dpo_10460.pdf
dpo_10460.pdf
dpo_10460.pdf
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
01 1090 224+ UB AMSTERDAM
D E<br />
G ' E S C H I E B E N I S '<br />
van een<br />
IXTTBEJTS MEISJE,<br />
DOOR<br />
M E R C I E R<br />
-<br />
Uit het Franse h "V citaalt.<br />
T W E E D E E L E N.<br />
T, ü T R E C II T by<br />
G. T. VAN PADDENBURG IN ZOON.<br />
I 7 9 6<br />
'
m7 1 - 3 9 0 9
E E R S T E HOOFDSTUK.<br />
\_JF a nncht htvel reëels zijn floers ontrolt, verfclieidö<br />
waschkaarsfen, konftiglijk geplaatst, verlichtten het<br />
huis van monval, en het vermenigvuldigt licht van<br />
vijf krijftalle luifters aan dkanderen verbonden maakte<br />
de zaal lichter dan op den vollen middag. In de<br />
fpiegels en krijftalle kroonen zag men in allerlei<br />
rigtingen de lanen eener óranjerij, welke om de<br />
zaal liep, die aan alle kanten open was. De even<br />
redige fchikking, de overvloed* én de verfcheidenheid<br />
der geregten verbaasden het gezicht; Schoone öogen,<br />
in welken de vrolijkheid fchitterde, aangemoedigc<br />
door de goede fier, de gefchenken Van pömona,<br />
de lekkernijen van comus aangenaam onder een<br />
gemengelt, flora, die alles met haar kleuren oplui-<br />
fterde, deze waren de voorwerpen, welke het beto<br />
verd gezicht tot zich trokken. Daar de zaal ruim was<br />
A en
ï GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
en veele openingen had, werd men door 't licht der<br />
ïuiflers en krconen, niet belet de frisfche geur der<br />
turnlucht te ademen. Een aangenaam luchtje, het<br />
welk aanhoudend verfrischt werd, voerde de geul-<br />
der mirten en oranje bloezems aan, welke zich met<br />
den aangenamen (loom der fpijzen vermengde. Kon-<br />
derd flesfchen in znvere bekkens, onder den fneeuw<br />
begraven, vulden van tijd tot tijd de krijftalle drink-<br />
inhalen met de uitnemendfte Franfche en Italiaanfche<br />
wijnen. De nacht-lichten, zachter dan het vuur des<br />
dags, en welke eenen tederen glans gaven aan den<br />
blos der fchoonheid, het gegons der genodigden, de<br />
zoetluidenheid der fpeeltuigen in een naburig vertrek,<br />
het gewemel, het aangenaam en verward gedruis,<br />
eene aanhoudende zachte fijmphonie, alles kondigde<br />
van verre aan dat dit huis, of liever dit paleis aan een<br />
opper-pachter toe behoorde.<br />
Wat verder, in eenzame en ftille dreeven, door'<br />
het licht der wasfende maan befchenen, wandelde<br />
de jonge en wijze jezennemours. Hij fchuwde<br />
die feesten en heerlijke gastmaalen, die luidruchtige<br />
en voor zijn hart niets beduidende vermaken. . Maar<br />
onlangs tot de Franfchen, de hedendaagfche rijban-<br />
ten, overgekomen, ontvlugtte zijn verbaasden geest<br />
alle deze nieuwe voorwerpen', niet uit befchroomd-<br />
of blooheid of uit menfchen haat, maar uit eene<br />
neiging, welke hem door de opvoeding, die hij ont<br />
vangen had, natuurlijk was geworden. Zijne zeden<br />
waren zuiver, zijn hart eerlijk. Van zijne vroegfïe<br />
jeugd
LUTHER'S MEISJE, I. HOOPDST. 3<br />
jeugd af aan had hij de deugd bemint, in de een<br />
zaamheid vond hij zijne wellust, en zich. het gewoel<br />
der menigte onttrekkende, was hij naar deze een-<br />
zaame plaats gekomen, om zich van de wijze<br />
fcbrijveren die grondlesfen te herinneren, met welken<br />
hij zijne ziel gevoed had. Hij dagt, hij leefde mejc<br />
hun, maar door de min met eene fcherpe fchigt diep<br />
getroffen, zuchtte zijn hart, in 't midden zijner wijs<br />
begeerte, als het zich de bekoorlijkheden herinnerde,<br />
welke het afwezen hem niet uit zijne gedagten kon<br />
wisfcheu.<br />
o Verrukkelijk beeld van de beminnelijkvte deugd,<br />
waardige minnares! die mij geftadig voor de oogen<br />
zweelt, waarom deelt gij mij uwe gedagten niet<br />
mede, gelijk ik de mijne aan u doe toekomen? waar<br />
zit gij? ach! dat ik wiste in welken oord gij u be-<br />
vondt. ik zou aan denzelven den voorrang geven<br />
boven dien, daar ik thans ben. Ik zou tot u heen<br />
vliegen, al ware het dat ik u zoude aantreffen in<br />
de geringfte hut. Mijn ziel mag aan deze plaats tot<br />
ijdele vermaken aangezogt worden, door den over<br />
vloed en de weelde; maar hoe verachtelijk komen<br />
mij dit park en deze vijvers voor bij dien kleenen<br />
boomgaard , welke ik mij geftadig herinnere , welke<br />
nimmer uit mijne gedagten zal gaan, en welke, in<br />
den gelukkigften tijd mijns levens, de fchuilplaats<br />
was der zuiverfte liefde !<br />
Terwijl zijne verbeelding, aangenaam aangedaan,<br />
zich in alle de vrolijke tooncelen zijner jeugd verlus-<br />
A 2 tigde,
4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
tigde, terwijl hij zich de menigvuldige omfiandighe-<br />
den voor den geest bragt, waar in zijn hart achter<br />
een volgende de levendigfïe aandoening van blijdfchap<br />
en droefheid beproeft had, befpeurde monval, die<br />
vermoeit van het lang en lastig tafelen naar den hof<br />
was gekomen om adem te fcheppen, onder 't win<br />
delen, de ichaduw van jezennemours, die lang<br />
zaam langs een beukehaag voortging.<br />
Hij naderde hem in ftilte, zonder bemerkt te<br />
worden; en hem op den fchouder tikkende, vroeg<br />
hij hem, op den gemeenzamen toon eens meesters,<br />
die in een goeden luim is. Wel nu, wijsgeer,<br />
gij kiest • eenen gefchikten tijd om zo diep te pein<br />
zen ? — peinzen, zeide jezennemours, kan<br />
nten wel iet beters doen, vooral als men alleen is,<br />
gelijk ik dagt te zijn? Maar een ander in uw<br />
plaats, zou deel nemen in de vermaken van 't huis!<br />
van mijne tafel op te ftaan, na 't eerftc gerecht!<br />
nogthans behaagt mij uwe zonderlingheid, ik houde<br />
veel van oorfpronkelijke ftukken. Maar zeg mij,<br />
welke fraije gedagten u zoo lang bezig houden?<br />
deze algemeene ftilte, deze kalmte, die heldere<br />
maan, het aandoenlijk fchoon van eene rustende<br />
natuur: hoe! zou de ziel al 't verrukkelijke daar<br />
van niet gewaar worden? mijn hart voelt duizen<br />
derlei aandoeningen, waar van 't genoeglijke zeer<br />
ver, alle uwe vermakelijkheden overtreft. Waarlijk<br />
gij doét mij lagchen, een vrolijk gezelfchap te verla<br />
ten, om zich te verlustigen met den duifter.<br />
Al-
LUTHER'S MJEISJE, L IIOOFÏÏST. $<br />
Alles wat mij hier treft, werkt fterk op den geest,-<br />
die 2ich verheft door de gedagte, welke de aardfehc-<br />
dingen vergelijkt, en des zonder moeite indringt In<br />
de verbazende regelmatigheid der onzichtbare fchoon-<br />
heden. — Ik wil niet hopen dat gij fflaapt?.".. of<br />
zoudt gij ook de gaaf bezitten van wakende te<br />
droomen? Er zijn veele menfehen wier leven<br />
flechts een droom is, en droomen, die men vërkiésty<br />
zijn allen niet even aangenaam. Gij fchat u zei-.<br />
ven dan zeer gelukkig? — te eem'ger tijd hoop ik<br />
het te zijn; zonder deze hoop, die mij opbeurt en<br />
troost, zou ik mijn tegenwoordig aar.vvezen niet be-<br />
fehouwen als een heil. Naar 't rnij voorkomt-<br />
fchijnt gij, bij deze beuken, tot hef geheim der<br />
geeftelijkt dingen toe gelaten te zijn, is dit de uit-'<br />
drukking niet van welke gij u bedient? maar daar<br />
gij Hu achter het - geheim zijt, zoo bid ik u, mij<br />
daar van iets mede te deelen. — Ik verüa li niet. —"<br />
Ik zal mij beter uitdrukken, mijn arme jezenne<br />
mours, 'tword eindelijk tijd dat wij 't met elkande<br />
ren eens zijn. Ik "bemin u in de daad, en 't is enke'<br />
uit genegenheid dat ik ondernomen heb u te genezen.<br />
Ik wil dat gij van de onzen zult zijn, en dat gij u<br />
als een waar mensch zult gedragen; want tot nog<br />
toe zijt gij verre buiten de ftreek. Eenvoudig als<br />
een eerstgeboren kind zijt gij nog gehegt aan alle de<br />
vooroordeelen van uwe zoogfter; het zog* van ligtge-<br />
loovighcid zijpert nog door alle uwe pooren heen: g<br />
meent dan waarlijk in een ftoflijk lichaam eenen.<br />
A 3 en-
6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
onftoffelijken geest te bezitten. — Ongetwijvelt<br />
meen ik zulks, en 't zou mij verwonderen indien<br />
men anders dagt. — De viervoetige dieren, de<br />
vogels, de visfchen, de gekorvene diertjes hebben,<br />
dan insgelijks eenen afgezonderden geest in hun<br />
lichaam ópgefloten? — misfchien. Uwe hoop<br />
iieunt dan op een misfchien ? want als de dieren<br />
geene ziel hebben, loopt gij insgelijks gevaar 'er<br />
geene te bezitten, 't Is zeker dat gij een dier zijt,<br />
dat van andere dieren niet verfchilt, dan dooi- zin<br />
tuigen, die fijner, die volkomener zijn; 'gij komt<br />
nis een dier uit de nietigheid te voorfchijn, gij word<br />
als de dieren ontvangen, geteelt en ter wereld ge-<br />
feragt, gij krijgt uwen groei binnen een bepaalden<br />
tijd, gij hebt dezelfde behoeftens , dezelfde driften,<br />
gij betwist de dieren zomtijds uw voedzel, gij ïïaat<br />
te worden wat zij worden. I — Indien gij geen<br />
meerder waarde in uw zeiven fielt, dan in het<br />
flechtfte dier van uw ftal, zoo noem het zelve uw'<br />
broeder, voor mij. ik ben hoogmoediger. -— Maar<br />
200 gij eenig voordeel boven de dieren hebt, 't is<br />
in uwe handen, die met vijf vingers pronken, die<br />
beter voelen kunnen, dan twee ruwe klaauwen; en<br />
die geest, daar gij dan eens wat meer clan eens wat<br />
minder, mede op hebt, is dikwijls van eene kleene<br />
koorts afhanglijk, die denzelven beneden het fiomme<br />
dier vernedert, wiens meer bepaald infllnB tevens<br />
veiliger en over eenkomftigcr is met zijn wel we-,<br />
zen, — Wij fprekcn hier van geen wel wezen. Het<br />
dier
LUTIIER'S MEISJE, I. IIOOFDST. 7<br />
dier kan, wat het natuurlijke aanbelangt, gelukkiger<br />
zijn dan focrates en cato geweest hebben, maar<br />
wij fpreken hier van den afltand die 'er is, tusfchen<br />
deszelfs natuur en die van den • rnersch, van deze<br />
laatfte maak ik mij een grootsch denkbeeld, cn ik<br />
geloof dat de geest, die mij bezielt, volftrekt van<br />
alle ftof is afgefcheiden; ik voel in mij een kracht,<br />
die over de ftof heerscht, ik bemerk eindelijk zoo<br />
veel als mijn eigen zwak en zulks is een' groote ftap.<br />
Ik raak, om zoo te fpreekcn, dingen aan, die geheel<br />
buiten mijn bereik fcheenen; ik geloof dat de den<br />
king, die mij eigen is, mij altoos zal bij blijven, 'tls<br />
geen' natuurkundige proef, die mij bepaalt, 't is<br />
iets 'veel fterker, 't is het inwendig gevoel. —t De<br />
hoop is een fchoonen droom; maar genomen uw<br />
ziel wierd al eens niet vernietigt, wat toch kan u<br />
doen verbeelden dat zij altoos haar volkome en gan*<br />
fche werking zal behouden? zou zij, anders gewijzigt,<br />
niet van natuur konnen veranderen, even als uw<br />
lichaam van gedaante verandert? — 't is mij onmo^<br />
gelijk te denken dat het opperfte verftand, van 't<br />
welk het mijne flechts een zwak en gering afvloeizel is,<br />
na mij deszclfs oneindig wezen te hebben doen ge*<br />
waar worden, mij van het onfehatbaar geluk, het<br />
vermogen van het zelve te kennen, zou bcrooven<br />
willen. Het behoort integendeel tot zijne goedheid en<br />
tot, zijne grootheid, iedere ziel, die naar hem ver<br />
langt en zich tot het toonbeeld van volmaaktheid:<br />
Uitftrekt, tot hem toe te laatcn. Nogmaal<br />
A 4 conc
* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
eene veronderftcliing. Van waar kehd gij dien op*<br />
perften geest, van den welken gij geen het minde<br />
denkbeeld hebt? uit het noodwendig denkbeeld<br />
dat 'er een fchepper beftaat, een denkbeeld het<br />
welk natuurlijk voortvloeit uit de wel geregelde<br />
fchikking, welke gij zelf befpeurt. —. Er moest<br />
noodwendig de eene of andere fchikking zijn, en<br />
wij geven dien trotfchen naam aan den vorm , welke<br />
onze oogen treft. Het geval heeft de vormen beflist.<br />
Immers tekent het in de hoofdftofFen beelden, die<br />
ons verbazen. —- Hoe! eene regelmatige bewee<br />
ging, een werk aan altoos ftandhoudende wetten<br />
onderworpen, zou, het geval tot eeriten beweeger.<br />
hebben? —- en waarom niet? 't is mogelijk dat<br />
gij met de dobbelfteenen toevallig een geval werpt,<br />
het welk gij verlangt; ook kunnen onder tien duizend<br />
millioenen trekken in 't zand, 'er ongetwijvelt eenigen<br />
zijn, die eenen regelmatigen vorm vertoonen. —.<br />
Hoe zwak is deze vergelijking bij- het werkftuk, het<br />
welk de oogen verbaast zelfs van hun, die 't minst<br />
bedreven zijn in de wonderen der natuur. De voort-<br />
brengzels van 't geval zijn alle kleen en fchraal, en<br />
worden enkel door onze verbeelding een' zoort van<br />
wezenlijkheid gegeven. Gij, monval, gelijkt naai<br />
den mensch, die aan den oever van den oceaan<br />
zich verlustigt, met het befchouwen van een fchelp,<br />
cn die, om een kleen afgebeeld plantje te bewon<br />
deren, zijne oogen afwend van eene onafmetelijke<br />
zee. Sla uwe oogen opwaards , befchomv alle Ah<br />
bol-
LUTJIER'S MEISJE, I. HOOEDST. 9<br />
pollen, die omwentelen, alle de werelden, die binnen<br />
de holte der hemelen zich bewegen; welk een<br />
voortgang, welke betrekkingen! hoe is 't mogelijk<br />
de bouw- en werk - mecfter Van dit bewonderens<br />
waardig gewrocht niet te bemerken ? — die verba<br />
zende uitgellrektheid des werelds, welke gij bouwt,<br />
beftaat misfchien enkel in uwe hersfenen; en die<br />
fchoone beguichüng, welke gij omhelst, om dat ze<br />
u behaagt, komt enkel voort uit uwen trotfehen<br />
waan, ,van eenige zwakke betrekkingen te hebben<br />
kunnen ontdekken, over eenkomftig met uwe kort<br />
zichtigheid. Dus zou de oester in de fchulp, het<br />
ronde dak van zijn huis, het eeuwige gewelf des<br />
hemels kunnen noemen. 't Geen mijne ziel<br />
gevoelt kan zij zeggen onderfcheidenlijk te bemer<br />
ken. Ik befchouw de zon, en terftond word ilc<br />
door een inwendig gevoel den verbazenden meefter<br />
van dezelve gewaar. Ik word hem, zeg ik, binnen<br />
in mij gewaar, met een bezef tevens dat ik zwak,<br />
bepaald, afhanglijk ben; dat eene onzichtbare magt<br />
mij omvangt en dringt; mijne gedagte verliest zich,<br />
zonder nogthans in dien oceaan van grootheid en van<br />
wijsheid verdooft te worden. Ik 'maak mij een denk<br />
beeld van het' opperwezen, niet zoo als het is,<br />
maar ovcreenkomftig mijne zwakheid. Dat denkbeeld<br />
is klaar voor mijne rede, zij neemt zonder moeite;<br />
die lichtftraal aan, welke alie nevelen verdrijft. In<br />
uw famenftel is alles duifter, de klaarheid laat zich<br />
in 't mijne zien, en verfprejd zich met de werking<br />
A 5 der
lo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
der gedagte. Hoe dikwijls gebeurt het dat men<br />
dingen ziet die niet beftaan. Een droomer, een<br />
zieke , een krankzinnige verbeelden zich dingen,<br />
welke nogthans niet zijn zoo als zij zich die ver<br />
beelden. — ja, om dat hunne rede bedwelmt zijnde,<br />
hen gebrekkige afbeeldingen aanbied. En hoe<br />
kunt gij u zelf vleijen in eenen redelijken toeftand<br />
te zijn? vraagt het uwen geneesheer, hij zal nim-<br />
£!er uw pols-flag volmaakt geregeld vinden, er zal<br />
aan uwe gezondheid altoos iets haperen. Ons konst-<br />
geftel is als een luit, een enkele fnaar, die Hechts<br />
een weinig ontfpanuen is, belet alle welluidenheid.<br />
Zoodanig is de bijzondere mensch, dien men dwaas<br />
of wijs noemt, naar mate de, fnaaren verfchillende<br />
gefpannen ftaan. Zij, die u on'lervvezen hebben het<br />
gene gij weet, hebben u bij overlevering denkbeel-<br />
: den medegedeelt, welke zij aannamen even als gij,<br />
altoos op 't verhaal van anderen; zij hebben uw<br />
hersfengeftel van uwe kindsheid af geftemt tot het<br />
voortbrengen van dit of dat denkbeeld, gij meent<br />
dat het van' u komt en het wierd u medegedeelt.<br />
Men twist eeuwig over dat onderwerp, en fommige,<br />
gelijken ajax, wiens verbeelding twee zonnen zag<br />
en een dubbel theben. Dat de ,zintuigen mij<br />
zomtijds bedriegen, zulks kan plaats hebben; maar<br />
ten zclven tijde word ik de dwaling gewaar, en ik<br />
ontdek de waarheid; want de toctftcen van mijne<br />
bedenking toont mij het bedrog aan.<br />
Mijn
LUTHER'S MEISJE, I. HOOFDST. tl<br />
Mijn verdand nu heeft in eene eenparige en be-<br />
ftendige werking altoos duidelijk, juist en overtuigend<br />
het beftaan ontdekt van een verftnndig w»zen, en<br />
fchepper; dat voordcel of liever dat geluk heb ik.<br />
Mijn ziel kan zich niet onttrekken aan de algerneene<br />
tegenwoordigheid der godheid, die het heelal vervult,<br />
bezielt en in.dand houdt. Dit ftelfel, waar uit van<br />
alle kanten het licht doordraait , bevat te meerder<br />
waarheid, daar het eenvouwdig en onder de bevat<br />
ting is der bekrompden verdanden. De lompde am<br />
bachtsman eerbiedigt een god om dezelfde rede als<br />
focrates dien eerbiedigde. De menigvuldige zwa<br />
righeden , welke in eenig ander delzei voorkomen,<br />
worden hier weg genomen. De godloochening is een<br />
wreede ongerijmdheid. Gij meent dat ik dwale; maar<br />
zo gij óvereenkomdiguwe eige begrippen handelt, moet<br />
gij zulks van uw zelve mede denken, daar gij noit'<br />
nalaten kundt te twijfelen. Door uwe eige redekave<br />
ling overwonnen, zijt gij genoodzaakt te ontkennen;<br />
ik nu heb dat voordeel boven u, dat ik, met mij een<br />
vast ontwerp van geloof voorteflellcn, voorzeker ge<br />
ruster leef dan gij..— Hoe zoo, als 't u gelieve ?<br />
Het denkbeeld, welk ik mij make van het opperwe<br />
zen, is voor mijne ziel, 't geen de zon voor mijn<br />
gezicht is, het verlicht haar, en vervult haar met<br />
zuivere en vervrolijkende draalen; het maakt mijne<br />
hoop uit, een hoop, welke mij waardig.en dierbaar<br />
is, en zich vestigt op de magt, de grootheid en<br />
goedheid van hem, die de zonnen in de ruimte ge-<br />
zaait
Ï2 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
«aait heeft, gelijk hij het ftof iri de velden veifpreid-<br />
de. Zonder haar zou ik alleen in 't heel al zijn;<br />
ik zou n«j omringt vinden van de afgrijzelijklte nie<br />
tigheid. Altoos gereed om tot wanhoop te verval<br />
len , zou ik niets bezerfen van de tooneelen des le-><br />
vens. Misfchien zou ik in 't binnenfte mijner ziele<br />
den hebzuchtigen en woesten mensch rechtveerdigen,<br />
•die zich het middenpunt en den despoot van zijnen<br />
evenmensch maakte: ik zou zijne euveldaden kunnen<br />
verfoeijen, maar niet veroordcelen. Ik zou enkel<br />
de overhand der natuur befpeuren, welke de zede<br />
nkunde en te gelijker tijd het vertroostend denkbeeld<br />
der deugd vernietigt, en in dien baijerd van ellende<br />
en misdaad, zou het leven mij onverdraaglijk wor<br />
den. Ik heb liet geheim uitgevonden om geluk<br />
kiger te zijn dan gij, door mij niet bezig te houden<br />
met alle zulke denkbeelden, welke tot den mensch niet<br />
behooren. De loop der wereld zal altoos dezelfde<br />
blijven, al bemoeit mijne rede 'er zich niet mede.<br />
Begaaft met zintuigen vatbaar voor gewaarwordin<br />
gen, leg ik mij toe om de genoeglijkfte te verfaam-<br />
len. Ik doe, rondom mij goed; ik ben niet verant<br />
woordelijk voor de onheilen, welke den mensch tref-,<br />
fen Als een bepaalt wezen, bepaal ik alle mijne<br />
aandoeningen, te meer daar ik nutteloos zou zuchten<br />
over alle de ongclukkigen , die ik niet kan bijftaan.<br />
Ik befchouw deze waercld uit geen zoo akelig ge<br />
zichtpunt. De een geniet, de ander lijd; maar de<br />
dood, die niet anders dan eene ftille en .eeuwigdn-<br />
rende
LUTHER'S MEISJE, h HOOFDST. ÏJ<br />
rende flaap is, doet rasch het lijden van den onge-<br />
lnkkigen ophouden, en voorkomt de zadheid van den<br />
gelukkigen mensch* Ik fchep behagen mij alle we<br />
zens te verbeelden als te famen flapende, na eene<br />
meerdere of mindere zachte beweging, welke men<br />
armoede, rijkdom noemt. Ik verblijde mij de rasch<br />
voorbijgaande fmert en de kalmte der ongevoeligheid<br />
zoo veele ftormen te zien opvolgen. Wanneer ik de<br />
gefchiedenis lees en zucht over de woede der dwin<br />
gelanden, zeg ik tot mij zeiven: die vervolgers en<br />
vervolgden zijn niet meer. Zij die ongelukkig ge<br />
noeg zijn om wederzijds hun kortftondig beftaan te<br />
pijnigen, zullen welhaast zich vereenigen met dceze<br />
onbezielde Mof. Op deze wijze heeft de ondervin<br />
ding en de overpeinzing mij losgemaakt van die<br />
treurige vooroordcelen welke eene ftoute en onvert<br />
raagde wijsbegeerte alleen weet te vestigen Ik leev'<br />
met mijne zinnen, om dat zij mij lief zijn, om dat<br />
ze digter bij mij zijn dan alle romaneske gevoelens,<br />
welke de overnatuurkunde der dwaasheid zijn. Ik leef<br />
van geene overnatuurkunde, ik volg de goede en<br />
eenvoudige natuur, ik gehoorzaam haare ingeeving,<br />
en ik befchouw mij zeiven als een groot kind, ge-<br />
hegt aan den weldadigen boezem der aarde, om 'er<br />
de weder aanwasfende zappen van optezuigen, tot<br />
dat het oogenblik des flaaps gekomen zij. Door dit<br />
middel geniet ik alles wat ik begeer, en ik verlan-<br />
ge niets dan 't bezit van 't gene in mijn vermogen<br />
is. Ik heb weinig droefheid en verdriet om dat ik<br />
zelfs
f4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
zelfs de fchaduw daar van verwijder: te vreden met<br />
het genot van het tegenwoordige, ftel ik mijn hoop<br />
'niet op het toekom flige, ten einde niet te leur ge-<br />
jdelt te worden. Wanneer mij eenige kwalen of on<br />
heilen mogen overkomen, zal ik dezelve moedig en<br />
met gedult verduren; dewijl, zal ik tot mij zeiven<br />
zeggen, zulks het eenige middel is om de fmerten<br />
te verzachten. Zie daar de fchijf waar over hét gan-<br />
fche ftelzel van mijn leven loopt; mijn leven is niet<br />
droefgeestig als dat der zogenaamde wijzen, die van<br />
' de verveeling bijna eene verdienstelijke deugd ma<br />
ken. — En gij maakt het u eene verdiende den eer<br />
dienst van den wellust te volgen. Men behoorde in<br />
de daad u de pogingen dank te weten, welke zulk<br />
een hulde u kosten; gij wilt aangeprezen zijn om de<br />
vermaken, welke gij u verfchaft, men moet u eerbie<br />
digen, om de heerlijke vruchten, welke gij fmaakt,<br />
om den uitmuntenden wijn dien gij drinkt! fpot<br />
niet, ieder een'weet niet wellustig te zijn. 't Is<br />
een foort van bedaan, het welk flechts aan een klein<br />
getal voegt; maar weinig menfehen zijn waardig aan<br />
't vermaak te offeren. — Die godheid boezemt on<br />
getwijfeld u de grondbeg'mzelfs in, naar welke gij<br />
uw gedrag regelt? zij geeft u het kompas der goede<br />
zeden; koesterd u in die deugd, welke de mensch-<br />
lijkheid eer aandoet; fielt een teugel aan de wanor<br />
de, welke de driften naar zich liepen; ongetwijfelt<br />
verheft, volmaakt zij uwe ziel, ontdekt aan haar<br />
groote en gewigtige waarheden ? — welk een aan<br />
tal
LUTIIER-'S MEISJE, I. HOOFD'ST. Ï$<br />
tal groote woorden zonder zin! luister, jezenne- \<br />
mours, ik heb te lang het oor geleent aan uwe<br />
drogredenen, een verijsde roomkaas wagt mij. Uw<br />
fpitsvindig en valsch vernuft bouwt zich een geftigt,<br />
waar in het behagen fchept alleen te woonen. Gij<br />
dompelt u in eigenzinnige droomen, die u misleiden<br />
en den waren (iaat der wereld voor u verbergen. Al<br />
dus maakt een blindgeboren zich een denkbeeld van<br />
een tuin naar de begocheling zijner verbeelding.<br />
Ik beklaag u, mijn vriend; uw voorkomen en uwe<br />
begaafdheden maakten u gefchikt voor alle verma<br />
ken , welke een jongman kan fmaaken. Maar, ik<br />
waarfchuw u, uwe wijze van denken zal u belach-<br />
Jijk maken. In deze wereld , welke gij zo weinig<br />
als zij u kent, gelijkt gij naar een inwooner der<br />
maan, die een grooten fprong op onzen aardbol<br />
doet. Reiziger in de ingebeelde ruimtens, vreemd<br />
van de gemeende gebröiklijkhedeh, hoe zou men kun<br />
nen omgaan met een mensch, die geesten ziet, die<br />
in gefprek, dezelve op ieder woord doet nederdalen;<br />
die bij de lichte maan daat te peinzen, terwijl men<br />
bezig is champagne te drinken, die opgetogen is<br />
over de fchoonheden eener andere j wereld , terwijl<br />
hij vergeet waar hij is, en waar hij zou kunnen<br />
genieten; geloof mij, jezennemours, gij hebt<br />
uwen plato gelezen, en ik heb het boek der we<br />
reld ingezien; ik ken de famenleving bij ondervin<br />
ding, deze weet 'er meer van dan alle de talen en<br />
boeken der -oudheid. De wijsbegeerte is goed om<br />
'er
%f: GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
"er zich eenigen tijd mede te verledigen; maar" der-<br />
zeiver aanhangers maken, zo men zegt, 'er een em<br />
kei fpel van, en buiten hunne ftudeer-kamer, Ie<br />
ren zij alle tot het wellustige weder. In 't midden<br />
der verbijsteringen uwer verbeelding heb ik nogthans<br />
een vrij goed verfrand in u befpeurt, 't zal niet lang<br />
duren of gij zult een der onzen worden, gij zult<br />
die peinzende grilligheid, welke een dochter der een<br />
zaamheid is, afzwceren. Ik fla 'ér borg voor dat<br />
gij in korten tijd u aan wezenlijker vermaken zult<br />
overgeven. De tijd zal u te regt brengen, en gij<br />
zult eindelijk bevinden dat 'er niets wezenlijks is dan<br />
de wellust, dat dezelve den mensch nodig is . . .<br />
maar 't is thans tijd om te flapen. De zachte dam<br />
pen der tafel benevelen eenigzins mijne denkbeel<br />
den . . . Vaarwel , tot morgen! verzuim niet mij, bij-<br />
het ontbijt, een bezoek te geeven*<br />
T W E E D E HOOFDSTUK.<br />
Een lezer, die de menfehen kent, zal geenzins<br />
twijfelen of dergelijke redeneeringen waren in ftaat<br />
eenen diepen indruk te maken op de ziel eens jong-<br />
mans. Jezennemours was in die jaaren, waar in<br />
men de waarheid ter goeder trouw zoekt te ontdek*<br />
ken»
LUTHEK'S MEISJE, H HOOF». \ 7<br />
ken, waar in men de onderfcheiden tegenwerpingen<br />
wikt, waar in het oordeel nog niet bedorven is door<br />
gewoonte of door vuig eigenbelang-, ook herdagt hij<br />
alles wat hij zoo even gehoord had; hij antwoordde<br />
'er op bij zich zeiven, en, gelijk gemeenlijk ge-<br />
fchied, beter dan hij gedaan had. Hij ontdekte het<br />
valfche der alleszins verderflijke grondttellingen; maar<br />
de zedekunde van epicurus was die van het huis<br />
daar hij ivoonde. De burgers, die zoo door hunne<br />
rijkdommen als door hun aanzien het meest onder-'<br />
fcheiden waren, hadden die zedenkunde aangenomen.<br />
Hij zag menfchen, die de eerfte ambten bekleedden<br />
en die over alle andere onderwerpen zeer gezond re<br />
dekavelden, s e c n oogenbllk cwljvclcn aau >i gene zij<br />
ftelden, en hunne redeneeringen bevestigen door eene<br />
zinnelijke en wellustige levenswijze. De vrolijkheid<br />
fchitterde op hun gelaat, de lachjes zweefden gedu<br />
rig om hunne lippen, geene wroeging fcheen de rust<br />
en kalmte hunner dagen te ftooren. Eindelijk, mon-<br />
val zelf, die geen god erkende, was zachtaartig,<br />
menschlievend, edelmoedig, medelijdend; deeze was<br />
daarenboven zijn weldoener, en nooit had hij hem<br />
't gewicht zijner weldaden doen gevoelen. Hij be<br />
minde het vermaak; maar te levendiger wanneer 'er<br />
een ander in deelde. Hij hield een' uitmuntende ta<br />
fel daar de overmaat zich nooit aan nederzette., Hij<br />
was wellustig zonder ongeregeldheid. Hij nam eene<br />
welvoeglijkheid in acht, zelfs in die dingen, welke<br />
cr 't minst voor gefchikt fcheenen. Eindelijk, waar<br />
B heen
a 8 ..GïSCHIEÖENIS VAN EEN<br />
heen jezennemours ook de oogen wendde, hij<br />
feefpeurde dezelfde denkbeelden, het zelfde gedrag,<br />
m a a r „iemand wist dezelven onder een zo allerbemin-<br />
hjkst voorkomen 'te vermommen als monval. On-<br />
z e wijze keerde eensklaps tot zich zeiven weder, en<br />
zeide: de deugd wint het van alle die wellustighe<br />
den. Monval is een befchonken gastgenoot, die<br />
mets anders bezingt dan den drank, welke hem van<br />
zijne rede berooft; zijne ziel behoort hem niet meer<br />
toe; zij beftaat Hechts voor zekere gewaarwordin<br />
gen', welker gewoonte hem meesterachtig de wet<br />
fielt'; alle de levendigheid van zijnen geest bepaalt<br />
zich'tot aardfche voorwerpen; hij is een doove, on<br />
gevoelig voor dc famcnftcmwciide toonen der luit,<br />
die mij verrukt. Hij zou opgetogen ftaan als ik,<br />
indien hij het oor kon openen voor haare klanken.<br />
't Betfuit der bedenkingen van jezennemours<br />
kwam Mer op uit, dat hij de kelk van den wel<br />
lust, die hem werd aangeboden, zou afwijzen, en<br />
Ast 'hij onwrikbaar zou gehegt blijven aan de ftrenge<br />
grondbeginzelen, welke door de groptite mannen der<br />
oudheid waren omhelst geworden; dat hij zonder iets<br />
toetegeven aan de nieuwigheden eener beuzelachtige<br />
en bedorvene wereld, zijne ziel te Merker zou be<br />
moedigen op eenen glibberigen weg, en dat zoo 'er<br />
geene'luisterrijke overwinningen waren, zonder ftrijd,<br />
de ftrijd zelv' hem nieuwe krachten zou verleenen.<br />
Daar hij nog een nieuwling in de verleidingen der<br />
wereld was, kan men hem ligt het befluit vergeven<br />
't welk
LUTHER'S Musje, II. Hoorsst. ^<br />
*t welk hij nam van volmaakt wijs te blijven in 't<br />
midden eener woning als die van monval. Hij be<br />
zat een behoedmiddel, 't welk fcheen hem te zullen<br />
doen flagen; hij voerde in 't binnenfte van zijn hart<br />
eene ware, oprechte liefde, eene liefde, die zuiver<br />
ongeveinst en ftandvastig was, en welke men nergens<br />
meer aantreft dan in de boeken.<br />
Onzen jongman gehoorzaamde des anderen mor<br />
gens aan 't bevel zijns weldoeners of liever meesters;<br />
want niets op aarde bezittende, hield hij alles van<br />
hem. Hij wierd in een geheim vertrek geleid, waar<br />
hij te vooren nog niet geweest had. Dit was een<br />
dier kleine wellustige pruil-kamertjes, waar de ver<br />
mogende man alle voorwerpen famenhrengt, welke 't<br />
meest gefchikt zijn om den gloed van 't vermaak te<br />
doen duren, het welk voor den rijken, in weerwil<br />
van alles wat de kunst vermag , tock verflauwt en<br />
verdooft. Bijna alle hebben zij reeds vroegtijdig de<br />
rozen der gezondheid verflenst door eenige oogen-<br />
blikken langer eenen wellust te willen fmaken, "die<br />
als dan een kunstbehoefte is .geworden: zie daar<br />
den armen gewroken en de gelijkheid der rangen<br />
herftelt.<br />
Monval, onachtzaam uitgerekt op eene fraai in<br />
ruiten gefchilderde flaapbank, befchouwde zich met<br />
vergenoegen in een fpiegel, welke 't gefchilderde her<br />
haalde, waarmede boucher dat vertrekje had op-<br />
geluistert Naast hem was een lief aartig meisje in<br />
«en roos-kleurig kamergewaad, zij had alle de be-<br />
B 2 va].
gyjj GESCHIEDENIS VAM KEN<br />
valligheden der toonbeelden die haar omringden; het<br />
ontbijt was maar pas aangeregt op eene kleine tafel,<br />
toen hij, dien men verwagtte, binnen trad. Je<br />
zennemours Mond verbaast over zoo veel luister<br />
binnen een zoo kleinen omtrek. Zijt gij daar, riep<br />
monval uit, dat 's wel gedaan, mijn vriend, wij<br />
zullen evenwel dezen morgen niet keuvelen, zoo als<br />
ik mij had voorgefteltj ik moet uitgaan, maar ik<br />
laat u bij goed gezelfchap. Kom hier, vervang mij<br />
ne plaats, neem de eer van mijn huis waar, en<br />
weest hier voor mij een ander ik. Befchouw de<br />
oogen, het lachend bekje van dit fchoone kind ;<br />
maar, op mijn woord, yerfpüt voor al uwen tijd<br />
„iet met philofophccrcn. Hij vertrok al lagchen-<br />
de en haalde de deur van 't vertrekje achter zich<br />
toe. —*—<br />
Wanneer men zich maar eenigzins het karakter<br />
van jezennemours, deszelfs onnoozele houding,<br />
zijn vriendelijk en gul gelaat, doch daar tevens iet<br />
ernftigs en befchroomds in doordraaide, voorfteld,<br />
zal zich een vrij klugtig tooneel aan ons vertoonen.<br />
Hij vond zich zeer verlegen met de rol, welke hij<br />
bij deze nimf te fpeelen had, die met haare levendige<br />
en fchertzende blikken hem openlijk den oorlog ver<br />
klaarde. Twee fchoone poezele en half ontbloote<br />
*rmen, die hem op eene bevallige wijze beduidden<br />
dat hij zich zou nederzetten, deeden hem als onver<br />
hoeds nog veel verleidener bekoorlijkheden zien. Je-<br />
zennemours zou heen gegaan hebben, zo hij niet<br />
be-
LUTHER'S MEISJE, II. HOOEDST. ut,<br />
bedagt had meer moed te laten blijken met te over<br />
winnen. Zijn wil wederftond de aanvechting^ maar<br />
zijn hoofd geraakte aan 't gloeijen, hij ftamelde eeni<br />
ge woorden en kreeg een blos. Zijn hand bood<br />
niets aan dan al bevende; en indien deze jonge<br />
fchoonhcid wat minder onbedagt geweest ware, zou<br />
jezennemours misfchien op 't punt gedaan heb<br />
ben om in haare armen het ontwerp van wijsheid af-<br />
tezweren, het welk hij zich gemaakt bad; dan, door.<br />
haare verovering te willen verhaasten, verloor zij 'er<br />
al 't genot van.. Jezennemours werd den firik<br />
gewaar. Zijne trotsheid vond 'er zich door beledigt;<br />
hij voelde de driften der zinnen verkoeleu. Van zij-,<br />
ne bedwelming herkomen, zag hij waar hij was, en<br />
't geen men met hem bedoelde. Verontwaardigt daar,<br />
over, bleef hij derker dan ooit aan zijne beginzels<br />
gehegt. Door zijne gedrenge houding, weerde hij<br />
alle de liefkozingen af van haar, die hem zogt te<br />
doen vallen. Hoe meer zij haar best fcheen te doen<br />
om hem toetelachgen, te minder beantwoordde hij<br />
daar aan door zijn gelaat. De nimph eindelijk, niet<br />
zeer gewoon aan dergelijke ontmoetingen, barsttu<br />
eensklaps in een luidruchtig gelach uit , fpotte.<br />
met den goeden jongeling en liet hem alleen.<br />
Monval, te rug keerende, vernam al het ge<br />
beurde: het ganfche ftuk was door hem beleid en<br />
ingerigt geweest om de- wijsheid van jezenne<br />
mours te verbijderen. 't Speet hem dat zijn ont<br />
werp mislukt was, daar hij gemeend had eens ha*y<br />
B 3 te-
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
telijk over de nederlaag van zijnen vriend te lach-<br />
gen, alzoo hij niets zo zeer verlangde dan hem<br />
onder die genen te tellen, die gemeenlijk zijn gezel-<br />
fchap uitmaakten. Hij ftond verbaast een zoo ftreng<br />
karakter te befpeuren in een' jongman; ook meende<br />
hij dat zulks geheel buiten de orde der dingen ware.<br />
Een huichelaar kon hij niet wezen, daar toe was hij<br />
te gul en openhartig, en om een zot te zijn, daar<br />
toe redeneerde hij te wel. Ik moet, zei hij, dat<br />
oorfpronglijk wezen eens wat dieper nafporen, dit<br />
zal tevens een tijdverdrijf voor mij zijn. Daar en<br />
boven zal ik een proef doen op iets 't geen men een<br />
wijsgeer heet; zoo hij de ftrikken ontkome, welke<br />
ik hem meen te fpannen, als dan zal ik aan de<br />
Wijsheid gelooven .... maar wij zuilen zien.<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
M onval had verftands genoeg om te begrijpen<br />
dat het ligte voorkomen van haar, die hij tot zijn<br />
ontwerp had uitgekozen, den wijzen jezenne<br />
mours had afgefchrikt. Hij was niet verleid maar<br />
geërgert geworden. Befloten hebbende hem aan<br />
cenig ander vrouwsperfoon te wagen, aan eene na-<br />
mentlijk, die uitwendig een deugdzaam voorkomen<br />
had,
LUTHER'S MEISJE, III. HOOE»ST. £$<br />
bad, ging hij eene dier fchoonheden opfporen, die<br />
geene onbefchaamde tronie, geen zoo opgefchorten<br />
neus hadden, maar wier eerbaare bevalligheden en<br />
wier edele trekken naar de beeltenis fchenen gevormt<br />
te zijn, welke de beeldhouwers maken van de kui-<br />
fche diana. Zij was een jong mensch van bijna<br />
twee en twintig jaaren; op haar veertiende jaar had<br />
zij het ongeluk gehad te behagen aan een' dier gas<br />
ten, die zich ni«t ontzien de onfchuld te verleiden.<br />
Men had haar medegefleept, niet door goud, maar<br />
door geweld; doch welhaast verbijftert door de heer<br />
lijke pracht, welke haar omringde, had haar jeugdig<br />
hare, dat goeden raad en ondervinding ontbeerde,<br />
zich laten omkoopen; dan, fchoon hare jongheid<br />
en 't vermaak mede gewerkt hadden om haar te be<br />
derven , had zij evenwel zich nooit overgegeven aan<br />
eene volkomene losbandigheid. Al fchielijk verlaten<br />
van haren vervoerder, gewoon aan een prachtig, ge<br />
makkelijk en wellustig leven, zag zij zich gedwon<br />
gen in de armen van eenen anderen overtegaan,<br />
Monval had haar onderhouden, maar in ftilte;<br />
want zij liet zich niet in 't openbaar zien; zij bc<br />
dekte haare fchande onder den naam eens echtge-<br />
noots, dien zij nooit had gehad ; zij gaf zich uit<br />
voor eene weduwe, en deze gelukkige tijtel, welke<br />
achtbaarheid en vrijheid te famen paarde, diende tot<br />
eene (luier van 't gene zij voor ieder zogt te ver-,<br />
bergen. Florimonde, (dus was haar naam) die<br />
haare verteefing regelde naar de milddadigheid harea<br />
B 4 m&s*
44 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
minnaars, behield geftadig een zedig voorkomen.<br />
Nooit diende haar huis tot een tooneel dier flemp-<br />
feesten, waar de verhitte-hoofden zich zonder teugel<br />
overgeven aan de losbandigfle uitfporigheden. Zij<br />
verfierde den wellust met eene uitermate welvoeglijk<br />
heid, 't Vervolg zal haar beter keren kennen.<br />
't Ontwerp was jezennemours aan haar over-<br />
televeren. Zij, die de loop der wereld kennen, zul<br />
len zich niet verwonderen over deze opoffering van<br />
monval. Men weet dat alle de driften dier fchat-<br />
rijke lieden meestal wezenlijke invallen zijn, even zoo<br />
wuft als onbeftendig; in alle hunne eigenzinnigheden<br />
zijn zij grillig, en de neiging, welke monval op dit<br />
oogenblik beheerschte was, de ingetogenheid van je<br />
zennemours, wiens zedekunde meer dan eens<br />
zijn oog mishaagt had, te niet te maken.<br />
Hij begaf zich op eene geheimzinnige wijze bij<br />
florimonde, die aan hare kaptafel zat. Mevrouw,<br />
zeide hij haar, op eenen vrolijken toon, o! welk<br />
eene fchoone ontdekking heb ik daar gedaan. Ik<br />
zal tegen het avondmaal een jongman tot ü brengen,<br />
dien ik als iet zeer zeldfaams en eenig in zijn foort<br />
befchouw. 't Is een. wijze, wiens hart onwrikbaar<br />
is, hij is ongevoelig voor alle de aanloklijkheden<br />
der vermaken en des wellust. Ik heb de aartigfle<br />
en fraaifte meisjes op hem afgezonden, gewapend<br />
met de fchoonfte en vriendelijkfte zwarte oogen; zij<br />
hebben niets op zijn hart uitgewerkt, noch iets van<br />
zijne ongevoeligheid kunnen verminderen. Tedere<br />
flo-
LUTKER'S MEISJE, III. HOOFDST. 25<br />
ilorimonde,- het Maat thans alleen aan.u die ver<br />
overing te ondernemen. Indien gij 'er in flaagt, in<br />
dien gij het trots diens wijsgeers teugclt, zal ik op<br />
nieuw mij- zelve geluk wenfchen aan uwe voeten ge<br />
zucht te hebben. — Zeer verplicht, antwoordde zij,<br />
niet een glimlach en op een' boertenden toon. Ik<br />
mistrouw die wijzen al te zeer om op mij te nemen<br />
hen te vertederen; ook geeft mij de hardnekkige we-<br />
derftand reeds te kennen van welk flag van menfchen<br />
gij fpreekt.^ Neen, hou hem bij u, 't is een fchoon<br />
Huk meubel. . . maar ongetwijvelt. heeft hij een"<br />
fchoone ftem. ... Ik zou evenwel die graag hoo-<br />
ren... 't is een geruimen tijd geleden dat- ik van die<br />
muziek niets vernomen heb. — Mevrouw, gij gaat<br />
een weinig te verre; neen, jezennemours heeft<br />
geen vrouwe ftem; 't is een goed jong mensch in<br />
alle de uitgeftrektheid van 't woord, die alles wat<br />
nuttig is ijverig beftudeert heeft; die zich inbeeld<br />
het ware geluk te vinden in 't wederftaan van alle<br />
vermaken, welke hij verleiders noemt. Dit is een<br />
klugtige wijze van denken, niet waar? maar hij heeft<br />
nog andere denkwijzen, wc!ke ik niet wil aanvoeren<br />
om u 't vermaak der verrasfing niet te ontnemen.<br />
Hoor, ik ftel meer belang in hem dan in 't vreemd-<br />
fte dier, dat uit het binnenfte der zuidlanden tot<br />
ons kan overgevoerd worden. Wat aanbelangt hem,<br />
te overwinnen, ik waarfchouw 11, dit zal een moei<br />
lijk ftuk zijn. 't Is geen ziel, die zich door een lonk<br />
laat onderwerpen; 'er zal veel roem te verwerven<br />
B 5<br />
z i<br />
j n
25 GESCHIEDENIS VANEEN<br />
zijn in 't vernederen van dien held der kuischheid,<br />
dien nieuwen fcipio, die niet eens bijgellaan word<br />
van 't goud, het welk de leidsman wel kan ge<br />
weest zijn van dien ouden held. Monval voegde<br />
hier, ik weet niet hoe veele woorden, nog bij, om<br />
florimonde inteboezemen welke omzichtigheid 'er<br />
gebruikt moest worden om eene zoodanige onderne<br />
ming te doen wel uitvallen. Zij behoefde nogthans<br />
geene onderrigting deswegens: de vrouwen weten in<br />
dat ftuk meer dan de mannen van de meeste onder<br />
vinding daar over kunnen zeggen of uitdenken. Na<br />
over en weder nog een wijl tijds gefchertst te heb<br />
ben, fcheidden zij van eikanderen.<br />
V I E R D E HOOFDSTUK.<br />
~'|"0en dergelijk voorftel mishaagde florimonde ten<br />
uiterften; dan, de eerfte plicht van haren ftaat was<br />
geene onvergenoegdheid te toonen maar te veinzen.<br />
Zij zuchtte dikwerf over de onverfchilligheid, welke<br />
zij in haaren toeftand en omftandigheden moest laten<br />
blijken, en dat zij geftadig zich alles moest laten<br />
welgevallen, 't Was met weêrzin dat zij de taal der<br />
ondeugd aannam, want zij verfoeide dezelve in 't<br />
binnenfle van haar harte; maar fints hare jeugd me<br />
de-
LUTHER'S MEISJE, IV. HOOFDST. E?<br />
degefleept in eenen Maat, welke niet van hare keuze<br />
was, bezat zij geen Merkte genoeg om haar beroep<br />
te laten varen, om dat een lui en gemakkelijk leven,<br />
om zoo te fpreeken , alle de wegen gefloten hield,<br />
welke naar haare ziel leidden, en zij dat moedig be-<br />
fluit verloren had, 't welk het eigendom en de eer-<br />
Me belooning van de deugd is: hoe, zeide zij, bij<br />
zich zelve, een wijs en^ deugdfaam jongman in 't<br />
huis van monval! dit 's waarlijk een vreemd ver-<br />
fcbijnzel! En wat toch kan twee zulke tegen eikan<br />
deren ftrijdende karakters te famen vereenigen? De<br />
eerlooze! welk een rol zoekt hij mij te doen fpeelen!<br />
maar laten wij veinzen en met eene nog Merker ver<br />
achting , de verachting betaalen, onder welke hij<br />
mij wil verpletten.<br />
Monval, ten zijnent weder gekomen, kwam tegens<br />
den avond, jezennemours in deszelfs kamer cp-<br />
zoeken. Hij vond hem maar even thuis gekomen.<br />
Nieuwsgierig met die gemeenzaamheid of liever met<br />
die befchaafde vrijpostigheid, welke de gunstelingen<br />
der fortuin zich gemakkelijk eigen maken, vatte hij<br />
een dier blaauwboekjes op, welke op de tafel ver-<br />
fpreid lagen; met groote letters zag hij op een der-<br />
zelven: Middelen om den impost eenvoudiger te waken<br />
ter verligtir.ge van het volk. Jezennemours meen<br />
de ter goeder trouwe dat het zijn plicht ware zich<br />
met dergelijke ontwerpen bezig te houden in het huis<br />
van eenen algemeenen pachter. Alles wat hij aan ta<br />
fel gehoord had, deed hem geloovcn dat men met<br />
ernst
A$ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ernst bedagt was om deswegens een eenvoudig en<br />
juist ontwerp te maken, en hij had zich tot dit<br />
werk gezet met alle de goede trouw en oprecht<br />
heid van iemand zonder ondervinding; hij kittelde<br />
zich reeds heimelijk met verfcheide gedagten, welke<br />
hem toefcheenen gelukkig en onwederfprekelijk te<br />
zijn. Monval, om zijne eenvoudigheid lagchen-<br />
de, zeide hem: ik wil wedden dat dit overtui<br />
gend ftuk door u ter perslê word gefchikt; zoo iets<br />
laat zich in een verloren uur, of uit nieuwsgie<br />
righeid lezen, gelijk de gefchiedenis van China,<br />
maar de heeren fchrijvers van zulke ftukjes, gelij<br />
ken naar lieden , die aan den kant eener rivier<br />
ftaan te fpreken, om eenen anderen loop aan den<br />
ftroom te geven, zonder nogthans het minfte werk<br />
tuig bij de hand te hebben, waarmede het werk<br />
te beginnen, 't Is fchoou , gemakkelijk en ligt in<br />
de befpiegeling een goed burger te zijn; met 'er<br />
tijd zult gij u eenen patriottifchen roem verwer<br />
ven; men zal van u en van uwe hervormings<br />
denkbeelden fpreeken; maar ik waarfchuw u, weest<br />
verzekert dat alles zal blijven zoo als het is.<br />
Misfchien, antwoordde jezennemours, maar al<br />
vorens een ontwerp ter uitvoer gebragt kan worden,<br />
moeten de gedagten het eerst ontworpen hebben.<br />
Door 't menigvuldig herhalen van gezonde denk<br />
beelden, zal men dezelven misfchien eens aanne<br />
men, al ware het flechts uit wispelturigheid. Elk<br />
burger bezit het recht om zijne wijze van zien aan<br />
den
T,TTTHER.'s MEISJE, IV. Hoo»nsT. *5<br />
Ben dag te leggen, wanneer het algemeen belang<br />
'er in betrokken is. De kundigheden, door een<br />
gansch rijk veripreid, zijn het eerst gekomen uit<br />
het vertrekje of hutje van eenige bijzondere lieden,<br />
die afgezonderd leefden en bij niemand bekend wa<br />
ren. Ik geef wat ik kan geven, mijne gedagten<br />
zijn mijn eenigften eigendom en die beftede ik ten al-<br />
gemeene nutte. Dat elk aan zijnen kant even zoo<br />
veel doe. Gij hebt gelijk, hernam monval,<br />
fchrijf en hou u bezig. Zie de openbare orde, huis<br />
houding en 't geluk in 't zwart op uwe papieren:<br />
zulks verdrekt altoos tot troost; het geeft vermaak<br />
wanneer men 'savonds naar bed gaat; men is al voo<br />
rens te gaan flapen een oppermagtig vorst, en 'snachts<br />
kan men gemakkelijk ten troon ftijgen. Dan, daar<br />
wij beiden wakker zijn, zoo laten wij, bidde ik u,<br />
van iet anders fpreeken.<br />
Ik heb in u, mijn waarde jezennemours,<br />
en wel met vermaak eene wijze van vrijdenken be<br />
keurt,-welke ik bemin; zoo ik dezelve vrij dikwijls<br />
bedreden hebbe, 't gefchiedde om u te beter te toct-<br />
zen. Uw laatde tooneel met het jonge meisje heeft<br />
mij overtuigt, hoe dandvastig gij uwe grondbeginfe-<br />
len blijft aankleven. Ik kan dezelve niet wel aan<br />
nemen, maar ik hoor ze ten minden van verre in u<br />
bewonderen; ik wil u in kennis brengen met eene<br />
vrouw, wier karakter veel overeenkomst heeft met<br />
het uwe; zij bezit een gezond en geoeffend verdand<br />
en bemind zeer de wijsbegeerte, haare gefprekken zijn<br />
be-
$« GESCHIEDENIS VAN E Eïf<br />
belangrijk; kortom 't is eene vrouw, die den eerbied<br />
van de ganfche wereld verdiend, en die, om haar<br />
met een woord aftefchilderen, mij naauwlijks bij haar<br />
zou dulden, zoo ik niet in hare tegenwoordigheid<br />
de drie vierde mijner ftoute en vrije gevoelens ver<br />
borgen hield. Zij duld mijne bezoeken om dat ik<br />
haar enkel kom zien als een vriend, dien zij uit<br />
hoofde van haare wereldkennis niet wel kan afwijzen.<br />
Haar gelaat is zoo kuisch als haare ziel, zij be<br />
neemt den rijkdom, die haar omringt, alle de kleu<br />
ren van pracht en weelde. Hare eenvoudigheid is<br />
edel en ftemt volkomen over een met alle hare da<br />
den; haar huis en zij 't is alles één. Ik heb buiten<br />
haar nog geene vrouw ontmoet, in wier hart edel<br />
moediger en fchoner gevoelens heerschten. In één<br />
woord, ik weet haar niet beter te vergelijken dan<br />
bij u, ik wil derhal ven u 't genoegen verfchaffèn u<br />
met haar bekend te maken. Onder mijne befcherming<br />
kundt gij haar dikwijls bezoeken en eerlang zult gij<br />
mij dank betuigen u bij haar gebragt te hebben.<br />
Haar mond opent zich niet dan om iet fchoons en<br />
treffends te zeggen. Ik wil het vermaak, het<br />
welk ik u toefchik, niet verwijlen, en daar ik<br />
dezen avond bij haar uitgenodigt ben, zal ik u bij<br />
haar inleiden, en wij 2 u H e n t e f a m e n fpij- zeiJ#<br />
VIJF-
LUTKKR'S MEISJB, V. HOOFDST» $1<br />
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
De buigzaamheid van jezenaemours, die nooit<br />
eenig bedrog vermoedde , noch den minften arg<br />
waan had van de ftrikken die men hem fpande,<br />
hoorde dit gefprek aan met een foort van onver-<br />
fcbüügheid, en begaf zich met monval naar<br />
het huis van florimonde. Hij was met hem in<br />
Vijftig huizen geweest, waar hij enkel gelet had<br />
op 't geene met zijne wijze van denken overeen<br />
kwam , al het overige achtte hij niet. Bij<br />
zijne aankomst werd hij wel ontvangen, hij zag<br />
eene vrouw van eene edele en majestueufe leest,<br />
wier deftig gelaat en achtbare houding niets van<br />
het trotfche had. Bij hare zedigheid ontwaarde<br />
men iet blijgeestigs in haar gelaat; bijzondere<br />
bevalligheden matigde.dat gene, het welk op het<br />
eerfte voorkomen iet ernftigs en peinzende had.<br />
Zij drukte zich met zoo veel naauwkeurighcid,<br />
klaarheid en verftand uit, dat men als gedwongen<br />
wierd naar haar te luisteren. Jezennemours<br />
brandde reeds om zich in 't gefprek te mengen,<br />
en om met haar op haren trant te redeneeren;<br />
want hunne zielen waren het reeds eens, en kwa<br />
men zoo overeen in denkbeelden dat zulks hen<br />
niet eens vreemd fcheen,<br />
De
•3* ' GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
De fpijs Wierd aangeregt, dezelve was eenvouw-<br />
dig zonder toefiel en droeg het kenmerk des kie-<br />
fchen en huishondelijken fmaaks van haar, die<br />
dezelve beitelt had. Florimonde fcheen iets<br />
vrolijker en verfierde de wijsheid met eenige fijne<br />
en geestige gezegdens; als zij lachte gefchiedde<br />
zulks met zoo veel welvoeglijkheid, dat de rozen<br />
harer wangen geleken naar het zuivere inkarnaat<br />
'der maagdelijke fchaamte. De gasten fchenen alle<br />
uitgekozen, en 't geen jezennemours te meer<br />
verzekerde van hare oprechtheid was, dat mon<br />
val zijne lcsfe tong beteugelende niets voortbragt<br />
dan 't gene volmaakt overeeuftemde met het zedige<br />
der godheid, die het hoofd der tafel was.<br />
Jezennemours had veel moeite om affcheid<br />
van haar te nemen; hij die in alle gezelfchappen<br />
van monval gemeenlijk zweeg en peinsde, had<br />
eenklaps aan zijnen ziel alle veerkragt bijgezet;<br />
met vermaak nam hij deel aan 't gefprek en fpreid'<br />
de alle de fchatten en rijkdommen van zijnen<br />
geest ten toon, met het innerlijk en eigenaartig<br />
verlangen van te behagen. Florimonde, die<br />
edclaartig en gevoelig was, beloonde hem met<br />
haare oplettenheid en aandagt, welke altoos, wan-<br />
neer zij van eene fchoone vrouw komt, het vuur<br />
dat zij verwekt, levendiger doet blaken.<br />
Monval had flechts weinig gefproken, als of<br />
hij zich onwaardig rekende zijne beuzelarijen te<br />
vermengen met dien ftatigen en ernftigen toon.<br />
Te
LUTHER'S MEISJE, V» HÖOFDST. 33<br />
Te huis gekomen vervvagtte hij dat jezenne<br />
mours hem zou aanfpreken over florimonde $<br />
en toen gaven zijne antwoorden blijken van dert<br />
diepen eerbied, waarmede hij voor haar doordron<br />
gen fcheen. Ik meen u niét bedrogen te hebben j<br />
zeide hij, het is eene beminnenswaardige vrouwj<br />
maar ik ben niet gefchikt om naar haar hart te<br />
dingen; zij weet dat ik een lichtmis ben; daaren<br />
boven is zij te volmaakt voor mij, en des bepaal<br />
ik mij enkel tot het nut van hare verkeering; -—1<br />
Jezennemours haakte naar 't oogenbiik om al<br />
leen te zijn, elke getuigen was hem lastig* We<br />
dergekomen tot zich zeiven, zeide hij: zie daar<br />
dan eindelijk, federd ik mij in deze hoofdflad be-<br />
vinde, de eerde vrouw, die ik heb mogen befchoiH<br />
wen zonder over haar te bloozen. Deze is de<br />
eenige welke ik tellen kan na mijne waarde fuzan-<br />
na; zelfs heeft zij iets van haren geest, van hare<br />
bevalligheden, van haare zachtaartigheid, evenwel<br />
mist zij haar teder harn Neen, geen vrouw kan<br />
een dergelijk hart hebben. Hoe zeer verfchilt haar<br />
huis, daar ingetogenheid en eerbaarheid heertenen*<br />
van dat, het welk ik bewoon! waarom kan ik<br />
niet altoos leven in een keurig gezelfchap! daar<br />
hoort men geene dier trotfche gefprekken, welke<br />
de menfchelijkheid hoonen, daar fnapt en twist<br />
men niet over die ijdele en wanhopige ftelzels,<br />
welke wreedelijk konstmatig de rede ergeren en het<br />
hart knellen. Eene' kieene boerterij is 'er geoor-<br />
G loftj
34<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
lofc, deze wekt den geest op, verfierd dien met<br />
bloemen , terwijl het vérftand 'er op zijn regte<br />
plaats is.<br />
Eenige dagen daar na ftelde monval 'hem voor,<br />
om nogmaal een avond te gaan doorbrengen in het<br />
zelfde huis. Deze nam zulks gereedelijk aan. Aan-<br />
gemoedigt door de wijze, op welke hij 'er ont<br />
vangen werd, aangevuurd door de tegenwoordigheid<br />
en den glimlach van de beminnelijke florimonde,<br />
verhief bij zijn toon in het gefprek; want anders<br />
was zijne ziel kalm en ftil, en bezat in den groot-<br />
ften drift eene zekere bedaardheid. Monval zette<br />
hem kwaadaartiglijk aan, en wikkelde hem in den<br />
twist; hij liet zich daar op met nog meerder drift,<br />
met meerder welfprekenheid en vrijheid hooren dan<br />
de eerfte keer. Bij dit tweede bezoek, uitte, hij<br />
openlijk cle grondbeginzels, aan welken hij gehegt<br />
was, met de onachterhoudenheid, welke uit eene<br />
inwendige overtuiging voortkomt. Florimonde,<br />
hcusch en vriendelijk, begunftigde dien gloed en<br />
gaf een wenk van goedkeuring aan elke trek, wel<br />
ke haar vleide. Van dat oogenblik af bij haar<br />
toegelaten, en zelfs van haar gelief koost, verlie<br />
pen 'er weinige dagen dat zij geen bezoek ontving<br />
van jezennemours, en de vrijheid, die hij 'er<br />
genoot, ontwikkelde allengskens die natuurlijke vro<br />
lijkheid , welke zijne rampfpoeden zoo lang in hem<br />
verdooft hadden.<br />
ZES-
LUTHER'S MEISJE, VI. HOOFDST. £5<br />
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
C3p zekeren morgen , welken hij volgens zijne<br />
gewoonte doorbragt rr.et lezen en fchrijven, want<br />
hij vermengde geerne die beide aangename bezig<br />
heden, kwam monval bij hem aan de kamerdeur<br />
tikken, doch op zulk eene wijze dat de deur zich<br />
opende. Hij wierp zich terftond in een ftoel, en<br />
zonder de minfte vooraffpraak te maken , zeide<br />
hij tot jezennemours: mijn waarde, gij moet<br />
mij thans eens openhartig antwoorden. Indien gij<br />
voor de eerde maal uwes leven, u van eene logen<br />
bediende, zou ik zulks terftond ontdekken; maar<br />
ik bezwcere u vooraf, en dring 'er zelfs op aan<br />
te gehoorzamen aan uwe neiging, en geenzins voor<br />
den dag te komen met eene erkentenis, welke gij<br />
zoudt meenen kunnen mij fchuldig te zijn. Ik ontfla u<br />
daar van, fchoon ik zeer wel Weet, dat zulks geen<br />
pak voor uw hart zij. Ik bedien mij van deze taai<br />
om u aantefporen vrij en rond te handelen, zonder<br />
aan eenigen band gebonden te zijn. Florimonde<br />
gaf mij gisteren heimelijk te verflaan dat zij een<br />
vertrouwd mansperfoon, van onberispelijke zeden en<br />
braafheid nodig had; een man daar zij zich op zou<br />
de mogen verlaten; kortom, een vriend, die bij de<br />
warmte der "vriendfehnp, de kieschheid van 't ge-<br />
C 1 voel
% GESCHIEDENIS VAN «EN<br />
voel voegde: zij fprak van geene belooning, orfi<br />
dat zij die te ver beneden het dienstbewijs reken<br />
de. Florimonde is rijk, beeft veel crediet, en<br />
is algemeen bemind; hare zaken die een weinig in<br />
de war zijn, vorderen minder kundigheden, dan wel<br />
een vaardigen en aanhoudenden ijver. Ik heb u aart<br />
haaf voorgeftelt, en' zij fcheen op uwen naam<br />
eenigzins getroffen. Zij peinsde eenige oogenblikken<br />
en met eenen duidelijken lach van weltevredenheid,<br />
Verzogt zij mij uwe beveiliging te bewerken. Ik<br />
fta u niét aan haar af, verftaat gij! ik wil dat<br />
mijn' huis altoos het uwe zij; wij zijn voor ons<br />
jeven verëenigt; maar daar florimonde in allen<br />
opzichte eene achtingswaardige vrouw is, zult gij,<br />
door hare belangen u aantetrekken, uwen vriend<br />
en den haren dienst doen. Veel tijd zal het u niét<br />
kosten en veel moeite zal ' e r niet aan vast zijn,<br />
een weinig overleg en een goeden wil is alles wat<br />
'er toe vereischt word. Voor 't overige zal het<br />
voor u niet kwaad zijn door eigen oogen te zien<br />
hoe eene huishouding beftuurt word, dit zal u<br />
duizend dingen leeren kennen, welke men volftrekt<br />
dient te weten, e„ welke gij „i e t eens vermoed<br />
De ganfche zaak vordert flechts een uur daags van<br />
u, zij zal u gelegenheid verfchaffen tot kleene<br />
nangename togtjes, en gij, die zoo veel behagen<br />
fthept in alles te zien, zult met onderfcheiden<br />
«den omgaan: hier door zult gij d e m e n f c h e a<br />
leeren kennen, ' £ g e e n immers uw verlangen is?<br />
kom
LUTHER'S MEISJE, VI. HOOFDST. 37<br />
kom aan, kleed u, zij wagt op u, toef des niet<br />
haar aangenaam te verrasfen.<br />
Jezennemours, ontzet over een voordel, het<br />
welk heimelijk de verlangens van zijn hart begun-<br />
fligde, kon Hechts eenige weinige woorden uitbren<br />
gen, 'm maakte eenige tegenwerpingen, doch die<br />
hij zonder wederzin zag oplosfcn. — Gij weet,<br />
zeide hij, dat ik mij in alle zaken laat leiden door<br />
dat natuurlijk gezond verftand, % welk alle men,<br />
fchen toebehoord. De post, welke ik bij u beklee-<br />
de is Hechts voor mij eene bediening daar geene<br />
moeite aan vast is: uwe ongemeene edelmoedig<br />
heid liet mij toe mijn eigen fmaak te volgen, maar<br />
hoe zal' ik mij kunnen redden uit eene verwarring<br />
van zaken van welke ik geen kennis heb? —<br />
wat dat aanbelangt, hernam monval, men heelt<br />
lieden onder zich die men daartoe gebruiken kan.<br />
Een man, die aan 't hoofd van een' post is, (en<br />
dit weet ik bij ondervinding) is juist de geen die<br />
het minst behoeft bedreven te zijn in de daartoe<br />
vereischte kundigheden. Gij hebt 'er het oog flechts<br />
over te laten gaan, gij zult gebieden, en alles zal<br />
wel zijn; komt 'er iet neteligs voor, men vind in<br />
Parijs een genoegzaam aantal advokaten langs den<br />
weg. Ga,, gij zult meer bevelen te ge/en hebben<br />
tot feestvieringen, dan gij. bezoeken zult behoeven<br />
afteleggen bij pleitbezorgers. Wanneer een inten<br />
dant bij tijd, en gelegenheid een kleinen brief<br />
\yeet opteftellen, is hjj yan al 't overige ontflagen,<br />
T W<br />
C 3 ' ^ S
3S GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
't Was op dezen ligtzinnigen en boenenden toon<br />
dat hij jezennemours medeileepte , die te e.<br />
ringen wederltand bood om zich niet te laten ge-<br />
Zeggen; ook was 'er eene andere beweegreden,<br />
, die hem overhaalde, Jezennemours wej schte<br />
federt langen zijn beftaan fchuldig te mogen zijn<br />
san zijn eigen arbeid: hij zogt derhajven zich eenen<br />
weg te openen, die hem gelegenheid verfchaffen kon<br />
om zich door eigen handen een beftaan te bezor*<br />
gen, Hij had fteeds de weidaden van "monval ont<br />
vangen met geen ander oogmerk dan om hem nut<br />
tig te zijn; doch monval lag hem niet anders<br />
op, dan allerlei foort van verlustigingen, Jezen<br />
nemours begréép, dat, wanneer hij zich eenige<br />
vaste bezigheden kon geven , hij in zijne eigen<br />
oogen meer waarde zoude hebben.<br />
Nog voor den middag begaf hij zich naar flori<br />
monde, die oph«a zat te wagten: zij ontving<br />
hem ,n een wit kamergewaad, en zeide hem op<br />
eenen zedige* toon doch welke reeds vertrouwen<br />
in hem fcheen te iiellen: een onderling vriend heeft<br />
mij met lof van u gefproken, jezennemours<br />
maar uw eigen voorkomen zegt nog meer. Ik ge,<br />
loof dat ik uwe ziel «ken, mij dunkt ik heb<br />
er gevoelens in befpeurt, welke ik bemin en<br />
hoog-fchat. Mijn voornemen is om niet langer in<br />
eene<br />
ad 13<br />
zoo woelige plaats te blijven als deze hoofdf<br />
' We,ke<br />
^ aangenaam kan wezen aan<br />
b m<br />
* d l c<br />
^Nfc in 't gedruis verkiezen te zijn<br />
en
LUTHERS MEISJE, VI. HOOFDST. 39<br />
en niet verlangen immer met zich zeiven te ver-<br />
kecren. He heb altoos een Uil leeven bemind, niet<br />
om afgezonderd en eenzaam te zijn, maar een<br />
leven bepaalt binnen den engen kring,van een kleen<br />
en uitgelezen gezelfchap. Ik heb vier mijlen van<br />
hier een buiten, het welke alle de gemakken en<br />
geneuchtens des levens in overvloed levert, aldaar<br />
wil ik mij aan de bekoorlijkheden van 't land-le<br />
ven overgeven; mijne gezondheid zal 'er te beter<br />
om ziin, en de ftilte van een fchoon landgoed zal<br />
misfchien kalmte aan mijne ziel fthenken. ft heb<br />
een vriend nodig (en dien ik nimmer eenen ande<br />
ren tijtel meen te geven) om het oog te houden<br />
over alles wat het beftuur van dat goed raakt,<br />
die zich verwaardigt acht te geven op alles wat<br />
den rijken in ftaat (telt goed te doen aan hun die<br />
hem omringen. Indien ik in dien vriend een ge<br />
voelig karakter vind*, een ziel, die met de mijne<br />
overeenftemt, en een man voor wien ik mijne ge-<br />
"heimfte gedagten kan openleggen maar wat<br />
fpreek ik van vinden? ik heb hem gevonden, ja,<br />
ik heb hem gevonden, riep zij uit, blo ozende op<br />
eene edele wijze, en jezennemours aanziende<br />
met. die zegepralende bevalligheid, welke zoo eigen<br />
is aan de vrouwen, en welke zij tot het toppunt<br />
van volkomenheid weten te brengen. Jezenne<br />
mours antwoordde alleen met eene buiging, en na<br />
een weinig zijne blijdfchap en ontroering verborgen<br />
te hebben gehouden, zeide hij met eene bevende<br />
C 4 fi fm<br />
-
4® GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
$mw: ach! mevrouw, Wie zoude de bedienin»<br />
kunnen weigeren, welke gij mij aanbied? ik J<br />
N mijn ijver infpajmen om die itreelende keuze 'te<br />
Verdienen.' meer kon hij niet uitbrengen; hij ftot-<br />
terde nog eenige woorden, doch zonder zin en fa-<br />
menhang, Florimonde, nog meer opgeluistert<br />
dan te voren, geliet zich zijne ontroering niet te<br />
bemerken: zij fprak veel van ontwerpen, van in<br />
richtingen, die den armen landman nuttig zouden<br />
?ijn, van een weg dien zij wilde aanleggen, langs<br />
Welken de boer zijn veldgewas gemakkelijker zou<br />
kunnen Vervoeren, en jezennemours ftond op-<br />
getoogen, dat 'er zich eene gelegenheid aanbood<br />
om den boer wel te doen. Zij deed hem eene be-<br />
fchnjving van haar kasteel, van haare boerenplaat<br />
zen, en van al het tuig dat tot den landbouw be<br />
hoort. De ziel van onzen jongen wijsgeer wsis<br />
dronken van vreugde. Hij zag zich reeds in de<br />
fchaduw dier zacht ruisfchende boomen, hij dwaal<br />
de reeds door die aangename beemden, en wandel<br />
de langs die verfrisfende watervallen met een boek<br />
in de hand waarin hij op zijn gemak wijsgeerte<br />
en flaatkunde las, welke hem in ftaat ftelde een<br />
weinig praktijk bij het bekoorlijke der befpiegelin-<br />
te voegen. ••' ' 9
LUTHER'S MEISJE, VU. HOÓFDST. 41<br />
Z E V E N D E HOOFDSTUK.<br />
De fchatrijke monval verheugde zich dat hij<br />
een gedeelte zijner ontwerpen zag wclgelukken. Dat<br />
landhuis, alhoewel vrolijk en prachtig, was een<br />
zijner minfte buitengoederen. Hij had het fchier<br />
verlaten federt hij elders een halsrechter was gewor<br />
den, en zijne bosfehen ftootten aan die van den<br />
monarch. Hij bezat alle de vorftelijke tijdverdrijven,<br />
de harten en zwijnenjacht. Zijn fortuin vond enkel<br />
in Parijs de hoofdftof, zijne verbazende fchatten<br />
waardig; hij verliet die ftad niet meer, om dat<br />
zijne menigte grillen en eigenzinnigheden dagelijks<br />
niet kon ingewilligt worden dan in eene plaats waar<br />
een groot aantal behoeftigen op zoo veelcrlei wijzen<br />
werkt voor 't vermaak der rijken.<br />
Indien hij van zich kon verkrijgen jezenne<br />
mours te misfen, 't was om hem in 't vervolg<br />
beminnelijker en beter gevormt weder te bekomen,<br />
wanneer hij hem meende intewijen in zijne verma<br />
ken en grondbeginzelen. Hij had hem aan flori<br />
monde toevertrouwt, ten einde deze hem zoude<br />
onderrichten en tot een gezellig mensch maken;<br />
hij had ' dit landhuis daartoe verkoren om te beter<br />
den fmaak te ftreelen van jezennemours boer-<br />
fche wijsbegeerte; in 't kort, hij wilde van hem<br />
zijn leerling maken; want de losbandigheid van 't<br />
C 5<br />
H R T L T
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
hart en van 't verftand heeft (wie zou het geïoo-<br />
ven) almede hare pochers en hoogleeraars!<br />
De dag tot de afreize was bepaalt; de koets<br />
Hond gereed, zes fchoone kloeke paarden, welke<br />
men zorg droeg te vcrwisfeien, vervoerden in het<br />
zelfde rijtuig de fchoone florimonde en den wijs<br />
geer, die, den ganfehen weg over, verrukt was<br />
op 't gezicht der akkers en heuvel en, en de fchobh<br />
heden daarvan deedt bewonderen aan zijne gezel-<br />
liane, nu en dan iets uit virgilius en thomfon<br />
bijbrengende en tusfehen beide een landlied van<br />
eigen vinding daarbij opzeggende.<br />
Men kwam ter beftemde piaatze aan. Het huis,<br />
't welk voor een zoo vermogend man als monval<br />
weinig te beduiden had, fcheeïi een heerlijk kas<br />
teel te zijn in 't oog van jezennemours. Hij<br />
verloor zich in al het gene tot hetzelve behoorde,<br />
hij nam nog dien zelfden dag bezit van alles,<br />
'liep de hoven, de ondeihoorige boeren plaatzen en<br />
een groot gedeelte van den grond af. Den gan<br />
fehen nacht door droomde hij enkel van de ver<br />
maken des landlevens en van den akkerbouw; hij<br />
zag niets dan huppelende kudden ; hij dronk in<br />
zijnen droom de melk der z'waargeinjerde koeijen,<br />
bij at van den heerlijken ooft der omgaande vrucht-<br />
boomen, en hij ontwaakte in 't midden van het<br />
feest des wijnöogsts.<br />
Wat vermag de neiging niet? jezennemours<br />
vertoonde zich eensklaps vrij bedreven in zafeh<br />
van
LUTHER'S MEISJE, VII. HO OFDST. 43<br />
van welken hij nooit eene bijzondere ftudie gemaakt<br />
had, met behulp van een boek over den land<br />
bouw, het welk hij al vroeg des ochtends inzag,<br />
en geleid door zijn eigen gezond verftand en goed<br />
eordeel, liet hij alles naar zijn eigen zin verrich<br />
ten, en alles viel wel uit, om dat hij alles met<br />
goedheid en bezadigdheid den landlieden voordroeg,<br />
het geheim bezat hen aan zich te verbinden, hen<br />
voorging met zelve méde te werken, en om dat<br />
zijn ijver fproot uit eenen vluggen en levendigen<br />
aart, welke gemeenlijk ook op anderen werkt. —-<br />
Me i zou voor hem fchier 't onmocglijke gedaan<br />
hebben, doch hij vorderde niet dan eenen matigen<br />
arbeid, dien hij zelfs tot eene vermakelijke bezig<br />
heid wist te maken. Het huis, 't welk te voren<br />
treurig en eenzaam ftond, kreeg een vrolijk en<br />
lustig aanzien. Ik weet niet welke beweeging 'er een<br />
aangenaam gedruisch voortbragt. Overvloed en<br />
vrolijkheid, welke nooit van eikanderen behoorden<br />
afgefcheiden te zijn, fcheenen zich te vereenigen<br />
om de ligging der plaats te verfraijen. De verma<br />
ken, welke men op 't land fmaakt, zijn leven<br />
dig, om dat men ze eigens voortbrengt, om dat<br />
ze uit dagelijkfche bezigheden fpruiten, en om dat<br />
ze ons door geen Imder bezorgt worden; zij heb<br />
ben niets vooraf bereids, en daar ze overeenftern-<br />
men met de eenvouwdigheid der natuur, zijn ze<br />
zachter en aangenamer.<br />
't Is
44 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
't Is hier noodig te zeggen, dat florimonde<br />
doorging voor de eigenaarfter van dit kleene land-<br />
goed ; dat hetzelve aan haar was toegezegt, en<br />
dat ze daar, te voren , haar verblijf gehouden<br />
had; om die reden waren alle de bruikers<br />
jezennemours zoo onderdanig, Florimonde<br />
was boven alles aanbevolen den jongman onder<br />
haar gebied te krijgen, zij had reeds eene heime<br />
lijke genegenheid voor hem opgevat, welke haar<br />
tot dien tijd was ombekent geweest, zij gebruikte<br />
ten voordeele yan eene heimelijke vlam de ftrikken<br />
welke monval haar had in de hand gegeven.<br />
Zij had zich gezengt aan den fakkel der liefde,<br />
terwijl zij enkel 'meende te fpotten; zij befpeurde<br />
dat zij ernftig beminde, en dat zij reeds verwon<br />
nen was van hem, dien zij moest doen bukken.<br />
Aan haar zelve oyergegéeven en alleen met dien<br />
genen, dien zij niet meer kon vermijden , was<br />
het haar niet mogelijk voor zich de heerfchappij<br />
te ontveinzen, welke hij over haar bekomen had;<br />
dan, hoe meer zulks tot eene ware liefde aan-<br />
wakkerde, te ingetogener gedroeg zij zich. Een<br />
inwendige zedigheid was haar als aangeboren; zij<br />
b.leef volftandig getrouw aan derzclver wétten;, in<br />
Weerwil der misftappen hares levens; misftappen<br />
yan hare onbedagte jeugd en van gewelddadige<br />
qmftandigheden, meer dan van eene wezenlijke<br />
neiging. Zij zou van een onbefproken zedelijk ge r<br />
drag geweest zijn, zoo men haar door verleiding<br />
niet
LuTHÈk*s MEISJE, VII. HOOFDST. 4£<br />
niet aan het dooien gebragt had: zij kende alle<br />
de affchuwlijkheid der ondeugd, en van verre op<br />
het beeld der deugd ftarende , zuchtte zij , en 'r<br />
fmerte haar dat zij haaren loop niet weder kon<br />
beginnen. Blozende over de ongeregeldheden van<br />
anderen meer clan over die van haar eigene, hart<br />
grondig haare vorige levenswijze verfoeijende, oor<br />
deelde zij zich thans onwaardig immer bemind te<br />
worden. Zo menigwerf zij jezennemours zag,<br />
verlangde zij haar kleed des onfchulds nog te<br />
bezitten $ om hem een zuiver hart te konnen aan<br />
bieden, 't geen hem alleen zou toebehoort hebben.<br />
En daar de eer haren afgod was, deedt zij ten<br />
minften eene poging om het overdreven en wan<br />
hopige vaars van boileau<br />
Het is mst de eer als met eeti eil.ind, dat van rotzen<br />
En klippen is omringt, daar haven is noch (h-and:<br />
Eens afgeweken komt men nooit daar weer aan Land.<br />
te doen liegen, eil wedertekceren tot den Haat<br />
uit welken men haar had weggerukt. Maar waar<br />
om zou eene uiterfte poging die zegepraal niet<br />
Verdienen ? waarom zou men door een waar be<br />
rouw niet op nieuw binnen den tempel van on-<br />
fchald kunnen geraken? blijft dezelve dan altoos<br />
gefloten om eenen enkelen misflap. Jezenne<br />
mours aan zijnen kant, zijne heimelijke begeer-<br />
tens doemende, oordeelde dat ze honende waren<br />
voor eene zoo kuifche fchoonheid; hij befchouwde<br />
zijn
GESCHIEDENIS VAN I£S<br />
zijn hartstocht als de beginzelen van eene misdaad,<br />
als eenen wezenlijken aanflag op de eerbaarheid<br />
en als eene misdadige trouwloosheid.<br />
AG T S TE HOOFDSTUK.<br />
IVxen moet weten dat jezennemours reeds<br />
bemind had en nog beminde: maar zij, die<br />
hij liefde toedroeg, was afwezig ; hij wist niet<br />
waar zij zich bevond; haar fpoor was voor hem<br />
geheel verboren; hij leefde in die wreede en<br />
fmertelijke onzekerheid of hij haar wel immer zoude<br />
wederzien. Misfchien beminde hij enkel eene fcha-<br />
duw, en in weêrwil van al den gloed eener eerfte<br />
liefde, in weêrwil van de herdenking aan een zoo<br />
geliefd voorwerp, eene herdenking fomtijds Merker<br />
treffende dan de tegenwoordigheid zelve, was het<br />
geenzins in den ouderdom van twee-en-twintig jaa-<br />
ren, dat men zich voed met tranen die men ftort<br />
op het graf eener meestresfe. De afwezigheid<br />
vernietigt de liefde niet, maar doet' haar bijwijlen<br />
fluimeren, om haar nogthans met meer vuur te'<br />
doen ontwaken. Daarenboven dienden de menig<br />
vuldige gefprekken, welke jezennemours met<br />
florimonde had, en welke men, zoo men<br />
Wil, verkeeringen tusfehen vier oogen kan noemen,<br />
naar mijne gedagten niet om 'dien vlam te fmoo-<br />
ren, dien elk aan zijne zijde poogde te blusfen.<br />
Dan,
Lu-rnna's MEISJE, VIII. HOOFDST. 4?<br />
Dan't is bekent waar dergelijke beftrijdingen<br />
op uitkomen. Zij zagen eikanderen telkens en<br />
geftadig met een nieuw vermaak. Hun hart was<br />
vervult met zaken, welken zij malkanderen niet<br />
durfden zeggen. Florimonde volgde met een<br />
ftrooi-hoed op hei hoofd den landzorgeiijken jezen<br />
nemours in de veldbezighedcn, en fomwijlen<br />
poogde hare fchoone hand den vlegel optebeuren<br />
om het goudgeel graan te helpen dorfchen; dan<br />
eens drukte zij met eene tedere vinger den uier,<br />
welke de melk doet vlieten , en het was van<br />
die melk dat jezennemours met te meer ge<br />
neugte dronk.<br />
Op zekeren avond toen hij, na de hitte van<br />
den dag, florimonde naar een boschje geleidde,<br />
het welk tot eene wandeling was aangelegt, dron<br />
gen zij in hunne wijsgeerige gefprekken tot diep<br />
in een laan, waar verfcheide zoode-hoopen hen<br />
ten zitplaats dienden, en op welke men juist<br />
niet het flechtst gezeten was. Florimonde zich<br />
met die onachtzame kwijning, welke zoo wel<br />
aan de bekoorlijkheden veegt, te nederzettende ,<br />
luisterde, antwoordde weinig, liet haar oog dan<br />
over het groen , dan door de takken waaren,<br />
fchecn niets te zien, terwijl aan haren zachthij-<br />
genden boezem eenige dier zuchten ontfnapten,<br />
van welken een getuigen geen reden kan geven<br />
wanneer de oorzaak hem onbekend is. De fcha-<br />
duwen wierden langer, en de zon, die men reeds<br />
niet
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
niet meer'zag, fpeelde nog even met hare pur-<br />
pere ftraalen ddor 't kreupelhout. Men zoü<br />
hier gaarne den dagètrfaad Willen afwagten, zeide<br />
florimonde, deze plaats is die niet te verkiezen<br />
boven die prachtige falonnen , waarin men zich<br />
opfluit met de brandende lucht, welke de zon 'er<br />
ingebragt heeft? jezennemours vol van een<br />
blakend vuur, én die in de betoovering der plaats,<br />
deelde en in die van 't oogenblik , vatte eene<br />
harer handen, en dezêlve als onwillig aan zijn'<br />
mond brengende, zeide hij: — deze plaats,<br />
florimonde, heeft. veele bekoorlijkheden; maar<br />
zender u zou zij die allen misfen. . De aandoen<br />
lijke toon, op welke hij deze woorden uitte,<br />
benam aan florimonde bijna de fpraak, en het<br />
was niet dan met moeite dat zij verborg hoe veel<br />
't haar koste. om opteftaan. In de jaren van oo»<br />
fchuld zou zij gehoorzaamt hebben aan de aandoe<br />
ning die haar verweldigde; maar haar hart, dat<br />
door eene te gemakkelijke overwinning den genen<br />
vreesde te verliezen, dien zij lief had, gebood<br />
haar eene koelheid aantenemen daar zij niet voor<br />
gefchikt was; het floot zich, door de liefde zelve,<br />
voor die vervoering, welke haar bedwelmde: zij<br />
beftreed zichzelve, e n met eene ontftelde doch<br />
zwakke ftem, zeide zij: laat af, jezenne<br />
mours! en zij weerde de blakende kus af, welke<br />
hij haar op de handen drukte; zij ging h e e n met<br />
een rasfer tred, en eene fchijnbare kalmte aanne<br />
mende 4
LUTHER'S MEISJE, IX. HOOFD. 49<br />
mende, keerde zij, langs den kortften weg, naar<br />
huis , daar zij zich afzonderde, en het overige<br />
van den avond, niet weêr te voorfchijii kwam.<br />
N E G E N D E HOOFDSTUK.<br />
O nze jonge wijze, die 'van zijne wijsheid eert<br />
weinig begon te verliezen, kwam tot zich zeiven<br />
terug j en bloosde over zijn ftout beftaaili Hij"<br />
befchuldigde zichzelveii; Hoe! zeide hij, zal ik<br />
de fchroomvallige deugd verleiden, daar zij zich<br />
aan de mijne vertrouwt.' zal ik eene eerbiedwaar<br />
dige vrouw, die mij als een vriend behandelt,<br />
hoonen! en vervolgens nog onder hare oogen<br />
durven verfchijnen, met edelmoedige gevoelens<br />
voor den dag komen, die ik door mijn gedrag<br />
tegenfpreeke! zij moet mij befchouwen als een<br />
bedrieger, ais een huichelaar, die met de deugd<br />
den fpot drijft, die 'er in zijne gefprekken mede<br />
pronkt, en dezelve in zijn hart veracht. Hij ver<br />
foeide zichzelven in dat oogenblik, hij meende in<br />
het gelaat van florimonde gramflorigheid en eene<br />
billijke verontwaardiging befpeurt te hebben. De<br />
fchaamte zou hem op ftaande voet dit huis hebben<br />
doen verlaten, zoo hij niet had voorgenomen zijne?<br />
vermetelheid te beieren door den grootften eerbied.<br />
D Zon*
go GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Zonder mijne ftoutbeid, zeide hij, zou ik allengs*<br />
kens haar hart hebben kunnen winnen; maar door<br />
mijn gedrag heb ik haar mijne trouwlooze oogmer<br />
ken ontdekt, zij heeft het recht om mijne ftout<br />
heid met verachting te befchouwen; een verontwaar<br />
digend mededogen is al wat ik thans verdien. Des<br />
anderen daags durfde, hij zich niet aan haar ver-<br />
toonen; maar florimonde, die hem recht deed,<br />
en zich hield als of zij om het voorgevallene niet<br />
dagt, behandelde hem met zoo veel bedaardheid,<br />
dat jezennemours zich verbeeldde verfchooning<br />
te zullen verwerven, mits hij zijne verrukking in<br />
het toekomende konde bedwingen. Ondertusfchen<br />
drukte zijne beteugelde liefde zich in de geringfte<br />
zaken met eene onbedenkelijke omzichtigheid uit,<br />
die zoo treffend was dat dezelve meer het werk<br />
fcheen van natuurlijkheid dan van overleg. Hij<br />
bleef in zijn beftuur aanhoudend ijverig en vlijtig;<br />
zorgvuldig in alle zijne verrichtingen , was hij<br />
verre van zich deswegens eenige verdienfte toete-<br />
eigenen; hij bedoelde geene de minfte belooning,<br />
en verwagtte die niet. Hij beminde, en te vreden<br />
met eene zoo zoete neiging te koesteren, maakte<br />
-zulks het genoegen zijn's lévens uit. Eindelijk hij<br />
gedroeg zich zoo eerbiedig dat florimonde zich<br />
verplicht meende zijne, geftrenge deugd te temmen,<br />
door vriendelijke behandelingen, welke fcheenen<br />
voorttefpruiten uit erkentenis, maar die. zeer nabij<br />
kwamen aan liefde. Haare min was tot dien graad<br />
van
LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 5?<br />
van hevigheid gekomen, dat dezelve niet meer te<br />
