zou dan de zaak niet op de volgende manier kunnen<br />

geplooid worden? Als Hoogw.Heer uitdrukkelijk toestemd dat de E.Heer van B. bij mij of in een<br />

ander christelijk huis zijn verblijf neemt, en alzoo animo ad ordinem terugkeert, dan dunkt mij<br />

zou ik met de faculteiten van onze doorl. Bisschop si cetera adsint tot de absolutie kunnen overgaan,<br />

en ondertusschen de secularisatie van Rome afwachten. " Arch.Generalaat, 0044.25 en 28<br />

82 Arch.Generalaat, 0044.26<br />

83 Arch.Generalaat, 0044.33-34


60 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

De magister-generaal was inderdaad van mening dat Van Boldrik<br />

eerst een tijdje naar het klooster moest terugkeren. Vecchiotti,<br />

de internuntius, probeerde hem te overtuigen dat dit geen zin<br />

meer had.84 Tenslotte deelde de internuntius mee, dat op 27 augustus<br />

1859 aan Van Boldrik het secularisatie-indult was verleend<br />

en dat de orde hem maandelijks 15 gulden moest uitkeren.85 De<br />

magister-generaal wilde echter niet betalen. Hij schreef de inter<br />

nuntius, dat hij aan een bijdrage voor Van Boldrik steeds de<br />

voorwaarde had verbonden: " indien de middelen van de orde dit<br />

zouden toelaten. " Overigens zag hij niet in op welke grond dit zou<br />

moeten gebeuren.86<br />

84 Arch.Generalaat, 0044.27, 30, 31, 32 en 35<br />

85 Arch.Generalaat, 0044.37<br />

86 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg^ p. 158<br />

Een pijnlijke wending nam de kwestie van Boldrik toen zijn oudste zuster, " woonende<br />

onder Leut, en bij wien ik meestal bier mijn optrek had", overleed en hij haar als priester niet<br />

terzijde kon staan. Brief van 21 oktober 1859 aan de burgemeester van Cuijk,<br />

Arch.Generalaat, 0044.38<br />

Van Boldrik verbleef toen nog altijd bij de pastoor van Helden. Diens huishoudster werd<br />

ernstig ziek. Hij zag zich genoodzaakt twee huishoudsters in dienst te nemen. Als gevolg<br />

daarvan kon hij Van Boldrik echter niet langer huisvesten. Deken P. Verheggen pleegde dan<br />

overleg met de bisschop van Roermond, Mgr. Paredis, die bereid was Van Boldrik in zijn<br />

diocees op te nemen. Hij stelde wel ee'n voorwaarde: " indien UHW. jaarlijks iets zou willen<br />

bijdragen in het onderhoud van genoemden Heer, hetzij onmiddelijk of middelijk door eender<br />

persoon ZDHWheid dan ook iets zou doen, en de secularisatie, of de ZDHWheid gezonden<br />

faculteiten zou ten uitvoer brengen, maar zoo niets bepaald word, hij zich de zaak niet kan<br />

aantrekken, omdat ZDHWheid volgens de faculteiten verpligt zou zijn geheel en al voor zijn<br />

onderhoud te zorgen (...). Hoogwaardigst Heer I Gelieve de zaak dock en noch eens in ernstige<br />

overweging te nemen, terugkeeren zal hij niet doen hierop is genoeg gewacht en welke zullen dan<br />

de gevolgen zijn... (...) " Brief van 25 januari 1860 aan Van den Wijmelenberg,<br />

Arch.Generalaat, 0044.41<br />

In april 1860 kwam het van Boldrik ter ore dat de heer Van Berkel een huiskapelaan<br />

zocht. Hij solliciteerde bij pater Willems voor deze post. Tevergeefs echter. Arch.Generalaat,<br />

0044.43<br />

Hoop vlamde weer op na een onderhoud van pater Willems met de internuntius, " en<br />

antwoord ontvangen heeft, dat ik moet verzamelen de belofien, welke aan mij gedaan zijn, zoals<br />

ik ook getoont heb het bewijs van geen afitand van regt gedaan te hebben. UE zal zich herinneren,<br />

dat UE meermaals aan mij de verzekering reschreven hebu dat St.Agatha voor mijn levensbestaan<br />

zoude zorgen, enz. enz: hetveen UE mij schreef na eerst Hoonu.Heer reraadpleegd te hebben, en<br />

dit uit zijnen naam etc. Thans mijn vriend komt het er op aan, zoo ik zeg van al die termen in te<br />

zamelen op aanvraag van Z.E.den Nuntius. (...) " Deze hoop bleek ijdel te zijn. Van den<br />

Wijmelenberg weigerde iedere financiele tegemoetkoming. Brief aan de burgemeester van<br />

Cuijk, 23.08.1860, Arch. Generalaat, 0044.44


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 61<br />

Hoe het Van Boldrik in de volgende jaren verging, weten we<br />

niet. Vier jaar later verbleef hij in Nijmegen, "army zeer arm maar<br />

tog oneindig gelukkiger dan weleer"*7 Op 22 oktober 1863 schreef<br />

hij een brief aan Van den Wijmelenberg, waarin hij een klein<br />

pensioen vroeg.88 Gaandeweg waren zijn dreigbrieven veranderd<br />

in smeekbrieven. Maar vermurwen kon hij Van den Wijmelen<br />

berg niet. Tenslotte schakelde hij weer een advocaat, Mr.<br />

T. Arntz, in.89<br />

87 Brief aan de burgmeester van Cuijk, 18.09.1863, Arch.Generalaat, 004.48<br />

88 Arch.Generalaat, 0044.49<br />

" (...) op raad van veele Hooggeachte Geestelijken ten einde van UHE. te vernemen, ofer dan<br />

tog wezenlijk in een klijn jaarlijks bestaan voor mij van St.Agatha, volgens zooveele beloften, zal<br />

voldaan worden. Onmogelijk is het, dat ik als fatzoenlijk Priester van mijne intentien alleen kan<br />

bestaan. De toelaag van Mgr. van Roermond, en van Mgr. den Nuntius Vecchiotti hebben geheel<br />

opgehouden en thans meer dan ooit zit ik in verlegenheid. Tot mijn leedwezen aanschouw ik de<br />

zoozeer in het oog springende zaak van P. Takken en, regt ofgeen regt, ik besefzeer goed HW.<br />

Heer, dat een ons ootmoedigheid zwaarder is dan 100 pond regt, maar als de nood aan den man<br />

komt, dan doet men altijdiets, wat men anders niet doen zou. (...)"<br />

Dezelfde dag stuurde hij een brief aan de burgemeester van Cuijk met het verzoek zijn<br />

zaak nog eens te bepleiten bij Van den Wijmelenberg. Arch.Generalaat, 0044.50<br />

89 Arntz schreef vanuit Nijmegen op 2 november 1863: " Bij het begin van dit Schrijven<br />

moet ik u verklaren dat ik R.Catholiek ben en ongaarne zou willen gedwongen zijn een schandaal<br />

te verwekken in de buitenwereld, het spreekwoord getrouw, die zijn neus schendt, schendt zijn<br />

aangezigt, het is daarom, vooral eer ik geforceerd word anderen middelen te gebruiken, dat ik op<br />

vriendschappelijke wijze de zaak zal trachten te termineeren. Ik verzoek U beleefd derhalve<br />

binnen acht dagen ten mijne kantore hetzij in persoon, hetzij bij gemagtigde te verschijnen om in<br />

der minne de verplinin? der vennootschap tegenover Pater van den Boldrik te vereffenen; wanneer<br />

u komt en wij niet tot het gewenschte doel zouden kunnen komen, geefik u een maand tijd om<br />

met den besten praktizijn hier in het land te raadplegen en zoo men dan door dien raad wordt<br />

genoodzaakt de zaak voor de regtbank te behandelen, (...) " Arch.Generalaat, 0044.51<br />

Op 7 november 1863 schreef advocaat Arntz aan Van den Wijmelenberg: " Volgens uwen<br />

briefis het mij onmogelijk te kunnen geloven, dat U iets bekend is omtrent de oprigting hetzij van<br />

een vennootschap, hetzij van een zedelijk lichaam, want als katholiek mag ik nooit veronderstellen,<br />

dat er onder het eerbiedig gewaad van een kruisheer kwade trouw verborgen is. Om U der<br />

halve op de hoogte te brengen is er voor den notaris Scheefhals te Uden eene acte gepasseerd den<br />

5de April 1855 behoorlijk geristreerden den zevenden April daarna.<br />

Art. 1695 B. W. zegt voorzoverre daaromtrent niet bijde instellingen de overeenkomsten en de<br />

reglementen op eene ouden regt is voorzien, zijn de bestuurders verpligt om aan de gezamenlijke<br />

leden van het zedelijk ligchaam rekening en verantwoording afte leggen, waartoe elk lid bevoevd<br />

is hen in regten op te roepen.<br />

Art. 1700, een zedelijk lichaam zoals door U is opgerigt blijft bestaan tot dat het uitdrukkelijk<br />

is ontbonden oftot dat het doel ofhet voorwerp der vereeniging ophoudt.<br />

In Art. vijfvan uw contract staat:<br />

Het regt der oprigters en der leden op dit zedelijk lichaam is persoonlijk. het houdt ipso jure et<br />

facto op bij hun overlijden of bij het verlaten der vereeniging (let nu op) ten vevohe dat hunnc<br />

erfcenamen of regtverkrijrenden daarop geene hoegenaamd regt en geene de minste aanspraak<br />

hebben.


62 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Tezelfdertijd werd Sint-Agatha geconfronteerd met de zaak<br />

Takken (zie verder). Het gevaar bestond dat Van Boldrik en Takken<br />

samen actie zouden voeren tegen Van den Wijmelenberg.<br />

Daarover geinterpelleerd door pater A. Consen s.j., deken van<br />

Nijmegen, schreef Van Boldrik op 7 november 1863: " Zip voorzekerd,<br />

dat ik mij nooit met den Heer Takken zal vereenigen in alles<br />

wat niet braafis, en dat ik tegen hem zal zijn in alles wat antika-<br />

tholisch is. (...)" 90<br />

Dezelfde dag nog schreef deken Consen aan Mgr. Zwijsen.<br />

Zijn brief bevatte een bondige samenvatting van de zaak Van<br />

Boldrik. Consen pleitte ervoor, dat de kruisheren over de brug<br />

zouden komen met een toelage.91 Monseigneur Zwijsen reageerde<br />

Het spijt mij, HoogEerwaarde Heer, U door de wet te moeten overtuigen, veel liever had ik<br />

dat dit niet noodig ware en men ex charitate christiana reeds den pligt in zich gevoelde; gij kunt<br />

aan den Eerwaarde Pater Boldrik het regt niet ontzeggen zich tot den burgerlijken regter te wenden,<br />

wanneer hij door zijne geestelijke overheid geen rep: verkrijgen kan; dit is jure canonica<br />

volkomen waar; en geestelijken dwang kan op hem in zooverre niet uitgeoefend worden om de<br />

zaak te laten rusten, daar ik dan de zaak als mijne eigene zal behandelen om er eene juridische<br />

quaestie van te maken, dan zou men ten minste niet zeggen point d'interestpoint d'action. (...) "<br />

Arch.Sint-Agatha, nr.6l<br />

90 Arch.Generalaat, 0044.52<br />

Over zijn eigen zaak schreef van Boldrik: " Het is UHEw. genoeg bekend hoe er met mij gehandeld<br />

is, en wat is er van geworden van def. 150 jaarlijks bij mijne secularizatie, waarvan dan<br />

tog, zeide en schrijft mij P. Verheggen zaliger, ik, is het anders niet, zoo stilletjes van leven kon.<br />

De ZEw. Deken is overleden, Mgr. Vecchiotti vertrokken, Mgr. van Roermond houd zijn woord<br />

niet, die al van het begin van 1861 niets meer van de beloofdef.50 betaald heefl, en wat even zoo<br />

erg is, dat hij mij schreef: " Ik heb immers niets met u te maken, gij zijt immers mijn subditus<br />

niet, ik verzoek u mij geheel uit de zaak te laten. (...) Op welke conditie is mijne secularisatie<br />

gevraagd? Op welke conditie gegeven? Kan er secularisatie bestaan zonder titel? Kortom, ik ben de<br />

martelaar van StAgatha, reeds circa 13jaren. (...) "<br />

91 Arch.Generalaat, 0044.53<br />

" (...) Ik betreur Monseigneur die handeling van van Boldrik en keur die ten voile of, doch zeker<br />

zoude hij daar niet toe gekomen zijn, had men te StAgatha aan de belofte pevol? gegeven,<br />

volvens van Boldriks zewen. in der tijd hem vedaam doch welke belofte de Generaal der Kruisheeren<br />

ontkent. Advocaat Arntz, mijn parochiaan, had hoogst waarschijnlijk van Boldrik niet<br />

aangehoord, ware het niet te vrezen geweest dat dan een protestants advocaat de zaak in handen<br />

had gekregen. Hij zoekt dan ook zoo veel mogelijk de zaak in der minne te schikken. Wat zal er<br />

van van Boldrik worden, zegt hij, in geval van ziekte ofzoo (...). De man heeft niets, hij is dood<br />

arm. Daarentegen StAgatha is rijk, en heeft de verpligting ex promissione om aan van Boldrik<br />

eene geldelijke jaarlijksche toelage van f. 300 te geven. Kan men nu StAgatha niet dwingen om<br />

aan die belofte gevolg te geven wijl zij slechts mondelinv gedaan is, dan kan men het uit kracht<br />

van het vennootschap. Deze vennootschap is aangegaan voor notaris Scheefhab den 5 April 1855<br />

en is den 7 te St. Oudenrode geregistreerd. Het is wel waar Monseigneur dat van Boldrik afitand<br />

heeft gedaan. maar daartoe is hij vedwonven geworden en dan is dit veschied onder de bepaling


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 63<br />

op 9 november 1863 in een brief aan Van den Wijmelenberg,<br />

waarin hij stelde: "(...) naar mijn oordeel kan hetgedrag van Van<br />

Boldrik ten dezen niet geregtvaardigd worden. Heeft hij eenige grieven<br />

tegen de behandeling die hij van Uen ondervindt, dan behoort<br />

hij zich tot den H.Stoel te wenden, en in de beslissing, welke te Rome<br />

wordtgegeven, te berusten. (...)"92<br />

2.3.2 Het verweer van Van den Wijmelenberg tegen de aantijgin-<br />

gen van Particeps<br />

Van Boldrik stuurde op 14 februari 1864 een suppliek aan de<br />

paus. Vanuit Rome werd daarop druk uitgeoefend op Van den<br />

Wijmelenberg. Deze handhaafde echter zijn bezwaren met een<br />

beroep op de precaire toestand waarin Sint-Agatha verkeerde.93<br />

Op 24 oktober 1864 richtte Van Boldrik dan een brief aan de<br />

Tweede Kamer en een rekest aan de Minister van Financien,<br />

waarin hij zich mede-eigenaar noemde van de goederen van Sint-<br />

^gf hem jaarlijks f300 zoude worden uitvekeerd (...) Ik heb reedsgezegdMonseigneur dat ik van<br />

Boldriks handelwijs ten voile afkeur. Doch wat te doen? De zaak in der minne te schikken zoude<br />

zeker het beste zijn; doch hierom moet ik bij Hoogwaardig Heer niet aankomen die zegt niet te<br />

begrijpen hoe anderen in van Boldriks zaak hebben durven voortgaan. Niets voorzeker is gemakkelijker<br />

dan van Boldrik aan zich zelven over te laten, doch hoe vele schandalen zullen daar het<br />

gevolg van zijn. Ik geloof niet, Monseigneur, dat van Boldrik zich van eenige goederen van het<br />

klooster wil meester maken, maar hij wil de toelaa? die hem beloofd is. Die toelaag moet ook de<br />

titelzijn zijner secularisatie, doch deze schijnt in het stuk van Rome vergeten te zijn. (...)"<br />

92 Arch.Generalaat, 0044.54<br />

De kwestie was daarmee nog lang niet van de baan. Op 15 januari 1864 schreef Arntz aan<br />

Van den Wijmelenberg, dat hij ervan overtuigd was, dat van Boldrik op een tegemoetkoming<br />

van de kruisheren zou kunnen rekenen. Arch.Generalaat, 0044.56A<br />

93 Rome maakte zich intussen ook ongerust over de moeilijkheden rond Takken en van<br />

den Bogaert (zie verder). Arch.Generalaat, 0044.59 t/m 62<br />

Op 20 mei 1864 vroeg de internuntius Oreglio di S.Stefano aan H. Van den Wijmelen<br />

berg inlichtingen over P. Takken en J. van Boldrik en over de aanspraken van de Staat op de<br />

goederen van Sint-Agatha. Arch.Generalaat, 009.20a.<br />

Oreglio di S.Stefano verzocht Van den Wijmelenberg op 14.10.1864 J. van Boldrik financieel<br />

te ondersteunen Arch.Generalaat, 009.20d.<br />

De schulden van de Orde van het H.Kruis bedroegen :<br />

- op 11.09.1861 98.200, 74 BEF ( = 46.000, 50 gulden)<br />

- op 29.04.1862 39.700, 50 gulden Arch.Generalaat, 008.1<br />

- op 25.04.1865 31.179, 60 gulden Arch.Generalaat, 008.3<br />

- op 21.04.1873 33.425, 00 gulden Arch.Generalaat, 008.4a<br />

- op 01.04.1874 33.125, 00 gulden Arch.Generalaat, 008.5<br />

- op 06.04.1875 28.931, 00 gulden Arch.Generalaat, 008.6


64 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Agatha. Mochten deze goederen alsnog door de Staat verkocht<br />

worden, dan meende hij aanspraak te mogen maken op een<br />

staatspensioen.94 Daags tevoren verscheen het pamflet "De onge-<br />

94 " (...) In aanmerking nemende: dat bij eventuele aanneming van het aanhangige ontiverp<br />

van wet, de goederen van gemeld klooster St Agatha zullen verkocht worden aan eenige Kruisheeren,<br />

die geene eigenlijke leden daarvan zijn, - die niet voor St. Agatha alleen, maar voor een<br />

ander huis, of voor de Kruisheerenorde in het algemeen hunne professie gedaan hebben, zoo ah zij<br />

na 1855 begonnen hebben te doen, terwijl van af de instelling der orde, van omtrent 600 jaren<br />

lang elk huis zijne eigene goederen en leden had;<br />

dat S. W. Gielen van af1806 tot aan zijnen overhaasten dood in 1855, de Overste en eigenaar<br />

was van het klooster St. Agatha, en tot 1840 vurig verlangende om nieuwe leden, eigenaars,<br />

te mogen aannemen, wijl niet alleen het klooster, maar de geheele orde bijna was uitgestorven, den<br />

requirant en de hier bedoelde leden, zijnde te zamen een tiental, op de zelfde voorwaarden als van<br />

ouds bestaande heeft aangenomen en ingelijfd als mede-eigenaars van alles, wat tot het Klooster<br />

St.Agatha behoort;<br />

dat deze leden, sedert 1840, en voor 1855 ingelijfd, door hunne levenslange verbindtenis aan<br />

dat klooster alleen, ofschoon als eigenaars moetende afzien van alle Diocesane betrekkingen,<br />

vooruitzigten en voordeelen, zelfs gaarne hunne patrimoniele bezittingen aan de familie of deels<br />

aan het klooster afstonden, en alzoo voor de toekomst hunnen geheelen steun en toeverlaat op<br />

gemeld klooster moesten vestigen;<br />

dat de bezittingen van dat klooster altijd en alleen aan deszelfs leden hebben toebehoord, en<br />

deze alleen daarover beschikten, tot dat na den dood des Oversten van St.Agatha, S. W. Gielen, in<br />

1855, zich eenige Udensche Kruisheeren inmengden, en zich thans de eigenaars der admodiatiegoederen<br />

van StAgatha willen maken door den onderhandschen aankoop, de eigenlijke oude leden<br />

willen uitsluiten, en hen aan hunne zoo geestelijke als maatschappelijke bedoelingen willen onderwerpen,<br />

zonder iets van hunne persoonlijke regten in aanmerking te nemen, terwijl zij reeds de<br />

afzonderlijke roerende en onroerende, niet tot het domein behoorende, eigendommen in hunne<br />

magt verkregen hebben;<br />

dat de leden van StAgatha voor 1855 ingelijfd, van onheuglijke tijden in alle onderhandelingen,<br />

zoowel door de regering als anderen als gezamentlijke eigenaars zijn erkend geworden, onder<br />

de benamingen van de Heeren van StAgatha, de conventualen, de Prior en de leden, de Prior en<br />

zijne medebroeders enz., ofschoon zij geen zedelijk ligchaam wettig uitmaakten;<br />

(...) Beseffende dit alles, en dat de Regering thans een ontwerp van wet heefi ingediend waarbij<br />

zij nagenoeg de helft der goederen tot zich neemt en de andere helft zal verkoopen, terwijl deze<br />

verkoop gedaan wordt onderhands aan slechts eenige Kruisheeren, die geene leden van StAgatha<br />

zijn, waardoor de wezenlijke leden eigenaars uitgesloten en van alles beroofd worden;<br />

dat wanneer de domeingoederen verkocht worden in het openbaar, de Kruisheeren evengoed<br />

koopers kunnen zijn van het geheel of een gedeelte, zoo men niet de nieuwere Kruisheeren met<br />

uitnemendheid wil begunstigen door eenen onderhandschen verkoop der goederen, tot schade en<br />

ongeluk der oude wezenlijke eigenaars, die zich als bijzondere onderdanen van den staat, wiens<br />

admodiateurs en pachters zij zijn, beschouwen;<br />

Zoo vraagt eerbiedig de ondergetekende boven vermeld, zoo voor zich als voor de oude en ei<br />

genlijke leden van genoemd klooster StAgatha, zijnde een tiental, te zamen:<br />

1. dat bij eventuele aanneming van het ingediende wetsontwerp, de Regering daaraan toevoege<br />

de bepaling van aan de eigenlijke hiervoren gezegde leden een voldoend jaarlijsch pensioen te<br />

verzekeren;<br />

2. dat de Regering zich als vroeger consequent blijvende, alle de goederen, als tot den Staat be<br />

hoorende, waarover hij thans in twee helfien beschikt, tot zich neme om er naar welgevallen<br />

mede te handelen; doch dan aan elk der eigenlijke hiervoor gezegde leden, die het zullen verlangen,<br />

een jaarlijsch pensioen uitbetale, volgens bovengemeld Koninklijk Besluit van 1814;


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 65<br />

lukkigen van het Klooster St.Agatha der Eerw. Kruisheeren aan de<br />

Maas in oorzaak en gevolgeri\ Het werd geschreven onder de<br />

schuilnaam Particeps. Van den Wijmelenberg vermoedde dat Van<br />

Boldrik (mede-)auteur was. Het lag in de bedoeling van de opsteller<br />

het Nederlandse publiek in te lichten over het beklagenswaardig<br />

lot van de bewoners van Sint-Agatha, hun aangedaan<br />

door de Udense kruisheren onder leiding van Van den Wijmelen<br />

berg. Daarin becritiseerde hij o.m. de oprichting van het Zedelijk<br />

Lichaam de Vereeniging van Kruisheeren van StAgatha^<br />

3. dat de Regering eene verordening der fundatien daarstelle volgens opgave in 1852 gedaan,<br />

terwijl aan de resterende Kruisheeren alle afoonderlijke eigendommen niet tot het domein behoorende,<br />

onverhinderdzullen gelaten worden. "Arch.Generalaat, 0044.63<br />

Het Algemeen Handelsblad van vrijdag 2 december 1864 vermeldde een ingekomen verzoekschrift<br />

in de zitting van de Tweede Kamer van maandag 28 november 1864, "(...) van],<br />

van Boldrik R.C. priester en kruisheer van het klooster St.Agatha, aandringende op het instellen<br />

van een onderzoek in deze zaak en op het toeleggen van pensioen aan de leden van dat klooster "<br />

95 PARTICEPS, De Ongelukkigen...y pp.55-58<br />

" Onder de op deze acte vermelde leden komen niet voor de Ew. heer P. Takken, te StAgatha<br />

geprofest, maar op dat oogenblik voor eenigen tijd afiuezig, en de Ew. heer H. van Giersbergen,<br />

die, zoo ik meen voor goed StAgatha voor Diest verwisseld had. Ook niet de leekebroeder F. van<br />

Oirschot, die nauwelijks een paar maanden geprofest, toch aanwezig was, en vroeg: of hij er ook<br />

kwaad mede kon, waarop men nogmaals de verzekering gaf, dat het alleen dienstig was in betrekking<br />

tot den staat aangaande den afkoop der goederen. De heeren van den Wijmelenberg, de<br />

Bruin en Verstegen waren niet van StAgatha. De laatste echter was er eenen geruimen tijd en is<br />

er gestorven. De twee anderen, worden gezegd in de acte, woonachtig te StAgatha gemeente Kuik,<br />

en dit was op dat oogenblik niet het geval. De eerste had er nooit zijne woonplaats gehad en de<br />

tweede daar geboren, was er in geen tien jaar meer woonachtig geweest en is er later ook niet<br />

wedergekomen; zij behoorden te Uden thuis. Een der leden, de WEw. heer]. van Boldrik meende<br />

dat, als hij niet tot de vennootschap toetrad, hij dan van alles geheel was uitgesloten; trad hij toe,<br />

dan achtte hij zich in zijne regten en aanspraken tekort gedaan, ten minste voor zooveel hij van<br />

den aanleg kon ontdekken; en daar hij alle reden had van wantrouwen, kon hij, zijn vorige<br />

condition in aanmerkinggenomen, niet besluiten, vooraleer hem een schrifielijk bewijs, van in alle<br />

zijne renen te blijven. afgegeven was, dat hem zonder de anderen te verontrusten, door den secretaris<br />

der Orde geschreven en onderteekend overhandigd werd, het luidt als volgt: " De ondergeteekende<br />

verklaart in gemoede dat de notariele acte, waarbij de confraters van StAgatha zich constitueren<br />

tot een buwerlijk zedelijk Iwchaam. eene bloote formaliteit is, ten overstaan van den staat,<br />

in niets betrekking hebbende of in verband staande met het regt als geprofest religieus dier canonie<br />

van StAgatha, en dat de naamondertekening van confr. ]. van Boldrik, slechts ah dusdanig wordt<br />

geconsidereerd, des noodig om geene moeijlijkheden te maken. Was geteekend voluit N. kanonikus,<br />

S. + secretaris. StAgatha 1855, den 5 April ". Dit bewijs werd geviseerd door twee leden van<br />

StAgatha ah getuigen (...). Menig lid vroeg zich of: wat moeten alle deze dingen toch betekenen I<br />

Weldra echter gingen hunne oogen open.<br />

Weinige dagen daarna ging de mare langs den geheelen Maaskant: De heeren van St.Agatha<br />

hebben afstand eedaan van hunne rijkdommen! Uden is baas! De Udensche vrienden beschouwden<br />

daarvoor artikel vijfder gemelde acte voldoende.


66 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

In dit boekje ging Particeps (Van Boldrik/Takken) zo heftig te<br />

keer tegen Van den Wijmelenberg en de kruisheren van Uden,<br />

dat een reactie niet kon uitblijven. Reeds op 26 oktober 1864<br />

bracht de magister-generaal Mgr. Zwijsen van het bestaan van het<br />

pamflet op de hoogte: "Er is hier in omloop een boekje ... Het<br />

werkje is vuil en ten nadeele van Sint Agatha en van de Orde; het is<br />

met studie bewerkt om onze onderhandelingen te 's-Hage te benadeelen;<br />

het bevat veele ongerijmdheden en onwaarheden: het is onnauwkeurig<br />

in de opgaven en aanwijzingen: het is vol van verkeerde<br />

en verdraaide toepassingen; er komen ook verminkte aanhalingen<br />

voor; het verheft boven al den Heer Van Boldrik, en spreekt met lof<br />

van Takken en den weggejaagden Broeder. De schrijver is niet bekend;<br />

doch het kan ons inziens niet anders, ofde Heer Van Boldrik<br />

moet daartoe de stoffen aangegeven hebben, zoo hij het niet zelfgeschreven<br />

heeft; wijl er zaken in voorkomen, die zonder zijn mededeeling<br />

niet kunnen geweten worden en wijl er gezegd wordt dat een<br />

dergelijk geschrift reeds in het voorjaar door iemand op zijn tafel<br />

gezien is. J<br />

Op 31 oktober 1864 stelde Van den Wijmelenberg zestien<br />

" Ophelderingen van de bewering van den Heer]. van Boldrik' op:<br />

Maar wat moet men nu verstaan, daar het regt op de vereeniging persoonlijk is, door de woorden:<br />

bij het verlaten den vereeniging? Hierdoor kan men toch niets anders verstaan, dan het<br />

verlaten der vennootschap. ofder door deze acte aangeeane vereeniging zoo als bij iedere aangegane<br />

bestaande maatschappij zou plaats hebben; goedschiks of kwaadschiks. Men kan toch hierdoor<br />

volstrekt niet verstaan, het verlaten van het huis ofklooster, want dan zou het zeer gemakkelijk<br />

zijn, als b.v. zulke eene vennootschap vele schulden had, behoefde men zich slechts buitenshuis te<br />

begeven, om daarvoor niet meer aansprakelijk te zijn, omdat men dan de vereeniging zou verlaten<br />

hebben. Misschien zal men er onder willen verstaan: het verlaten der klooster-Orde; en dit is op<br />

geene wijze mogelijk, dan bij overgang tot eene gestrengere Orde, of bij secularisatie door de<br />

pauselijke magt, die zonder titel van bestaan niet kan gegeven worden, want dispensatie of afval<br />

ontbindt niet van zijne regten voor den staat, even zoo min als in het geestelijke een priester<br />

daardoor zijn karakter verliest.<br />

Steeds poogde de met de nieuwe instellingen ontevreden heer J. van Boldrik de Orde op eene<br />

wettige en eerlijke wijze te verlaten en dit was hem te voren door zijnen overste S. W. Gielen<br />

toegestaan, zelfs ook door H. van den Wijmelenberg als belofte op de nadrukkelijke voorwaarde<br />

gesteld bij zijne vraag, van over zaken en personen der Orde te mogen disponeren. van Boldrik wil<br />

en Orde en vereeniging op eene gemoedelijke wijze en onder eenen behoorlijken titel van bestaan<br />

verlaten, omdat hij zich met de nieuwe instellingen niet kan vereenigen, en zich daartoe ook<br />

volstrekt niet verpligt acht. Daarom werd hij gedurende een dozijn jaren door eene menigte<br />

trouweloosheden her en derwaartsgeslingerd, (...)."<br />

96 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, p. 159


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 67<br />

I Van Boldrik was sinds 16 maart 1847 kruisheer. Op 23 fe-<br />

bruari 1857 verliet hij het klooster en de Orde. Op 10 maart<br />

1860 werd hij geseculariseerd.<br />

I Nooit worden religieuzen door hun professie eigenaars van<br />

kloostergoederen. Vanaf hun professie worden ze wel on-<br />

derhouden door hun oversten, zolang ze trouw blijven aan<br />

hun professie.<br />

5 Alle professies worden afgelegd aan de magister-generaal en<br />

niet aan de priores van de huizen. Ook in vroegere tijden<br />

konden de leden van de Orde van het ene klooster naar een<br />

ander klooster gezonden worden. De redenen van overplaatsing<br />

stonden in de statuten vermeld. Wie definitief overgeplaatst<br />

werd, verloor zijn aandeel in het gemeenschappelijk<br />

vruchtgebruik in zijn vroeger klooster, maar verwierf hetzelfde<br />

recht in zijn nieuw convent.<br />

i " Al wat van S. W. Gielen vanaf 1806-1855 gezegd word als<br />

eigenaar, en het inlijven der leden als mede-eigenaars is reeds<br />

in nr. 2 opgehelderd; hierbij moet opgemerkt worden dat een<br />

Prior door zichzelven niet kan aannemen of inlijveny maar<br />

dat hiertoe het gezag van den Generaal tot de wettigheid<br />

noodig is."97<br />

97 Particeps schreef: " (...) Na het verval en de ontbinding der geheele Orde was de Canonie<br />

van St.Agatha nog slechts met zeer weinig leden overgebleven; volgens de wetten mogten de kloosters<br />

niet meer handelen als zedelijke ligchamen en konden dus ook geene goederen meer stellen ten<br />

name van een convent. Er was slechts keuze tusschen drie zaken: of de goederen moesten gesteld<br />

worden ten name van een persoon uit de leden en dit achtten anderen gevaarlijk, die ook niet<br />

wilden uitgesloten zijn; bfde goederen moesten ten name komen van den Overste; dit had hetzelfde<br />

bezwaar in en bovendien kon het nog aanleiding geven tot groote willekeur; bfmen moest ze<br />

schrijven op naam van een partikulier buiten het klooster en daartoe was een bij uitstek vertrouwd<br />

persoon noodig. Toch ging men te StAgatha tot dit laatste middel over.<br />

Van de hiervoren opgenoemde thans door het rijk betwiste eigendommen werd de admodiatiesom<br />

ofpacht van f.1700 'sjaars, die steeds voor korter of langer tijd weder vastgesteld werd, op<br />

naam van een partikulier, niet tot de kruisheeren behoorende geschreven, ofschoon deze noch door<br />

het gouvernement noch door de leden verder bemoeid werd.<br />

Evenzoo was het met de eigendommen die zij later verkregen ofaangekocht hebben, hoewel de<br />

Eerw.Prior Gielen een groot gedeelte daarvan ten zijnen name had. Hoe hiermede gehandeld is na<br />

zijn onverwachten dood in 1855 kunnen wij moeijelijk opgeven. Wij weten ook niets van successie,<br />

want zoo als steeds bij overlijden plaats had moeten de goederen zijner nalatenschap aan de<br />

leden des huizes komen, doch daar hij geen testament noch schuldbekentenis volledig had achtergelaten,<br />

heeft men later aan eenige leden zijner familie nog in het geheim eene uitkeering moeten<br />

doen. (...) " PARTICEPS, De Ongelukkigen..., pp. 17-18


68 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

5 De gelofte van armoede vereist van een religieus dat hij<br />

zich voor zijn leven lang verbindt van alle betrekkingen,<br />

vooruitzichten, voordelen en zelfs van zijn patrimoniale bezittingen<br />

afstand te doen. Wie die gelofte aflegt " vestigt<br />

zijn geheelen steun en toeverlaat op het klooster om van hetzelve}<br />

door zijne getrouwe gehoorzaamheid en volharding in<br />

zijn Professie tot aan den dood toe, onderhouden te worden. "<br />

6 Gemeenschap van goederen wil zeggen dat de conventuales<br />

daaruit hun leven lang voor hun onderhoud kunnen putten,<br />

" maar niet dat zij daarover kunnen beschikken tenzij<br />

met toelating van het algemeen gezag in de Orde en in veele<br />

gevallen ook nog met toestemming van Rome ". Die regel<br />

heeft ook altijd in Sint-Agatha gegolden. Als men nu bedenkt<br />

dat het hoogste gezag van de orde in Uden was, zal<br />

men gemakkelijk begrijpen wat bedoeld wordt met de<br />

Udense inmenging.<br />

7 Van oudsher werden de confraters van Sint-Agatha bij de<br />

onderhandelingen met de burgerlijke overheid betrokken.<br />

Het is onjuist te beweren, dat dit thans niet meer gebeurt.<br />

8 Dat voor en na de Franse Revolutie " aan gemelde leden alles<br />

in statu quo gelaten is, dit kan voor van Boldrik volgens<br />

n°.6nietsafdoen. "<br />

9 " In het Besluit van 2 September 1814 is slechts spraak van de<br />

toen gesupprimeerde kloosterlingen en had zelfs eigenlijk niet<br />

op StAgatha moeten toegepast worden. Doch hierbij zou nog<br />

een ander besluit van den 8 Febr. 1815 kunnen gevoegd wor<br />

den waarin het jaarlijksche pensioen alleen aan die gesuppri<br />

meerde kloosterlingen wordt toegekend, die nog gedurende de<br />

loop dezesjaars 1815 mogten verlaten"<br />

10 De kruisheren van Sint-Agatha verkeerden nu nog steeds in<br />

dezelfde toestand als in 1814, met dit verschil dat zij nu wel<br />

nieuwe leden mochten aannemen.<br />

11 "De bedoelde leden na 1840 aangenomen en ingelijft kunnen<br />

geene andere zijn als de thans aanwezige, wijl inlijving verbroken<br />

wordt door het verlaten der Orde en door wettig uit<br />

dezelve weggezonden te worden."


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 69<br />

12 Het stuk over de opgave van de fundaties in 1852 werd<br />

niet door de leden, maar door Prior Gielen opgemaakt.<br />

13 "De onderhandsche verkoop der goederen wordt gedaan aan<br />

Kruisheeren, die volgens nr.3 Kruisheeren van St.Agatha zijn,<br />

met overleg en toestemming der overige aanwezige stemgeregtigde<br />

Kruisheeren van St.Agatha, weshalve de uitdrukking van<br />

nieuwere kruisheeren geen andere beteekenis kan hebben dan<br />

later, doch wettig in het klooster van St.Agatha aangekomen,<br />

terwijl de afvallige en weggejaagde volgens nr. 5 en 11 zich<br />

van schade en ongeluk niet te beklagen hebben, dan door<br />

hunne eigene schuld; in hoeverre deze laatste admodiateurs en<br />

pachters van den staat willen zijn en kunnen genoemd, zal<br />

men uitnr. 6en 7kunnen afleiden."<br />

14 "De eerbiedige vrager vergist zich nog op het einde in zijn opgegeven<br />

tiental; doch dit is een kleinigheid; die zich in het<br />

groote vergist, kan zich nog veel gemakkelijker in het kleine<br />

vergissen."<br />

15 Zij die het klooster verlaten of weggezonden worden, hebben<br />

geen recht op pensioen.<br />

16 "Al de goederen tot den staat te nemen zou een schreeuwende<br />

act zijn en eenen eeuwigen blaam op den staat werpen, terwijl<br />

het reeds voor de wereld, vooral voor de Catholieken, eene<br />

harde zaak is een gedeelte der goederen, die door alle staatsbesturen<br />

heen tot hiertoe nog gerespecteerd en bewaard gebleven<br />

zijn, te moeten laten varen."98<br />

2.3.3 Particeps en Philippona<br />

In 1865 publiceerde Louis Philippona in 's-Hertogenbosch "<br />

Drie opene brieven aan Particeps"99 waarin hij in heftige bewoordingen<br />

de kruisheren verdedigde: "(...) Stelt men zich nu daarenboven<br />

de orde der Kruisheeren voor, zoo als die werkelijk is, namelijk<br />

als eene vereeniging van kloosterbroeders, die bij hunne intrede in de<br />

98 Arch.Generalaat, 0044.64<br />

Dit document was tevens bedoeld als toelichting voor Mgr. Zwijsen, aan wie de suppliek<br />

die van Boldrik naar de paus had gestuurd, ter beoordeling werd toegezonden.<br />

99 L. Philippona, Drie opene brieven aan Particeps, schrijver van " de ongelukkigen van het<br />

klooster van St.Agatha ". 's-Hertogenbosch, 1865, 79 p.


70 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

orde plegtig vrijwillig armoede en volkomene gehoorzaamheid belooven,<br />

en derhalve niet in het minst aan particuliere bezittingen van<br />

hethuisofklooster, waarin zij geprofest zijn, mogen gehecht zijn, dan<br />

blijkt het zonneklaar dat de generate overste v.d. Wijmelenberg - altijd<br />

naar hetgeen gij ons zelf verhaalt - gehandeld heeft, zoo ah elk<br />

verstandig hoofdbestuurder moest, en zoo ah elk kloostervoogd naar<br />

zijn geweten kon doen. (...) De eerwaardegenerale overste, die evenmin<br />

zijne magt was te buiten gegaan, toen hij, naar de bepalingen<br />

van eene uitdrukkelijke vergunning van den H.Stoel, de goederen van<br />

St.Agatha in de algemeene schatkist en ten laste der geheele klooster-<br />

orde had neergelegd, misbruikte voorzeker evenmin zijne magt, toen<br />

hij de grondwet zijner orde, de grondwet, waarin hij generaal geworden<br />

was, en die hem zijnen werkkring voorschreef, getrouw en volgens<br />

zijnen pligt overal, en dus ook in St.Agatha, uitgevoerd wilde zien.<br />

(...) Al wat te St.Agatha en al wat door den generalen overste verrigt<br />

is, werd niet alleen door de opperste magt in deze, den paus namelijk,<br />

maar ook door alle, ja mijne heeren door alle stemgeregtigde leden der<br />

kruisheeren orde goedgekeurd. Ik zeg: door alien; hetgeen blijkt vooreerst<br />

uit de bekentenis van Particeps zelven, die verklaarde dat op den<br />

14 Maart 1855 door den generalen overste aan alle leden der kruis<br />

heeren orde eene acte werd voorgelegd, waarin men hem volkomen<br />

magtigde over de personen en zaken der geheele orde te beschikken,<br />

welk stuk alien zonder eenig voorbehoud teekenden, behalven Takken,<br />

een der drie helden van Particeps. (.. J"100<br />

Ook in de tweede brief probeerde Philippona een aantal stel-<br />

lingen van Particeps te weerleggen:<br />

1 In alle ernst geloofde Particeps toch zelf niet dat de kloosterregel<br />

en de statuten niet meer van kracht waren. De Regel<br />

van Augustinus had al vele eeuwen getrotseerd en de statu<br />

ten stamden uit 1660.<br />

2 De bewoners van Sint-Agatha, beweerde Particeps, waren al<br />

enkele eeuwen geen kloosterlingen meer, geen kruisheren,<br />

maar particulieren en leden van<br />

101<br />

een bijzondere corporatie.<br />

3 L. Philippona, Drie opene brieven, pp.7 - 11<br />

1 Particeps staafde deze bewering met drie argumenten :


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 71<br />

Philippona noemde deze stelling een sofisme. Om hun<br />

kloostergoederen te redden waren de kruisheren van Sint-<br />

Agatha verplicht geweest zich te bedienen van middelen,<br />

die in normale omstandigheden niet geoorloofd waren. De<br />

getroffen maatregelen hadden echter nooit tot misbruiken<br />

en tot opheffing van het conventleven geleid. Overigens<br />

hadden ze steeds de instemming genoten van de kerkelijke<br />

overheid. Tenslotte waren alle maatregelen gelimiteerd in<br />

de tijd: ze zouden onmiddellijk vervallen, van zodra het<br />

normale kloosterleven weer kon plaatsvinden.102<br />

) Volgens Particeps beschikte Sint-Agatha over vorstelijke<br />

inkomsten en herbergde onnoemelijke schatten. Een dergelijke<br />

bewering wekte, aldus Philippona, alleen maar de<br />

begeerte van de protestanten op om het klooster Sint-<br />

Agatha zoveel mogelijk geldelijk te benadelen. " Immers, er<br />

wordt ons gesproken van ajzonderlijke bankiers, van een halve<br />

tonne gouds aan enkel kerksieradeny van eene prachtige bibliotheeky<br />

van collecties van meesterstukken van het penseel, van<br />

eene onschatbare waarde aan goud en zilver, en van een gebouw,<br />

nagenoegeen bunder groot, opgepropt met allerlei kostbaarheden.<br />

En wat is er nu waarheid, heilige waarheid in al<br />

die overdrijving ? (...)"m<br />

[ Philippona erkende het feit dat in de zeshonderd jaar, die<br />

de Orde van het H. Kruis bestond, kloostergoederen nooit<br />

van het ene klooster naar het andere overgingen.104 Tot in<br />

1855 bezat ieder klooster zijn eigen goederen. Particeps<br />

moest echter toch weten dat de kloosters van Uden en<br />

Diest financiele steun genoten van prior Gielen. Vanaf<br />

de kruisheren van Sint-Agatha kregen van paus Gregorius XVI en later ook van paus Pius IX<br />

dispensatie om als private personen te mogen handelen.<br />

Drie kmisheren van Sint-Agatha zouden ieder 8000 gulden in privaat bezit genomen hebben<br />

In de Annales werd aangetoond, dat in 1840 maar drie kanunniken te Sint-Agatha en maar<br />

twee kanunniken te Uden meer over waren, die slechts de fysionomie en de kleur van de orde<br />

voor het geheugen bewaarden. L. Philippona, Drie opene brieven, pp.36-37<br />

102 L. Philippona, Drie opene brieven, pp.36-43<br />

103 L. Philippona, Drie opene brieven, pp.44-47<br />

104 C.R. Hermans, Annales, dl.III, p.658. Philippona wees op het nunanceverschil tussen<br />

11 overgingen " en " mochten overgaan." L. Philippona, Drie opene brieven, pp.48-49


72 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

1855 waren de goederen algemeen geworden en mochten<br />

nu van het ene klooster naar het andere overgeheveld worden.105<br />

5 Particeps beweerde dat een paar kruisheren van Uden zich<br />

wilden opdringen bij de verkiezing van een nieuwe prior in<br />

Sint-Agatha in 1806. Deze bewering kon Philippona gemakkelijk<br />

ontzenuwen door te verwijzen naar het schriftelijke<br />

verzoek van de kruisheren van Sint-Agatha aan Mgr.<br />

van Velden de Melroy om prior Smits van Uden te willen<br />

aanduiden als voorzitter bij de keuze van een nieuwe prior,<br />

als opvolger van de overleden prior Leurs.106<br />

6 De kwestie Cornelissen en de schikkingen met pater J. Co-<br />

eberch. " De geheele quaestie van den heer Cornelissen komt<br />

hierop neder, dat hij als fatsoenlijk man, met goedvinden van<br />

zijnen overste, niet heimelijk uit het klooster weggedrost, maar<br />

behoorlijk en met voorkennis van een ieder met een zeer loffelijk<br />

doel vertrokken is, niet om als vadsige monnik uit de beurs<br />

van StAgatha te leven, maar als Missionaris in Friesland eene<br />

parochie te gaan bedienen. Die man heeft niet, zoo als uwe<br />

ongelukkigen straatrumoer gemaakt bij zijn vertrek; hij is niet<br />

als een halve dwaas bij de marechaussees in het holle van de<br />

105 Philippona merkte verder op, dat hij zich niet kon indenken dat een religieus de gelofte<br />

van armoede niet hoefde af te leggen, zodat hij particuliere eigendommen kon bezitten.<br />

L. Philippona, Drie opene brieven, pp. 49-52<br />

106 C.R. Hermans, Annales, dl.II, pp.609-610 ; L. Philippona, Drie opene brieven, pp.52-<br />

53<br />

Particeps schreef: " (...) Na het overlijden van den laatsten Definitor en Prior van St.Agatha<br />

J. Leurs, verkeerden de Ew. heeren Wijnantz, Beijertz en Schwartz in de grootste verlegenheid. Zij<br />

hadden met allerlei moeijelijkheden zoowel onderling, als met een paar te Uden nog overig zijnde<br />

leden, die zich te StAgatha wilden indringen, te kampen; de nieuwelingen, die zij bij zich genomen<br />

hadden, waren bescheiden genoeg, om alles onder raadgeving aan hen over te laten. Dan zij<br />

moesten toch weder eenen oversten des huizes, eenen Prior hebben, wilden zij blijven voortbestaan,<br />

en geheel St.Agatha niet in duigen en in vreemde handen laten vallen. Onderling iemand te<br />

kiezen en het daarbij te laten, was door het verval en de geheele ontbinding onmogelijk geworden,<br />

ten minste als er eeniggezag en wettigheid aan zou gegeven worden; derhalve wendden zij zich tot<br />

den plaatselijken bisschop van Roermond, te meer omdat de Ew. heer P. Smits van Uden zich het<br />

praesidium wilde aanmatigen, en aandrong dat de bisschop hem daarvoor bestemmen zou. Doch<br />

deze, regtvaardiger dan de Udensche heeren, ging niet buiten StAgatha iemand zoeken, maar<br />

benoemde den Ew. heer W. Wijnantz, Procurator en oudste van StAgatha, door wiens invloed en<br />

het gezag des bisschops de ZEw. heer S. W. Gielen in 1806 tot Prior werd aangesteld, in den<br />

ouderdom van 26jaren, terwijl de bisschop hem als dusdanig te StAgatha bevestigde (Cod. dip.<br />

p.174, 177) ". PARTICEPS, De Ongelukkigen..., p. 20


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 73<br />

nacht komen klagen, dat hij vervolgd en mishandeld werd, en<br />

evenmin is hij, door zijnen overste met reisgeld en geld voor<br />

anderen begiftigd en naar Diest gezonden, als huichelaar, met<br />

tranen in de oogen, het klooster uitgegaan, om dan onmiddelijk<br />

daarna alles dominies en vijanden van zijn klooster afte<br />

loopen en met het hem toevertrouwde geld wat men noemt<br />

door de koord te gaan. Die fadsoenlijke heer Cornelissen heefi<br />

niet getracht, in allerlei aan de katholieke vijandige bladen<br />

schandaal verwekkende artikelen te zenden ofblauwboekjes in<br />

het licht te geven, waaronder hij zijnen naam niet durfde te<br />

plaatsen. (...), en omdat het die man ook niet te doen was om<br />

de Kruisheeren aan de beurs te trekken en hun het geld uit den<br />

zak te kloppen, heeft men hem, behalve zijne kleederen en<br />

datgene wat hij gaarne medenam, een geschenk van f 400 in<br />

eens meegegeven. (,..)"107<br />

Particeps verwees dus ook naar J. Coeberch. Deze voormalige<br />

prior van Sint-Agatha erkende op 28 november 1761,<br />

dat hij lichamelijk versleten was en daarom fysiek in de<br />

onmogelijkheid verkeerde om het prioraat nog langer uit te<br />

oefenen. Daarom was hij bereid zijn ambt neer te leggen.<br />

Wei vroeg hij de toelating om in Sint-Agatha te mogen blijven<br />

wonen, " of naar believen van den generaal in een ander<br />

klooster van de Kruisheeren Orde, ofwel te huis bij zijne familiey<br />

maar dan onderhouden door het klooster van St.Agatha.<br />

(...) Ofzij, die aan den heer Coeberch deze verschillende door<br />

hem bedongen voorregten toestonden al of niet hunne bevoegdheid<br />

te buiten gingen, wil ik hier niet bespreken. De prior Co<br />

eberch schijnt een sujferige grijsaard te zijn geweest, wien men<br />

in de laatste dagen van zijn leven zelfi ongevraagd al datgene<br />

zou geschonken hebben, wat hij bij het nederleggen van zijne<br />

107 L. Philippona, Drie opene brieven, p. 54<br />

Particeps schreef: " (...) De eerw. heer Cornelissen ging om oneenigheid het klooster verlaten,<br />

nadat hij zich eerst eene som, waarvan hij kon leven, had doen uitbetalen. Hij werd daarop<br />

pastoor in Friesland, waarna hij zijn ontslag nam, en naar Megen, zijne geboorteplaats, terugkeerde,<br />

waar hij als privaat-geestelijke leefde. Aldaar overleed hij, zonder sedert zijn vertrek, iets<br />

van zich te hebben laten hooren bij de kruisheeren ( in Tab. Missionaris in Frisia). " PARTI<br />

