01.05.2013 Views

dpo_10460.pdf

dpo_10460.pdf

dpo_10460.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

01 1090 224+ UB AMSTERDAM


D E<br />

G ' E S C H I E B E N I S '<br />

van een<br />

IXTTBEJTS MEISJE,<br />

DOOR<br />

M E R C I E R<br />

-<br />

Uit het Franse h "V citaalt.<br />

T W E E D E E L E N.<br />

T, ü T R E C II T by<br />

G. T. VAN PADDENBURG IN ZOON.<br />

I 7 9 6<br />

'


m7 1 - 3 9 0 9


E E R S T E HOOFDSTUK.<br />

\_JF a nncht htvel reëels zijn floers ontrolt, verfclieidö<br />

waschkaarsfen, konftiglijk geplaatst, verlichtten het<br />

huis van monval, en het vermenigvuldigt licht van<br />

vijf krijftalle luifters aan dkanderen verbonden maakte<br />

de zaal lichter dan op den vollen middag. In de<br />

fpiegels en krijftalle kroonen zag men in allerlei<br />

rigtingen de lanen eener óranjerij, welke om de<br />

zaal liep, die aan alle kanten open was. De even­<br />

redige fchikking, de overvloed* én de verfcheidenheid<br />

der geregten verbaasden het gezicht; Schoone öogen,<br />

in welken de vrolijkheid fchitterde, aangemoedigc<br />

door de goede fier, de gefchenken Van pömona,<br />

de lekkernijen van comus aangenaam onder een<br />

gemengelt, flora, die alles met haar kleuren oplui-<br />

fterde, deze waren de voorwerpen, welke het beto­<br />

verd gezicht tot zich trokken. Daar de zaal ruim was<br />

A en


ï GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

en veele openingen had, werd men door 't licht der<br />

ïuiflers en krconen, niet belet de frisfche geur der<br />

turnlucht te ademen. Een aangenaam luchtje, het<br />

welk aanhoudend verfrischt werd, voerde de geul-<br />

der mirten en oranje bloezems aan, welke zich met<br />

den aangenamen (loom der fpijzen vermengde. Kon-<br />

derd flesfchen in znvere bekkens, onder den fneeuw<br />

begraven, vulden van tijd tot tijd de krijftalle drink-<br />

inhalen met de uitnemendfte Franfche en Italiaanfche<br />

wijnen. De nacht-lichten, zachter dan het vuur des<br />

dags, en welke eenen tederen glans gaven aan den<br />

blos der fchoonheid, het gegons der genodigden, de<br />

zoetluidenheid der fpeeltuigen in een naburig vertrek,<br />

het gewemel, het aangenaam en verward gedruis,<br />

eene aanhoudende zachte fijmphonie, alles kondigde<br />

van verre aan dat dit huis, of liever dit paleis aan een<br />

opper-pachter toe behoorde.<br />

Wat verder, in eenzame en ftille dreeven, door'<br />

het licht der wasfende maan befchenen, wandelde<br />

de jonge en wijze jezennemours. Hij fchuwde<br />

die feesten en heerlijke gastmaalen, die luidruchtige<br />

en voor zijn hart niets beduidende vermaken. . Maar<br />

onlangs tot de Franfchen, de hedendaagfche rijban-<br />

ten, overgekomen, ontvlugtte zijn verbaasden geest<br />

alle deze nieuwe voorwerpen', niet uit befchroomd-<br />

of blooheid of uit menfchen haat, maar uit eene<br />

neiging, welke hem door de opvoeding, die hij ont­<br />

vangen had, natuurlijk was geworden. Zijne zeden<br />

waren zuiver, zijn hart eerlijk. Van zijne vroegfïe<br />

jeugd


LUTHER'S MEISJE, I. HOOPDST. 3<br />

jeugd af aan had hij de deugd bemint, in de een­<br />

zaamheid vond hij zijne wellust, en zich. het gewoel<br />

der menigte onttrekkende, was hij naar deze een-<br />

zaame plaats gekomen, om zich van de wijze<br />

fcbrijveren die grondlesfen te herinneren, met welken<br />

hij zijne ziel gevoed had. Hij dagt, hij leefde mejc<br />

hun, maar door de min met eene fcherpe fchigt diep<br />

getroffen, zuchtte zijn hart, in 't midden zijner wijs­<br />

begeerte, als het zich de bekoorlijkheden herinnerde,<br />

welke het afwezen hem niet uit zijne gedagten kon<br />

wisfcheu.<br />

o Verrukkelijk beeld van de beminnelijkvte deugd,<br />

waardige minnares! die mij geftadig voor de oogen<br />

zweelt, waarom deelt gij mij uwe gedagten niet<br />

mede, gelijk ik de mijne aan u doe toekomen? waar<br />

zit gij? ach! dat ik wiste in welken oord gij u be-<br />

vondt. ik zou aan denzelven den voorrang geven<br />

boven dien, daar ik thans ben. Ik zou tot u heen<br />

vliegen, al ware het dat ik u zoude aantreffen in<br />

de geringfte hut. Mijn ziel mag aan deze plaats tot<br />

ijdele vermaken aangezogt worden, door den over­<br />

vloed en de weelde; maar hoe verachtelijk komen<br />

mij dit park en deze vijvers voor bij dien kleenen<br />

boomgaard , welke ik mij geftadig herinnere , welke<br />

nimmer uit mijne gedagten zal gaan, en welke, in<br />

den gelukkigften tijd mijns levens, de fchuilplaats<br />

was der zuiverfte liefde !<br />

Terwijl zijne verbeelding, aangenaam aangedaan,<br />

zich in alle de vrolijke tooncelen zijner jeugd verlus-<br />

A 2 tigde,


4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

tigde, terwijl hij zich de menigvuldige omfiandighe-<br />

den voor den geest bragt, waar in zijn hart achter<br />

een volgende de levendigfïe aandoening van blijdfchap<br />

en droefheid beproeft had, befpeurde monval, die<br />

vermoeit van het lang en lastig tafelen naar den hof<br />

was gekomen om adem te fcheppen, onder 't win­<br />

delen, de ichaduw van jezennemours, die lang­<br />

zaam langs een beukehaag voortging.<br />

Hij naderde hem in ftilte, zonder bemerkt te<br />

worden; en hem op den fchouder tikkende, vroeg<br />

hij hem, op den gemeenzamen toon eens meesters,<br />

die in een goeden luim is. Wel nu, wijsgeer,<br />

gij kiest • eenen gefchikten tijd om zo diep te pein­<br />

zen ? — peinzen, zeide jezennemours, kan<br />

nten wel iet beters doen, vooral als men alleen is,<br />

gelijk ik dagt te zijn? Maar een ander in uw<br />

plaats, zou deel nemen in de vermaken van 't huis!<br />

van mijne tafel op te ftaan, na 't eerftc gerecht!<br />

nogthans behaagt mij uwe zonderlingheid, ik houde<br />

veel van oorfpronkelijke ftukken. Maar zeg mij,<br />

welke fraije gedagten u zoo lang bezig houden?<br />

deze algemeene ftilte, deze kalmte, die heldere<br />

maan, het aandoenlijk fchoon van eene rustende<br />

natuur: hoe! zou de ziel al 't verrukkelijke daar<br />

van niet gewaar worden? mijn hart voelt duizen­<br />

derlei aandoeningen, waar van 't genoeglijke zeer<br />

ver, alle uwe vermakelijkheden overtreft. Waarlijk<br />

gij doét mij lagchen, een vrolijk gezelfchap te verla­<br />

ten, om zich te verlustigen met den duifter.<br />

Al-


LUTHER'S MJEISJE, L IIOOFÏÏST. $<br />

Alles wat mij hier treft, werkt fterk op den geest,-<br />

die 2ich verheft door de gedagte, welke de aardfehc-<br />

dingen vergelijkt, en des zonder moeite indringt In<br />

de verbazende regelmatigheid der onzichtbare fchoon-<br />

heden. — Ik wil niet hopen dat gij fflaapt?.".. of<br />

zoudt gij ook de gaaf bezitten van wakende te<br />

droomen? Er zijn veele menfehen wier leven<br />

flechts een droom is, en droomen, die men vërkiésty<br />

zijn allen niet even aangenaam. Gij fchat u zei-.<br />

ven dan zeer gelukkig? — te eem'ger tijd hoop ik<br />

het te zijn; zonder deze hoop, die mij opbeurt en<br />

troost, zou ik mijn tegenwoordig aar.vvezen niet be-<br />

fehouwen als een heil. Naar 't rnij voorkomt-<br />

fchijnt gij, bij deze beuken, tot hef geheim der<br />

geeftelijkt dingen toe gelaten te zijn, is dit de uit-'<br />

drukking niet van welke gij u bedient? maar daar<br />

gij Hu achter het - geheim zijt, zoo bid ik u, mij<br />

daar van iets mede te deelen. — Ik verüa li niet. —"<br />

Ik zal mij beter uitdrukken, mijn arme jezenne­<br />

mours, 'tword eindelijk tijd dat wij 't met elkande<br />

ren eens zijn. Ik "bemin u in de daad, en 't is enke'<br />

uit genegenheid dat ik ondernomen heb u te genezen.<br />

Ik wil dat gij van de onzen zult zijn, en dat gij u<br />

als een waar mensch zult gedragen; want tot nog<br />

toe zijt gij verre buiten de ftreek. Eenvoudig als<br />

een eerstgeboren kind zijt gij nog gehegt aan alle de<br />

vooroordeelen van uwe zoogfter; het zog* van ligtge-<br />

loovighcid zijpert nog door alle uwe pooren heen: g<br />

meent dan waarlijk in een ftoflijk lichaam eenen.<br />

A 3 en-


6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

onftoffelijken geest te bezitten. — Ongetwijvelt<br />

meen ik zulks, en 't zou mij verwonderen indien<br />

men anders dagt. — De viervoetige dieren, de<br />

vogels, de visfchen, de gekorvene diertjes hebben,<br />

dan insgelijks eenen afgezonderden geest in hun<br />

lichaam ópgefloten? — misfchien. Uwe hoop<br />

iieunt dan op een misfchien ? want als de dieren<br />

geene ziel hebben, loopt gij insgelijks gevaar 'er<br />

geene te bezitten, 't Is zeker dat gij een dier zijt,<br />

dat van andere dieren niet verfchilt, dan dooi- zin­<br />

tuigen, die fijner, die volkomener zijn; 'gij komt<br />

nis een dier uit de nietigheid te voorfchijn, gij word<br />

als de dieren ontvangen, geteelt en ter wereld ge-<br />

feragt, gij krijgt uwen groei binnen een bepaalden<br />

tijd, gij hebt dezelfde behoeftens , dezelfde driften,<br />

gij betwist de dieren zomtijds uw voedzel, gij ïïaat<br />

te worden wat zij worden. I — Indien gij geen<br />

meerder waarde in uw zeiven fielt, dan in het<br />

flechtfte dier van uw ftal, zoo noem het zelve uw'<br />

broeder, voor mij. ik ben hoogmoediger. -— Maar<br />

200 gij eenig voordeel boven de dieren hebt, 't is<br />

in uwe handen, die met vijf vingers pronken, die<br />

beter voelen kunnen, dan twee ruwe klaauwen; en<br />

die geest, daar gij dan eens wat meer clan eens wat<br />

minder, mede op hebt, is dikwijls van eene kleene<br />

koorts afhanglijk, die denzelven beneden het fiomme<br />

dier vernedert, wiens meer bepaald infllnB tevens<br />

veiliger en over eenkomftigcr is met zijn wel we-,<br />

zen, — Wij fprekcn hier van geen wel wezen. Het<br />

dier


LUTIIER'S MEISJE, I. IIOOFDST. 7<br />

dier kan, wat het natuurlijke aanbelangt, gelukkiger<br />

zijn dan focrates en cato geweest hebben, maar<br />

wij fpreken hier van den afltand die 'er is, tusfchen<br />

deszelfs natuur en die van den • rnersch, van deze<br />

laatfte maak ik mij een grootsch denkbeeld, cn ik<br />

geloof dat de geest, die mij bezielt, volftrekt van<br />

alle ftof is afgefcheiden; ik voel in mij een kracht,<br />

die over de ftof heerscht, ik bemerk eindelijk zoo<br />

veel als mijn eigen zwak en zulks is een' groote ftap.<br />

Ik raak, om zoo te fpreekcn, dingen aan, die geheel<br />

buiten mijn bereik fcheenen; ik geloof dat de den­<br />

king, die mij eigen is, mij altoos zal bij blijven, 'tls<br />

geen' natuurkundige proef, die mij bepaalt, 't is<br />

iets 'veel fterker, 't is het inwendig gevoel. —t De<br />

hoop is een fchoonen droom; maar genomen uw<br />

ziel wierd al eens niet vernietigt, wat toch kan u<br />

doen verbeelden dat zij altoos haar volkome en gan*<br />

fche werking zal behouden? zou zij, anders gewijzigt,<br />

niet van natuur konnen veranderen, even als uw<br />

lichaam van gedaante verandert? — 't is mij onmo^<br />

gelijk te denken dat het opperfte verftand, van 't<br />

welk het mijne flechts een zwak en gering afvloeizel is,<br />

na mij deszclfs oneindig wezen te hebben doen ge*<br />

waar worden, mij van het onfehatbaar geluk, het<br />

vermogen van het zelve te kennen, zou bcrooven<br />

willen. Het behoort integendeel tot zijne goedheid en<br />

tot, zijne grootheid, iedere ziel, die naar hem ver­<br />

langt en zich tot het toonbeeld van volmaaktheid:<br />

Uitftrekt, tot hem toe te laatcn. Nogmaal<br />

A 4 conc


* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

eene veronderftcliing. Van waar kehd gij dien op*<br />

perften geest, van den welken gij geen het minde<br />

denkbeeld hebt? uit het noodwendig denkbeeld<br />

dat 'er een fchepper beftaat, een denkbeeld het<br />

welk natuurlijk voortvloeit uit de wel geregelde<br />

fchikking, welke gij zelf befpeurt. —. Er moest<br />

noodwendig de eene of andere fchikking zijn, en<br />

wij geven dien trotfchen naam aan den vorm , welke<br />

onze oogen treft. Het geval heeft de vormen beflist.<br />

Immers tekent het in de hoofdftofFen beelden, die<br />

ons verbazen. —- Hoe! eene regelmatige bewee­<br />

ging, een werk aan altoos ftandhoudende wetten<br />

onderworpen, zou, het geval tot eeriten beweeger.<br />

hebben? —- en waarom niet? 't is mogelijk dat<br />

gij met de dobbelfteenen toevallig een geval werpt,<br />

het welk gij verlangt; ook kunnen onder tien duizend<br />

millioenen trekken in 't zand, 'er ongetwijvelt eenigen<br />

zijn, die eenen regelmatigen vorm vertoonen. —.<br />

Hoe zwak is deze vergelijking bij- het werkftuk, het<br />

welk de oogen verbaast zelfs van hun, die 't minst<br />

bedreven zijn in de wonderen der natuur. De voort-<br />

brengzels van 't geval zijn alle kleen en fchraal, en<br />

worden enkel door onze verbeelding een' zoort van<br />

wezenlijkheid gegeven. Gij, monval, gelijkt naai­<br />

den mensch, die aan den oever van den oceaan<br />

zich verlustigt, met het befchouwen van een fchelp,<br />

cn die, om een kleen afgebeeld plantje te bewon­<br />

deren, zijne oogen afwend van eene onafmetelijke<br />

zee. Sla uwe oogen opwaards , befchomv alle Ah<br />

bol-


LUTJIER'S MEISJE, I. HOOEDST. 9<br />

pollen, die omwentelen, alle de werelden, die binnen<br />

de holte der hemelen zich bewegen; welk een<br />

voortgang, welke betrekkingen! hoe is 't mogelijk<br />

de bouw- en werk - mecfter Van dit bewonderens­<br />

waardig gewrocht niet te bemerken ? — die verba­<br />

zende uitgellrektheid des werelds, welke gij bouwt,<br />

beftaat misfchien enkel in uwe hersfenen; en die<br />

fchoone beguichüng, welke gij omhelst, om dat ze<br />

u behaagt, komt enkel voort uit uwen trotfehen<br />

waan, ,van eenige zwakke betrekkingen te hebben<br />

kunnen ontdekken, over eenkomftig met uwe kort­<br />

zichtigheid. Dus zou de oester in de fchulp, het<br />

ronde dak van zijn huis, het eeuwige gewelf des<br />

hemels kunnen noemen. 't Geen mijne ziel<br />

gevoelt kan zij zeggen onderfcheidenlijk te bemer­<br />

ken. Ik befchouw de zon, en terftond word ilc<br />

door een inwendig gevoel den verbazenden meefter<br />

van dezelve gewaar. Ik word hem, zeg ik, binnen<br />

in mij gewaar, met een bezef tevens dat ik zwak,<br />

bepaald, afhanglijk ben; dat eene onzichtbare magt<br />

mij omvangt en dringt; mijne gedagte verliest zich,<br />

zonder nogthans in dien oceaan van grootheid en van<br />

wijsheid verdooft te worden. Ik 'maak mij een denk­<br />

beeld van het' opperwezen, niet zoo als het is,<br />

maar ovcreenkomftig mijne zwakheid. Dat denkbeeld<br />

is klaar voor mijne rede, zij neemt zonder moeite;<br />

die lichtftraal aan, welke alie nevelen verdrijft. In<br />

uw famenftel is alles duifter, de klaarheid laat zich<br />

in 't mijne zien, en verfprejd zich met de werking<br />

A 5 der


lo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

der gedagte. Hoe dikwijls gebeurt het dat men<br />

dingen ziet die niet beftaan. Een droomer, een<br />

zieke , een krankzinnige verbeelden zich dingen,<br />

welke nogthans niet zijn zoo als zij zich die ver­<br />

beelden. — ja, om dat hunne rede bedwelmt zijnde,<br />

hen gebrekkige afbeeldingen aanbied. En hoe<br />

kunt gij u zelf vleijen in eenen redelijken toeftand<br />

te zijn? vraagt het uwen geneesheer, hij zal nim-<br />

£!er uw pols-flag volmaakt geregeld vinden, er zal<br />

aan uwe gezondheid altoos iets haperen. Ons konst-<br />

geftel is als een luit, een enkele fnaar, die Hechts<br />

een weinig ontfpanuen is, belet alle welluidenheid.<br />

Zoodanig is de bijzondere mensch, dien men dwaas<br />

of wijs noemt, naar mate de, fnaaren verfchillende<br />

gefpannen ftaan. Zij, die u on'lervvezen hebben het<br />

gene gij weet, hebben u bij overlevering denkbeel-<br />

: den medegedeelt, welke zij aannamen even als gij,<br />

altoos op 't verhaal van anderen; zij hebben uw<br />

hersfengeftel van uwe kindsheid af geftemt tot het<br />

voortbrengen van dit of dat denkbeeld, gij meent<br />

dat het van' u komt en het wierd u medegedeelt.<br />

Men twist eeuwig over dat onderwerp, en fommige,<br />

gelijken ajax, wiens verbeelding twee zonnen zag<br />

en een dubbel theben. Dat de ,zintuigen mij<br />

zomtijds bedriegen, zulks kan plaats hebben; maar<br />

ten zclven tijde word ik de dwaling gewaar, en ik<br />

ontdek de waarheid; want de toctftcen van mijne<br />

bedenking toont mij het bedrog aan.<br />

Mijn


LUTHER'S MEISJE, I. HOOFDST. tl<br />

Mijn verdand nu heeft in eene eenparige en be-<br />

ftendige werking altoos duidelijk, juist en overtuigend<br />

het beftaan ontdekt van een verftnndig w»zen, en<br />

fchepper; dat voordcel of liever dat geluk heb ik.<br />

Mijn ziel kan zich niet onttrekken aan de algerneene<br />

tegenwoordigheid der godheid, die het heelal vervult,<br />

bezielt en in.dand houdt. Dit ftelfel, waar uit van<br />

alle kanten het licht doordraait , bevat te meerder<br />

waarheid, daar het eenvouwdig en onder de bevat­<br />

ting is der bekrompden verdanden. De lompde am­<br />

bachtsman eerbiedigt een god om dezelfde rede als<br />

focrates dien eerbiedigde. De menigvuldige zwa­<br />

righeden , welke in eenig ander delzei voorkomen,<br />

worden hier weg genomen. De godloochening is een<br />

wreede ongerijmdheid. Gij meent dat ik dwale; maar<br />

zo gij óvereenkomdiguwe eige begrippen handelt, moet<br />

gij zulks van uw zelve mede denken, daar gij noit'<br />

nalaten kundt te twijfelen. Door uwe eige redekave­<br />

ling overwonnen, zijt gij genoodzaakt te ontkennen;<br />

ik nu heb dat voordeel boven u, dat ik, met mij een<br />

vast ontwerp van geloof voorteflellcn, voorzeker ge­<br />

ruster leef dan gij..— Hoe zoo, als 't u gelieve ?<br />

Het denkbeeld, welk ik mij make van het opperwe­<br />

zen, is voor mijne ziel, 't geen de zon voor mijn<br />

gezicht is, het verlicht haar, en vervult haar met<br />

zuivere en vervrolijkende draalen; het maakt mijne<br />

hoop uit, een hoop, welke mij waardig.en dierbaar<br />

is, en zich vestigt op de magt, de grootheid en<br />

goedheid van hem, die de zonnen in de ruimte ge-<br />

zaait


Ï2 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

«aait heeft, gelijk hij het ftof iri de velden veifpreid-<br />

de. Zonder haar zou ik alleen in 't heel al zijn;<br />

ik zou n«j omringt vinden van de afgrijzelijklte nie­<br />

tigheid. Altoos gereed om tot wanhoop te verval­<br />

len , zou ik niets bezerfen van de tooneelen des le-><br />

vens. Misfchien zou ik in 't binnenfte mijner ziele<br />

den hebzuchtigen en woesten mensch rechtveerdigen,<br />

•die zich het middenpunt en den despoot van zijnen<br />

evenmensch maakte: ik zou zijne euveldaden kunnen<br />

verfoeijen, maar niet veroordcelen. Ik zou enkel<br />

de overhand der natuur befpeuren, welke de zede­<br />

nkunde en te gelijker tijd het vertroostend denkbeeld<br />

der deugd vernietigt, en in dien baijerd van ellende<br />

en misdaad, zou het leven mij onverdraaglijk wor­<br />

den. Ik heb liet geheim uitgevonden om geluk­<br />

kiger te zijn dan gij, door mij niet bezig te houden<br />

met alle zulke denkbeelden, welke tot den mensch niet<br />

behooren. De loop der wereld zal altoos dezelfde<br />

blijven, al bemoeit mijne rede 'er zich niet mede.<br />

Begaaft met zintuigen vatbaar voor gewaarwordin­<br />

gen, leg ik mij toe om de genoeglijkfte te verfaam-<br />

len. Ik doe, rondom mij goed; ik ben niet verant­<br />

woordelijk voor de onheilen, welke den mensch tref-,<br />

fen Als een bepaalt wezen, bepaal ik alle mijne<br />

aandoeningen, te meer daar ik nutteloos zou zuchten<br />

over alle de ongclukkigen , die ik niet kan bijftaan.<br />

Ik befchouw deze waercld uit geen zoo akelig ge­<br />

zichtpunt. De een geniet, de ander lijd; maar de<br />

dood, die niet anders dan eene ftille en .eeuwigdn-<br />

rende


LUTHER'S MEISJE, h HOOFDST. ÏJ<br />

rende flaap is, doet rasch het lijden van den onge-<br />

lnkkigen ophouden, en voorkomt de zadheid van den<br />

gelukkigen mensch* Ik fchep behagen mij alle we­<br />

zens te verbeelden als te famen flapende, na eene<br />

meerdere of mindere zachte beweging, welke men<br />

armoede, rijkdom noemt. Ik verblijde mij de rasch<br />

voorbijgaande fmert en de kalmte der ongevoeligheid<br />

zoo veele ftormen te zien opvolgen. Wanneer ik de<br />

gefchiedenis lees en zucht over de woede der dwin­<br />

gelanden, zeg ik tot mij zeiven: die vervolgers en<br />

vervolgden zijn niet meer. Zij die ongelukkig ge­<br />

noeg zijn om wederzijds hun kortftondig beftaan te<br />

pijnigen, zullen welhaast zich vereenigen met dceze<br />

onbezielde Mof. Op deze wijze heeft de ondervin­<br />

ding en de overpeinzing mij losgemaakt van die<br />

treurige vooroordcelen welke eene ftoute en onvert­<br />

raagde wijsbegeerte alleen weet te vestigen Ik leev'<br />

met mijne zinnen, om dat zij mij lief zijn, om dat<br />

ze digter bij mij zijn dan alle romaneske gevoelens,<br />

welke de overnatuurkunde der dwaasheid zijn. Ik leef<br />

van geene overnatuurkunde, ik volg de goede en<br />

eenvoudige natuur, ik gehoorzaam haare ingeeving,<br />

en ik befchouw mij zeiven als een groot kind, ge-<br />

hegt aan den weldadigen boezem der aarde, om 'er<br />

de weder aanwasfende zappen van optezuigen, tot<br />

dat het oogenblik des flaaps gekomen zij. Door dit<br />

middel geniet ik alles wat ik begeer, en ik verlan-<br />

ge niets dan 't bezit van 't gene in mijn vermogen<br />

is. Ik heb weinig droefheid en verdriet om dat ik<br />

zelfs


f4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zelfs de fchaduw daar van verwijder: te vreden met<br />

het genot van het tegenwoordige, ftel ik mijn hoop<br />

'niet op het toekom flige, ten einde niet te leur ge-<br />

jdelt te worden. Wanneer mij eenige kwalen of on­<br />

heilen mogen overkomen, zal ik dezelve moedig en<br />

met gedult verduren; dewijl, zal ik tot mij zeiven<br />

zeggen, zulks het eenige middel is om de fmerten<br />

te verzachten. Zie daar de fchijf waar over hét gan-<br />

fche ftelzel van mijn leven loopt; mijn leven is niet<br />

droefgeestig als dat der zogenaamde wijzen, die van<br />

' de verveeling bijna eene verdienstelijke deugd ma­<br />

ken. — En gij maakt het u eene verdiende den eer­<br />

dienst van den wellust te volgen. Men behoorde in<br />

de daad u de pogingen dank te weten, welke zulk<br />

een hulde u kosten; gij wilt aangeprezen zijn om de<br />

vermaken, welke gij u verfchaft, men moet u eerbie­<br />

digen, om de heerlijke vruchten, welke gij fmaakt,<br />

om den uitmuntenden wijn dien gij drinkt! fpot<br />

niet, ieder een'weet niet wellustig te zijn. 't Is<br />

een foort van bedaan, het welk flechts aan een klein<br />

getal voegt; maar weinig menfehen zijn waardig aan<br />

't vermaak te offeren. — Die godheid boezemt on­<br />

getwijfeld u de grondbeg'mzelfs in, naar welke gij<br />

uw gedrag regelt? zij geeft u het kompas der goede<br />

zeden; koesterd u in die deugd, welke de mensch-<br />

lijkheid eer aandoet; fielt een teugel aan de wanor­<br />

de, welke de driften naar zich liepen; ongetwijfelt<br />

verheft, volmaakt zij uwe ziel, ontdekt aan haar<br />

groote en gewigtige waarheden ? — welk een aan­<br />

tal


LUTIIER-'S MEISJE, I. HOOFD'ST. Ï$<br />

tal groote woorden zonder zin! luister, jezenne- \<br />

mours, ik heb te lang het oor geleent aan uwe<br />

drogredenen, een verijsde roomkaas wagt mij. Uw<br />

fpitsvindig en valsch vernuft bouwt zich een geftigt,<br />

waar in het behagen fchept alleen te woonen. Gij<br />

dompelt u in eigenzinnige droomen, die u misleiden<br />

en den waren (iaat der wereld voor u verbergen. Al­<br />

dus maakt een blindgeboren zich een denkbeeld van<br />

een tuin naar de begocheling zijner verbeelding.<br />

Ik beklaag u, mijn vriend; uw voorkomen en uwe<br />

begaafdheden maakten u gefchikt voor alle verma­<br />

ken , welke een jongman kan fmaaken. Maar, ik<br />

waarfchuw u, uwe wijze van denken zal u belach-<br />

Jijk maken. In deze wereld , welke gij zo weinig<br />

als zij u kent, gelijkt gij naar een inwooner der<br />

maan, die een grooten fprong op onzen aardbol<br />

doet. Reiziger in de ingebeelde ruimtens, vreemd<br />

van de gemeende gebröiklijkhedeh, hoe zou men kun­<br />

nen omgaan met een mensch, die geesten ziet, die<br />

in gefprek, dezelve op ieder woord doet nederdalen;<br />

die bij de lichte maan daat te peinzen, terwijl men<br />

bezig is champagne te drinken, die opgetogen is<br />

over de fchoonheden eener andere j wereld , terwijl<br />

hij vergeet waar hij is, en waar hij zou kunnen<br />

genieten; geloof mij, jezennemours, gij hebt<br />

uwen plato gelezen, en ik heb het boek der we­<br />

reld ingezien; ik ken de famenleving bij ondervin­<br />

ding, deze weet 'er meer van dan alle de talen en<br />

boeken der -oudheid. De wijsbegeerte is goed om<br />

'er


%f: GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

"er zich eenigen tijd mede te verledigen; maar" der-<br />

zeiver aanhangers maken, zo men zegt, 'er een em<br />

kei fpel van, en buiten hunne ftudeer-kamer, Ie­<br />

ren zij alle tot het wellustige weder. In 't midden<br />

der verbijsteringen uwer verbeelding heb ik nogthans<br />

een vrij goed verfrand in u befpeurt, 't zal niet lang<br />

duren of gij zult een der onzen worden, gij zult<br />

die peinzende grilligheid, welke een dochter der een­<br />

zaamheid is, afzwceren. Ik fla 'ér borg voor dat<br />

gij in korten tijd u aan wezenlijker vermaken zult<br />

overgeven. De tijd zal u te regt brengen, en gij<br />

zult eindelijk bevinden dat 'er niets wezenlijks is dan<br />

de wellust, dat dezelve den mensch nodig is . . .<br />

maar 't is thans tijd om te flapen. De zachte dam­<br />

pen der tafel benevelen eenigzins mijne denkbeel­<br />

den . . . Vaarwel , tot morgen! verzuim niet mij, bij-<br />

het ontbijt, een bezoek te geeven*<br />

T W E E D E HOOFDSTUK.<br />

Een lezer, die de menfehen kent, zal geenzins<br />

twijfelen of dergelijke redeneeringen waren in ftaat<br />

eenen diepen indruk te maken op de ziel eens jong-<br />

mans. Jezennemours was in die jaaren, waar in<br />

men de waarheid ter goeder trouw zoekt te ontdek*<br />

ken»