ontveinzen ware. Haare gefprekken , haare ge<br />
laatstrekken en haare half gefmoorde zuchten ftrekten<br />
eindelijk tot duidelijke bewijzen van 't gene in<br />
haar hart fchuilde. Dit verbaasde jezenne<br />
mours, om dat een jongman die waarlijk bemind s<br />
altoos opgetogen is van de liefde die men hem<br />
betuigt. Zedig en befchroomt, begreep hij niet<br />
hóe hij een hart had kunnen innemen, 't welk<br />
hij geoordeeld had zoo fier en ftreng te zijn* én<br />
't welk hem fcheen niet vatbaar te wezen voor<br />
eenige zwakheid. Deze ontdekking * zijne ziele<br />
verrukkende, verbaasde zijne rede.<br />
T I E N D E H O O F D S T U K ,<br />
Jezennemours had nog niet gezegepraalt, niet<br />
om dat hem als aan een kind ondervinding ontbrak,,<br />
maar om dat hij eene godheid gemaakt had van<br />
zijne florimonde, en aanhield haar eenen wie<br />
rook toetezwaijen, de eeniglte hare behoorlijkheden<br />
waardig. Florimonde bekoort en verlegen,<br />
wenschte heimelijk hare nederlaag, want het was)<br />
niet meer in haar vermogen de eerbiedige aanbid<br />
ding van onzen wijsgeer te weerlbian. Zij begon<br />
0 9 Op-
GESCHIEDENIS VAR EEN<br />
op eene geestige wijze te fchertzen met die pla*<br />
tonifche. liefde, welke j ezennemoürs tot zulk<br />
eene hoogte voerde, dat hij zichzelven bedroog<br />
en zijn eigen hartstocht tegenwerkte ; dan, 't is<br />
verbazend hóe een dwaas denkbeeld, dat zich in<br />
de hersfens van een jongen wijsgeer geplaatst<br />
heeft, de ontwerpen kan verijdelen van eenen<br />
federen minnaar, en de wetten der liefde zelfs<br />
kan dwarsboomen. 't Vermogendfte dat 'er in de<br />
natuur is gehoorzaamt nog aan de beguicheling der<br />
verbeelding, en fchijnt fmert en vermaak uittedee-<br />
len, ftrijdig met het géene is vastgeftêlt. De<br />
dwaling van onze jonge jaren is nooit gematigt,<br />
zij gaat tot uiterftens en fielt altoos een fchim in<br />
de' plaats van iet wezenlijks. Florimonde be<br />
merkende met welk een hoofd zij te doen had,<br />
meende eindelijk gebruik te moeten maken van eene<br />
dier fchrandere konstftreeken , welke haar niet<br />
geheel onbekent waren; want alle vrouwen ver-<br />
ftaan ten minften het befchouwelijke van die konst.<br />
't Was nogthans voor de eerfte keer dat zij zich<br />
'er van bediende. Men kart evenwel niet zeggen<br />
of zij vergenoegt dan te onvreden ware eene<br />
loosheid te hulp te roepen .om jezennemours<br />
te lokken in de ftrikken door de hand des ver-<br />
maaks bereid.<br />
De lentelucht bezielde en vervrolijkte de natuur;<br />
het veld was met bloemen bezaait en de hemel<br />
was zonder wolken, 't Was het jaargetijde waarin<br />
de
LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 53<br />
de onverfchilligfte harten zuchten, waarin ik weet<br />
niet welke zachte dampen door de zephiertjes<br />
aangevoert, de harten neigen tot tederheid en<br />
alle wezens te famen trekken. Jezennemours<br />
was dofgeestiger en 'peinzender, florimonde daar<br />
tegen vrolijker en bekoorlijker geworden. Zij zag<br />
het oogenblik harer zegepraal naderen; zij kon<br />
hetzelve reeds lezen in het gelaat hares minnaars.<br />
Op zekeren avond , afgemat door eene menigte<br />
landverlustigingen, was zij onder betuiging van<br />
moede te zijn, gaan nederzitten, toen zij eens<br />
klaps, na 't plegen der beminnelijkftc grappen,<br />
waarin het hart zich ongeveinst en de geest zich<br />
ongedwongen vertoont, en als 't ware fchijnt te<br />
zegsen: gij ziel mij zoo ah ik ben, een fiuipert<br />
maakte. Jezennemours, die,'voor een wijs<br />
geer, met vrij veel bevalligheid gedanst had, zag<br />
haar niet meer, en zogt Jiaar met veel ijver,<br />
toen hij, na alle hoekjes* doorfnuffelt te hebben,<br />
eindelijk in een afgezondert klein tuinhuisje kwam.<br />
Daar vond hij haar, zoo 't fchecn, flapende.<br />
Het warme weer had haar den gazen halsdoek<br />
doen afwerpen , welke altoos haren boezem be<br />
dekte; deze verrukte hem door de bekoorlijkheden<br />
van deszelfs volkomenheid, want dit foort van<br />
fchoonheid heeft meer dan eenige andere haaren tijd<br />
van rijpheid. Die boezem, die zachtkens hijgde,<br />
duidde eene ten halve vcrwonne fierheid aan.<br />
Florimonde lag in die wellustige achtelooze<br />
D 3 hou-
54 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
houding, welke zich als aan 't vermaak overlaat.<br />
Hare armen ten halve uitgeftrekt fcheenen enkel te<br />
wagten om eenen minnaar te omhelzen, en aan<br />
haar hart te drukken, Haare fchoone oogen, door<br />
hare lange oogleden bedekt, 'noodigden het . be-<br />
fcheidenst gezicht zich* te verzadigen met de be-<br />
fchouvving van zoo veele bekoorlijkheden, Welk<br />
een tijdftip voor een' wijzen! Hij boog zich als<br />
wilde hij het voorwerp aanbidden, het welk hem<br />
betooverd hield. Zijne oogen waren niet alleen<br />
bevangen, maar alle zijne zintuigen werden met<br />
verrukking aangedaan. Hij Heelde een kus van*<br />
hare ten halve gefloten lippen. Zijn hand plukte<br />
de leliën van dien jagenden boezem, die zich<br />
verhief en de ftreelingen fcheen te willen .begun-<br />
ftigen, welke m'en aan denzelven befteedde. Eene<br />
diepe .zucht, en eenige onduidelijke woorden deden<br />
aan jezennemours ^emerken in welken droorn<br />
zijne minnares was weggezonken, ... o te zeer<br />
beminde jezennemours! laaten wij eikanderen<br />
beminnen. ... ik geef mij aan u over. , . ,<br />
op dat pogenblik drukte jezennemours haar<br />
met vervoering in zijne armen en herhaalde: laten<br />
wij elkandtren beminnenl florimonde ontwaakte,<br />
hare beyogtigde oogen ontmoetten die van haren<br />
minnaar. . . , zoo zij wreed had willen zijn, zou<br />
dit üneekend oog der liefde alle hare geflrengheid<br />
ontwapend hebben: maar daar zij enkel gevoel<br />
was, ftrekte zij hare armen tpt hem uit, zij<br />
Waakte
LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 55<br />
maakte zich meester van het voorwerp harer teder<br />
heid; de gelukkige droom werd voltooit. . . .<br />
Jezennemours is in 't oog van florimonde<br />
de beminnelijkfte der mannen, en florimonde<br />
wierd in de oogen van jezennemours de be<br />
minnelijkfte der vrouwen. Hij was even zoo verte<br />
dert, zoo verrukt als zij,* zoo iets de hartstocht<br />
eener vrouwe, die verheft is, kan evenaren. —<br />
Beiden deelden zij in dezelfde vervoering, en er<br />
kenden de veelvuldige bekoorlijkheden, welke de<br />
wijsheid aan de liefde bijzet.<br />
Dat andere pinceelen zich met eene trotfche<br />
waan vermeten de toneelen van verliefden wellust te<br />
fchilderen. Hij, die voor 't genot daarvan vatbaar<br />
is, zal geen taal volkomen genoeg vinden om dat<br />
tafereel te fchetzen. Dikwijls heeft men 'er aan<br />
begonnen , maar nooit werd het voltooit, ook<br />
zal het nimmer voltooit worden, en. door welke<br />
trekken zou men den toon der liefde kunnen uit<br />
drukken, daar de mond zwijgt, en het blakend<br />
hart zich eene andere taal fcheppende, gecne<br />
woorden behoeft om zich te uitten en te doen<br />
verftaan.<br />
Florimonde, aan haren wijzen en gelukkigen<br />
minnaar overgegeven, deedt hem met leedwezen<br />
terug zien op zoo veele dagen, welke verloopen<br />
en verfpilt waren in koele wederftrevingen eener<br />
befchroomde ingetogenheid; zij deedt hem vergoe<br />
ding voor den dwang, onder welken hij zich<br />
D 4 ge-
$6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
- gelegt , en voor de tranen , welke hij in ftilte<br />
geftort had. Zij zelve zag in den dagenraad van<br />
dit geluk niet anders dan toekom flige genoegelijke<br />
dagen ?<br />
alle toegewijd aan de bekooring van een<br />
wederzijds vertrouwen, bekooring, niet min ftree-<br />
lende dan de vermaken der minn'. Indien de<br />
verrukking van twee volkomen verëenigde harten,<br />
zekere zwakheden kunnen veredelen, was geene<br />
verrukking ooit wettfgcr. Men moet evenwel be<br />
kennen dat de liefde van florimonde uitgelate-<br />
ner, volkomener en volftrekter was; dan, zoo.<br />
zij haren minnaar in liefde overtrof, wilde zij<br />
fteeds, om een evenwigt te maken, dat hij bij<br />
haar de meerderheid zou hebben in vermaken.<br />
E L F D E H O O F D S T U K .<br />
Florimonde had aan monval beloofd hem be<br />
richt te geven van de overwinning, zoo dra zij<br />
verzekert zoude zijn van hare zegepraal, en mon<br />
val kittelde zich reeds met het vermaak, van te<br />
zuilen kunnen fpotten met den wijzen jezenne<br />
mours, in een afgezondert landverblijf van liefde<br />
kwijnende, aan de voeten van eener zijner afge-<br />
fiane meeftresfen. Maar zedert zij de liefde had<br />
lee-
LUTHER'S MUSJE, XI. HOOFDST. 5'f<br />
leeren kennen, en Merk ijverde om haren minnaar,<br />
haren beminnelijken wijsgeer te behouden, was zij<br />
in 't geheel niet geneigt dien hatelijk en toeleg te<br />
begunftigen. Hoe laag en verachtlijk was monval,<br />
dien zij nooit bemind had, in hare oogen, voor<br />
al federt zij de ziel van jezennemours door en<br />
door kende! zij dagt niet dan met affchrik en ril<br />
ling aan die verdorvene mannen, die in de hoofd-<br />
ftad haar meeste gezelfchap hadden uitgemaakt; deze<br />
waren met al hun goud, met al hun aanzien en<br />
vermogen de laffte ftervelingen, en jezennemours<br />
zonder tijtel, zonder rang en zonder goed, bc-<br />
fchouwde zij zeer verre boven die gunftelingen van<br />
de blinde fortuin. Zijn taal, zijn karakter, zijn<br />
oprechtheid, zijne edele liefdadigheid alles plaatfte<br />
hem in hare oogen, ver boven alle de mansper-<br />
fonen, die zij tot hier toe ontmoet had. Zij wa<br />
ren valsch met befchaafdh eid, gierig met verkwis<br />
ting, en ruuw in hunne vermaken. Jezennemours<br />
floeg geen blik op haar, daar niet iets kiesch in<br />
doorftraalde; hij fprak geen woord het welk niet<br />
eenige deugd ontvouwde; zij wilde niemand anders<br />
dan hem zien, dan hem hooren, dan aan zijne<br />
zijne zijde rusten, aan die zuivre bron putten uit<br />
de fchatten van zijne ziel, en om zoo te fpreken<br />
het bezit doorgronden van een hart, in het welk<br />
zij dagelijks tcderer en edeler gevoelens ontwaarde.<br />
Hoe zwoer zij, ftilzwijgende, in zijne armen de<br />
levenswijze af, welke zij geleid had! Hoe verre<br />
D 5 af
g& GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
af was zij geweest van de ware liefde te kennen!<br />
nauwlijks had zij de doffe vonken van eenen kort*<br />
flondigen wellust gevoelt. Hier was alles in vollen<br />
gloed en volkomen: eene vijandige hand had voor<br />
haar eene ganfche nieuwe wereld verborgen gehou<br />
den , en jezennemours had het wangunftig<br />
kleed verfcheurt, het welk dezen blijden olijm-<br />
pus bedekte. Zij leefde, zij ademde in hem, te<br />
vreden, gerust en gelukkig. Hoe zwoer zij zijne<br />
grondbeginzels , zijne keuze te omhelzen! dan,<br />
zij had niet noodig te zweeren; zij had reeds<br />
eene ganfche gedaant-vcrwisfeling ondergaan, en<br />
bijna zonder dat zij het wist , door den man<br />
dien zij aanbad. Maar welk eene liefde een vrouw<br />
ook moge koefteren, zij kan niet befluiten ver<br />
trouwelijk een verflag van haar ganfche leven te<br />
geven, en gemeenlijk doet zij wel ; want wat<br />
vrouw belïaat 'er, die niet het flachtoffer geweest<br />
is van zonderlinge omftandigheden, welk van kinds<br />
gebeente af die fchoone aanbiddelijke en lijdelijke<br />
fcxe omleidden? kon zij alle ftrikken verantwoor<br />
den , welken haar van haare vroegfle jeugd, toen zij<br />
nog geene ondervinding kon hebben , gefpannen<br />
wierden, en rekenfehap geven van alle de ftappen,<br />
welke de trotfche ftoutheid der mannen haar deden<br />
doen? 'er zijn des treurige, nuttelooze, bedroe<br />
vende waarheden voor den minnaar, die van de-<br />
zelven onderricht word. De prijs der bekentenis<br />
tvischt nimmer den argwaan uit, welke op de<br />
ver-
LUTHER'S MEISJE, XI. HOOÏJJST. 59<br />
verbeelding werkt des nieuwen bezitters. Hij wan<br />
delt in een paleis opgeüert met rozen, en gij<br />
wischt den gloed der koleuren daar van uit: hij<br />
is altoos gelukkiger door 't gene hij waant, dan<br />
door 't gene hij zou kunnen weten: het voorle<br />
den is voorbij , het tegenwoordige behoort aan<br />
de liefde.<br />
Hoe heviger florimonde beminde, te meer<br />
vreesde zij dat de blinddoek mogt afgeligt wor<br />
den, van de oogen des genen die zij betooverd<br />
had. Gaarne zou zij hem aan den helderen<br />
dag hebben willen onttrekken, en als een nieuwe<br />
armida hem hebben willen overbrengen in een woe-<br />
ftijn, waar geen fterveling hem zien konde en dat<br />
gene ontdekken, 't welk voor haar van zoo veel<br />
belang was voor hem verborgen te houden. Zij ver<br />
bleekte zomtijds van angst als zij 't gerucht hoorde<br />
van een koets, vreezende dat het monval zijn<br />
mogte, die de treurige knoop kwam losmaken aan<br />
welke zij hare gelukzaligheid hegtte. Alles wat<br />
loosheid en liefde konden bedenken ftelde zij te<br />
werk, om monval om den tuin te leiden. Zij<br />
fchreef dat jezennemours meer wijsgeer was<br />
dan ooit; dat hij zich geheel en al overgaf aan<br />
den akkerbouw, dat hij alle aardfche driften trot-<br />
feerde, dat hij enkel verkeerde met plato en<br />
met de Dagbladen eens burgers, dat hij geduu-<br />
rende de dagen, in welke hij de naburige boerefteden<br />
«iet ging bezoeken, zich opfloot om te lezen en<br />
te
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
te fchrijven. Alle deze kleene omftandigheden wist<br />
zij gemeenlijk op te fchikken met eeoe vrolijkheid<br />
welk haar bang viel. Zij zuchtte over den val-<br />
fchen rol welke de ilegtheid der mannen haar van<br />
hare jeugd af aan had opgelegt, een rol welke<br />
voor haar ondragelijk was geworden, en welken<br />
zij bij de eerfte gelegenheid meende te laten varen.<br />
Op deze wijze verwijderde zij het verfchriklijk ooge-<br />
blik waar in monval ftond aantekomen, met al het<br />
trotsch eenes ibefchermers , en met al het bitzc<br />
eenes rijken fpotters. Ondertusfchen verlichtte zij<br />
haar verftand, m de verkeering met jezenne--<br />
mours, en 't was door zijne lesfen dat zij nog<br />
duidelijker de diepte van den afgrond bemerkte,<br />
in welke zij was nedergezonken.<br />
De liefde, die even als de arbeid, het gelukkig<br />
voordeel heeft, van maanden als oogenblikken te<br />
doen voorbijgaan , en de verveeling, altoos zoo<br />
vreeslijk op een buiten, te verbieden haar te na<br />
deren; de liefde, zeg ik, deedt hen vergeten dat<br />
de herfst den fomertijd ftond optevolgen : mon<br />
val kon niet lang achterblijven om hen te ver-<br />
rasfen; hij zon verfchriklijk onverduldig zijn ge<br />
worden door zoo veele verwijlingen , hij zou<br />
openlijk van florimonde hebben afgezien, of<br />
liever hij zou haar hebben komen overftelpen met<br />
fchimpende verwijtingen, indien het lot, het welk<br />
de gelieven begunftigt, hem niet een buitenlands<br />
reisje van zes maanden had doen doen; een dier<br />
baren
LUTHERS's MEISJE, XI. HOCFDST. ól<br />
baren tijd, dien zij zich zeer ten nutte maakten,<br />
en van welken florimonde het einde voor uitzag<br />
met eenen heimelijken angst * welke niet naliet,<br />
de oogenblikken van haar genoegen te verbitteren»<br />
Jezennemours had eenen verleidenden Wellust<br />
gevolgt, hij had de ftem der wijsheid vergeten, en<br />
zich laten wegliepen langs eenen weg van bloemen.<br />
Zijne jonge jaaren, de natuurlijke tederheid van<br />
zijn hart, het land, de hebbelijkheid van bij el<br />
kaar te zijn , het oog van eene edele aandoenlijke<br />
vrouw, dit alles had hem ontrouw gemaakt. Maar<br />
een verlengt genot openbaarde hem wie hij be<br />
minde ; hij zag dat het zijne fuzanna, zijne<br />
eerfte minnares was, die zich, om zno te fpre-<br />
ken, in de gedaante van florimonde verwisfeit<br />
had;. en op het herdenken aan die fchoone f u-<br />
zanna, blaakte zijne ziel met zoo veel meerder<br />
gloed, zoo dat zij het was die hij zogt, en die<br />
hij liefde in de bezitting van het nieuwe voorwerp<br />
zijner lusten. In de armen van florimonde dagt<br />
hij aan haar, die hij niet zag en die hem met<br />
geweld overheerschte; hij zou de vermaken die<br />
hij fmaakte veracht hebben, indien hij in dczelven<br />
de beeldtenis niet vereert had , van haar, die<br />
hij aanbad. Die grilligheden der verbeelding zijn<br />
niet te weeren; zij verzeilen altoos die bij-drif<br />
ten , die in onze jeugd ons beftormeil. Men be<br />
mind verfcheiden vrouwen, maar misfchien maakt<br />
men maar van eene een afgod. Florimonde,<br />
dron-
ۃ GESCHIEDENIS YAN H S<br />
dronken van haar geluk en over alle voorwerpen<br />
den gloed van hare vlam verfpreidende, bemerkte<br />
het geheim niet van jezennemours, het welk<br />
hij even zorgvuldig voor haar verborgen hield, als<br />
zij het hare voor hem.<br />
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
C3p zekeren nacht aan hare zijde liggende, bc-<br />
fchouwde florimonde, die wakker was, in ftilte<br />
haren minnaar, even als eertijds, gelijk men ver<br />
haalt, diana haren en dim ion befchouwde. Zij<br />
zou de ftraalen der maan mistrouwt hebben, in<br />
dien zij in de fabel-eeuwen geleeft had; zij be-<br />
fpeurde dat eenige trekken van angst en fmerten,<br />
zich eens klaps over het tot hier toe kalm gelaat<br />
hares minnaars verbreidden, hij fcheen door eenen<br />
benaauwden flaap ontrust, zijne dwalende geesten<br />
ijdele fchimmen fchetzende, drukten op zijn gelaat<br />
de worftelingen zijner verbeelding uit; zij vervoerde<br />
hem in den ; droom naar de fteile oevers van eenen<br />
fnellen ftroom, aan welks overzijde hij een jonge<br />
godheid befpeurde; hij herkende zijne fuzanna:<br />
eens klaps fpringt hij van den kant af, ftort zich<br />
in den ftroom en fielt alle krachten te werk om<br />
tot
LUTHER'S MEISJE, XH. HOOFDST. 63<br />
tot het voorwerp te naderen, 't welk zijne geheéle<br />
ziel vermeeftert had. Suzanna wierp op hem<br />
een blik waar in die fmertelijke traanen biggelden,<br />
welke het verwijt zijn van beledigde liefde; zij<br />
wees hem met de ééne hand dien eenvoudigen en<br />
kunfteloozen hof, daar zij elkander eene weder-<br />
zijdfche trouw belooft hadden: hij zag zelfs de<br />
gras-zode op welke hij aan hare zijde had neder-<br />
gezeten. Jezennemours ftrekte de handen uit<br />
naar de prieeltjes, welke zijn hart aan hem verle<br />
vendigde; dan, eens klaps verdwijnt alles, zooden,<br />
kreupelbosch en hof. Alles wierd uitgewischt. Hij<br />
zag niets meer dan een weg in fchitterende vooren<br />
beploegt, die -al hoogcr en hooger en krinkelende<br />
langs een ftcilen berg oploopende, zich in de<br />
wolken verliest. Zijne fuzanna zonk in dit enge<br />
en fchitterend pad neder, maar wendde nogthans<br />
het hoofd naar hem en fcheen hem te noemen,<br />
de laatfte klanken van hare Rem fcheenen hem<br />
van verre toe te roepen: vriend, zie hier den weg<br />
der deugd, het pad tot geluk! daar boven wagt<br />
ik op u, volg mij ! zij verdween uit zijn gezicht,<br />
terwijl de golven des ftrooms , tegen welke hij<br />
vergeefsch worftelt hem naar den overkant voeren,<br />
al fchuimende om hem heen bruisfchen als wilde<br />
zij hem verzwelgen. Hij ontwaakt met een bleek<br />
gelaat en met wanhoop in de ziel. Hij gaf eene<br />
fterke gil en zeide al weenende: fuzanna, ach!<br />
fuzanna!... Ik heb haar weder gezien, zij<br />
vlugt
i&j. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
-vlugt ver van mij af. De hevige fmert benam hem<br />
de fpraak, hij uitte fleclits afgebroken verzuchtin<br />
gen. De verschrikte florimonde drukte haren<br />
minnaar aan haar boezem, zij wilde hem in hare<br />
armen houden, doch hij rukte zich van hare zijde<br />
los, weerde alle de liefkozingen die zij hem dpen<br />
wilde, hij ontvlied en gaat, ver van haar af, de<br />
ontroering van zijne ziel verbergen, eene geweldige<br />
ontroering, welker heftigheid hij met geen moge<br />
lijkheid kan ontveinzen. Alleen en als vernietigt<br />
in zich zelve, verlevendigen alle de trekken van<br />
fuz anna* zich ten duidelijkfce voor zijnen geest,<br />
,hij meent hare item nog te hooren, die ftem,<br />
welke hem eertijds zoo tederlijk toefprak, zoude<br />
hem thans zijne onftandvastigheid en ondankbaarheid<br />
moeten verwijten. In dit oogenblijk zou hij gewisfelijk<br />
.florimonde verfoeit hebben, indien zij met hare<br />
gewoonlijke en onveranderlijke zachtzinnigheid zijne<br />
droefgeestigheid niet was komen ftremmen. De ziel<br />
van jezennemours was vroom en oprecht; hij had<br />
om haar gezucht, hij had haar om hare gunften<br />
gebeden; dit was genoeg om zich zeiven te be-<br />
fchouwen als haren verleider, hij achtte zich des<br />
verplicht die gene te eerbiedigen, die zich aan zijne<br />
liefde had overgeven. Het knaagde hem, onwillig<br />
eene vrouw verleid te hebben, tot wie hij had<br />
kunnen zeggen: ik bemïn u; terwijl eene andere<br />
fterke, onverwinnelijke, fchoon ongelukkige liefde, ge-<br />
ftaag in het binnenfte van zijne ziel bleef heerfchen.-<br />
DE&*
LUTHER'S MEISJE, XIII. HOOFDST. 65<br />
DERTIENDE HOOFDSTUK.<br />
J^lorimonde, fchoon ongemeen en ten uiterften<br />
ontroerd, liet zelfs geen fchijn van grarnfchap blij<br />
ken en bejegende de droefgceftigheid van jezen<br />
nemours met de grootfte en kieschte tederheid.<br />
Zij kende bij ondervinding het hart van den mensch;<br />
zij beminde voor de eerfte keer in haar leven. Zij<br />
wilde daarom het hart, dat hare achting zo waardig<br />
was, het hart, dat zij, met eene inwendige fmert,<br />
tot eene andere zag neigen, aan haar verbinden.<br />
Zij befloot alles te lijden om fleclits een enkelen<br />
blik van hem te verwerven; zij verwagtte van den<br />
tijd en van dat onmerkbaar vermogen, het welk<br />
eene gefladige aankleving verwekt, de zegepraal,<br />
welke hare bekoorlijkheden haar fchenen té weige<br />
ren: maar jezennemours met die oprechtheid<br />
en waarheid, welke het wezenlijke van zijn karak<br />
ter uitmaakte, zou het als een' misdaad befchouwt<br />
hebben, haar langer te misleiden door dat gene<br />
voor haar te verbergen, 't welk in 't binnenfte<br />
van zijn hart omging. 0 Florimonde, flori<br />
monde! zeide hij al zuchtende, en zijn aange<br />
zicht in haren boezem verbergende, de oprechtheid<br />
noopt mij u iets te bekennen, het gene ik ni«t<br />
E lan-
66 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
langer mag verzwijgen: het zelve in mijn hart te<br />
fmoren zou mij honderdmalen fchuldiger doen wor<br />
den; ja ik zou voor altoos die dierbare goedheden<br />
onwaardig wezen, waar mede uwe liefde mij over<br />
laad. Ik heb u bedrogen, florimonde, of liever<br />
ik heb mij zelv' bedrogen. Ik meende voor u die<br />
tederheid der liefde te gevoelen, welke buiten .ons<br />
weten in. onze harten ontftaat, maar die tederheid<br />
is cenig en kan ens maar eens bezielen. Ik heb<br />
enkel den wellust gevolgl en ik merk deszelfs be<br />
drog. Het vuur dat mijne driften ontftak begint<br />
te verflauwen en te verdooven; met afgrijzen vind<br />
ik mij meinëedig. Dan, zo ik mij fchuldig gemaakt<br />
hebbe jegens u, heb ik mij niet minder fchuldig<br />
gemaakt jegens eene andere. Rampzalige als ik<br />
ben, ik ben aan beiden zijde even zeer misdadig.<br />
Ik heb vroeger eeden gefchonden, eeden, die zui<br />
ver en heilig en aan de liefde zelve gedaan waren.<br />
Ik ben van de deugdzame grondbegiuzels afgegaan,<br />
welke ik "mij tot een wet had gemaakt volftandig<br />
te volgen. Het naberouw ontwaakt en treft mij;<br />
het maakt mij fchaamrood voor uwe oogen, ik<br />
betaal met de grootfte ondankbaarheid eene . verba<br />
zende fchuld: maar wie zou dezelve kunnen af<br />
doen , wie zou eene genegenheid kunnen evenaaren<br />
zoo edelmoedig als de uwe ? lees heden in dit<br />
hart, het welk tot de laatfle ademhaling u zal<br />
eerbiedigen, lees 'er het leedwezen in van niet<br />
geheel aan u te konncn zijn, zoo als het behoorde<br />
te
LUTHER'S MEISJE, XIII. HOOFDST. 67<br />
te wezen..... Hij zweeg, en florimonde, ge<br />
heel ter ncdergeflagen, kon hem geen enkel woord<br />
toefpreken.<br />
Zij had, gelijk verfcheide van haar's gelijken, hier<br />
de rol van tooneel-heldin konnen fpeelen , haar<br />
minnaar hebben kunnen overladen met verwijtingen<br />
en fmadelijke bejegeningen, zich met eene logen-<br />
achtige trotsheid, met eene geleende fierheid hebben<br />
kunnen wapenen, hevig uitvaren en een klagenden<br />
toon aannemen; maar gelijk ik reeds gezcgt hebbe,<br />
zij was zich zelve gelijk, zij kende het menfchelijk<br />
hart, dat van jezennemours, en haar eigen.<br />
Verre van die hevige middelen te gebruiken, welke<br />
maar zeldfaam een ontrouwen terug brengen, uitte<br />
zij enkel de onfchuldige taal van eene diepe en<br />
inwendige iinert. Men kan, zeide zij, na dat<br />
zij had opgehouden te weenen, men kan zich zei<br />
ven niet gebieden, zulks voel ik maar al te wel,<br />
die poging is boven het menfchelijke, ik bemin u,<br />
jezennemours, en zal u altoos beminnen. Ik<br />
ontfla u van mij te beminnen, dewijl die liefde<br />
u zwaar valt. Uwe bekentenis, welke mijn hart<br />
verfcheurt, hoe wreed die voor mij zij, kcmt mij<br />
noch onbillijk noch honende voor. Al zedert lan<br />
gen heb ik mij uwer onwaardig geoordeelt; maar<br />
indien gij zien konde wat 'er in mijn hart voor<br />
u omgaat, misfchien zou ik het bij onderzoek van<br />
alle anderen winnen. Gij bied mij vriendfchap<br />
aan; welk eene zwakke vergoeding, jezenne-'<br />
E 2 . m 0 u r s,
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
mours, deze ook zij, neem ik die echter aan<br />
met verrukking, met blijdfchap, met erkentenis,<br />
ja, ik voele mij in ftaat alles aan u opteoffcren,<br />
uitgenomen dit laatfte gevoel, van 't welk gij mij<br />
wilt verzekeren; ik ben 'er te zeer mede in mijn<br />
fchik, en zal het ten allen tijde zijn, om 'er mij<br />
immer aan te onttrekken. Ga, waarde jezenne<br />
mours, ga, mijne liefdé zal u niet meer kwel<br />
len ; ik zal die binnen mij opfluiten, ik zal mij<br />
gelaten kalm te zijn al zou die poging mij het<br />
leven kosten; maar zelfs dan zal ik het genoegen<br />
hebben mij overeenkomftig uwe verlangens te ge<br />
dragen.<br />
Door deze zachtzinnigheid en fchrandere list,<br />
(indien het eene list ware, want dezelve behoorde<br />
meer tot de natuur dan tot de kunst,) behield zij<br />
den genen in de boeijen, dien zij in hare ziel<br />
liefhad, en die, zonder dat, haar voor altoos<br />
zoude ontfnapt hebben. Haare ziel was "nog nooit<br />
zoo verdorven of Hecht geweest om zich te ver<br />
beelden , dat de openhartigheid eene dwaling en<br />
de deugd eene zotheid ware. Zij had het edel<br />
befluit genomen om jezennemours in oprecht<br />
heid te evenaren, en te toonen, dat de wreedfte<br />
opofferingen niet onmogelijk zijn aan eene vrouw',<br />
die waarlijk bemind. Zij wilde hare ziel nader<br />
aan die van haren minnaar brengen, en zij wendde<br />
alle pogingen aan, om de tusfchen-ruimte, die de<br />
zelve van eikanderen fcheidde, te dempen.<br />
/<br />
Hare
LUTHER'S MEISJE, XIII. IIOOFDST. 6g<br />
Hare pogingen waren niet vruchteloos, de edel-<br />
aartigheid van zekere daden verheft ons in onze<br />
eigen oogen , wij befchouwen als dan ons zeiven<br />
met een zeker genoegen; men heeft recht op de<br />
achting van anderen, wanneer men de achting van<br />
•zich zeiven verworven heeft. Jezennemours<br />
kon haar geene verknogtheid weigeren, welke even<br />
zeer den eerbied als de vriendfchap toekwam. Wat<br />
zoude hij niet gegeven hebben om nooit anders<br />
dan haar vriend te zijn geweest, en om zich niet<br />
te verwijten te hebben het verdriet, van 't welk<br />
hij oorzaak was. Hij was geftaag op middelen<br />
bedagt om dat verdriet te verzachten, en hij be<br />
toonde aan florimonde alle die oplettenheid,<br />
welke uit eene ware en oprechte achting voort-<br />
koomt.<br />
Zij was nogthans niet geheel en al ongelukkig;<br />
zij zag jezennemoars, fprak met hem, genoot<br />
hare eige zegepraal, en men moet ten uitterften<br />
bejammeren , dat een dergelijk hart niet geheel<br />
aan de deugd toebehoorde. Zij meende verplicht<br />
te zijn het geheim van haren ftaat te verbergen,<br />
te meer dewijl het overige van haar geluk daar<br />
aan verbonden was. Zij vreesde eene mededing-<br />
fter, zonder dat zij de hoop kon voeden van haar<br />
immer te evenaren; want zij fchatte zich te ver<br />
beneden haar. Zij was nieuwsgierig ('t g eer<br />
* "iet<br />
te verwonderen is) om eens eindelijk de bijzon<br />
heden te vernemen van eene zoo fterke en duur-<br />
E 3 zame
7o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
zame liefde, hoe die : was aangekomen, en hoe<br />
dezelve gedurende eene zoo lange afvvezenheid,<br />
was onderhouden geworden? fints langen drong zij<br />
op een verhaal aan, het welk zij vreesde en ver<br />
langde. Zij vreesde hare mededingfter te kennen,<br />
ei kon zich niet ontdoen v ran hare nieuwsgierigheid<br />
om ze te kennen. Jezennemours, die de nei<br />
gingen van zijn' ziel niet wist te ontveinzen, ving,<br />
met zijne gewoone rondborftigheid, dit al te ge<br />
trouw verhaal van de gefchiedenis zijn's levens<br />
aan, gemengt met die bedenkingen , welke een<br />
levendig en tegenwoordig gevoel hem inboezemde,<br />
ook hoop ik dat men op 't voorbeeld van de in-<br />
fchikkelijke florimonde hem dezelve zal ver<br />
geven.<br />
V E E R T I E N D E HOOFDSTUK.<br />
(jezeten aan de zijde van het voorwerp, het<br />
welk hij of geheel zou hebben willen beminnen of<br />
geheel haaten, vergaderde jezennemours, gelijk<br />
de vromen ene as, voor eenige oogehblikken, zijne<br />
zinnen, alvorens hij begon te fpreeken; m 't eerst<br />
ecnigzius aarzelende door een oprecht verhaal die<br />
gene te kwetzen , die hem aanhoorde. Flo ri<br />
sp o n-
LUTHER'S MEISJE, XIV. HOOFDST. 71<br />
monde met neêrgeflngen oogen, verwagtte al<br />
'zwijgende en zelfs bevende eene gefchiedem's ,<br />
welke de onzekerheid van haar hart moest bepalen<br />
en voor altoos doen herleven of uitdooven dat<br />
licht van hoop , van 't welk zij met mogelijkheid<br />
niet geheel kon afzien. Jezennemours vatte<br />
vervolgends het woord op en begon aldus 3<br />
Waarde florimonde, gij hebt mij een benij<br />
denswaardig geluk, 't geen, buiten mij, eenig<br />
ander mensch met verrukking zou omhelst hebben,<br />
aangeboden: doch dat geluk ontvlugt mij, ora dat<br />
hét zelve niet beftaanbaar is met het beeld, 't welk<br />
ik, diep in mijn hart gedrukt, omdrage. Wanneer<br />
gij mij zult gehoort, wanneer gij vernomen zult<br />
hebben wat ik was voor dat ik u kende, zult<br />
gij, in ftede van mij voor ondankbaar of onge<br />
voelig te houden, mij misfchien beklagen.<br />
De eerfte vijf jaren mijns levens, voor altoos uit<br />
mijn geheugen verdweenen, voegen zich bij dat<br />
onbegrijplijk niet , uit het welk wij voortkomen<br />
wanneer wij tot een beftaan overgaan. Ik zou<br />
zelfs dit verbazende gedeelte van mijn aanwezen<br />
niet meenen doorgeloopen te hebben, zoo niet de<br />
gedurige voorbeelden, en die nog dagelijks onder<br />
mijne oogen komen, mij bevestigden, dat ik dien zelf<br />
den ftaat heb doorgeworftelt, waar in ik zoo veele<br />
onvolkomen en zwakke wezens zie voortkruipen. Al<br />
leen herinner ik mij een teder kind te zijn geweest,<br />
overgelaten in booze handen, die betaalt wierden<br />
E 4 voor
7* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
voor mijn onderhoud. De tedere zorgen eener moe<br />
der hebben nooit over mijne wieg gewaakt. Het<br />
gek rijt , door mij uit behoefte aangeheven, trof<br />
de ooren van hun, die alvorens te hooren, den<br />
prijs berekenden, welken bedongen was, niet om<br />
mij te laten leven, maar om mij niet te laten<br />
fterven. Een geit", zegt men, gevoeliger en op<br />
lettender dan de vrouw aan wie ik het licht<br />
fchuldig ben , kwam op gezette tijden hare van<br />
melk gezwollen uiers aan mijne lippen brengen,<br />
terwijl mijne moeder, misfchien ver van mij af,<br />
lag te zieltogen aan den overvloed van dat voed<br />
zaam vocht, het welk zij mij onthield. Ik weet<br />
tot nog toe niet aan wien ik mijn treurig beftaan<br />
fchuldig ben; en indien zij, die mij 't leven ga<br />
ven, de zon befchouwen, zijn zij voor mij als of<br />
ze niet beftaan. Ach! zoo zij mij verlaten hebben,<br />
wat toch heb ik hen gedaan, ten minden om hun<br />
nen zoon te verloochenen, en om hem te ftraffeu<br />
van hem het leeven gegeven te hebben. Ik zag het<br />
tedere geitje, huppelende over de bloemen, al dar<br />
telende bij zijne moeder loopen, terwijl ik vruch<br />
teloos om de mijne weende, Dus verliepen voor<br />
mij die jaren, waarin de ziel nog geheel nieuw,<br />
als gedompelt blijft in eene ftomme bewondering,<br />
en verbaast fchijnt zoo over zijne nieuwe verblijf<br />
plaats als over alles wat hem omringt. Het kind<br />
merkt en fchikt alles wat het ziet, het hoord alles<br />
!B8 fct gefprokea word, alvorens een enkel woord<br />
uit.
LUTHER'S MEISJE, XIV. HOOFDST. 73<br />
uittebrengen, en ongelukkig dikwijls zoo haast liet<br />
begint te fpreken, in plaatze van het te laten be<br />
gaan, dwingt men het niet anders dan de zothe<br />
den te herhalen van hun die lagchen om zijne<br />
onkunde en goede trouw.<br />
Ik wierd bedorven 1 gelijk anderen en aan de lo<br />
gen , welke de. kindsheid omfingelt, overgelaten.<br />
Men bezigde de fchrikroede om mij naar het leven<br />
te vormen. En indien ik J<br />
in rijper jaren, geleid door<br />
de fchriftcn van • verlichte mannen, mij zelve van<br />
die affchuwelijke harsfengedrochten niet ontdaan hadt<br />
de, indien ik alle de vermogens van mijne rede<br />
niet had te werk gefield om dat gebouw van fcha-<br />
delijkc beguichelingen te ontmeubelen, zou ik nooit<br />
de natuur in" hare eenvoudige fchoonheid gezien*<br />
nooit de waarheid gckent hebben, welke vertroost<br />
en opbeurt. Ik zou geftorvcn zijn, verachtlijker,<br />
dommer, zwakker dan het infect dat aan onze voe<br />
ten kruipt, en 't welk ten minften zijn eigen<br />
natuurdrift oeffend waarvan niemand zich vermeet<br />
het te onthouden. Wat zeg ik, altoos gekweld en<br />
gepijnigt zou ik misfchien flegt zijn geworden; want<br />
hardigheid jegens een kind doet het hart van den<br />
mensch ontaarten en doet hem ongevoelig en misda<br />
dig worden. Slegte behandelingen deeden mij be<br />
merken dat ik gevoelig en in de wereld was; ik zag<br />
mij als in eenen woesten en onaangenamen oord,<br />
daar geweld en onrechtvaardigheid heerschte; mijne<br />
zinnen hadden zich nog niet gewend aan de voor-<br />
E 5 wer-
74 GE SCHIEDENIS VAN EEN<br />
werpen; liet wezen, dat in ons oordeelt en denkt,<br />
trachtte nog naauwlijks dezelve te vergelijken,, toen<br />
ik reeds behandelt wierd als een grooten misdadiger:<br />
elke daad was bijna een fchelmduk; de verfchrik-<br />
kelijke ftem van mijne onverbiddelijke rechters klonk<br />
gcdadig in 't binnende van mijne vreesachtige ziel<br />
en ontfpande telkens hare veerkragt. Hoe kwam het<br />
dat dezelve niet verbroken werd? hoe heb ik die<br />
daaglijkfche kastijdingen konnen verduuren , welke<br />
wreedaartige menfchen behagen fchepten jegens mij<br />
-nitteoeffenen, ongetwijfelt om zich te verheugen in<br />
mijne heete traauen, en om zich te vermaken met<br />
de onvermogende woéde waarin mijn gevoel van hun<br />
ne onrechtvaardigheid mij wierp.<br />
• Dit was Hechts het geringde: zij die aldus mijne<br />
eerde jaren pijnigden door gedurig te herhalen dat<br />
ik boos geboren was, leerden mij bijkans Hecht te<br />
worden. Ik had naauwlijks zes jaren bereikt, toen zij<br />
mij reeds een zoo treurig denkbeeld'hadden: gegeven<br />
van mijn ellendig gering aanwezen, dat ik ter goe<br />
der trouw geloofde een monder te zijn, onbekwaam<br />
om immer eenig goed te verrigten. Dit verdcrflijk<br />
veroordeel bleef mij langen tijd bij, vervaard van<br />
mijn zeiven, mijn eigen vcrfoeijende, om zo tc<br />
fpreken, om dat mij niemand wilde beminnen. Ik<br />
wierd dofgeestig en nors om dat men mijne ojige-<br />
meene aandoenlijkheid getergt had, en om dat mij<br />
ne ziel, die tot het vermaak neigde, vooral tot het<br />
vertrouwelijke, altoos ruwelljk was afgewezen door<br />
drei-
LUTHER'S MEISJE, XV. HOOFDST. 7S<br />
dreigende ftemmen, welke niet altoos bij bedreigin<br />
gen bleeven. Door in 't vervolg te overpeinzen dat<br />
ik het werktak was van eenen goedertieren god,<br />
was het dat ik het eerst dat wezen, onder die<br />
betrekking, leerde- beminnen, en te befluiten dat<br />
ik zelf met een kiem van goedheid geboren was;<br />
't was enkel door het groots en edel denkbeeld van<br />
zulk een verheven afkomst, welke ik gelukkiglijk<br />
gevoelde, dat ik mijne ziel wist te verheffen boven<br />
die bedrieglijke afbeeldingen, welke te gelijk den<br />
god van 't heel-al lasterden en het hart, waarme<br />
de hij mij begiftigt had. Deze nare en akelige ta-<br />
fereelen, verzonnen door de vijanden van het.men-<br />
Ichelijke gedacht , pijnigen en verfchrikken vooral<br />
die lijdelijke en onderwerpelijke verbeeldingen, wel<br />
ke zich niet meer durven verzetten tegen die me<br />
nigte van helfche wezens, die geen beftaan hebben<br />
dan in de ziel des bedriegers, die vermaak vind in<br />
dezelven te fcheppen.<br />
V I J F T I E N D E H O O F D S T U K -<br />
VC en der eerfte vervolgers mijner rede was een<br />
dorp-priester, die mij onder zich genomen heb<br />
bende, zich ook daaglijks heesch fchreeuwde om<br />
mij
75 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
mij uitteleggen 't geen hij zeide onbegrijpelijk tc<br />
zijn. Mij dunkt ik zie zijne groote ftieren oogen<br />
nog draijen in zijn hoofd om mij te verfchrikkeii<br />
in Mede van mij te onderwijzen, en ik herinner<br />
mij duidelijk hoe hij mij' afroste om mij tot een<br />
zachtmoedig christen te maken. Hij dwong mij een<br />
cathechismus van buiten te leeren, van welke ik<br />
geen enkel woord verftond; zoo haast mijn geheu<br />
gen mij feilde bedreigde hij mij met de hel, en<br />
terwijl hij mij van dien vuur-poel fprak, in welke<br />
hij mij geheel levend nederplofte, maakte hij zulke<br />
verfchrikkelijke grinzingen, dat ik reeds de vader<br />
der misdaden meende op mij te zien aankomen om<br />
mij tusfchen zijne helfche klauwen wegtevoeren. Ik<br />
was zoo bang voor hem, en meende hem een zoo<br />
goede kennis van dien grooten duivel te zijn, met<br />
wien hij mij altoos dreigde, dat ik hem nooit de<br />
minfte tegenwerping durfde- maken welke in mijn<br />
verftand opkwam en die ik terftond hield voor<br />
eene ingeving des fatans; ja ik vreesde zelfs dat<br />
hij als dan mogt gisfen wat 'er in mijn binnenfte<br />
omging. Na-mijne les te hebben opge zegt, bleef<br />
ik in zijne tegenwoordigheid ftom en ftok ftijf (laan,<br />
te vergeefsch mijne ziel polzende en ondervragende,<br />
zonder dat deze mij iets voldoende wist te ant<br />
woorden. Zij fchcen 't met den wreeden priester<br />
ééns te zijn, en mij te zeggen, dat alle die ver.<br />
fchrikkende afbeeldingen wezenlijk waren. Hij, vol<br />
daan met mij te zien fidderen, verlangde niets<br />
meer,
LUTHER'S MEISJE, XV. HOOFDST. 77<br />
meer, en was in zijn fchik (terwijl hij een vrij<br />
gelukkig geheugen bewonderde, 't welk hij naar<br />
zijn zin overlaadde) met de uitmuntende opvoeding<br />
welke hij mij gaf.<br />
Ik heb hem de verplichting dat hij mij heeft lee-<br />
ren lezen en wel in den christelijken onderwijzer.<br />
Dit voordeel heb ik mij in 't vervolg zeer ten nut<br />
te gemaakt'; fchoon dat boek in dien tijd mijn<br />
arm hoofd vulde met alle de naclitfpooken, welke<br />
men mij verzekerde op 't kerkhof famentekomen:<br />
's nachts zag ik dezelven in een kring aan 't voet<br />
einde van mijn 6ed , en hoe meer ik hen door<br />
kruistekenen fmeekte zich van mij te verwijderen,<br />
te halftarriger bleven zij mij omfmgelen, trotzerende<br />
alle de geloften, welken ik aan mijnen bcfcherm-<br />
heilig en aan alle de heiligen van 't paradijs deed.<br />
In dien rampzaligen tijd zag ik nooit de zon on<br />
dergaan zonder eene pijnelijke krimping in 't hart<br />
en eene rilling door alle mijne leden gewaar te<br />
worden; mijn bed fcheen mij toe een graf te zijn,<br />
het welk zich eensklaps moest "openen om mij te<br />
doen nederftorten in de helfche vlammen: men had<br />
mij dien brandende vuurpoel zo dikwijls afgefchil-<br />
dert, dat ik de geftrenge kastijdingen over .dag<br />
liever onderging dan de fchrikkelijke angften in den<br />
nacht.<br />
ZES-
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />
Ik was tien jaren en ik kende reeds den cathe-<br />
chisinus, de zondags -éuangelien en het eerfte on<br />
derwijs van buiten; ik zou de woorden het ach-<br />
terfte voor hebben kunnen opzeggen , zoo fterfe<br />
had men de vezelen van mijn hersfens gefpannen.<br />
Op zekeren dag, dien ik nimmer zal vergeten,<br />
kwam de verfchrikkelijke priester, die voor de eer-<br />
fle maal een vriendelijk gelaat en zachten toon had<br />
aangenomen, mij zeggen: jezennemours, gij-<br />
weet dat gij een verlaten wees zijt, (ik wist 'er niets<br />
van) met wiens zorg ik mij wel heb willen belas<br />
ten, zonder eenig ander belang dan dat van uwe<br />
zaligheid; gij zijt op den goeden weg en hebt<br />
Hechts voorttewandelen. Tot hier toe heb ik voor<br />
u verborgen gehouden, dat 'er in de wereld flechts<br />
een eenig mensch is' van 't welk gij in het toeko<br />
mende eenigen onderftand te . hopen hebt. Dat<br />
mensch is uw doop vader , die, tot uw geluk,<br />
nog in leven is; gij hebt hem nooit gezien, maar<br />
eerlang zult gij hem zien. Hij i s 't, die van 't<br />
oogenblik uwer geboorte voor u gezorgt heeft; hij<br />
vraagt u te rug ; morgen zullen wij 'er heen gaan<br />
en in twee dagen zult gij bij hem. zijn. Gij weet<br />
hoe vriendelijk en zacht ik u behandelt hebbe:<br />
weest
LUTIIER's MEISJE, XVI. HOOFDST. 79'<br />
weest bedagt hem zulks te zeggen, want ik ver<br />
zeker u gij zult mij meer dan eens betreuren.<br />
Uw doop vader is noch zoo goedig, noch zoo te-<br />
dcrhartig «als ik: hij houdt drie honderd fcholieren<br />
onder zijnen plak, de miufte misdag, het gering-<br />
fte gemor word 'er als een oproer geftraft. Hij*<br />
doet dc ftoutften iidderen, en niet alleen dat hij<br />
ilraft, maar men moet de ftraf onderwerpelijk en<br />
gewillig ondergaan. Gij begrijpt dus dat uw<br />
doopvadcr een achtings - waardig en aanzienlijk<br />
man moet zijn, een man van gewigt, honderd<br />
uuren in 't ronde bekend, en daar ik hem aan u<br />
dien te noemen, moet ik u zeggen, dat hij een<br />
jcfuit is, en zelfs een opper-regent in het ver<br />
maarde collcgie van Straatsburg. Deze woorden<br />
fprak hij uit met eerbied en met een toon van be<br />
wondering: met de hand op de borst voegde hij<br />
'er bij: 't is een heilig man, een man Gods,,<br />
die de huguenoten bekeert, en die met ijver voor<br />
den heiligen godsdienst bezielt, alle die godlooze<br />
ketters zou ten vure doemen, ware het niet dat<br />
hij op s'heeren genade voor hun hoopte. Pas<br />
op, dat gij gereed zijt zoo dra de herder op<br />
zijnen hoorn blaast , en doet dan terftond uwe<br />
gebeden, ten einde de hemel het leven fpare van<br />
uwen achtbaren doop - vader, die de fteun van<br />
't geloof en de ware zuil der kerke is.<br />
Ik wist niet eens wat een regent, een jefuit,<br />
een zuil der kerke ware. Ik had wel hoeren fpre<br />
ken
go GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ken van dc-flad Straatsburg, maar ik kon mij 'er<br />
geen het minde denkbeeld van vormen, zelfs had<br />
mijn prielier mij nooit gezegt dat het land, waar in<br />
ik woonde den Elzas heette: naar zijne' meening<br />
had hij mij gewigtiger zaken medetedeelen. Hij<br />
had mij enkel den naam genoemt van het dorp<br />
daar. ik mij onthield, en dien van een nabuurig<br />
dorp waar hij mij zomtijds heen zond om brieven<br />
te brengen, waar voor ik vriendelijk.onthaalt wierd<br />
op v<br />
room, van welken ik nog een groot liefhebber<br />
ben. Die dagen van brieven bedellen waren de<br />
gelukkigde donden mijns levens, doch naauwlijks<br />
kwamen zij eens in de maand en dan nog enkel<br />
in den zomer; het overige van den aardbodem was<br />
mij voldrekt ombekent, want mijn veel wetende<br />
prieder was geen man om zich met geographifche<br />
beuzelingen optehouden; hij vond meer behagen in<br />
mij te leeren lezen en den brief aan de Corinthereu<br />
voor mij te verklaren.<br />
De avond voor mijn vertrek zag ik in plaats<br />
van de gewoone nachtfpooken, het wezen van den<br />
doop-vader jefuit, dat is te zeggen, dat de angst<br />
mij zijne houding en gelaat affchiiderde, en onder<br />
welk eene gedaante zou ik mij een man hebben<br />
kunnen verbeelden nog onvriendelijker dan den prie<br />
der, een ijverigen regent van een kollegie, die de<br />
plak gedurig in de hand hield en altoos gereed was<br />
om ketters te dooden? ik delde hem aan mij voor<br />
als een der leelijkfte wezens, dien ik ooit in de<br />
we-
LUTHER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 8Ï<br />
wereld had gezien. Dit affchuwlijk beeld 't welk<br />
ik mij van hem vormde eer ik mij ter ruste be<br />
gaf, kwam mij in den droom naderen met eene<br />
donderende ftem overeenkomflig zijne gedaante,<br />
waarop ik in een koud zweet wakker wierd.<br />
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />
D e land-hoorn blies mijn vertrek. Ik kleedde<br />
mij, beftredeu door de vreugde dat ik de woning<br />
van deii pastoor ging verlaten, en door de vrees"<br />
dat ik naar nog erger plaats ging; ik zette mij<br />
achter mijnen dikken priester op het paard; onder<br />
weg drong hij bij mij aan om met lof van hem te<br />
fpreken bij den doop-vader jefuit. Ik bleef voort<br />
rijden in een diep ftilzwijgen, bij wijlen afgetrok<br />
ken op het gezicht der velden, welke niet nalieten<br />
tegen mij te fpreken, fchoon ik meest al bezig<br />
was met denken aan den verfchrikkelijkeu regent,<br />
naar wien ik heen reisde. Ailengskens verliet mij<br />
dit laatfte denkbeeld en mijn ganfehen aandagtj<br />
viel op die vrolijke vlaktens, welke ik rondom mij*<br />
zag, waar door alle mijne akelige droomen verdwe-<br />
nen. De fchoone dagen der lente tooiden de aarde<br />
met dat tedere groen, welk het gezicht fterker 1<br />
F treft
Sa GESCHIEDENIS VAN BEN<br />
treft dan de trotfche kruinen der boomen in vol<br />
komen blad. Bij iederen flap fcheen de natuur aan<br />
mijn hart te openbaren, 't geen men haar gewei-<br />
gert had aan het zelve te zeggen ; ik fprak met<br />
haar, ik bood haar mijne hulde zoo zuiver als<br />
hare bekoorlijkheden. Ik zeide bij mij zeiven,<br />
waarom heeft men voor mij die lange wandelwegen<br />
gefloten, welke zoo veel verfcheidenheid geven aan<br />
het land - tooneel ? dit behoorde men onder mijn<br />
gezicht te hebben gebragt; dit moest men mij<br />
aangewezen hebben: ik leer meer in die vertooning<br />
dan ik in alle de bladen dier ftomme boeken leer<br />
de, waar in ieder woord mijne bevatting afmatte,<br />
welke hier met verrukking iet fchoous omhelst<br />
't geen onderwijst; overal elders vond mijne be<br />
vatting niets dan onbezielde voorwerpen.<br />
Ik was nog zoo jong, dat ik na zes uren rijdens<br />
een nieuwe lucht meende in te ademen, en alles,<br />
waaranede ik niet bekent was, fcheen mij toe, te<br />
behoren aan een vreemd volk en ongemeerie ge-<br />
woontens.<br />
De nieuwigheid der voorwerpen wekte krachtdadig<br />
mijne geesten op, en van dat oogenblik af begon<br />
ik te overdenken. Een ridder, die met ons den<br />
zelfden weg hield , fprak met mijnen pastoor op<br />
een toon, welken mij niet zeer eerbiedig voor<br />
kwam. Ik ftond verbaast over de ftoute taal van<br />
dezen onbekenden, want hij fprak tegen mijnen<br />
despoot met eene zekere gemeenzaamheid, welke<br />
- ik
LUTHER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 8$<br />
ik nooit befpeurd had, zelfs niet bij onze besté<br />
parochianen. In zijne daden was hij niet minder<br />
ongedwongen, en ik kon niet begrijpen dat hij<br />
niet fidderde op het enkele gezicht des priesters $<br />
die elders alles deed beeven. Ik was onthust, ver<br />
wonderd en verlegen; ik herkende dezellde ftent<br />
niet meer van mijnen leermeesten Van zijne pa<br />
rochie klok verwijdert, had hij den donderende ftem<br />
verloren, die alles deed trillen. Thans fprak hij<br />
met eene fleemende vriendelijkheid, en hij toonde<br />
een onvergelijkelijk gedult; hij nam verfmading voor<br />
fchertzerij aan, en wierd niet moeilijk fchoon het<br />
mij toefcheen dat hij alle reden had om het té<br />
zijn. Hoe, zeide ik bij mij zei ven ^ men durft<br />
hem op deze wijze toefpreken ! 'er moeten derlial-<br />
Ven menfehen wezen die meer zijn dan hij, hij<br />
kan des de verhevenfte niet zijn, fchoon hij op<br />
een verheven plaats, boven alle hoofden heen, pre<br />
dikt! ik bemerkte met eene fnoode vreugd dat dé<br />
reiziger hem voor 't lapje hield, zonder dat hij<br />
het minfte woord durfde wederfpreken ; ook zeidé<br />
ik bij mij zeiven: hij is een lafaart die zich enkel<br />
Wreekt aan onnozelen en zwakken, ware ik zöö<br />
grof en fterk als hij, ik zou die fmalende taal<br />
wel beteugelen. De dikken priester fcheen alles<br />
Voor boert tc willen opnemen, maar ik zag dui<br />
delijk dat hij vermij dde in wezenlijke twist te ko<br />
men met den ridder. Verfcheide dergelijke kleene<br />
tooneeleu hadden onderweg plaats in fommige her-<br />
F i bef-
$4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
bergen, daar de dienstboden, zonder eerbied voor<br />
de kalot en 't priesterlijk gewaad, zich de vrijheid<br />
aanmatigden met mijnen leermeester te fpotten; dit<br />
maakte dat ik hem voor min vreeslijk en ontzaglijk<br />
begon te houden, doch deze les kwam te laat.<br />
Outflagen van éénen dwingeland, begon ik aan<br />
dien van de ftad en van 't collegie, werwaards ik<br />
op weg was, te denken, en al bevende naderde<br />
ik die plaats, daar misfchien geen menfchen waren,<br />
die zich vermeten zouden, den fpot te drijven met<br />
een' jefuit gelijk men met mijnen meester deedt. Het<br />
denkbeeld dat hij de hugenoten kon laten ombrengen<br />
zonder hunne bekecring aftcwagten, deed mij geloo-<br />
ven dat men met hem den gek niet zou fcheeren.<br />
Die eenvoudige woonfleden hier en daar over<br />
't land verfpreid, en van welke mijne onbedre<br />
venheid nog niet in ftaat was het nut en de we<br />
zenlijke waarde te bevatten , verloren alle hare<br />
fchoonbeid op het zien dier hooge wallen en too-<br />
rens, die digt aan een gebouwde huizen, en van<br />
dien kweekhof der' bezige menfchen, die geftadig<br />
in beweging, in verfchillende houdingen en in on-<br />
derfcheiden kleedingen ieder hunnen weg gingen.<br />
Het gewoel eener ftad en hare vrolijkheid betoverde<br />
mijne oogen en maakte mij dronken van vreugde,<br />
vooral bewonderde ik de foldaten, die de bezetting<br />
uitmaakten; een witte rok met roode omflagcn,<br />
witte flopkoufen, een gepolijfte fnaphaan op fchou-<br />
der, een opgetoomden hoed. met een 'kokarde ver-<br />
v<br />
fiert,
LUTIIER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 85<br />
fiert, gepoederd hair, blinkende knoopen, dit alles<br />
fcheen mij toe te behooren aan de gelukkige vrij<br />
heid, en toen die foldaten in gelederen geplaats in<br />
een oogwenk links en regts zwenkten, was ik mij<br />
zeiven niet langer meester; ik ftampte met de<br />
voeten en mijn hart fprong op van blijdfchap. In<br />
dien ik een gegalonneerden officier ontmoette, was<br />
ik gereed om mij voor hem tot den grond te<br />
vernederen, zulk een mensch zag ik met eerbied<br />
voorbijgaan; ik wenschte een dergelijken dok te<br />
hebben, langs de draten te wandelen met goud-<br />
borduurzel op mijne kleederen, en met een fraijen<br />
degen op zijde. Wanneer ik dien officier als toen<br />
vergeleek bij de capucijuen, die mij altoos, bij<br />
mijnen pastoor, fchrik aanjoegen, en 'er zich een<br />
fpel van maakten mijn aangezicht met hunne ruige<br />
baarden te omhelzen, vond ik tusfchcn hen bei<br />
den een ouderfcheid, welk mij duizende beden<br />
kingen deed maken.<br />
Ik verbeeldde mij niets fchooner in de wereld dan<br />
de dad van Straatsburg, in welke ik zoo even<br />
was aangekomen, en de bezetting die ik 'er zag.<br />
Naderhand hebben grooter deden mij Straatsburg<br />
klein doen voorkomen; en vervolgens leerde ik in<br />
mijne ftudie die vermaarde deden kennen, die<br />
flechts als een enkel onzichtbaar dip op den zand<br />
korrel waren, welke men den aardbodem noemt. —<br />
Waar was toen mijn dorp? wat wierd 'er van,<br />
helaas! op de cerfte landkaart, welke men mij<br />
e e r<br />
• F 3 l "
8
LUTHER'S MEISJE, XVIII. HOOFDST. 87<br />
A G T T I E N D E HOOFDSTUK.<br />
Ajdus maakte ik mijn levens - ontwerp, en mijne<br />
blijde bedoelingen gingen nog verder, toen mijn<br />
pastoor , mij door een groöte poort deed treden,<br />
welke geheel opgefchikt was met heiligen in fteen<br />
uitgehouwen, en die alle zwart waren. Terftond<br />
daarop bragt hij mij bij den doop-vader jefnit en<br />
regent. Hij deed mij in diens tegenwoordigheid<br />
bijna tot aan den grond nederbuigen; zich zclveu<br />
nog lager krommende, rigtte hij zich ten halve<br />
weder op, met eene nederige en eerbiedige hou<br />
ding, zoodanig als ik hem nog ooit had zien<br />
aannemen, en fprak hem aldus aan: zeer waardige<br />
en zeer achtbare vader, zie hier het kind, 't welk<br />
gij mij, tien jaren geleden, hebt toevertrouwt,<br />
ünts dien tijd heb ik geftadig over het zelve ge<br />
waakt; ik heb uwe meening en bevelen beant<br />
woord, en hem behoorlijk doen denken. Ik geef<br />
hem aan u over, na dat ik de vermogens van<br />
zijne ziel tot volkomenheid hebbc gebragt. Hij is<br />
in 't hoogduitsch even als in 't fransch ervaren.<br />
Hij verftaat zijne ruclimenta, maar vooral zijn'<br />
catechismus volmaakt, want dat laatfte boek gaat<br />
boven alles : gij moogt hem gerust ondervragen,<br />
F 4<br />
h i<br />
3
n GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
bij \s nkl befchroomt om te antwoorden, bijkomt<br />
bi lagen ten ijs, alle de verborgenheden der genadé<br />
hij Op zijn duimpje; en om zijne gelukkige<br />
vermogens te beloonen , heb ik hem onlangs de<br />
voornaamfte trekken des levens van den gewijden<br />
fldchter der - maatfehappij , den grooten heiligen<br />
ignatius leeren kennen; hij is ten vollen over<br />
tuigt, dat alle andere heiligen bij hem niets anders<br />
zijn, dan de laagfte ftruik bij den hopgften eik.<br />
Hij weet des , zeer doorluchtig en zeer achtbaar<br />
vader, alles wat men dient te weten; gij moogt,<br />
gelijk ik reeds zeide, hem vrijelijk ondervragen,<br />
en daar door u zeiven overtuigen welke gedurige<br />
zorgen ik aan hem befteed heb, ten einde te be<br />
antwoorden aan het vertrouwen, waarmede uwe<br />
goedheid mij heeft gelieven te verëeren, mij, die<br />
uwe genade onwaardig en de nederigfte uwer die<br />
naren ben.<br />
Ik beefde van angst dat de jefuit doop-vader hem<br />
bij 't woord zoude vatten; want ik was zoodanig<br />
onthutst, dat mijn geheugen gewisfelijk zich niet<br />
zou hebben kunnen herinneren alle de woorden,<br />
welke men door één gemengt mij in de hersfens<br />
geftampt had. Gelukkiglijk kwam het daar niet toe:<br />
de zeer eerwaardige vader, voor wien ik mijne oogen<br />
met durfde opflaan, hoe graag ik zulks zou hebben<br />
willen doen, vergenoegde zich mij onder de kin te<br />
yatten, mij eenige tikjes op mijne gloeijende wangen<br />
té geven en mij eeriigen tijd met een zeker genoegen<br />
ft
LUTIIER'S MEISJE, XVIII. IIOOFDST. 5
5° GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
alle eveneens gekleed als hij, maakten bijna dezelfde<br />
gebaren: in 't voorbijgaan bleven zij ftaan, lachten<br />
mij toe en frrcelden mij onder de kin. Aangemoe-<br />
dïgt door deze eerfte bejegening gaf ik mij aan mij<br />
nen ctcnslust over, welken men zorg droeg te vol<br />
doen- Welk eene vertooning voor iemand die nooit<br />
anders dan kool-foep met een ftuk fpek op zijnen<br />
disch gezien had, alhier lange tafels te befchouwen<br />
gedurig aangevult en op dat oogcnblik van allerlei<br />
. fchotels met heerclijke fpijzen voorzien. Men liet mij<br />
van alles proeven, en van het einde der tafel zonden<br />
eenige grijsaarts edelmoediglijk mij een gedeelte van<br />
huns defert. Ik meende gewis dat hier alle dagen<br />
het zelfde feest zou plaats hebben. Zoo wel ont<br />
haald wordende, wierd ik een weinig vrijpostiger3<br />
ik durfde zelfs de een en andere vraag doen, en<br />
de eerwaardige regent, die mij aan zijne zijde ge<br />
plaatst had, verwaardigde zich mij te antwoorden<br />
op eene vriendelijke en aartige wijze, welke mij<br />
voor de eerfte maal mijns levens deed lachgen in<br />
dc tegenwoordigheid van mijnen pastoor. Deze<br />
was zoo (lom geworden in den kring der gemeente,<br />
dat hij mij toefcheen geheel vernietigt te zijn. Al<br />
leen bleef hij, volgens zijne gewoonte, gulzig voort<br />
eten. Hij antwoordde met enkel ja en neen, ter<br />
wijl ik geen acht meer op hem flaande, gelijk nie<br />
mand eenige acht op hem flocg, mijnen tong den<br />
teugel vierde, met de ftilzwijgende goedkeuring<br />
van den jefuit doop-vader, die mij meer dan eens<br />
toe-
LUTIIER'S MEISJE, XIX. HOOEDST. OÏ!<br />
toelachte en mij" met goedheid alle de brokken toe<br />
voegde, welke mijn oog fcheen. te begeeren. Hij<br />
giste alles wat ik verlangde, alvorens ik fprak,<br />
en ik fcheen reeds in een goed blaadje bij hem te<br />
ftaan. Men fprak over het geluk, 't welk in dat<br />
heilige huis heerschte, over den vrede, de rust,<br />
welke zachtvoerig den uitverkorenen voorbereidde<br />
tot dc gelukzaligheden van 't paradijs; zij die niet<br />
tot dc gemeente behoorden, wierden met namen<br />
genoemt, beklaagt en met verontwaardiging aange<br />
merkt als ongelukkig in deze wereld en als ver<br />
worpen in de andere. Voor mij, ik was betooverd<br />
door het maal, verrukt over het toelachgen en over<br />
den geest van den eerwaardigen vader, bekoort over<br />
mijne nieuwe wooning, die mij zeer ruim voor<br />
kwam, en boven al blijde over het afreizen van den<br />
pastoor, die weder te paard fteeg. Ik vond beha<br />
gen aan een ieder te herhaalen dat ik verlangde je<br />
fuit te worden en te Straatsburg te wonen.<br />
^©H®H®H®M®H®H®M®MSH®M®H®H®M@H®H®i'.<br />
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />
IVIijn doop - vader (dien ik voort-aan vader de<br />
la hogue zal noemen) liet mij agt dagen onge-<br />
moeit en aan mijn eigen over. Hoe vermakelijk<br />
bragt ik dien korten tijd door. Ik ging uit, ik<br />
wan-
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
wandelde, liep de ftad op en néér, en begon mij<br />
een denkbeeld te maken van het geluk, vertrou-<br />
vvende immer zulk een vrij leven te zullen leiden.<br />
Ik gaf mij geene andere bezigheid dan een weinig<br />
te lezen daar ik reeds een liefhebber van was,<br />
en een boek, het leven der heiligen tot tijtel heb<br />
bende, mij toevallig in de handen gekomen' zijnde,<br />
fcheen mij een meesterifuk te zijn van belangrijk<br />
heid, ftijl en welfprekenheid. De martelaren, die<br />
liever verkozen ;e fterven, dan afteflaan van hun<br />
ne gevoelens, waren in mijne oogen de grootfte<br />
mannen des, werelds , en toen ik de befchrijving<br />
las der pijnigingen, die men hen had doen onder<br />
gaan, meende ik zelf te lijden en hunnen moed<br />
en onverfchrokkenheid te bezitten; • ik zei bij mij<br />
zeiven, in hunne plaats zou ik doen gelijk zij de<br />
den, en ik zou met vermaak mijn tong afgebe<br />
ten en den dwingeland in 't aanzigt gefpogen heb-<br />
ben, gelijk een zeker heilig deedt, wiens naam<br />
mij thans vergeten is.<br />
Ik rekende mij gelukkig om dat ik enkel deed<br />
wat ik verkoos; maar de volgende dagen leerden<br />
mij hoe kort yan duur die (tonden van vermaak<br />
wezen zouden. Mijn doop-vader riep mij tot hem<br />
in zijn kamer, bragt mij in een kleen vertrek,<br />
waar een beeld levensgrootte volmaakt van kleur en<br />
gedaante als een mensch, mij ijs koud deed wor<br />
den van fchrik. Het fcheen als of het bloed we<br />
zenlijk uit de nagebootfte wonden vloeiden; ik floeg<br />
met<br />
I
LUTHIR'S MJXIS/E, XJXé HOÖEDST. y-<br />
met weerzin mijne oogen naar die wonden, tekens<br />
van de wreedheid zijner beulen; want het beeld<br />
verbeelde een martelaar. Mijn doop-vader deed mij<br />
voor dien heilig nederknielen eri aan ,hem vergifnis<br />
vragen voor mijne voorgaande zonden. Daar ik den<br />
regent tot hier toe vriendelijk en rekkelijk had ge<br />
vonden , nam hij nu eensklaps eene ftrenge en<br />
trotfche houding aan , welke bij vervolgens jegens<br />
mij bleef behouden.<br />
't Word tijd, zeide hij mij, uwe ziel te vor<br />
men voor het flrijdperk 't welk zij ftaat intetre-<br />
den; de heilrijke weg der gelukzaligheid word voof<br />
u geopend, en zoo gij u gewillig aan mijne be-<br />
veelen onderwerpt, zal ik u daar henen leiden.<br />
Geloof mij, mijn zoon, 't is eerst op heden dat<br />
gij u in een huis bevind waar men volledig onder<br />
wezen word in die nieuwe en noodige waarheden,<br />
welke gij diep in 't binnenfte van uw hart moet<br />
indrukken. Ik zou u in uw eigen bederf kunnen<br />
laten loopen, en u tot een verwerpeüng laten op-<br />
wasfen, maar ik kan tevens van u een heilig van<br />
onze orde maken. Spreek op, wilt gij dit zijn ?...<br />
ik antwoordde eenvoudig, dat ik naar zulk een<br />
trap van volmaaktheid niet durfde dingen, en dat<br />
ik mij gelukkig rekende indien ik mij konde behoe<br />
den voor de hel . . . wat zegt gij, zeide hij? is<br />
het genoeg de hel te duchten? gij bedriegt u groo-<br />
telijks, mijn waarde kind, ja grootelijks! 'er is<br />
geen middelweg, denk daar wel aan, gij moet een<br />
hei-
5?4 GESCHIEDENIS TAN EEN<br />
heilig worden bekroont met heerlijkheid, of een<br />
verdoemde in den afgrond der helle. U gelukkig<br />
'rekenen met de hel te ontfnappen, welk eene las<br />
tertaal.' indien ik u minder lief had, zou ik u<br />
in die godlooze gevoelens laten berusten, en van<br />
dat oogenblik af zoudt gij des fatans eigendom zijn.<br />
Ontvlied hem, werp u neder aan de voeten van<br />
dien heilig, die uw toonbeeld moet zijn. Smeek<br />
hem u die helfche gevoelens te ontnemen, 't Is de<br />
vijand der zaligheid die, om u voor altoos verlo<br />
ren te doen gaan, u deze verdoemlijke gedagte<br />
heeft ingeblazen. Gij wilt Hechts niet verdoemt we<br />
zen; ik verfta u: maar weet gij wel dat dit een<br />
flrik van den vorst der duisternisfe is? die Weer-<br />
fpannige geest vangt zijn werk bij u aan met u<br />
te yerfiaauwenten einde u mede te Hepen in den<br />
poel van finerten. Zie daar de wijze op welke hij<br />
veele anderen misleid heeft. Gij moet een kind van<br />
onze orde worden of een zoon des fatans, ver<br />
kies wat gij wilt! zoo gij geen heilig wilt wor<br />
den , trek ik de hand van u af, en ik ftel u<br />
gelijk met de hugenoten daar deze fiad vol van<br />
is, en welke wel dra zou verzinken, ware het<br />
niet om onze veelvermogende gebeden .... bedenk<br />
u of gij ter eeuwige verdoemenis wilt wandelen ....<br />
verfchrikt van den gloed zijns gelaats en van de<br />
heftigheid waarmede hij fprak, riep ik hem fchïe-<br />
lijk toe dat ik een heilig wilde worden: ik ver<br />
koos die partij liever dan zijn drift nog meer aan-<br />
tc-
LuTiiER 's MEISJE, XIX. H'ÖOFDST. 95<br />
tevuuren. 't Is waar de naam van heilig kwam<br />
mij te voortreffelijk voor, om immer met mijne<br />
geringheid en zwakheid te ftrooken , de kroon<br />
hunner glorie vond ik te moeilijk te verwerven,<br />
dan langs den weg van 't marteldom; want ik<br />
zou liever verkozen hebben gefteenigt, op de pijn<br />
bank uitgerekt, op een rooster of op gloeijënde<br />
•kooien gebraden te worden, dan den ganfehen dag<br />
opgeflotcn te zitten, vervcelcnde boeken te door<br />
bladeren, derzelver inhoud te overpeinzen en dage<br />
lijks gebonden te zijn aan de herhaling van treurige<br />
boetdoeningen en oeffeningen. Een fchielnké dood,<br />
die ons eensklaps ten hemel voert, fcheen mij ver<br />
kieslijker dan alle die aanhoudende en herhaalde<br />
geftrengheden , welke men mij reeds had doen be<br />
proeven, ik vermeed dus te zwijgen, dat ik liever<br />
verkoos een heilig martelaar, dan een heilig klui<br />
zenaar te zijn, doch de vrees om nog andere las<br />
teringen te uiten, fnoerde mij den mond en maak<br />
te mij ftom aan zijne voeten.<br />
Mijn doop-vader deed mij alles herhalen wat hij<br />
wilde, hij zeide mij wat ik zwecren moest, cn<br />
vond mijn tong zeer buigzaam. Ik was enkel bc-<br />
dagt om mij uit deze belemmering te redden, en<br />
ik zou belooft hebben door 't vuur te loopen, om<br />
geen oogenblik langer nedergcknielt te blijven lig<br />
gen ; op den toon van een ingeblazen , voegde<br />
hij 'er bij: jongen zondaar, waar zoudt gij zonder<br />
mij zijn ? wat zijt gij gelukkig in mijne handen<br />
ge-
$6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
gevallen te zijn ; buiten dat, mijn zoon, zou de<br />
afgrond zich onder uwe treden openen. Dusdanig<br />
zou uw lot geweest zijn; millioenen menfchen<br />
worden geboren, leven en fterven alleen om in<br />
die verflindende vlamme geworpen te worden. Af-<br />
gefcheiden van den rampzaligen hoop, welke den<br />
breeden weg des verderfs bewandelt, breng ik u<br />
op den engen weg der zaligheid. Alle die ver<br />
worpelingen , die' een blozend gelaat vertoonen,<br />
die hunne dagen doorbrengen met maaltijden en<br />
vermaken , zullen eens verbaast ftaan, wanneer<br />
zij, bij den uitgang hunnes levens; zich omringt<br />
zien van een legioen dier gehoornde duivelen , die<br />
met de greep in dc hand, hen in den poel van<br />
vuur en fulpher zullen nederllorten, daar weeninge<br />
der oogen en knerfingen der tanden alle die fraije<br />
liedjes zullen opvolgen, welke zij aan hunne lek<br />
kere tafels opdeunden. Deze ftad, bij voorbeeld,<br />
is het kort begrip der wereld. Drie vierde harer<br />
inwooneren zijn gereformeerd of luthers, dat is te<br />
zeggen, verdoemden; want uiterlijk mogen zij zich<br />
gedragen als brave lieden, als goede vaders, als<br />
goede burgers, 't is toch alles fchijndcugd welke<br />
nergens toe diend: ZQO lang zij geen geloof Haan<br />
aan 't gene de pastoor van üw dórp u geléérd heeft j<br />
behooren zij in den rang der flachtollers van den<br />
vergramden hemel; ja van de zulken zelfs die gé-<br />
looven (en dit moet u doen beven. mijn zoon) zal<br />
het getal van uitverkorenen nog kleen bevonden wor<br />
den |
LUTHER'S MEISJE, XIX. HOOFDST. 97<br />
den; indien het woord, 't welk wij prediken, hen<br />
niet geleid en onderfte.unt, hen niet omrukt aan de<br />
verzoekingen, welke zoo moeilijk zijn tegentegaan,<br />
hen niet bijftaat in den doolhof der moeilijke plich<br />
ten , zullen zij, gelijk dc anderen, zich in den<br />
helfchen afgrond zien nederdompelen. Ik fpreek<br />
derhalven hier niet alleen van joden, turken, afgo<br />
dendienaars , hugenoten gebooren 'onder de 'beheer-<br />
fching van den ouden fatari , aan wien de hel in<br />
eigendom toebehoort, ik fpreeke u van' die roomsen<br />
catholijkeu , die zich gerust ter nedêfliggen en op<br />
hun geloof vertrouwen, zij zullen dc verfchrikkelij-<br />
ke verdoemenis niet ontfnappen, zoo zij maar eenig-<br />
zins onzen raad veronachtfamen , en indien gij daar<br />
aan mogt twijfelen , zou die twijfeling zelf u<br />
veroordeelen. Dan, mijn zoon , om u aan die<br />
ftraf te ontrukken, welke gij als mensch, lang voor<br />
uwe geboorte, verdient hebt , moet gij u zeïven<br />
geheel aan mij overlaten , geheel naakt uw geweten<br />
voor mij openleggen, uwen wil onderwerpen aan de<br />
bevelen des hemels, die door mijn' mond tot u fpreekt.<br />
Ik waarfchuwe u voor af, dat indien gij uit vrees of<br />
veinzerij een huichelaar mogt worden , indien gij mij<br />
in de geringde zaak mogt bedriegen , gij even fchul<br />
dig zijn zoude als^pf" gij de ganfche wet verwierp.<br />
Zorg derhalven nederjg en buigzaam van hart en<br />
geest te zijn , bereid u om van dezen dag af aan<br />
mij eene volkomen belijdenis te doen, ten einde<br />
ik, uit de wonde van uwe ziel oordeele welke nood-<br />
G wen»
QS GESCHIEDENIS VAN EÉN<br />
wendige hulpmiddelen ik u moge toereiken, om al<br />
dus het groot en gewichtig werk te beginnen van<br />
uwe inlijving in onze orde.<br />
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
J^"a dit gefprek , het welk mij 'ten uitterften ge<br />
troffen had , liet mijn doop-vader mij alleen. Mijn<br />
pastoor had mij wel bang gemaakt voor 'de hel,<br />
maar nooit had hij zich jegens mij uitgelaten in zulke<br />
verfchrikkende bijzonderheden; want zoo haast was<br />
ik niet buiten het gezicht van zijne twee groqte fcheele<br />
oogen of ik meende mij behouden. Maar dc jefuit,<br />
door zijne welfprekendc taal, door zijne gebaren,<br />
door zijn gezicht en voor al door den ijver, die<br />
hem bezielde, roerde mij onbegrijpelijk. Er is des<br />
niets zekerder dan de hel , zeide ik bij mij zei<br />
ven , de ganfche wereld is 't in dit ftuk eens,<br />
en de verftandigfte menfchen zelf vreezen 'er voor.<br />
Ach! ik zie die hel; ik zie ze. Mijn hoofd gloei<br />
de, en ik ontdekte als in 't verfchiet een vuurigen<br />
damp, welke uit dien vuurpoel fcheen opteffijgen.<br />
Dan , dit was hier enkel een proef van zijnen<br />
ijver voor mijne heiligmaking. Toen hij mij deedt<br />
vasten, toen Jhij mij opfloot in het boet - vertrek,<br />
welks
LUTHER'S MEISJE, XX. HOOFDST. 99<br />
welks wanden niet vuurige vlammen befchildert wa<br />
ren, in 't midden van welke men gepijnigde men*<br />
fchen ontdekte, toen hij mijne ooren deedt weer<br />
galmen van klagende en kermende Hemmen, ftond<br />
ik op 't punt van krankzinnig te worden, en in<br />
dien mijne arme hersfens alle die aanvallen hebben<br />
kunnen wecrftaan was zulks geenzins zijn fchuld.<br />
Ik zelf ben heden verbaast hoe ik mijn gezond<br />
verftand 1<br />
heb kunnen behouden, want zulks is een<br />
wezenlijk wonderwerk.<br />
Vier jaren verliepen 'er in deZe vroome ocfrenin*<br />
gen, waarin ik mij de gezeggelijkfte en nederigfte<br />
zijner discipelen betoonde. Tot dien tijd had ik<br />
alles nageklapt wat men van mij begeerde, zender<br />
in bedenking te nemen van mij *er tegen te Ver<br />
zetten. Zoo lang men niets van mij vorderde dan<br />
geheugen-werk of onderwerping liet ik mij alles<br />
welgevallen; maar toen mijne aanwasfende rede haar<br />
eerfte lichtftralcn fchoot en dat men wilde hebben<br />
dat ik dezelve geheel zoude opofferen; toen men mijne;,<br />
eerfte tegenwerpingen, welke ik met fchroom deed,<br />
beantwoordde met fmaad en verachting en men met<br />
de uiterfte woede .tegen mij uitvoer, als toen begon ik<br />
te bezeffen welk een flaafsj.uk men mij wilde opleg<br />
gen en onder welk eenen verachtlijkeil dwang men<br />
mij zogt te houden : ik brulde als een leeuw, dies<br />
zich van ftrikken omvangen ziet, welke hij niet<br />
kan verbreeken; ik wierd de droefgeestigfte en ramp-<br />
zaligfte ftervclirjg. Hoe zeer ik deze gedagten be-<br />
G ft ftreedS
oo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ftreed bleeven zij mij nogthans bij, en deeden mij<br />
in weerwil van mij zeiven eenen onophoudelijken<br />
oorlog aan. Wat al angst, verdriet en bitterheid<br />
hebben deze beftrijdingen van de rede en 't kwalijk<br />
gevestigt vertrouwen niet over mijne dagen ver-<br />
fpreid! Ik bad, ik weende, ik riep de genade tot<br />
hulp, ik deed alles wat ik konde om mij te over<br />
tuigen dat ik mijne ootmoedigheid bleef behouden;<br />
maar alles te vergeefsch, de middelen zelfs*; welke<br />
ik gebruikte om mij onderwerpelijk te gedragen,<br />
werkten daar tegen in. Ik beleecl aan mijnen Jjiegt-<br />
vader de gebreken wel welke uit dc menfchelijke<br />
zwakheden ontftaan , en zich telkens weder ver<br />
nieuwen , maar ik durfde hem de onrust van mij<br />
nen geest niet openbaren, Welke mij kwelde.<br />
Hij was zoo oploopend en doldriftig ingenomen met<br />
het leerftellige , dat indien ik mij zeiven had kun<br />
nen fchuldig maken aan eene zware misdaad, ik<br />
liever een moord zou bekent hebben dan eene twij<br />
feling. Hij zelf herhaalde gedurig, dat een afgoden<br />
dienaar nader aan de vergifnis was dan een anti-<br />
jefuit, en ik hield zorgvuldig in 't binnenfte van<br />
mijne ziel alle de denkbeelden verborgen , welke ik<br />
begreep nimmer te zullen ftrooken met de zijne.<br />
'tWas juist toen de tijd dat men mij op de kruin<br />
van 't hoofd een rond teken maakte, het welk door<br />
het affnijden van eenige hairen aan de wereld ver<br />
kondigd dat men wijslijk afftand doet van allen<br />
lichaamlijken arbeid "óm zich geheel overtegeven aan<br />
apos-
LUTHER'S MEISJE, XX. HOOFDST. IOI<br />
apostolifche verrigtingen. Die geloften, bij welken<br />
men voor het toekomende afziet van uwe lexe, be<br />
minnelijke florimonde, kostte mij niet veel; want<br />
ik had toen ter tijd nog geene oogen om te zien,<br />
mijn hart was nog niet geftemt voor het gevoel,<br />
mijne verbeelding bepaalde zich enkel tot het tafe<br />
reel van eene onfchuldige natuur, het vonkje van<br />
begeerte had aan mijne zinnen het verleidend teken<br />
van wellust nog niet gegeven,<br />
Eindelijk de daad , welke men mij federt langen<br />
had aangekondigt als de gewigtigfte mijns levens,<br />
de daad, welke een jaar van afzondering en voor<br />
bereiding naaulijks gefchetst had , de daad welke<br />
mij in de wereld het meeste gekost heeft, ftond<br />
op 't punt om verricht te worden. Ik had altoos<br />
den tijd weten te rekken en uitftel te verwerven,<br />
als giet durvende deel nemen aan deze geduchte<br />
en onbcgrijpelfke verborgenheid; ik handelde ter<br />
goeder trouwe , ik oordeelde mij de wezenlijke te<br />
genwoordigheid eens gods onwaardig, en mijne<br />
rede, die aanwies, deed wolken in mij opkomen,<br />
.welke het werkend geloof, het geen ik benoodigt<br />
had, benevelden. Neen, nooit heeft men zich zoo<br />
afgepijnigt om zijnen geest te buigen en om het<br />
trots zijner rede te vernederen; 't is niet mogelijk<br />
meerder gebeden te herhaalen, meermalen de tem<br />
pel-trappen te kusfen en met traanen te befproei-<br />
jen, met '.'meerder kracht en nadruk dat levendig<br />
geloof in te roepen, naar 't welke ik reikhalsde,<br />
G 3 Die
103 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Dia dag, welken men mij had aangekondigd als een<br />
•dag van vrede en rust, die dag, op welken ik<br />
een voorfin aak ftond te hebben van de hemelfche ge<br />
lukzaligheid , wierd voor mij een dag van oproer, op<br />
welken mijn ziel geheel wierd omgewenteld. Voor<br />
bereid, gebiegt, vrijgefprooken, voor hemel en men<br />
fchen vrij verklaart van alle fmet, bekende ik des<br />
avonds al weenende aan mijnen doop-vader, dat ik<br />
met geen mogelijkheid het verder kon brengen; en<br />
dat een zoo gering fchepzel als ik ongefchikt was<br />
om met de godheid te verkeeren, wijl dezelve noodr<br />
wendig tot ftof moest vergruizen alles wat onwaar-<br />
dig was haar te genaken.<br />
Hij befpeurde dat een geweldige fchrik mijne ziel<br />
had bevangen, en dat hij, door zijn werk te heb<br />
ben willen bevoorderen, misfchien te veel gedaan<br />
had, Eene te verregaande vrees had zekerlijk<br />
plaats bij deze weigering ; maar daar kwam nog<br />
bij de bedenking van mijne nietigheid, welke<br />
zonder de uitterfte vermetelheid niet ftaan kon<br />
naar den bronader van alle volmaaktheid. Hij wilde<br />
Wij niet geheelenal bedroeven. Hij nam deel in<br />
mijne fmert, en betoonde zich fterker aangedaan<br />
dan ik gemeend had dat hij konde Zijn; hij ver-<br />
sogt mij voorttegaan met vertrouwen in hem te<br />
feilen; hij zeide mij, dat deze de laatfte ingevin<br />
gen van den vijand mijner zaligheid waren, dat die<br />
vijand fteeds behagen fchepte de beste katholijkcn<br />
%c kwellen; doch dat de boosheid eens helfchen<br />
geests
LUTHER'S MEISJE, XX. IIOOFDST. 103<br />
geests niets vermogen zoude , dewijl het eenigfle<br />
middel om hem geheelenal tegentegaan was mijnen<br />
ijver en vurige gebeden te verdubbelen. Ach!<br />
vader, zeide ik hem toen, terwijl ik een vloed<br />
van tranen ftortte, nimmer zal ik konnen volein<br />
digen het gene gij mij oplegt; ik word dat vuurig<br />
geloof, het welk zoo noodzakelijk is om eene<br />
verfchrikkelijke heiligfehennis te vermijden, in mij<br />
niet gewaar. Gij wilt dat ik mijn oordeel en<br />
mijne verdoemnis drinke. Gij zijt zeer gelukkig,<br />
niets ftoort, niets ontrust u. . . . Ach! hoe<br />
gaarne zou ik in uwen ftaat zijn !<br />
Mijn doopvadcr fcheen ontluist; maar hij hcr-<br />
ftelde zich, en verzekerde mij dat ik het benoo-<br />
digde geloof had; dat hij zulks beter wist dan ik;<br />
dat het hem toekwam te oordcelen over den ge-<br />
noegzamen graad die 'er nodig was om mij voor-<br />
teftellen; dat hij borg bleef voor mijne ziel en<br />
zaligheid, en dat ik voorzeker eeuc goede com<br />
munie doen zoude, waarvoor hij, uit hoofde der<br />
godgeleerde kundigheid, die hij bezat, meende te •<br />
konnen inftaan. Hij beval mij mijzelven gerust te<br />
{tellen, en zonder tcrugtewijketi te voltoijeu wat<br />
ik ondernomen had. Ik zag dat hij zijn gefprek<br />
voorbedachtlijk fcfbrak, want mijne ontroering was<br />
ongemeen fterk , en mijne tranen , die niet op<br />
hielden te vlieten, maakten hem ongemeen verlegen.<br />
Des anderen daags bevond ik mij aan den voet<br />
des altaars; mijne" wangen gloeiden, mijn ganfche<br />
G 4 lic-
!