CEPS, De Ongelukkigen..., p. 21


74 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

waardigheid door zijne onderhoorigen zich schriftelijk deed<br />

toekennen. (...)"m<br />

7 En dan was er de geheime aanvraag van de commissarisgeneraal<br />

aan de Romeinse instanties om de communitas<br />

bonorum etpersonarum te mogen invoeren. Voor Philippona<br />

leed het geen twijfel dat Van den Wijmelenberg dit verzoek<br />

niet deed als kloosterling of als prior van Uden, maar<br />

als hoofd van de orde. Overigens was deze aanvraag helemaal<br />

niet in strijd met het kerkelijk recht. De aanvraag<br />

werd immers goedgekeurd. " De eenige vraag die nu nog rijzen<br />

kan is deze: Waarom werd de Breve, toen zij eenmaal van<br />

den Pans bekomen was, niet onmiddelijk ten uitvoer gelegd ?<br />

Ik zou kunnen volstaan met daarop eenvoudig te antwoorden:<br />

dat alleen de Generaal beslissen moest, wanneer hij die Breve<br />

aan zijne onderhoorige orde-broeders zou bekend maken; hij<br />

was in deze aan niemand eenige verklaring schuldig Ik voor<br />

mij kan echter zeer goed aannemen, dat hij die volmagt in bezit<br />

wilde hebben om casu quo daarvan gebruik te maken.<br />

Maakte hij echter van de aan hem verleende volmagt gebruik,<br />

dan moest hij natuurlijk den eerw. prior van StAgatha, die<br />

reeds gedurende een vijftigtal jaren het bestuur over de eigendommen<br />

van StAgatha had gehad, noodzaken, zijne geheele<br />

administratie aan hem over te dragen. De generaal der orde<br />

nu, die om zijne gemaatigdheid en gemoedelijkheid bij een ieder<br />

gunstig bekend staat, meende den prior het genoegen en de<br />

eer van die administratie te moeten laten tot aan zijn 50jarig<br />

jubelfeest, en hij kon zulks des te eerder doen, omdat, zoo als<br />

Particeps zelferkent, de prior zelfaan andere kloosters, o.a.<br />

aan het nieuw te stichten te Diest in Belgi'e reeds aanmerkelijke<br />

sommen had geschonken. Intusschen stierf de eerw. prior<br />

Gielen nog voor dat de feestdag van zijn jubilee was aangebroken,<br />

en de Generaal meende alsnu, dat de Breve bekend<br />

gemaakt en ten uitvoer gelegd moest worden. Intusschen was<br />

in de Breve als voorwaarde van hare ten voile in werking treding<br />

bepaald, dat de prioren of superioren zich tegen het al-<br />

108 L. Philippona, Drie opene brieven, p. 55 ; C.R. Hermans, Annales, dl.III, p. 485


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 75<br />

gemeen verklaren der goederen niet mogten verzetten: " Sub<br />

conditione si Priores seu superiores dicti ordinis monasteriorum<br />

non obsistunt. " Aan die voorwaarde is niet alleen stipt<br />

voldaan, maar men heeft niet alleen de prioren en oversten der<br />

kloosters, maar al de stemgeregtigde leden der Orde een schriftelijk<br />

bewijs doen teekenen, waarbij zij deze schikking in alle<br />

opzigten goedkeuren. (...)"m<br />

In de derde brief ging Philippona nader in op de modaliteiten<br />

die Van Boldrik wilde bedingen met het oog op zijn secularisatie.<br />

Deze beweerde bij hoog en bij laag dat Van den Wijmelenberg<br />

hem plechtig een financiele tegemoetkoming had beloofd, terwijl<br />

de magister-generaal zich enkel een vage belofte herinnerde, "ik<br />

zeg niet eens eene belofte, maar eene vage toezegging van eene aalmoes<br />

te hebben gedaan, die anderen als een titel voor secularisatie hebben<br />

beschouwd"110 Wegens zijn schandalig en recalcitrant gedrag was<br />

er echt geen reden om Van Boldrik een martelaar te noemen:<br />

"Immers, zijn vertrek uit St.Agatha draagt alle kenmerken van het<br />

tegendeel Zonder aan iemand dat booze plan bekend te maken, geeft<br />

die man voor, gaarne naar een ander klooster te willen vertrekken en<br />

speelthij tegenover zijnen Overste den lafhartigen rol van huichelaar.<br />

Hij doet zich de noodige kleederen geven, ontvangt een behoorlijk<br />

reisgeld, belast zich met eene vrij beduidende som om aan den Over<br />

ste van het Klooster te Diest te overhandigen, neemt van zijne kloosterbroeders<br />

met tranen in de oogen afscheid, valt zijnen Generaal te<br />

voet om den zegen, verlaat nu het klooster en begeeft zich al zeer<br />

spoedig tot protestantsche predikanten en felle vijanden van zijn<br />

klooster, zonder natuurlijk naar Diest te vertrekken, terwijl men tot<br />

op heden te St.Agatha nog niet vernomen heeft, dat hij het hem toevertrouwde<br />

geld aan het adres bezorgd heeft. Zijn Overste sommeert<br />

hem binnen tweemaal 24 uren terug te keren naar zijn klooster,<br />

maar de man stoort zich aan niemand, en neemt met den dag eene<br />

y L Philippona, Drie opene brieven, pp. 58-60<br />

3 L. Philippona, Drie opene brieven, p. 63


76 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

meer vijandelijke bonding tegen over zijne voormalige Kruisbroeders<br />

aan.(...Pu<br />

Louis Philippona werd op 11 juni 1827 in Rotterdam geboren.<br />

Op 5 februari 1863 vestigde hij zich met zijn gezin in Uden. Hij<br />

was een handelaar in tabak, maar het moet gezegd worden dat hij<br />

even vaak van beroep wisselde als van woonplaats. Aanvankelijk<br />

had hij medicijnen gestudeerd, daarna werd hij journalist, vervolgens<br />

boekhandelaar en tenslotte weer journalist. In 1858 woonde<br />

hij in huize Lievendael in Strijp bij Eindhoven en was er directeur<br />

van de landbouwschool. In datzelfde jaar behoorde hij tot de medeoprichters<br />

van de Landbouwhuishoudkundige Maatschappij in<br />

het arrondissement Eindhoven, waarvan hij de algemene secretaris<br />

werd. Lang zal dit wel niet hebben geduurd, want zijn tweede<br />

dochter werd op 30 September 1859 in Groningen geboren. Hij<br />

had zich daar gevestigd vanuit Woensel. Op 12 mei 1864 vertrok<br />

het gezin naar Den Bosch om op 1 januari 1870 weer naar Uden<br />

terug te keren, waar Philippona op 16 april 1879 overleed.112 De<br />

eerste druk van " Drie Opene Brieven aan Particeps " verscheen in<br />

1864, vrij kort dus na het verschijnen van " De ongelukkigen van<br />

het klooster St.Agatha\ dat op 23 oktober 1864 in Nijmegen het<br />

levenslicht zag. Beide publicaties waren tendentieus. Philippona<br />

moet inzage hebben gehad in de brieven die Van Boldrik naar de<br />

burgemeester van Cuijk, naar de pastoor van Bemmel en naar de<br />

magister-generaal gestuurd had. Naar enkele van deze brieven<br />

verwees hij immers in zijn vlugschrift. Hij moet ook gesproken<br />

hebben met een verantwoordelijke in Uden of St.-Agatha, vermits<br />

hij over heel wat inside information beschikte, dus veel meer wist<br />

dan na raadpleging van de Annales mogelijk was. Overigens betaalde<br />

procurator De Vlam in 1864 voor drukkosten aan Philip<br />

pona 245 gulden.113<br />

111 L. Philippona, Drie opene brieven, pp. 68-69<br />

112 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, p. 176, noot 71<br />

113 Arch.Generalaat, 0012.2.6


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 77<br />

Op heel wat punten ontzenuwde Philippona de kritiek van<br />

Particeps. Zijn voorstelling echter van de "communitas bonorum et<br />

personarum\ die ook reeds voor de Franse Revolutie af en toe<br />

werd toegepast, was volkomen uit de lucht gegrepen. Daarom<br />

bevatten zijn brieven, behalve wat scheldproza, weinig bruikbaar<br />

materiaal ter verdediging van de kruisheren.<br />

2.3.4 Climax en oplossing in het nadeel van Sint-Agatha<br />

Aan W.F.A. Smits, de gemachtigde van Van den Wijmelenberg<br />

namens de orde voor de onderhandelingen met de regering over<br />

de goederen van Sint-Agatha, deelde de Minister van Financien,<br />

Mr. G.A. Betz, op 29 oktober 1864 mee, dat Van Boldrik een<br />

rekest aan hem had gericht, waarin hij bezwaren opperde tegen de<br />

overeenkomst betreffende de goederen van Sint-Agatha. Weldra<br />

zou bij Thieme, aldus het rekest, een brochure verschijnen waarin<br />

de bezwaren breder werden uitgewerkt. De minister vroeg nu<br />

dringend opheldering, omdat bij de bijeenkomst van de Tweede<br />

Kamer op 8 of 9 november de overeenkomsten omtrent Sint-<br />

Agatha op tafel zouden komen. Wilde Van Boldrik de regeling<br />

tussen de staat en de orde met betrekking tot de geadmodieerde<br />

goederen van Sint-Agatha dwarsbomen? Van den Wijmelenberg<br />

dacht van wel. Drie dagen eerder schreef hij Mgr. Zwijsen naar<br />

aanleiding van een brief die hij uit Rome ontvangen had over de<br />

geldelijke ondersteuning van Van Boldrik. Zekere personen hadden<br />

Van Boldrik meer beloofd dan zij later konden waarborgen.<br />

In de hoop dat Sint-Agatha zou bijdragen had men hem geseculariseerd<br />

en Rome verkeerde in de mening dat er ondersteuning was<br />

toegezegd. Nu zat de zaak muurvast.114 Bovendien leed het geen<br />

twijfel, dat Sint-Agatha er onder zou lijden bij de onderhandelin<br />

gen met de regering. Daar had de bisschop van Haarlem, Mgr.<br />

G.P. Wilmer, reeds op gewezen.115 H. Michiels van Nijmegen<br />

stelde een onderzoek in naar de herkomst van het pamflet en<br />

115<br />

4 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, p. 161<br />

5 Arch.Sint-Agatha, nr. 507. Minister G.H. Betz bracht W.F.A. Smits ervan op de<br />

hoogte, dat de Tweede Kamer op 14 november 1864 aiwijzend beschikte over de verkoop<br />

van de goederen van Sint-Agatha.


78 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

stuurde zijn bevindingen naar een kruisheer van Sint-Agatha:116<br />

"Ik zal u eens zeggen wat ik met zekerheid weet van signor Bolderik<br />

alias Botterik. Voor ruim eenjaar dreigde hij zulkdanigpamphlet uit<br />

te geven, maar Hugenpoth raadde het hem destijds afy dewijl de tijd<br />

niet geschikt was. Hij vertelde zelve aan pater Van de Valk dat hij<br />

alles klaarhady om het gedoe in de wereld te zenden, maar dat Hu<br />

genpoth het had afgeraden tot later. Aan 't boekje zijn meer handen<br />

geweest. Achter is de stijl beter. Men gist hier dat Boldrik het eerste<br />

gedeelte schreef, mogelijk afgegeven heeft aan eenen onbekwamen<br />

beeldhouwer, die toch beter is dan hij, en die het laatste, ook met van<br />

B. toch wat gefatsoeneerd heeft. De persoon wordt niet genoemd. Het<br />

is mogelijk Takken. Mogelijk een snuiter in de stad. Dit laatste zou<br />

ik denken. Den 22 October 's morgens om 9 uren is het boekje publiek<br />

gesteld; elk had het reeds om 10 uren, las en las nog eens, doch ik<br />

legde het naast kraayenvanger en pannekoeksprullen, en berustte bij<br />

eene schouderophaling. Den 22 October las hij 's morgens nog de<br />

H.Mis, maar 's avonds werd hij ontboden bij pater Consin die hem<br />

zeide dat het duidelijk was dat of hij 't boekje had geschreven often<br />

minsten de hand daarin had gehad; dat hij voortaan niet meer permitteerde<br />

dat hij las, dat hij 't boekje etc. aan Mgr. zou zenden, die<br />

er over beslissen zoude, ofhij al dan niet laten lezen zoude. (...)" U1<br />

Een tweede adres aan de Kamer richtte Van Boldrik op 11 november<br />

1864.118 Omwille van zijn pamflet had Zwijsen hem het<br />

mislezen verboden.119 Van Boldrik schreef nu een brief aan de<br />

deken van Venray, waarin hij vroeg te bemiddelen bij Mgr. Paredis.<br />

Hij had vernomen dat men voor het pensionaat van Mook<br />

een priester zocht.120<br />

116 Scheerder veronderstelde dat het De Vlam was. J. Scheerder, Henricus Van den Wij-<br />

melenbergy p. 162<br />

117 Brief van H. Michiels aan 'Amice\ Nijmegen, 4 november 1864. Arch.Generalaat,<br />

0044.65<br />

118 Arch.Generalaat, 0044.66<br />

119 Arch.Generalaat, 0044.67<br />

120 Brief van 25 november 1864 aan de deken van Venray, Arch.Generalaat, 0044.67<br />

" (...) ofkuntgij mij in niets helpen? Anders zie ik mijgenoodzaakt in het geheim den kost te<br />

zoeken bij la'tken; ik moet tog eeten en gekleed gaan. Nooit was ik in zulk eenen ellendigen toestand.<br />

God zij dank ! het is thans hier genoeg en evidend bewezen dat het ellendigen boekje ondanks<br />

mij is in 't licht gekomen, maar de stap is gedaan en daarvan terug te komen, van dat<br />

onbedachte bedanken, dit is voor zulk iemand niet doenbaar.(...) Niets schiet mij nu meer over


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 79<br />

Op 8 februari 1865 meldde Mgr. Zwijsen dat Van Boldrik<br />

schriftelijk retractie had gegeven: hij betuigde spijt over zijn aandeel<br />

in de uitgave van het boekje van Particeps en herriep de inhoud<br />

ervan, voor zover hij in de redactie ervan enige invloed had<br />

uitgeoefend. Hij beweerde spijt te hebben over het beroep dat hij<br />

gedaan had op de Tweede Kamer. Tenslotte herriep hij alles<br />

waardoor hij nadeel had berokkend aan het klooster van Sint-<br />

Agatha. "Hij heeft mij vrijheid gelaten, die retractatie te publiceren,<br />

hetgeen ik echter nog niet doelmatig geoordeeld heb, vermeenende<br />

vooralsnog te kunnen volstaan met in de courant aan te kondigen,<br />

dat hij de noodige schriftelijke retractaties had gedaan."r '121<br />

De door de regering voorgestelde overeenkomst over de goederen<br />

van Sint-Agatha werd op 14 november 1864 door de Tweede<br />

Kamer verworpen, ondanks hevig weerwerk van de katholieke<br />

afgevaardigden. De internuntius reageerde vrij laat, nl. in een<br />

brief van 25 juni 1865 aan Mgr. Zwijsen. Het kon best zijn, be<br />

weerde hij, dat Particeps materiele schade aan de kruisheren had<br />

toegebracht door de leden van de Kamer ertoe te bewegen om de<br />

door de regering voorgestelde overeenkomst over de goederen van<br />

Sint-Agatha te verwerpen. Dat die materiele schade ook invloed<br />

had op de terugloop van het aantal intredingen in de Orde van<br />

het H.Kruis, geloofde hij echter niet. De voornaamste, misschien<br />

wel de enige reden van het tekort aan novicen bij de kruisheren<br />

was, volgens hem, gelegen in de grote voorkeur die er in Nederland,<br />

net als elders overigens, bestond voor religieuze instituten,<br />

die zich op het actieve leven toeleggen. De regulieren die zich<br />

wijdden aan contemplatie en koorgebed alleen, oefenden veel<br />

minder aantrekkingskracht uit.122<br />

Zowel Van den Wijmelenberg als het definitorium (Van der<br />

Weijst, Verhulst, Manders en Smits) bleven inmiddels van mening,<br />

dat Van Boldrik in de Orde van het H.Kruis al zijn pijlen<br />

dan de hoop op den regering, maar ook zijt verzekerd dat ik mij daarbij niets zal veroorloven, wat<br />

mij hetgeweten nietgebiedte doen ah braafPriester. (...) "<br />

121 Arch.Generalaat, 0044.69<br />

122 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, p. 162


80 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

verschoten had en dat er geen reden was om ook maar enige fi-<br />

nanciele tegemoetkoming te doen.123 Zij trokken echter aan het<br />

kortste eind: op 20 februari 1866 onderwierp Van den Wijme-<br />

lenberg zich aan het mandatum van Rome, zij het onder pro<br />

test.124 Het definitorium steunde de magister-generaal volko-<br />

men.125<br />

Van Boldrik verhuisde naar het klooster van Grubbenvorst.<br />

Even pruttelde hij nog tegen. In een brief aan Mgr. Zwijsen<br />

schreef hij op 27 april 1866 : "(...) Het klooster van Grubbenvorst is<br />

rnij bekendy Monseigneur! en gisteren avond had ik de gelegenheid<br />

een voornaam Priester, die mijn geheel interieur en alle omstandigheden<br />

kenty te kunnen raadplegen. Hij deelde in mijn gevoelen, dat ik<br />

mijne kalmte, rust des gemoeds en tevredenheid, welke ik thans zoozeer<br />

geniet, aldaar weldra zou kunnen verliezen. (.. J"126<br />

Over de afhandeling van deze zaak, waarin Sint-Agatha uitein-<br />

delijk het onderspit had gedolven schreef definitor W.F.A. Smits<br />

123 Arch.Generalaat, 0044.68 en 0044.70<br />

124 Correspondentie met de internuntius op 19.10.1865 en 15.02.1866. Arch.Generalaat,<br />

00.44.73-74<br />

125 Op 13 oktober 1865 stuurden de definitoren Smits, Manders en Verhulst een brief,<br />

waarin zij betreurden dat van Boldrik uiteindelijk toch nog zegevierde: " 1. Onze onderwerping<br />

aan de uitspraak van den H. Vader kan aan geene twijfel onderworpen zijn, wanneer deze<br />

definitiefen absoluut is, doch 2. Wij menen te mogen en te moeten inbrengen bij zijne Hoogheid<br />

alle redenen welke deze resolutie zouden kunnen doen intrekken, ten minste die bewijzen welk<br />

offer wij ons voor zulken apostaat moeten getroosten, opdat men te Rome begrijpe, hoe hard het<br />

ons moet vallen voor hem en bij zijne rehabilitatie etc. bij zijne gedwongen en afgedwongen<br />

sustentatio te moeten onderdoen en in 't aangezigtgeslagen te worden, (...) Van hem toch is op alle<br />

wijzegeintrigeerd. (...) ". De rol, die een pater jezuiet had gespeeld in de secularisatie van van<br />

Boldrik, keurden de definitoren af. Ook bij de dominicanen had iemand zich op een zeer<br />

onverstandige manier barmhartig willen tonen en zich tot de magister-generaal gewend om<br />

een ondersteuning voor van Boldrik af te persen, onder bedreiging dat de kruisheren anders<br />

door de H.Stoel daartoe gedwongen zouden worden. "(...), nu krijgen wij een bevestiging van<br />

dat alles uit Rome en waarschijnlijk slechts uit een verkeerd medelijden, wat dan volgens onze<br />

gedachten opgemerkt is door scheeve voorstelling der gansche geschiedenis. Wij vragen 1. weet men<br />

te Rome, dat wij werkelijk zoo arm zijn?, maar vooral 2. Is onze verpligting aan zoo iemand niet<br />

schandelijk, ergerend voor de leden der Orde en voor het gansche publiek zoo wel protestansch, als<br />

katholiek? Hoogw.Heer, de zaak blijfl niet geheim, de gansche Orde, doch vooral UHWEw. lijdt<br />

er bijgevolg veel bij en misschien was het dus wel het beste middel, dat UHWEw. aan den nuntius<br />

te kennen gaf hoezeer uw definitorium meende zich tegen deze resolutie voorloopig te moeten<br />

verzetten, (...) " Arch.Generalaat, 0044.72<br />

126 Arch.Generalaat, 0044.75


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZEST1G V.D. 19E EEUW 81<br />

op 4 mei 1866 een brief aan Van den Wijmelenberg, waarin hij<br />

beweerde dat de kruisheren bedrogen waren geworden, maar dat<br />

de kwestie nu waarschijnlijk van de baan was.127<br />

2.3.5 nasleep<br />

De secularisatie van Van Boldrik en het proces Takken, waarover<br />

straks meer, kregen ook weerklank in de pers, waarin liberale<br />

en protestantse antipathie en verdachtmaking een vinnig katholiek<br />

verweer uitlokte. Voor wat de jaren 1866 tot 1877 betreft,<br />

verliezen wij Van Boldrik uit het oog.128 Op 8 September 1877<br />

schreef hij een brief aan de magister-generaal, waarin hij zijn<br />

leedwezen betuigde over een bijdrage in de Nijmeegsche Courant,<br />

waarin de schandalen van de jaren zestig werden opgerakeld.129<br />

127 Arch.Generalaat, 0044.76<br />

11 Ik ontving gisteren avond met den laatsten post inliggend schrijven van Mgr. Paredis. Ik heb<br />

het gecopieerd naar Mgr. Zwijsen gezonden en geschreven, dat de definitores alhier er niet in<br />

toestemden en dat ik dit gevoelen als het uwe en van de Lector durfde aangeven, dat geld geven<br />

voor ons wel eene drukkende last is, maar toch in deze geschiedenis ons het minste zwaar drukt,<br />

maar dat de volgende redenen ons meer beweegen:<br />

1. dat er eene groote ergernis naar onze confraters uit geboren zou worden, wanneer zij het te<br />

weten komen;<br />

2. dat onze vijanden tegen ons zullen blijven glorieren en de Orde deprimeren (...);<br />

3. dat Rome zelve ons den weg van bevrijding van dit scandalum heefi aangewezen met Mgr.<br />

Paredis te gelasten van hem te plaatsen.<br />

Dat Mgr. Paredis wel verlangt, dat wij aan het gebod van Rome voldoen, maar of wij dan ook<br />

niet mogen en moeten verlangen, dat ook ZHEw. aan het mandatum van Rome voldoet. Dat het<br />

aanbod van Mgr. Paredis nobel schijnt, maar dat het tevens een middel is om zich van een lastig<br />

mandatum te ontmaken en te kunnen zeggen, dat ons alleen door die valsche ijveraars den kool<br />

gestoofd is. Redenen, waarom ik Mgr. Zwijsen verzocht heb van Boldrik aan te praten van naar<br />

Grubbenvorst toe te gaan, want dat ik anders voor nieuwe haspelarij vrees. Dat wanneer het voor<br />

UHEw. en voor ons eene persoonlijke zaak was, het verduldig lijden eene deugd zou zijn, maar<br />

dat het nu ons als pligtverzuim zou worden toegerekend, want dat men in en buiten de Orde<br />

zeide, dat wij zonder eenige energie zijn en dat wij de gekrenkte eer van de Orde zoo veel mogelijk<br />

moeten trachten te herstellen nu men ons eenmaal langgenoeg op de teenen getrapt heefi. Dat het<br />

waar is, dat Mgr. Paredis eenigzins misleid is, maar dat wij letterlijk bedrogen en mishandeld<br />

zijn. Dat ik dan ook aan ZHWe. inlichting vraag ten einde te weten wat ik Mgr. Paredis antwoorden<br />

zal Ik had UHEw. en Mgr. Zwijsen vergeten te zeggen, dat de Eerw. Moeder te Nijmegen<br />

van mening was, dat v.B. gaan zoude, indien zij hem mogt zeggen, dat het geld van<br />

StAgatha komt, doch dat de Orde hiertoe niet meer verpligt is, wanneer Mgr. Paredis hem plaat<br />

sen wil. Ik meen dat daarin geen kwaad meer zitten kan, nu de jesuiet Rijkenvorstel het publiek<br />

gezegdheefi. (...)"<br />

128 In het generate archief van de kruisheren berusten geen brieven van of over van Bol<br />

drik over de tijdsspanne 04.05.1866 - 08.09.1877.<br />

129 " (...), thans ben ik in staat gesteld UHEw. daarvan alles te kunnen zeggen, doordien ik<br />

een briefontving van den schrijver, die mij bedreigt nog meer zulks te doen, waarvan ik hem met


82 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

In 1877 publiceerde Van Boldrik de brochure " Sint Agatha en<br />

de Regeering."m Daarin juichte hij het toe, dat Sint-Agatha tot<br />

een gerechtelijke actie tegen de Staat was overgegaan. Hij woonde<br />

nu weer in Nijmegen. Op 3 januari 1878 meldde hij Van den<br />

Wijmelenberg, dat zijn pennenvrucht zeer positief werd onthaald.<br />

"Ik had gehoopt, dat het boekje mij nog lets zoude afgeworpen hebben,<br />

maar het zal de kosten niet kunnen goedmaken" Spijtig was<br />

dat, want hij zat op zwart zaad: "Ik moest vertrekken off.60,- meer<br />

huur verwoonen. Het laatste heb ik moeten kiezen, zoodat ik thans<br />

f200,-, waarbij nogde belastinghf.25y- moet betalen. "131<br />

Mgr. A. Godschalk, bisschop van Den Bosch, informeerde in<br />

1879 bij Van den Wijmelenberg naar de secularisatie van Van<br />

Boldrik en reageerde op 13 oktober 1879: " Ik heb diensvolgend<br />

aan ZEw. geschreven, en hij erkent thans geene aanspraak op meer<br />

subsidie te hebben. De ZEw. Heer Deken van Nijmegen, wien ik<br />

mede geraadpleegd heb over het gedrag en den financielen toestand<br />

van voornoemde Heer, is echter met mij van gevoelen, dat het allezins<br />

raadzaam zou wezen, zoo hij bij wijze van eratificatie, behalve de<br />

behulp van de pastoor der Molenstraat, de pas heb afgesneden althans in den Gelderlanders en<br />

Katholieken bladen. Ziehier de historie. Die heer, een hulponderwijzer, heeft bijna twee jaren al<br />

onze vriendschap genooten, en wilde, ofliever gezegd had eene verkeering met ons nichtje aangeknoopt.<br />

Dit raakte geheel uit van cirka 4 h 5 maanden geleden door wangedrag zijner zuster en<br />

moeder - tevens geen vooruitzicht voor zijne exumina - loopt gevaar om evenals zijn vader gek te<br />

worden, een huigelend liberaal, wat thans evident is, enz. - kortom, hij wordt afgezegd, en vandaar<br />

uit wraak tegen mij de gevolgen. Bij bovengemelde bedreiging van nog meer te zullen leveren,<br />

en dat hij weder een stuk had klaar liggen, stelt hij de voorwaarde van f.25,- voor een paar<br />

cadeautjes van hem ontvangen, ofichoon hij het dubbele en meer van ons genoten heeft. Hij belooft<br />

erbij, wanneer hij die f.25,- zal ontvangen hebben, dan verder te zullen zwijgen. Nu hodden wij<br />

die cadeautjes terstond aan den kant gemaakt, ik heb hem f25,- gezonden en een kwitantie<br />

genomen. Ziedaar een schurk, een ondankbaren, die nu juist doet blijken wat hij is, (... ) ".<br />

Arch.Generalaat, 0044.77<br />

130 J. Van Boldrik, Sint Agatha en de Regeering, eene volledige oplossing der kwestie over de<br />

kloostergoederen. Nijmegen, 1877.<br />

131 Arch.Generalaat, 0044.78<br />

In een volgende brief, gedateerd 23 maart 1878, kloeg hij opnieuw over zijn financiele<br />

nood: " (...) Omdat ik de kosten niet kan bestrijden. Dit laatste heeft mij ook teleur gesteld met<br />

het boekje over St.Agatha, waarin ikf.30,- tekort kom, om reden, dat het niet geraden was meer<br />

agitatie te maken in 't belang van St.Agatha. Daarom had ik ze slechts op aanvraag en contante<br />

betaling in eene advertentie geveild. (...) Geloof niet dat hier bij mij het eigenbelang op den<br />

voorgrond staat, (...), maar ook kan ik het niet verheelen dat ik geen levensbestaan heb. (...)"<br />

Arch.Generalaat, 0044.79


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 83<br />

toegelegde som vanf. 180,00, nog wat van zijn behoorlijk onderhoud<br />

mogt ontvangen. Ik wensch met UHEw. van ganschen harte, dat hij<br />

naar het klooster terugkeerde, edoch naar het oordeel van voornoemden<br />

Heer Deken, zal zulks bezwaarlijk gaan. Heb daarom, uit vrees<br />

voor erger, medelijken met dien afgedwaalden broeder. Het zij echter<br />

verve van mij eenige pressie op UHW. te willen uitoefenen. Ik laat<br />

alles aan uw wijs beleid volkomen over. (,..)"152<br />

Nauwelijks was W.F.A. Smits tot magister-generaal gekozen of<br />

Van Boldrik stuurde hem een bedelbrief. De brief en ook het<br />

antwoord van Smits gingen verloren. Op 11 mei 1881 zond Van<br />

Boldrik een nieuwe brief: "Niet terstond heb ik (uwen) brief kunnen<br />

beantwoorden, die mij deels verblijde om de welmeenende genegenheid<br />

daarin uitgedrukt, maar tevens ook deedt hij mij tranen<br />

storten om de vooronderstellingen van opnieuw in oppositie te treden,<br />

van aanspraak te maken, op de goederen van StAgatha, van kerkelijke<br />

straffen, enz. Achl bespaar mij zulke treurige gevoelens! Gaarne<br />

wil ik alles doen wat van mij verlangd wordt, maar ik heb geen bestaan.<br />

Verlangt men van mij officieelen afitand van alle zoogenaamde<br />

pretentien van die voor altijd te laten varen, wat kan ik er op<br />

tegen hebben? Maar ik heb niets om van te levenll Ik kan door werken<br />

niets meer verdienen. Ik begin oud te worden. Zekerlijk betreur<br />

ik van harte alle mijne vroegere misstappen, en daarom heb ik nooit<br />

Hoog Wd. Heer Z.G. geschreeven of ontmoet zonder hem daarvoor<br />

vergeving te vragen. Zelfs openbaar in " De Tijd ". 01 laten we geene<br />

oude genezen wonden weder openreiten ! Ik heb mij steeds kunnen<br />

behelpen metf180,- toen alles niet zoo duur was als thans, maar nu<br />

132 Arch.Generalaat, 0044.80<br />

In een schrijven van 22 november 1879 wees Mgr. Godschalk Van den Wijmelenberg<br />

opnieuw op de benarde financiele toestand, waarin van Boldrik verkeerde: " De man schijnt<br />

met schulden beladen te zijn, en zou blijkbaar met een paar honderd gulden voor het oogenblik te<br />

helpen zijn. Ik heb natuurlijk geen lust om hem - zoo hij naar Rome zich wil wenden - daarin te<br />

helpen ofbehulpzaam te zijn. Zou het echter niet raadzaam wezen, uit vrees voor erger, ZEw. wat<br />

bij te staan? (...) " Arch.Generalaat, 0044.81.<br />

Een kladje van het antwoord van de magister-generaal, gedateerd 24 november 1879,<br />

bleef bewaard. Daarin wees hij erop, dat de orde door Rome verzocht werd om van Boldrik<br />

voor een bedrag van 180 gulden te betoelagen. Mgr. Zwijsen had daaraan toegoevoegd, " dat<br />

def.180,- ophouden zoodra hem door een officie ofbetrekking in zijn onderhoud voorzien worde.<br />

In zoo verre is onze verpligting voorloopw. " Van den Wijmelenberg verwees voorts naar het<br />

kerkelijk recht voor regulieren en herinnerde de bisschop eraan dat geseculariseerde regulieren<br />

geen rechten meer hadden op de kloostereigendommen. Arch.Generalaat, 0044.81


84 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

ben ik in schulden vervallen, en wat nog meer ondragelijk hard is, ik<br />

moet daardoor mijne goede zuster en nicht, die betrekkelijk nogjong<br />

zijny geheel arm maken, en minder dan armoedig leven kunnen wij<br />

toch niet. Ik heb den Intern. Apost. gevraagd of er reeds antwoord<br />

was, en tevens om zijnen goeden raad. Ik heb geen anderen Superieur<br />

tot wien ik mij wenden kan, tenzij ook tot Uwe Hoogwaardigheid.<br />

Dezelfde dag schreef pater Corstiens s.j., deken van Nijmegen,<br />

aan de magister-generaal: " Eerw. Boldrik heeft mij zoo wat den<br />

inhoud medegedeeld van een schrijven, dat hij drie dagen van Uw-<br />

Hoog Eerw. heeft ontvangen. Daarin schijnt verondersteld te worden,<br />

dat hij nog altoos den V. Boldrik is; strijdlustig, gevaarlijk ofvalsch;<br />

dat het heelaas zoo geweest is, moet ik bekennen; maar tegenwoordig !<br />

Ik geloofdat hij veranderd is, en dat de drijfveer van al zijn handeling<br />

nu alleen is het gebrek dat hij lijdt. De pastoors van Nijmegen<br />

kunnen weinig helpen: de eene bouwt eene kerk, de andere bereidt<br />

zich voor om hetzelfde te doen, andere hebben verjaagde ordebroeders<br />

ten hunne laste, enz. De zuster die bij hem inwoont is eene<br />

verstoote vrouw die hare revenuetjes best alleen op kan. Met kladschilderen<br />

heeft hij vroeger wel een duitje verdiend, maar tegenwoor<br />

dig foppen hem zijne oogen. De nood leert bidden, zegt het spreekwoord:<br />

maar eene hongere maag en een verward hoofd kunnen tot<br />

wondere dingen voeren. Zou er ook iets voor zijn, als men gebruik<br />

makende van de benarde omstandigheden, waarin hij verkeert, hem<br />

bij wijze van uitkoop voor goed onschadelijk maakte? Ik geloofdat op<br />

dit oogenblik alles mogelijk is. (,..)"134 Twee dagen later schreef<br />

Smits aan de deken van Nijmegen, dat hij bereid was tot een<br />

gift.135<br />

133 Arch.Generalaat, 0044.87<br />

134 Arch.Generalaat, 0044.88<br />

135 Arch.Generalaat, 0044.89<br />

Van dit schrijven kreeg van Boldrik inzage en onmiddellijk schreef hij een brief naar de<br />

magister-generaal: " (...) Uw welwillend aanbod is hoogtens vereerend voor mij, en geloofmij<br />

indien de nood mij niet dwong, zoude ik op geene wijze hoe ook mij gemeld hebben, en nog niet<br />

melden. Ook niet wanneer ik het overleiden van Hoogw. Heer Z. G. had kunnen vermoeden.<br />

Maar honger is een scherp zwaard, en, (...). Het ergste van al is nu: hoe kom ik door de schuld?<br />

Wanneer ik maandelijks de 6 fl. meer daarvoor ajzonder, dan blijft mijnen toestand dezelfde, en<br />

ik kom er levenslang niet door. Het beloopt circa f.300,- . (...) "


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 85<br />

De twee partijen kwamen overeen dat de orde iedere maand<br />

van Boldrik een kwitantie zou sturen van 21 gulden, die hij dan<br />

in het ziekenhuis van de Zusters van Liefde in Nijmegen mocht<br />

verzilveren.136 Even was er nog paniek toen van Boldrik gewoontegetrouw<br />

op de tweede dag van de maand naar het ziekenhuis<br />

ging om er zijn kwitantie in ontvangst te nemen, " in plaats van<br />

f.l5> dock de Ew. Overste wist van niets, en ik moest eene andere<br />

schrijven , als gewoon."137 Maar dit misverstand werd weldra uit<br />

de weg geruimd en vanaf juli 1881 ontving hij iedere maand de<br />

beloofde 21 gulden.138<br />

Op 16 februari 1895 overleed van Boldrik in Nijmegen. Hij<br />

werd begraven op het kerkhof van de parochie Leuth in de Ooypolder.139<br />

2A Hetproces Takken tegen de Orde van het H. Kruis<br />

Na een verblijf van slechts twintig maanden, waarin hij borg<br />

stond voor grote moeilijkheden, keerde Peter Takken op 6 fe<br />

bruari 1851 uit Curasao terug naar Nederland.140 Aanvankelijk<br />

had hij geen haast om naar het klooster terug te keren. Maar in<br />

het begin van September van dat jaar begaf hij zich toch naar<br />

Uden. Magister-generaal Van den Wijmelenberg legde hem een<br />

zware retraite en een fikse boetedoening op en vroeg later aan<br />

Mgr. Zwijsen of hij Takken weer aan het altaar mocht toelaten.<br />

Het verblijf van Takken in Uden was van korte duur. Van<br />

1852 tot 1855 was hij wiskundeleraar aan het college van Diest.<br />

136 Het concept van deze overeenkomst bleef bewaard. In mil voor de verhoogde maandelijkse<br />

toelage - van 15 naar 21 gulden - beloofde van Boldrik afstand te doen van alle aanspraken<br />

op de goederen van Sint-Agatha, van de orde en op alles wat met de orde in verband<br />

zou kunnen staan. Arch.Generalaat, 0044.89<br />

137 Brief van 8 juni 1881 aan magister-generaal W.F.A. Smits. Arch.Generalaat, 0044.90<br />

138 Brief van 10 juli 1881 aan magister-generaal W.F.A. Smits. Arch.Generalaat, 0044.91<br />

139 Zijn grafschrift luidde: "In memoriam Den Weleerw. Heer Joh. Wilh. van Boldrik. Geb.<br />

te Bemmel 19 Juli 1816. Gest. te Nijmegen 16 Febr.1895. Statuit ei Dominus testamentum<br />

aeternum et dedit illi sacerdotium gentis. Eccl. XLV,8 ". J. Scheerder, Henricus Van den Wij<br />

melenberg: een religieus emancipator in Oost-Brabant 1800-1881, p. 163, noot 31<br />

140 Voor meer informatie zie R. Janssen, De eerste generatie na de Franse Revolutie...,<br />

pp. 105-112


86 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Vanaf 12 oktober 1855 tot 1863 (?) was hij conventualis van<br />

Maaseik en tot 1857 leraar op het college. Hoeveel jaren hij precies<br />

in Maaseik verbleef, weten we niet. Op 2 augustus 1862 ondertekende<br />

hij in Uden het verslag van de priorkeuze van J. Verhulst.141<br />

Het kloosterleven viel Takken te zwaar. De "communitas bono-<br />

rum etpersonarum " weigerde hij in 1855 te aanvaarden. In 1862<br />

probeerde hij tevergeefs secularisatie te bekomen. Enkele brieven<br />

van lector W.F.A. Smits aan Takken en De Vlam verschaffen over<br />

deze kwestie een beetje duidelijkheid. Zo blijkt uit een brief van 7<br />

September 1862 dat Van den Wijmelenberg geen toelating kon<br />

geven aan Takken om buiten het klooster te leven, tenzij hij in<br />

een of andere bediening werkzaam was. Het canoniek recht verbood<br />

dit immers en de bisschoppen zouden zeker verzet aantekenen.<br />

Takken had als missionaris op Curasao reeds buiten het<br />

klooster gewerkt, ofschoon hij juridisch behoorde tot het klooster<br />

Sint-Agatha. Indien hij een bisschop kon vinden, die hem wilde<br />

aannemen, dan zou Van den Wijmelenberg wel toelating geven<br />

om buiten het klooster te leven. De magister-generaal kende een<br />

dergelijke bisschop evenwel niet. "(...) Ik wil dan liever met de<br />

deken van Gennip rugpespraak houden om voor U iets in Limburg<br />

uit te denken, doch zoo er ook daar voor U geen kans is zou zulks<br />

misschien gevonden kunnen worden in het diocees van Luik, wijl er<br />

daarzooveelgebrek aan Priesters is, denk daar eens over na.(...)" 142<br />

Smits onderhandelde ten gunste van Takken. Dezelfde dag nog<br />

schreef hij een tweede brief. Takken zou financieel onafhankelijk<br />

moeten zijn, benadrukte hij, om geseculariseerd te kunnen wor<br />

den. Als religieus was dat natuurlijk niet het geval.143 Voor een<br />

141 L. Sips, Elenchus van Uden, z.p.<br />

142 Arch.Generalaat, 0043.6, brief van 07.09.1862 van W.F.A. Smits (Sint-Agatha) aan<br />

P. Takken (Uden)<br />

143 Arch.Generalaat, 0043.6, brief van W.F.A. Smits aan P. Takken, s.d. (zaterdag)<br />

" Ik zie nu, dat de questie over den titulus sustentationis de moeijelijkste zal zijn om op te<br />

lossen, doch daarom is zij nog niet onoplosbaar. Dien titel moet ge hebben, maar daarom<br />

behoeft ge hem nog niet te gebruiken. Als ge nu het geld, wat ge in de orde hebt gebragt, eens<br />

terug ontvingt, en ge gaaft dat eens aan iemand uwer familie met beding dat hij of zij er U


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 87<br />

jaarlijkse toelage scheen Van den Wijmelenberg echter niet veel te<br />

voelen en daarom durfde Smits er niet meer op aan te dringen:<br />

"Toen ik sprak van eene jaarlijksche toelage, scheen hij minder tegemoet<br />

ofliever hij scheen mij te willen zeggen, daar moet gij U niet<br />

tusschen steken ". Daarop stelde Smits, dat Takken allesbehalve<br />

tevreden was met zijn situatie en dat de magister-generaal dit ook<br />

voldoende uit diens mond had kunnen vernemen. Van den Wij<br />

melenberg riposteerde dat hij daar niet veel van gemerkt had. Wei<br />

wist hij dat Takken liever in Sint-Agatha dan in Uden verbleef.<br />

Takken had zich echter heel bedaard en onderdanig gedragen<br />

toen Van den Wijmelenberg hem zijn motieven uiteenzette. Hij<br />

had toen aan de magister-generaal verklaard zo goed als alleen<br />

voor hem nog enig respect te hebben. Daarom snapte Van den<br />

Wijmelenberg niet waar Smits de informatie vandaan haalde dat<br />

Takken ontevreden over hem was. Smits vreesde nu dat Van den<br />

Wijmelenberg hem ervan verdacht, zelf een opruier te zijn, omdat<br />

hij de enige was die de verdediging van Takken op zich nam.<br />

Overigens had de magister-generaal duidelijk zijn afkeer laten<br />

blijken voor het feit dat Takken een bemiddelaar inschakelde: "<br />

Het schijnt dan dat hij toil, dat hij U immediate tot hem wendt en<br />

uw belangen voorstelt, want zeker is hety dat hij nog niet gelooft. In<br />

hoever ge dan zult slagen kan ik niet beoordelen, maar ge weet, hij<br />

houdt van geen geweld. (...) Als ge eene ofandere betrekking zoekt,<br />

zou ik U Belgie aanraden, er is mij onlangs eens gezegd dat er in<br />

Namen een kasteel was, waar men eenen priester verlangt om Mis te<br />

lezen, waaraan frs.800 en vrije intentien verbonden waren; ik durf<br />

niet meer bepaald te zeggen, wie dit aanhaalde, misschien de Prior<br />

van Maeseijck" 144<br />

eenen titel voor gaf, zou dit soms ook kunnen lukken, want ze begrijpen toch ook, dat zulke<br />

titel slechts in nood wordt aangesproken? Dit wilde ik U eens voorstellen en ten langen lesten<br />

zullen we toch wel er uitkomen. "<br />

In een ongedateerd schrijven aan de ontvanger van de registratie in Ledeakker vroeg pro<br />

curator J. De Vlam of de bouwhof met landerijen in Ledeakker nog steeds op naam stond<br />

van de weduwe Takken en of haar zoon Joannes Takken bij haar was ingetrouwd. In zijn<br />

antwoord deelde de ontvanger mee dat Joannes Takken de eigenaar was. Arch.Generalaat,<br />

0043.6, brief van J. De Vlam aan de ontvanger van de registratie in Ledeakker, s.d.<br />

144 Arch.Generalaat, 0043.6, brief van W.F.A. Smits aan P. Takken, s.d. Door de advocaat<br />

van Takken werd deze brief als bewijsmateriaal gebruikt tijdens zijn proces tegen de


88 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

L. Sips vermoedde dat Takken, die sedert 1862 in Uden verbleef,<br />

in 1863 naar Sint-Agatha terugkeerde.145 Geruime tijd voor<br />

hij het klooster verliet begon hij in elk geval moeilijk te doen over<br />

de 500 gulden die hij bij zijn professie in Sint-Agatha had ingebracht.<br />

In de nacht van 4 op 5 juni 1863 verliet hij de orde als<br />

een weerspannige tegen het hoger gezag. In een " Briefaan eenen<br />

wankelenden Katholiek, student aan de Hoogeschool te Utrecht "<br />

sprak L. Philippona over "(...) de zich zoo snel opeenvolgenden<br />

afual of ergernissen van eenigen katholieke Priesters, zoals Kraayvanger,<br />

Gillet, Spoor, Takken enz."146 Veertien dagen later schreef<br />

advocaat J. van Son aan Van den Wijmelenberg, die zich op dat<br />

ogenblik in Uden bevond: " Het geval - Takken verschilt aanmerkelijk<br />

van dat van van Bolderik. Dezey lid zijnde van het zedelijk lig<br />

chaam, verloor krachtens de statuten* alle regt op hetzelve door het<br />

klooster te verlaten. Volgens UHW. opgave is Takken er geen lid af<br />

en zijn dus de statuten van het zedelijk ligchaam op hem niet van<br />

toepassing Wat erger is, hij is eigenaar voor een gedeelte van de bezittingen<br />

te Diest, en kan dat derhalve ingevolge het burgerlijk regt<br />

opvorderen. Wat den inbreng en de accessoria aanbetreft, indien<br />

daaromtrent, zoo als ik vermoed, er iets bedongen ofbepaald is, en hij<br />

dien al terugeischen kan, schijnt toch de billijkheid te vergen dat kost<br />

en onderhoud in berekening komen. Doch, aangezien de apostaat<br />

gedeeltelijke eigenaar te Diest is, en de schuldbekentenis veel tegenspraak<br />

casu quo ontmoeten zal, zoude ik mij in de gegeven omstandigheden<br />

bevredigd achten, indien de afvallige tegen teruggave van<br />

f.500,- wilde ajzien van alle aanspraak hoegenaamd op de goederen<br />

zoo te Diest als elders, en die cederen aan het zedelijk ligchaam, Ik<br />

mag niet ontveinzen dat deze zaak mij bedenkelijker voorkomt, juist<br />

omdat Takken geen lid is van het zedelijk ligchaam, en goederen te<br />

zijner name heeft. In alle geval kan niet aan den advokaat zoo als in<br />

casu Bolderik geantwoord worden, omdat er geene identiteit bestaat.<br />

Raadzaam ware het dat UHW. oftewel Eerw. Heer Smits daartoe<br />

gemagtigd, den advokaat persoonlijk ginget spreken, en beproefdet<br />

orde. Op het einde van de brief werd de volgende aantekening gemaakt: " Van de 6 brieven<br />

zijn 4 zonder datum en 5 zonder adres. Proc. Deckers ."<br />

145 L. Sips, Elenchus van Uden, z.p. (vgl.1862)<br />

146 De Godsdienstvriend, dl.91, 1863, dl.II, p. 106


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 89<br />

den regatoiren eisch van f.500}- of zoo veel minder mogelijk af te<br />

koopen, (...). De advokaat schrijft mij vriendelijk en gewaagt niet<br />

van Diest. Zou hij ook trachten eerst met St.Agatha afte do en, met<br />

stil voorbehoud om later op Diest verhaal te nemen? (...)" 147<br />

Op 1 oktober 1863 overhandigde deurwaarder H.JJ. de Wijze<br />

uit Boxmeer Van den Wijmelenberg de dagvaarding, in opdracht<br />

van Peter Takken, om op 14 oktober te verschijnen voor de arrondissementsrechtbank<br />

in Den Bosch. De kloostervereniging,<br />

aldus de dagvaarding, bezat geen rechtspersoonlijkheid. Ze bezat<br />

een feitelijk maar geen wettig bestaan en daarom kon ook geen<br />

overdracht van eigendom aan haar plaats hebben gehad.148 Mr.<br />

A.J.M. Holster, procureur in Den Bosch, eiste de teruggave van<br />

de bewuste 500 gulden. Takken had immers verklaard, dat hij uit<br />

de kloostergemeenschap wilde treden. Hij eiste echter nog meer:<br />

"Aangezien al verder ook de overige goederen welke feitelijk in gezegde<br />

vereeniging zijn, aan haar niet als een zedelijk ligchaam kunnen toebehooren,<br />

aangezien daarentegen ieder der leden van gezegde vereeni<br />

ging als in een tusschen hen bestaande gemeenschap gelijkelijk geregtigd<br />

is, aangezien deze goederen, bestaande in roerende en onroerende, mobilairey<br />

effecten, schilderijen, boeken, manuscripten, gelden, bescheiden<br />

en andere geldwaarden tot eene aanzienlijke waarde aanwezig zijn,<br />

aangezien de eischer uit deze gemeenschap tredende geregtigd is van de<br />

gedaagde ah beheerders, immers als houders, solidairlijk terug te vorderen<br />

zijn inbreng en verdeeling te vragen der tusschen partijen bestaande<br />

gemeenschap, met vordering tot afgifte van hetgeen hem daarin toekomst,<br />

zijndehetnegendegedeelte. (...)" 149<br />

Takken leende op 28 oktober 1863 zevenduizend gulden van<br />

zijn broer Johannes Takken, landbouwer in Ledeakker, en van<br />

147 Arch.Generalaat, 0043.7<br />

148 Arch. Generalaat, 0043.8<br />

149 Arch.Generalaat, 0043.8<br />

Gedagvaard werden H. Van den Wijmelenberg, generale overste en prior van Sint-<br />

Agatha, G. Van der Weijst, supprior, J. De Vlam, procurator, E. Schraven, J. van de Ven, H.<br />

Verkuilen, W.F.A. Smits, W. de Jonge en J. Verbeck.