LUTHEK'S MEISJE, H HOOF». \ 7<br />

ken, waar in men de onderfcheiden tegenwerpingen<br />

wikt, waar in het oordeel nog niet bedorven is door<br />

gewoonte of door vuig eigenbelang-, ook herdagt hij<br />

alles wat hij zoo even gehoord had; hij antwoordde<br />

'er op bij zich zeiven, en, gelijk gemeenlijk ge-<br />

fchied, beter dan hij gedaan had. Hij ontdekte het<br />

valfche der alleszins verderflijke grondttellingen; maar<br />

de zedekunde van epicurus was die van het huis<br />

daar hij ivoonde. De burgers, die zoo door hunne<br />

rijkdommen als door hun aanzien het meest onder-'<br />

fcheiden waren, hadden die zedenkunde aangenomen.<br />

Hij zag menfchen, die de eerfte ambten bekleedden<br />

en die over alle andere onderwerpen zeer gezond re­<br />

dekavelden, s e c n oogenbllk cwljvclcn aau >i gene zij<br />

ftelden, en hunne redeneeringen bevestigen door eene<br />

zinnelijke en wellustige levenswijze. De vrolijkheid<br />

fchitterde op hun gelaat, de lachjes zweefden gedu­<br />

rig om hunne lippen, geene wroeging fcheen de rust<br />

en kalmte hunner dagen te ftooren. Eindelijk, mon-<br />

val zelf, die geen god erkende, was zachtaartig,<br />

menschlievend, edelmoedig, medelijdend; deeze was<br />

daarenboven zijn weldoener, en nooit had hij hem<br />

't gewicht zijner weldaden doen gevoelen. Hij be­<br />

minde het vermaak; maar te levendiger wanneer 'er<br />

een ander in deelde. Hij hield een' uitmuntende ta­<br />

fel daar de overmaat zich nooit aan nederzette., Hij<br />

was wellustig zonder ongeregeldheid. Hij nam eene<br />

welvoeglijkheid in acht, zelfs in die dingen, welke<br />

cr 't minst voor gefchikt fcheenen. Eindelijk, waar<br />

B heen


a 8 ..GïSCHIEÖENIS VAN EEN<br />

heen jezennemours ook de oogen wendde, hij<br />

feefpeurde dezelfde denkbeelden, het zelfde gedrag,<br />

m a a r „iemand wist dezelven onder een zo allerbemin-<br />

hjkst voorkomen 'te vermommen als monval. On-<br />

z e wijze keerde eensklaps tot zich zeiven weder, en<br />

zeide: de deugd wint het van alle die wellustighe­<br />

den. Monval is een befchonken gastgenoot, die<br />

mets anders bezingt dan den drank, welke hem van<br />

zijne rede berooft; zijne ziel behoort hem niet meer<br />

toe; zij beftaat Hechts voor zekere gewaarwordin­<br />

gen', welker gewoonte hem meesterachtig de wet<br />

fielt'; alle de levendigheid van zijnen geest bepaalt<br />

zich'tot aardfche voorwerpen; hij is een doove, on­<br />

gevoelig voor dc famcnftcmwciide toonen der luit,<br />

die mij verrukt. Hij zou opgetogen ftaan als ik,<br />

indien hij het oor kon openen voor haare klanken.<br />

't Betfuit der bedenkingen van jezennemours<br />

kwam Mer op uit, dat hij de kelk van den wel­<br />

lust, die hem werd aangeboden, zou afwijzen, en<br />

Ast 'hij onwrikbaar zou gehegt blijven aan de ftrenge<br />

grondbeginzelen, welke door de groptite mannen der<br />

oudheid waren omhelst geworden; dat hij zonder iets<br />

toetegeven aan de nieuwigheden eener beuzelachtige<br />

en bedorvene wereld, zijne ziel te Merker zou be­<br />

moedigen op eenen glibberigen weg, en dat zoo 'er<br />

geene'luisterrijke overwinningen waren, zonder ftrijd,<br />

de ftrijd zelv' hem nieuwe krachten zou verleenen.<br />

Daar hij nog een nieuwling in de verleidingen der<br />

wereld was, kan men hem ligt het befluit vergeven<br />

't welk


LUTHER'S Musje, II. Hoorsst. ^<br />

*t welk hij nam van volmaakt wijs te blijven in 't<br />

midden eener woning als die van monval. Hij be­<br />

zat een behoedmiddel, 't welk fcheen hem te zullen<br />

doen flagen; hij voerde in 't binnenfte van zijn hart<br />

eene ware, oprechte liefde, eene liefde, die zuiver<br />

ongeveinst en ftandvastig was, en welke men nergens<br />

meer aantreft dan in de boeken.<br />

Onzen jongman gehoorzaamde des anderen mor­<br />

gens aan 't bevel zijns weldoeners of liever meesters;<br />

want niets op aarde bezittende, hield hij alles van<br />

hem. Hij wierd in een geheim vertrek geleid, waar<br />

hij te vooren nog niet geweest had. Dit was een<br />

dier kleine wellustige pruil-kamertjes, waar de ver­<br />

mogende man alle voorwerpen famenhrengt, welke 't<br />

meest gefchikt zijn om den gloed van 't vermaak te<br />

doen duren, het welk voor den rijken, in weerwil<br />

van alles wat de kunst vermag , tock verflauwt en<br />

verdooft. Bijna alle hebben zij reeds vroegtijdig de<br />

rozen der gezondheid verflenst door eenige oogen-<br />

blikken langer eenen wellust te willen fmaken, "die<br />

als dan een kunstbehoefte is .geworden: zie daar<br />

den armen gewroken en de gelijkheid der rangen<br />

herftelt.<br />

Monval, onachtzaam uitgerekt op eene fraai in<br />

ruiten gefchilderde flaapbank, befchouwde zich met<br />

vergenoegen in een fpiegel, welke 't gefchilderde her­<br />

haalde, waarmede boucher dat vertrekje had op-<br />

geluistert Naast hem was een lief aartig meisje in<br />

«en roos-kleurig kamergewaad, zij had alle de be-<br />

B 2 va].


gyjj GESCHIEDENIS VAM KEN<br />

valligheden der toonbeelden die haar omringden; het<br />

ontbijt was maar pas aangeregt op eene kleine tafel,<br />

toen hij, dien men verwagtte, binnen trad. Je­<br />

zennemours Mond verbaast over zoo veel luister<br />

binnen een zoo kleinen omtrek. Zijt gij daar, riep<br />

monval uit, dat 's wel gedaan, mijn vriend, wij<br />

zullen evenwel dezen morgen niet keuvelen, zoo als<br />

ik mij had voorgefteltj ik moet uitgaan, maar ik<br />

laat u bij goed gezelfchap. Kom hier, vervang mij­<br />

ne plaats, neem de eer van mijn huis waar, en<br />

weest hier voor mij een ander ik. Befchouw de<br />

oogen, het lachend bekje van dit fchoone kind ;<br />

maar, op mijn woord, yerfpüt voor al uwen tijd<br />

„iet met philofophccrcn. Hij vertrok al lagchen-<br />

de en haalde de deur van 't vertrekje achter zich<br />

toe. —*—<br />

Wanneer men zich maar eenigzins het karakter<br />

van jezennemours, deszelfs onnoozele houding,<br />

zijn vriendelijk en gul gelaat, doch daar tevens iet<br />

ernftigs en befchroomds in doordraaide, voorfteld,<br />

zal zich een vrij klugtig tooneel aan ons vertoonen.<br />

Hij vond zich zeer verlegen met de rol, welke hij<br />

bij deze nimf te fpeelen had, die met haare levendige<br />

en fchertzende blikken hem openlijk den oorlog ver­<br />

klaarde. Twee fchoone poezele en half ontbloote<br />

*rmen, die hem op eene bevallige wijze beduidden<br />

dat hij zich zou nederzetten, deeden hem als onver­<br />

hoeds nog veel verleidener bekoorlijkheden zien. Je-<br />

zennemours zou heen gegaan hebben, zo hij niet<br />

be-


LUTHER'S MEISJE, II. HOOEDST. ut,<br />

bedagt had meer moed te laten blijken met te over­<br />

winnen. Zijn wil wederftond de aanvechting^ maar<br />

zijn hoofd geraakte aan 't gloeijen, hij ftamelde eeni­<br />

ge woorden en kreeg een blos. Zijn hand bood<br />

niets aan dan al bevende; en indien deze jonge<br />

fchoonhcid wat minder onbedagt geweest ware, zou<br />

jezennemours misfchien op 't punt gedaan heb­<br />

ben om in haare armen het ontwerp van wijsheid af-<br />

tezweren, het welk hij zich gemaakt bad; dan, door.<br />

haare verovering te willen verhaasten, verloor zij 'er<br />

al 't genot van.. Jezennemours werd den firik<br />

gewaar. Zijne trotsheid vond 'er zich door beledigt;<br />

hij voelde de driften der zinnen verkoeleu. Van zij-,<br />

ne bedwelming herkomen, zag hij waar hij was, en<br />

't geen men met hem bedoelde. Verontwaardigt daar,<br />

over, bleef hij derker dan ooit aan zijne beginzels<br />

gehegt. Door zijne gedrenge houding, weerde hij<br />

alle de liefkozingen af van haar, die hem zogt te<br />

doen vallen. Hoe meer zij haar best fcheen te doen<br />

om hem toetelachgen, te minder beantwoordde hij<br />

daar aan door zijn gelaat. De nimph eindelijk, niet<br />

zeer gewoon aan dergelijke ontmoetingen, barsttu<br />

eensklaps in een luidruchtig gelach uit , fpotte.<br />

met den goeden jongeling en liet hem alleen.<br />

Monval, te rug keerende, vernam al het ge­<br />

beurde: het ganfche ftuk was door hem beleid en<br />

ingerigt geweest om de- wijsheid van jezenne­<br />

mours te verbijderen. 't Speet hem dat zijn ont­<br />

werp mislukt was, daar hij gemeend had eens ha*y<br />

B 3 te-


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

telijk over de nederlaag van zijnen vriend te lach-<br />

gen, alzoo hij niets zo zeer verlangde dan hem<br />

onder die genen te tellen, die gemeenlijk zijn gezel-<br />

fchap uitmaakten. Hij ftond verbaast een zoo ftreng<br />

karakter te befpeuren in een' jongman; ook meende<br />

hij dat zulks geheel buiten de orde der dingen ware.<br />

Een huichelaar kon hij niet wezen, daar toe was hij<br />

te gul en openhartig, en om een zot te zijn, daar<br />

toe redeneerde hij te wel. Ik moet, zei hij, dat<br />

oorfpronglijk wezen eens wat dieper nafporen, dit<br />

zal tevens een tijdverdrijf voor mij zijn. Daar en<br />

boven zal ik een proef doen op iets 't geen men een<br />

wijsgeer heet; zoo hij de ftrikken ontkome, welke<br />

ik hem meen te fpannen, als dan zal ik aan de<br />

Wijsheid gelooven .... maar wij zuilen zien.<br />

DERDE HOOFDSTUK.<br />

M onval had verftands genoeg om te begrijpen<br />

dat het ligte voorkomen van haar, die hij tot zijn<br />

ontwerp had uitgekozen, den wijzen jezenne­<br />

mours had afgefchrikt. Hij was niet verleid maar<br />

geërgert geworden. Befloten hebbende hem aan<br />

cenig ander vrouwsperfoon te wagen, aan eene na-<br />

mentlijk, die uitwendig een deugdzaam voorkomen<br />

had,


LUTHER'S MEISJE, III. HOOE»ST. £$<br />

bad, ging hij eene dier fchoonheden opfporen, die<br />

geene onbefchaamde tronie, geen zoo opgefchorten<br />

neus hadden, maar wier eerbaare bevalligheden en<br />

wier edele trekken naar de beeltenis fchenen gevormt<br />

te zijn, welke de beeldhouwers maken van de kui-<br />

fche diana. Zij was een jong mensch van bijna<br />

twee en twintig jaaren; op haar veertiende jaar had<br />

zij het ongeluk gehad te behagen aan een' dier gas­<br />

ten, die zich ni«t ontzien de onfchuld te verleiden.<br />

Men had haar medegefleept, niet door goud, maar<br />

door geweld; doch welhaast verbijftert door de heer­<br />

lijke pracht, welke haar omringde, had haar jeugdig<br />

hare, dat goeden raad en ondervinding ontbeerde,<br />

zich laten omkoopen; dan, fchoon hare jongheid<br />

en 't vermaak mede gewerkt hadden om haar te be­<br />

derven , had zij evenwel zich nooit overgegeven aan<br />

eene volkomene losbandigheid. Al fchielijk verlaten<br />

van haren vervoerder, gewoon aan een prachtig, ge­<br />

makkelijk en wellustig leven, zag zij zich gedwon­<br />

gen in de armen van eenen anderen overtegaan,<br />

Monval had haar onderhouden, maar in ftilte;<br />

want zij liet zich niet in 't openbaar zien; zij bc<br />

dekte haare fchande onder den naam eens echtge-<br />

noots, dien zij nooit had gehad ; zij gaf zich uit<br />

voor eene weduwe, en deze gelukkige tijtel, welke<br />

achtbaarheid en vrijheid te famen paarde, diende tot<br />

eene (luier van 't gene zij voor ieder zogt te ver-,<br />

bergen. Florimonde, (dus was haar naam) die<br />

haare verteefing regelde naar de milddadigheid harea<br />

B 4 m&s*


44 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

minnaars, behield geftadig een zedig voorkomen.<br />

Nooit diende haar huis tot een tooneel dier flemp-<br />

feesten, waar de verhitte-hoofden zich zonder teugel<br />

overgeven aan de losbandigfle uitfporigheden. Zij<br />

verfierde den wellust met eene uitermate welvoeglijk­<br />

heid, 't Vervolg zal haar beter keren kennen.<br />

't Ontwerp was jezennemours aan haar over-<br />

televeren. Zij, die de loop der wereld kennen, zul­<br />

len zich niet verwonderen over deze opoffering van<br />

monval. Men weet dat alle de driften dier fchat-<br />

rijke lieden meestal wezenlijke invallen zijn, even zoo<br />

wuft als onbeftendig; in alle hunne eigenzinnigheden<br />

zijn zij grillig, en de neiging, welke monval op dit<br />

oogenblik beheerschte was, de ingetogenheid van je­<br />

zennemours, wiens zedekunde meer dan eens<br />

zijn oog mishaagt had, te niet te maken.<br />

Hij begaf zich op eene geheimzinnige wijze bij<br />

florimonde, die aan hare kaptafel zat. Mevrouw,<br />

zeide hij haar, op eenen vrolijken toon, o! welk<br />

eene fchoone ontdekking heb ik daar gedaan. Ik<br />

zal tegen het avondmaal een jongman tot ü brengen,<br />

dien ik als iet zeer zeldfaams en eenig in zijn foort<br />

befchouw. 't Is een. wijze, wiens hart onwrikbaar<br />

is, hij is ongevoelig voor alle de aanloklijkheden<br />

der vermaken en des wellust. Ik heb de aartigfle<br />

en fraaifte meisjes op hem afgezonden, gewapend<br />

met de fchoonfte en vriendelijkfte zwarte oogen; zij<br />

hebben niets op zijn hart uitgewerkt, noch iets van<br />

zijne ongevoeligheid kunnen verminderen. Tedere<br />

flo-


LUTKER'S MEISJE, III. HOOFDST. 25<br />

ilorimonde,- het Maat thans alleen aan.u die ver­<br />

overing te ondernemen. Indien gij 'er in flaagt, in­<br />

dien gij het trots diens wijsgeers teugclt, zal ik op<br />

nieuw mij- zelve geluk wenfchen aan uwe voeten ge­<br />

zucht te hebben. — Zeer verplicht, antwoordde zij,<br />

niet een glimlach en op een' boertenden toon. Ik<br />

mistrouw die wijzen al te zeer om op mij te nemen<br />

hen te vertederen; ook geeft mij de hardnekkige we-<br />

derftand reeds te kennen van welk flag van menfchen<br />

gij fpreekt.^ Neen, hou hem bij u, 't is een fchoon<br />

Huk meubel. . . maar ongetwijvelt. heeft hij een"<br />

fchoone ftem. ... Ik zou evenwel die graag hoo-<br />

ren... 't is een geruimen tijd geleden dat- ik van die<br />

muziek niets vernomen heb. — Mevrouw, gij gaat<br />

een weinig te verre; neen, jezennemours heeft<br />

geen vrouwe ftem; 't is een goed jong mensch in<br />

alle de uitgeftrektheid van 't woord, die alles wat<br />

nuttig is ijverig beftudeert heeft; die zich inbeeld<br />

het ware geluk te vinden in 't wederftaan van alle<br />

vermaken, welke hij verleiders noemt. Dit is een<br />

klugtige wijze van denken, niet waar? maar hij heeft<br />

nog andere denkwijzen, wc!ke ik niet wil aanvoeren<br />

om u 't vermaak der verrasfing niet te ontnemen.<br />

Hoor, ik ftel meer belang in hem dan in 't vreemd-<br />

fte dier, dat uit het binnenfte der zuidlanden tot<br />

ons kan overgevoerd worden. Wat aanbelangt hem,<br />

te overwinnen, ik waarfchouw 11, dit zal een moei­<br />

lijk ftuk zijn. 't Is geen ziel, die zich door een lonk<br />

laat onderwerpen; 'er zal veel roem te verwerven<br />

B 5<br />

z i<br />

j n


25 GESCHIEDENIS VANEEN<br />

zijn in 't vernederen van dien held der kuischheid,<br />

dien nieuwen fcipio, die niet eens bijgellaan word<br />

van 't goud, het welk de leidsman wel kan ge­<br />

weest zijn van dien ouden held. Monval voegde<br />

hier, ik weet niet hoe veele woorden, nog bij, om<br />

florimonde inteboezemen welke omzichtigheid 'er<br />

gebruikt moest worden om eene zoodanige onderne­<br />

ming te doen wel uitvallen. Zij behoefde nogthans<br />

geene onderrigting deswegens: de vrouwen weten in<br />

dat ftuk meer dan de mannen van de meeste onder­<br />

vinding daar over kunnen zeggen of uitdenken. Na<br />

over en weder nog een wijl tijds gefchertst te heb­<br />

ben, fcheidden zij van eikanderen.<br />

V I E R D E HOOFDSTUK.<br />

~'|"0en dergelijk voorftel mishaagde florimonde ten<br />

uiterften; dan, de eerfte plicht van haren ftaat was<br />

geene onvergenoegdheid te toonen maar te veinzen.<br />

Zij zuchtte dikwerf over de onverfchilligheid, welke<br />

zij in haaren toeftand en omftandigheden moest laten<br />

blijken, en dat zij geftadig zich alles moest laten<br />

welgevallen, 't Was met weêrzin dat zij de taal der<br />

ondeugd aannam, want zij verfoeide dezelve in 't<br />

binnenfle van haar harte; maar fints hare jeugd me­<br />

de-


LUTHER'S MEISJE, IV. HOOFDST. E?<br />

degefleept in eenen Maat, welke niet van hare keuze<br />

was, bezat zij geen Merkte genoeg om haar beroep<br />

te laten varen, om dat een lui en gemakkelijk leven,<br />

om zoo te fpreeken , alle de wegen gefloten hield,<br />

welke naar haare ziel leidden, en zij dat moedig be-<br />

fluit verloren had, 't welk het eigendom en de eer-<br />

Me belooning van de deugd is: hoe, zeide zij, bij<br />

zich zelve, een wijs en^ deugdfaam jongman in 't<br />

huis van monval! dit 's waarlijk een vreemd ver-<br />

fcbijnzel! En wat toch kan twee zulke tegen eikan­<br />

deren ftrijdende karakters te famen vereenigen? De<br />

eerlooze! welk een rol zoekt hij mij te doen fpeelen!<br />

maar laten wij veinzen en met eene nog Merker ver­<br />

achting , de verachting betaalen, onder welke hij<br />

mij wil verpletten.<br />

Monval, ten zijnent weder gekomen, kwam tegens<br />

den avond, jezennemours in deszelfs kamer cp-<br />

zoeken. Hij vond hem maar even thuis gekomen.<br />

Nieuwsgierig met die gemeenzaamheid of liever met<br />

die befchaafde vrijpostigheid, welke de gunstelingen<br />

der fortuin zich gemakkelijk eigen maken, vatte hij<br />

een dier blaauwboekjes op, welke op de tafel ver-<br />

fpreid lagen; met groote letters zag hij op een der-<br />

zelven: Middelen om den impost eenvoudiger te waken<br />

ter verligtir.ge van het volk. Jezennemours meen­<br />

de ter goeder trouwe dat het zijn plicht ware zich<br />

met dergelijke ontwerpen bezig te houden in het huis<br />

van eenen algemeenen pachter. Alles wat hij aan ta­<br />

fel gehoord had, deed hem geloovcn dat men met<br />

ernst


A$ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ernst bedagt was om deswegens een eenvoudig en<br />