LUTHER'S MEISJE, XXI. HOOFD. 105<br />
E E N E N T W I N T I G S T E H O O F D S T U K ,<br />
D ezen dag voorbij' zijnde , verh'gtte men de<br />
boeijen van mijnen flaaffchen ftaaf: men gaf mij<br />
over aan verfchillende letteroefFeuingen. De onge<<br />
wijde fchrijvers volgden de zinnebeeldige boeken<br />
op, en mijn doopvader fprak mij minder van de<br />
leertakken van den godsdienst, want hij hield<br />
mijn ftilzwijgen voor eene volkomcne onderwerping.<br />
- Bchalven den tijd, dien ik verdeelde tusfchen den<br />
dienst des altaars en mijne lctreroetTeningen, bleven<br />
"mij nog eenige tusfchenuuren over, dierbare Hon<br />
den, van welke men de waarde niet kend, dan<br />
in de ketens der flavernij. Ik beftecdde dezelven<br />
gemeenlijk met wandelende te lezen, en bijna al<br />
toos alleen. Ik had mijne rhetorica geëindigt,<br />
en ik beminde virgilius grootelijks, om dat ik<br />
hem gemaklijker verdaan kon dan horatius en<br />
tacitus. Ten proije eener zachte mijmering, in<br />
welke ik dikwijls vreesde geftoort te worden, vond<br />
ik mij , wanneer iemand mijner medemakkers mij<br />
op zijde kwam , gedwongen en belemmerd;<br />
de last van hun ijdel geklap was mij ondraaglijk.<br />
Daarentegen als ik alleen was, traden alle voor<br />
werpen, die ik befchouwde, ftilzwijgende in een<br />
G 5<br />
V E R
to6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
verrukkelijk gefprek met mij, duizcndmalen aange<br />
namer dan een verveelend en beuzelachtig gefnap.<br />
Hoe dichterlijk kwam mij de natuur voor, wan<br />
neer ik den ené as van virgilius, en de ge-<br />
daant-vcrwisfelingen van ovidius las. Alles kwam<br />
mij fchoon, nieuw, verrukkende en bewonderen^-<br />
W M r d i g v o o r<br />
j ' ft dompeldp mij geheele uuren<br />
achteréén in den onafmeetlijken doolhof mijner<br />
overpeinzingen en bedenkingen, die nimmer uit<br />
geput wierden bij 't befchouwen dier hemels, dier<br />
groenende velden , dier bezielde wezens , dier<br />
nieuwe voorwerpen, welke met zoo veel welfpre-<br />
.Éénheid tot de ziel fpreken, die zich bevlijtigt<br />
dezelve te bevatten. Die latijnfche fchrijvers, wel<br />
ken ik, in weerwil van mijnen profesfor, begon<br />
te verftaan, bekoorden mij en verfchaften mij het<br />
onnitlpreckelijkde vermaak in dc diepfte eenzaam<br />
heid,<br />
Eene natuurlijke redeneerkunde, welke mij haar<br />
licht leende, zonder de minde inblazing van<br />
buiten, klaarde mijne denkbeelden op, 't geen<br />
mij op mijne wijze deed redenkavclen. Hoe;,<br />
zeide ik bij mij zeiven , dat aantal burgers, die<br />
'huisvaders, ijverig bezig met het onderhoud dier<br />
eerlijke 'huisgezinnen, welke de grondllag zijn<br />
der maatfehappij; die zedige en eerbare echtgeno<br />
ten, die tedere moeders, die naar den tempel<br />
gaan met een fwerm van jonge meisjes, die zij<br />
met hun zog hebben opgevoed , alle erfgenamen<br />
1<br />
-van
LUTHER'S MEISJE, XXI. HOOFDST. 107<br />
van hare fchoonheid en van hare deugden ; die<br />
gulle, edele zielen, alle oprecht en zuiver, deze<br />
zijn dan uit hoofde van hun geloof alle verwor<br />
pen! mijn doopvader verzekert het. ... en 't<br />
ganfche pausdom is het daarin met hem eens!<br />
Ik ontrustte mij zeer over hun lot; ik beefde<br />
voor hen; want zulke verfchrikkelijke tafereelen<br />
dringen dieper in de ziel dan anderen, en laten<br />
zich 'er niet uitwisfchen dan door den tijd cn<br />
door de rijpere overdenkingen.<br />
Ik zag ze alle ter kerke intreden met ftichting<br />
en orde! maar wat toch, zeide ik bij mij zeiven,<br />
gaan zij 'er verrichten, daar god hunne geloften<br />
en gebeden verwerpt, en zij zijnen toekomftigen<br />
toorn niet kunnen ontvlieden? ik naderde den<br />
tempel, en leende een aandachtig oor aan het<br />
Zoetluidend gezang hunner liederen; hunne ftem-<br />
men, lieflijk getoont, deden het gewelf wedergal<br />
men, en ftegen ten hemel! zij mogen zingen wat<br />
zij willen , dagt ik al verder, hunne lofliederen<br />
doen niets uit. Men zegt zelfs dat ze het gewigt<br />
van 't oordeel verzwaren, 't welk tegen hen is<br />
nitgefproken. Maar waarom gaan zij niet naar dien<br />
anderen tempel, welke fleclits weinige fchredeu<br />
verder, en die der uitverkorenen is? waarom<br />
doen zij het niet, daar 't hen immers weinig moeite<br />
zoude kosten ? van waar die ftijfhoofdigheid,<br />
welke hen aanzet zich ongelukkig te maken? ik<br />
hoor hunne ftemmen, zij looven gods grootheid<br />
en
IOÏS GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
en goedertierenheden; zij vermoeden zelfs niet dat<br />
god hunne hulde verwerpende, hen met grimmig<br />
heid befchouwt. Ik weet het niet, maar hoe<br />
geerne zoude ik zien, dat die god, door den<br />
nevel heendringende, welke hem voor 't heelal<br />
.verborgen houdt, de waarheid aan deze misleidde<br />
menfchen vertoonde, en dat hij zelf aan hen dc<br />
wetten openbaarde, welke zij te gehoorzamen heb<br />
ben! een eenig. woord, waarmede hij zich zoo<br />
gemaklijk kan doen hooren, zou duizende dier<br />
rampzaligen aan 't eeuwige vuur ontrukken. De<br />
vaders zich oogenbliklijk bckeerende, zouden hunne<br />
kinderen niet behoeven aantemanen hun voorbeeld<br />
te volgen, die hemelfche ftem, door de ganfche<br />
lucht klinkende, zou meer op hen vermogen dan<br />
alle de fermoenen van mijnen doopvader. Aldus<br />
• redeneerende befchouwde ik met aandagt verfcheide<br />
dier lutheranen van nabij, of ik in de trekken van<br />
hun gelaat ook eenig teken of merk van verdoemnis<br />
kon ontwaren; maar alle die kloeke StraatsbrnrgYrs<br />
zagen 'er frisch en welgemoed uit,, de gezondheid<br />
fchitterde op hun gelaat, en allen feheeiien zij<br />
•even vrolijk en vergenoegt. Ik hoorde hen onder<br />
elkaudercn hartig lachgen, en 't viel mij moeilijk<br />
te bezeffen, hoe menfchen, die zoo veel gevaar<br />
hepen,den prooi der helfche fmertcn te worden,<br />
zonder eenig fmertelijk voorgevoel konden zingen,<br />
drinken en vrolijk wezen.<br />
TWEE
LUTHER'S MEISJE, XXII. HOOFDST. 109<br />
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Daar ik voortging over dezelfde onderwerpen<br />
dezelfde bedenkingen te maken, ontmoette ik dik<br />
werf fommige dier* lutherfche meisjes, wier fijne<br />
welgevormde leest en ligten gang haar gelijk maak<br />
ten aan die godinnen, zoo vermaard bij de dich<br />
ters, die zich verwaardigden de gcftalte van fter-<br />
velingen aantenemen, en die men herkende aan de<br />
hemelfche lugtigheid harer bewegingen. De fchoone<br />
lokken, üeraad der natuur, met bevalligheid ge-<br />
ftrengelt, vormden , daar dezelve tot aan den<br />
middel hingen, twee vlegten, welke den luister<br />
van 't goud hadden, en 't oplettend oog niet ont-<br />
fnapten. Ik befchouwde eene dier nimfen met eene<br />
aandoening, welke mij onbekend was, de trekken<br />
van haar gelaat vertoonden mij leevendig het ver<br />
rukkend tafercel der volmaaktheid, 't welk ik<br />
bij mij zeiven had gevormt. In hare fchoone oogen,<br />
ten halve nedergeflagen , befpeurde ik de ziel ,<br />
naar welker ontmoeting de mijne zoo vurig ver<br />
langt had. Ik volgde haar, als mede gefleept<br />
door een hooger vermogen; toen ze reeds verre<br />
van mij af was, meende ik haar nog te zien;<br />
zoo meenigmalen ik uitging, bevond ik mij, in<br />
weer-
3io GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
weerwil van mij zeiven, aan den hoek van de<br />
ffraat, waar ik haar voor de eerde keer gezien<br />
had; ik liep de plaatzen door, welke door hare<br />
treden verfraait waren; ik ging daar heen en weder,<br />
in verwagting dat zij 'er zou verfchijnen. Zoo<br />
haast ik haar zag, ontroerde ik, ik was verlegen,<br />
en mij zeiven niet meer; al blozende ging i|<br />
haar voorbij, zomtijds zonder eenen enkelen blik<br />
op haar te durven (laan.<br />
Ik bleef eemgen tijd voor mij het vuur ontvein.<br />
zen, 't welk in mijn hart blaakte, of liever 't<br />
Was voor mij iet onbekends. In 't eerst meende ik<br />
enkel het meesterduk der fchepping te bewonderen,,<br />
en hetzelve die hulde te bewijzen, welke het oog<br />
des mans ten allen tijde vcrfehuldigd is aan de fchoon-<br />
heid: nogthans als ik in hare tegenwoordigheid van<br />
vrees rilde, was ik tevens opgenomen van vreugde,<br />
en wanneer zij hare oogen op mij floeg ontving ik<br />
een nieuw wezen. Ik wist waar zij woonde, en door<br />
nafpeuringen, welke de liefde alleen inboezemt,<br />
en weet te doen, had ik reeds haren daat, haar<br />
karakter, en dat van hare ouders gegist.<br />
Zij had misfchien nog niet eens op mij gelet,<br />
toen ik bijna zeker was dat zij een hard en on<br />
barmhartig vader had. Uit haar gelaat viel het<br />
niet moeilijk te bemerken dat hare ziel met eenig<br />
leed wordelde, en zoo haast zij begon te be-<br />
fpeuren welke dappen ik om haar deed, fcheen<br />
zij; niet langer iets te ontveinzen of te verbergen»<br />
Ha*
LUTHERS's MEISJE, XXII. HOOFDST. ui<br />
Hare geringfte bewegingen droegen bet duidelijkst<br />
kenteken van eene oprechtheid , welke door geen<br />
kunst te veranderen was ; haar gezigt had die<br />
terugftootende trotsheid niet, welke de verlangens<br />
van een gevoelig hart met verontwaardiging be<br />
jegend. Ik zag dat zij in 't eerst verbaast was<br />
over mijne nalporingen, en bevreesd om deswegens<br />
hare nieuwsgierigheid te voldoen, maar allengskens<br />
fcheen zij dc hulde, die mijne oogen haar deden,<br />
niet aftewijzen. Ik droeg het livrei van die genen,<br />
die den vloek tegen de haren uitfpraken; mijn<br />
gefchoren kruin, mijn kraag, mijn zwart gewaad,<br />
betuigden niets ten mijnen voordeele, maar on-<br />
getwijvclt bemerkte zij wel dat ik met dat alles<br />
niet veel op had, en dat ik hetzelve geerne aan<br />
de voeten der liefde zoude afleggen.<br />
Ik was alstoen zestien jaren oud; zij had den<br />
ouderdom van agttien jaren bereikt. In die jaren,<br />
wanneer twee harten te famenftemmen cn beide het<br />
nodige bezitten om clkanderen te bekoren, mengt<br />
de argwaan zeldzaam dcszclfs gif onder de fympa-<br />
thie, welke hen tot inalkandcren neigt. De kerk,<br />
't is waar, verbood mij het oog te liaan op<br />
een luthers meisje, maar een eenige blik van haar<br />
trof fterker dan de blixems van 't vatikaan. Ik<br />
was ondertusfehen in eenen hevigen ftrijd, dewijl<br />
ik de helft van het juk nog niet had verbroken,<br />
onder het welk ik gekromt ging , en nog fterk<br />
bleef worftelen met mijne overgeblevene kluisters.<br />
' Mijn
i* 2<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Mijn doopvader zeer wel bevroedende dat het<br />
geen tijd meer was om mij zoo geftreng als voor-<br />
maals te behandelen, verzachtte zijne lesfen en<br />
vertogen, zuchtte over de ongeregeldheid mijner<br />
gedagten, en beloofde mij de overwinning, indien ik-<br />
Hechts bleef voortgaan naar hem te luisteren, en vooral<br />
indien ik niet in gebreken bleef mijne geheime<br />
gevoelens voor hem openteleggen. Ik had<br />
hem nog niets beleden dan de inwendige beftrijdin-<br />
gen, welke hij altoos het werk des duivels en<br />
diens poging noemde , maar over welke ik met<br />
behulp zijner raadgevingen gewisfehjk zou zege<br />
pralen.<br />
Mijne ziel was een wezenlijken baijerd van tegen-<br />
ftrijdige denkbeelden geworden, welke 'iederen dag<br />
al meer en meer tegen malkanderen inliepen. Na<br />
de al te korte vacantien, plaatfte mijn doopvader<br />
mij weder in den godgeleerden doolhof, en noopte<br />
mij de naargeestige diepte dier wetenfchap te door<br />
gronden. Verplicht de lesfen te beoeffenen, welke<br />
zoo weinig overeenkomst hadden met die verrukke<br />
lijke gevoelens mijner ziele, was ik niet bekwaam<br />
een eenig voorftel te volgen, ik verwarde alles<br />
onder malkanderen. De min zegepraalde over de<br />
verhevenfte bovennatuurkunde en nam een fchitte-<br />
render luister aan uit de dorre duisternisfen, in<br />
welke men mijn geest poogden te dompelen.<br />
DRIE
LUTIIER'S MEISJE, XXITJ. HOOFDST. 113<br />
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
'Twijfelmoedig, wanhopig, weerhouden, verwon<br />
nen van het eerste oogenblik af-aan mijner liefde;<br />
gedwongen mijn aandagt te vestigen op eene drooge<br />
ftof, terwijl mijne verbeelding zich bezig hield met<br />
een eenig voorwerp, wist ik niet welke partij te<br />
kiezen. De jonge fchoone, wier oogen ik met ver<br />
rukking ontmoette, met wie ik wenschte te fpreken,<br />
die ik met blakenden ijver verlangde te behagen,<br />
die ik in mijne armen zou hebben willen vervoeren<br />
tot aan het einde der wereld, en aldaar in eene<br />
ontoeganglijke afzondering plaatzen, was flechts door<br />
twee ftraten van mij afgefcbeiden , • en evenwel<br />
konde ik haar niet te zien krijgen; nijdige<br />
muuren verzetteden zich tegen mijn geluk! miju<br />
ftaat, mijn gewaad, mijne flavcrnij, alles verwij<br />
derde mij van haar; terwijl ik , in weerwil der<br />
hinderpalen, die ons van een fcheidden, het vuur<br />
voelde blaken, 't welk mij door de aderen droom<br />
de. Dit alles was gering; alle uchtenden hoorde<br />
ik van eenen godgewijden kanzei de vervloekingen<br />
tegen hare gezintheid, en tegen haar eigen perfoon<br />
uitfpreken, en door volkomen fluitredenen bewij<br />
zen , dat zij tot eenen verfoeilijken godsdienst be-<br />
H hoor-
H4<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
hoorde, en dat de hel op haar wagtte. Haar<br />
aanbiddende, vreesde ik voor haar, en ik zidderde<br />
voor haar aanftaande lot, waar aan geen cafuist<br />
eenige genade bewees. Te vergeefsch zogt ik naar<br />
eenige fchriftuurplaatzcn, welke gunftig konde uit-<br />
gelegt worden voor mijne beminde; het leerduk gat"<br />
niets toe, en fchikte zich niet naar de wenfchen<br />
van mijne tedere liefde voor haar.<br />
De oogen ten hemel gewend, durfde ik denzel-<br />
ven dan eens van onrechtvaardigheid befchuldigeu;<br />
dan eens mijne lasteringen verfoeiende, wierp ik<br />
mij op den grond ter neder, en fmeekte dien zelf<br />
den hemel om dc bekeering van mijne geliefde. Ik<br />
delde mijne twijfelingen", rakende de zaligheid der<br />
ketteren aan mijnen doop-vader voor, zonder nog-<br />
thans aan hem het voorwerp te noemen, welks<br />
naam ik als een fchat verborgen hield in 't bin-<br />
nenfte van mijn harte. Zijne antwoorden waren<br />
kort, beflisfcnd, zonder tegenlpraak, want dezelve<br />
hingen alle behoorlijk aan een, en hem eenmaal<br />
een Helling toegedaan hebbende, konde ik hem de<br />
tweede niet weigeren. Van daar voerde hij mij<br />
waar hij mij wilde hebben, en wat valt 'er te<br />
antwoorden wanneer men naar de regels redentwist?<br />
Om mij van mijne twijfelingen te genezen, zon<br />
derde hij mij nog gedrenger af; maar, de afwe-<br />
zenheid en eenzaamheid maakten mij nog veel<br />
verliefder. De naam van fuzanna mengde zich<br />
onder de woorden van mijn getijdeboek, en werd<br />
neder-
LUTHER'S MEISJE, XXIII. HOOFDST. 115<br />
nedergefchreven in alle mijne boeken. Ik zag haar<br />
in verbeelding, en na eene worfteling ter verwij<br />
dering van die waarde en wreede beeldtenis, gaf<br />
ik mij geheel over aan de gevaarlijke bekooring<br />
van derzelver befpiegeling. Mijne afzondering werd<br />
zelfs aangenaam voor mij om dat ik geene afleiding<br />
had, maar mij volkomen kon overgeven aan het<br />
vermaak van aan haar te denken. Ik fprak met<br />
haar, ik ondervraagde haar, zij fcheen mij toe te<br />
antwoorden, en 't gene geen minder verwondering<br />
verdient, is, dat ik wist te raden wat 'cr in 'c<br />
binnenfte van haare ziel omging , ook ftrookten<br />
haare antwoorden in 't vervolg met die, welke<br />
mijne verbeelding haar op dien tijd in den mond<br />
gaf. 'Er befiaat des een kunst om in 't binnenfte<br />
der harten te lezen, en de liefde bezit eene aan<br />
geboren kundigheid, welke alle menfchelijke kun<br />
digheden overtreft.<br />
Zoo haast de tijd dezer beproeving voleindigt was ,<br />
vloog ik met eene onuitfpreeklijke drift naar die<br />
plaatzen terug, in welker omtrek fuzanna zich<br />
onthield. Een gelukkig lot en 't gene mij fcheen<br />
te willen, begunftigen, maakte dat ik haar dikwijls<br />
te zien kreeg, en zelden keerde ik naar huis terug<br />
zonder 't vermaak te hebben genoten van haar te<br />
befchouwen. Neen, niets evenaart den wellust,<br />
dien ik fmaakte, wanneer ik bemerkte dat zij mij<br />
in 't oog kreeg; en wanneer zij mij met een blik<br />
venvaardigde, was ik in eene nieuwe bekooring,<br />
H a ik
n6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ik voerde in mijnen boezem een bron van verma<br />
ken mede, welke jk, om zoo te fpreeken, drup<br />
bij drup fmaakte, zoo ras ik tot mijne koele<br />
eenzame cel was wedergekeerd. Wat zeg ik, die<br />
cel, had hare treurige eenzaamheid verloren. De<br />
verveeling was op derzelver muren niet meer te<br />
lezen, deeze, alhoewel behangen met godgeleerde<br />
Hellingen, fcheenen mij toe befchildert te zijn met<br />
den gloed mijner liefde.<br />
Ik had eenige harcr wenken ten mijnen voordeele<br />
uitgelegt, en verlangde des niet meer dan 't geluk<br />
te mogen hebben van met haar te fpreken; de<br />
gelegenheid daar toe had ik dikwijls gezogt, zonder<br />
echter mijn vermetel ontwerp ter uitvoer te dur<br />
ven brengen. Mijn ftem begaf mij, en mijne kniën<br />
knikten eensklaps onder mij. Ik vreesde hare deugd<br />
te „zullen hoonen, welker goddelijke kracht zoo<br />
liemelsch op haar gelaat was uitgedrukt. Mijne<br />
hartstocht nam eenen zonderlingen- omweg. Ik<br />
verbeeldde mij haar niet te moeten toefpreken, dan<br />
om van haar te vernemen, welke gevoelens haar<br />
weêrhielden de kniën te buigen voor den katholijken<br />
altaar, en waarom zij zich verzette tegen eenen<br />
godsdienst, die zoo veel ouder en uitgebreider was ?<br />
Zij wierd geboren om gelukkig te zijn, zeide ik<br />
bij mij zeiven, ik wil dat zij het zij, en dat zij<br />
leve, verzekert van haar eeuwig, zoo wel als van<br />
haar tijdelijk welwezen.<br />
VIER
LUTIIER'S MEISJE, XXIV. HOOFDST. 117<br />
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
j^\_angedreven door een zoo edel belang, daar<br />
niets aardsch bij plaats had, door een belang voor<br />
't welk men openlijk kon uitkomen, aarzelde ik niet<br />
langer haar aantefprekcn. Ik ontmoette<br />
den avond, zij had eene goede vriendin ©e<br />
weegs naar huis verzelt, en trad eene -kleine deur<br />
in van een hof, die achter eene wooning was.<br />
De plaats was eenzaam, en dewijl de avond aan<br />
't vallen was, begunftigdc zulks mijn voornemen;<br />
zij ftond op 't punt van de deur te fluiten, cn<br />
Wierp op mij een blik, waarmele zij gewoon was<br />
mij te bejegenen; een vlugge blik doch die geene<br />
verontwaardiging te kennen gaf, ik drong daar op<br />
eensklaps tegen de deur aan, en hield haar met<br />
eene fterke doch bevende hand tegen. Aanbiddelijke<br />
fchoone, zeide ik haar met vervoering en met traa-<br />
nen in de oogen, vrees niets, ik ben gereed om<br />
mijn leven voor uw geluk opteofreren, 't welk mij<br />
honderdmalen meer waard is dan het mijne: is<br />
het mogelijk u te zien, zonder te verlangen om met<br />
u te fpreeken ? Een woord, een enkel woord uit<br />
uwen mond en ik zal de gelukkigfte der menfchen<br />
zijn, daar het u nimmer kan berouwen het zelv»<br />
H 3 ge-
ït§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
gefprokcn te hebben. . . Zeg, wilt gij mij aanhoo-<br />
ren ?."... Ik heb duizend dingen aan u te zeggen,<br />
allen even gewigtig voor uwe en voor mijne rust.<br />
Naauwlijks had ik zoo veel gezegt, of zij, onder<br />
voorwendzel van eenig gerucht te hooren, ontfnapte<br />
mij moedig, doch tevens met eene ontroering,<br />
welke mij te kennen gaf dat haar hart niet kalmer<br />
was dan het mijne.<br />
Ik had noch kracht, noch zelfs de gedagten ge<br />
had om haar terug te houden; ik had alle mijne<br />
kloekheid verfpilt met deze weinige woorden. Ik<br />
zag door de fpleten van de deur haar den thuin<br />
fchielijk overlopen, maar op de voorplaats geko<br />
men een langzamer gang aannemen alvorens in huis<br />
te treden. Zij zag toen nog eens om, als of zij<br />
vreesde of wenschte mij andermaal te zien. Zij<br />
bragt een zakdoek aan hare oogen , en gaf een<br />
Wenk, welke ik niet verftond, vervolgens liep zij<br />
een trap op, en ik verloor haar uit het gezicht. Ik<br />
bleef een wijl tijds onbewcegliik, tusfehen het ver<br />
inaak en dc droefheid , aan de deur als gehecht,<br />
en had moeite om tot mij zeiven te komen. Einde<br />
lijk een weinig bedarende , befpeurde ik dat zij<br />
den fleutel van buiten in 't flot had laten fteken.<br />
ïk bekeek dien fleutel met een heimelijk verlangen,<br />
om mij van 't geluk te bedienen, 't welke dezelve<br />
mij aanbood. Mijne eerfte gedagten waren, mij in<br />
den een' of anderen hoek van den hof te verbergen<br />
en aldaar op haar tc wagten; maar een veel fter-<br />
kcr
LUTHER'S MEISJE, XXIV. IIOOFDST. 119<br />
fcer en redelijker bedenking beval mij integendeel dc<br />
deur behoorlijk te fluiten en heentcgaan. Zelfs had<br />
ik de de oplettende voorzorg om den fleutel over<br />
de muur te werpen, ten einde het mogt fchiihe»<br />
als of zij dezelvea uit haren zak had laten vallen,<br />
en haar dus het leedwezen te hefbaren van zich<br />
een oogenblik met mij ingelaten te hebben , of lie<br />
ver , ik deed dit alles zonder eenig overleg; want<br />
ik was geheel niet in daat om eenige bedenking te<br />
maken.<br />
Met langzame treden kwam ik aan mijn kollegie<br />
terug. Ik begaf mij dien nacht niet ter ruste. Ik<br />
bleef mijn cel op en nederwandeleu, en met onge<br />
duld op den dagenraad wagten; ik zou den loop<br />
der zonne hebben willèn verhaasten, en haar weder<br />
naar haren ondergang doen fpoeden ; mij dagt zij<br />
fcheen onbeweeglijk in haren vo rtgang , en haren<br />
Weg niet te willen afloopeu; 't was fomer, in ;:<br />
langde der dagen: alles, tot zelfs het jaargetijde,<br />
verzette zich tegen het voornaamde en vurigfte<br />
mijner wenfehen.<br />
Ik ging een uur vroeger uit dan nodig was, en<br />
verwijderde mij niet van de belommerde laan, in<br />
welke deze gelukkige kleere deur was. Ik wagtte<br />
op fuzanna, en elk vrouwlijk gewaad, het welk<br />
ik op een affland befpeurde , fcheen mij toe de<br />
kleur te hebben van het hare; maar als de ge<br />
daante nader bij kwam, was het fuzanna niet<br />
meer: en als dan was .alles ccn monfter in mijne<br />
H 4 oogen;
i^o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
oogen; want mijn te hevig en blakend ongedult<br />
verleelijkte alle vronwspeifonen die mij voorbij gin<br />
gen.<br />
c<br />
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. *<br />
Otizanna had (zoo als zij mij naderhand zeide)<br />
een hupsen karakter in mij opgemerkt.<br />
Dat ik de deur gefloten had, won mij haar gan<br />
fche vertrouwen. Naauwlijks had zij de vriendin,<br />
die baar dagelijks kwam bezoeken, weder, als<br />
'savonds te voren, een end wegs naar huis ver-<br />
zclt, of ik haastte mij haar op zijde te treden, zelfs<br />
maakte ik eerder dan zij aan dezelfde klcene deur<br />
te zijn, en mij tusfchen dezelve en haar ftcllende,<br />
bezwoer ik haar mij aantehooren. Na een kort<br />
flilzwijgen en een kleenen zelfs-firijd, zeide zij tot<br />
mij: zoo gij wel denkt, wil ik wel naar u hoo-<br />
ren. Zinds langen heb ik meenen te befpeuren dat<br />
gij mij iets zeggen wilde; ik aarzel nogthans om<br />
met u te fpreken , en misfchien behoorde ik u<br />
niet tc fpraak te ftaan; maar ik wil eindelijk weten<br />
of ik langer uw naloopen moet dulden; tree/der<br />
halven binnen, mogelijk bega ik een misffap met u ;<br />
aantehooren, doch dat zoo zijnde, zal het even<br />
wel
LUTIIER'S MEISJE, XXV. HOOPDST. 121<br />
Wel de laatfte zijn, en in 't vervolg zal ik mij dan<br />
wel weten te wagten.<br />
Ik wist niet wat ik haar zoude antwoorden, want<br />
ik was ten uitterften ontftcld, verrukt, en buiten<br />
mijzelven. 't Was voor de eerfte maal dat ik een<br />
taal tegen mij hoorde voeren, naar welke ik zoo<br />
lang verlangt had. Haare lieflijke ftem trof mijne<br />
ziel zodanig, dat de tranen mij uit de oogen ge<br />
perst wierden. Zij fprak het fransch met eenen<br />
tongval gelijk ik het hoogduitsch deed, en deze<br />
vreemde uitfpraak had iets in zich dat veel bekoor<br />
lijkheid gaf aan hare ongekunftelde woorden.<br />
Wij bevonden ons onder een groen prieel; de<br />
deur ftond aan: ik drong bij haar aan zich neder-<br />
tezetten op een bank, welke digt bij ons was ; in<br />
mijne eerfte aandoening wierp ik mij, in weêrwil<br />
van haren tegenftand, aan hare voeten, ik hield<br />
hare eene hand fterk tegen mijn borst gedrukt.<br />
Al te beminnelijke fuzanna, zeide ik, zonder te<br />
weten of ik aan hare voeten lag, dan of ik voor<br />
haar ftond; die hemel, die boven onze hoofden<br />
praalt, kent de oprechtheid mijner wenfehen, hij<br />
weet dat ik enkel haak naar het geluk van u te<br />
behagen, ik bid u aan, en wel zonder eenige an<br />
dere hoop. Indien ik beftaan durf uwe knieën te<br />
omarmen gefchied zulks niet om iets voor mij, maar<br />
om iets voor u zelve van u aftefmeeken. Ik fpreek<br />
tot u in den naam eens gods, die, hoe goeder<br />
tieren ook, » nogthans onverbiddelijk is in zijne be-<br />
H 5 Aai-
I2a GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
fluiten, o Waarde fuzanna! hij bemind u om<br />
dat gij deugdzaam zijt; maar hij zou u veroordee-<br />
len in weerwil van hem zeiven, indien gij langer<br />
bleef voortleven in den godsdienst uwer ouderen.<br />
Die, welken ik belij, is de eenigfte welke zijne<br />
goedkeuring heeft, dit zegt de ganfche wereld. Luister<br />
naar mij; waarom zijt gij afkecrig van mijnen<br />
godsdienst? Gij moet denken als ik, waarde fu<br />
zanna! ik bemin u boven mij zeiven, oordeel<br />
welke fmert mij het'hart verfcheurt, en welke<br />
fchrik mij bevangt. Ach! laat u verbidden door<br />
de tranen diens ongelukkigcn die voor u beeft! 'er<br />
is geen paradijs meer voor hem , indien gij ter<br />
helle moet gaan. Ik zou twijvelen konnen, zoo ik<br />
mij gerust konde ftellen wegens het gevaar, 't-welk<br />
gij loopt in een zaak van zoo veel aanbelang, het<br />
belang van uw eeuwig lot. Vergun mij dat ik u<br />
onderrigte : zeg fiechts , ik geloof, en gij zult<br />
gelooven; begeef u naar mijne kerk, in ftede van<br />
naar de uwe te gaan. Gij bezit alle deugden, ééne<br />
eenige ontbreekt u, die van cafholijk te zijn. . . .<br />
Ach! mijn heer, zeide zij mij met drift, laten<br />
wij in 't geheel niet fpreeken van die dingen. Nooit<br />
heb ik iemand gehaat; maar ik zou mij niet kun<br />
nen weêrhouden met verontwaardiging den genen te<br />
befchouwen, die drijven wilde , dat die tedere<br />
moeder, die ik onlangs verlooren heb, en om wier<br />
gemis ik dagelijks zucht en treur, zich niet zoude<br />
bevinden in den fchoot diens barmhartigen vaders,<br />
' diè
LUTIIER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. i i i<br />
die haar fehiep; haar levensgedrag was zoo voor<br />
beeldig dat ik vreezc haar niet genoeg daarin te<br />
volgen. Indien ik het geluk had een leven te leiden<br />
als zij deed, waartoe zou ik dan eenen anderen<br />
godsdienst nodig hebben dan den haren. Zij heeft mij<br />
geleerd de goede werken te betrachten welke zij<br />
zelve bcöeffende. Ik moet bij den godsdienst mijner<br />
ouderen blijven, dezelve beveelt niets dan 't goede.<br />
En waarom toch zou ik dien verwisfelcn tegens<br />
eenen anderen, diè mij niets meer kan keren? Ik<br />
zie met eerbied alle uwe plechtigheden aan, zij<br />
ftigten mij om dat ze ter ecrc'van god (trekken,<br />
maar zij hebben het recht niet om mijn geloof dienst<br />
baar tc maken. Meer dan eens heb ik mijne ooren<br />
hooren brommen van den vlockban door uwe priesters<br />
tegens mijnen godsdienst uhgefproken; doch dezelve<br />
wierd 'er mij tc waardiger om, en zou mij voor<br />
den uwen doen gruwen, indien ik deszelfs volgers<br />
niet befchouwde als menfchen, die eerder medelijden<br />
dan haat verdienen. Men zou uit de wijze, op<br />
welke zij ons willen bekeeren, moeten opmaken<br />
dat onze zielen hun aanbetrouwt waren. Neen,<br />
mijn beer, ontrust u geenzins over mijn lot, blijf<br />
met oprechtheid bij uw geloof, het mijne is mijne<br />
zaak. God befchouwt ons allen met het zelfde<br />
oog, en maakt geen onderfcheid tusfehen zijne<br />
kinderen, die hem als hun aller vader aanbidden.'<br />
Mij fchenkt zijn zegen niet afzonderlijk aan een<br />
enkel, volk, maar aan 't heel-al. Hij is goed, en<br />
wij
124 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
wij kunnen alleen behagen door onze pogingen ora<br />
hem in zijne goedheid natevolgen. Alle de genen,<br />
die zuivere handen opheffen tot zijnen troon, hebben<br />
recht op zijne barmhartigheden. Toen mijne moe<br />
der voor de laatfte keer hare doffe oogen ten he<br />
mel floeg, en mij tevens Merk aan baren boezem<br />
drukte, boezemde zij mij, in die treurige oogenbjik-<br />
ken, een zoo vast vertrouwen in, dat zulks nimmer<br />
uit mijn hart zal gaan. 't Is in 't verblijf waar<br />
god haar geplaatst heeft, dat ik haar ten eenigen<br />
tijde hoop weder te vinden.<br />
Ik moet bekennen dat toen ik haar dus had hoo-<br />
ren fpreeken, ik naauwlijks wist wat haar te ant<br />
woorden, fchoon ik te voren verfcheiden Hellingen<br />
met lof verdedigd had; maar nu was ik geheel<br />
verbijsterd, en wist niets behoorlijks tegen haar<br />
intebrengen. Ik wenschte nogthans geerne een ge-<br />
Iprek aantehouden dat mij zoo aangenaam was, en<br />
't gene ik zoo zeer vreesde te zullen zien afbre<br />
ken. Evenwel op denzelfden toon niet langer dur<br />
vende voortgaan, zeide ik haar, nog niet verre<br />
genoeg in (de godgeleerdheid gevorderd te zijn om<br />
haar te overreden, maar dat het gene ik wist, ik<br />
geleerd had van een jefuit, die in die zaken door<br />
kundig was, en derhalven meer ervaren dan ik.<br />
Ik zoude, voegde ik 'er bij, op dit oogenblik zijne<br />
onverzettelijkheid moeten bezitten om uwe gevoelens<br />
te beftrijden. . . . misfchien wel zou hij zelf min<br />
der geftreng zijn, zoo hij u zage. ... Ik wil<br />
met
LUTHER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. 125<br />
met niemand redentwisten , hernam zij , alle ge-<br />
fprekken over dergelijke ftolTen kunnen geen enkelen<br />
daauwdruppel beletten nedertevallen; het zijn enkel<br />
redeneeringen van menfchen , die met andere [men<br />
fchen verfchil voeren; terwijl intusfehen de zon zoo<br />
wel den Indiaan als den Straatsburger befchijnt. Een<br />
ander licht aan 't menfchelijk hart gefchonken, en niet<br />
minder verfpreid, bcftraalt de eene pool zoo wel als<br />
de andere; de liefdadigheid is de eerfte deugd door dat<br />
goddelijk en bovennatuurlijk licht aangewezen. Laten<br />
wij dus den vrede beminnen, en ons nimmer ophou<br />
den met die eeuwigdurende en ijdele navorfchingen.<br />
Ik ben eene christen, om dat de zedekunde van je-<br />
zus zuiver, zachtmoedig en verheven is, en wanneer<br />
ik mijne ziel verhef tot den fchepper, gevoel ik<br />
eene inwendige vreugd mijn gemoed vervullen en<br />
vergenoegen.<br />
Op deze zoo ongckunftelde taal kon ik mij niet<br />
weerhouden eene harer handen te kusfehen; doch<br />
met eene bczadigtheid, welke niet anders te kennen<br />
gaf dan eene eerbiedige liefde. Suzanna, riep ik,<br />
wat zijt gjj gelukkig! hoe geerne zoude ik even<br />
gerust zijn als gij; dan, mijn lot verfchilt veel van<br />
het uwe! Ik fta gereed om het kleed des doods<br />
aantenemen, om geloften te doen, die mij van u<br />
gaan afzonderen, om alle de gevoelens van mijn<br />
hart te bedwingen en te verfinooren. Ik ben zeven<br />
tien jaren oud, en ik fta op 't punt om de we<br />
reld te verzaken! men wil dit van mij, men<br />
fchü-
126 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
fchildert haar aan mij af als een verblijf 't welk<br />
men ontvluchten moet. Gij nogthans leeft in de<br />
zelve, en ik zou die opoffering gereedelijk doen<br />
zoo ik u niet gezien hadde; maar van dit oogen-<br />
blik af is 't mij niet meer mogelijk mijnen ramp<br />
zaligen loop te vervolgen: ik weet niet of ik moet<br />
voortgaan, dan terug wijken; ik ben als een ver<br />
nietigd mensch, mijne ziel is geheel de uwe. Ja,<br />
bij u ken ik al het bekoorlijke van 't aanwezen, en<br />
evenwel moet ik mij van u af begeven, ver buiten<br />
uw gezicht leven, dat alleen al mijn geluk aan<br />
brengt. Neen, 't geluk zal nimmer mijn deel zijn!<br />
ik ben beftemt om van mijne verzuchtingen te le<br />
ven. ... o fuzanna, hoe rampzalig is mijn<br />
lot!<br />
Ik weende en mijn hangend hoofd zeeg alleogs-<br />
kens op haare knien neder, ik voelde dezelven ril<br />
len. Een zucht ontfehoot haar hart, zij wilde een<br />
traan voor mij verbergen en zich van mij afwenden ,<br />
maar zij bezat een te medelijdend hart om mij te<br />
ontvluchten: ik wederhield haar: mijne armen ftren-<br />
gelden zich om haar bekoorlijk lichaam en het zelve<br />
drukkende, voelde ik dat ik dc gelukzaligheid zelve<br />
omhelsde. Mijne vervoering was kuisch en des te<br />
levendiger te verrukkelijker, 't Was geen ftcrveling*<br />
die ik vast hield, 't was een engelachtige zelfftan-<br />
dighcid. En ik mede, zeide zij met eene vertederde<br />
Hem, ik mede ben ongelukkig , en uwe fmert ont<br />
rukt mij eene bekentenis , welke mij zwaar valt ,<br />
doch
LUTHER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. 127<br />
docfi die ik vergeefsch zou zoeken te fmoorea; daar<br />
gij met zoo veel vertrouwen tegen mij fprcckt, kau<br />
ik niet nalaten even vertrouwlijk met u te handelen.<br />
Ik heb geene moeder meer, en ik ben eerder de fla-<br />
vin dan de dochter van eenen vader, die noch veel<br />
geftrenger, nog veel onverzettelijker is dan de pries<br />
ter, van wien gij zoo even fprak. Ik heb alle pogin<br />
gen aangewend om zijn hart te lenigen, hij blijft<br />
onvatbaar voor de liefde, welke ik hem toedraage,<br />
hij verwerpt mijne tederheid en meend dat ik hem<br />
'er mede zoeke te verllrikken. Ik heb mijn best ge<br />
daan om zijne genegenheid te winnen; maar hij heeft<br />
zijn karakter niet kunnen veranderen. Nooit heeft<br />
hij mij toegcfproken dan op den toon eens vergram<br />
den meesters; ten uitterften - gefield op zijne rech<br />
ten, welke hij genadig meent gefchonden te worden.<br />
Mijne moeder was mijne eenigfle vriendin; zij leed<br />
van zijne gcflrenghcid niet minder dan ik; zij was<br />
mijn heul en troost; maar zij is niet meer, en ik<br />
blijve alleen over in 't midden der wereld; en ten<br />
overmate van onheil, wil mijn vader, die niemand<br />
acht dan die hem gelijken, mij dwingen eenen man<br />
tot echtgenoot te nemen , die dezelfde geestgelfeld-<br />
hcid bezit als hij, een heftig, oploopcnd karakter,<br />
"in een woord, een man, dien ik nimmer zou kun<br />
nen beminnen! . . . Ik moet evenwel gehoorzamen,<br />
en terwijl gij u zult verkwijnen in een dof kloos<br />
ter, zal ik nog treuriger leven leiden dan gij; ik<br />
zal van leed en droefheid nerven aan de zijde van<br />
hem
ia? GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
hem die mij word toegefchikt. . . . Het vaderlijk<br />
gezach wil het, ik mag hetzelve niet trotféren, ook<br />
heb ik 'er de kracht niet toe. . . . Zie daar mijn<br />
lot, en hoe affcbuwelijk het ook zij, moet ik 'er<br />
mij aan onderwerpen. God, die mijne gehoorzaamheid<br />
ziet, zal 'er mij in fterken : 't is uwe zaak mij te<br />
vermijden, en daar gij mij bemind, moet ik voord-<br />
aan bij uwe ontmoeting de oogen nederflaan en verge<br />
ten dat ik u ooit te voren zag. Ik wil nogthans en<br />
zonder te blozen u wel'bekennen, dat indien gee<br />
ne verhinderende en tegenftrijdige banden ons verre<br />
van den anderen gekluisterd hielden; indien uw ge<br />
waad u de vrijheid niet benam van mij te zien,<br />
en mij die van met u te fpreeken; indien het huis<br />
waar in gij woond en de grondbeginzels, welke<br />
gij 'er volgt, ons niet geheel en al ketenden. . . .<br />
Maar het is zoo; wat baat het ons ons zeiven tc<br />
kwellen ? . . . Vaarwel, laten wij vermijden elkaii-<br />
deren wedertezien!<br />
Is dat uwen wil, riep ik uit, in eene hevige<br />
vervoering van fmert , van ongenoegen en van te<br />
derheid? verbandt gij me dus voor altoos uit uwe<br />
tegenwoordigheid ? fpreek , wreede ? . . . — Ja,<br />
zeide zij met eene verzwakte en bevende ftem, ja,<br />
om uwe rust en om de mijne. . . . Ik gaf een<br />
gil als iemand wiens hart van één fcheurt. Zij<br />
drukte mij de hand, als \yilde zij mij troosten,<br />
en liep weg. . . . Mijne fmeekingen konden haar<br />
niet te rug houden, te vergeefsch vloog mijn hart<br />
haar
LUTHER'S MEISJE, XXVI. HOOFDST. 129'<br />
haar na: zij" verdubbelde hare fchreeden naar huis*<br />
en haar fpoed geleek naar een vlucht. Eerbied,<br />
vrees en eene innerlijke ontroering beletten mij haaf<br />
te volgen: mijn treurig oog keek haar na, en toen<br />
zij buiten mijn gezicht was, fcheen mij dit tooneel,<br />
't welk mij zoo fterk had aangedaan, eenen waren<br />
droom toe : ik was als een mensch die ontwaakt<br />
en die op alle voorwerpen, welke hem omringen,<br />
een beneveld en verward oog flaat.<br />
ZES E N TWINTIGTS TÉ HOOFDSTUK.-<br />
Ik keerde tot mijnent te rug met een bedrukt en<br />
troostloos hart, rondom mij een onbekend ledig ge<br />
waar wordende. In een duister toekomende befpeur-<br />
de ik nogthans eene flaauwe vonk van hoop en van<br />
geluk; ik bad haar nog meer aan" dan ooit en ik<br />
fmaakte het zoet vermaak van mij niet te hebben<br />
bedroogen in haar karakter; eene buitengemeene<br />
fijmpatie had het mij geopenbaard. Hare ftem<br />
fcheen mij nogmaal toetefpreeken, en hare onzicht<br />
bare bekooring-omving mij. 't Is de wijsheid zelve,<br />
zeide ik, die mij daar mijne plicht heeft voorgefchre-<br />
ven; zij heeft mij maar al te duidelijk de onover<br />
komelijke hinderpaal doen zien, welke tusfchcn ons<br />
1
i$o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
is; alles fcheirl ons vans eikanderen af, en hoe<br />
zou ik op haar durven hoopen ? Zoo het geringde<br />
gefprek tusfchen haar en mij, Hechts eens bekend<br />
raakte in de ffad, wat zou men 'er niet van ver<br />
tellen en welk eene ergernis zoude het niet baren?<br />
zij heeft mij bevolen haar niet weder te zien.'.,<br />
wreed bevel, en nogtharis noodzaaklijk . . . zij be<br />
geert het, zij vorderd het! haar niet te gehoorza<br />
men, zou ontrouw zijn aan de liefde.<br />
Deze bedenkingen, welke mij geftadig bijbleven,<br />
bragten mij, overeenkomftig mijn karakter, en mij<br />
ne liefde, tot eene naare droefgeestigheid. Ik bragt<br />
mij in 't hoofd , dat het ongeluk, het welk mij<br />
altoos vervolgt had, mij ook fuzanna wilde ont<br />
rukken en dat zij nimmer voor mij iets zijn zoude<br />
Ik zag haar buigen voor haren vader en reeds in<br />
de armen van eenen ruwen echtgenoot. Ik bragt<br />
verfcheide dagen treurig en opgefloten door, mijn<br />
verdriet vermeerderende zoo veel ik kon. Ik be<br />
nam zelfs mij 't vermaak eenen kleenen hof te<br />
befchouwen , op welken mijn vengfter een uitzicht<br />
had, om dat het die niet was , waar ik met f u-<br />
zanna had gefproken. Ik begaf mij niet te ruste<br />
dan met eene verwilderde verbeelding, welke mij<br />
te rug bragt naar de plaats, daar ik hare lieve<br />
handen gedrukt had. Zomtijds wilde ik eene aflei<br />
ding maken door mij tc dompelen in die wijdlufti-<br />
ge werken der doornachtige godgeleerdheid , tot<br />
welke men de trotsheid mijner eigenliefde aanprik<br />
kel-
LUTHER'S MEISJE, XXVI, HOOFDST. 131<br />
kclde; dit was als eene wanhoop , welke mij Wierp<br />
in de woeste zee van fluitredenen , in plaatze vait<br />
mij nederteploffen in eenen afgrond , en in beida<br />
zag ik mij als verzwolgen.<br />
Op den agtften dag ging ik uit, voerende mijrté<br />
diepe droefgeestigheid naar de eenzaamfte plaatzen,<br />
onbeflist of ik gehoorzamen zou aan fuzanna ,<br />
dan of ik tegen hare beveelen zou handelen; dan<br />
eens dezelven eerbiedigende, en dan weder dezclven<br />
geheel en al willende trotfeeren. Somtijds voorne<br />
mende mijn' eerbied en liefde aan haar te betoonen<br />
door te voldoen aan hare laatfte begeerte, maar"<br />
kort daar na haar befchuldigende zulk een ftreng<br />
vonnis tegen mij uitgefproken te hebben. In deze<br />
onzekerheid dobberde mijn hart, de weinige onder<br />
vinding , welke ik van de hartstochten had, verblind<br />
de mij omtrent haar en omtrent mij zei ven. Ik<br />
bragt eene ganfche maand door met het verfpülen<br />
van eenen kostelijken tijd, buitcnfpoorig door lief<br />
de, en befluiteloos wegens het gene mij te doen<br />
ftond.<br />
Op zekeren dag dat ik mij in mijne gedagten als<br />
verloor, en als verftrooid daar henen ging, kwam<br />
mij een jood op zijde , die mij eenige kleenc boekjens<br />
aanbood, welke hij zorgvnldiglijk verborgen had onder<br />
eenen ruimen en morsfigen mantel; door nieuwsgie<br />
righeid gedreeven kogt ik 'et hem vier af. Het pa<br />
pier was flecht, de druk affchuwelijk, alles Was 1<br />
nagedrukt werk, De weinige regels, Weike ik tiis-<br />
1 3 fèbgfl
133 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
fchen de onopgefneden binden lezen kon, maakten<br />
die kleene werkjes fmnkelijker voor mij dan de dikke<br />
boeken, welke men mij had doen doorlezen. De<br />
naam van voltaire, dien ik dikwijls had hooren<br />
noemen, altoos met bijvoeging van eenige fcheldnaa-<br />
nien, fpoorde mij aan te onderzoeken , wat die<br />
fchrijver betekende, en welke toch eindelijk de ver-<br />
fchrikkelijke en gruwelijke grondbeginzels waren,<br />
welke doorgaans , volgens 't voorgeven van mijnen<br />
doop-vader , zoo menigvuldig in zijne werken te<br />
vinden waren. Zijn naam ftond duidelijk in groote<br />
letters op het tijtelblad van een werkje, 't welk tot<br />
tijtel voerde de Henriade. Ik had wel hooren fpree--<br />
ken van eenen hendrik 4, als van een' koning<br />
die vermoord was geworden door eenen r'availïac<br />
Zie daar ten naasten bij alles wat ik van hem wist*<br />
Ik ging een afgezonderd hoekje opzoeken, daar ik<br />
mij onder een boom ter nederzettede, haalde een<br />
mesje voor den dag en.fneed, al voortlezende, het<br />
eene blad na 't anderen open.-<br />
ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
X^/fc mij had zien lezen , zou mij vergeleken<br />
hebben bij iemand, die van dorst verfmagtende *<br />
eiu-
LuTHER'S MEISJE, XXVII. HOOFDST. 133<br />
eindelijk zich verkwikt aan den kant eener zuivere<br />
bron. Welke eene nieuwe taal wanneer men mo-<br />
lina, escobar, fanchez en andere dergelijke god<br />
geleerden heeft afgelezen ! welk een Bijl , welke<br />
klaarheid van uitdrukkingen! Ik vorderde al fchielijk<br />
tot aan den St. ybarthels-moord en mijne haaircn<br />
rezen te bergen. Ik zou hartelijk verkozen hebben<br />
coligni te zijn, bebloed, afgemaakt, met voeten<br />
getreden, liever dan karei 9, de bewerker van- dien<br />
ijslijken moord. Ik meende in 't eerst dat de fchrij-<br />
ver alle de omftandigheden had verzonnen om zoo<br />
veel meer belang te verwekken; maar, toen ik bij<br />
nader overweging bedagt dat men dergelijke gru<br />
welen niet verdicht, ftond ik verbaast dat het wel-<br />
fprekend vernuft des dichters niet alle de blixems<br />
van eene diepe verontwaardiging • had uitgefchoten<br />
tegens eenen in allen opzichte zoo verfoeilijken aan-<br />
flag; ik befloot dien zang eenige vaarzen toetevoe.<br />
gen,, zoodanig was ik met afgrijzen vervult. Men<br />
kan oordeelen hoedanig dezelve geweest zij, dewijl<br />
ik op dat oogenblik een dichter wilde zijn na<br />
vo Itaire.<br />
Het tweede boekje, welk ik opende, was het<br />
trcuvfpel van Mahomed of de Dweeptrij. Het derde,<br />
de veel werelden van fontenelle, en het vierde,<br />
de natuur wet mede van voltaire. De jood had<br />
mij verzekert dat alle die werkjes bestig waren ea<br />
als peperkoek verkogt wierden.<br />
. 1 3 . hi
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Ik had te weinig tijd om alle die kleene ftukjes<br />
te doorbladeren; ik ftak ze des in mijn zak, des<br />
avonds floot ik ze zorgvuldig op in mijn koffertje,<br />
dezelven verbergende onder mijn linnen : in den<br />
oacht ontflak ik mijne lamp, welke ik zorgvuldig<br />
wist te plaatzen , en met gretigheid zette ik mij<br />
aan 't lezen. De vloeijende, aangename en gloeijen-<br />
de ftijl bragt mij van 't eene blad tot het andere,<br />
zonder dat ik zulks bemerkte. De klok floeg in<br />
de ftilte der duisternisfe, ik hoorde geen geritzel;<br />
mijn lamp had maar weinig olie en gaf fleclits een<br />
flauw licht , terwijl ik al gedurig bleef voortlezen.<br />
Ik gaf mij geen tijd de pit aantehalen, zulks zoude<br />
mij in mijn vermaak geftoort hebben. Hoe drom*<br />
gen alle die nieuwe denkbeelden in mijne hersfens!<br />
hoe gretig nam mijn verftand die aan» Schoon 't<br />
reeds laat in den nacht was, gevoelde ik mijn<br />
hoofd niets vermoeid, integendeel, het zelve fcheen<br />
door nieuwe ftralen verlicht te worden. Bij wijlen<br />
flopt ik de oogen en vergaderde mijne zinnen be-<br />
daardelijk in de ftilte: als gedwongen riep ik uit:<br />
m daar menfchen, die de-taal der rede fpreeken!<br />
men kan hen volgen en verftaan, en 't kost geene<br />
moeite^ het met hen eens te zijn. Het fchijnt dat<br />
zij mij alles klaar en duidelijk openleggen wat ik<br />
yerward gedagt en ondervonden heb en 't gene ik<br />
maar niet wist uittedrukken.<br />
Het boekje yan fontenelie ontwikkelde voor<br />
ÏBÏj op de klaarfie wijze het famenftel der wereld,<br />
Grog*
LUTIIER'S MEISJE, XXVÏÏ. HOOFDST. 135<br />
Croote dikke boeken hadden het heelal voor mij<br />
verkleent, door het zelve aan mij voortedraageu als<br />
een eenig punt. Dit kleene werkje gaf een ruimte<br />
aan mijne verbeelding en deed mij' een god bemer<br />
ken, grooter en heerlijker dan ik mij ooit te voo.<br />
ren een denkbeeld van hem gevormd hul. Ik adem<br />
de luchtiger, verrukt de grenzen van 't heelal ver r<br />
der uitgebreid tc zien, en beter voldaan over mijn<br />
verftand, 't welk zonder moeite die oneindige groot<br />
heid bczeftc. liet ftelzel, dat de dvvaallterrcn door<br />
andere verftandige wezens bewoond worden, behaag<br />
de mij zeer, dewijl ik daar door het getal mijner<br />
.broeders zag vermeerderen; de algemecne vader kwam<br />
mij voor aanbiddelijkcr, eerbiedwaardiger te zijn.<br />
Die menigte van verfcheidene werelden openbaarde<br />
jnj dc luisterrijke wijsheid van dien grootcn bouw<br />
meester; ik zag geene enkele afgezonderde kloot<br />
meer, geen beperkt en onbeweeglijk middenpunt,<br />
ik zweefde in de ruimte met alle die dobberende<br />
werelden, welke door fchepzels mijns gplijk bewoond<br />
\v.rden, en reeds kwam het denkbeeld in mij op<br />
dat ik hen ten eenigen tijde zoude bezoeken.<br />
Ten langen laatstcn maakte dat boek een zoo die<br />
pen indruk op mij, dat mijne wijze van denken daar<br />
door bepaalt werd. Ik vond 'er die denkbeelden van<br />
orde, grootheid, onafmetclijke uitgebreidheid in we<br />
der , welke mij het zien des Herren-hemels had inge-<br />
boezemt. Ik rees vrolijk op om de fterren te begroe<br />
ten. Ik zeide haar, in die ftüle uuren, gedurende welke<br />
14 haar
ï3°~ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
haar luister voor ons het fchitterendst is, waarin<br />
de geest vrijer vlucht neemt op de vleugels van<br />
overpeinzing: en gij mede zijt zonnen, die dwaal.<br />
Herren omvoerdt! Ik voelde als toen mijn hart<br />
gloeijen van vreugde, om dat ik leven en bewe<br />
ging zag, waar ik tot nog toe niet anders be<br />
merkt had dan logge onbezielde klompen. Ik be<br />
vond mij in een veel fchitterender kring, en ik<br />
verblijdde mij die ontzachgelijke verfameling van<br />
werelden te zien, die onbegrensde vertooning, zoo<br />
aangenaam voor mijne ziel, welke daardoor als<br />
vergroot wierd.<br />
Het dichtftuk over de natuur-wet kwam mij ins<br />
gelijks voor als het voortbrengzel eenen wijzen waar<br />
dig, o Wat zoude de aarde minder bloed verzwol<br />
gen hebben, indien dergelijke grondbeginzels die<br />
van alle de wereld -beheerichers geweest waren.<br />
Eene zachtmoedige en zuivere zedenkunde wierd de<br />
grondflag van mijne nieuwe gevoelens ; met ver<br />
achting dreef ik alle die lage en bekrompene denk<br />
beelden uit, welke tot vervolging, tot onverdraag- "<br />
-zaamheid en tot woede leiden. Ik bleef de wreede<br />
ftelzels niet langer aankleven, welke zoo ftrijdig<br />
zijn met de liefde, waarmede ieder mensch voor<br />
deszelfs evenmensch behoorde bezielt te zijn. ft<br />
bekhouwde dien grilligen hoop van dwaze gevoelens,<br />
welke zoo lang de handen van zoo veele menfchen<br />
$ft£eftg had met flaal en vuur, enkel als droo-<br />
En bij 't herinneren van alle die fpitsvrudige,<br />
beu*
LUTHEVS MEISJE, XXVIII. HOOFDST. 137<br />
beuzelachtige en bloedige twisten, welke het kort-<br />
Mondige leven van zeer veele dwcepachtige ftervelin-<br />
gen ontrusten, herhaalde ik die fchoone vaarzen<br />
yan volt air e :<br />
Mij dunkt ik zie een aantal fnooden 3<br />
Gekerkert- in een aak'lig hol.<br />
Waar ze onderling zicli in hun lijden<br />
Vertroosten konden, razend-dol<br />
Eikanderen op 't wreedst beftrijden,<br />
Zelfs met de ketens hunner flraf.<br />
AGT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK,<br />
oegzame denkbeelden, overeenkomftig de waar<br />
digheid van een denkend wezen, aangenomen heb<br />
bende, bragt ik volt air e de verfchuldige fchat-<br />
ting van hulde en bewondering toe, als eene ver<br />
goeding voor alle die ruwe fcheldnamen en fmade-<br />
tij'ke verwijtingen, waarmede men hem even kwis<br />
tig als woedend bejegende. Ik maakte ongedwongen<br />
in 't binnenfte van mijn hart zijne lofreden, zoo<br />
danig als dezelve federt niet gemaakt wierd. Ik<br />
kogt zijn afbeeldzel van denzelfden jood, en iede-<br />
ren avond, als ik ter ruste ging, zeide ik, goe<br />
den avond, waardigen man, mijn leven lang zal ik<br />
yi beminnen! zoo ' gij immer door Straatsburg moogt<br />
I 5 rei-
ï3 s<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
reizen, 2 ai ; k u t c g e r n o c t ^ c n jg<br />
toevallig in 't land mogt komen, waar gij uwe<br />
woning gevestigt hebt, zal ik hulde aan u komen<br />
doen, en zoo ik u aan uw huis niet mogt aan<br />
treffen , zal ik ten minften uwe deur begroeten.<br />
Dc lust bekroop mij op nieuw om mijne fuzan<br />
na wedertezien, te raadplegen met haar, en haar<br />
de vorderingen te doen kennen, welke mijne rede<br />
gemaakt had. Mijn hart kon hare afwezcnhcid niet<br />
langer uitftaan. Ik had nieuwe denkbeelden aan<br />
haar medetedeelen, en in mijne jaren was het<br />
eene behoefte dezelve uitteflortcn in den boezem van<br />
't vertrouwen. Ik ging uit om haar te ontmoeten,<br />
maar trof haar niet [aan; ik wagtte op haar des<br />
anderen daags, maar te vergeefsch. Ik hield mij<br />
als op fchildwagt digt bij de kleene deur, welke<br />
Hechts eenmaal geopend wierd, en die thans geflo<br />
ten mij 't vermaak benam van den tempel des ge-<br />
luks te zien. Wat al bekommeringen in die<br />
uren van opwagting! welke fmertelijke hartkrimpin-<br />
gen ! welke akelige vermoedens verbitterden mijn<br />
gemoed! Ik herinnerde mij alstoen dat haar affcheid<br />
iet treurigs had gehad, en dat zij, van mij af<br />
gaande, een teken van wanhoop had laten blijken;<br />
ten minften verbeeldde ik mij zulks. Wat toch mag<br />
haar zijn wedervaren? zou haren barbaarfchen va<br />
der den aanflag van zijn gezach volvoerd hebben?<br />
zou zij langer geen kracht genoeg hebben gehad om<br />
jdch te verzetten tegen zijnen onredelijken wil?<br />
De
LUTHER'S MEISJE, XXVIII. IIOOFDST. 139<br />
De avond viel, terwijl alle die bedenkingen<br />
-mijne ziel ontrusteden; de donker vermeerderde<br />
allengskens, en reeds wandelde ik in 't duister,<br />
waardoor het akelige van mijne mijmeringen ver<br />
meerderde. Afgebeuld door een vruchteloos wagten,<br />
niet wetende wat te doen, ftampvoctte ik op den<br />
grond; eene onwillige beweging vervoerde mij;<br />
duizendmalen was ik de kleene deur voorbijgegaan;<br />
te önvrederi , afgemat van ongeduld , naderde ik<br />
dezelve nogmaah; ik leende 'er tegen om te rus<br />
ten; door dezen aandrang geraakte eensklaps het<br />
flot los, de deur ging open; ik ftak ecu bevende<br />
hand vooruit, 'er was geen hinderpaal meer; de<br />
ingang van den bof was onbclemmert, bet ftond<br />
ilccbts aan mij den tuin intetreden. Voortgaande,<br />
o blijdfehap! 0 verrukking! vond ik de bank we<br />
der, cp welke fuzanna had ncdergezeten; al<br />
het verdoofde vuur ontvlamde eensklaps in mijn<br />
hart. Geene befluiteloosheid, geen tweeftrijd meer.<br />
•Misleid door de zuiverheid mijner bedoelingen trad<br />
ik moedig eene. overdekte laan in. Ik vreesde dat<br />
mijne aanbiddelijke beminde eenig leed bejegend<br />
ware, en de liefde maakte mij ftout.<br />
Ik ging den tuin dwars door; ik naderde omzich<br />
tig het huis, ik liep 'er om heen, ik luisterde<br />
met aandagt, ik trachtte het geluid harer ftem te<br />
onderfcheiden. Alles was dcod ftil, alles was in<br />
rust, alles fcheen in een diepen ilaap: ik, intus-<br />
fchen , ademde eene verflikkende lucht. Angst,<br />
on-
140 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ongedurigheid, fmert zelve vermengde zich met<br />
mijne verliefde vervoeringen. Duizendmalen veran<br />
derde ik van plaats, ik befchouwde het huis van<br />
alle kanten, ik zogt naar deszelfs uitgangen. Het<br />
huis fcheen volmaakt gefloten en onbewoond; mijne<br />
hairen rezen te bergen van fchrik ; ik vreesde<br />
dat men fuzanna had weggevoerd, ik vreesde<br />
(waar zoekt de liefde haar verfchrikkingen niet al)<br />
dat zij ten grave was gedaalt. Alle de verbijste<br />
ringen eener ontftelde verbeelding overvielen mij.<br />
Ik bemerkte niets anders dan de dwinglandij eens<br />
vaders; zelfs geloofde ik dat hij zich aan haar<br />
had vergreepen. De tijd verliep, de maan, die<br />
langzaam haar bijkans volle licht begon te verfprei-<br />
den, noopte mij naar de fchaduw der priëelen de<br />
• wijk te nemen.. De maan was niet fchoon meer<br />
in mijne oogen. Zij fpreidde te veel licht om mij<br />
.heen; 't fcheelde vveinig of ik fprak eenige ver-<br />
wenfehingen tegen haar uit: maar mij omvangen<br />
ziende van haar licht, begon ik aan mijne onge-<br />
meene onvoorzichtigheid te denken, ik begon te<br />
bezeffen dat ik de vrije fchuilplaats eens burgers<br />
fchond, dat ik mij zeiven misdadig maakte, dat<br />
het te laat was om weder binnen het kollegie te<br />
komen, dat het mij niet meer. vrij ftond eene en<br />
kele ftraat doortegaan zonder aangehouden, en naar<br />
de hoofdwagt gebragt te worden. Minder bekom<br />
merd voor het toekomende dan angftig over het<br />
tegenwoordige, zou ik niet zoo verlegen geweest<br />
zijn
L UT HER 's MEISJE, XXIX. HOOPDST. 141<br />
zijn om des anderen daags te antwoorden op de<br />
• vermoedens, welke mijn uitblijven mogt veroorzaakt<br />
hebben, dan ik verdriitig was van zoo nabij fu<br />
zanna geweest te zijn, zonder haar te hebben<br />
kunnen toefpreeken. Zoo ik haar, zeide ik bij mij<br />
zeiven, nog maar aan haar vengfter had kunnen<br />
te zien krijgen, en haar bij 't ftille maanlicht een<br />
liefde-teken had kunnen toezenden! Indien ik fleclits<br />
van verre een knie voor haar had kunnen buigen,<br />
en in die houding hebben kunnen gisfen, welken<br />
indruk ik op haar hart maakte! maar neen, ik was<br />
alleen, en alles om mij heen was doof en ftom,<br />
terwijl ik, blakende van liefde, geerne aan alle voor<br />
werpen ziel, leven en fpraak had willen geven.<br />
NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Ik was, bijna af van fmert, op een grasperk neder-<br />
gezegen,.en de half vochtige aarde drukkende vor<br />
derde ik van dezelve een graf, indien de beminde<br />
van mijn hart niet meer aan mijne oogen mogt ver-<br />
fchijnen. Ik lag ten halven in eenen onrustigen,<br />
droefgeestigen en afmattenden flaap gedompelt, toen<br />
het gerucht van iemand, die tegen bladen fleepte<br />
en langzaam Voorttrad mij uit die foort van bezwij<br />
ming
I4 2<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ming trok. Ik opende dc oogen, en zag door eeri<br />
hegge heen een jong mensch in 't wit gekleed, het<br />
hoofd hangende, op en neder wandelen, bij wij<br />
len ftaan blijvende onder 't maken van eenige droef<br />
geestige gebaarcn. Mij dagt ik hoorde haar een<br />
zucht lozen; mijn hart tusfchen twee aandoeningen<br />
verdeelt, jaagde 'er om van blijdfchap en droef<br />
heid, het noemde fuzanna.,.. Ik herkende<br />
haar; zij zelve was het. o Verrukkelijk oogen-<br />
blik! onder begunftiging der fchaduwe had ik het<br />
vermaak haar op, zijde te komen, zonder van haar<br />
bemerkt te worden. Ik zag haar een gezicht be-<br />
fprocit met tranen ten hemel heffen ; zij liet een<br />
nieuwe zucht, welke mij door de ziel drong.<br />
Hecre, zeide zij, met eene aandoenlijke ftem , en<br />
met vuur, met uitgefixekte en fmeekendo handen, ver<br />
waardig u aan een zwak fchepzel te kennen tc geven<br />
wat zij té doen hebbe! Ik bezit flechts één hart,<br />
in weerwil van mij zelve heeft het zich overgege<br />
ven. Ik bemin eenen anderen dan hem, dien men<br />
mij ten echtgenoot wil opdringen. Zoude ik niet<br />
misdaadiger zijn indien ik gehoorzaamde ! o mijn<br />
god! moet ik voor uwe bedienaars gevoelens be-<br />
zweeren, tegen welken mijn ziel zich innerlijk ver<br />
zet? moet ik de waarheid loochenen, cn de ver<br />
langens misleiden van een man, die al zijn geluk<br />
en heil in mij fielt? moet ik aan de vaderlijke be<br />
velen de krachtige ftem der liefde opofferen! En<br />
indien die beide temmen bcveelen, aan welke moet<br />
ik
LUTHERS's MEISJE, XXIX. HOOFDST. I43<br />
ik mij' onderwerpen? o mijn god! welke is de<br />
uwe? is het die van mijnen vader, of die van<br />
mijn hart?<br />
Haar hoofd zeeg neder op haren boezem, zij<br />
had geen kracht om meer te fpreken, en hare uit-<br />
geftrekte handen, famengevoegt, fcheenen eeniglijk<br />
eene poging te doen naar den hemel. Wat wierd<br />
'er van mij bij deze vertooning? onbeweeglijk, en<br />
niet verre van haar af, hield ik zelfs . mijn adem<br />
in; ik wilde in dit verfclirikkelijk oogenblik haar<br />
niet verrasfen, en fchijnen haar geheim ontdekt te<br />
hebben. Dan eens vestigde zij, zonder een enkel<br />
woord te fpreeken, hare oogen op den hemel, van<br />
waar zij een antwoord fcheen te wagten, dan eens<br />
zuchtte zij zachtkens, en fprak eenige afgebroken<br />
woorden. Eene naburige klok begon tc luiden, en<br />
eensklaps, als uit een droom ontwaakt, verhaastte<br />
fuzanna hare fchreden van onder het geboomte<br />
naar 't huis. Zij was reeds in 't volle licht der<br />
maane, ik kon niet nader bij haar komen, zonder<br />
mij aan haar tc vertoonen; maar ik ftond op 't<br />
punt om haar uit het oog te verliezen. Ik beraadde<br />
mij niet langer. Ik nam eenen kleenen omweg, met<br />
vlugger fchreeden dan die van een' hinde, en haar<br />
te gemoct tredende met een opgeheven hand, gaf<br />
ik haar, van verre, tijd om mij van haar te doen<br />
herkennen, ten einde eene plotzelinge verrasfing<br />
voortekomen. Op het eerfte gezicht deinsde zij een<br />
weinig terug. Suzan na, zeide ik tot haar, mij<br />
haas-
144 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
haastende om mijne flem aan haar te doen hooren f<br />
fuzanna, ik ben het, die niet zonder u kan le^<br />
ven ; vrees niets , bedaar, en gun mij tijd om<br />
mij bij u te verontfchuldigen.<br />
Alstoen vloog ik aan hare voeten, ik drukte hars<br />
handen met vertedering en eerbied. Zij zag mij<br />
daarop aan, bleef lang-verwonderd ftilftaan, zon<br />
der een enkel woord te kunnen uitten; zij was<br />
bevangen door fchrik, alle hare leden beefden; «ik<br />
onderlteunde haar in mijne armen, en met behen<br />
digheid haar weder in dc fchaduw brengende (eene<br />
voorzorg welke de liefde mij inboezemde) vervolgde<br />
ik aldus: hoe, gij beeft! mijne tegenwoordigheid<br />
ontftelt u? ach! leer mij beter kennen; ik eer<br />
biedig u even zeer als ik u aanbidde; de wenfehen<br />
van mijne liefde zijn even zuiver als de kuischheid<br />
van uw hart. Ik verlang niets zoo zeer dan u te<br />
zien, dan u te hooren, dan met ü te fpreeken,<br />
en zie daar mij ten toppunt mijner begeertens. Te<br />
vergeefsch trachtte ik mij te weerhouden en u te<br />
ontvluchten; ik leefde, maar ftierf nog meer, en<br />
zonder te kunnen fterven, leed ik de fmerten des<br />
doods. De hemel, die mij boord, weet dat het<br />
geval en de nooddwang, mij ondanks mij zclven,<br />
iet vermetels hebben doen begaan. Ik heb mij<br />
blootgefteld den nacht aan deze plaats doortebren-<br />
gen; daarop zeide ik haar hoe het flot toevallig<br />
Was los geraakt, de deur eensklaps ópengefprongen<br />
en hoe eene overheerfchende magt het uur had<br />
doen
LUTHER'S MEISJE, XXIX. HOOFDST. 145<br />
doen verloopéu, in het welk ik meende mij naar<br />
kuis te begeeven.<br />
Na mij aangehoord te hebben met eene peinzende<br />
aandacht, rees zij van de plaats op daar ik haar<br />
had nedergezet, en een deftigen, veclbedtiidenden<br />
toon aannemende, fprak zij mij aan met eenen<br />
vriendelijken ernst, en met eene ftem gelijk aan<br />
die eener vorstinne; neen, nooit zag ik eene ede<br />
ler, majestucufer, gebiedender, en tevens Bevallige*<br />
houding. Ik ga u mijne meening verklaren , mijn<br />
heer! zeide zij; hoor mij aan: wij zijn niet-meer in<br />
het tijdftip van beguicheliug; op morgen moet ik<br />
mij voor altoos verbinden, of het gezach eens<br />
vaders wederftreven. Gij bemind mij, om mij zulks<br />
te zeggen, vervolgt gij mij zelfs tot aan deze<br />
plaats, en nogthans verzet uw ftaat, uw gewaad,<br />
uwe woning zich tegen alle mve flappen. U mét<br />
• mij weg begevende, ftaat gij tc leven met menfchen,<br />
die uwe liefde zullen befchouwen als eene misdaad,<br />
daar gij te rampzaliger om zijn zult. Neen ,<br />
zaken welke zoo ftrijdig zijn en tegen malkaar<br />
aanloopen, kunnen niet te famen beftaan; eene ziel,<br />
die dobbert , en niet durft beflisfen , verdiend alle<br />
de onheilen, van welken zij zich het flachtoffê^<br />
maakt. Zij zeIve loopt de wroegingen, welke haar<br />
moeten verfcheuren, te gemoct. Indien gij geene<br />
fterkte van ziel genoeg bezit om u te bepalen,<br />
zal [ik u een voorbeeld geven dat u zal doen be<br />
flisfen. Gij kendt uw hart, leg \m voor mij open<br />
K zoo
146<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
zoo als het is; ik eisch zulks van u in den naam<br />
der waarheid; doe mij de openhartigfte belijdenis,<br />
maar geef mij tevens onbelemmert te kennen, welke<br />
uwe oogmerken zijn, en welk een plan van leven<br />
gij u voorftelt te volgen. Spreek, en daarna zal<br />
ik u antwoorden.<br />
DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Oordeel, waarde florimonde, hoe ftcrk ik<br />
was aangedaan. En wat toch kon de op fuzanna<br />
fmoorlijk verliefden minnaar zeggen, beloven , be<br />
vestigen , uitdrukken , anders dan haar eene eeu<br />
wige getrouwheid te zweerenl deze zwoer ik haar<br />
met alle de oprechtheid van eene zuivere en bla<br />
kende ziel; ik vergat mijn kleed , mijn Haat,<br />
mijne flavernij; ik achtte mij vrij te zijn zoo haast<br />
liet mij geöorloft was haar te betuigen dat ik haar<br />
altoos zou beminnen; ik herhaalde eenen eed, welke<br />
niet meer in mijn vermogen was te verbreken.<br />
Waarom kan ik, zeide ik haar nogmaals, alles<br />
niet uitdrukken wat 'er in dit hart omgaat; onge-<br />
twijvelt zal hetzelve mijn leven lang voor u blijven<br />
kloppen. Beveel en befchik over mijn lot; ik be<br />
hoor niet langer aan mijzelven, ik behoor niet lan<br />
ger
LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 147<br />
ger aan 't altaar, ik ben geheel de uwe. Indien<br />
de wetten van mijnen godsdienst nog dezelfde waren<br />
als in de eerfte eeuwen der kerke, en dat het den<br />
opvolgcren der apostelen vrijftond op derzelvcr voor<br />
beeld zich eene gade , eene echtgenote tc kiezen,<br />
nis dan zoude ik u mijn hand aanbieden, en dit<br />
kleed blijven behouden; maar daar 't niet mogelijk<br />
meer is de liefde te verecnigen met andere plich<br />
ten, laat ik den priesterftand varen, en geef mij<br />
volkomen over aan fuzanna. Ja, zij alleen is<br />
het, die over het lot mijns levens kan feeflisfeïi.<br />
Zij zal mij welhaast in een ander gewaad zien. De<br />
geringfte , dc armoedigfte bediening verkieze ik<br />
boven de grootfche hoop op bisfchoppelijke Haven<br />
en mijters. Ik heb twee handen, met dezelve zal<br />
ik mij wel een beftaan weten te bezorgen, mijn<br />
moed zal doen zien hoedanig mijne liefde is. Ik<br />
heb geene andere rechten om uw hart tc bewegen<br />
dan die mijner liefde, dit weet ik; maar mijne<br />
liefde voor u is zoo groot, dat ik mijne mede<br />
dingers tarte mij daarin te overtrcfi'en. Bij gebrek<br />
aan liefde geef ik mij aan uw medelijden over.<br />
Indien uw hart ten mijnen voordeele neigt, zal<br />
mij van dat oogenblik af niets van u kunnen af<br />
rukken. Indien het ongeluk wille dat ik niet be<br />
mind worde, dan zal ik de plaats nimmer weder<br />
betreden, waar ik het eenigfte voorwerp verloor<br />
dat mij het leven op eenige waarde deedt fchatten.<br />
Ik zal vluchten. . . ik zal gaan,. . . Neen, her-<br />
K a rtam
148 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