90 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Jacobus van Agten, landbouwer te Sambeek.150 Van den Wijme-<br />

lenberg en de kruisheren van Sint-Agatha engageerden procureur<br />

G. Deckers op 13 oktober 1863 om hun belangen voor de rechtbank<br />

in Den Bosch te verdedigen.151<br />

Op 11 november 1863 meldde Mr. Sassen aan Van den Wijmelenberg<br />

dat er geen schot in de zaak kwam. De advocaat vroeg<br />

de magister-generaal nadere informatie en bekwam het volgend<br />

antwoord:<br />

1 De financiele inbreng van Takken werd overhandigd aan<br />

prior Gielen.<br />

2 In het begin van 1855 waren er in Sint-Agatha veertien<br />

priesters en broeders aangenomen, in 1863 vierendertig<br />

maar ze verbleven niet allemaal en ook niet altijd in Sint-<br />

Agatha.<br />

3 Voor 1855 bezat Sint-Agatha het bestuur en het genot van<br />

zijn goederen en personen, met deze restrictie evenwel dat<br />

het generaal kapittel een geldelijke bijdrage kon opleggen<br />

om de nood van andere huizen te lenigen of de oprichting<br />

van andere huizen mogelijk te maken. Overigens mocht de<br />

magister-generaal om redenen die de statuten aangaven, de<br />

leden van het ene huis naar het andere verplaatsen. Vanaf<br />

het begin van 1855 was echter aan Van den Wijmelenberg<br />

en zijn opvolgers door Rome opgedragen om naar goedvinden<br />

tot algemeen welzijn van de orde over al de goederen<br />

en personen van de orde te beschikken, zonder dat er daar-<br />

toe enige noodwendigheid of reden moest zijn. Als gevolg<br />

daarvan waren nu alle goederen en personen van Sint-<br />

Agatha, Uden, Diest en Maaseik beschikbaar.<br />

4 In 1855 werd een Zedelijk Lichaam opgericht.152<br />

150 Arch.Generalaat, 0043.11<br />

151 Arch.Generalaat, 0043.9. Anton Johan Martinus Holster riep op 28 oktober 1863<br />

procureur Gerard Henri Deckers op om op 30 oktober te verschijnen voor de arrondissementsrechtbank<br />

van Den Bosch om te procederen over de zaak Takken. Arch.Generalaat,<br />

0043.12. Op 30 oktober herhaalde procureur Holster de eis van de dagvaarding van 1 okto<br />

ber 1863. Arch.Generalaat, 0043.13<br />

152 Arch.Sint-Agatha, nr. 60, brief van 11 november 1863 (Van den Wijmelenberg<br />

schreef een klad van zijn antwoord als onderschrift op deze brief)


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 91<br />

De poging van de verdediging om de eis van Takken niet ontvankelijk<br />

te laten verklaren, mislukte. Vanuit Sint-Agatha schreef<br />

W.F.A. Smits op 23 maart 1864 aan Mgr. Zwijsen, dat er die dag<br />

uitspraak zou worden gedaan over de geldigheid van Takken's<br />

dagvaarding. Van hemzelf hoorden of zagen de kruisheren niets.<br />

Later, op 4 april 1864 liet Smits de aartsbisschop weten, dat zowel<br />

Mr. Sassen als rechter Van den Heuvel uit Eindhoven hadden<br />

verklaard, dat zij zich niet konden voorstellen dat Takken het<br />

proces zou kunnen winnen. Zij begrepen zelfs niet hoe de eis van<br />

Takken tegen Sint-Agatha ontvankelijk zou kunnen worden ver<br />

klaard.153<br />

Op 23 maart 1864 werd een tussenvonnis geveld in de zaak<br />

Takken. Op de valreep hadden de kruisheren van Sint-Agatha<br />

nog aangevoerd, " dat de eischer (gedaagde op de exceptie) in de<br />

gemeente Uden is geprofest!" Dit feit werd door Takken formeel<br />

ontkend. De rechtbank wees de eis van Takken af.154 Toch gaf<br />

Takken zich nog niet gewonnen. Op 13 april 1864 riep procureur<br />

Holster zijn collega Deckers op om te verschijnen voor de recht<br />

bank op 15 april 1864 teneinde het proces te kunnen voortzetten.155<br />

Het proces Takken liet ook de internuntius Oreglio di San<br />

Stefano niet onberoerd. Op 4 april 1864 liet Van den Wijmelen-<br />

153 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenbergy p. 167<br />

154 Arch.Generalaat, 0043.19<br />

(...) Overwegende toch, dat uit de stelling der eischers kennelijk volgt dat hij beweert dat er<br />

te St.Agatha een klooster vereeniging is, bestaande uit de acht gedaagden en hun eischer, dat die<br />

gezamenlijke leden aanzienlijken eigendommen in gemeenschap hebben, dat hij vijf honderd<br />

gulden in de vereeniging heeft ingebragt en geregtigd is die terug te vorderen, nu hij de gemeen<br />

schap verlaat, dat zijne professie eene handeling is geweest, waardoor hij regt heeft verkregen op<br />

een negende van de overige goederen, dat zijn uittreden hem regt geeft op scheiding en deeling,<br />

voorts dat hij zijn aandeel en de vijf honderd gulden opvordert, van zijne medeleden, als zijnde<br />

beheerders, althans houders van de goederen. Overwegende dat alzoo, en middelen, en onderwerp<br />

van den eisch zijn opgegeven en de eischer ten slotte bepaaldelijk opgeeft, wat hij vordert, te weten<br />

teruggaafvan vijfhonderd gulden, scheiding en deeling van de overige goederen, met afgifte van<br />

eene negende daarin, schadevergoeding vanwege het achterlijk blijven in een en ander afgifte. Regt<br />

doende in naam des Koning ! Verklaart de gevraagde acten: Verklaart de gedaagden ongegrond in<br />

de ingestelde vordering tot nietig verklaring van de dagvaarding en wijst die van de hand. Veroordeelt<br />

de gedaagden in de kosten op de exceptie gevallen, verevend aan zijde van den eischer, op<br />

honderd vier gulden een en zeventig en een halve cent, waarvan zestig gulden naar diens advocaat.<br />

(...) "<br />

155 Arch.Generalaat, 0043.20


92 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

berg hem weten, dat Takken het voorbeeld van Van Boldrik had<br />

gevolgd en apostaat was geworden. Bovendien had hij een bur-<br />

gerlijk proces ingespannen tegen de orde en gerechtelijk zijn aandeel<br />

van de orde opgeeist. Daarnaast had hij de orde belasterd bij<br />

de regering en broeder J. van den Bogaert tot opstandigheid aangespoord.<br />

Zoveel afvalligen in eenzelfde klooster verontrustte de<br />

internuntius toch wel. In zijn antwoord, dat amper twee dagen<br />

later volgde, liet hij weten dat hij graag een onderhoud had met<br />

Van den Wijmelenberg om onder meer over de zaak Takken te<br />

kunnen overleggen.156<br />

De verdediger van de kruisheren van Sint-Agatha bedong op 30<br />

maart 1865 bij de rechtbank van het arrondissement Den Bosch,<br />

dat Takken op 8 mei 1865 onderworpen zou worden aan de vol-<br />

gende vragen:<br />

1 Werd hij werkelijk op 10 juni 1844 in Sint-Agatha gepro-<br />

fest?<br />

2 Had hij op die dag de professieformule, "ego promitto obedi-<br />

entiam tibi magistro Generali ordinis sanctae Cruets et succes-<br />

soribus tuis ", ondertekend ?<br />

3 Moesten de vijfhonderd gulden, die hij beweerde overhan-<br />

digd te hebben aan prior Gielen, niet dienen voor kleding,<br />

kost en inwoon, die hij per slot van rekening nu toch bijna<br />

twintig jaar gratis genoot ?<br />

4 Moest niet iedereen die professie aflegde vijfhonderd gulden<br />

betalen aan de orde?<br />

5 Had hij bij zijn professie de voorwaarde aanvaard, dat hij<br />

nooit enige aanspraak zou kunnen maken op de eigen-<br />

dommen van de orde?<br />

6 Telde de Vereniging van Kruisheren, waarvan hij door<br />

professie lid werd, niet meer leden dan de acht, die hij had<br />

gedagvaard?<br />

7 Moesten de kruisheren van Uden, Maaseik en Diest ook<br />

niet gerekend worden tot de Vereniging van Kruisheren en<br />

hadden niet alle kruisheren dezelfde hogere overste?<br />

156 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, p. 167


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 93<br />

8 Was hijzelf ook niet gedurende lange tijd lid geweest van<br />

deze vereniging?<br />

9 Was het hem bekend dat geen van de kruisheren die hij gedagvaard<br />

had, persoonlijk aanspraak maakte op de eigendommen<br />

van de kruisheren?<br />

10 Had hij de Vereniging van de Kruisheren van Sint-Agatha<br />

reeds op 31 mei 1862 voorgoed verlaten? Had hij daarna<br />

tot 5 juni 1863 behoord tot de Vereniging van de Kruishe<br />

ren van Uden?<br />

11 Had hij de Vereniging van de Kruisheren van Uden op 5<br />

juni 1863 uit eigen beweging verlaten?<br />

12 Had hij bij het verlaten van het klooster in Uden enig<br />

voorbehoud gemaakt t.a.v. zijn rechten op de goederen van<br />

de Vereniging van Kruisheren?157<br />

Enkele maanden later, op 4 September 1865 gaf Takken, die op<br />

dat ogenblik in Venlo verbleef, de opdracht het proces tegen Van<br />

den Wijmelenberg en de confraters van Sint-Agatha op te schorten.<br />

Hij deed afstand van zijn aanspraken.158 Op hun beurt gaven<br />

Van den Wijmelenberg en de kruisheren die gedagvaard werden<br />

op 13 September 1865 volmacht aan procureur Deckers om zich<br />

akkoord te verklaren met het afblazen van het proces.159<br />

Mr. Sassen adviseerde Van den Wijmelenberg op 24 oktober<br />

1865 om Takken te dwingen zijn aandeel in de kloostergoederen<br />

van Diest over te dragen. " Dit zal aan de orde registratie-regten<br />

kosten. Doch er is geen ander middel op. Er is geene mogelijkheid om<br />

op andere wijze hem later den weg tot onverhoopt verkeerde sprongen<br />

afte snijden."160 Een dag later werd het proces Takken van de rol<br />

157 Arch.Generalaat, 0043.31<br />

158 Arch.Generalaat, 0043.38<br />

159 Arch.Generalaat, 0043.39<br />

160 Arch.Generalaat, 0043.42<br />

Mr. Sassen adviseerde een akte te passeren voor een notaris. Zelf stelde hij een model op,<br />

waarvan Van den Wijmelenberg gebruik mocht maken.


94 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

geschrapt. De rechter veroordeelde Takken tot het betalen van de<br />

gerechtskosten.161<br />

De terugkeer van Takken naar het klooster van Sint-Agatha<br />

verliep niet zonder moeilijkheden. Hij was niet bereid om zijn<br />

ongelijk toe te geven en de gevolgen van zijn wangedrag te aanvaarden.<br />

Op 6 januari 1866 schreef de magister-generaal aan Mgr.<br />

Zwijsen dat de terugkeer van Takken niet naar wens verlopen<br />

was. Hij had wel " velleitas ", maar geen " voluntas " getoond. Hij<br />

verlangde wel lid van de orde te zijn, maar zou graag zijn eigen<br />

straf bepalen en in zijn vroegere toestand hersteld worden, ofwel<br />

buiten het klooster op kosten van de orde gaan leven. Van den<br />

Wijmelenberg had hem bevolen, dat hij zijn misstappen openlijk<br />

zou herroepen, het proces ongedaan zou maken, zijn gemaakte<br />

schulden zou betalen en zijn aandeel op Diest door een wettige<br />

akte aan Van den Wijmelenberg zou overdragen. Daarna zou hij<br />

zich moeten onderwerpen en zou hij met liefde volgens de statuten<br />

ontvangen en behandeld worden. De magister-generaal<br />

wachtte af, maar vreesde toch dat Takken niet zou terugkeren<br />

naar het klooster, tenzij hij door iedereen verlaten was. Begin ja<br />

nuari 1866 was Takken nog altijd apostaat.<br />

De Tijdvzn 2 februari 1866 publiceerde een door Takken persoonlijk<br />

ondertekende verklaring. Daarin erkende hij tegen recht<br />

en reden gehandeld te hebben, vroeg vergiffenis voor al de ergernissen<br />

en onderwierp zich onvoorwaardelijk aan de orde. Als date-<br />

161 Arch.Generalaat, 0043.43<br />

Mr. Sassen berichtte de magister-generaal op 16 januari 1866, dat " de zaak Takken thans<br />

finaal ten voordeele van het klooster afgehandeld is en dat de laatste proces-akten door den prokureur<br />

van Takken, een vuile protestant, tegen diens zin en last zijn gevorderd, ten bewijze dat de<br />

protestantsche hand, meer nog dan Takken de wederwaardigheden en hoop kosten aan UHEW.<br />

heeft berokkend, waarvan echter Takken de schuldige oorzaak is door het lenen van zijn naam<br />

voor het verwekte schandaal. (...) Het bedrag der nog door UHEW. te betalen kosten bevatten de<br />

hooge som van f.412, 69 (...). Het is een eerste voorwaarde voor Takken, wanneer hij tot de orde<br />

zou kunnen terug komen, dat hij afitand doet van alle regten hoe ook genaamd, vooral voor de<br />

goederen van Diest, en waarlijk het schijnt nuttig, ik zou zeggen noodzakelijk, dat geregeld verklaringen<br />

voor alle leden der orde, en zeker voor hen, die nog aangenomen zullen worden, gemaakt<br />

en door hen getekend worden in den zin en de strekking als vroeger besproken is; vooral met<br />

het oog op de bewogen tijden en ook van gewaarborgd te zijn tegen erfgenamen van leden der orde<br />

die komen te overlijden. (...) " Arch.Generalaat, 0043.47


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 95<br />

ring gaf hij op: Gennep, 28 januari 1866. Een bericht van dezelfde<br />

inhoud verscheen in de Nieuwe Noordbrabander van 6 februari<br />

1866.162<br />

De negende februari 1866 verscheen Petrus Takken in Gennep<br />

voor notaris A.M.G.H. Bloemarts en deelde mee dat hij zijn eigendom<br />

in Diest, te weten een negentiende deel van de kerk- en<br />

van de kloostergebouwen van de kruisheren, verkocht aan Henricus<br />

Van den Wijmelenberg voor 1.500 gulden.163<br />

De overlevering wil, dat iemand hem herkende toen hij in de<br />

buurt van Oeffelt doodziek langs de Maas rondzwierf. Deze persoon<br />

verwittigde de kruisheren van Sint-Agatha, die Takken ophaalden.<br />

Op 18 maart 1866 overleed hij in Sint-Agatha. De tekst<br />

van zijn bidprentje was veelzeggend. Hij handelde alleen over<br />

Gods barmhartigheid en bestond voor het grootste gedeelte uit<br />

het verhaal over de terugkeer van de verloren zoon.164<br />

2.5 Een weerspannige broeder: Joannes van den Bogaert<br />

2.5.1 negatieve geluiden in de protestantse pers<br />

Petrus Takken veroorzaakte een fikse rel in de Nederlandse<br />

pers. Nadat hij in de nacht van 4 op 5 juni 1863 de orde had<br />

verlaten begon hij een lastercampagne tegen Van den Wijmelen<br />

berg en Sint-Agatha. In de antikatholieke Arnhemsche Courant<br />

vond hij een bereidwillige bondgenoot. De editie van 5 augustus<br />

1863 blokletterde een bericht uit Den Bosch over de ongehoorde<br />

mishandeling van een pater in het klooster van Sint-Agatha. In<br />

het Handelsblad stond te lezen, dat Takken zijn klooster in Uden<br />

was ontvlucht en zich, vergezeld van een brigadier van de marechaussee,<br />

naar Den Bosch had begeven om zich daar onder de<br />

bescherming van de justitie te stellen. Aan de officier van justitie<br />

had hij belangrijke informatie doorgespeeld over de mishandeling<br />

162 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenbem p. 167, noot 44<br />

163 Arch.Diest, 06.1.35<br />

164 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, p. 168


96 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

van broeder J. van den Bogaert in het klooster van Sint-Agatha.<br />

Dit bericht uit het Handelsblad werd als pikant verhaal opgedist<br />

in de Arnhemsche Courant en dezelfde dag overgenomen door de<br />

Nieuwe Rotterdamsche Courant. Van den Bogaert zou sinds 6 april<br />

1863 op water en brood in een eel in Sint-Agatha zijn opgesloten.<br />

De luitenant van de marechaussee te Grave en de burgemeester<br />

van Cuijk hadden op last van de justitie een onderzoek ingesteld.<br />

Toen de luitenant Van den Wijmelenberg vroeg of van den Bo<br />

gaert werkelijk zo behandeld werd als in de pers beschreven werd,<br />

antwoordde de magister-generaal bevestigend. Daarop vroeg de<br />

luitenant van den Bogaert in zijn eel te mogen opzoeken. Slechts<br />

na enige aarzeling werd aan dit verzoek voldaan. Hij trof er een<br />

lichamelijk en geestelijk gekweld en dodelijk verzwakt man aan.<br />

Hij vroeg hem, of hij het klooster wilde verlaten. Van den Bogae<br />

rt gaf ten antwoord, dat zijn afgemat lichaam niet meer in staat<br />

was terug te keren in de maatschappij. Daarom zou hij zijn lot in<br />

deze kerker moeten dragen.<br />

Burgemeester G. Van den Bosch van Cuijk schreef op 9 au<br />

gustus 1863 aan de redactie van de Arnhemsche Courant, dat het<br />

in de krant van 5 augustus opgenomen bericht onwaar en lasterlijk<br />

was. Op 23 augustus 1863 deelde hij de inhoud van deze brief<br />

mee aan de redactie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant Tot<br />

dan toe was zijn bericht niet verschenen in de Arnhemsche Cou<br />

rant. Daarom probeerde hij het bericht te plaatsen in de Nieuwe<br />

Rotterdamsche Courant, hetgeen lukte op 27 augustus 1863.<br />

Ook de redactie van de Kerkelijke Courant stak na de berichtgeving<br />

van 5 augustus 1863 haar voelhorens uit en won inlichtingen<br />

in bij de burgemeester van Cuijk. Deze verschafte de nodige informatie,<br />

maar verzocht daarover niets te publiceren. Louis Philippona<br />

echter reageerde in de Nieuwe Rotterdamsche Courant op<br />

de berichtgeving van 27 augustus 1863. Daarna publiceerde de<br />

Kerkelijke Courant de inlichtingen van Van den Bosch toch en<br />

nam tevens het bericht van Philippona over. Van den Bosch verklaarde,<br />

dat er in het klooster van Sint-Agatha geen persoon opge<br />

sloten had gezeten. Wei werd een broeder wegens ongehoorzaamheid<br />

en halsstarrigheid gestraft door onthouding van zekere


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 97<br />

spijzen. Hij mocht zich vrij in huis en tuin bewegen. Toen de<br />

luitenant van de marechaussee gevraagd had om van den Bogaert<br />

alleen te mogen spreken was er van enige aarzeling bij Van den<br />

Wijmelenberg geen sprake geweest. De luitenant trof de gestrafte<br />

broeder overigens niet aan in zijn eel, maar in de kerk. Van den<br />

Bogaert verklaarde dat hij uit het klooster kon weggaan, maar dit<br />

niet verkoos. Dat hij afgemat zou zijn, onbekwaam om nog langer<br />

in de maatschappij te functioneren werd niet vermeld. Evenmin<br />

werd gesproken over een verblijf in de kerker.<br />

Philippona ging de sensatieverhalen te lijf: " (...) dit is een leekebroeder<br />

te Sint-Agatha, die wegens overtredingen van den kloosterregel<br />

met water en brood werd gestrafi, zoals dat ook niet alleen bij<br />

militaireny maar in alle groote gestichten wel meer gebeurt. Het verhaal,<br />

dat Takken daarover ophangt, had alleen ten doel om de<br />

Kruisheeren in moeilijkheden te brengen. De protestantsche luitenant<br />

kon niet anders doen dan hartelijk lachen met het dwaze verhaal en<br />

zeggeny dat, als Van den Bogaert met alle geweld te Sint-Agatha wilde<br />

blijven, hij zich dan natuurlijk ook houden moest aan de voorschriften<br />

van het huis en van de Overste."165<br />

In het generaal archief van de kruisheren troffen wij de strafmaatregelen<br />

aan, die op 7 april 1863 door Van den Wijmelenberg<br />

aan van den Bogaert werden opgelegd: "166<br />

1 water en brood op zijne kamer tot vrijdag aan het kapittel, en<br />

niet anders.<br />

165 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, pp. 179-181<br />

Philippona beweerde dat Takken in Diest en Maaseik eenvoudig onderricht had verstrekt<br />

in de aardrijkskunde en de geschiedenis. Hij had misbruik gemaakt van vertrouwelijke brieven,<br />

die door vrienden aan hem gericht werden. Mr. Laurillard beweerde dat Takken allernauwkeurigste<br />

en voor zijn orde compromitterende geschriften bezat en dat de kloostervisitator<br />

te Uden jacht op zijn memoires zou hebben gemaakt. Philippona noemde dit een<br />

belachelijk en ongerijmd verhaal. Wat van den Bogaert betreft, uit het gerechtelijk onderzoek<br />

was gebleken, dat hij geenszins van zijn vrijheid beroofd was, kon gaan en staan waar hij<br />

wilde en elk ogenblik het klooster mocht verlaten.<br />

Als antwoord op de bijdrage van Philippona schreef Mr. Laurillard een weerlegging in de<br />

Arnhemsche Courantvzn 28 September 1863. Op 3 oktober schreef Philippona daartegen een<br />

open brief, die in de Katholieke Nederlandsche Stemmen van 17 oktober 1863 werd opgeno-<br />

men.<br />

166 Arch.Generalaat, 003.1, nrs. 2 en 3


98 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

2 niet woken<br />

3 niet in den tuiny noch op de buitenplaatsen komen<br />

4 niet in keuken of bibliotheek komen<br />

5 onder alle kooren en in de late Mis in de banken, waar de<br />

Broeders zitten tegenwoordig zijn en bidden, namelijk aan den<br />

Evangeliekant<br />

6 de deur zijner kamer niet sluiten, noch er op, noch er afzijnde.<br />

Dit nakomende kan hij op aanstaande vrijdag den 10 april 1863<br />

zich in het kapittel vervoegen om zijne schuldbelijdenis te doen, beterschap<br />

beloven, en de noodige straffen op zich te nemen."<br />

Op 10 april 1863 moest Van den Bogaert in het schuldkapittel<br />

bevestigend antwoorden op de vragen: "Belijdt gij hiervan eene<br />

schuld ?" en "Belooftgij u in ditalles te beteren ?"<br />

Vervolgens zouden de door hem begane fouten worden voor-<br />

gelezen: "<br />

1 Gehoorzaamheid veracht en verbroken door weggaan<br />

2 alle gezag in de Orde verstoolen door openlijk verzet<br />

3 statuten, voorschriften, overheid en confraters verachten en<br />

bespotten<br />

4 ontevredenheid in en buiten de Orde verspreiden, tot ergernis<br />

en nadeel<br />

5 onwaardig blijven tot het ontfangen der H.H.Sacramenten<br />

6 tegen uitdrukkelijke bepalingen van statuten en overheid<br />

- zich met studien bezighouden<br />

- vroeg en laat op de kamer licht gebruiken<br />

- s morgens niet in de kerk komen en behoorlijk blijven<br />

- het gebed aan tafel, Rozenhoedje en onderzoek niet altijd be-<br />

hoorlijk bijwonen<br />

- in gaan, staan, spreken en houding niet zedig genoeg<br />

- op den tijd niet aan de bezigheden, en niet in overeenstemming<br />

met de medebroeders gewerkt<br />

- het dragen van mantel en scapulier tegen de statuten en gege-<br />

ven veranderingen. "<br />

De strafmaat stond bij voorbaat vast: "


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 99<br />

1 Waardig voorbereiden tot de H.H.Sacramenten met en bij<br />

eenen Biechtvader in dit huis.<br />

2 alle weken een in het kapittel schuld belijden en tweemaal<br />

vasten op water en brood, tot latere bepaling en ontslag der<br />

overheid.<br />

3 overal in de communiteit het laatste van alle zijn, totdat het<br />

cap. gen. daarin van uw gedrag dispenseere.<br />

4 de vroeger opgelegde werkzaamheden in de keuken met over-<br />

eenstemming van den kok beginnen; doch het Misdienen eerst<br />

na de nadering tot de H.H.Sacramenten.<br />

5 tot heden namiddag 3 uren nog in stilte op uwe kamer blijven.<br />

6 vanavond vergijfenis vragen in het algemeen, voor de commu<br />

niteit over de gegeven verergernissen, met belofie van u te zullen<br />

beteren. "<br />

2.5.2 Particeps en Van den Bogaert<br />

De straf, die Van den Bogaert opliep, inspireerde Particeps om<br />

aan het probleem van de lekenbroeders een hoofdstuk te wijden<br />

in zijn boekje over de ongelukkigen van Sint-Agatha. " Om over<br />

zulke menschen geen verkeerd denkbeeld op te vatten, moet men weten,<br />

dat die leekebroeders geprofeste religieusen zijn, voor levenslang<br />

aan het klooster en aan de Orde verbonden. Deze broeders, meestal<br />

uit den ambachtsstand en zonder wetenschappelijke vorming, waren<br />

niet in dezelfde hoedanigheid als de priesters aangenomen en alleen<br />

bestemd om het huiswerk en anderen arbeid te verrigten; terwijl zij<br />

tevens gehouden zijn tot eenige geestelijke oefeningen. Het spreekt van<br />

zelf, dat deze personen in alle nieuwigheden en veranderingen evenzeer<br />

hebben moeten deelen en zelfs nog meer dan de priesters, omdat<br />

zij in volkomen dienstbaarheid en onderworpenheid aan de laatste<br />

werden beschouwd. Deze menschen gevoelden zich evenzeer bedrogen<br />

in de aanvaarding van den staat der kruisheeren, die zij aannamen,<br />

zoo als hij toen bestond. Te weinig ontwikkeld om over het wezenlijke<br />

van den religieuzen staat te kunnen oordeelen en het te veel ofte<br />

weinig niet kunnende onderscheiden, zagen zij wel die veranderingen<br />

en gevoelden ook weldra, dat zij volkomen tot slaven gemaakt waren,<br />

die geheel van de grillen en willekeur der meesters afhankelijk waren;<br />

dat zij hunne vrijheid, die vroeger zeer uitgestrekt was, verloren had-


100 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

den om geheel hun leven lang binnen s huis als gevangenen opgesloten<br />

te blijven. Voorzeker een hard lot voor menschen, die in hunne<br />

eenvoudigheid niet gemeend hadden ooit zover te kunnen gebragt<br />

worden. Meermalen hadden zij gezamenlijk geprotesteerd tegen de<br />

groote verandering van hun levensstaat; meermalen kwamen zij voor<br />

den generaal staan, om hem te smeken het oude te mogen behouden.<br />

Zij gingen zelfs zoo ver van hunne veranderde kleeding voor zijne<br />

voeten te werpen om de vroegere terug te krijgen, onder bedreiging<br />

van te zullen wegloopen; doch, immer gepaaid met fraaije belofien,<br />

werden zij telkens terug gehouden en van de eene verandering tot de<br />

andere gebragt. Zij waren meestal langzamerhand weggestuurd naar<br />

een ander klooster, doch kwamen soms tegen wil en dank van den<br />

generaal naar hunne gekozene bestemming terug Het laat zich geraden<br />

hoe zij dan bejegend werden. Een hunner kwam zeljs in openbare<br />

opspraak. De justitie, waarbij hij zich beklaagd had, over aangedane<br />

mishandelingen, bemoeide er zich mede. De politie kwam te<br />

St.Agatha onderzoek doen en wilde volkomen vrijheid voor den ongelukkigen<br />

broeder en verlofom het klooster te verlaten. Doch deze,<br />

zonder genoegzaam vooruitzigt op een bestaan, besloot liever te blij<br />

ven, en zijn lot door den burgerlijken regter te laten beslissen. Tot het<br />

onderzoek door de justitie ingesteld was aanleiding gegeven door een<br />

gerucht, dat men te St.Agatha er eene gevangenis op na hield, waarin<br />

de ongelukkige op water en brood gesloten werd. lets was er wel van<br />

aan, doch de zaak zelve was door de dagbladen te hoog gekleurd aangegeven.<br />

Eene gevangenis (career), zeggen hunne oude statuten, zaler<br />

zich in elk huis bevinden, om den weerspannige zeljs met behulp van<br />

sekuliere handen te tuchtigen en zulk eene gevangenis bevindt zich<br />

van oudsher dan ook nog wezenlijk te St.Agatha, een hok zonder<br />

eenig licht aan het achtereinde van de kerk in den gang uitkomende.<br />

Het is ons evenwel nooit gebleken, dat daarvan, voor wie dan ook,<br />

eenig gebruik is gemaakt; misschien vroeger wel, thans wordt zij echter<br />

voor een ander doelgebruikt. (...)" 167<br />

167 PARTICEPS, De Ongelukkigen..., pp. 62-65<br />

Wat nu de mishandeling, door den broeder ondergaan betrefi, geefl hij die zelfna het ingestelde<br />

onderzoek en na de daarop gevolgde openbare tegenspraak door het volgende schrijven te<br />

kennen: " Zeer Geachte Heerl Daar ik de gelegenheid heb, moet ik eenige regels aan u adresseren,<br />

namelijk over de verschrikkelijke mishandelingen, die ze hier op mijn persoon plegen, want ik heb


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 101<br />

2.5.3 ontevredenheid onder de broeders<br />

Broeder Joannes van den Bogaert werd op 25 april 1824 in<br />

Schijndel geboren en op 13 augustus 1850 in Sint-Agatha geprofest.<br />

Over zijn religieuze leven in de jaren vijftig zijn wij niet<br />

gei'nformeerd. Scheerder beweert dat Takken een slechte invloed<br />

op hem uitoefende.168<br />

Uit een ongedateerd ontwerp van een brief, die Van den Wijmelenberg<br />

in april 1863 richtte aan de priores van Uden, Diest en<br />

Maaseik blijkt, dat er onder de broeders ontevredenheid heerste<br />

over het afleggen van het kanunnikenmanteltje, dat voor hen een<br />

statussymbool was. In de statuten was opgenomen dat de lekenbroeders<br />

evenveel kledingstukken moesten hebben als de priesters.<br />

Maar ze mochten geen kleding dragen die niet bij hun status<br />

paste: " Ingezien de ontevredenheden der Broeders169 (...)Heb ik in<br />

gevolge de aan mij in het capitulum generate gedane opdragt dat het<br />

sedert den 23 Met tot heden (24 Junij) niets anders dan water en brood gehad, en nog, waar ik<br />

niet van ofkan komen, waarom ik bij iemand mijne toevlugt moet zoeken... De burgemeester zegt<br />

er zich niet mede in te laten... Ach mijnheer ! er moet een einde aan komen, want om mijn persoon<br />

zoo aanhoudend te laten mishandelen zonder reden, kan ik niet meer dulden;... ik zal lijden<br />

zoolang ik maar kan. Ik eindig met tranen in de oogen over de mishandelingen die met de pen<br />

niet te beschrijven zijn. " Hijgeeft ook eenige staaltjes van bestraffingen " voor zijne fouten; b.v.<br />

van 17 dagen brood en water, en 10 dagen op den grond te moeten slapen - van 14 dagen brood<br />

en water en door den gang te moeten wandelen - van ruim eene maand water en brood - van den<br />

1 November tot den 4 april als een bond in zijn hok en nog tot den Wden brood en water enz."<br />

Nuis het zoo maar niet aan te nemen, dat er voor die bestraffingen niet eenige redenen bestaan.<br />

Wij geloven zelfi, dat wij ze kunnen opgeven; zij zijn: omdat hij somtijds weigert de bevelen der<br />

heeren ten uitvoer te brengen en zich op eene onverschillige wijze verwijdert, hoewel hij geen<br />

feitelijke misdaden begaat. De reden waarom hij zulks doet, hebben wij hierboven reeds meermalen<br />

aangegeven, namelijk: dat men meer van hem vordert, dan hij bij de intrede in het klooster op<br />

zich genomen heeft. Door de pijnlijke gedachte, zijns ondanks in een slaventoestand te zijn, die<br />

slechts met het leven kan eindigen, wordt het hart wrevelig en drijft tot onverschilligheid, en<br />

maakt des mensch onvatbaar voor godsdienstige en ware religieuze gevoelens, die nimmer door<br />

dwang kunnen verkregen worden.<br />

De bedoelde broeder beproefde het meermalen zich in de wereld te begeven, doch keerde op<br />

raad van op hem invloedhebbendepersonen weder naar St.Agatha terug (...) "<br />

168 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, p. 168<br />

169 In de marge noteerde Van den Wijmelenberg de namen van de broeders:<br />

Sint-Agatha: J. van den Boogaard, J. van den Bogaert, F. van Oorschot<br />

Uden: H. de Jong, G. Sanders, A. Zwijsen<br />

Diest: A. Aarts, J. Maas, G. Houtmans<br />

Maaseik: J. van de Ven, P. Liefkens<br />

Bay Settlement: H. Schoenmakers, W. van Vleijmen, P. Huijgens


102 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

geraadzaam zoude zijn aan de fratres conversi, behalve den hoed bij<br />

reestelijken in gebruik, ook eenen mantel toe te staam afhangende tot<br />

bijna aan de knien, dat is, de handen bedekkende, indien zij regt<br />

afhangen, van ztuart laken, gelijk aan hun habijt, zonder overhangende<br />

mantel, zonder voeder, met een kraagje gelijk op onze manteltjes,<br />

zonder knoopen, en van voren met eenen haak vastgemaakt;<br />

welken mantel zij op reis en in den wintertijd van den 1 October tot<br />

1 Mei in de kerk, en bij het doen van boodschappen buiten het huis<br />

konnen gebruiken, doch nooit op andere plaatsen oftijden, tenzij in<br />

geval van ziekte. Deze mantel zal alsdan geen humemle170 zijn, maar<br />

zal de plaats bekleeden van onzen overmantel Mag ik echter vooraleer<br />

er iets stelligs bepaald wordt, hieromtrent het gevoelen van uw<br />

broeders verneemen; ik voor mij geloof, dat deze concessie noodig is:<br />

de statuten worden daardoor bewaard, en in de klagten wordt voor-<br />

" 171<br />

zien. Wl<br />

2.5.4 De verwijdering uit de orde van broeder J. van den<br />

Bogaert<br />

De afloop van deze kwestie werd door J. Scheerder duidelijk beschreven.<br />

We volgen zijn relaas op de voet.172 Op 18 mei 1863<br />

bekloeg broeder van den Bogaert zich in een brief aan de internuntius<br />

over de verandering in de kleding van de broeders, over de<br />

willekeur waarmee de generaal en de definitoren en ook de procu<br />

rator te werk gingen, over het feit, dat na de dood van prior Gielen<br />

Udense gebruiken in Sint-Agatha werden ingevoerd waarop hij<br />

nooit was geprofest en over de onmenselijke behandeling en bestraffing.<br />

Zijn klachten werden toegelicht met Latijnse citaten uit<br />

de statuten en uit de kapittelbesluiten en met de Franse vertaling<br />

van een tekst over de oorspronkelijke kleding van de broeders. Het<br />

lijdt geen twijfel, dat van den Bogaert deze brief zelf niet opgesteld<br />

had. Misschien had Petrus Takken hem daarbij geholpen.<br />

Aan Mgr. Zwijsen schreef Van den Wijmelenberg op 25 mei<br />

1863 over het gedrag van een van de lekenbroeders, wellicht Van<br />

170 schoudermantel<br />

171 Arch.Generalaat, 003.1, nr. 1<br />

172 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, pp. 170-174


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 103<br />

den Bogaert. Deze had zich onderworpen, meer uit noodzaak,<br />

omdat hij geen heenkomen wist, dan uit oprechte spijt. Zijn beterschap<br />

was immers van korte duur. Daarom handhaafde Van<br />

den Wijmelenberg de opgelegde straf en hij was van plan hiermee<br />

door te gaan tot op het ogenblik dat de weerspannige zich geheel<br />

had gebeterd en in het bijzijn van alle confraters de trouwe naleving<br />

van de statuten had beloofd. Maar dat zou nog wel een tijdje<br />

kunnen duren. Bovendien was de kans groot dat hij vroeg of laat<br />

het klooster opnieuw zou verlaten.<br />

Omdat Van den Bogaert onhandelbaar bleef, richtte Van den<br />

Wijmelenberg op 4 oktober 1863 een suppliek tot Pius IX en<br />

verzocht daarin om de onwillige broeder uit de orde te mogen<br />

verwijderen. Deze suppliek bevatte een onderschrift van Zwijsen,<br />

die het verzoek steunde.<br />

Kardinaal A. Barnabo, prefect van de S. Congr. de Prop. Fide,<br />

reageerde op 10 december 1863. Als van den Bogaert niet tot<br />

bezinning wilde komen, schreef hij, moest hij ertoe gebracht worden<br />

verlof te vragen om de orde te mogen verlaten. Liefst van alles<br />

gebeurde dat met pauselijke goedkeuring.173 Dit antwoord stuurde<br />

Van den Wijmelenberg op 23 december 1863 naar Mgr. Zwij<br />

sen. In een begeleidend schrijven deelde hij mee, dat hij aan Van<br />

den Bogaert had voorgesteld zich te onderwerpen of toelating te<br />

vragen om de orde te mogen verlaten. Hij vreesde echter dat Van<br />

den Bogaert geen van beide mogelijkheden zou kiezen, ook al had<br />

de magister-generaal hem op het hart gedrukt dat dit de eis van<br />

Rome was.<br />

Ruim een maand later, op 21 januari 1864, bracht Van den<br />

Wijmelenberg Zwijsen ervan op de hoogte, dat hij Van den Bo<br />

gaert voor het conventkapittel had geroepen en hem op het hart<br />

had gedrukt, zich geheel aan de bepalingen van het generaal kapittel<br />

te onderwerpen of anders de secularisatie aan te vragen. De<br />

magister-generaal had daaraan toegevoegd, dat zowel Rome als<br />

173 Arch.Generalaat, 009.20


104 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VTfFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

het bisdom deze keuze vorderden. Onmiddellijk reageerde de<br />

weerspannige broeder met de opmerking, dat hij geen van beide<br />

keuzen zou maken.<br />

Pas een maand later, op 1 maart 1864, meldde Van den Wijmelenberg<br />

aan kardinaal A. Barnabo, dat Van den Bogaert van<br />

geen wijken wilde weten. Daarom hernieuwde de magistergeneraal<br />

zijn verzoek om hem uit de orde te mogen zetten. Weer<br />

een maand later, op 4 april 1864, schreef W.F.A. Smits aan Mgr.<br />

Zwijsen dat de recalcitrante Van den Bogaert het klooster had<br />

verlaten, nadat hij Van den Wijmelenberg tot tweemaal toe bedreigde<br />

omdat deze hem zijn manteltje niet wilde teruggeven.<br />

Niemand wist waar hij zich nu ophield of wat hij van plan was te<br />

gaan doen. Maar in Sint-Agatha leefde de vrees dat hij zich tot de<br />

burgerlijke rechtbank zou wenden.<br />

Voor de tweede maal, namelijk op 18 april 1864, vroeg Van<br />

den Wijmelenberg aan kardinaal Barnabo om Van den Bogaert<br />

uit de orde te mogen verwijderen. Een suppliek met dezelfde inhoud,<br />

opgesteld door Van den Wijmelenberg en de definitoren,<br />

dateerde van 6 mei 1864.174<br />

Op 18 mei 1864 schreef Van den Wijmelenberg andermaal aan<br />

de internuntius over het wangedrag van Van den Bogaert. Hij<br />

bleef zich verzetten en probeerde anderen tot opstand aan te sporen.<br />

De straffen, die hem werden opgelegd, vocht hij aan bij het<br />

gerecht. Van onderwerping wilde hij niet weten, evenmin van<br />

secularisatie. Nu was hij alle confraters tot last en ergernis. De<br />

orde kon een dergelijke opstandeling niet verwijderen bij gebrek<br />

aan gevangenis, die door de niet-katholieke regering verboden<br />

was. Daarom had Van den Wijmelenberg reeds driemaal een beroep<br />

gedaan op Rome om hem zonder kerkerstraf en omdat hij<br />

174 Verder is er nog een niet nader gedateerd concept uit 1864 van een suppliek van de<br />

capitularissen van Sint-Agatha. Nadat reeds twee supplieken langs de Propaganda Fide tot de<br />

paus werden gericht, wensten de capitularissen in deze derde suppliek het verzoek te herhalen<br />

om van den Bogaert uit de orde te verwijderen. J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg,<br />

p. 172, noot 59


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 105<br />

reeds langer dan drie jaar onverbeterlijk was, uit het klooster te<br />

mogen verwijderen. Kardinaal Barnabo antwoordde namens de<br />

paus, dat Van den Wijmelenberg verlof kreeg om Van den Bogaert<br />

uit te sluiten. Op 7 juli 1864 richtte Van den Wijmelenberg zich<br />

dan in een schrijven tot van den Bogaert. Vanaf zijn professie had<br />

hij zich de ene moeilijkheid na de andere op de hals gehaald en<br />

uitgeblonken in ongehoorzaamheid. Tot driemaal toe was hij uit<br />

het klooster weggelopen. Ook had hij zich tot de burgerlijke<br />

overheid gewend. Op last van de paus veroordeelde de magistergeneraal<br />

hem tot het afleggen van het kloosterkleed en het verlaten<br />

van de orde. Veel tijd kreeg hij niet, vermits hij de volgende<br />

morgen om acht uur de kloosterpoort achter zich gesloten moest<br />

hebben. In het geval van recalcitrant gedrag zou hij door de politie<br />

worden uitgedreven.<br />

Zoals het te verwachten viel, weigerde Van den Bogaert heen te<br />

gaan en zijn kloosterkleed af te leggen. Daarop riep Van den<br />

Wijmelenberg de hulp van burgemeester Van den Bosch in. Deze<br />

dwong, vergezeld van de veldwachter, Van den Bogaert om negen<br />

uur het klooster te verlaten. In burgerpak werd de opstandige<br />

broeder begeleid tot aan de grenzen van de gemeente Cuijk en<br />

vanaf daar aan zijn lot overgelaten. Van den Wijmelenberg schreef<br />

op 9 juli 1864 aan alle priores, dat het verboden was hem in de<br />

kloosters van de orde op te nemen of te verzorgen. Bovendien<br />

mocht geen enkele confrater hem beschermen of voorspreken.175<br />

2.5.5 Reactie in de protestantse pers<br />

Eenmaal buiten de kloostermuren geraakte Van den Bogaert<br />

aan lager wal. Op 14 September 1864 werd hij door de politie als<br />

landloper opgepakt. De rechtszaak, die daaruit in Den Bosch<br />

voortvloeide, werd gretig verslagen door de niet-katholieke bladen.<br />

De journalisten meenden immers een vette kluif te hebben<br />

175 Op 9 juli 1864 werd ook Mgr. Zwijsen verwittigd van de wegzending wegens wangedrag<br />

en op 15 juli 1864 bracht Van den Wijmelenberg kardinaal Barnabo op de hoogte van<br />

de stand van zaken.


106 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

aan de zelfverdediging van deze uit zijn klooster verwijderde<br />

broeder.<br />

Op de keerzijde van een exemplaar van "De ongelukkigen van<br />

StAgatha" noteerde C.R. Hermans: "In het 'Dagblad van Zuid-<br />

Holland en 's Gravenhage ' komt een artikel voor omtrent J.A. van<br />

den Bogaert, overgenomen uit de ' Arnhemsche Courant'. Beantwoord<br />

in de Noord-Brabander' van 21 november 1864. " De Arn<br />

hemsche Courant was liberaal en hevig anti-katholiek. De Noord-<br />

Brabander reageerde uitvoerig in een artikel van drie kolommen.<br />

Het blad haalde de nodige informatie uit "de beste bron", dus een<br />

kruisheer, misschien wel Van den Wijmelenberg zelf. Zestien<br />

punten had van den Bogaert in zijn verdediging opgenomen.<br />

Grosso modo waren zijn stellingen dezelfde als die van Van Boldrik.<br />

Maar, stelde de Noord-Brabander. "(...) Alwie in en buiten de<br />

orde met de willekeurige, tergende, ongehoorzame en dwarsbomende<br />

handelwijze van Van den Bogaert bekend is geworden zal ronduit<br />

moeten bekennen dat niets ongehoords, niets te veel, maar veel te<br />

weinig met hem is geschied, vooral in aanmerking nemende hetjobsgeduld<br />

dat met hem is gebruikt, en de gunst die hem verleend is door<br />

hem telkenmale, nadat hij zich vrijwillig had verwijderd weder in<br />

het klooster aan te nemen."176<br />

176 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, pp. 173-174, noot 65<br />

De " Noord-Brabander " probeerde alle beweringen van Van den Bogaert te weerleggen:<br />

* Zo bijvoorbeeld was het niet waar dat de veldwachter aanwezig was toen hij op de kamer<br />

van de magister-generaal werd geroepen om zijn verwijdering uit het klooster te vernemen.<br />

De burgemeester van Cuijk was daarentegen wel aanwezig.<br />

* Onjuist was ook zijn opvatting dat de paus hem niet uit het klooster zou kunnen verwijderen,<br />

zonder de kruisheren de opdracht te geven te zorgen voor zijn levensonderhoud.<br />

* Van den Bogaert beweerde, dat hij zich onmiddellijk na de bekendmaking van zijn ver<br />

wijdering op de knieen had geworpen, gehoorzaamheid had beloofd en om vergeving had<br />

gevraagd. Daar was echter niets van bekend. Wel wist men te vertellen, dat hij nog daags te<br />

voren met de vermaningen gespot en gelachen had en zich schuldig had gemaakt aan nieuwe<br />

overtredingen.<br />

* Pas toen hij weigerde het klooster te verlaten en zijn habijt uit te trekken, waarbij hij<br />

overigens in zeer brutale bewoordingen de magister-generaal beledigde, werd de hulp van de<br />

veldwachter ingeroepen.<br />

* Wanneer hem erop gewezen werd dat zijn recalcitrant gedrag tot evasie zou leiden, liet<br />

hij niet blijken dat hij bang was geen onderkomen in de wereld te vinden. Nu zou hij wonen<br />

in een huis in Den Bosch, waar hij kost en inwoning had en op zijn gemak een pijpje rookte,<br />

zonder te werken. De " Noord-Brabander" zegde wel te kunnen begrijpen, maar niet te kun<br />

nen schrijven, wie hem dit onderkomen bezorgde.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 107<br />

Van den Bogaert overleed op 11 oktober 1865 in het ziekenhuis<br />

in Den Bosch.<br />

2.6 Broeder Franciscus Van Oorschot<br />

Het wangedrag van Van den Bogaert, Takken en Van Bolderik<br />

bevorderde de serene, religieuze sfeer in Sint-Agatha niet. In het<br />

relict van de visitatie, die van 20 tot 22 april 1866 door G. Van<br />

der Weijst werd gehouden, kunnen we lezen dat de broeders Petrus<br />

Liefkens en Franciscus van Oorschot weigerden voor de visitator<br />

te verschijnen.177<br />

Franciscus Van Oorschot, een lekenbroeder, die op 24 juli<br />

1855 solemneel geprofest werd in Sint-Agatha, had in het geheim<br />

omgang met een meisje. Toen Van den Wijmelenberg ervan<br />

hoorde, riep hij de broeder bij zich en vroeg hem om tekst en<br />

uitleg. Van Oorschot bevestigde de omgang onmiddellijk en<br />

voegde eraan toe, dat een redemptorist in Den Bosch hem deze<br />

omgang niet alleen zou hebben aangeraden, maar zelfs verplicht.<br />

Zowel de magister-generaal als zijn familie probeerden Van Oor<br />

schot vruchteloos tot andere gedachten te brengen. Op 26 Sep<br />

tember 1866 verliet hij 's avonds met stille trom het klooster en<br />

begaf zich naar zijn liefje. Van den Wijmelenberg had nog geprobeerd<br />

bij de vader van het meisje iets te bereiken, maar dat was<br />

hem niet gelukt. Niet dat het er nog toe deed, want het meisje gaf<br />

zoveel ruchtbaarheid aan de zaak, dat gans Sint-Agatha ervan wist.<br />

Op 27 September 1866 bracht Van den Wijmelenberg Mgr.<br />

Zwijsen van de redenen van vertrek van Van Oorschot op de<br />

hoogte.178 Aan de prior en het convent van Uden schreef de ma<br />

gister-generaal op 2 oktober 1866, dat broeder Van Oorschot zijn<br />

intrek had genomen bij het meisje, dat in de nabijheid van het<br />

klooster woonde en zich openlijk vertoonde en verschrikkelijke<br />

ergernis gaf. Niemand van de kloosterlingen en ook de naaste<br />

buren van het meisje hadden ooit vermoed dat hij met haar om-<br />

177 Arch.Sint-Agatha, nr. 142<br />

178 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, pp. 174-175


108 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

gang had. Van den Wijmelenberg verklaarde die diepe val als een<br />

geleidelijk, innerlijk proces van verwaarlozing in het geestelijk<br />

leven en smeekte God de orde te besparen voor nog andere<br />

schandalen, dan deze die zij nu reeds enkele jaren betreurde. Om<br />

verder onheil te voorkomen riep hij de prior en de conventuales<br />

van Uden op om trouw te blijven aan de kloosterlijke verplichtingen.179<br />

Een bijzonder kapittel van de definitoren kwam bijeen op<br />

179 Op 2 oktober 1866 schreef Van den Wijmelenberg: " De verblindheid, waarmede een<br />

onzer lekebroeders geslagen is, waarvan ik in mij LI. schrijven aan u heb kennis gegeven, is thans<br />

volkomen aan de daggekomen, zoodat noch de gemoedelijke beden, noch de meest indrukwekkende<br />

vermaningen, noch de heilloze voorspellingen, noch de bedreigingen Gods zijne oogen hebben<br />

kunnen openen om den ongelukkigen stap in te zien, welken hij besloten had te willen doen. De<br />

verblinde is het huis Gods uitgeloopen, en heeft zijnen intrek genomen bij haar, met wie hij zich<br />

door een huwelijksband tail, maar voor God nooit kan, verbinden. Hij trotseert niet alleen het<br />

fatsoenlijk publiek, hetwelk droevig aangedaan, dien ongelukkige stap verafichuwt en veroordeelt,<br />

maar onder de schaduw der kloostermuren wonende en zich in het opebaar vertonende, pijnigt hij<br />

ons hart op de ijsselijkste wijze en geeft aan de wereld een verschrikkelijk scandaal Dit droevig<br />

voorval zult gij, BB., die de Orde liefhebben, met ons en het fatsoenlijk publiek diep betreuren,<br />

grootelijks verafschuwen en regtvaardig veroordeelen; gij zult derhalve vurig wenschen dergelijke<br />

misstappen niet meer te beweenen te hebben, en krachtdadig willen medewerken om die zoo snel<br />

mogelijk voortekomen ! In dit vast betrouwen berustende en op uwe krachtdadige medewerking<br />

steunende, wenschte ik wel mond aan mond aan u alien en ieder afzonderlijk de gevoelens van<br />

mijn hart medetedeelen, doch daar ik om veele redenen in deze droevige omstandigheden dit<br />

onmogelijk doen kan, hierom verzoek ik u vriendelijk en dringend om als gehoorzamen zonen de<br />

volgende uitboezemingen van mijn gemoed met leerzame en bereidvaardige harten aantehooren en<br />

in uw binnenste te bewaren.<br />

Op dit droevig scandaal starende, komt bij mij, en zal bij u opgedrongen de vraag opkomen:<br />

Hoe is het toch mogelijk dat een Religieus zoo diep valt, en waaraan zal dit moeten worden<br />

toegeschreven? Vraag ik mij zelven rekening of, ofik, door te toegevend mij jegens den ongelukki<br />

gen te gedragen, ofdoor te veel vrijheid aan hem te verleenen om binnen ofbuiten het klooster met<br />

gevaarlijke personen te verkeeren, ofdoor ongehoorzaamheden door den vinger te zien? In al deze<br />

gevallen verklaar ik met de hand op mijne borst, dat ik herhaalde malen hem de omgang met<br />

wereldsche menschen, onverschillig wie ook, verboden heb, dat hij nooit van mij, noch van ondergeschikte<br />

overheid verlofgevraagd ofgehad heeft om niet enkel naar het huis en woonplaats van<br />

dat persoon te gaan, maar dat zelfi niemand, binnen het huis, de naaste geburen geweten hebben,<br />

dat hij daar ooit eenen voet binnen de deur zette. In dien omgang was hij akoo veel voorzigtiger,<br />

dan in het nakomen zijner kloosterbelofien, dan in het beleven van zijnen religieusen staat. Wat<br />

mij dus in dit geval tot schuld zou kunnen worden aangerekend, ontken ik openlijk voor u alien,<br />

en vertrouw dat deze taal van mijn hart u van alle vermetel kwaad oordeel zal terughoudenl<br />

Waaraan die diepe val moet worden toegeschreven, zullen wij mogelijk kunnen achterhalen; want<br />

volgens geloofivaardige getuigenis zijner brave ouders en familie was hij van jongs afaan braafi en<br />

hieldzich met godvruchtige oefeningen het liefste bezig, en verliet in die goede stemming de wereld<br />

om in den religieuzen staat met minder gevaar en meer gelegenheid met God zich te kunnen<br />

onderhouden en zich nauwer te kunnen vereenigen; doch het tegenovergestelde is gebeurd: hij heeft<br />

de achting der menschen, zijne braafheid, zijne godvruchtigheid, God en menschen, zijn geloofen<br />

zaligheid verloren. Dan daar toch zoo ongewijde als gewijde schrijvers getuigen, dat het nooit<br />

gebeurt dat iemand op eens slecht wordt, moet men zijnen val toeschrijven aan het toegeven der<br />

driften, aan overtredingen der Regelen en Statuten, aan ongehoorzaamheid jegens de overheid;


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 109<br />

22 oktober 1866 en gaf de magister-generaal de opdracht een<br />

aantal richtlijnen uit te vaardigen:<br />

1 Het geval Van Oorschot moest niet enkel aanleiding geven<br />

tot droefheid, doch ook een krachtige waarschuwing zijn<br />

aan alle confraters om ijverig de plichten te vervullen, die<br />

verbonden waren aan de religieuze staat. "Op uwe goede gezindheid'jegens<br />

de Orde en uwe eigen volmaaktheid steunendey<br />

durven Definitoren, aan wie gij die zwaren last hebt toevertrouwd,<br />

hunne stemmen met de mijne vereenigen en u dringend<br />

verzoeken om krachtdadig mede te werken, opdat de vervallen<br />

disciplien hersteld en voor het toekomende bestendigd<br />

worder<br />

2 "Vita clericorum est liber laicorum". Dit adagium van de H.<br />

Ambrosius gaven de definitoren mee aan alle confraters:<br />

De oversten: " hun gedrag moet voor de onderdanen bet boek<br />

zijn, waarin deze de onderhouding der kloosterlijke tucht kun-<br />

hierdoor zijn zijne driften sterker geworden, en hij heeft gratien verloren om die te bedwingen; hij<br />

verloor daardoor de vrees voor de zonden, die hem geen kwaad meer schenen te zijn, en deze<br />

hebben hem van den eenen afgrond in den anderen, zoo diep neergestort, dat hij van geestelijke<br />

zaken geen besefmeer heeft en alles veracht. Dat deze de oorzaak van zijnen diepen val geweest<br />

zijn, kunnen wij volgens de getuigenis van alle schrijvers met grond oordeelen, en wordt, door het<br />

gene wat nu na den val wordt verhaald en bevonden, bevestigd. De goede God beware ons toch<br />

voor de scandalen, die wij reeds eenige jaren en nu op dit oogenblik te betreuren hebben!<br />

Het is om deze reden, dat ik u, HE. Prior en EE. Confraters, bij het heil uwer zielen bid en<br />

smeek ijverig medetewerken om door een goed gedrag de oneer der Orde toegebragt te herstellen en<br />

nieuwe ergernissen voortekomen. Dit doel zullen wij bereiken, als wij onzen HRegel en constitutien,<br />

onderhouden, zoo als wij dit eenmaal hebben willen doen, en ook aan God beloofd hebben te<br />

zullen doen. Zoo waren wij immers gesteld tijdens het proejjaar; dit hebben wij ook voor God en<br />

de wereld opentlijk aan den dag gelegd. Hebt derhalve hoogachting voor uwen Regel en Constitutien,<br />

want zij zijn schatten van verdiensten, kostelijker dan alle goederen dezer wereld; werkt<br />

ijverig voor de eer en glorie van God met die middelen, welke Hij in de Orde u verleend heeft,<br />

wijI gij hierdoor de Orde in achting zult doen stijgen; vervult de pligten van uwen staat op die<br />

tijden en plaatsen, zoo ah u dit is voorgeschreven; weest gehoorzaam aan uwe overheid, wijl deze<br />

eenmaal van u rekenschap zal moeten geven; vlucht alle gemeenschap met personen van het andere<br />

geslacht; gewigtige redenen kunnen slechts een korte en zeldzame samenspraak op behoorlijke<br />

tijden en plaatsen wettigen; maar veelvuldige, langdurige en eerzame onderhouding is gevaarlijk<br />

en moet zorgvuldig vermeden worden: de val van anderen moet ons voorzichtig maken.<br />

U, HE. Prior, verzoek ik zorgvuldig den schat te bewaren, welke aan uwe zorg is toevertrouwd<br />

(...). Gij, die de Orde liefhebt, zult behalve den dwazen misstap van eenen Broeder ook de noodlottige<br />

gevolgen betreuren, welke daarna e'n over den ongelukkigen zelven, en over de Orde zullen<br />

kunnen volgen.(...) " Arch.Uden, least 1, doos 1, Bundel 2A, niet geinventariseerd. Dezelfde<br />

brief troffen we aan in het kloosterarchief van Diest bij de papieren van prior Luvben<br />

Arch.Diest, 06.25.2.22 > r t> r y .