juist ontwerp te maken, en hij had zich tot dit<br />

werk gezet met alle de goede trouw en oprecht­<br />

heid van iemand zonder ondervinding; hij kittelde<br />

zich reeds heimelijk met verfcheide gedagten, welke<br />

hem toefcheenen gelukkig en onwederfprekelijk te<br />

zijn. Monval, om zijne eenvoudigheid lagchen-<br />

de, zeide hem: ik wil wedden dat dit overtui­<br />

gend ftuk door u ter perslê word gefchikt; zoo iets<br />

laat zich in een verloren uur, of uit nieuwsgie­<br />

righeid lezen, gelijk de gefchiedenis van China,<br />

maar de heeren fchrijvers van zulke ftukjes, gelij­<br />

ken naar lieden , die aan den kant eener rivier<br />

ftaan te fpreken, om eenen anderen loop aan den<br />

ftroom te geven, zonder nogthans het minfte werk­<br />

tuig bij de hand te hebben, waarmede het werk<br />

te beginnen, 't Is fchoou , gemakkelijk en ligt in<br />

de befpiegeling een goed burger te zijn; met 'er<br />

tijd zult gij u eenen patriottifchen roem verwer­<br />

ven; men zal van u en van uwe hervormings­<br />

denkbeelden fpreeken; maar ik waarfchuw u, weest<br />

verzekert dat alles zal blijven zoo als het is.<br />

Misfchien, antwoordde jezennemours, maar al­<br />

vorens een ontwerp ter uitvoer gebragt kan worden,<br />

moeten de gedagten het eerst ontworpen hebben.<br />

Door 't menigvuldig herhalen van gezonde denk­<br />

beelden, zal men dezelven misfchien eens aanne­<br />

men, al ware het flechts uit wispelturigheid. Elk<br />

burger bezit het recht om zijne wijze van zien aan<br />

den


T,TTTHER.'s MEISJE, IV. Hoo»nsT. *5<br />

Ben dag te leggen, wanneer het algemeen belang<br />

'er in betrokken is. De kundigheden, door een<br />

gansch rijk veripreid, zijn het eerst gekomen uit<br />

het vertrekje of hutje van eenige bijzondere lieden,<br />

die afgezonderd leefden en bij niemand bekend wa­<br />

ren. Ik geef wat ik kan geven, mijne gedagten<br />

zijn mijn eenigften eigendom en die beftede ik ten al-<br />

gemeene nutte. Dat elk aan zijnen kant even zoo<br />

veel doe. Gij hebt gelijk, hernam monval,<br />

fchrijf en hou u bezig. Zie de openbare orde, huis­<br />

houding en 't geluk in 't zwart op uwe papieren:<br />

zulks verdrekt altoos tot troost; het geeft vermaak<br />

wanneer men 'savonds naar bed gaat; men is al voo<br />

rens te gaan flapen een oppermagtig vorst, en 'snachts<br />

kan men gemakkelijk ten troon ftijgen. Dan, daar<br />

wij beiden wakker zijn, zoo laten wij, bidde ik u,<br />

van iet anders fpreeken.<br />

Ik heb in u, mijn waarde jezennemours,<br />

en wel met vermaak eene wijze van vrijdenken be­<br />

keurt,-welke ik bemin; zoo ik dezelve vrij dikwijls<br />

bedreden hebbe, 't gefchiedde om u te beter te toct-<br />

zen. Uw laatde tooneel met het jonge meisje heeft<br />

mij overtuigt, hoe dandvastig gij uwe grondbeginfe-<br />

len blijft aankleven. Ik kan dezelve niet wel aan­<br />

nemen, maar ik hoor ze ten minden van verre in u<br />

bewonderen; ik wil u in kennis brengen met eene<br />

vrouw, wier karakter veel overeenkomst heeft met<br />

het uwe; zij bezit een gezond en geoeffend verdand<br />

en bemind zeer de wijsbegeerte, haare gefprekken zijn<br />

be-


$« GESCHIEDENIS VAN E Eïf<br />

belangrijk; kortom 't is eene vrouw, die den eerbied<br />

van de ganfche wereld verdiend, en die, om haar<br />

met een woord aftefchilderen, mij naauwlijks bij haar<br />

zou dulden, zoo ik niet in hare tegenwoordigheid<br />

de drie vierde mijner ftoute en vrije gevoelens ver<br />

borgen hield. Zij duld mijne bezoeken om dat ik<br />

haar enkel kom zien als een vriend, dien zij uit<br />

hoofde van haare wereldkennis niet wel kan afwijzen.<br />

Haar gelaat is zoo kuisch als haare ziel, zij be­<br />

neemt den rijkdom, die haar omringt, alle de kleu­<br />

ren van pracht en weelde. Hare eenvoudigheid is<br />

edel en ftemt volkomen over een met alle hare da­<br />

den; haar huis en zij 't is alles één. Ik heb buiten<br />

haar nog geene vrouw ontmoet, in wier hart edel­<br />

moediger en fchoner gevoelens heerschten. In één<br />

woord, ik weet haar niet beter te vergelijken dan<br />

bij u, ik wil derhal ven u 't genoegen verfchaffèn u<br />

met haar bekend te maken. Onder mijne befcherming<br />

kundt gij haar dikwijls bezoeken en eerlang zult gij<br />

mij dank betuigen u bij haar gebragt te hebben.<br />

Haar mond opent zich niet dan om iet fchoons en<br />

treffends te zeggen. Ik wil het vermaak, het<br />

welk ik u toefchik, niet verwijlen, en daar ik<br />

dezen avond bij haar uitgenodigt ben, zal ik u bij<br />

haar inleiden, en wij 2 u H e n t e f a m e n fpij- zeiJ#<br />

VIJF-


LUTKKR'S MEISJB, V. HOOFDST» $1<br />

VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

De buigzaamheid van jezenaemours, die nooit<br />

eenig bedrog vermoedde , noch den minften arg­<br />

waan had van de ftrikken die men hem fpande,<br />

hoorde dit gefprek aan met een foort van onver-<br />

fcbüügheid, en begaf zich met monval naar<br />

het huis van florimonde. Hij was met hem in<br />

Vijftig huizen geweest, waar hij enkel gelet had<br />

op 't geene met zijne wijze van denken overeen­<br />

kwam , al het overige achtte hij niet. Bij<br />

zijne aankomst werd hij wel ontvangen, hij zag<br />

eene vrouw van eene edele en majestueufe leest,<br />

wier deftig gelaat en achtbare houding niets van<br />

het trotfche had. Bij hare zedigheid ontwaarde<br />

men iet blijgeestigs in haar gelaat; bijzondere<br />

bevalligheden matigde.dat gene, het welk op het<br />

eerfte voorkomen iet ernftigs en peinzende had.<br />

Zij drukte zich met zoo veel naauwkeurighcid,<br />

klaarheid en verftand uit, dat men als gedwongen<br />

wierd naar haar te luisteren. Jezennemours<br />

brandde reeds om zich in 't gefprek te mengen,<br />

en om met haar op haren trant te redeneeren;<br />

want hunne zielen waren het reeds eens, en kwa­<br />

men zoo overeen in denkbeelden dat zulks hen<br />

niet eens vreemd fcheen,<br />

De


•3* ' GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

De fpijs Wierd aangeregt, dezelve was eenvouw-<br />

dig zonder toefiel en droeg het kenmerk des kie-<br />

fchen en huishondelijken fmaaks van haar, die<br />

dezelve beitelt had. Florimonde fcheen iets<br />

vrolijker en verfierde de wijsheid met eenige fijne<br />

en geestige gezegdens; als zij lachte gefchiedde<br />

zulks met zoo veel welvoeglijkheid, dat de rozen<br />

harer wangen geleken naar het zuivere inkarnaat<br />

'der maagdelijke fchaamte. De gasten fchenen alle<br />

uitgekozen, en 't geen jezennemours te meer<br />

verzekerde van hare oprechtheid was, dat mon­<br />

val zijne lcsfe tong beteugelende niets voortbragt<br />

dan 't gene volmaakt overeeuftemde met het zedige<br />

der godheid, die het hoofd der tafel was.<br />

Jezennemours had veel moeite om affcheid<br />

van haar te nemen; hij die in alle gezelfchappen<br />

van monval gemeenlijk zweeg en peinsde, had<br />

eenklaps aan zijnen ziel alle veerkragt bijgezet;<br />

met vermaak nam hij deel aan 't gefprek en fpreid'<br />

de alle de fchatten en rijkdommen van zijnen<br />

geest ten toon, met het innerlijk en eigenaartig<br />

verlangen van te behagen. Florimonde, die<br />

edclaartig en gevoelig was, beloonde hem met<br />

haare oplettenheid en aandagt, welke altoos, wan-<br />

neer zij van eene fchoone vrouw komt, het vuur<br />

dat zij verwekt, levendiger doet blaken.<br />

Monval had flechts weinig gefproken, als of<br />

hij zich onwaardig rekende zijne beuzelarijen te<br />

vermengen met dien ftatigen en ernftigen toon.<br />

Te


LUTHER'S MEISJE, V» HÖOFDST. 33<br />

Te huis gekomen vervvagtte hij dat jezenne­<br />

mours hem zou aanfpreken over florimonde $<br />

en toen gaven zijne antwoorden blijken van dert<br />

diepen eerbied, waarmede hij voor haar doordron­<br />

gen fcheen. Ik meen u niét bedrogen te hebben j<br />

zeide hij, het is eene beminnenswaardige vrouwj<br />

maar ik ben niet gefchikt om naar haar hart te<br />

dingen; zij weet dat ik een lichtmis ben; daaren­<br />

boven is zij te volmaakt voor mij, en des bepaal<br />

ik mij enkel tot het nut van hare verkeering; -—1<br />

Jezennemours haakte naar 't oogenbiik om al­<br />

leen te zijn, elke getuigen was hem lastig* We­<br />

dergekomen tot zich zeiven, zeide hij: zie daar<br />

dan eindelijk, federd ik mij in deze hoofdflad be-<br />

vinde, de eerde vrouw, die ik heb mogen befchoiH<br />

wen zonder over haar te bloozen. Deze is de<br />

eenige welke ik tellen kan na mijne waarde fuzan-<br />

na; zelfs heeft zij iets van haren geest, van hare<br />

bevalligheden, van haare zachtaartigheid, evenwel<br />

mist zij haar teder harn Neen, geen vrouw kan<br />

een dergelijk hart hebben. Hoe zeer verfchilt haar<br />

huis, daar ingetogenheid en eerbaarheid heertenen*<br />

van dat, het welk ik bewoon! waarom kan ik<br />

niet altoos leven in een keurig gezelfchap! daar<br />

hoort men geene dier trotfche gefprekken, welke<br />

de menfchelijkheid hoonen, daar fnapt en twist<br />

men niet over die ijdele en wanhopige ftelzels,<br />

welke wreedelijk konstmatig de rede ergeren en het<br />

hart knellen. Eene' kieene boerterij is 'er geoor-<br />

G loftj


34<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

lofc, deze wekt den geest op, verfierd dien met<br />

bloemen , terwijl het vérftand 'er op zijn regte<br />

plaats is.<br />

Eenige dagen daar na ftelde monval 'hem voor,<br />

om nogmaal een avond te gaan doorbrengen in het<br />

zelfde huis. Deze nam zulks gereedelijk aan. Aan-<br />

gemoedigt door de wijze, op welke hij 'er ont­<br />

vangen werd, aangevuurd door de tegenwoordigheid<br />

en den glimlach van de beminnelijke florimonde,<br />

verhief bij zijn toon in het gefprek; want anders<br />

was zijne ziel kalm en ftil, en bezat in den groot-<br />

ften drift eene zekere bedaardheid. Monval zette<br />

hem kwaadaartiglijk aan, en wikkelde hem in den<br />

twist; hij liet zich daar op met nog meerder drift,<br />

met meerder welfprekenheid en vrijheid hooren dan<br />

de eerfte keer. Bij dit tweede bezoek, uitte, hij<br />

openlijk cle grondbeginzels, aan welken hij gehegt<br />

was, met de onachterhoudenheid, welke uit eene<br />

inwendige overtuiging voortkomt. Florimonde,<br />

hcusch en vriendelijk, begunftigde dien gloed en<br />

gaf een wenk van goedkeuring aan elke trek, wel­<br />

ke haar vleide. Van dat oogenblik af bij haar<br />

toegelaten, en zelfs van haar gelief koost, verlie­<br />

pen 'er weinige dagen dat zij geen bezoek ontving<br />

van jezennemours, en de vrijheid, die hij 'er<br />

genoot, ontwikkelde allengskens die natuurlijke vro­<br />

lijkheid , welke zijne rampfpoeden zoo lang in hem<br />

verdooft hadden.<br />

ZES-


LUTHER'S MEISJE, VI. HOOFDST. £5<br />

ZESDE HOOFDSTUK.<br />

C3p zekeren morgen , welken hij volgens zijne<br />

gewoonte doorbragt rr.et lezen en fchrijven, want<br />

hij vermengde geerne die beide aangename bezig­<br />

heden, kwam monval bij hem aan de kamerdeur<br />

tikken, doch op zulk eene wijze dat de deur zich<br />

opende. Hij wierp zich terftond in een ftoel, en<br />

zonder de minfte vooraffpraak te maken , zeide<br />

hij tot jezennemours: mijn waarde, gij moet<br />

mij thans eens openhartig antwoorden. Indien gij<br />

voor de eerde maal uwes leven, u van eene logen<br />

bediende, zou ik zulks terftond ontdekken; maar<br />

ik bezwcere u vooraf, en dring 'er zelfs op aan<br />

te gehoorzamen aan uwe neiging, en geenzins voor<br />

den dag te komen met eene erkentenis, welke gij<br />

zoudt meenen kunnen mij fchuldig te zijn. Ik ontfla u<br />

daar van, fchoon ik zeer wel Weet, dat zulks geen<br />

pak voor uw hart zij. Ik bedien mij van deze taai<br />

om u aantefporen vrij en rond te handelen, zonder<br />

aan eenigen band gebonden te zijn. Florimonde<br />

gaf mij gisteren heimelijk te verflaan dat zij een<br />

vertrouwd mansperfoon, van onberispelijke zeden en<br />

braafheid nodig had; een man daar zij zich op zou­<br />

de mogen verlaten; kortom, een vriend, die bij de<br />

warmte der "vriendfehnp, de kieschheid van 't ge-<br />

C 1 voel


% GESCHIEDENIS VAN «EN<br />

voel voegde: zij fprak van geene belooning, orfi<br />

dat zij die te ver beneden het dienstbewijs reken­<br />

de. Florimonde is rijk, beeft veel crediet, en<br />

is algemeen bemind; hare zaken die een weinig in<br />

de war zijn, vorderen minder kundigheden, dan wel<br />

een vaardigen en aanhoudenden ijver. Ik heb u aart<br />

haaf voorgeftelt, en' zij fcheen op uwen naam<br />

eenigzins getroffen. Zij peinsde eenige oogenblikken<br />

en met eenen duidelijken lach van weltevredenheid,<br />

Verzogt zij mij uwe beveiliging te bewerken. Ik<br />

fta u niét aan haar af, verftaat gij! ik wil dat<br />

mijn' huis altoos het uwe zij; wij zijn voor ons<br />

jeven verëenigt; maar daar florimonde in allen<br />

opzichte eene achtingswaardige vrouw is, zult gij,<br />

door hare belangen u aantetrekken, uwen vriend<br />

en den haren dienst doen. Veel tijd zal het u niét<br />

kosten en veel moeite zal ' e r niet aan vast zijn,<br />

een weinig overleg en een goeden wil is alles wat<br />

'er toe vereischt word. Voor 't overige zal het<br />

voor u niet kwaad zijn door eigen oogen te zien<br />

hoe eene huishouding beftuurt word, dit zal u<br />

duizend dingen leeren kennen, welke men volftrekt<br />

dient te weten, e„ welke gij „i e t eens vermoed<br />

De ganfche zaak vordert flechts een uur daags van<br />

u, zij zal u gelegenheid verfchaffen tot kleene<br />

nangename togtjes, en gij, die zoo veel behagen<br />

fthept in alles te zien, zult met onderfcheiden<br />

«den omgaan: hier door zult gij d e m e n f c h e a<br />

leeren kennen, ' £ g e e n immers uw verlangen is?<br />

kom


LUTHER'S MEISJE, VI. HOOFDST. 37<br />

kom aan, kleed u, zij wagt op u, toef des niet<br />

haar aangenaam te verrasfen.<br />

Jezennemours, ontzet over een voordel, het<br />

welk heimelijk de verlangens van zijn hart begun-<br />

fligde, kon Hechts eenige weinige woorden uitbren­<br />

gen, 'm maakte eenige tegenwerpingen, doch die<br />

hij zonder wederzin zag oplosfcn. — Gij weet,<br />

zeide hij, dat ik mij in alle zaken laat leiden door<br />

dat natuurlijk gezond verftand, % welk alle men,<br />

fchen toebehoord. De post, welke ik bij u beklee-<br />

de is Hechts voor mij eene bediening daar geene<br />

moeite aan vast is: uwe ongemeene edelmoedig­<br />

heid liet mij toe mijn eigen fmaak te volgen, maar<br />

hoe zal' ik mij kunnen redden uit eene verwarring<br />

van zaken van welke ik geen kennis heb? —<br />

wat dat aanbelangt, hernam monval, men heelt<br />

lieden onder zich die men daartoe gebruiken kan.<br />

Een man, die aan 't hoofd van een' post is, (en<br />

dit weet ik bij ondervinding) is juist de geen die<br />

het minst behoeft bedreven te zijn in de daartoe<br />

vereischte kundigheden. Gij hebt 'er het oog flechts<br />

over te laten gaan, gij zult gebieden, en alles zal<br />

wel zijn; komt 'er iet neteligs voor, men vind in<br />

Parijs een genoegzaam aantal advokaten langs den<br />

weg. Ga,, gij zult meer bevelen te ge/en hebben<br />

tot feestvieringen, dan gij. bezoeken zult behoeven<br />

afteleggen bij pleitbezorgers. Wanneer een inten­<br />

dant bij tijd, en gelegenheid een kleinen brief<br />

\yeet opteftellen, is hjj yan al 't overige ontflagen,<br />

T W<br />

C 3 ' ^ S


3S GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

't Was op dezen ligtzinnigen en boenenden toon<br />

dat hij jezennemours medeileepte , die te e.<br />

ringen wederltand bood om zich niet te laten ge-<br />

Zeggen; ook was 'er eene andere beweegreden,<br />

, die hem overhaalde, Jezennemours wej schte<br />

federt langen zijn beftaan fchuldig te mogen zijn<br />

san zijn eigen arbeid: hij zogt derhajven zich eenen<br />

weg te openen, die hem gelegenheid verfchaffen kon<br />

om zich door eigen handen een beftaan te bezor*<br />

gen, Hij had fteeds de weidaden van "monval ont­<br />

vangen met geen ander oogmerk dan om hem nut­<br />

tig te zijn; doch monval lag hem niet anders<br />

op, dan allerlei foort van verlustigingen, Jezen­<br />

nemours begréép, dat, wanneer hij zich eenige<br />

vaste bezigheden kon geven , hij in zijne eigen<br />

oogen meer waarde zoude hebben.<br />

Nog voor den middag begaf hij zich naar flori­<br />

monde, die oph«a zat te wagten: zij ontving<br />

hem ,n een wit kamergewaad, en zeide hem op<br />

eenen zedige* toon doch welke reeds vertrouwen<br />

in hem fcheen te iiellen: een onderling vriend heeft<br />

mij met lof van u gefproken, jezennemours<br />

maar uw eigen voorkomen zegt nog meer. Ik ge,<br />

loof dat ik uwe ziel «ken, mij dunkt ik heb<br />

er gevoelens in befpeurt, welke ik bemin en<br />

hoog-fchat. Mijn voornemen is om niet langer in<br />

eene<br />

ad 13<br />

zoo woelige plaats te blijven als deze hoofdf<br />

' We,ke<br />

^ aangenaam kan wezen aan<br />

b m<br />

* d l c<br />

^Nfc in 't gedruis verkiezen te zijn<br />

en


LUTHERS MEISJE, VI. HOOFDST. 39<br />

en niet verlangen immer met zich zeiven te ver-<br />

kecren. He heb altoos een Uil leeven bemind, niet<br />

om afgezonderd en eenzaam te zijn, maar een<br />

leven bepaalt binnen den engen kring,van een kleen<br />

en uitgelezen gezelfchap. Ik heb vier mijlen van<br />

hier een buiten, het welke alle de gemakken en<br />

geneuchtens des levens in overvloed levert, aldaar<br />

wil ik mij aan de bekoorlijkheden van 't land-le­<br />

ven overgeven; mijne gezondheid zal 'er te beter<br />

om ziin, en de ftilte van een fchoon landgoed zal<br />

misfchien kalmte aan mijne ziel fthenken. ft heb<br />

een vriend nodig (en dien ik nimmer eenen ande­<br />

ren tijtel meen te geven) om het oog te houden<br />

over alles wat het beftuur van dat goed raakt,<br />

die zich verwaardigt acht te geven op alles wat<br />

den rijken in ftaat (telt goed te doen aan hun die<br />

hem omringen. Indien ik in dien vriend een ge­<br />

voelig karakter vind*, een ziel, die met de mijne<br />

overeenftemt, en een man voor wien ik mijne ge-<br />

"heimfte gedagten kan openleggen maar wat<br />

fpreek ik van vinden? ik heb hem gevonden, ja,<br />

ik heb hem gevonden, riep zij uit, blo ozende op<br />

eene edele wijze, en jezennemours aanziende<br />

met. die zegepralende bevalligheid, welke zoo eigen<br />

is aan de vrouwen, en welke zij tot het toppunt<br />

van volkomenheid weten te brengen. Jezenne­<br />

mours antwoordde alleen met eene buiging, en na<br />

een weinig zijne blijdfchap en ontroering verborgen<br />

te hebben gehouden, zeide hij met eene bevende<br />

C 4 fi fm<br />

-


4® GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

$mw: ach! mevrouw, Wie zoude de bedienin»<br />

kunnen weigeren, welke gij mij aanbied? ik J<br />

N mijn ijver infpajmen om die itreelende keuze 'te<br />

Verdienen.' meer kon hij niet uitbrengen; hij ftot-<br />

terde nog eenige woorden, doch zonder zin en fa-<br />

menhang, Florimonde, nog meer opgeluistert<br />

dan te voren, geliet zich zijne ontroering niet te<br />

bemerken: zij fprak veel van ontwerpen, van in­<br />

richtingen, die den armen landman nuttig zouden<br />

?ijn, van een weg dien zij wilde aanleggen, langs<br />

Welken de boer zijn veldgewas gemakkelijker zou<br />

kunnen Vervoeren, en jezennemours ftond op-<br />

getoogen, dat 'er zich eene gelegenheid aanbood<br />

om den boer wel te doen. Zij deed hem eene be-<br />

fchnjving van haar kasteel, van haare boerenplaat­<br />

zen, en van al het tuig dat tot den landbouw be­<br />

hoort. De ziel van onzen jongen wijsgeer wsis<br />

dronken van vreugde. Hij zag zich reeds in de<br />

fchaduw dier zacht ruisfchende boomen, hij dwaal­<br />

de reeds door die aangename beemden, en wandel­<br />

de langs die verfrisfende watervallen met een boek<br />

in de hand waarin hij op zijn gemak wijsgeerte<br />

en flaatkunde las, welke hem in ftaat ftelde een<br />

weinig praktijk bij het bekoorlijke der befpiegelin-<br />

te voegen. ••' ' 9


LUTHER'S MEISJE, VU. HOÓFDST. 41<br />

Z E V E N D E HOOFDSTUK.<br />

De fchatrijke monval verheugde zich dat hij<br />

een gedeelte zijner ontwerpen zag wclgelukken. Dat<br />

landhuis, alhoewel vrolijk en prachtig, was een<br />

zijner minfte buitengoederen. Hij had het fchier<br />

verlaten federt hij elders een halsrechter was gewor­<br />

den, en zijne bosfehen ftootten aan die van den<br />

monarch. Hij bezat alle de vorftelijke tijdverdrijven,<br />

de harten en zwijnenjacht. Zijn fortuin vond enkel<br />

in Parijs de hoofdftof, zijne verbazende fchatten<br />

waardig; hij verliet die ftad niet meer, om dat<br />

zijne menigte grillen en eigenzinnigheden dagelijks<br />

niet kon ingewilligt worden dan in eene plaats waar<br />

een groot aantal behoeftigen op zoo veelcrlei wijzen<br />

werkt voor 't vermaak der rijken.<br />

Indien hij van zich kon verkrijgen jezenne­<br />

mours te misfen, 't was om hem in 't vervolg<br />

beminnelijker en beter gevormt weder te bekomen,<br />

wanneer hij hem meende intewijen in zijne verma­<br />

ken en grondbeginzelen. Hij had hem aan flori­<br />

monde toevertrouwt, ten einde deze hem zoude<br />

onderrichten en tot een gezellig mensch maken;<br />

hij had ' dit landhuis daartoe verkoren om te beter<br />

den fmaak te ftreelen van jezennemours boer-<br />

fche wijsbegeerte; in 't kort, hij wilde van hem<br />

zijn leerling maken; want de losbandigheid van 't<br />

C 5<br />

H R T L T


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hart en van 't verftand heeft (wie zou het geïoo-<br />

ven) almede hare pochers en hoogleeraars!<br />

De dag tot de afreize was bepaalt; de koets<br />

Hond gereed, zes fchoone kloeke paarden, welke<br />

men zorg droeg te vcrwisfeien, vervoerden in het<br />

zelfde rijtuig de fchoone florimonde en den wijs<br />

geer, die, den ganfehen weg over, verrukt was<br />

op 't gezicht der akkers en heuvel en, en de fchobh<br />

heden daarvan deedt bewonderen aan zijne gezel-<br />

liane, nu en dan iets uit virgilius en thomfon<br />

bijbrengende en tusfehen beide een landlied van<br />

eigen vinding daarbij opzeggende.<br />

Men kwam ter beftemde piaatze aan. Het huis,<br />

't welk voor een zoo vermogend man als monval<br />

weinig te beduiden had, fcheeïi een heerlijk kas­<br />

teel te zijn in 't oog van jezennemours. Hij<br />

verloor zich in al het gene tot hetzelve behoorde,<br />

hij nam nog dien zelfden dag bezit van alles,<br />

'liep de hoven, de ondeihoorige boeren plaatzen en<br />

een groot gedeelte van den grond af. Den gan­<br />

fehen nacht door droomde hij enkel van de ver­<br />

maken des landlevens en van den akkerbouw; hij<br />

zag niets dan huppelende kudden ; hij dronk in<br />

zijnen droom de melk der z'waargeinjerde koeijen,<br />

bij at van den heerlijken ooft der omgaande vrucht-<br />

boomen, en hij ontwaakte in 't midden van het<br />

feest des wijnöogsts.<br />

Wat vermag de neiging niet? jezennemours<br />

vertoonde zich eensklaps vrij bedreven in zafeh<br />

van


LUTHER'S MEISJE, VII. HO OFDST. 43<br />

van welken hij nooit eene bijzondere ftudie gemaakt<br />

had, met behulp van een boek over den land­<br />

bouw, het welk hij al vroeg des ochtends inzag,<br />

en geleid door zijn eigen gezond verftand en goed<br />

eordeel, liet hij alles naar zijn eigen zin verrich­<br />

ten, en alles viel wel uit, om dat hij alles met<br />

goedheid en bezadigdheid den landlieden voordroeg,<br />

het geheim bezat hen aan zich te verbinden, hen<br />

voorging met zelve méde te werken, en om dat<br />

zijn ijver fproot uit eenen vluggen en levendigen<br />

aart, welke gemeenlijk ook op anderen werkt. —-<br />

Me i zou voor hem fchier 't onmocglijke gedaan<br />

hebben, doch hij vorderde niet dan eenen matigen<br />

arbeid, dien hij zelfs tot eene vermakelijke bezig­<br />

heid wist te maken. Het huis, 't welk te voren<br />

treurig en eenzaam ftond, kreeg een vrolijk en<br />

lustig aanzien. Ik weet niet welke beweeging 'er een<br />

aangenaam gedruisch voortbragt. Overvloed en<br />

vrolijkheid, welke nooit van eikanderen behoorden<br />

afgefcheiden te zijn, fcheenen zich te vereenigen<br />

om de ligging der plaats te verfraijen. De verma­<br />

ken, welke men op 't land fmaakt, zijn leven­<br />

dig, om dat men ze eigens voortbrengt, om dat<br />

ze uit dagelijkfche bezigheden fpruiten, en om dat<br />

ze ons door geen Imder bezorgt worden; zij heb­<br />

ben niets vooraf bereids, en daar ze overeenftern-<br />

men met de eenvouwdigheid der natuur, zijn ze<br />

zachter en aangenamer.<br />

't Is


44 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

't Is hier noodig te zeggen, dat florimonde<br />

doorging voor de eigenaarfter van dit kleene land-<br />

goed ; dat hetzelve aan haar was toegezegt, en<br />

dat ze daar, te voren , haar verblijf gehouden<br />

had; om die reden waren alle de bruikers<br />

jezennemours zoo onderdanig, Florimonde<br />

was boven alles aanbevolen den jongman onder<br />

haar gebied te krijgen, zij had reeds eene heime­<br />

lijke genegenheid voor hem opgevat, welke haar<br />

tot dien tijd was ombekent geweest, zij gebruikte<br />

ten voordeele yan eene heimelijke vlam de ftrikken<br />

welke monval haar had in de hand gegeven.<br />

Zij had zich gezengt aan den fakkel der liefde,<br />

terwijl zij enkel 'meende te fpotten; zij befpeurde<br />

dat zij ernftig beminde, en dat zij reeds verwon­<br />

nen was van hem, dien zij moest doen bukken.<br />

Aan haar zelve oyergegéeven en alleen met dien<br />

genen, dien zij niet meer kon vermijden , was<br />

het haar niet mogelijk voor zich de heerfchappij<br />

te ontveinzen, welke hij over haar bekomen had;<br />

dan, hoe meer zulks tot eene ware liefde aan-<br />

wakkerde, te ingetogener gedroeg zij zich. Een<br />

inwendige zedigheid was haar als aangeboren; zij<br />

b.leef volftandig getrouw aan derzclver wétten;, in<br />

Weerwil der misftappen hares levens; misftappen<br />

yan hare onbedagte jeugd en van gewelddadige<br />

qmftandigheden, meer dan van eene wezenlijke<br />

neiging. Zij zou van een onbefproken zedelijk ge r<br />

drag geweest zijn, zoo men haar door verleiding<br />

niet


LuTHÈk*s MEISJE, VII. HOOFDST. 4£<br />

niet aan het dooien gebragt had: zij kende alle<br />

de affchuwlijkheid der ondeugd, en van verre op<br />

het beeld der deugd ftarende , zuchtte zij , en 'r<br />

fmerte haar dat zij haaren loop niet weder kon<br />

beginnen. Blozende over de ongeregeldheden van<br />

anderen meer clan over die van haar eigene, hart­<br />

grondig haare vorige levenswijze verfoeijende, oor­<br />

deelde zij zich thans onwaardig immer bemind te<br />

worden. Zo menigwerf zij jezennemours zag,<br />

verlangde zij haar kleed des onfchulds nog te<br />

bezitten $ om hem een zuiver hart te konnen aan­<br />

bieden, 't geen hem alleen zou toebehoort hebben.<br />

En daar de eer haren afgod was, deedt zij ten<br />

minften eene poging om het overdreven en wan­<br />

hopige vaars van boileau<br />

Het is mst de eer als met eeti eil.ind, dat van rotzen<br />

En klippen is omringt, daar haven is noch (h-and:<br />

Eens afgeweken komt men nooit daar weer aan Land.<br />

te doen liegen, eil wedertekceren tot den Haat<br />

uit welken men haar had weggerukt. Maar waar­<br />

om zou eene uiterfte poging die zegepraal niet<br />

Verdienen ? waarom zou men door een waar be­<br />

rouw niet op nieuw binnen den tempel van on-<br />

fchald kunnen geraken? blijft dezelve dan altoos<br />

gefloten om eenen enkelen misflap. Jezenne­<br />

mours aan zijnen kant, zijne heimelijke begeer-<br />

tens doemende, oordeelde dat ze honende waren<br />

voor eene zoo kuifche fchoonheid; hij befchouwde<br />

zijn


GESCHIEDENIS VAN I£S<br />

zijn hartstocht als de beginzelen van eene misdaad,<br />

als eenen wezenlijken aanflag op de eerbaarheid<br />

en als eene misdadige trouwloosheid.<br />

AG T S TE HOOFDSTUK.<br />

IVxen moet weten dat jezennemours reeds<br />

bemind had en nog beminde: maar zij, die<br />

hij liefde toedroeg, was afwezig ; hij wist niet<br />

waar zij zich bevond; haar fpoor was voor hem<br />

geheel verboren; hij leefde in die wreede en<br />

fmertelijke onzekerheid of hij haar wel immer zoude<br />

wederzien. Misfchien beminde hij enkel eene fcha-<br />

duw, en in weêrwil van al den gloed eener eerfte<br />

liefde, in weêrwil van de herdenking aan een zoo<br />

geliefd voorwerp, eene herdenking fomtijds Merker<br />

treffende dan de tegenwoordigheid zelve, was het<br />

geenzins in den ouderdom van twee-en-twintig jaa-<br />

ren, dat men zich voed met tranen die men ftort<br />

op het graf eener meestresfe. De afwezigheid<br />

vernietigt de liefde niet, maar doet' haar bijwijlen<br />

fluimeren, om haar nogthans met meer vuur te'<br />

doen ontwaken. Daarenboven dienden de menig­<br />

vuldige gefprekken, welke jezennemours met<br />

florimonde had, en welke men, zoo men<br />

Wil, verkeeringen tusfehen vier oogen kan noemen,<br />

naar mijne gedagten niet om 'dien vlam te fmoo-<br />

ren, dien elk aan zijne zijde poogde te blusfen.<br />

Dan,


Lu-rnna's MEISJE, VIII. HOOFDST. 4?<br />

Dan't is bekent waar dergelijke beftrijdingen<br />

op uitkomen. Zij zagen eikanderen telkens en<br />

geftadig met een nieuw vermaak. Hun hart was<br />

vervult met zaken, welken zij malkanderen niet<br />

durfden zeggen. Florimonde volgde met een<br />

ftrooi-hoed op hei hoofd den landzorgeiijken jezen­<br />

nemours in de veldbezighedcn, en fomwijlen<br />

poogde hare fchoone hand den vlegel optebeuren<br />

om het goudgeel graan te helpen dorfchen; dan<br />

eens drukte zij met eene tedere vinger den uier,<br />

welke de melk doet vlieten , en het was van<br />

die melk dat jezennemours met te meer ge­<br />

neugte dronk.<br />

Op zekeren avond toen hij, na de hitte van<br />

den dag, florimonde naar een boschje geleidde,<br />

het welk tot eene wandeling was aangelegt, dron­<br />

gen zij in hunne wijsgeerige gefprekken tot diep<br />

in een laan, waar verfcheide zoode-hoopen hen<br />

ten zitplaats dienden, en op welke men juist<br />

niet het flechtst gezeten was. Florimonde zich<br />

met die onachtzame kwijning, welke zoo wel<br />

aan de bekoorlijkheden veegt, te nederzettende ,<br />

luisterde, antwoordde weinig, liet haar oog dan<br />

over het groen , dan door de takken waaren,<br />

fchecn niets te zien, terwijl aan haren zachthij-<br />

genden boezem eenige dier zuchten ontfnapten,<br />

van welken een getuigen geen reden kan geven<br />

wanneer de oorzaak hem onbekend is. De fcha-<br />

duwen wierden langer, en de zon, die men reeds<br />

niet


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

niet meer'zag, fpeelde nog even met hare pur-<br />

pere ftraalen ddor 't kreupelhout. Men zoü<br />

hier gaarne den dagètrfaad Willen afwagten, zeide<br />

florimonde, deze plaats is die niet te verkiezen<br />

boven die prachtige falonnen , waarin men zich<br />

opfluit met de brandende lucht, welke de zon 'er<br />

ingebragt heeft? jezennemours vol van een<br />

blakend vuur, én die in de betoovering der plaats,<br />

deelde en in die van 't oogenblik , vatte eene<br />

harer handen, en dezêlve als onwillig aan zijn'<br />

mond brengende, zeide hij: — deze plaats,<br />

florimonde, heeft. veele bekoorlijkheden; maar<br />

zender u zou zij die allen misfen. . De aandoen­<br />

lijke toon, op welke hij deze woorden uitte,<br />

benam aan florimonde bijna de fpraak, en het<br />

was niet dan met moeite dat zij verborg hoe veel<br />

't haar koste. om opteftaan. In de jaren van oo»<br />

fchuld zou zij gehoorzaamt hebben aan de aandoe­<br />

ning die haar verweldigde; maar haar hart, dat<br />

door eene te gemakkelijke overwinning den genen<br />

vreesde te verliezen, dien zij lief had, gebood<br />

haar eene koelheid aantenemen daar zij niet voor<br />

gefchikt was; het floot zich, door de liefde zelve,<br />

voor die vervoering, welke haar bedwelmde: zij<br />

beftreed zichzelve, e n met eene ontftelde doch<br />

zwakke ftem, zeide zij: laat af, jezenne­<br />

mours! en zij weerde de blakende kus af, welke<br />

hij haar op de handen drukte; zij ging h e e n met<br />

een rasfer tred, en eene fchijnbare kalmte aanne­<br />

mende 4


LUTHER'S MEISJE, IX. HOOFD. 49<br />

mende, keerde zij, langs den kortften weg, naar<br />

huis , daar zij zich afzonderde, en het overige<br />

van den avond, niet weêr te voorfchijii kwam.<br />

N E G E N D E HOOFDSTUK.<br />

O nze jonge wijze, die 'van zijne wijsheid eert<br />

weinig begon te verliezen, kwam tot zich zeiven<br />

terug j en bloosde over zijn ftout beftaaili Hij"<br />

befchuldigde zichzelveii; Hoe! zeide hij, zal ik<br />

de fchroomvallige deugd verleiden, daar zij zich<br />

aan de mijne vertrouwt.' zal ik eene eerbiedwaar­<br />

dige vrouw, die mij als een vriend behandelt,<br />

hoonen! en vervolgens nog onder hare oogen<br />

durven verfchijnen, met edelmoedige gevoelens<br />

voor den dag komen, die ik door mijn gedrag<br />

tegenfpreeke! zij moet mij befchouwen als een<br />

bedrieger, ais een huichelaar, die met de deugd<br />

den fpot drijft, die 'er in zijne gefprekken mede<br />

pronkt, en dezelve in zijn hart veracht. Hij ver­<br />

foeide zichzelven in dat oogenblik, hij meende in<br />

het gelaat van florimonde gramflorigheid en eene<br />

billijke verontwaardiging befpeurt te hebben. De<br />

fchaamte zou hem op ftaande voet dit huis hebben<br />

doen verlaten, zoo hij niet had voorgenomen zijne?<br />

vermetelheid te beieren door den grootften eerbied.<br />

D Zon*


go GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Zonder mijne ftoutbeid, zeide hij, zou ik allengs*<br />