nam zij driftig, gij zult niet vluchten; neen, -ik:<br />
hoor de taal van uwe ziel, mijn hart heeft die<br />
nodig, en dat hart zal u antwoorden. Weet dan<br />
dat het u bemind, dat het al deszelfs vertrouwen<br />
in u fteld; wat zeg ik, dat het zich overgeeft aan<br />
zijnen verwinnaar, doch onder eene zekere voor<br />
waarde, welke gij, gewis, niet zult verbreeken.<br />
Ik vorder van u eene volkome, eene volftrekte in<br />
getogenheid , want ik zou geene achting langer<br />
voor u hebben, indien gij een oogenblik ophield<br />
eerlijk en braaf te zijn. o'Suzanna! riep ik uit,<br />
gij kundt dan nog een oogenblik twijfelen aan de<br />
zuiverheid mijner liefde. Bedenkt dat deze liefde<br />
vereenigt is aan de deugd, van welke gij hier op<br />
aarde het aanbiddelijk afbeeldzel zijt; het zou mij<br />
even onmogelijk wezen uwe eer te belagen of aan-<br />
teranden, als het mij onmogelijk zou zijn op uw<br />
kven toeteleggen; alhoewel ik nog jong ben, ben<br />
ik nogthans uwer waardig.<br />
Zij reikte mij de hand toe, en beurde mij we<br />
der op; ik drukte dezelve met vervoering aan mijne<br />
borst, en God tot getuigen nemende, beloofden<br />
wij eikanderen in 't aanzien des hemels eene echte<br />
trouw. De hemel fcheen onze eeden aantenemen,<br />
zij waren vrij en oprecht, en liegen tot zijnen<br />
troon. De verrukkelijkfte zoetigheden, welke ooit<br />
de harten van twee ware gelieven overftroomden,<br />
daalden op ons neder, en ik, geheel vervoering,<br />
geheel geluk, zag in 't befchouwen van het eer<br />
baar
LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 149<br />
baar en zacht gelaat van fuzanna geen fterveling<br />
meer in haar, ik dankte vuurig den meester dei-<br />
natuur het mecsterftuk van zijne almagt gefchapeii<br />
te hebben in den perfoori van mijne beminde.<br />
Na een weinig tot bedaren gekomen te zijn, werd<br />
'er tusfehen ons bcfloten , dat zij , onder eenige<br />
vüorwendzcls, haar huwelijk eenige dagen zou doen<br />
verfchuiven, dat zij zoo veel tijd mogelijk zou<br />
zoeken te winnen, terwijl ik van mijn kant alle<br />
middelen ter onzer vcrlosfmg zou in 't wcrkftellen.<br />
Zij zeide mij, dat daar ze mij haar hart en haar<br />
vertrouwen had gefchonken, zij zich geheel en al<br />
op mij verliet, dat zij de wreedfte dood liever zou<br />
willen ondergaan, dan haar hand aan een ander<br />
geven; dat ik van dat oogenblik af haar echtge<br />
noot was, en dat zij van Honden aan mijne wet<br />
ten zou erkennen en volgen.<br />
Ik wilde haar mijne gekogte boekjes medcdeclen,<br />
en haar dc henria.de, de veel werelden van fou<br />
ten c 11 e , en cl e natuurwet, welk c ik geftadig bij<br />
mij droeg, te lezen geven. Mijn waarde jezen<br />
nemours , zeide zij mij, met eene bijzondere<br />
bevalligheid, gij prijst mij die werkjes aan als uit<br />
muntend gefchreven en wel gedagt; overdenk de-<br />
zelven wel, om vervolgens ie zien of gij u niet<br />
bedriegt, en of gij 'er altoos die zegepralende<br />
juistheid in zult vinden, welke de rede voldoet.<br />
Indien ze waarlijk zoo uitmuntende zijn, zal ik<br />
dezelve geerne uit uwen mond hooren, als dan<br />
K 3 zul-
*5° GESCHIEDE KIS VAN EEN<br />
zuilen derzelver ftelregcls en leeringen mij waarder<br />
en duidelijker worden. Tot hiertoe belfond al mijn<br />
lezen in het aandachtig aanhooren der gefprekken<br />
van dezen en genen. De menfchen zijn voor mij<br />
levende boeken; geene hunner woorden ontfnappen<br />
mij, zoo wel heb ik mij aangewend op alles te<br />
•letten wat zij zeggen, en door in ftilte de onder-<br />
fcheiden gevoelens te vergelijken, heb ik altoos<br />
.getracht de mijne te vestigen of te zuiveren; ik<br />
•maak mij zelve grondbeginzcls uit het geene mij<br />
best en 't redelijkst voorkomt. Deze wijze van<br />
lezen behaagt mij zeer, en naar mijn begrip kan<br />
men 'er meer uit leeren dan uit het lezen bij zich<br />
zelve , daar nooit vuur bij is, daar men noch<br />
de gebaren, noch het gelaat, noch de ware voor-<br />
dragt ziet en hoord van hem die fpreekt. Ik hou<br />
veel van dat alles, ten einde des te beter te oor<br />
dcelen over de ziel van hem die denkt en doet<br />
denken. Vaarwel, beste vriend ! in onze verkee<br />
ring zullen wij veel van eikanderen leeren, om dat<br />
wij onze denkbeelden niet voor eikanderen zullen<br />
verbergen , maar ter goeder trouw handelen , en<br />
wij ons niet zullen toeleggen malkanderen te ver-<br />
ftrikken, en ons van geestigheid bedienen in plaats<br />
van bezef en gevoel. Er zijn duizende dingen, die<br />
bij uitpluizing verliezen, en die men moet gevoe<br />
len, cn zulke dingen kunnen niet te boek geftelt<br />
worden. -<br />
Toen
LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 151<br />
Toen wij moesten fcheiden viel dat oogenblik ons<br />
fmertelijk; ons nft'cheid was teder en aandoenlijk;<br />
de hoop van haar den volgenden avond weder te<br />
ontmoeten beurde mij op. 't Scheen mij echter toe<br />
dat wij malkanderen nimmer zouden wederzien.<br />
Hare bezorgde tederheid wees mij een plaats aan,<br />
waar ik het overige van den nacht kon verblijven.<br />
Zij had de goedheid mij één dier donkere prieeltjes<br />
aantewijzen , van weken 'er verfchciden in den<br />
tuin*waren. Daar plaatfte ze mij op een bank, en<br />
ik kreeg een houten ftoel tot hoofdfteun •-. , zij<br />
ontdeed zich van een halsdoek, welke zij mij tot<br />
een hoofdband gaf. Duizendmaalen kuschte ik den-<br />
zelven, mijn ganfche wezen fcheen 'er van door<br />
drongen, en mijne hersfens fcheenen 'er de aange-<br />
naamfte aandoeningen van te ontvangen door de<br />
bekoorlijkfte verbeeldingen. O! hoe gelukkig achtte<br />
ik mijzelv'! nooit kwam mij een bed zo zacht<br />
voor; 't geluk waakte aan mijne zijde; ik ver-<br />
wagtte zonder vrees en zonder ongerustheid de<br />
eerfte fchemering van den dageraad, ik deed niets<br />
dan droomen van en denken aan fuzanna. De<br />
dag kwam te fchielijk de heerlijke en genoeglijke _<br />
bckooring verdrijven, welke mij omringde en<br />
mij verjagen uit den hof, het verblijf der uitmun-<br />
tendfte geneugtens, het aardfche paradijs.<br />
K 4<br />
E E N
• GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
© © ,< j, e @ ^ -j^j }_ © ® < j, @ 9<br />
EEN EN DERTIGTSTE HOOFDSTUK.<br />
Ik Hoop met omzichtigheid ftil weg zonder van<br />
iemand bemerkt te worden , en om mijn koilegie<br />
rondwarende bleef ik het oogenblik afwagten dat<br />
men de buitenpoort daar van zoude geopend heb<br />
ben. Zo haast ik den ingang vrij zag, trad ik<br />
khieiijk naar binnen en bereikte fluks mijne kamer<br />
zonder iemand te ontmoeten. Ik had het oog des<br />
pcortwagters weten te ontwijken en was zeer wel<br />
te vreden, zelfs rekende, ik mij volkomen veilig;<br />
maar hoe Mond ik te kijken toen ik de deur van<br />
mijn kamer geopend vond en dat het eerfte voor<br />
werp 't welk mij trof vader de la hogue, mijn<br />
waarden en gedugten doopheffer was! Hij vertoon<br />
de zich reeds in eene fchrikkelijke houding, zijne<br />
oogen waren vuur en vlam; hij had alles overhoop<br />
gehaald; bed, meubels, papieren, godgeleerde fchrif-<br />
ten alles lag door een. Op mijne aankomst vroeg<br />
hy mij met eene vergramde ftem , van waar ik<br />
kwam ? Ik bleef flok flijf flaan , zonder te ant<br />
woorden ; want ik had het mij tot een wet ge<br />
field , altoos de waarheid te zeggen. Ik fprak vol-<br />
ftrekt geen woord; maar op zijne herhaalde beve<br />
len > op zijn ijslijk dreigen en woeden , zeide ik<br />
hem
LÜTHER'S MEISJE, XXXI. IIOOFDST. 153<br />
hem eindelijk: dat redenen, welke mij niet gcöor-<br />
loft waren brecder te ontvouwen., mij genoodzaakt<br />
hadden tot het aanbreken van den dag tc toeven<br />
ter plaatze waar ik eten nacht had doorgebragt,<br />
dat mijn gedrag, in weerwil van den lchiju, on<br />
berispelijk was, en dat niemand dan god de waar<br />
heid ..wist van 't gene ik zeide: dat ik dien god<br />
tot getuigen nam van mijne onfchuld, en dat hij<br />
van zijn kant mij zoo veel kon verdenken als hij<br />
wilde; maar dat wat mij aanging ik volilandig en<br />
onwrikbaar zou blijven volharden bij 't gene ik<br />
gezegt had , liever verkiezende alles tc ondergaan<br />
dan mij over dat onderwerp verder uittelaten.<br />
Rampzalige! hernam hij, op eenen bulderenden<br />
toon , 't is op deze wijze dat dc geest van wc-<br />
derfpannigheid aanvangt zijne fchuld te ontkennen;<br />
't is aldus dat hij u voorbereid tot de grootfte<br />
ongerechtigheden ! gij loopt in uw bederf en gij<br />
verfmaad de behulpzame hand die u zcekt tc be<br />
hoeden voor den afgrond van rampfpocd en ellende,<br />
in welke gij al willens u gaat nederplolfen ! cn<br />
wanneer uwen val eens daar zal zijn, zult gij het<br />
niet meer in uw vermogen hebben naar mij te<br />
luisteren! onzinnig jongeling, is dit clan het loon<br />
voor alle mijne zorgen ? Ik waakte over u en gij<br />
wilt het aantal van rampzaligen gaan vermeerde<br />
ren ! . . . Daar de toon, op welken hij dit alles<br />
uitfprak, geen den minden indruk maakte op mijn<br />
gelaat, verzachtte hij eensklaps denzelvcn,, cn met<br />
K 5 . eene
154 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
eene vertederende ftem vervolgde hij aldus: jezen<br />
nemours , gij wilt dan niet meer naar mijnen<br />
raad luisteren! gij wilt dan het hart doorbooren,<br />
't welk u bemind? moest ik zulks van u verwag-<br />
ten ? ik fchikte u mijne plaats toe, en gij verwerpt<br />
mijne goedheid! ja, ondankbare, in alle mijne daden<br />
bedoelde ik niet anders dan uw heil; en dit word<br />
door u moedwillig verworpen, gij verzet ü tegen<br />
mijne weldaden! Gij vermomt uwe ziel voor mij<br />
ne oogen, in ftcde van alle uwe gebreken voor<br />
mij opentele,ggen, welke mijne liefde u zou verge<br />
ven. Gij blijft hardnekkig zwijgen en geeft daar<br />
door een duidelijk bewijs van uwe losbandigheid<br />
en verhardheid, dit is de uitterfte graad van uwe<br />
verdorvenheid. Welke geest heeft uwe jeugd ver<br />
leid en mij van uw vertrouwen berooft? welk ver<br />
gif hebt gij in ftilte ingezogen? Ach, rampzalige !<br />
vermom u zeiven niet langer: ik weet uit welke<br />
bron gij dien weêrfpannigen geest geput hebt. Ik<br />
weet uit welke fchriften gij die vergiftigde melk<br />
hebt gezogen. Ik weet wie hij is, die in uwe<br />
ziel die verfoeilijke ftelregels geplaatst heeft. Ik<br />
heb de oorzaak ontdekt van uwe verbastering, die<br />
onloochenbare getuigen van uwe verandering. Te<br />
vergeefsch heb ik naar de andere verleiders gezogt;<br />
een eenige nogthans was genoeg om mij het venijn<br />
te doen kennen, waar mede gij u gevoed hebt...<br />
met een ontvlamt oog toonde hij mij daarop het<br />
treurfpel van mahorned, en op den zelfden toon<br />
ver-
LUTIIER'S MEISJE, XXXI. IIOOFDST. 155<br />
vervolgende : zeide hij : bloos , mijn zoon, op 't<br />
gezicht van het affchuwelijk gewrocht eens fchrij-<br />
vers, die enkel geboren fchijnt om ons verdriet<br />
aantedoen. Ach ! waarom ftierf hij niet in den<br />
fchoot zijner moeder , dien godloozen , die zich<br />
als een Hang weet te krommen, die van zijn' wieg<br />
af-aan ons beledigde onder duizende vernuftige maar<br />
trouwcloozc en valfche bloemfpreuken! tc recht voor-<br />
fpelde men, toen.hij de redeneerkunde beocflënde,<br />
dat hij de wereld zou vervullen met dien helfchen<br />
1TOOIII , door welken zoo veele hoofden zijn aan<br />
*t duizelen geraakt, welken door tusfehenkomst des<br />
duivels en der dichtkwnst dc hersfens befmet en<br />
'beroerd hebben eener jeugd, die graag alles leest<br />
en alle nieuwigheden aan anderen mededeelt.<br />
Meendt gij dat het geoorloft zij te redenceren<br />
voor dat men tot rijpe jaaren gekomen is ? en zoo<br />
gij boeken nöodig hebt, heeft men 'er dan geene<br />
die voor en na hem gefchreven, en die veel voor<br />
treffelijker zijn dan zijne werken? zoo gij met alle<br />
geweld wilt lezen, leest dan de blaadjes van fre-<br />
ron, leest den belifarius beoordeelt van hofftede.<br />
Zie daar de ware verheven en welfprekende fchrij-<br />
vers , die den godsdienst verdedigen, lieden van<br />
fmaak en geleerdheid , die u bewijzen zullen dat<br />
volt ai re lichts een middelmatig fchrijvcr is, een<br />
fchrijvcr die enkel door bcguicheling zich weet te<br />
doen toejuichen zoo op het toonecl als bij dc we<br />
reld; zij zullen u het nietige het bedricgciijke van<br />
zij-
i5ö GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
zijne woordenfclnkking handtastelijk aantoonen. Lees<br />
dan, mijn zoon, de fchriften van die beide groo-<br />
te mannen, zij zullen u het ware behoedmiddel<br />
verfchaffen tegen den geest der eeuw, in ftede<br />
van uw hart te bederven door het lokaas van<br />
nieuwe denkbeelden; zij zullen u een vermogend te-<br />
geagift bezorgen tegen alle de gevaarlijke gevoelens<br />
der hedendaagfche wijsgeeren. In plaats van alle<br />
die flikkerende vuurfprankjes zult gij een voedzaam<br />
manna vinden, en daar en boven leeren u zeiven<br />
aan mij te onderwerpen . . . maar gij leest vol<br />
taire! ach, mijn zoon, gij zijt onfeilbaar verlo<br />
ren ! gij leest voltaire! kan het mogelijk zijn!<br />
gij die u moest voorbereiden om binnen drie da<br />
gen het kleed aantcncmen van onze maatfchappij.I<br />
gij, dien wij flonden te ontvangen in onzen boe<br />
zem, en te omhelzen als onzen broeder! gij leest<br />
voltaire! ccn # beuzelachtig en niets beduidend<br />
fchrijvcr, wiens fchriften welhaast in geen aanmerking<br />
meer zullen komen; want om nogmaal dc taal eens<br />
ongewijden te fpreeken , hij zal nimmer tot voor<br />
beeld kunnen ftrekken, hij z al zijn tijd gehad heb<br />
ben en voorts niet meer geacht worden. De fchrif<br />
ten van groote mannen alleen zijn de voorbeelden<br />
die altoos ftand blijven houden, en dergelijke fchrif<br />
ten zullen die van voltaire altoos verduisteren.<br />
Ach! neem uwen toevlucht tot mijnen boezem,<br />
doet boete in denzelven voor uwe dwaling, zweer<br />
'er uwe nieuwe verderflijke gevoelens in af. Ik<br />
zal
LUTHER'S MEISJE, XXXI. HOOFDST. 157<br />
zal de helfche betoovering van voltaires ftijl te<br />
niet doen, door u te doen lezen dc fchriften van<br />
den wijzen la fit eau, van den geleerden g riff et,<br />
van den glansrijken la neuvillc; dan zal de kalm<br />
te van uwe ziel, welke gij ongetwijvelt verloren<br />
hebt, tot u wederkecren; want ik kan niet denken<br />
dat gij boos genoeg zijt, om van harten den ftan-<br />
dert te willen blijven volgen eens dichters, die geen<br />
godgeleerde is. En hoe zou voltaire over die<br />
ftof hebben kunnen redeneeren, daar hij nooit eeni-<br />
gen rang heeft aangenomen, welke hem kon op<br />
leiden tot de kunst van redentwistcn.<br />
Dit alles wierd door mijnen doopvader uitgefpro-<br />
ken op eenen zachten toon en met tederheid, zoo<br />
dat hij mij wezenlijk roerde ; ik was gedwee, in<br />
zijne gramfchap zelve zag ik de liefde doorfttalen<br />
waarmede hij voor mij bezielt was. Ik zou op<br />
het punt geftaan hebben om tc zwichten en mij<br />
aan zijne voeten nedertewerpen, indien de bceldte-<br />
nis van fuzanna geen fterker indruk op mij ge<br />
maakt had dan alles wat hij zeide. Ik had haar mij<br />
nen eed gezworen en niets kon denzelven breken.<br />
Ik antwoordde hem onverfchrokken : dat ik door<br />
de godheid niet was begiftigd geworden met die<br />
zegevierende genade , welke tot het pricsterfchap<br />
leid; dat ik in tegendeel neigingen gevoelden om<br />
een tederen echtgenoot, een goed huisvader te wor<br />
den. Ik zeide hem, met zoo veel bedaardheid als<br />
mij mogelijk was, dat het treurfpel van m ahorn cd<br />
mij
158 * GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
mij geen zoo verachthjk ftuk toefcheen, dat het<br />
zelve eeniglijk ingerigt was tegen de dweeperij,<br />
welke meer ftrekte om den godsdienst te ontëeren'<br />
dan om denzelvcn te handhaven. Paus bonifa-<br />
cius 14, voegde ik 'er bij, heeft den fchrijvcr<br />
zijnen zege$ gegeven, en overlaad hem met lof<br />
tuitingen in een brief, dien gij aan 't hoofd van<br />
1<br />
t ftuk geplaatst ziet. Ik heb nog andere werkjes<br />
in mijn zak, welken dezelfde paus, die zoo rede<br />
lijk dagt, gewis vergeten heeft insgelijks goed te<br />
keuren en te prijzen, want ze zijn in denzelfden<br />
trant gefchreven en ademen denzelfden geest.<br />
Mijn doopvader verbleekte, cn gretiglijk zijn<br />
hand naar mijn zak brengende deed hij 'er de hen-<br />
riade, de natuurwet, en de veel werelden,<br />
uit voor den dag komen. Hij feheurden dezelven<br />
aan flarden , in weerwil van mijne pogingen om<br />
hem zulks te beletten. Ik was woedend toen ik<br />
zag hoe wreedelijk hij de werken behandelde,<br />
welke mij zoo glansrijk en verlichtende toefehenen,<br />
en wat meer is, ik meende dat deze exemplaren de<br />
eenige in de wereld waren. In 't vervolg bewon<br />
derde ik. de drukpers, die de meesterftukken der<br />
menfchelijke rede voortplantende, dezelven in elks<br />
handen bragt, en aan de grootfle waakzaamheid<br />
en zprgvuldigfte oplettcnheid het vermogen benam<br />
om zc te vernietigen. Ik wierd gram op mijnen<br />
doopvader, ik noemde hem den dwingeland mijner<br />
gedagte, ik hield ftaandc dat mijne gedagten vrij<br />
wa-
LUTIIER'S MEISJE, XXXI. HOOFDST. Z59<br />
waren, en mij in eigendom toebehoorden. Hij,<br />
aan zijn kant, gaf zich over aan de geweldigfte<br />
drift. De twist wierd aan wederzijden heviger, cn<br />
ik wierp hem alle de redenen tegen, welke mijne<br />
nieuwe wijze van denken mij inboezemde.<br />
Daar hij bemerkte dat ik hem met ernst beftrecd,<br />
dat ik met alle kracht mij tegen hem verzette, dat<br />
ik met bewijzen voor den dag kwam, welke hij<br />
niet verwagtte, wilde hij zich niet langer met mij<br />
inlaten, hij ontweck voorzichtelijk den ftrijd, en<br />
ging heen, mij deze woorden toefnauwende : loop,<br />
rampzalige, wijl gij toch lust hebt de lijst dei-<br />
vrijdenkers te vermeerderen, en vermetel genoeg<br />
zijt om u te verzetten tegen mijne geboden, zal<br />
ik, uwes ondanks, u welen te kluisteren; gij<br />
zult u niet in de wereld begeeven zoo als gij<br />
meende, de weg der losbandigheid zal ten minften<br />
niet bezaait zijn voor u met eenige bloemen. Ik<br />
zal u voor 't overige uwer dagen in een hol op-<br />
fluiten, verftoken van de voorwerpen die u tot<br />
wederfpannigheid aanvoerden; misfchien zult gij hen<br />
als dan vergeten; nimmer zal ik dulden dat gij<br />
mij trotfeere in 't midden eener wereld, welke uwe<br />
buitenfporigheden zou toejuichen; gij zoudt ook<br />
anderen kunnen verleiden, en dit is juist het gene<br />
ik wil beletten, 't Staat nu aan u om een befluit<br />
te nemen, en tot het nuttige juk wedertckeeren,<br />
't welk ik u tot uw eigen heil heb opgelegr. Ik geef<br />
u drie dagen tijd tot berouw, en om u aan mijne<br />
voe-
i6o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
voeten nedertewerpen. Vervul uwe roeping, be<br />
denk dat als de derden dag zal verlopen zijn, 'er<br />
geen tijd meer zal wezen om terug te keeren', ik<br />
zal als dan mei u handelen als met eenen vijand', en<br />
ik zal op uw hoofd doen nederdalen alle de tik<br />
werkzels 'eener billijke kastijding, gefchikt ter ItrafTe<br />
van wederfpannigen.<br />
T W E E E N D E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />
Ik was- van fehrik als bevangen: mijn doop-va<br />
der verwijderde zich en wierp een blkemend oog<br />
op mij, na eenige losfe bladeren bijeengeraapt te<br />
hebben, welke hij uit de boekjes gefcheurt had;<br />
hij nam ze allen met zich, om dezelven , zoo<br />
hij zeide, in 't vuur te werpen. Al fpoedig werd<br />
de deur van 't kollegie , die van de eetzaal en<br />
die van den thuin voor mij gefloten; ik zag mij<br />
binnen mijne eige nauwe cel opgefloten en gevan<br />
gen gehouden. Aldaar was ik in mijne eenzaam<br />
heid aan mijne eigene bedenkingen overgelaten, die<br />
alle tegen malkanderen inliepen en op niets uitkwa<br />
men. Tot mijn voedzel kreeg ik enkel brood en<br />
water; men gaf mij te verfraai! dat ik in mijn<br />
cel
LUTIIER'S MEISJE, XXXII. HOOÏDST. i6t<br />
t --\ *<br />
cel zou -blijven tot zoo lang dat ik mij zoude on<br />
derwerpen aan den wille mijnes doopvaders. Den<br />
ganfehen dag door bleef ik tamelijk bedaard; maar<br />
toen de avond viel, toen de duister mij het oogen<br />
blik aankondigde waar in fuzanna op mij wacht<br />
te, als toen was mijn toeftand allergeweldigst en<br />
zoodanig als ik nog nooit had ondervonden. Ik<br />
brulde , ik weende van wanhoop en van woede;<br />
ik gaf mij geheel over aan de onftuimige bewegin<br />
gen mijner fmerte; ik trachtte de hatelijke deuren<br />
openteloopen. Ik noemde, ik riep overluid, fuzan<br />
na! als of die naam in ftaat ware geweest die<br />
onwaardige hinderpalen wegtenemen; dan, de gren<br />
dels, zoo hard als de harten van hun, die mij om<br />
ringden , weken niet voor de fmcekingen der lief<br />
de. Afgemat door zoo veele beroeringen, floot de<br />
flaap, ondanks mij zeiven, mijne oogleden. In twee<br />
maal vier en twintig uren had ik niet geflapen;<br />
ik ontwaakte eerst laat des anderendaags morgens,<br />
na eenen onrustigen flaap, welke door duizend vreem<br />
de droomen wierd afgebroken.<br />
Het licht van den dag fcheen mij drukkende,<br />
mijn hart was bekneld , en de hevigheid mijner<br />
fmerte maakte mij bijkans ongevoelig. Het voorle-<br />
dene kwam mij voor als eenen treurigen droom,<br />
van welken mij nog iet verwards bijbleef; maar<br />
volkomen tot mij zeiven wedergekomen herinnerde<br />
ik mij tot welk een hard uitterfte ik gebragt was.<br />
Wat te dosn in dien gevangen ftaat? en wat was<br />
L* 'er
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
'er in mijne magü om mij daar uit te verlosfen?<br />
wat zou*fuzanna denken? hoedanig zou haar<br />
hart gefield wezen? zij moest veel eer mijn dood<br />
vermoeden, dan mijne onverfchilligheid, en onder<br />
wijle ontfnapte mij het oogenblik van mijn geluk;<br />
misfchien fleepte een barbaarsch vader haar naar<br />
het altaar; onderwerpelijk uit zwakheid, overgehaalt<br />
door mijn wegblijven, gehoorzaamde zij aan een von<br />
nis , het welk aan ons beiden het leven moest kosten.<br />
De weinige rust, welke ik genooten had, had mij<br />
ne zinnen nogthans eenigzins doen bedaren, en ik<br />
was beter in ftaat dan daags te voren om eene<br />
partij te kiezen. Ik gilde mijn leed niet meer uit;<br />
ik deed geene vruchtelooze pogingen meer tegen<br />
grendels en muuren. Ik ondertastte mij zeiven, ik<br />
ftelde mij gerust wegens mijne ftappen en gedag<br />
ten , en mij in 't gelijk ftellende, noemde ik mij<br />
nen vervolger een onrechtveerdig mensch. Zoo ras<br />
ik hem daar voor hield , verloor hij volkomen al<br />
het recht, het welk hij op mijn vertrouwen had,<br />
en ik droeg hem niet langer die achting toe, wel<br />
ke hij mij had weten inteboezemen. Ik verklaarde<br />
mij zeiven vrij, en bemerkende dat de menfchen<br />
mij met geweld ketenden , uit ingenomenheid voor<br />
hunne gevoelens, wendde ik mij zeiven tot god,<br />
den eenigen rechter, den eenigen meester van mijn<br />
wezen en aanzijn. Ik bood hem mijn hart naakt<br />
en bloot aan , met alle de gevoelens welke het<br />
zelve koesterde. Ik befchouwde hem voortaan als<br />
• het
LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOFDST. 165<br />
het eenige wezen, aan 't welk ik rekenfchap fchuldig<br />
was van mijne gedagten en daden, ik bad hem de<br />
genade ,af, van mij nimmer te willen toelaten iets<br />
te verrichten, waarover ik voor hem en voor mijn<br />
gewisfe zou behoeven te blozen! na dat gebed ge<br />
voelde ik mij meer gefterkt, en ik begreep dat ik<br />
in dc natuur niets boven mij had dan god. Wat<br />
het inwendige van mijn wezen betrof, ik befchouw-<br />
de dien g 0 d als den geduchten getuigen, onder wiens<br />
oog ik alle mijne daden ftond te rigten; ik durfde<br />
alles trotferen met hem niet te beledigen: wat toch<br />
konden mij de menfchen doen met alle hunne dwin<br />
gelandij, wanneer ik mij niet te verwijten had de<br />
billijkheid te overtreden noch de opperfte wet van<br />
hem die alles vermag?<br />
DRIE E N D E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />
Ik lag nog te bedde, toen ik den vader mona-<br />
bridor in mijne cel zag treden verzeld, van ver-<br />
ftheiden linten van de blauwe orde (*). Zij plaatfte<br />
zich te famen om mijne rustplaats neder in den<br />
vorm van eenen raad; hunne wezens ftonden ftrek<br />
met, ncdergeflagene oogen. Stilzwijgende fchenen<br />
C) Dus worden de hoogs geestlijke genaamd, die met deze orde<br />
vereert zijn.<br />
L 2<br />
zij
scvj GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
zij den toeftel te maken tot een geducht verhoor.<br />
Vader monabridor, verflagdoender, maakte voor<br />
hun de lijst op mijner befchuldigingen, mengende<br />
onder 't verllag, het welk hij van mij gaf, eenige<br />
niets beduidende loffpraken; alles om mijne misdaden,<br />
van welke ik geéne onkunde konden voorwenden, tc<br />
ijslijker te doen voorkomen. Bij 't eindigen van<br />
dat verflag, alles met daadzaken geftaaft en regel<br />
matig voorgedragen, was hij op 't punt om zijn<br />
befluit optemaken , terwijl ieder hunner zijn best<br />
deedt om mij aantemanen mijnen voet van den<br />
afgrond des bederfs te rug te trekken , de een<br />
door geweldig tegen mij uittevaren, de ander door<br />
mij looslijk te vleijen. Dan, ik ftond den aanval<br />
van alle hunne berispingen en aantijgingen door<br />
met zeer veel koelbloedigheid , zonder zelfs aan<br />
hunne honende uitdrukkingen eene zachter meening<br />
te geven. Hoe meer zij zich beijverden nieuwe be<br />
woordingen te vinden ten einde mijne gewaande<br />
misdaden met fterker koleuren aftefchilderen, te min<br />
der Haagden zij mijne tong los te maken. Ik fcheen<br />
eindelijk befloten te hebben hardnekkelijk te zwij<br />
gen , een zwijgen dat niet naliet welfprekende te<br />
zijn, dewijl het zelve hen belemmerde.<br />
Zij waren verbaasd over mijne bedaarde ftandvas-<br />
tigheid ; ik was als een 'rots, die tegen 't woeden<br />
der bruisfchende baren onverzettelijk blijft. Zij be-<br />
fpeurden in de trekken van mijn wezen geene de<br />
minfte verandering; en geen den minften fchijn van<br />
vrees
LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOPDST. 165<br />
vrees of zwakheid in mij ontwarende, zagen zij<br />
eikanderen aan , zeggende bij 't heen gaan: welk<br />
een verfteend gemoed! zie daar het uitwerkzel van<br />
't doodelijk vergif door hem ingezogen! Ik hoorde<br />
hen van verre deze woorden uiten ; maar ik be<br />
merkte tevens dat zij de handen wringende tot el-<br />
kanderen zeiden, dat 's een voorwerp! dat 's een<br />
voorwerp ! wij moeten het over eenen anderen boeg<br />
wenden.<br />
Na verloop van een uur, toen ik nog even mij<br />
merende en diep in gedagten lag, zag ik een hun<br />
ner , die mij was komen vóórprediken en verma<br />
nen, in mijn cel wederkeeren ; 't verbaasde mij,<br />
ten uitterften, dat ik hem de gordijnen van mijne<br />
bedftede zag openfchuiven en zich gemeenzaamlijk<br />
met een lachgend «vroolijk wezen en met vriende<br />
lijke oogen aan mijn hoofdeinde ter nederzet<br />
ten, daar ik niet lang te voren hom gezien had,<br />
met een gefronfeld voorhoofd van geftrengheid,<br />
met een bits, nors gelaat, en met famcngetrokken<br />
lippen; ik rigtte mij op en poogde op dit veran<br />
derd gelaat de beweegreden te lezen van eene zoc^<br />
fchielijke verwisfeling. Tot mijne grootfte verbaasd<br />
heid kondigden zijne wezenstrekken eerder blijdfchap<br />
dan fpijt of droefheid aan. Toen hij mijne verwon<br />
dering zag, ftond hij op , ging naar de deur, floot<br />
dezelve met de grootfte zorgvuldigheid, en terftond<br />
tot mij wederkeerende vatte hij mij bij de hand, en<br />
omhelsde mij al lacbgende. Nooit had ik meerder<br />
L 3 vrees;.
166 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
vrees ; ik duwde hem van mij af, mij n tong bleef<br />
ftom, mijne ganfche ziel was in mijne oogen, die<br />
o P de zijne gevestigt waren om te zien wat 'er<br />
in zijn hart omging. Mijn waarde vriend, zeide<br />
hij mij, met een vriendelijken en gekfcheerenden<br />
bhk; gy fchijnt in groote verlegenheid , dat arme<br />
kleene hart is opgezwollen van toorn, van veront<br />
waardiging over de verfchrikkelijke dwinglandij, wel<br />
ke men tegen u oeffendt. Opgefloten, berispt, be-<br />
firaft, vervolgt, zie ik uwe wangen befproeit van<br />
tranen. Geerne zoudt gij willen uitgaan, doch «rif<br />
ajn daar tegen. Wij zijn barbaren, affchuwelijke<br />
menfchen, monsters, en waarom zouden wij het<br />
met wezen? Gij zijt zulk een flecht voorwerp<br />
zoo verfchrikkelijk in onze oogen ; waarom ? wij<br />
befloten u één van de onzen .te maken, ja dén<br />
van de onzen; maar gij kendt ons nog niet en<br />
evenwel verfoeit gij ons. Indedaad, welk eene on<br />
gehoorde wreedheid! men belet' u voltaire te le<br />
zen! men verfebeurt voor uwe oogen één zijner<br />
kleene ftukjes! men wil u een zwart kleed aandoen,<br />
u tot een gevangen, tot een kluisnaar maken u<br />
^ goede cier, het lezen van fommige boeken,<br />
en het bezoeken van jonge meisjes onttrekken; en<br />
t gene nog erger is, u een weinigje godsgeleerd-<br />
heid van buiten doen leeren! o mijn vriend! gif<br />
hebt groot gelijk zulke vijanden van vreugde van<br />
vrijheid, en van vermaak te ontviugten. Spoedig,<br />
maak dat g.j ontfnapt, loop de wijde wereld in<br />
wél'
LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOPDST. I6><br />
welke met open armen op u wagt. Daar zult<br />
gij alles naar uwe wenfchen vinden. Welaangeregtte<br />
tafels, liefkozende gasten, gegalonneerde kleederen ,<br />
getrouwe matresfen en vooral een menigte vrien<br />
den! 't Is waar dat men veel geld diend te heb<br />
ben om van alle die fraije dingen iets te fmaken;<br />
maar gij kundt niet misfen, om zoo als men zegt,<br />
bij lederen flap een kroon te vinden, daar en bo<br />
ven bezit gij te veel verdienften om gebrek aan<br />
geld te kunnen hebben, 't Is waar dat men in<br />
deze wereld naaulijks op iets loert, of 'er komt<br />
een ander die het voor zich neemt, 'er mede heen<br />
gaat, en het voor uwe oogen binnen flokt. 't Is<br />
waar dat goede vrienden fomtijds onderweg u om<br />
ver werpen, zonder medelijden u vertrappen, om<br />
des te gemakkelijker hunnen weg te vervolgen.<br />
*t Is waar dat men met zeer veele woorden, naar<br />
mate men van zins is 'er niets van natekomen, u<br />
groote dingen zal beloven, en dat men alleen op<br />
zich zeiven ftaande , zonder befchermer, zonder<br />
wereldkennis , met al zijn vernuft van koude be<br />
vriest in "de zij-kamer eens grooten, en ten fpot<br />
ftrekt aan hunne lakeijen; maar alle't die hinderpa<br />
len, door welke de vermetelfte afgefchrikt worden,<br />
zult gij ongetwijfeld te boven komen door den ge-<br />
zegenden invloed uwer geluk -ftarre. Gij zult de<br />
menfchen geneigt vinden u te beminnen, te dienen<br />
en alle vermaak te verfchaffen; de vrouwen zelve<br />
zullen zich gelukkig achten haren waan aan den<br />
L 4 uwen
ao'8<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
uwen te mogen opofferen. Zij zullen d e n & h m j.<br />
ken man, die haar duizende aangenaamheden be<br />
zorgt, waar door ze boven hare mededinger prijkt<br />
varen laten om zich te werpen in de armen uwer<br />
wijsbegeerte , en als eenen anderen fultan zult gij<br />
fleclits de zakdoek behoeven te werpen. Waarlijk,<br />
gij bezit zeer veel ondervinding. Voor mij ik ben<br />
terug gekomen van alle die romaneske beguichelin-<br />
gen, waar mede men in uwe jaren zoo veel op<br />
heeft. Ik dagt als gij, dat de menfchen zich eenig-<br />
Hjk bezig hielden den genen te verplichten die zij<br />
hunnen vriend noemden. Mk meende dat 'er oprech<br />
te harten, gedienstige vrienden en getrouwe vrouwen<br />
waren. Ik heb onder haar, die ik voor maagd nam,<br />
eene kleene verwoede razernij aangetroffen, die zich<br />
op eenen morgen twintigmalen van eene engelin in eene<br />
duivelin en van eene duivelin in eene engelin ver<br />
anderde naar mate de lieden waren die zich bij haar<br />
bevonden. Ik heb mij door al dat fchijnfehoon lang<br />
laten bedotten. Te vergeefsch bleef ik bij mijnen<br />
trotfehen befchermer den gedienstigen fpeelcn. Ik<br />
fioeg geloof aan 't fortuin , 't welk hij mij toe-<br />
zeide, maar 't flot daar van was, dat ik alle mij<br />
ne groote ontwerpen moest laten varen, en van ag-<br />
teren zie ik eerst wat al dwaze flappen mijne ligt-<br />
geloovigheid mij heeft doen begaan. Heb ik niet<br />
op 't punt geftaan die alle te bekroonen met mij<br />
in't huwelijk te willen begeven? Ja, ik ftond gereed<br />
om ook tot die buitenfporigheid overteflaan; 't heugt<br />
mij
LUTHEK'S MEISJE, XXXIII. HOOFDST. 165<br />
mij" nog hoe gelukkig ik 'er aan ontfnapte, want<br />
zonder dat zou het met mij" zijn gedaan geweest.<br />
En wat toch zou ik begonnen hebben, in die<br />
onverbreekelijke banden van eenen echt, welke ons<br />
voor altoos aan ééne vrouw kluisterd ? Ik zou<br />
een groeijend leven geleid hebben, in 't midden der<br />
beflommeringen van eene verveelende huishouding.<br />
Gelukkig, dat een lichtftraal, welke mij befcheen,<br />
mij fpoedig deed overgaan tot deze raaatfehappij,<br />
over welken ftap ik mij daaglijks verheug. Mijn<br />
zoon, ik geef aan die maatfehappij den voorrang<br />
boven de fchoonfte vrouw der wereld; die maat<br />
fehappij is niet ondankbaar, zij is eene matres,<br />
die vast het fortuin maakt van alle hare minnaars.<br />
Hier geniet ik alles onbelemmert en zonder kwel<br />
ling; ik ben rijker dan alle, die in de wereld een<br />
groot figuur flaan. Ik heb meer aanzien dan zij:<br />
ik ben inftaat mij geneugtens te verfchaflën, welke<br />
zij niet eens kennen. Hier is men nooit alleen;<br />
men zou mij geen de minfte duw kunnen geven,<br />
zonder de ganfche maatfehappij daar over tc doen<br />
opftaan, haar deel te doen nemen in mijn zaak en<br />
zich ten mijnen voordecle te doen hooren aan<br />
't hof, aan de ftad en aan alle provintien. Ga,<br />
tree de wereld in, welke gij niet kent, naakt als<br />
een worm, eenzaam als een robinfon, als neder-<br />
gévallen in eene verbazende uitgeftrekthcid lands,<br />
waar in gij u zeiven verliest, waar niemand deel<br />
neemt in uw lot. Ga, twist lang met herbaalde<br />
L 5 po-
573 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
pogingen tegen het belang van ieder mensch, die<br />
het uwe zoekt te dwarsboomen, daar zult gij be<br />
vinden wat de woede is der eigenliefde. Ga, fteekt<br />
u met groote kosten in een kleed , 't welk tot<br />
niet anders dient dan om u te vermengen met de<br />
menigte. Die gouden of zilveren lovertjes, waar<br />
mede het belegt is, zult gij duur moeten betaalen<br />
en dezelven bij elk jaargetijde dienen te vernieuwen.<br />
De bekrompen rustplaats, waar gij s'nachts uw<br />
hoofd zult nedeiiiggen, zal n niet ingeruimt wor<br />
den dan om groot geld. Gij zult fteeds van dat<br />
metaal moeten voorzien zijn, en zoo ras gij 'er<br />
gebrek aan hebt, zal men zulks uit uw gezicht<br />
lezen; als dan zal men u den rug toekeeren;<br />
overal zal men u vragen, wie zijt gij? en wat<br />
zal dan uw antwoord zijn? uwe behoefte zal uit<br />
uwe houding blijken, in niet een eenig huis toege<br />
laten, zal niemand zich uwer aantrekken, niemand<br />
zal acht op u geven zoo gij geen man van groote<br />
middelen, een prelaat of een gctijteld krijgsman<br />
zijt. Eindelijk zult gij, na vele kwellingen , uw<br />
hand uitreiken aan onzen broeder deurwachter.<br />
Vraag hem of hij niet dagelijks gehoor leent aan<br />
lieden in afgefleten vergulde kleederen, die hem<br />
nederig aldus komen aanfpreken: mijn heer, zou<br />
ik de eer mogen hebben voor een oogenblik te<br />
fpreeken met den eerwaarden vader die of die ?<br />
voords alvorens hem nog te zien, en enkel op 't<br />
noemen van zijn' naam, eene diepe buiging maken.<br />
Gij
LUTHER'S MEISJE, XXXÏÏL HOOFDST. Tfi<br />
Gij zult hen achternaloopen, en als dan betreuren<br />
niet in den rang te zijn, van hun 'die almoesfen<br />
uitdeelen; doch niets te bezitten en niet te weten<br />
waar heen, zal Hechts eene geringe vernedering voor<br />
u zijn. De herinnering van eenige kusjes geftolen<br />
of gegeven te hebben aan een luther's meisje, zal<br />
li die geftadig wederkomende angften doen vergeten.<br />
Wat raakt het , indedaad , eene ledige maag te<br />
hebben, wanneer men een blakend hart heeft? op<br />
hare blanke hand zult gij het geld, 't welk om<br />
te leven zoo noodzakelijk is, vinden. Verblind,<br />
onbedagtzaam jongeling! die noch anderen noch uzelven<br />
kendt; meendt gij mij dan zoo • ongelukkig te zijn,<br />
om dat ik in een groot huis woon, daar orde, daar<br />
regel is; om dat ik een zwart kleed draag in plaat-<br />
ze van een roosverwige ftof; om dat mijn haircn<br />
rond gefneden en niet in een bairzak opgebonden<br />
zijn; om dat ik geen' degen op zijde heb welke<br />
mij tegen de kuiten flaat? En waarom ziet gij mij<br />
aan voor een vijand van den wellust? Ga, ik<br />
ben meer voldaan over mijne kleene cel, dan een<br />
vorst over zijn palcis. Zoo gij u had willen<br />
vergenoegen met iet dergelijks, zou ik u de konst<br />
geleerd hebben om 'er wel te vrede te zijn; iedere<br />
ouderdom heeft zijne vermaken, ik weet het, in<br />
mijn tijd heb ik al mede bemind, en dit kleed,<br />
dezen mantel, vermogen zomtijds zoo veel als dc<br />
monteering van een Haf-officier. Deze rok word<br />
nergens geweert, en is, zonder dat men 'er op<br />
denkt,
sj3. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
denkt, even welkom bij den grooten heer, als bij<br />
den nederigen burger. Hij verwekt eerbied en ver<br />
trouwen; men houdt geen geheim voor hem ver<br />
borgen, hij doet alles wat hij wil, en weet alles<br />
wat 'er gefchied. De arme knaap, hoe heeft men<br />
hem het hart doorboord, met hem die kleene {tuk<br />
jes van voltaire te ontnemen! en ik, ik heb<br />
dertig deelen van dien fchrijver en van veele ande<br />
ren, die hem rijkelijk opwegen, en met welken<br />
ik in ftilte mijn voordeel doe. Na het maal in de<br />
eetzaal, fpijs ik in 't vertrek van den regent, die<br />
mijn vriend is, die even eens denkt als ik. Wij<br />
wandelen te famen de ffad door, en zoo ras men<br />
ons gewaar word, ftaat ieder van zijn zeet op, wij<br />
krijgen de eerste plaats, men let met eene zekere<br />
beleefde houding op alles wat wij zeggen, overal<br />
Worden wij geëert en gevierdt. De geheimfte voor<br />
vallen maken ons dagelijksch nieuwspapier uit; wij<br />
weten alles wat in de ftad omgaat, en de grap-<br />
pigfte bijzonderheden ftrekkcn ten voedzel aan onze<br />
nieuwsgierigheid. Ik maak van alle die anecdotes<br />
eene verzameling, en des avonds lach ik op miin<br />
gemak over de zotheden van den dag. Alle die<br />
kleene grilligheden moet men weten haar plaats te<br />
geven; zie daar de ganfche kunst, deze zult gij<br />
ook leeren! In de wereld, even als in een kloos<br />
ter, heeft ieder zijn grins, deze is de mijne.<br />
Hier op plooide hij zijn mager gelaat in die zelfde<br />
fronzels,' welke ik te voren hem had zien aanne<br />
men;.
LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HCOEDST. 17^<br />
jnen; ik zag weder die zelfde ernstige en ftrcnge.<br />
tronie, welke niet dan de doodiging van 't vleesclx<br />
aanduidde. Vervolgends eensklaps fchaterende uit-<br />
lachgende, veranderde zijn gelaat in een oogenblik,<br />
en 't nam eenen zoo oorfpronglijken en grappigere<br />
trek aan, dat ik, in weerwil van mijne verontwaar<br />
diging over zijn gefprek, mij niet kon weêrhoudert<br />
over die zonderlinge ftrijdigheid te meesmuilen.<br />
Koom, koom, geene kinderachtigheid meer, riep<br />
hij uit. Weest een man, word een van de onzen.'<br />
Ik ben met uw onderwijs belast, om dat wij be-<br />
fpeurden dat gij nimmer een dier onnozelen zijn<br />
zult, van welken wij evenwel elders ons nuttig<br />
weten te bedienen, en die altoos nog goed tot iet<br />
ziin. Wat u betreft men beftemt u tot de eene of<br />
andere groote bediening, die, welke men voor u<br />
in 't oog heeft, zal in uw fmaak vallen; en dewijl<br />
gij een liefhebber zijt van kleene werkjes te lezen,<br />
zal men ?<br />
er u zoo rijkelijk van voorzien , ' dat gij<br />
'er fchielijk wars van zult zijn. Men zal u leeren<br />
uzelven met ons te verheffen tot die edele verrig-<br />
tingen, van welke wij 't ontwerp gemaakt hebben.<br />
Indien gij een onnoozelen zot waart, zou ik mij<br />
wel gewagt hebben mij zoo gul en openhartig tegen<br />
u uittelaten; maar daar gij een hooger vlucht ftaat<br />
tc nemen, zult gij alle die kleenighedeh, welke u<br />
thans zoo fchrikkelijk voorkomen, verre achter<br />
u laten.<br />
Dit
.374. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
. Dit gezegt hebbende, danste hij van vreugde s<br />
drukte mij in zijne armen en noemde mij zij n<br />
medebroeder, zijn vriend, gedurig herhalende dat<br />
al mijn leed geëindigt was, dat men door het<br />
zelve mij had willen beproeven, maar dat het pad<br />
't welk ik voord-aan zou hebben te bewandelen,<br />
beftrooit zou wezen met roozen. Hij vermaande'<br />
mij, mij zeiven aantekleeden, en zeide mij dat<br />
wij te famen, vooreerst, eene kleene wandeling<br />
zouden doen. Dit nieuws bekoorde mij, en verdreef<br />
eensklaps al mijne fomberheid. Ik hoopte mijrte<br />
fuzanna te zullen ontmoeten, en haar alle de<br />
omftandigheden te verhalen, welke mij belet hadden<br />
tot haar te komen. Koom, koom, zeide hij, al<br />
huppelende, gij zijt thans verzoendt met uwen<br />
doop-vader,. Indien gij wilt denken als wij, zullen<br />
wij u niet hinderlijk zijn in alle uwe kleene gril<br />
ligheden, mits gij om dezelven niets van het we<br />
zenlijke of gewigtige verzuime. Weet gij wel dat<br />
gij hem regt goed en kloek geantwoord hebt? Hoe<br />
duivel nu! gij hebt een karakter, gij zijt een<br />
man! koom, koom, ik ben zeer voldaan over u,<br />
wij zullen voord-aan gansch andere taal met u<br />
fpreeken. O! wat zult gij dingen leeren die u<br />
verbazen zullen. Gij bezit verftand, gij hebt uwe<br />
eige wijze van denken, maar gij zijt nog in de<br />
duisterheid der onkunde; wij moeten u eerst de<br />
plaats leeren kennen daar gij zijt; doch wij zijn,<br />
nog met op onze dreef om van dat alles vrij uitte-<br />
fpre-
LUTHER'S MEISJE, XXXIV. HOOFDST. 175<br />
fpreken. De zotskap! hij liet zich opfluiten, en<br />
waarom toch, vraag ik u ? . . . Daar op maakte<br />
hij allerlei kuuren, zoodanig als ik die naderhand<br />
door pré vil le op het tooneel zag maken; hij was<br />
ten minften een zoo goed tooneelfpeler als deze.<br />
Hij verzuimde niet mij een kluchtig verhaal te doen<br />
van de wijze, op welke mijn doop-vader hem van<br />
mij gefproken had. Hij was het, zeide hij, die<br />
'er Merk had op aangedrongen dat men mij niet ftraf<br />
zoude behandelen, daar toch de peer rijp was,<br />
en van zelfs zou afvallen indien men dezelve niet<br />
plukte. Dit was de vergelijking van welke hij zich<br />
bediende, dit alles vermengde hij met duizend kod<br />
dige en kinderachtige aanmerkingen.<br />
VIER EN DERTIGSTE 'HOOFDSTUK.<br />
gingen te famen uit als een paar vrienden;<br />
hij bleef geftadig op denzelfden vertrouwlijken en<br />
openhartigen toon voortfpreken; maar ik was ver-<br />
ftrooit en zonder aandagt; want daar ik de ilraten<br />
zoo ruim zag, dagt ik alleen aan fuzanna, en<br />
maakte reeds een ontwerp om mij geheel van het<br />
klooster te ontflaau. Hij had zijne ftaatige houding<br />
weder aangenomen, en onderhield mij fluisterende<br />
over
17.6 'GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
over dingen geheel en al firijdig met zijn vroom voor<br />
komen. Hij wees mij van ter zijde veele zijner beken<br />
den, en ik geloofde dat hij drie vierde van de ftad<br />
tot vriend had. De kinders fchaarden zich aan de<br />
deur om hem te zien voorbijgaan, en gaven aan hunne<br />
ouderen kennis van de aankomst diens heiligen mans.<br />
' Hij groette zoo nederig en ingetogen, dat het wei<br />
nig fcheelde of ik liet mij door hem verkloeken,<br />
ja, mijn waarde jezennemours, vervolgde hij,<br />
weet dat, in weerwil van uwen afkeer, 'er ver<br />
maak in fteekt een jefuit te zijn. Eerlang meen ik<br />
u daar van te overtuigen; en dewijl gij het gezel-<br />
fchap van wereldfchen bemindt, zal ik, zoo ik<br />
voldaan over u ben, u eenige aangenaame oogen-<br />
blikken bezorgen , ik ken alle de geheimen der<br />
huizen die gij daar ziet, en ik zal ze u mededeelen.<br />
Men moet zijn tijd weten te verdeden tusfehen. den<br />
arbeid en het vermaak; dusdanig haudeld een wij<br />
zen; zoo gij naar mij luisterd zult gij een wijzen<br />
zijn, cn zoo gij mijne lesfen volgt zult gij roem<br />
en overvloed verwerven Onder dit gefprek<br />
verwijderden wij ons van de wallen, en raakten<br />
buiten de ftad. Voorbedagtelijk ging ik ftijf door,<br />
ik floeg de eenzaam e paadjes in, welke mij volko<br />
men bekendt waren, terwijl mijn medgezel onder<br />
het druk voortpraten, enkel dagt aan 't geen hij<br />
mij verhaalde. Hij nam mijn zwijgen op voor eene<br />
heimelijke toeffemming, of als een gevolg van mijne<br />
verwondering. Ik was indedaad ten uiterften ver<br />
won-
LUTHER'S MEISJE, XXXIV. HoornsT. 177-<br />
wonderd; maar die verwondering diende mij tof<br />
een nieuwe lichtftraal, welke mij fchieKjk tot een<br />
befluit deed komen, om een huis te ontvlugten,<br />
waar ik wel begreep dat liet geluk mij nimmer zou<br />
konnen dienen, hoe grootsch men daar over tot<br />
mij ook fprake.<br />
De dag begon te dalen, en mijn mentor fprak<br />
van weder naar de ftad te keeren; ik fpeelde den<br />
dooven om te meer veld te winnen; maar aan 't<br />
einde van eene zekere laan gekomen, begon hij 'er<br />
fterker op aantedringen en vatte mij bij den arm. Ik<br />
wagtte toen niet lang, maar befloot aanftonds het<br />
moedig ontwerp, 't welk ik bij mij zelve beraamt<br />
had, ter uitvoer te brengen.<br />
Mijn heer, zeide ik hem , op eenen ernftigen<br />
toon, en met eene moedige houding; ik heb u<br />
tot hier toe laten voorifpreken, maar thans is<br />
bet oogenblik daar, waar in ik meen u te moetea<br />
antwoorden; laat mij u dan zeggen: dat mijne ge<br />
voelens gansch niet overeenftemmen met de uwen.<br />
Gij zijt een comediant en kundt uwe rol zeer wel<br />
alleen fpelen; ik zal met uw believen denzelven<br />
weg niet met u naar huis keeren : zie daar uw<br />
pad, het mijne meene ik naar mijne eigen zin te<br />
kiezen, met verzoek u op hetzelve niet aantetreffen.<br />
Hij wilde de zaak als boert opnemen, noemde mij<br />
de geveinsde deferteur, en ftelde al zijn vernuft<br />
en geestigheid te werk, om mij van mijn voorne<br />
men aftebrengen; doch ik zeide hem, dat het mij<br />
M ernst
J7§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ernst was; dat ik voor mijn ganfche leven van de<br />
jefuiten en van het collegie afzag, dat ik liever<br />
verkoos met mijne handen het land te bebouwen,<br />
dan te leven naar zijn ftelzel. Toen hij daar op<br />
eenen meesterachtigen toon aannam , en aan alle<br />
kanten heen keek of hij den een of ander voetgan<br />
ger konde toeroepen om hem bijteftaan en mij vast<br />
te houden, giste ik zijn oogmerk. Ik trad drie<br />
treden terug, en een grooten fteen opvattende, be<br />
dreigde ik hem denzelven naar 't hoofd te fmijten,<br />
indien hij zich niet wilde wegpakken.<br />
Mijne list gelukte mij, de ffoute houding, welke<br />
ik aannam, maakte hem wezenlijk bang; toen hij<br />
mij wilde vasthouden bevond hij dat ik fterker was<br />
dan hij, om die reden wendde hij het over eenen<br />
anderen boeg, hij zogt medelijden bij mij optewek-<br />
ken, zeide, dat hij mij tederlijk beminde, dat ik<br />
ondankbaar was, dat hij voor mij had ingedaan,<br />
dat men, op zijne bede, mij met hem had laten<br />
uitgaan, dat hij moeilijkheden zou hebben indien<br />
hij mij niet t'huis bragt, dat hij mijne vlugt zou<br />
moeten verantwoorden aan den regent, en dat hij<br />
•niet wist wat hem te zullen zeggen. Zeg hem,<br />
hernam ik driftig, zeg hem, dat ik u tegens wil<br />
en dank ontfnapt ben, en dat in ftede van deken<br />
te worden, ik mij in 't huwelijk ga begeven. Naar<br />
ik meen kundt gij zeer wel u daar mede veront-<br />
fchuldigen, want ik wil u niet doen liegen. Vaar<br />
wel! tracht mij te achterhalen zoo gij kundt! met<br />
één
LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. 179<br />
één zette ik het op de loop, langs paadjes, welke<br />
mij zeer wel bekend waren; en terwijl de wind<br />
zijn gefchreeuw, zijne vertoogen, zijne klagten en<br />
zijne fmeekingen wegvoerde, geraakte ik uit zijn<br />
gezigt. Ik. fnelde als een jong paard, 't welk den<br />
halfter los rukt, en voor de eerfte maal op vrije<br />
voeten is, voort. Ik nam een omweg om door<br />
eene andere poort in de ftad te komen, daar ik<br />
maar even van pasfe binnen kwam, alzoo men<br />
reeds gereed ftond de valbruggen optehalen, gelijk<br />
dezelve daadlijk achter mij opgehaalt wierden.<br />
Ik ben wel verzekerd dat mijn .mentor dien nacht<br />
buiten de poort heeft moeten blijven, en buiten<br />
de ftad ilapen ; daar ik , te vreden met* vrij te<br />
wezen, en vergenoegt van wedergekomen te zijn in<br />
de plaats, waar mijn beminde haar verblijf hield,<br />
hakende naar haar gezicht, naar niets anders ver<br />
langende dan om met haar te fpreken, in mij zei<br />
ven zoo veel heldenmoed voelde ontvlammen, dat<br />
ik ter dood toe geftreden zoude hebben tegen een<br />
gansch regiment, indien het zelve mij had willen<br />
tegenhouden.<br />
VIJF EN DERTIGSTE H O O F D S T U K .<br />
dezen ftouten ftap verklaarde ik mij volko<br />
men vrij, en mijn eigen meester, met een vast<br />
M 2 be-
ï8o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
befluit van nimmer eenig kollegie meer te naderen,<br />
den vloek uitfprekende tegen alle die gevangenisfen,.<br />
daar ik zoo jammerlijk gezucht had, daar het hart<br />
gekneld word tusfchen flavernij en dvvinglandij. Hoe<br />
gelukkig achtte ik mij niet langer aftehangen van<br />
de grilligheden eens regents! Mijne voeten raakten<br />
naauwlijks. den grond, en ik bevond mij zoo ligt<br />
als een vogeltje.<br />
Met zeer veel fpoed begaf ik mij naar die geluk<br />
kige kleene poort, den ingang van heil, van vreugd<br />
cn van alle gelukzaligheid. Men had verzuimt het<br />
flot te herftcllen, op mijn eerde aanraken gaf het<br />
mede. Om den tuin intefluipen, bleef ik wagten<br />
tot dat het wat later zou geworden zijn. Ik wierd<br />
noch door vrees, noch door kleinmoedigheid afge-<br />
fchrikt, ik had befloten alles te ondergaan, en ik<br />
gevoelde daar toe krachts en moeds genoeg te heb<br />
ben. M^n bloed, 't welk in mijne aderen ziedde,<br />
verhoolde voor mij alle de gevaren, welke ik konde<br />
loopen. Dat het overige mijns levens rampzalig<br />
zij, zeide ik bij mij zeiven, mits. ik fleclits een<br />
oogenblik doorbrenge in de armen van fuzanna!<br />
aldaar zal ik alles vinden wat ik behoeve, om mij<br />
te verzetten tegen het hardfte noodlot. Mijn ziel<br />
had dus zelfs in den boezem der vermaken reeds<br />
een zwaarmoedig voorgevoel.<br />
Hoe zeer verhaastte mijne ongeduldigheid het<br />
oogenblik, in 't welk ik haar een verflag ftond te<br />
geven van dc zegepraal mijner vrijheid. Hoe trots<br />
was
LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. 181<br />
was ik op het verhaal het geen ik haar zoude<br />
doen! Ik zou voord-aan alleen de haaren zijn.<br />
Daar 't eindelijk geheel duister wierd en dc gelegen<br />
heid mij gunstig fcheen, ftuotte ik de kleene poort<br />
open, trad den tuin in en liep in ftilte de beuken<br />
haag'langs. Ik behoefde niet lang te wagten op<br />
de godheid van mijn hart, zij verfcheen omvangen<br />
van den donker, doch ik herkende haar fchielijk.<br />
Wij liepen malkaar te gemoet. Wij drukten mal<br />
kanderen eenigen tijd, zonder een enkel woord te<br />
fpreeken. o Nacht! nooit omvingt gij in uwe<br />
gelukkige duifternis, twee kuifcher, twee tederer<br />
gelieven. Alhoewel wij naauwlijks malkanderen zien<br />
Konden, verftonden onze harten nogtbans elkaar.<br />
Verrukkelijk oogenblik! gij alleen kundt een gansch<br />
leven van onheilen vergoeden! . . . Mijn waarde<br />
jVzennemours, zeide zij, wat heb ik uitgedaan<br />
fints ik u niet gezien hebbe; en hoe veel hebt<br />
gij zelf moeten lijden! wat moet gij gedagt hebben<br />
toen gij, laatstleden nacht te vergeefsch op mij<br />
wagtte? Ik kon met geen mogelijkheid mij hier<br />
laten vilden. ... Ik ben 'er niet geweest,<br />
viel ik haar met drift in, de toeftand in welken<br />
ik mij bevond was geweldig en verfchrikkelijk, bar<br />
baren hielden mij gekluisterd en geboeit, doch ik<br />
heb alle mijne banden verbroken en afgeworpen; ik<br />
ben voord-aan den uwen, en van u alleen wil ik<br />
afhangen. Ik heb een fortuin en eene aanzienlijke<br />
post van de hand gewezen, welke ik zou hebben<br />
M 3 mo£
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
moeten koopen met een huichelachtig gedrag. Ik<br />
zal niemand anders beminnen dan u, gij alken<br />
kundt over mijn lot befchikken; van het oogenblik<br />
af-aan dat gij mij bemind, zal het gelukkig zijn.<br />
Zij drukte mij de hand, onder een aandoenlijk<br />
zwijgen, als of ze mijne kloekmoedigheid prees. -<br />
ik heb, hernam zij, al mede moeten ftrijden; ik<br />
ben ten uitterften vervolgt geworden, mijn toedand<br />
was niets beter dan de uwe. Daar ik aan mijn vader<br />
weigerde den genen tot echtgenoot aantenemen, dien<br />
hij mij wilde opdringen, liet hij den ganfchen<br />
nacht niet van mij af. Hoe is 't mogelijk dat<br />
mijn ziel niet bezweek voor de grimmigheid eens<br />
vaders! maar ik beminde, en die min boezemde<br />
mij eene.ongehoorde kloekmoedigheid in, ik zwichtte<br />
niet voor den ftorm; ik overwon, fchoon ik zie<br />
dat hij een toeleg heeft om mij te noodzaken mijn<br />
hand te geven aan zijnen begunstigden. Misfchien<br />
zal ik op den duur het niet vol konnen houden,<br />
noch weerftand blijven bieden aan zoo veele be<br />
proevingen , mogelijk zal ik te zwak zijn tegen<br />
zijn zoo verfchrikkelijk bevel, mijn hart fchoon<br />
niet onderworpen, is reeds aan 't wankelen ge-<br />
bragt, en zijn wil zal mij, ondanks mijn wederzin,<br />
tot het altaar brengen. . . . Indien gij wist.<br />
Ik zou meer moed hebben om te fterven, dan om<br />
mij openlijk te verzetten tegen den oorfprong mijns<br />
leyens. Ik ben meer bevreest voor het vermogen<br />
Zijner fmert dan voor dat zijner grampfchap . . .<br />
daar
LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. I8 S<br />
daar zit geen terugwijken meer op, voegde zij 'er<br />
fchielijk bij; ik heb mij geheel aan u overgegeven,<br />
't Is gedaan; gij zijt het aan wien ik mijn hart<br />
en mijn lot toevertrouwe. Daar blijft niets over,<br />
jezennemours, dan te vluchten, en daar toe<br />
ben ik bereid; ik kan mij niet belooven ftandvas-<br />
tig te blijven, dan met mij te verwijderen. Eene<br />
volftrekte onderwerping heb ik tot hier toe be-<br />
fchouwt mijn eerfte plicht te zijn; maar daar men<br />
een aanflag beraamt op eene vrijheid, zoo onver<br />
vreemdbaar als die van zich eenen echtgenoot te<br />
kiezen, zal ik mij het oog eens vaders onttrekken<br />
ten einde grooter onheil voortekomen clan dat van<br />
te fterven. De zuster mijner moeder is tagtig mijlen<br />
ver van hier gehuwt aan een roomsch-katolijk man.<br />
Dergelijke verbindtenisfen zijn geooriofd in het land<br />
daar zij woonen. Laten wij ons onder hunne be-<br />
fcherming gaan dellen, zij zullen ons met open<br />
armen ontvangen. Zij kennen het oploopend karak<br />
ter mijns vaders, zij zullen hem weten te vermur<br />
wen, en de eerfte zijn om hem te doen zien dat<br />
hij ongelijk heeft. In één woord zij beminnen mij,<br />
en wij zullen ten hunnent gevoelige zielen vinden,<br />
die belang zullen nemen in onze liefde. Ik heb<br />
zederd langen eene kleene fom opgegaart, dezelve<br />
komt mij toe, zijnde de vrucht mijner fpaarzaam-<br />
heid en mijner geftadige werkzaamheid; mijne moe<br />
der , die mij ongemeen hartelijk beminde, beeft<br />
dezelve op den duur door kleene gefchenken ver-<br />
M 4 meer-
'1S4 J E S C S I E D E N I S V A N E É N<br />
Meerderd. Toen ik deze penningen vergaderde. kon<br />
ik niet denken aan 't gehmik, 't welk ik ten eeni<br />
gen dage daar van zoude maken. 'Maar wie kan<br />
de beftemming van zijn tot :en eene zekere natuur<br />
neiging ontgaan.<br />
In de eerfte hitte mijner bczwijmeling, wilde ik<br />
duizend vurige kusfen op de handen van fuzanna<br />
drukken. Zij weerde mij zachtkens af, en zeide<br />
mij: dat onze Irbfcle, van dit oogenblik af, zich<br />
met moest verwijderen van de uitdrukkingen eener<br />
zuivre en broederlijke vriendfehap; dat indien zij<br />
gedwongen wierd met mij te vlugten, zij aan haar<br />
zelve wilde verantwoordelijk zijn voor de onfchuld<br />
hares gedrags; dat zij van mij die kieschheid van<br />
gevoelens verwagtte, welke zij altoos in mij erkendt<br />
had, en dat, daar wij den naam van broeder en<br />
zuster moesten voeren tot den dag dat wij dien<br />
zoeten naam konden verwisfelen tegen een nog zoe<br />
tere benaming, wij ook ^de tedere en beminnelijke<br />
onfchuld daar van moesten behouden.<br />
Ik verzogt vergiffenis, en de vrede wierd rasch<br />
gemaakt. Bij het aangaan van dat ter goeder<br />
trouwe gefloten verdrag, herinner ik mij nog die<br />
treffende woorden, welke haar mond. uitte. Je<br />
zennemours, zeide zij mij, op eenen edelen en<br />
vi'icndclijkeu toon, ik achte u en mistrouwe u niet;<br />
maar 't is mijn zaak mij onbefmet en zuiver te<br />
bewaren in mijne oogen. Hoe meer wij eikanderen<br />
beminnen, te geftrenger zal ik zijn. Jk weet alles<br />
wat
LUTHER'S MEISJE, XXXVI. IK OFDST. 185<br />
wat men wegens" deze vhigt zal zeggen. De laster<br />
zal niet zwijgen. Alle:, zal tegen mij getuigen;<br />
maar ik wil liever de fmadelijkfie verwijtingen on<br />
dergaan, dan een eenig: daar van heimelijk in mijn<br />
hart verdienen.<br />
ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
bepaalden op Maande voet den tijd van ons<br />
vertrek, hetzelve wierd niet later vastgeftelt dan<br />
met het aanbreken van den dag. Wij konden niet<br />
buiten de ftad komen, voor het aanlichten van den<br />
dageraad. Te dralende dageraad voor mijn onver<br />
duldig verlangen! hoe menigmalen riep ik om u,<br />
en hoe zeer vreesde ik, dat een nijdig lot mij<br />
den waardigften fcbat zoude ontrukken in welken<br />
al mijn heil gelegen was.<br />
Ondertusfchen ; was het zwarte kleed , dat ik<br />
droeg, niet zeer gefchikt om op reis een jong en<br />
wel opgebragt meisje te verzeilen. Ik befchomvde<br />
het tevens als eene misdaad langer het leverei te<br />
dragen van een beroep, het welk ik openlijk ver<br />
laten had. Ik peinsde over de middelen om mij<br />
een gevoeglijk gewaad te verfchaficn, en bij die<br />
gelegenheid herinnerde fuzanna zich, dat 'cr in<br />
eene oude hangkast van 't huis, federt langen een<br />
kleed hing, 't welk mij zoude konnen dienen, 't Was<br />
een oude 11 uitrok , op welke niemand ooit eisch<br />
M 5 ge-
ïSG GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
gedaan had. Zij fpoedde zich des om denzelven<br />
in ftilte te gaan halen ; kort daar aan kwam zij<br />
weder, en bragt op eene bevallige wijze met zich<br />
een pakje waar in de reis-rok was. Zij wierp<br />
het pakje aan mijne voeten neder, tot mij zeggen<br />
de: mijn minnaar zal nu geen abt meer zijn! Hoe<br />
bekoorlijk kwam zij mij toen voor! Ik maakte al<br />
lerlei kuren om haar heen, en ik liet mijne vreug<br />
de blijken door duizende onfchuldige liefkozingen.<br />
't Was fuzanna die met hare handen mij hielp<br />
het treurig kleed uittrekken, 't welk verbood te be<br />
minnen. Zij wilde nogthans de kraag behouden als<br />
de banier harer zegepraal, en nooit fprak de liefde,<br />
zelfs in de gulde eeuw, aandoenlijker en eenvoudi<br />
ger taal. Wij werden door eene zuivere en hemel-<br />
fche vlam verteert , welke niets had van die on<br />
gewijde en groove vonk der dierdrift. Zij hielp<br />
mij insgelijks het andere kleed aantrekken, het welk<br />
niet verbood te beminnen, en onder het welk ik,<br />
in hare oogen, een gansch ander mensch was. Ik<br />
zelf ftond verzet over mijne gedaantverwisfeling. Ik<br />
bevond dat ik het hoofd hooger kon ophouden<br />
en ftijver den genen in de oogen zien, die mij de<br />
oogen zou hebben willen doen neêrflaan. Dat kleed<br />
eindelijk had de Kleur en het zweemfel eens krijgs-<br />
mans rok: bij het zelve was een ouden en bree-<br />
den hartsvanger met eenen gegalonneerden draag<br />
band. Zie daar, zeiden wij, als uit eenen mond,<br />
z :<br />
e daar de uitwerking, welke een ftuk ftaal, of<br />
een ftuk laken dat maar anders gefneden is, kan<br />
voort-
LUTHER'S MEISJE, XXXVII. HOOFBST. 187<br />
voortbrengen. De kapucijner, bedolven onder eene<br />
dikke pij, heeft een even zoo verliefd hart als een<br />
falet jonker, die hem overdwars aanziet en berispt,<br />
en mogelijk zouden zij beiden zeer weinig nodig<br />
hebben om onder een zelfden vaandel te dienen.<br />
Wij kleeden ons naar onze vooroordeelen ; maar<br />
een wijs man draagt zijn kleed zonder daar mede<br />
eenig vertoon te maken, terwijl een zot, die zich<br />
veel op zijn kleed laat voorffaan, geerne zou wil<br />
len dat een ieder het zelve eerbiedigde.<br />
^©®®®©0©©©©©©®®®®0®©©®®®®©3©SÏ'<br />
ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Ik had met haast alles bij een verfameld wat ik<br />
voor de hand vond liggen en dit in een foort van<br />
groote brieventas geflopt; eenigen tijd daar na vond<br />
ik bij 't naarzien van die blaadjes, dat vader de<br />
la hogue, bij verzuim, in mijne cel een handfchrift<br />
had laten liggen, het welk tot hoofd had. Notitie<br />
voor onzen generaal.<br />
Het hield zonderlinge aanmerkingen in, rakende<br />
de biegt van groote en van beampte lieden. De<br />
jefuitcn handelen als de ingenieurs, die het plan<br />
maken van een fchans of fterkte en den vijanden<br />
in ftaat dellen de plaats aan de zwakfte zijde aan-<br />
tetastcn; men las 'er in dat mijnheer den Hertog<br />
* * * tot matres had juffrouw van * * * aan wie<br />
hij alles inwilligde. Dat de heer m * * *, een man<br />
in
i8S GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
in bediening, zoodanige bevelen bad ontvangen; dat<br />
het ministerij voornemens was dusdanig iets te ver-<br />
rigten; dat men de beramingen wist van eenen<br />
anderen door middel van deszelfs vrouw , voor<br />
wie hij niets bedekt hield.<br />
In eene andere nota verzekerde men, dat men<br />
binnen de provintie op verfcheide boetelingen kon<br />
rekenen , die zich voor de maatfehappij zouden lak<br />
ten martelen, en op welke men zich met zekerheid<br />
kon verlaten.<br />
Alle deze zonderlinge nota's duidden het aanzien,<br />
het gezach en de tallooze middelen der orde aan,<br />
aan welke ik mij onttrokken had, en bevestigde<br />
mij in den afkeer, welke ik van haar kleed had.<br />
Vervolgens las ik nog: „ doedt ons ten fpoedigfte<br />
toekomen drie honderd modellen die zich bij onze<br />
maatfehappij willen voegen; wij zijn eenige erken<br />
tenis fchuldig aan fommige vroome lieden. Me<br />
vrouw ** heeft bereids een der kapellen van on<br />
ze kerk rijk opgcfiert, en dezelve befebonken met<br />
een kostbaar altaar-voorftuk en met eene ziivere<br />
lamp; eindelijk heeft zij in den zin om bij uitter-<br />
fte wille tagtigduizend livres te befpreeken tot aan<br />
bouw van een gecstlijk geftigt, of tot onderhond<br />
van vier zendelingen, zonder dat hare erfgenamen<br />
kunnen te weten komen waar toe die tagtigduizend<br />
'livres moeten dienen. Vader m*** is de biegtva-<br />
der van die Mevrouw.<br />
„ Wij houden geftadig den zoon van mijnheer ***<br />
verholen, en onttrekken hem de navorfchingen der<br />
ge-
LUTHER'S MEISJE, XXXVII. HOOFDST. 189<br />
gerichtshoven; de bloedverwanten hebben door twin<br />
tigduizend livres ons daar toe bewogen.<br />
„Wij' hebben aanzienlijke lommen ontvangen, van<br />
welken wij hier nevens de lijst aan u doen toe<br />
komen, met de namen der vaders die ons die rijk<br />
dommen bezorgt hebben.<br />
„ Daar wij vast Hellen dat het ons vrij Haat de<br />
kloosterlingen te ontdaan, hebben wij ons door de<br />
vaders en moeders der zes nonnen, die hare laatlte<br />
geloften reeds gedaan hadden, giften doen ter hand<br />
(lellen tot prijs der vestiging van haren ftaat. De<br />
ze giften, 't is waar, kunnen te rug gecischt wor<br />
den , ingevalle men dc nonnen ontfla, maar de<br />
maatfehappij moet in zulk een geval zich aan dieu<br />
eisch niet Hooren."<br />
Alle deze nota's verfpreidden geen twijvelachtig<br />
licht over het gedrag der orde.<br />
Dat gefchrift boezemde mij een foort van affehrik<br />
in, en ik verfcheurde het met verontwaardiging , 't<br />
geen mij thans fpijt; want 'er kwamen verfcheide<br />
voorbedagte verzwijgingen in voor, welke oneindig<br />
veele zonderlinge zaken deden vermoeden (*)•<br />
AGT<br />
(*~) Veelc bhdfchrijvers, altoos even ongerijmd in hunne verzekerin<br />
gen, als in hunne redenceringen, hebben doen drukken: dat de fchrij<br />
vcr zijne ondankbaarheid aan den dag lag met kwaad te fpreeken van<br />
zijne meesters; maar de fchrijvcr heeft nooit ter ftudie geweest,<br />
bij dg jefuiten, noch bij hun ter fchole gegaan. De univerfiteit<br />
of hoogi.'fchool van Parijs, was de plaats zijner letteropfleningen.