110 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

nen lezen; zij zullen derhalve de eerste zijn in het onderhouden<br />

van Regel en Statuten, en in geene gevallen zich zelven ooit<br />

daarin dispenseren, waarin zij het ook niet gaarne met hunne<br />

onderdanen doen zouden!"<br />

De senioren, die aan de religieuze discipline gewoon zouden<br />

moeten zijn, vermits zij al zovele jaren in het klooster leefden,<br />

moesten het voorbeeld van de oversten navolgen en "<br />

aan de jongeren door hun stichtend gedrag leeren, dat de onderhouding<br />

der disciplien niet alleen niet hard en zwaar, maar<br />

ligt en aangenaam is. "<br />

" &e jongere clerici deze stichtende voorbeelden voor oogen<br />

hebbende, zullen ongedwongen getrokken, dezelve navolgen en<br />

daardoor de laid in hunnen roep versterken. Laten wij dan<br />

toch de voorschriften der Orde, welke toch waarlijk niet zwaar<br />

zijn, ieder in zijne betrekking nauwkeurig nakomen. (...) "<br />

3 De opleiding van de novicen was heel voornaam. Daar wa-<br />

ren de definitoren zich van bewust: " (...) moogt gij verze-<br />

kerd zijn, dat dit belangrijk punt aan onze bezorgdheid nimmer<br />

ontsnapt is, maar om in het gebrekkige daarvan behoorlijk<br />

te voorzien, daarvoor ontbraken tot hiertoe de gewenschte mid-<br />

delen ".<br />

4 In bepaalde ernstige overtredingen werd de jurisdictie om<br />

daarvan te ontslaan voortaan alleen voorbehouden aan<br />

biechtvaders van de orde zelf. Tot deze gevallen behoorden:<br />

* het nachtelijk en heimelijk verlaten van het klooster, ook<br />

zonder het voornemen van apostasie;<br />

* het hebben van eigendom in strijd met de gelofte van ar-<br />

moede en dus een doodzonde;<br />

* het wegnemen van eigendommen van het klooster;<br />

* daden die in strijd waren met de gelofte van zuiverheid.<br />

5 De omgang met buiten het klooster levende personen,<br />

vooral met vrouwen, moest zoveel mogelijk vermeden worden;<br />

" bedenkt liever de middelen waardoor gij de omgang<br />

binnen of buiten het klooster onder elkanderen nuttig en aan<br />

genaam kuntmaken." 180<br />

180 Arch.Uden, kast 1, doos 1, Bundel 2A, niet geinventariseerd. Een soortgelijke tekst


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 111<br />

2.7. JJ. Pulsers, J.H. Eeuwens en P. Daniels verlieten tussen 1865 en<br />

1869 op wettige wijze de orde en werden seculierepriesters.<br />

Enkele kruisheren verlieten in de jaren zestig het klooster van<br />

Sint-Agatha op legitieme wijze. Verschillende van hen bleven de<br />

orde een warm hart toedragen. De redenen van hun vertrek waren<br />

uiteenlopend. De ene keer was het omdat iemand zich in de keuze<br />

van zijn levensstaat bleek vergist te hebben, de andere keer omdat<br />

hij in zijn kloosterideaal werd teleurgesteld. Aan dit laatste was de<br />

sfeer die toen in Sint-Agatha heerste niet vreemd. Men telde zeer<br />

bekwame en ijverige priesters onder degenen die de orde verlieten.<br />

Hun heengaan betekende voor de orde, die toch al klein was en<br />

weinig aanwas had, een groot verlies. Tussen 1865 en 1869 ver<br />

lieten in Sint-Agatha drie geprofesten op wettige wijze de orde. Ze<br />

hadden er na hun professie nog drie of vier jaar doorgebracht: JJ.<br />

Pulsers, J.H. Eeuwens en P. Daniels. Alle drie werden zij seculier<br />

priester.<br />

J.H. Eeuwens legde op 1 mei 1865 de kleine geloften af. Op 3<br />

april 1868 schreef Van den Wijmelenberg aan Mgr. Zwijsen, dat<br />

Eeuwens niet tot de solemnele geloften durfde over te gaan en daarom<br />

in overleg met de magister-generaal besloten had de orde te<br />

verlaten. Hij was namelijk tot de bevinding gekomen, dat het opgesloten<br />

leven zijn gezondheid ondermijnde. Tevens besefte hij dat hij<br />

de religieuze observance niet zou kunnen onderhouden. Desondanks<br />

wilde hij priester worden. Hij was van gegoede afkomst en<br />

had nagenoeg zijn gehele theologische studie met zeer goed resultaat<br />

voltooid. Voor het seminarie van Den Bosch durfde hij zich niet<br />

aan te bieden, enerzijds omdat hij vreesde geplaagd te worden om<br />

dat hij religieus was geweest, anderzijds omdat hij bang was, wegens<br />

het groot aantal priesters, lang in het seminarie te moeten verblijven,<br />

wat zijn gezondheid niet ten goede zou komen. Indien hij de toestemming<br />

van Mgr. Zwijsen zou verwerven, verlangde hij zijn stu<br />

dies te voltooien in het bisdom Haarlem en zich daar ook te laten<br />

incardineren.<br />

treffen we aan in het Memorieboek van S.Drost, gedateerd op 22 oktober 1866, met als titel:<br />

Relictum Capituli definitorum. Arch.K.MSK., V.A2 (6-7), pp.101r.-v. - 102 r.-v.


112 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Op 11 april 1870 werd Eeuwens in het bisdom Haarlem opgenomen<br />

en op 15 augustus van dat jaar priester gewijd. Hij werd<br />

op verschillende plaatsen kapelaan, assistent en rector. In 1889<br />

werd hij pastoor in Maassluis en in 1901 in Zoetermeer, waar hij<br />

op 23 november 1912 overleed.181<br />

P. Daniels werd op 9 oktober 1865 geprofest en verliet de orde<br />

in 1869. Hij overleed te Hoeilaart op 3 december 1944, 99 jaar<br />

oud. Op 3 juni 1871 werd hij priester gewijd. Een poosje was hij<br />

leraar klassieke talen. Daarna werd hij o.m. bestuurder van de<br />

Broeders van Liefde in Hasselt, bibliothecaris en archivaris van de<br />

stad Hasselt, lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten<br />

en schrijver van korte en lange historische bijdragen.182<br />

JJ. Pulsers werd op 6 december 1818 in Waalwijk geboren en<br />

studeerde aan de klein- en grootseminaries van het vicariaat Den<br />

Bosch. In 1840 werd hij naar Mechelen gezonden om er fysica te<br />

studeren. Vanaf 1842 doceerde hij als professor-theologant psychologie<br />

en natuurfilosofie aan het groot-seminarie te Haaren. Op<br />

23 maart 1844 werd hij priester gewijd en nam in 1845 zijn<br />

plaats in onder de professoren. In de herfst van 1851 zond Mgr.<br />

Zwijsen hem als missionaris naar Amerika. Op 29 oktober 1851<br />

kwam hij in Detroit aan en werd er aangesteld als docent moraaltheologie<br />

aan het pas opgerichte St.-Thomasseminarie, dat in<br />

werkelijkheid het huis van bisschop pater P. Lefevre was. Iedere<br />

zondag ging hij naar de missies buiten de stad, waar hij in het<br />

Frans biecht hoorde en preekte. Vanaf februari 1852 preekte hij<br />

ook in het Engels en gedurende dat jaar werd hij als eerste pastoor<br />

van Stjohn's, de parochiekerk voor de Ierse kolonie in Deerborn,<br />

benoemd. In 1854 werd hij pastoor benoemd van het dorp Dex<br />

ter, wat een uitgebreide werkzaamheid in de talrijke missies van<br />

het omliggend gebied met zich meebracht. Om gezondheidsredenen<br />

keerde hij in 1858 naar Europa terug. Geruime tijd verbleef<br />

hij in Rome om zijn studies in de moraaltheologie en het kerkelijk<br />

recht voort te zetten.<br />

181 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg> p. 183<br />

182 Voor meer informatie over hem zie: R. Janssen & P. Winkelmolen, Repertorium <strong>Regular</strong>ium<br />

Ordinis Sanctae Cruets 1840-1996. Maaseik, 1999, pp. 158-159.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 113<br />

In 1860 trad Pulsers als novice te Sint-Agatha in en werd er in<br />

1861 geprofest. Van den Wijmelenberg verzocht op 27 juli 1861<br />

volmacht voor Pulsers om in Sint-Agatha biecht te horen en scapulieren<br />

te wijden en op te leggen. Op 16 juli 1862 en op 5 juli<br />

1863 vroeg hij verlenging van deze jurisdictie. Bij zijn intrede in<br />

het klooster bracht Pulsers een kapitaal van 2000 gulden mee.<br />

Dat niet onaardig bedrag werd hem bij zijn uittrede in 1865 teruggeschonken.183<br />

Door zijn theologische kennis, zijn praktische ervaring in de<br />

zielzorg en zijn talenkennis was Pulsers een zeer waardevolle aanwinst<br />

voor de orde. In een brief van internuntius Oreglio di San<br />

Stefano aan kardinaal Barnabo, gedateerd 6 maart 1864, werd hij<br />

zelfs getipt als toekomstig apostolisch vicaris van Suriname. Blijkbaar<br />

genoot hij het vertrouwen van Van den Wijmelenberg. Pul<br />

sers werd op 20 September 1864 gedelegeerd om met de inter<br />

nuntius te overleggen omtrent de overeenkomst met de regering<br />

over de goederen van Sint-Agatha en omtrent de gevraagde vol<br />

macht voor katholieken om die goederen te kunnen kopen. Dit<br />

onderhoud vond vier dagen later plaats. Beiden spraken bij die<br />

gelegenheid ook over Van Boldrik. Diezelfde dag correspondeerde<br />

de internuntius met kardinaal Barnabo en getuigde dat Pulsers op<br />

hem een zeer goede indruk had gemaakt.<br />

In 1865 besloot Pulsers de solemnele geloften niet af te leggen.<br />

Op 10 mei 1865 legde hij in een brief aan Mgr. Zwijsen uit dat er<br />

grote spanningen waren in de orde. Meer dan anderen analyseerde<br />

hij de moeilijkheden van de orde in oorzaken en gevolgen. De<br />

toestand, waarin de orde verzeild was geraakt, was nu van die<br />

aard, dat hij het onvoorzichtig oordeelde zich onherroepelijk aan<br />

haar te binden. Hij besefte, dat het bestuur van de orde geen garanties<br />

kon bieden, dat er geen herhaling zou volgen van soortgelijke<br />

gebeurtenissen als die van de laatste jaren. Van den Wijme<br />

lenberg was een man die hij zeer respecteerde. Als priester en<br />

religieus had hij vele goede eigenschappen, zodat hij alle achting<br />

183 Arch.Generalaat, 006.1-F, 18-20 September 1865


114 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

en liefde verdiende. Hij was echt een voorbeeld voor alien. Maar als<br />

overste was hij te zacht ! En als sommige onderdanen weten dat de<br />

overste niet kan, durft en wil straffen, dan moeten er wel schandalen<br />

volgen. Het speet Pulsers, dat hij de orde moest verlaten omdat hij<br />

het met de leden goed kon vinden, maar hij wilde geen engagement<br />

aangaan om daarna voortdurend met onrust geconfronteerd te worden.<br />

Hij stelde zich nu ter beschikking van Zwijsen, maar omdat er<br />

in het bisdom geen gebrek was aan priesters, vroeg hij toestemming<br />

om althans voor enige tijd zijn oude plaats in het Amerikaans Colle<br />

ge te Leuven weer op te nemen. De rector van dat college was zo<br />

goed geweest die plaats open te houden, totdat Pulsers er door zijn<br />

solemnele professie afstand van zou doen. De rector was van mening<br />

dat Pulsers door zijn ervaring in Amerika aan het college en de<br />

Amerikaanse missie heel wat diensten kon bewijzen. Pulsers had nog<br />

veel trek in het doceren. In Sint-Agatha had hij zich immers aanhoudend<br />

op het professoraat in de theologie toegelegd.<br />

Reeds eerder had Pulsers aan Zwijsen geschreven, dat hij er hoe<br />

langer hoe meer van overtuigd was dat niemand van de kruisheren<br />

hem zijn vertrek kwalijk zou nemen. Hij durfde echter niet naar<br />

Leuven te gaan zonder van tevoren Zwijsen te raadplegen. Daarom<br />

vroeg hij op 3 juni 1865 of deze er bezwaar tegen had indien<br />

hij, met verlof van Van den Wijmelenberg en als diens onderdaan,<br />

vermits de dispensatiebrief uit Rome nog niet was toegekomen,<br />

in Leuven theologie ging doceren.<br />

Het rescript, waarbij aan Mgr. Zwijsen de nodige volmachten<br />

werden verleend om Pulsers te seculariseren werd op 2 juni 1865<br />

door kardinaal Barnabo aan de internuntius toegezonden. Op 20<br />

juni 1865 tenslotte vroeg Pulsers aan Zwijsen om toezending van<br />

het verlof om in Leuven les te mogen gaan geven. Hij werd er<br />

professor in de moraaltheologie en het kerkelijk recht. In 1873<br />

werd zijn leeropdracht nog uitgebreid met pastoraaltheologie en<br />

liturgie. In de lente van 1885 moest hij wegens ziekte zijn lessen<br />

in Leuven opgeven. Hij trok zich terug in Uden, waar hij op 17<br />

meil885overleed.184<br />

184 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, pp. 184-187


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 115<br />

In Uden, waar hij een eigen huis bezat, bracht Pulsers zijn vakanties<br />

door. Hij bleef heel zijn leven bevriend met de kruisheren.<br />

Hij wist dan ook zeer goed dat zij in financiele moeilijkheden<br />

verkeerden. In zijn testament bedacht hij de kruisheren van Uden<br />

zeer gul: " (...) Mijn huizen, tuin en erfin het dorp te Uden maak ik<br />

aan de EE. kruisheren te Uden, het huis dat ik zelf bewoon en den<br />

tuin, dien ik heb aangelegd tot residentie van den Hoogb. Generaal<br />

der orde, het overige tot stichting van een collegie, waar Latijn,<br />

Grieksch en zoo mogelijk ook Philosophie gedoceerd wordt onder<br />

voorwaarde dat alle de kruisheren voor mij na mijn overlijden elk<br />

een mis voor mij lezen op een altare privilegiatum met toepassing van<br />

den aflaat en dat in de kapel der EE. Kruisheren te Uden een eeuwigdurend<br />

jaargetijde voor mij of als ik het niet noodig heb voor<br />

mijn zuster Joanna Theodora en onze bloedverwanten, gesticht worden.<br />

Het moet een college zijn met strenge discipline en de studenten<br />

moeten in het college zelf studeren. (...) " Deze nalatenschap werd<br />

geschat op 8000 gulden.185<br />

2.8 Kritiek op het beleid van procurator J. De Vlam omstreeks 1865<br />

Op 25 april 1865 diende Joannes de Vlam zijn ontslag in bij de<br />

magister-generaal en zijn confraters van Sint-Agatha: " Reeds lang<br />

heb ik ondergeteekende bij Hoogwaardigst Heer mijn ontslag als pro<br />

curator van St.Agatha en als procurator generaal ordinis aangevraagd,<br />

doch telkens is het mij afgeraden.<br />

Nogmaals neem ik de eerbiedige vrijheid de Heeren mijn ontslag<br />

aan te bieden. Niet omdat het werk te veel is, niet omdat ik orde niet<br />

behartig, maar onder anderen omdat er een soort van mistevredem<br />

van verkwisting, van te veel op eigen gezag, van niet beharting in<br />

huis ofkeuken bestaat waarvan ik veel heb gehoord en nog meer is<br />

gesproken als ik weet.<br />

185 J. Francino, In Cruce Vita. Rotterdam, 1936, p. 97; Arch.Uden, kast 1, doos 3, bundel<br />

11, testamenten, fundaties, schenkingen (afschrift van het testament van T.T. Pulsers uit<br />

1883)


116 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Over de keuken: niettegenstaande ik den kok verschillende<br />

malen verzocht heb, beter de zaken te behartigen enz. werd<br />

van mij gezegt, dat ik het met den kok hou.<br />

Omtrent het brood: is vroeger mij veel verweten tot ergernis<br />

van broeders en novicen dat ik hier liever niet wil aanhalen.<br />

Omtrent den tuin: dat ik veel verknoei, en aan hout en<br />

boomen, dat ik koperdraad voor de boomen gebruik (nota bene<br />

het is ijzerdraadgegalvanizeerd) (...) Nota alles heb ik echter<br />

betaald uit de opbrengsten van de kwekerij, welke van 4 october<br />

1864 - 25 april 1865 heeft opgebragtf213J8 (...).<br />

Omtrent den bibliotheek: na 2 maal gevraagd of men nieuw<br />

of oud hout zou gebruiken is mij gezegt, men zal zien; toen<br />

wierd men beschuldigd alsof men niet wilde zorgen; dat men<br />

het deed om anderen tejudassen.<br />

Omtrent de gelden der orde: alsof men die verbruikte en aan<br />

anderen niet wilde bedeelen; enz. zie verslag.<br />

Ook heeft men gezegt, zoo vele gelden aan een persoon te vertrouwen,<br />

ik weet het niet ?<br />

Als men iemand niet vertrouwd moet men hem niet aanstellen!<br />

Meer zou ik kunnen aanhalen, toch zal dat alles in persoon en opgedane<br />

vragen beantwoorden. Zaken van belang heb ik den Magister<br />

Generaal gevraagd en gedaan wat ik overigens tot orde ofhuis mij<br />

voordeelig scheen.<br />

Ziedaar onder veelandere de reden van ontslagen te worden." 186<br />

Het ontslag van De Vlam werd niet aanvaard. Het intermediair<br />

kapittel van 18, 19 en 20 September 1865 boog zich over het probleem<br />

van de schulden van de orde, die 33.179,00 gulden bedroegen.<br />

"Op de aanvrage van geldelijke ondersteuning der huizen<br />

werd geantwoord<br />

1 De Procurator zal zoo spoedig mogelijk zorgen, dat de<br />

HEW. Prior van Maeseijck in staat gesteld worde de schul<br />

den onder den voormaligen Prior gemaakt, te kunnen aan-<br />

zuiveren.<br />

186 Arch.Generalaat, 006.6


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 117<br />

2 Wegens het geringe overschot van f154,19, ons in hetjaar<br />

1864 uit de goederen overgebleven, zal de Procurator met de<br />

respectieve Prioren in overleg tredeny om zoo wel doenlijk in<br />

hunne vragen te voorzien. (...)" m<br />

Het formulier van ontvangsten en uitgaven, zoals het op het<br />

generaal kapittel van 1868 voorlopig werd aangenomen, werd<br />

door het definitorium tijdens het intermediair kapittel van 31<br />

augustus, 1 en 2 September 1868 als definitief opgelegd aan alle<br />

huizen. De schuld van de orde was sedert 1865 overigens verminderd<br />

tot een bedrag van 33.119, 00 gulden.1 188<br />

2.9 Betwisting van de erfenis van Johannes Cornelissen<br />

Op 28 juli 1855 overleed in Megen Joannes Cornelissen, rustend<br />

pastoor sinds 1854 en voormalig kruisheer van Sint-Agatha.<br />

Hij had het klooster verlaten om missionaris te worden in Friesland<br />

op 9 december 1807. Bij die gelegenheid had hij afstand<br />

gedaan van zijn aanspraken op de bezittingen van het klooster,<br />

nadat hem eerst een bedrag werd uitbetaald en hem verzekerd<br />

werd dat hij in het bezit gesteld zou worden van zijn depositum,<br />

van de meubels en van de kleren die zich op zijn kamer bevonden.<br />

Een bedrag van honderdvijftig gulden werd hem uitgekeerd op 20<br />

december 1807. De kruisheren van Sint-Agatha kwamen met<br />

Cornelissen overeen, dat hij niet meer mocht terugkeren naar het<br />

klooster, "tenzij met meerderheid van stemmen en mits den zelven<br />

bovendien zal moeten voorzien zijn met een loffelijk testimonium<br />

gegeven door den Amplissimus van den bovengemelden missie, vezeldm<br />

met een attest van den H Pastor, in wiens parochie hij 't<br />

laatst geassisteerd zal hebben, zullende den gemelden H Cornelissen<br />

op de voors. conditien naar ons klooster wederkerende verpligt zijn de<br />

somme van een honderd en vijftig guldens hollands hiervoor vermeld<br />

wederom in het klooster te brengen, wijders zig zelfs alle noodwen-<br />

187 Arch.Generalaat, 006.1-F<br />

188 Arch.Generalaat, 006.1-G<br />

189 lees: vergezeld


118 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

digheden te bezorgen, en zig in alle pointen aan onzen regel en statu-<br />

ten te onderwerpen. (...)" 190<br />

Van 1807 tot 1812 was Cornelissen kapelaan in Sneek. Dan<br />

werd hij van 1812 tot 1826 pastoor van Oostwierum. In 1812<br />

hief de overheid alle resterende kloosters op. Sint-Agatha pro-<br />

beerde niettemin via het admodiatiecontract te overleven. Op 3<br />

September 1813 sloot hij met de communiteit van Sint-Agatha<br />

een overeenkomst191, waarbij hem vierhonderd gulden werden<br />

uitbetaald. Na ontvangst van dit bedrag, dat gold als zijn aandeel<br />

in het gemeenschappelijk bezit van de communiteit, deed Corne<br />

lissen voor zichzelf en voor zijn erfgenamen afstand van alle aan-<br />

spraken op de bezittingen van Sint-Agatha. Desondanks werd hij<br />

nooit geseculariseerd. Van 1826 tot 1854 was hij pastoor te Bak-<br />

huizen. Daarna leefde hij als rustend pastoor in Megen.<br />

Na zijn overlijden rezen er problemen tussen de erfgenamen en<br />

de kruisheren. Cornelissen liet namelijk een testament na, dat<br />

door de kruisheren niet erkend werd. Op 21 november 1856<br />

antwoordde Van den Wijmelenberg op een brief van de aartsbisschop<br />

over Cornelissen: " (...) Hij is voor zoo verve ons bekend is<br />

nooit geseculariseerd, maar heeft alleen permissie gehad om in functie<br />

te blijven. Hij was dus altijd nog religieus, en kon bijgevolg ook niet<br />

ad pias causas testeren, tenzij mortis causa over kleine zaken de licentia<br />

superioris. Hij heeft nooit van de orde en, voor zoo verre men<br />

weet, ook nooit van Rome eenige permissie daartoe gevraagd. Daar-<br />

enboven is het zeker quidquid acquirit monachus, acquirit monasterio.<br />

Bijgevolg indien het niet consteert dat Confr. Cornelissen zijn<br />

nagelaten gelden niet als dispensatius tot eene andere beschikking<br />

gekregen heeft of een indultum perpetuae secularisationis van Rome<br />

hekregen heeft, dan is het zeker dat de magelaten gelden tot onze Or-<br />

m Arch.Sint-Agatha, nr. 58<br />

191 In 1807 tekenden de volgende kruisheren de overeenkomst: Gielen, Wijnantz, Beijertz,<br />

Schwartz, Kanters en van Tiel. In 1813 werd de overeenkomst ondertekend door de<br />

volgende kruisheren: Gielen, Schwartz, Kanters, Van Tiel, de Kleijn, van Elswijck en in<br />

't Zandt.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 119<br />

de behooren: Dicis Pii VIII26 Jun. 1829. Ik kan en mag dus niet<br />

toestemmen in zijne dispositie, wijl de zaak te groot is om die weg te<br />

schenken. Haec salvo meliori. (...)"192 Op een vraag van de gardiaan<br />

van de minderbroeders van Megen reageerde het bisdom 's-<br />

Hertogenbosch op 24 november 1856, "datMgr. de Aartsbisschop<br />

beslist heeft, dat het bewuste testament, als zijnde adpias causasy als<br />

geldig ingeweten moet beschouwd worden en bijgevolg, voor zoo ver<br />

de f2000 hf2500 aan Spaansche effecten betreft, moet ten uitvoer<br />

gelegd worden, wijl de overledene deze alleen als dispensateur en administrateur<br />

heeft bezeten ". De overige bezittingen van Cornelissen<br />

hoorden echter toe aan de Orde van het H. Kruis, vermits de<br />

overledene nooit geseculariseerd werd.1 193<br />

De pastoor van Megen, H.M. van Kilsdonk, schreef op 18 december<br />

1861 aan Van den Wijmelenberg: " De Eerw. Heer Cornelissen<br />

heeft circa eenjaar voor zijnen dood een wonderbaar en verward<br />

testament, even zoals de man zelf was, verleden door den<br />

notaris te Oijen, daargesteld. Door dat testament heeft hij een soort<br />

van beurs voor de studerende jeugd, en jonge meisjes die non willen<br />

worden, willen stichten; maar het vruchtgebruik aan zijn halfwijze<br />

nicht, Theodora. Zijne nalatenschap was eenige Spaansche effecten,<br />

en eenige nette meubelen. Bij dat testament benoemt hij zijnen neef<br />

de Eerw. Heer Peters, thans kapellaan in het aartsbisdom van<br />

Utrecht, tot curator van dat beneficie. De meubelen zijn na zijnen<br />

doodpubliek verkocht, en de Spaansche effecten heeft Pater Guardiaan<br />

Burgmeijer in bewaring genomen, en zijn opvolger heeft die aan<br />

Uw HoogEerw. overgemaakt. De Eerw. Heer Cornelissen was van<br />

gevoelen, dat hij geheel en alles van het klooster van Sint-Agatha was<br />

ontslagen. Sommigen zijn van gevoelen dat de Spaansche ejffecten<br />

herkomstig zijn van twee zusters die bij hem gewoond hebben, waarvan<br />

hij het vruchtgebruik had, maar na zijne dood ad pias causas<br />

moesten komen. De stukken, deze zaak betreffende, welke nog hier<br />

lagen, zendik Uw HoogEerw. tevens over." m<br />

192 Arch.Generalaat, 0037.64.2<br />

193 Arch.Generalaat, 0037.64.3<br />

194 Arch.Generalaat, 0037.64.10


120 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Een paar weken voordien, op 23 november 1861 adviseerde<br />

aartsbisschop Zwijzen: " Hoezeer ik mij in de bewuste zaak der<br />

effecten niet onmiddelijk kan inlaten, zou ik echter, wanneer ik mij<br />

in Uew. plaats bevond, dezelve niet afgeven dan nadat ze mij door<br />

exploit van den deurwaarder namens de nicht zelve werden teruggevorderd.<br />

UHw. heeft ze niet van de nicht ontvangen, maar door tusschenpersonen,<br />

aan welke de ejfecten, ingeval zij afgegeven moeten<br />

worden, UHw. moet ter hand stellen. Ik hoop dat Uhw. in de aankoop<br />

der goederen gelukkig moogt slagen, doch ik ben niet zonder<br />

vrees voor een goede reussite." 195 De erfgenamen spanden een proces<br />

tegen Van den Wijmelenberg aan bij het vredegerecht in<br />

Boxmeer.196<br />

W.F.A. Smits behartigde vanaf 1861 de belangen van Sint-<br />

Agatha en van de orde met de burgerlijke overheid. Ook de<br />

kwestie Cornelissen behoorde tot zijn werkterrein. Op zijn aandringen<br />

stuurde Van den Wijmelenberg op 22 april 1862 een<br />

stand van zaken naar Mgr. Zwijzen.197<br />

195 Arch.Generalaat, 0037.64.9<br />

196 - Theodora Peters, zonder beroep en ongehuwd, wonende in Boxmeer<br />

- Maria Peters, zonder beroep en gehuwd met Jacob Gijsbers, 'bouwman', wonende in<br />

Overasselt<br />

- Theodorus Martinus van der Beek, zonder beroep, wonende in Megen en gehuwd met<br />

Ardina Maria Peters<br />

- Gerardus Hoogstraten, arbeider, wonend te Wijchen, gehuwd met Ardina Jansen<br />

- Johannes Reuvers, arbeider, wonend in Wijchen, gehuwd met Theodora Maria Jansen<br />

- Johannes Arts, onderwijzer te Overasselt, gehuwd met Gertruda Cornelissen. Dit echt-<br />

paar had een dochter Theodora Arts.<br />

Op 18 december 1861 begaven de erfgenamen van Cornelissen zich, vergezeld van een<br />

deurwaarder naar het klooster van Sint-Agatha en eisten van procurator De Vlam de teruggave<br />

van een aantal effecten, die Van den Wijmelenberg in bewaring had van C.L. van Dijk,<br />

gardiaan van de minderbroeders van Megen, " bestaande in: twee obligatien ten laste van<br />

Spanje ieder groot twee duizend vier honderd piasters en vier dito ieder groot twee honderdpias<br />

ters, welke zijn nagelaten door den Eerwaarden Heer Joannes Cornelissen overleden te Megen den<br />

achtentwintigstenjulij 1800 vijfenvijftig en waarvan de requirante genoemde Theodora Peters de<br />

vruchtgebruikster is en de overige requiranten de eigenaren van den blooten eigendom zijn. Waarop<br />

zijn Eerwaarde tot wien ik sprak heeft geantwoord dat den Eerwaarden Heer Hendrikus van<br />

de Wijmelenberg afwezend was, en hij (J. de Vlam) zich met deze zaak niet konde inlaten, welk<br />

antwoord ik heb gehouden voor weigering. "<br />

197 Arch.Generalaat, 0037.64.11<br />

" U<br />

2. Voor zijnen dood heeft hij zijnen uitersten wil notarieel laten beschrijven, en niet tegenstaande<br />

de notaris hem zeide dat zoodanige beschikking burgerlijk onwettig was, wilde hij toch


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 121<br />

Een paar jaren van windstilte werden op 22 oktober 1865 verbroken<br />

door een kort briefje van Theodora Peters, de nicht van<br />

Cornelissen, die het vruchtgebruik van de effecten had genoten:<br />

" Met deze neem ik de vreiheid uw Hoogw. te berigten dat ik namens<br />

datzulks zoude geschreven worden. Door dit testament heeft hij een soon van beurs willen stichten<br />

voor de studeerende jeugd, enjonge meisjes die Religieuse willen worden. Het vruchtgebruik echter<br />

heeft hij gelaten aan zijne nicht Theodora Peters, thans kostjuffrouw bij de Religieuse Augustinessen<br />

te Ravenstein. Bij dat testament benoemt hij zijnen neef den Eerw. Heer G. Peters, thans<br />

kapellaan te Huissen, ah curator van dat beneficie.<br />

3. Bij zijnen dood zijn er, behalve de meubelen, welke publiek verkocht zijn, bij hem bevonden<br />

zes stuk Spaansche coupons, hebbende eene nominale waarde van 30.240 francs. Wat met de<br />

gelden der meubelen gedaan is weet ik niet. Doch de coupons waren bij bovengenoemde nicht, en<br />

wijl deze in alks zorgeloos is en dikwijls maar halfwijs, had Pater Guardiaan van Megen goedgevonden<br />

de coupons voor haar te bewaren. Daar echter zijn Eerw. als ook de Pastoor van Megen<br />

van oordeel waren, dat die coupons, zoo lang de toestand der dispositie van Cornelissen niet meer<br />

uitgemaakt was, nergens meer te huis behoorden, dan te StAgatha, hebben zij dezelve aan mij<br />

overhandigd, en ik heb van afde ontvangst jaarlijks de afgesneden coupons aan gemelde Theodora<br />

Peters over gemaakt, om den twijfel des eigendoms, en om met die familie in geene moeilijkheden<br />

tegeraken, wijlik toch burgerlijk mijne zaak niet kan doorzetten.<br />

4. Wat nu het eigendom dezerpapieren aangaat, dit hangt afvan de manier, hoe deselve aan<br />

den Eerw. Heer Cornelissen geworden zijn. Zijn dezelve bij hem slechts gedeponeerd, om in zijn<br />

leven het vruchtgebruik er van te genieten en na zijnen dood te doen verstrekken tot die einder,<br />

welke de donateurs bepaald hebben, dan is het uitgemaakt dat wij op diezelve geen recht hebben.<br />

Zijn integendeel dezelve aan hem in eigendom afgestaan, ofheeft hij dezelve van zijne gelden, zoo<br />

als zijn nicht Theodora den 29 fuli 1858 aan Rector van den Boogaard te Ravenstein verklaarde,<br />

aangekocht, dan is het zeker dat hij, ah Religieus zijnde, zonder indultum perpetuae secularisationis<br />

(Dec.Pii VIII26 Jun. 1829), of zonder eene licentia Sedis Apostolicae, daarover niet heeft<br />

kunnen ofmogen beschikken, althans volgens de kerkelijke wetten, en dat bijgevolg de nalatenschap<br />

hiervan, ahook perse van zijne meubelen tot de Orde heeft moeten overgaan.<br />

5. Wat nu eindelijk de wijze van verkrijging betreft, kan ik dit mededeelen: eenigen derfami<br />

lie van Cornelissen wil niets met de nalatenschap te doen hebben, terwijl anderen zeggen dat<br />

Heerom die effecten van zekere jujfrouwen, die bij hem gewoond hebben, tot vruchtgebruik zoude<br />

gekregen hebben om later tot geestelijke inrichtingen te doen strekken. Daarentegen zegt bovengenoemde<br />

Theodora Peters, dat Heerom zijne gelden voornamelijk van zijne Pastorie heeft gekregen,<br />

en dat zij, wat zij over had, aan de armen moest geven. Overigens hebben eenige onzer confraters,<br />

welke ter gelegenheid van het houden eener JubiU in het begin van 1855 bij hem te Megen een<br />

bezoek aflegden, uit zijnen mond gehoord: indien ge komt ah Priesters, dan zijt gij welkom; doch<br />

ik wil niets weten van Kruisheeren. Ik kan StAgatha wel voordeelig zijn, maar het zal niets van<br />

mii krijgen. Ik heb mijne nalatenschap tot andere geestelijke inrichtingen bestemd. Hij beschikt<br />

dus ah volkomen eigenaar, wat hij niet kan en niet mag doen.<br />

Ziedaar wat ik over gemelde nalatenschap kan mededeelen. In oktober 1861 zijn twee des familie<br />

uit Overasselt mij de effecten komen afvragen. Op mijn antwoord dat ik tevrede was met de<br />

beslissing der geestelijke overheid, wilden zij hiervan niets horen. In december zijn dezelve mij<br />

door den deurwaarder afgevraagd. Doch wijl ik mij stil gehouden heb, is alles daarbij gebleven. Ik<br />

heb toen ook aan den Eerw. Heer Pastoor van Overasselt en aan Peters kapellaan te Huissen<br />

geschreven. Doch deze schijnen buiten de zaak te willen blijven. Later heb ik zijdelings vernomens<br />

dat de familie wat tot bedaren gekomen is, en dat zij genoegen neemt met de beslissing der geeste<br />

lijke overheid. (...) "


122 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

de familie van Overasselt verzoegt woerd om de Spaansche efekte bij<br />

uw hoogwaarde weg te haalen en wat uw Hoogw. mij in die omstan-<br />

digheid zult raden, te meer daar mijn Eerw. Broeder neef Gerardus<br />

als beschikker van de nalatenschap in het testement is aangesteld, heb<br />

ik haar verzoek van de hand gewezen" 198<br />

Op 4 januari 1873 ontving Van den Wijmelenberg een brief van<br />

procureur J.P. Kraakman, waarin gedreigd werd met een proces<br />

voor de burgerlijke rechtbank.199 Van den Wijmelenberg reageerde<br />

op 13 januari 1873 met de klassieke argumenten: Cornelissen werd<br />

nook geseculariseerd, had enkel van de prior toestemming om<br />

buiten het klooster een bediening te aanvaarden; "zijn eerw. bleef<br />

altoos religieus, kon niet bezitten, noch beschikken, (.. J."200 Kraakman<br />

herinnerde op 15 februari 1873 aan zijn brief van 4 januari 1873,<br />

waarop hij nog steeds geen antwoord had ontvangen. Zes dagen<br />

later stelde Van den Wijmelenberg voor de zaak in der minne te<br />

regelen.201 Het duurde echter nog een half jaar vooraleer er weer<br />

een beetje schot in de zaak kwam. Procureur Kraakman wees er<br />

Van den Wijmelenberg op dat hij niet het recht had de effecten te<br />

behouden, vermits ze geen persoonlijk bezit van Cornelissen waren<br />

geweest. Hij had er enkel het vruchtgebruik van genoten, dat hem<br />

verleend was door de dames Bloksma. De dames wilden overigens,<br />

dat hij zou zorgen voor een goede bestemming van de effecten na<br />

198 Arch.Generalaat, 0037.64.12<br />

199 Arch.Generalaat, 0037.64.15<br />

"(...) Onder de daartoe behoorende stukken vind ik twee brieven van UHe. waaruit duidelijk<br />

blijkt, dat hij u geen regten op de in uw banden zijnde Spaansche effecten wilt aanmatigen. Dat<br />

zou mij dan zedelijk noch regtens verdedigbaar schijnen. Immers de overeenkomst den 3 Novem<br />

ber 1813 tusschen den toen reeds als seculier pastoor in Friesland gevestigden heer Cornelissen en<br />

de eerw. Kruisheeren, uwe voorgangers, toont duidelijk aan dat de bedoeling daarvan was als<br />

regten en verpligtingen jegens hun communio civiliter op te heffen, en sedert bestond niet meer het<br />

minste geestelijk verband, noch werd dat een of anderzijds vastgehouden. Zoo begrijpt dat ook<br />

blijkbaar uw Hoogeerw. Kerkvoogd, die de erven Cornelissen in hunne handelingen vrijlaat en<br />

hen in foro conscientiae niet weerhoudt, om langs den burgerlijken weg het geschil te doen beslissen.<br />

(...) Gij zult geen procedures willen afwachten om u te doen nopen tot de afgifte der vermelde<br />

stukken die ik u bij deze in der minne vraag. Het ligt volstrekt niet in mijn bedoeling om u<br />

eenigermate te intimideren, daar de erkentenissen (...) mij krachtig genoeg voorkomen om u te<br />

doen beseffen, dat het niet raadzaam is om deze zaak door openbare procedures aan de groote klok<br />

te hangen (...) "<br />

200 Arch.Generalaat, 0037.64.16<br />

201 Arch.Generalaat, 0037.64.17-18


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 123<br />

zijn dood. Daarom moest de wil van Cornelissen, namelijk het<br />

stichten van een beurs, uitgevoerd worden en mocht de orde geen<br />

beslag leggen op de effecten.202<br />

De volgende maanden zocht Van den Wijmelenberg uitvluchten<br />

om niet te moeten betalen of naar wegen om de zaak op de<br />

lange baan te schuiven. Ten langen leste schreef Kraakbeen hem<br />

op 22 november 1873: " Ik kan mij in die ernst niet begrijpen, hoe<br />

het mogelijk is, hoe Gij nu nog een familie Gijsberg kunt aanwijzen,<br />

dat het haar streven is om iets te bezitten tegen de verordeningen der<br />

kerk. Het is werkelijk alsofgij, al wat (...) geschreven is, in het bijzonder<br />

mijne brieven, niet gelezen hebt ofvergeten zijt. De diplomaten<br />

noemen dat struisvogelpolitiek en als gij toch geene nota van het<br />

geschrevene neemt, dan zou het naar mijn oordeel maar beter wezen<br />

om eenvoudig langs den wettelijken weg de in uw bezit zijnde stukken<br />

met de daarvan genoten vruchten, terug te eischen, (...). "203<br />

Nog dertig jaar werd er geruzied. G. Peters, neef van Cornelis<br />

sen en rustend pastoor in Boxmeer, verwonderde zich op 24 augustus<br />

1881 over de houding van de kruisheren: " (...) Toen nu<br />

Heeroom was overleden en alles uitgekeerd en geregeld, werden die<br />

effecten ter bewaring gedeponeerd bij de EE.PP. Minderbroeders<br />

aldaar, maar wat wil nu het geval? De EE. Kruisheeren, die, voor<br />

zoo ver ons bekend is, al dien tijd, zeker wel 40 jaren, niets van zich<br />

hadden laten hooren, noch naar Heerom hadden uitgezien, zeker het<br />

overlijden van Heeroom gehoord hebbende, komen naar Megen, nemen<br />

daar hunnen intrek bij de PP. Minderbroeders, en dezen nemen<br />

de vrijheid hun die effecten te geven, en de EE. Kruisheren nemen<br />

dezelve mede naar St.Agatha, zonder dat de familie er iets van wist,<br />

en zij er zelfi de vruchtgebruikster kennis van gaven. De familie eenigen<br />

tijd daarna dit vernemende, deed pogingen om dezelve terug te<br />

krijgen, doch te vergeefs, (...) De familie intusschen gaf aan haar<br />

werk geen verder gevolg, waarschijnlijk wel omdat zij zag dat het<br />

provenu der nalatenschap sjaarlijks door de Kruisheeren aan de<br />

202 Arch.Generalaat, 0037.64.19<br />

203 Arch.Generalaat, 0037.64.26


124 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

vruchtgebruikster werd uitbetaald (waarvan de coupons nog aanwe-<br />

zig zijn). Maar toen in 1870 de vruchtgebruikster was overleden,<br />

hield dit op, (...). Wat verder met het provenu dier effecten is geschied,<br />

is mi] onbekend, maar nu doet zich een ander incident in de<br />

zaak op: ik heb namelijk een broeder, een halven broeder, uit het<br />

tweede huwelijk mijner moeder, eene zuster van Heeroom en dus ook<br />

een neefvan hem. Zijn naam is Franciskus Roelofs en hij is wethou-<br />

der te Wijchen, en deze heeft eenen zoon, die al sedert een jaar te<br />

Venraij voor den priesterlijken staat studeert en deze zegt nu: ik wil<br />

thans mijn regt doen gelden op het provenu der nalatenschap van<br />

Heeroom, voor mijnen zoon. Het testament wijst mij dit toe en ik<br />

vertrouw dat de EE. Kruisheeren, die het testament in de uitbetaling<br />

van het provenu ten opzigte van de vruchtgebruikster hebben gehono-<br />

reerd, zulks ook ten mijnen opzigte zullen doen, wijl mijne zaak even<br />

wettigis. (...)"m<br />

Welk voorstel magister-generaal Smits aan pastoor Peters deed<br />

kunnen we niet meer achterhalen. Peters vond het echter onbevredigend.<br />

Op 9 december 1881 schreef hij aan Smits: " Ik heb de<br />

zaak overwogen en eenigzins onderzocht, en bevonden dat er meer<br />

dan 20 erfgenamen zijn voor de nalatenschap van Heerom Zg, en<br />

welke in vijfofzes gemeenten meer dan tien uren ver van elkanderen<br />

verwijderd wonen, en het is voor mij ondoenlijk om die alien na te<br />

gaan ten einde persoonlijk met een ieder van hen over die zaak te<br />

spreken, alsook om hierover aan hen te schrijven, wijl ik er maar<br />

eenige weinigen meer van ken en bijna geene namen weet, evenmin<br />

als ieders woonplaats. (..) " Het standpunt van zijn broer bleef<br />

echter onveranderd. Hij had een advocaat geraadpleegd en die<br />

had hem aangeraden door te zetten. " Dit zijn ongeveer de eigene<br />

woorden van mijnen broeder waarop hij mij verzocht heeft, dat in<br />

korte woorden aan UHW te schrijven, en UHW te verzoeken om als<br />

UHWgenegen is om op dat punt met hem eene transactie te beproeven.(...T<br />

205<br />

m Arch.Generalaat, 0037.64.29<br />

205 Arch.Generalaat, 0037.64.30


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 125<br />

F. Roelofs legde intussen het dossier voor aan Mgr. A. Godschalk,<br />

die daarop magister-generaal Smits interpelleerde.206 Drie<br />

dagen later, op 14 augustus 1882 reageerde de bisschop als volgt:<br />

" In hoeverre uw vroeger confrater, de WEw. Heer Cornelissen, die<br />

volgens uw schrijven in 'tjaar 1812 het convent van St.Agatha met<br />

permissie zijner overheid verliet (ofschoon hij altoos als confrater is<br />

beschouwd), en alzoo geacht moest worden Kruisheer gebleven te<br />

zijn), bij ofna zijn heengaan tevens gemagtigd is worden om tijdelijke<br />

goederen voor zich te houden ofook te verkrijgeny zoomede bij<br />

testament over zijne nalatenschap te beschikken, kan ik bij gebrek<br />

aan de noodige bescheiden niet met zekerheid uitmaken. Doch deze<br />

vraag - wat men ook daaromtrent denke - mag in de gegeven omstandigheden<br />

van ondergeschikt belang geacht worden. Het geschil<br />

tusschen U en Roelofi met zijne mede erfgenamen loopt hoofdzakelijk<br />

over de bewuste Spaansche ejfecten, die later uit zijne nalatenschap in<br />

uw bezit zijn gekomen. Waren die effecten (...) aan Cornelissen z.g.<br />

onvoorwaardelijk in vollen eigendom geschonken, (...). Maar volgens<br />

de schriftelijke verklaring van den heer Roelofs, die ik de eer had<br />

UHD. ter inzage over te zenden, had Cornelissen " die geldwaarden<br />

van de gezusters Bloxma ontvangen onder voorwaarde er van te leveny<br />

en ze later tot een goed doeleinde te gebruiken." Mogt deze ver<br />

klaring geloofbaar zijn, dan had voornoemde Heer blijkbaar alleen<br />

het genot dier ejfecten voor zijn leven en moest die later, gelijk blijkens<br />

testamentgeschied is, tot een goed doeleinde besteden. (... )"207<br />

Drie dagen later riep magister-generaal het definitorium samen.<br />

In een brief aan prior Van Giersbergen zette hij de kwestie uitvoerig<br />

uiteen. Tegelijk merkte hij op, dat hij de bisschop had meegedeeld<br />

dat hij zich graag onderwierp aan zijn oordeel, maar dat hij<br />

toch eerst het definitorium wilde raadplegen.208 Die raadpleging<br />

leverde niets op. Op 7 maart 1885 schreef Fr. J. Van Wagenberg<br />

aan Mgr. Godschalk, dat de familie van wijlen kruisheer Cornelis<br />

sen nu echt haar rechten op de erfenis wenste te verzilveren. " (...)<br />

206 brief van 11 augustus 1882 van de bisschop van Den Bosch aan de magister-generaal<br />

van de kruisheren. Arch.Generlaat, 0037.64.31<br />

207 Arch.Generalaat, 0037.64.32<br />

208 Arch.Diest, 06.25.93


126 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Ik had defamilie aangeraden, de Pastoor van Wijchen daar eens over<br />

te sprekeny omdat eenige leden derfamilie ook te Wijchen wonen; of<br />

zijn Eerw. wanneer alle leden der familie die aanspraak hebben op<br />

de erfenis hem volmacht geven; om dan met U Mgr. en de Eerw.<br />

Heer Smits Generaal der kruisheeren en de Eerw. Heer Pastoor van<br />

Wijchen beslissen wien de erfenis toekomt, en dat de familie aan de<br />

beslissing zich moet onderwerpen. Nu hebben zij met de Eerw. Heer<br />

Pastoor van Wijchen daar over gesproken en heeft hun gezegd dat hij<br />

het wel wilde doen maar als kloosterling mag dat niet zegt hij. Nu is<br />

defamilie voornemens a.s. donderdag naar Uden te gaan om de erfe<br />

nis te halen. Ik weet niet wat er mede te doen; als het volgens wereldsch<br />

recht verdeeld zou worden, dan komt voor mijn persoon de<br />

helft van de geheele erfenis toe. Voor eenigen tijd heb ik den Eerw.<br />

Heer Smits generaal der Kruisheeren te Uden geschreven: wanneer de<br />

familie hun aandeel moeten hebben dat ze dan de helft die mij toekomt<br />

kunnen blijven beheeren en de renten genieten, tot een van<br />

mijn zoons studeren voor het Priesterschap, dat ik dan de rente ge<br />

nieten totze Priesterzijn mits de Bisschop zulksgoedkeurt. (...)"m<br />

Veertien dagen later, op 22 maart 1885 ontving Smits een brief<br />

van advocaat C.A. Phaff uit Nijmegen, die optrad namens alle<br />

erfgenamen van wijlen Cornelissen. Mr. Phaff zou wel eens willen<br />

weten op welke basis de kruisheren de fondsen beheerden, die<br />

Cornelissen voor priesterstudenten van zijn familie ter beschik-<br />

king gesteld had.210 Twee leden van de familie Gijsberg uit Overasselt<br />

overhandigden Mgr. Godschalk op 22 mei 1885 een kopie<br />

van het testament van Cornelissen, d.d. 22 mei 1855, "en waaruit<br />

blijkt dat die man het vruchtgebruik zijner nalatenschap vermaakt<br />

heeft aan zijne nicht Theodora Peters en den eigendom aan zijne<br />

209 Dezelfde dag stuurde de bisschop deze brief door aan magister-generaal Smits: " Ik<br />

ontvang heden van zekeren van Wagenberg uit Overasselt het hierbij gaande schrijven. Die man<br />

veronderstelt, dat ik met de zaak bekend ben. Ik kan mij echter om de veelvuldige quaesties,<br />

waarmeede ik te doen heb, niet rappeleren waarover het gaat, tenzij het soms dezelfde zaak betreft,<br />

waarin de twee Priesters Peters betrokken waren. Is dat zo, dan heb ik reeds vroeger UHE.<br />

mijn gevoelen medegedeeld. (...) " Arch.Uden, kast 1, doos 3, bundel 2. Brief van FrJ. van<br />

Wagenberg aan Mgr. Godschalk, bisschop van Den Bosch, Overasselt, 7 maart 1885 en brief<br />

van Mgr. Godschalk aan magister-generaal Smits, Den Bosch, 7 maart 1885<br />

210 Arch.Uden, kast 1, doos 3, bundel 12


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 127<br />

1<br />

naaste door de wet geroepen erfgenamen onder beding, dat de revenuen,<br />

na overlijden der vruchtgebruikster, zullen besteed worden adpias<br />

causas: nl. a) tot aanmoediging en ondersteuning van studenten zijnerfamilie<br />

voor den geestelijken staat; b) totplaatsing van meisjes der<br />

familie in eene geestelijke orde; c) tot ondersteuning van arme familieleden.<br />