kens haar hart hebben kunnen winnen; maar door<br />

mijn gedrag heb ik haar mijne trouwlooze oogmer­<br />

ken ontdekt, zij heeft het recht om mijne ftout­<br />

heid met verachting te befchouwen; een verontwaar­<br />

digend mededogen is al wat ik thans verdien. Des<br />

anderen daags durfde, hij zich niet aan haar ver-<br />

toonen; maar florimonde, die hem recht deed,<br />

en zich hield als of zij om het voorgevallene niet<br />

dagt, behandelde hem met zoo veel bedaardheid,<br />

dat jezennemours zich verbeeldde verfchooning<br />

te zullen verwerven, mits hij zijne verrukking in<br />

het toekomende konde bedwingen. Ondertusfchen<br />

drukte zijne beteugelde liefde zich in de geringfte<br />

zaken met eene onbedenkelijke omzichtigheid uit,<br />

die zoo treffend was dat dezelve meer het werk<br />

fcheen van natuurlijkheid dan van overleg. Hij<br />

bleef in zijn beftuur aanhoudend ijverig en vlijtig;<br />

zorgvuldig in alle zijne verrichtingen , was hij<br />

verre van zich deswegens eenige verdienfte toete-<br />

eigenen; hij bedoelde geene de minfte belooning,<br />

en verwagtte die niet. Hij beminde, en te vreden<br />

met eene zoo zoete neiging te koesteren, maakte<br />

-zulks het genoegen zijn's lévens uit. Eindelijk hij<br />

gedroeg zich zoo eerbiedig dat florimonde zich<br />

verplicht meende zijne, geftrenge deugd te temmen,<br />

door vriendelijke behandelingen, welke fcheenen<br />

voorttefpruiten uit erkentenis, maar die. zeer nabij<br />

kwamen aan liefde. Haare min was tot dien graad<br />

van


LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 5?<br />

van hevigheid gekomen, dat dezelve niet meer te<br />

ontveinzen ware. Haare gefprekken , haare ge­<br />

laatstrekken en haare half gefmoorde zuchten ftrekten<br />

eindelijk tot duidelijke bewijzen van 't gene in<br />

haar hart fchuilde. Dit verbaasde jezenne­<br />

mours, om dat een jongman die waarlijk bemind s<br />

altoos opgetogen is van de liefde die men hem<br />

betuigt. Zedig en befchroomt, begreep hij niet<br />

hóe hij een hart had kunnen innemen, 't welk<br />

hij geoordeeld had zoo fier en ftreng te zijn* én<br />

't welk hem fcheen niet vatbaar te wezen voor<br />

eenige zwakheid. Deze ontdekking * zijne ziele<br />

verrukkende, verbaasde zijne rede.<br />

T I E N D E H O O F D S T U K ,<br />

Jezennemours had nog niet gezegepraalt, niet<br />

om dat hem als aan een kind ondervinding ontbrak,,<br />

maar om dat hij eene godheid gemaakt had van<br />

zijne florimonde, en aanhield haar eenen wie­<br />

rook toetezwaijen, de eeniglte hare behoorlijkheden<br />

waardig. Florimonde bekoort en verlegen,<br />

wenschte heimelijk hare nederlaag, want het was)<br />

niet meer in haar vermogen de eerbiedige aanbid­<br />

ding van onzen wijsgeer te weerlbian. Zij begon<br />

0 9 Op-


GESCHIEDENIS VAR EEN<br />

op eene geestige wijze te fchertzen met die pla*<br />

tonifche. liefde, welke j ezennemoürs tot zulk<br />

eene hoogte voerde, dat hij zichzelven bedroog<br />

en zijn eigen hartstocht tegenwerkte ; dan, 't is<br />

verbazend hóe een dwaas denkbeeld, dat zich in<br />

de hersfens van een jongen wijsgeer geplaatst<br />

heeft, de ontwerpen kan verijdelen van eenen<br />

federen minnaar, en de wetten der liefde zelfs<br />

kan dwarsboomen. 't Vermogendfte dat 'er in de<br />

natuur is gehoorzaamt nog aan de beguicheling der<br />

verbeelding, en fchijnt fmert en vermaak uittedee-<br />

len, ftrijdig met het géene is vastgeftêlt. De<br />

dwaling van onze jonge jaren is nooit gematigt,<br />

zij gaat tot uiterftens en fielt altoos een fchim in<br />

de' plaats van iet wezenlijks. Florimonde be­<br />

merkende met welk een hoofd zij te doen had,<br />

meende eindelijk gebruik te moeten maken van eene<br />

dier fchrandere konstftreeken , welke haar niet<br />

geheel onbekent waren; want alle vrouwen ver-<br />

ftaan ten minften het befchouwelijke van die konst.<br />

't Was nogthans voor de eerfte keer dat zij zich<br />

'er van bediende. Men kart evenwel niet zeggen<br />

of zij vergenoegt dan te onvreden ware eene<br />

loosheid te hulp te roepen .om jezennemours<br />

te lokken in de ftrikken door de hand des ver-<br />

maaks bereid.<br />

De lentelucht bezielde en vervrolijkte de natuur;<br />

het veld was met bloemen bezaait en de hemel<br />

was zonder wolken, 't Was het jaargetijde waarin<br />

de


LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 53<br />

de onverfchilligfte harten zuchten, waarin ik weet<br />

niet welke zachte dampen door de zephiertjes<br />

aangevoert, de harten neigen tot tederheid en<br />

alle wezens te famen trekken. Jezennemours<br />

was dofgeestiger en 'peinzender, florimonde daar­<br />

tegen vrolijker en bekoorlijker geworden. Zij zag<br />

het oogenblik harer zegepraal naderen; zij kon<br />

hetzelve reeds lezen in het gelaat hares minnaars.<br />

Op zekeren avond , afgemat door eene menigte<br />

landverlustigingen, was zij onder betuiging van<br />

moede te zijn, gaan nederzitten, toen zij eens­<br />

klaps, na 't plegen der beminnelijkftc grappen,<br />

waarin het hart zich ongeveinst en de geest zich<br />

ongedwongen vertoont, en als 't ware fchijnt te<br />

zegsen: gij ziel mij zoo ah ik ben, een fiuipert<br />

maakte. Jezennemours, die,'voor een wijs­<br />

geer, met vrij veel bevalligheid gedanst had, zag<br />

haar niet meer, en zogt Jiaar met veel ijver,<br />

toen hij, na alle hoekjes* doorfnuffelt te hebben,<br />

eindelijk in een afgezondert klein tuinhuisje kwam.<br />

Daar vond hij haar, zoo 't fchecn, flapende.<br />

Het warme weer had haar den gazen halsdoek<br />

doen afwerpen , welke altoos haren boezem be­<br />

dekte; deze verrukte hem door de bekoorlijkheden<br />

van deszelfs volkomenheid, want dit foort van<br />

fchoonheid heeft meer dan eenige andere haaren tijd<br />

van rijpheid. Die boezem, die zachtkens hijgde,<br />

duidde eene ten halve vcrwonne fierheid aan.<br />

Florimonde lag in die wellustige achtelooze<br />

D 3 hou-


54 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

houding, welke zich als aan 't vermaak overlaat.<br />

Hare armen ten halve uitgeftrekt fcheenen enkel te<br />

wagten om eenen minnaar te omhelzen, en aan<br />

haar hart te drukken, Haare fchoone oogen, door<br />

hare lange oogleden bedekt, 'noodigden het . be-<br />

fcheidenst gezicht zich* te verzadigen met de be-<br />

fchouvving van zoo veele bekoorlijkheden, Welk<br />

een tijdftip voor een' wijzen! Hij boog zich als<br />

wilde hij het voorwerp aanbidden, het welk hem<br />

betooverd hield. Zijne oogen waren niet alleen<br />

bevangen, maar alle zijne zintuigen werden met<br />

verrukking aangedaan. Hij Heelde een kus van*<br />

hare ten halve gefloten lippen. Zijn hand plukte<br />

de leliën van dien jagenden boezem, die zich<br />

verhief en de ftreelingen fcheen te willen .begun-<br />

ftigen, welke m'en aan denzelven befteedde. Eene<br />

diepe .zucht, en eenige onduidelijke woorden deden<br />

aan jezennemours ^emerken in welken droorn<br />

zijne minnares was weggezonken, ... o te zeer<br />

beminde jezennemours! laaten wij eikanderen<br />

beminnen. ... ik geef mij aan u over. , . ,<br />

op dat pogenblik drukte jezennemours haar<br />

met vervoering in zijne armen en herhaalde: laten<br />

wij elkandtren beminnenl florimonde ontwaakte,<br />

hare beyogtigde oogen ontmoetten die van haren<br />

minnaar. . . , zoo zij wreed had willen zijn, zou<br />

dit üneekend oog der liefde alle hare geflrengheid<br />

ontwapend hebben: maar daar zij enkel gevoel<br />

was, ftrekte zij hare armen tpt hem uit, zij<br />

Waakte


LUTHER'S MEISJE, X. HOOFDST. 55<br />

maakte zich meester van het voorwerp harer teder­<br />

heid; de gelukkige droom werd voltooit. . . .<br />

Jezennemours is in 't oog van florimonde<br />

de beminnelijkfte der mannen, en florimonde<br />

wierd in de oogen van jezennemours de be­<br />

minnelijkfte der vrouwen. Hij was even zoo verte­<br />

dert, zoo verrukt als zij,* zoo iets de hartstocht<br />

eener vrouwe, die verheft is, kan evenaren. —<br />

Beiden deelden zij in dezelfde vervoering, en er­<br />

kenden de veelvuldige bekoorlijkheden, welke de<br />

wijsheid aan de liefde bijzet.<br />

Dat andere pinceelen zich met eene trotfche<br />

waan vermeten de toneelen van verliefden wellust te<br />

fchilderen. Hij, die voor 't genot daarvan vatbaar<br />

is, zal geen taal volkomen genoeg vinden om dat<br />

tafereel te fchetzen. Dikwijls heeft men 'er aan<br />

begonnen , maar nooit werd het voltooit, ook<br />

zal het nimmer voltooit worden, en. door welke<br />

trekken zou men den toon der liefde kunnen uit­<br />

drukken, daar de mond zwijgt, en het blakend<br />

hart zich eene andere taal fcheppende, gecne<br />

woorden behoeft om zich te uitten en te doen<br />

verftaan.<br />

Florimonde, aan haren wijzen en gelukkigen<br />

minnaar overgegeven, deedt hem met leedwezen<br />

terug zien op zoo veele dagen, welke verloopen<br />

en verfpilt waren in koele wederftrevingen eener<br />

befchroomde ingetogenheid; zij deedt hem vergoe­<br />

ding voor den dwang, onder welken hij zich<br />

D 4 ge-


$6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

- gelegt , en voor de tranen , welke hij in ftilte<br />

geftort had. Zij zelve zag in den dagenraad van<br />

dit geluk niet anders dan toekom flige genoegelijke<br />

dagen ?<br />

alle toegewijd aan de bekooring van een<br />

wederzijds vertrouwen, bekooring, niet min ftree-<br />

lende dan de vermaken der minn'. Indien de<br />

verrukking van twee volkomen verëenigde harten,<br />

zekere zwakheden kunnen veredelen, was geene<br />

verrukking ooit wettfgcr. Men moet evenwel be­<br />

kennen dat de liefde van florimonde uitgelate-<br />

ner, volkomener en volftrekter was; dan, zoo.<br />

zij haren minnaar in liefde overtrof, wilde zij<br />

fteeds, om een evenwigt te maken, dat hij bij<br />

haar de meerderheid zou hebben in vermaken.<br />

E L F D E H O O F D S T U K .<br />

Florimonde had aan monval beloofd hem be­<br />

richt te geven van de overwinning, zoo dra zij<br />

verzekert zoude zijn van hare zegepraal, en mon­<br />

val kittelde zich reeds met het vermaak, van te<br />

zuilen kunnen fpotten met den wijzen jezenne­<br />

mours, in een afgezondert landverblijf van liefde<br />

kwijnende, aan de voeten van eener zijner afge-<br />

fiane meeftresfen. Maar zedert zij de liefde had<br />

lee-


LUTHER'S MUSJE, XI. HOOFDST. 5'f<br />

leeren kennen, en Merk ijverde om haren minnaar,<br />

haren beminnelijken wijsgeer te behouden, was zij<br />

in 't geheel niet geneigt dien hatelijk en toeleg te<br />

begunftigen. Hoe laag en verachtlijk was monval,<br />

dien zij nooit bemind had, in hare oogen, voor<br />

al federt zij de ziel van jezennemours door en<br />

door kende! zij dagt niet dan met affchrik en ril­<br />

ling aan die verdorvene mannen, die in de hoofd-<br />

ftad haar meeste gezelfchap hadden uitgemaakt; deze<br />

waren met al hun goud, met al hun aanzien en<br />

vermogen de laffte ftervelingen, en jezennemours<br />

zonder tijtel, zonder rang en zonder goed, bc-<br />

fchouwde zij zeer verre boven die gunftelingen van<br />

de blinde fortuin. Zijn taal, zijn karakter, zijn<br />

oprechtheid, zijne edele liefdadigheid alles plaatfte<br />

hem in hare oogen, ver boven alle de mansper-<br />

fonen, die zij tot hier toe ontmoet had. Zij wa­<br />

ren valsch met befchaafdh eid, gierig met verkwis­<br />

ting, en ruuw in hunne vermaken. Jezennemours<br />

floeg geen blik op haar, daar niet iets kiesch in<br />

doorftraalde; hij fprak geen woord het welk niet<br />

eenige deugd ontvouwde; zij wilde niemand anders<br />

dan hem zien, dan hem hooren, dan aan zijne<br />

zijne zijde rusten, aan die zuivre bron putten uit<br />

de fchatten van zijne ziel, en om zoo te fpreken<br />

het bezit doorgronden van een hart, in het welk<br />

zij dagelijks tcderer en edeler gevoelens ontwaarde.<br />

Hoe zwoer zij, ftilzwijgende, in zijne armen de<br />

levenswijze af, welke zij geleid had! Hoe verre<br />

D 5 af


g& GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

af was zij geweest van de ware liefde te kennen!<br />

nauwlijks had zij de doffe vonken van eenen kort*<br />

flondigen wellust gevoelt. Hier was alles in vollen<br />

gloed en volkomen: eene vijandige hand had voor<br />

haar eene ganfche nieuwe wereld verborgen gehou­<br />

den , en jezennemours had het wangunftig<br />

kleed verfcheurt, het welk dezen blijden olijm-<br />

pus bedekte. Zij leefde, zij ademde in hem, te<br />

vreden, gerust en gelukkig. Hoe zwoer zij zijne<br />

grondbeginzels , zijne keuze te omhelzen! dan,<br />

zij had niet noodig te zweeren; zij had reeds<br />

eene ganfche gedaant-vcrwisfeling ondergaan, en<br />

bijna zonder dat zij het wist , door den man<br />

dien zij aanbad. Maar welk eene liefde een vrouw<br />

ook moge koefteren, zij kan niet befluiten ver­<br />

trouwelijk een verflag van haar ganfche leven te<br />

geven, en gemeenlijk doet zij wel ; want wat<br />

vrouw belïaat 'er, die niet het flachtoffer geweest<br />

is van zonderlinge omftandigheden, welk van kinds<br />

gebeente af die fchoone aanbiddelijke en lijdelijke<br />

fcxe omleidden? kon zij alle ftrikken verantwoor­<br />

den , welken haar van haare vroegfle jeugd, toen zij<br />

nog geene ondervinding kon hebben , gefpannen<br />

wierden, en rekenfehap geven van alle de ftappen,<br />

welke de trotfche ftoutheid der mannen haar deden<br />

doen? 'er zijn des treurige, nuttelooze, bedroe­<br />

vende waarheden voor den minnaar, die van de-<br />

zelven onderricht word. De prijs der bekentenis<br />

tvischt nimmer den argwaan uit, welke op de<br />

ver-


LUTHER'S MEISJE, XI. HOOÏJJST. 59<br />

verbeelding werkt des nieuwen bezitters. Hij wan­<br />

delt in een paleis opgeüert met rozen, en gij<br />

wischt den gloed der koleuren daar van uit: hij<br />

is altoos gelukkiger door 't gene hij waant, dan<br />

door 't gene hij zou kunnen weten: het voorle­<br />

den is voorbij , het tegenwoordige behoort aan<br />

de liefde.<br />

Hoe heviger florimonde beminde, te meer<br />

vreesde zij dat de blinddoek mogt afgeligt wor­<br />

den, van de oogen des genen die zij betooverd<br />

had. Gaarne zou zij hem aan den helderen<br />

dag hebben willen onttrekken, en als een nieuwe<br />

armida hem hebben willen overbrengen in een woe-<br />

ftijn, waar geen fterveling hem zien konde en dat<br />

gene ontdekken, 't welk voor haar van zoo veel<br />

belang was voor hem verborgen te houden. Zij ver­<br />

bleekte zomtijds van angst als zij 't gerucht hoorde<br />

van een koets, vreezende dat het monval zijn<br />

mogte, die de treurige knoop kwam losmaken aan<br />

welke zij hare gelukzaligheid hegtte. Alles wat<br />

loosheid en liefde konden bedenken ftelde zij te<br />

werk, om monval om den tuin te leiden. Zij<br />

fchreef dat jezennemours meer wijsgeer was<br />

dan ooit; dat hij zich geheel en al overgaf aan<br />

den akkerbouw, dat hij alle aardfche driften trot-<br />

feerde, dat hij enkel verkeerde met plato en<br />

met de Dagbladen eens burgers, dat hij geduu-<br />

rende de dagen, in welke hij de naburige boerefteden<br />

«iet ging bezoeken, zich opfloot om te lezen en<br />

te


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

te fchrijven. Alle deze kleene omftandigheden wist<br />

zij gemeenlijk op te fchikken met eeoe vrolijkheid<br />

welk haar bang viel. Zij zuchtte over den val-<br />

fchen rol welke de ilegtheid der mannen haar van<br />

hare jeugd af aan had opgelegt, een rol welke<br />

voor haar ondragelijk was geworden, en welken<br />

zij bij de eerfte gelegenheid meende te laten varen.<br />

Op deze wijze verwijderde zij het verfchriklijk ooge-<br />

blik waar in monval ftond aantekomen, met al het<br />

trotsch eenes ibefchermers , en met al het bitzc<br />

eenes rijken fpotters. Ondertusfchen verlichtte zij<br />

haar verftand, m de verkeering met jezenne--<br />

mours, en 't was door zijne lesfen dat zij nog<br />

duidelijker de diepte van den afgrond bemerkte,<br />

in welke zij was nedergezonken.<br />

De liefde, die even als de arbeid, het gelukkig<br />

voordeel heeft, van maanden als oogenblikken te<br />

doen voorbijgaan , en de verveeling, altoos zoo<br />

vreeslijk op een buiten, te verbieden haar te na­<br />

deren; de liefde, zeg ik, deedt hen vergeten dat<br />

de herfst den fomertijd ftond optevolgen : mon­<br />

val kon niet lang achterblijven om hen te ver-<br />

rasfen; hij zon verfchriklijk onverduldig zijn ge­<br />

worden door zoo veele verwijlingen , hij zou<br />

openlijk van florimonde hebben afgezien, of<br />

liever hij zou haar hebben komen overftelpen met<br />

fchimpende verwijtingen, indien het lot, het welk<br />

de gelieven begunftigt, hem niet een buitenlands<br />

reisje van zes maanden had doen doen; een dier­<br />

baren


LUTHERS's MEISJE, XI. HOCFDST. ól<br />

baren tijd, dien zij zich zeer ten nutte maakten,<br />

en van welken florimonde het einde voor uitzag<br />

met eenen heimelijken angst * welke niet naliet,<br />

de oogenblikken van haar genoegen te verbitteren»<br />

Jezennemours had eenen verleidenden Wellust<br />

gevolgt, hij had de ftem der wijsheid vergeten, en<br />

zich laten wegliepen langs eenen weg van bloemen.<br />

Zijne jonge jaaren, de natuurlijke tederheid van<br />

zijn hart, het land, de hebbelijkheid van bij el­<br />

kaar te zijn , het oog van eene edele aandoenlijke<br />

vrouw, dit alles had hem ontrouw gemaakt. Maar<br />

een verlengt genot openbaarde hem wie hij be­<br />

minde ; hij zag dat het zijne fuzanna, zijne<br />

eerfte minnares was, die zich, om zno te fpre-<br />

ken, in de gedaante van florimonde verwisfeit<br />

had;. en op het herdenken aan die fchoone f u-<br />

zanna, blaakte zijne ziel met zoo veel meerder<br />

gloed, zoo dat zij het was die hij zogt, en die<br />

hij liefde in de bezitting van het nieuwe voorwerp<br />

zijner lusten. In de armen van florimonde dagt<br />

hij aan haar, die hij niet zag en die hem met<br />

geweld overheerschte; hij zou de vermaken die<br />

hij fmaakte veracht hebben, indien hij in dczelven<br />

de beeldtenis niet vereert had , van haar, die<br />

hij aanbad. Die grilligheden der verbeelding zijn<br />

niet te weeren; zij verzeilen altoos die bij-drif­<br />

ten , die in onze jeugd ons beftormeil. Men be­<br />

mind verfcheiden vrouwen, maar misfchien maakt<br />

men maar van eene een afgod. Florimonde,<br />

dron-


ۃ GESCHIEDENIS YAN H S<br />

dronken van haar geluk en over alle voorwerpen<br />

den gloed van hare vlam verfpreidende, bemerkte<br />

het geheim niet van jezennemours, het welk<br />

hij even zorgvuldig voor haar verborgen hield, als<br />

zij het hare voor hem.<br />

TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />

C3p zekeren nacht aan hare zijde liggende, bc-<br />

fchouwde florimonde, die wakker was, in ftilte<br />

haren minnaar, even als eertijds, gelijk men ver­<br />

haalt, diana haren en dim ion befchouwde. Zij<br />

zou de ftraalen der maan mistrouwt hebben, in­<br />

dien zij in de fabel-eeuwen geleeft had; zij be-<br />

fpeurde dat eenige trekken van angst en fmerten,<br />

zich eens klaps over het tot hier toe kalm gelaat<br />

hares minnaars verbreidden, hij fcheen door eenen<br />

benaauwden flaap ontrust, zijne dwalende geesten<br />

ijdele fchimmen fchetzende, drukten op zijn gelaat<br />

de worftelingen zijner verbeelding uit; zij vervoerde<br />

hem in den ; droom naar de fteile oevers van eenen<br />

fnellen ftroom, aan welks overzijde hij een jonge<br />

godheid befpeurde; hij herkende zijne fuzanna:<br />

eens klaps fpringt hij van den kant af, ftort zich<br />

in den ftroom en fielt alle krachten te werk om<br />

tot


LUTHER'S MEISJE, XH. HOOFDST. 63<br />

tot het voorwerp te naderen, 't welk zijne geheéle<br />

ziel vermeeftert had. Suzanna wierp op hem<br />

een blik waar in die fmertelijke traanen biggelden,<br />

welke het verwijt zijn van beledigde liefde; zij<br />

wees hem met de ééne hand dien eenvoudigen en<br />

kunfteloozen hof, daar zij elkander eene weder-<br />

zijdfche trouw belooft hadden: hij zag zelfs de<br />

gras-zode op welke hij aan hare zijde had neder-<br />

gezeten. Jezennemours ftrekte de handen uit<br />

naar de prieeltjes, welke zijn hart aan hem verle­<br />

vendigde; dan, eens klaps verdwijnt alles, zooden,<br />

kreupelbosch en hof. Alles wierd uitgewischt. Hij<br />

zag niets meer dan een weg in fchitterende vooren<br />

beploegt, die -al hoogcr en hooger en krinkelende<br />

langs een ftcilen berg oploopende, zich in de<br />

wolken verliest. Zijne fuzanna zonk in dit enge<br />

en fchitterend pad neder, maar wendde nogthans<br />

het hoofd naar hem en fcheen hem te noemen,<br />

de laatfte klanken van hare Rem fcheenen hem<br />

van verre toe te roepen: vriend, zie hier den weg<br />

der deugd, het pad tot geluk! daar boven wagt<br />

ik op u, volg mij ! zij verdween uit zijn gezicht,<br />

terwijl de golven des ftrooms , tegen welke hij<br />

vergeefsch worftelt hem naar den overkant voeren,<br />

al fchuimende om hem heen bruisfchen als wilde<br />

zij hem verzwelgen. Hij ontwaakt met een bleek<br />

gelaat en met wanhoop in de ziel. Hij gaf eene<br />

fterke gil en zeide al weenende: fuzanna, ach!<br />

fuzanna!... Ik heb haar weder gezien, zij<br />

vlugt


i&j. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

-vlugt ver van mij af. De hevige fmert benam hem<br />

de fpraak, hij uitte fleclits afgebroken verzuchtin­<br />

gen. De verschrikte florimonde drukte haren<br />

minnaar aan haar boezem, zij wilde hem in hare<br />

armen houden, doch hij rukte zich van hare zijde<br />

los, weerde alle de liefkozingen die zij hem dpen<br />

wilde, hij ontvlied en gaat, ver van haar af, de<br />

ontroering van zijne ziel verbergen, eene geweldige<br />

ontroering, welker heftigheid hij met geen moge­<br />

lijkheid kan ontveinzen. Alleen en als vernietigt<br />

in zich zelve, verlevendigen alle de trekken van<br />

fuz anna* zich ten duidelijkfce voor zijnen geest,<br />

,hij meent hare item nog te hooren, die ftem,<br />

welke hem eertijds zoo tederlijk toefprak, zoude<br />

hem thans zijne onftandvastigheid en ondankbaarheid<br />

moeten verwijten. In dit oogenblijk zou hij gewisfelijk<br />

.florimonde verfoeit hebben, indien zij met hare<br />

gewoonlijke en onveranderlijke zachtzinnigheid zijne<br />

droefgeestigheid niet was komen ftremmen. De ziel<br />

van jezennemours was vroom en oprecht; hij had<br />

om haar gezucht, hij had haar om hare gunften<br />

gebeden; dit was genoeg om zich zeiven te be-<br />

fchouwen als haren verleider, hij achtte zich des<br />

verplicht die gene te eerbiedigen, die zich aan zijne<br />

liefde had overgeven. Het knaagde hem, onwillig<br />

eene vrouw verleid te hebben, tot wie hij had<br />

kunnen zeggen: ik bemïn u; terwijl eene andere<br />

fterke, onverwinnelijke, fchoon ongelukkige liefde, ge-<br />

ftaag in het binnenfte van zijne ziel bleef heerfchen.-<br />