*9o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Het eerste krieken van den dag kondigde ons het<br />
tijdffip aan van ons vertrek. Ik leende aan fuzanna<br />
mijnen arm. Hoe beefde zij in weerwil van haren<br />
moedl zij verfmolt in tranen, toen zij den laatften blik<br />
wierp op het huis waar haar vader nog in eenen diepen<br />
flaap lag. Zij bleef flfl ftaan... o vader, vader, zei<br />
de zij, in de bitterheid hares harte, waarom moet uwe<br />
dochter u ontvlieden, waarom moet zij verre van u af<br />
de rust hares levens gaan zoeken? Ach! waarom bezit<br />
gij het hart eens vaders niet, het welk mij zou heb<br />
ben kunnen ftrekken tot mijn grootfte geluk! maar<br />
gij hebt het gewigt eener onbillijke geftrengheid<br />
op mij willen laden, ik moet des den laatften flag<br />
ontwijken, door welken mijn ongeluk volkomen zou<br />
worden . . . vervloek uwe dochter niet bij uwe<br />
ontwaking! roep de wraak des hemels niet over<br />
haar in! dezelve zou gewis vervult worden. Zij<br />
lijd, daar zij u verlaat, alles wat de liefde fmer-<br />
telijks heeft, al het verflindendfte der wroegingen.<br />
Ik weet dat ik de rechten fchende van het vader<br />
lijk gezach, zelfs van de wetten van eer. Ik geef<br />
mij over in vreemde handen, In vreemde handen?<br />
hernam ik met drift; fuzanna, alles is u thans<br />
vreemd, behalven ik.: ja, ik durf zeggen dat<br />
de naam van vader zwichten moet voor dien van<br />
echt-
LUTHER'S MEISJE, XXXVIII. HOOFDST. 19$<br />
echtgenoot. Aan dezen moet gij' voordaan gehegt<br />
zijn , dewijl hij {aflaat voor uw geluk even als<br />
voor uw leven. Bij 't uiten dezer woorden maakte<br />
ik den hartsvanger los, welke niet wel hing, want<br />
het was voor de eerste keer mijns levens dat ik<br />
een dergelijk wapentuig aangespte, en de fchoone<br />
hand van fuzanna was genoodzaakt het zelve<br />
gevoeglijk te plaatzen.... Laten wij vertrekken...<br />
laten wij vertrekken, riep zij tusfchen beiden met<br />
een hangend hoofd en bij 't lozen van een diepe<br />
zucht: de zuiverheid mijner gevoelens kunnen mij<br />
ten waarborge ftrekken; maar misfchien is 'er een<br />
andere ftem die ons veroordeelt - } de maatfehappij<br />
heeft wetten, welken wij niet mogen overtreden.<br />
Wij zijn fchuldig! ach 1 't is genoeg fchuldig te<br />
zijn, zonder onze misdaad te willen billijken. .<br />
Vaarwel, vader! zij rekte dit vaarwel met een gil,<br />
welke mij deed beven, en die zij met geen moge<br />
lijkheid konde inhouden.<br />
Wij waren reeds buiten den hof en op de wal<br />
len. De ganfche ftad diep. Wij togen dezelve uit<br />
met verhaastte fchreden. Twee uuren lang gingen<br />
wij langs den rhijn-oever voort , en fuzanna<br />
hield een Itilzwijgen 't welke ik met al mijne<br />
blijdfehap niet in ftaat was te breken. Op eene<br />
beftemde plaats vonden wij een vaartuig, het welk<br />
den rhijn afvoer. Naaulijks waren wij fcheep of<br />
de elzas verdween fpoedig uit ons gezigt. Wij<br />
fpraken tot malkanderen onder den zoeten naam<br />
van broeder en zuster j de zedige houding van<br />
fu-
ï$i GES CHIEDENJS VAN EEN<br />
fuzanna, welke nog meer eerbied dan liefde in<br />
boezemde, diende ter bekragtiging diens naam van<br />
zuster , welken mijn mond behagen fcbiep zoo<br />
dikvvils tc noemen. Mijn hart was haar geheel<br />
toegedaan, cn 't gezicht van hare bekoorlijkheden<br />
boezemde mij niet anders in dan die kuifche lief<br />
kozingen, welke de broederliefde oorlooft en welke<br />
zij vrijelijk uitoeffent ten genoege van brave zielen.<br />
Neen , nooit verlustigde mijn hart zich fterker in<br />
dc bron der zuiverste geneuchtens. Neen, flori<br />
monde, (mogelijk ben ik thans al te oprecht) de<br />
vermaken, welke ik met u gedeelt hebbe, zijn<br />
niets bij die, welke ik in die oogenblikken, die,<br />
helaas 1 tc vlugtig heen fneldcn , fmaakte. Indien<br />
tic wreede ijverzucht zich deswegens konde belgen,<br />
zoefde zij in een oogenblik te vrede gefield wor<br />
den. Maar ik ken uw hart en" weet zeer wel dat<br />
gij deze bedenking niet betrekkelijk kundt maken<br />
tot ii. De ftroom voerde ons fnel voort; de lucht<br />
was helder, en nooit had ik fchooner hemel aan-<br />
ichouwt, want ik bevond mij aan de zijde van<br />
fuzanna en bezat haar geheel. Ik fprak tot haar,<br />
ik hoorde haar fpreeken, en onze oogen, die wij<br />
over eikanderen en over den oever des ftroom<br />
lieten weiden,, zeiden dikwijls: ja alles is wel, al<br />
les is heerlijk, alles is fchoon, alles is verwonder<br />
lijk in de natuur!<br />
Na eenige dagen varens, waren wij verplicht te<br />
Cobkutz te ontfehepen, om over land den weg tc<br />
nemen, welke ons moest 'brengen bij die moei,<br />
wier
LuTHER'S MEISJE, XXXVIII. HOOFDST. 193<br />
wier huis ons ten verbliive ftond te dienen. Ik<br />
zag dat ganfche gedeelte van Duitschland met krijgs<br />
lieden bezet, die door eenen ïchielijken en onvoor<br />
ziene terugtogt , Wcstphalen ontruimt hadden. Ik<br />
zal hier van dien veldtocht noch van den fran'cben<br />
veldoverften niets zeggen, fchoon ik, gelijk andeven ,<br />
een liefhebber ben van over ftaarszaken te fpree<br />
ken, vooral- wanneer mijn droevig vaderland 'er in<br />
betrokken is. Het woest gedruisch van het oorlog<br />
deedt zich aan alle kanten hooren; de burger had<br />
geen verblijf meer; de drukkendfte geweldenarijen<br />
wierden door 't recht van 't kanon gewettigd; op<br />
alle wezens zag men de wederzijdfche haat; en de<br />
foldaat, gereed om zonder de minfte wroeging alles<br />
te vernielen, achtte zich veeltijds beledigt, als zij,<br />
die men uitplunderde , bedaan durfden deswegens<br />
in ftilte te morren.<br />
In 't midden dier bende foldaten en dier regimen<br />
ten, die fchier ongeregeld doortrokken, wist ik naau-<br />
lijks hoe mij te gedragen; wij hadden deze ont<br />
moeting niet voorzien. Ik verkoos niet verder voort-<br />
tereizen om dat ik de wegen onveilig achtte. Ik<br />
beefde voor fuzanna; maar een klooster van je-<br />
fuiten in 't oog gekregen hebbende , vreesde ik de<br />
hand van den verfchrikkelijken regent gereed te zien<br />
om mij te vatten en mij weder in mijne oude ge<br />
vangenis te dompelen. Ik befloot die plaats te ver<br />
laten , waar ik zoo veele zwart- rokken zag, wel<br />
ke mij gedurig mijne flavernij kerinnerden; fuzan-<br />
N na
194 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
na daarenboven verlangde niets 200 zeer dan in<br />
de armen harer moeije te wezen, die onze liefde<br />
moest bevoorderen en dezelve door eenen wettigen<br />
band doen heiligen.<br />
De weg, dien wij nog afteleggen hadden, was<br />
niet lang, in twee dagen konden wij 'er gemak<br />
kelijk komen, twee dagen ftonden een einde te ma<br />
ken van alle onze ongemakken en ongerustheden.<br />
Men beurde ons op door de verzekering dat wij niets<br />
te vrcezen hadden, zoo wij flechts de groote we<br />
gen bleven houden. Wij troffen een kleen rijdtuig<br />
aan, 't welk eenige koopmanfchappen had afgeladen<br />
en thans ledig te rug keerde .fchier naar de zelfde<br />
plaats waar wij heen wilden. Wij wierden het rasch<br />
eens met den voerman' wegens de vracht; en met<br />
mijne waarde fuzanna op mijne knien, trokken<br />
wij over velden en door bosfehen, niet zonder angst,<br />
uit hoofde der losfe benden vreemden, die zich in<br />
den omtrek konden ophouden. Inmiddels Lichte de<br />
voerman over onze bevreesdheid en fpotte met on<br />
zen angst, zeggende: dat de vijand te. ver af was<br />
om ons aantevallen, en dat hij dien weg wel hon<br />
derd malen had afgelegt zonder de minfte flechte<br />
ontmoeting. Wij bevalen ons aan het oog der voor<br />
zienigheid, en daar de afftand elk oogenblik korter<br />
wierd, meende wij op het punt te zijn om het<br />
doel van ons verlangen, het verblijf der rust en<br />
des geluks te bereiken.<br />
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.
G E S C H I E D E N I S<br />
V A N KEN<br />
LUTHER'S MEISJE.<br />
T W E E D E b E E J~
NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
OP den tweeden reisdag reden wij van eene vrij<br />
ftëile hoogte naar eene fmalle valei, en zagen ondei<br />
weg een rijdtuig zonder paarden, van 't welk de<br />
goederen geplunderd waren. Verfcheide beroofde<br />
menfchen lagen wijd en zijd verfpreid op den<br />
grond, en bloedige fpooren lieten blijken na van<br />
gepleegden moord. Onze voerman verbleekte, en<br />
bekende dat wij gevaar konden loopen van berooft<br />
en geplunderd te worden. Suzan na veranderde<br />
van kleur, en bevende, drukte ik haar in mijne<br />
armen, zonder één woord te kunnen uiten. De<br />
voerrmin dreef zijne paarden aan, en joeg door de<br />
valei heen met allen mogelijken fpoed; maar toen<br />
v/ij weder op eene hoogte gekomen waren deed zich<br />
een naare kreet hooren, op dat geroep fprong hij<br />
van 't rijdtuig, en liep zoo fnel hij kon een bosch<br />
in om zich te verfchuilen.<br />
Naauwlijks had ik tijd gehad om te zien waarom<br />
hij de vTug't name, of wij waren reeds omfingelt<br />
van twintig husfaren. Zij ontfpanden de paarden<br />
onder een ijsfelijk gevloek, en waren woedende te<br />
bemerken dat het rijdtuig ledig was. Men moet zich<br />
in een zoo verfchrikkelijken toeftand bevonden heb<br />
ben, om al h«t ijsfelijke daarvan te kunnen be-<br />
N 3 vroe-<br />
i
Ï?8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
vroeden. Men hoord fomtijds koeltjes het verhaal<br />
aan van dergelijke rampfpoedige ontmoetingen, maar<br />
wanneer hij, die dezelve heeft bijgewoond, zucht<br />
onder het verhaal daarvan, wie kan zich dan weer<br />
houden tranen te ftorten? uw hart, florimonde<br />
moet thans gewis het lot beklagen van uwe mede<br />
dingster! In dat verfchrikkelijfe oogenblik was ik<br />
JMI «elven niet meer; verbijsterd door fmert, het<br />
hoofd berooid, wilde ik alles ondernemen, 20nder<br />
;ets te kunnen uitvoeren; men had zich van mijn'<br />
hartsvanger en van mijn perfoon meester gemaakt;<br />
een ijzeren arm, die mij bij de keel vast hield,<br />
deed mij fchier flikken , helfehe duivels zijn in<br />
hunne boosheid minder wreed en woest. Weêr<br />
iland te bieden zou hier nutteloos geweest zijn.<br />
Br bleef mi; „iets over dan de poging om hen<br />
tot menfchehjkheid te bewegen door mijne fmeekin-<br />
gen; maar wat vermogen fmeekingen bij<br />
barbaarfche monflers ? «ij hadden alle het «elaat<br />
van tijgers. Neen, het waren geene menfchen meer<br />
met een eenige kennelijke trek bleef 'er hen van<br />
over; hun bloedig flaal fchitterde om mijn hoofd<br />
heen; zij fl eepten mij bij de haairen, en rukten<br />
mij alle mijne kleederen af, gretig naar 't weinige<br />
geld, het welk fuzanna mij had toevertrouwt.<br />
Wat wierd 'er als toen van haar? Helaas! haar<br />
geldag verdween in de lucht, ik zag haar met<br />
ontvlochtc haairen de fterke handen tegenhouden<br />
van een onverlaat, en hem al, knielende bidden<br />
haar
LUTHER'S MEISJE, XXXIX. HOOFDST. 199<br />
haar te dooden. Te vergeefscli wendde ik alle po<br />
gingen aan om haar ter hulpe te fuellen; de mon-<br />
ilers vermaakten zich met mijn onvermogen, en<br />
zich niet verwaardigende mij van 't leven te be-<br />
rooven, verheugden zij zich wegens hunne over-<br />
magt. Na den hoon gevoegt te hebben bij hunne<br />
wreedheid bonden zij mij, geheel naakt, aan een<br />
boom, en dwongen fuzanna mij i» dien ftaat<br />
te befchouwen, naar bedreigende dat men mij den<br />
dolk door 't harte zoude ftooten, indien zij met<br />
bewilligde zich terftond aan hunne beestachtige<br />
woede overtegeven. De fmert ontnam haar h ge<br />
bruik harer zinnen niet, haare oogen onttrokken<br />
zich niet aan de mijne. Zij worftelde met alle<br />
kracht tegen hare beulen, ja, zij had moeds ge<br />
noeg hunne woede te tarten. Zich eensklaps de<br />
handen ontrukkende, welke haar vasthielden, ijlde<br />
zij naar mij toe; met loshangende haairen floeg<br />
zij hare armen om mijn lijf, en met hare half<br />
naakte en hijgenden boezem leende zij tegen mijn<br />
hart, hare lippen drukten de mijne, en met hare<br />
beete tranen befproeide zrj mijne wangen. Laten<br />
wij te famen fterven , waarde jezennemours,<br />
zeide zij, en dewijl ik u geen ander dan dit pand<br />
mijner liefde geven kan, zuo neem het aan, en<br />
dat uwe ziel de mijne verzelle. Zij hield hare ar<br />
men zoo vast om mij geftrengeld, dat geen kracht<br />
in ftaat fcheen haar van mij losterukken. Een<br />
verfchrikkelijk gefchater deedt zich eensklaps uit<br />
N 4<br />
d e z e
J T Ï Ï ^ T *<br />
« r a<br />
GESCHIEDEND VAN EEN<br />
H O O R E N ;<br />
««* uit nieuwsgierigheid om 0„s heen en<br />
-fdeu den di, a k fte, (e„ met het laatfte va r'we "<br />
• t weik en hefde en leed ons ontrukte. WijTeef<br />
S L EeflT" t<br />
C f ! i m e n d e<br />
« ^ -uden uiteen<br />
Eensklaps, en onder duizend vervloekingen<br />
, befloren zij elders te gaan ftroopen: hunne<br />
Z ^ hande<br />
" "4 W<br />
i"te". Ik, z a g den ftrijd tusfchen de liefde en de<br />
^baarsheid en de dood kwam mij min verfch.k-<br />
1 U k H a r e a<br />
« waren bebloed, zij ver<br />
weerde zich bij herhaalde doch vruchtelooze po^in-<br />
gen; men fieepte haar ver van mij weg w<br />
LUTHER'S MEISJE, XXXIX. HOOFDST. sof<br />
dan een dof en verward gerucht, het welke ver<br />
minderde naar mate ik aandachtiger toeluisterde....<br />
fuzanna was inmiddels verdwenen , en ik kon<br />
mij niet eens vleijen den laatften klank van hare<br />
jammerende ftem te hooren.<br />
o God! waarom is de mensch met zoo weinig<br />
vermogen bedeelt ? waarom bezat ik in dat oogen<br />
blik de kracht eens leeuws niet! waarom ontbrak<br />
mij eenen fterken arm om de deugd, de fchoonheid<br />
en de onfchuld te redden ? waarom kon ik ten<br />
minften de banden niet verbreken , welke mij zoo<br />
pijnelijk geboeid hielden, en de roovers gaan fmee-<br />
ken' om den dood, dien zoo vee le anderen van<br />
hun ontvangen hadden? Zij lieten mij leven en<br />
vervoerden fuzanna! o fmert! o voorzienigheid!<br />
o meester van ons lot! welk toch zal het mijne<br />
zijn ? ik onderwerp mij aan alles, alvermogend<br />
opperwezen! maar zult gij de verzuchtingen van<br />
mijn bedrukt gemoed , mij tot een misdaad reke<br />
nen ? . , . . Ik mor niet onder de flagcn, die mij<br />
Treffen , maar wat zal 'er van mijne fuzanna<br />
worden? ben ik dan tot het afgrijslijke gedoemd,<br />
van haar nimmer weder te zien?<br />
Gelukkig zoude ik geweest zijn, ware ik in dien<br />
toeftand volkomen onaandoenelijk geworden voor<br />
alles: maar de fmart van eenen onlijdelijken dwang,<br />
wekte ieder oogenblik mijne gevoeligheid op. Ik<br />
ftond verfchrikkelijke pijnen uit. De dood naderde<br />
mij, doch met zijne langzame en onuitfpreekelijke<br />
N 5 fol-
soa GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
folteringen; een dikke en duistere nacht bedekte<br />
alles wat om mij was, en die duistere woestenij<br />
fcheen mij toe de voorbode te zijn van de donker<br />
heid des grafs. Met touwen ftijf aan een boom<br />
gebonden, onbeweeglijk in de grootfte fmert, nie<br />
mand tot getuigen hebbende van 't gene ik leed,<br />
hoorde ik, bijwijlen, van verre het gerucht van eenige<br />
fchoten, welke ik wenschte op mij gemunt tc zijn.<br />
Het tooneel dat mij omringde was nog niet ver-<br />
fchrikkelijk genoeg. Een opkomend onweer, het<br />
welk door deszclfs weerlicht zich reeds van verre<br />
had laten zien, viel op het bosch neder, ganfche<br />
waterbeeken overftroomden mij. Het verdubbelde<br />
blixemvuur trof eenige boomen, zette het bosch in<br />
brand, 't welk loeide onder het geweld des ftorms,<br />
de fchitterende vuurftraalen des blixems omvingen<br />
mij, en te vergeefsch vervvagtte ik ieder oogenblik<br />
den flag die mij zou treffen. Helaas! ik wierd<br />
gefpaard... ik wierd gefpaard, gelijk mijne beulen<br />
mij gefpaard hadden.<br />
Eindelijk maakte de aanhoudenheid van mijn lijden<br />
het zelve zoo fmertelijk, dat ik, ondanks mij zelve<br />
het moest uitgillen; doch mijn gejammer vermengde<br />
Zich met het gedruis der hoofdiloffen, en drong \<br />
door tot in die verfchrikkelijke ftilte, welke bij<br />
tusfchenpozen volgde op het zwijgen des donders.<br />
VEER-
LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 003<br />
V E E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />
H et was in dezen deerniswaardigcn toeftand, en<br />
toen ik op het punt ftond van te bezwijken, dat<br />
ik een postchais en 't galop van verfcbeide lieden<br />
te paard hoorde, die met losten teugel kwamen<br />
rennen naar den kant waar ik mij bevond. Ik was<br />
aan de zijde van den weg. Bij het flikkeren des<br />
büxems wierden zij mij gewaar, en mijn treurig<br />
geroep vond hen niet ongevoelig voor mededoogen.<br />
Twee hunner naderden mij met het piflool in de<br />
hand, terwijl de anderen hen op een afftand in 't<br />
gezicht hielden. Bij mij gekomen fmeekte ik hen<br />
met ernst mij door 't hoofd tefchieten; fchiet toe,<br />
zeide ik , indien gij roovers zijt, maar ontbind<br />
mij zoo gij iet menschlijks bezit. Zonder mij<br />
bijna eenig antwoord te geven, fteegen zij van<br />
hunne paarden af, en fneden met vrij veel moeite<br />
de natte touwen los, waarmede ik gebonden was.<br />
Ziende dat ik mij niet kon op de beenen houden,<br />
droegen zij mij liefdadiglijk op hunne armen tot<br />
aan de postchais.<br />
Het was aldaar dat ik voor de eerfte keer mon<br />
val aanfehouwde. Hij was alleen in de chais en<br />
floeg mij een goeden mantel om 't lijf, behandelde<br />
mij met veel menschlievenheid, nam mij bij zich<br />
in
£04 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
in 't rijdtuig, gaf bij de beste plaats in hetzelve ,<br />
terwijl hij zelf zich op de voorbank nederzette!<br />
Vervolgens bood hij mij twee of drie hartfterkende<br />
elixirs aan, en beval terftond daar op aan zijne<br />
bedienden, om met den vorigen fpoed voort te<br />
fneilen.. Ik had ondertusfchen geen krachts genoeg<br />
om hem mijne erkentenis te betuigen. Met eene<br />
flauwe ftem noemde ik hem mijn vcrlosfer, en zeide<br />
hem: ach! indien wij fuzanna mogten ontmoeten,<br />
die de roovers mij ontvoerd hebben, verwaardig u<br />
dan haar even menschlijk te behandelen als gij mij<br />
doet, en haar te ontzetten. Haar leven is mij nog<br />
waardiger dan het mijne. Deze woorden beant<br />
woordde hij met vriendelijkheid en vertroosting.<br />
De heuschheid van dien mensch ging zelfs zoo<br />
verre, dat hij mij m et geene vragen lastig viel;<br />
hij droeg aanhoudend zorg voor mijn gemak, en<br />
jcriigtte daar door zoo veel hij kon mijne fmerten.<br />
Zoo rasch hij befpeurde dat mijn hoofd de fnelle<br />
beweging van 't rijdtuig niet kon verdragen, liet<br />
hij zachter rijden. Aan het eerfte vlek bezorgde<br />
hy nu eene gevoeglijke klecding, cn bleef 'er een<br />
geheelen dag om mij te doen uitrusten, en mij alle<br />
gemak te verfchaffeu, als ware hij mijn eigen broe<br />
der geweest. Toen ik hem des anderendaags mijne<br />
bekommering te kennen gaf, dat ik, met hem aldaar<br />
langer optehouden, hem tot een last zou ftrek-<br />
ken, antwoordde hij m et vriendelijkheid: dat hij<br />
mj altoos bij zich wilde houden, en dat ik<br />
mij
LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 205<br />
mij met hem kon begeven naar zijne woning in<br />
Parijs.<br />
Ik kon niet bedenken wat hem kon aanzetten tot<br />
eene zoo edelmoedige behandeling; ik fprak weinig,<br />
zuchtte bij aanhoudenheid, en dagt enkel aan fu-<br />
zanna; haar naam noemde ik zoo dikwijls, dat<br />
het hem toefcheen als of ik daar door mijne fmert<br />
wilde verzachten. Ik zeide hem dat ik, mijn leven<br />
lang, niet te troosten zou zijn, dat ik het waar-<br />
digfte voorwerp , het welk ik in de wereld kende,<br />
de beminde van mijn hart verlooren had, dat ik<br />
haar dertig mijlen van daar had meenen te trouwen,<br />
dat ik haar aanbad, en dat het leven, zonder haar,<br />
mij ondraaglijk zoude zijn. Hij meesmuilde en<br />
zeide: dat hij mij, indien er geen hoop meer ware,<br />
zou zoeken tc troosten; dat ik ten zijnent zoo<br />
veele fuzanna's kon vinden als ik verlangen zoude.<br />
Zij is, even als hare fchoonheid, eenig in haar<br />
foort, riep ik uit, en indien ik al bekoorlijkheden<br />
mogt aantreffen de hare evenarende, zou ik toch<br />
nimmer haar hart en hare deugden konnen weder-<br />
vinden.<br />
Monval vertoonde mij toen reeds dat karakter,<br />
f<br />
t welk hij naderhand niet verloochende; bij gedroeg<br />
zich gedienstig, menfchelijk, zachtaartig en mild,<br />
gelukkig zoo hij tevens niet voor vooroordeelen had<br />
aangezien die denkbeelden, welke het meest ge-<br />
fchikt zijn om die deugden te vestigen. Ik wil<br />
wedden, zeide hij mij, dat gij, nog niet lang<br />
.ge-
ao5 GESCHIEDENIS VA N EEN<br />
geleden, uit het eene of andere kollegie zijt geko<br />
men, 't Is zoo, zeide ik hem, ik heb maar on<br />
langs het kollegie der jefuiten verlaten, of liever ik<br />
ben hen ontloopen ; want zij veroordeelden Vol<br />
taire en de liefde; ik ben hen ontloopen, om<br />
dat ik mijn leven lang fuzanna wil beminnen;<br />
maar, helaas! mij blijft thans niets over dan hare<br />
beeldtenis.<br />
Des anderendaags vertrokken wij weder met de<br />
postchais, e n onderweg hield ik mijne oogen niet<br />
van 't portier om te zien, of het lot mij mijne<br />
fuzanna niet zoude doen ontmoeten. Meer dan eens<br />
liet ik het rijdtuig ftilhouden, misleid door 't gene<br />
ik in mijne verbijsterde verbeelding voor haar aan»<br />
zag; overal zogt ik haar met mijne oogen, en<br />
meende haar zelfs in de vreemde voorwerpen te<br />
zien. Monval bleef fteeds gedienstig in mij te<br />
believen, en zogt mij langzamerhand te genezen<br />
van eene hartstocht, welke hij zich verbeeldde de<br />
rust mijnes levens te ftooren.<br />
Jongeling, zeide hij mij, gij fchijnt mij toe een<br />
beminnelijk karakter te hebben, en een ziel gefchikt<br />
om de vermaken der maatfehappij te genieten, en<br />
vooral, naar mijne mening, berekend voor uwe<br />
grootfche wijze van denken, maar gij bezit nog de<br />
eenvoudigheid van een jong fchepzel; die deugd is<br />
zeer gevaarlijk in de wereld, welke gij ftaat inte-<br />
treden. 'r Is niet genoeg een goeden candiduS<br />
te zijn, men moet een man van de eeuw worden:<br />
een
208 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
merlaiis, de kareis de XII zouden verbaast hebben<br />
geftaan. En 't geen mij nog boven alles vermaakt,<br />
is die verfcheidenbeid van gebeurtenisfen, welke<br />
overvloedige ftof gaat leveren aan de toekomllïge<br />
gefchiedfchrijvers. 't Is waar die oorlog kost het<br />
leven aan veele menfchen, maar wat wil dat zeggen<br />
voor wezens die, buiten den krijg, wat ïater zou<br />
den hebben moeten fterven ; en hoe veele anderen<br />
die zich door dien krijg verrijkten, tot hooge<br />
bedieningen ftegen, en tot de eerden rangen be<br />
vorderd wierden. De rijkdommen zijn flechts in<br />
andere handen overgegaan, en de open plaatzen<br />
zijn weer door anderen vervult. Zij, die gewond<br />
wierden, werden befchonken met het kruis van<br />
ft. lodewijk, cn dit is, naar mijne meening, eene<br />
fchoone belooning voor een been, 't welk vrij on<br />
nut is, wanneer men eene rijke equipagie kan<br />
houden, en zich door moedige paarden kan laten<br />
voorttrekken.<br />
Ach! mijn heer, viel ik hem in, ik kan u niet<br />
laten voortfpreeken. Het oorlog vereenigt alle pla<br />
gen in zich; het doet de wetten zwijgen, neemt<br />
alle veiligheid weg, verdooft het medelijden, ja,<br />
ik zal het mijn leven lang verfoeijen, het oorlog<br />
heeft mij van den eenigften fchat berooft, welken<br />
de hemel mij gefchonken had, en wanneer ik ver<br />
woede ftruikroovers in de bosfchen zie omfwerven<br />
om met het ftaal in hunne handen allerlei moórdc-<br />
nanjen te plegen, vraag ik hoe het ftorten van<br />
men-
LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 109<br />
menfchenbloed een beroep van eer kan zijn, hoe<br />
men zulke verschrikkelijke daden kan verrigten in<br />
den naam van 't vaderland, hoe de ramp en het<br />
onheil der wereld , den roem en de deugd kan<br />
uitmaken van een' zekeren rang van menfchen; en<br />
welke is toch die reden van ftaat, welke om een<br />
burger een rang te verfchaffen, hem beveelt vooraf<br />
de zuchtende menschheid met voeten te treden?<br />
Monval lachte hartelijk om 't gene ik zeide, hij<br />
meende dat ik een prijsvraag opdelde tot een lier<br />
zang, waardig om door de eene of andere akadémie<br />
bekropnt te worden: dat men dergelijke trek 'er<br />
zekerlijk in zoude bewonderen. Loop, loop, voegde<br />
hij 'er bij met de grootfte gemeenzaamhéid, in één<br />
onzer kleene kasteelen zullen wij vermakelijk den<br />
tijd korten met deze fcliBone gedagten in vaarzen<br />
te brengen; ik verlang reeds u te zien pronken met<br />
de akadémifche eerpenning, welke wij voor de<br />
fchoorfteen zullen hangen, dewijl 't geen gebruik<br />
meer is dezelve voor de borst te dragen.<br />
Het was ten naasten bij op deze wijze dat hij<br />
alle tegenwerpingen beantwoordde, welke ik tegen<br />
zijne grondftellingen inbragt; wij waren het te famen<br />
nooit eens , want zijne zedekunde is de gansch<br />
tegenovergeftelde van de- mijne. Hij is inmiddels<br />
mijn weldoener, hij heeft mijn leven gered, ik zal<br />
hem altoos in waarde houden, fchoon ik nimmer<br />
een zijner gevoelens zal kunnen aannemen. Men<br />
is geen meester over de gedagte, de mensch kan<br />
O alles
2IO GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
alles opofferen, uitgezonderd dat gene, het welk<br />
het ware wezen van onze ziel uitmaakt. Ik heb<br />
hem bedreden, ik heb zijne valfche gevoelens om-<br />
vergefmeten, maar zonder dien bitteren ijver, welke<br />
gemeenlijk in gal en woede ontaart; en daar hij den<br />
naam van wijsbegeerte gaf aan ftelzels even onge<br />
rijmd als verderflijk, had ik mijn hart alleen nodig<br />
om dezelven te wederleggen. Ik heb de baarblijke-<br />
lijkheid aangetoont door 't inwendig gevoel, het<br />
welk ik voor ruim zoo overtuigende durve houden<br />
als de rede zelve.<br />
EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Ï~ïct verlies van fuzanna had mij te fterk<br />
getroffen, dan dat ik niet geftadig aan haar zoude<br />
gedagt hebben; ik befloot aan den ganfehen oord<br />
tijding wegens haar te vragen, en vooral de omme-<br />
ftreken der plaats te doorloopen waar men haar aan<br />
mij ontrukt had; voorts alle de omliggende nabu<br />
ren te ondervragen, en eindelijk mij te begeven<br />
naar die moeije, die onze liefde ftond te befcher-<br />
men. De goede hemel, zeide ik, zal zich mis<br />
fchien verwaardigen een rampzaligen minnaar te be-<br />
gimfrigen. Ik ffelde al mijn hoop op zijne goe<br />
dertierenheid, en die hoop zal mij niet begeven;<br />
want indien de hemel in 't binnenfte onzer harten<br />
ziet,
LUTHER'S MEISJE, XLI. HOOFDST. 211<br />
ziet , kan hij om de zuiverheid onzer on<br />
derlinge liefde ons niet ongundig handelen. Mon<br />
val kon mij niet langer bewegen .den weg. te<br />
vervolgen, hij gaf mij geld en twee zijner ge<br />
wapende bedienden mede, met last aan hun mij<br />
niet te verlaten; en na mij te vergeefsch de ge<br />
varen en de vruchtlooshcid mijner nafpooringen onder<br />
het oog te hebben gebragt, beftemde hij Frank<br />
fort als de plaats daar wij weder bij eikanderen<br />
zouden komen.<br />
Ik vertrok met mijne twee medgezellen, overladen<br />
met giften, en met de oplettende bezorgingen van<br />
mijnen edelmoedigcn befchermer. Ik bezogt alle de<br />
dorpen, trad in iedere hut en vroeg overal naar<br />
eene jonge fchoonheid, die door husfaren was op-<br />
geligt en vervoert: men hoor.de mij aan, men be<br />
klaagde mij, maar niemand kon mij iets met zeker<br />
heid zeggen. Eindelijk kwam ik aan de noodlotti<br />
ge plaats zelve, waar die monsters mij rrreer dan<br />
het leven berooft hadden; mijn oog herkende zon<br />
der moeite de plek, ik rilde, ik weende, ik Hoor<br />
de door mijn geklag de ftilte van 't bosch ; ik<br />
zag den boom weder, waar fuzanna mij in hare<br />
armen met de ganfche kracht van haar aanbidlijk<br />
lichaam gedrukt had. Mij dagt ik zou andermaal<br />
eene zoo wreede behandeling hebben willen onder<br />
gaan, als ik haar flechts voor een oogenblik had<br />
mogen wederzien. Ik kon mij niet weg begeven<br />
van eene plaats, waar het geluk voor mij verdwe-<br />
O 2 nen
aia. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
nen was. Ik bleef 'er wel twee uuren lang om<br />
zwerven zonder de ftreek te kunnen verlaten; maar<br />
welk een onderfcheid tusfchen die twee tijdftippen<br />
mijns levens] Alles was thans bedaard en ftil,<br />
waar ik een zoo verfchrikkelijk tooneel had bijge<br />
woond ; ik zag 'er geen enkel fpoor meer der<br />
woede, welke ik 'er had zien uitoeffenen; onfchul-<br />
dige vogeltjes ftreeken terzelfde plaats neder, waar<br />
wreede menfchen het gevoeligst hart aangevallen,<br />
en hetzelve met eene onmenfchelijke koelzinnigheid<br />
hadden gegrieft. Een mijner medgezellen wilde<br />
voor tijdverdrijf op deze vogeltjes fchieten, maar<br />
ik weerhield zijn arm, en zeide tot hem, genade,<br />
genade! ei, Iaat mij hier de eenige ongelukkige<br />
zijn! Alhier heeft de hemel een onfchuldig fchep-<br />
zel ten flagtoffer zien ftrekken, dat alle anderen<br />
len minden 'er in vrede leven. Mijne oogen, fteeds<br />
op den grond gevestigt, zogten 'er gretig na het<br />
een of ander ftuk los doek, het welk aan fuzanna<br />
door de handen harer beulen was ontrukt geworden.<br />
Helaas! ik vond niet het geringde overblijfzel van<br />
mijn verfchrikkelijk verlies. De natuur had hare<br />
bedaardheid en kalmte hernomen. Deze rampzalige<br />
grond, daar 't geweld de tedere handen van fu<br />
zanna bont en blaauw gedrukt had, was als be<br />
zaait met bloemen; de onbezielde boomen, welke<br />
gedurende het onweer , ten minften fchenen te<br />
zuchten en deel te nemen in mijn ongeluk, be-<br />
weegden hunne vreedzame takken, zonder te ant-<br />
woor-
LUTHER'S MEISJE, XLI. HOOFDST. ai3<br />
woorden aan mijne droefheid, welke "er te bitterer<br />
en te mistrooftiger om was.<br />
Ik week eensklaps van daar, en verhaastte mijne<br />
fchreden naar het vlek, waar de liefde een fchuil-<br />
plaats moest vinden in den boezem eener bloedver<br />
wante, door fuzanna befchouwt als eene tweede<br />
moeder, en als eene befchermfter van onze onbe-<br />
dagtzame en onfchuldige geloften. Verbeel u hier,<br />
waarde florimonde, verbeel u het verbazendfte<br />
en verfchrikkelijkfte tooneel. Be kwam bij die<br />
vrouw, die reeds cenigzins bedaagd fcheen, en<br />
wier gelaat iet zachts,en eerbiedwaardigs had. Ik<br />
zag haar aan met oogen , waar in de ontroering<br />
van mijne ziel was afgefchilderd. Zij had eenige<br />
trekken'in 't wezen, welke naar die van fuzanna<br />
zweemden. Ik kon mij niet genoeg in ftilte met<br />
dezelven verzadigen; zij. keek mij aan met eene<br />
verwondering, welke ten minften de mijne evenaar<br />
de. Ik fprak haar aan, en zeide met ontroering:<br />
mevrouw, hebt gij eenige tijding ontvangen wegens<br />
uwe nicht, die te Straatsburg woont? hebt gij<br />
haar gezien ? heeft zij u gefchreeven ? weet gij<br />
wat 'er van haar geworden is? weet gij hoe zij<br />
het heeft? — Deze vrouw, in eene rilling van ver<br />
baasdheid en zelfs van fchrik, antwoordde mij: —<br />
wat meend, mijnheer? wat wil hij zeggen? mijne<br />
nicht is te Straatsburg bij haren vader. Te<br />
Straatsburg, bij haren vader, riep ik uit met eene<br />
ontftelde ftem! Neen, neen, zij is dood, en ik<br />
O 3 ben
**4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
hen haar moordenaar! zij verbleekte op die woorden,<br />
en wist niet of zij fprak met e e n<br />
mg mensch, dan wezenlijk met iemand, die zich<br />
aan een zoo gruwelijke misdaad had fchuldi* ffe<br />
maakt.<br />
ö 8<br />
Ach in dat oogenblik gevoelde ik dat ik het<br />
2' wdl d<br />
fi,dd omrukte miJ thans eene h<br />
T ^><br />
van wel Ie dc geen meester meer was. Ik befchul-<br />
.g e my zeiven dat ik haar ongeluk had gebrou^<br />
2 d V e n n i e t<br />
t nns Tfh ' &<br />
***** «og!<br />
hans deze brave vrouw den dolk dieper in 't harte<br />
e duwen indien ik haarden verflag deed lol<br />
H m m C h t m<br />
* ***** - gevallen van wo 1<br />
roevers. N a dat ik mij met geweld aan hare voe<br />
ten had ter neergeworpen, riep ik haar toe; zie<br />
ner eenen rampzaligen, eenen rampzaligen, zeg<br />
& o, da 21Jn naam, zijn aanwezen, zijn mis!<br />
aad akoos onbekend blijve. Ik rees eensk^<br />
van den grond op, met eene verwilderde houdino<br />
g^weg en liet haar alleen. Ja, i k ontvlucht<br />
*t huis- als een brandftichter, e n fteeg weder te<br />
paard met mijne beide reisgezellen. Het tooneel<br />
duurde niet langer dan dit verhaal, * welk ik 'er<br />
n van geef; m z o n d c r nafporingen b i;<br />
w.en -t ook wezen mogt, begaf ik mij i n £<br />
wanhoop^ fiiJzwijgen naar Frankfort, waar ik mon-<br />
val wedervond, die op mij>a gtte. Hij eerbiedigde<br />
o? dien dag mijne bittere droefheid, en om alles<br />
«eggen, hij was 'er mede begaan.<br />
Wij,
LUTHER'S MEISJE, XLI. IÏOOFDST. >*<<br />
Wij moesten des anderendaags vertrekken, want<br />
m Vvai houd zich niet graag op in een pla<br />
Zoo haast hij dezelve ter loops bochtig t * f r<br />
Wat mij betreft, het was mij zeer onver fuiilhg<br />
waar heen hij mij brengen wilde.<br />
Wij reeden door ureekeu, welke door het vuur<br />
des oorlogs geheel verwoest waren; een hoop u«-<br />
gemergelde rampzaligen, met bleee wezens<br />
verzwakte armen , ruimde een -edeclte van d<br />
grond op, welke verlaten was geworden -<br />
Leen eerder een graf te delven dan de aa de te<br />
bebouwen. Op iederen voetfta? getuig den de ver<br />
woeste vlekken, den doortogt des baldadige* lol-<br />
daats. Vrouwen, met vericheurde kleederen, kin<br />
deren, met vodden omhangen, liepen voor ons<br />
rijdtuig heen met gevaar van honderdmaien dooi<br />
de paarden vertreden te worden, bedelende met<br />
eene jammerende en klagende ftem om een aal<br />
moes De kindsheid zelve had haar beminluk<br />
voorkomen en innemende bevalligheid verloren, de<br />
kreuken der ellende, diep in 't aangezicht gedrukt,<br />
mismaakten de onfchuld van haar gelaat en de glim<br />
lach van haren mond. Hoe hevig voer ik uit op<br />
>t gezicht van zoo veele ellende den eenen mensch<br />
door den anderen berokkent. Monval zeide mij,<br />
dut dit alles niets was bij 't gene hij elders gezien<br />
had; dat naar den kant van Westphekn , twee<br />
regimenten een ftreek gronds van tien uuren wijd,<br />
't welk met eenen heerlijken oogst prijkte, afgelo-<br />
e n<br />
O4 P
«tf GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ren en verwoest hadden, en dat de menfchen, die<br />
binnen dien omtrek gebleven waren, zich genood<br />
zaakt hadden gevonden gras te éten, met de beesten<br />
des velds.<br />
T W E E E N V E E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />
Ik zuchtte op het verhaal dier onheilen, door<br />
welken nog duizend anderen waren voortgebragt.<br />
Hij was fchier ongevoelig voor alle die rampen en<br />
herhaalde genadig: deze wereld is onderworpen aan<br />
't geweld en de woede des oorlogs, welke beurt-<br />
lings dezen aardbol verwoesten: alle fchepzelen zijn<br />
de fpeelbal van 't lot en van allerlei treurige ge-<br />
beurtenisfen, en terwijl hij dit zeide, wierp hij<br />
eenige kroonftukken toe aan de rampzaligen, die<br />
door den honger geprikkeld even fnel liepen als<br />
zijne paarden , en zich in menigte aan 't portier<br />
vertoonden. Deze lieden, zeide hij, zouden ons<br />
kunnen nafchreeuwen, roovers! Want daar ik deel<br />
hebbe in de leveringen van voeradie , welke de<br />
fchoonfte voordeden leveren, zal ik waarfchijnlijk<br />
het mijne trekken, van 't ^ene men hen ontnomen<br />
heeft. Als ik het des wel befchouw, is deze<br />
aalmoes Hechts eene geringe wedergave. Indien ik<br />
ondertusfehen geenen grooten fleep had gehouden,<br />
en niet was vcrzeld geweest van zes wel gewapende<br />
ka-
LUTHER'S MEISJE, XLII. HOOFDST. 217<br />
kareis, zoudt gij aan uwen boom vastgebonden van<br />
honger hebben moeten fterven. Om u te redden<br />
was 'er juist zulk een knaap nodig als ik, want<br />
een gemeen voorbijganger zou u beklaagt , maar<br />
tevens u vast gebonden hebben laten blijven. Hoor,<br />
wanneer gij eenigen tijd onder ons zult verkeerd<br />
hebben, zult gij de eerde zijn om de eenigzins<br />
onmatige bezittingen te wettigen , ' van zoo veele<br />
brave lieden, die gebruik weten te maken van<br />
hunne fchranderhéid, en van de heertellende wanorde.<br />
Degelijkheid van fortuin is eene loutere' hersfenfehim,<br />
in de maatfehappij zullen altoos eenige rijke lieden<br />
wezen, terwijl een ander gedeelte niets zal bezit<br />
ten: maak eene verdeeling naar uw welbehagen,<br />
drie vierde der menfchen zullen het andere vierde<br />
dienen, of 'er zou geene famenieving zijn: dus,<br />
wanneer men eene keuze doen kan, zal men zich,<br />
mijns bedunkens, altoos plaatzen in den rang der<br />
meestbemiddelden; gij bevind u thans in dien rang<br />
dewijl ik u heb aangenomen, zegen derhalven uw<br />
lot, uw welvaart is voord - aan , zoo wel als de<br />
mijne, verbonden aan den arbeid dier rampzaligen,<br />
die tot den grootden hoop behooren. Deze veror<br />
dening heeft altoos plaats gehad , en zal na ons<br />
nog blijven voortduren; laten wij derhalven, daar<br />
wij flegts een kort verblijf op aarde hebben, onzen<br />
ftand den best mogelijken maken. Dit 's de wet<br />
van alle wezens, die met verftand en gevoel be<br />
giftigd zijn. Indien de rijkdommen, welke ik bezit,<br />
O s met
*i8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
«iet in mijne handen waren, zouden zij den prooi zijn<br />
van anderen, 't is dus best dat ik 'er gebruik van<br />
make. De tegenwoordige verordening van zaken<br />
kan ik niet veranderen, en hoe zou ik die ongelijk!<br />
heid kunnen hervormen, welke de waarborg is van<br />
ondergefchiktheid? Hoe zou ik alleen het voorbeeld<br />
kunnen dellen van eene nieuwe verdeeling? Ik her,<br />
haal het nogmaals, dat ik de vriend ben van hun<br />
met wien ik verbonden ben, maar dat de anderen<br />
zich zoo goed moeten plaatzen als zij konnen; ik<br />
heb het vermogen niet om te doen , 't geen de<br />
dwang der wetten zelv' niet kan verrigten , deze<br />
wilde dat het genot van den eenen gegrond zoude<br />
zijn, op de ontbeering van anderen; 't is des<br />
noodzakelijk dat een der bekkens van de weegfchaal<br />
dnale, terwijl het andere Rijgt, want om het even-<br />
wigt te behouden is volfirekt onmogelijk; zal ik<br />
m>J zeiven gaan opofferen om niets te bewerken?<br />
Nimmer zal ik willens mijn oog afwenden van den<br />
ongelukkigen die mij om bijrtand imeekt; maar<br />
voor mijn eigen rust zal ik mij weinig de rampen<br />
bekreunen, welke buiten mijn kring plaats hebben.<br />
Ik was niet zeer voldaan over zijne wijze van<br />
redeneering en gewaarwording. Ik vond 'er iets<br />
hard, iets eigenbaatig in, 't geen geenzins over-<br />
'feenftemde met het liefderijk denkbeeld van alge-<br />
meene weldadigheid, het welk men diend vast "le<br />
ttellen, om tot bijzondere hervormingen overtegaan.<br />
Ik wilde mijnen weldoener wel beminnen, maar ik<br />
ge-
LUTHER'S MEISJE, XÏ.IL HOÓFDST. 219<br />
gevoelde tevens mijn hart afkccrig van ftelre-<br />
gels , welke baatzucht en fiegtheid in de hand<br />
werkten. Deze zedekunde kwarrr mij wreed en<br />
woest voor, en ik verwonderde mij minder over de<br />
onheilen mijns vaderlands, toen ik zag, dat men<br />
niet bloosde die te vernisfen met den luister<br />
der welfprekenheid. Ik beftrecd mijnen befehermer<br />
vrij levendig; ik deed hem bezeffen dat men, met<br />
dezelfde grondbeginzels , alle de buitenfporigheden ,<br />
Sl het geweld der overheerfchers kon billijken,<br />
want dat zoo men alleen zijn eigenbelang in acht<br />
te nemen had, en de oogen van al 't overige af<br />
wendde , 'er geen misdaad als dan meer plaats kon<br />
hebben, en de deugd fleclits een ijdelen klank zijn<br />
zou. Ik kon met geene mogelijkheid hem dien<br />
ftaatkundigen eerbied betoonen, door welke de be-<br />
fcliermde uit gedienfligbeid den beiehermer fchijnt<br />
gelijk te geven, terwijl hij hem inwendig veroor<br />
deelt. Hij toonde zich niet gebelgt over mijne<br />
rustige antwoorden: hij was een verdraagzaam<br />
pijrrhonist (twijvelaai), ft erk<br />
gehegt aan zijne be<br />
grippen, maar die aan anderen de hunne liet. Hij<br />
bleef geftadig herhalen , gij zelf zult ten eenigen<br />
dage de waarheid ondervinden van 't gene ik u<br />
zegge. Doch mijn hart en mijn mond gaven hem<br />
telkens moedig ten antwoord: neen, neen; nimmer,<br />
nimmer!<br />
DRIE
•*2o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK,<br />
Eindelijk kwam ik met hem aan, i„ die verba-<br />
zeilde groote en woelige hoofdftad , welke hij mij<br />
-iigekondigt had als het verblijf des rijkdoms, des<br />
wellust en der vrolijkheid. Reeds op het eerfte<br />
gezicht ftond dezelve mij „iet a a n L<br />
F .<br />
c u n<br />
J met aan. ik weet niet<br />
* ik het een uitwerksel moet noemen van bet<br />
droefgeesnge, 't geen mijne verbeelding oveiSalle<br />
voorwerpen verfpreidde; maar die vermaarde ftad<br />
h a d<br />
'<br />
m i j<br />
'<br />
i e t d r o e<br />
^> het volk zag 'er leelijk<br />
en haveloos uit, de aangezigten vermagerd en misnoegt;<br />
l k Zag in de ftraaten veel beweging maar<br />
geen vlijt, g e e n i j V e r f e n d e m e e s t e m e n f.<br />
lieden het flaafsch en vreesachtig voorkomen van<br />
ellende en onderdrukking. Het treurig tegenovergeflelde<br />
van rijkdom en armoede, welke geftadig te<br />
famen worftelden, was voor mij een bewijs dat de<br />
menselijkheid i n d e h e I f t v a n d e h ^ ^<br />
gedooft; het juk des arbeids , het welk aankon-<br />
dend op den grootden hoop drukte, vernederde 'er<br />
het menfchelijk gedacht; het wantoonig gebrom<br />
bedond enkel uit eene menigte van verwarde klaag<br />
tonen. De honendfte en trotschfte lediggang<br />
trotzeerde den ongelukkige,!, die hijgende ond^<br />
eenen zwaren last, zijn ftem nog moest verheffen<br />
om
LUTHER'S MEISJE, XLÏÏI. HOOFDST. 221<br />
om door de menigte heen te komen. Een lage<br />
baatzucht in de houding en glimlach van den win<br />
kelier , eene gemaakte beleefdheid, eene valfche ge<br />
dienstigheid, eene ik weet niet welke bekrompe<br />
beuzelachtigheid vertoonde zich in den gang en de<br />
gebaren des Parijfenaars; eene kinderachtige nieuws<br />
gierigheid, eene ftompheid naauwlijks door de me<br />
nigte van konften gefpitst, een genacht van fchapen,<br />
alles vertoonde mij een verbasterd foort van menfchen,<br />
verzot op nietsbeduidendc vermaken; ingenomen met<br />
eenen popachtigen opfchik en tooi, zich bewegende<br />
in een kring van nietige gewoontens, alle denk<br />
beelden van ware grootheid even als van waar ver<br />
maak verloren hebbende. Ik zag 'er niets dan een<br />
zoort van fchimmen pronkende met klatergoud, die<br />
een taal aan hun eigen ''hadden, van welke zij<br />
zich bedienden in het zedekundige, even als in<br />
de wetenfchappen en konften, alles ovcrtogen met<br />
een zeker polijst en door te veel fraais ontaartende<br />
in kleinigheden.<br />
De openbare ontuchtigheden, door duizende flam<br />
bouwen verlicht, boden mij in den avond duizende<br />
ergerlijke en fchandelijke tooneelen aan. De zon<br />
kon op den helderen middag, deze fchandelijkbe-<br />
den, welke zelfs langs de deuren van de braaffte<br />
burgers, waar de moeder de zedigheid aan hare<br />
jonge dochter voorpreekt, gepleegt wierden, niet<br />
duidelijker hebben aan den dag gelegt; de onfchuld<br />
zelve moest op dat gezicht, eenig in zijn zoort,<br />
zich
222 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
v 1<br />
zich gefcbandvMt voelen, terwijl het gehoor zich<br />
met kon hoeden voor de «itdrukkingen der ontucht<br />
die zegevierend en opgetooid de ftraten bewandelde'<br />
Ik had langen tijd een afkeer om in deze ftad<br />
te éten , toen ik de markten gezien had, waar<br />
alles, wat tot voedzel moet dienen door den drek ge-<br />
fleept, of befproeid word met,de onreinighedcn der<br />
daken; de fpij zen misfcn >er h a r e n a t u u r ] i j k e ^<br />
en zijn niet kenbaar. Alles is opgefmukt en toe<br />
bereid, en men vind 'er wel den fchijn der fpijze<br />
maar geenzins haren wezenlijken fmaak. Het ver<br />
gif, 't welk men 'er, ondcr den naam van wijn,<br />
n aanbied, maakt u ziek; aan de fceurigfle tafels<br />
zelve, drinkt men geenen anderen dan die ver<br />
vecht is. De bewoner dezer ftad fchijnt reuk en<br />
fmaak verloren te hebben, zoo gulzig is hij in 't<br />
vullen van zijn maag, met alles wat men hem<br />
voordien t.<br />
_ Zoo gij in de keukens koomt draait u het hart<br />
ra 't lijf. Tafels en wanden alles is 'er even<br />
duikend cn morsfig. De kopere keukengereedfehap-<br />
pen, welke 'er bijna in alle huizen nog in gebruik<br />
zijn, werpen in elke fchotel eenige hunner gevaar<br />
te deelen, en daar men jaren lang bezig is met<br />
zich te vergiftigen, fchijnt men zulks niet eens te<br />
bemerken. Havenlooze keukenjongens, kneeden met<br />
hunne vuile en morsfige handen de fpijzen, wel<br />
ken u in zilveren fchotels, of in 't eêlfte en fijnde<br />
porcelem worden opgedischt.<br />
Men
LUTHER'S MEISJE, XLII. HOOFDST. 253<br />
Men drinkt 'er bij aanhoudenbeid likeuren, welke<br />
men zich de moeite niet geeft natefpeuren, waar<br />
uit zij gebrouwen worden; en die men gulzig en<br />
onbedagt inzwelgt, en welke de kiem zijn van de<br />
fmertelijkfte ziektens. -<br />
Het Franfche tooneel , van 't welk ik mij zoo<br />
veel voorftelde, en waar heen ik met de grootfte<br />
drift liep , zonk zoo ver beneden het denk<br />
beeld, 'twelk ik mij daar van gevormd had, dat<br />
ik zeer fchielijk liever de vertooning van een ftuk<br />
aan mijne verbeelding overliet, dan aan de kunst<br />
der tooncelfpelers. Hun gelaat ftond itrak, en 'er<br />
was niet eene enkele hartstocht op te lezen. Eenzelvi<br />
ge tooncn , koelheid en ftijfheid in hunne bewegingen ,<br />
deeden duidelijk bemerken dat zij met een laauvv<br />
volk te doen hadden, .dat ontbloot was van ge<br />
voel , cn 't welk van de ver-gezogte famenkoppeling<br />
der konst , vorderde 't. gene het niet meer wist<br />
te ontdekken, in de eenvouwdige en fprekende ta-<br />
fefeelen der natuur. Mij dagt ik zag altoos het<br />
zelfde treurfpel, want het treed in Frankrijk niet<br />
buiten denzelfden vorm, waar in het oorfpronklijk<br />
gekneed wierd; een reeks van vaarzen , zwakke<br />
en kleene middelen, woorden in ftede van daden,<br />
alles duidde een bekrompen veld aan, voor 't welk<br />
de dichters hunne perfonadien verkoren hadden. Zij<br />
hebben nooit meer dan zes vierkante voeten gronds<br />
om te bewandelen, of om hunne daden te ver-<br />
rigten.<br />
Een
"4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Een tooneel van vrij meer aanbelang vestig<br />
mijn aandacht, dat der wereld namelijk- ee-<br />
tooneel op 't welk veel verfcheidenheid heerscht<br />
en waar het andere flechts een fchaduw van is &<br />
zou een ganfchen dag noodig hebben, om u 'mijn<br />
oordeel medetedeelen , 't welk ik velde over die<br />
vergulde mannen, en over de zielen, welke «<br />
manlijk huisvesten onder die vergulde oppervlakte.<br />
De hebbelijkheid heeft algemeen alle die zielen ver<br />
zwakt en doen inkrimpen, zij zijn kleen, fchraal,<br />
ftijf en verfijnt, en als zij buiten haren kring wil<br />
len treden, en zich groot en önafhanglijk vertoo<br />
rn, vallen zij oogenbliklijk daar na weder in den<br />
engen kring harer weekheid.<br />
Ik zal u niets zeggen van de vrouwen, fchoone<br />
flbrimondel ik heb 'er fleehts weinige gezien, en<br />
acht mij gelukkig u aangetroffen te hebben, daar gif<br />
mn voor hare ftrikken behoed hebt, gij, die door<br />
uwe- wijsheid, oprechtheid en grootmoedigheid'<br />
Florimonde, innerlijk door die loffpraak getroffen<br />
omhelsde jezennemours, en floot hem den mond<br />
met eene vriendelijke kus. Hij vervolgde aldus.<br />
VIER EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK<br />
X^aar ik mijn beftaan liever wilde fchuldig wezen<br />
aan mijner handen arbeid, dan aan de enkele mil-<br />
da-
LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. 225<br />
dadigheid van iemand anders, verzogt ik monval,<br />
mi] een post of bediening te bezorgen , 't geen<br />
hij ook niet in gebreken bleef te doen ; hij nam<br />
mij aan tot zijnen fecretaris; doch hij liet mij ge-<br />
ftadig zonder werk; en wanneer ik hem vraagde,<br />
wat 'er moest verrigt worden? was gemeenlijk zijn<br />
antwoord, vermaak nemen, gebruik maken van 't<br />
leven en 't voorbeeld volgen van hun, die hij<br />
gaarne bij zich had.<br />
Gij weet, welke die vermaken en voorbeelden<br />
waren, die hij mij aanbeveelde te - volgen. Gij<br />
hebt 'er u meer dan eens over geërgerd, flori<br />
monde; en zoo ik dezelven niet verfmaad hadde,<br />
zou ik hier niet bij u zijn. Ik heb altoos 't ver<br />
maak van denken boven alle andere vermaken ge-<br />
fchat. De vrijheid om 'er mij geheel aan te kun<br />
nen overgeven, zonder afgeleid te worden, deed<br />
mij bij monval blijven, en de vrees van eenen<br />
te moeilijken dienst aantetreffen, heeft mij een<br />
zonderling zoort van leven doen leiden; des morgens<br />
verkeerde ik met wijsgeeren, en des avonds met<br />
lichtmisfen. Ik was niet voor zijn huis gefchikt,<br />
en wij gaven wederzijdsch eikanderen ergernis.<br />
Apostel van een vrolijk en losbandig leven predikte<br />
hij hetzelve openlijk, terwijl ik in mijne aanmer<br />
kingen mijn best deed, om de kleuren te verdoo-<br />
ven, waar mede hij zulk een leven poogde opte-<br />
luisteren.<br />
P Lang
sz6 GESCHIEDENIS VAN EÉN<br />
Lang en heimelijk heb ik mij dat befpiegelend<br />
leven verweten, 't Is eene logheid van ziel, 't welk<br />
zijne bekoorlijkheden en gevaren heeft. Een werk<br />
zaam leven overtreft verre een peinzend leven. Ik<br />
zag derhalven naar iet ernstigs om, waar mede<br />
ik mij zeiven en anderen nuttig kon zijn. Het<br />
bezweette aangezicht eens ambagtsman deed het<br />
mijne bïoozen. Ik wilde de kluisters verbreeken,<br />
welke ik begreep dat fchandelijk waren; maar de<br />
hebbeÉjkheid benevens eene kinderachtige vrees be<br />
namen mij den moed daar toe. Eindelijk zogt en<br />
vond ik dat werkzaam leven, 't welk god ons<br />
allen beeft opgelegt, en 't welk zijne eigen be<br />
looning met zich voerd, door met genoegen het<br />
hart te vervullen van den genen die 'er zich aan<br />
overgeeft. Door mij aan u te hegten, heb ik de<br />
nietsbeduidende bezigheid der weekheid verbannen.<br />
Doof mij, geheel en al overtegeyen aan werkzaam<br />
heden, die het lighaam afmatten en vermoeijen, heb<br />
ik de verbeelding alles ontnomen wat verbijsterend<br />
en fchadclijk is Ik meende mij zeiven te<br />
kunnen beteugelen, maar ik liep mijne ketens te<br />
gemoet. Vergeef mij deze taal ^ fchoone flori<br />
monde, mijn hart ftaat voor u open; mijne rond-<br />
borftigheid mishaagde u nooit , en ik heb een<br />
afgrijzen van de logen. Van onfchuldig ben ik<br />
fchuldig geworden; ik had 'in ftilte de fchaduw<br />
Van fuzanna moeten eerbiedigen, en ik ben haar<br />
ontrouw geworden'. En Zoo zij thans voor mijne<br />
©ogen
LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. 227<br />
oogen vertelleen, hoe zoude ik haar durven aan-<br />
ichouwen? Hoe, ik heb meineedig jegens haar<br />
kunnen wezen, ik heb mijn trouw kunnen verbre<br />
ken welke ik haar gezworen had;<br />
Een droom heeft, ongetwijfelt om mij te ftraffen;<br />
dezen nacht hare beeltenis voor mij verlevendigt:<br />
ik bevond mij aan den kant eenes golvenden ftroomsj<br />
en ik befpeurde fuzanna aan de overzijde van<br />
denzelvcn. Een witten lluier, het zinnebeeld Van<br />
hare eerbaarheid, gaf meerder luister aart hare<br />
fchoonheid; Zij riep mij, ik plofte mij in den<br />
ftroom ter neder om tot haar overtekomen; maar<br />
in weerwil van alle mijne pogingen $ voelde ik mij<br />
door 't water mede liepen. Te vergeefsch ftrekte<br />
zij hare handen naar mij uit, ik bezweek onder de<br />
bruifchende golven, terwijl ik haar zag ten hemel<br />
rijzen, en in de lucht een lichtftraal achter zich<br />
laten.<br />
Terwijl ik haar met mijne oogert na ftaarde, wierd<br />
ik wakker, noemde haren naam, en bevond mij,<br />
zoo ik dagt, in hare armen. Ach! ik ben even<br />
fchuldig jegens u als haar. Spreek, hebt gij kun<br />
nen hooren dat ik voor eene andere zuchtte, en<br />
moet ik langer misbruik malven vatt eene liefde j<br />
welke ik nooit verdiende ? Ik wil mij zelvëri<br />
recht doen; ik ben uwe liefde niet waardig; mij<br />
zelven bedriegende heb ik u ook bedrogen ;* dit<br />
hart neemt zijn vlugt weder geheel naar het eerfte<br />
voorwerp $ door welk hetzelve gebóeit wierd: véf-<br />
P' 2 geef"
2o8 GESCHIEDENIS VANEEN<br />
geef het mij, ik nam eene kortftondige drift,<br />
welke reeds verflaauwt is , voor liefde ; en de<br />
liefde zelve kwam mij mijne ontrouw verwijten.<br />
Florimonde, het ftaat aan u uw zelve te<br />
wreken; aan mij mij zelve te ftraffen; en daar<br />
het mij niet langer geoorloft is u te aanfchou-<br />
wen zonder bloozen, moet ik niet . . . anders<br />
doen, viel florimonde mij in de rede, dan mij<br />
nogmaals met een weinigje vertrouwen, met eene<br />
openhartige vriendfchap begunftigen : zij drukte<br />
mij toen in hare armen, trachtte hare gedwongen<br />
tranen te weerhouden, en kon zich niet genoeg<br />
verzadigen met mij te befchouwen. Laten vrij lie<br />
ver eikanderen het leed helpen dragen , 't geen<br />
onze haiten pijnigt. Gij bemind fu z a n n a, gelijk<br />
ik u beminne, gij verlangt haar bijzijn, gelijk ik<br />
het uwe verlange, zij is u noodzaaklijk voor uw<br />
geluk, gelijk gij mij zijt voor het mijne; die on<br />
gelukkige is uwe tedere liefde waardig, en ik ben<br />
ongelukkig om dat ik op uwe wedermin niet kan<br />
hopen.<br />
Maar duldt mij, waarde jezennemours, zoo<br />
vervolgde zij, duldt mij aan uwe zijde, laat voor<br />
mij eenige zuchten, en behoudt uwe liefde voor<br />
haar. Ik verlang niets meer dan uwe vertrouwde<br />
te zijn. Ja, ftort in mijnen boezem uwe geheimfte<br />
tranen uit. Ik zal 'er deel in weten te nemen.<br />
Ach, ik weet wat het is te beminnen? Ik weet<br />
het . . , fuzanna was mijne mectedingfter, maar<br />
zij
LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOÖFDST. aao<br />
zij word mijne vriendin. Indien ik de plaats wist<br />
waar zij zich onthoudt, zou ik zelve haar te ge-<br />
moet gaan, en de eerfte zijn om haar in uwe<br />
armen wedertebrengen. Ja, waarde jezenne<br />
mours, voegde zij 'er bij met de vervoering van<br />
eene vertederde en aandoenlijke vrouw, (eene ver<br />
voering welke door geen pen is uittedrukkcn,) ja,<br />
ik beniin u . . . ik bemin u, en daar de ware<br />
liefde zuiver en belangloos is, wil ik het geheim<br />
van mijn ziel voor u openleggen. Toen mijn hart<br />
zich aan u overgaf, durfde het niet hopen op<br />
eene vereeniging met het uwe, door eenen gëwijden<br />
en onverbreekelijken band. Ik wist dat ik een fter-<br />
veling beminde die te ver boven mij was. Ik achtte<br />
mij niet waardig te deelen in uw lot. Een nood<br />
lottig toeval had mij den genen doen ontmoeten,<br />
die mij gelukkig kon maken ; maar ongetwijfelt<br />
verdiende ik dat heil niet, daar zijn hart reeds aan<br />
eene andere behoorde. Wel nu, dat die gelukkige<br />
mededingfier zegepraale , ik onderwerpe mij; ik<br />
verlang niets anders dan uwe vriendfchap; maar ten<br />
minften vorder ik die van u in hare volle uïtgèftrekt-<br />
hejd als eene vertroosting, deze alleen kan de fmert<br />
dragelijk maken, welke ik mijn leven lang zal ge<br />
voelen.<br />
Na een oogenblik zwijgens, gedurende het welk<br />
ik met nedergeflagen oogen ftond, en mijn regter-<br />
hand in de hare drukte, vatte de vertederde flori<br />
monde het woord weder op. Te waarde jezen-<br />
P 3 ne-
*3° pESCHIZDENJS VAN EEN<br />
nemours, want ik durf u mijn minnaar niet<br />
noemen, indien gij verrukt door de bekoorlijkbeden<br />
mijner mededingfter enkel befluiten kond mij te ver<br />
laten, vertrek. . . , Maak mij nog rampzaliger,<br />
en de hemel hoord het, nog zal ik u niets te<br />
verwijten hebben. Maar indien gij hij mij kondt<br />
Jeyen, indien gij mij niet haat, indien mijn ge<br />
zicht en de betuigingen mijner tederheid u niet<br />
belgen zoo blijf, en fpreek mij geftadig van uwe<br />
fuzanna; dat hare naam aanhoudend in mijne<br />
ooren klinke, ?<br />
t zal mij aangenaam zijn denzelven<br />
uit uwen mond te hooren, ik zal met u van haar<br />
fpreken , en zoo ik gedoemt worde , om ilegts<br />
gene fchaduw te zijn van hare fchoonheid, dan zal<br />
die fchaduw dienen om haar aan u tc vertegen<br />
woordigen. Ik verlang enkel uwe rtist en uw ge-<br />
|uk»<br />
11 t e<br />
behagen en te beminnen is alles wat ik<br />
begeer, en ik zal mij over gelukkig achten, indien<br />
gij, bijwijlen, u ilegts verwaardigen wilt een blik op<br />
mij te flaan. Suzanna verwierf uwe liefde, boeide<br />
W$ neiging, ik wil haar alles opofferen, en uit<br />
die. opoffering zult gij kunnen opmaken, hoe on<br />
gemeen groot mijne tederheid voor u is. Ja, gij<br />
zult bemind worden enkel om u zeiven: ik ben<br />
y,W,e beminde, niet meer, maar ik ben uwe vrien<br />
din geworden. Indien gij onder dien tijtel mij<br />
ipmtijds eene tedere uitdrukking toevoegt, zal ik<br />
dezelve aannemen als een' weldaad, maar ik zal<br />
v;c7ens mik zegepraal eu mijn vermaak weten te<br />
ver-
LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. *3Ï<br />
verbergen. Dat ik u altoos moge gelukkkig zien<br />
en florimonde zal voldaan zijn. ïk zal mijne<br />
brieven bij de uwe voegen ter ontdekkinge van<br />
het fpoor uwer beminde: ik zal niets verzuimen<br />
om achter haar lot te komen, en ik roep den he<br />
mel tot getuigen, dat de fchoonfle dag mijns le<br />
vens die zijn zal, waar in uwe oogen, fchitterende<br />
van vreugde en van verbaastheid , baar weder zien<br />
zullen, mits nogthans dat gij op dien dag van<br />
blijdfcbap, uw oog van vriendfchap aan mij niet<br />
onttrekke.<br />
Zoo ooit een minnaar verbaast ftond, het was<br />
jezennemours. Hij kende bet verbeven karakter<br />
van florimonde, maar hij verwagtte niet te min<br />
de gerekte verwijtingen van eene minnenijdige vrou<br />
we; hij vond in haar een ongemeen voorbeeld van<br />
goedaartigheid en tederhartigheid ; verdomt over zoo<br />
veele edelmoedigheid, achtte hij zich zeiven te fchul-<br />
diger.<br />
Dit boezemde hem voor haar eenen nieuwen eer,<br />
bied in, gepaart met de hoogde bewondering. Som<br />
wijlen drukte hij haar in zijne armen, zonder te<br />
durven uitten wat hij dagt , en het was deze<br />
zeldfame niinnaresfe die hem van fuz anna fprak,<br />
van de middelen om haar wedertevinden , waar<br />
door zij de hoop, hoe beguichelend ook, in hem<br />
voedde, welke in het hart diens ongelukkigen kiem<br />
de. Zij vergat zich zelve om de ziel van jezen<br />
nemours gerust te ftellen, en te hegten aan daï<br />
p 4 beeld *
2-Z- GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
beeld, het welk hij aanbad. Deze zuivere teder-<br />
hartigheid, deze edele grootmoedigheid trof zoda<br />
nig het hart van jezennemours, dat hij geheel<br />
doordrongen wierd van de haitelijkfte genegenheid;<br />
alle betuigingen van eene wezenlijke en oprechte<br />
vriendrchap werden menigvuldig aan florimonde<br />
gedaan , en deze betuigingen evenaarden door hare<br />
hartelijkheid bijna die der liefde.<br />
VIJF E N VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
JVl.iddeIerwijl was monval van eene vrij lange<br />
reize te .rug gekomen; want hij toog van Parijs<br />
' paar ,Londen, naar Jmfterdam , naar Venetië, naar<br />
Turijn of naar Wenen, even zoo gemakkelijk als<br />
een burger van Parijs zich des zondags, begeeft<br />
naar St. C/oud, naar Sgeau, naar Meudon. Zit<br />
daar voorzeker het grootfte voordeel 't geen de<br />
rijkdommen verfchafFen, en het eenigfte om 't welk<br />
de gefchiedenis-fchrijver van jezennemours een<br />
weinig fortuin zou begeert hebben. Naar zijn lust<br />
en begeerte een afgelegen land te gaan bezoeken<br />
m een gemakkelijk rijdtuig, ,zonder gevaar en zon<br />
der verveeling, verfchillende zeden en onderfcheide<br />
regeenngsvormen naartefporen , binnen korten tijd<br />
Zjch een medeburger te maken van alle rijken en<br />
fla-
LUTHER'S MEISJE, XLV. HOOFDST. £33<br />
daten, alles met nieuwe oogen te befchouwen, die<br />
• niet uit hebbelijkheid anders zien , de trouwlooste<br />
van alle misleidingen; den geheelen weg over ge<br />
dienstige en vriendelijke menfchen aantctrelfen, die<br />
voor een weinig geld u fpijzigen en geleiden. Waar<br />
lijk zulk eene gelukkige en nieuwe fchikking, wel<br />
ke aan bijna alle'voorleden eeuwen onbekend was,<br />
word niet genoegzaam bewonderd. Ach ! indien<br />
de hemel mij immer begunstigt met de behoorlijke<br />
middelen, zal ik de groote en majestueufe ftiden<br />
gaan begroeten, en ik zal niet rusten voor en aleer<br />
ik Europa zal bezogt en doorgereist hebben, * want<br />
ik geloof geene boeken meer, welke maar al te<br />
dikwijls-ons wat voorliegen, ook heb ik van na<br />
bij reizigers gekend , die de eerste waren om de fpot<br />
te drijven met hunne verhalen.<br />
Monval dan, herinnerde zich zijnen nieuwling<br />
en haar, aan wie hij hem had toevertrouwt. Hij<br />
nodigde alle de oude en nieuwe medemakkers zij<br />
ner vermaken , om ooggetuigen te zijn van een<br />
grappig tooneel, zoo als 'er zeldfaam word ver<br />
toont.<br />
Hij kwam dus aan dit vreedzaam landhuis met<br />
al den grootfehen ftoet van eenen opperpachter,<br />
die verzeld word van een ganfehen zwerm zijner<br />
gasten. Zij waren ongetwijveld allen naar den ton;<br />
want elk hunner bragt met zich de gedienstige<br />
fchoone, welke voor die week verkoren was ; dat<br />
'is te zeggen, eene danferes of eene zangeres die<br />
p 5 voor
«34 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
voor eenige dagen de ftad kon verlaten. Flovl<br />
monde verbleekte op hunne aankomst. Jezenne<br />
mours befchouwde dit onverwagt bezoek, als een<br />
plaifitr partij, vrij eigen aan zijnen vriend. Hij<br />
herkende ten naasten bij dezelfde perfconaadien<br />
welke hij gewoon was te Parijs bij monval te<br />
zien.<br />
Monval, „ a vrij dartel florimonde omhelst<br />
te hebben, wierp zich vlug in de armen van je<br />
zennemours, uitfchaterende m fecbgea met<br />
de zotfte betuigingen van blijdfchap. 't Ganfche<br />
gezelfchap volgde het zelfde voorbeeld. Men was<br />
daar geenzins gekomen om van zedekunde te fpre<br />
ken; men gaf zich over aan een luidruchtige vro<br />
lijkheid; de fleep van levercij bedienden volgde de<br />
meesters na, en het huis, 't welk een oogen<br />
blik te voren, een eenfaam verblijf van wijsheid<br />
was, wierd eensklaps de tempel van dwaasheid,<br />
men hoorde 'er het klinkend geluid der fpeeltui-<br />
gen en het ftoeijend gerucht der dansfen. De een<br />
zame en kuifche echo der bosfchen, herhaalde de<br />
toonen der losbandige fchoonheden , als mede het<br />
dartel gezang der ongeteugelde bacchus-zoonen,<br />
die, om kwanswijs vermaak te hebbenelkander<br />
ten bijna doof fchreeuwclen,<br />
ZES
LUTHER'S MEISJE, XLVI. HOOFDST. 433<br />
ZES E N V E E R T I G S T E H O O F D S T U K .<br />
florimonde bevond zich in de grootfte verle<br />
genheid; daar zij alles voorzag wat zij te vreezen<br />
had, en tevens dat gene zogt te verbergen, wat<br />
zij niet wilde dat aan jezennemours bekent<br />
wierde, wist zij niet hoe zich te gedragen. Zij<br />
verliet jezennemours geen enkel oogenblik meer<br />
en gaf hem door ftomme tekenen te kennen hoe<br />
zij leed. Zij beefde dat het onbedagtzaam en<br />
noodlottige licht over haar vorig leven verfpreid,<br />
den jongeling :As oogen mogt openen, en haar in<br />
zijne oogen verachtlijk maken. Deeze noodlottige<br />
flag vreesde zij meer dan den dood : dat men zich<br />
hare angften verbeelde en hoe fmertelijk haar de<br />
zelve vielen. Ongemeen naijverig wegens haare ach<br />
ting , liep zij elk oogenblik gevaar dezelve te ver<br />
liezen.<br />
In die gefprekken, welke meer dan vrolijk waren,<br />
die zij gedwongen was aantehooren, wist zij fchran-<br />
der eene wending te geven aan die tooneelen wel<br />
ke jezennemours tegen ftonden. Dan eens gaf<br />
zij voor niets gezien te hebben, dan eens dat zulks<br />
de gewoonte van 't buitenleven was, en hoe inge<br />
togener men in de ftad leefde, de dartelheid en<br />
yrijheid zich des te beter lieten zien in die vroüj-.<br />
ke
236 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ke landverlustigingen, waar het de gewoonte was<br />
zich aan de uitgehtenfte vreugde overtegeven. Zij<br />
voegde 'er bij, dat zij de gewigtigfte redenen had<br />
om monval te ontzien, dat hij kort van ftof en<br />
gevaarlijk was, zoo haast men zijne ontwerpen<br />
dwarsboomde, dat de weinige dagen, die hij daar<br />
zou doorbrengen , fchielijk zouden verloopen , en<br />
dat het beste middel om alle ergernis te ontwij<br />
ken, was zich te gelaten als of men 'er niets<br />
van bemerkte; dat ongelukkiglijk de zeden der eeuw<br />
haar geboden ftiltezwijgen, en eindelijk dat het de<br />
laatfte keer zijn zoude dat zij mede deed in een<br />
feest, het welk zij nooit had kunnen voorzien,<br />
noch ontwijken.<br />
Schik u een Weinig, vervolgde zij, fchik u een<br />
weinig, mijn waarde jezennemours, naar hunne<br />
dwaasheid, zij zal flechts kort van duur zijn. Een<br />
wijze moet kunnen hengen om alle de menfchelij-<br />
ke buitenfporigheden, hij moet ze enkel befchouwen<br />
als kinderlijke fratzen. Zommige koppen zijn niet<br />
te verbeteren, en 't is vrij korter weg eenen vrijen<br />
loop te laten aan hunne vermaken, dan hen te<br />
willen doen verdaan iets waar voor ze nimmer<br />
vatbaar zullen worden. Als zij vertrokken zijn,<br />
zullen wij overvloedige ftof hebben om over hen<br />
te fpreeken, en de fchouders van medelijden opre-<br />
trekken.<br />
De infchikkelijkheid had recht 'op jezenne<br />
mours. Daar en boven had hij tijd gehad om<br />
de
LUTHER'S MEISJE, XLVI. HOOFDST. 237<br />
dc gewoone levenswijze te leeren kennen van lieden<br />
van zekeren ftand. Hij fcheen zich des over niets te<br />
verwonderen, ook begreep hij bij zich zeiven dat<br />
het hem niet voegde den ftrenge cn fchuwe te<br />
fpelen, daar, waar men hem bijna was komen ver-<br />
rasfen in de armen van florimonde.<br />
Den derden' dag was 'er een prachtig en heerlijk<br />
avondmaal bereid in de groote groene overdekte<br />
laan. De tafel door een groot aantal girandoles<br />
verlicht, en omzet met gasten, bood eene menigte<br />
van fchotels aan, minder toebereid voor den fmaak<br />
dan voor de trotsheid der weelde. Italiaanfche wijnen<br />
en die van de Kaap, welke nog beter zijn, wer<br />
den 'er in overvloed gefchonken , verhitteden de<br />
hersfens der genodigden, en vervulden dezelven met<br />
duizende denkbeelden alle even dwaas en grillig.<br />
Op het gezicht van zoo veel overvloed beklaagde<br />
zich elk over de zwakheid zijner maag : men was<br />
reeds verzadigt toen 't oog nog even gretig rond<br />
zag. Men riep die overgehaalde geesten, die lief<br />
lijke reukwateren te hulp , welke een moorddadig<br />
vergif bevatten, het hoofd ontroeren en in de aders<br />
en fpieren het vuur der ontucht overbrengen. De<br />
wijze jezennemours zou daar gewis een dwaze<br />
en vreemde rol gefpeelt hebben, zoo hij niet wel-<br />
ftaanshalve genoegen had genomen om dikwijls zijn<br />
glas met zijne dischgenoten te ledigen. Daar en<br />
boven zou de geur der fpijzen genoegzaam zijn<br />
geweest om de harsfens van eenen focrates te<br />
ont-
238 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ontftcllen. Tusfchen florimonde en monval ge<br />
plaatst, werd hij gedurig als overladen, men deed<br />
hem buiten zijn weten eten en drinken. De g efprekken,<br />
welke bij 't ledigen der chrijstalle bekers<br />
gehouden wierden, wafert reeds meer dan darteh<br />
Dc eerste bragten hem een blos aan, doch in 't<br />
vervolg werd hij moede van 't 'bloozen. Op zijn<br />
wezen verfpreidde zich een gloed, door de vermaken<br />
der tafel verwekt. Monval ftoeide met alle mo*<br />
gelijke dartelheid met eene zijner aartigfte meeste-<br />
resfen, welke hij had mede gebragt. Het kleene<br />
fchepfel geheel in vtiur bleef hem niet fchuldig,<br />
elk volgde hun voorbeeld, en door het algemeen<br />
geftoei raakte het kapzel los van de priesteresfen<br />
des wellusts.<br />
Wat kon jezennemours in 't midden van zoo<br />
veele minnekozerijen anders doen, dan de oo-en<br />
nederteflaan op den boezem van florimonde,"en<br />
met zijn hoofd tegen haaren ijvoire hals te lenen?<br />
wat konden zijne handen anders verrigten dan dé<br />
haren'zedig te drukken ? te vergeefs poogde zij-<br />
hem afteweeren. Jezennemours gedroeg zich<br />
zoo vriendelijk, zoo befcheiden in vergelijking der<br />
andere tafelgasten, dat zijne houding de zedigheid<br />
zelve fcheen bij die der overigen van 't gezelfchap.<br />
Men roemde luidkeels de losbandigheid, de dar<br />
tele min en haare geneuchtens in vaarsjes, zoo als<br />
de Franfihen die bij menigte hebben; Elke gast<br />
prees de fchoonheid van haar, die hij omhelsde..<br />
De
LUTHER'S MEISJE, XLVI. IIOOFDST. 539<br />
De dartelde Franfc'ne liedjes, van welke geen we<br />
derga bij eenig volk beftaat, en verre die van den<br />
wulpfchen anacreon overtreffen , wierden in 't<br />
ronde aan tafel gezongen. Schoon het gezelfchap<br />
de oogen op jezennemours gevestigt hield, ver<br />
moedde hij niet dat hij de voornaamfte perfonaadje<br />
van 't feest was. Hij wist niet eens dat het zijn<br />
hij men was, het welke deze apostels der lichtmisfe-<br />
rij volgens hunne grondbeginzels vierden , en dat<br />
dit prachtige maal, zijn* luisterrijk bruilofts - feest<br />
was. Florimonde zelve , fchoon zij monval *<br />
wel kende, vermoedde dezen trouwloozen trek niet<br />
dien hij haar fpeelde. De goede jezennemours<br />
voldeed eenvoudig aan het teken 't welk men hem<br />
telkens gaf van haar te omhelzen, en nam het<br />
fchaterend gelach voor de betuiging van gewone<br />
vrolijkheid. Hij. gaf zich goedfehiks over aan de<br />