Bij ontstentenis van zulke personen moeten de renten bij het<br />

kapitaal gevoegd worden; terwijl verder twee priesters zijner familie<br />

als bewindvoerders benoemd worden met regt van andere personen,<br />

bij voorkeur priesters, uit de familie in hunne plaats aan te stellen.<br />

Na die mannen gehoord en tevens het testament, waaruit het bovenaangehaalde<br />

genomen is, gelezen te hebben, heb ik hun gezegd, dat<br />

het eene zaak gold, waarmede ik mij niet regtstreeks kon inlaten als<br />

niet behoorende tot mijne competentie; dat ze zich in alle geval konden<br />

overtuigd houden, dat de kruisheeren de bewuste nalatenschap<br />

niet onder zich zouden houden, als zij de voile overtuiging niet hadden,<br />

dat hun dezelve regtens toekwam; dat de geheele quaestie daarop<br />

neerkomt, ofde overleden Cornelissen van zijne geloften als kruisheer<br />

wettig ontslagen was en tevens de bevoegdheid had over zijne nala<br />

tenschap naar goedvinden ofalthans tot pieuse doeleinden, gelijk hij<br />

feitelijkgedaan heeft, te beschikken. 211<br />

(...)"""<br />

Het verdere verloop van dit geschil is ons onbekend. De bronnen<br />

zwijgen tot 1891. In ieder geval werd de erfeniskwestie tussen<br />

de kruisheren en de erfgenamen van Cornelissen pas op 24 juli<br />

1891 geregeld in een notariele akte:212 " (...) De comparanten verklaarden<br />

dat op den achtentwintigsten Juli achttienhonderd vijfen<br />

vijftigte Megen is overleden den Eerwaarde Heer Johannes Cornelis<br />

sen tot zijne eenige erfgenamen volgens de wet van de helft nalatende<br />

de lastgevers en de minderjarigen onder 2 genoemd; dat het Bestuur<br />

van de Orde der Kruisheeren echter beweert tot die nalatenschap de<br />

eenige gerechtigde te zijn, daar de overledene lid uitmaakte hunner<br />

orde en de goederen van zulk een overledene volgens de ordesregel aan<br />

die instelling vervallen; dat tot die nalatenschap behoren eenige<br />

Spaansche effecten, welke thans in het burgerlijk bezit zijn, en sedert<br />

211 Arch.Uden, kast 1, doos 3, bundel 12<br />

212 De akte werd opgesteld door notaris A.A. Stael te Grave. Arch.Sint-Agatha, nr. 58


128 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

het overlijden geweest zijn van de orde der Kruisheeren, terwijl tot<br />

die nalatenschap niets anders behoort; dat de comparanten, in hunne<br />

qualiteit, thans zijn overeengekomen om bovenvermeld tusschen hun<br />

bestaand geschil bij dading te beslissen en diensvolgens bepalen:<br />

1. Het bestuur van de Orde der Kruisheeren betaalt aan de lastgevers<br />

en minderjarigen onder 2 genoemd eene som groot zeventien<br />

honderd vijfentwintig guldens.<br />

2. Laatsgenoemden doen daarentegen ten behoeve van de Orde der<br />

Kruisheeren ajstand van alle actien en rechten, welke hun terzake<br />

van de nalatenschap van wijlen den Eerwaarden Heer Jo<br />

hannes Cornelisseny uit welken hoofde ook, zouden competeeren<br />

en verklaren mitsdien niets meer te vorderen te hebben, noch<br />

van de Orde der Kruisheeren in het algemeen, noch van elk der<br />

Kruisheeren in het bijzonder, hetzij hoofdelijk, hetzij als erfgenamen<br />

ofopvolgers van wijlen de HoogEerwaarde Heeren Henricus<br />

van den Wijmelenberg en Wilhelmus Smits.<br />

3. Zij beloven hoofdelijk en solidair vrijwaring voor alle namaning,<br />

welke de Orde der Kruisheeren, terzake van gemelde<br />

nalatenschap van wien ook mocht ondervinden. (...) "213<br />

3. De verwerping van de concept-statuten van 1853<br />

3.1 Het generale kapittel van 1856<br />

Van 1 tot 3 april 1856 werd in Sint-Agatha het tweede generale<br />

kapittel sedert de Franse Revolutie gehouden.214 Nu de orde opnieuw<br />

een generale overste had, wenste deze het herstel van de<br />

213 In het verslag van het intermediair kapittel van 27 en 28 april 1891 lezen we onder<br />

nummer drie: " Uit de mededeelingen van cfr. Hollmann omtrent de zaak en erven Cornelissen,<br />

blijkt, dat er mogelijkheid bestaat a.s. maand juli wellicht die zaak tot einde te brengen tegen<br />

teruggave van f 3450. Het kapitaal zal door den magister generalis worden opgenomen, en de<br />

renten zullen door de vier kioosters gemeenschappelijk gedragen worden. " Arch.Generalaat,<br />

006.1 (verslag van 29 april 1891)<br />

214 Arch.Generalaat, 001.3<br />

Het relict van het generaal kapittel werd gepubliceerd in Chronicon Cruciferorum, dl.I,<br />

fasc.HI, 1949, pp.273-278, 389-392


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 129<br />

hierarchie en van de trouw aan de orde (regeltucht, gemeenschap<br />

van goederen en van personen).<br />

In de convocatie, die in de Latijnse taal werd opgesteld, omschreef<br />

Van den Wijmelenberg in algemene bewoordingen de<br />

doelstellingen van dit kapittel. Zaken van geestelijke en tijdelijke<br />

aard van de orde tout court, van de afeonderlijke huizen en van de<br />

leden van de orde moesten er volgens hem geregeld worden. Naar<br />

hij oprecht vertrouwde waren alien door God geroepen tot de<br />

orde van het H.Kruis, opdat zij daarin volgens Gods wil, die door<br />

de oversten bekend werd gemaakt, hun heil zouden bewerken.<br />

Daarom wenste hij dat iedereen de woorden van de H. Bernardus<br />

zou overwegen: " Mijn geliefden, handelt aldus en staat vast in de<br />

Heer, altijd bezorgd om de eer van de orde op te houden, opdat de<br />

orde ook ons beveilige zolang wij trouw blijven aan onze roeping."<br />

Buiten de orde was het heil voor de kruisheren onmogelijk of<br />

buitengewoon moeilijk te bereiken. Daarom riep hij zijn confraters<br />

op om voor het generaal kapittel die afgevaardigden te kiezen,<br />

die het belang van de orde steeds ter harte ging en die uitblonken<br />

door hun kloostertucht. Het moesten afgevaardigden zijn die hun<br />

roeping altijd en overtuigd beleefden en die zich nooit minachtend<br />

uitlieten over hun confraters of over andere kloosters van de<br />

orde. De conventen moesten bij hun keuze letten op personen die<br />

nooit tweedracht zaaiden onder de medebroeders, die zich niet<br />

verzetten tegen het wettig gezag en die nauwgezet de kleinste<br />

voorschriften naleefden. Bij voorkeur stuurde men die conventuales<br />

naar het generaal kapittel, die de geheimen van het kapittel en<br />

de onenigheden tussen de confraters niet aan de grote klok hingen.<br />

Het moesten religieuzen zijn die zich graag en zonder tegenstribbelen<br />

opofferden voor het welzijn van de orde, van de kloos<br />

ters en van hun confraters en dienstbaar waren in woord en<br />

gebaar.215<br />

Het eerste generate kapittel weekte in Diest algemeen ongenoegen<br />

los over de ingrijpende veranderingen, die Van den Wijme-<br />

5 Arch.Diest, Kroniek van prior G. van der Weijst, 06.1.38, pp. 88-91


130 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

lenberg voorstelde. Drie jaren later meende Van der Weijst te<br />

mogen vaststellen, dat ook de houding van de confraters van de<br />

andere huizen veranderd was. Zij zouden nu namelijk op dezelfde<br />

golflengte zitten als Diest.216<br />

Omwille van de tijdsomstandigheden had Van den Wijmelenberg<br />

heel wat vernieuwingen en veranderingen voorgesteld. De<br />

capitulares aanvaardden de volgende voorstellen :<br />

* wat betreft het bestuur van de orde:<br />

* De magister-generaal zou op eigen gezag de novicemeester, de<br />

professoren of lectoren, zijn persoonlijke secretaris en de hoofden<br />

van de colleges mogen aanstellen.<br />

* Een algemene schatkist (aerarium) van de orde zou worden ingevoerd.<br />

Het beheer ervan moest berusten bij de magistergeneraal<br />

en bij de definitoren, die in gemeenschappelijk overleg,<br />

tenzij de noodzaak anders zou vorderen, geld zouden toewijzen<br />

naargelang de behoefte of het grote nut van ieder huis.<br />

216" (...) Uit de convocatie en uit het resultaat van dit Capittel, zal men aanstonds bemerken,<br />

hoe het gedacht der Confraters der andere kloosters veranderd is, en hoe men tot de opinie der<br />

onzen confraters is overgegaan.(...) Hierop gingen wij over tot het kiezen der socii die met mij<br />

naar het Capitulum zouden vertrekken. De fraters kozen onzen confrater Luyben en ik onze<br />

subprior H. van Giersbergen. Het Capittel telde dit jaar 12 raadsleden, en hierbij nog onze<br />

Hoogwaardigste Magister Generaal. Uit het klooster van Uden waren in het Capitulum tegenwoordig<br />

Verhubt, Prior; Van den Heuvel, lector S. Theologiae; en M.Manders, professor aan het<br />

Collegie. Uit het klooster van S.Agatha: Verstegen, custos conventus; Schraven, ex-definitor; J. de<br />

Vlam, procurator. Uit het klooster van Maeseyck de Bruin, Prior; Mutsaers; en A. van den Heu<br />

vel, professor aan het Collegie aldaar.<br />

Wat de beraadslaging aanbetrefi welke over verschillige punten heeft plaats gehad, hiervan<br />

mag niets worden bekendgemaakt, gelijk noggezegd is, pag.75 (*)• Het resultaat van het Capittel<br />

tail ik in het kort aanteekenen.<br />

Tot definitoren zijn gekozen H. van Giersbergen, sup. te Diest, L.Luiben, prof te Diest, van<br />

den Heuvel, S. Theol. Lect. te Uden, Manders, prof te Uden.<br />

De nieuweprojecta, waarvan ikpag.64 etc. veel aangeteekend heb (**), zijn verworpen en de<br />

oude statuten, slechts met eenige kleine veranderingen wederom aangenomen III En omdat die<br />

bepalingen bij een volgend kapittel wederom kunnen verworpen worden, acht ik het onnoodig,<br />

dezelve op te teekenen, en ik wil liever wachten tot dat die constitutes geworden zijn (***).<br />

(*): Op p.75 handelde Van der Weijst over het generaal kapittel van 1853. Arch.Diest,<br />

Kroniek van prior G. Van der Weijst, 06.1.38<br />

(**): Daarin handelde Van der Weijst over de nieuwe concept-statuten en het verzet<br />

daartegen in Diest.<br />

(***): Ook Hermans (Van den Wijmelenberg) vond het onnodig de kleine veranderingen<br />

te vermelden, die na het verwerpen van de nieuwe concept-statuten werden ingevoerd. C.R.<br />

Hermans, Annaks, dl.III, p.677<br />

Arch.Diest, kroniek van prior G. Van der Weijst, 06.1.38, pp.91 - 93


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 131<br />

Tijdens ieder generaal kapittel zouden zij wel verslag uitbrengen<br />

van het gevoerde financieel beleid.<br />

* De orde had behoefte aan een algemeen noviciaat en een dito<br />

studiehuis. Sint-Agatha leek daarvoor het meest geschikt.<br />

* De novicemeester moest elke drie maanden aan alle priores en<br />

conventkapittels verslag uitbrengen over het (religieuze) gedrag<br />

van de novicen. De priores en de huiskapittels konden dan een<br />

oordeel vellen over het al of niet aanvaarden van de novicen tot<br />

de professie.<br />

* Wegens de invoering van de communitas bonorum et personarum<br />

legden de kruisheren professie af voor de gehele orde, de<br />

overzeese missies uitgenomen. Wie overgeplaatst werd naar een<br />

ander convent kreeg er actief stemrecht en mocht er ook deelnemen<br />

aan de priorkeuze. Ook mocht hij zijn kleding, zijn<br />

boeken en eventuele manuscripten meenemen.<br />

: wat betreft de liturgische verplichtingen:<br />

* Metten, lauden en primen zouden voortaan om vier uur gebeden<br />

worden.<br />

* Speciale aandacht werd gevraagd voor het klein officie van<br />

Onze-Lieve-Vrouw en voor het dodenofficie.<br />

* Het overlijden van confraters moest onverwijld meegedeeld<br />

worden aan de betrokken familie en aan de andere huizen van<br />

de orde, zodat iedere confraters de overledenen in zijn gebeden<br />

kon gedenken.<br />

wat betreft de ascese:<br />

* De aderlating en het gebruik van medicamenten moesten geschieden<br />

in overleg met de prior en na raadpleging van een arts.<br />

Op de dag van de aderlating, hoogstens een keer per maand,<br />

kregen de kruisheren een dag verlof. Er mocht echter geen misbruik<br />

van gemaakt worden in die zin dat ze slechts bij uitzondering<br />

bezoek mochten ontvangen. Ook mochten ze die dag<br />

niet uitgaan. Overigens werd niemand vrijgesteld van de meditatie<br />

en het officie.<br />

* De vakantietijd werd bepaald op veertien dagen. Een langere<br />

vakantie kon enkel mits de uitdrukkelijke toestemming van de<br />

magister-generaal bekomen werd.


132 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

* De priores moesten erover waken dat in hun convent het<br />

schuldkapittel werd gehouden, ook voor de broeders.<br />

Op 12 april 1856 berichtte Van den Wijmelenberg aan Mgr.<br />

Zwijsen, dat Sint-Agatha bestemd was tot algemeen noviciaat- en<br />

studiehuis voor de orde en dat het generaal kapittel de keuze van<br />

de priores voor een ambtstermijn van drie jaren opnieuw had<br />

aangenomen 217<br />

Ring, goud en diamanten, achtcr een miniscuul deurtje aan de binnenzijde bevindt zich<br />

een (kruis?-)reliek. Oorspronkelijk toebehoord aan Mgr. Franciscus Wilhelmus Loverix,<br />

Vicaris-Generaal van de Orde der Kruisheren van 1786 rot 1793. Afgebeeld op de<br />

portretten van Loverix en Van den Wijmelenberg. Archief Kruisherenklooster te Maas-<br />

eik<br />

217 J. Scheerder, Henrkus Van den Wijmelenberg, p.221


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 133<br />

3.2 Het generate kapittel van 1859<br />

In de convocatiebrief stipte Van den Wijmelenberg het hoofddoel<br />

van dit kapittel aan: vooreerst de zorgvuldige bespreking van de<br />

hervorming van de orde en de kloosterlijke observantie; vervolgens<br />

de aanstelling van godvruchtige en voorzichtige personen die de<br />

afzonderlijke huizen volgens een van tevoren opgesteld plan zouden<br />

visiteren en zouden verbeteren en hervormen wat naar hun inzicht<br />

verbetering en hervorming nodig had. Iedere prior moest op dit<br />

kapittel aanwezig zijn, vergezeld van twee solemneel geprofeste<br />

priesters van zijn klooster. Een van die twee moest door het convent<br />

worden afgevaardigd, de tweede moest aangewezen worden door de<br />

prior, zij het met instemming van het convent. Allen die in de orde<br />

solemneel geprofest waren, hadden het recht om afgevaardigden te<br />

kiezen en mochten ookzelf tot capitularis gekozen worden.<br />

Blijkbaar maakte Van den Wijmelenberg zich grote zorgen over<br />

de afvaardiging. En inderdaad, de ontevredenheid was groot. De<br />

kans bestond, dat op het kapittel een antistemming zou zegevie-<br />

ren :<br />

1 Er was latent verzet tegen de grote uitgaven voor de verfraaiing<br />

van het klooster Sint-Agatha.<br />

2 Verschillende kruisheren waren ontevreden over de invoering<br />

van de communitas bonorum etpersonarum.<br />

3 De projecten in Amerika, in Diest en in Maaseik verliepen<br />

stroef, o.a. wegens het schrijnend tekort aan geld, aan broeders,<br />

aan gemeenschapszin en aan mogelijkheden tot aanpassing<br />

aan de plaatselijke situatie. De tijdsgeest was niet gunstig<br />

voor het opstarten van nieuwe kloosters.<br />

De magister-generaal nam bepaald geen blad voor de mond,<br />

toen hij waarschuwde voor verkeerde en ondermijnende elementen,<br />

waarvan de verkiezing een noodlottige invloed op de orde<br />

zou kunnen hebben. J. Scheerder publiceerde de tekst van de<br />

convocatie in vertaling.218 Eerst verwees Van den Wijmelenberg<br />

218 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, p.222, noot 13<br />

De latijnse tekst treffen we aan in de kroniek van Godefridus Van der Weijst. Arch.Diest,


134 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

naar wat de concilies van Lateranen (1215) en Trente (1545-<br />

1563) over het houden van een generaal kapittel hadden vastgelegd.<br />

Het houden van een dergelijk kapittel was een verplichting.<br />

Het concilie van Constanz (1414-1418) dreigde daarenboven met<br />

excommunicatie voor alien die het houden van zo'n kapittel probeerden<br />

te verhinderen. Daarom vroeg de magister-generaal zich<br />

af, wat men dan moest denken van hen die door hun onbehoorlijke<br />

en ongodsdienstige woorden, door hun geringschatting van<br />

de kapittels en door het publiek verkondigen van geheimen de<br />

confraters daarvan trachtten af te keren. Confraters die lauw, onrustig,<br />

teugelloos, morrend, opstandig en op wraak belust waren,<br />

konden in zijn ogen geen bijdrage leveren, wanneer op het kapit<br />

tel gehandeld moest worden over de hervorming van de observantie.<br />

Wie zichzelf en niet de orde zocht, wie streefde naar eerbewijzen<br />

en ambten, zocht gemakkelijk naar de (verborgen)<br />

fouten van zijn confraters, niet om ze te verbeteren, maar om ze te<br />

hekelen en openbaar te maken. Dergelijke confraters mochten<br />

volgens de geest van de Kerk niet gekozen worden. Vrome en<br />

omzichtige personen waren nodig, die door de geest van het evangelie<br />

en door God, en niet door hoogmoed en eigenliefde gedreven<br />

werden. Daarom moest iedere stemgerechtigde er zich van<br />

bewust zijn dat hij rekenschap zou moeten afleggen aan God.<br />

Van zodra de convocatiebrief toekwam, gingen de conventen<br />

over tot het kiezen van afgevaardigden. Het generaal kapittel werd<br />

op 4 mei 1859 geopend en koos opnieuw voor de statuten van<br />

1660. Dit hield in, dat het in 1853 door Van den Wijmelenberg<br />

ingediende concept voor nieuwe statuten verworpen werd.219<br />

Toch waren er ook punten van vooruitgang. Van der Weijst<br />

noteerde bijvoorbeeld in zijn kroniek: " Als ik op pag.101 vermelde<br />

(sic) dat er in de orde eene groote ontevredenheid heerscht over de<br />

Kroniek van prior G. Van der Weijst, 06.1.38, pp. 104-107. De ontwerptekst voor de oproep<br />

naar het generaal kapittel bevindt zich in het Arch.Generalaat, 001.4<br />

219 Arch.Generalaat, 001.6 ; Chronicon Cruciferorum, dl.I, fasc.IV, 1950, pp.393-395<br />

In Sint-Agatha werden G. van der Weijst, E. Schraven en J. de Vlam afgevaardigd. Uit het<br />

klooster van Uden kwam J. Verhulst, M. Manders en W.F.A. Smits naar het kapittel. Diest<br />

stuurde LLuyben, H. van Giersbergen en H. Kuijpers. Maaseik vaardigde CW.A. de Bruijn,<br />

J.C. Gast en A van der Voort af. Uit Amerika ten slotte woonde E. Daems het kapittel bij.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 135<br />

groote uitgaaf van St.Agatha, toen wist nog niemand, dat de orde<br />

daarbij geene schade zou lijden; dan nu weten alien dat het geschiedt<br />

voor gelden die daarvoor aan de orde geschonken zijn. De ontevredenheid<br />

houdt dus op. "22° Vervolgens werd definitief aanvaard dat<br />

de priorkeuze iedere drie jaar zou gehouden worden. In drie opeenvolgende<br />

kapittels werd dit punt voorgesteld en telkens aan<br />

vaard, "het is dus een statuut geworden. Wat dit nieuw statuut op de<br />

discipline in de orde zal uitwerken zal men nog moeten ondervinden;<br />

de leden in de orde hebben hiernaar getracht; men denkt dat er veel<br />

goeds voor de orde uit zal voortvloeijen. (...) Tot de verkiezingen zal<br />

Hoogwaardigst Heer met het Hoogfeest van Pinksteren beginnen.<br />

Eerst te Uden, dan te Diest en vervolgens te Maeseijck. Opdat de keus<br />

wel en voor de orde gelukkig mag uitvallen, daarvoor is een noveen<br />

voorgeschreveny te beginnen op s Heeren Hemelvaart."221<br />

Het relict van het kapittel bevatte drie delen:<br />

1 confirmationes, bevestigingen van wat reeds op het kapittel<br />

van 1856 was goedgekeurd.<br />

2 approbations, goedkeuringen van voorgestelde wijzigingen<br />

'hordinationes, nieuwe voorschriften.<br />

Als voorschrift werd aangenomen, dat voortaan niemand als kanunnik<br />

of als lekenbroeder mocht worden aangenomen zonder<br />

toestemming van het gehele of van het grootste gedeelte van het<br />

conventkapittel Wanneer die toestemming werd bekomen, moest<br />

de prior het aantal van de stemmen aan de andere conventen meedelen,<br />

met uitzondering van die in de overzeese missies. Ook de<br />

leden van de andere conventen moesten dan hun instemming of<br />

afkeuring te kennen geven. Naar gelang van de meerderheid van al<br />

deze uitgebrachte stemmen zou de generaal de kandidaat dan aannemen<br />

of afwijzen.222 In diezelfde geest had het voorschrift geluid<br />

van het generaal kapittel van 1856, dat de novicemeester elk tri<br />

mester aan alle priores en conventkapittels van de orde een verslag<br />

moest sturen over de novicen, opdat de priores en de huiskapittels<br />

konden oordelen over toelating of afwijzing voor de professie.223<br />

220 Arch.Diest, Kroniek van prior G Van der Weijst, 06.1.38, p. 108<br />

221 Arch.Diest, Kroniek van prior G Van der Weijst, 06.1.38, pp. 108-111<br />

222 Chronicon Cruciferorum, dl.I, fasc.IV, 1950, p. 394<br />

223<br />

Chronicon Cruciferorum, dl.I, fasc.IV, 1950, p. 268


136 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Op Hemelvaartdag 1859 celebreerde Van den Wijmelenberg<br />

een pontificale mis, waarin hij de tonsuur en de kleine wijdingen<br />

toediende aan Joannes van de Ven en Josephus Aloysius de Kepper.<br />

Deze plechtigheid inspireerde van der Weijst tot het opstellen<br />

van een lang gedicht. Daaruit lichten wij enkele verzen, die getuigen<br />

van een zeker triomfalisme:<br />

"U<br />

De orde van het Kruis moest gene rampen deelen,<br />

Was bijna uitgeroeidy en kon zich nauwelijks helen.<br />

Een wet was vastgesteld, haar einde was bepaald,<br />

Zoo haast de wreede dood haar laatste lidmaat haalt.<br />

Doch hopendy zonder hoop wacht zij naar betere tijden,<br />

Bewaart haar kloostertucht, getroost zich in haar lijden.<br />

En ziet, gansch onverwacht, voor haar een blijde dag,<br />

Die ondergang belety en nieuwe leden gaf.<br />

Gelijk weleer het Kruis, zoodra het was gevonden,<br />

Eerbiedig werd vereerd, geroemd in aller monden.<br />

Zoo kreeg de orde weer, nu zij weer leden telt,<br />

Haar aanzien, eer en roemy 't wordt overal vermeld.<br />

Haar tucht neemt zichtbaar toe, let op haar bezighedeny<br />

Haar eer en roem gekendy door 't werken harer leden.<br />

Beschouwt Maeseijck en Diest en Uden en Sint Agatha,<br />

Want nimmer heeft zij meer aan God en volk behaagd.<br />

Bloeit de orde overal om tucht en werkzaamhedeny<br />

Zij schittert evenzeer om hare plegtigheden.<br />

Haar achtbaar opperhoofd bezit thans weer die magt,<br />

Waarmede de Heilige Stoel haar eeuwigheid bedacht.<br />

(...)<br />

Ook gij Hoogwaardigst Heer ontvangt onze dankbewijzen,<br />

Wijl onder uw bestier de orde steeds mag rijzen<br />

In aanzien, eer en roem, en deez'ge liefdejeugd<br />

Van U ontvangen mogt het regt tot d'eeuwige vreugd.<br />

De goede Godschenke U tot welzijn onzer orde<br />

Nog velejaren keen en dat U dan geworde<br />

De eeuwige zaligheid vereenigd bij Gods troon<br />

Met al uw onderdaan en uw verkleefden zoon<br />

G. van der Weijst s.theol. lector etc. "224<br />

224 Arch.Diest, Kroniek van prior G. Van der Weijst, 06.1.38, pp. 112-116


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 137<br />

Van den Wijmelenberg van zijn kant deelde het triomfalisme<br />

van Van der Weijst niet. Deze veldslag had hij verloren, de oorlog<br />

nog niet. De statuten van 1853 waren zijn geesteskind geweest.<br />

Dat concept had afgedaan. Hoe hij op de afadjzing in eerste instantie<br />

gereageerd heeft, kunnen wij niet meer achterhalen. Alle<br />

briefwisseling dienaangaande ontbreekt. Het leven ging voort. De<br />

hierarchische ordening, c.q. de centralisatie van de orde was onomkeerbaar<br />

en genoot de aanbeveling/goedkeuring van de Congregatie<br />

van de Religieuzen in Rome. Wat in een beweging niet<br />

had gekund, kon eventueel stap voor stap worden gerealiseerd. De<br />

terugkeer naar de statuten van 1660 was immers niet definitief en<br />

gedeeltelijk zelfs irrelevant. Op de generale kapittels 1862 en<br />

1865 zou deze retrograde reflex bestendigd moeten worden.<br />

Mocht dat inderdaad gebeuren, dan zou de orde andere paden<br />

bewandelen, dan die Van den Wijmelenberg voor ogen had gehad<br />

om zijn doelstellingen te realiseren. Was het bewandelen van an<br />

dere paden echter nog mogelijk?<br />

1 Volgens de concept-statuten van 1853 (1765) zou de magister-generaal<br />

ruime centraliserende (absolute) macht verwerven.<br />

Dan kon hij uitzenden wie en waarheen hij maar<br />

wilde.<br />

2 Sinds de invoering van de communitas bonorum et personarum<br />

waren de plaatselijke gemeenschappen minder autonoom.<br />

De invoering van de hierarchie leek in 1853 een<br />

logische stap om de huizen op eenzelfde golflengte te brengen<br />

en de beslissingen aan de magister-generaal over te laten.<br />

Deze zou de agenda opstellen van het generale kapittel<br />

en later zouden de besluiten via de jaarlijkse visitaties in de<br />

verschillende conventen ingeburgerd raken.<br />

3 De geestelijke oefeningen en gebruiken werden in de con<br />

cept-statuten van 1853 sterk op de voorgrond geplaatst. De<br />

ignatiaanse meditatietechnieken en de Franse School rond<br />

de Berulle, Vincentius a Paolo en Franciscus van Sales, die<br />

succes kenden in de talrijke nieuwe congregaties, kwamen<br />

de eigen schrijvers van de Orde van het H. Kruis vervoegen<br />

en temperden de sfeer van exclusiviteit.<br />

4 De o/^z-bepalingen werden in de concept-statuten van<br />

1853 in een hoofdstuk verenigd, " de varietate culparum


138 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

earumque poenis ". De vele problemen in de conventen<br />

hebben zeker een rol gespeeld bij het teruggrijpen naar de<br />

oude indeling in vijf hoofdstukken (lichte, zware, zwaardere,<br />

heel zware schuld en tenslotte apostasie).<br />

5 In het ontwerp van 1853 werd het hoofdstuk over de keuze<br />

van het definitorium geschrapt. De capitulares van 1859<br />

benadrukten de belangrijke rol die de definitoren in het<br />

verleden speelden. Zij wilden een restauratie. Of die er<br />

uberhaupt kwam, hing evenwel af van het gehalte en de<br />

krachtdadigheid van de gekozenen. Ter vervanging van De<br />

Bruijn225 werd alvast geen nieuwe secretaris van de magister-generaal<br />

benoemd. Wei zou een confrater gezocht wor-<br />

den om de belangen van de orde in Den Haag te behartigen<br />

(lees: het proces rond de goederen van Sint-Agatha).<br />

De invoering van intermediaire kapittels, de kaduke finan-<br />

ciele situatie van de orde, de benoeming van een procurator-generaal<br />

en van visitatoren, en last but not least het feit<br />

dat de orde geen provincies kende, wat in de zeventiende<br />

en achttiende eeuw wel het geval was, lieten vermoeden dat<br />

de kans klein was dat het definitorium veel meer zou worden<br />

dan een adviesraad van de generate overste.<br />

6 Het kapittel van 1853 had erop aangedrongen, dat de magister-generaal<br />

de pontificalia weer zou voeren. Rome had<br />

ermee ingestemd en de hierarchie feitelijk hersteld. De generale<br />

overste van de Orde van het H. Kruis mocht zich<br />

monseigneur laten noemen en werd gekozen voor het leven.<br />

De plaatselijke oversten daarentegen werden voortaan<br />

democratisch verkozen, telkens om de drie jaren, waardoor<br />

hun invloed beperkt werd. Op het generaal kapittel van<br />

1859 werd dit statuut aangenomen met vijf stemmen voor<br />

en vier stemmen tegen.226 Nauwelijks drie jaren later, op<br />

het generaal kapittel van 1862, plaatste Van den Wijmelenberg<br />

de priorkeuze onder zijn toezicht.<br />

225 Over het ontslag van De Bruijn zie R. Janssen, De eerste generatie na de Franse Revolutie...,<br />

pp. 103-104.<br />

226 Arch.Sint-Agatha, nr.3, p.31 {memoriaal van procurator J. De Vlam)


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJETIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 139<br />

Mijter, voor 1855. De Geestesduif op deze mijter is afkomstig van dc oudcre mijrcr, die<br />

werd afgebeeld op het portrcr van H. van den Wijmelenberg door J. Grips, 1855. Archief<br />

Kruishercnklooster te Maaseik


140 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

3.3 Hetgenerate kapittel van 1862<br />

Van 29 april tot en met 1 mei 1862 werd in Sint-Agatha het<br />

vierde generate kapittel sinds het herstel van de orde gehouden. In<br />

het relict stonden naast confirmationes, approbationes en ordinationes<br />

nu ookproposita.<br />

Bij de ordinationes werd aangehaald, dat de richtlijnen van<br />

1856 en 1859 in verband met het driemaandelijks verslag over de<br />

novicen, uitgebreid werden tot de klein-geprofesten. Verder werd<br />

er bepaald, dat er geen klooster mocht gebouwd worden, tenzij<br />

dit tijdens of buiten het generale kapittel gevraagd was aan de<br />

magister-generaal en de definitoren. Ook al werd het toegestaan,<br />

dan mocht het alleen daar worden gebouwd waar het definitorium<br />

en de magister-generaal het geschikt bevonden.227<br />

Bij de proposita stond als eerste vermeld, dat de confraters die<br />

weerbarstig waren wat betreft het onderhouden van de statuten,<br />

aan heilzame straffen zouden worden onderworpen. Wie beschouwd<br />

werd als onverbeterlijk, moest echter uit de orde worden<br />

verwijderd.228 Een nieuwe maatregel betrof de priorkeuze.<br />

Voortaan werden de priores volgens de canonieke vorm door het<br />

generale kapittel gekozen. De conventen zouden dus niet zelf hun<br />

prior kiezen. Van den Wijmelenberg stelde Wilhelmus de Jonge<br />

voor als novicemeester. Godefridus van der Weijst werd visitator.<br />

De nieuwe definitoren waren W. de Jonge, C.W.A. de Bruijn,<br />

227 Vermoedelijk had dit punt betrekking op de plannen om in Maaseik een nieuw kloos<br />

ter te bouwen.<br />

Met deze bepaling werd teruggegrepen naar de statuten van 1245 en 1660. In de statuten<br />

van 1868 lezen we in distinctio Ha, caput 1, nr.i: " Nulla Domus construatur, nisi a Magistro<br />

Generali et Definitoribus Generalis Capituli - sive intra she extra Capitulum Generale - juerit<br />

postulata; nee concessa ponatur, nisi ubi praedicti viderint expedire. " C.R. Hermans, Annales,<br />

dl.II, p.49; dl.III, p.292 ; Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali...., p.59<br />

In de oorspronkelijke statuten had dit punt betrekking op de eventuele uitbreiding van<br />

een klooster. In geval het aantal kloosterlingen te talrijk werd, mocht het zijn werkterrein niet<br />

zonder meer uitbreiden door het bouwen of aanvaarden van dochterkerken. Het generaal<br />

kapittel of het generaal bestuur mocht immers beslissen of het convent elders tot een nieuwe<br />

stichting kon overgaan. G.Scheerder, De prior conventualis in de Orde van het Heilig Kruis.<br />

Rome, 1992, Cruciferana 33, p.34<br />

228 Chronicon Cruciferorum, dl.I, fasc.IV, 1950, p.397; Arch.Generalaat, 001.8


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 141<br />

H. van Giersbergen en L. Luyben. De overige aanwezigen op het<br />

generale kapittel waren: JJ. Verhulst, H. Kuijpers, J. de Vlam,<br />

M. Manders, A. van der Voort, A.A. van den Heuvel en W.F.A.<br />

Smits.<br />

Nu de statuten van 1660 werden gerestaureerd, wees Van den<br />

Wijmelenberg zijn confraters op de plicht ze te onderhouden. Op<br />

7 juli 1862 stelde hij bovendien een bloemlezing samen uit de<br />

relicten van de generale kapittels vanaf 1655 tot en met 1779. De<br />

magister-generaal stipuleerde, dat hij de punten zorgvuldig had<br />

verzameld uit de relicten die in het archief van Sint-Agatha bewaard<br />

werden en die volgens het decreet van de Congregatie voor<br />

de Bisschoppen en de Religieuzen van 18 September 1769 onder<br />

houden moesten worden.229<br />

229 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg, pp.224-225; Arch.K.MSK, V.C.2 (niet<br />

genummerd, achter nr. 3)


\42 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Mijterdoos, midden negenriende eeuw. Zeldzaam. Op de mijter van jongere datum die in<br />

deze doos wordt bewaard, zijn borduurelementen van de oorspronkelijke mijter uit deze<br />

doos gebruikt, zie het portret van H. van den Wijmelenberg in St. Agadia. Archief Kruisherenklooster<br />

te Maaseik


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 143<br />

3.4 Voorschriften in verband met de organisatie van het kloosterleven<br />

in de ajzonderlijke huizen tijdens het generate kapittel van<br />

1865<br />

Van 25 tot en met 27 april 1865 werd in Sint-Agatha het vijfde<br />

generale kapittel sinds de heropleving van de orde gehouden. De<br />

aandacht ging nu vooral uit naar de organisatie van het kloosterleven<br />

in de afzonderlijke huizen:230<br />

* Omwille van de gerechtelijke acties van Van Boldrik en<br />

Takken wenste het generaal kapittel, dat alle kruisheren<br />

door een wettige en authentieke akte afstand zouden doen<br />

van de bezittingen van de orde. Daarmee hoopte het ka<br />

pittel te verhinderen dat iemand voor de burgerlijke rechtbank<br />

als lid van een wettelijke en bestaande vereniging tegen<br />

de orde een proces zou kunnen voeren. Deze akte<br />

moesten de kruisheren opstellen bij hun intrede in het noviciaat.<br />

* Bij alle buitengewone uitgaven, veranderingen, aan- en verkopen,<br />

schenkingen enz. moesten de priores handelen met<br />

instemming van het conventkapittel.<br />

* De priores moesten ervoor zorgen dat de leraren die regelmatig<br />

twaalf uur per week les gaven, een kachel op hun<br />

kamer zouden krijgen. Aan de andere leraren moest een<br />

gemeenschappelijk verwarmd lokaal worden toegestaan.<br />

* Na de grote vakantie moest, volgens het voorstel van het<br />

generaal kapittel van 1856, op de colleges door de magister-generaal<br />

een studieprefect worden aangesteld. Hij zou<br />

de leiding van het college krijgen.<br />

* In ieder huis moest een procurator worden aangesteld.<br />

* De confraters mochten geen kostbare kleinoden bezitten.<br />

Zo bijvoorbeeld was het dragen van een gouden horloge<br />

verboden.<br />

* Het schuldkapittel moest strikt gehandhaafd worden.<br />

230 Godefridus van der Weijst werd bevestigd als visitator. Hij werd tevens definitor, samen<br />

met JJ. Verhulst, M. Manders en W.F.A. Smits. De overige capitulares waren C.W.A.<br />

De Bruijn, L.Luyben, H. van Giersbergen, J. de Vlam, A. van der Voort, A.A. van den<br />

Heuvel en A. Geeraerts.


144 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

* Jaarlijks moest er in ieder convent retraite worden gehou-<br />

den.<br />

* De prior moest de nodige inspanningen leveren om zijn<br />

confraters te doordringen van de inhoud van de regel van<br />

Augustinus in verband met de liefde tot God en de evenmens,<br />

het bewaren van de religieuze levensstijl, de plicht<br />

tot vermanen en aanklagen, het goedmaken van fouten je-<br />

gens confraters en tenslotte de gehoorzaamheid.231<br />

3.5 Voorschriften in verband met de financien van de orde en van<br />

de afoonderlijke huizen<br />

Over het algemeen werden de intermediaire en definitoriale<br />

kapittels in Sint-Agatha gehouden. De verslagen ervan handelden<br />

hoofdzakelijk over de financiele toestand van de orde en van de<br />

afzonderlijke conventen. De schulden van de orde waren niet<br />

gering. Daarom maande Van den Wijmelenberg in 1859 aan tot<br />

matiging en bezuiniging.232 In 1859 leidde hij uit de financiele<br />

verslagen van de huizen af, dat hieraan niet voldaan was. Daarom<br />

verzochten de visitatoren en de definitoren aan de magistergeneraal<br />

om enkele drastische maatregelen te treffen: verbod van<br />

alle sterke dranken aan de clerici en de lekenbroeders in de kloosters,<br />

zelfs wanneer zij die aan anderen (lees: gasten) aanboden;<br />

verbod om na achttien uur in de kloosters wijn te gebruiken.233<br />

231 Chronicon Cruciferorum, dl.I, fasc.IV, 1950, pp. 397-399 ; Arch.Generalaat, 001.9<br />

232 Op 11 September 1859 schreef Van den Wijmelenberg, dat het definitorium inzag, dat<br />

er bezuinigingen nodig waren. Arch.Uden, kast 1, doos 1<br />

233 Arch.Generalaat, 006.1-A ,5-6 September 1859<br />

Een besluit van het generaal kapittel legde op 3 april 1856 vast op welke dagen wijntafel<br />

ingericht mocht worden. Op 3 januari 1857 legde Van den Wijmeleberg in een schrijven aan<br />

de prioren uit welke pitantia toegestaan werden. (Arch.K.MSK., V.A.2(6-7), pp. 163-164;<br />

Arch.Uden, kast 1, doos 1).<br />

De beperking van het gebruik van alcoholische dranken verliep niet zo vlot. In Diest bijvoorbeeld<br />

noteerde de nieuwe prior L. Luyben: " Ik veroorloof mij dus een terugblik en een<br />

oogslag over den zedelijken toestand van mijne administratie. In juny 1856 aan het hoofd gesteld<br />

van de communiteit, wilde ik (door heilzame hervormingen voor het geestelijk leven en kleine<br />

bezuinigingen voor het tijdelijke) het convent en het personeel op die hoogte brengen, waar het<br />

inderdaad zijn moet, wil het zijn doel bereiken (...).Ik wil nu niet zeggen dat het convent bij den<br />

aanvang mijner nieuwe loopbaan, zoo zeer verwaarloosd was; maar ik beweer slechts dit dat de<br />

regeltucht veel te wenschen overliet. (...) En inderdaad, na de weinige maanden van 1856 en


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 145<br />

Joannes de Vlam, de procurator van Sint-Agatha, werd op het<br />

intermediair kapittel van 1860 met algemene stemmen tot econoom-generaal<br />

of procurator van de gehele orde benoemd. Hem<br />

werd het beheer toevertrouwd van alle gelden, die aan de orde<br />

toebehoorden (roerende en onroerende goederen, giften en betalingen,<br />

kostgeld en intredegeld van novicen, enz.). Vanwege de<br />

buitengewoon drukke bezigheden die deze taak met zich meebracht,<br />

werd hij van de deelname aan het koorgebed vrijgesteld.234<br />

In 1861 gaf het verslagboek aan dat de bezuinigingsmaatregelen<br />

vruchten begonnen af te werpen.235 Toch bedroeg de totale schuld<br />

van de orde op 29 april 1862 nog 46.000,50 gulden.236 Langzaam<br />

maar zeker echter daalden de tekorten in de volgende jaren.237<br />

Het was echter weinig waarschijnlijk, dat zij helemaal zouden<br />

verdwijnen. Daarom werd op het intermediair kapittel van 1863<br />

besloten, dat in geval de goederen van Sint-Agatha van de Staat<br />

zouden worden teruggekocht, ze op naam van de magistergeneraal<br />

zouden worden gevestigd. Vervolgens zou deze alle goe<br />

deren, spoedig na de aankoop, publiek verkopen, uitgezonderd<br />

het klooster van Sint-Agatha en alles wat binnen de kloostermuren<br />

was gelegen. Het geld dat de verkoop zou opleveren, zou in<br />

bijzonder na het jaar 1857, meende ik reeds eenigen voortgang gemaakt te hebben. En toch, wat<br />

was het geval? Ik was bedrogen. In het klooster ging alles goed. Het ongeluk was dat er nog andere<br />

conventen waren. Daar vonden mijne hervormingen niet slechts geenen steun, maar wel verre van<br />

bijval te vinden, scheen men er zijn behagen in te scheppen om mijnen manier van handelen, als<br />

ongepast, te streng uit te leggen. Voor niets minder dan voor een tyran werd ik uitgescholden. Ik<br />

een tyran II (...) Er bestond een quasigebruik ofliever een misbruik dat 's avonds degene, die mis<br />

las ten 7 uren, een kruik bier had. Ik heb dat afgeschaft omdat dat onbillijk was. Men was dikwijls<br />

's avonds veel te laat t'huis. Ik wilde dat men ten 7 uren aan tafel was. " (Arch.Diest,<br />

Dagboek van prior LLuyben, 06.24.1, pp.8-9).<br />

J. De Vlam noteerde in zijn memorieboek, dat het defmitorium in 1859 bepaalde, dat de<br />

confraters van Sint-Agatha geen jenever meer mochten gebruiken en 's avonds geen wijn<br />

meer mochten drinken, tenzij er gasten waren. (Arch.Sint-Agatha, nr. 3, p. 13)<br />

234 Arch.Generalaat, 006.1-B , 10-12 September 1860, algemene bepaling nr.l<br />

235 Arch.GeneraJaat, 006.1-C, 10-11 September 1861<br />

236 Arch.Generalaat, 008.1.<br />

In dit jaar leende de Udense notaris J.F. Scheefhals, namens Henricus Manders, een bedrag<br />

van 5000 guldens ad 4 % voor de duur van een jaar. Henricus Manders was de vader<br />

van Martinus Manders, kruisheer te Uden. Arch.Generalaat, 0037.10 (01.09.1862)<br />

Op het intermediair kapittel van 9, 10 en 11 September 1862 werd besloten tot de ver<br />

koop van voorwerpen die niet meer gebruikt werden. Arch.Generalaat, 006.1-D<br />

237 Arch.Generalaat, 008.1, 3 en 4


146 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

publieke fondsen worden belegd om gebruikt te worden voor de<br />

aflossing van de schulden.238 Dit plan ging niet door, omdat het<br />

proces van Sint-Agatha met de Staat bleef aanslepen.<br />

In 1868 plaatste Van den Wijmelenberg een bemerking over<br />

het financieel beheer naar aanleiding van de samenkomst van het<br />

generaal kapittel. Daarin vertrok hij van het gegeven dat de in<br />

komsten van de orde in het aemrium bewaard moesten worden, "<br />

en tevens dat de definitoren met Hoogwaardigst Heer gemagtigd zijn<br />

daaruit te nemen wat noodig is om die huizen te ondersteunen die in<br />

een wezenlijke behoefte verkeeren." 239 Maar, vroeg hij zich af, hoe<br />

kon het bestuur zich van zijn plicht kwijten, wanneer het niet op<br />

de hoogte was van de werkelijke noden van de conventen? Daarom<br />

moesten de priores, overeenkomstig de statuten, jaarlijks aan<br />

het conventkapittel240 voorleggen en na goedkeuring voor 1 Sep<br />

tember aan de magister-generaal opsturen: 1. de rekening van de<br />

inkomsten en uitgaven van het voorbije jaar; 2. de begroting van<br />

de vermoedelijke inkomsten en uitgaven van het volgend jaar.<br />

Bovendien moesten beide documenten duidelijk worden opgesteld,<br />

d.i. volgens een vooraf bepaald model. Dit model werd<br />

ontworpen op het intermediair kapittel van 31 augustus, 1 en 2<br />

September 1868.241<br />

238 Arch.Generalaat, 006.1- D- E, 9-11 September 1862 en 25-27 augustus 1863<br />

239 Arch.Generalaat, 001.11. Het definitorium noteerde op het intermediair kapittel in de<br />

maand September van ieder jaar nauwgezet hoeveel steun ieder huis van de orde, lees van de<br />

overschotten van Sint-Agatha, ontving. De analyse van de jaren 1859-1861 kan men vinden<br />

in R. Janssen, Tussen restauratie, herstichting en transformatie..., pp. 859-860<br />

240 Omwille van het gemeenschappelijk bezit van de goederen moest het conventskapittel<br />

beide stukken goedkeuren en mocht de prior niet eigenmachtig optreden. Arch.Generalaat,<br />

001.11<br />

241 Het definitorium bepaalde dat: " Het formulier van ontvangsten en uitgaven, in het<br />

capitulum generale van 1868 voorloopig aangenomen, wordt door het definitorium als<br />

definitief opgelegd, behoudens eenige wijzigingen. " Bij de inkomsten werden twaalf rubrieken<br />

weerhouden: overschot van de laatste rekening, allerlei renten, intresten van obligaties en<br />

effecten, opbrengst van pacht of huur, opbrengst van verkochte vruchten, stipendia van<br />

gelezen missen, stipendia van assistenties, particuliere giften, kostgelden van de novicen,<br />

opbrengst van het college, opbrengst van de kerk en toelage uit het aerarium. Bij de uitgaven<br />

werden zesentwintig rubrieken weerhouden: deficiet van de laatste rekening; renten of in<br />

tresten van opgenomen gelden; huur of pacht; onderhoud van de tuin; dagloon van werklieden;<br />

benodigdheden van de kerk; wijn en hosties voor de missen; wijn voor gasten en voor<br />

eigen gebruik; bier; brood, boter, melk, kaas en eieren; vlees en vis; aardappelen, fruit en


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 147<br />

3.6 Het generate kapittel van 1868<br />

Het generale kapittel van 1868 was voor de orde bijzonder belangrijk.<br />

In 1859 verwierp men het concept van 1853 en koos<br />

men resoluut voor de statuten van 1660. Intussen waren twee<br />

kapittels verlopen, zodat in 1868 een definitieve keuze gemaakt<br />

zou moeten worden. Het tijdstip was ongelukkig, omdat precies<br />

in de jaren zestig het aantal misbruiken fors was toegenomen.<br />

Vandaar dat Van den Wijmelenberg vooral aan het observante<br />

kloosterleven aandacht wilde schenken.<br />

Het kapittel werd van 20 tot 28 april gehouden in Sim-Agatha.<br />

De inleiding, die Van den Wijmelenberg op dit kapittel hield,<br />

bleef bewaard. Als opdracht van het kapittel beschouwde hij het<br />

ontdekken van de ingeslopen misbruiken, afwijkingen en overtredingen,<br />

die de orde de voorbije jaren teisterden :<br />

"De Orde des H.Kruis is door Th. de Celles opnieuw begonneny<br />

in het cone, van Lateranen door Innoc. Ill in 1216goedgekeurd,<br />

en in het cone, van Lyon door Innoc. IV in 1248 op den Regel<br />

van den H.Aug. en eenige door de Orde voorgedragen constituties<br />

gevestigd, en in de Kerk van Christus opgenomen. " Merk op,<br />

dat hij Theodorus van Celles zag als de tweede stichter van de<br />

orde, na de Heilige Helena. Deze visie paste volledig in de<br />

mentaliteit van die dagen, toen men er alles voor over had om<br />

de stichting te laten starten in het vroege Christendom.<br />

Wie kruisheer werd, was door God geroepen om in de voetsporen<br />

van Theodorus te treden. " Wij zien dusy wat God van<br />

ons in de Orde vordert, namelijk: het onderhouden van onzen<br />

Regel en van onze Statuten; hiervan hangt ons tijdelijk en eeuww<br />

gelukaf."<br />

Willen wij onze verpligtingen volbrengen, dan moeten wij die<br />

kennen en ons op die kennis toeleggen, door aanhoudende studie.<br />

groenten; koffie, thee, suiker; vuur en licht; aankoop en onderhoud van wollen stoffen; idem<br />

van linnen stoffen; idem van schoenen; onderhoud van de gebouwen en van de meubelen;<br />

brandkast en contributies; tabak en snuif; dagbladen en maandschriften; bibliotheek en<br />

schrijfbenodigdheden; brievenpost; reisgelden; dokter en apotheker; aalmoezen.<br />

Arch.Generalaat, 006.1 -G


148 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

overweging, toepassing op ons zelve, en nauwkeurig onderzoek.<br />

Zonder dit verliezen wij den Religieuzen Geest, er schiet onkruid<br />

in ons hart op, de kleine wereld komt in ons, wij beginnen derzelver<br />

stelregels in te volgen en verliezen daardoor de achting voor<br />

de Regels onzer Orde en voor de Orde zelf. Men begint vervolgens<br />

zijnen troost niet in de Orde, maar buiten dezelve te zoeken.<br />

Men zoekt alle gelegenheden om maar naar buiten te komen en<br />

zijne nood te klagen, ofiets wereldsch op te loopen en in de communiteit<br />

te brengen om ook in anderen zulken geest op te wekken.<br />

Geen wonder dat zoodanige alles in de Orde met verkeerde<br />

oogen aanzien en verkeerd uitleggen. (...)". Van den Wijmelenberg<br />

vroeg zich vervolgens af, waarom de regel en de statuten<br />

niet nageleefd werden. Hij somde verschillende mogelijke<br />

verklaringen op:<br />

a. Het kan zijn dat de overheid niet voorgaat.<br />

b. Het kan zijn dat er geen eerbied is voor de regel, de sta<br />

tuten en de orde tout court.<br />

c. Het kan zijn dat de overheid niet streng genoeg is, " omdat<br />

de verpligtingen door de overheid niet genoeg voorgehouden<br />

worden, omdat de overtredingen niet volgens de Statuten bestraft<br />

worden, omdat men zijn Regel en Statuten niet genoeg<br />

kent, en er zich niet op toelegt".<br />

d. Het kan zijn dat men zich vooral met wereldse zaken bezighoudt<br />

en daarin het heil probeert te vinden.<br />

e. Het kan zijn dat de broederlijke vermaning niet aanvaard<br />

wordt.<br />

f. Het kan zijn dat men zijn eigen belang boven dat van de<br />

orde stelt.<br />

" Zulke staat is erg, doch in alles hebben de Statuten voorzien<br />

met een capitulum culparum en Visitationis daar te stellen: in<br />

het capitulum culparum moeten de Prioren en in de visitaties<br />

de Visitatoren hunnen pligten kwijten, hunne regten gebruiken<br />

en volgens Statuten strajfen en regelen. Vinden de Prioren oppositie,<br />

dan wenden zij zich tot den Visitator; vinde de Visitator<br />

oppositie, dan wende hij zich tot mij. En zoo doende zullen<br />

de bepalingen ook welgehandhaafd worden.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 149<br />