DE&*


LUTHER'S MEISJE, XIII. HOOFDST. 65<br />

DERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

J^lorimonde, fchoon ongemeen en ten uiterften<br />

ontroerd, liet zelfs geen fchijn van grarnfchap blij­<br />

ken en bejegende de droefgceftigheid van jezen­<br />

nemours met de grootfte en kieschte tederheid.<br />

Zij kende bij ondervinding het hart van den mensch;<br />

zij beminde voor de eerfte keer in haar leven. Zij<br />

wilde daarom het hart, dat hare achting zo waardig<br />

was, het hart, dat zij, met eene inwendige fmert,<br />

tot eene andere zag neigen, aan haar verbinden.<br />

Zij befloot alles te lijden om fleclits een enkelen<br />

blik van hem te verwerven; zij verwagtte van den<br />

tijd en van dat onmerkbaar vermogen, het welk<br />

eene gefladige aankleving verwekt, de zegepraal,<br />

welke hare bekoorlijkheden haar fchenen té weige­<br />

ren: maar jezennemours met die oprechtheid<br />

en waarheid, welke het wezenlijke van zijn karak­<br />

ter uitmaakte, zou het als een' misdaad befchouwt<br />

hebben, haar langer te misleiden door dat gene<br />

voor haar te verbergen, 't welk in 't binnenfte<br />

van zijn hart omging. 0 Florimonde, flori­<br />

monde! zeide hij al zuchtende, en zijn aange­<br />

zicht in haren boezem verbergende, de oprechtheid<br />

noopt mij u iets te bekennen, het gene ik ni«t<br />

E lan-


66 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

langer mag verzwijgen: het zelve in mijn hart te<br />

fmoren zou mij honderdmalen fchuldiger doen wor­<br />

den; ja ik zou voor altoos die dierbare goedheden<br />

onwaardig wezen, waar mede uwe liefde mij over­<br />

laad. Ik heb u bedrogen, florimonde, of liever<br />

ik heb mij zelv' bedrogen. Ik meende voor u die<br />

tederheid der liefde te gevoelen, welke buiten .ons<br />

weten in. onze harten ontftaat, maar die tederheid<br />

is cenig en kan ens maar eens bezielen. Ik heb<br />

enkel den wellust gevolgl en ik merk deszelfs be­<br />

drog. Het vuur dat mijne driften ontftak begint<br />

te verflauwen en te verdooven; met afgrijzen vind<br />

ik mij meinëedig. Dan, zo ik mij fchuldig gemaakt<br />

hebbe jegens u, heb ik mij niet minder fchuldig<br />

gemaakt jegens eene andere. Rampzalige als ik<br />

ben, ik ben aan beiden zijde even zeer misdadig.<br />

Ik heb vroeger eeden gefchonden, eeden, die zui­<br />

ver en heilig en aan de liefde zelve gedaan waren.<br />

Ik ben van de deugdzame grondbegiuzels afgegaan,<br />

welke ik "mij tot een wet had gemaakt volftandig<br />

te volgen. Het naberouw ontwaakt en treft mij;<br />

het maakt mij fchaamrood voor uwe oogen, ik<br />

betaal met de grootfte ondankbaarheid eene . verba­<br />

zende fchuld: maar wie zou dezelve kunnen af­<br />

doen , wie zou eene genegenheid kunnen evenaaren<br />

zoo edelmoedig als de uwe ? lees heden in dit<br />

hart, het welk tot de laatfle ademhaling u zal<br />

eerbiedigen, lees 'er het leedwezen in van niet<br />

geheel aan u te konncn zijn, zoo als het behoorde<br />

te


LUTHER'S MEISJE, XIII. HOOFDST. 67<br />

te wezen..... Hij zweeg, en florimonde, ge­<br />

heel ter ncdergeflagen, kon hem geen enkel woord<br />

toefpreken.<br />

Zij had, gelijk verfcheide van haar's gelijken, hier<br />

de rol van tooneel-heldin konnen fpeelen , haar<br />

minnaar hebben kunnen overladen met verwijtingen<br />

en fmadelijke bejegeningen, zich met eene logen-<br />

achtige trotsheid, met eene geleende fierheid hebben<br />

kunnen wapenen, hevig uitvaren en een klagenden<br />

toon aannemen; maar gelijk ik reeds gezcgt hebbe,<br />

zij was zich zelve gelijk, zij kende het menfchelijk<br />

hart, dat van jezennemours, en haar eigen.<br />

Verre van die hevige middelen te gebruiken, welke<br />

maar zeldfaam een ontrouwen terug brengen, uitte<br />

zij enkel de onfchuldige taal van eene diepe en<br />

inwendige iinert. Men kan, zeide zij, na dat<br />

zij had opgehouden te weenen, men kan zich zei­<br />

ven niet gebieden, zulks voel ik maar al te wel,<br />

die poging is boven het menfchelijke, ik bemin u,<br />

jezennemours, en zal u altoos beminnen. Ik<br />

ontfla u van mij te beminnen, dewijl die liefde<br />

u zwaar valt. Uwe bekentenis, welke mijn hart<br />

verfcheurt, hoe wreed die voor mij zij, kcmt mij<br />

noch onbillijk noch honende voor. Al zedert lan­<br />

gen heb ik mij uwer onwaardig geoordeelt; maar<br />

indien gij zien konde wat 'er in mijn hart voor<br />

u omgaat, misfchien zou ik het bij onderzoek van<br />

alle anderen winnen. Gij bied mij vriendfchap<br />

aan; welk eene zwakke vergoeding, jezenne-'<br />

E 2 . m 0 u r s,


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

mours, deze ook zij, neem ik die echter aan<br />

met verrukking, met blijdfchap, met erkentenis,<br />

ja, ik voele mij in ftaat alles aan u opteoffcren,<br />

uitgenomen dit laatfte gevoel, van 't welk gij mij<br />

wilt verzekeren; ik ben 'er te zeer mede in mijn<br />

fchik, en zal het ten allen tijde zijn, om 'er mij<br />

immer aan te onttrekken. Ga, waarde jezenne­<br />

mours, ga, mijne liefdé zal u niet meer kwel­<br />

len ; ik zal die binnen mij opfluiten, ik zal mij<br />

gelaten kalm te zijn al zou die poging mij het<br />

leven kosten; maar zelfs dan zal ik het genoegen<br />

hebben mij overeenkomftig uwe verlangens te ge­<br />

dragen.<br />

Door deze zachtzinnigheid en fchrandere list,<br />

(indien het eene list ware, want dezelve behoorde<br />

meer tot de natuur dan tot de kunst,) behield zij<br />

den genen in de boeijen, dien zij in hare ziel<br />

liefhad, en die, zonder dat, haar voor altoos<br />

zoude ontfnapt hebben. Haare ziel was "nog nooit<br />

zoo verdorven of Hecht geweest om zich te ver­<br />

beelden , dat de openhartigheid eene dwaling en<br />

de deugd eene zotheid ware. Zij had het edel<br />

befluit genomen om jezennemours in oprecht­<br />

heid te evenaren, en te toonen, dat de wreedfte<br />

opofferingen niet onmogelijk zijn aan eene vrouw',<br />

die waarlijk bemind. Zij wilde hare ziel nader<br />

aan die van haren minnaar brengen, en zij wendde<br />

alle pogingen aan, om de tusfchen-ruimte, die de­<br />

zelve van eikanderen fcheidde, te dempen.<br />

/<br />

Hare


LUTHER'S MEISJE, XIII. IIOOFDST. 6g<br />

Hare pogingen waren niet vruchteloos, de edel-<br />

aartigheid van zekere daden verheft ons in onze<br />

eigen oogen , wij befchouwen als dan ons zeiven<br />

met een zeker genoegen; men heeft recht op de<br />

achting van anderen, wanneer men de achting van<br />

•zich zeiven verworven heeft. Jezennemours<br />

kon haar geene verknogtheid weigeren, welke even<br />

zeer den eerbied als de vriendfchap toekwam. Wat<br />

zoude hij niet gegeven hebben om nooit anders<br />

dan haar vriend te zijn geweest, en om zich niet<br />

te verwijten te hebben het verdriet, van 't welk<br />

hij oorzaak was. Hij was geftaag op middelen<br />

bedagt om dat verdriet te verzachten, en hij be­<br />

toonde aan florimonde alle die oplettenheid,<br />

welke uit eene ware en oprechte achting voort-<br />

koomt.<br />

Zij was nogthans niet geheel en al ongelukkig;<br />

zij zag jezennemoars, fprak met hem, genoot<br />

hare eige zegepraal, en men moet ten uitterften<br />

bejammeren , dat een dergelijk hart niet geheel<br />

aan de deugd toebehoorde. Zij meende verplicht<br />

te zijn het geheim van haren ftaat te verbergen,<br />

te meer dewijl het overige van haar geluk daar<br />

aan verbonden was. Zij vreesde eene mededing-<br />

fter, zonder dat zij de hoop kon voeden van haar<br />

immer te evenaren; want zij fchatte zich te ver<br />

beneden haar. Zij was nieuwsgierig ('t g eer<br />

* "iet<br />

te verwonderen is) om eens eindelijk de bijzon­<br />

heden te vernemen van eene zoo fterke en duur-<br />

E 3 zame


7o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zame liefde, hoe die : was aangekomen, en hoe<br />

dezelve gedurende eene zoo lange afvvezenheid,<br />

was onderhouden geworden? fints langen drong zij<br />

op een verhaal aan, het welk zij vreesde en ver­<br />

langde. Zij vreesde hare mededingfter te kennen,<br />

ei kon zich niet ontdoen v ran hare nieuwsgierigheid<br />

om ze te kennen. Jezennemours, die de nei­<br />

gingen van zijn' ziel niet wist te ontveinzen, ving,<br />

met zijne gewoone rondborftigheid, dit al te ge­<br />

trouw verhaal van de gefchiedenis zijn's levens<br />

aan, gemengt met die bedenkingen , welke een<br />

levendig en tegenwoordig gevoel hem inboezemde,<br />

ook hoop ik dat men op 't voorbeeld van de in-<br />

fchikkelijke florimonde hem dezelve zal ver­<br />

geven.<br />

V E E R T I E N D E HOOFDSTUK.<br />

(jezeten aan de zijde van het voorwerp, het<br />

welk hij of geheel zou hebben willen beminnen of<br />

geheel haaten, vergaderde jezennemours, gelijk<br />

de vromen ene as, voor eenige oogehblikken, zijne<br />

zinnen, alvorens hij begon te fpreeken; m 't eerst<br />

ecnigzius aarzelende door een oprecht verhaal die<br />

gene te kwetzen , die hem aanhoorde. Flo ri­<br />

sp o n-


LUTHER'S MEISJE, XIV. HOOFDST. 71<br />

monde met neêrgeflngen oogen, verwagtte al<br />

'zwijgende en zelfs bevende eene gefchiedem's ,<br />

welke de onzekerheid van haar hart moest bepalen<br />

en voor altoos doen herleven of uitdooven dat<br />

licht van hoop , van 't welk zij met mogelijkheid<br />

niet geheel kon afzien. Jezennemours vatte<br />

vervolgends het woord op en begon aldus 3<br />

Waarde florimonde, gij hebt mij een benij­<br />

denswaardig geluk, 't geen, buiten mij, eenig<br />

ander mensch met verrukking zou omhelst hebben,<br />

aangeboden: doch dat geluk ontvlugt mij, ora dat<br />

hét zelve niet beftaanbaar is met het beeld, 't welk<br />

ik, diep in mijn hart gedrukt, omdrage. Wanneer<br />

gij mij zult gehoort, wanneer gij vernomen zult<br />

hebben wat ik was voor dat ik u kende, zult<br />

gij, in ftede van mij voor ondankbaar of onge­<br />

voelig te houden, mij misfchien beklagen.<br />

De eerfte vijf jaren mijns levens, voor altoos uit<br />

mijn geheugen verdweenen, voegen zich bij dat<br />

onbegrijplijk niet , uit het welk wij voortkomen<br />

wanneer wij tot een beftaan overgaan. Ik zou<br />

zelfs dit verbazende gedeelte van mijn aanwezen<br />

niet meenen doorgeloopen te hebben, zoo niet de<br />

gedurige voorbeelden, en die nog dagelijks onder<br />

mijne oogen komen, mij bevestigden, dat ik dien zelf­<br />

den ftaat heb doorgeworftelt, waar in ik zoo veele<br />

onvolkomen en zwakke wezens zie voortkruipen. Al­<br />

leen herinner ik mij een teder kind te zijn geweest,<br />

overgelaten in booze handen, die betaalt wierden<br />

E 4 voor


7* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

voor mijn onderhoud. De tedere zorgen eener moe­<br />

der hebben nooit over mijne wieg gewaakt. Het<br />

gek rijt , door mij uit behoefte aangeheven, trof<br />

de ooren van hun, die alvorens te hooren, den<br />

prijs berekenden, welken bedongen was, niet om<br />

mij te laten leven, maar om mij niet te laten<br />

fterven. Een geit", zegt men, gevoeliger en op­<br />

lettender dan de vrouw aan wie ik het licht<br />

fchuldig ben , kwam op gezette tijden hare van<br />

melk gezwollen uiers aan mijne lippen brengen,<br />

terwijl mijne moeder, misfchien ver van mij af,<br />

lag te zieltogen aan den overvloed van dat voed­<br />

zaam vocht, het welk zij mij onthield. Ik weet<br />

tot nog toe niet aan wien ik mijn treurig beftaan<br />

fchuldig ben; en indien zij, die mij 't leven ga­<br />

ven, de zon befchouwen, zijn zij voor mij als of<br />

ze niet beftaan. Ach! zoo zij mij verlaten hebben,<br />

wat toch heb ik hen gedaan, ten minden om hun­<br />

nen zoon te verloochenen, en om hem te ftraffeu<br />

van hem het leeven gegeven te hebben. Ik zag het<br />

tedere geitje, huppelende over de bloemen, al dar­<br />

telende bij zijne moeder loopen, terwijl ik vruch­<br />

teloos om de mijne weende, Dus verliepen voor<br />

mij die jaren, waarin de ziel nog geheel nieuw,<br />

als gedompelt blijft in eene ftomme bewondering,<br />

en verbaast fchijnt zoo over zijne nieuwe verblijf­<br />

plaats als over alles wat hem omringt. Het kind<br />

merkt en fchikt alles wat het ziet, het hoord alles<br />

!B8 fct gefprokea word, alvorens een enkel woord<br />

uit.


LUTHER'S MEISJE, XIV. HOOFDST. 73<br />

uittebrengen, en ongelukkig dikwijls zoo haast liet<br />

begint te fpreken, in plaatze van het te laten be­<br />

gaan, dwingt men het niet anders dan de zothe­<br />

den te herhalen van hun die lagchen om zijne<br />

onkunde en goede trouw.<br />

Ik wierd bedorven 1 gelijk anderen en aan de lo­<br />

gen , welke de. kindsheid omfingelt, overgelaten.<br />

Men bezigde de fchrikroede om mij naar het leven<br />

te vormen. En indien ik J<br />

in rijper jaren, geleid door<br />

de fchriftcn van • verlichte mannen, mij zelve van<br />

die affchuwelijke harsfengedrochten niet ontdaan hadt<br />

de, indien ik alle de vermogens van mijne rede<br />

niet had te werk gefield om dat gebouw van fcha-<br />

delijkc beguichelingen te ontmeubelen, zou ik nooit<br />

de natuur in" hare eenvoudige fchoonheid gezien*<br />

nooit de waarheid gckent hebben, welke vertroost<br />

en opbeurt. Ik zou geftorvcn zijn, verachtlijker,<br />

dommer, zwakker dan het infect dat aan onze voe­<br />

ten kruipt, en 't welk ten minften zijn eigen<br />

natuurdrift oeffend waarvan niemand zich vermeet<br />

het te onthouden. Wat zeg ik, altoos gekweld en<br />

gepijnigt zou ik misfchien flegt zijn geworden; want<br />

hardigheid jegens een kind doet het hart van den<br />

mensch ontaarten en doet hem ongevoelig en misda­<br />

dig worden. Slegte behandelingen deeden mij be­<br />

merken dat ik gevoelig en in de wereld was; ik zag<br />

mij als in eenen woesten en onaangenamen oord,<br />

daar geweld en onrechtvaardigheid heerschte; mijne<br />

zinnen hadden zich nog niet gewend aan de voor-<br />

E 5 wer-


74 GE SCHIEDENIS VAN EEN<br />

werpen; liet wezen, dat in ons oordeelt en denkt,<br />

trachtte nog naauwlijks dezelve te vergelijken,, toen<br />

ik reeds behandelt wierd als een grooten misdadiger:<br />

elke daad was bijna een fchelmduk; de verfchrik-<br />

kelijke ftem van mijne onverbiddelijke rechters klonk<br />

gcdadig in 't binnende van mijne vreesachtige ziel<br />

en ontfpande telkens hare veerkragt. Hoe kwam het<br />

dat dezelve niet verbroken werd? hoe heb ik die<br />

daaglijkfche kastijdingen konnen verduuren , welke<br />

wreedaartige menfchen behagen fchepten jegens mij<br />

-nitteoeffenen, ongetwijfelt om zich te verheugen in<br />

mijne heete traauen, en om zich te vermaken met<br />

de onvermogende woéde waarin mijn gevoel van hun­<br />

ne onrechtvaardigheid mij wierp.<br />

• Dit was Hechts het geringde: zij die aldus mijne<br />

eerde jaren pijnigden door gedurig te herhalen dat<br />

ik boos geboren was, leerden mij bijkans Hecht te<br />

worden. Ik had naauwlijks zes jaren bereikt, toen zij<br />

mij reeds een zoo treurig denkbeeld'hadden: gegeven<br />

van mijn ellendig gering aanwezen, dat ik ter goe­<br />

der trouw geloofde een monder te zijn, onbekwaam<br />

om immer eenig goed te verrigten. Dit verdcrflijk<br />

veroordeel bleef mij langen tijd bij, vervaard van<br />

mijn zeiven, mijn eigen vcrfoeijende, om zo tc<br />

fpreken, om dat mij niemand wilde beminnen. Ik<br />

wierd dofgeestig en nors om dat men mijne ojige-<br />

meene aandoenlijkheid getergt had, en om dat mij­<br />

ne ziel, die tot het vermaak neigde, vooral tot het<br />

vertrouwelijke, altoos ruwelljk was afgewezen door<br />

drei-


LUTHER'S MEISJE, XV. HOOFDST. 7S<br />

dreigende ftemmen, welke niet altoos bij bedreigin­<br />

gen bleeven. Door in 't vervolg te overpeinzen dat<br />

ik het werktak was van eenen goedertieren god,<br />

was het dat ik het eerst dat wezen, onder die<br />

betrekking, leerde- beminnen, en te befluiten dat<br />

ik zelf met een kiem van goedheid geboren was;<br />

't was enkel door het groots en edel denkbeeld van<br />

zulk een verheven afkomst, welke ik gelukkiglijk<br />

gevoelde, dat ik mijne ziel wist te verheffen boven<br />

die bedrieglijke afbeeldingen, welke te gelijk den<br />

god van 't heel-al lasterden en het hart, waarme­<br />

de hij mij begiftigt had. Deze nare en akelige ta-<br />

fereelen, verzonnen door de vijanden van het.men-<br />

Ichelijke gedacht , pijnigen en verfchrikken vooral<br />

die lijdelijke en onderwerpelijke verbeeldingen, wel­<br />

ke zich niet meer durven verzetten tegen die me­<br />

nigte van helfche wezens, die geen beftaan hebben<br />

dan in de ziel des bedriegers, die vermaak vind in<br />

dezelven te fcheppen.<br />

V I J F T I E N D E H O O F D S T U K -<br />

VC en der eerfte vervolgers mijner rede was een<br />

dorp-priester, die mij onder zich genomen heb­<br />

bende, zich ook daaglijks heesch fchreeuwde om<br />

mij


75 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

mij uitteleggen 't geen hij zeide onbegrijpelijk tc<br />

zijn. Mij dunkt ik zie zijne groote ftieren oogen<br />

nog draijen in zijn hoofd om mij te verfchrikkeii<br />

in Mede van mij te onderwijzen, en ik herinner<br />

mij duidelijk hoe hij mij' afroste om mij tot een<br />

zachtmoedig christen te maken. Hij dwong mij een<br />

cathechismus van buiten te leeren, van welke ik<br />

geen enkel woord verftond; zoo haast mijn geheu­<br />

gen mij feilde bedreigde hij mij met de hel, en<br />

terwijl hij mij van dien vuur-poel fprak, in welke<br />

hij mij geheel levend nederplofte, maakte hij zulke<br />

verfchrikkelijke grinzingen, dat ik reeds de vader<br />

der misdaden meende op mij te zien aankomen om<br />

mij tusfchen zijne helfche klauwen wegtevoeren. Ik<br />

was zoo bang voor hem, en meende hem een zoo<br />

goede kennis van dien grooten duivel te zijn, met<br />

wien hij mij altoos dreigde, dat ik hem nooit de<br />

minfte tegenwerping durfde- maken welke in mijn<br />

verftand opkwam en die ik terftond hield voor<br />

eene ingeving des fatans; ja ik vreesde zelfs dat<br />

hij als dan mogt gisfen wat 'er in mijn binnenfte<br />

omging. Na-mijne les te hebben opge zegt, bleef<br />

ik in zijne tegenwoordigheid ftom en ftok ftijf (laan,<br />

te vergeefsch mijne ziel polzende en ondervragende,<br />

zonder dat deze mij iets voldoende wist te ant­<br />

woorden. Zij fchcen 't met den wreeden priester<br />

ééns te zijn, en mij te zeggen, dat alle die ver.<br />

fchrikkende afbeeldingen wezenlijk waren. Hij, vol­<br />

daan met mij te zien fidderen, verlangde niets<br />

meer,


LUTHER'S MEISJE, XV. HOOFDST. 77<br />

meer, en was in zijn fchik (terwijl hij een vrij<br />

gelukkig geheugen bewonderde, 't welk hij naar<br />

zijn zin overlaadde) met de uitmuntende opvoeding<br />

welke hij mij gaf.<br />

Ik heb hem de verplichting dat hij mij heeft lee-<br />

ren lezen en wel in den christelijken onderwijzer.<br />

Dit voordeel heb ik mij in 't vervolg zeer ten nut­<br />

te gemaakt'; fchoon dat boek in dien tijd mijn<br />

arm hoofd vulde met alle de naclitfpooken, welke<br />

men mij verzekerde op 't kerkhof famentekomen:<br />

's nachts zag ik dezelven in een kring aan 't voet­<br />

einde van mijn 6ed , en hoe meer ik hen door<br />

kruistekenen fmeekte zich van mij te verwijderen,<br />

te halftarriger bleven zij mij omfmgelen, trotzerende<br />

alle de geloften, welken ik aan mijnen bcfcherm-<br />

heilig en aan alle de heiligen van 't paradijs deed.<br />

In dien rampzaligen tijd zag ik nooit de zon on­<br />

dergaan zonder eene pijnelijke krimping in 't hart<br />

en eene rilling door alle mijne leden gewaar te<br />

worden; mijn bed fcheen mij toe een graf te zijn,<br />

het welk zich eensklaps moest "openen om mij te<br />

doen nederftorten in de helfche vlammen: men had<br />

mij dien brandende vuurpoel zo dikwijls afgefchil-<br />

dert, dat ik de geftrenge kastijdingen over .dag<br />

liever onderging dan de fchrikkelijke angften in den<br />

nacht.<br />

ZES-


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Ik was tien jaren en ik kende reeds den cathe-<br />

chisinus, de zondags -éuangelien en het eerfte on­<br />

derwijs van buiten; ik zou de woorden het ach-<br />

terfte voor hebben kunnen opzeggen , zoo fterfe<br />

had men de vezelen van mijn hersfens gefpannen.<br />

Op zekeren dag, dien ik nimmer zal vergeten,<br />

kwam de verfchrikkelijke priester, die voor de eer-<br />

fle maal een vriendelijk gelaat en zachten toon had<br />

aangenomen, mij zeggen: jezennemours, gij-<br />

weet dat gij een verlaten wees zijt, (ik wist 'er niets<br />

van) met wiens zorg ik mij wel heb willen belas­<br />

ten, zonder eenig ander belang dan dat van uwe<br />

zaligheid; gij zijt op den goeden weg en hebt<br />

Hechts voorttewandelen. Tot hier toe heb ik voor<br />

u verborgen gehouden, dat 'er in de wereld flechts<br />

een eenig mensch is' van 't welk gij in het toeko­<br />

mende eenigen onderftand te . hopen hebt. Dat<br />

mensch is uw doop vader , die, tot uw geluk,<br />

nog in leven is; gij hebt hem nooit gezien, maar<br />

eerlang zult gij hem zien. Hij i s 't, die van 't<br />

oogenblik uwer geboorte voor u gezorgt heeft; hij<br />

vraagt u te rug ; morgen zullen wij 'er heen gaan<br />

en in twee dagen zult gij bij hem. zijn. Gij weet<br />

hoe vriendelijk en zacht ik u behandelt hebbe:<br />

weest


LUTIIER's MEISJE, XVI. HOOFDST. 79'<br />

weest bedagt hem zulks te zeggen, want ik ver­<br />

zeker u gij zult mij meer dan eens betreuren.<br />

Uw doop vader is noch zoo goedig, noch zoo te-<br />

dcrhartig «als ik: hij houdt drie honderd fcholieren<br />

onder zijnen plak, de miufte misdag, het gering-<br />

fte gemor word 'er als een oproer geftraft. Hij*<br />

doet dc ftoutften iidderen, en niet alleen dat hij<br />

ilraft, maar men moet de ftraf onderwerpelijk en<br />

gewillig ondergaan. Gij begrijpt dus dat uw<br />

doopvadcr een achtings - waardig en aanzienlijk<br />

man moet zijn, een man van gewigt, honderd<br />

uuren in 't ronde bekend, en daar ik hem aan u<br />

dien te noemen, moet ik u zeggen, dat hij een<br />

jcfuit is, en zelfs een opper-regent in het ver­<br />

maarde collcgie van Straatsburg. Deze woorden<br />

fprak hij uit met eerbied en met een toon van be­<br />

wondering: met de hand op de borst voegde hij<br />

'er bij: 't is een heilig man, een man Gods,,<br />

die de huguenoten bekeert, en die met ijver voor<br />

den heiligen godsdienst bezielt, alle die godlooze<br />

ketters zou ten vure doemen, ware het niet dat<br />

hij op s'heeren genade voor hun hoopte. Pas<br />

op, dat gij gereed zijt zoo dra de herder op<br />

zijnen hoorn blaast , en doet dan terftond uwe<br />

gebeden, ten einde de hemel het leven fpare van<br />

uwen achtbaren doop - vader, die de fteun van<br />

't geloof en de ware zuil der kerke is.<br />

Ik wist niet eens wat een regent, een jefuit,<br />

een zuil der kerke ware. Ik had wel hoeren fpre­<br />

ken


go GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ken van dc-flad Straatsburg, maar ik kon mij 'er<br />