algemeene vreugde , meenende deel in dezelve te<br />
nemen. Maar alle oogen bleven op hem gevestigt,<br />
cn 't was een nieuw vermaak voor de dischge-<br />
noten hem het voorbeeld te zien volgen , en<br />
door de fijne wijnen in de maling te zien' bren<br />
gen , waar door zijne zinnen verhit wierden, en<br />
zijne wijsbegeerte overmeestert , in weerwil van<br />
alle de lesfen van plato en aristoteles.<br />
ZËn
240 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ZEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
E r waren ten minften vier en twintig uuren noo-<br />
dig om de dampen van dit feest ter nedertezetten.<br />
Bij 't ontwaken zijner rede, meende jezennemours<br />
uit eenen onrustigen droom te komen; hij kon geen<br />
geloof flaan aan het beeld , 't welk zijn geheugen<br />
hem. voor 't oog bragt; hij meende nog op den<br />
boezem te lenen van florimonde, in 't bijzijn<br />
van monval en diens gasten , die tot getuigen<br />
ftrekten zijner vurige genegenheid voor haar. Flij<br />
begreep zelf niet hoe hij zich zoo verre had kun<br />
nen vergeten, van zoo 't fcheen de eer te bevlek<br />
ken eener vrouw, welke hij plichtshalven had be-<br />
hooren te eerbiedigen. Hoe ! zeide hij, ik heb<br />
dan geen meerder vermogen over mij zeiven gehad:<br />
ik ben onbezonnen genoeg geweest om de gehei<br />
men haarer genegenheid te openbaren. Waartoe<br />
.diend het de deugd te beminnen en zich op wijs<br />
heid toeteleggen, als .wij dezelven een oogenblik<br />
daar na met voeten treden, en opofferen kunnen<br />
aan een betooverend oog?<br />
-Hij ging wandelen verwonderd over zijne onbe<br />
scheidenheid , neerflagtig door het verdriet het welk<br />
in zijne ziel eene bittere wroeging deedt ontdaan,<br />
toen een der medgezellen van monval, dien hij<br />
uit
LUTHER'S MEISJE, XLVÏÏ. HOOFDST. 241<br />
uit hoofde der ruwheid van deszelfs zeden nooit<br />
had kunnen dulden, hem achter op kwam en hem<br />
op den fchouder tikkende en fchalkachtig in 't aan-<br />
zigt ziende, zeide : goeden morgen, vriend! goe<br />
den morgen, wijzen man! Ik ben , de drommel<br />
haal me, zeer verblijd, u eindelijk één der onzen<br />
te zien. De looze wijsgeer 1 maar ik wist wel dat<br />
'er iets van o te maken zou zijn. — Na deze aan-<br />
fpraak, vervolgde hij zijn weg, vrij fterk uitfcha-<br />
terende in lagchen.<br />
Een der onzen! ik, één der zijnen! kan 't mo<br />
gelijk wezen, zeide jezennemours, de yuist te<br />
gen 't voorhoofd drukkende. Voorwaar! ik heb den<br />
tijtel, dien hij mij geeft, wel verdient. Maar een<br />
der zijnen te zijn! goede god! dat 's te zeggen,<br />
dat ik geen zeden, geen fchaamte, geene eerbaar<br />
heid meer zoude hebben! . Maar neen, ik kan nog<br />
over mij zeiven bloozen en fchaamrood Worden!<br />
Hij floeg op zijn borst, neep de oogen toe, ftond<br />
ftil, dampte met den voet. Hij kon niet begrijpen<br />
wat *er des avonds tc voren'kon voorgevallen zijn,<br />
en hij vergrootte in zijne eigen oogen de ongere<br />
geldheden in welke hij had deel genomen.<br />
Daar hij de ontmoeting van andere getuigen<br />
vreesde, begaf hij zich naar een dlgt belommerd<br />
boschje, daar hij zich verfchuilde. Aldaar zou hij<br />
geerne de oogenblikken hebben willen uitwisfehen<br />
in welke hij florimonde en de liefde had bele<br />
digt : hij durfde niet meer aan fuzanna denken:<br />
Q haar
242 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
haar beeldtenis was gelijk 'aan eene godheid, die<br />
zich omfluierd had op haar altaar, en den wierook<br />
verwierp van eenen heilloozen fterveling.<br />
Monval, die hem federt een uur had in 't oog<br />
gehouden , en alle zijne voetftappen naarfpoorde,<br />
kwam hem eensklaps op zijde. Wat toch v doet<br />
gij hier onder het digte lommer, zeide hij hem<br />
op eenen luchtigen toon, en met eenen fchampe-<br />
ren glimlach. Of zoudt gij deze plaats afgefproken<br />
hebben met eene dier kleene ftoute fottinnen , die<br />
san ons dezen nacht zoo veel wellust verfchaften?<br />
zij zien 'er ten minsten bekoorlijk uit, het zijn<br />
de aartigfte bakkesjes... Bij mijn ziel, de opera<br />
zal aanftaande vrijdag niet konnen fpelcn ; want<br />
onze godinnen zijn in geen luim om naar de ftad<br />
te keeren, zij hebben het te wel bij ons. Maar<br />
om zedig te zijn, jezennemours, blijf gij uwe<br />
florimoide aankleven, gij zult 'er genoeg aan heb<br />
ben; zij verftaat het wellustige meesterlijk ....<br />
Zij is eene achtenswaardige vrouw, hernam jezen<br />
nemours, ik heb hare bekoorlijkheden niet kun<br />
nen weêrftaan, en dewijl gij getuigen zijt geweest<br />
van mijne tederheid voor haar, beken ik voor de<br />
vuist, dat zij mij oneindig bevalt, 't Was geenzins<br />
de grootfte uwer weldaden mijn leven te redden,<br />
maar mij in kennis te brengen met eene zoo goed-<br />
aartige en edelmoedige ziel , welke ik tot mijne<br />
ware vriendin wil maken. Voor 't gene ik u des<br />
wegens verfchuldigt ben kan ik u geen dank ge<br />
noeg
LUTHER'S MEISJE, XLVTL HOOFDST. 343<br />
noeg betuigen. ... Ik wist wel dat gij haar<br />
haar uw fmaak zoudt vinden; beken dat zij in<br />
hare liefkozingen eene bevalligheid, een zout, een<br />
gevoel en vuur heeft, het welk men maar zeld-<br />
faam bij anderen aantreft. Maar fchoon door haar<br />
overmeesterd en op een' goede fchool , bezit gij<br />
nog eene groene houding , van welke gij u, zoo<br />
ik meen, niet zult ontdoen, dan na de negentien<br />
de en twintigfte. . . . Spreek op , wij zullen 'er<br />
geene ontbreeken. De drie fchouwburgen zullen<br />
veel eer herwaards komen vliegen, dan u droef<br />
geestig en mijmerende te laten. Ik heb de gene<br />
zing op mij genomen , dezelve moet volkomen<br />
zijn. Nimmer moet ik op uw gelaat het minste<br />
fpoor zien dier druilige wijsbegeerte , welke ik als<br />
dc pest haat, en welke ik geerne allerwegen zou<br />
willen uitroeijen. Ik moet evenwel verfchooning<br />
verzoeken dat ik u zoo lang bij haar gelaten<br />
heb; maar ik was uitlandig. Zoo zij zich bij u<br />
verveeld hebbe in deze afzondering moet 'het uwe<br />
fchuld zijn, waarde jezennemours. Wel nu,<br />
gij #hebt alle die kleene ftoute bakkesjes gezien,<br />
die den draak fteeken met de wijsbegeerte, zeg mij,<br />
aan welken wilt gij tegen den aanftaanden nacht<br />
. den zakdoek toewerpen ? want het is billijk dat<br />
florimonde weder in de wereld keere, en wel-<br />
voeglijkheidshalve, wilt gij u niet als de klimop<br />
aan denzelfden boom hechten? . . . Antwoord<br />
toch, üatig mensch! hoe, gij durft niet meer fpree-<br />
Q % ken? —
244 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ken? — 1<br />
Ik durf meer, zeide jezennemours,<br />
ik durf u niet aanhooren ; gij behoorde immers<br />
mijne wijze van denken gekent te hebben. Ik'heb<br />
mij aan florimonde gehouden om dat zij deugd-<br />
'faatn is, ongetwijvelt beminneu wij eikanderen, dit<br />
kan noch wil ik ontveinzen: indien het voorbeeld<br />
van gisteren de liefde aan den dag bragt, welke<br />
ik haar betuigt heb, moesten mijne gevoelens u<br />
genoeg bekent zijn om te oordcelen dat volgens<br />
dezelven zij geenzins op eenen gelijken voet moest<br />
gefteld worden met die verachtelijke en fchandelijke<br />
bordeelfchermen der ongebondenheid. Vergeef mij dat<br />
ik op deze wijze tot u fpreeke , maar waarom<br />
onttrekt gij u eene vrouw te eerbiedigen, van wel<br />
ke gij zoo dikwijls in mijn bijzijn met lof ge-<br />
fproken hebt , en wier ongemcene verdienste gij<br />
de eerste zijt geweest zoo. hemel hoog jegens mij<br />
optevijzelcn! Ik heb gelegenheid gehad de kiesch-<br />
heid haarer ziel te leeren kennen; ik heb mij aan<br />
haar gehegt, en zulks berouwt mij niet, des moet<br />
haar eer mij lièf zijn. — Haare eer? wel drommels!<br />
die eer kan u nogthans geen duit gekost hebben;<br />
gij kundt 'er ook de waarde niet van kennen. Hoe,<br />
de hulk van uwe wijsbegeerte is verbrijzelt tegen<br />
den fchijnrots der deugd!<br />
Jezennemours wilde heen gaan, want hij kon<br />
met geen geduld dergelijke gefprekken aanhooren.<br />
Monval hield hem zijnes ondanks tegen. Neen,,<br />
gij zult niet weg gaan, m ijn ai ra en j e z e n n e m o u r s ,<br />
- . . . , in-
LUTHER'S MEIS/E, XLVII. HOÖFDST. 245<br />
indien ik 11 ltet gaan, zoudt gij daar ginder vrij<br />
wat fchimpfcheuten meeten aanhooren ; men wagt<br />
daar reeds op u om de ontknooping van ecu fchoon<br />
tooneelftuk te zien; maar vooraf wil ik u aanma<br />
nen alles te verdragen , gij moet even als de<br />
anderen om uwe eigene bijgelovigheid lachgen.<br />
Elk blijfpel heeft vijf bedrijven, en het laattte van<br />
dit naderd. Gij hebt, bij mijn ziel, dc rol van<br />
eandidus voortreffelijk gefpeelt; maar weet gij<br />
wat u thans nog tc doen ftaat? als een zot mede^<br />
te lachgen over uwe dwaling, uwe droefgeestigheid<br />
aftezweeren, welke • toch niet beftand is tegen<br />
meisjes van de opera, en voord-aan met ons te<br />
leven op den blijmoedigen trant der dwaasheid. Ik<br />
heb u vrij lang in ballingfchap gehouden, uwe<br />
proef is geëindigt, gij zijt thans in onze bekoor<br />
lijke dwalingen ingewijd. Het gene wij heden van<br />
ii vorderen, is , dat gij u eindelijk vervvaardige<br />
onze taal te fpreken, daar gij reeds gehandelt hebt<br />
als wij; dat gij die fraije verfijnde denkbeelden laat<br />
varen, welke niet behooren tot de natuur van den<br />
mensch, die gelukkiglijk gefchapen is voor wercld-<br />
fche geneuchtens. Daar gij den vinger in 't vuur<br />
gehad hebt , waarom zoudt gij als een huichlaar<br />
het brandmerk verbergen willen. Waarom met zoo<br />
veel grootfpraak de woorden van eer en van deugd<br />
uitgebromt, met welke het u behaagt uwe godin alleen<br />
te bewierooken, ten gevare van ons van lachgen te<br />
doen derven? Waarlijk, gij moogtmijmet verwonde-<br />
Q 3<br />
riB<br />
S
64Ö* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ring aankijken, maar reeds lang geleden heeft zij,<br />
na Parijs verrukt te hebben door haar dansfen,<br />
en na dat ik haar met handen vol gouds aan twin<br />
tig mededingers onttrokken had , voor. de eerfte<br />
keer haar proefdruk bij mij in 't bedde gedaan.<br />
Mijnheer, mijnheer, zachtjes, zachtjes, zei jezen<br />
nemours, geheel bedeest en ten uitierften ontftelt,<br />
ik weet, ik heb ftof gegeven, tot het gene gij<br />
zegt, maar dit gaat buiten mijne bekentenis, gij<br />
zi]*t te overdreven. Hoe durft gij belasteren. . . .<br />
Mijnheer, mijnheer, zachtjes, zachtjes op uw beurt,<br />
weet dat ik een liefhebber ben van achterklap,<br />
maar niet van belasteren: dan, ik zie 't wel, men<br />
moet u in weerwil van uzelven de oogen openen,<br />
men moet u de kaars voor de neus houden, want<br />
volgens het karakter 't welk gij bezit, • zoudt gij<br />
altoos blind blijven en de zotskop van anderen<br />
zijn. Weet, dewijl ik u alles moet zeggen;<br />
weet, dat dit kleene kasteel, het welk gij be<br />
woond met deze zoo achtbaare en deugdzame<br />
vrouwe, die door hare verheven gevoelens u -alle<br />
andere vrouwen doet verachten, niet aan haar maar<br />
aan mij toebehoord; eindelijk, dat dit een mijner<br />
oudfte .kleene landhuizen is van dien tijd, toen ik<br />
flechts een armen duivel was, en niet meer dan<br />
zestig duizend livres jaars te verteren had, van<br />
welke de zedige florimonde de helft kon verfpillen.<br />
Ik heb u beiden hervvaards gezonden, om dat ik<br />
gaarne twee tortels in eene kouw zie, om dat gij<br />
bei-
LUTHER'S MEISJE, XLVTf. H o OF DS T. H?<br />
beiden van wijsbegeerte droomt, terwijl gij als alle<br />
anderen liet vermaak bemind, en om dat ik, daar<br />
ik voor 't overige regt zin in u bad, u een<br />
weinig van 't polijst der wereld wilde geven. Maar<br />
wie drommel zou hebben kunnen verwagten, dat<br />
uwe dichterlijke verbeelding eenvoudig eene opera-<br />
fpeelfter zou doen veranderen in eene kuifche god<br />
heid, en dat gij, met uwen plato in de hand,<br />
u op beide uwe knien voor haar zoudt nederwer-<br />
pen, om haar eerbiediglijk een greintje wierook te<br />
offeren. . . . Onnoozelen bloed, gij hebt juist<br />
haare rol gefpeelt, zij had u behooren aantebidden<br />
en voor u moeten nederknielen . . . ja, fpalk vrij<br />
•met verbaasdheid een paar groote oogen op. Flo<br />
rimonde is Hechts eene mijner meesteresfen, die<br />
ïk morgen , zoo ik het goedvinde, weder met<br />
mij naar Parijs kan nemen, of die ik, zoo<br />
zij 'er zich tegen verzet, in de uitterfte ellende<br />
kan dompelen. Maar ik ben goed, ik wil haar<br />
nog wel onderhouden voor uwe kleene vermaken;<br />
doch dan ten minften moet gij haar behandelen zoo<br />
als zij behoord behandelt te worden; maak toch geen<br />
onderfcheid tusfchen fchoonheden die zich allen even<br />
zeer om het goud laten liefkozen. Ontdoe u van<br />
die belachlijke zotheid; zoek vooral 't gemak de<br />
zes levens. Indien gij u den dag herinnert, toen<br />
ik u voor 't eerst in haar vertrek bragt, indien<br />
gij u te binnen brengt het begin van 't blijfpel,<br />
uwe befchroomdheid, uwe eerbewijzingen , uwe<br />
Q 4 die-
248 GESCHIEDEMS VAN EEN<br />
diepe buigingen, uw karakter, uwe gedienftigbeld,<br />
zult gij het ftuk voor niet onaartig moeten erken<br />
nen, van 't welk de held een zeldfaam wezen is,<br />
en dat het laatfte bedrijf vooral het tegenftelde is<br />
van 't eerfte.<br />
Jezennemours ftond als' vetfteent, hij was<br />
onbeweeglijk, keek monval met een verwilderd<br />
gezicht aan, en zeide hem eindelijk, met veel<br />
moeite en met een bedrukt gemoed. Maar is al<br />
het gene gij mij daar zegt waarheid, mijnheer?<br />
of is alles verdichtzel en bedrog? — 't Is billijk<br />
zei monval onze gezegdens te bewijzen: hou<br />
daar, lees ... en met een haalde hij uit zijn<br />
brieventas een brief van florimonde, dezelve was<br />
gedagtekend den tweeden dag dat jezennemours<br />
bij haar was komen inwonen. Zij had dien brief<br />
gefchreven in een tijd toen zij jezennemours<br />
nog niet regt kende, toen zij verplicht was zich<br />
naar de grilligheden te fchikken van een opper-<br />
pachter. Zij had hem gefchreven in een ftijl, geheel<br />
ftrijdig met haar natuurlijk karakter, om dat de<br />
O nHandigheid, waar in zij was, haar daar toe dwong,<br />
fchoon die dwang nog geenzins de drukkende was.<br />
Naderhand had zij groot berouw dien brief verzon<br />
den te hebben, maar ongelukkig was die daad<br />
verricht. Zie hier de bewoordingen, in welke zij<br />
dien noodlottigen brief had opgeftelt:<br />
„Mijn waarde monval, wat zijt gij onver<br />
ss duldig! gij vordert van mij bereids tijding van<br />
„ uwen
LUTHER'S MEISJE, XLYII. HOOEDST. 249<br />
j, uwen wijsgeer, 'er moet derhalven u veel ge-<br />
„ legen zijn aan dat dier, des?elfs foort is even-<br />
„ wel niet zeldfaam. 'Daar gij mij belast hebt<br />
„ met zijne bekeéring, moet gij mij ongctwijvelt<br />
„ bekwaam hebben geacht om groote wonderwer-<br />
„ ken te kunnen verrichten. 'Er is nogthans veel<br />
A behendigheid toe noodig; want liij is fchuw,<br />
,, en zijne ziel vloeit over van ftoïcijnfche en<br />
,, vreemde gevoelens; maar in welke harten plaatst<br />
„ de wellust zich niet? hij beheerscht ook het wijs-<br />
,j geerig ftofje;••' hoe koel hij ook zijn moge, zal<br />
„ ik hem, zoo hij niet geheel van fteen is, bezie-<br />
„ len, en hem zoodanig aan u leveren als gij hem<br />
„ verlangt. Hij meend dat ik, voor 't minst,<br />
,, eene hartoginoe ben, en fomwijlen maakt hij<br />
,, mij onverduldig door zijne eerbiedige ingetogen-<br />
„ heden; ik zal mijn rol evenwel blijven voort-<br />
„ fpelen. Wat doet men op een buiten niet om<br />
„ den tijd te verdrijven. Dit vermaak zal vergoe-<br />
„ ding doen voor. de verfchrikkelijke verveeling,<br />
„ welke ik gedurende uw afwezen ondervinde. Ik<br />
„ verwagt u evenwel niet zoo fpoedig terug, dit<br />
„ mogt de zaak verbrodden, dewijl 't u niet mo-<br />
„ gelijk zijn zoude langen tijd uwe tong te be-<br />
„ dwingen. Laat ons den tijd malkanderen tc<br />
„ leeren kennen.<br />
„ Uwe gehoorzaame en getrouwe Vriendin,<br />
„ florimonde."<br />
Q 5 J e-
t$o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Jezennemours wierp den brief op den grond,<br />
hief de handen ten hemel, loosde een diepe zucht,<br />
zijn oog wierd als vuur en verflauwde terftond<br />
Weder, vervolgens monval eeriklaps met veront<br />
waardiging aanziende , zeide hij hem innerlijk<br />
gram: indien ik in u niet eerbiedigde den man<br />
die mijn leven redde, indien de ftem, die de bil-<br />
lijkfle gramfchap verbied, mij niet weerhield, zoude<br />
ik u honderd poken door 't hart kunnen ftooten.<br />
Maar het mijne, 't welk gij medoogenloos ver-<br />
fcheurd, zal, hoe zeer het verraden is, in zijn<br />
Ongeluk zuiver blijven, en zich geen de minfte<br />
wraak vefoorlooven. Ik zal mij vergenoegen eenen<br />
verleider te ontvluchten, die , om mij tot een<br />
losbandig leven overtehalen, behagen fchiep mij te<br />
Werpen in de armen van eene door hem bedorvene<br />
Vrouwe. . . . Zie daar hoe hij handelt met een<br />
vriend? zie daar hoe hij met hem fpeelt; hoe hij<br />
misbruik maakt van iemand die geen kwaad altoos<br />
vermoedde! zie daar het uitwerkzel zijner mensch-<br />
lievenheid! Ach, mijnheer, vertoon u onvermomt,<br />
neem uwe hatelijke weldadigheden terug indien gij<br />
dezelven op dien prijs ftelt. Doe mij gevoelen dat<br />
ik afhangelijk van u geweest ben, dat ik uw<br />
flaaf ben, en dan zult gij min barbaarsch, min<br />
wreed handelen. . . . Onze pachter klapte daar<br />
op in de handen, met alle kracht uitfchreeuwende:<br />
o hoe voortreflijk drukt hij zich uit. Welk een<br />
tooneelfpeeler, welk een vertooner. Jammer is 't<br />
maar
LUTHER'S MEISJE, XLVIH. HOOFDST. 251<br />
maar dat ik alleen ben! vvagt, bid ik u, wagt,<br />
flechts één oogenblik! ik kom aanftonds met een<br />
groot getal aanfchouwers hier weder. 't Is louter<br />
goud, mijne heeren! die jezennemours is lou<br />
ter goud!<br />
AGT EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Jezennemours boorde de fpotternijen van *t gezel-<br />
fchap niet, bij was te zeer aangedaan, te verboord<br />
om vreedzaam dat tooneel uittehouden. Hij verkoos<br />
de vlugt tc nemen, en dat moedig befluit was de<br />
eerfte beweging zijner ziel en de eenigfte naar<br />
welke hij luisterde. Het was hem niet langer<br />
geoorloft de gezichten te befchouwen van lieden,<br />
die het zedelijke tot dien trap durfde verachten en<br />
zijn vertrouwen dusdanig hoonen. De ftrikken,<br />
Welke hem onder fchijn van vriendfchap gefpannen<br />
waren, deeden hem blozen van fchaamte en van<br />
verontwaardiging. Hij verachtte monval meer dan<br />
florimonde, die hij beklaagde, maar die hij<br />
niet weder wilde zien.<br />
Hij verhaastte zijne fchreden dwars door 't bosch,<br />
en na een langen en moeilijken weg te hebben af-<br />
gelegt, kwam hij aan de hut eens koddebeijers,<br />
die hem bij geval kende, hebbende dikwijls aan 't<br />
kasteel gewéést om wild te brengen en te verkopen.<br />
Van
«5* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Van dezen vernam hij, dat monval indedaad<br />
te voren dat landhuis had bewoond, maar dat<br />
federd eenige jaren hetzelve geftadig door andere<br />
bewoners was betrokken geworden; doch dat in<br />
een geruimen tijd hetzelve niet was bewoont ge<br />
weest door. een zoo ftil en ingetogen mensch als<br />
florimonde. De koddebeijer verhaalde hem alles<br />
wat hij wist, alles wat hij had hooren Zeggen, en<br />
jezennemours, die een diep fhïzwijgen hield,<br />
het hem maar voortpraten. Hij ontdekte genoeg<br />
om te zuchten, en om te erkennen dat hij te<br />
veel had opgeofferd aan een voorwerp, 'r weikin<br />
de keus harer aanbidders niet altoos kiesch ge<br />
weest had.<br />
* D e kodde<br />
beijer van 't een op 't andere komende,<br />
kon zich niet weerhouden over zijnen eigen ftaat<br />
te klagen, en het lot van die genen te verheffen,<br />
die niet verplicht waren akker en heigrond, veld<br />
en bosfehen afteloopen, in de onzekere hoop van<br />
een armen haas te dooden, ten einde wat in de<br />
pot te hebben. Hij fprak met lof van 'het Ge<br />
makkelijk en fchitterend 'leven , 't welk men bij<br />
monval leidde, daar ieder een, zeide hij, goud op<br />
de kleedten droeg en niets te verrigten had. Je<br />
zennemours wierp, op dat zeggen, het oog op zijne<br />
eige kleeding, en bloosde op het zien van 't galon,<br />
waarmede het belegen was, hij herinnerde zich uit<br />
wiens handen hij het had ontvangen, en pastte<br />
op zijn werkeloos leven de woorden toe van den<br />
kod-
LUTHER'S MEISJE, XLVIII. HOOFDST. 253<br />
koddebeijer. Gij' zijt hier dan niet gelukkig, zeide<br />
jezennemours? Gansch niet, mijnheer, hernam<br />
de andere. Ik had voorheen het geluk in de<br />
hoofdftad te wonen , en ik betreur nog dagelijks<br />
die ftad verlaten te hebben. • 't Is daar geen woe-<br />
ftijn zoo als in dezen akeligen oord; men ziet 'er<br />
menfchen, men vind 'er toevlugt en hulpmiddelen;<br />
maar hier is niets. Zoodanig als gij mij ziet,<br />
zou ik misfchien thans een groot heer geweest<br />
zijn, indien ik langer als lakeij had blijven<br />
dienen bij een zeker tegenboekhouder van de finan-<br />
tien, maar ik was te driftig. [Ik begon reeds vrij<br />
goed te fchrijven om fecretaris te kunnen worden van<br />
zijnen kamerdienaar, en ik zou gewis groot gewor<br />
den zijn , had niet een heillooze verliefde gril<br />
mijn fortuin omver gefmeten. Ik wierd verzot op<br />
eene kleene boeren deern van. deze ftreek. Ach,<br />
ongelukkigen dag ! toen ik haar voor de eerfte<br />
keer zag. Mijn kop raakte geheel op hol. Zoo<br />
dat ik vermetel genoeg was om haar in ftilte te<br />
trouwen; in ftilte, zeg ik, om dat alle die rijke<br />
lieden geene gehuwde bedienden hebben willen;<br />
ongetwijfeld voorzien zij dat het huwelijk Hechts<br />
brave menfchen armoedig maakt, bf liever willen<br />
zij geene gehuwde lieden in dienst hebben, om<br />
dat zij van een vrijgezel alle uuren van den dag<br />
en nacht beter kunnen vorderen te gaan, waar<br />
zij hem willen heen .zenden.<br />
Mijn
*54 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Mijn misftap wierd al fpoedig rugfbaar; ik kon<br />
dezelve niet lang verborgen houden. Mijn eigen<br />
drift verried mij, en ik wierd fchielijker buiten de<br />
deur gezet, dan men een fchurk of dief zoude<br />
gedaan hebben. Ik nam met mijne vrouw de wijk<br />
naar dezelfde plaats, daar ik kennis aan haar had<br />
gekregen; het hart fteeds blakende van mijne ver-<br />
wenschte liefde, zonder te bedenken dat de har-<br />
telijkfte liefkozingen, en de fterkfte drift geen ftuk<br />
brood te huis brengen. Maar toen ter tijd meende<br />
ik indedaad dat ik van liefde kon leven, en dat<br />
ik in de wereld niets anders behoefde, dan de<br />
ftreeling'en en liefkozingen mijner vrouwe. Mijn<br />
vrouw ging zwanger, en ik bezat in eigendom<br />
geen draad linnen, om het kind dat ter wereld<br />
moest komen te bakeren. O welk een wreed en<br />
gevaarlijk ding is de liefde, heb ik naderhand<br />
menigmaal uitgeroepen! Ik verwekte het medelijden<br />
bij de lieden van die ftreek, men maakte mij kod-<br />
debeijer of bosch-waarder, men gaf mij een hut<br />
in dit bosch, als mede twee fnaphanen en een<br />
weitasch. Arme en ellendige kostwinning! Ik ben<br />
dagelijks op het pad om het wild, 't geen mij is<br />
toevertrouwt, te befchermen tegen ftroopers, en 't<br />
is niet dan met angst en zorg, dat ik het fom-<br />
tijds durve wagen voor mij zeiven een haas of<br />
hoen te fchieten, om niet van honger tc fterven.<br />
Mijn vrouw cn kind, die gedurende vier jaren,<br />
onder mijn gezicht een kwijnend leven leidden, zijn<br />
eia-
LUTHER'S MEISJE,, XLVIIÏ. HOOFDST. &$$<br />
eindelijk de eene na de andere van kommer en<br />
gebrek geftorven. Daar ik wat robuster was, heb<br />
ik beiden overleeft, maar 't zal niet lang duren,<br />
of ik zal bij haar in 't graf zijn. Neen, mijn<br />
heer, vervolgde hij met wat meer vuur, ik ben<br />
niet ter wereld gekomen om in 't midden der bos-<br />
fchen te leven. Mijne beftemming, zoo de liefde<br />
niet was tusfchen beiden gekomen, zou geweest<br />
zijn een financiers-plaats, en ontegenzeglijk zou ik<br />
daar in geflaagt hebben, want ik bezat eene won<br />
derbare gefchiktheid voor de rekenkunde, ook had<br />
ik reeds twee of drie foorten van nieuwe imposten<br />
uitgcdagt, doch welker pian's mij federd ontftolen<br />
zijn. Ik wil nogthans de weerbarstige fortuin een<br />
kans afzien, en mijn fnaphaan verwisfelen tegen<br />
een peil. Daar gij de vriend des opperpachters<br />
zijt, verzoek ik u, mij de plaats van commies te<br />
bezorgen, al moest ik flechts de mand torsfchen,<br />
daar men de zakken met geld in doet, wat zoude<br />
ik blijde zijn! ja, zie daar, dat beroep zou bij<br />
mij de voorkeur hebben boven het leven, 't welk<br />
ik in deze naare wildernis leidde. Mij dunkt ik<br />
ben geboren om in 't paleis van een financier te<br />
wonen; daar. ten minften, zou ik goud en zilver<br />
door de handen zien gaan, 't geen altoos ver-<br />
maaklijk is voor 't oog; en al zoude ik geen<br />
enkele duit van alle de zakken trekken, die ge-<br />
ftadig ontvangen en weder betaalt worden , zou<br />
ik ten minften rijke lieden te zien krijgen; daar<br />
in
S5Ó GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
in dezen oord, een gouden louis een onzichtbaar<br />
ftuk is.<br />
Vriend, zeide jezennemours, die in andere<br />
omftandighcden zou gelacbgen hebben om zulk ge-<br />
fnap, vriend, ik ben geen financier, en even min<br />
heb ik de gedagten om 'er naar te verlangen als<br />
om het te worden. Ik heb aan monval geen'<br />
vriend, en voorzeker zal ik nimmer uwen rug<br />
beladen met het gewigt der fpetie, welke gij zoo<br />
graag hoordt klinken. Dit kleed, het welk gij mij<br />
ziet aanhebben, en 't welk gij bewonderd om<br />
deszelfs gouden boordsel, dit kleed zelfs is mij<br />
haatlijk en lastig, ook meen ik mij 'er op ftaande<br />
voet van te ontdoen. Geef mij dat zedige ge<br />
waad, in het welke ik, voord-aan, mij zeiven<br />
onder de menigte wil verbergen, neem gij dit<br />
livcrei der weelde, zonder het minfte leedwezen<br />
fta ik het geerne aan u af.<br />
De koddebcijer kon naauwlijks gelooven 't geene<br />
hij hoorde; hij fprak en deed duizende uitfporig-<br />
heden, hij befchouwde het gefchenk als de voor<br />
bode van een fortuin, dat zich niet verwijderd<br />
had, dan om fpoedig tot hem wedertekeeren. Je<br />
zennemours zuchtte, terwijl de koddebeijer, uit<br />
gelaten van blijdfehap, zich in zijne uitzinnig<br />
heid, een verrukkelijk toekomende beloofde. Hij<br />
nam de ruiling aan, en een flegte pen verfnij-<br />
dende, zette hij zich aan 't fchrijven, als of<br />
hij reeds een post hadde aan het een of ander kan<br />
toor
LUTHER'S MEISJE , XLV1II. HOOFDST. 257<br />
toor of commies ware, bij een betaalmeester of<br />
ontvanger.<br />
Toen jezennemours, met een bedaard genoe<br />
gen, het gewaad des koddebeijers had aangetrok<br />
ken , nam hij een' pen op, fchreef een brief, en<br />
verzogt den verkleedden koddebeijer, denzelven<br />
behoorlijk aan 't adres te bezorgen. Vertrekkende<br />
zeide hij hem: gij bevind u ongelukkig aan deze<br />
vreedzame en ftille plaats, om dat gij 'er behoeftens<br />
hebt, welke misfchien met een weinig arbeid, ge<br />
makkelijk zouden tc vervullen zijn. Ga, zoek een<br />
anderen ftand, daar gij het beter kundt hebben,<br />
mogelijk zult gij ten eenigen tijde, aan deze hut<br />
komen klagen dat gij haar verliet. 'Er zijn kwel<br />
lingen , welke vrij fmertelijker zijn dan die uit<br />
behoefte fpruiten. Zeg aan haar, aan wie dezen<br />
brief gerigt is, (want uw kleed zal u welfprekend<br />
maken,) dat zij mij nimmer zal wederzien, maar<br />
dat mijn laatfte verzoek aan haar is, voor u te<br />
zorgen.<br />
De koddebeijer zag met verbaasdheid onzen wij<br />
zen vertrekken, zonder iets van diens zeggen te<br />
begrijpen. Bij zich zeiven dagt hij, de man is<br />
niet wel bij zijne zinnen. Mij een gegalonneerd<br />
kleed te geven voor een grooven pijen rok, waar<br />
lijk de man moet zot wezen.<br />
Hij begaf zich met haast op weg, om den brief<br />
te bezorgen, en daar hij meende zijn fortuin te<br />
gemoet te loopen, liep hij zoo rad als hij kon;<br />
R niw
258 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
terwijl jezennemours, ftandvastig bij zijn befluit %<br />
blijvende, zich van eene plaats verwijderde waar<br />
hij zijne fchaduw bemerkt had, Alle zijne ontwer<br />
pen beflonden thans enkel, om monval en flori<br />
monde te ontwijken. Met ongemeenen moed deed<br />
hij eenen moeilijken togt, en enkel de noodwen-<br />
digfle behoeftens voldoende, bezuinigde hij het<br />
weinige geld, 't welk hij geïukkïgïijk bij zich had,<br />
toen bij 't kasteel verliet. Alle de andere gefchen-<br />
ken van monval, gefchenken, welke in zijne<br />
oogen vergiftigt waren, liet hij zonder leedwezen<br />
achter en aan florimonde. Hoe verder hij zich<br />
van dat heilloos huis verwijderde , te meerder<br />
voelde hij zich ontlast, men zou gezegt hebben,<br />
dat, naarmate hij voortftapte, hij een zuiverer lucht<br />
inademde. Eindelijk vermoeid en afgemat van eenen<br />
langen marsch, die ettelijke dagen aan den anderen<br />
geduurd had, befloot hij in het eerfte vlek, daar<br />
hij zou aankomen, te blijven, en aldaar aan den<br />
eerften mensch, dien hij 'er mogt ontmoeten, aante-<br />
bieden, alles wat hij verrigten konde, enkel voor<br />
de kost en huisvesting.<br />
NEGEN EN VEERTIGSTE .HOOFDSTUK.<br />
|SJ"aauwlijks was jezennemours in dat vlek<br />
aangekomen, of zijn gezicht wierd getroffen, door<br />
eene
LUTHER'S MEISJE, XLIX. HOOEDST. 259<br />
ieerie geheele nieuwe vertooning: men was 'ar bezig<br />
de militie te ligten. Waar heen hij zijne oogen<br />
wendde, zag hij allerwegen bedrukte moeders, die<br />
hare kinderen in de armen drukten, als waren de<br />
zelve reeds dood , en die met afgrijzen het oorlog<br />
vervloekten. Hij zag 'er grijsaarts hunne neven<br />
omhelzen, en hoorde hen zeggen: nimmer zal ik<br />
u wederzien. Jezennemours, die de ge-<br />
fchiedenis der Lacedemoniers, der Grieken en der<br />
Romeinen had gelezen, verwonderde zich tranen te<br />
zien Horten op een tijd, dat men het kleed des<br />
krijgsmans ging aantrekken; doch zijne verwonde<br />
ring hield op, toen hij dngt, dat die aandoening<br />
natuurlijk was, om dat die rampzaligen aan hunne<br />
ricte hutten ontrukt cn gedwongen wierden, voor<br />
vijf ftuivers daags tc velde te trekken, om den<br />
dood te tarten zonder roem, en zondci deswegens<br />
meerder achting bij hunne medeburgers te verwer<br />
ven, dewijl al de eer befpaart bleef voor eenige<br />
opperhoofden, die in hunne perfonen geen meer<br />
verdiende hadden , cn wier wonden breed uitge-<br />
meeten wierden in de nieuwstijdingen, terwijl van<br />
den heldhaftigen dood eens geringen foldaats, niet<br />
een enkel woord gerept wierd.<br />
Een werver naderde intusfehen jezennemours,<br />
bekeek hem van ^t hoofd tot de voeten, beduidde<br />
hem vervolgens,' wat eer het was den koning te<br />
dienen, en deedt hem de fchoonde aanbiedingen.<br />
Daar ik vrij ben om zoodanigen dienst te kiezen<br />
R 2 als
2.6® GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
als mij meest behaagt, hernam jezennemours,<br />
zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik vooraf<br />
verfcheide andere beproeve, alvorens mij te bege<br />
ven in dien, welken gij mij aanbied. Ik zou nuttig<br />
kunnen zijn, zonder daarom zoo nuttig te wezen<br />
als gij; maar 't vaderland vordert niets, dan 't<br />
gene het kan bekomen zonder dwang.<br />
Toen hij 'savonds, vermoeid en afgemat van<br />
zijnen marsen , in een herberg zat uitterusten,<br />
kwam een goedaartig fterveling hem aan 't oor<br />
fluisteren, dat men bezig was eene famenzweering<br />
te beramen tegen zijne vrijheid, en dat men voor<br />
nemens was hem met geweld te ronfelen, of dat<br />
'men hem als een vlugteling zou aanklagen, en,<br />
als zoodanig, gevangen laten zetten, tot dat hij<br />
goedfehiks de cocarde en den fnaphaan aanname.<br />
Hebt gij, vroeg hem het edelmoedig mensch, hebt<br />
gij een getekend paspoort? Neen, hernam jezen<br />
nemours, ik meen 'er geen nodig te hebben, en<br />
heb nooit gedagt om mij van zulk een gefchrift te<br />
voorzien, dan als ik op reis ging... 't is immers het<br />
paspoort niet dat mij zal doen optrekken ? . . . Wel<br />
nu, zeide de ander, zonder fchuldig te zijn zal men<br />
bevinden dat gij iets ontbeert. Indien men u kwame<br />
ondertasten, zoudt gij gewis naar den kerker moeten.<br />
Pak in ftilte uwe biezen, geloof me, want daar gij<br />
jong, groot en welgemaakt zift, zWmen u dwingen<br />
uwe vrijheid en uw leven te verkoopen, ten einde<br />
u te leeren zes fchoten in een minuut te doen.<br />
Je-
LUTHER'S MEISJE, L. HOOFDST. 261<br />
Jezennemours omhelsde den braven man, die<br />
hem dezen goeden raad gaf. Hij maakte zich des<br />
nachts weg , en liep in eenen adem verfchèide<br />
mijlen af, het altoos langs paadjes houdende,<br />
welke hij niet kende; doch welke hem genadig<br />
van 't vlek verwijderden, overpeinzende fteeds bij'<br />
zich zclven wat te beginnen, om aan een ftuk<br />
brood te komen, waaf aan hij al fpoedig gebrek<br />
ftond te hebben.<br />
V I J F T I G S T E H O O F D S T U K .<br />
J~Jij bevond zich op de grenzen van het<br />
Franche comté, en bedenkende dat 'er in Frankrijk<br />
jefuiten, opera - meisjes en wervers waren, befloot<br />
hij zich te begeven naar het Switzers grondgebied,<br />
daar hij in korten tijd aankwam. Hij zette zich<br />
neder aan den voet eens eiks, op vrijen grond,<br />
alwaar de lucht aan zijne borst een ruimer adem<br />
haling fcheen te geven. Hier, zeide hij tot zich<br />
zeiven, hier heb ik geen geweld, geert list meer<br />
te vreezen. Afgemat van vermoeijing , viel hij<br />
ongevoelig in^Jlaap. 't Zou ongetwijvelt thans<br />
het juiste oogerolik zijn, om hem een fchoonen<br />
droom te doen droomen; dan, dewijl hij, noch<br />
anderen, die hem kenden, daar van iets melden,<br />
R 3 moe-
TMS. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
moeten wij. als gefchicdfchrijver zijns levens, eene<br />
naauwge/ettje getrouwheid in acht nemen.<br />
Onze vlugteling had in zijne beurs de Jaatfte<br />
kroon over van 't geld, dat hij bezeten had; hij<br />
was zonder befchermers, zonder vrienden, zonder<br />
ouders, en wist niet welk werk hij zoude aanvan<br />
gen. Alvorens hij in flaap gevallen was, had hij<br />
befloten boer te worden, dewijl dat beroep flechts<br />
handen vorderde , en hij hetzelve befchouwde als eene<br />
kostwinning, welke overal te vinden was. Daar, zeide<br />
hij, zal ik ten minften bevrijd zijn van eenen meester ,<br />
die misbruik maakt van mijne ligtgeloovigheid; en<br />
terwijl ik met mijne handen den akker vruchtbaar<br />
maak, zal niets mij beletten met mijne gedagten<br />
ten hemel te zweeven, en te peinzen over die<br />
groote wonderen, welke geftadig voor mijne oogen<br />
zullen zijn. Ik verkies dat werkzaam en bezig<br />
beroep, het welk men in de open lucht oeffentt<br />
ver boven.dat luije verdrietige leven, het welk<br />
meestal in een kamer gefleten word. Ik wil niet<br />
afhanglijk meer zijn van een mensch , maar van<br />
mijn eigen handen arbeid.<br />
Hij. had zich nedergelcgcn. aan den voet eens<br />
booms, wfeiks uitgebreide takken zijn hoofd over-<br />
fchaduwden. Daar fliep hij nogthans geruster dan<br />
dezen of genen geldwolf, die van de jicht ge<br />
kweld, nienigen nacht flaapeloos op het zuiverfte<br />
ederuons doorkermt.<br />
Een
LUTHER'S MEISJE, L. HOOFDST. 263<br />
Een oud man, die 't geluk had van nog gezond en<br />
frisch ie zijn, had niet ver van daar zijne woo<br />
ning. Volgens zijne gewoonte, nam hij alle dagen<br />
eene wandeling, en miste niet zijne boomen te<br />
bezoeken, wier groene bladen, zijn gezicht fteeds<br />
vervrolijkten. Hij zag in 't voorbij gaan jezen<br />
nemours, bleef aan diens voeten ftü ftaan, en<br />
ziende dat hij gerust lag te flaperi , befchomvde<br />
hij hem met aandagt. Hij wierd getroffen door<br />
de edele trekken zijns gelaats, 't welk hem be<br />
haaglijk voorkwam, fchoon de kleeding des flapers<br />
boersch en kaal was. Hij ftond bij zich zeiven te<br />
peinzen, wie toch die mensch zijn konde, wiens<br />
jeugd en innemend voorkomen zijne nieuwsgierigheid<br />
geftadig vermeerderden. Dusdanig is het karakter<br />
van een bedaagd en aandoenlijk mensch; alles wat<br />
jong is doet hem herdenken aan zijne kinderen,<br />
hij ziet dezelven in alles wat eenige overeenkomst<br />
heeft met hunne jaaren en wezenstrekken. Die<br />
grijsaart- bezat een hart, zoo als god het fchonk<br />
aan de menfchen in den tijd alvoorens zij 1<br />
boos wier<br />
den: hij had altoos dien wellust der ziele bemind,<br />
welke uit de liefdadigheid fpruit. Zijn leven was<br />
een voorbeeld van heldhaftigheid , van gedult en<br />
van zachtzinnigheid. Dapper burger, wanneer het<br />
vaderland moest verdedigt worden, getrouw vriend,<br />
teêrhartig vader, zich zeiven altoos gelijk, behoef<br />
de men flegts zijne wezenstrekken te befchouwen,<br />
*«4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
» zijne ziel heerschte. Op het eerde gezicht van<br />
*«n, nep men, ondanks zich zeiven, uit, welk<br />
goed eerwaardig man! — Hij verwijderde zich een<br />
wenng, toen hij bemerkte dat de mensch, dien<br />
h-J met zoo veel ernst befchouwde, begon wakker<br />
te worden; doch eene onbekende neiging, welke<br />
h*J met kon beteugelen, deedt hem niet ver van<br />
*«^ weder ffi, ft aan, en zonder gezien te konnen<br />
worden was hij nogthans in ftaat, door fde bla-<br />
Jeren heen, o P den genen te letten, voor wien<br />
l<br />
" J b e r e i d s e e n e<br />
genegenheid had opgevat.<br />
E E N E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Jezennemours, bij 't openen zijner oogen, her-<br />
>nnerde zich zijnen toeftand; hij loosde eene diepe<br />
*ucht zag om zich heen , er fproug i n eens<br />
overeind: eenige treden voorwaards gedaan hebben<br />
de, bleef hij weder ftil ft aan , e n b e w o n d c n, e<br />
alles wat hem omringde. De frisfche, lachgende<br />
en zuivere natuur, hernieuwde op zijne ziel haren '<br />
gewonen indruk. Een aantal vogels vereenigde<br />
hunne ftemmen, en ftreelden door een zoet lui<br />
dend gezang, zijn gehoor. De geur der bloemen,<br />
gehjk eenen welriekenden wierook door den damp<br />
i g verfpreid, fteeg ten hemel- als eene fcfaat-<br />
ting, door de aarde aan denzoen tcegebragt.<br />
De
LUTHER'S MEISJE, LI. HOOFÖST. Ü6§<br />
De zinnen verrukt door 't vreedzaam genot van<br />
dezen fchoonen oord, vergat jezennnemours<br />
voor een oogenblik zijn leed; hij geraakte in een<br />
ftil en droefgeestig gepeins; dan, daar de buiten<br />
lucht eetlust verwekt, vooral aan reizigers, , voegde<br />
deze gewaarwording, niet minder fterk dan alle de<br />
anderen, zich bij die, aan welken hij ten prooi<br />
was. Hij ftak de hand in'zijne beurs, welke hij<br />
zoo 'fchraal bevond, dat hij zich op zijn meest<br />
beiooven kon nog drie of vier malen daar voor<br />
te konnen doen. Als toen het oog latende wei<br />
den over de bebouwde akkers, welke bedekt<br />
waren met eenen rijken oogst, zeide hij bij zich<br />
zeiven, wat recht heb ik toch op al dat heil?<br />
wat heb ik tot nog toe verrigt, om deel te mogen<br />
hebben, aan de vruchten van den arbeidzamen<br />
landman? Hoe, terwijl zij in 't zweet hunnes<br />
aanfchijns arbeidden, om te voorzien, in de be-<br />
hoeftens der maatfehappij, fpilde ik mijn tijd in de<br />
verkeering met monval, en lag fchaamtel' os te<br />
flapen in de armen van florimonde! Tot hier<br />
toe, ben ik een nutteloos pak geweest voor de<br />
aarde, welke eiken mensch dringt tot werken, en<br />
van diens hand het teken van hare vruchtbaarheid<br />
afwagt. Hoe, de meesters van geheele rijken,<br />
aan het roer hunner ftaten gezeten, houden zich<br />
onvermoeid bezig met het heil, de rust, en den<br />
roem te verzekeren aan de volkeren, die hen zulks<br />
toevertrouwden. De talrijke burgerftand , bezielt<br />
R 5 met
£66" GESCHIEDENIS VAN. EEN<br />
met vlijt en ijver, benaarfligt zich in allen opzichte<br />
om aan de menigvuldige leden der maatfehappij het<br />
huisraad, de kleeding en dc fpijzen te bezorgen,<br />
welke zij benoodigt hebben. En ik, wat toch<br />
voer ik uit? . . . Wat zal ik zeggen aan den<br />
eerden man, dien ik mijnen dienst zal aanbieden,<br />
wanneer hij mij vraagt, wat werk verftaat gij?<br />
Ach! zoo ik oprecht wil handelen, moet ik hem<br />
antwoorden, ik verfta niets; want al mijn kennis<br />
beftaat flechts in eene kinderachtige wetenfehap; en<br />
nogthans zal ik zijne kinderen rijzen of riet zien<br />
vlechten, en uit hunne handen .dingen voor den<br />
dag zien komen, van te grooter waarde, naar<br />
mate dezelve daaglijksch voor de maatfehappij on<br />
ontbeerlijk zijn. j a, een kind zal mij, met alle<br />
mijne ijdele kennis, befchamen, en nog zal men<br />
mij fpaaren, wanneer men zich te vreden houdt<br />
met mij te beklagen, en de verachting mij niet<br />
vervolgt met het verwijt, dat ik het beftaan van<br />
anderen verllinde.<br />
Wat zal ondertusfehen dezen eerden ftap u moe<br />
ten kosten, trpsaart als gij zijt!... Om brood te<br />
vragen! ... En waarom zou ik daar niet om<br />
vragen? . . . 't zal flegts eene ruiling zijn tegen<br />
het gene ik daar voor zal aanbieden . . . fleekt<br />
'er fchande in zijn kost te verdienen? . . . Maar<br />
wanneer gij ontaarte harten aantreft, die den dienst<br />
der rampzaligen van de hand wijzen, die met hen<br />
knibbelen over het geringde loon, of die het juk<br />
zoo-
i68<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
lïeuning nodig! Wanneer ik de menigte vogelen<br />
hun voedsel z i e vinden, en de lucht hoor weer<br />
galmen van hun vrolijk gezang, treede ik met<br />
vertrouwen het pad des levens in. D e g r ó o t f i e<br />
kwalen mogen mij drukken, en evenwel zal ik u<br />
loven, verzekert dat ik mij daar in niet kan be<br />
zondigen. Zij, in wie ik het heil mijns levens<br />
meende gevonden te hebben, is verdwenen; na<br />
dezen ijsfelijken dag, welke ik mij moet getroos<br />
ten, zal ik met onderwerping alle anderen ontvan<br />
gen, waarmede het u zal behagen mij te bezoe<br />
ken. Gij weet, groote god, gij weet, hoe gij<br />
met ons moet handelen.<br />
TWEE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
't Was op deze wijze, dat jezennemours met<br />
het fterkfte vertrouwen, e n met het onwankelbaarst<br />
befluir, zich op weg begaf om eene kostwinning<br />
&<br />
Z O e k e n<br />
'<br />
H i<br />
i<br />
z a<br />
§ "aar het eerfte huis ;'om daar<br />
bij zich kon aanbieden. Naaulijks had hij eenige<br />
treden gedaan, of hij zag dien edelen grijsaarr,<br />
die hem te gémoet kwam, en eene vriendelijke<br />
band toereikte... .jongman, zeide deze, zoo geen<br />
zaak van aanbelang u noope, uwen weg fchielijk<br />
te vervorderen, z o© gij „ hier een weinig kundt<br />
op.
LUTHER'S MEISJE, LH. HOOFDST. 269<br />
ophouden , weigerd dan mijne aanbiedingen niet.<br />
Mijn huis is hier kort bij, blijf daar zoo lang<br />
tot dat wij wederzijds kennis gemaakt hebben.<br />
Meer zeg ik u niet. Mijnheer, hernam je<br />
zennemours. Ik zoek werk, deze handen zijn<br />
gefchikt voor den ruwften arbeid, voor'welken ik<br />
niets vorder dan 't gene ik verdien. Uwe edel<br />
moedigheid komt mij intusfchen zeer te ftade, acht<br />
bare grijsaart. Ik wil niets voor u achterhouden,<br />
voegde hij 'er bij, terwijl hij de hand drukte,<br />
welke hem was toegereikt, ik heb noch brood,<br />
noch vrienden , noch geld. Indien gij mij niet<br />
waart voorgekomen, zoude ik u aangefproken en<br />
dat gene aangeboden hebben, wat ik doen kan om<br />
mijn beftaan te winnen. Zoo "t fchijnt heeft het<br />
go de behaagt u hier te zenden, en u ten mijnen<br />
voordeele gefproken. God, hernam de oude man,<br />
is ongetwijvelt altoos de bewerker van alles goeds.<br />
Ik danke hem voor deze ontmoeting, en daar gij<br />
zoo veel vertrouwen in mij fteld, mag ik u gerust<br />
zeggen, dat ik reeds een uur lang getuigen ben<br />
geweest van alle uwe daden, ik heb a'les gehoord<br />
wat gij gefproken hebt. Wel nu, zeide jezen<br />
nemours, gij weet dan alles, zie daar mij dan<br />
zoodanig als ik ben. Ik fchaame mij niet over<br />
mijn ongeluk. Laten wij geen tijd verfpil-<br />
len, zeide de grijsaart; mijn gang is niet vlug<br />
meer, ik weet, de jeugd is hongerig, en ver<br />
langt, zoo als mij van mij zeiven heugt, geerne<br />
zij-
afé GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
zijnen honger te ffillen, onder 't ontbijt zullen<br />
wij malkahdërën nader fpreken.<br />
Jezennemours kwam met zijnen hospes in een<br />
huis, 't welk iets meer dan burgerlijk was. Ver-<br />
fcheide vakken van eenen gottifchen vorm, toon<br />
den dat het een ouderwets gebouw was. Dc ge<br />
bouwen van dien tijd hebben iet hechts en ftevigs,<br />
waar-uit men kan opmaken, welke de welgeflelt-<br />
heid als toen der burgerlieden was. Het lag op<br />
de helling van een heuvel die rijk bebouwt was.<br />
Alles ademde in die plaats de eenvoudigheid en<br />
die dierbare gulhartigheid , welke wij zoo wijslijk<br />
belachlijk gemaakt hebben. Het karakter van den<br />
huisheer deedt zich duidelijk bemerken in de huis<br />
bedienden. Onze reiziger behoefde zich geene der<br />
fpijzen bij voorkeur te laten voordienen, dewijl zijn<br />
honger dezelven alle even fmakelijk maakte. Het<br />
fcheen als of de heer van 't huis een oud vriend<br />
onthaalde, dien hij in langen niet had gezien; en<br />
men zoude gezegt hebben, dat hij de geheiligde<br />
rechten der herbergzaamheid in acht nam, zoo<br />
geëerbiedigt bij de ouden, bij wien dezelven eer<br />
der een wellust, dan een plicht fchijnen te zijn<br />
geweest.<br />
Ik wil den lezer niet langer onkundig laten,<br />
wegens den naam en ftaat eens mans, zo zeldfaam<br />
in onze eeuw. Men noemde hem mijnheer de<br />
c h a t e r b a u n e; hij 'was een Fransck officier, die den<br />
dienst verlaten had. Hij had zich voorheen in 't mili<br />
taire
LUTHER'S MEISJE, LIÏ. HOOFDST. 271<br />
tairc begeven, om dat dit het eenigfte beroep is,<br />
't welk door den Franfchen adel omhelst word.<br />
In dien ftand had hij zich niet te verwijten eene<br />
eenige keer de ftem der natuur gefmoort te hebben.<br />
Hij verzachtte alle de rampen van welke hij getui<br />
gen was, en belette, zoo veel hem mogelijk was,<br />
alle de ongeregeldheden van den foldaat; hij maakte<br />
zich gevreest bij den vijand, terwijl hij zich tevens<br />
bij denzelven bemind maakte. Eindelijk, hij wist<br />
de menschlijkheid te vereenigen met den plicht van<br />
zijnen eed.<br />
Zoodanig was de heer de chaterbaune, zijn<br />
lichaam was robuster geworden door de vermoeijin-<br />
gen van den krijg, en zijne grootmoedige ziel had<br />
nog een fterker kloekheid verkreegen. Hij had het<br />
tooneel des oorlogs bijna in alle plaatzen bijge<br />
woond, daar hetzelve gevoerd wierd, bedekt met<br />
wonden, na dat hij alle de regimenten om zoo te<br />
fpreeken, om zich, op nieuw had zien aanwer<br />
ven, was hij gekomen tot den ouderdom van ze<br />
ventig jaaren. Een kleen kruis, en een kleen jaar<br />
geld, waren het loon voor zijne lange en moeijelijke<br />
verrigtingen. De kruisorde ontving hij, maar zijn<br />
kleene jaargeld werd hem niet betaalt. Langen tijd<br />
bleef hij om hetzelve aanzoek doen, tot dat hij,<br />
eindelijk moede van met een verzoekfehrift bij alle<br />
kollegien rond te loopen, en zijn beklag te doen<br />
aan klerken, die hem trotfelijk met hunne pennen<br />
van de hand wezen, het befluit nam, de kost<br />
te
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
te zoeken bij eene oude zuster, die hem was<br />
overgebleven, die de rijke erfgename was van ver-<br />
fcheiden mans, die zij overleeft had. Deze wrek-<br />
kige zuster, had gedurende haar leven haar werk<br />
, gemaakt, die goederen, welke zij geërft had, ten<br />
•voordeeligfte aanteleggen: ondanks de vriendfchap,<br />
welke zij zeide, haren broeder toetedragen, en<br />
welke men hem met geene mogelijkheid kon wei<br />
geren, wilde zij hem niets afftaan, dan na haar<br />
overlijden; een tijdftip, 't welk zij beftemt had<br />
voor hare edelmoedigheid , en voor welke zij<br />
voor-af vorderde, dat men haar dankbaar zou<br />
de zijn.<br />
De dood pverviel haar eenigen tijd, na de aan<br />
komst hares N broeders. Daar zij geene kinderen<br />
naliet, gebeurde het dat de oude krijgsman, in<br />
ééns, rijk wierd. Hij betoonde het goed waardig<br />
te zijn, het welk hij bezat, door het goed ge<br />
bruik 't gene hij 'er van maakte. Zijne inkomden<br />
belteedde hij meestdeels aan tfübddruftigen, en<br />
de uitdeelende gerechtigheid, bezorgde aan ieder<br />
hunner het benoodigde deel. Het hoofd - kapitaal<br />
bleef onaangerocrt; hij bewaarde het voor zijnen<br />
zoon, die welhaast een perfoonadie ftaat te worden,<br />
in deze belangrijke en ware gefchiedenis.<br />
DRIE
LUTHER'S MEISJE, LUI. HOOFDST. 573<br />
DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Jezennemours nam na 't ontbijt eene fpade<br />
in de hand, en zwoer, dat hij geen ander be<br />
roep wilde aanvaarden dan dat, het welk in het<br />
werk zijner handen zou beftaan. Zie daar, zeide<br />
hij, gronden, welke vorderen ontgonnen te wor<br />
den , en waar toe geen pen gefchikt is. Ver-<br />
geefsch poogde men hem daar van aftetrekken; hij<br />
bleef ftandvastig bij zijn befluit van hovenier te<br />
willen worden, ook wilde hij de kost van 't huis<br />
niet aannemen dan op de voorwaarde, dat hij<br />
dezelve met zijner handenwerk zoude verdienen,<br />
zeggende, dat hij zich fchaamde zoo veel tijd<br />
doorgebragt en geen beroep geoeffent te hebben,<br />
welk het best de wroeging van zijn vorig leven<br />
kon bevreedigen.<br />
De heer de chaterbaune, die deze woorden<br />
hoorden in een' tijddip, dat jezennemours<br />
meende van niemand bemerkt te worden, gaf be<br />
vel hem zijn zin te laten volgen; hij eerbiedigde<br />
zijne wijze van denken, en wilde zich niet tegen<br />
zijne goede, voornemens verzetten. Jezennemours<br />
werd binnen korten tijd een hovenier, en iederen<br />
dag zag men hem al vroeg s'morgens, naar da{<br />
het jaargetijde zulks vorderde, den grond omfpjt-"<br />
6 ten,
174 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
ten, bezaijen, bepooten, beplanten, befproeijen,<br />
den hof harken, boomen enten of griffelen , hij<br />
fcheen 'er grootsch op als hij eenige falade of<br />
moeskruiden aanbragt, welke door zijne handen<br />
gezait, gepoot en begoten waren geworden.<br />
Jezennemours in de gefprekken, welke hij met<br />
den Heer de chaterbaune had, verhaalde hem<br />
met zijne gewoone eenvoudigheid, de gefchiedenis<br />
van zijn verblijf bij monval, verborg zelfs voor<br />
hem zijn geval niet met florimonde, en hoe<br />
hij het zijn plicht had gerekent, dat fchandelijk<br />
huis te ontvlieden. Een ander krijgsman zou hem<br />
in 't aangezicht uitgelachgen hebben; maai- de heer<br />
de chaterbaune achtte hem daarom te meer.<br />
Jezennemours had het geluk in zijnen gastheer<br />
aantetreffen, een oprecht en rondborstig man, die<br />
van aart deugdzaam , nauwkeurig maar niet te<br />
ftreng was. Jezennemours kwam volmaakt over<br />
een met dien waardigen man, en de dagen fchec-<br />
nen hem Hechts oogenblikken te zijn, welke hij<br />
vreesde dat te rasch zouden vervliegen.<br />
Ach! zeide hij bij zichzelven, ' zonder het beeld<br />
van fuzanna zou ik volmaakt gelukkig meenen te<br />
wezen; maar zij maakt mij verdrietig en ongeluk<br />
kig, nogthans zou ik zonder dat verfchrikkelijk en<br />
verfcheurend aandenken rampzaliger zijn. Hij durf<br />
de haren.naam niet te luid noemen, uit vrees van<br />
zijne nog fmeulende hartstocht weder optewekken;<br />
hij vermijdde zorgvuldig alles wat hem wegens haar<br />
in
LUTHER'S MEISJE, XLIII. HoornsT. 275<br />
in een verhaal kon wikkelen, 't welk hij alleen<br />
voor zich wilde houden. Dusdanig is het karak<br />
ter der ware liefde: zij fluit in het binnenfte van<br />
haar hart het aanbiddelijk beeld op, het welk<br />
haar geftadig voor de oogen zweeft, zij durft aan<br />
een ander hare gevoelens niet uiten, om dat zij<br />
'er mede is ingenomen en vreest, dat een ander<br />
hare meening niet verftaan zoude.<br />
Hij trachtte zijne gedagten van dat onderwerp<br />
aftetrekken, door het aantal bezigheden, welke hij<br />
met den grootfteu ijver verrigtte. Zijn gastheer,<br />
om hem te gemoet te komen, wees hem zijnen<br />
arbeid aan; want jezennemours bleef bjj zijn<br />
zeggen, dat hij de man niet was om zich fchan-<br />
delijk vettemesten op den grond van dat huis<br />
met lediggang, gelijk het gevogelte van het voor<br />
plein.<br />
Als hij den hof had in orde gebragE, begaf hij<br />
zich naar de naburige boerderijen, om aldaar de<br />
bevelen ter uitvoer te doeri brengen van den ouden<br />
man, die hem fomtijds derwaards verzelde. Hij<br />
maakte de rekeningen op, bragt alles op eenen<br />
regelmatigen voet, en door eene fchranderheid,<br />
welke hem eigen was, muntte hij uit in de konst<br />
van den land-arbeid te befturen. Zelfs zou hij het<br />
uitmuntend boek, bekend onder den tijtel van het<br />
bóeren-landhuis, met verfcheidc artijkels hebben<br />
kunnen vermeerderen.<br />
S ft Zijn
2^6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Zijn gelukkigen inborst, had hem al ten eerden<br />
een boezemvriend bezorgt, in den perfoon van den<br />
zoon des heeren van chaterbaun; een jongman<br />
van eene gevoelige ziel, en rijk in deugden, die,<br />
gedurende de laatfte oorlogen in Duitschland, de<br />
voetftappen volgde zijns vaders, en die zich even<br />
zeer onderfcheiden had door zijne dapperheid, als<br />
door de gelijkmatigheid van zijne zachte en ver<br />
plichtende ziel.<br />
Deze draalde niet zijne geheimfte gedagten hem<br />
toetevertrotivven. Ik verlangde een vriend te mogen<br />
hebben, zeide hij hem, en toen ik u gezien had,<br />
begreep ik dat gij de man waart dien ik zogt.<br />
Sedert zes maanden ben ik verëenigt aan eene gade,<br />
die ik aanbidde, ik zou de gelukkigile mensch<br />
zijn, maar mijne liefde gaat verzeld van een -on<br />
gelukkig lot. Ik heb eene vrouw ten deel gekre<br />
gen, die den eerbied waardig is van de ganfche<br />
wereld; maar zij heeft voor mij die hartelijke<br />
liefde niet, met welke ik haar,bemin. Zij heeft<br />
mij evenwel niet bedrogen, toen ik haar mijn hart<br />
en hand aanbood, antwoordde zij mij met die op<br />
rechtheid, welke zij in alles laat blijken:- mijn<br />
heer, ik heb achting voor u, ik del uwegleugden<br />
op hooge waarde, maar ik kan u die liêïde niet<br />
toedragen, welke tot de vereeniging van twee harten<br />
behoordt; een ander heeft die mij ingeboezemt;<br />
hij flierf op 't oogenblik dat mijn geluk, en ik<br />
durf zeggen, het zijne naderde, op het oogenblik,<br />
toen
LUTHER'S MEISJE, LHI. HOOFDST. 277<br />
toen een eerfte knoop den band ftond te leggen tot<br />
eene gelukzaligheid, welke ons toekwam. Ik draag<br />
aan zijne fchim de liefde toe, welke ik voor hem<br />
had; liever verkies ik met zijn beeld te leven,<br />
dan den grootften throon der wereld te beftijgerr;<br />
ik wil mijne fmert voeden, met mij geftadig den<br />
echtgenoot te herinneren dien ik verlooren heb.<br />
Hoe dikwijls deden deze verfchrikkelijke antwoor<br />
den mijne ziel wankelen, hoe menigmalen ver-<br />
wenschte ik een leven, het welk mij, zonder haar,<br />
hatelijk was. Hoe heb ik leggen kwijnen in tra<br />
nen, en in de fmerten der liefde. Ik, die alles<br />
te werk ftelde om haar hart te bezitten. Haar<br />
ftandvastig weigeren, zou mij in 't graf hebben<br />
ter nedergeftort; ik verviel geheel en al, ik was<br />
reeds ftervende van wanhoop, toen zij, op het<br />
herhaalde aanzoek mijns vaders, aan wien zij 't be<br />
houd van haar eer en leven fchuldig was, haar<br />
hand aan mij toeftond. Mijn vader omhelsde harp<br />
kniën, en bezwoer haar, bij zijne hooge jaren en<br />
bij zijne grijze haairen, mij niet ongelukkig te<br />
maken! hij bragt haar onder het oog , dat een<br />
fchim zoo veel getrouwheid niet vorderde. Zij liet<br />
zich door de tranen van den ouden man overwin<br />
nen, die zich toen aan hare voeten nederwierp;<br />
zij hief hem op, en fternde in haar huwelijk<br />
met mij.<br />
Zij liet geene gevoelens blijken welke zij in haar<br />
hart niet koesterde. Achting en, vriendfehap waren<br />
S 3 het
a7* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
hét alleen welke zij mij betoonde, en deze waren<br />
ook de eenige gevoelens welke zij mij belooft had,<br />
de eenigfte welke zij voor mij gewaar wierd. o<br />
Hoe dikwijls heb ik het lot benijd van die fchim,<br />
tot welke zij zoo veele diepe zuchten opzond, in<br />
de hevigfte oogenbükken mijner tederheid ! . . . .<br />
Dusdanig is de toeftand waar in ik mij gedompeld<br />
vinde. Ik bemin haar allerkrachtigst. Terwijl zij,<br />
in de plaats der liefde, enkel hare plichtmatige<br />
gevoelens feit: zij heeft alle deugden, maar in<br />
mijn oog ontbreekt haar de grootfte van alle, de<br />
liefde. Wat zeg ik, de liefde heerscht in haar<br />
hart, maar blaakt voor een' ander, en ik ben het<br />
niet, die die gevoelige en diep doorwondde ziel heb<br />
kunnen treffen Ach! hoe groot is mijn on<br />
geluk! ... Ik zie hare oogen geftadig bedaauwt<br />
met tranen! in mijne tegenwoordigheid, 't is waar,<br />
poogt zij te glimlachgen en mijn verdriet te lenigen \<br />
mij een bedaard en vriendelijk gelaat te vertoonen,'<br />
maar hare gemoedsbewegingen kunnen zich niet ver<br />
bergen. Zij ziet in mij altoos een vriend, en<br />
zoo gij wilt een echtgenoot, maar nooit een min<br />
naar. Ik kan haar niet van ondankbaarheid be-<br />
fehuldigen. Ik kan haar niet verwijten dat zij niet<br />
erkentelijk genoeg is. Ik kan alleen mij over mijn<br />
lot beklagen; dat lot is het, het welk haar on-<br />
verwinnelijk gehegt heeft aan die fchim, welke zij-<br />
betreurd. Inmiddels hoope ik dat de tijd de zuch<br />
ten zal fmooren, die eindelijk eens moeten ver<br />
min-
LUTHER'S MEISJE, LUI. HOOFDST. 479<br />
minderen. Alle hoop is in mijnen boezem nog niet<br />
opgegeven. Ik bemin te fterk om niet ten eenigen<br />
dage° bemind te worden; maar ik zie haar alle<br />
gelegenheden- aangrijpen, welke haar van mijn bed<br />
kunnen verwijderen. Zoo zeer als zij mij geerne<br />
ziet, om mij op de aandoenlijk de wijze blijken<br />
van'hare oprechte achting te geven, even zeer<br />
ontvliedt zij mij wanneer ik haar van mijne<br />
liefde fpreke.<br />
Eene onzer bloedverwanten heeft haar uitgenodigt,<br />
om zich wat te komen opbeuren aan haar huis,<br />
't welk vijfden mijlen van hier gelegen is; maar<br />
reeds zijn 'er vier ganfche maanden verloopen dat<br />
ik haar verwagt, zij koomt niet terug. Zij fchept<br />
behagen de zoetigheden eener afwezenbeid te fma-<br />
ken, C<br />
welke mij lastig valt en verflind. Duizend<br />
malen ftond ik op 't punt om naar haar toetevlie-<br />
gcn; eene tegendrijdige neiging heeft mij telkens<br />
wederhouden. Laten wij afwagten, zeide ik, dat<br />
zij van zelve terug kome. Laten wij haren wd<br />
niet weêrftreeven. Zal ik mijne fmerten gaan ver<br />
meerderen met haar te zien bloozen, op het zien<br />
van een man, dien zij fchijnt te willen ontwij<br />
ken?... Dat wij aan den tijd alles overlaten!...<br />
Ik blijve haar fteeds verwagten. Ik verga van<br />
verveeling en van ongeduld. . . . Zij komt niet<br />
terug! op 't uiten dezer laatfle woorden, leende<br />
hij op den fchouder van hem, tegen wien hij zijn<br />
leed uitboezemde. Jezennemours die, federt hij<br />
S 4<br />
ï n
£SÖ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
in dat huis was, de fterkfte pogingen deedt om<br />
de hartstocht eener liefde te verbergen, welke hem<br />
heimelijk wanhopend maakte, was naargeestig ge-<br />
worden en mijmerde altoos; hij kon iets aanhoo<br />
ren, zonder daar op iets te zeggen of te ant<br />
woorden. Zijn ganfche lichaam trilde. De open-<br />
hartige uitboezeming van zijnen vriend, trof hem<br />
geheel en al met veelerlei aandoeningen, aangenaam<br />
en fmertelijk tevens. Een zoo geweldigen fchok<br />
kon hij niet langer weerftaan; hij wilde van zijn<br />
kant zich insgelijks ontlasten, van iet gewigtigs<br />
dat hem drukte. Reeds drukte hij met kracht de<br />
handen zijnes nieuwen vriends, en hem aanziende,<br />
biggelde hem de tranen in de oogen: toen de heer<br />
de chaterbaun eensklaps binnen trad... vreugde,<br />
vreugde, mijne waarde kinderen! zoo lang mijne<br />
dochter afwezig was , kon ik dulden dat men<br />
eenïgzins droefgeestig ware; maar nu zij terug is<br />
gekomen, 't geen ik u kom aankondigen, moet hier<br />
niet dan vreugde en blijdfchap heerfchen!<br />
VIER EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
tiet tafereel, het welk de tijding door den ouden<br />
heer aangebragt, Opleverde, zou, om naar 't leven<br />
getroffen te worden, een ander penceel vcreisfchen<br />
dan het mijne, en is meer gefchikt om op het<br />
doek
LUTHER'S MEISJE, LIV. HOOFBST. a«<<br />
doek afgebeeld, dan op het papier befchreven te<br />
worden. De echtgenoot vergat al zijn verdriet, en<br />
vloog zijne gade te gemoet om haar te omhelzen.<br />
Jezennemours kwam langzaam achter hem aan<br />
treden; maar wat wierd 'er van hem, toen hij<br />
zijne fuzanna zag en herkende? Hij gaf een<br />
gil, ftrekte zijne handen naar haar uit, wierp<br />
zich in hare armen, en weenende op haren boe<br />
zem, gaf hij zich over aan de uitterfte vreugde.<br />
Dit alles gefchiedde zoo haastig, dat de getuigen<br />
zelv' 'er niets van gewaar wierden; maar van<br />
verbaastheid onbeweeglijk ftaan bleven. Wie kan<br />
den toeftand befchrijven van den achtbaren heet<br />
de chaterbaune, dien van zijn zoon, die nog<br />
met open armen ftaan bleef, en zijne oogen niet<br />
durfde liaan op die van zijnen vader, dan om 'er<br />
in te lezen, het gene hij nog niet kon ontwarren!<br />
dan, deze eerfte drift over zijnde, maakte fuzan<br />
na, die de ontroering van haren man zag, zich<br />
eensklaps los uit de armen van jezennemours,<br />
en -den een en anderen aanziende, riep zij uit,<br />
hemel!- wie van beiden is mijn echtgenoot? En<br />
gij, vader, toen gij mijne zwakheid aanzogt ten<br />
voordeele van uwen zoon, toen gij mijne hand<br />
eischte ter belooning uwer weldaden, toen ik u<br />
met tranen in mijne oogen het verhaal deedt van<br />
mijne rampen, toen ik voor uwe fmeekingen<br />
zwichtte, om u niet ten grave te doen dalen,<br />
toen verzekerde gij mij den dood van den eenigden<br />
S £ man,
afcs ' GESCHIEDENIS VAN ÏE^<br />
mandien ik bemin, en dien gij mij thans levend<br />
voor de oogen brengt, nu het geen tijd meer is?...<br />
waarom fprak uwe ongelukkige deugd tot een hart,<br />
dat uit erkentenis zich liet misleiden? waarom ben<br />
ik niet in 't graf, waar gij mij verzekerde dat die<br />
gene reeds begraven lag, wiens beeldtenis mij zoo<br />
veel ftrijds en wroegingen kostte. . v . 't Is ge<br />
daan! . . . Zij bedekte toen haar aangezicht, en<br />
liep bleek en wanhoopig heen, zander dat iemand<br />
hunner 't vermogen had om haar tegen te houden.<br />
Hoe! zeide eindelijk haar echtgenoot tegen je<br />
zennemours, na dat hij weder was bij geko<br />
men, hoe! zoudt, gij de gelukkige fterveling zijn,<br />
dien zij bemind, en voor wien haar hart het eerfte<br />
blaakte? zijt gij den mededinger, dien ik benijdde,<br />
fchoon ik meende dat [hij geftorven ware? Ach!<br />
gij zijt het . . . gij zijt het, ik twijfel 'er niet<br />
san. Wat kan 'er meer nodig zijn, gij hebt al<br />
het recht om mij wanhopig te maken.<br />
Neen, hernam jezennemours, met een flauwe<br />
ftem en nedergeflagen oogen; ik ben de man niet<br />
om uw hart met wanhoop te vervullen, 't Is het<br />
mijne dat door alle de fchigten der wanhoop ge-<br />
grieft word. ... Ga, ik zal alle de tooneelen,<br />
die voor mij bereid zijn, weten te ondergaan, zij<br />
zullen, ongetwijfelt, een einde maken van mijn<br />
leven. Ik was reeds tegen den dood bereid, maar<br />
«iet tegen dezen nieuwen fchok van 't noodlot.<br />
Wie kan ik befchuldigen van het onheil dat mij<br />
treft.
LUTHER'S MEISJE, LIV. HOOFDST. 283<br />
treft. Wie is dat fchrikkelijk, dat onbekend ver<br />
mogen, het welk den fpot drijft met onze geloften,<br />
met onze verlangens, met ons geluk? had ik dan<br />
niet genoeg geleden , met eenmaal fuzanna te<br />
Verliezen; moet ik haar wederzien om haar nog-<br />
lnaal kwijt te raken? Ik meende haar in 't graf<br />
te zijn, zij leeft, niet voor mij, maar voor een<br />
ander. Haar hart moge vrij het mijne roepen, ik<br />
bezef nogthans maar al te wel dat zij niet voor<br />
mij beftaat! Wel nu, dat zij leve, dat zij, in<br />
dien het mogelijk zij, gelukkig leve! ik .dank in<br />
middels den hemel haar het graf ontkomen te zien;<br />
dat zij voor een ander zij en mij vergete, indien<br />
haar aandenken aan mij, haar geluk een oogenblik<br />
ftoore. . . . En gij, goedhartig en edelmoedig<br />
grijsaart, vrees niets van de hevigheid mijner<br />
liefde, nimmer zal ik u reden geven tot berouw<br />
van mij gehuisvest te hebben; ik zal niets beftaan<br />
tegen de wetten der maatfehappij, niets tegen de<br />
verfchrikkelijke bevelen van het onherroeplijk nood<br />
lot. Zoo 't nodig zij, zal ik alles in mijn' boezem<br />
fmooren. Gij, derhalven, die den tijtel van echt<br />
genoot voerdt, een tijtel dien mij toekwam, maar<br />
welken de hemel mij ontnomen heeft, gij, die mij<br />
uwen vriend noemde, ga, ik zal uw vriend blij<br />
ven. Gebied over uwen geest, ik zal den mijnen<br />
bevelen... . Werkt mede tot mijne ontwerpen...<br />
nog maar weinige dagen, en misfchien zullen wij<br />
alle drie minder ongelukkig zijn.<br />
VIJF
«84 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
VIJF E N VIJTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Suzanna had zich fchielijk begeven naar het<br />
naaste vertrek. Zij had het gezicht niet kunnen<br />
verdragen van jezennemours, daar zij, helaas!<br />
zich zelve Defchuldigde hem ontrouw te zijn ge<br />
weest ; zijne tegenwoordigheid alleen was voor haar<br />
een fchrikkelijk verwijt. Men vergeeft zich<br />
alles, maar 'i gene men zich zelve niet kan ver*<br />
geven , is, zijn eigen onheil bewerkt te hebben.<br />
Zij had tegen haar eige, tegen hem gehandelt. Zij<br />
had de liefde beledigt, en haar eigen hart be-<br />
fchuldigde haar nog meer dan jezennemours haar<br />
zou hebben kunnen befchuldigen. Beiden even zeer<br />
.verbaast, kwam 't in hen niet op om te vragen,<br />
welke fchakel van gevallen hen weder bij eikande<br />
ren gebragt had, en 't was eerst na verfcheide<br />
ftomme tooneelen, dat zij deswegens eenig Jicht<br />
ontvingen.<br />
De heer de chaterbaune had zich aan 't hoofd<br />
bevonden van een voorpost in het kleene bosch,<br />
waar jezennemours die wreede roovers ontmoet<br />
had. Toen deze terug trokken, fleepten zij, be-<br />
halven hunnen prooi, nog eenigen te vooren ge-<br />
maakten buit mede. Zij rekende fuzanna geen<br />
zins voor het minfte ftuk van hunnen roof. Die<br />
woeste
LUTHER'S MEISJE, LV. HOOFDST. 485<br />
woeste tijgers hadden 'befloten nog dien zelfden<br />
avond met eikanderen om haar te dubbelen; doch<br />
eensklaps zagen zij zich omringt door eene talrijker<br />
bende dan de hunne: na eenen vrij hevigen te-<br />
gendand, wierden zij allen ter nedergefabeld. Su-<br />
zsanna wierd gevonden op het flagveld in zwijm,<br />
en half dood aan de zijde van eenen ter nederge-<br />
houwen husfaar. •— Deze bezwijming moet ten<br />
minften plaats gehad hebben zoo ik meene; en<br />
indien de lezer moede is zoo veele bezwijmingen in<br />
eiken roman aantetrefTen, in welke ieder perfonaadie<br />
fchijnt afgefproken te hebben op zijn beurt te be<br />
zwijmen , kan ik evenwel thans ter believing mijner<br />
lezers, een daad, die wezenlijk gebeurt is, niet met<br />
ftilzwijgen voorbijgaan. Dat zij zich zeiven Hechts<br />
in eene zoo verfchrikkelijke omftandigheid plaatzen,<br />
en vervolgens beilisfen of 't wel anders zijn konde.<br />
Men meende haar dood te zijn, en indien hare<br />
fraije leest en fchoone wezenstrekken, niet het groot-<br />
de verlangen verwekt hadden, om hare oogen voor 't<br />
licht weder geopend te zien, zou 'men haar ongetwij-<br />
felt onder de andere lijken , waarmede de grond als<br />
bezaait was, hebben laten blijven liggen, zoo ge<br />
lukkig is hét eene bevallige gedaante te hebben,<br />
welke bij alle gelegenheden veel uit doet,<br />
Naaulijks uit een zoo groot gevaar gered, zou<br />
de rampfpoedige fuzanna in een ander niet min<br />
ernstig gevaar hebben kunnen komen, zoo hare<br />
verlosfers geene Franfchen geweest waren, wier<br />
hop-
aS6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
hopman geene minder menschlijkheid dan dapperheid<br />
bezat; en dan zou het voor haar beter zijn ge<br />
weest, op de piaats dood te hebben blijven liggen.<br />
Zij zag zich met al die beleefdheid behandelen,<br />
Welke hare fexe toekomt. Zelfs nog alvorens zij<br />
wist op welke wijze zij in de handen van anderen<br />
was gekomen. Haar geval was zoo vreemd, dat<br />
het zelfs haar niet toeliet daar over te peinzen.<br />
Zij opende verwonderde oogen, en fcheen verbaast<br />
te ftaan dat zij nog leefde. De goedhartige officies<br />
fprak haar aan met de tederh rtigheid eens vaders,<br />
zette haar ter neder, troostte haar en bragt lang<br />
zamerhand de kalmte weder in haar gemoed. Toen<br />
zij 't gevaar vernomen had, 't welk zij was ont<br />
komen, fchepte zij ruimer adem; zij dankte god<br />
dat hij haar nog meerder dan bet leven had doen<br />
behouden! Maar de nagedagten verfpreidden een<br />
afgrijslijk en zorglijk licht over haren verbazenden<br />
rampfpoed. Zij eischte jezennemours weder;<br />
zij riep hem; zij verviel tot de fterkfte vervoerin<br />
gen van wanhoop en van droefheid. Waar is hij,<br />
zeide zij, waar toch is hij? Gij hebt niets ver-<br />
rigt met het redden van mijn leven; gij moet mij<br />
mijnen minnaar weder bezorgen; hij was bij mij;<br />
red hem! Liever wil ik fterven dan het leven ge-<br />
Bieten , indien hij hetzelve moet misfen. Men<br />
fchaarde zich om haar heen; men ontving van<br />
haar alle mogelijke 'ophelderingen ; maar verre van<br />
te kunnen zeggen, naar weiken kant men hem<br />
moesf.