Na deze vermanende inleiding, formuleerde de magistergeneraal<br />

de doelstellingen van het kapittel:<br />

" Het tegenwoordige Gen. Cap. heeft dus, mijns inziens alleen<br />

te overweegen:<br />

1. de misbruiketiy afiuijkingen en overtredingen die in de Orde<br />

plaats hebben.<br />

2. te onderzoeken, waaruit deze voortkomen<br />

3. welke middelen men daarvoor het best zal aanwenden?<br />

* Zijn er nog bijzondere zaken, dan kunnen deze volgens de<br />

statuten aan daartoe aangestelde personen opgedragen worden<br />

* De nog hangende ordinationes en approbations van het vorige<br />

Gen. Cap. kunnen voorop overwogen worden<br />

* Overigens zal ik een nieuw ontwerp der Statuten aan het<br />

cap. voorleggen om die naargoedvinden te laten drukken."242<br />

Het generale kapittel legde de volgende bepalingen vast ad<br />

postulate 243<br />

1 Het schuldkapittel moest om de veertien dagen worden gehouden.<br />

2 Niemand mocht een brief schrijven zonder de toelating van<br />

de prior. Wie toelating ontving, moest zijn brief eerst aan de<br />

prior laten lezen, alvorens hem te verzegelen en te verzenden.<br />

Voor brieven aan ouders, broers en zusters was deze toelating<br />

niet vereist.<br />

3 Het onderhouden van het koorofficie was de voornaamste<br />

verplichting van de kruisheer. De leraren op de colleges konden<br />

desgevallend van Hoogwaardig Heer gedeeltelijke dispensatie<br />

genieten.<br />

4 De confraters mochten het volgend adagium niet uit het oog<br />

verliezen, dat alles wat een kloosterling ontving, de gemeenschap<br />

toebehoorde.<br />

242 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 18, nr 18*<br />

Arch.Generalaat, 001.10<br />

243 Arch.Generalaat, 001.11<br />

H. Kuijpers, H. Van Giersbergen, L. Luyben en Ant. Arc. van den Heuvel werden tot<br />

definitor gekozen. Van der Weijst bleef visitator. De overige capitulares waren: JJ. Verhulst,<br />

J. Verkuilen, J. de Vlam, M. Manders, A. van der Voort, A. Damman en A.C. Arts.


150 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Op 22 juni 1866 schreef Van den Wijmelenberg een brief naar<br />

alle conventen, waarin hij zich fel kantte tegen het te vaak uithuizig<br />

zijn van bepaalde confraters en vooral tegen het eten en drinken<br />

buiten het klooster.244<br />

3.7 De statuten van 1868<br />

De concept-statuten van 1853 werden in 1859 definitief verworpen.<br />

Het trace van prior-generaal (de) Fisen werd verlaten om<br />

terug te keren naar de statuten van 1660. A. Ramaekers bestempelde<br />

het nieuwe concept als volgt: " (...) Deze editie komt niet<br />

alleen bijna letterlijk met die van 1660 overeen, maar bevat nagenoeg<br />

heil de tekst der oorspronkelijke statuten. Buiten de grote verandering<br />

der communitas bonorum et personarum, die reeds van te<br />

voren haar beslag kreeg (1856), en buiten de toevoeging van een<br />

apart Caeremoniale, kan men zeggen dat hier zo sterk aan het oude<br />

werd vastgehouden, dat een naleving ervan onmogelijk was. Reeds in<br />

zijn Dilucidationes van 1872 zal Mgr Van de (sic) Wijmenlenberg<br />

dan ook interpretaties geven die totaal met de tekst in strijd zijn." 245<br />

Dat de statuten in meer dan een opzicht met de tijdsgeest<br />

botsten, is slechts zwak uitgedrukt. Bij de lectuur ervan krijg je<br />

vaak de indruk, dat de Franse Revolutie er niet geweest is en dat<br />

de grote voorliefde van de opsteller uitging naar de eerste helft van<br />

de dertiende eeuw, de vijftiende en de zeventiende eeuw. De ver-<br />

244 In een brief van 24 September 1855 had Van den Wijmelenberg reeds afgekondigd,<br />

dat het verboden was te eten buiten het klooster in plaatsen waar zich een kruisherenklooster<br />

bevond (Arch.Uden, kast 1, doos 1; Arch.Sint-Agatha, nr. 139). Blijkbaar werd dit voorschrift<br />

niet nageleefd. De magister-generaal zag zich dan ook genoodzaakt het regelmatig te<br />

herhalen. In het visitatierelict van 1867 in Maaseik bijvoorbeeld lezen wij dat het eten buiten<br />

het klooster niet toegestaan was en dat de confraters evenmin een uitnodiging mochten<br />

aanvaarden om buiten het klooster te drinken (Arch.K.MSK., V.A.2(6-7). In een brief van<br />

22 juni 1868 herhaalde Van den Wijmelenberg de verbodsbepalingen m.b.t. het eten en<br />

drinken buiten het klooster. In deze brief herinnerde hij aan de afspraken van het kapittel<br />

van 1631 en aan de brief van 24 September 1855 (Arch.Uden, kast 1, doos 1; Arch.K.MSK.,<br />

V.C.I (49),4). In de Collationes et Dilucidationes...., die in 1872 verschenen, vatte de magis<br />

ter-generaal de voorschriften over het eten en drinken buiten het klooster opnieuw samen in<br />

zijn uitleg bij de nieuwe statuten van 1868.<br />

245 A. Ramaekers, Geest en inhoud van Regel en Constitutes der Kruisheren. in: Inhoud en<br />

waarde van Regel en Constituties der Kruisheren, Diest, 1957, pp. 83-84


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 151<br />

anderingen die tussen 1660 en 1786 via de generate kapittels him<br />

weg naar de statuten hadden gevonden, werden niet weerhouden.<br />

Ongetwijfeld speelde het conservatieve kamp rond Godefridus<br />

van der Weijst een belangrijke rol bij de invoering. Stilaan ontpopte<br />

deze voormalige prior van Diest zich tot het theologisch en<br />

ascetisch gezag binnen de orde, hetgeen overigens tot uitdrukking<br />

kwam in het monopolie op het ambt van visitator. Hebben de om<br />

uiteenlopende redenen opgelopen ontgoochelingen in Sint-<br />

Agatha, Maaseik, Diest en Wisconsin, Van den Wijmelenberg<br />

doen zwichten voor de conservatieve oppositie? De druk vanuit<br />

Rome, de disciplinaire problemen in de jaren zestig en het voorbeeld<br />

van de andere oude orden hebben zeker een grote invloed<br />

uitgeoefend. Een pregnante vraag luidt daarenboven of de orde<br />

met de terugkeer naar 1660 niet te ver in de tijd teruggreep. Of<br />

was het de bedoeling om met de statuten van 1660 in de hand<br />

een nieuwe weg aan te leggen op een oud traject? In dat geval was<br />

het contrareformatorisch eindproduct in ieder geval niet bijzonder<br />

geslaagd. En hoe moet men dan de opdracht op de eerste bladzijde<br />

van de gedrukte statuten van 1868 interpreteren? Ze werd in<br />

het Latijn opgesteld. In vertaling lezen we: " Vrede en barmhartigheidkome<br />

over alien die deze regelzullen volgen (Gal.6:16). ERGO:<br />

Dit boek mag niet wijken van uw mond; dag en nacht moet ge het<br />

overwegen om nauwgezet alles te volbrengen wat er in geschreven<br />

staat. Dan zult ge voorspoed hebben op uw weg dan zal het u goed<br />

gaan (Josue 1:8) "<br />

Het zou ons werkelijk te ver voeren, wanneer we ieder artikel<br />

van de statuten van 1868 aan een nadere bespreking zouden onderwerpen.<br />

Toch verdienen deze statuten bijzondere aandacht<br />

omwille van hun restauratieve reflex. Daarom trachten wij ze te<br />

analyseren vanuit de volgende invalshoeken: welke grote accenten<br />

werden gelegd, hoe werden die klemtonen voor de achttiende<br />

eeuw gelegd, in hoeverre konden bepaalde statuten onmogelijk<br />

beleefd worden na 1840, welke oplossingen heeft men daarvoor<br />

bedacht, en tenslotte, op welke terreinen diende de orde een retro-beweging<br />

te maken?


152 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

3.7.1 De eigen aard van de orde<br />

De statuten van prior-generaal (de) Fisen hadden de eigen aard<br />

van de orde zeer nadrukkelijk onderlijnd. Herhaaldelijk werden<br />

de vtoor&zn fratres canonici en canonia gebruikt, evenals capitulum<br />

en fratres capitulares. De kloosterkruin mocht niet te klein of te<br />

groot zijn, sed quanta decet canonicos vere regulares. Door hun instelling<br />

leefden de kruisheren weliswaar afgezonderd van de wereld,<br />

maar slechts zover als die afscheiding met het institutum canonicorum<br />

regularium en de daarmee verbonden functies mogelijk<br />

was. Voor het koorgebed door de dag werden superplie, almuti-<br />

um en bonnet voorgeschreven, en bij de kleding werd gewezen op<br />

het humerale quod gestent fratres nostri canonici. Wat de kruiscultus<br />

aangaat bevatte deze uitgave details over de processie van<br />

Kruisvinding, over het knielen en buigen bij de woorden sanguis<br />

Christi, over de kruisweg voor overledenen en het kruisje op de<br />

kleding in het klooster en buitenshuis.<br />

Ook in het concept van 1853 werd de nadruk gelegd op de ei<br />

gen aard van de orde. Bij de vasten was !t niet alleen die van vrijdag<br />

die de kruisheren aan Chrisms' lijden herinnerde, maar ook<br />

die van 's woensdags die aan het verraad van Judas herinneren<br />

moest. Een apart hoofdstuk over missie- en retraiteprediking wees<br />

op het oprichten van kruiswegen en de zegening van de kruisjes<br />

van hen die verhinderd waren de kruisweg te doen. De predikanten<br />

moesten preken als reguliere kanunniken, cum cappa vel almutio<br />

super rochettum.246<br />

In de statuten van 1868 werd de eigen aard van de orde niet beklemtoond,<br />

al was er wel een nummer ingelast over de liturgische<br />

kleding van de fratres canonici}® Vroegere voorschriften over de<br />

herdenking van onze Verlossing werden naar het Caeremoniale<br />

overgebracht. Opvallend was bovendien dat het oude nummer<br />

246 A. Ramaekers, Geest en inhoud van Regel en Constitutes der Kruisheren, pp. 91-92, noot<br />

14<br />

247 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 1, nr. 8


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 153<br />

over het mandatum, de voetwassing, dat in 1660 uit de statuten<br />

verdween, opnieuw werd opgenomen.248<br />

3.7.2. Het gebedsleven<br />

Als wij spreken over het gebedsleven van de kruisheren als over<br />

de eerste leidende gedachte van hun gemeenschapsleven, dan<br />

moeten we de middeleeuwse opvatting van het kloosterleven voor<br />

ogen houden. Voor de middeleeuwer betekende het klooster inderdaad<br />

een plaats van gebed. En evenveel als scholen en hospitalen<br />

beschouwde men kerken en kloosters als instellingen van algemeen<br />

nut, omdat men er zo vast van overtuigd was dat de<br />

gemeenschap noch de enkeling het gebed van de kloosterlingen<br />

missen kon. Dit verklaart de vele schenkingen en fundaties waaruit<br />

zoveel kloosters en kapittels konden ontstaan. Het gebed was<br />

de taak van de kloosterling, het liturgisch gebed de taak bij uitstek<br />

van de reguliere kanunnik. Rond de plechtige viering van de H.<br />

Mis waren de getijden gerangschikt, 't officiele gebed van de<br />

Kerk, verricht door de kanunniken en meegeleefd door het volk.<br />

Het was gemeenschapsgebed, omdat de vele individuele uitingen<br />

van vroomheid, o.a. rozenkrans, kruisweg en systematische meditatie<br />

nog onbekend waren.<br />

Het was dan ook vanzelfsprekend dat de oudste statuten begonnen<br />

met een hoofdstuk over de officio ecclesiae. Ook de statu<br />

ten van 1868 begonnen ermee, ofschoon de middeleeuwse opvat<br />

ting van het klooster toen niet meer vanzelfsprekend was. Dit<br />

hoofdstuk handelde over het samen bijwonen van metten, conventuele<br />

mis en andere gebedsuren; de wijze waarop het koorgebed<br />

doorging; de confirmatie van het getijdenboek waaraan<br />

niemand iets mocht veranderen; de toewijding van de kerken aan<br />

het H. Kruis en de avondlezing in de kapittelzaal. Dit was de regeling<br />

van de lezing voor de niet-vastendagen. Voor de vastendagen<br />

werd ze aangevuld in caput 6 de collatione. Op de vastendagen<br />

werden de kruisheren door de bel van de sacrista naar de refter<br />

geroepen waar de aanhef van de completen gebeden werd en<br />

248 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 6, nr. 4


154 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

daarna de lectie plaats had, waaronder ze mochten drinken.249 De<br />

voetwassing door de prior of zijn plaatsvervanger werd opgeno-<br />

men in de statuten van 1868, al werd ze reeds geruime tijd niet<br />

meer toegepast.250 Dan ging men zwijgend naar de kerk voor het<br />

zingen van de completen.251 Nadere omschrijvingen volgden in<br />

het tweede hoofdstuk, de inclinationibus, waarin voorschriften<br />

stonden om ervoor te zorgen dat alles op tijd zou beginnen en<br />

ordelijk zou verlopen. Ook de manier van koorhouden werd tot<br />

in detail geregeld: 't beurtelings opstaan en zitten der beide koren,<br />

ft samen knielen, buigen, het naar ft altaar gekeerd staan. Een<br />

derde hoofdstuk behandelde de suffragia mortuorurn. Zoals alle<br />

andere hoofdstukken kende het een groei. In 1466 werden schik-<br />

kingen getroffen voor het zo spoedig mogelijk ter hulp komen van<br />

overleden confraters: vanaf Sint-Denijs tot aan de advent moest<br />

iedere clericus voor de overleden kruisheren bidden uit het psalterium<br />

en drie missen lezen. De lekenbroeders moesten vijfhonderd<br />

onze vaders bidden. Hetzelfde diende te gebeuren voor overleden<br />

confraters uit het eigen klooster. In 1660 werd de bepaling van<br />

1509 ingelast over het zingen van mis en vigilies bij de anniversa-<br />

ria van ouders, familiares, weldoeners en confraters. Na de begrafenis<br />

van een confrater moest de hebdomadarius gedurende dertig<br />

dagen het graf bezoeken en er gebeden en asperges doen. In 1868<br />

bleef dit hoofdstuk onveranderd, behalve wat betreft de anniversaria<br />

voor de overleden confraters, waar de woorden ex rosariis<br />

nostris benedictis werd toegevoegd, en voor de niet-priesters het<br />

voorschrift van drie missen en communies.252<br />

249 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 6, nrs. 1-2-3<br />

250 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 6, nr. 4<br />

In het archief van het kruisherenklooster van Maaseik wordt het exemplaar van de gedrukte<br />

statuten bewaard, dat toebehoorde aan S. Drost. Op de binnenkant van de kaft staat<br />

het jaartal 1876 geschreven. In de marge heeft hij telkens aantekeningen gemaakt over de<br />

herkomst van de bepalingen en over het al dan niet nog in gebruik zijn ervan. Het artikel<br />

over de voetwassing en mandatum heeft hij doorgestreept.<br />

Het mandatum was vermoedelijk reeds lang voor 1660 in onbruik geraakt. De laatste keer<br />

werd het vermeld in 1501. C.R. Hermans, Annales, dl.III, p. 8<br />

251 A. Ramaekers, Geest en inhoud van Regel en Constituties der Kruisheren, 1957, p. 96,<br />

noot 20<br />

252 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 3, nr. 1


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 155<br />

Al deze voorschriften werden herhaaldelijk uitgebreid. In de<br />

statuten van 1660 bijvoorbeeld, toen de orde reeds een tijdlang de<br />

ignatiaanse geest had ondergaan253, kwamen andere gebeden en<br />

devoties op de voorgrond naast de zorg voor het zuiver liturgisch<br />

gebed. Zo bijvoorbeeld de gereglementeerde meditatie van een<br />

half uur per dag, een kwartier voor de completen en een kwartier<br />

voor de primen. Verder het haec est praeclarum vas, het bidden<br />

van het Maria-officie in het koor en de litanie van O.-L.-Vrouw<br />

met de oraties pro necessitatibus ecclesiae et ordinis.<br />

Het is zeer de vraag ofal deze voorschriften in de negentiende eeuw<br />

nog konden nageleefd worden. Voor de professoren op de colleges<br />

bijvoorbeeld leek het op het eerste gezicht een utopie, zich aan<br />

deze voorschriften te onderwerpen. Alleen reeds het nummer over<br />

het samen bijwonen van mis en getijden, regelde, gezien de zang<br />

van het officie, vijf tot zes uren van dag en nacht. Het officie van<br />

O.-L.-Vrouw, een geheel met het groot officie, sloot bij de verschillende<br />

uren aan. Verder waren er de gebruiken die een monachale<br />

sfeer vooronderstelden: het zich opstellen in de kloostergang<br />

voor de processies naar kerk en refter, het schuldkapittel, de<br />

avondzegen na de completen, waarna men onder het zingen van<br />

het Salve door het kloosterpand trok. Bij het koor sloot de geestelijke<br />

lezing aan, publiek gehouden in kapittelzaal of refter.<br />

's Morgens bij de pretiosa las men voor uit de statuten of het<br />

evangelic fs Avonds kwamen de Vaders en geestelijke schrijvers<br />

aan bod. Ook onder de maaltijden werd volgens de regel van Au-<br />

gustinus voorgelezen. Verder mochten de kruisheren bidden en<br />

lezen op hun eel. De lectuur mocht enkel slaan op geestelijke le<br />

zing, omdat alle werken over profane wetenschap of kunst verboden<br />

waren.254 De broeders kregen voor elk gebedsuur of andere<br />

gebedsmomenten van de clerici een aantal onze vaders voorgeschreven.255<br />

253 M. Vinken, De spiritualiteit der Kruisheren, Antwerpen, 1953, pp.45-47.<br />

254 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio II, caput 8<br />

255 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio II, caput 10


156 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

De novicen kregen van de magister hun vorming in het ge-<br />

bedsleven van de orde. Hij leerde hen biechten, wees de weg in<br />

het goddelijk officie en psalmodie en vormde hen ook in de uitwendige<br />

gebedshouding.256<br />

Bij het meer op de voorgrond treden van het apostolaat naar<br />

buiten, zou men na 1840 een vermindering van gebedsvoor-<br />

schriften verwachten. Inderdaad zegde men door het summo mane<br />

vaarwel aan de vroegere praktijk van het middernachtelijk koorgebed<br />

en werden de gebedsuurtjes meer gegroepeerd.257 De vroe<br />

gere regeling van de priorale feesten maakte plaats voor zestien<br />

bepaalde feestdagen, terwijl de subpriorale feesten wegvielen. De<br />

verplichting van de avondlezing bleef echter gehandhaafd, evenals<br />

de collatie, d.w.z. de geestelijke lezing waaronder men drinken<br />

mocht. Sterker nog was, dat de voorschriften over het mandatum<br />

werden opgenomen. Ook de oude bepaling over het breviergebed<br />

der itinerantes kwam terug, dat ze het namelijk moesten bidden<br />

proutpossunt et sciunt, wat in een tijd dat ieder zijn eigen brevier<br />

had op zijn minst vreemd voorkomt. Het Mariaofficie bleef bewaard<br />

op de niet-duplex dagen. In de vasten en de advent kwam<br />

daarbij elke week een dodenofficie (daarbuiten elke maand tenzij<br />

in de paastijd), elke woensdag van de vasten de vijftien psalmi<br />

graduates met verzen en oraties, elke vrijdag van de vasten als het<br />

de ea was de zeven boetpsalmen en de litanie van alle heiligen.258<br />

De jaarlijkse retraite van acht dagen werd statutair.<br />

3.7.3 Onthechting en boete<br />

De statuten van 1868 waren uiterst kort over de professie. Ze<br />

bevatten niets anders dan de professieformule, - expliciet alleen<br />

de gelofte van gehoorzaamheid - , en de zegening van de kleding.259<br />

De novice beloofde gehoorzaamheid volgens de regel van<br />

256 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 14<br />

257 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 1, nr. 3<br />

258 A. Ramaekers, Geest en inhoud van Regel en Constitutes der Kruisheren, p. 99<br />

259 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 15<br />

Enkele voorbeelden van professiebrieven waren: " Ik Broeder Petrus Joannes van Dongen<br />

doe professie en beloofgehoorzaamheid aan God en de Heilige Maagd Maria en aan u Henricus


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 157<br />

de H.Augustinus en de institutiones fratrum sanctae crucis. In<br />

moeilijke omstandigheden mochten de oversten dispenseren en<br />

, 260<br />

men verplichtte zich niet adculpam, maar adpoenam.r"<br />

Over de gehoorzaamheid werd verder zeer weinig meegedeeld.<br />

Enkele statuten behandelden de stiptheid in het vervullen van<br />

gebeds- en gemeenschapsplichten en hadden het over het onderworpen<br />

aanvaarden van een opgelegd bevel261, of zetten de novicen<br />

aan tot gehoorzaamheid aan prior en magister.262 Bij de culpae,<br />

die tenslotte betrekking hadden op de gehoorzaamheid aan<br />

regel en statuten, werd elke rebellio of contumacia streng eestraft.263<br />

h h<br />

Naar de gelofte van zuiverheid, die nergens rechtstreeks werd<br />

vermeld, werd impliciet door een enkele voorzichtigheidmaatregel<br />

verwezen, terwijl bij de culpae de straffen werden bepaald naargelang<br />

de ernst van de overtreding264:<br />

- Bij de levis culpa werd onder meer gesproken over het rondkijken<br />

op straat naar allerlei ijdelheid: si quis oculos vagos... ad<br />

vanitates frequenter duxerit.265<br />

Van den Wijmelenberg, Generaal van het Orde des Heiligen Kruizes en uwe opvolgers, volgens<br />

den Regel van den Heiligen Augustinus en de instellingen des Broeders van het Heilig Kruis dat ik<br />

zal gehoorzamen aan u en uw opgevolgers tot aan den dood toe." (= 1858)<br />

" Ego frater Antonius Arcadius Van den Heuvel facio professionem et promitto obedientiam<br />

Deo et Beatae Mariae virgini et Tibi Reverendissimo Domino Henrico van den Wijmelenberg,<br />

totius ordinis Canonicorum <strong>Regular</strong>ium Sanctae Crucis commissario generali nee tion Canoniae<br />

Udensis Priori et Successoribus tuis, secundum Regulam Sancti Augustini, et constitutions• fati<br />

ordinis, quod ero obediens tibi tuisque successoribus usque ad morten" (Uden, 24.10.1851)<br />

" Ik broeder Gerardus Houtmans beloofaan God almagtig, aan de H.Maagd Maria en aan U<br />

Hoogwaardigste Heer H. van den Wijmelenberg Magister Generaal van de Orde van het H.<br />

Kruis en Prior van dit huis in Uden, dat ik zal gehoorzaam zijn aan U en aan uwe opvolgers<br />

volgens de instelling der leekebroeders van de orde van het H.Kruis en dat ik aan dit huis retrouw<br />

zal zijn tot aan den dood toe" ( Uden, 30.10.1853) (Arch.Uden, least 1, doos 2, bundel 7<br />

professiebneven 1840-1927, niet genummerd)<br />

De professieformule van Arcadius Van den Heuvel treffen we aan in de statuten van<br />

1868. Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 15, nr. 3<br />

0 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali.. Prologus<br />

261 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali.. Distinctio I, capita 2 en 5<br />

262 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali.. Distinctio I, caput 14<br />

263 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali.. Distinctio I, caput 16-18<br />

264 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali.. Distinctio I, caput 9, de lectis<br />

265 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali.. ., Distinctio I, caput 16, nr. 9


158 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Bij de gravis culpa treffen we het bekende oculumfixerit... of<br />

lichtzinnige praat met vrouwen aan.266<br />

Bij de gravior culpa werden de ernstige zonden gerangschikt<br />

en de in zulk geval te nemen maatregelen. Zes weken kerker<br />

op water en brood stond op publica incontinentia^ terwijl op<br />

incauta familiaritas mulierum (maatregelen van 1497 en 1590)<br />

de vroegere straf verzwaard werd.267<br />

Veel talrijker waren de voorschriften over de armoede en de verschillende<br />

vormen van boetedoening. De navolging van Christus<br />

vond in de statuten een zeer concrete belichaming. Van de armoedige<br />

woning werden de maten stipt aangegeven. Ooit had dit<br />

punt zijn belang gehad, maar in de negentiende eeuw was het van<br />

geen tel meer.268 Het is trouwens onbegrijpelijk, dat het nog<br />

steeds werd opgenomen in de statuten. Dezelfde opmerking geldt<br />

voor het ordeskleed en de slaapzaal.269 De maaltijden moesten<br />

sober zijn. Van Pasen tot Kruisverheffing at men twee maal per<br />

266 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 17, nr. 12<br />

267 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 18, nrs. 14 en 20<br />

In de statuten van 1868 lezen we: " Quilibet Cenventus carcerem firmum et satis munitum<br />

habeatpro criminosis Fratribus arcendis et includendis, subpoena vigintiflorenorum Rhenensium<br />

pro hujusmodi Satuti contemptu ad generalem usum Ordinis applicandorum. " Deze statuut uit<br />

1446 werd in het exemplaar van S. Drost doorgestreept, omdat het niet meer werd toegepast.<br />

Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 18, nr. 26<br />

268 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio II, caput 1, nr. 2<br />

De bepalingen in de statuten van 1248 waren zeer streng, maar de praktijk van de kloosterbouw<br />

moet al spoedig anders geweest zijn als de theorie, vermits men een vijftigtal jaren na<br />

de eerste statuten als kritiek uitte dat het klooster van Hoei de andere niet in rijkdom en<br />

pracht van gebouwen overtrof. C.R. Hermans, Annales, dl.I(l), p.60. Overigens vielen de<br />

meeste regels voor de kloosterbouw in 1660 helemaal weg.<br />

269 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 10 (de vestitis) en ca<br />

put 9 (de lectis)<br />

L. Heere, Het kloosterkleed der Kruisheren. in: Cruciferana, nr. 20<br />

Met betrekking tot de kleding bevatten de statuten van 1868 onder meer de volgende be<br />

palingen :<br />

- het verbod om de stof van het scapulier te veranderen (een maatregel van 1529) (caput<br />

9, nr. 3)<br />

- de vermaning zich aan de oude gebruiken omtrent de kleding te houden (bepalingen<br />

van 1618 en 1648) (caput 9, nr.6)<br />

- de prior moest geregeld de cellen van de kruisheren bezoeken, " et si quae superflua invenerint,<br />

tollant, ac necessaria subministrent. " (caput 9, nr.7)<br />

Over het slapen stond in hoofdstuk 2, nr.2: " Cum tunica, braccis et caligis dormiant.<br />

Nullus, qui in communi tolerari possit, habeant locum specialem adjacendum, nisi propter rerum<br />

custodiam. " In het exemplaar van S. Drost werd deze maatregel doorgestreept.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 159<br />

dag, behalve de vrijdagen en vigilies, kruis- en quatertemperdagen.<br />

Vanaf Kruisverheffing vastte men ononderbroken, de zondag<br />

uitgezonderd: een maaltijd per dag, 's middags na de none, terwijl<br />

men onder de avondcollatie drinken mocht. Van de Advent tot<br />

Kerstmis en van Septuagesima tot Pasen waren ook melk en boter<br />

verboden.270 De strenge vasten werd echter verlicht, omdat de<br />

priores de macht kregen om de communiteit twee maal per week<br />

te dispenseren, hoewel dit, aldus de statuten van 1660, niet gemakkelijk<br />

op vrijdag mocht gebeuren. Vanaf 1648 werden overigens<br />

de vigilies van de Mariafeesten allemaal vastendagen.271<br />

Het stilzwijgen moest zeer streng worden onderhouden in<br />

claustrum, eel, refter, kerk en slaapzaal. Daarbuiten mocht men<br />

met toelating spreken. Op het silentium aan tafel werd zelden een<br />

uitzondering gemaakt, en iemand die het ex proposito verbrak,<br />

moest een maaltijd water drinken en in het kapittel in aller aanwezigheid<br />

de discipline ontvangen.272<br />

Vier maal per jaar moest er een aderlating {minutio) plaats vinden.273<br />

Verder was er de rasura, de kruinschering, die slechts een<br />

. 274<br />

kransje haar van drie vingers breedte overliet.2""<br />

In de statuten stonden nog vele andere maatregelen over de<br />

armoede. De novicen moesten zich voor de professie van alle bezit<br />

ontdoen en het aan de prior geven. Ook de andere kruisheren<br />

moesten eenmaal per jaar alles wat hun was toevertrouwd aan de<br />

prior bezorgen, zodat deze er telkens weer naar goeddunken over<br />

beschikken kon. Het geven van geschenken en het beheren van<br />

andermans goed was verboden. Zij die uitgingen mochten alken<br />

het allernoodzakelijkste meenemen. Het verbergen van een gift of<br />

een geschenk werd met de poena gravioris culpae bestraft, terwijl<br />

270 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, capita 4 en 6<br />

271 A. Ramaekers, Geest en inhoudvan Regelen Constituties der Kruisheren, p. 107<br />

272 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 12, de silentio<br />

273 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 8, de minutione<br />

274 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 11,^? rasura


160 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

op elk gemopper over kleding, eten of andere behoeften minstens<br />

een geseling of een dag vasten op water en brood stond.275<br />

Aan deze bepalingen over de armoede waren in de loop van de<br />

eeuwen vele andere toegevoegd. De armoedemisbruiken waren<br />

immers talrijk en omdat ze gemakkelijker dan andere misbruiken<br />

werden goedgepraat, vergden ze strenge straffen. Zo bijvoorbeeld<br />

het uitgaan zonder toestemming. Ook werd streng opgetreden<br />

tegen het maken van schulden, het uitdelen van geschenken en het<br />

bezit van sleutels op kisten waarvan de prior geen sleutel had.276<br />

Vooral tegen het peculium formuleerde men strenge strafFen: het<br />

ontnemen van stemrecht voor twee jaar en de weigering van een<br />

kerkelijke begrafenis, indien men in deze periode van twee jaar<br />

kwam te overlijden.277 Anderzijds werden voorschriften gegeven<br />

voor de procuratores, die aan ieder het nodige moesten bezorgen,<br />

omdat anders onherroepelijk misbruiken tegen de armoede zouden<br />

ontstaan.278 Het generaal kapittel van 1856 vaardigde het volgende<br />

besluit uit, dat in de statuten van 1868 werd opgenomen: " Priores<br />

praeter Suppriorem et Procuratorem, ubi necesse fuerit, instituant alios<br />

officiates, qui de consilio et assensu Prioris sui ecclesiae, sacristae, bibliothecae,<br />

refectorio, hospitio, ceterisque locis claustralibus religiose et<br />

honeste provideant et adventantes recipiant"279<br />

De statuten van 1660 waren minder streng dan die van de<br />

voorgaande eeuwen. In 1868 werden over gehoorzaamheid en<br />

zuiverheid aan de bepalingen van 1660 niets toegevoegd. Maar<br />

voor de armoede en de boetepraktijken keerde men terug naar de<br />

strengheid van 1248, hoewel niemand eraan denken kon zich aan dit<br />

alles te houden.<br />

275 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, capita 14, 16, 17, 18 en<br />

Distinctio II, caput 9<br />

276 A. Ramaekers, Geest en inhoud van Regel en Constituties der Kruisheren, pp. 105-106,<br />

noot 36<br />

277 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 18, nr. 22 (Dit artikel<br />

ging terug op maatregelen van 1606 en 1639).<br />

278 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio II, caput 2 (b), nr. 6 (Dit artikel<br />

greep terug naar maatregelen uit 1576 en 1583).<br />

279 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio II, caput 2 (b), nr. 9


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 161<br />

3.7.4 Leven van werkzaamheid in dienst van de Kerk<br />

Als hun eerste taak zagen de kruisheren de liturgische dienst.<br />

Daarnaast aanvaardden zij de zielzorg in eigen kerken en de leiding<br />

van vrouwelijke religieuzen waar dit nodig of mogelijk was.<br />

Voor prediking en biechthoren stelden zij zich ten dienste van de<br />

bisschoppen.<br />

Toen de orde na 1840 praktisch een vita mixta aanvaardde, van<br />

de vier kloosters er drie een college hadden en reeds spoedig daarna<br />

missiewerk in Wisconsin werd aanvaard, lag het voor de hand<br />

dat er een aangepaste wetgeving werd opgesteld. Van den Wijmelenberg<br />

probeerde dit in 1853, zelfs zo dat hij in de proloog<br />

van de statuten de doelstelling van de dominicanen letterlijk<br />

overnam. In het hoofdstuk de studiis wijdde hij een groot gedeelte<br />

aan het collegeleven. Een apart hoofdstuk werd voorzien over de<br />

predikatie van retraites en missies. Dit concept werd echter verworpen<br />

en men keerde naar de teksten van 1248 en 1660 terug.<br />

Daardoor stonden in de statuten slechts enkele bepalingen van<br />

vroeger over de apostolische werkzaamheden, behalve het exceptis<br />

missionibus transmarinis waar het over de professie voor heel de<br />

orde ging280 en een voorschrift over de jurisdictie van de biechtvaders.281<br />

De statuten van 1868 gaven geen juist beeld van de plaats van<br />

de apostolische werkzaamheden in het leven van de kruisheren.<br />

Toch nam het apostolaat een steeds belangrijker plaats in.<br />

3.7.5 Voorbereiding tot het kruisherenleven<br />

Een hoofdstuk de recipiendis282 handelde over het aanvaarden<br />

van een kandidaat tot het noviciaat. In elk klooster moesten drie<br />

fratres idonei door het huiskapittel worden gekozen, die onder-<br />

280 Met uitzondering van de bepaling over de overzeese missionering, werd hier een bepaling<br />

van 1418 overgenomen: " Fratres nostri, utpote pro toto Ordine, exceptis Missionibus<br />

transmarinis, professi, conventuales sunt in ilia Domo, adquam missi sunt, adeoque plenarium in<br />

ea habent vocem in omnibus, sicut alii, etiam in ipsius Domus Prioris electione. " Regula... et<br />

Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio II, caput 1, nr. 10<br />

281 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio II, capunt 2 (a), nr. 5<br />

282 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 13


162 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

zochten of de kandidaten voldeden in deugd en kennis.283 De<br />

aanvaarde kandidaten werden toegelaten tot de kleding en het<br />

noviciaat, niet met het oog op het kloosterleven in een huis maar<br />

in heel de orde.284 De statuten beschreven de ceremonie van de<br />

kleding in de kapittelzaal, waar de kandidaat, liggend op de<br />

grond, ondervraagd werd over zijn bedoeling. Daarna moest hij<br />

gedurende een proeftijd van een jaar de strengheden en gewoonten<br />

van de orde leren kennen. Dit hoofdstuk besloot met enkele<br />

beletselen: huwelijk, dienst, schulden, elders gedane professie,<br />

ziekte of te jonge leeftijd.<br />

Een ander hoofdstuk, dat de eeuwen door nagenoeg ongewijzigd<br />

bleef, droeg als titel de novitiis et eorum instructione.285 Het<br />

noviciaatjaar werd gemaakt onder leiding van een magister, die<br />

aan de novice de gebruiken van de orde moest leren kennen, hem<br />

moest aansporen, wijzen op tekortkomingen, vermanen, straffen<br />

en hem in het geestelijk leven wegwijs maken. Uitgaande van het<br />

Discite a me, quia mitis sum et humilis corde 286 volgde heel het<br />

noviciaatprogramma :<br />

onthechting aan eigen wil en eigen goed.<br />

- het kennen van zijn plaats en gedrag tegenover het dikwijls zo<br />

wisselende gedrag van de confraters.<br />

houding en handelwijze op de kamer, in het kapittel, in de<br />

kerk en in de refter.<br />

dat alles doordrongen van het grote gebod van de caritas.<br />

Met de formule en ceremonie van de professie werd het gedeelte<br />

over de vorming afgesloten.287 Voor de broeders golden<br />

dezelfde normen.288 Donaten waren er niet meer in de Orde van<br />

het H.Kruis na 1840. Niettemin besteedden de statuten in een<br />

283 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali...<br />

284 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali...<br />

285 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali...<br />

286 Matt. XI,29; Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali,<br />

287 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali...<br />

288 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali...<br />

Distinctio I, caput 13, nr. 1<br />

Distinctio I, caput 13, nr. 2<br />

Distinctio I, caput 14<br />

i... , Distinctio I, caput 14, nr. 4<br />

Distinctio I, caput 15<br />

Distinctio II, caput 10


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 163<br />

gans hoofdstuk aandacht aan hun vorming en hun aanwezigheid<br />

in het convent.289<br />

Na het noviciaat zouden volgens onze begrippen de normale<br />

studies ter voorbereiding voor het priesterschap moeten volgen. In<br />

de statuten werd echter geen hoofdstuk over de studies opgenomen.<br />

De contemplatieve gerichtheid deed de kruisheren in 1248<br />

het gedeelte over de studenten uit de dominicanenstatuten weglaten.<br />

De enkele bepalingen die ze daaruit overnamen onder de<br />

titel de cellis gingen o.a. over het bewaren van boeken op de kamer<br />

en over het bestuderen van theologische werken, met uitsluiting<br />

van profane wetenschap.290 Een studieprogramma, voorschriften<br />

over het aantal studiejaren, bepalingen over professoren<br />

of lessen trof men in de statuten echter niet aan. In de statuten<br />

van 1660 trof men wel maatregelen aan tegen het aannemen van<br />

illegitimi of inutiles, tegen het weigeren van geschikte kandidaten,<br />

tegen het aannemen zonder de toestemming van de generale overste.<br />

Ook werd er een en ander toegevoegd over de omgang van de<br />

novicen met priesters en buitenstaanders. Het enige echt nieuwe<br />

met betrekking tot de studies was het kapittelbesluit van 1614,<br />

dat alle fraters, pro pietatis et studiorum exercitio, beurtelings in<br />

refter of kapittelzaal moesten preken.291 De studia generalia, die<br />

vanaf het einde van de zestiende eeuw werden ingevoerd, bevorderden<br />

beslist een betere opleiding, terwijl sinds het Concilie van<br />

Trente ook het algemeen recht krachtige maatregelen over de<br />

studie bevatte. Later deed de nood aan statutaire voorschriften<br />

zich sterk gevoelen. Dat blijkt duidelijk uit de verworpen statuten<br />

van (de) Fisen, waarin professor Seulen heel nauwkeurig in een<br />

apart hoofdstuk de hogere studies regelde. Van den Wijmelenberg<br />

besteedde in zijn project van 1853 twaalf bladzijden aan de hoge<br />

re studies. Maar de uitgave van 1868 keerde naar het vroegere<br />

stilzwijgen terug. Het enige verschil met 1660 was het nummertje<br />

289 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio II, caput 11. Deze statuten<br />

(uit 1660) grepen terug naar bepalingen uit 1433 en 1438.<br />

290 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio II, caput 8<br />

291 A. Ramaekers, Geest en inhoudvan Regelen Constituties der Kruisheren, p. 120.


164 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

over het algemeen noviciaat en studiehuis292, en het weglaten van<br />

aliquando bij het de nocte ad lumen vigilare, wat nog steeds enkel<br />

de licentia mocht gebeuren.293<br />

3.7.6 Bescherming van het kruisherenleven<br />

Om een ideaal zoals het reguliere kanunnikenleven te kunnen<br />

bewaren, was het noodzakelijk maatregelen te treffen om mis<br />

bruiken te voorkomen of te onderdrukken, om overtredingen te<br />

bestraffen en nieuwe sancties op te leggen waar de statuten niet<br />

voldoende voorzagen. Maatregelen dienden ook getroffen te worden<br />

om de levenswijze aan te passen aan de veranderde tijdsomstandigheden.<br />

Van de dominicanen namen de kruisheren de centralisatie<br />

over, door het invoeren van visitaties en generate kapittels.<br />

Daarmee hadden de kruisheren een sterk wapen tegen misbruiken<br />

en zorgeloosheid, die zo gemakkelijk in onafliankelijke, en vooral<br />

in kleine onafliankelijke kloosters binnendrongen. Het generale<br />

kapittel was een belangrijk instrument voor het nemen van voorname<br />

beslissingen bij verval van tucht, en voor het bewaren van<br />

eenheid en uniformiteit. De vrees voor een teveel aan nieuwe<br />

normen werd weggenomen door de bepalingen over het maken<br />

van nieuwe statuten, waarvoor drie generale kapittels nodig waren.<br />

De elk jaar gehouden visitatie was een geregeld terugkerende<br />

bezinning op ingeslopen fouten, een telkens nieuwe gelegenheid<br />

om heersende misbruiken te verbeteren, meningsverschillen bij te<br />

leggen en de prior en de conventuales te wijzen op hun kloosterlijke<br />

plichten. De priores hadden in hun eigen klooster de taak en<br />

de macht om de observantie te doen heersen. Tegen de steeds<br />

opduikende zwakheden beschikten ze over het schuldkapittel en<br />

de bepalingen van de culpae. Al verplichtten de statuten niet ad<br />

culpam, toch moest iedereen zichzelf beschuldigen, waarmee niet<br />

alleen de zelfvernedering en verbetering van de schuldige, maar<br />

ook het herstel van de geschonden rechtsorde werd beoogd. De<br />

schuldige moest uitgestrekt op de grond vergiffenis vragen, venia,<br />

292 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 13, nr. 2<br />

293 A. Ramaekers, Geest en inhoudvan Regelen Constituties der Kruisheren, p. 120.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 165<br />

en daarna rechtstaande voor de prior zijn fouten belijden.294<br />

Niettegenstaande de ontwerp-statuten van 1765 en 1853 ernstig<br />

snoeiden in het hoofdstuk over de gravior culpae, werden in 1868<br />

al die straffen en middeleeuwse praktijken weerhouden. De culpae<br />

werden ingedeeld in vier soorten :<br />

- De culpae levis bestonden in de dagelijks voorkomende tekortkomingen<br />

in gebeds- en gemeenschapsplichten, nalatigheid<br />

in het vervullen van de opgelegde werkzaamheden, zorgeloosheid<br />

voor de gemeenschappelijke gebruiksvoorwerpen,<br />

en kleinere fouten in spreken of naastenliefde. De opgelegde<br />

straf was gewoonlijk het bidden van twee psalmen.295<br />

- De culpae graves bestonden in ernstige fouten tegen de naas<br />

tenliefde, het geregeld verbreken van het silentium, verdediging<br />

van eigen of andermans wangedrag, lichtzinnigheid te-<br />

genover vrouwen, gemor over eten, kleding of andere<br />

levensbenodigdheden, het verlaten van het klooster zonder<br />

toelating en het niet vervullen van de vastenplicht zonder<br />

toelating. Indien ze vrijwillig beleden werden, werden ze beboet<br />

met drie dagen vasten op water en brood en drie maal<br />

kastijding ten aanschouwe van alien in het kapittel. Werden<br />

ze niet vrijwillig beleden, dan werd er een dag vasten en een<br />

geseling aan toegevoegd.296<br />

- De gravior culpae bestonden in zware zonden, vooral tegen de<br />

geloften. Na beschuldiging door de prior of door anderen en<br />

levering van het bewijs, moest de schuldige zelf zijn misdrijf<br />

bekennen, zijn bovenlijf ontbloten, en werd hem, quantum<br />

placueritpraelato, een geseling toegediend.297 Van dan af nam<br />

hij de laatste plaats in het convent in, en moest midden in de<br />

refter op de grond eten. Als afgescheiden a consortio ovium<br />

294 In de statuten van 1660 nam men, waarschijnlijk om de eenheid in gebruiken op dit<br />

punt te bewaren, een kapittelbesluit van 1427 op, waarin het woord venia geinterpreteerd<br />

werd als het neerknielen op de grond en het kussen van het kruisje, dat men voor zich op de<br />

vloer tekende. A. Ramaekers, Geest en inhoud van Regel en Constituties der Kruisheren, p. 124,<br />

noot 57 ; Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 16, nr. 32<br />

295 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 16, nr. 31<br />

296 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 17, nr. 14<br />

297 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nr. 6


166 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Christi 298 werd hij afeonderlijk bediend met water en brood<br />

van minder soort, panisgrossior etpotus aquae De afscheiding<br />

duurde voort, (nisi per poenitentium redeat) consortiis Angelorum.300<br />

Uitgesloten van de communie, de vredekus en alle<br />

bedieningen in de kerk, moest hij voor en na het officie of de<br />

preces na tafel aan de ingang van de kerk uitgestrekt op de<br />

grond liggen, ten aanzien van heel de binnentredende of uit-<br />

gaande communiteit.301 Niemand mocht met hem omgaan,<br />

doch om een wanhoopsstemming bij de schuldige te vermijden,<br />

moest de prior nu en dan de seniores naar hem toesturen<br />

voor een bemoedigend of vermanend woord, of om hem te<br />

helpen als hij het werkelijk wilde goed maken.302 Waar geduld<br />

en barmhartigheid niet hielpen, kon de prior het met verdere<br />

strengheid proberen en eisen dat de schuldige, aan ieders<br />

voeten uitgestrekt, van elk een geseling in ontvangst nam.303<br />

Bij ernstige fouten tegen de zuiverheid werden nog aparte<br />

maatregelen genomen, opdat de zondaar zijn metgezel op reis<br />

niet door de biecht tot zwijgen zou dwingen, en om gevaarlijke<br />

gelegenheden in de toekomst te vermijden.304 In geval van<br />

opstand of samenzwering tegen het gezag verloor men voor<br />

gans het leven plaats en stemrecht, en kwam men voor geen<br />

enkel ambt meer in aanmerking.305 Wanneer de opstandige<br />

ook nog geweld pleegde tegen zijn oversten, dan riskeerde hij<br />

levenslange gevangenisstraf.306<br />

298 Ibidem. Er staat letterlijk: "... et sit omnium novissimus in Conventu, ut qui culpam perpetrando<br />

non erubuit membrum diaboli fieri, ad tempus, ut resipscat, sequestretur a consortio<br />

ovium Christi.<br />

299 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nr. 7; zie ook<br />

inleidend hoofdstuk 2, noot 102<br />

300 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nr. 8<br />

301 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nr. 9<br />

302 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nrs. 10-11<br />

303 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nr. 12<br />

304 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nrs. 13, 14, 15<br />

en 16<br />

305 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nr. 17<br />

306 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 18, nrs. 19, 20, 21<br />

en 26


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 167<br />

- Was er sprake van onverbeterlijk gedrag, gravissima culpa, dan<br />

volgde de wegzending.307<br />

- In geval van apostasie werden bovengenoemde straffen nog<br />

met zeer vernederende maatregelen aangevuld. Wie het<br />

klooster ontwettig verliet en niet binnen veertig dagen terugkeerde,<br />

riskeerde excommunicatie. Wie binnen deze termijn<br />

terugkeerde naar het klooster, moest ontdaan van zijn bovenkleding<br />

en met de geselriem in de hand voor het convent verschijnen,<br />

eens per week, zolang de prior dit eiste, en liggend<br />

op de grond zijn schuld bekennen.308 Hij nam de laatste plaats<br />

onder alien in en moest een jaar lang twee maal per week vasten<br />

op water en brood. Ook na zijn boetetijd kon hij niet<br />

meer, tenzij met dispensatie van het generaal-kapittel, naar<br />

zijn vroegere plaats terugkeren, omdat de tijd in apostasie<br />

doorgebracht van zijn professietijd werd afgetrokken. Bij elk<br />

hervallen werd een jaar aan de boetetijd toegevoegd.309<br />

3.7.7 De publicatie van de statuten in 1868<br />

Op het generate kapittel verkreeg Van den Wijmelenberg de<br />

goedkeuring om de nieuwe ontwerp-statuten te laten drukken. Ze<br />

werden in 1868 in Sint-Michielsgestel gedrukt en droegen als<br />

titel: " Regula S.Patris Augustini Episcopi, et Constitutiones cum<br />

Caeremoniali FF. Ordinis Canonici S. Crucis, adjectis nonnullis<br />

appendicibus statum Ordinis concernentibus" In een inleiding van<br />

acht bladzijden, de Epistola dedicatoria of opdracht, ving Van den<br />

Wijmelenberg aan met een historisch overzicht van het ontstaan,<br />

de lotgevallen en de uitbreiding van de statuten. Vervolgens stipte<br />

hij aan dat het generaal kapittel van 1660 er zorg voor had gedragen<br />

dat alles wat tot dan toe in de orde werd voorgeschreven, in<br />

de juiste volgorde werd verzameld en in boekvorm werd uitgegeven<br />

opdat de statuten gemakkelijker gekend, met meer nadruk<br />

nagestreefd, vaker overwogen en met meer gevolg toegepast zouden<br />

worden. Het was in de geest van het concilie van Trente, dat<br />

307 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 19<br />

308 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 20, nr. 1<br />

309 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali... , Distinctio I, caput 20, nr. 2


168 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

het noodzakelijk had geoordeeld dat de religieuzen de oude<br />

kloosterlijke observantie, waar die verslapt was, zouden herstellen.<br />

Franciscus van Sales zag in de kloosterregel het middel om zich te<br />

vervolmaken in dienst van God. Tevens gaven de statuten de wijze<br />

aan waarop deze regel moest worden toegepast. Omdat<br />

niemand door middel van de regel standvastig voortgang kon<br />

maken op de weg van de volmaaktheid tenzij hij zich inspande<br />

om de statuten ijverig te onderhouden, had Van den Wijmelenberg<br />

deze samen met de regel en het Caeremoniale van de orde,<br />

aan de leden aangeboden. Hij beoogde daarmee dat zij, door het<br />

onderhouden ervan, tot aan hun dood vooruitgang zouden boeken.<br />

De magister-generaal riep de leden van de orde op om dit<br />

libellus libellorum dikwijls als Spiegel te hanteren, te lezen en te<br />

herlezen, er telkens weer van te genieten, het als minnaars van de<br />

geestelijke volmaaktheid ter harte te nemen en het punctueel te<br />

onderhouden.310<br />

3.7.8 Een commentaar op de statuten in de Collationes et<br />

Dilucidationes in 1872<br />

Vier jaar later, in 1872, publiceerde de magister-generaal, eveneens<br />

in Sint-Michielsgestel, de " Collationes et Dilucidationes in<br />

Regulam et Constitutiones FF.CCRR.Ordinis Sanctae Crucis juxta<br />

antiquas Ordinis et novas Ecclesiae necnon Canonistarum interpretationes.<br />

" Daarin wees hij er behoedzaam op, dat verschillende<br />

van de oorspronkelijke statuten van 1660 een zekere aanpassing<br />

en aanvulling nodig hadden en in een geactualiseerde vorm<br />

moesten toegepast worden.<br />

Zo bijvoorbeeld was er voorschrift over de aderlating. In navolging<br />

van de statuten van 1660 schreven die van 1868 voor, dat ze<br />

viermaal per jaar moest plaats vinden. Wie de aderlating had ondergaan,<br />

mocht echter buiten de gewone refter eten. Het bloedverlies<br />

maakte immers het extra gebruik van versterkende middelen<br />

gewenst. Om die reden werd dan van de gewone soberheid<br />

van spijs afgeweken. Nu was het ongebruikelijk om vreemden in<br />

310 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali...Epistola Dedicatoria, pp. 5-12