geen het minde denkbeeld van vormen, zelfs had<br />

mijn prielier mij nooit gezegt dat het land, waar in<br />

ik woonde den Elzas heette: naar zijne' meening<br />

had hij mij gewigtiger zaken medetedeelen. Hij<br />

had mij enkel den naam genoemt van het dorp<br />

daar. ik mij onthield, en dien van een nabuurig<br />

dorp waar hij mij zomtijds heen zond om brieven<br />

te brengen, waar voor ik vriendelijk.onthaalt wierd<br />

op v<br />

room, van welken ik nog een groot liefhebber<br />

ben. Die dagen van brieven bedellen waren de<br />

gelukkigde donden mijns levens, doch naauwlijks<br />

kwamen zij eens in de maand en dan nog enkel<br />

in den zomer; het overige van den aardbodem was<br />

mij voldrekt ombekent, want mijn veel wetende<br />

prieder was geen man om zich met geographifche<br />

beuzelingen optehouden; hij vond meer behagen in<br />

mij te leeren lezen en den brief aan de Corinthereu<br />

voor mij te verklaren.<br />

De avond voor mijn vertrek zag ik in plaats<br />

van de gewoone nachtfpooken, het wezen van den<br />

doop-vader jefuit, dat is te zeggen, dat de angst<br />

mij zijne houding en gelaat affchiiderde, en onder<br />

welk eene gedaante zou ik mij een man hebben<br />

kunnen verbeelden nog onvriendelijker dan den prie­<br />

der, een ijverigen regent van een kollegie, die de<br />

plak gedurig in de hand hield en altoos gereed was<br />

om ketters te dooden? ik delde hem aan mij voor<br />

als een der leelijkfte wezens, dien ik ooit in de<br />

we-


LUTHER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 8Ï<br />

wereld had gezien. Dit affchuwlijk beeld 't welk<br />

ik mij van hem vormde eer ik mij ter ruste be­<br />

gaf, kwam mij in den droom naderen met eene<br />

donderende ftem overeenkomflig zijne gedaante,<br />

waarop ik in een koud zweet wakker wierd.<br />

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

D e land-hoorn blies mijn vertrek. Ik kleedde<br />

mij, beftredeu door de vreugde dat ik de woning<br />

van deii pastoor ging verlaten, en door de vrees"<br />

dat ik naar nog erger plaats ging; ik zette mij<br />

achter mijnen dikken priester op het paard; onder­<br />

weg drong hij bij mij aan om met lof van hem te<br />

fpreken bij den doop-vader jefuit. Ik bleef voort­<br />

rijden in een diep ftilzwijgen, bij wijlen afgetrok­<br />

ken op het gezicht der velden, welke niet nalieten<br />

tegen mij te fpreken, fchoon ik meest al bezig<br />

was met denken aan den verfchrikkelijkeu regent,<br />

naar wien ik heen reisde. Ailengskens verliet mij<br />

dit laatfte denkbeeld en mijn ganfehen aandagtj<br />

viel op die vrolijke vlaktens, welke ik rondom mij*<br />

zag, waar door alle mijne akelige droomen verdwe-<br />

nen. De fchoone dagen der lente tooiden de aarde<br />

met dat tedere groen, welk het gezicht fterker 1<br />

F treft


Sa GESCHIEDENIS VAN BEN<br />

treft dan de trotfche kruinen der boomen in vol­<br />

komen blad. Bij iederen flap fcheen de natuur aan<br />

mijn hart te openbaren, 't geen men haar gewei-<br />

gert had aan het zelve te zeggen ; ik fprak met<br />

haar, ik bood haar mijne hulde zoo zuiver als<br />

hare bekoorlijkheden. Ik zeide bij mij zeiven,<br />

waarom heeft men voor mij die lange wandelwegen<br />

gefloten, welke zoo veel verfcheidenheid geven aan<br />

het land - tooneel ? dit behoorde men onder mijn<br />

gezicht te hebben gebragt; dit moest men mij<br />

aangewezen hebben: ik leer meer in die vertooning<br />

dan ik in alle de bladen dier ftomme boeken leer­<br />

de, waar in ieder woord mijne bevatting afmatte,<br />

welke hier met verrukking iet fchoous omhelst<br />

't geen onderwijst; overal elders vond mijne be­<br />

vatting niets dan onbezielde voorwerpen.<br />

Ik was nog zoo jong, dat ik na zes uren rijdens<br />

een nieuwe lucht meende in te ademen, en alles,<br />

waaranede ik niet bekent was, fcheen mij toe, te<br />

behoren aan een vreemd volk en ongemeerie ge-<br />

woontens.<br />

De nieuwigheid der voorwerpen wekte krachtdadig<br />

mijne geesten op, en van dat oogenblik af begon<br />

ik te overdenken. Een ridder, die met ons den­<br />

zelfden weg hield , fprak met mijnen pastoor op<br />

een toon, welken mij niet zeer eerbiedig voor­<br />

kwam. Ik ftond verbaast over de ftoute taal van<br />

dezen onbekenden, want hij fprak tegen mijnen<br />

despoot met eene zekere gemeenzaamheid, welke<br />

- ik


LUTHER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 8$<br />

ik nooit befpeurd had, zelfs niet bij onze besté<br />

parochianen. In zijne daden was hij niet minder<br />

ongedwongen, en ik kon niet begrijpen dat hij<br />

niet fidderde op het enkele gezicht des priesters $<br />

die elders alles deed beeven. Ik was onthust, ver­<br />

wonderd en verlegen; ik herkende dezellde ftent<br />

niet meer van mijnen leermeesten Van zijne pa­<br />

rochie klok verwijdert, had hij den donderende ftem<br />

verloren, die alles deed trillen. Thans fprak hij<br />

met eene fleemende vriendelijkheid, en hij toonde<br />

een onvergelijkelijk gedult; hij nam verfmading voor<br />

fchertzerij aan, en wierd niet moeilijk fchoon het<br />

mij toefcheen dat hij alle reden had om het té<br />

zijn. Hoe, zeide ik bij mij zei ven ^ men durft<br />

hem op deze wijze toefpreken ! 'er moeten derlial-<br />

Ven menfehen wezen die meer zijn dan hij, hij<br />

kan des de verhevenfte niet zijn, fchoon hij op<br />

een verheven plaats, boven alle hoofden heen, pre­<br />

dikt! ik bemerkte met eene fnoode vreugd dat dé<br />

reiziger hem voor 't lapje hield, zonder dat hij<br />

het minfte woord durfde wederfpreken ; ook zeidé<br />

ik bij mij zeiven: hij is een lafaart die zich enkel<br />

Wreekt aan onnozelen en zwakken, ware ik zöö<br />

grof en fterk als hij, ik zou die fmalende taal<br />

wel beteugelen. De dikken priester fcheen alles<br />

Voor boert tc willen opnemen, maar ik zag dui­<br />

delijk dat hij vermij dde in wezenlijke twist te ko­<br />

men met den ridder. Verfcheide dergelijke kleene<br />

tooneeleu hadden onderweg plaats in fommige her-<br />

F i bef-


$4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

bergen, daar de dienstboden, zonder eerbied voor<br />

de kalot en 't priesterlijk gewaad, zich de vrijheid<br />

aanmatigden met mijnen leermeester te fpotten; dit<br />

maakte dat ik hem voor min vreeslijk en ontzaglijk<br />

begon te houden, doch deze les kwam te laat.<br />

Outflagen van éénen dwingeland, begon ik aan<br />

dien van de ftad en van 't collegie, werwaards ik<br />

op weg was, te denken, en al bevende naderde<br />

ik die plaats, daar misfchien geen menfchen waren,<br />

die zich vermeten zouden, den fpot te drijven met<br />

een' jefuit gelijk men met mijnen meester deedt. Het<br />

denkbeeld dat hij de hugenoten kon laten ombrengen<br />

zonder hunne bekecring aftcwagten, deed mij geloo-<br />

ven dat men met hem den gek niet zou fcheeren.<br />

Die eenvoudige woonfleden hier en daar over<br />

't land verfpreid, en van welke mijne onbedre­<br />

venheid nog niet in ftaat was het nut en de we­<br />

zenlijke waarde te bevatten , verloren alle hare<br />

fchoonbeid op het zien dier hooge wallen en too-<br />

rens, die digt aan een gebouwde huizen, en van<br />

dien kweekhof der' bezige menfchen, die geftadig<br />

in beweging, in verfchillende houdingen en in on-<br />

derfcheiden kleedingen ieder hunnen weg gingen.<br />

Het gewoel eener ftad en hare vrolijkheid betoverde<br />

mijne oogen en maakte mij dronken van vreugde,<br />

vooral bewonderde ik de foldaten, die de bezetting<br />

uitmaakten; een witte rok met roode omflagcn,<br />

witte flopkoufen, een gepolijfte fnaphaan op fchou-<br />

der, een opgetoomden hoed. met een 'kokarde ver-<br />

v<br />

fiert,


LUTIIER'S MEISJE, XVII. HOOFDST. 85<br />

fiert, gepoederd hair, blinkende knoopen, dit alles<br />

fcheen mij toe te behooren aan de gelukkige vrij­<br />

heid, en toen die foldaten in gelederen geplaats in<br />

een oogwenk links en regts zwenkten, was ik mij<br />

zeiven niet langer meester; ik ftampte met de<br />

voeten en mijn hart fprong op van blijdfchap. In­<br />

dien ik een gegalonneerden officier ontmoette, was<br />

ik gereed om mij voor hem tot den grond te<br />

vernederen, zulk een mensch zag ik met eerbied<br />

voorbijgaan; ik wenschte een dergelijken dok te<br />

hebben, langs de draten te wandelen met goud-<br />

borduurzel op mijne kleederen, en met een fraijen<br />

degen op zijde. Wanneer ik dien officier als toen<br />

vergeleek bij de capucijuen, die mij altoos, bij<br />

mijnen pastoor, fchrik aanjoegen, en 'er zich een<br />

fpel van maakten mijn aangezicht met hunne ruige<br />

baarden te omhelzen, vond ik tusfchcn hen bei­<br />

den een ouderfcheid, welk mij duizende beden­<br />

kingen deed maken.<br />

Ik verbeeldde mij niets fchooner in de wereld dan<br />

de dad van Straatsburg, in welke ik zoo even<br />

was aangekomen, en de bezetting die ik 'er zag.<br />

Naderhand hebben grooter deden mij Straatsburg<br />

klein doen voorkomen; en vervolgens leerde ik in<br />

mijne ftudie die vermaarde deden kennen, die<br />

flechts als een enkel onzichtbaar dip op den zand­<br />

korrel waren, welke men den aardbodem noemt. —<br />

Waar was toen mijn dorp? wat wierd 'er van,<br />

helaas! op de cerfte landkaart, welke men mij<br />

e e r<br />

• F 3 l "


8


LUTHER'S MEISJE, XVIII. HOOFDST. 87<br />

A G T T I E N D E HOOFDSTUK.<br />

Ajdus maakte ik mijn levens - ontwerp, en mijne<br />

blijde bedoelingen gingen nog verder, toen mijn<br />

pastoor , mij door een groöte poort deed treden,<br />

welke geheel opgefchikt was met heiligen in fteen<br />

uitgehouwen, en die alle zwart waren. Terftond<br />

daarop bragt hij mij bij den doop-vader jefnit en<br />

regent. Hij deed mij in diens tegenwoordigheid<br />

bijna tot aan den grond nederbuigen; zich zclveu<br />

nog lager krommende, rigtte hij zich ten halve<br />

weder op, met eene nederige en eerbiedige hou­<br />

ding, zoodanig als ik hem nog ooit had zien<br />

aannemen, en fprak hem aldus aan: zeer waardige<br />

en zeer achtbare vader, zie hier het kind, 't welk<br />

gij mij, tien jaren geleden, hebt toevertrouwt,<br />

ünts dien tijd heb ik geftadig over het zelve ge­<br />

waakt; ik heb uwe meening en bevelen beant­<br />

woord, en hem behoorlijk doen denken. Ik geef<br />

hem aan u over, na dat ik de vermogens van<br />

zijne ziel tot volkomenheid hebbc gebragt. Hij is<br />

in 't hoogduitsch even als in 't fransch ervaren.<br />

Hij verftaat zijne ruclimenta, maar vooral zijn'<br />

catechismus volmaakt, want dat laatfte boek gaat<br />

boven alles : gij moogt hem gerust ondervragen,<br />

F 4<br />

h i<br />

3


n GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

bij \s nkl befchroomt om te antwoorden, bijkomt<br />

bi lagen ten ijs, alle de verborgenheden der genadé<br />

hij Op zijn duimpje; en om zijne gelukkige<br />

vermogens te beloonen , heb ik hem onlangs de<br />

voornaamfte trekken des levens van den gewijden<br />

fldchter der - maatfehappij , den grooten heiligen<br />

ignatius leeren kennen; hij is ten vollen over­<br />

tuigt, dat alle andere heiligen bij hem niets anders<br />

zijn, dan de laagfte ftruik bij den hopgften eik.<br />

Hij weet des , zeer doorluchtig en zeer achtbaar<br />

vader, alles wat men dient te weten; gij moogt,<br />

gelijk ik reeds zeide, hem vrijelijk ondervragen,<br />

en daar door u zeiven overtuigen welke gedurige<br />

zorgen ik aan hem befteed heb, ten einde te be­<br />

antwoorden aan het vertrouwen, waarmede uwe<br />

goedheid mij heeft gelieven te verëeren, mij, die<br />

uwe genade onwaardig en de nederigfte uwer die­<br />

naren ben.<br />

Ik beefde van angst dat de jefuit doop-vader hem<br />

bij 't woord zoude vatten; want ik was zoodanig<br />

onthutst, dat mijn geheugen gewisfelijk zich niet<br />

zou hebben kunnen herinneren alle de woorden,<br />

welke men door één gemengt mij in de hersfens<br />

geftampt had. Gelukkiglijk kwam het daar niet toe:<br />

de zeer eerwaardige vader, voor wien ik mijne oogen<br />

met durfde opflaan, hoe graag ik zulks zou hebben<br />

willen doen, vergenoegde zich mij onder de kin te<br />

yatten, mij eenige tikjes op mijne gloeijende wangen<br />

té geven en mij eeriigen tijd met een zeker genoegen<br />

ft


LUTIIER'S MEISJE, XVIII. IIOOFDST. 5


5° GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

alle eveneens gekleed als hij, maakten bijna dezelfde<br />

gebaren: in 't voorbijgaan bleven zij ftaan, lachten<br />

mij toe en frrcelden mij onder de kin. Aangemoe-<br />

dïgt door deze eerfte bejegening gaf ik mij aan mij­<br />

nen ctcnslust over, welken men zorg droeg te vol­<br />

doen- Welk eene vertooning voor iemand die nooit<br />

anders dan kool-foep met een ftuk fpek op zijnen<br />

disch gezien had, alhier lange tafels te befchouwen<br />

gedurig aangevult en op dat oogcnblik van allerlei<br />

. fchotels met heerclijke fpijzen voorzien. Men liet mij<br />

van alles proeven, en van het einde der tafel zonden<br />

eenige grijsaarts edelmoediglijk mij een gedeelte van<br />

huns defert. Ik meende gewis dat hier alle dagen<br />

het zelfde feest zou plaats hebben. Zoo wel ont­<br />

haald wordende, wierd ik een weinig vrijpostiger3<br />

ik durfde zelfs de een en andere vraag doen, en<br />

de eerwaardige regent, die mij aan zijne zijde ge­<br />

plaatst had, verwaardigde zich mij te antwoorden<br />

op eene vriendelijke en aartige wijze, welke mij<br />

voor de eerfte maal mijns levens deed lachgen in<br />

dc tegenwoordigheid van mijnen pastoor. Deze<br />

was zoo (lom geworden in den kring der gemeente,<br />

dat hij mij toefcheen geheel vernietigt te zijn. Al­<br />

leen bleef hij, volgens zijne gewoonte, gulzig voort­<br />

eten. Hij antwoordde met enkel ja en neen, ter­<br />

wijl ik geen acht meer op hem flaande, gelijk nie­<br />

mand eenige acht op hem flocg, mijnen tong den<br />

teugel vierde, met de ftilzwijgende goedkeuring<br />

van den jefuit doop-vader, die mij meer dan eens<br />

toe-


LUTIIER'S MEISJE, XIX. HOOEDST. OÏ!<br />

toelachte en mij" met goedheid alle de brokken toe­<br />

voegde, welke mijn oog fcheen. te begeeren. Hij<br />

giste alles wat ik verlangde, alvorens ik fprak,<br />

en ik fcheen reeds in een goed blaadje bij hem te<br />

ftaan. Men fprak over het geluk, 't welk in dat<br />

heilige huis heerschte, over den vrede, de rust,<br />

welke zachtvoerig den uitverkorenen voorbereidde<br />

tot dc gelukzaligheden van 't paradijs; zij die niet<br />

tot dc gemeente behoorden, wierden met namen<br />

genoemt, beklaagt en met verontwaardiging aange­<br />

merkt als ongelukkig in deze wereld en als ver­<br />

worpen in de andere. Voor mij, ik was betooverd<br />

door het maal, verrukt over het toelachgen en over<br />

den geest van den eerwaardigen vader, bekoort over<br />

mijne nieuwe wooning, die mij zeer ruim voor­<br />

kwam, en boven al blijde over het afreizen van den<br />

pastoor, die weder te paard fteeg. Ik vond beha­<br />

gen aan een ieder te herhaalen dat ik verlangde je­<br />

fuit te worden en te Straatsburg te wonen.<br />

^©H®H®H®M®H®H®M®MSH®M®H®H®M@H®H®i'.<br />

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

IVIijn doop - vader (dien ik voort-aan vader de<br />

la hogue zal noemen) liet mij agt dagen onge-<br />

moeit en aan mijn eigen over. Hoe vermakelijk<br />

bragt ik dien korten tijd door. Ik ging uit, ik<br />

wan-


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

wandelde, liep de ftad op en néér, en begon mij<br />

een denkbeeld te maken van het geluk, vertrou-<br />

vvende immer zulk een vrij leven te zullen leiden.<br />

Ik gaf mij geene andere bezigheid dan een weinig<br />

te lezen daar ik reeds een liefhebber van was,<br />

en een boek, het leven der heiligen tot tijtel heb­<br />

bende, mij toevallig in de handen gekomen' zijnde,<br />

fcheen mij een meesterifuk te zijn van belangrijk­<br />

heid, ftijl en welfprekenheid. De martelaren, die<br />

liever verkozen ;e fterven, dan afteflaan van hun­<br />

ne gevoelens, waren in mijne oogen de grootfte<br />

mannen des, werelds , en toen ik de befchrijving<br />

las der pijnigingen, die men hen had doen onder­<br />

gaan, meende ik zelf te lijden en hunnen moed<br />

en onverfchrokkenheid te bezitten; • ik zei bij mij<br />

zeiven, in hunne plaats zou ik doen gelijk zij de­<br />

den, en ik zou met vermaak mijn tong afgebe­<br />

ten en den dwingeland in 't aanzigt gefpogen heb-<br />

ben, gelijk een zeker heilig deedt, wiens naam<br />

mij thans vergeten is.<br />

Ik rekende mij gelukkig om dat ik enkel deed<br />

wat ik verkoos; maar de volgende dagen leerden<br />

mij hoe kort yan duur die (tonden van vermaak<br />

wezen zouden. Mijn doop-vader riep mij tot hem<br />

in zijn kamer, bragt mij in een kleen vertrek,<br />

waar een beeld levensgrootte volmaakt van kleur en<br />

gedaante als een mensch, mij ijs koud deed wor­<br />

den van fchrik. Het fcheen als of het bloed we­<br />

zenlijk uit de nagebootfte wonden vloeiden; ik floeg<br />

met<br />

I


LUTHIR'S MJXIS/E, XJXé HOÖEDST. y-<br />

met weerzin mijne oogen naar die wonden, tekens<br />

van de wreedheid zijner beulen; want het beeld<br />

verbeelde een martelaar. Mijn doop-vader deed mij<br />

voor dien heilig nederknielen eri aan ,hem vergifnis<br />

vragen voor mijne voorgaande zonden. Daar ik den<br />

regent tot hier toe vriendelijk en rekkelijk had ge­<br />

vonden , nam hij nu eensklaps eene ftrenge en<br />

trotfche houding aan , welke bij vervolgens jegens<br />

mij bleef behouden.<br />

't Word tijd, zeide hij mij, uwe ziel te vor­<br />

men voor het flrijdperk 't welk zij ftaat intetre-<br />

den; de heilrijke weg der gelukzaligheid word voof<br />

u geopend, en zoo gij u gewillig aan mijne be-<br />

veelen onderwerpt, zal ik u daar henen leiden.<br />

Geloof mij, mijn zoon, 't is eerst op heden dat<br />

gij u in een huis bevind waar men volledig onder­<br />

wezen word in die nieuwe en noodige waarheden,<br />

welke gij diep in 't binnenfte van uw hart moet<br />

indrukken. Ik zou u in uw eigen bederf kunnen<br />

laten loopen, en u tot een verwerpeüng laten op-<br />

wasfen, maar ik kan tevens van u een heilig van<br />

onze orde maken. Spreek op, wilt gij dit zijn ?...<br />

ik antwoordde eenvoudig, dat ik naar zulk een<br />

trap van volmaaktheid niet durfde dingen, en dat<br />

ik mij gelukkig rekende indien ik mij konde behoe­<br />

den voor de hel . . . wat zegt gij, zeide hij? is<br />

het genoeg de hel te duchten? gij bedriegt u groo-<br />

telijks, mijn waarde kind, ja grootelijks! 'er is<br />

geen middelweg, denk daar wel aan, gij moet een<br />

hei-


5?4 GESCHIEDENIS TAN EEN<br />

heilig worden bekroont met heerlijkheid, of een<br />

verdoemde in den afgrond der helle. U gelukkig<br />

'rekenen met de hel te ontfnappen, welk eene las­<br />

tertaal.' indien ik u minder lief had, zou ik u<br />

in die godlooze gevoelens laten berusten, en van<br />

dat oogenblik af zoudt gij des fatans eigendom zijn.<br />

Ontvlied hem, werp u neder aan de voeten van<br />

dien heilig, die uw toonbeeld moet zijn. Smeek<br />

hem u die helfche gevoelens te ontnemen, 't Is de<br />

vijand der zaligheid die, om u voor altoos verlo­<br />

ren te doen gaan, u deze verdoemlijke gedagte<br />

heeft ingeblazen. Gij wilt Hechts niet verdoemt we­<br />

zen; ik verfta u: maar weet gij wel dat dit een<br />

flrik van den vorst der duisternisfe is? die Weer-<br />

fpannige geest vangt zijn werk bij u aan met u<br />

te yerfiaauwenten einde u mede te Hepen in den<br />

poel van finerten. Zie daar de wijze op welke hij<br />

veele anderen misleid heeft. Gij moet een kind van<br />

onze orde worden of een zoon des fatans, ver­<br />

kies wat gij wilt! zoo gij geen heilig wilt wor­<br />

den , trek ik de hand van u af, en ik ftel u<br />

gelijk met de hugenoten daar deze fiad vol van<br />

is, en welke wel dra zou verzinken, ware het<br />

niet om onze veelvermogende gebeden .... bedenk<br />

u of gij ter eeuwige verdoemenis wilt wandelen ....<br />

verfchrikt van den gloed zijns gelaats en van de<br />

heftigheid waarmede hij fprak, riep ik hem fchïe-<br />

lijk toe dat ik een heilig wilde worden: ik ver­<br />

koos die partij liever dan zijn drift nog meer aan-<br />

tc-


LuTiiER 's MEISJE, XIX. H'ÖOFDST. 95<br />

tevuuren. 't Is waar de naam van heilig kwam<br />

mij te voortreffelijk voor, om immer met mijne<br />

geringheid en zwakheid te ftrooken , de kroon<br />

hunner glorie vond ik te moeilijk te verwerven,<br />

dan langs den weg van 't marteldom; want ik<br />

zou liever verkozen hebben gefteenigt, op de pijn­<br />

bank uitgerekt, op een rooster of op gloeijënde<br />

•kooien gebraden te worden, dan den ganfehen dag<br />

opgeflotcn te zitten, vervcelcnde boeken te door­<br />

bladeren, derzelver inhoud te overpeinzen en dage­<br />

lijks gebonden te zijn aan de herhaling van treurige<br />

boetdoeningen en oeffeningen. Een fchielnké dood,<br />

die ons eensklaps ten hemel voert, fcheen mij ver­<br />

kieslijker dan alle die aanhoudende en herhaalde<br />

geftrengheden , welke men mij reeds had doen be­<br />

proeven, ik vermeed dus te zwijgen, dat ik liever<br />

verkoos een heilig martelaar, dan een heilig klui­<br />

zenaar te zijn, doch de vrees om nog andere las­<br />

teringen te uiten, fnoerde mij den mond en maak­<br />

te mij ftom aan zijne voeten.<br />

Mijn doop-vader deed mij alles herhalen wat hij<br />

wilde, hij zeide mij wat ik zwecren moest, cn<br />

vond mijn tong zeer buigzaam. Ik was enkel bc-<br />

dagt om mij uit deze belemmering te redden, en<br />

ik zou belooft hebben door 't vuur te loopen, om<br />

geen oogenblik langer nedergcknielt te blijven lig­<br />

gen ; op den toon van een ingeblazen , voegde<br />

hij 'er bij: jongen zondaar, waar zoudt gij zonder<br />

mij zijn ? wat zijt gij gelukkig in mijne handen<br />

ge-


$6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

gevallen te zijn ; buiten dat, mijn zoon, zou de<br />

afgrond zich onder uwe treden openen. Dusdanig<br />

zou uw lot geweest zijn; millioenen menfchen<br />

worden geboren, leven en fterven alleen om in<br />

die verflindende vlamme geworpen te worden. Af-<br />

gefcheiden van den rampzaligen hoop, welke den<br />

breeden weg des verderfs bewandelt, breng ik u<br />

op den engen weg der zaligheid. Alle die ver­<br />

worpelingen , die' een blozend gelaat vertoonen,<br />

die hunne dagen doorbrengen met maaltijden en<br />

vermaken , zullen eens verbaast ftaan, wanneer<br />

zij, bij den uitgang hunnes levens; zich omringt<br />

zien van een legioen dier gehoornde duivelen , die<br />

met de greep in dc hand, hen in den poel van<br />

vuur en fulpher zullen nederllorten, daar weeninge<br />

der oogen en knerfingen der tanden alle die fraije<br />

liedjes zullen opvolgen, welke zij aan hunne lek­<br />

kere tafels opdeunden. Deze ftad, bij voorbeeld,<br />

is het kort begrip der wereld. Drie vierde harer<br />

inwooneren zijn gereformeerd of luthers, dat is te<br />

zeggen, verdoemden; want uiterlijk mogen zij zich<br />

gedragen als brave lieden, als goede vaders, als<br />

goede burgers, 't is toch alles fchijndcugd welke<br />

nergens toe diend: ZQO lang zij geen geloof Haan<br />

aan 't gene de pastoor van üw dórp u geléérd heeft j<br />

behooren zij in den rang der flachtollers van den<br />

vergramden hemel; ja van de zulken zelfs die gé-<br />

looven (en dit moet u doen beven. mijn zoon) zal<br />

het getal van uitverkorenen nog kleen bevonden wor­<br />

den |


LUTHER'S MEISJE, XIX. HOOFDST. 97<br />

den; indien het woord, 't welk wij prediken, hen<br />

niet geleid en onderfte.unt, hen niet omrukt aan de<br />

verzoekingen, welke zoo moeilijk zijn tegentegaan,<br />

hen niet bijftaat in den doolhof der moeilijke plich­<br />

ten , zullen zij, gelijk dc anderen, zich in den<br />

helfchen afgrond zien nederdompelen. Ik fpreek<br />

derhalven hier niet alleen van joden, turken, afgo­<br />

dendienaars , hugenoten gebooren 'onder de 'beheer-<br />

fching van den ouden fatari , aan wien de hel in<br />

eigendom toebehoort, ik fpreeke u van' die roomsen<br />

catholijkeu , die zich gerust ter nedêfliggen en op<br />

hun geloof vertrouwen, zij zullen dc verfchrikkelij-<br />

ke verdoemenis niet ontfnappen, zoo zij maar eenig-<br />

zins onzen raad veronachtfamen , en indien gij daar<br />

aan mogt twijfelen , zou die twijfeling zelf u<br />

veroordeelen. Dan, mijn zoon , om u aan die<br />

ftraf te ontrukken, welke gij als mensch, lang voor<br />

uwe geboorte, verdient hebt , moet gij u zeïven<br />

geheel aan mij overlaten , geheel naakt uw geweten<br />

voor mij openleggen, uwen wil onderwerpen aan de<br />

bevelen des hemels, die door mijn' mond tot u fpreekt.<br />

Ik waarfchuwe u voor af, dat indien gij uit vrees of<br />

veinzerij een huichelaar mogt worden , indien gij mij<br />

in de geringde zaak mogt bedriegen , gij even fchul­<br />

dig zijn zoude als^pf" gij de ganfche wet verwierp.<br />

Zorg derhalven nederjg en buigzaam van hart en<br />

geest te zijn , bereid u om van dezen dag af aan<br />

mij eene volkomen belijdenis te doen, ten einde<br />

ik, uit de wonde van uwe ziel oordeele welke nood-<br />

G wen»


QS GESCHIEDENIS VAN EÉN<br />

wendige hulpmiddelen ik u moge toereiken, om al­<br />

dus het groot en gewichtig werk te beginnen van<br />

uwe inlijving in onze orde.<br />

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

J^"a dit gefprek , het welk mij 'ten uitterften ge­<br />

troffen had , liet mijn doop-vader mij alleen. Mijn<br />

pastoor had mij wel bang gemaakt voor 'de hel,<br />

maar nooit had hij zich jegens mij uitgelaten in zulke<br />

verfchrikkende bijzonderheden; want zoo haast was<br />

ik niet buiten het gezicht van zijne twee groqte fcheele<br />

oogen of ik meende mij behouden. Maar dc jefuit,<br />

door zijne welfprekendc taal, door zijne gebaren,<br />

door zijn gezicht en voor al door den ijver, die<br />

hem bezielde, roerde mij onbegrijpelijk. Er is des<br />

niets zekerder dan de hel , zeide ik bij mij zei­<br />

ven , de ganfche wereld is 't in dit ftuk eens,<br />

en de verftandigfte menfchen zelf vreezen 'er voor.<br />

Ach! ik zie die hel; ik zie ze. Mijn hoofd gloei­<br />

de, en ik ontdekte als in 't verfchiet een vuurigen<br />

damp, welke uit dien vuurpoel fcheen opteffijgen.<br />

Dan , dit was hier enkel een proef van zijnen<br />

ijver voor mijne heiligmaking. Toen hij mij deedt<br />

vasten, toen Jhij mij opfloot in het boet - vertrek,<br />

welks


LUTHER'S MEISJE, XX. HOOFDST. 99<br />

welks wanden niet vuurige vlammen befchildert wa­<br />

ren, in 't midden van welke men gepijnigde men*<br />

fchen ontdekte, toen hij mijne ooren deedt weer­<br />

galmen van klagende en kermende Hemmen, ftond<br />

ik op 't punt van krankzinnig te worden, en in­<br />

dien mijne arme hersfens alle die aanvallen hebben<br />

kunnen wecrftaan was zulks geenzins zijn fchuld.<br />

Ik zelf ben heden verbaast hoe ik mijn gezond<br />

verftand 1<br />

heb kunnen behouden, want zulks is een<br />

wezenlijk wonderwerk.<br />

Vier jaren verliepen 'er in deZe vroome ocfrenin*<br />

gen, waarin ik mij de gezeggelijkfte en nederigfte<br />

zijner discipelen betoonde. Tot dien tijd had ik<br />

alles nageklapt wat men van mij begeerde, zender<br />

in bedenking te nemen van mij *er tegen te Ver­<br />

zetten. Zoo lang men niets van mij vorderde dan<br />

geheugen-werk of onderwerping liet ik mij alles<br />

welgevallen; maar toen mijne aanwasfende rede haar<br />

eerfte lichtftralcn fchoot en dat men wilde hebben<br />

dat ik dezelve geheel zoude opofferen; toen men mijne;,<br />

eerfte tegenwerpingen, welke ik met fchroom deed,<br />

beantwoordde met fmaad en verachting en men met<br />

de uiterfte woede .tegen mij uitvoer, als toen begon ik<br />

te bezeffen welk een flaafsj.uk men mij wilde opleg­<br />

gen en onder welk eenen verachtlijkeil dwang men<br />

mij zogt te houden : ik brulde als een leeuw, dies<br />

zich van ftrikken omvangen ziet, welke hij niet<br />

kan verbreeken; ik wierd de droefgeestigfte en ramp-<br />

zaligfte ftervclirjg. Hoe zeer ik deze gedagten be-<br />

G ft ftreedS


oo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ftreed bleeven zij mij nogthans bij, en deeden mij<br />

in weerwil van mij zeiven eenen onophoudelijken<br />

oorlog aan. Wat al angst, verdriet en bitterheid<br />

hebben deze beftrijdingen van de rede en 't kwalijk<br />

gevestigt vertrouwen niet over mijne dagen ver-<br />

fpreid! Ik bad, ik weende, ik riep de genade tot<br />

hulp, ik deed alles wat ik konde om mij te over­<br />

tuigen dat ik mijne ootmoedigheid bleef behouden;<br />

maar alles te vergeefsch, de middelen zelfs*; welke<br />

ik gebruikte om mij onderwerpelijk te gedragen,<br />

werkten daar tegen in. Ik beleecl aan mijnen Jjiegt-<br />

vader de gebreken wel welke uit dc menfchelijke<br />

zwakheden ontftaan , en zich telkens weder ver­<br />

nieuwen , maar ik durfde hem de onrust van mij­<br />

nen geest niet openbaren, Welke mij kwelde.<br />

Hij was zoo oploopend en doldriftig ingenomen met<br />

het leerftellige , dat indien ik mij zeiven had kun­<br />

nen fchuldig maken aan eene zware misdaad, ik<br />

liever een moord zou bekent hebben dan eene twij­<br />

feling. Hij zelf herhaalde gedurig, dat een afgoden­<br />

dienaar nader aan de vergifnis was dan een anti-<br />

jefuit, en ik hield zorgvuldig in 't binnenfte van<br />

mijne ziel alle de denkbeelden verborgen , welke ik<br />

begreep nimmer te zullen ftrooken met de zijne.<br />

'tWas juist toen de tijd dat men mij op de kruin<br />

van 't hoofd een rond teken maakte, het welk door<br />

het affnijden van eenige hairen aan de wereld ver­<br />

kondigd dat men wijslijk afftand doet van allen<br />

lichaamlijken arbeid "óm zich geheel overtegeven aan<br />

apos-


LUTHER'S MEISJE, XX. HOOFDST. IOI<br />

apostolifche verrigtingen. Die geloften, bij welken<br />

men voor het toekomende afziet van uwe lexe, be­<br />

minnelijke florimonde, kostte mij niet veel; want<br />

ik had toen ter tijd nog geene oogen om te zien,<br />

mijn hart was nog niet geftemt voor het gevoel,<br />

mijne verbeelding bepaalde zich enkel tot het tafe­<br />

reel van eene onfchuldige natuur, het vonkje van<br />

begeerte had aan mijne zinnen het verleidend teken<br />

van wellust nog niet gegeven,<br />

Eindelijk de daad , welke men mij federt langen<br />

had aangekondigt als de gewigtigfte mijns levens,<br />

de daad, welke een jaar van afzondering en voor­<br />

bereiding naaulijks gefchetst had , de daad welke<br />

mij in de wereld het meeste gekost heeft, ftond<br />

op 't punt om verricht te worden. Ik had altoos<br />

den tijd weten te rekken en uitftel te verwerven,<br />

als giet durvende deel nemen aan deze geduchte<br />

en onbcgrijpelfke verborgenheid; ik handelde ter<br />

goeder trouwe , ik oordeelde mij de wezenlijke te­<br />

genwoordigheid eens gods onwaardig, en mijne<br />

rede, die aanwies, deed wolken in mij opkomen,<br />

.welke het werkend geloof, het geen ik benoodigt<br />

had, benevelden. Neen, nooit heeft men zich zoo<br />

afgepijnigt om zijnen geest te buigen en om het<br />

trots zijner rede te vernederen; 't is niet mogelijk<br />

meerder gebeden te herhaalen, meermalen de tem­<br />

pel-trappen te kusfen en met traanen te befproei-<br />

jen, met '.'meerder kracht en nadruk dat levendig<br />

geloof in te roepen, naar 't welke ik reikhalsde,<br />

G 3 Die


103 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Dia dag, welken men mij had aangekondigd als een<br />