LUTHER'S MEISJE, LVI. HOOFDST. a$?<br />
moest zoeken, wist de ongelukkige zelve niet waar<br />
zij zich bevond en van waar zij kwam.<br />
ZES EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
De edelmoedigheid van hare veiiosfers putte<br />
zich uit in vergeeffche wenfchen; 't geklag van<br />
eene minnares verandert niets aan den loop des<br />
oorlogs. Men was al ipoedig genoodzaakt eenen<br />
anderen weg inteflaan, dan dien zij zouden verko<br />
ren hebben. De zoon van den heer de c ha ter-<br />
baun bragt aan zijn vader bevel om aftetrekken;<br />
het geflagen leger drong zich digter in een. 't Was<br />
een dier aftogten, bij welke men honderd mijlen<br />
ver terug trekt. Suzanna was verplicht het op<br />
perhoofd harer verlosftrs te volgen; dan eens was<br />
zij genoodzaakt te paard te Hijgen, dan eens zich<br />
van een rosbaar te bedienen. De oude krijgslieden<br />
waren over zulk eenen aftogt niet te vreden. Zij<br />
beklaagden zich, dat de misllag van een oogenblik<br />
zoo veele behaalde voordeden in eens vruchteloos<br />
maakte. Zij konden zich niet weerhouden te zuch<br />
ten over zoo veele groote verrichtingen, die thans<br />
niets nuttigs hadden voortgebragt, en dat hunne<br />
dapperheid tot niets was dienstig geweest.<br />
Op de aankomst ftond de zoon in 't eerst Ver<br />
baast, eene vrouw al weenende zijn vader te zien<br />
vol-
s88 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
volgen, in 't midden van 't gewoel en 't gedruis<br />
eens legers. Hij durfde niet vragen wie zij ware;<br />
doch hij gevoelde zich fterk getroffen, hij had haar<br />
maar even gezien en was reeds fmoorlijk verheft;<br />
eenigen tijd meende hij enkel het voorbeeld van<br />
menschlievenheid te volgen, waar in zijn vader hem<br />
voorging; en hij handelde reeds als een vuurig<br />
minnaar.<br />
Suzanna, in 't midden van het tros eens ver-<br />
ftrooiden legers, bleef nogthans een voorwerp .van<br />
oplettenheid; men droeg eerbiediglijk zorge voor<br />
haar. Door hare goedaartigheid en zachtzinnigheid,<br />
nam zij allen de genen kj, die haar omringden;<br />
en ik weet niet welk eene edele droefgeestigheid,<br />
haar' de harten won van den foldaat. Maar de<br />
zoon van den heer de chaterbaun, ijveriger dan<br />
alle de andere officieren, fcheen dezulken van haar<br />
te verwijderen, die geerne in 't vertrouwen zouden<br />
geweest zijn van haare mistroostigheid.<br />
Zij had met weinige woorden een verflag gegeven<br />
van haar wedervaren, en dewijl de toon der waar<br />
heid , die. toon , welke niet ligt is natebootzen,<br />
daar in gepaart ging met dat eenvoudige, het welk<br />
treft, had de heer de charerbaune befloten<br />
haar tot vader te verdrekken , haar eerst in<br />
Frankrijk' te brengen, en vervolgens haar naar<br />
Switzerland te geleiden bij hare bloedverwante, zoo<br />
haast de gelegenheid daar toe zou gimftig wezen.
LUTHER'S MEISJE, LVII. HOOFDST. 2S9<br />
ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
heer de chaterbaune had vele vijanden<br />
niet ouder de zulken die hij dagelijks met 200 veel<br />
dapperheid en voorfpoed beftreed, maar van die be-<br />
nijders, welke niet zeldfaam gevonden worden onder<br />
krijgslieden, en in een beroep, waar in de menig<br />
vuldige rangen en het aantal lauweren, geen voet<br />
fcheenen te moeten geven aan deze laage hartstocht,<br />
't Is waar, men had hem dikwijls zijne gedagten<br />
vrij uit hooren zeggen over zekere bewegingen,<br />
welke hem mishaagden. Dan, daar die bewegin<br />
gen regelregt aanliepen tegen de veiligheid van<br />
't vaderland, had hij, als een goed burger, zich<br />
niet kunnen weerhouden , zijn gevoelen aan den<br />
dag te leggen, om dat 'er te veel aan gelegen<br />
was, en >v<br />
dergelijke misflageh het binnenfte van 't<br />
koningrijk blootftelden aan het zwaard des vijands.<br />
Hij was ftreng in zijne verachting jegens lieden,<br />
die het verlies kunnende voorkomen, zulks niet<br />
doen om dat zij hovelingen zijn alvorens burgers<br />
te wezen. Hij had zich 'deswegens met die rond-<br />
borftigheid en vrijheid uitgelaten, als een man van<br />
zijn beroep, jaren en ondervinding voegde. Zijne<br />
benijders waren niet zoo dra onderrigt van zijne<br />
gezegdens, of zij ftelden alles te werk om hem<br />
T te
spa GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
te doen tuimelen. De heer de chaterbaune,<br />
die de vriend was van waarheid en eere, kon van<br />
zich niet verkrijgen te loochenen, het gene hij<br />
eenmaal gezegt had! 't was zijn geluk dat hij<br />
vrij raakte met eene afdanking. Zijn zoon, ge-<br />
belgt over deze onrechtvaardigheid, verzogt zijn<br />
ontflag, en volgde zijn vader naar de ftreek waar<br />
deze de ftilte en rust ging zoeken. Zijn bloed<br />
niet meer kunnende ftorten voor zijn vaderland,<br />
hield hij niet op de rampen daar van te beweenen,<br />
om dat hij hetzelve tederlijk beminde.<br />
Een optimist (*~) die alles gade flaat , zal m<br />
den draad van elke gebeurtenis, de werking van een<br />
onvermijdelijk noodlot' trachten te vinden. Hij zal<br />
niet in gebreken blijven te Hellen, dat het vol-<br />
ftrekt en noodzaaklijk was dat de beide Switfers,<br />
den ftrijd voerden voor een vreemd vorst in een<br />
vreemd land, hij zal zijne onwederfpreeklijke re<br />
den gronden op de redding van fuzanna, welke<br />
redding niet kon gefchieden dan door de edelmoe<br />
dige hulp van die ftrijders, eene redding, waar<br />
- aan<br />
(*) Een optimist is de aanklever van liet gavoelen dier wijsgeeren,<br />
die ftellen, dat deze wereld de best mogelijke is, welke god heeft<br />
konnen fchepptn. Vader mallebranche en vooral leibnitz,<br />
hebben veel toegebragt om dat gevoelen aanneemiljk te maken. ,%eï<br />
beste dichtfluk van pope, is ter beweering vau dat ftelzel ingerigt,<br />
men zie zijne proeve over den mensch.<br />
(Vertaler.)
LUTHER'S MEISJE, LVII. HOOFDST. 20i<br />
aan de ontmoeting van jezennemours verknogt<br />
was; en dus voortredeneerende zou hij bewijzen<br />
of m eenen te bewijzen, dat het gerie wij toeval*<br />
ligheden noemen, niet anders zijn dan fchakels,<br />
waar aan de gelukkigfte gebeurtenisfen des mcn-<br />
fchelijken levens verbonden zijn. Dat het verborgen<br />
mengzel van goed en kwaad, faamgefteld is uit eeri<br />
onverbreekbaar famenwecfzel, en dat in dit ftelzel<br />
't vermaak en de fmert aan malkanderen grenzen,<br />
fchoon van malkanderen afgezondert. — Maar ik,<br />
die enkel poog een verhaal te geven van 't gebeur<br />
de, laat het over aan de zulken, die 'er lust in<br />
hebben, dien afgrond te peilen, waar ik met mijn<br />
zwak en duizelig hoofd niet bij kan. Mijne hersfens<br />
zijn voor 't doorgronden van zulke dieptens niet<br />
gefchikt, des zal ik mij enkel bepalen tot het<br />
verhaal van het vervolg dezer gevallen.<br />
Suzanna, in 't huis gebragt van een zoo<br />
goeddaadig man en die haar ten vader ftrekte, zon<br />
der haar het gewigt der weldaad te doen gevoelen,<br />
kon met geen ongunftig oog den zoon befchouwen<br />
van hem, aan wien zij het behoud van haar le<br />
ven en eer verfchuldigt was. Ik ben zelfs bijna<br />
zeker dat dc lezer, ten minften zoo hij niet tot<br />
het oude gcflacht behoord en overdreven is in de<br />
greijidbeginzels van deugd, het haaf om zoo te<br />
fpreken zoude vergeven hebben, indien ik gezegt had<br />
dat zij voor den zoon van haren weldoener die zoort<br />
van erkentenis had opgevat, welke geene liefde<br />
T % la,
apa. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
is, maar tot liefde leid. Jong, beminlijk, ver<br />
plichtende, altoos gedienstig, haar voorkomende in<br />
hare verlangens, eerbiedig en ijverig, moest men<br />
fuzanna wezen om hem tot echtgenoot te wei<br />
geren. Maar hoe kwam het dan dat hij evenwel<br />
haar echtgenoot wierd? Hoe wist hij haar van het<br />
vast befluit, het welk zij genomen had om de fchim<br />
van jezennemours getrouw te blijven, aftebren-<br />
gen? Want zij hield' reeds voor zeker dat hij niet<br />
meer beftond. Zij beweende hem in de ftilte des<br />
nachts, en onder de vreugde der aangenaamfte<br />
feesten. Een weinig geduld, en ik zïtl 'er meer<br />
van zeggen; Men zal zien dat de treurige fu<br />
zanna met hare hand aan hem afteftaan, enkel<br />
gehoorzaamde'aan de erkentelijkheid, wier ftem van<br />
zoo veel vermogen is op regtfchapen harten. Men<br />
zal zien dat deze weigeringen geene gemaakte<br />
plooijen waren, en wat al bittere traanen zij<br />
ftortte,. alvorens zij onwillens zwichtte voor de<br />
vuurige fmeekingen eener vereenigde deugdzame<br />
familie.<br />
Thans geheel wanhopig van haar woord te heb<br />
ben gegeven aan een' ander' dan jezennemours,<br />
beleed zij openlijk hare fout, welke zij een' mis<br />
daad noemde. Wat zeg ik, zij durfde zich voor<br />
haren echtgenoot fchwldig verklaren; zij vergat de<br />
heilige huwelijks - eeden, om zich enkel die dei-<br />
liefde te herinneren, 't Was in deze oogenblikken<br />
van ontroering, van droefheid en van angst, waar<br />
in
LUTHER'S MEISJE, LVIII. HOOFDST. 293<br />
in alle de tederheid eener doorgriefde minnares zich<br />
welfpreekend deedt hooren, dat jezennemours<br />
eene nieuwe fterktc van ziel nodig had om zijn<br />
hart, en fuzanna te beftrijden. Hij fmoorde zijne<br />
zuchten, bedwong zijn gelaat, behaalde eene fmer-<br />
telijke zegepraal over zichzelven, zogt de eenzaam<br />
heid , daar hij tot zichzelven alles zeide, wat de<br />
rede .te vergcefsch tegen de droefheid inbrengt;<br />
aldaar wierd zijn wond dieper, en ontftak zelfs<br />
door het gene hij aanwendde om dezelve te heelen.<br />
J=I ri n ra.__.ci— n __ rw^a.—ra<br />
yro"—"O"—"cr—xy—x-r—xzr—xzr—TD-—xy—xzr—xz>—nU<br />
A G T E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Op zekeren dag, verraste de grijsaart hem ge<br />
heel verzonken in een droevig gepeins, met het<br />
hoofd verdrietig lenende tegen een ouden eik. . . .<br />
Mijn kind, zeide hij hem, hem uit die houding<br />
opwekkende, en de hand hem' op den fchouder<br />
leggende, mijn kind, uwe fmerten zijn de mijne;<br />
ik meende, bij mangel aan geluk, u ten minften de<br />
rust te bezorgen ; dan, daar eene onzichtbare<br />
hand fchijnt dezelve van u afteweeren, dewijl 'er<br />
niets voor u overblijft dan te kampen in 't midden<br />
dier hartstochten, welke zich zoo zeldfaam door<br />
onze pogingen laten onderbrengen, wat toch - valt<br />
'pr te deen, mijn treurige vriend, wat andèrs dan<br />
te zegepralen? De overwinning is niet twijfelachtig<br />
T 3 meer
£94 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
meer, wanneer men hët zich tot eene vaste ge*<br />
woonte heeft gemaakt, alle krachten te beproeven<br />
die men bezit. Ik zie te klaar dat de mensch<br />
enkel op de aarde geplaatst wierd, om geftadig<br />
hard tc kampen; men heeft bij aanhoudendheid<br />
eenen onzichtbaren vijand te weerdreeven, die alle<br />
mogelijke gedaantens aanneemt om ons aan hem te<br />
onderwerpen. Gelukkig hij, die zich inwendig het<br />
genoegen kan verfchaffen van te zegepralen! Hoe<br />
grooter de poging, te hooger vocld hij zich bo<br />
ven zichzelven verheven, en te grooter wezen is<br />
hij in zijne eigene oogen geworden. Ik weet te<br />
wel hoe zwaar het valt zich met-dien ftoïcijnfchcn<br />
moed te wapenen, vooral in de jaren wanneer het<br />
hart lijd aan de behoefte van bemind te zijn.<br />
Mijn vriend, ik heb even als gij de folteringen<br />
van eene ongelukkige liefde ondergaan, Wat zeg<br />
ik! ik ben honderdmalen meer te beklagen geweest,<br />
Ik bezat eene echtgenoote die ik aanbad, zij was<br />
mijne liefde ongetrouw, Zij omhelsde mij, maar<br />
*t was om mij te verraden. Hare trouwelooze<br />
liefde befluierde hare dubbelhartigheid; haar hart<br />
fcheen voor mij te zijn , terwijl het voor<br />
een' ander blaakte ; door eenen verleider medege-<br />
fleept, fchaamde zij zich niet een man tc verlaten,<br />
die geen argwaan voedende, haar oprechtelijk ber<br />
minde en haar zpu hebben blijven beminnen; om<br />
den dolk mij te dieper in 't hart te duwen, nam<br />
'ê] het kind mede, welk het eerfte pand mijner
LUTHER'S MEISJE, LVÏII. HOOFDST. 2.95<br />
liefde was, en 't welk ik had voorgenomen zelv'<br />
optebrengen. Wat al gene lichten s beloofde ik mij<br />
niet van die opvoeding, van welke ik de fchets<br />
ontworpen had, met de innigfte vreugde en met<br />
het grootfte genoegen 't welk ik ooit (maakte. Het<br />
kind had bereids die jaren bereikt, waarin het ver<br />
ftand van een meisje, 't welk gemeenlijk vroeger<br />
rijp is, de voorwerpen om haar heen onderfcheid,<br />
en door hare eenvoudigheid dezelve treffender maakt.<br />
In dien bemhmelijken ouderdom werd zij mij ont<br />
nomen. 0 God, hoe zwaar trof mij die (lag! zij<br />
was moeder, en dagt niet aan 't har: eens vaders,<br />
het welk zij nogthans had behooren te kennen.<br />
Gelukkig evenwel dat zij mij ten minden dezen<br />
zoon liet, dien zoon, die uw medeminnaar en<br />
uw vriend is. Ik heb hem nooit van zijne moe<br />
der gefproken, dan als van eene afgeftorvene; en<br />
alle gefprekken over dat onderwerp vermijdende,<br />
heb ik geftadig mijne fchande, mijn leed en mijne<br />
zuchten in mijn eigen boezem opgekropt. . . .<br />
Doch, kom met mij, voegde hij ?<br />
er bij, ik zal<br />
aan u vertoonen, wat ik voor de geheele wereld<br />
heb verborgen gehouden; 't is in een hart, zoo<br />
ongelukkig als het uwe, dat ik mijne zuchten wil<br />
uitboezemen, gij zult ze ten minften verdaan, en<br />
misfchien zullen wij, met famen te weenen, eenigen<br />
wellust fmaken.<br />
Na dit zeggen,, nam hij jezennemours bij de<br />
hand, en naar huis terug keerende, bragt hij hem<br />
X 4 aan
«96 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
aan eene kleene deur, die achter het tapijt van<br />
zijne (kapkamer verborgen was. Tree binnen,<br />
zeide hij, dit is het eenige vertrekje daar ik in<br />
vrijheid- kan tranen ftorten. Befchouw dat portret,<br />
mij dunkt het fchijnt mij nog toetefpreken; deze<br />
zijn hare oogen, welke zich alleen op mij vestigen;<br />
dit 's de mond- die mij liefde gezworen had. . .<br />
Dit volmaakt welgelijkend rfbeeldzel, treft mij zoo<br />
menigmalen ik het op nieuw befchouwe. Zij is<br />
het, en verre van haar hare ontrouw' te verwij<br />
ten, roep ik haar dagelijks toe; ik ftrek mijne<br />
handen naar haar uit; ik eisch van haar eene doch<br />
ter weder; en weldra mijne oogen nederflaande,<br />
fidder ik voor haar beiden. . . . Groote god!<br />
riep dc goede oude man, zoudt gij toegedaan heb<br />
ben ... dat zij, van mij verwijderd, hare mis-<br />
ftap boette door ramp? zoudt gij gedult hebben<br />
dat mijne dochter vervallen ware tot eenen ellendigcn<br />
ftaat, of, 't geen erger is, tot fchande? Ach!<br />
de dood heeft mij te onpas gefpaart, terwijl ik<br />
zijne fiagen met onverfchilligheid trotzeerde.<br />
Jezennemours, die hem reeds niet meer hoor<br />
de, bevond zich in eenen onbefchrijflijken toeffand.<br />
Wat zie ik? riep hij, ondanks zich zei ven, uit;<br />
kan ik mijne oogen gelooven? ... 't Is flori<br />
monde; 't is zij zelve. Ach, mijnheer, hoe<br />
zeer hebben deze trekken mij getroffen! zie daar<br />
het ware afbeeldzel van haar die. . . . Hij fprak<br />
«leze woorden i» eene eerde vervoering, zonder te<br />
be-
LUTHER'S MEISJE, LVIII. HOOÏDST. %*>>{<br />
bedenken, welk een' fchrikkelijken flag bij dezen<br />
nandoenlijken vader toebragt: deze bleef een wijl<br />
als verflagen, en zonder een enkel woord te kun<br />
nen fpreken; maar zijne zinnen vergaderende, en<br />
eensklaps op jezennemours ftaarendc, las hij in<br />
deszelfs oogen wat hij verlangde te weten. Hij<br />
ondervroeg hem, zonder dat het den anderen mo<br />
gelijk was iets te zeggen, wegens den ouderdom<br />
en andere kleene bijzonderheden van florimonde;<br />
doch eenige ophelderingen bekomen hebbende, wel<br />
ke eenig licht in deze duistere zaak verfpreiddeu,<br />
vervolgde de grijsaart met eene ontroering vermengt<br />
met vrees, wellust en fmert. . . . Mijn waarde<br />
vriend! De hemel heeft misfchien nog inzichten<br />
met mij, hij heeft uwe gangen herwaards geleid,<br />
om het gewigt mijner rampen te verminderen. Uwe<br />
ziel is goed en aandoenlijk, zij zal medelijden heb<br />
ben met de loomheid mijnes ouderdoms , welke<br />
mij het gelukkig vermogen beneemt om mij te be<br />
geven waarheen ik graag zou willen zijn. Ik ver-<br />
wagt van u den uitflekendften dienst; om mij den-<br />
zelven te bewijzen, behoeft gij u flechts te fchikken<br />
naar een nieuwsgierig verlangen, het welk misfchien<br />
niet beredeneerd is, maar fterker bij mij heerscht<br />
dan ik kan uitdrukken. Ik wil heden voorgeven<br />
van op morgen met u te gaan naar een mijner<br />
boerderijen, dan , in ftcde van derwaards te<br />
trekken, zult gij mij bij florimonde brengen; ik<br />
tüoet dat meisje zien, ja, ik moet haar zieir<br />
T 5 't Zou
*t>8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
't Zou vruchteloos zijn mij daar van te willen<br />
afkeeren: een verward voorgevoel . . . alles wat<br />
gij in H werk zoudt willen ftellen, om mij dit-uit<br />
het hoofd te praten, zal mij niet weerhouden haar<br />
te gaan opnemen, het zij alleen of met u. Ik<br />
ga, 't zij ik eene fchaduw, eene beguicheling om-<br />
helze, zij is mij te waardig om zelfs haar fchim<br />
te kunnen weerftaan. Indien ik kwame te fterven<br />
alvorens haar te zien, zou ik niet vergenoegt ten<br />
grave, dalen. Ik zal, beter onderrigt of niet, vol_<br />
daan hebben aan het eenigfte verlangen dat mij nog"<br />
aanport. Laten wij ons haasten, de uurcn ver<br />
vliegen, een oogenblik toevens zou mij misfchien<br />
te duur kunnen te ftaan komen.<br />
Jezennemours kon niet bezefFen hoe een man<br />
van zulke hooge jaren, zoo fchielijk kon befluiten<br />
tot eenen dergelijken togt, en dat op zulke'zwakke<br />
aanduidingen. Hij bragt hem de vermoeijingen van<br />
de reis onder 't oog, den grooten afftand; doch<br />
hij begreep tevens, dat hij den wil van zijnen<br />
weldoener niet langer moest tegenftreeven, die zich<br />
nog eeniglijk (heelde met het denkbeeld, het welk'<br />
hij had opgevat. Jezennemours ftond een wijl<br />
in beraad, of hij den zoon zou bewegen pm door<br />
fmeekingen deszelfs vader van 't voornemen afte-<br />
brengen; maar bedenkende dat hij daar door het<br />
vertrouwen zou verraden van een' man, die hem<br />
had aanbevolen niets van het geheim te laten blij-<br />
ken, weerhield hij zich.<br />
NE-
LUTHER'S MEISJE, LIX. HOOFDST. S&<br />
N E G E N E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK,<br />
Suzanna durfde aan den heer de chaterbaune<br />
niet vragen naar de reden van de bedruktheid, wel<br />
ke over zijn ganfche gelaat heerschte, noch naar<br />
het doel van dit 200 haastig vertrek, het welk<br />
haar toefcheen iet ongemeens te beduiden. De eer<br />
waardige grijsaart, de aandoeningen van zijn hart<br />
imoorende, bediende zich voor het eerst van zijn<br />
leven van een' voorwendzel ter harer gerustftelling,<br />
dewijl hij niet anders konde. Bij 't affcheid om<br />
helsden zij allen eikanderen al weenende, zonder een<br />
enkel woord te konnen uiten. Het verlangen om<br />
ter beftemde plaatze te komen, deedt den ouden<br />
man ongemakken uitftaan, weike zelfs de derktte<br />
knapen zouden hebben doen klagen. Zij hadden<br />
voorgegeven een reis te zullen doen van drie we<br />
ken, om, zoo zij zeiden, eenige moeilijke zaken<br />
te regelen, en fommige bouwvallige woningen te<br />
doen herdeden. Suzanna en haar echtgenoot<br />
konden gemakkelijk bevroeden, dat men iets voor<br />
haar verborgen wilde houden, dan, de geheimen<br />
van eenen vader eerbiedigende, durfden zij zich niet<br />
verder uitlaten.<br />
De heer de chaterbaune dagt niet meer aan<br />
zijne hooge jaren, de ligfte en vaardigde rijtuigen<br />
werden, in weerwil van derzelver ongemakken, altoo»
ijoc GESCHIEDENIS VANEEN<br />
toos verkozen. Over weg fprak hij „iets anders<br />
dan van de treffende gelijkenis: hij bedankte je<br />
zennemours voor de genoeglijke hoop welke hij-<br />
hem had doen opvatten; hij omhelsde in verukking<br />
den vertroostenden fchijn, welke zijne verbeelding-<br />
bekoorde, en beklaagde zich de kortftondige rust,<br />
welke de vermoeidheid en nacht vorderden.<br />
Na eenige, dagen reïzens, befpeurde jezenne<br />
mours van verre het landhuis, daar hij zoo wel<br />
mede bekent was. Al zuchtende wees hij het aan<br />
den heer de chaterbaune, zie daar' een plaats<br />
zeide hij, waarheen ik mij zonder u nimmer zou<br />
de terug begeven hebben , en 't is eerst op dit<br />
oogenblik dat ik de vrijheid neem u zulks 'te ter-<br />
klaren, dat ik met weerzin aan uw verzoek vol<br />
deed, dan, daar gij 'er op bleef aandringen, liet<br />
s'k mij door u overhalen; weest thans wel te vre-<br />
den, wij zijn 'er. Nog niet, antwoordde de<br />
onverduldige man ; ik heb menigmaal onverzaagd<br />
den dood onder de oogen gezien, maar nu vrees<br />
ik dat hij mij overvalle. O! mijn waarde jezen<br />
nemours! mij dunkt ik voel hem naderen, en<br />
het flerfuur zal verfchrikkelijk voor mij zijn, indien<br />
ik vooraf het voorwerp niet te zien krijge, het<br />
Welk ik bemin. Groote god! gij weet waarom<br />
ik naar 't leven wenfche', tref mij met alle andere<br />
flagen, maar behoed mij voor dezen!<br />
Eene fchielijke rilling, eene ongemeene beroering '<br />
greep zijn ganfche lichaam aan. Jezennemours<br />
beef-
LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFDST. 30**<br />
beefde mede; toen zij aan 't huis gekomen wa-><br />
ren, vernamen zij dat monval, fints een maand,<br />
florimonde weder had naar Parijs gebragt, en<br />
dar dit landhuis thans door andere lieden bewoond<br />
wierd. Zonder zich een oogenblik optehouden,<br />
zonder eens uitterusten, wierd de reis voortgezet.<br />
Jezennemours bekommerde zich den ganfchen<br />
weg over, hij bekommerde zich over den goeden<br />
grijsaart, die hoe zwak en hoog van jaren niets<br />
ontzag, en geftadig meende niet fpoedig genoeg te<br />
Pa, ijs te zullen komen.<br />
Aan zijn kant was hij insgelijks ten prooi aan<br />
een menigte heimelijke beroeringen! Hij" ging naar<br />
een huis terug, het welk hem moest doen blozen;<br />
hij begaf zich weder onder 't oog van bedervers<br />
en yan verdorvene menfchen, van welken hij den<br />
uiterften afkeer had. Met welk een oog moest<br />
hij hen befchouwen? hoe zich in hunne tegen<br />
woordigheid gedragen? welk eene houding moest<br />
hij aannemen, bij 't leenen van den arm aan den<br />
heere de chaterbaune?<br />
ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
13ij hunne aankomst lachten de knechts, die aan<br />
de deur ftonden, eikanderen toe: ja, waarlijk hij<br />
is' 'i; 't is die fraije wijze man, die op een fchoo-<br />
neh
Jö4 GESCHIEDENIS VAN E::,<br />
ven morgen in ftilte aftrok. Jezennemours vmgaé<br />
naar florimonde, en dewijl men zeide dat &<br />
zij<br />
bij monval een vertrek had, liet hij zich terftond<br />
bij haar aandienen. Zij wierden aangekondigt, als<br />
een oud officier verzelt van een jong man, waar<br />
op zij binnen gelaten' werden.<br />
Alvorens eene affchildering te geven van het vol<br />
gende tafereel, moet ik zeggen, dat florimonde,<br />
alhoewel befchaamt over het losbandige leven, voor<br />
*f welk zij niet was opgebragt, nogthans de fterkte<br />
van geest niet gehad had om hetzelve te laten va<br />
ren. Geen mensch, die zich meer aanbood om<br />
haar te helpen ontkomen uit eenen afgrond, waar<br />
de beguicheling van 't vermaak niet doet denken<br />
om 'er zich uit te redden. Jezennemours was<br />
de eenige geweest, die op eene welmeenende wijze<br />
haar over haren ftaat had onderhouden, maar je<br />
zennemours was vertrokken. Alleen en we<br />
der aan zich zeiven overgelaten , had zij zich<br />
even zwak bevonden als te voren, het verleide<br />
lijke van een gemakïijk en ruim leven hield haar<br />
in de ftrikken verward, welke men haar fints haren<br />
vaderlijken ftaat, gefpannen had. Zij zugtte en<br />
weende in ftilte; zij betreurde jezennemours,<br />
zij bevond zich verachtelijk voor hem; zij befchul-<br />
digde zich zelve, maar zonder kracht genoeg te<br />
hebben om zich te onttrekken aan eene weelde, in<br />
welker midden zij zich bevond. Zij die het ver<br />
mogen der bekoring kennen, welke de weelde ver<br />
zelt,
LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFDST. 303,<br />
zelt, zullen gewis eerder geneigt zijn haar te be<br />
klagen dan te verachten: de deugd, die altoos in<br />
ftilte en in de middelmaat geleeft heeft, moge zich<br />
met recht tegen haar vergramme, maar weet juist<br />
niet altijd in welke omftandigheden de deugd kan<br />
geraken. 't Valt zoo moeilijk zich van hebbelijke<br />
behoeftens te ontdoen, wanneer men uit den beker<br />
van wellust heeft gedronken.<br />
Florimonde had maar pas het bed verlaten»<br />
Welk een treffend tooneel ! jezennemours ver-<br />
fcheen eensklaps voor haar! zij trad terug van<br />
verbaastheid. Hij was nogthans de voornaamfte<br />
perfonaadie niet. De eerwaardige grijaart, die on<br />
beweeglijk voor haar ftaat, haar ftijf aanziet, zijne<br />
armen wijd open houd, wiens ftilzwijgen enkel af<br />
gebroken word door tranen en fnikken, die grijsaart<br />
hield haren aandagt bezig. Zij meent in zijn ge<br />
laat eenige bekende trekken te ontdekken; dit ont<br />
rust haar, zij ontftelt, durft haar oog niet vestigen<br />
op het gelaat eens mans, wiens grijze lokken zijne<br />
eerwaardigheid vermeerderen. Zij verbleekt op de<br />
beweging van zijn gezicht, toen zij eensklaps de<br />
klank boorde dier ftemme, welke haar zoo gemeen<br />
zaam en aangenaam was geweest in haren kinder<br />
lijken ftaat, en welke thans haar, op een klagen-<br />
den toon, toeriep, cecilia, cecilia! kendt gij<br />
uwen vader niet? zij gaf een gil, en wierp zich<br />
aan de knikkende kniën van den grijsaart neder,<br />
dien zij thans herkende. Naauwlijks heeft de ouden<br />
man
S°4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
man krachts genoeg om zijne handen te brengen<br />
op de fchoüders zijner dochter; zijne beene rillen,<br />
men fchuift hem een ftoel onder 't lijf, hij laat<br />
'er.zich op nedervallen; maar helaas! om 'er nimmer<br />
weder van opteftaan. Ja, hij gaf den geest, de<br />
oogen gevestigt op zijne dochter; het eenigfle 't<br />
geen hij nog doen konde, was, haar flaauwlijk de<br />
hand te drukken. Jezennemours riep om hulp,<br />
terwijl florimonde uit eenen bangen boezem haren<br />
vader toeroept: vergeef mij, vergeef mij! daar<br />
zij zelve getroffen door ójf angfleu des doods, bij<br />
't zien fterven van den grijsaart, de fcherpfte uit<br />
gillingen van wanhoop laat volgen op het verfchrik-<br />
kelijkfte zwijgen der wroegingen en der inwendige<br />
droefheid. Vruchtelooze droefheid, onvermogenden<br />
bijfïand; de grijsaart, geheel överftelpt, gevoelde<br />
de zwakke veafkracht zijns levens bezwijken, on<br />
der dè hevigde aandoening zijner ziele; hij had<br />
nog een enkelen fnik te geven, en die fnik liet<br />
uit den mond eens ftervenden en liefhebbende vader<br />
zich mompelende hooren: cdcilia, mijne waarde<br />
cécilia!<br />
Monval, de onverwagte aankomst van jezenne<br />
mours vernomen hebbende, trad eensklaps met<br />
zijne gewone. houding de kamer in. Welk een<br />
fchouwfpel! De oude man met grijze hairen ziel<br />
togende in eene leningftoel, voor 't laatst flori<br />
monde aanziende, die voor hem nedergeknield<br />
liggende, insgelijks fcheen te fterven. Monval<br />
ho»r-
LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFOST. 305<br />
hoorde haar, die 't hem behaagt had op 't fchan-<br />
delijkst te verleiden, met eene benaauwde ftem<br />
uitroepen, vader, waarde vader! Hij* ziet haar<br />
met haren mond de befturven wangen drukken van<br />
den ouden man, als mede de koude handen, welke<br />
reeds in de haren begonden te verftijven. Jezen<br />
nemours, onbeweeglijk aanfehouwer van dit ver<br />
fchriklijk tooneel, als omringt van den blixem eens<br />
wrekenden gods, bedekte zijn aangezigt, doch<br />
waarop eene edele gramfchap begon te blaken, toen<br />
hij monval zag. Kom nader bij . . . kom nader<br />
bij, riep hij hem overluid toe, verlustig u met<br />
een oogenblik, het welk gij bereid hebt, befchouw<br />
het gelaat diens ongclukkigen vaders, waarop fchaam-<br />
te en droefheid, aan welke hij fterft, ftaan uit<br />
gedrukt; hij fterft verdrietiger over het wedervinden<br />
zijner dochter in de handen van een man als gij,<br />
, dan indien hij ze nimmer had mogen wedervinden.<br />
Barbaar! ga voort, zoo gij durft, in uwe fchan-<br />
delijke ontwerpen, ruk haar zoo gij durft van dat<br />
verftijfde lijk af, om haar te voeren in 't midden<br />
dier misdadige vermaken, bij welken gij u vleid<br />
uwe wroegingen te fmooren. Deze dringen, in<br />
weêrwil van uw zeiven, in uw hart door, zij<br />
befchuldigen u, zij verwijten u uw vorig gedrag.<br />
Monval, monval, meer dan eene ftem verheffen<br />
zich in dit oogenblik tegen u, tegen die valfche<br />
grondbeginzels, welke gij blindelings omhelsde, en<br />
deze is de eenigftc vader niet wiens geluk gij ver-<br />
V ' bit-
3©6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
bitterde, wiens boezem gij griefde, en dien gij<br />
met tranen van fmert ten- grave deedt dalen. Wee<br />
u! wee den genen die' een fchuldig leven leid!<br />
die zijn vermaak ftelt in ft bederven van de onfchuld<br />
en in 't verleiden der deugd. Wat toch doet zulk<br />
één anders dan de maatfehappij ontrusten, den<br />
vreede der ziele ftoren van hem, die al zijn ver<br />
trouwen ftelde in de lesfen van deugd en wijsheid,<br />
welke hij zijne kinderen.had ingeboezemt? Dit is<br />
de vrucht van het verachten der heiligde wetten.<br />
Ik, ik mede heb die wetten gefchonden; maar gij<br />
zijt het, die de ftrik had gefpannen, in welke ik<br />
mij liet vangen. Indien een knagend geweten mij<br />
thans vervolgt, bedenk hoe verfchrikkelijk de 'wroe<br />
gingen zullen wezen die op u wagten.<br />
EEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
N. zich aldus uitgelaten te hebben, keerde je<br />
zennemours den rug aan monval, die met een<br />
hangend hoofd ftond en niets antwoordde; hij durfde<br />
dat fchouwfpel noch aanzien noch ontwijken. Je<br />
zennemours vatte de handen van florimonde,<br />
die, als geheel buiten haar zelve aan de voeten van<br />
den grijsaart, overftelpt was van droefheid en fmert.<br />
Hij beurde haar een weinig op. Ongelukkige en<br />
tedergeliefde dochter van den besten der vaderen,<br />
zei-
LUTHER'S MEISJE, LXI. HOOFDST. 307<br />
aeide hij haar, vergeef, vergeef het mij, zoo ik<br />
u veroordeelde als medeplichtige van hem, die u<br />
verleidde; neen, gij waart enkel zijn flachtoffer!<br />
o florimonde, florimonde! ontwaak, ontwaak<br />
uit deze doodelijke fluimerïng, en daar ik op mij<br />
neem u alle troost toetebrengen, zoo verlaat u<br />
geheel op mij, wanneer het onwedert moet men<br />
zich zoeken te redden.<br />
Florimonde antwoordde enkel met fnikken;<br />
men had de grootfte moeite om haar van het lijk<br />
hares vaders aftefcheuren; zij befchuldigde den he<br />
mel haar ten zclven tijd den dood te weigeren.<br />
Bij tusfehenpozen riep zij overluid om denzelven en<br />
antwoordde niemand.<br />
Monval, in weêrwil van zijne grondbeginzels,<br />
trotsheid en ongevoeligheid, fcheen nooit zoo aan<br />
gedaan te zijn geweest. Het doodbleeke gelaat des<br />
grijsaarts fprak tot hem : ook gij zult fterven f hij<br />
las op dat onbeweeglijke en verflijfde wezen, de<br />
ganfche lijst zijner fnoode bedrijven; ftom en diep<br />
gewikkelt in zich zeiven fcheen hij als verfteend,<br />
zoo koel en ftijf was zijne houding.<br />
Jezennemours beijverde zich florimonde van<br />
daar te doen verhuizen, en het lijk hares vaders<br />
elders heen te voeren. Monval durfde zich daar<br />
niet tegen verzetten. Daar zijn huis buiten den<br />
flagtboom der ftad was gelegen, viel het jezen<br />
nemours gemakkelijk het lijk te laten overbren<br />
gen naar* een naburig huis, dat te huur ftond.<br />
V* Hij
308 GESCHIEDENIS VAN EER<br />
Hij bezorgde de begrafnis, cn had reeds met een<br />
priester de kosten van den uitvaart bedongen, toert<br />
zich het gerucht verfpreidde, men weet niet hoe,<br />
dat de overleden een protestant was. Een ijver<br />
zuchtig commisfaris kwam daarop beflag leggen op<br />
het lijk, het welk hij, na een verbaal proces,<br />
met zich nam, dewijl het elders moest begraven<br />
worden. Jeaennemours zuchtte over dit nieuwe<br />
tooneel, alle menfchen een gelijk recht hebbende<br />
op den gemeenen grond; want na hun overlijden<br />
houden hunne dwaze en razende twisten op. Zij<br />
liggen vreedzaam in 't graf, en de wreedfle vijan<br />
den rusten naast eikanderen; zou die rust niet het<br />
af beeldzei zijn van de . onverfchilligheid, welke zij<br />
als dan hebben, voor alles wat hen zoo driftig<br />
bezig hield gedurende den droom des levens? Maar<br />
zommige menfchen fcheppen behagen zelfs dan nog<br />
hunne broeders en evenmenfchen te vervolgen, wan<br />
neer deze niet meer zijn dan ftof en asfche.<br />
Jezennemours, geheel verzonken in diepe en<br />
treurige bedenkingen, toonde enkel medelijden met<br />
die ellendige gewoontens; hij deedt zijn best om<br />
florimonde tot bedaaren te brengen, en hare<br />
verbeelding afteleiden van die droevige oogenblik-<br />
ken, in welke men levendig fchijnt ten grave te<br />
dalen, met het beminde hart dat in 't graf word<br />
nedergelaten. Zijn eigen toeftand zelv eischte zich<br />
geheel aan zijne droefheid overtegeven, welke hij<br />
gedwongen was te ontveinzen; hij deedt de<br />
flerk-
LUTHER'S MEISJE, LXI. HOOFDST. 309<br />
fterktte pogingen op zich zeiven om niet uitte-<br />
barllen in zuchten en tranen. Hij meende dat hij<br />
dien waardigen vader meer dienst zou doen met<br />
deszelfs dochter niet te verlaten , dan met haar<br />
gelegenheid te geven om op zijn graf vruchteloos<br />
te kermen. Ween, zeide hij tegen florimonde,<br />
ween; verre van uwe traanen intehouden, wil ik<br />
de mijne 'er mede vermengen, dit 's eene hulde,<br />
V/eike wij den overleden grijsaart verfchuldigd zijn;<br />
maar wagt u den hemel te befchuldigen. Deze<br />
fchonk u de grootfte weldaden, gij hebt uwen<br />
vader wedergezien, daar gij niet op rekende; gij<br />
hebt tijd gehad om voor hem te blozen. Ga, hij<br />
was in zijne laatfte oogenblikken wel overtuigt van<br />
't gene in uw hart omging; ik heb hem vergenoegt<br />
zien fterven; hij is van blijdfehap geflikt, en in<br />
de vertedering met welke hij u aanfehouwde, las<br />
ik duidelijk alles wat hij u wilde zeggen. Geloof<br />
mij, hij heeft u aangezien als zijne dochter; inwen<br />
dig heeft hij u gezegend, zijne handen ftrekte hij<br />
tot u uit, ik heb zijn groot gemoed te wel ge-<br />
kent, om niet te kunnen gisfen wat hij dagt. Toen<br />
hij IJ wilde gaan opzoeken, gefchiedde zulks min<br />
der om u uwen ramp te verwijten, als om zijnen<br />
vaderlijken boezem voor u te openen en u te ver<br />
troosten. Hij wist dat de verleiding u aan uwe<br />
moeder onttrokken had in de jaaren uwer onfchuld.<br />
Hij wist dat uwe wroegingen altoos het afwijken<br />
van uwen plicht verzelt hadden; maar dat indien een<br />
V 3 rechte
3io GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
rechtfchapen hart zwak kan zijn, het zelve toch<br />
altoos het recht blijft behouden, om tot de deugd<br />
weder te keeren.<br />
TWEE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Eenige dagen daar na, gaf jezen n emours aan<br />
haar een verflag van alles, wat tusfchen hem en<br />
den heer de chaterbaune was voorgevallen; hoe<br />
dat zijne fuzanna de vrouw was geworden van<br />
haren broeder. Vervolgens befloot hij om terftond<br />
naar fuzanna terug te reizen. Florimonde, ten<br />
uitterften aangedaan over zoo veele in eenen zelfden<br />
tijd te famenlopende gebeurtenisfen, was zich zel<br />
ve niet meer. Overftelpt van droefheid, kon zij<br />
naaulijks. eenige woorden uitbrengen. Zij liet zich<br />
leiden zoo als men wilde: Het was eerst toen<br />
zij op reis en half weg waren, dat zij eensklaps<br />
tot baar zelve kwam als uit een diepen flaap ont<br />
wakende — jezennemours, jezennemours,<br />
• waar voerdt gij mij heen? waar ben ik? wat is<br />
'er van mijn' vader geworden? Hemel! kan 't mo<br />
gelijk zijn dat ik hem fleehts een oogenblik be-<br />
fchouwde, en zulks om hem voor altoos te verhe<br />
zen! op mijn gezicht zal hij van fmert geftorven<br />
ZU>; hij zal zijne dochter verfoeid hebben, en<br />
WSt ftaat 'er voord-aan voor mij te doen, voor<br />
mij,
LuTii-R-'s MEISJE, LXII. HOOFDST. 3"<br />
mij, die oorzaak ben van zijn' dood? zal ik als<br />
„ene ontëerde mij gaan vertoonen aan zijnen zoon,<br />
die mij zal afwijzen, en dien ik mijn broeder niet<br />
zal durven noemen? Mijne fehande eu onëer zal<br />
hij uit mijn gezicht lezen, daar die duidlijk op<br />
gefchreven ftaan; deze hebben het hart doen ijzen<br />
van eenen vader, die niets kende dan de eer. Zijn<br />
zoon zal mij met al het gewigt zijner verachting<br />
verpletteren, welke ik te wel verdiend hebbe.<br />
Neen, ik zal zijne tranen niet zien, ik zal zijne<br />
verwijtingen niet aanhooren. Die rampzalige on<br />
voorziene dood is eene waarfchuwing des hemels.<br />
Deze dood moet, over het overige mijner dagen,<br />
bet donkere en ondoorfchijnbare floers der afzonde<br />
ring uitbreiden. Ziet gij op gindfche hoogte, het<br />
' kruis van dat eenzaam e klooster. Hoort gij het<br />
naar gebrom van die klok? deze roept mij, en<br />
fpreekt tot mijn hart; rampzalige, zegt zij, bekeer<br />
u, en doe boete voor uwe voorleden misdaden.<br />
Ik neem deze roeping van den hemel aan, ik ver<br />
werp ze niet, dezelve drukt zich te klaar uit: ja,<br />
ik wil mij in dat klooster begeven, daar, achter<br />
eeuwig gefloten traliën, wil ik mij met den hemel<br />
bevrcedigen, en eenen rouw aannemen, welke niet<br />
dan met mijn leven zal eindigen.<br />
Hoe fterk jezennemours zich tegen dit fchie-<br />
lijk voornemen mogt verzetten, met redenen welke<br />
de voorzichtigheid hem ingaven, zij hoorde die<br />
aan, maar dezelve vermogten niets; 't was hem<br />
V 4<br />
O F C T
Si* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
niet mogelijk eenen anderen weg inteflaan, dan die<br />
langs 't klooster liep, het welk zij voor hare oogen<br />
had. Zij reikhalsde 'er naar met al het verlangen<br />
van eene berouw hebbende ziel.<br />
Jezennnemours verzekerde haar te vergeefsch,<br />
dat het zelfde brave en edelmoedige hart van den<br />
ouden heer de chaterbaune, in den boezem van<br />
deszelfs zoon huisvestte, en dat die zoon, erfge<br />
naam van 's vaders .Gegevenheid, haar met , de<br />
grootfte biijdfchap zou ontvangen. Zij bleef bij<br />
haar genomen befluit, van hare overige dagen te<br />
fhjten in de fchaduw eens kloosters: zij zwoer<br />
hem, dat de wereld haar voord-aan onverdraaglijk<br />
zou zijn; dat zij van al het aardfche afzag, ten<br />
einde de goddelijke barmhartigheid voor zich aftebid-,<br />
den. Hare gebeden, hare traanen waren zoo oprecht<br />
en kwamen voort uit een zoo boetveerdig hart, hare<br />
verzuchtingen waren zoo treffende, dat jezenne<br />
mours ten ïaatden oordeelde, door een langer<br />
tegenftreeven den hemel te zullen mishagen; hij<br />
kwam des met haar tot een verdrag, en deedt<br />
haar beioven, dat zij geene gelofte doen zou,<br />
alvorens met haren broeder te fpreeken. Zij wierd<br />
des enkel als kostgangfter aangenomen, en jezen<br />
nemours verwagtte van den tijd, 't geen deze<br />
alleen kan uitwerken: -dan, de tijd, gelijk wij in<br />
r<br />
t vervolg zien zullen, vermogt niets op dit ftand-<br />
vastig hart, het welk zich gewijd had aan traanen<br />
#n boet4oeningen ;<br />
Zij
LUTHER'S MEISJE, LXIII. HOOÏDST. 313<br />
Zij fchreef evenwel een brief aan haren broeder,<br />
belastte jezennemours daar mede, en dwong<br />
hem daarop tot een treurig vaarwel. Ga, zeide<br />
zij, na zoo veele Hagen heb ik de eenzaamheid<br />
Hoodig; daar kan ik mijne ziel ondertasten in de<br />
tegenwoordigheid van god, hij beloont, maar ftraft<br />
tevens. 0 Mij rampzalige! ik heb noch geen recht<br />
op zijne goedertierenheid. Geloof vrij, het geluk<br />
is niet van binnen deze muuren verbannen; de<br />
godsdienst beerscht 'er, deze is een fteun en troost,<br />
wanneer alles ons verlaat, al het overige is een<br />
ijdelen droom. Ga, en zoo de vriendfehap bij u<br />
nog voor mij fpreekt, herinner u dan eene on<br />
gelukkige , alleen om voor haar uwe gebeden,<br />
welke zij van uw medelijden verwagt, ten hemel<br />
optezenden.<br />
DRIE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
f^lorimon d'e ftelde alle hare diamanten en ju-<br />
weelen aan jezennemours ter hand. Om de<br />
zelve te geven aan haren broeder; hierin handelde<br />
zij- als eene ftervende, die onder hare naastbeftaan-<br />
de en vrienden het kostelijkfte uitdeelt van 't gene<br />
zij bezit. Zij bleef fleclits eene geringe fom hou<br />
den, om in 't klooster te kunnen blijven, of lie<br />
ver om zich in een foort van graf te begraven.<br />
V 5 Maar
314 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Maar wat wierd 'er van jezennemours, toen<br />
hij alleen in 't rijtuig en niemand meer bij zich<br />
hebbende om hem te troosten , zich overgelaten<br />
vond aan zijne eige bedenkingen ? De vloed van<br />
tranen, welke hij fteeds gepoogt had intehouden,<br />
berstte met geweld door. Hij gaf zich ongedwon<br />
gen over aan zijne droefheid. De ontmoeting van<br />
dien waardigen ouden man, het huwelijk zijner<br />
beminde met diens zoon, de aandoenlijke en wree-<br />
de erkentenis, de fchielijke en noodlottige dood,<br />
alles vervulde zijne ziel met fmertelijke en akelige<br />
gedagten. Hoe zal hij het gezicht verdragen van<br />
twee echtelieden, die als zij hem alleen zien terug<br />
komen, hem te famen als uit eenen mond zullen<br />
vragen: waar is onzen vader? wat zal hij hen<br />
antwoorden? Hij had bijkans befloten hen van 't<br />
een en anderen te verwittigen door een brief, bij<br />
welken hij dien van florimonde meende te voe<br />
gen ; maar behalven dat zoodanig gedrag weinig<br />
vertrouwen, vriendfchap, ijver en verknogtheid zou<br />
hebben te kennen gegeven, zou het tevens hem<br />
dc gelegenheid benomen hebben te voldoen aan<br />
zijne verlangens om fuzanna nog eens wederte-<br />
zien. Naar rijpelijk daar over gepeinst te hebben,<br />
wagtte hij zich wel aan hun te fchrijven, dewijl<br />
hij buiten de mooglijkheid zou geweest zijn de wond<br />
te verzachten, welke hij hen zou hebben toege-<br />
bragt. De plichten der vriendfchap gaan veel ver<br />
der, zijne gedienstige hand moest den flag vermin<br />
deren ,
LUTHER'S MEISJE, LXIII. HOOÏDST. 315<br />
deren, welke hij niet vermijden kon hen te doen<br />
o-evoelen; aan deze kiefche omzichtigheid was de<br />
zorg bevolen een verzachtenden balzem te ftorten op<br />
eene verfche wonde. Hij ging derhalven in perfoon<br />
hen deze treurige en onvervvagte tijding brengen.<br />
Naaulijks ontdekte zijn oog van verre het huis,<br />
het welk hij in rouw ftond tc dompelen, of de<br />
jonge de chaterbaune, die van de hoogte hem<br />
van verre had zien aankomen, deeg te paard, en reed<br />
hem te ge'moet. Jezennemours ftapte fchielijk<br />
uit het rijtuig en vloog te voet naar zijnen vriend,<br />
die van 't paard af fprong om hem te verwelle-<br />
komeir en te omhellen, tot hem zeggende: ftou-<br />
tert/i daar gij zijt! van waar toch uwe komst?<br />
welke verdrietelijke oogenblikken hebt gij ons niet<br />
veroorzaakt! vijftien uuren in 't ronde heeft men<br />
naar u laten vernemen; gij zult braaf bekeeven<br />
worden, maar aan tafel en in 't vriendelijke.<br />
Waarom een reis van korten duur voorgewend e»<br />
'er eene zoo lange gedaan; waarom ons geene<br />
tijding van u doen toekomen ? Hij was op 't punt<br />
om naar zijnen vader te vragen, hij ging als uit<br />
natuurneiging voort naar 't rijtuig, 't welk nog<br />
op een afftand langzaam aankwam, toen jezenne<br />
mours hem tegenhield, hem nauwer in zijne armen<br />
drukte, en in zijnen boezem de tranen ftortte,<br />
welke hij niet langer kon weêrhouden. Vriend,<br />
zeide hij hem met eene doffe ftem, fpaar mij voor<br />
dit oogenblik, fpaar mij! weest edelmoedig genoeg<br />
om
%i6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Om niets meer te vragen; heb vermogen genoeg op<br />
u zeiven, om u naar huis te laten geleiden, daar<br />
men u alles zal zeggen. . . . Hoe fpoedig volgt<br />
meenigmaal het ongeluk op eenige oogenblikken van<br />
geluk! duldt dat ik een verflag verwijle, bereid<br />
uw hart om mij te kunnen aanhooren, maar ver<br />
geet niet dat de l^eftuurder van ons lot, tegen het<br />
gene wij ongeluk heten, eenen onverhoopten troost<br />
weet te verfchaffén. Maar, helaas! niet dan na<br />
het ftorten uwer tranen, zult gij u zulks herinne<br />
ren. Weent, en laten wij famen weenen. Hij<br />
drukte hem op nieuw in zijne armen, latende aan<br />
zijn zwijgen de zorg over dat gene te melden, het<br />
gene hij nog een wijl tijds voor hem wilde verbergen.<br />
De jonge de chaterbaune liet zich geheel over<br />
aan zijne omhelzingen; maar ontdek, niet kun<br />
nende weenen, bevende, en zijnen vriend ftijf aan<br />
ziende. Mijn vader is overleden, zeide hij,<br />
met ontroering! Groote god! zou ik het ongeluk<br />
hebben van hem niet weder te zien? heeft een<br />
ander dan ik, hem de oogen gefloten? zeg mij,<br />
vriend, is hij in dat rijtuig, welks tragen voort-?<br />
gang mij iet treurigs fchijnt aanteduiden ? fpreek,<br />
hij is 'er voorzeker in, 't zij dervende of dood..<br />
Jezennemours, het hoofd omwendende en niets<br />
antwoordende, fleepte hem zachtkens naar het buis.<br />
Suzanna ftond op hen te wagten; toen zij hen<br />
z a<br />
g 3<br />
ging zij hen te gemoet; eene onwillige blijd-<br />
fchap verlevendigde haar gelaat op 't zien van haren<br />
waar-
LUTHER'S MEISJE, LXIIJ. HOOFDST. 317<br />
waarden jezennemours, dien zij niet gedagt had<br />
weder te zullen aanfchouwen, en die blijdfchap<br />
was even onfchuldig als het hart waarin dezelve<br />
ontftond.<br />
Het hooge woord moest 'er eindelijk uit, hij<br />
verkondigde hen dien dood, maar deed zulks in<br />
het overhandigen van den brief" van florimonde,<br />
want de droefheid belette hem te fpreken. Flo<br />
rimonde gaf in dien brief eene korte gefchiedenis<br />
van haar leven: zij verhaalde daar in, hoe zij in<br />
hare kindsheid verlaten van eene wulpfche moeder,<br />
zich bij dier affterven verdoken van alle hulp<br />
en bijfland had gezien. Zij verzweeg niet hoe zij<br />
was gevallen in de ftrikken der verleiding, en hoe<br />
zij haren vader herkent hebbende op 't oogenblik<br />
dat eene beroerte, zoo ongelukkig eigen aan zijne<br />
hooge jaren, hem van 't leven ftond te berooven,<br />
door wanhoop en wroeging over haar vorig onge<br />
regeld gedrag was aangegrecpen. Zij verbloemde<br />
in dien brief niets van hare misftappen; zij noemde<br />
ze op met het gevoel van een berouw-vol hart,<br />
dat zelfs een affchuwen had van de losbandighe<br />
den, tot welke het zich zoo lang had laten ver<br />
voeren. De rampzalige florimonde was indedaad<br />
meer beklag en medelijden dan verachting waardig.<br />
Het voorbeeld dat altoos zoo veel vermag, de jeugd<br />
welke zoo zeldfaam op hare hoede is, de afwe-<br />
zenheid eens vaders, die in Duitschland het oorlog<br />
hielp voeren, de luister dar weelde, alles had<br />
gft-
3i§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
gefïrekt tot haren val. Hoe veele eerlijke, zacht<br />
zinnige, gevoelige en tot deugd neigende' harten,<br />
zijn niet in dergelijke ftrikken gevallen. Zij zou'<br />
vroeger tot het pad van eer hebben kunnen terug<br />
komen, indien zij Hechts het geluk had mogen<br />
hebben, een eenig mensch aantetreffen van eenen<br />
ftandvastigen en deugdzamen aart; maar hoe zich<br />
te onttrekken aan de gerieflijkheden des levens,<br />
vooral in de jaren, wanneer de driften het fterkst<br />
fpreken en 't meest met dezelven ophebben? De<br />
eerst gedane flap word zoo gemakkelijk van eenen<br />
tweeden gevolgt, en verre van den fchandigen fcha-<br />
kel te kunnen verbrceken , ftrekken alle de be-<br />
guichelingen, welke de verbeelding aanvuren, om<br />
die nog fterker te maken. Het gezicht eens fter-<br />
venden vaders, was 'er nodig om zijne dochter<br />
tot inkeer te brengen, om haar de oogen op haar<br />
zelve te doen Haart;, om haar als bij verrasfing op<br />
eene fchielijke wijze buiten dien zoo geliefden en<br />
gevaarlijken draai-kolk te vervoeren.<br />
VIER E N ZESTIGSTE HOOFDSTUK<br />
X-/e jonge de chaterbaune, wiens vader jegens<br />
hem altoos een voldrekt ftilzwijgen had gehouden<br />
wegens zijne moeder, gingen de oogen open op<br />
't lezen van dien brief, en begreep eindelijk de<br />
oor-
LUTHER'S MEISJE, LXIV. HOOFDST. 3*9<br />
oorzaak der zuchten , welke de ouden man ver-<br />
geef'sch had gepoogt te fmooien in zijn bijwezen.<br />
Hij had hem maar eenmaal in zijn leven gevraagt,<br />
wat 'er toch van zijne moeder en zuster was ge<br />
worden? en die vraag had dien vader, dien on-<br />
gelukkigen echtgenoot, zoodanig ontroerd, dat hij,<br />
bij 't antwoord dat zij dood waren, hem tevens<br />
verboden had immer hare namen te noemen.<br />
De brief van florimonde gaf hem in eens de<br />
gefchiedenis van verfcheidene jaren; hij herlas den-<br />
zclven meer dan eens met eene ffille en fmertelijkc<br />
aandoening. Hij bleef lang zonder te kunnen<br />
fpreeken, en na een fchrikbarend zwijgen voor<br />
hun, die hem omringden, riep hij uit: moet ik<br />
dan over zoo veele famenloopénde onheilen tranen<br />
ftorten ? was liet niet genoeg den dood eens vader9<br />
te betreuren, zonder het fmertelijk gevoel van de<br />
fchande eener moeder, en 't verlies eener zuster<br />
tevens gewaar te worden 1 Neen, ik wierd niet<br />
geboren om ééns vrijen adem te halen, en om<br />
flechts eenmaal gelukkig te zijp. De hoop, door<br />
welke wij geftreelt en bedrogen worden, had mij<br />
tot hier toe onderfteund; maar 't is gedaan, ik<br />
heb geen reden meer om naar een langer leven te<br />
verlangen. Ja, wanneer ik terug zie, begeeft mij<br />
de moed, om verder voorttegaan. Ik ben niet<br />
langer bevreest voor den dood, ik begin hem te<br />
beminnen; hij opendt voor ons het ftille graf.<br />
O! zoo vreede en rust waarlijk in eene andere<br />
we-
$20 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
wereld heerfchen, wat dan heb ik hier te doen?<br />
waarom mij niet geplaatst aan de zijde van mijnen<br />
vader dien ik aanbad? Als dan zoade ik geens<br />
tranen meer behoeven te ftorten; als dan zou mijn<br />
hart niet gegrieft worden door duizende fchigten,<br />
de een fcherper dan de andere, als dan zou ik<br />
mijns gelijken niet meer nodig hebben, noch de<br />
vertroostingen der vriendfchap. Maar vergeef mij,<br />
mijn vriend, mijn ongeluk vervoert mij; vergeef<br />
mij, zoo ik nogmaal de zinnelooze klagten herhale,<br />
welke de droefheid mij doet uitgalmen, en welke<br />
gij tot bedaaren zult weten te brengen. . . . Wat<br />
dan is mijn lot ? . . , kan 'er een zijn dat ver-<br />
fchrikkelijker is? Ik heb den besten der vaderen<br />
verlooren, ik heb' nooit de liefkozingen mijner<br />
moeder ondervonden, mijne zuster gaat hare fchande<br />
verbergen in de fchaduwe eens kloosters! Ik heb<br />
Hechts een vriend, en van dezen ben ik de me-<br />
deminnaar; terwijl voor mij op aarde alles verloren<br />
is, vader, zuster, beminde en echtgenote. Neen<br />
ik bezit niets meer; ik weet niet waar mijne<br />
plaats is. Hij wrong zich uit de armen van zijnen<br />
vriend, die hem wilde tegenhouden, hij ontvlugtte<br />
de tegenwoordigheid van fuzanna, hij ontweek<br />
hare oogen, en was fchuw voor zich zclven. Te<br />
vergeefsch riep zijne echtgenoote hein achter na.<br />
Ik heb niets meer op deze wereld, riep hij, ik<br />
fta alleen ... ik fta alleen. De fluier is ver-<br />
fcheurt, en het vonnis van mijn wreed noodlot,<br />
ver-
LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFDST. 321<br />
vermeerdert voor mij* het drukkendfte van alle des-<br />
zelfs wreedheden.<br />
Men droeg zorg hem niet aan zijne . wanhoop<br />
overtelaten. Deze beide vrienden waren door de<br />
naauwfte banden van eensgezindheid verbonden,<br />
en de jonge de chaterbaune, was zelfs<br />
in de fterkfte uitboezemingen zijner klagten, nog<br />
een teder vriend. Jezennnemours bezat het<br />
voordeel eener natuurlijke welfprckenheid , welke<br />
de overreding met zich voerdt; de andere van<br />
een droefgeestiger geftel, was gevoeliger voor<br />
fmert. Dan eens gaf hij zich over aan de he-<br />
vigfte vervoeringen, dan eens gaf hij gehoor aan<br />
de bedaarde ftem der vriendfchap; en die beide<br />
vurige harten, verwonnen door hunne eige drift,<br />
kwamen dus tot bedaaren; een aandoenlijk ftilzwij-<br />
gen volgde de buitenfporige taal op, welke het<br />
voortbrengzel was van hunne ontroerde ziel. Je<br />
zennemours vermijdde een bijzonder gefprek met<br />
fuzanna, vormde het ontwerp om haar voor altoos<br />
te ontvlugten; verfchrikkelijk ontwerp, fmertelijke<br />
opoffering, maar welke hem door de wetten, de<br />
deugd en de rust zijner ziel tevens werden opgelegt.<br />
VIJF EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
D e jonge de chaterbaune gaf, aan zijn kant,<br />
te kennen, dat hij zijne zuster wilde gaan zien,<br />
X en
3-* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
en drong jezennemours bij zijne ecbtgenoote<br />
te blijven,. om dat het wreed zoude zijn haar<br />
alleen te laten; dat daarenboven de hemel hen<br />
vereenigt hebbende, geen zulke ftrenge fcheiding<br />
gebood. Deze wederzijdfche heldhaftige vrien
LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFDST. 313<br />
diend de verkoeling uwer liefde indien de nfljnd in<br />
wezen blijft, en, in weerwil van 't noodlot en van<br />
u, niet -nerven kan, maar altoas zal blijven voort<br />
duren? Gij zoudt mij verlöeijen zoo de man, die<br />
mij zijne echtgenoote deedt noemen, daarom niet<br />
dierbarer wierd aan mijn hart. 't Kan hem niet<br />
mogelijk zijn nieuwe gevoelens aantenemen; dat<br />
hart zal aan den eerften indruk dien het ontving<br />
getrouw blijven. Geloof mij, je z enne m o ur s j<br />
die indruk is onuitwischbaar; zelfs in gedagte heb<br />
ik mij niet kunnen verbeelden dat dezelve kon op-»<br />
houden zoodanig te zijn; ik befchouw en houde<br />
dat inwendige gevoel, voor de ftem des hemels<br />
en als den heiligden band. i . . Hou op, riep<br />
jezennemours, hou op, fuzanna! gij weet<br />
niet van Wilk een fehigt gij u tegen mij bediend;<br />
Wie beu ik thans? een rampzalige, dien dt dood<br />
gisteren fpaarde, maar dien hij morgen zal treffen.<br />
Het onverbiddelijk noodlot heeft u andere plichten<br />
opgelcgt, en fuzanna is gefchikt om over alles<br />
te zegepralen, zij houdt in hare handen het geluk<br />
eens mans, die den tijtel van echtgenoot heeft,<br />
en aan hem alleen behoort uwe liefde toe, zou hij<br />
ongelukkig worden door u en door mij? En wat<br />
naam zou men dan geven aan dén genen ^ die<br />
onder den naam van vriend, hem dagelijks ean<br />
dolk in den boezem zou duwen? Ik b.en het die<br />
vluchten poet, die mijn hart moet verfcheureiij<br />
en een band eerbiedigen, -daar de tcgenwoordig-<br />
x' _ héld
324 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
/<br />
heid van een' vreemden geen verandering in moet<br />
maken.<br />
Ik "ken mijne plichten, hernam fuzanna, ik<br />
weet wat ze mij opleggen, en ik zal ze ten allen<br />
tijde betrachten. Alhoewel gij de eenigfte zijt-, aan<br />
wien mijn hart zich gewillig heeft overgegeven,<br />
alhoewel uwe rechten verre die van het noodlottig<br />
verdrag, het welk ik tekende, overtreffen, toen ik<br />
meende zeker te zijn van uwen dood, zijn 'er<br />
thans grenzen, welke ik niet kan overfchreden,<br />
en liever zoude ik derven,, dan in mijne gedagten<br />
te nemen die te fehenden. Ik heb beloften ge<br />
daan, en fchoon mij den eed uit den hals gerukt<br />
wierd, dezelve blijft echter voor mij geheiligt '•><br />
maar hoe meer ik tegen mij zelve werke, te fter-<br />
ker verzet mijn hart zich 'er tegen. Neen, het<br />
is in mijn vermogen niet eenen anderen te bemin<br />
nen; welk is dan dat vermogen, 't geen fterker<br />
is v<br />
dan alle menfchelijke wetten ? welk is het ?<br />
waarom zegepraalt het in weerwil van ons zelve....<br />
Ei! wie kan mij verbieden u te beminnen, daar<br />
mijn hart het u gezworen heeft? wie kan mij een<br />
gevoel tot misdaad rekenen, 't welk al het zuivere<br />
heeft eener tedere liefde, en al het vuur van eene<br />
altoos heerfchende hartstocht! Dat men mij bevele<br />
te fterven, maar dat men mij niet gebiede onver-<br />
fchillig te zijn. Gij zijt de man, dien ik verkoos,<br />
om wien ik mijn vaderland en vader verliet; van<br />
l) ontrooft, zal ik betreuren den dood niet onder-<br />
- gaan
LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFB'ST. 325<br />
gaan te hebben waarmede men mij bedreigde. Ik<br />
voelde mijn levenseind naderen, maar 't was met<br />
eene liefde fmert, welke iets van het wellustige<br />
had; ik zonk in 't graf en bleef nog aan u den<br />
ken, en ik zag met verontwaardiging terug op een<br />
heilloos en gedwongen huwlijk; en nu ik u weder-<br />
vinde, nu de hemel u voor mijn gezigt terug<br />
brengt, wreeder nog dan het noodlot zelv', door<br />
meerder wroegingen geknaagt dan zoo gij fchuldig<br />
geweest ware, nu gij u zeiven eene valfche en<br />
barbaarfche deugd fchept, verhaast gij mijne laatfte<br />
oogenbükken, en maakt mij dezelven honderdmalen<br />
bitterer en treuriger. . . . Gij wilt u van mij verwij<br />
deren. . . . Gij weent! ach! mogten die tranèn voor<br />
mij vlieten.... En voor wie anders kunnen zij vlie<br />
ten, riep jezennemours toen uit, altezeer aange<br />
daan om ze te kunnen weerhouden! wie anders dan<br />
gij kan mijne voeten boeijen, mij de magt tot vlugten<br />
beneemen, en het vermogen om eene noodwendige<br />
zege te bekaaien ! Zie hoe groot uwe heerfchappij<br />
over mij is, en zoo gij niet voor u zelve behoeft<br />
te beven, beef dan voor mij. ... Ik heb van<br />
't oogenblik af dat ik u zag nooit opgehouden u<br />
te beminnen, ver buiten uw gezicht heb ik een<br />
bitter leven geleid. . . . Maar waar toe diend het<br />
onze harten voor eikanderen uitteftorten ? Door<br />
onze wonden te peilen, vermeerderen wij 'er enkel<br />
de fmert van. 'Er is geen hulpmiddel voor ons<br />
verdriet. Ga, volg uwen echtgenoot, aan wien<br />
X 3 het
$.6; GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
bet lot n verbond, en laat mij geheel over aan<br />
het wreede noodlot, welks fpeelbal ik ben. Het<br />
mijne is verfchrikkelijker dan het uwe, hernam<br />
fuzanna, en om het dragelijker te maken" heb<br />
ik deze oogenblikken gezogt om met u te fpreken,<br />
ik moest u deze bekentenis doen, om niet tot<br />
wanhoop te vervallen. En waarom zouden wij ons<br />
den laatlten troost benemen welke ons overblijft? De<br />
deugd vorderd dat wij ons zelve verwinnen, maar<br />
Zij verbied de bekoorlijkheden der vriendfchap niet;<br />
weest fteeds de vertrouwde van mijne geliefde ge-<br />
dagten, blijf nabij mij, verwijder u niet, help<br />
mij het juk torfchen , 't welk mij drukt; denk<br />
niet aan jpij te ontvluchten, en laten wij ons<br />
overgeven aan die onfchuldige neiging, welke onze<br />
beider zielen tot elkander lokt. Indien die neiging<br />
ons fchuldig koude maken , zoude ik de eerfte<br />
zijn, die u zou aanraden mij te ontvlieden; maar<br />
ik ben van de zuiverheid mijnes harte zeker; men<br />
is piet misdadig dan met den wil; ik befpeur geene<br />
raisuaa 1, dezelve is te vérre van mij, ik heb 'er<br />
te grpQten afkeer van om dezelve niet te kennen,<br />
tot waarborg van mijne uouw, heb ik uwe deugd<br />
ei} misfchien de mijne,<br />
Suzanna, hernam jezennemours, hoe on-,<br />
bedreven is uw hart in de werking der hartstoch<br />
ten, h Qe weinig kendt gij die gevaarlijke zwakheid,<br />
yan welke men menigmaal het flagtofler is, zelfs<br />
Pp 't oqgciiblik dat wij die. meende te verachten I<br />
men
LUTHER'S MEÏSJE, LXV. HOOFDST. 327<br />
men moet zich zeiven wantrouwen, wanneer men<br />
zich zeiven wil leeren kennen. Wie het gevaar<br />
wil vermijden moet 'er zich niet in begeven. In<br />
dien ik niet bij ondervinding de broosheid van 't<br />
mcnfchelijk harte kende, zou ik even ligtgeloovig<br />
zijn als gij, ik zou mij aan die dreelendè hersfen-<br />
fchim overgeven, die de deugdzame harten misleid,<br />
welke te veel vertrouwen op hunne eige krachten<br />
ftetiea. Laten" wij ons wagten een vijand te trot-<br />
fecrem, die te geduchter is om dat hij tot mede<br />
plichtige het vertrouwen heeft, 't welk wij in<br />
onze cjge harten nellen. Wij beminnen clkan-<br />
deren te fterk om niets te duchten te hebben.<br />
'Er is eene fchuldige oprechtheid; dat ten minden,<br />
wanneer wij in onze liefde ongelukkig zijn, wij<br />
ons niet bloot dellen misdadig te worden. Laten<br />
wij ons hoeden voor het afgrijzen van t'eeniger tijd<br />
het oogenblik te verfoeijen, in 't welk wij elkander<br />
wederzagen, van te beeven, van te _ blozen op<br />
elkanders gezicht. Ik durf niet zeggen hoe dierbaar<br />
gij mij zijt; al trillende erken ik voor u, hoe ik<br />
heimelijk in mijn "ziel een ontwerp fmeedde om te<br />
vertrekken, daar gij uwe toedemming aan moest ge<br />
ven; wij zouden eikanderen altoos blijven beminnen,<br />
maar afgefchciden van den anderen leven. Ik heb<br />
nu reeds lang genoeg verwijld, wagt u, bij dit ver<br />
fchrikkelijk vaarwel, u tegen mij te wapenen met<br />
den toon der fmart. Neen, ik gevoel in mij die<br />
derkte niet, welke gij bezit; verberg voor mij<br />
X 4 uwe
3-S GïSCHIÏDENIS VAN EIN<br />
uwe tranen, ik zou de beminde, den kuiTcheti<br />
echtgenoot, den vriend aan wien ik alles fchuldig<br />
ben, verraden; tot nog toe verdien ik de achting<br />
van beiden, morgen zou ik een trouwlooze kun<br />
nen worden. Zijt op uwe hoede, fuzanna, zijt<br />
op uwe hoede, in 't gene gij gaat zeggen; verzet<br />
u niet. tege/t een ontwerp, tot welks volvoering<br />
mij alles dringt.<br />
Suzanna wendde het hoofd om, en liep met<br />
drift, onder het geven van een jammerlijke gil,<br />
weg; deze poging op haar zelve, was de grootde<br />
welke zij in haar gantfche leven deedt. De bange<br />
fnikken fmoorende, welke haar bijkans verdikten,<br />
wilde zij nog zeggen, vertrek, waarde minnaar;<br />
doch haar mond weigerde dit verfchrikkelijk en veel<br />
beduidend woord uittefpreken. Haar echtgenoot<br />
kwam eensklaps te voorfchijn, en zonder de minde<br />
ontroering te laten blijken, vatte hij hare beide<br />
handen, en dezelve vriendelijk en tederlijk kusfen-<br />
de, dwong hij haar naar jezennemours terug<br />
te keeren, die geheel ontdeld van zijnen kant, met<br />
rasfche fchreden vlugtte, niet om eene onvoorziene<br />
verrasflng; want, zeker van zijn hart, behoefde<br />
hij het oog niet te vreezen Van een' vriend, noch<br />
dat van een' echtgenoot.<br />
ZES
LUTHER'S MEISJE, LXVI. HOOÏDST.<br />
ZES EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
De heer de chaterbaune, naar onzen onge-<br />
Iukkigen minnaar toetredende, zeide hem: «gij zijt<br />
de oorzaak van mijne verdrieten; gij moest mij<br />
verwenfchen, en met dat alles kan ik verlangen dat<br />
wij vrienden zijn. Vervolgens zich wat levendiger<br />
uitlatende, voegde hij 'er bij: gij zoudt mij mogen<br />
haten, jezennemours, en zoo gij het niet doet,<br />
word zulks belet door de edelmoedigheid en braaf<br />
heid van uw hart; ik integendeel heb reden u te<br />
beminnen en aan u te verklaren: dat ik voor u<br />
de tederfte en welmeenendfte genegenheid heb op<br />
gevat; van het oogenblik af dat ik u zag, heeft<br />
eene lieflijke overeenftemming onze zielen verbonden.<br />
Zoo haast het bekend wierd dat ik de echtgenoot<br />
was van uwe beminde , beefde ik, om dat ik<br />
befpeurde dat gij haar beter verdiende dan ik, de<br />
minnenijd kwam daarop, in weerwil der vriend<br />
fchap, mij heimelijk kwellen; hoe wreed ook die<br />
beweging der ziele zij, was dezelve nogthans on<br />
willig. Gij deedt mij in de afwezenheid eens<br />
vriends, hoe hard mij die afwezenheid viel, ik<br />
weej niet welke eene rust fmaken, welke mij<br />
fcheen te voldoen: bij uwe wederkomst wilde ik<br />
naar eene zuster heen fnellen, doch ik wierd gewaar<br />
X 5<br />
D A T
'33° GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
dat ik fuzanna niet meer kon verlaten. Wil het<br />
mij vergeven; deze bewegingen, welké niet te be<br />
teugelen zijn, welke men verfoeit, op 't oogen<br />
blik dat men 'er het flagtoffer van word, hebben<br />
niets van de achting verminderd , welke ik een<br />
vriend en een echtgenoote toedroeg. Ik befpeurde<br />
zeer ügt, o mijn waarde jezennemours ! alle<br />
de voordeden welke gij boven mij had , en ik<br />
kwam zoo- ver, dat ik mij van die wreede kwaal<br />
genas; ja, ik wierd 'er van genezen om 'er nim<br />
mer weder inteftorten. Je z e n n e m o ur s! gij hebt<br />
mij een groot voorbeeld gegeven, ik zal trachten<br />
hetzelve mij ten nutte te maken. Verre van mij<br />
te beklagen over fuzanna, heb ik reden om de<br />
fchoone goedaartigheid harer ziele te prijzen, 't is<br />
hare fchuld niet dat zij mij het eerfte kende. De<br />
liefde, welke zij voor u behouden heeft , is de<br />
waarborg dat zij mij zal getrouw blijven. Zoo<br />
gij mij niet haat, zoo gij den roover niet verfoeit,<br />
die zich van uwen fchat meester maakte, indien<br />
gij nog een vriend erkent in hem, die u het hart<br />
doorboort, moet gij meer doen dan vluchten, gij<br />
-moet. blijven. Ik zie u van verbaastheid terug v<br />
treden. Geef gehoor aan de ftem,, die 'er u om<br />
bid. Ik vertrek, ik ga eene zuster bezoeken,<br />
die ik, voor lange, meest omhelst hebben. Ik<br />
zal de onwaardige minnenijd, welke u beiden even<br />
zeer hoont, verder trachten te vernielen; ik wil<br />
mij zeiven ftraffen, om dat ik haar een oogenblik<br />
heb.