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFT1G EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 169<br />

de kloosterrefter uit te nodigen. Speciale vrienden van het klooster<br />

mochten niettemin van tijd tot tijd uitgenodigd worden, o.a. op<br />

de minutiedagen. Het extra goede menu zou dan aanstoot geven<br />

en de onjuiste indruk wekken, dat de kruisheren gewoon waren<br />

copieus te dineren. Op minutiedagen was bovendien wat meer<br />

ontspanning toegestaan. Dat impliceerde echter geenszins, dat de<br />

confraters dan allemaal tegelijk op stap konden gaan. Die ont<br />

spanning moest, evenals op de andere recreatiedagen, binnenshuis<br />

gezocht worden en gebed en studie mochten dan ook niet achterwege<br />

blijven. In de Collationes... constateerde Van den Wijmelenberg<br />

dat de aderlating niet langer in gebruik was. Op recreatieda<br />

gen mocht daarom nooit buiten de refter gegeten worden.311<br />

Merkwaardig doen ook de voorschriften over de kruinschering<br />

aan. Volgens deze bepalingen moest de kruin van de clerici tot op<br />

een breedte van drie vingers boven de oren geschoren zijn. Van<br />

Pasen tot Kruisverheffing (14 September) moest de kruinschering<br />

om de veertien dagen, van Kruisverheffing tot Pasen om de drie<br />

weken geschieden. Zonder verlof mocht geen pruik gedragen<br />

worden en mochten de haren niet geverfd worden. In de Collatio<br />

nes.., werd vastgesteld, dat een geschoren kruin bij de seculieren<br />

en ook bij sommige orden niet meer gangbaar was. De tonsuur<br />

voor de priesters had nu de omvang van een grote hostie en de<br />

maat werd precies voorgeschreven, nl. zeven centimeter middellijn.<br />

De clerici die nog geen priester waren droegen een veel kleiner<br />

tonsuur, die elke week vernieuwd werd. En wie verlof had om<br />

een pruik te dragen, moest ervoor zorgen, dat de tonsuur minstens<br />

tijdens het opdragen van de mis zichtbaar was.312<br />

In het hoofdstuk over de collatie, de geestelijke lezing stipte<br />

Van den Wijmelenberg aan, dat de confraters een stuk brood bij<br />

de drank mochten gebruiken, " ne potus noceat " en dat men de<br />

voetwassing vervangen mocht door het wassen van de handen.313<br />

311 Collationes et Dilucidationes..., p. 24<br />

312 Collationes et Dilucidationes..., p. 26<br />

313 Collationes et Dilucidationes..., p. 23


170 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Van den Wijmelenberg stipuleerde dat een strozak, een matras<br />

van wollen noppen en een vederen hoofdkussen volgens de statuten<br />

toegelaten waren. Wie echter buiten het klooster overnachtte<br />

en een bed vroeg met een strozak of een matras met wollen nop<br />

pen, moest volgens de statuten een dag vasten op water en brood.<br />

Deze laatste bepaling liet de magister-generaal als irrelevant<br />

schrappen.314 In bed moest men overigens onderkleding dragen.315<br />

Bovendien bepaalden de decreten van Clemens VIII en Urbanus<br />

VIII, dat iedere religieus zijn eigen bed moest hebben.316<br />

Met betrekking tot de kleding achtte de magister-generaal het<br />

noodzakelijk wat meer te schrijven over de bonnet. Iedere priester<br />

droeg een bonnet met drie vleugels, doctores droegen er een met<br />

vier vleugels.317<br />

Het silentium moest stipt onderhouden worden. Dispensatie<br />

kreeg men niet tenzij op professiefeesten, jubilea en andere bijzondere<br />

feesten, waarop men toelating kreeg om in de refter te<br />

praten. Er werd onderscheid gemaakt tussen het klein en het<br />

groot silentium. Tijdens de tijd van het kleine stilzwijgen mocht<br />

men, indien er een billijke reden was, spreken, echter " breviter et<br />

submisse ". Het silentium magnum begon na de avondrecreatie en<br />

duurde tot na de middagrecreatie. Met vreemden spreken, die het<br />

klooster betraden, was verboden, vooral als het vrouwen waren.318<br />

Van den Wijmelenberg becijferde dat het niet onderhouden van<br />

het silentium soms een gevolg was van oneerbiedig taalgebruik en<br />

vrijmoedig gedrag, van exclusieve vriendschap, van zijn tijd in<br />

ledigheid te verdoen of van nieuwsgierigheid om nieuwsjes te<br />

horen en uit te wisselen.319 De kerker werd in 825 door paus Eugenius<br />

II als strafmaat ingevoerd en had in de loop van de eeuw<br />

314 Regula... et Constitutiones cum Caeremoniali..., Distinctio I, caput 9, nr. 1 ; Collationes<br />

et Dilucidationes..., p. 24<br />

315 cum tunica (tunica inferior), braccis (quae supplent locum cinguli) et caligis (sive braccarum<br />

supplemento). Collationes et Dilucidationes..., p. 24<br />

316 Collationes et Dilucidationes..., p. 24<br />

317 Collationes et Dilucidationes..., p. 25<br />

318 Collationes et Dilucidationes..., p. 26<br />

319 Collationes et Dilucidationes..., p. 43


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 171<br />

bewezen nuttig te zijn. Nu echter was het inzicht gegroeid dat de<br />

kerker een onherstelbaar onrecht was, "hinc nulli Clerico aut Religioso<br />

imponi debet, nisi in casibus a Jure vel Constitutionibus <strong>Regular</strong>ium<br />

expressis. "32°<br />

De Collationes... bevatten uitgebreide commentaren op de wijze<br />

van kleding, aanvaarding, noviciaat, professie. De conversen bijvoorbeeld<br />

zouden voortaan gekleed en gevormd worden in het<br />

klooster waarvoor zij een tijdlang bestemd waren.321<br />

Een nieuw klooster bouwen (distinctio II, caput 1) hing niet<br />

langer alleen af van de orde. Bisschoppelijke goedkeuring was<br />

sedert het Concilie van Trente vereist (Trid.Sess.25 de<br />

Reg.cap.3).322<br />

Tenslotte willen wij er op wijzen dat Van den Wijmelenberg in<br />

de inleiding op de Collationes... uitvoerig wees op het belang van<br />

regel en constituties. De kloosterregel alleen was nauwelijks voldoende,<br />

ofschoon hij, zoals de H.Franciscus van Sales zegt, de<br />

middelen bevat om zich in de dienst van God te vervolmaken.<br />

Daarom hadden de eerste kruisheren enkele formuleringen voor<br />

een gebonden leven opgesteld, die een manier bevatten om die<br />

middelen welke in de regel werden voorgesteld aan te wenden en<br />

deze formuleringen statuten genoemd. Zij werden zo genoemd<br />

omdat zij de kloosterlijke observantie in de orde vaststellen ter<br />

onderhouding en vervolmaking van de regel. Omdat echter de<br />

kloosterlijke observantie niet alleen ingesteld en begonnen was,<br />

maar ook in stand gehouden en bewaard moest worden, hadden<br />

zij in die statuten twee afdelingen gemaakt. De eerste handelde<br />

over de instelling of aanvang, de tweede over de instandhouding<br />

320 Collationes et Dilucidationes..., p. 47<br />

321 Collationes etDilucidationes..., p. 28<br />

322 Van den Wijmelenberg ging uitgebreid in op de kerkelijke richtlijnen i.v.m. de restauratie<br />

van opgeheven kloosters, die opnieuw in handen van de orde zouden komen. Verder<br />

behandelde hij de voorwaarden m.b.t. alle nieuw op te richten huizen. Collationes et Diluci<br />

dationes..., pp. 5 0-5 2


172 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

of bewaring van de observantie, ofwel de eerste over de verplich-<br />

tingen en de tweede over het bestuur.323<br />

Besluit<br />

In alle organisaties die het 'heil5 van hun leden beogen,<br />

verkrijgt de organisatieleiding een zekere mate van spontane<br />

medewerking op grond van een morele binding. Er is sprake van<br />

een positieve ingesteldheid jegens de organisatie van de zijde van<br />

de organisatiegenoten, waarop de leiding een beroep kan doen.<br />

Voor zover nodig, kan de leiding dan als beheersingsmiddelen<br />

nog gebruik maken van goed- of afkeuring of van statussymbolen<br />

ter beloning van 'goed gedrag'.<br />

Het religieuze leven in de Orde van het Heilig Kruis stond in de<br />

jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw zwaar onder druk.<br />

Dat kwam niet alieen door de obstructie van een aantal ontevredenen.<br />

Zij rebelleerden vooral tegen de gemeenschap van personen en<br />

goederen. Men zou kunnen denken dat zij vooral moeite hadden<br />

met de bepalingen rond de gelofte van armoede. Er was echter meer<br />

aan de hand.<br />

Ascese, versterving en zelfverloochening werden in de negentien<br />

de eeuw niet opgedrongen aan de kloosterlingen, maar waren het<br />

resultaat van een keuze in naam van een spiritueel ideaal. Die deugden<br />

maakten een grote beschikbaarheid voor de dienst Gods en die<br />

van de naaste mogelijk. Een enge vereniging van verstervingsgeest<br />

en daadkracht, van zorg voor het eigen zielenheil en de toewijding<br />

aan anderen in het leader van apostolaat kenmerkten de vita mixta.<br />

De samenhang van zo'n modus vivendi werd na verloop van tijd<br />

voor de belanghebbenden vanzelfsprekend.324 Misschien ontbrak die<br />

323 Collationes et Dilucidationes..., pp.4-6 ; J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg:<br />

een religieus emancipator in Oost - Brabant 1800-1881, pp. 228, 290-292<br />

324 P. WYNANTS, Belgie en Nederland op gescheiden wegen? Geschiedschrijving van vrou-<br />

welijke congregates 1990-2000. in: Trajecta, jg.l 1, 2002, nr.l, p. 71


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 173<br />

vanzelfiprekendheid in de jaren vijftig en zestig van de negentiende<br />

eeuw bij de Kruisheren vooralsnog.<br />

Een mogelijke verklaring voor dit ontbreken zou gelegen kunnen<br />

zijn in het feit dat de zes hoofdelementen die wezenlijk zijn voor de<br />

bloei van een orde, gemankeerd waren.325<br />

De orde telde niet genoeg leden en was doordoor beperkt in<br />

mogelijkheden (bijvoorbeeld geen missionering overzee en<br />

beperking van het aantal volksmissies). Die leden waren in<br />

meerderheid Nederlanders, waarvan een gedeelte al priester<br />

was voor de intrede in het klooster. Ieder had een eigen kijk<br />

op de orde en op zijn taak daarin en gaf daardoor een eigen<br />

betekenis aan zijn kloosterleven. Botsingen met het bestuur<br />

over de invulling van de kijk op het religieuze leven en op de<br />

taken in het klooster waren legio.<br />

- Het eigen doel van de Orde van het H. Kruis was voor de<br />

participanten niet zo duidelijk na 1840. Ooit werd zij in het<br />

leven geroepen en omwille van specifieke doelen in leven<br />

gehouden. Sinds het einde van de achttiende eeuw waren die<br />

doelen gestold en vergaan. Sommigen wilden de oude idealen<br />

doen herleven, anderen wilden volledig nieuw beginnen en<br />

Rome wilde een vermenging van oud en nieuw. Wie na 1840<br />

intrad bij de Kruisheren moest na verloop van jaren zijn doel<br />

bijsturen. Hij kon maar constructief meewerken en blijven<br />

meewerken aan de realisatie van de doelen van de orde als er<br />

ruimte bleef voor de eigen betrachtingen.<br />

- In de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw was de<br />

eigen cultuur van de orde nog niet goed onderbouwd. Het<br />

geheel van waarden, normen, opvattingen, spelregels en<br />

symbolen dat het gedrag van elk van de leden bepaalde, werd<br />

pas na verloop van tijd via moeizaam verlopende generale<br />

kapittels gevormd. Maar zowel de basis als de leiding van de<br />

orde was er ontevreden over.<br />

325 We baseren ons voor deze indeling op J. STEVENS, De menselijke kant van het religi<br />

euze leven. Averbode, 2001, pp. 74-77


174 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

De structuur van de orde wijzigde onder Van den<br />

Wijmelenberg. Een aantal functies en taken, bevoegdheden en<br />

verantwoordelijkheden werd gerestaureerd, andere werden<br />

helemaal anders ingevuld. Sommigen vonden de nieuwe<br />

structuur ruimtescheppend, anderen ruimtebeperkend. De<br />

gemoederen binnen de orde laaiden in ieder geval op.<br />

De orde beschikte eigenlijk niet over genoeg materiele<br />

middelen om op zo korte tijd van twee naar vier kloosters uit<br />

te breiden.<br />

- Het bestuur van de orde hield onvoldoende rekening met<br />

wisselwerking met de omgeving. De verwaarlozing van de<br />

sociale, culturele, economische en politieke context leidde met<br />

name in Sint-Agatha en in Diest tot grote spanningen.<br />

De invoering van de " communitas bonorum etpersonarum " en<br />

de hierarchische ordening van de Orde van het H. Kruis in de<br />

jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw, betekenden op<br />

termijn de integratie van de plaatselijke conventen in een gecentraliseerde<br />

orde. Dat het ambt van prior aan gezag en invloed zou<br />

inboeten stond bij voorbaat vast. De contrareformatorische geest<br />

bij de aanvang in 1840 vroeg om ruimere bevoegdheden voor de<br />

generale overste. Vervolgens bewerkstelligden de financiele problemen<br />

van de afzonderlijke huizen, de nieuwe stichtingen en de<br />

restauratie van de statuten van 1660 het overwicht van het centrale<br />

gezag (generale kapittels, definitorium, visitatoren) op het<br />

lokale gezag (prior, huiskapittel). De afzonderlijke conventen ga-<br />

ven zich niet zonder slag of stoot gewonnen. Interne spanningen<br />

veroorzaakten decennia lang grote heibel in de orde: naijver tussen<br />

de conventen, tweedracht binnen de conventen zelf, rebellie<br />

en apostasie, het openbaar maken van de onenigheid via de pers<br />

en het aanhangig maken van geschillen voor de burgerlijke recht-<br />

bank lieten geen frisse smaak na.<br />

Nadat in 1852 de gemeenschap van personen en goederen werd<br />

opgelegd, ijverde het generaal kapittel van 1853 voor de driejarige<br />

ambtsduur van de priores. Nu de kloosters binnen de orde flexibele,<br />

open gemeenschappen moesten worden en een voortdurende<br />

beweging van geld en personen van het ene klooster naar het


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 175<br />

andere onvermijdelijk werd, achtte men het ambt van prior voor<br />

het leven, ongepast. Het was theoretisch immers best mogelijk,<br />

dat de samenstelling van een convent in een tijdsspanne van tien<br />

jaar totaal veranderde. Dan zou het niet opportuun zijn een prior<br />

te handhaven, die door een vorige gemeenschap ad vitam gekozen<br />

werd.<br />

Al spoedig ondervond men in de afzonderlijke conventen dat<br />

het driejarig prioraat ook nadelen bood. Het driejarig prioraat<br />

versterkte immers het centraal gezag, ook al omdat de magistergeneraal<br />

wel ad vitam werd gekozen. De discussie, die nu ontbrandde,<br />

bracht tijdens het generalaat van Van den Wijmelenberg<br />

de gemoederen meer dan vijfentwintig jaar lang in beroering. Pas<br />

in 1878 zou daaraan door een pauselijke beslissing, voorlopig<br />

althans, een einde komen.<br />

BIJLAGE 1: OPRICHTING VAN DE VERENIGING VAN KRUISHE-<br />

REN VAN SINT - AGATHA OP 5 APRIL 1855<br />

Op 5 april 1855 richtten de kruisheren van Sint-Agatha de " Vereeniging<br />

van Kruisheeren te Sint-Agatha " op. Voor de in Uden residerende notaris J.F.<br />

Scheefhals passeerden zij de volgende akte: "... compareerden :<br />

1. den Hoogwaardigsten Heer Henricus van den Wymelenberg, Generaal der<br />

Orde van de Eerwaarde Kruisheeren.<br />

2. de Eerwaarde Heeren Cornelius Wilhelmus Aloysius de Bruyn; 3. Joannes<br />

Verstegen, 4. Egbertus Schraven, 5. Henricus Verkuylen, 6. Joannes Verkuylen, 7.<br />

Joannes de Vlamy 8. Augustinus van der Voort, 9. Joannes van Boldrik, en 10.<br />

Bernardus Christiaens, alle Roomsch Catholyke Priesters en Kruisheeren, 11. de<br />

heeren Henricus de Jong 12. Petrus Lie/kens en 13. Jan van den Boogaard, de drie<br />

laatstgemelde zonder beroep alle te St.Agatha gemeente Kuik woonachtig en alle<br />

aan ons Notaris bekend.<br />

Welke comparanten verklaarden te hebben gevormd eene vereeniging teneinde<br />

wettiglyk als een burgerlijk zedelijk ligchaam te bestaan onder de benaming van<br />

Vereeniging van Kruisheeren, tot doel, oogmerk en voorwerp hebbende zamenleving<br />

tot het beoefenen van godgeleerde Wetenschappen en tot ondersteuning van wereldlyke<br />

Geestelyken in het uitoefenen hunner geestelijke bedieningen onder de hiervolgende<br />

bepalingen


176 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

ARTIKEL EEN. Dit zedelijk ligchaam wordt beheerst door den tienden titel<br />

boek drie van het Burgerlijke Wetboek.<br />

ARTIKEL TWEE. Hetzelve gedraagt zich in alles naar 's lands wetten en<br />

onderwerpt zich in het byzonder aan de openbare verordeningen, waarby de<br />

bevoegdheid tot het aangaan van burgerlijke handelingen in eenige manier beperkt,<br />

ofaan zekere formaliteiten mogt zijn onderworpen.<br />

ARTIKEL DRIE. Het bestuur wordt uitgeoefend door drie leden van dit<br />

zedelyk ligchaamy by volstrekte meerderheid van stemmen te benoemeny zullende<br />

bestuurders gezamenlyk ofook ieder hunner afzonderlijk bevoegd en gerechtigd<br />

wezen, om in naam van hetzelve alle verbintenissen aan te gaan, alle<br />

handelingen te verrigten, te teekenen en het zoo in- als buiten regten te vertegenwoordigen.<br />

ARTIKEL VIER Buiten de comparanten oprigters zyn daarvan leden zy,<br />

welke met volstrekte meerderheid van stemmen daarin worden opgenomen en<br />

al de regten en voorregten der oprigters met hen genieten als hadden zy de oprigting<br />

mede bewerkstelligd. Deze leden zullen vooraf met den inhoud dezer<br />

acte worden bekend gemaakt en ten bewyze hunner toetreding de expeditie<br />

daarvan of eene afzonderlyke verklaring onderteekeneny waardoor zy zonder<br />

eenige andere formaliteit het lidmaatschap verkrygen zullen.<br />

ARTIKEL VYF. Het regt der oprigters en der leden op dit zedelyk ligchaam is<br />

persoonlijk; het houdt ipso jure et facto op by hun overlyden, of by het verlaten<br />

der vereenigingy ten gevolge dat hunne erfgenamen of regtverkrygenden daarop<br />

geen hoegenaamd regt en geene de minste aanspraak hebben.<br />

ARTIKEL ZES. De leefivyze, de orde der oefeningen en alles wat het inwen-<br />

dige der vereeniging betreft wordt geregeld by een huishoudelyk reglementy niet<br />

in stryd met de wetten noch met bovenstaande bepalingen en by volstrekte<br />

meerderheid van stemmen vast te stellen.<br />

Waarvan acte (...)"326<br />

BIJLAGE 2: GRONDEN VAN RECHTSVORDERING VAN KRUIS-<br />

HEER J.W. VAN BOLDRIK TEGEN MAGISTER-GENERAAL H. VAN<br />

DEN WIJMELENBERG EN PRIOR C.W.A. DE BRUIJN TE MAASEIK,<br />

VANWEGE HET OPRICHTEN VAN EEN ZEDELIJK LICHAAM VAN<br />

KRUISHEREN, 1863327<br />

326 Arch.Sint-Agatha, nr.61.3, 1-5 en 61.4, 1-2; Arch.Sint-Agatha, Nieuw Archief, doos<br />

admodiatie, niet-geinventariseerd.<br />

Arch.Generalaat, 097.1<br />

Op 10 april 1855 stelden H. Van den Wijmelenberg en de kruisheren van Sint-Agatha<br />

een verklaring op, dat zij op 5 april 1855 de broeders F. van Oirschot en C. Luyben hadden<br />

opgenomen in het Burgerlijk Zedelijk Lichaam de Vereniging van Kruisheren te St.Agatha.<br />

Arch.Generalaat, 003.4<br />

327 Arch.Sint-Agatha, nr.61.1


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 177<br />

1. Het Huis St.Agatha bestond tot voor den 6de April 1855 geheel op zichzelve,<br />

zonder met andere huizen der orde gemeenschap van goederen te hebben,<br />

noch daarmede verbonden te zijn dan in zoover het eenige geestelijke ge<br />

meenschap hi eld met en behulpzaam was aan het kloosterhuis van Uden,<br />

daar de Heer S.W. Gielen, gedurende 48 jaren Prior van St. Agatha nooit<br />

den minsten indrang duldde en zoowel in geestelijke aangelegenheden als<br />

stoffelijke eene volkomene onafhankelijkheid handhaafde.<br />

De leden waren alleen voor het huis St.Agatha geprofest en niet voor de an<br />

dere huizen der orde, zoodat zij zonder eigen toestemming niet vandaar<br />

konden verzonden worden.<br />

Zij hadden, zooals gewoonlijk in de kloosters geen vita communis maar<br />

het gemeen bezit der goederen onder hen en daarvan een jaarlijks inkomen<br />

waarvan men leefde.<br />

2. De statuten waren, welligt in een tijdsverloop van anderhalve eeuw vervallen<br />

en onwettig zooals ze nog zijn op dit oogenblik.<br />

In de laatste jaren verwierp men ze geheel op eene algemeene vergadering<br />

(capitulum generale), men maakte nieuwe, voor welke wettigheid 3<br />

voile jaren, niet alleen volgens kerkelijke wetten maar ook volgens die<br />

statuten zelve vereischt werden; dan deze na 3 jaren tijds in plaats van<br />

aan te nemen, verwierp men ze weder. Men nam de oud vervallen weder<br />

op met het doel om ze te wijzigen en te wettigen en hiervoor zijn de<br />

vereischte jaren tot heden toe niet vervuld.<br />

3. De titels van inlijving en professie of incorporatie schonken gelijk regt en<br />

aanspraak op alles alsook op alle bezittingen. Men stond daartegen aan het<br />

huis af al wat men bezat of eene dotatie naar gemaakte overeenkomst, op<br />

welke wijs elf personen met mij zijn aangenomen, geprofest en gei'ncorporeerd.<br />

Thans neemt men de leden aan in het vita communis, als bijna nergens<br />

op regt hebbende.<br />

4. Voor dat genot en eenige dienstverrigtingen genoot men van het huis<br />

een jaarlijksch om van te leven, bestaande in nagenoeg vrije kleeding,<br />

middag en avondkost met een pecunium van omtrent f. 50,- 's jaar<br />

lijksch. Overigens leefde men van het geld van 4 missen in de week ten<br />

minste elk f. 50,-; van hetgeen men door industrie verdiende of van nog<br />

patrimoniale bezittingen en wat men verder van elders genoot, zoodat bij<br />

verval der statuten in de laatste eeuw de gewoonte was op eene gepaste<br />

wijze geheel vrij te leven, goederen aan te schaffen en te gebruiken, (Speciaal<br />

door de Paus in 1846 de Kruisheren toegestaan), vrij met de menschen,<br />

familie en vrienden enz. te verkeeren, daar zelfs het huis al de kosten


178 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

moet bestrijden wanneer het enigszins in deszelfs belangen was wat men<br />

verrigtte.<br />

5. Natuurlijk moesten onze groote schatten in het oog springen der andere<br />

Kruisheeren, ofschoon zij nagenoeg dezelfde levenswijze hadden.<br />

Steeds trachtten zij dan ook zich in onze zaken in te dringen, bijzonder die<br />

van Uden waar zich H. Van den Wijmelenberg bevond, die onder de<br />

naam en de daad van commissaris met het geestelijk bestuur algemeen belast<br />

was.<br />

Deze, ofschoon de Prior van St.Agatha de onaftiankelijkheid der leden<br />

en goederen tot zijnen dood toe (1855) handhaafde, wist echter langzamerhand<br />

eenige geestelijke veranderingen in te voeren om allengskens<br />

meer te krijgen, doch altijd op eene geheimzinnige wijze, zoodat men<br />

meestal het doel daarvan niet ontdekte en de Heeren van St.Agatha zoo<br />

onkundig hield als men kon.<br />

Zoo deed hij eerst den alom bekende Pater Bernard komen om door zijn<br />

invloed op de gemoederen der leden het jaarlijksch inkomen te benemen,<br />

hetgeen men gedaan kreeg, onder voorgevende beloften, dat men<br />

dezelfde levenswijze houden en het huis in alles zoals men gewoon was zoude<br />

voorzien, waaraan echter weldra veel begon te ontbreken, zoodat het de<br />

meeste Heeren het hart met spijt vervulde daar het mos vivendi, waarvoor<br />

men ingelijfd en professie gedaan had een geheel ander aanzien be<br />

gon te krijgen, hetgeen zelfs aan alle kloosterlingen in het algemeen het<br />

regt kerkelijk toekent van om die rede door Rome ontslagen te worden.<br />

6. Het onverhoeds overlijden van den Prior S.W. Gielen, den 4 februarij<br />

1855 was eene gelegenheid om zich nu in te dringen, en zich zoowel on<br />

ze groote schatten, waarop zij niet de minste aanspraak konden maken,<br />

dan in zoover zij die door zedelijke invloed op de leden konden verkrij-<br />

gen, als het geestelijk bestuur steeds meer aan te matigen, om ook de goe<br />

deren in gemeenschap te brengen van al de Kruisheeren, wiens getal nauwe-<br />

lijks 50 personen telt. Dan ik heb zoveel mogelijk daartegen geprotesteerd<br />

en mij zelven gevrijwaard als volgt:<br />

7. Daar genoemde Prior die vele goederen speciaal op zijn naam had geves-<br />

tigd staan, des morgens dood in zijn kamer werd gevonden, waren er<br />

geene voorzorgen, zooals gewoonlijk door een testament of schuldbeken-<br />

tenis genoomen, om zoo de familie erfenis, als de successiekosten te ont-<br />

wijken. Men heeft dit evenwel kunnen doen, doch ik heb geweigerd er<br />

mijne hand of hulp aan te verleenen. Men wou dit een en ander op eene<br />

valsche schuldbekentenis doen berusten.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 179<br />

8. Om bovengemelden indrang te bewerken, en zich quasi het regt op een<br />

en ander aan te matigen, deden genoemden H. van den Wijmelenberg<br />

als commissaris of voogd met het geestelijk bestuur belast (hebbende<br />

niets met het stoffelijke noch eenige aanspraak daarop te maken) en<br />

W.C. de Bruijn beiden van het klooster van Uden, alle de aanspraak<br />

hebbende leden van St.Agatha op een klein slordig stuk papier ongezegeld<br />

hunne namen opgeven, onder voorwending dat dit noodig was, om in<br />

de nalatenschap van wijlen de overledenen prior dezelve op te geven<br />

terwijl men eenige dagen later hoorde dat de inscriptie op dat papier ook<br />

de term vervatte van: op iemand anders te vestigen. Alle leden waren<br />

hierin, alsook in de meeste aangelegenheden des huizes ter goeder trouw<br />

en onhandig.<br />

Men heeft dat stuk gegeven aan de Heer Scheefhals, Notaris te Uden en<br />

zoo ik meen ter registratie gesteld. Dan wel degelijk was hun doel, om<br />

de Heeren van St.Agatha hun goed regt te ontfutselen, zooals later ook<br />

het gerucht omging en ook waar was.<br />

9. Ma bovengemelde naamopneming, even alsof dat niets te beduiden had,<br />

waarbij ik na 24 uren tegenstand ook den mijne voegde, omdat ik<br />

meende dit nog zoozeer geen kwaad te kunnen, en met mijn verzet verlegen<br />

was ten aanzien van hunnen geestelijken invloed, heeft genoemde<br />

notaris Scheefhals na verloop van ruim eene maand, eene acte opgemaakt<br />

onder den titel van een vennootschap van een burgerlijk zedelijk ligchaam,<br />

waarin genoemde H. van den Wijmelenberg en W.C. de Bruijn,<br />

welligt nog anderen als hoofdpersonen, en al de leden van St.Agatha vervat,<br />

en zaken, goederen en leden daarop gevestigd zijn> zoodat men op zulk<br />

eene wijze tot geestelijke corporatie en kloosterleven in zekeren zin door<br />

lands wetten is aan banden gelegd geworden.<br />

10. Deze vennootschap is in werking getreden den 6den April 1857 twee<br />

maanden nadat ik van daar ben weggegaan, zoodat het gedurende twee<br />

jaren dat het quasi ter approbatie staan moest van elkeen tot aan dien<br />

tijd kon vernietigd worden zonder eenige moeite.<br />

11. Gemelde acte aangaande genoemde vennootschap te onderteekenen<br />

weigerde ik formed, ofschoon door zedelijke invloed daartoe gedwongen.<br />

Ik wist maar al te wel dat er den afstand van alle onze regten en<br />

bezittingen mede gemoeid was, hetgeen om zoo te zeggen weinigen<br />

vermoedden.<br />

Dan mij niet verder meer durvende verzetten, omdat men alsdan terstond<br />

met suspensie op de baan komt en geene te groote moeilijkheden<br />

te maken, liet ik mij vooraf door gemelden W.C.de Bruin (thans prior


180 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

te Maaseick), alsmede hoofd en bewerker der vennootschap, aan<br />

Scheefhals bewijs afleggen: " dat ik alle mijne regten en aanspraken op<br />

St.Agatha bleef behoudeny zooals wij die altijd gehad en door onze inlijving<br />

en professie verkregen hadden, en dat de onderteekening der acte der<br />

aan te gane vennootschap slechts pro forma en ongeldig was om geene te<br />

groote moeielijkheden te makenl Ik nam twee deelhebbende leden hiervan<br />

tot getuigen, die volgaarne op het zelfde bewijsstuk deze getuigenis aflegden,<br />

en tevens als een nieuw bewijs daarop schreven en onderteekenden. "<br />

Vervolgens onderteekende ik de acte, zoodat ik benevens deze bewijzen<br />

ook van gemelde vennootschap, waarop thans een en ander berusten<br />

werkelijk lidmaat ben, hetgeen wederom dienstig was, om niet geheel<br />

uitgesloten te worden.<br />

12. Altijd was het eene algemeen bekende zaak dat de leden van St.Agatha<br />

van dat huis alleen hunne inlijving en professie gedaan hadden en vol-<br />

ledige aanspraak en regt hadden op de bezittingen, zoodat het een ieder<br />

kan getuigen. En wie tog anders zoude St.Agatha toebehooren? Ook<br />

daarom was de bepaling van wijlen den Prior S.W. Gielen, en onder-<br />

ling, van niet meer dan 14 leden op dusdanige wijze aan te nemen, als<br />

zijnde daarvoor een volledige bestaan, in geval ons de domein-goederen<br />

zouden ontnomen worden.<br />

Dan weldra na voorgemelde handelwijze, verspreidde zich het gerucht,<br />

dat de Heeren van St.Agatha hadden afstand gedaan, terwijl er de wet-<br />

tigheid van wordt betwist en betwijfeld en de Burgemeester openlijk<br />

verklaarde dat hij zulks nooit zoude gedaan hebben.<br />

13. Leden die vroeger om onverdraagzaamheid of andere reden zijn uitge-<br />

gaan, maakten evenzeer aanspraak op de goederen, en ontvingen ten<br />

gevolgen van hunnen titel van inlijving en professie in de gemeen-<br />

schap, na overeenkomen een heerlijk bestaany waarvan ten bewijze kan<br />

dienen de Heer Al. de Bruin, oud-Burgemeester van Kuijk en<br />

St.Agatha die den kruisheer conventualis Cornelissen zijne gelden heeft<br />

uitbetaald.<br />

14. Als er een lid kwam te overlijden werden zijne kleinooden en nalaten-<br />

schap bij loten onder de overige leden verdeeld. Dan van wijlen den Prior<br />

S.W. Gielen ontving men zelfs niet een klein aandenken, en zoo zou<br />

den de regthebbende leden, of zijne familie bij verwerping der valsche<br />

bewijsgronden nog zijne nalatenschap kunnen vorderen.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 181<br />

15. Op titel van inlijving en professie in de gemeenschap, verkreeg het huis<br />

alles wat men bezat, zooals met mij geschiedde, of na overeenkomst<br />

eene genoegzame inbrengstsom.<br />

Deze titels zijn van dusdanigen aard, dat niemand mij noch ik mij<br />

zelven die of het lidmaatschap kan benemen doordien ze onherroepelijk<br />

zoo in de dood als kerkelijk blijven bestaan, zoodat de verandering van<br />

woning, of het weggaan hieraan niets afdoet. Het weggaan is geen afstand<br />

doen, ten ware men dit zoude verstaan alleen en uitsluitend in<br />

betrekking van godsdienst en het geestelijke leven.<br />

Behalven doen is mijn blijvend lidmaatschap nog gewaarborgd, meer<br />

dan een kruisheer bezity door voorgemelde schriftelijke bewijzen - en getuigenis,<br />

hoewel het niemand der Roomschen, hiervan kennis dragende<br />

zal ontkennen.<br />

Daarenboven ben ik bij notariele acte lidmaat van voorgemeld vennootschap<br />

van Burgerlijk Zedelijk Ligchaam, waarin men thans de Orde<br />

kan beschouwen te bestaan en waarvoor juist mijne voorgezegde onderteekening<br />

dienstig was, zoodat men hem in de thans bestaande zaken,<br />

het lidmaatschap zoude kunnen betwisten, die geen lidmaat is van<br />

voornoemd vennootschap.<br />

16. Het komt er minder op aan op wiens naam die goederen gevestigd te<br />

boek staan daar de kloosters dit slechts voor de leus doen, omdat de<br />

wet geen corpus morale toelaat en het tevens gevaarlijk beschouwd<br />

wordt de goederen op een der leden te vestigen waarom zij gewoonlijk<br />

iemand buiten de Orde nemen. Te minder kan St.Agatha mij iets be<br />

twisten, omdat door suppression, het uitsterven en het geheele verval<br />

der Orde is te niet gegaan en krachteloos geworden, wat anders het<br />

Religieuze leven daartegen zoude kunnen opwerpen. Van dit verval en<br />

verlies van wettigheid der statuten is nog weinig of niets hersteld ge<br />

worden, ofschoon men in deze tijd langzamerhand er mede bezig is aan<br />

alien zoveel mogelijk eene vastigheid te geven.<br />

17. Zoo trachtte men zich de goederen aan te matigen, en om het goed regt<br />

en den eigendom te ontfutselen, evenals een voogd die zich eigenaar<br />

maakt van de bezittingen der kinderen waarvan hij de voogd is. - op de<br />

wijze als H. van den Wijmelenberg als commissaris met het geestelijk<br />

bestier belast. - Thans gebruikt men die rijkdommen voor alle de huizen<br />

der Orde in communitijt, zoodat zij nagenoeg geheel en al naar<br />

Belgie gaan om de schulden der nieuw aangekochte kloosters te dekken,<br />

en om meer nieuwe waar men kan aas te leggen waarna zij van alle<br />

kanten uitzien. Het groote genot, dat eene uitgestrekte omstreek er aan<br />

had, is geheel opgehouden terwijl zij uit overdreve geldzucht steeds


182 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

meer van alle kanten beknibbeld, en in plaats van genot veeleer verdrongen<br />

worden. Ten gevolge van dit alles hoort men algemeen van<br />

hen, die niet op hunne goederen wonen, den wensch uiten van verkoop<br />

der landerijen, zonder aanzien van godsdienstigen invloed, omdat<br />

in die omstreken aan goede gronden eene groote behoefte en veel geld<br />

onder de menschen is, wat zij het liefst daarvan besteden.<br />

18. De deelhebbende leden conventuales van St.Agatha, op de zelfde wijze<br />

geincorporeerd in gemeenschap van goed zijn de HEw. Heeren E.<br />

Schraven, H. Verkuilen, J. Verkuilen, H. van Giersbergen, J. de Vlam,<br />

P. Takken, A. van der Voort, J. van Boldrik, H. de Jong, J. van den<br />

Boogaart, B. Kristiaans en P. Liefkens, in zoo ver er geene bij zijn, die<br />

heimelijke voorwaarden bij hunne incorporatie of later gemaakt heb-<br />

ben.<br />

Dit alles zonder twijfel zoo zijnde, diene ter inlichting, ten einde hieruit<br />

eene gehoorig Proces-verbaal opgemaakt en na mijne visie ter plaatse op<br />

gezonden worde, om na regt te bekomen als volgt.<br />

Mijne eischen zijn derhalve tegen Henrikus van den Wijmelenberg,<br />

Kruisheer thans te St.Agatha en tegen Wilhelmus Cornelis de Bruijn,<br />

Kruisheer thans te Maaseick, en verdere medepligtigen.<br />

1. Ontslag van voornoemd vennootschap van een Burgerlijk zede-<br />

lijk ligchaam om niet in zekeren corporatie en zaken gebonden te<br />

zijn.<br />

2. Een twaalfde gedeelte, of voor zoo ver als mij toekomt, en aandeel<br />

is, van al de roerende en onroerende goederen van het klooster<br />

St.Agatha. Op titel van inlijving, professie en corporatie, regt en aan-<br />

spraak bekentenis en het sedert onheugelijke jaren alom bekende en<br />

erkende regt.<br />

3. Mijn aandeel van alle waarde- in papieren- renten- tienden en<br />

voorregten en hierna onderzoek.<br />

4. Ad memoriam van choordiensten - achterstallige Misgelden enz.<br />

gedurende 12 jaren behalven mijn onderhoud, moet ik meer dan<br />

f.500,- rekenen.<br />

5. Mijn aandeel van den jaarlijkschen opbrengst der domeingoede-<br />

ren, van Z.H. onzen Geeerbiedigde Koning in huur tot zoolang de-<br />

zelve niet verkocht of onteigend worden, kunnende minstens voor<br />

mijn aandeel het 12de gedeelte op jaarlijks f.1000,- gerekend wor<br />

den van den zuiveren overschot.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 183<br />

Al de hiervan vermelde regten en omstandigheden kunnen door alien en elk<br />

ajzonderlijk der volgende personen, behalve nog meer andere bijzonderheden<br />

verklaard en door eed bevestigd worden.<br />

Petrus Takken, Priester en Conventualis van St.Agatha, thans te<br />

Maaseick, die om rede van zijne afwezigheid, geene mede ondertekenaar<br />

is der voorgemelde naamopneming en acte van voornoemd<br />

vennootschap en als zijnde in voorgemelde hoedanigheid aangenomen<br />

en geincorporeerd, welligt de zelfde regtsvordering maakt.<br />

Henrikus Verkuilen, Kruisheer en Conventualis van St.Agatha, 11. te<br />

Diest medelid genoemd vennootschap waardoor hij grootendeels zij<br />

ne voorige regten als in diezelfde hoedanigheid geincorporeerd, heeft<br />

afgestaan ofschoon hij in weerwil van geestelijken invloed tegen alien<br />

indrang en aanmatigingen deed hooren: dat men ons onregtvaardig<br />

behandelde.<br />

Johannes van den Boogaart, Conventualis van St.Agatha in diezelfde<br />

hoedanigheid geincorporeerd 11. aldaar die als getuige en onderteekenaar<br />

van boven gemeld schriftelijk bewijs, mede zelf een schriftelijk<br />

bewijs mijner voorgemelde regten en aanspraak mij heeft ter hand<br />

gesteld.<br />

Henrikus de Jong, Conventualis van St.Agatha, 11. te Maaseik in dezelfde<br />

hoedanigheid en getuige als de voorgaande. Alle deze maken<br />

welligt nog de zelfde regtvordering.<br />

Martinus de Bruijn, oud-Burgemeester van Kuijk en St.Agatha wonende<br />

te Gassel bij Grave, als geheel bekend met den voormaligen<br />

toestand en hoedanigheid der leden in verhouding van hunne regten<br />

en aanspraak, daar hij zelf een lid, dat weg ging tot afstand zijner<br />

gelden heeft uitbetaald.<br />

Adolf Walter, Apotheker en wijnhandelaar te Grave evenzeer bekend<br />

met den vroegeren staat des huizes en der leden alsmede kennis dragende<br />

van veele heimelijke bezittingen in papieren, renten en voor-<br />

regten<br />

Petrus Cruijsen, gewezen pastoor te Middelaar thans te Belleveld bij<br />

Venlo, bijzonder met den geheelen staat bekend, namelijk:<br />

* Hoe men werd aangenomen en geincorporeerd.<br />

* Hoe men in gemeenschap stond met de goederen.


184 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

* Hoe men een jaarlijks bestaan genoot van het huis.<br />

* Hoe men vrije eigendommen en patrimoniale goederen bezat.<br />

* Hoe ieder lid aanspraak maakte op de goederen.<br />

* Hoe de Heeren ze ooit onderling verdeeld hadden.<br />

* Hoe men zich van Uden trachtte in te dringen.<br />

* Hoe men ons die voorregten trachtte te ontvreemden.<br />

* Hoe St.Agatha geen gemeenschap van goed had met andere<br />

Kruisheren van andere huizen.<br />

* Hoe de leden alleen voor St.Agatha en niet voor andere huizen<br />

waren geprofest en geincorporeerd.<br />

* Hoe men van Uden over onze bezittingen niet te bevelen had,<br />

maar slechts kon beschikken over eenige geestelijke aangelegenhe-<br />

den, enz. enz., kortom hoe ik nog regt en aanspraak op de goederen<br />

bezit, zoals niet alleen al de voorgaande getuigen moeten erkennen,<br />

maar ook bewoners der omtrek.<br />

Verder kunnen nog tot getuigen dienen zoo van het een als van het ander de<br />

WEw. Heeren<br />

Walter Pastoor te Oeffelt, die te St.Agatha nagenoeg een geheel<br />

proefjaar doorbracht.<br />

De WEw. Heer de Bruijn Pastoor te Gasselt bij Grave, die langen<br />

tijd voor geld zijne diensten op St.Agatha verrigt heeft en eveneens<br />

de Eerw. Heer Haerkens vicaris te Oeffelt en behalve de voornoem-<br />

de personen zoude men nog een aantal geestelijken en leken uit den<br />

omtrek kunnen oproepen, om zoowel het eene als het andere te ge<br />

tuigen doch deze zullen voldoende zijn om zelfs tegen hunnen dank<br />

alles wat ik hier vooraf zoo kort mogelijk verklaard heb, te getuigen,<br />

terwijl hen behalven dit, veele bijzonderheden van persoonlijk aan-<br />

belang evenzeer bekend zijn, die ik hier liever niet heb willen bijvoe-<br />

gen.<br />

Ten slotte zal het wel niet noodig zijn te zeggen, dat ik mij op alle wijze<br />

voorbehoud, dat nooit dit stuk, noch geheel noch ten deele aan eenige publici-<br />

tijt mag bloot gesteld worden. Men moge overigens zien, wat men door regt-


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 185<br />

spraak er van gedaan kan krijgen, voor welk gebruik het alleen dienstig is, om<br />

het ten spoedigsten ten uitvoer te leggen. "<br />

BIJLAGE 3: VISITATIERELICTEN 1866 - 1873 EN MAATREGELEN<br />

OM HET KLOOSTERLEVEN IN SINT-AGATHA OBSERVANTER TE<br />

MAKEN<br />

Godefridus van der Weijst visiteerde op 20, 21 en 22 april 1866 de confraters<br />

van Sint-Agatha.328 De broeders P. Liefkens en P. van Oorschot weigerden<br />

hem te woord te staan. Van der Weijst deed een plechtige oproep om de religieuze<br />

tucht stipt te onderhouden en zo nodig te herstellen. Daarom bracht hij<br />

de volgende punten onder de aandacht:<br />

1. Bij het eerste teken hoorde ieder naar het koor gaan. Men moest het officie<br />

devoot bidden en de pauze in het midden van het vers in acht ne-<br />

men.<br />

2. Liefst vermeed men de kerk in en uit te gaan tijdens het koorgebed.<br />

3. Men moest het silentium onderhouden.<br />

4. In de recreatie hoorde men niet te twisten. Kwaadsprekerij en scheldpartijen<br />

moesten achterwege blijven, zodat niemand meer een voorwendsel<br />

had om de gemeenschappelijke recreatie niet te hoeven bijwonen.<br />

5. Zindelijkheid in de refter, in de gastenkamers en op de kamers van de<br />

confraters was een absolute vereiste. Eenmaal per week moesten de ka<br />

mers worden gepoetst.<br />

6. Men mocht andermans kamer niet betreden.<br />

7. Iedere geprofeste moest letten op het grote belang van een goede opvoeding<br />

van de novicen.<br />

8. Allen moesten zoveel mogelijk het werk van de overste vergemakkelijken<br />

en hem het nodige respect betuigen.<br />

Twee jaar later, op 29 en 30 april 1868, meldde Godefridus van der Weijst<br />

dat de religieuze tucht in het klooster en de kerk behoorlijk werd onderhou<br />

den.329 Maar toch oordeelde hij het nodig te wijzen op enkele belangrijke zaken:<br />

1. Vooreerst verwees hij naar de inleiding op de Regel van Augustinus.<br />

2. Vervolgens riep hij op om te ijveren voor een verzorgde liturgie: ieder<br />

moest het officie en de andere gebeden met de vereiste aandacht en ijver<br />

bidden en alle functies moesten met de nodige ernst worden uitgeoefend.<br />

328 Arch.Sint-Agatha, nr. 142/11<br />

329 Arch.Sint-Agatha, nr. 142/12


186 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

3. Ieder moest de hem toevertrouwde taak ijverig uitoefenen.<br />

4. In de recreatietijd hoorde het religieuze decorum ook in woorden te<br />

worden onderhouden. Te grote familiariteit was er uit den boze.<br />

5. Het silentium moest worden onderhouden.<br />

6. Er moest een regeling komen van het uur waarin men in de tuin mocht zijn<br />

en ook van de tijdstippen waarop ieder op zijn kamer moest vertoeven.<br />

7. Het postulaat van de broeders zou geregeld worden door de magister-<br />

generaal.<br />

Op 21, 22 en 23 mei 1869 visiteerde Henricus van den Wijmelenberg persoonlijk<br />

de confraters van Sint-Agatha.330 In zijn relict benadrukte hij de vol-<br />

gende pun ten:<br />

* wat betreft de kerk:<br />

1. Ieder moest de laatste mis, de conventsmis, bijwonen.<br />

2. Het choreren diende devoot te geschieden, met het onderhouden van de<br />

vereiste momenten van pauze.<br />

3. Men moest op tijd in de kerk zijn voor koor en mis.<br />

4. Onder de consecratie mochten de kruisheren niet zitten. Tevens moest<br />

het hoofd dan onbedekt zijn.331<br />

5. Men mocht niet naar het gelovige volk in de kerk kijken.<br />

6. In het koor moest men de rubrieken onderhouden. Na de completen<br />

was het tijd voor de meditatie.<br />

* wat betreft het klooster:<br />

1. Iedereen hoorde weg te blijven van de kamers van de anderen.<br />

2. Tenzij het noodzakelijk was mocht niemand in de keuken komen.<br />

3. Het contact met de keuken diende via de refter te gebeuren.<br />

4. Gasten hoorden eerbiedig ontvangen te worden.<br />

5. Iedereen moest op tijd aan tafel zijn.<br />

6. Aan tafel mocht men geen spijzen uitzoeken. Publieke kritiek op het<br />

eten was verboden.<br />

7. Het silentium moest worden onderhouden.<br />

8. De kruisheren mochten niet met het personeel of met vreemden praten.<br />

9. Niemand mocht met te luide stem spreken.<br />

10. Zonder toelating mocht men niemand uitnodigen.<br />

11. De broeders mochten geen extra-werk doen.<br />

12. Iedereen diende de nodige eerbied in acht te nemen voor de prior en<br />

voor de procurator.<br />

* varia:<br />

1. Op feestdagen mochten de pitantia, die anders 's avonds werden gegeven,<br />

na de middag in de refter worden geschonken.<br />

330 Arch.Sint-Agatha, nr.142/13<br />

331 Tijdens het choreren hidden de priesters hun bonnet op.


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 187<br />

2. Het kruinscheren en de wekelijkse scheerbeurt geschiedde 's winters in<br />

de refter voor de heren, en in de keuken voor de broeders.332<br />

3. De broeders moesten op tijd instructies krijgen.<br />

Het intermediair kapittel van 10 augustus 1869, gehouden in het klooster<br />

van Maaseik, besliste dat het noviciaat voorlopig zou ondergebracht worden in<br />

het klooster van Uden, onder supervisie van de prior van Uden.333<br />

Op 15 September 1870 werd een " Reglement van het bijzonder Seminarium<br />

ter opleiding van R. C. priesters in de Orde der Eerw. Kruisheeren " opgesteld:334<br />

Art.I Het bijzondere Seminarium tot opleiding van Priesters in de Orde der<br />

Eerw.Kruisheeren bestaat uit twee afdeelingen, van welke de eerste gevestigd is<br />

te Uden onder den naam van "Collegie van het H.Kruis", en de tweede te<br />

St.Agatha, gemeente Cuijk en St.Agatha. Het staat onder het bestuur van het<br />

burgerlijk - zedelijk lichaam " Vereeniging der Kruisheeren " te StAgatha, opnieuw<br />

goedgekeurd bij notariele akte, verleden voor den Weled. Heer Johannes<br />

Josephus Verbunt, notaris te Boxmeer, op den derden April achttienhonderd vijf<br />

en tachtig en geregistreerd te s Bosch den ...335<br />

Art.II Het schooljaar begint den 27 September van elk jaar en eindigt den 15<br />

Augustus.<br />

Art.III Op dit Seminarium wordt onderwijs gegeven in de pholosophie, theologie<br />

dogmatica en moralis, ius canonicum en scriptura sacra, alsmede in de Latijnsche<br />

en Grieksche talen, in letterkunde, historia ecclesiastica en eenige andere<br />

bijvakken.<br />

§2<br />

Art.I De orde en discipline zullen streng gehandhaafd worden. Een leerling, die<br />

zich aan formeel verzet schuldig maakt, wordt onmiddelijk van het seminari<br />

um verwijderd.<br />

Art. II Tot handhaving der discipline zullen in beide afdeelingen door den Directeur,<br />

na de overige professoren gehoord te hebben, huishoudelijke artikelen<br />

worden vastgesteld, waarnaar alle studenten hun gedrag zullen moeten regelen.<br />

Art.III Een leerling, die door traagheid of luiheid geen genoegzame vorderingen<br />

maakt, kan na de derde vermaning tot ijver, zo hij zich niet gebeterd heeft, van<br />

het Seminarium worden weggezonden.<br />

332 Beide vertrekken werden verwarmd.<br />

333 Arch.Uden, Kast 1, doos 1, Bundel 2 A: niet-geinventariseerd archief: brieven van en<br />

naar de magister-generaal.<br />

334 Arch.Generalaat, 0029.1.1<br />

335 niet ingevuld in de tekst.