•dag van vrede en rust, die dag, op welken ik<br />

een voorfin aak ftond te hebben van de hemelfche ge­<br />

lukzaligheid , wierd voor mij een dag van oproer, op<br />

welken mijn ziel geheel wierd omgewenteld. Voor­<br />

bereid, gebiegt, vrijgefprooken, voor hemel en men­<br />

fchen vrij verklaart van alle fmet, bekende ik des<br />

avonds al weenende aan mijnen doop-vader, dat ik<br />

met geen mogelijkheid het verder kon brengen; en<br />

dat een zoo gering fchepzel als ik ongefchikt was<br />

om met de godheid te verkeeren, wijl dezelve noodr<br />

wendig tot ftof moest vergruizen alles wat onwaar-<br />

dig was haar te genaken.<br />

Hij befpeurde dat een geweldige fchrik mijne ziel<br />

had bevangen, en dat hij, door zijn werk te heb­<br />

ben willen bevoorderen, misfchien te veel gedaan<br />

had, Eene te verregaande vrees had zekerlijk<br />

plaats bij deze weigering ; maar daar kwam nog<br />

bij de bedenking van mijne nietigheid, welke<br />

zonder de uitterfte vermetelheid niet ftaan kon<br />

naar den bronader van alle volmaaktheid. Hij wilde<br />

Wij niet geheelenal bedroeven. Hij nam deel in<br />

mijne fmert, en betoonde zich fterker aangedaan<br />

dan ik gemeend had dat hij konde Zijn; hij ver-<br />

sogt mij voorttegaan met vertrouwen in hem te<br />

feilen; hij zeide mij, dat deze de laatfte ingevin­<br />

gen van den vijand mijner zaligheid waren, dat die<br />

vijand fteeds behagen fchepte de beste katholijkcn<br />

%c kwellen; doch dat de boosheid eens helfchen<br />

geests


LUTHER'S MEISJE, XX. IIOOFDST. 103<br />

geests niets vermogen zoude , dewijl het eenigfle<br />

middel om hem geheelenal tegentegaan was mijnen<br />

ijver en vurige gebeden te verdubbelen. Ach!<br />

vader, zeide ik hem toen, terwijl ik een vloed<br />

van tranen ftortte, nimmer zal ik konnen volein­<br />

digen het gene gij mij oplegt; ik word dat vuurig<br />

geloof, het welk zoo noodzakelijk is om eene<br />

verfchrikkelijke heiligfehennis te vermijden, in mij<br />

niet gewaar. Gij wilt dat ik mijn oordeel en<br />

mijne verdoemnis drinke. Gij zijt zeer gelukkig,<br />

niets ftoort, niets ontrust u. . . . Ach! hoe<br />

gaarne zou ik in uwen ftaat zijn !<br />

Mijn doopvadcr fcheen ontluist; maar hij hcr-<br />

ftelde zich, en verzekerde mij dat ik het benoo-<br />

digde geloof had; dat hij zulks beter wist dan ik;<br />

dat het hem toekwam te oordcelen over den ge-<br />

noegzamen graad die 'er nodig was om mij voor-<br />

teftellen; dat hij borg bleef voor mijne ziel en<br />

zaligheid, en dat ik voorzeker eeuc goede com­<br />

munie doen zoude, waarvoor hij, uit hoofde der<br />

godgeleerde kundigheid, die hij bezat, meende te •<br />

konnen inftaan. Hij beval mij mijzelven gerust te<br />

{tellen, en zonder tcrugtewijketi te voltoijeu wat<br />

ik ondernomen had. Ik zag dat hij zijn gefprek<br />

voorbedachtlijk fcfbrak, want mijne ontroering was<br />

ongemeen fterk , en mijne tranen , die niet op­<br />

hielden te vlieten, maakten hem ongemeen verlegen.<br />

Des anderen daags bevond ik mij aan den voet<br />

des altaars; mijne" wangen gloeiden, mijn ganfche<br />

G 4 lic-


!


LUTHER'S MEISJE, XXI. HOOFD. 105<br />

E E N E N T W I N T I G S T E H O O F D S T U K ,<br />

D ezen dag voorbij' zijnde , verh'gtte men de<br />

boeijen van mijnen flaaffchen ftaaf: men gaf mij<br />

over aan verfchillende letteroefFeuingen. De onge<<br />

wijde fchrijvers volgden de zinnebeeldige boeken<br />

op, en mijn doopvader fprak mij minder van de<br />

leertakken van den godsdienst, want hij hield<br />

mijn ftilzwijgen voor eene volkomcne onderwerping.<br />

- Bchalven den tijd, dien ik verdeelde tusfchen den<br />

dienst des altaars en mijne lctreroetTeningen, bleven<br />

"mij nog eenige tusfchenuuren over, dierbare Hon­<br />

den, van welke men de waarde niet kend, dan<br />

in de ketens der flavernij. Ik beftecdde dezelven<br />

gemeenlijk met wandelende te lezen, en bijna al­<br />

toos alleen. Ik had mijne rhetorica geëindigt,<br />

en ik beminde virgilius grootelijks, om dat ik<br />

hem gemaklijker verdaan kon dan horatius en<br />

tacitus. Ten proije eener zachte mijmering, in<br />

welke ik dikwijls vreesde geftoort te worden, vond<br />

ik mij , wanneer iemand mijner medemakkers mij<br />

op zijde kwam , gedwongen en belemmerd;<br />

de last van hun ijdel geklap was mij ondraaglijk.<br />

Daarentegen als ik alleen was, traden alle voor­<br />

werpen, die ik befchouwde, ftilzwijgende in een<br />

G 5<br />

V E R


to6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

verrukkelijk gefprek met mij, duizcndmalen aange­<br />

namer dan een verveelend en beuzelachtig gefnap.<br />

Hoe dichterlijk kwam mij de natuur voor, wan­<br />

neer ik den ené as van virgilius, en de ge-<br />

daant-vcrwisfelingen van ovidius las. Alles kwam<br />

mij fchoon, nieuw, verrukkende en bewonderen^-<br />

W M r d i g v o o r<br />

j ' ft dompeldp mij geheele uuren<br />

achteréén in den onafmeetlijken doolhof mijner<br />

overpeinzingen en bedenkingen, die nimmer uit­<br />

geput wierden bij 't befchouwen dier hemels, dier<br />

groenende velden , dier bezielde wezens , dier<br />

nieuwe voorwerpen, welke met zoo veel welfpre-<br />

.Éénheid tot de ziel fpreken, die zich bevlijtigt<br />

dezelve te bevatten. Die latijnfche fchrijvers, wel­<br />

ken ik, in weerwil van mijnen profesfor, begon<br />

te verftaan, bekoorden mij en verfchaften mij het<br />

onnitlpreckelijkde vermaak in dc diepfte eenzaam­<br />

heid,<br />

Eene natuurlijke redeneerkunde, welke mij haar<br />

licht leende, zonder de minde inblazing van<br />

buiten, klaarde mijne denkbeelden op, 't geen<br />

mij op mijne wijze deed redenkavclen. Hoe;,<br />

zeide ik bij mij zeiven , dat aantal burgers, die<br />

'huisvaders, ijverig bezig met het onderhoud dier<br />

eerlijke 'huisgezinnen, welke de grondllag zijn<br />

der maatfehappij; die zedige en eerbare echtgeno­<br />

ten, die tedere moeders, die naar den tempel<br />

gaan met een fwerm van jonge meisjes, die zij<br />

met hun zog hebben opgevoed , alle erfgenamen<br />

1<br />

-van


LUTHER'S MEISJE, XXI. HOOFDST. 107<br />

van hare fchoonheid en van hare deugden ; die<br />

gulle, edele zielen, alle oprecht en zuiver, deze<br />

zijn dan uit hoofde van hun geloof alle verwor­<br />

pen! mijn doopvader verzekert het. ... en 't<br />

ganfche pausdom is het daarin met hem eens!<br />

Ik ontrustte mij zeer over hun lot; ik beefde<br />

voor hen; want zulke verfchrikkelijke tafereelen<br />

dringen dieper in de ziel dan anderen, en laten<br />

zich 'er niet uitwisfchen dan door den tijd cn<br />

door de rijpere overdenkingen.<br />

Ik zag ze alle ter kerke intreden met ftichting<br />

en orde! maar wat toch, zeide ik bij mij zeiven,<br />

gaan zij 'er verrichten, daar god hunne geloften<br />

en gebeden verwerpt, en zij zijnen toekomftigen<br />

toorn niet kunnen ontvlieden? ik naderde den<br />

tempel, en leende een aandachtig oor aan het<br />

Zoetluidend gezang hunner liederen; hunne ftem-<br />

men, lieflijk getoont, deden het gewelf wedergal­<br />

men, en ftegen ten hemel! zij mogen zingen wat<br />

zij willen , dagt ik al verder, hunne lofliederen<br />

doen niets uit. Men zegt zelfs dat ze het gewigt<br />

van 't oordeel verzwaren, 't welk tegen hen is<br />

nitgefproken. Maar waarom gaan zij niet naar dien<br />

anderen tempel, welke fleclits weinige fchredeu<br />

verder, en die der uitverkorenen is? waarom<br />

doen zij het niet, daar 't hen immers weinig moeite<br />

zoude kosten ? van waar die ftijfhoofdigheid,<br />

welke hen aanzet zich ongelukkig te maken? ik<br />

hoor hunne ftemmen, zij looven gods grootheid<br />

en


IOÏS GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

en goedertierenheden; zij vermoeden zelfs niet dat<br />

god hunne hulde verwerpende, hen met grimmig­<br />

heid befchouwt. Ik weet het niet, maar hoe<br />

geerne zoude ik zien, dat die god, door den<br />

nevel heendringende, welke hem voor 't heelal<br />

.verborgen houdt, de waarheid aan deze misleidde<br />

menfchen vertoonde, en dat hij zelf aan hen dc<br />

wetten openbaarde, welke zij te gehoorzamen heb­<br />

ben! een eenig. woord, waarmede hij zich zoo<br />

gemaklijk kan doen hooren, zou duizende dier<br />

rampzaligen aan 't eeuwige vuur ontrukken. De<br />

vaders zich oogenbliklijk bckeerende, zouden hunne<br />

kinderen niet behoeven aantemanen hun voorbeeld<br />

te volgen, die hemelfche ftem, door de ganfche<br />

lucht klinkende, zou meer op hen vermogen dan<br />

alle de fermoenen van mijnen doopvader. Aldus<br />

• redeneerende befchouwde ik met aandagt verfcheide<br />

dier lutheranen van nabij, of ik in de trekken van<br />

hun gelaat ook eenig teken of merk van verdoemnis<br />

kon ontwaren; maar alle die kloeke StraatsbrnrgYrs<br />

zagen 'er frisch en welgemoed uit,, de gezondheid<br />

fchitterde op hun gelaat, en allen feheeiien zij<br />

•even vrolijk en vergenoegt. Ik hoorde hen onder<br />

elkaudercn hartig lachgen, en 't viel mij moeilijk<br />

te bezeffen, hoe menfchen, die zoo veel gevaar<br />

hepen,den prooi der helfche fmertcn te worden,<br />

zonder eenig fmertelijk voorgevoel konden zingen,<br />

drinken en vrolijk wezen.<br />

TWEE


LUTHER'S MEISJE, XXII. HOOFDST. 109<br />

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Daar ik voortging over dezelfde onderwerpen<br />

dezelfde bedenkingen te maken, ontmoette ik dik­<br />

werf fommige dier* lutherfche meisjes, wier fijne<br />

welgevormde leest en ligten gang haar gelijk maak­<br />

ten aan die godinnen, zoo vermaard bij de dich­<br />

ters, die zich verwaardigden de gcftalte van fter-<br />

velingen aantenemen, en die men herkende aan de<br />

hemelfche lugtigheid harer bewegingen. De fchoone<br />

lokken, üeraad der natuur, met bevalligheid ge-<br />

ftrengelt, vormden , daar dezelve tot aan den<br />

middel hingen, twee vlegten, welke den luister<br />

van 't goud hadden, en 't oplettend oog niet ont-<br />

fnapten. Ik befchouwde eene dier nimfen met eene<br />

aandoening, welke mij onbekend was, de trekken<br />

van haar gelaat vertoonden mij leevendig het ver­<br />

rukkend tafercel der volmaaktheid, 't welk ik<br />

bij mij zeiven had gevormt. In hare fchoone oogen,<br />

ten halve nedergeflagen , befpeurde ik de ziel ,<br />

naar welker ontmoeting de mijne zoo vurig ver­<br />

langt had. Ik volgde haar, als mede gefleept<br />

door een hooger vermogen; toen ze reeds verre<br />

van mij af was, meende ik haar nog te zien;<br />

zoo meenigmalen ik uitging, bevond ik mij, in<br />

weer-


3io GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

weerwil van mij zeiven, aan den hoek van de<br />

ffraat, waar ik haar voor de eerde keer gezien<br />

had; ik liep de plaatzen door, welke door hare<br />

treden verfraait waren; ik ging daar heen en weder,<br />

in verwagting dat zij 'er zou verfchijnen. Zoo<br />

haast ik haar zag, ontroerde ik, ik was verlegen,<br />

en mij zeiven niet meer; al blozende ging i|<br />

haar voorbij, zomtijds zonder eenen enkelen blik<br />

op haar te durven (laan.<br />

Ik bleef eemgen tijd voor mij het vuur ontvein.<br />

zen, 't welk in mijn hart blaakte, of liever 't<br />

Was voor mij iet onbekends. In 't eerst meende ik<br />

enkel het meesterduk der fchepping te bewonderen,,<br />

en hetzelve die hulde te bewijzen, welke het oog<br />

des mans ten allen tijde vcrfehuldigd is aan de fchoon-<br />

heid: nogthans als ik in hare tegenwoordigheid van<br />

vrees rilde, was ik tevens opgenomen van vreugde,<br />

en wanneer zij hare oogen op mij floeg ontving ik<br />

een nieuw wezen. Ik wist waar zij woonde, en door<br />

nafpeuringen, welke de liefde alleen inboezemt,<br />

en weet te doen, had ik reeds haren daat, haar<br />

karakter, en dat van hare ouders gegist.<br />

Zij had misfchien nog niet eens op mij gelet,<br />

toen ik bijna zeker was dat zij een hard en on­<br />

barmhartig vader had. Uit haar gelaat viel het<br />

niet moeilijk te bemerken dat hare ziel met eenig<br />

leed wordelde, en zoo haast zij begon te be-<br />

fpeuren welke dappen ik om haar deed, fcheen<br />

zij; niet langer iets te ontveinzen of te verbergen»<br />

Ha*


LUTHERS's MEISJE, XXII. HOOFDST. ui<br />

Hare geringfte bewegingen droegen bet duidelijkst<br />

kenteken van eene oprechtheid , welke door geen<br />

kunst te veranderen was ; haar gezigt had die<br />

terugftootende trotsheid niet, welke de verlangens<br />

van een gevoelig hart met verontwaardiging be­<br />

jegend. Ik zag dat zij in 't eerst verbaast was<br />

over mijne nalporingen, en bevreesd om deswegens<br />

hare nieuwsgierigheid te voldoen, maar allengskens<br />

fcheen zij dc hulde, die mijne oogen haar deden,<br />

niet aftewijzen. Ik droeg het livrei van die genen,<br />

die den vloek tegen de haren uitfpraken; mijn<br />

gefchoren kruin, mijn kraag, mijn zwart gewaad,<br />

betuigden niets ten mijnen voordeele, maar on-<br />

getwijvclt bemerkte zij wel dat ik met dat alles<br />

niet veel op had, en dat ik hetzelve geerne aan<br />

de voeten der liefde zoude afleggen.<br />

Ik was alstoen zestien jaren oud; zij had den<br />

ouderdom van agttien jaren bereikt. In die jaren,<br />

wanneer twee harten te famenftemmen cn beide het<br />

nodige bezitten om clkanderen te bekoren, mengt<br />

de argwaan zeldzaam dcszclfs gif onder de fympa-<br />

thie, welke hen tot inalkandcren neigt. De kerk,<br />

't is waar, verbood mij het oog te liaan op<br />

een luthers meisje, maar een eenige blik van haar<br />

trof fterker dan de blixems van 't vatikaan. Ik<br />

was ondertusfehen in eenen hevigen ftrijd, dewijl<br />

ik de helft van het juk nog niet had verbroken,<br />

onder het welk ik gekromt ging , en nog fterk<br />

bleef worftelen met mijne overgeblevene kluisters.<br />

' Mijn


i* 2<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Mijn doopvader zeer wel bevroedende dat het<br />

geen tijd meer was om mij zoo geftreng als voor-<br />

maals te behandelen, verzachtte zijne lesfen en<br />

vertogen, zuchtte over de ongeregeldheid mijner<br />

gedagten, en beloofde mij de overwinning, indien ik-<br />

Hechts bleef voortgaan naar hem te luisteren, en vooral<br />

indien ik niet in gebreken bleef mijne geheime<br />

gevoelens voor hem openteleggen. Ik had<br />

hem nog niets beleden dan de inwendige beftrijdin-<br />

gen, welke hij altoos het werk des duivels en<br />

diens poging noemde , maar over welke ik met<br />

behulp zijner raadgevingen gewisfehjk zou zege­<br />

pralen.<br />

Mijne ziel was een wezenlijken baijerd van tegen-<br />

ftrijdige denkbeelden geworden, welke 'iederen dag<br />

al meer en meer tegen malkanderen inliepen. Na<br />

de al te korte vacantien, plaatfte mijn doopvader<br />

mij weder in den godgeleerden doolhof, en noopte<br />

mij de naargeestige diepte dier wetenfchap te door­<br />

gronden. Verplicht de lesfen te beoeffenen, welke<br />

zoo weinig overeenkomst hadden met die verrukke­<br />

lijke gevoelens mijner ziele, was ik niet bekwaam<br />

een eenig voorftel te volgen, ik verwarde alles<br />

onder malkanderen. De min zegepraalde over de<br />

verhevenfte bovennatuurkunde en nam een fchitte-<br />

render luister aan uit de dorre duisternisfen, in<br />

welke men mijn geest poogden te dompelen.<br />

DRIE


LUTIIER'S MEISJE, XXITJ. HOOFDST. 113<br />

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

'Twijfelmoedig, wanhopig, weerhouden, verwon­<br />

nen van het eerste oogenblik af-aan mijner liefde;<br />

gedwongen mijn aandagt te vestigen op eene drooge<br />

ftof, terwijl mijne verbeelding zich bezig hield met<br />

een eenig voorwerp, wist ik niet welke partij te<br />

kiezen. De jonge fchoone, wier oogen ik met ver­<br />

rukking ontmoette, met wie ik wenschte te fpreken,<br />

die ik met blakenden ijver verlangde te behagen,<br />

die ik in mijne armen zou hebben willen vervoeren<br />

tot aan het einde der wereld, en aldaar in eene<br />

ontoeganglijke afzondering plaatzen, was flechts door<br />

twee ftraten van mij afgefcbeiden , • en evenwel<br />

konde ik haar niet te zien krijgen; nijdige<br />

muuren verzetteden zich tegen mijn geluk! miju<br />

ftaat, mijn gewaad, mijne flavcrnij, alles verwij­<br />

derde mij van haar; terwijl ik , in weerwil der<br />

hinderpalen, die ons van een fcheidden, het vuur<br />

voelde blaken, 't welk mij door de aderen droom­<br />

de. Dit alles was gering; alle uchtenden hoorde<br />

ik van eenen godgewijden kanzei de vervloekingen<br />

tegen hare gezintheid, en tegen haar eigen perfoon<br />

uitfpreken, en door volkomen fluitredenen bewij­<br />

zen , dat zij tot eenen verfoeilijken godsdienst be-<br />

H hoor-


H4<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hoorde, en dat de hel op haar wagtte. Haar<br />

aanbiddende, vreesde ik voor haar, en ik zidderde<br />

voor haar aanftaande lot, waar aan geen cafuist<br />

eenige genade bewees. Te vergeefsch zogt ik naar<br />

eenige fchriftuurplaatzcn, welke gunftig konde uit-<br />

gelegt worden voor mijne beminde; het leerduk gat"<br />

niets toe, en fchikte zich niet naar de wenfchen<br />

van mijne tedere liefde voor haar.<br />

De oogen ten hemel gewend, durfde ik denzel-<br />

ven dan eens van onrechtvaardigheid befchuldigeu;<br />

dan eens mijne lasteringen verfoeiende, wierp ik<br />

mij op den grond ter neder, en fmeekte dien zelf­<br />

den hemel om dc bekeering van mijne geliefde. Ik<br />

delde mijne twijfelingen", rakende de zaligheid der<br />

ketteren aan mijnen doop-vader voor, zonder nog-<br />

thans aan hem het voorwerp te noemen, welks<br />

naam ik als een fchat verborgen hield in 't bin-<br />

nenfte van mijn harte. Zijne antwoorden waren<br />

kort, beflisfcnd, zonder tegenlpraak, want dezelve<br />

hingen alle behoorlijk aan een, en hem eenmaal<br />

een Helling toegedaan hebbende, konde ik hem de<br />

tweede niet weigeren. Van daar voerde hij mij<br />

waar hij mij wilde hebben, en wat valt 'er te<br />

antwoorden wanneer men naar de regels redentwist?<br />

Om mij van mijne twijfelingen te genezen, zon­<br />

derde hij mij nog gedrenger af; maar, de afwe-<br />

zenheid en eenzaamheid maakten mij nog veel<br />

verliefder. De naam van fuzanna mengde zich<br />

onder de woorden van mijn getijdeboek, en werd<br />

neder-


LUTHER'S MEISJE, XXIII. HOOFDST. 115<br />

nedergefchreven in alle mijne boeken. Ik zag haar<br />

in verbeelding, en na eene worfteling ter verwij­<br />

dering van die waarde en wreede beeldtenis, gaf<br />

ik mij geheel over aan de gevaarlijke bekooring<br />

van derzelver befpiegeling. Mijne afzondering werd<br />

zelfs aangenaam voor mij om dat ik geene afleiding<br />

had, maar mij volkomen kon overgeven aan het<br />

vermaak van aan haar te denken. Ik fprak met<br />

haar, ik ondervraagde haar, zij fcheen mij toe te<br />

antwoorden, en 't gene geen minder verwondering<br />

verdient, is, dat ik wist te raden wat 'cr in 'c<br />

binnenfte van haare ziel omging , ook ftrookten<br />

haare antwoorden in 't vervolg met die, welke<br />

mijne verbeelding haar op dien tijd in den mond<br />

gaf. 'Er befiaat des een kunst om in 't binnenfte<br />

der harten te lezen, en de liefde bezit eene aan­<br />

geboren kundigheid, welke alle menfchelijke kun­<br />

digheden overtreft.<br />

Zoo haast de tijd dezer beproeving voleindigt was ,<br />

vloog ik met eene onuitfpreeklijke drift naar die<br />

plaatzen terug, in welker omtrek fuzanna zich<br />

onthield. Een gelukkig lot en 't gene mij fcheen<br />

te willen, begunftigen, maakte dat ik haar dikwijls<br />

te zien kreeg, en zelden keerde ik naar huis terug<br />

zonder 't vermaak te hebben genoten van haar te<br />

befchouwen. Neen, niets evenaart den wellust,<br />

dien ik fmaakte, wanneer ik bemerkte dat zij mij<br />

in 't oog kreeg; en wanneer zij mij met een blik<br />

venvaardigde, was ik in eene nieuwe bekooring,<br />

H a ik


n6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ik voerde in mijnen boezem een bron van verma­<br />

ken mede, welke jk, om zoo te fpreeken, drup<br />

bij drup fmaakte, zoo ras ik tot mijne koele<br />

eenzame cel was wedergekeerd. Wat zeg ik, die<br />

cel, had hare treurige eenzaamheid verloren. De<br />

verveeling was op derzelver muren niet meer te<br />

lezen, deeze, alhoewel behangen met godgeleerde<br />

Hellingen, fcheenen mij toe befchildert te zijn met<br />

den gloed mijner liefde.<br />

Ik had eenige harcr wenken ten mijnen voordeele<br />

uitgelegt, en verlangde des niet meer dan 't geluk<br />

te mogen hebben van met haar te fpreken; de<br />

gelegenheid daar toe had ik dikwijls gezogt, zonder<br />

echter mijn vermetel ontwerp ter uitvoer te dur­<br />

ven brengen. Mijn ftem begaf mij, en mijne kniën<br />

knikten eensklaps onder mij. Ik vreesde hare deugd<br />

te „zullen hoonen, welker goddelijke kracht zoo<br />

liemelsch op haar gelaat was uitgedrukt. Mijne<br />

hartstocht nam eenen zonderlingen- omweg. Ik<br />

verbeeldde mij haar niet te moeten toefpreken, dan<br />

om van haar te vernemen, welke gevoelens haar<br />

weêrhielden de kniën te buigen voor den katholijken<br />

altaar, en waarom zij zich verzette tegen eenen<br />

godsdienst, die zoo veel ouder en uitgebreider was ?<br />

Zij wierd geboren om gelukkig te zijn, zeide ik<br />

bij mij zeiven, ik wil dat zij het zij, en dat zij<br />

leve, verzekert van haar eeuwig, zoo wel als van<br />

haar tijdelijk welwezen.<br />

VIER


LUTIIER'S MEISJE, XXIV. HOOFDST. 117<br />

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

j^\_angedreven door een zoo edel belang, daar<br />

niets aardsch bij plaats had, door een belang voor<br />

't welk men openlijk kon uitkomen, aarzelde ik niet<br />

langer haar aantefprekcn. Ik ontmoette<br />

den avond, zij had eene goede vriendin ©e<br />

weegs naar huis verzelt, en trad eene -kleine deur<br />

in van een hof, die achter eene wooning was.<br />

De plaats was eenzaam, en dewijl de avond aan<br />

't vallen was, begunftigdc zulks mijn voornemen;<br />

zij ftond op 't punt van de deur te fluiten, cn<br />

Wierp op mij een blik, waarmele zij gewoon was<br />

mij te bejegenen; een vlugge blik doch die geene<br />

verontwaardiging te kennen gaf, ik drong daar op<br />

eensklaps tegen de deur aan, en hield haar met<br />

eene fterke doch bevende hand tegen. Aanbiddelijke<br />

fchoone, zeide ik haar met vervoering en met traa-<br />

nen in de oogen, vrees niets, ik ben gereed om<br />

mijn leven voor uw geluk opteofreren, 't welk mij<br />

honderdmalen meer waard is dan het mijne: is<br />

het mogelijk u te zien, zonder te verlangen om met<br />

u te fpreeken ? Een woord, een enkel woord uit<br />

uwen mond en ik zal de gelukkigfte der menfchen<br />

zijn, daar het u nimmer kan berouwen het zelv»<br />

H 3 ge-


ït§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

gefprokcn te hebben. . . Zeg, wilt gij mij aanhoo-<br />

ren ?."... Ik heb duizend dingen aan u te zeggen,<br />

allen even gewigtig voor uwe en voor mijne rust.<br />

Naauwlijks had ik zoo veel gezegt, of zij, onder<br />

voorwendzel van eenig gerucht te hooren, ontfnapte<br />

mij moedig, doch tevens met eene ontroering,<br />

welke mij te kennen gaf dat haar hart niet kalmer<br />

was dan het mijne.<br />

Ik had noch kracht, noch zelfs de gedagten ge­<br />

had om haar terug te houden; ik had alle mijne<br />

kloekheid verfpilt met deze weinige woorden. Ik<br />

zag door de fpleten van de deur haar den thuin<br />

fchielijk overlopen, maar op de voorplaats geko­<br />

men een langzamer gang aannemen alvorens in huis<br />

te treden. Zij zag toen nog eens om, als of zij<br />

vreesde of wenschte mij andermaal te zien. Zij<br />

bragt een zakdoek aan hare oogen , en gaf een<br />

Wenk, welke ik niet verftond, vervolgens liep zij<br />

een trap op, en ik verloor haar uit het gezicht. Ik<br />

bleef een wijl tijds onbewcegliik, tusfehen het ver­<br />

inaak en dc droefheid , aan de deur als gehecht,<br />

en had moeite om tot mij zeiven te komen. Einde­<br />

lijk een weinig bedarende , befpeurde ik dat zij<br />

den fleutel van buiten in 't flot had laten fteken.<br />

ïk bekeek dien fleutel met een heimelijk verlangen,<br />

om mij van 't geluk te bedienen, 't welke dezelve<br />

mij aanbood. Mijne eerfte gedagten waren, mij in<br />

den een' of anderen hoek van den hof te verbergen<br />

en aldaar op haar tc wagten; maar een veel fter-<br />

kcr


LUTHER'S MEISJE, XXIV. IIOOFDST. 119<br />

fcer en redelijker bedenking beval mij integendeel dc<br />

deur behoorlijk te fluiten en heentcgaan. Zelfs had<br />

ik de de oplettende voorzorg om den fleutel over<br />

de muur te werpen, ten einde het mogt fchiihe»<br />

als of zij dezelvea uit haren zak had laten vallen,<br />

en haar dus het leedwezen te hefbaren van zich<br />

een oogenblik met mij ingelaten te hebben , of lie­<br />

ver , ik deed dit alles zonder eenig overleg; want<br />

ik was geheel niet in daat om eenige bedenking te<br />

maken.<br />

Met langzame treden kwam ik aan mijn kollegie<br />

terug. Ik begaf mij dien nacht niet ter ruste. Ik<br />

bleef mijn cel op en nederwandeleu, en met onge­<br />

duld op den dagenraad wagten; ik zou den loop<br />

der zonne hebben willèn verhaasten, en haar weder<br />

naar haren ondergang doen fpoeden ; mij dagt zij<br />

fcheen onbeweeglijk in haren vo rtgang , en haren<br />

Weg niet te willen afloopeu; 't was fomer, in ;:<br />

langde der dagen: alles, tot zelfs het jaargetijde,<br />

verzette zich tegen het voornaamde en vurigfte<br />

mijner wenfehen.<br />

Ik ging een uur vroeger uit dan nodig was, en<br />

verwijderde mij niet van de belommerde laan, in<br />

welke deze gelukkige kleere deur was. Ik wagtte<br />

op fuzanna, en elk vrouwlijk gewaad, het welk<br />

ik op een affland befpeurde , fcheen mij toe de<br />

kleur te hebben van het hare; maar als de ge­<br />

daante nader bij kwam, was het fuzanna niet<br />

meer: en als dan was .alles ccn monfter in mijne<br />

H 4 oogen;