LUTHERS MEISJE, LXVÏ. Hoof DST. 33*<br />
hebbe gekoefterd. Jezennemours, fuzanna aart<br />
u toevertrouwende, wil ik de misdaad boeten,<br />
welke ik lieb kunnen begaan; want wat grooter<br />
misdaad is 'er dan onbillijk te zijn ? Als ik terug<br />
zal zijn gekomen, zult gij ons kunnen verlaten,<br />
indien het verblijf in dit huis voor u ondraaglijk<br />
mogt worden.<br />
Suzanna, die op het eerfte voorkomen zeer ont<br />
roerde, had geen woord kunnen uitbrenger. Toen<br />
z"j wat bedaard was, begreep zij de mening van<br />
baren echtgenoot, zij zag hoe fel hij verfcheurd<br />
wierd door de hand, welke hij haar aan den voet van<br />
't altaar gegeven had. Te oprecht om |e veinzen,<br />
te openhartig om de gevoelens van hare ziel te<br />
verbergen, welke daarenboven haars ondanks zich<br />
duidelijk openbaarde, verzogt zij hem verfchooning<br />
op eene wijze, welker eenvoudigheid de onfchuld<br />
alleen eigen is, "t Speet haar geweldig dat zij<br />
voor 'hem niet kon gevoelen , 't gene zij voor<br />
jezennemours gewaar wierd; haar plicht echter<br />
was daarom in hare oogen niet minder heilig. Zij<br />
zwoer, dat zij haren echtgenoot niet zou laten<br />
vertrekken, zonder hem te verzeilen. Men moest<br />
zich lang tegen haar voornemen aankanten, en de<br />
heer de chaterbaune was zelfs genoodzaakt,<br />
een zeker vriendelijk maar klemmend gezach te ge<br />
bruiken, om haar tc doen t'huis blijven. Eene<br />
echtgenote , een oprecht vriend , die beide die<br />
uitmuntende namen verdienden, deden alles wat<br />
Zij
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
jzij konden om hem terug te houden; maar daar<br />
zijn befluit genomen was , wist hij hunne waak<br />
zaamheid te ontfnappen, en onder begunftiging van<br />
den duister, in ftilte, wegtekomen.<br />
ZEVEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Na eene zoo lange en wreede fcheiding, zich<br />
nu bij eikanderen bevindende , hadden de eerfte<br />
oogenblikkcn, welken zij onder hun beiden door-<br />
bragten, hun zoet en bitter. Zij vergeleken die<br />
bij de dagen toen zij famen reisden, toen de hoop<br />
onder goude bergen voor hen de rampen verborg,<br />
welke hen bedreigden. Thans was 'er geen hoop<br />
meer om 'er zich mede te kunnen vleijen, alleen<br />
fmaakten zij den troost van eikanderen wedertezien.<br />
Hoe meer jezennemours zich aan het kiefche<br />
vermaak overgaf, van zich te bevinden bij haar<br />
die hij lief had, te ftrikter waakte hij over zijne<br />
liefde, die kuisch en rein was, welke hij voor<br />
't oog des hemels mogt belijden, en de goedkeu<br />
ring der deugd zelve waardig was. Suzanna,<br />
bezielt met een natuurlijk eenvoudig gevoel, volgde<br />
met minder fchroom de neiging van haar hart,<br />
zij meende nimmer .de minfte trouwloosheid te kun<br />
nen begaan, 't Was eerst na verloop van zekeren<br />
tijd, dat jezennemours, na lange teugen uit<br />
de
,1<br />
LUTHER'S MEISJE, LXVII. HOOÏDST. 335<br />
den maalftroom der liefde gedronken te hebben,<br />
bemerkte, dat hij te veel op zijne krachten ge-<br />
fteund had, dat de wijze wel tegenftand kon bie<br />
den, maar altoos zich niet vleijen kon te overwin<br />
nen. Hij begreep dat het tijd wierd aan zijn eerfte<br />
ontwerp te denken. Hij ontving een brief van zijn<br />
vriend, dezelve kwam van Nantes, en was van<br />
den volgenden inhoud:<br />
„ Waarde vriend, waarde fuzanna, die ik in<br />
„ mijn hart beide even zeer achte. Na alles ge-<br />
„ wikt, na alles ingezien, na alles overdagt te<br />
„ hebben, moet ik u de rust des levens toeftaan.<br />
Is 'er wel een ander middel om ulieden aan<br />
„ eikanderen wedertegeven? Dit doe ik, die op-<br />
,, offering was ik u fchuldig; ik leerde mij kennen,<br />
„ en ik, haaste mij om billijk te zijn. Gevormt<br />
,, om famen te leven, zal ik ulieden niet van den<br />
„ anderen fcheiden. Ik geef u aan uwzelven we-<br />
,, der, verwerp dan mijne opoffering niet, die<br />
,, verwerping zou mij niet gelukkiger maken, en<br />
„ gij zoudt 'er te rampzaliger om worden. Het<br />
„ geluk, waar in ik mij nog zou kunnen verheu-<br />
„ gen, kan enkel beftaan in de verbeelding, welke<br />
„ ik mij van 't uwe maken zal. Door een eeuwi-<br />
s, gen fcheidsmuur zullen wij voord-aan van elkan-<br />
„ deren afgezondert zijn. Dit moet zoo wezen;<br />
„ ik ga eene nieuwe wereld bewoonen, welke ik<br />
„ voor lange, eer ik fuzanna gezien had, met<br />
„ drift verlangde te doorreizen. Aldaar zal ik,<br />
„ ver-
331<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
„ verwijderd van uw geziekt, u van verre be-<br />
„ fchouwen met meer vergenoegen en gelukkiger<br />
„ dan in mijn bijzijn, en dit zal mij verheugen,<br />
„ Ik zal bedaarder zijn, ongelukkig ten aanzien<br />
„ van mijn hart, maar gelukkiger dan zoo ik<br />
„ gebleven ware. Mijn befluit is, nimmer weder<br />
„ den grond te betreeden, daar ik mij niet heb<br />
„ kunnen doen beminnen. Geniet het vermaak<br />
„ van eikanderen te hébben wedergevonden ; 't<br />
„past mij niet de banden te verbreeken, door<br />
„ de wettigde liefde gelegt. Suzanna heeft mij<br />
„ niet bedrogen, zij heeft mij vooraf gezegt, dat<br />
„ haar hart haar niet meer toebehoorde. Ik meen-<br />
„ de dat haft te kunnen verwinnen, thans zwicht<br />
,, ik voor ouder rechten, en welke meer te eer-<br />
„ biedigen zijn dan de mijne. Welhaast' zal de<br />
„ dood, naar welken ik verlang, u de volle vrij-<br />
„ heid verzekeren, welke ik in mijn vermogen niet<br />
,,.heb s<br />
u te fchenken. Gedenkt aan mij om mïj<br />
„te beklagen; bemind mij die u beminne. De<br />
.„ rampen of het leed welk ik onderga, wijt ik<br />
„ alleen aan 't noodlot. -Befchouw in mijne edeï-<br />
„ moedigheid niet 'anders dan het hart-verlangen<br />
„.van hem, die het geluk begeerde van alle drie;<br />
j, en die liever alleen het flagtoffer wilde zijn, dan<br />
,, 'er twee te maken. Aan ulieden beveel en ver-<br />
„ trouwe ik mijne zuster. Naauwlijks heb ik mij<br />
„ tijd gegunt om haar ,te omhelzen ; naauwlijks<br />
hebben wij eikanderen durven toefpreken. Doet<br />
„ haar
LUTHER'S MEISJE, LXVII. HOOÏDST. 335<br />
„ haar weten, wat deel mijne ziel neemt in hare<br />
„ rampen , en hoe hare nieuwe gevoelens haar<br />
„ waardiger maken aan mijn hart. Ik zoude haar<br />
„ gaarne met mij hebben willen nemen, naar lan-<br />
,, den, daar zij zich niet langer' zou hebben be-<br />
„ hoeven te fchamen; maar haar befluit was ge-<br />
„ nomen om in 't klooster te fterven. Bezoekt<br />
„ haar, en tracht haar van een zoo treurig leven<br />
'„ te doen afzien. Aan alle drie laat ik de twee<br />
„ derde gedeeltens mijner goederen over; het andere<br />
,, derde heb ik uitgezet, en de fom daar van is<br />
„ aanzienelijk geuoeg, om mij een gemakk'lijk le-<br />
„ ven te bezorgen, in deze nieuwe wereld, waar<br />
„ ik de rust ga zoeken , welke mij ontvlied.<br />
„ Vaart wel! denkt 'er niet aan om mij te wif-<br />
„ len opfporen; want wanneer dezen brief u zal<br />
,V geworden, zat ik onder een vreemden naam<br />
„ reeds aan boord, en verre verwijderd zijn van<br />
„ de plaatfe, van waar ik u dezen fchrijf. Nog<br />
,, eens, en voor de laatfte maal, vaart wel!"<br />
Deze brief was een donderflag voor fuzanna:<br />
zij wierp een treurig oog op den ontroerden je<br />
zennemours, dien zij met eene vlugheid vol<br />
vuur, / aldus aanfprak: Gij hebt uwen vriend ge-<br />
hoort, maar heeft zijn taal denzelfden indruk op<br />
u als op mij? ach! zij treft u even zeer a!s mij,<br />
uw hart is 'er van aangedaan, mijne tranen ont<br />
rollen mij, in dit oogenblik word gij mij min Ier<br />
waard,
33
LUTHER'S MEISJE, LXVfll. HQOEDST. 33?<br />
A G T E N ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Jezennemours drukte met kragt, zonder een<br />
enkel woord te fpreken, de hand van fuzanna,<br />
en deedt op ftaande voet alles gereed maken tot<br />
zijn vertrek: hij fprak niet, maar was druk bezig,<br />
en in alles wat In'j verrigtte was iet groots en<br />
verhevens; hij geleek naar een jong krijgsheld, die<br />
door de ftem der eere naar 't ftrijdveld Word ge<br />
roepen, voor wien elk oogenblik kostlijk is, en<br />
wiens hart van verlangen brand om reeds voor den<br />
dageuraad daar te zijn. Hij omhelsde fuzanna,<br />
en zeide haar met een edel vertrouwen, ik zal<br />
hem aan u terug brengen. Hij fteeg te paard en<br />
vertrok. Hij verlangde fleclits de zee-haven te<br />
bereiken, van waar hij den brief had ontvangen,<br />
ten einde op het rechte fpoor te zijn ter achterhaling<br />
zijnes vriends. Naaulijks vergunde hij zichzelven<br />
eenige uuren rust. Hij fnelde geduurig Voort, op<br />
hoop van hem nog aan land te mogen aantreffen,<br />
zich verlatende óp de vertragingen welke bij eene<br />
infeheeping altoos plaats hebben ; hij liet zijn<br />
gezicht niet eens gaan over de landen, welke langs<br />
zrjnen weg lagen. Enkel bij wijlen floeg hij zijne<br />
oogen ten hemel, uitroepende: mogt ik hem We<br />
dervinden, hem bij fuzanna brengen en hetu<br />
1 Y «ast*
33Ï GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
omhelzen, als dan zoude ik mij mijn leven niet<br />
beklagen! Aan de haven-plaats gekomen zijnde,<br />
waar hij eenige tijding wegens zijnen vriend hoopte<br />
optedoen , deedt hij alle mogelijke ' naarfporingen<br />
doch alle vruchteloos. Dit benam hem den moed<br />
niet, om zijne naarfporingen voorttezetten naar alle<br />
de havens dier kust. Na de meeste te vergeefsch<br />
bezogt te hebben, begon hij te wanhopen van hem<br />
te ontdekken, toen een marskramer hem een degen<br />
te koop aanbood. Hij herkende in dat ftuk<br />
den degen zijnes vriends, hij ondervroeg daarop<br />
den kramer, en wilde van hem weten, hoe hij<br />
aan dien degen was gekomen. De kramer ant<br />
woordde , dat hem denzelven te Brest in ruiling<br />
was gegeven tegen een enter fabel, door iemand,<br />
die op een gewapend vaartuig de reis meende te<br />
doen naar Guadeloupe, De ophelderingen, welke men<br />
hem gaf, en vooral de befchrijving welke men<br />
hem van den perfoon maakte, deedt hem geen<br />
oogenblik twijfelen, of deze was dezelfde dien hij<br />
zogt; hij twijfelde niet, of hij zou welhaast een<br />
fchip aantreffen, gereed om in zee te fteken; hij<br />
moest echter drie vervelende weken wagten, welke<br />
hem als zoo veele jaaren toefchenen. Intusfchen<br />
gaf hij aan fuzanna kennis van zijn oogmerk om<br />
zich fcheep te begeven. Zij had den tijd om op<br />
zijnen brief te antwoorden, en meldde hem: dat<br />
zij de zorg van haar huis had toevertrouwd aan<br />
een opziener, en zich had begeven naar flori-<br />
mon-
LUTHERSS MEISJE, LXVIÏL HOOEDST. 339)<br />
monde, die zij tot op dat ftond Wederhouden had<br />
het nonnenkleed aantenemen; dat zij te famen kost-*<br />
gangfters zouden blijven in 't zelfde klooster 1<br />
, töï<br />
dat haar echtgenoot zou wedergekeerd zijn. Zij<br />
bleef aandringen, dat hij niet moest ophouden zijné<br />
naarfporingen te achtervolgen, tot dat hij zijnen vriend<br />
zou hebben wedergevonden. Keef met mijnen echt*<br />
genoot wedef, fchreef zij hem, of ik zal met geeii<br />
vermaak u zien terug keeren; keer met hem terug ^<br />
of onze gefprekken zullen niet dan door wroegin*<br />
gen geftoord worden; want als dan zal ik mij zei*<br />
ven Verwijten oorzaak te zijn Van zijne vlucht en<br />
van zijne rampen i<br />
Jezennemours kon op 't lezen van dezen<br />
brief ^ zich niet weerhouden te ontftellen* Zijrt<br />
hart wierd vervult met de bitterde fmert. Hij had<br />
moeite zich tot bedaren te brengen. De overwin<br />
ning, bij grooter gevaar, zou hem minder moeilijk<br />
toegefcheenen hebben. Suzanna, eensklaps zulke<br />
dierbare banden verbrekende, had hem den ijsfelijk*<br />
ften (lag toegebragt. Maar op 't voorbeeld Zijns<br />
Vrieuds en meesters eene poging doende, kwam<br />
hij tot zich zeiven terug, en deedt alles wat in<br />
zijn vermogen was, om zich in zijn eigen leid<br />
troost te verfchaffen.<br />
y * ME-
34»<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
NEGEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
{-Jet oogenblik van een vertraagd vertrek afwag-<br />
tende, poogde jezennemours zijn verdriet te<br />
verzetten door : de befchouwing van nieuwigheden,<br />
welke zich aan zijn oog voordeeden. Hoe verftelt<br />
ftaat een mensch, die voor 't eerst die verbazende<br />
vlakte der zee befchouwt! welken eerbied boezemt<br />
dezelve hem niet in, vooral wanneer zijn verftand<br />
zich opend als zijne oogen, wanneer hij het geluk<br />
heeft het groote te bezeffen en te bewonderen! Het<br />
was dus met jezennemours gefteld. Bijkans<br />
onbeweeglijk op den top eener rotze, verloor zijn<br />
gezicht, of liever zijne verbeelding zich in de uit-<br />
geftrektheid van die onpeilbare^ en onafmetelijke<br />
waterplas, welks vergezicht zic^ tot in 't onein<br />
dige fcheen uitteftrekken, waar niets het oog<br />
en het ftoutmoedige der gedagte bepaalde. De<br />
verbeelding vergroot zich als dan met de wereld<br />
en is opgetoogen van verwondering, wanneer zij<br />
zich verheft tot den hemel, om dien te ver<br />
heerlijken, geene grenzen meer kendt en zich mü-<br />
lioènen andere werelden voorftelt, bij welken deze,<br />
die door zoo veele uitgebreide en diepe zeeën<br />
omvangen word, Hechts een kleene ftip fchijnt.<br />
Getroffen door de groote menigte van wezens, zou<br />
. de
LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOEDST. 341<br />
de mensch de meester wel willen zijn van 't heelal;<br />
zijne gedagte zinkt weg en verliest zich in die roe-<br />
kelooze bedenking; het onfterflijk licht, op 't welk<br />
hij wil daren, verbijstert hem en doet hem de<br />
oogen fluiten; bij word eenen meester gewaar,<br />
die aan zijne gedagten palen heeft geftelt, gelijk<br />
hij die ftelde aan die fchuimende en golvende ber<br />
gen , die op eikanderen fchijnen te tuimelen om<br />
alles intezwelgen, en die zich verbrijzelen tegen<br />
eene zand-korrel. Dus leert de mensch, in 't mid<br />
den der vervoeringe zijner grootheid, de zwakheid<br />
van zijn begrip kennen, en ziet de afbeelding zijner<br />
eige gedagte in dien oceaan, welke in weerwil<br />
van deszelfs geweld en uitgeftrektheid, terug wijkt<br />
voor den onzichtbaren vinger die zijne grenzen<br />
bepaalt.<br />
Het teken om te fcheep te komen wierd eindelijk<br />
gegeven, en jezennemours trad voor het eerst<br />
zijns levens in een dier brooze gebouwen, welke<br />
ten brug verftrekken aan beide de wereld-deelen,<br />
en dienen om de afgelegende volken met eikanderen<br />
te vereenigen ; het doutfte gedenkftuk van het<br />
vermetel vernuft der menfchen, die niet vreesden<br />
den woesten afgrond te bevaren, welke altoos ge-<br />
rjed is hen ti verzwelgen: in 't gezicht van dat<br />
ontzachlijk graf, fcheen hij den dood te verachten;-<br />
het oog gevestigt op de fterren, fcheen hij in die<br />
houding de ware koning der natuur, en gemaakt te<br />
zijn om de wet te dellen aan de. hoofddoffen.<br />
Y 3 J e-
14*<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Jezennemours befchouwde met verwondering<br />
bet famenftel der fchepen, waarin de vorm der<br />
groote visfchen wierd nagebootst, en hij erkende<br />
in dat werk (het meesterftuk van den mensch,)<br />
zijne ondergefchiktheid aan het model der natuur<br />
en aan de hand des fcheppers,<br />
Welhaast zag hij het land deinzen, en daarna<br />
zich eeniglijk omringt van lucht en water; hij<br />
fcheen zich toen in eene nieuwe wereld te bevin<br />
den; het Ichip kwam hem voor het afbeeldzel-der<br />
dwaalfterren te zijn, die in de ruimte drijven, en<br />
de vlaktens van den ether beploegen. Zijn aan-<br />
dagt viel vervolgens op de zeelieden , hij was<br />
verplicht zijne bedenkingen te teugelen, toen hij<br />
den mensch befchouwde in een' ftaat zoo zeer<br />
afwijkende van zijne natuur. Wat toch kon den<br />
mensch aanzetten om zijn wezen, zijn aanzijn ,<br />
zijn leven te wagen op eenen altijd gapenden af»<br />
grond? Wat hem aanbelangde, hij wierd gedre<br />
ven door vriendfchap en eer; deze twee vermo<br />
gende drangredenen, deeden hem de ongemakken<br />
verduuren en die benaauwde ongefteldheid, welke<br />
gemeenlijk den reiziger bevangt die zich voor 't<br />
gerst op zee begeeft,<br />
3<br />
Er heerschte eene labbere koelte, en alles be<br />
loofde eenen vooifpoedigen overtogt. De hoofd,<br />
ftofFen eerbiedigden den mensch, maar de mensch<br />
zocht den mensch om hem te vernielen. Eens-.<br />
Ifeps, z.ag men van verre een groot fchip opdagen.<br />
Ter.
LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOFDST. 343<br />
Terftond mankte het fcheepsvolk een gcjuil, als<br />
of het eenig gevaarlijk monfter befpeurde , ge<br />
reed om een gansch fchip inteflokken. 't Was een<br />
vijandhjke bodem voerende honderd nukken ge-<br />
fchut, 't welk regelregt op zijnen prooi afkwam.<br />
Aldus werpen de fterke en groote visfchen zich<br />
dwars door de golven op de kleene die hen ten<br />
fpijze verftrekken. Het kleene vaartuig, op 't<br />
welk jezennemours zich bevond , wierd ' eens<br />
klaps den prijs van. 't groote fchip dat nu hetzelve<br />
was op zijde gekomen; de overmagt was zoo<br />
groot, dat men niet eens een fchot behoefde te<br />
doen om hetzelve te vermeesteren, men gaf zich<br />
over, en men deedt wel. Jezennemours zag<br />
zich ontwapenen en als flaaf behandelen, maar hij<br />
wilde liever lijden dan getuigen zijn van eene af.<br />
gri'sl'jke flagting. Hoe treurig is het den mensch<br />
's menfchen vijand te zien. Jezennemours kon<br />
zich geen begrip vormen van de woeste vreugde,<br />
welke de overwinnaars lieten blijken. Beze vreugde<br />
kwam hem erbarmelijk voor, toen hij zag, dat<br />
dezelve enkel ontltond uit de gretigheid, om den<br />
roof onder malkanderen te verdeelen. Dit was het<br />
dan , 't welk hen tot woestheid , wreedheid en<br />
menfchen moorden aanzetten? Deze razernij was<br />
niet die der dieren, die door den onwederftaan-<br />
baren prikkel des hongers worden aangedrongen;<br />
't was eene beredeneerde en misdadige hebzucht;<br />
't waren menfeheu, die meer dan het benodigde<br />
y 4<br />
e n
544 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
cn zelfs het overbodige hadden, die thans eene<br />
nieuwe en onbegrijpelijke fchraapzucht kwamen vol<br />
doen, ten koste van het bloed hunnes evenmensch.<br />
Zij gaven aan die afgrijzelijke roofzucht, den<br />
fchoonen tijtel van roem en natiönaal belang, 't<br />
welk nogthans niets anders was dan een ongerijmd<br />
voorwendzel, want geen hunner beminde het va<br />
derland, welks ftandert zij voerden. Jezenne<br />
mours zeide bij zich zeiven, ik kende de land-<br />
/ monfters in de zwarte husfaren, die mij in de<br />
bosfchen van Duitschland aanvielen en beroofden,<br />
maar hier zie ik zee-monfters die mij verdrukken<br />
op die fchommelende afgronden , welke in een<br />
eogenbük alle onderfcheiding tusfchen verwinnaars<br />
en verwonnenen kunnen wegnemen en vernietigen.<br />
Jndien men door de lucht kon reizen, wie twij<br />
felt 'er aan , of men in die ongemeten ruimte<br />
geen moorddadig gedacht zou aantreffen , gretig<br />
naar roof en menfchen-moord.<br />
Terwijl de dolde uitgelatenheid bij deze verove<br />
raars heeischte, en zij zich op de golven over<br />
gaven aan eene luidruchtige ongebondenheid, terwijl<br />
zij zorgeloos op eene trouwelooze maar thans ftille<br />
zee lagen te dobberen, kwamen eenige fchepen<br />
onder Franfche vlag, den roover op zijde, en<br />
boden hem het gevecht aan. Het kanon, dat<br />
verfchrikkelijk wapentuing van Verwoesting en ver<br />
nieling, bulderde met verdubbelde fchoten, en de<br />
fthi der m loeide 'er van, het vuur flikkerde
LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOFBST. 345<br />
cn fcheen de golven in vlam te zetten, de rook<br />
fteest in draaikringen opwaards, en 't gekerm der<br />
gekwetften en «dervende verfpreidde zich door de<br />
lucht. Jezennemours ftaat in een damp van<br />
brandende zwavel, hij ziet van rondsomme bloed<br />
ftroomen, zonder het werktuig te befpeuren dat<br />
treft en doodt. De donder brand in de handen<br />
van den mensch, en de bruizende baren voeren<br />
de lijken weg. Het fcheepsvolk van zijn kleen<br />
vaartuig, opgewakkert door de onverhoopte hulp,<br />
welke hunne boeijen verbrijzelt, werpt zich op<br />
de aangevallen veroveraars , men ftrijd en vecht<br />
op dit kleene vaartuig als op een flagveld. Je<br />
zennemours verdedigt zijne landgenoten, zijne<br />
vrijheid en zijn leven, hij wreekt de zullen, die<br />
hij had zien vermoorden; de overwinning verklaart<br />
zich voor zijne fcheepsmakkers; men boeidt de<br />
handen van hun,' die'één uur te voren de handen<br />
van anderen kluisterden. Gelukkig de zulken, die<br />
op de fchepen der verwinnaars waren overgebragt,<br />
om geboeit te worden, want kort daar na zag<br />
men dat trotfche fchip, 't welk bevel fcheen te<br />
voeren over de golven, die hetzelve droegen, aan<br />
alle kanten gebeukt door het gefchut , reddeloos<br />
en open wankelen op de diepte, en langzaam te<br />
gronde gaan, onder 't afgrijzelijkfte en 't grievendst<br />
gejammer cn gehuil van het overige fcheepsvolk,<br />
als om aan die rampzaligen den tijd te lat*n, van<br />
l»et te meerder gevoel de ijslijkheden des doods te<br />
Y 5 hna-
546 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Imaken. Het verdween geheel, latende aan de<br />
oppervlakte der zee niets meer van alle zijne trots<br />
heid oyer, dan de golvende wimpel van zijne<br />
groote mast.<br />
$C% W% $0% ¥04 Htë ^Oü JiÖSf Söï ^<br />
Z E V E N T I G S T E HOOFDSTUK.<br />
de drie commisfie-vaarders, welke tot bijV<br />
ftand van het koopvaardij fchip, op 't welk j e-<br />
zennemours zich bevond, waren komen opzei<br />
len, bleven 'er maar twee overig, het derde was<br />
gezonken. Wat wierd 'er van jezennemours,<br />
toen hij vernam, dat deze fchepen vertrokken wa<br />
ren op denzelfden tijd, toen 'zijn vriend zich had<br />
fcheep begeven? Eene rilling beving zijn ganfche<br />
lighaam, hij had het fchip bij den aanvang van<br />
't gevecht zien zinken, en het gejammer van zoo<br />
veele rampzaligen deedt zijne verbeelding nog ijzen.<br />
O! waardige en tederlievende echtgenoot van mijne<br />
beminde! was het uw gejammer ook, het welk<br />
mij door 't harte drong, waart gij onder den hoop,<br />
welke ik de handen even boven 't water zag ten<br />
hemel heffen, terwijl gij levendig in 't holle graf<br />
der zee nederzonkt? waarom herkende ik u niet?<br />
ik zou mij aan uwe zijde nedergeftort, en alle<br />
mijne krachten in 't werk geftelt hebben, om u<br />
te redden of om met u te fterven.<br />
Be-
LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOIDST. $ 47<br />
Bevangen dbor de bangfte vrees, zogt hij overal<br />
tijding op wegens zijnen vriend; hij liet zich van<br />
't eene fchip naar 't andere overbrengen, maar zijne<br />
navorfchingen verwierven hem geene de minfte op<br />
helderingen. Hij wist den naam niet naar welken<br />
hij vernemen moest, en op het afbeeldzel , 't<br />
welk hij van zijnen vriend poogde te geven, kon<br />
niemand hem iets antwoorden. . Alles wat men<br />
hem met zekerheid wist te zeggen, was, dat deze<br />
drie commisfie-vaarders te gelijker tijd famen ver<br />
trokken waren, dat zij zich onderweg een maand<br />
hadden opgehouden, en dat zij de eenigfte fchepen<br />
waren, welke uit de haven van Roebelle waren<br />
uitgelopen.<br />
Al wie zich aan boord bevond , wierd door<br />
jezennemours van 't hcofd tot de voeten naau-<br />
keurig bekeeken, in 't eerst zag hij ieder voor<br />
zijn vriend aan. Doch hem niet vindende, twij<br />
felde hij niet langer, volgens fommiger naaukeurig<br />
verhaal, of zijn vriend was in het akelig gevegt<br />
omgekomen: ondertusfehen wenschte zich elk geluk<br />
den vijand ontkomen te zijn, zich weinig bekreu<br />
nende aan den dood van anderen, fchoon elk<br />
zulk een hoogen prijs op zijne eigene verlosfing<br />
ftelde.<br />
Hij was evenwel ver af van deswegens eene gun-<br />
ftige hoop voor zijn liefde optemaken, hij beminde<br />
zijnen vriend, en zijne wijze van denken zoude<br />
het hem als eene misdaad hebben doen befchou<br />
wen,
34* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
fchouwen, indien hij flechts in zijne ^gedagten<br />
had genomen, zich een ongeluk ten nutte te<br />
maken , 't geen hij meende altoos te be-<br />
Weenen.<br />
Zij landden aan de kust van daar zij<br />
ontfcheepten. Jezennemours was alles ontnomen<br />
geworden, . en daar in het gevecht niemand iets<br />
behouden had dan het leven, en het fchip vergaan<br />
•was, het welk den buit binnen had, bevond hij<br />
zich volftrekt ontbloot van alles. Toen hij zich<br />
in een vreemd land zag zonder vriend, zonder<br />
geld, en daarenboven nog de edele bedoeling zijner<br />
reize mislukt was, verviel hij in eene naare droef<br />
geestigheid. Zijn akcligen toeftand , gevoegd bij<br />
al zijn ander verdriet en bij het verlies van zijnen<br />
vriend, benevens het denkbeeld dat het lot hem<br />
fteeds bleef vervolgen, bragten hem tot dat uit-<br />
terften, waarin men het tafereel des levens van<br />
de donkerde zijde befchouwt; de naargeestigfte ge<br />
dagten vervulden zijne ziel. De lucht was zwaar<br />
betrokken, en de op eengepakte donkere wolken<br />
deden het licht der zonne als verdwijnen; de grond<br />
was klam en verbleekt. Jezennemours zag niet<br />
dan voorwérpen die gefchikt waren de naargees<br />
tigheid van zijne ziel te verdiepen. Hij wandelde<br />
waar 't geval hem leidde, tusfchen de klippen van<br />
het ftrand en de zee, en dien waterplas aan-<br />
fchouwende, vroeg hij deozelven zijnen vriend<br />
weder. De golven bruischten, en fcheenen al<br />
grom=
LUTHER'S MEISJE, LXX. HoornsT. 349<br />
grommende zijne verzuchtingen- en klagten te beant<br />
woorden; het fteil en klippig ftrand was dor en<br />
woest: hij zag naar alle kanten uit, alles was<br />
treurig en doodsch; hij befpeurde Hechts een enkel<br />
mensch, en dat mensch nog fcheen wanhopig,<br />
was in eene gedurige beweging op den top eens<br />
rots , de hairen woeijen hem om 't hoofd, hij<br />
hield zijne handen uitgeftrekt, en gaf alle blijken<br />
van de wreedfte fmert. Jezennemours ging hem<br />
te gemoet, en een gezicht ziende overftroomt van<br />
tranen, vergat hij zijn eigen rampfpoed om deel te<br />
nemen in het leed eens evenmensch, die meer te<br />
beklagen fcheen dan hij. Hij naderde hem, en<br />
ftak hem de hand toe, met dien edelen nadruk<br />
welke door geen konst nagebootst word, noch<br />
door dezelve kan uitgedrukt worden. — Gij zijt<br />
dan insgelijks ongelukkig? wel nu, van dit oogen-<br />
blik af ben ik uw broeder en vriend! Hij zogt<br />
hem te vertroosten zoo goed hij kon, hij fprak<br />
hem op 't vriendelijkfte toe, om zijn vertrouwen<br />
te winnen: wie zijt gij, antwoordde de vreem<br />
deling, het hoofd omwendende, wie zijt gij, om<br />
mij hulp te durven aanbieden, gewisfelijk moet gij<br />
een armen bloed zijn, wijl gij moeds genoeg hebt<br />
om mij aantefpreeken, en zoo gij rijk zijt, heb<br />
ik u fleclits een enkel woord te zeggen, om u de<br />
vlucht te doen nemen. ... Ik ben een bedorven<br />
man . . . hoe! gij blijft nog! ... Ja, ik ben<br />
bedorven . . ontvlugt roe. . . » 't Is drie dagen<br />
ge-
55« GESCHIEDENIS VAN EEJÏ<br />
geleden', dat men mij met vriendelijkheid naderde,<br />
mij de vleijendlte woorden toefprak, mij bejegende<br />
met die beleefdheid en onderdanigheid, waarmede<br />
men gewoon is die gene te begroeten, die nog in<br />
goeden doen en in de gunst van 't fortuin zijn;<br />
men lachte mij overal toe, men ftreelde mijn ge<br />
hoor door de vleijendfte taal. Sints drie dagen is<br />
al die wierook, welken men mij toezwaaide, ver<br />
vlogen, met het goud waar uit die opdampte. Ik<br />
wierd rijk geboren, een uitgeftrekten koophandel<br />
Vermeerderde dagelijks mijne bezittingen, ik wierd<br />
eindelijk de^ afgod van allen die mij omringden,<br />
toen raadde mij aan de kapitalen, welke ik had<br />
behooren t'huis te houden, uittezetten; ik waagde<br />
die, en het volgende jaar waren zij verdubbelt»<br />
Door zulke groote voordeden nog grooter aanzien<br />
bekomen- hebbende, plaatfte een iegelijk zijne gel<br />
den in mijne handen : ik poogde mijn gelukftaf<br />
zoo ver te beproeven als mogelijk ware. Zij<br />
verduisterde in één oogenblik, alles nam een andere<br />
keer, drie mijner fchepen vergingen, mijn bankier<br />
fpeelde bankroet, de brand vernielde mijne volle<br />
pakhuizen, ... Ik kwam hier te lande aan, om<br />
met eene jonge en rijke Indifche te trouwen, doch<br />
deze reeds voor mijne aankomst onderrigt van mijne<br />
verliezen, fcheen enkel mij afgewagt te hebben,<br />
om onder mijn oog aan eenen anderen de hand te<br />
geven, welke zij mij had belooft, Zij drukt voof<br />
altoos het zegel op het onheil, het welk mij vart<br />
al-
LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 351<br />
alle kanten vervolgt. Indedaad, welke veranderin<br />
gen heb ik niet gezien in die zelfde plaatzen,<br />
waar te voren ieder een zich beijverde om mij in<br />
zijne' armen te drukken, en alles aantebieden wat<br />
ik niet noodig had! Thans zie ik enkel ijskoude<br />
gezichten, op elks wezen lees ik den afkeer van<br />
alle de valfche vrienden, die mij ontmoeten; 't<br />
fchijnt dat ik hen een fchuld terug vraage, welke<br />
zij geen zin hebben te voldoen; anderen fchijnen<br />
met verachting op mij nedertezien, en niet de<br />
oogen naar den grond geflagen, fchijnen zij mij<br />
aanteraden mijn plaats te nemen in 't ftof, waarin<br />
de armoede kruipt. Ach! liever zou ik willen<br />
fterven, dan mij onder 't oog te begeven van<br />
fommigen. Neen, zij zullen het genoegen niet<br />
hebben te zien, dat ik mij verneder om ben een<br />
ftuk broods aftebedelen, dat maar al te bitter zou<br />
de zijn. Op het oogenblik, dat gij mij aanfprak,<br />
was mijne razernij op 't felst; ik ftond gereed,<br />
om mij van deze rots nederteftooten in de zee.<br />
Op uw gezicht trad ik terug. Indien gij vermo<br />
gend genoeg zijt, om mij weder op eene der<br />
trappen te helpen, van welke ik ben nedergetui-<br />
rnelt, weerhou mij dan, en dwing mij u te vol<br />
gen; zoo niet, vlugt; want dan zijn alle uwe<br />
redeneeringen overbodig ; ik wil een gemakkelijk<br />
beftaan hebben of niet leven. Zoo gif integen<br />
deel tot den rang dier (laven behoort, die niets<br />
hebben, om dat men hen alles ontnomen heeft,<br />
dan
3 5 F T<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
dan zegt mijn voorbeeld u genoeg, om u ter na<br />
volging te konnen ftrekken.<br />
Jezennemours, die zoo veel droefheid in 't<br />
leven ondervonden en bijna verlangt had hetzelve<br />
te eindigen, verre van zijne droefgeestigheid bot<br />
te Vieren, vond zich geneigt dien ongelukkigen<br />
deszelfs voornemen uit het hoofd te praaten. Hij<br />
zeide hem alles, wat hij tot zich zeiven had<br />
moeten zeggen. Zoo iemand, zeide hij , het<br />
leven moede moest zijn , zoude ik het wezen,<br />
maar hoe veele hulpmiddelen blijven den rampza<br />
ligden mensch nog ©ver. . . . Hulpmiddelen voor<br />
mij, hernam de vreemdeling, op eenen norfchen<br />
toon! neen, daar kunnen 'er geene zijn, te ver-<br />
geefsch fpilt gij uwe woorden aan mij. Zie hier<br />
wat ik op dezelven antwoorde. Dit zeggende,<br />
liep hij naar den kant der zee, en wierp zich<br />
van boven neder in dezelve, terwijl jezenne<br />
mours hem naliep en hem trachtte te weêrhou-<br />
den. Hij bereikte maar even de flip van zijn'<br />
rok, doch te laat, hij zag hem nederftorten in<br />
de woedende baren, die zich tegen de rots ver<br />
brijzelden. De ongelukkig» fcheen toèi te willen<br />
ontkomen, hij fchreeuwde , hij riep om hulp;<br />
maar 't was niet meer mogelijk om hem te red<br />
den; dan eens fcheen hij te zinken, dan eens<br />
kwam hij weer boven, worftelende met alle kracht,<br />
en vertoonende op zijn gelaat alle de angften des<br />
doods. De plaats was fteil, de zee was verbol<br />
gen.
LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFBST.<br />
gen. Jezennemours kon niets anders voor hem<br />
doen dan bidden; z i j n 0 ö g v o ] g t i e ^<br />
achtte hem reeds veriooren, toen hij hem weer<br />
' ^ boven komen zich vast houdende aan èe,T<br />
zoort van wrak, * Weik hij had aangegrepen.<br />
De .wind dreef hem naar den oever, een onver-<br />
hoopte goif wierp hem op * drooge, op eenden<br />
affland van de rots, van welke hij was afge<br />
dongen. Van rots tot rots te fnellen, biL<br />
ademloos dezelve afteklauteren, bij den ongeluk<br />
ken te komen, hem op de been te helpen,<br />
hem het mgezwolgen zee-water te doen overgee-<br />
ven, dit alles was voor jezennemours het<br />
werk van een oogenblik, zijn moed en menseli<br />
jkheid verleende hem krachten, die hem tot eer<br />
verfhekten. Hij trok hem de kleederen van >t<br />
hjf, welke vernaauwt door 't vocht, hem klem<br />
den en bijkans verdikten.- Hij f c, uldde h e m h e m •<br />
en weder om hem te doen bekomen, en ziende<br />
dat dit alles niet' Hielp en dat hem bijna geen<br />
ademhaling meer overbleef, befchouwde hij fcml<br />
als dood, tranen Hortende van getuigen te zijn<br />
geweest van een zoo treurig geval.<br />
De vloed had insgelijks e«n dak van 't ver<br />
meende wrak aan 't ftrand gefpoelt, >t was een<br />
zoort van open koffer. Terwijl jezennemours<br />
het uitgerekt lijk beweende, welks betrokken en<br />
beek gelaat naar hem gekeert, eene verfchrikke-<br />
ISfe vertooning maakte, befpeurde hij eenige be-<br />
> ' Z<br />
we-
354 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
wegingen, welke aanduidden dat de rampzalige<br />
herleefde: de tekenen vermeerderden, jezenne<br />
mours fpreidde zich over het koude lichaam, om<br />
het met zijne warmte te koesteren, en Wies het<br />
bij herhaling in den mond. Wel rasch beweegde<br />
het een arm; de ademhaling, in 't eerst zwak<br />
en onzeker, werd zichtbarer door de herhaalde<br />
kloppingen van de pols; de oogen openden zich,<br />
hij herleefde eindelijk, en fcheen als uit een die<br />
pen flaap te ontwaken. Waar ben ik, zeide hij:<br />
ik heb daar een ijslijken droom gehad. En<br />
eensklaps de oogen op jezennemours flaande en<br />
hem ftijf aanziende , herinnerde hij zich zijnen<br />
- ftaat. O hemel! riep hij uit, gij hebt mij den<br />
dood ont&rokken, dien ik zogt, en tegen wien<br />
ik mij zoo fterk verweerde , zoo haast ik zijn<br />
prooi dagt te worden. Jezennemours begon<br />
hem ernstig aantefpreeken. ... O mijn vriend,<br />
Zeide de ongelukkige, de natuur heeft mij in één<br />
oogenblik meer gezegt, dan gij mij immer zoudt<br />
kunnen doen, zij heeft mij gedwongen mij zeiven<br />
tegentefpreeken. Tegen de baren worf telende,<br />
wenschte ik gelukkig genoeg te zijn om weder aan<br />
land te komen, al zoude ik daar de geringde fter-<br />
veling moeten wezen. Als toen wierd ik de ftraf<br />
gewaar, welke ik voor mijne verachting van 't<br />
leven verdiende. Neen, ik wil niet meer fterven.<br />
O god! ik ftneeke u om vergiffenis! Ik fidder<br />
nog wanneer ik herdenk, hoe ik op 't punt ftond<br />
om
LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 355<br />
om voor een vergramt rechter te verfchijnen. ik<br />
heb fchuld, dit vrees ik, en ik liep roekeloos<br />
zijn wraak-zwaard tegen.<br />
Jezennemours weende van vreugde, hij om-<br />
helsde een man, die tot het "even wedergekomen<br />
zijn vriend ftond te worden; die krachtdadig g e-<br />
waarfchuwt door den angst, waarmede de natuur<br />
den boezem van den ftervenden mensch vervult,<br />
het misdadig befluit niet meer zou nemen om zich<br />
van kant te helpen. Maar wie kan 't gelooven,<br />
wie kendt de onzichtbare kracht der droefgeestig<br />
heid, of liever den brandenden dorst van 't eigen<br />
belang niet! Naaulijks tot het leven wedergekeert,<br />
riep die zelfde man uit : hoe, zou ik arm en<br />
veracht moeten leven! zal het gezicht van hun,<br />
die mij fchatrijk gekent hebben , mij vervolgen!<br />
zal ik een ellendig leven leiden in dat zelfde land,<br />
waar ik om mijnen rijkdom bewonderd wierd, en<br />
waar men den bezitter van denzclfden vierde • en<br />
naar de oogen zag! Onder 't fpreken dier woor<br />
den , befchouwde en wentelde hij de koffer die<br />
tot zijne redding gediend had. Dezelve fcheen<br />
ledig te zijn; maar onze man zag door 't bekleed-<br />
zei van den bodem iets glinsteren. Hij rukte 't<br />
bekleedzel af, en daar 't hout van den bodem<br />
half verrot was, kostte het hem weinig moeite<br />
eene ijzere plaat los te maken, onder dewelke hij<br />
eene platte langwerpige doos vond, hij opende die:<br />
welk een verfchijnzel! zij was opgevult met goude<br />
Z a klei-
3j6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
kleinoodiën, en veele kostbare diamanten en edele<br />
gefteentens. Beide even gretig in 't bezichtigen<br />
van dien fchat, konden zij naaulijks van, verbaast-<br />
heid eenige woorden uiten; want jezennemours<br />
was een mensch, en deze onverhoopte fchat, al<br />
ware het Hechts om de wonderbare ontdekking,<br />
had het recht om hem te verbijsteren. Wat den<br />
anderen aanbelangt, deze werd 'er bijna krankzin<br />
nig van; hij omhelsde zijnen verlosfer, dankte<br />
den hemel en de zee, en maakte veel gebaar.<br />
Zie daar, zeide jezennemours, die nooit de<br />
hebbel'rkheid verloor van pbilofopheeren, op het<br />
oogenblik als men meend alles verloren te zijn,<br />
vind men in het ongeluk zelf de treffen :fte hulp<br />
middelen. jDe andere fprak niets, maar de oogen<br />
fteeds op de glinsterende voorwerpen gevestigt hou<br />
dende , berekende hij reeds derzelver waarde, en<br />
maakte tevens ontwerpen ter herftelling zijner for<br />
tuin. De helft daar van komt u toe, zeide hij,<br />
met eenige t'onvredenheid tegen jezennemours.<br />
Ach! ik had twaalfmaal zoo veel moeten hebben,<br />
om weder tot dien luisterrijken ftaarte komen daar.<br />
ik in geweest ben, en daar niemand mij om be<br />
klaagt. . . . Hoe! hernam jezennemours, alles<br />
wat gij weet, komt uit op begeeren en niet op<br />
genieten! Een oogenblik te voren bezat gij niets,<br />
thans bezit gij veel, en nog zijt gij niet te vreden.<br />
Laat uw verlangen naar meerder vaaren; maar zoo<br />
de hebzucht u beheerscht, zoo gij 'er de lijdelijke<br />
flaaf
LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 357<br />
(laaf van zijt, neem dan de drie vierde deelen,<br />
het overige zal voor mij genoeg zijn, om naar<br />
mijn vaderlend terug te keeren en 'er vergenoegt<br />
te leven.<br />
Terwijl hij dit zeide, zag zijn medgezel naar<br />
't ftrand heen, en 'er op nieuw eenige ftuk-goe<br />
deren ontdekkende, welke door de baaren wierden<br />
aangefpoelt, twijfelde hij niet, maar verbeeldde<br />
zich reeds dat het nieuwe fchatten waren, welke<br />
het lot hem toezond; hij wilde die derhalven aan<br />
de woede der baren onttrekken ; hij begaf zich<br />
van 't ftrand in zee, tegen den raad van jezen<br />
nemours, die hem terug wilde houden; te ver-<br />
geefsch riep deze hem toe, dat de vloed aankwam<br />
en welhaast de banken zou overftroomen, op welke<br />
hij zich te roekeloos waagde; hij was doof, hij<br />
verftond noch de ftem der rede, noch die der<br />
vriendfchap. Hij greep naar iets dat zwaar was,<br />
hij ligtte het op, en fpande al zijne krachten in<br />
om 'er zich meester van le maken, zonder acht<br />
te geven op de waterbergen, die gereed waren om<br />
hem naar dien zelfden oceaan terug te fleepen,<br />
welken hij maar even te voren door een mirakel<br />
ontfnapt was.<br />
Jezennemours was intusfehen genoodzaakt om<br />
achter uittewijken, zonder den minften bijftand te<br />
kunnen geven aan zijnen hebzuchtigen medgezel;<br />
hij had maar even tijd genoeg om 't koffer, 't<br />
welk zoo veele fchatten inhield, naar eene veilige<br />
Z 3 plaats
55 8<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
plaats te voeren. Verfcheide juweelen bleeven op<br />
't ftrand liggen. Hij bergde zich tusfchen de rot-<br />
zen, en zag van daar dien rampzaligen mensch,<br />
in 't midden der bruisfchende golven met den dood<br />
worftelen, te vergeefsch om hulp fchreeuwende en<br />
de handen uitdekende om weder aan 't ftrand te<br />
geraken. Jezennemours had veele moeite om<br />
van zijne ontfteltenis tot bedaren te komen, zo<br />
danig had hem de ramp diens mans getroffen,<br />
die enkel uit hebzucht zich te diep in zee had<br />
begeven. Niet dan met moeite fleepte hij het<br />
koffer met zich van tusfchen de rotzen, en bragt<br />
hetzelve naar de plaats zijnes verblijfs.<br />
EEN EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Ann dezen vreemden oever ontfcheept, en alle<br />
zijne nafporingen van geen vrucht zijnde, wat zou<br />
de hij nu doen om fuzanna te verwittigen, dat<br />
hij haren echtgenoot nergens had aangetroffen, en<br />
dat de chaterbaune zich, denkelijk, onder den<br />
rang der dooden bevond ? Hij herinnerde zich<br />
maar al te wel haren laatften wil; drie malen<br />
wilde hij aan haar fchrijven, en drie malen lag<br />
hij de pen neder. Hij befloot derhalven om nieuwe<br />
nafporingen te doen, en om liever te fierven dan<br />
haar zulk eenen gevoeligcn dag toetebrengen.<br />
Je-
LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 359<br />
Jezennemours kreeg in de gedagten, om den<br />
ganfchen oord te doorlopen der plaats, waar hij<br />
maar kortelings was aangeland: de fchat, welke<br />
de voorzienigheid hem in de hand had doen vallen,<br />
was ongetwijfelt het middel, van 't welk zij wilde<br />
dat hij gebruis zoude maken ter volvoeringe, zijner<br />
voornemens.<br />
Jezennemours was te zeer de vriend der men-<br />
fchelijkheid, om geen afkeer te hebben van de<br />
flavernij, welke op dat ongelukkige vasteland vrij<br />
geboren menfchen drukte, om dat zij zwart en<br />
robust waren. Die menigte rampzaligen tot flaaven<br />
gemaakt, door een kleen getal blanken; van Afiika<br />
weggevoert om den fuiker te bearbeiden, welke de<br />
Europanen zich tot een kunst behoefte gemaakt<br />
hebben; veroordeelt tot den arbeid van last- of<br />
trekdieren, dit was voor hem een gezicht, het<br />
welk hem met reden verbaasde: hij zag met af<br />
grijzen dat zijne landsgenoten niet eens wroegingen<br />
lieten blijken wegens deze onmenfcbelijkheid, om<br />
dat zij die ongelukkiger gekogt hadden , die zij<br />
zonder ophouden den zwaarden arbeid deden ver-<br />
rigten, en maar fchaars van het benoodigde tot<br />
hun beftaan bezorgden. Wat al wreedheden pleegde<br />
en veroorloofde men zich niet, enkel ten behoeve van<br />
wellustige overtolligheden! 't Is het bloed van Jfri<br />
ka, vermengt met dat van Amerika, 't geen het<br />
nageregt uitmaakt van eenen lafhartigen fibariet, die<br />
hetzelve koeltjes en met eene trotfche houding nuttigt.<br />
Z 4 Hij
360 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
Hij nam het befluit, om eenige dier rampzaligen<br />
der flavernij te onttrekken, en zoo hij ze allen<br />
niet kon verlosfen, wilde hij ten minden 'er eenige<br />
fcoopeu, om hen weder in vrijheid te dellen. Hij<br />
begaf zich ten dien einde maar eene marktplaats,<br />
waar de rechten van den mensch , onder het op<br />
zicht der wetten, openlijk gefchonden werden; en<br />
bij vraagde aan zich zeiven, of het den mensch<br />
voegde van billijkheid te reppen , wanneer hij<br />
zoodanig het fpoor bijder zich door een vuig eigen<br />
belang liet verblinden. Indien jezennemours zijn<br />
hart gevolgt had, zou hij van alle zijne fchatten<br />
niets overgehouden, maar zich zeiven arm gemaakt<br />
hebben, enkel om 't vermaak te genieten van eenige<br />
engelukkigen gelukkig te maken; maar hij dagt aan<br />
de reis welke hij nog te doen had; want alle<br />
nachten droomde hij van zijne wederkomst in<br />
Europa, waar hij niets meer verlangde dan een<br />
met riet gedekt huis en tien morgen lands, om tc<br />
beproeven of hij aldaar niet ftil en gerust kon le<br />
ven, zoo 't mogelijk ware verre verwijderd van<br />
fu z a n n a,<br />
Bij 't koopen der flaven, gaf hij altoos de voor<br />
keur aan dje genen, die hem het bedaagst of<br />
gebrekkigst voorkwamen, of die niet in daat fchee-<br />
mn het juk der flavernij te torsfehen; onderwij.<br />
len hij met dezen handel bezig was, befpeurde<br />
bij een Europaan, die mede daarop uitging, en<br />
wiens gelaat hem op 't eerfte aanzien trof; hoe<br />
meer
LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 36"!<br />
meer hij hem bekeek, te minder konde hij van<br />
zijne eerfte verbaastheid herkomen. Deze den aan-<br />
dagt bemerkende waarmede men hem befchouwde,<br />
fcheen op zijn beurt niet min verwonderd, beiden<br />
aarzelden zij om de eerfte blijken van herkenning<br />
te geven, uit vreeze van zich' te vergisfen. Ein<br />
delijk bevond jezennemours zich in de armen<br />
van een' man, die hem al bevende en half wee-<br />
nende omhelsde. Hoe, zoudt gij het zijn, zou<br />
het lot u zoo ver gebragt hebben, om . . . ja,<br />
ik herkenne 11 . . . ik herkenne u, hoe zeer gij<br />
ook veranderd zijt. Gij leeft, gij zijt een man<br />
geworden, ik ben te vreden. Ga, gij hadt ge<br />
lijk mij te ontvlieden, maar thans behoeft gij niet<br />
te vreezen, ik beu hier niet om u te kwellen,...<br />
Jezennemours, die drie treden was terug gewe<br />
ken, en nu nader bij hem kwam, kon naaulijks<br />
zijne oogen gelooven. — Is 't mogelijk! vader<br />
de la hogue! gij, mijn doop-vader, in dezen<br />
oord, en in die kleeding ? Gij zijt dan geen<br />
je... hij ftond op- 't punt om '4 woord jefuiü<br />
Uittefpreken, toen de doop-vader hem de hand op<br />
den mond hield, en tot hem zeide: ftil! volg<br />
mij flegts en gij zult alles weten.- Ga, ik ben<br />
dezelfde man niet meer, ik heb u veele dingen<br />
te zeggen, volg mij.<br />
Daar men niet van zins was lang te talmen,<br />
werd de koop voor deze uitgekozen flaven ipoedig<br />
gefloten, en zij volgden hunnen meester naar de.<br />
Z 5 wo«
36a GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
woning daar jezennemours in trad, geleid door<br />
den gewezen vader jefuit, wiens karakter en ge<br />
drag men zich nog wel zal herinneren.<br />
Naaulijks waren zij met hun heiden alleen in<br />
eene kamer, van welke de deur zorgvuldig gefloten<br />
werd, of vader de la hogue begon zijn verhaal,<br />
met al de drift van iemand, die onverduldig is.<br />
om zich te doen kennen, op de volgende wijze.<br />
Luister toe, mijn vriend, en verwonder u niet<br />
langer mij hier te zien. Ik ben 'er vrij gelukkiger<br />
dan ik in Europa was. Onze maatfehappij is niet<br />
meer in wezen; fchoon zij op onwrikbare grond<br />
vesten fcheen geftigt te zijn, heeft men ze onder<br />
mijnd, daar wij zelf de hand toe leenden. Onze<br />
onverdraagzaamheid, onze onverzettelijke wraak,<br />
onze onbedagtzamen hoogmoed en eene uitermate<br />
vermetelheid, hadden ons zoo veele vijanden ge<br />
maakt, dat toen de vorsten ons wilden vernietigen,<br />
de ganfche wereld hun voornemen toejuichde. Wij<br />
zijn gevallen; maar wat toch heeft men 'er bij<br />
gewonnen? wij hebben onze rijkdommen medege<br />
nomen, en zijn bij onze wijze van denken ge<br />
bleven. Ik behoorde tot den rang dier genen,<br />
die eenig recht op de deeling hadden, en ik ging<br />
«rijken met het lot dat mij te beurt viel.<br />
Ik zal mijn hart voor u openleggen. Ik weet<br />
thans niet welke uwe wijze van denken zij, mis<br />
fchien zal ik in uw oog een voorwerp van ver<br />
achting worden; maar ik wil en zal mij vertoonen<br />
zoo<br />
!
LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 363<br />
zoo als ik ben. Met zoo veel bezorgdheid als<br />
ik in Europa mij vermomde, mijne geheimen achter<br />
hield, en vooral mijn best deedt om mij niet te<br />
laren doorgronden, even zoo zwaar drukt de dwang<br />
mij hier, vooral in dit tijdftip, en fpoedig zult<br />
gj het waarom weten.<br />
Herinner u den tijd, toen gij met zoo veel rede<br />
een leven ontweek, dat zoo ftrijdig was met uw<br />
karakter. Ik was als toen afhanglijk van mijne<br />
plaats, van mijn gewaad, de dringendfre wet die<br />
mij bekent is. Het kleed wijzigt de ziel meer dan<br />
alle natuurwetten te famen het lichaam niet wij-<br />
zigen. Ik was gedwongen mijne ware gevoelens<br />
te ontveinzen. Ik moest hevig uitvaren tegen de<br />
zulken, die niet fcheenen te denken als ik. Toen ik<br />
zeer beflisfend de verdoemnis over u uïtfprak, (peelde<br />
ik enkel een geveinsde rol, en geene dier fchrik-<br />
kelijke bedreigingen kwamen uit mijn hart voort.<br />
Waarom hebt gij dat hart niet mogen kennen?<br />
men zogt u vroegtijdig tot onze geheimenisfen toe.<br />
telaten. Gij verzette 'er u tegen, en de uitkomst<br />
heeft uwe dwaasheid gebillijkt. Nooit was ik een<br />
geestdrijver, 't was mij genoeg het te fchijnen.<br />
Er* waren groote vooruitzigten aan mijn post ge-<br />
hegt; ik was in mijn canton een zoort van koning,<br />
en gehoorzaamde flechts aan weinigen om over<br />
veelen te gebieden. Dit uiterlijk ftrenge leven<br />
wierd rijkelijk vergoed, door het vermaak van t»<br />
heerfchen, 't geen van alle vermaken het grootfte<br />
is,
364\ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
is, en 't welk men nimmer moede word. Gij<br />
zult u nog wel herinneren, dat ik indedaad<br />
heerschte als de volltrekfte monarch. Zoo gij mijne'<br />
plaats had vervangen, gelijk mijn oogmerk was<br />
u te doen doen, zoudt gij even als ik onttroond<br />
zijn geworden, zoo uwe uitfporigheid doer 't on-<br />
begrijpelijkfte geval, bij u de plaats niet had ver<br />
vult van voorzichtigheid en wijsheid. Ik vrees<br />
siet hier te veel voor u te zeggen. Gij moet<br />
mijn perfoon aankleven, en daar de hemel u aan<br />
mij heeft wedergegeven ,' zal ik u zeggen , hoe<br />
veel recht ik heb om mij aan u te laten gele<br />
gen zijn.<br />
Dit gezegt hebbende zweeg hij, en daar jezen<br />
nemours hem befchouwde met oogen even zeer<br />
verwonderd als vertederd, en tevens de verandering<br />
zag, welke de tijd en tegenfpoed op zijn gelaat<br />
gemaakt hadden, verhief de ex-jefuit zijn ftem, en<br />
zeide zonder de rninfte vooraffpraak . . . zeg mij,<br />
hebt gij nooit gedagt aan hem, die zorg droeg<br />
voor uwe opvoeding? hebt gij nooit gehaakt naar<br />
eenen vader? hebt gij nooit den hemel befchiddigt<br />
u een verlaten wees te doen geboren worden ? "<br />
Mijnheer, hernam dadelijk jezennemours, ach!<br />
waartoe eene aandoening te verwekken , welke ik<br />
meer dan eens heb zoeken te ftnooren? Herinnerdt<br />
gij u de herhaalde vragen welke ik u deed! waarom<br />
dat ftuk aangeroert, zoo gij mij niets anders te<br />
antwoorden hebt, dan 't gene gij mij toen reeds<br />
deedt....
LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 36"$<br />
deedt ... Ik beef, ik wil en aarzel te fpreken,<br />
hernam vader de la hogue; j"a ik zal u eene<br />
openhartige belijdenis doen: maar duld, alvorens<br />
ik u uwen vader noeme, dat ik vooraf u zijne<br />
gefchiedenis verhak. Ach! toef niet langer! viel<br />
met veel. drift jezennemours hem in de reden,<br />
zou hij nog leven! Ik zal 't u zeggen, zeide<br />
de ex-jefuit, misfchien zult gij u over uwe ge<br />
boorte fchamen; en wie weet of het mij nader<br />
hand niet zal berouwen mij tegen u uitgelaten te<br />
hebben; zeg mij, jezennemours, zoudt gij<br />
niet liever wenfcben nooit het daglicht gezien te<br />
hebben dan hetzelve verfchuldigt te zijn aan eene<br />
onwettige liefde? antwoord mij. Ik ken gene<br />
onwettige liefde dan van hun, die eikanderen trouvr<br />
hebben gezworen en dezelve verbreeken. Ik<br />
verfta u. — Dat u zulks niet weêrhoude, nim<br />
mer zal ik mij fchamen over mijne geboorte, ik<br />
zal alioos den vader eeren die mij het leven<br />
gaf. Indien ik bekende uw vader te zijn, her<br />
nam de gewezen regent, zoudt gij mij dan niet<br />
haaten? — Gij mijn vader! en zulks eerst heden<br />
te vernemen, riep jezennemours uit. — Gij<br />
zijt mijn zoon, hernam de la hogue, gij zijt<br />
het! en dit hart blaakte van liefde in 't midden<br />
der godgeleerde twisren: ik predikte de overwin<br />
ning, welke de menfchen over zich zeiven kunnen<br />
behalen, en ik liet mij overwinnen door de fchoon-<br />
heid, fchoon omvangen van eene rommel-zode befto-<br />
vene
3Ó6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
vene boeken. Wat al bekommering baarde mij<br />
uwe geboorte niet! Hoe zeer vreesde ik niet,<br />
dat mijn geheim mogt ter ooren komen van mijne<br />
norfche overftens. De angst van ontdekt te wor<br />
den, deedt mij de grootfte voorzorg gebruiken. Ik<br />
kon geene vrouw verlaten, die op ~ het punt ftond<br />
te verlosfen van eene liefde - vrucht, voor welke<br />
ik reeds zoo veele genegenheid gevoelde. Wij be-<br />
fteedden meer zorg om uwe geboorte geheim te<br />
houden, dan een moordenaar, om het lijk te ver<br />
bergen van den genen dien hij vermoordde. Gij<br />
kwaamt ter wereld in 't heimelijke, en wierd<br />
onder den mantel weggebragt naar een dorp, drar<br />
ik u liet opvoeden, en daar ik u aanbcveeide aan<br />
den priester, die mijnen nederigen dienaar was.<br />
Men deedt u doorgaan voor een ongelukkigen<br />
wees, wiens bezorging ik liefdadiglijk op mij had<br />
genomen. Uwe rampzalige moeder fcheen zich in<br />
't eerst van hare kraam te herftellcn, maar bleef<br />
vervolgens lang in eenen kwijnenden ftaat: het<br />
vergif van angst verzuurde haar zog en verbitterde<br />
haar leven. 'Er waren eenige dagen verloopen<br />
dat ik haar niet was komen zien; eindelijk ging<br />
ik op zekeren avond, onder begunftiging van den<br />
duister, haar bezoeken; ik vond haar op het<br />
fterven liggen. Hoe was haar gelaat veranderd!<br />
de frisfche kleur der gezondheid was van hare<br />
wangen gevaagt, in haar oogen flikkerde dat vuur<br />
niet meer van eene blakende liefde, de bleeke<br />
dood-
LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 367<br />
dood-verw had zich over haar gelaat verfpreid,<br />
alles kondigde het noodlottig tijdftip aan, waarin de<br />
fchoonheid zelve affchuwlijk word. Alles kondigde<br />
eindelijk de verfchrikking der laatfte oogenblikken<br />
aan. Al bevende naderde ik haar; haaulijks had<br />
ik moeds genoeg om onder hare oogen te komen;<br />
zij wendde het gezicht van mij af; wat wilt gij<br />
nog van mij, zeide zij? ik fterf, ik boet voor<br />
mijnen misftap. Gedenk aan eenen zoon, verlaat<br />
hem niet; dit 's alles wat ik van u vorder. Ik<br />
heb bereids mijn leven opgeoffert aan dien god,<br />
die misfchien mij ftreng zal oordeelen over eene<br />
misdaad, van welke gij de oorzaak zijt.<br />
o, Mijn zoon! laten mijne tranen zich vermen<br />
gen met de uwen, vervolgde de ex-jefuit. Dit<br />
verfchrikkelijk tooneel blijft mij geftadig bij, 't<br />
verlaat nimmer mijn geheugen, en toen gij door<br />
uwe vragen mijn hart van één reet, hoe dikwijls<br />
keerde ik mij toen niet om, om dc ontroering te<br />
verbergen over 't gene ik thans in uwen boezem<br />
uithort. Haar beeldtenis vervolgt mij onophoudelijk,<br />
en hoe menigmalen heb ik mij haren dood ver<br />
weten! Mijn vader, hernam je zen n em ours, hoe<br />
het mij ook fmerte, mijne moeder niet gekent re<br />
hebben, dank ik nogthans de voorzienigheid dat ik<br />
ten minften u heb wedergevonden! De hemel had<br />
zijne oogmerken met haar, met u en met mij.<br />
Hij befhsurd alles, en daar hij, na zoo veele be<br />
proevingen toelaat dat ik, als zoon , jegens u mijn<br />
plicht
568<br />
GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
plicht betrachte, wil ik alhier mijn verblijf vesti<br />
gen, en mij nier meer van u af begeven. Ach!<br />
waarom zeide gij mij voorhencn niet het gene gij<br />
mij thans openbaart? Ik zoude niet gevlucht heb<br />
ben , maar bij u gebleven zijn, ik zou u miin<br />
liefdesgeheim hebben toevertrouwt, en gij zoudt<br />
mijne min goedgekeurt hebben.<br />
Daarop deedt bij aan zijn vader een verhaal van<br />
de gewigtigfle zijner lotgevallen, en hoe hij, daar<br />
hij meende alleen en verlaten te zijn in de wereld,<br />
de hand had gevolgt van 't noodlot. Hetzelve,<br />
zeide hij, heeft mij van ramp tot ramp geleid;<br />
en terwijl gij vervolgt wierd door den lang/amen,<br />
maar zekeren gang der wetten, welke zich tegen<br />
uwe orde verzette , werd ik geflingert door een<br />
gevoel van liefde, het welk nog heden al het<br />
onheil mijns levens uitmaakt. Nooit was een<br />
minnaar zoo ongelukkig als ik, ik heb enkel het<br />
fmertelijke van die aangename en gedugte hartstocht<br />
gefmaakt. Hij bleef vervolgens ftildaan op eenige<br />
bijzonderheden, welke hij niet wel kon verzwijgen.<br />
Dit vertederde den ouden jefuit, fchoon hij in<br />
geen vijf en twintig jaren één traan geftort had,<br />
zoodanig, dat hij begon te weenen. O! zeide<br />
hij, welke wisfelvalligheden in 's werelds zaken!<br />
Wat al veranderingen! de onvoorziende, de onge-<br />
hoordfte zaken gebeuren en verwezenlijken zich.<br />
Zie daar, het geen men in geene godgeleerde,<br />
twistfehriften aantreft, maar 't geen wij befpeureu<br />
op
LUTHER'S MEISJE, LXXII. HOOFDST. 369<br />
op het veranderend tooneel der wereld. Bij 't<br />
dooraderen van alle onze cafuisten, bij 't hooren<br />
fpreken van onze zendelingen , die onze verfpieders<br />
zijn, hebben wij nimmer kunnen vermoeden dac<br />
onze maatfehappij , welke zoo onwankelbaar ge<br />
vestigt fcheen, echter in weerwil van hare talrijken<br />
aanhang en befchermers, zou overhoop gefmeten en<br />
vernietigt worden, zonder den minften te.ïenftand,<br />
na zoo veel trots gebrom, hoogmoed en ftoutheid.<br />
O! . . . en hier . zweeg hij,<br />
-=S! t&=» «3SSB*=»-"^S38*=*-=S33!&»-'=*¥»B&—«^JÜEo—<br />
TWEE EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
iVjfijn vader, vervolgde jezennemours, gij<br />
ziet mijnen toeftand, ik ben nog in 't nafpooren<br />
van mijnen edelmoedigen vriend; ik kan naar<br />
Frankrijk niet wederkceren, voor dat ik hem ge<br />
vonden heb. Liever wilde ik hier fterven: ik zou<br />
niet voor 't gezicht durven komen van fuzanna<br />
zonder haren echtgenoot; 't was haar wil, en 't<br />
is voor mijn hart een wet en plicht. Weet gij<br />
niet, of 'er onlangs eenig vreemdelmg is aange<br />
komen ? Ik meen te mogen denken dat hij zich<br />
op 't fchip bevond, dat zoo gelukkig en ter goe<br />
der uur tot onzen bijftand kwam. Zou de hemel,<br />
die mij een vader heeft wedergegeven, zich bepalen<br />
tot die eenige weldaad! Neen, ongetwijfelt, zoo<br />
A a bij
37°<br />
GESSHIEDENIS VAN EEN<br />
hij in leven is, zal ik hem wederzien, ik zal<br />
hem aan fuzanna terug brengen, zij is de zijne,<br />
zij behoort hem toe. Die fchat is mij ontfnapt; de<br />
hemel heeft het dus gewik . . . daar na zal ik<br />
mijne dagen bij u komen flijten, en zoo 't mo<br />
gelijk zij al het overige vergeten.<br />
Mijn zoon, antwoordde hij, ik ben hier een<br />
koopman geworden, en niets zal u ontbreken; ik<br />
heb eenige winsten gedaan, welke ik dagelijks<br />
vermeerder. Nog aan deze plaats denk ik geftadig<br />
aan mijne ongelukkige broeders; ik zal u belasten<br />
met den bijftand, dien ik hen fchuldig ben. In<br />
ftede van te kruipen en zich met ftreeken te be<br />
helpen aan de hoven, welke doof zijn geworden<br />
voor onze rechtmatige eisfchen; in ftede van hunne<br />
ellende herom te voeren, en het trotfche mede-<br />
doogen lastig te vallen, ware het beter geweest<br />
dat alle de groote mutzen van onze orde gedaan<br />
hadden zoo als ik deed. Aan veelen hunner was<br />
de koophandel niet onbekend; ik ben altoos met<br />
hart en ziel gehegt gebleven aan eene maatfehappij,<br />
in welke ik een groot gedeelte van mijn leven ge-<br />
fleten heb. De dweepzucht, van welke zij zich<br />
fomtijds zoo onvoorzichtig bediende, en welke haar<br />
haren val berokkend heeft, heb ik afgezwooren;<br />
maar ik betreur eene orde, welke hare armen tot<br />
in alle monarclnjen van Europa uitftrekte, en<br />
grondflagen had, gefchikt om haar tot den hoogden<br />
trap van rijkdom en vermogen te brengen. Zij is<br />
ge-
LUTHER'S MEISJE, LXXII. HOOFDST. 371<br />
gevallen, tot mijne groote verwondering; zij is<br />
gevallen, om dat het despotismus zijne ongerijmd<br />
heden mengde met de heilzaamltc en wijste in-<br />
rigtingen. Welke orde heelt beter het menfchelijk<br />
hart gekent! Maar verblind als wij waren, zagen<br />
wij niet, dat daar de eeuw veranderd was, wij<br />
met dezelve moesten veranderen, en zwichten voor<br />
den ftroom van gevoelens. Wij verbeeldden ons<br />
nog te doen te hebben met janfenistcn, en wij<br />
hebben ons vijanden gemaakt, die wij gemakkelijk ons<br />
tot vrienden hadden kunnen verkrijgen. Dusdanig<br />
was onze waan, cn dit was de oorzaak van onzen<br />
val ! De fpar , die den trotzen top buigt en<br />
weder opricht, gehoorzaamt aan alle winden, om<br />
vervolgens een fchooner groen te vertoonen , dit<br />
had ons zinnebeeld moeten zijn en ons tot een<br />
voorbeeld behooren te ftrekken. Maar on/.e on<br />
kunde dat 'cr een magt beftond, onverwinlijker<br />
dan de onze, heeft ons meer kwaad gedaan dan<br />
wij nut getrokken hebben uit onze wezenlijke<br />
meerderheid over alle andere klooster-ordens. De<br />
zaak ligt 'cr toe, in weerwil van de beguiche-<br />
lende hoop onzer opgetoogenen, vergeet ik alles<br />
wat ik geweest ben; ik ben een nieuw mensch<br />
geworden, en ik bevind mij 'er wel bij. Men<br />
moet zich weten te V0egen naar de omdandig-<br />
heden. Ik yeracht Volftrekt alle twisten. En zoo<br />
ik flechts een beftaan hebbe voor mij zeiven, en<br />
nog iets kan mededeelen aan mijne zuchtende broe-<br />
A a 2 ders,
37* GKSCHIEDS.VIS VAN EEN<br />
ders, zal zulks mij meerder genoegen geven, dan<br />
indien ik alle de janlcnisrcn der wereld had neder-<br />
gevelt. Dat liet hun wel ga, wcoïch ik hen van<br />
harte toe!<br />
Jezennemours zou in het huis zijns vaders,<br />
daar de overvloed heerschte , zeer .gelukkig heb<br />
ben kunnen zijn, indien zijn hart zich had kun<br />
nen gerust dellen wegens het lot eens vriends, en<br />
wegens dat eener beminde. De geest van regel<br />
matigheid, welken de regent had laten blijken,<br />
toen hij aan 't hoofd was van een talrijk huis<br />
gezin, daar hij de befchikking over alles had,<br />
kwam hem in Amerika, in zijnen nieuwen ftand<br />
wo' der wel te dade. Indedaad , de afdand is<br />
niet groot tusfchen het bewind over leer-broeders,<br />
ovef arme fchoolicren, of over arme .negers. Hij<br />
bezat alle de menfchelijkheid, welke men in-dien<br />
post ©effenen kan ; hij was voorbeeldig in het<br />
werkzame, en dat meesterachtig en beflisfend ka<br />
rakter was met de jaren verkeerd in eene ernst-<br />
haftigiieid, ten deele zacht, ten deelc onverzette<br />
lijk. Hij had door rampfpoed geleerd, en als<br />
hij den val zijner orde bedagt, zag hij niets onder<br />
de zonnc dan onbeftendigheid, zelfs in die din<br />
gen , welke het devigst gevestigt fcheenen. Die<br />
gebeurtenis had hem de wijsbegeerte der tegen-<br />
fpoeden doen omhelzen; hij befchouwde zich en<br />
kel als den pitdeeler der rijkdommen, die hem<br />
Ccr hand gefield waren. Daarenboven fprak de<br />
ge-
LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 373<br />
gevoelige en zuivere ziel van jezennemours,<br />
welfprckend tot de zijne. Hij wierd dag aan dag<br />
zachtaartiger, zelfs tegen de gewoonte der lucht-<br />
ftreek aan; hij zag met fmert het verdriet zijns<br />
zoons, en deedt alles in zijn vermogen om hem<br />
daar van afteleiden; te vergeefsch nogthans liet<br />
hij hem lange togten doen in een land, daar<br />
alles nieuw aan hem moest voorkomen, daar de<br />
natuur eene kracht en vrije werking heeft, wc.lke<br />
aan eene vrije ziel moest behagen. Jezenne<br />
mours ontmoette in het diepfte der bosfehen,<br />
welke een iegelijk buiten hem aan iet anders zou<br />
den hebben doen denken , de beeltenis van fu-<br />
zanna, hij zag haar haren echtgenoot wedereis-<br />
fchen. De vader kon niet langer afgefcheiden van<br />
zijn zoon leven, en de gevoelige zoon beefde,<br />
om flechts voor een oogenblik zich van zijn vader<br />
tc verwijderen. O, welk eene'gelukkige verande<br />
ring had 'er bij hen plaats!<br />
DRIE EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />
Drie maanden waren 'er verloopen, eer jezen<br />
nemours beftaan durfde naar Europa te fchrijven.<br />
hoe hij, in weerwil van alle zijne nafporingen,<br />
nergens den genen had kunnen ontdekken, dien<br />
A a 3 hij
S74 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
hij zogt. Hij voegde 'er bij, de nieuwe wereld<br />
niet te zullen verlaten, voor dat hij in 't zekere<br />
zou weten waar zijn vriend zich bevond; hij gaf<br />
een breedvoerig verflag van alle zijne nafpoorin-<br />
gen, ten betooge dat hij niets had verzuimt ter<br />
voldoeninge dei begeerte van fuzanna; in zijn<br />
brief had hij zich verfcheide tedere uitdrukkingen<br />
laten onlfnappen, en onder anderen te kennen ge<br />
geven , dat hij in plaatze van een vriend een<br />
vader had gevonden.<br />
Op zekeren dag, dat zij tot een bosch voort-<br />
gewandeld hadden, vonden zij aan de zijde van<br />
hetzelve een hut opgeslagen , welke nog nieuw<br />
fcheen. Aan de deur gekomen, welke zich op<br />
hunne ftem opende, zagen zij twee negers bezig<br />
bij een man, die te bedde lag; zijn aangezicht<br />
was bedekt en hij fcheen in een' diepen flaap.<br />
Jezennemours eerbiedigde de rust des mans,<br />
bleef op deszelfs ontwaking wagten, en bezag in-<br />
tusfchen met zijnen vader de ganfche woning. Zij<br />
maakten hunne aanmerkingen over het leven van<br />
een zoodanig mensch, die zich vrijwillig het ge<br />
lief der maatfehappij onttrekken had. Zij vroegen<br />
de negers, wie hij was? Deze gaven te verdaan<br />
dat het een Franschman was, die zich fints negen<br />
maanden daar had nedergezet, en die geftadig niet<br />
deedt dan zuchten en een zeer treurig leven<br />
leiden. Op 't vernemen van eenig geftommel,<br />
meende men dat hij wakker was geworden, doch<br />
bij
LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 375<br />
bij" nader onderzoek vond men, dat eene bcnaanw-<br />
de droom hem ontrustte. Jezennemours luis<br />
terde met aandagt naar eenige half afgebrokene<br />
woorden, hij ligtte den doek op, welke hem 't<br />
aangezicht bedekte, hij ziet en herkent zijnen<br />
vriend, den ongelukkigeu de chaterbaune. Hij<br />
werpt zich aan de zijde van 't bed neder, vat ftil<br />
zijn hand, en drukt die aan zijn hart. De heel<br />
de chaterbaune, van zijnen benaauwden droom<br />
eenigzins bekomen, vestigt zijn gezigt op hem<br />
Ik bedrieg mij niet, zeide hij, de vriendfchap<br />
voerde u naar 't einde der wereld; maar wat<br />
koomt gij doen? Ik kom, hernam jezennemours,<br />
op bevel van fuzanna; zij eischt u weder, zij<br />
verwijt zich uwe fmert: zij is getioffen van uwe<br />
liefde; zij kan niet meer gelukkig leven zonder<br />
u: ik ben de oorzaak van uw leed, en ben ge<br />
reed om u alle vergoeding te doen. Deze woning<br />
is juist voor mij gefchikt, ik zal mij in uwe plaats<br />
ftellen, de uwe is in het hart van uwe echtge<br />
note, daar gij voord-aan alleen zult heerfchen. —<br />
Neen, neen, 't is te laat, hernam de rampzalige<br />
echtgenoot: de doodlijke flag is mij toegebragt;<br />
dewijl ik niet voor haar heb kunnen leven, zal ik<br />
voor haar fterven. De zaak ligt 'er toe. ... Ik<br />
heb haren wil overmand, ik ben 'er voor geftraft.<br />
Ik had de banden van hare tedere liefde moeten<br />
eerbiedigen; ik meende dezelven te kunnen bree-<br />
ken , maar ik heb mij bedrogen, alks is voor<br />
A a 4 mij,
376 GESCHIEDENIS VANEEN<br />
mij, en wel federt langen , geëindigt. Ga, ik<br />
vinde iet zoets in 't fterven; waarde jezenne<br />
mours, verwijt uzelven niets, het lot heeft alles<br />
verrigt; ik bemin u, en dit laatfte bewijs van<br />
uwe vriendfchap zou mij doen herleven, indien de<br />
zaak mogelijk ware; maar neen, wat zoude ik<br />
langer op de wereld doen! Suzanna bemind<br />
u! zeide jezennemours, op eenen toon, welke<br />
die der waarheid was. Zij bemind u, ik heb<br />
haar zien weenen om uwe vlucht; zij verwijt<br />
zich al uw leed; zij verlangt naar u, om het<br />
zelve uittewisfchen in de vervoering der tederfte<br />
liefde, haar .plicht, haar hart, haar berouw, alles<br />
vereenigt zich om haar tot u wedertebrengen: de<br />
liefde is verwonnen door eene edeler en grootmoe<br />
diger liefde. . . . Zij bemind mij! hernam de heer<br />
de. chaterbaune: zij bemind mij! wel nu,<br />
ontvang dan het pand mijner vriendfchap: neem<br />
dezen brief, dien men haar na mijn' dood zal ter<br />
hand ftehen , die dood zal niet verfchrikkelijk zijn,<br />
dewijl ik in uwe tegenwoordigheid den geest ga<br />
geven . . . zeg haar, dat tot op 't laatfte<br />
oogenblik dit hart voor haar geklopt heeft van<br />
liefde, en voor u van vriendfchap; dat ik de<br />
minnenijd beteugeld hebbe, en dat indien - mij<br />
eenig gevoel overblijve, ik mij nimmer met iet<br />
anders zal bezjg houden, dan met haar en met<br />
haar geluk.<br />
Te
LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 377<br />
Te vergeefs verleende men hem allen bijftand; te<br />
vergeefs zogt men alle die akelige denkbeelden van<br />
hein te verwijderen ^ hij glimlachte over alle die<br />
verfpilde zorg, en de hand des doods, die federd<br />
langen over zijn hoofd gewaard had, mismaakte<br />
reeds zijne trekken. Zijn flervend oog vestigde zich<br />
op zijnen vriend met die onuitfprekclijke tooverkragt,<br />
welke door geen pen is uittedrukken. Het gezicht<br />
eens vriends, in die laatfte oogenblikkcn,. is zoo<br />
treffend en fprcekt zoo nadrukkelijk. ! Hij ftierf in<br />
hunne armen zonder pifn, zonder geklag; 'hij (l rf<br />
drukkende voor 't laatst de hand van jezenne<br />
mours, en ónder 't noemen van fuzanna's<br />
naam.<br />
De brief, aan haar gerigt, was ongezegeld en<br />
van den volgenden inhoud:<br />
,, Dierbare echtgenote ! 't is uit het harte van<br />
„ 't graf dat ik u fcbrijf. En 't is de waarheid<br />
„ die zich aan u doet hooren, zoodanig als zij<br />
„ zich vertoond voor 't oog mijns rechters. Geen<br />
„ mensch in de wereld werd , meer bemind dan<br />
„ gij, en toen ik bemerkte dat uw hart de liefde<br />
„ van 't mijne niet kon beantwoorden, zuchtte ik<br />
,, over mij zeiven, doch zonder de minste aan-<br />
„ doening van gramfchap of van haat. 'Er zijn<br />
„ neigingen die niet te beteugelen zijn, de mijne<br />
„ behoorde tot dat getal; toen ik mijnen medemin-<br />
„ naar zag, vatte ik achting voor hem op, en<br />
„ kon niet anders doen dan hem te beminnen.<br />
„ Ik
3?3 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
„ Ik verweet mij zeiven de banden vervveldigt te<br />
„ hebben, die ons vereenigden; ja, mijne vrieud-<br />
„ fchap voor hem, evenaarde de liefde, welke ik<br />
-„ voor u had. Daar de dood thans onze banden<br />
„ verbroken heeft,- zal, wensch ik, het geluk, van 't<br />
„ welk ik u beroofde, tot u wederkomen! word da<br />
„ zijne, waarde fuzanna, mijn fchim zal in 't graf<br />
,, zich daar over verheugen! het ftaat aan u, u<br />
met eikanderen te vereenigen, voor .altoos ver-<br />
„ eenigen! Ik heb mijn einde niet verhaast, maar<br />
,, ik heb 'er naar gereikha'st. Vaarwel, wanneer<br />
„ gij te famen 'zijt, denk dan aan mij, en noem<br />
„ fomtijds mijn naam met vertedering. Een zucht<br />
,, van uwe harten zal het best mijn asch ver-<br />
„ ëeren. Wij zullen in eene andere wereld mal-<br />
„ kanderen wederzien; 't is die vertroostende hoop,<br />
„ welke voor mij den weg naar 't graf effen<br />
„ maakt. Ik had uw vriend moeten zijn, en niet<br />
„ uw echtgenoot! maar wat praat ik! in dit oogen-<br />
,, blik waarin ik den geest geve, ben ik niet meer<br />
„ dan uw vriend, en jezennemours word uw<br />
,, echtgenoot."<br />
Overflelpt van droefheid, bleeven zij alle in een<br />
diep ftilzwrjgen gefchaart ftaan om het ligchaam,<br />
waarin eene zoo tedere en grootmoedige ziel had<br />
gehuisvest. Zij volbragten den laatften plicht aan<br />
dien ongelukkigen, en gaven aan de beide negers,<br />
volgens den wil hunnes meesters, de vrijheid. Zij<br />
be-
LUTHER'S MEISJE, LXXTÏÏ. IIOOFDST. 379<br />
beloofden eikanderen deze hut nu en dan te zullen<br />
bezoeken, welke de tempel was geweest van den<br />
held der vriendfchap.<br />
't Zoude thans onnoodig zijn in de gewone bij<br />
zonderheden te ..treden, waar mede deze gefchiede-<br />
nis eindigde. De vader haalde den zoon over om<br />
naar Europa wedertekeeren, en gaf hem een ge<br />
deelte zijner middelen, het welk gcvoegt bij 't gene<br />
hem overbleef van dc juweelen, hem door 't lot<br />
zoo zonderling toegezonden, een fortuin uitmaakte,<br />
viij benijdenswaardig. Hij bragt aan de voeten<br />
van fuzanna zijn hartzeer en zijne tranen, deedt<br />
aan haar een verhaal van den dood eens vriends,<br />
over wiens verlies hij een geruimen tijd ontrooste-<br />
lijk bleef.<br />
Welk gelnk bejegende jezennemours in 't ver<br />
volg? Ik zou zijne kieschheid te kort doen, indien<br />
ik hetzelve met levendige verwen wilde affchilderen.<br />
De rouw over een vriend, fcheen nog twee volle<br />
jaren te heerfchen in het huis, daar dit huwelijk<br />
treurig gevierd werd. Ik zal hunne ingetogenheid<br />
navolgen, welke naaulijks aan hun hart veroorloofde<br />
vreugde te vertoonen. Ik zal eeniglijk zeggen, dat<br />
toen jezennemours de tijding van 't affterven<br />
des heeren de chaterbaune aan fuzanna over-<br />
bragt, zij nog een jaar in 't klooster bleef om<br />
haren echtgenoot te beweenen, zich zelve befchou-<br />
wende als de oorzaak zijnes doods. Zij wilde niet<br />
luisteren naar de ftem, die haar uit de diepte van<br />
't graf
jSo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />
*i graf toefprak , noch naar die van haar e'gci<br />
hart; maar -de 'tijd-,- die geene' volkomene- vertroos<br />
ting ' aanbrengt, doch die de rievigfle droefheid<br />
flijt; de tijd, die de fl-erkfte bel uiten verandert,<br />
maakte haar de echtgenote van j e z e n h e m o u r s. —