188 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

Art.FV Hij, die zich in de recreatie ofstudiezaal niet naar de voorschriften van<br />

den surveillant gedraagt, wordt streng gestrafty en bij herhaalde overtreding met<br />

wegzending bedreigd.<br />

Art, V In de studiezaal evenals in de recreatiezaal moeten alle studenten op de<br />

vastgestelde tijden aanwezig zijn.<br />

§3<br />

Art.I De regeling der les- en studieuren is voorbehouden aan den Directeur der<br />

beide afdeelingen van het Seminarium, na daaromtrent de professoren geraad-<br />

pleegd te hebben.<br />

Op dezelfde wijze wordt door den Directeur, met wel voorkennis van den sur<br />

veillant de recreatie geregeld.<br />

Art. II Er zijn twee vakanties, de eerste met Paschen gedurende twee wekeny de<br />

2de vanaf 15 Augustus tot 27 September. Ook wordt eene vakantie poor acht<br />

dagen toegelaten met Kerstmis op de eerste afdeeling te Uden.<br />

ArtJII Tweemaal in de week wordt eene algemeene wandeling toegestaan.<br />

Eveneens tweemaal daags eene algemeene recreatie. Verdere recreatie wordt alleen<br />

door den Directeur verleend op aanvrage van den oudsten der leerlingen.<br />

§4<br />

Het schooljaar wordt gesloten door algemeene examens. Zij die daarin geene<br />

voldoende bewijzen leveren van vorderingen, worden niet tot eene hooger klasse<br />

toegelaten.<br />

De directeur der beide afdeelingeny alsook de professoren der verschillende klassen<br />

en de surveillanten voor recreatie en studie worden uitsluitend benoemd en<br />

aangesteld door den Hoogwsten Magister Generaal der Orde van het H.Kruis. "<br />

Op 19 juni 1871, aan de vooravond van de priorkeuze, hield Van den<br />

Wijmelenberg visitatie bij zijn confraters in Sint-Agatha:336<br />

1. De confraters zouden er goed aan doen de constituties te raadplegen.<br />

2. In de kerk en aan het altaar moest men de nodige eerbied aan de dag<br />

leggen.<br />

3. De confraters mochten het bidden van het rozenhoedje en de dagelijkse<br />

meditatie niet verwaarlozen.<br />

4. Ook moesten zij bidden voor de Kerk, de orde en voor andere noden.<br />

5. In gesprekken moesten liefde en zachtmoedigheid opvallen. Vooral<br />

mocht men geen oneerbare of triviale woorden gebruiken.<br />

6. Ziekenbezoek moest gelimiteerd worden. Wie vrouwen bezocht, moest<br />

in ieder geval de nodige afstand bewaren. Vrienden mocht men niet te<br />

dikwijls bezoeken.<br />

336 Arch.Sint-Agatha, nr. 142/14


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 189<br />

7. Bezoek ontvangen mocht enkel na voorafgaande goedkeuring door de<br />

prior.<br />

8. Onder het eten moest iedereen de nodige bescheidenheid in acht nemen.<br />

Men mocht vooral geen voedsel of drank op de kamer hebben.<br />

9. Steeds moest men goed overwegen, dat het geestelijke boven het materiele<br />

moest gaan.<br />

10. De lessen op het college moesten op tijd beginnen en eindigen. De pri<br />

or was tegelijk directeur. Hij moest een onderdirecteur of studieprefect<br />

aanduiden.<br />

Het visitatierelict van 21 en 22 april 1873 was beknopt. Visitator H.Kuipers<br />

prees de manier waarop de kloostertucht werd onderhouden. Toch beval hij de<br />

regelmatige lezing van regel en constituties aan.337<br />

SAMENVATTING<br />

De opbouw van het gemeenschapsleven in de Orde van het H. Kruis werd in de jaren<br />

vijftig en zestig van de negentiende eeuw gehinderd door de groeiende oppositie<br />

tegen het beleid van magister-generaal Van den Wijmelenberg.<br />

Aanvankelijk oogstte hij applaus. De invoering - in de jaren 1852/1855 - van de<br />

gemeenschap van goederen en personen effende immers belangrijke paden naar de<br />

volledige vita mixta, die weldra beoefend werd in de conventen van Uden, Diest en<br />

Maaseik. Het middelbaar onderwijs, dat een sterk missionair karakter droeg door de<br />

strijd tegen de liberale en antiklerikale krachten, werd door het convent van Uden, met<br />

behulp van gelden uit Sint-Agatha, in Diest en Maaseik geintroduceerd. En om het in<br />

eenvoudige woorden te zeggen: zonder leerkrachten en zonder fondsen konden de<br />

colleges van Diest en Maaseik niet in stand worden gehouden. Ook met het oog op de<br />

overzeese missionering, waar de bevolking van Noord-Brabant warm voor liep, was het<br />

van belang dat Van den Wijmelenberg meer grip kreeg op het beheer van de inkomsten<br />

en uitgaven van de conventen en op het benoemingsbeleid.<br />

De instemming sloeg echter al vlug om in gemor, vooral toen in 1853 op het eerste<br />

generale kapittel bleek dat Van den Wijmelenberg de autonomie van de conventen<br />

wilde beknotten door een hierarchisch geordend netwerk van kloosters onder de leiding<br />

van een magister-generaal.<br />

De bekommernis om de orde te centraliseren, om de gemeenschap van personen en<br />

goederen in te voeren en om Sint-Agatha te verheffen tot het moederhuis van de orde<br />

botste op heftige weerstand bij een aantal conservatieve confraters. Een uitgesproken<br />

leider hadden de opposanten niet. Om zeer uiteenlopende redenen beoordeelden zij de<br />

gevoerde koers als te voortvarend. De ontevredenen slaagden er niettemin in om via de<br />

generale kapittels de route te blokkeren die de magister-generaal voor de orde had uitgestippeld.<br />

537 Arch.Sint-Agatha, nr. 142/15


190 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

De magister-generaal wachtte tot na de dood van Simon W. Gielen, de laatste prior<br />

van het oude regime, vooraleer hij de overstap naar Sint-Agatha waagde. Niet alleen in<br />

Sint-Agatha zelf, ook elders verwekte het prioraat van de magister-generaal in het nieu-<br />

we moederhuis van de orde wrevel.<br />

Dat werd onder meer beweerd in het ophefmakend geschrift van Particeps. Vooraleer<br />

daaraan aandacht te schenken, behandelen we heel kort het concrete kloosterleven bij de<br />

kruisheren vanaf de oorsprong tot aan de Franse Revolutie. Daarna laten we de oppo-<br />

santen uit Sint-Agatha aan het woord met Particeps in de hoofdrol. Tenslotte gaan we<br />

na hoe Van den Wijmelenberg met de kritiek op zijn beleid omsprong, en hoe hij met<br />

lede ogen moest toezien hoe zijn beleid gecounterd werd door een aantal besluiten van<br />

het generate kapittel. Zijn positie verzwakte niet alleen door de besluiten van het gene-<br />

rale kapittel, waardoor de statuten van 1660 gerestaureerd werden, maar ook door de<br />

vragen van Rome om uitleg over de spanningen in de kruisherenkloosters.<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

In dem Orden des Heiligen Kreuzes wurde der Aufbau des Gemeinschaftslebens in<br />

den fiinfziger und sechziger Jahren durch die wachsende Opposition zu der Fiihrung<br />

des Generalmagisters Van den Wijmelenberg gehindert.<br />

Anfangs erntete er Beifall. Die Einfiihrung - in den Jahren 1852/1855 - der Giiterund<br />

Personengemeinschaft ebnete ja wichtige Wege zu der volligen vita mixta, die bald<br />

in den Klostern von Uden, Diest und Maaseik gepflegt wurde. Das Oberschulwesen,<br />

das wegen des Kampfes gegen die liberalen und antiklerikalen Krafte einen stark<br />

missionaren Charakter hatte, wurde von dem Kloster in Uden eingefiihrt, von Sankt-<br />

Agatha, Diest und Maaseik dabei geldlich unterstiitzt. Und um es mal ganz einfach zu<br />

sagen: ohne Lehrer und ohne die benotigten Gelder konnten die Gymnasien von Diest<br />

und Maaseik nicht erhalten werden. Auch im Hinblick auf die iiberseeische<br />

Missionierung, von der die Bevolkerung von Nord-Brabant begeistert war, war es<br />

wichtig, dass Van den Wijmelenberg die Verwaltung der Einnahmen und Ausgaben der<br />

Kloster und das Ernennungsvorgehen besser im Griff bekam.<br />

Die Zustimmung anderte sich aber schon bald in ein Murren, vor allem als sich<br />

1853 wahrend des ersten Generalkapittels herausstellte, dass Van den Wijmelenberg mit<br />

einem hierarchisch geordneten Geflecht von Klostern unter der Fiihrung eines<br />

Generalmagisters die Autonomie der Kloster einschranken wollte.<br />

Die Sorge um die Zentralisierung des Ordens, um die Einfiihrung der Giiter- und<br />

Personengemeinschaft und um die Erhebung von Sankt-Agatha zum Mutterhaus, stieP<br />

auf einen heftigen Widerstand bei einer Anzahl von konservativen Konfratern. Einen<br />

ausgesprochenen Leiter hatten die Gegner nicht. Aus sehr unterschiedlichen Griinden<br />

beurteilten sie den gefiihrten Kurs als zu betriebsam. Es gelang den Unzufriedenen<br />

jedoch, iiber die Generalkapittel den Weg, den der Generalmagister dem Orden<br />

vorgezeichnet hatte, abzusperren.<br />

Der Generalmagister wartete bis nach dem Tod von Simon W. Gielen, dem letzten<br />

Prior des alten Regimes, bevor er den Umzug nach Sankt-Agatha wagte. Nicht nur in<br />

Sankt-Agatha selber, sondern auch sonstwo, verursachte das Priorat des<br />

Generalmagisters im neuen Mutterhaus des Ordens eine gewisse Verstimmung.<br />

Das wurde u.a. im aufsehenerregenden Schriftstiick von Particeps behauptet. Bevor<br />

wir dieser Sache unsere Aufmerksamkeit schenken, behandeln wir zunachst ganz kurz


INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW 191<br />

das konkrete Klosterleben der Kreuzherren von dem Ursprung an bis zur Franzosischen<br />

Revolution. Danach lassen wir die Gegner aus Sankt-Agatha, mit Particeps in der<br />

Hauptrolle, zu Worte kommen. Schlieplich verfolgen wir, wie Van den Wijmelenberg<br />

mit der Kritik an seine Ftihrung umgeht und wie er mit missgiinstigen Blicken<br />

beobachtet, wie seiner Fiihrung durch eine Anzahl von Entscheidungen des<br />

Generalkapittels entgegengearbeitet wurde. Seine Position wurde nicht nur durch die<br />

Entscheidungen des Generalkapittels, demzufolge die Statuten von 1660 instandgesetzt<br />

wurden, sondern auch durch die Bitten aus Rom um eine Erklarung iiber die<br />

Spannungen in den Kreuzherrenklostern, abgeschwacht..<br />

RESUME<br />

R. Everts<br />

Aux environs des annees cinquante et soixante du XlXme siecle, 1'organisation de la<br />

vie communautaire dans l'ordre de la Sainte Croix fut entravee par une opposition<br />

grandissante contre la politique du magistre-general Van den Wijmelenberg.<br />

Au debut on l'applaudissait. L'introduction de la communion de biens et de personnes<br />

de 1852 a 1855 ouvrait le chemin a la vita mixta qui fut bientot mise en pratique<br />

dans les couvents de Uden, Diest et Maaseik. L'enseignement moyen, qui avait un<br />

caractere missionnaire tres prononce a cause de la lutte contre les forces liberales et<br />

anticlericales, fut commence a Diest et a Maaseik a partir du couvent d'Uden et grace a<br />

des fonds fournis par Sainte Agathe. Et pour le dire en toute simplicite : sans professeurs<br />

et sans revenus les colleges de Diest et de Maaseik ne pouvaient pas subsister. Etant<br />

donnee la mission d'outremer, tres populaire aupres de la population de Brabant-Nord,<br />

il fallait que Van den Wijmelenberg ait plus de prise sur le maniement des revenus et<br />

depenses des couvents et sur les nominations.<br />

L'enthousiasme se mua bientot en grognements, surtout lorsqu'en 1853, au premier<br />

chapitre general on s'apercut que Van den Wijmelenberg voulut reduire l'autonomie<br />

des couvents en organisant un reseau de couvents bien organise hierarchiquement sous<br />

la direction du magistre-general.<br />

Le souci de centraliser l'ordre, d'introduire la communaute de biens et de personnes,<br />

de faire de Sainte Agathe la maison-mere de l'ordre provoqua une opposition tres forte<br />

de la part d'un groupe de confreres mais ce groupe n'avait pas de vrai chef. Pour des<br />

raisons tres diverses ils jugeaient la ligne suivie comme trop risquee. Les mecontents ont<br />

quand meme reussi a bloquer aux chapitres generaux la route tracee par le magistregeneral<br />

pour l'ordre. II a attendu la mort de Simon W. Gielen, le dernier prieur de<br />

l'ancien regime avant d'oser a demenager a Sainte Agathe.<br />

Non seulement a Sainte Agathe meme, aussi ailleurs le priorat du magistre-general<br />

dans la nouvelle maison-mere de l'ordre provoquait de l'amertume. C'est ce qu'on peut<br />

lire dans le pamphlet 'Particeps' qui faisait beaucoup de bruit. Avant d'y revenir nous<br />

parlons brievement de la vie religieuse concrete des croisiers de l'origine a la revolution<br />

francaise. Apres nous donnons la parole aux opposants, de Sainte Agathe surtout, dans<br />

'Particeps1. A la fin nous allons voir comment Van den Wijmelenberg a reagi a la criti<br />

que sur sa politique et comment il a du constater a son grand depit comment elle fut<br />

contree pas une serie de conclusions du chapitre general. Sa position fut non seulement


192 INTERNE SPANNINGEN IN DE JAREN VIJFTIG EN ZESTIG V.D. 19E EEUW<br />

afFaiblie par les dteets du chapitre qui restauraient les statuts de 1660 mais aussi par des<br />

questions de Rome sur les tensions dans les couvents des croisiers.<br />

SUMMARY<br />

L. Raedschelders o.s.c.<br />

The advancement of community life in the Order of the Holy Cross was impeded<br />

by the growing opposition to the policy of magister-general Van den Wijmelenberg in<br />

the 1850s and 1860s.<br />

At first he earned applause. Indeed, the introduction (in the period 1852-1855) of<br />

community of property and persons paved the important way to the complete vita mixta,<br />

which was soon put into practice in the convents of Uden, Diest and Maaseik. Seconda<br />

ry education, which was characterized by a strong missionary nature due to the waging<br />

fight against liberal and anticlerical forces, was introduced in Diest and Maaseik by the<br />

Uden convent with the assistance of funds from Sint-Agatha. And to put it in a simple<br />

way : without teachers and without funds the colleges of Diest and Maaseik could not<br />

be maintained so they could not survive.<br />

Moreover, as far as the missionary work overseas was concerned, for which the po<br />

pulation of Noord-Brabant showed great enthusiasm, it was of the utmost importance<br />

that Van den Wijmelenberg got more grip on the management and administration of<br />

the convents' receipts and expenses and also on the appointment policy.<br />

The initial approval swung round to grumbling especially in 1853 when it became<br />

obvious at the first general chapter that Van den Wijmelenberg was planning to restrict<br />

the convents' autonomy by a hierarchically structured network of convents under the<br />

direction and supervision of a magister-general.<br />

The concern about centralizing the order, about introducing the community of per<br />

sons and property and about proclaiming Sint-Agatha the mother convent, incited a<br />

stormy resistance from a number of conservative colleagues. However, the opponents<br />

did not have an explicit leader. And for various reasons they judged the policy pursued<br />

as being too dynamic .Nevertheless the malcontents succeeded through the general<br />

chapter in blocking the route the magister-general had stipulated for the order.<br />

The magister-general waited till after the death of Simon W. Gielen, the last prior of<br />

the old regime, before venturing the changeover to Sint-Agatha. Not only in Sint-<br />

Agatha, but also elsewhere the priorship of the magister-general in the new mother<br />

convent of the order caused resentment.<br />

This for instance was alleged in the upheaval causing document Particeps. Before<br />

paying attention to this piece of writing, we'll briefly discuss the actual monastic life of<br />

the Crosiers from the origin until the French Revolution. Then we'll give the floor to<br />

the opponents from Sint-Agatha with Particeps in the leading role. Finally we'll examine<br />

how Van den Wijmelenberg dealt with the criticism on his policy and how he was<br />

forced to grievously watch his policy being countered by a number of conclusions from<br />

the general chapter. His position was not only weakened by these conclusions but also<br />

by questions from Rome about the tensions in the Crosier convents.<br />

M. Broens


KRONIEK<br />

JAARVERGADERING KRING <strong>CLAIRLIEU</strong> 2002. Op woensdag 10<br />

april om 14.30 uur vond de jaarvergadering van de kring Clairlieu plaats in<br />

Maaseik<br />

Aanwezig waren: R. Janssen, voorzitter en de leden: Cl. Brasseur, H.<br />

Douma, M. van Zanten en P. Winkelmolen. Verontschuldigd waren de leden:<br />

W. Slangen, I. Eltink en Fr. Zonnenberg.<br />

Sinds de vorige jaarvergadering verloor de kring een zeer gewaardeerd<br />

medewerker: Gerard Reijners. Gerard was lid van de kring vanaf 1987 en al<br />

heel vlug redactiesecretaris en ijverig publicist. De spiritualiteit van de orde was<br />

het domein waarin hij zich thuis voelde en waarover hij trouwens graag sprak<br />

en schreef. In jaargang 2002 zal een in memoriam verschijnen van de hand van<br />

P. Winkelmolen, terwijl R. Janssen de bibliografie G. Reijners voor zijn<br />

rekening zal nemen.<br />

Verslagen. Daarna werd het verslag van de jaarvergadering 2001<br />

doorgenomen. Dit verslag werd goedgekeurd. Niettemin bleef de vergadering<br />

geruime tijd stilstaan bij de relaties tussen de stichting Sint Aegten en de kring<br />

Clairlieu. Wat in 2001 in een vruchtbare samenwerking leek uit te monden,<br />

roept in 2002 tal van vragen op. Blijkbaar heeft de stichting Sint Aegten een<br />

veel bredere actieradius dan de kring Clairlieu. Bovendien lijkt het er sterk op,<br />

dat de medewerkers van de stichting Sint Aegten onvoldoende tijd hebben om<br />

zich te verdiepen in de historische onderwerpen die in het tijdschrift Clairlieu<br />

behandeld worden. Wei schrijft de directeur van de stichting Sint Aegten, Fr.<br />

Zonnenberg o.s.c, aan de voorzitter van de kring Clairlieu dat voortaan een<br />

afVaardiging van de stichting de jaarvergadering van Clairlieu zal bijwonen en<br />

dat de kring in de toekomst op support kan blijven rekenen.<br />

Vervolgens lichtte de penningmeester, pater P. Winkelmolen, het financieel<br />

verslag over het boekjaar 2001 toe. De voorzitter bedankte hem om zijn goed<br />

en nauwkeurig beheer.


194 KRONIEK<br />

Jaargang 2002. Jaargang 2002 is rond: er is een bijdrage van R. Janssen over<br />

Interne spanningen in de Orde van het H. Kruis in de jaren vijftig en zestig van de<br />

negentiende eeuw; A. Bochin, Au XVIIeme siecle, un curieux auteur anonyme<br />

identifie: Michel Gloris, religieux croisier, P. Winkelmolen en R. Janssen, In<br />

Memoriam dr. Gerardus Quirinus Reijners en Bibliografie van dr. Gerard<br />

Reijners. Natuurlijk zijn er ook enkele ingezonden stukken voor de<br />

gebruikelijke Kroniek. In 2002 bestaat Clairlieu 60 jaar. Ieder abonnee zal<br />

gratis het supplement ontvangen A la recherche des croisiers copistes enlumineurs<br />

et relieurs, van de hand van de heer A. Bochin.<br />

Ideeen voor jaargang 2003. Voor de volgende jaargang voorziet R. Janssen<br />

een bijdrage over de tweede generatie kruisheren na de Franse Revolutie. Nog<br />

steeds wordt uitgekeken naar een bijdrage over de restauratie van het klooster<br />

Bentlage.<br />

Datum volgende vergadering. De volgende jaarvergadering werd vastgesteld<br />

op woensdag 23 april 2003 vanaf 14.30 uur in het gastvrije klooster van<br />

Maaseik.<br />

LONDON<br />

R. Janssen<br />

In Clairlieu, jg.40, 1982, p. 123 schreef dr. A. Ramaekers: "Wilhelmus Crocynus<br />

werd dus voor 1527 prior van het Londense klooster en vicarius van de magister<br />

generaal voor de Engelse kloosters. Elk jaar opnieuw werd hij, evenals zijn<br />

voorganger, aangeduid als visitator, een taak die sinds 1518 telkens weer aan de<br />

Londense prior werd toevertrouwd. Ook op het kapittel van 1529 was dit nog het<br />

geval Tussen einde april 1529 en begin mei 1530 stierf Wilhelmus als prior van<br />

Londen en werd de "venerabilis pater frater Wilhelmus" onder de erg lange lijst<br />

van achtenzestig overleden confraters herdacht".<br />

William Crochun (Crocynus) trad in bij de kruisheren in London en werd<br />

subdiaken gewijd op 24 September 1513. De diakenwijding volgde op 17<br />

decemberl513. Op 10 maart 1514 werd hij priester gewijd. Hij was conventualis<br />

van London van 1513 tot 1517 en van 1525 tot 1532. Van 1517 tot 1525<br />

studeerde hij in Leuven waar hij baccalaureus in de theologie werd. Op 1<br />

augustus 1532 berichtten twee leden van de communiteit van London, Willi<br />

am Crochun en Robert Balle (Ball), aan de koninklijke raadsheren Thomas<br />

Cromwell en John Alleyn, dat hun prior John Dryver zich laatdunkend had<br />

uitgelaten over de koning. Hij had nl. vernomen dat Hendrik VIII van plan<br />

was verschillende kloosters te sluiten. Dryver stelde dat de koning in plaats van


KRONIEK 195<br />

de titel Defensor Fidei beter die van Destructor Fidei koos. Hierover ondervraagd<br />

door de bovengenoemde raadsheren herhaalde Dryver zijn commentaar<br />

op de koning. Wat daarna met hem gebeurde, weten we niet. Als prior werd hij<br />

in ieder geval vervangen door Edmund Straetham. Balle (Ball) werd prior in<br />

1535.<br />

Ook de verdere lotgevallen van Crochun bleven onbekend. A. Ramaekers<br />

beweerde dat hij prior van Londen werd voor 1527 en vicaris van de priorgeneraal<br />

in Engeland. Steeds volgens Ramaekers overleed hij tussen april 1529<br />

en mei 1530. Ramaekers verwarde deze William echter met William Bowry<br />

(Boury, Bower). Deze was conventualis van London van 1496 tot 1530. Hij<br />

was prior van het kruisherenklooster van London van 1527 tot 1530 en vicaris<br />

van de prior-generaal in Engeland in 1527. Hij overleed in 1530. (Clairlieu,<br />

1995, pp. 74, 75, 78 en 80; Clairlieu, 1989, p. 169; VAN DE PASCH (AJ,<br />

Definities van de generate kapittels, p. 296). John Dryver (Duyner, Draywt)<br />

volgde hem op als prior van het kruisherenklooster van London. HAYDEN<br />

(J.M.), The Crutched Friars revisited, in: Clairlieu, 1995, jg. 53, pp. 73, 74, 77<br />

en 81; HAYDEN (J.M.), Religious reform and religious orders in England, 1490-<br />

1540: the case of the Crutched Friars, in: The Catholic Historical Review, Mi<br />

chigan, The Catholic University of America Press, vol. LXXXVI, juli 2000,<br />

nr. 3, p. 432).<br />

MAASTRICHT - MAASEIK<br />

R. Janssen o.s.c.<br />

R. Janssen, De kruisbroeders van Maastricht en van Maaseik in de vijftiende<br />

eeuw: geen hechte maar wel een losse band, in: De Maasband, Opstellen over het<br />

Maasland, Leut, 2001, pp. 69-81<br />

Tien jaar na Goes werd in 1438 een kruisbroedersklooster gesticht in Maas<br />

tricht. Het klooster van Venlo trad op als moederklooster en bleef die rol vertolken<br />

tot het einde van de 15dc eeuw. Het is mogelijk, dat de kruisbroeders dit<br />

klooster stichtten om het contact tussen de kloosters in de steden langs de<br />

Maas onderling en met het klooster van Hoei te versterken. Omdat het generale<br />

kapittel aan de conventualen van Maastricht niet het recht toekende om<br />

zelfhun prior te kiezen, groeide het klooster van Maastricht nog niet onmiddellijk<br />

uit tot een volwaardig klooster. De priors werden door het bestuur van<br />

de orde aangesteld en meestal uit andere kloosters gekozen. Vanuit Maastricht<br />

werden geen kruisbroeders uitgestuurd naar Engeland en Frankrijk. Pas in<br />

1495 vertrok er een, Johannes, naar London. Wel namen de kloosterlingen van<br />

Maastricht niet-observante kruisbroeders op.<br />

Janssen situeert de stichting van Maastricht gepast binnen de observantiebeweging.<br />

Voor de 15de eeuw releveert hij 62 kruisbroeders: 8 broeders en 54


196 KRONIEK<br />

priesters. Daarvan traden er 27 in bij de kruisbroeders van Maastricht en legden<br />

er ook professie af. Evenveel kruisbroeders overleden in Maastricht en<br />

werden er begraven in de kloosterkerk. In de samenstelling van het convent<br />

hadden heel wat kloosters van de orde hulp geboden: Aken, Asperen, Doornik,<br />

Falkenhagen, Franeker, Goes, Hoei, Hohenbusch, Keulen, Kolen, Luik, Namen,<br />

Parijs, Schiedam, Sint-Agatha, Schwarzenbroich, Suxy, Ter Apel, Tou<br />

louse, Yvoy-Carignan en Venlo.<br />

In korte tijd groeide het Maastrichtse klooster uit tot een volwaardig con<br />

vent binnen de orde. Van 1437 tot 1466 verbleven er nooit meer dan tien<br />

conventuales. In 1468 telde het convent vijftien leden. Zes jaar later was het<br />

aantal gestegen tot eenentwintig. Een keer, in 1483, waren er tweeentwintig.<br />

Over het algemeen varieerde het aantal bewoners van het convent van vijftien<br />

tot eenentwintig. Daardoor was Maastricht een van de grotere conventen van<br />

de orde.<br />

Grotere conventen werden door het generaal bestuur uitgenodigd om uit te<br />

kijken naar een nieuwe stichting. Het aanbod van de Maaseikse broederschap<br />

van Sint-Jacob in 1462 kwam niet gelegen, omdat het convent toen maar acht<br />

conventuales telde. De priors van Luik, Venlo en Maastricht kregen niettemin<br />

de opdracht de Sint-Jakobskapel in Maaseik te bezichtigen en de bestaansmogelijkheden<br />

van een eventueel op te rich ten klooster te onderzoeken. Een<br />

klooster in Maaseik was echt geen must om de band tussen de Maaslandkloos-<br />

ters te verstevigen. Bovendien beschikte de Sint-Jakobskapel over onvoldoende<br />

financiele middelen. In 1474, toen Maastricht eenentwintig conventuales telde<br />

en de Sint-Jakobsbroederschap over meer financiele middelen beschikte, was de<br />

tijd wel rijp voor een nieuwe stichting.<br />

De toeloop uit Maaseik en omgeving naar het nieuwe klooster was niet<br />

groot. Van 1476 tot 1500 verbleven er amper negentien kruisbroeders, waar-<br />

van er zes in Maaseik overleden. Om het klooster te bevolken plaatste het generale<br />

kapittel er telkens voor een jaar een of twee kruisbroeders uit Aken, Luik,<br />

Sint-Agatha, Hoorn, Buzan^ais, Lannoy en Osterberg.<br />

Met deze verdienstelijke bijdrage plaatst Roger Janssen de geschiedenis van<br />

de kruisherenkloosters van Maastricht en Maaseik in een andere context dan<br />

tot nu toe het geval was. Het is zeker te vroeg om veel zinnige dingen te zeggen<br />

over het rekruterings- en benoemingsbeleid van de orde. De bijdrage over de<br />

band tussen Maastricht en Maaseik op het einde van de 15de eeuw en het begin<br />

van de I6dc eeuw vormt niettemin een mooie aanzet tot soortgelijk onderzoek<br />

naar de herkomst van de conventuales in de andere kloosters van de Orde van<br />

het H. Kruis.<br />

Cl. Brasseur o.s.c.


DENDERLEEUW - MAASEIK<br />

KRONIEK 197<br />

G. Gerits - R. Janssen - W. Rosiers red., Zo was Donaat Snijders, Kinrooi,<br />

2001, 218 p.<br />

"Ben van de interessantste Maaslandse schrijvers die je niet zo maar kunt laten<br />

verdwijnen", wordt kruisheer Donaat Snijders in dit bijzondere boek genoemd.<br />

Bijzonder is dit huldeboek, omdat de veelzijdigheid van Snijders magistraal<br />

wordt belicht: de band met het verleden, de liefde voor de heemkunde, de<br />

taalkundige gedrevenheid, de bezieling voor de eigen volksaard, de verbondenheid<br />

met de archeologie, de zin voor humor... Enkele titels typeren treffend de<br />

mens Donaat Snijders: "Wie zeggen ze dat ik ben?\ "Van Naadje tot draadje";<br />

"met achttien..."; "Zijn opvolger moest een Geistingenaar zijn."\ "Ben rijkgevulde<br />

schrijversloopbaan over de tijd die niet meer is"; "Kruisheer Donaat Snijders, die ik<br />

mij als een ingoed mens zal blijven herinneren"; "Wat nooit zal eindigen\.. Verschillende<br />

bijdragen behandelen de jeugdjaren, de studen ten tijd, de roeping tot<br />

het kloosterleven, de tijd van leraar zijn in Denderleeuw en Neeroeteren, waar<br />

Donaat collegedirecteur werd. Snijders was een Vlaming, een literaire duizendpoot,<br />

een culturele ambassadeur met een hart dat heel veel warmte uitstraalde<br />

naar zijn geboortestreek.<br />

Bijzonder is dit boek omdat vele facetten van de persoonlijkheid van Snijders<br />

knap worden belicht. De schrijfstijl is prettig, de bijdragen volgen elkaar logisch<br />

op en vervelen haast nooit. De druk is prima en de illustraties ondersteunen de<br />

tekst. Wie Donaat niet heeft gekend en dus ook niet heeft "beleefd\ kan in dit<br />

boek toch zeer boeiende bijdragen lezen, omdat de schrijvers de figuur van Snij<br />

ders in een breder veld dan het louter personalistische hebben geplaatst. Daarom<br />

stoort de discussie bijvoorbeeld over het onderscheid tussen geschiedenis en heem<br />

kunde geenszins. Daarom ontroeren de gedichten en de "brief idt de hemet\ En of<br />

Donaat Snijders nu werkelijk "zo mas' vinden wij na lectuur van dit boeiende<br />

boek niet zo belangrijk. Met de samenstellers kunnen we beslist akkoord gaan, dat<br />

hij een Maaslandse schrijver was, die je niet zo maar kunt laten verdwijnen!<br />

Donaat Snijders werd geboren in Geistingen op 23 november 1919 als eerste<br />

kind van Mathijs Snijders en Emilia Opgenhaffen. Er volgden voor en na nog<br />

twee jongens en zes meisjes. Van 1925 tot 1931 liep hij lagere school in Geistin<br />

gen. Daarna studeerde hij op het College van het H. Kruis in Maaseik, waar hij de<br />

Grieks-Latijnse humaniora volgde. Op 25 augustus 1937 trad hij in bij de kruisheren<br />

in Diest. De tijdelijke geloften legde hij af op 28 augustus 1938 en de eeuwige<br />

op 28 augustus 1941. Op 5 augustus 1943 werd hij priester gewijd door<br />

mgr. Carton de Wiart, bisschop van Doornik. Van 1944 tot 1948 studeerde hij in<br />

Leuven Germaanse Filologie. Hij werd lid van het kruisherenconvent van Den<br />

derleeuw en leraar op het college van 1948 tot 1964. Tussen 1959 en 1964 werd<br />

hij sub-prior in Denderleeuw. Donaat ontpopte er zich als een dynamisch en<br />

geliefd kruisheer: een gedreven leraar, de oprichter en instandhouder van het<br />

collegetijdschrift Were Di, een veel gevraagd predikant, scoutsaalmoezenier, aalmoezenier<br />

van meisjesgidsen, biechtvader, inspecteur middelbaar onderwijs voor


198 KRONIEK<br />

de kruisheren in Belgie voor de vakken Nederlands, Engels, Duits en geschiedenis.<br />

In 1964 verhuisde Donaat naar het kruisherenklooster van Maaseik en werd stich-<br />

ter en directeur van het college van Neeroeteren. Hij bleef directeur tot 1980. Tussen<br />

1964 en 1980 werd hij redactielid van Kruis en Wereld en van Veldeke, bestuurslid<br />

van de Kultuurkring Neeroeteren, voorzitter van de Culturele Raad Neeroeteren en<br />

medestichter en eerste voorzitter van de Geschied- en Heemkundige Kring Kinrooi.<br />

Van 1972 tot 1984 was Donaat lid van de provinciale raad van de Kruisheren in<br />

Belgie en vanaf 1978 tot 1984 ook vice-provinciaal. Op 31 oktober 1986 werd hij<br />

ereburger van Kinrooi. Op 13 September 1987 ontving hij het Jozef-Weyns ere-<br />

merk. Op 18 juli 1988 kreeg hij de Kanunnik-Coenenprijs.<br />

Het boek "Zo was Donaat Snijders" werd in maart 2001 aan een breed publiek<br />

voorgesteld. Tegelijk werd een monument ter nagedachtenis van Donaat Snijders<br />

onthuld. Confrater Roger Janssen sprak bij die gelegenheid over de genese van het<br />

boek. Zijn voordracht werd later gepubliceerd: Donaat Snijders herdacht. Gelegen-<br />

heidstoespraak van Roger Janssen o.s.c. ter gelegenheid van de inhuldiging van de<br />

gedenksteen van Donaat Snijders te Geistingen op 25 maart 2001. in: Dao raostj get!,<br />

jg. 20, afl. 3, 15 September 2001, pp. 66-67<br />

MAASEIK<br />

Cl. Brasseur o.s.c.<br />

In De Maaseikenaar gaat confrater Roger Janssen vlijtig verder met het publiceren<br />

van korte biografieen van kruisheren, die in Maaseik hebben geleefd<br />

en pastorale diensten hebben verleend. Tevens publiceerde hij enkele korte<br />

bijdragen in Dao raostj get!, het tijdschrift van de geschied- en heemkundige<br />

kring van Kinrooi. Een kopiist in de eerste helfi van de 20te eeuw: Sybrandus<br />

Drost (1871-1945), kruisheer. in: De Maaseikenaar, jg.31, 2001, afl.l, pp. 15-<br />

22; Idem in: Dao raostj get!, 2001, jg. 20, afl. 2, pp. 7-11, handelt over een<br />

kruisheer die onnoemelijk veel aantekeningen heeft nagelaten uit notariaatarchieven,<br />

parochieregisters en registers van de burgerlijke stand en daardoor een<br />

begrip geworden is voor genealogen en historici van de plaatselijke geschiede<br />

nis. In Kruisheer Henricus Petrus Antonius van Hasselt (1861-1905), in: De<br />

Maaseikenaar, jg.32, 2001, afl. 2, pp. 79-84, ill., belicht Janssen een kruisheer<br />

die en als historicus en als leraar-directeur van het kruisherencollege van Maas<br />

eik van grote betekenis is geweest. Daarbij aansluitend belicht hij de Werk-<br />

zaamheden van de kruisheren van Maaseik tussen 1900 en 1927. in: De Maasei<br />

kenaar, jg. 32, 2001, afl. 4, pp. 206-213.<br />

In een andere bijdrage keert Janssen terug naar de negentiende eeuw en<br />

noemt alle Leerkrachten van het Kruisherencollege in Maaseik in 1856. in: De<br />

Maaseikenaar, jg.32, 2001, afl. 3, pp. 128-131. Tenslotte is er een kleine bij-


KRONIEK 199<br />

drage over parochiepastoraat: Enkele kruisheren van Maaseik traden in de negentiende<br />

eeuw op als kapelaan van Geistingen. in: Dao raostj get!, jg. 20, afl. 3, 15<br />

September 2001, pp. 58-60.<br />

AGNETENDAL PEER<br />

Cl. Brasseur o.s.c.<br />

J. Stinissen, Geschiedenis van Agnetendai Het Tertiarissenklooster van Peer<br />

1437-1798. Leuven, Bibliotheek van de Faculteit Godgeleerdheid, 2001,<br />

363 p.<br />

In 1901 schreef kruisheer H.P.A. Van Hasselt in VAncien Pays de Looz over<br />

het klooster Agnetendai in Peer. Daarin volgde hij de voetsporen van de kruis<br />

heren die tussen 1519 en 1796 rector waren van Agnetendai. Voor zijn studie<br />

raadpleegde hij veel documenten uit het archief van het oude Agnetendai, een<br />

stichting van franciscanessen-tertiarissen.<br />

In 2001 publiceerde prof. em. dr. J. Stinissen Geschiedenis van Agnetendai.<br />

Het tertiarissenklooster van Peer 1437-1798. Het boek werd uitgegeven door de<br />

Bibliotheek van de Faculteit Godgeleerdheid in Leuven en telt 363 biz. Het<br />

oude klooster Agnetendai kreeg zijn stichtingsoorkonde van de heer van Peer<br />

op 21 december 1438. De kerkrechterlijke oprichting volgde in 1439. Prinsbisschop<br />

Jan van Heinsberg legde de zusters de regel op van de reguliere Derde-<br />

Orde van Sint-Franciscus en de constituties van het Kapittel van Utrecht. Van<br />

de bloei van het klooster getuigen de dochterstichtingen in de 15de eeuw in<br />

Maastricht, Luithagen-Mortsel en Den Dungen. Vanaf het begin van de 16de<br />

eeuw werden de zusters begeleid door biechtvaders-rectors van de orde van de<br />

kruisheren en ook gevisiteerd door de magister-generaal van deze orde of zijn<br />

afgevaardigde. De lijst van de rectoren treffen we aan op pp. 65-71, met voor<br />

iedere rector biografische gegevens. Echt nieuwe informatie treffen we hier niet<br />

aan.<br />

De auteur is erin geslaagd door te dringen in de levenswijze van de zusters.<br />

Van ongeveer 280 zusters konden de namen en biografische gegevens bijeengesprokkeld<br />

worden. Stinissen ging ook in op de aannemingscontracten met de<br />

uitzet, de dot en de speelrente.<br />

Alhoewel weinig registers van inkomsten en uitgaven bewaard bleven, kon<br />

toch een goed beeld geschetst worden voor de periode 1659-1796. Agnetendai<br />

kwam regelmatig in conflict met het stadsbestuur; gebruik van de vest, belastingen,<br />

verplichte inkwartiering, uitbreiding van het kloosterbezit, ... Maar ook<br />

burgers uitten hun onvrede door aanvallen op het klooster.<br />

Een chronologisch overzicht van de gebeurtenissen in het klooster sluit het<br />

eerste deel van dit boeiende boek af. In het tweede deel worden 66 oorkonden


200 KRONIEK<br />

gepubliceerd, ofwel volledig ofwel in een uitgebreide samenvatting. Achteraan<br />

wordt een index gegeven van de namen en van de plaatsen die in de oorkonden<br />

voorkomen.<br />

Prof. Stinissen presenteert een degelijke, wetenschappelijk verantwoorde<br />

kijk op het klooster Agnetendal. Wie meer wil weten over de categoriale ziel-<br />

zorg van de Kruisheren zal dit boek moeten raadplegen. Volgens Stinissen was<br />

het niet ongewoon dat de zusters van Peer kozen voor de kruisheren: "Windes-<br />

heim was immers het eerste klooster van mannelijke regulieren dat steunde op de<br />

ideeen van de Moderne Devotie. Ook de kruisheren leunden na de hervorming van<br />

1410 bij deze ideeen aan. De leiders van de Moderne Devotie•, de broeders van het<br />

Gemene Leven} zonden de leerlingen van hun opleidingshuizen naar observante<br />

kloosters, o.a. die van de kruisheren. (...) In het kruisherentijdschrift Clairlieu werd<br />

gesuggereerd 'dat het de moeite waard zou zijn te onderzoeken of niet enige nonnenconventen<br />

onder leiding van de kruisheren, de regel van Sint-Augustinus hebben<br />

aanvaard. Men denke aan de ... monialen van Peer.' Alhoewel de zusters van<br />

Peer langs hun visitatoren en rectors ongetwijfeld de invloed hebben ondergaan van<br />

de spiritualiteit van de kruisheren, is er geen grond om aan te nemen dat ze tot de<br />

regel van Sint-Augustinus zouden overgegaan zijn. Ze bleven zich franciscanessentertiarissen<br />

noemen en ze beriepen zich bv. tijdens hun proces met de gemeente in<br />

1609-1616 op de voorrechten van de bedelorden." (pp. 34-35)<br />

SINT AEGTEN KRONIEK<br />

R. Janssen o.s.c.<br />

In 2001 verschenen weer drie afleveringen van de Sint Aegten Kroniek. In<br />

het meinummer publiceert R. Glaudemans op biz. 15 tot 28 een verkorte<br />

versie van BAAC-rapport uit 1999, dat een bouwhistorische inventarisatie van<br />

de kloostergebouwen en de tuinmuren op het oog had. Het beoogde doel van<br />

de inventarisatie was het lokaliseren van historische waarden van gebouwen en<br />

onderdelen ervan. Twaalf bouwfasen worden onderscheiden vanaf de veertiende<br />

eeuw tot 1964. Het rapport stelt dat het kloostercomplex van uitzonderlijk<br />

historisch belang is vanwege de vrijwel continu doorgaande bewoningsgeschiedenis.<br />

Hoewel de ingrijpende verbouwing in het midden van de twintigste<br />

eeuw veel schade heeft aangericht, geeft het complex nog steeds een goed beeld<br />

van een middeleeuws klooster. Sint-Agatha heeft in bepaalde periodes een<br />

belangrijke plaats ingenomen binnen de Orde van het Heilig Kruis en binnen<br />

de Brabantse kloosters. Het complex bevat daarbij ook nog een waardevolle<br />

kunst- en boekencollectie in situ.<br />

De bibliotheek van Sint-Agatha heeft een verrassende collectie embleemboeken,<br />

een nieuw literair genre uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Een<br />

aantal exemplaren worden door I. Eltink wat nader bekeken in een boeiende<br />

bijdrage "Nuttelyk Mengelmoes" - het embleemboek van stichtelijke handreiking


KRONIEK 201<br />

tot Spiegel der ondeugd. Haar bijdrage verscheen in het augustusnummer 2001<br />

op biz. 19 t/m 30 en in het decembernummer 2001 op biz. 3 t/m 8.<br />

M. van Zanten levert een bijzonder leerrijke en boeiende bijdrage over Een<br />

prachtvelum in St.Agatha in het decembernummer 2001 op biz. 9 t/m 16. Het<br />

kerkvelum kwam langzamerhand in gebruik in de eerste helft van de zestiende<br />

eeuw. Officieel werd het voorgeschreven in het derde kwart van die eeuw.<br />

BENTLAGE<br />

R. Janssen o.s.c.<br />

Onlangs is de restauratie van het kruisherenklooster te Bentlage tot een<br />

einde gekomen. In 1978 werd het klooster aangekocht door het<br />

gemeentebestuur van Rheine en werden de eerste plannen en kosten voor een<br />

restauratie berekend. Het was een groot en kostbaar werk dat de gemeente<br />

Rheine met deze aankoop op zich nam.<br />

De architecten stonden voor de vraag of je centrale verwarming wel kunt<br />

verbinden met middeleeuwse kloostercellen of betonpijlers met gotische vensters.<br />

De voorzichtige restauratie van dit in 1437 gebouwde klooster werd<br />

afdeling voor afdeling en vleugel voor vleugel uitgevoerd. Historici, deskundigen<br />

voor oude monumenten, alien die op een of andere wijze bij de restauratie<br />

betrokken zijn, komen aan het woord in het pas verschenen boek 'Kloster<br />

Bentlage, ein Klostergebaude erschlieszt der Offentlichkeit'. Talrijke kleurenfoto's<br />

illustreren in dit 166 bladzijden tellende werk het gehele proces van de<br />

restauratie.<br />

Met de afsluiting van deze restauratie heeft het klooster ook een andere bestemming<br />

gekregen. Was het in de loop der jaren woonhuis van de prinses<br />

Looz-Corswarem en zelfs militaire verblijfplaats, thans is het een culturele<br />

ontmoetingsplaats die een wijdvertakte ambiance te bieden heeft.<br />

Naast het europesche 'Marchengesellschaft' huisvest het klooster een bibliotheek<br />

en een goed geoutilleerd museum met diverse objecten uit de tijd van<br />

de kruisheren. De bezoeker kan tevens kennis maken met enkele oorspronkelijke<br />

middeleeuwse kloostercellen. Op deze wijze is de restauratie niet alleen<br />

architectonisch geslaagd. Dit alles kan men uitgebreid lezen in het bovengenoemde<br />

boek 'Kloster Bentlage', uitgegeven op een formaat van 21 x 26 cm.<br />

Wij feliciteren het gemeentebestuur van Rheine met de aanwinst van dit<br />

monumentale gebouw en de auteurs van 'Kloster Bentlage' met hun artikelen<br />

die een goede kijk geven op het verloop van deze lange en tot in de puntjes<br />

verzorgde restauratie.<br />

P.W.


202<br />

H. ODILIA<br />

ICRONIEK<br />

Enige tijd geleden kregen we de kataloog in handen van de tentoonstelling die<br />

gehouden is in het Westfalische Landesmuseum fur Kunst und Kulturgeschichte<br />

te Miinster.<br />

Op bladzijde 405 van deze kataloog vonden we een afbeelding van de heilige<br />

Odilia samen met de heilige Dorotha, een druk vereerde heilige in de middeleeuwen.<br />

De afbeelding van de heilige Odilia<br />

staat op een vleugel van het Maria-altaar uit<br />

het Sint-Walburgisklooster van de Zusters<br />

Augustinessen te Soest (Duitsland).<br />

In 1811 werd dit klooster opgeheven en<br />

kwam het altaar terecht in de zogenaamde<br />

'Wiesenkirche' (St. Maria zur Wiese) in<br />

Soest. Deze kerk, is een hallenkerk met rijke<br />

versiering uit de I4de eeuw en behoort tot<br />

de mooiste van haar soort in Duitsland.<br />

Na de Reformatie kwam de kerk in han<br />

den van de protestanten. Later werd de<br />

voorstelling van de heilige Odilia geschon-<br />

ken aan de Kunstvereinigung in Miinster en<br />

kreeg een plaats in het nieuw opgerichte<br />

Provinzialmuseum aldaar.<br />

In eerste instantie meende men dat deze<br />

beeltenis een afbeelding was van de heilige<br />

Odilia uit de Elzas, die in 720 was overle-<br />

den. Later werd zij erkend als de heilige<br />

Odilia, gezellin van de heilige Ursula die in<br />

Keulen gemarteld was. Dit getuigt ook de<br />

martelaarspalm in haar linkerhand.<br />

Genoemd kunstwerk wordt toegeschreven<br />

aan Conrad von Soest, ca. 1370-1420.<br />

Ook de Petrikirche in Soest bevat waarde-<br />

volle frescos van Meister Conrad von Soest<br />

(I4e eeuw).<br />

G.P. Vos<br />

H. Odilia, vleugel van een Maria-altaar uit het<br />

Sint-Walburgisklooster te Soest.<br />

(Afineting 94,5 x 28,0 cm)<br />

Thans in bruikleen aan het Westfalischer<br />

Landesmuseum te Miinster.


DUSSELDORF<br />

KRONIEK 203<br />

In het jaar 2001 verscheen onder lei ding van Dr. Heinz Finger bij het Droste<br />

Verlag te Dusseldorf Band 34 van Studia Humaniora 'Bucherschatze der rheinischen<br />

Kulturgeschichte; aus der Arbeit mit den historischen Sondersammlungen<br />

der Universities- und Landesbibliothek Dusseldorf 1979-1999'.<br />

Diverse personen hebben meegewerkt aan de samenstelling van dit boek. Voor<br />

de kruisheren is van belang de voorraad van de boeken afkomstig uit de kloosterbibliotheken<br />

van de voormalige kruisherenkloosters in Duitsland welke nu bewaard<br />

worden in de universiteitsbibliotheek van Dusseldorf.<br />

Het gaat hier om de boeken die afkomstig zijn uit de kloosters van Beyenburg,<br />

Dusseldorf en Marienfrede. De universiteitsbibliotheek bezit 35 handschriften uit<br />

Beyenburg. Uit het klooster van Dusseldorf vinden we er ongeveer 40 hand<br />

schriften en 130 inkunabelen en uit het klooster van Marienfrede vinden we er<br />

150 inkunabelen en 37 handschriften.<br />

Van deze drie kloosters wordt eerst een korte beschrijving gegeven over hun<br />

ontstaan en hun opheffing waarbij aparte aandacht wordt gewijd aan de lotgevallen<br />

van hun bibliotheek. Dr. Finger besluit zijn beschrijving van deze drie bibliotheken<br />

met een bronnen- en literatuuropgave over deze drie kloosters.<br />

Naast de beschrijving van nog andere oude bibliotheken, geeft het boek nog<br />

interessante aanwijzingen over het boekbinden en restaureren van boeken.<br />

Naast diverse andere artikelen wordt er nog een beschrijving gegeven van de<br />

diverse tentoonstellingen tussen 1979 en 1999 over oude boeken en een uitgebreid<br />

literatuuroverzicht van de laatste jaren over de voorraad oude boeken die<br />

zich in de universiteitsbibliotheek van Dusseldorf bevinden.<br />

Het gehele werk telt 550 bladzijden met 24 afbeeldingen.<br />

We zijn blij met het verschijnen van dit boek en danken de samenstellers ervan<br />

voor hun arbeid. Wie het boekenbezit van de voormalige kruisherenkloosters wil<br />

bestuderen mag dit boek zeker niet missen.<br />

HOHENBUSCH<br />

P.W.<br />

Op 26 mei 2002 was het 700 jaar geleden dat het kruisherenklooster in Hohenbusch<br />

bij Erkelenz in Duitsland gesticht werd. Het was het tweede kruishe<br />

renklooster in Duitsland na Beyenburg. Bij deze gelegenheid was er feest in Hohenbusch<br />

en werd het boek 'Hohenbusch im Wandel der Jahrhunderts'<br />

aangeboden. Een dental personen hebben aan dit boek meegewerkt. De schrijvers<br />

beginnen met de stichting van het klooster; de namen van de Prioren voorzover


204 KRONIEK<br />

bekend, Hohenbusch als wetenschappelijk centrum, waarbij de bibliotheek en de<br />

verschillende handschriften een voorname plaats innemen en tenslotte over het lot<br />

van de kloosterkerk.<br />

Over de inventaris van klooster en kerk worden we ingelicht door Klaus<br />

Wentz. Na de verdrijving van de kruisheren op het einde van de achttiende eeuw<br />

werd het grootste gedeelte van de inventaris weggeschonken, verkocht of verdween<br />

eenvoudig. In een groot aantal kerken in de omgeving van Erkelenz vindt men<br />

thans diverse objecten die eens aan het klooster hebben toebehoord: Preekstoel,<br />

orgel en koorbanken in de kerk van Linnich; beelden, kelken en kazuifels en der-<br />

gelijke op een groot aantal diverse plaatsen in de omgeving.<br />

Op 21 december 1983 besluit het stadsbestuur van Erkelenz eenstemmig tot<br />

aankoop van de terreinen, gebouwen en weiden van het klooster. Zij kon nu met<br />

de restauratie van de gebouwen beginnen. Momenteel is deze voor een groot deel<br />

voltooid en mag alle lof verdienen.<br />

Op 26 mei 2002 begon deze feestdag met een gezongen heilige mis, opgedra-<br />

gen door p. G. Vos, kruisheer van Beyenburg. Na deze dienst in openlucht, sprak<br />

de burgemeester van Erkelenz, E. Mathissen, een woord van begroeting aan alle<br />

aanwezigen en speciaal genodigden, vervolgens werd het woord gevoerd door<br />

Regierungsprasentator J. Roters, door de voorzitter van de Forderverein H. Kiip-<br />

pers en tot slot door Dr. Lutz Meijer van het Rheinischer Amt fur Denkmalplege.<br />

Na deze begroetingen was er gelegenheid de tentoonstelling te bezoeken die in<br />

verschillende zalen van het klooster was ingericht. Zowel voor de tentoonstelling<br />

als voor het verschijnen van het boek, past ons een woord van dank aan al degenen<br />

die zich hiervoor hebben ingezet.<br />

Bovengenoemd boek telt 233 bladzijden en is verlucht met vele kleuren- en<br />

zwart/wit foto's.<br />

P.W.


"<strong>CLAIRLIEU</strong>"<br />

1 ijihchnii vru'ijfl ihtn at Gtschit ■ it: '•■"■> de l\i uis<br />

"Redactie: Dr. KJM f&mmaM<br />

Pel<br />

E-36B0 - Mittueik<br />

' AchninhtViitie<br />

■ verantwoordclijk vovt biin tekit.<br />

I i 1 ■ ■■ s ■ I ■ 11 I ■ I ■ ■ ill'<br />

- i.'oor ht'/.i/'c : UL'schtedKunatg Knn I Intrlteu<br />

Pd i<br />

B - 3080 I i<br />

(P.C. 000.0, ■ .71)<br />

- voor Ncdcrlivid: AdministrAtu Ektifiieu<br />

Postbi<br />

NL - ■ ■•<br />

(Giro: 816, i44)<br />

/IDRESSEN VAN &NZB MWEWERKBRS<br />

'Dr. R. IANSSi:N o.s.c.<br />

' /Mi,':, Si<br />

' ' B. \68Q Metasejik<br />

6 AW (hand;1 - 36500 ..;/.- (France)<br />

* P. W1NKE1.MO! '<br />

PelscrsirthU . ■ ' Mdmeik

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!