i^o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

oogen; want mijn te hevig en blakend ongedult<br />

verleelijkte alle vronwspeifonen die mij voorbij gin­<br />

gen.<br />

c<br />

VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. *<br />

Otizanna had (zoo als zij mij naderhand zeide)<br />

een hupsen karakter in mij opgemerkt.<br />

Dat ik de deur gefloten had, won mij haar gan­<br />

fche vertrouwen. Naauwlijks had zij de vriendin,<br />

die baar dagelijks kwam bezoeken, weder, als<br />

'savonds te voren, een end wegs naar huis ver-<br />

zclt, of ik haastte mij haar op zijde te treden, zelfs<br />

maakte ik eerder dan zij aan dezelfde klcene deur<br />

te zijn, en mij tusfchen dezelve en haar ftcllende,<br />

bezwoer ik haar mij aantehooren. Na een kort<br />

flilzwijgen en een kleenen zelfs-firijd, zeide zij tot<br />

mij: zoo gij wel denkt, wil ik wel naar u hoo-<br />

ren. Zinds langen heb ik meenen te befpeuren dat<br />

gij mij iets zeggen wilde; ik aarzel nogthans om<br />

met u te fpreken , en misfchien behoorde ik u<br />

niet tc fpraak te ftaan; maar ik wil eindelijk weten<br />

of ik langer uw naloopen moet dulden; tree/der­<br />

halven binnen, mogelijk bega ik een misffap met u ;<br />

aantehooren, doch dat zoo zijnde, zal het even­<br />

wel


LUTIIER'S MEISJE, XXV. HOOPDST. 121<br />

Wel de laatfte zijn, en in 't vervolg zal ik mij dan<br />

wel weten te wagten.<br />

Ik wist niet wat ik haar zoude antwoorden, want<br />

ik was ten uitterften ontftcld, verrukt, en buiten<br />

mijzelven. 't Was voor de eerfte maal dat ik een<br />

taal tegen mij hoorde voeren, naar welke ik zoo<br />

lang verlangt had. Haare lieflijke ftem trof mijne<br />

ziel zodanig, dat de tranen mij uit de oogen ge­<br />

perst wierden. Zij fprak het fransch met eenen<br />

tongval gelijk ik het hoogduitsch deed, en deze<br />

vreemde uitfpraak had iets in zich dat veel bekoor­<br />

lijkheid gaf aan hare ongekunftelde woorden.<br />

Wij bevonden ons onder een groen prieel; de<br />

deur ftond aan: ik drong bij haar aan zich neder-<br />

tezetten op een bank, welke digt bij ons was ; in<br />

mijne eerfte aandoening wierp ik mij, in weêrwil<br />

van haren tegenftand, aan hare voeten, ik hield<br />

hare eene hand fterk tegen mijn borst gedrukt.<br />

Al te beminnelijke fuzanna, zeide ik, zonder te<br />

weten of ik aan hare voeten lag, dan of ik voor<br />

haar ftond; die hemel, die boven onze hoofden<br />

praalt, kent de oprechtheid mijner wenfehen, hij<br />

weet dat ik enkel haak naar het geluk van u te<br />

behagen, ik bid u aan, en wel zonder eenige an­<br />

dere hoop. Indien ik beftaan durf uwe knieën te<br />

omarmen gefchied zulks niet om iets voor mij, maar<br />

om iets voor u zelve van u aftefmeeken. Ik fpreek<br />

tot u in den naam eens gods, die, hoe goeder­<br />

tieren ook, » nogthans onverbiddelijk is in zijne be-<br />

H 5 Aai-


I2a GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

fluiten, o Waarde fuzanna! hij bemind u om<br />

dat gij deugdzaam zijt; maar hij zou u veroordee-<br />

len in weerwil van hem zeiven, indien gij langer<br />

bleef voortleven in den godsdienst uwer ouderen.<br />

Die, welken ik belij, is de eenigfte welke zijne<br />

goedkeuring heeft, dit zegt de ganfche wereld. Luister<br />

naar mij; waarom zijt gij afkecrig van mijnen<br />

godsdienst? Gij moet denken als ik, waarde fu­<br />

zanna! ik bemin u boven mij zeiven, oordeel<br />

welke fmert mij het'hart verfcheurt, en welke<br />

fchrik mij bevangt. Ach! laat u verbidden door<br />

de tranen diens ongelukkigcn die voor u beeft! 'er<br />

is geen paradijs meer voor hem , indien gij ter<br />

helle moet gaan. Ik zou twijvelen konnen, zoo ik<br />

mij gerust konde ftellen wegens het gevaar, 't-welk<br />

gij loopt in een zaak van zoo veel aanbelang, het<br />

belang van uw eeuwig lot. Vergun mij dat ik u<br />

onderrigte : zeg fiechts , ik geloof, en gij zult<br />

gelooven; begeef u naar mijne kerk, in ftede van<br />

naar de uwe te gaan. Gij bezit alle deugden, ééne<br />

eenige ontbreekt u, die van cafholijk te zijn. . . .<br />

Ach! mijn heer, zeide zij mij met drift, laten<br />

wij in 't geheel niet fpreeken van die dingen. Nooit<br />

heb ik iemand gehaat; maar ik zou mij niet kun­<br />

nen weêrhouden met verontwaardiging den genen te<br />

befchouwen, die drijven wilde , dat die tedere<br />

moeder, die ik onlangs verlooren heb, en om wier<br />

gemis ik dagelijks zucht en treur, zich niet zoude<br />

bevinden in den fchoot diens barmhartigen vaders,<br />

' diè


LUTIIER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. i i i<br />

die haar fehiep; haar levensgedrag was zoo voor­<br />

beeldig dat ik vreezc haar niet genoeg daarin te<br />

volgen. Indien ik het geluk had een leven te leiden<br />

als zij deed, waartoe zou ik dan eenen anderen<br />

godsdienst nodig hebben dan den haren. Zij heeft mij<br />

geleerd de goede werken te betrachten welke zij<br />

zelve bcöeffende. Ik moet bij den godsdienst mijner<br />

ouderen blijven, dezelve beveelt niets dan 't goede.<br />

En waarom toch zou ik dien verwisfelcn tegens<br />

eenen anderen, diè mij niets meer kan keren? Ik<br />

zie met eerbied alle uwe plechtigheden aan, zij<br />

ftigten mij om dat ze ter ecrc'van god (trekken,<br />

maar zij hebben het recht niet om mijn geloof dienst­<br />

baar tc maken. Meer dan eens heb ik mijne ooren<br />

hooren brommen van den vlockban door uwe priesters<br />

tegens mijnen godsdienst uhgefproken; doch dezelve<br />

wierd 'er mij tc waardiger om, en zou mij voor<br />

den uwen doen gruwen, indien ik deszelfs volgers<br />

niet befchouwde als menfchen, die eerder medelijden<br />

dan haat verdienen. Men zou uit de wijze, op<br />

welke zij ons willen bekeeren, moeten opmaken<br />

dat onze zielen hun aanbetrouwt waren. Neen,<br />

mijn beer, ontrust u geenzins over mijn lot, blijf<br />

met oprechtheid bij uw geloof, het mijne is mijne<br />

zaak. God befchouwt ons allen met het zelfde<br />

oog, en maakt geen onderfcheid tusfehen zijne<br />

kinderen, die hem als hun aller vader aanbidden.'<br />

Mij fchenkt zijn zegen niet afzonderlijk aan een<br />

enkel, volk, maar aan 't heel-al. Hij is goed, en<br />

wij


124 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

wij kunnen alleen behagen door onze pogingen ora<br />

hem in zijne goedheid natevolgen. Alle de genen,<br />

die zuivere handen opheffen tot zijnen troon, hebben<br />

recht op zijne barmhartigheden. Toen mijne moe­<br />

der voor de laatfte keer hare doffe oogen ten he­<br />

mel floeg, en mij tevens Merk aan baren boezem<br />

drukte, boezemde zij mij, in die treurige oogenbjik-<br />

ken, een zoo vast vertrouwen in, dat zulks nimmer<br />

uit mijn hart zal gaan. 't Is in 't verblijf waar<br />

god haar geplaatst heeft, dat ik haar ten eenigen<br />

tijde hoop weder te vinden.<br />

Ik moet bekennen dat toen ik haar dus had hoo-<br />

ren fpreeken, ik naauwlijks wist wat haar te ant­<br />

woorden, fchoon ik te voren verfcheiden Hellingen<br />

met lof verdedigd had; maar nu was ik geheel<br />

verbijsterd, en wist niets behoorlijks tegen haar<br />

intebrengen. Ik wenschte nogthans geerne een ge-<br />

Iprek aantehouden dat mij zoo aangenaam was, en<br />

't gene ik zoo zeer vreesde te zullen zien afbre­<br />

ken. Evenwel op denzelfden toon niet langer dur­<br />

vende voortgaan, zeide ik haar, nog niet verre<br />

genoeg in (de godgeleerdheid gevorderd te zijn om<br />

haar te overreden, maar dat het gene ik wist, ik<br />

geleerd had van een jefuit, die in die zaken door­<br />

kundig was, en derhalven meer ervaren dan ik.<br />

Ik zoude, voegde ik 'er bij, op dit oogenblik zijne<br />

onverzettelijkheid moeten bezitten om uwe gevoelens<br />

te beftrijden. . . . misfchien wel zou hij zelf min­<br />

der geftreng zijn, zoo hij u zage. ... Ik wil<br />

met


LUTHER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. 125<br />

met niemand redentwisten , hernam zij , alle ge-<br />

fprekken over dergelijke ftolTen kunnen geen enkelen<br />

daauwdruppel beletten nedertevallen; het zijn enkel<br />

redeneeringen van menfchen , die met andere [men­<br />

fchen verfchil voeren; terwijl intusfehen de zon zoo<br />

wel den Indiaan als den Straatsburger befchijnt. Een<br />

ander licht aan 't menfchelijk hart gefchonken, en niet<br />

minder verfpreid, bcftraalt de eene pool zoo wel als<br />

de andere; de liefdadigheid is de eerfte deugd door dat<br />

goddelijk en bovennatuurlijk licht aangewezen. Laten<br />

wij dus den vrede beminnen, en ons nimmer ophou­<br />

den met die eeuwigdurende en ijdele navorfchingen.<br />

Ik ben eene christen, om dat de zedekunde van je-<br />

zus zuiver, zachtmoedig en verheven is, en wanneer<br />

ik mijne ziel verhef tot den fchepper, gevoel ik<br />

eene inwendige vreugd mijn gemoed vervullen en<br />

vergenoegen.<br />

Op deze zoo ongckunftelde taal kon ik mij niet<br />

weerhouden eene harer handen te kusfehen; doch<br />

met eene bczadigtheid, welke niet anders te kennen<br />

gaf dan eene eerbiedige liefde. Suzanna, riep ik,<br />

wat zijt gjj gelukkig! hoe geerne zoude ik even<br />

gerust zijn als gij; dan, mijn lot verfchilt veel van<br />

het uwe! Ik fta gereed om het kleed des doods<br />

aantenemen, om geloften te doen, die mij van u<br />

gaan afzonderen, om alle de gevoelens van mijn<br />

hart te bedwingen en te verfinooren. Ik ben zeven­<br />

tien jaren oud, en ik fta op 't punt om de we­<br />

reld te verzaken! men wil dit van mij, men<br />

fchü-


126 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

fchildert haar aan mij af als een verblijf 't welk<br />

men ontvluchten moet. Gij nogthans leeft in de­<br />

zelve, en ik zou die opoffering gereedelijk doen<br />

zoo ik u niet gezien hadde; maar van dit oogen-<br />

blik af is 't mij niet meer mogelijk mijnen ramp­<br />

zaligen loop te vervolgen: ik weet niet of ik moet<br />

voortgaan, dan terug wijken; ik ben als een ver­<br />

nietigd mensch, mijne ziel is geheel de uwe. Ja,<br />

bij u ken ik al het bekoorlijke van 't aanwezen, en<br />

evenwel moet ik mij van u af begeven, ver buiten<br />

uw gezicht leven, dat alleen al mijn geluk aan­<br />

brengt. Neen, 't geluk zal nimmer mijn deel zijn!<br />

ik ben beftemt om van mijne verzuchtingen te le­<br />

ven. ... o fuzanna, hoe rampzalig is mijn<br />

lot!<br />

Ik weende en mijn hangend hoofd zeeg alleogs-<br />

kens op haare knien neder, ik voelde dezelven ril­<br />

len. Een zucht ontfehoot haar hart, zij wilde een<br />

traan voor mij verbergen en zich van mij afwenden ,<br />

maar zij bezat een te medelijdend hart om mij te<br />

ontvluchten: ik wederhield haar: mijne armen ftren-<br />

gelden zich om haar bekoorlijk lichaam en het zelve<br />

drukkende, voelde ik dat ik dc gelukzaligheid zelve<br />

omhelsde. Mijne vervoering was kuisch en des te<br />

levendiger te verrukkelijker, 't Was geen ftcrveling*<br />

die ik vast hield, 't was een engelachtige zelfftan-<br />

dighcid. En ik mede, zeide zij met eene vertederde<br />

Hem, ik mede ben ongelukkig , en uwe fmert ont­<br />

rukt mij eene bekentenis , welke mij zwaar valt ,<br />

doch


LUTHER'S MEISJE, XXV. HOOFDST. 127<br />

docfi die ik vergeefsch zou zoeken te fmoorea; daar<br />

gij met zoo veel vertrouwen tegen mij fprcckt, kau<br />

ik niet nalaten even vertrouwlijk met u te handelen.<br />

Ik heb geene moeder meer, en ik ben eerder de fla-<br />

vin dan de dochter van eenen vader, die noch veel<br />

geftrenger, nog veel onverzettelijker is dan de pries­<br />

ter, van wien gij zoo even fprak. Ik heb alle pogin­<br />

gen aangewend om zijn hart te lenigen, hij blijft<br />

onvatbaar voor de liefde, welke ik hem toedraage,<br />

hij verwerpt mijne tederheid en meend dat ik hem<br />

'er mede zoeke te verllrikken. Ik heb mijn best ge­<br />

daan om zijne genegenheid te winnen; maar hij heeft<br />

zijn karakter niet kunnen veranderen. Nooit heeft<br />

hij mij toegcfproken dan op den toon eens vergram­<br />

den meesters; ten uitterften - gefield op zijne rech­<br />

ten, welke hij genadig meent gefchonden te worden.<br />

Mijne moeder was mijne eenigfle vriendin; zij leed<br />

van zijne gcflrenghcid niet minder dan ik; zij was<br />

mijn heul en troost; maar zij is niet meer, en ik<br />

blijve alleen over in 't midden der wereld; en ten<br />

overmate van onheil, wil mijn vader, die niemand<br />

acht dan die hem gelijken, mij dwingen eenen man<br />

tot echtgenoot te nemen , die dezelfde geestgelfeld-<br />

hcid bezit als hij, een heftig, oploopcnd karakter,<br />

"in een woord, een man, dien ik nimmer zou kun­<br />

nen beminnen! . . . Ik moet evenwel gehoorzamen,<br />

en terwijl gij u zult verkwijnen in een dof kloos­<br />

ter, zal ik nog treuriger leven leiden dan gij; ik<br />

zal van leed en droefheid nerven aan de zijde van<br />

hem


ia? GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hem die mij word toegefchikt. . . . Het vaderlijk<br />

gezach wil het, ik mag hetzelve niet trotféren, ook<br />

heb ik 'er de kracht niet toe. . . . Zie daar mijn<br />

lot, en hoe affcbuwelijk het ook zij, moet ik 'er<br />

mij aan onderwerpen. God, die mijne gehoorzaamheid<br />

ziet, zal 'er mij in fterken : 't is uwe zaak mij te<br />

vermijden, en daar gij mij bemind, moet ik voord-<br />

aan bij uwe ontmoeting de oogen nederflaan en verge­<br />

ten dat ik u ooit te voren zag. Ik wil nogthans en<br />

zonder te blozen u wel'bekennen, dat indien gee­<br />

ne verhinderende en tegenftrijdige banden ons verre<br />

van den anderen gekluisterd hielden; indien uw ge­<br />

waad u de vrijheid niet benam van mij te zien,<br />

en mij die van met u te fpreeken; indien het huis<br />

waar in gij woond en de grondbeginzels, welke<br />

gij 'er volgt, ons niet geheel en al ketenden. . . .<br />

Maar het is zoo; wat baat het ons ons zeiven tc<br />

kwellen ? . . . Vaarwel, laten wij vermijden elkaii-<br />

deren wedertezien!<br />

Is dat uwen wil, riep ik uit, in eene hevige<br />

vervoering van fmert , van ongenoegen en van te­<br />

derheid? verbandt gij me dus voor altoos uit uwe<br />

tegenwoordigheid ? fpreek , wreede ? . . . — Ja,<br />

zeide zij met eene verzwakte en bevende ftem, ja,<br />

om uwe rust en om de mijne. . . . Ik gaf een<br />

gil als iemand wiens hart van één fcheurt. Zij<br />

drukte mij de hand, als \yilde zij mij troosten,<br />

en liep weg. . . . Mijne fmeekingen konden haar<br />

niet te rug houden, te vergeefsch vloog mijn hart<br />

haar


LUTHER'S MEISJE, XXVI. HOOFDST. 129'<br />

haar na: zij" verdubbelde hare fchreeden naar huis*<br />

en haar fpoed geleek naar een vlucht. Eerbied,<br />

vrees en eene innerlijke ontroering beletten mij haaf<br />

te volgen: mijn treurig oog keek haar na, en toen<br />

zij buiten mijn gezicht was, fcheen mij dit tooneel,<br />

't welk mij zoo fterk had aangedaan, eenen waren<br />

droom toe : ik was als een mensch die ontwaakt<br />

en die op alle voorwerpen, welke hem omringen,<br />

een beneveld en verward oog flaat.<br />

ZES E N TWINTIGTS TÉ HOOFDSTUK.-<br />

Ik keerde tot mijnent te rug met een bedrukt en<br />

troostloos hart, rondom mij een onbekend ledig ge­<br />

waar wordende. In een duister toekomende befpeur-<br />

de ik nogthans eene flaauwe vonk van hoop en van<br />

geluk; ik bad haar nog meer aan" dan ooit en ik<br />

fmaakte het zoet vermaak van mij niet te hebben<br />

bedroogen in haar karakter; eene buitengemeene<br />

fijmpatie had het mij geopenbaard. Hare ftem<br />

fcheen mij nogmaal toetefpreeken, en hare onzicht­<br />

bare bekooring-omving mij. 't Is de wijsheid zelve,<br />

zeide ik, die mij daar mijne plicht heeft voorgefchre-<br />

ven; zij heeft mij maar al te duidelijk de onover­<br />

komelijke hinderpaal doen zien, welke tusfchcn ons<br />

1


i$o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

is; alles fcheirl ons vans eikanderen af, en hoe<br />

zou ik op haar durven hoopen ? Zoo het geringde<br />

gefprek tusfchen haar en mij, Hechts eens bekend<br />

raakte in de ffad, wat zou men 'er niet van ver­<br />

tellen en welk eene ergernis zoude het niet baren?<br />

zij heeft mij bevolen haar niet weder te zien.'.,<br />

wreed bevel, en nogtharis noodzaaklijk . . . zij be­<br />

geert het, zij vorderd het! haar niet te gehoorza­<br />

men, zou ontrouw zijn aan de liefde.<br />

Deze bedenkingen, welke mij geftadig bijbleven,<br />

bragten mij, overeenkomftig mijn karakter, en mij­<br />

ne liefde, tot eene naare droefgeestigheid. Ik bragt<br />

mij in 't hoofd , dat het ongeluk, het welk mij<br />

altoos vervolgt had, mij ook fuzanna wilde ont­<br />

rukken en dat zij nimmer voor mij iets zijn zoude<br />

Ik zag haar buigen voor haren vader en reeds in<br />

de armen van eenen ruwen echtgenoot. Ik bragt<br />

verfcheide dagen treurig en opgefloten door, mijn<br />

verdriet vermeerderende zoo veel ik kon. Ik be­<br />

nam zelfs mij 't vermaak eenen kleenen hof te<br />

befchouwen , op welken mijn vengfter een uitzicht<br />

had, om dat het die niet was , waar ik met f u-<br />

zanna had gefproken. Ik begaf mij niet te ruste<br />

dan met eene verwilderde verbeelding, welke mij<br />

te rug bragt naar de plaats, daar ik hare lieve<br />

handen gedrukt had. Zomtijds wilde ik eene aflei­<br />

ding maken door mij tc dompelen in die wijdlufti-<br />

ge werken der doornachtige godgeleerdheid , tot<br />

welke men de trotsheid mijner eigenliefde aanprik­<br />

kel-


LUTHER'S MEISJE, XXVI, HOOFDST. 131<br />

kclde; dit was als eene wanhoop , welke mij Wierp<br />

in de woeste zee van fluitredenen , in plaatze vait<br />

mij nederteploffen in eenen afgrond , en in beida<br />

zag ik mij als verzwolgen.<br />

Op den agtften dag ging ik uit, voerende mijrté<br />

diepe droefgeestigheid naar de eenzaamfte plaatzen,<br />

onbeflist of ik gehoorzamen zou aan fuzanna ,<br />

dan of ik tegen hare beveelen zou handelen; dan<br />

eens dezelven eerbiedigende, en dan weder dezclven<br />

geheel en al willende trotfeeren. Somtijds voorne­<br />

mende mijn' eerbied en liefde aan haar te betoonen<br />

door te voldoen aan hare laatfte begeerte, maar"<br />

kort daar na haar befchuldigende zulk een ftreng<br />

vonnis tegen mij uitgefproken te hebben. In deze<br />

onzekerheid dobberde mijn hart, de weinige onder­<br />

vinding , welke ik van de hartstochten had, verblind­<br />

de mij omtrent haar en omtrent mij zei ven. Ik<br />

bragt eene ganfche maand door met het verfpülen<br />

van eenen kostelijken tijd, buitcnfpoorig door lief­<br />

de, en befluiteloos wegens het gene mij te doen<br />

ftond.<br />

Op zekeren dag dat ik mij in mijne gedagten als<br />

verloor, en als verftrooid daar henen ging, kwam<br />

mij een jood op zijde , die mij eenige kleenc boekjens<br />

aanbood, welke hij zorgvnldiglijk verborgen had onder<br />

eenen ruimen en morsfigen mantel; door nieuwsgie­<br />

righeid gedreeven kogt ik 'et hem vier af. Het pa­<br />

pier was flecht, de druk affchuwelijk, alles Was 1<br />

nagedrukt werk, De weinige regels, Weike ik tiis-<br />

1 3 fèbgfl


133 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

fchen de onopgefneden binden lezen kon, maakten<br />

die kleene werkjes fmnkelijker voor mij dan de dikke<br />

boeken, welke men mij had doen doorlezen. De<br />

naam van voltaire, dien ik dikwijls had hooren<br />

noemen, altoos met bijvoeging van eenige fcheldnaa-<br />

nien, fpoorde mij aan te onderzoeken , wat die<br />

fchrijver betekende, en welke toch eindelijk de ver-<br />

fchrikkelijke en gruwelijke grondbeginzels waren,<br />

welke doorgaans , volgens 't voorgeven van mijnen<br />

doop-vader , zoo menigvuldig in zijne werken te<br />

vinden waren. Zijn naam ftond duidelijk in groote<br />

letters op het tijtelblad van een werkje, 't welk tot<br />

tijtel voerde de Henriade. Ik had wel hooren fpree--<br />

ken van eenen hendrik 4, als van een' koning<br />

die vermoord was geworden door eenen r'availïac<br />

Zie daar ten naasten bij alles wat ik van hem wist*<br />

Ik ging een afgezonderd hoekje opzoeken, daar ik<br />

mij onder een boom ter nederzettede, haalde een<br />

mesje voor den dag en.fneed, al voortlezende, het<br />

eene blad na 't anderen open.-<br />

ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

X^/fc mij had zien lezen , zou mij vergeleken<br />

hebben bij iemand, die van dorst verfmagtende *<br />

eiu-


LuTHER'S MEISJE, XXVII. HOOFDST. 133<br />

eindelijk zich verkwikt aan den kant eener zuivere<br />

bron. Welke eene nieuwe taal wanneer men mo-<br />

lina, escobar, fanchez en andere dergelijke god­<br />

geleerden heeft afgelezen ! welk een Bijl , welke<br />

klaarheid van uitdrukkingen! Ik vorderde al fchielijk<br />

tot aan den St. ybarthels-moord en mijne haaircn<br />

rezen te bergen. Ik zou hartelijk verkozen hebben<br />

coligni te zijn, bebloed, afgemaakt, met voeten<br />

getreden, liever dan karei 9, de bewerker van- dien<br />

ijslijken moord. Ik meende in 't eerst dat de fchrij-<br />

ver alle de omftandigheden had verzonnen om zoo<br />

veel meer belang te verwekken; maar, toen ik bij<br />

nader overweging bedagt dat men dergelijke gru­<br />

welen niet verdicht, ftond ik verbaast dat het wel-<br />

fprekend vernuft des dichters niet alle de blixems<br />

van eene diepe verontwaardiging • had uitgefchoten<br />

tegens eenen in allen opzichte zoo verfoeilijken aan-<br />

flag; ik befloot dien zang eenige vaarzen toetevoe.<br />

gen,, zoodanig was ik met afgrijzen vervult. Men<br />

kan oordeelen hoedanig dezelve geweest zij, dewijl<br />

ik op dat oogenblik een dichter wilde zijn na<br />

vo Itaire.<br />

Het tweede boekje, welk ik opende, was het<br />

trcuvfpel van Mahomed of de Dweeptrij. Het derde,<br />

de veel werelden van fontenelle, en het vierde,<br />

de natuur wet mede van voltaire. De jood had<br />

mij verzekert dat alle die werkjes bestig waren ea<br />

als peperkoek verkogt wierden.<br />

. 1 3 . hi


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Ik had te weinig tijd om alle die kleene ftukjes<br />

te doorbladeren; ik ftak ze des in mijn zak, des<br />

avonds floot ik ze zorgvuldig op in mijn koffertje,<br />

dezelven verbergende onder mijn linnen : in den<br />

oacht ontflak ik mijne lamp, welke ik zorgvuldig<br />

wist te plaatzen , en met gretigheid zette ik mij<br />

aan 't lezen. De vloeijende, aangename en gloeijen-<br />

de ftijl bragt mij van 't eene blad tot het andere,<br />

zonder dat ik zulks bemerkte. De klok floeg in<br />

de ftilte der duisternisfe, ik hoorde geen geritzel;<br />

mijn lamp had maar weinig olie en gaf fleclits een<br />

flauw licht , terwijl ik al gedurig bleef voortlezen.<br />

Ik gaf mij geen tijd de pit aantehalen, zulks zoude<br />

mij in mijn vermaak geftoort hebben. Hoe drom*<br />

gen alle die nieuwe denkbeelden in mijne hersfens!<br />

hoe gretig nam mijn verftand die aan» Schoon 't<br />

reeds laat in den nacht was, gevoelde ik mijn<br />

hoofd niets vermoeid, integendeel, het zelve fcheen<br />

door nieuwe ftralen verlicht te worden. Bij wijlen<br />

flopt ik de oogen en vergaderde mijne zinnen be-<br />

daardelijk in de ftilte: als gedwongen riep ik uit:<br />

m daar menfchen, die de-taal der rede fpreeken!<br />

men kan hen volgen en verftaan, en 't kost geene<br />

moeite^ het met hen eens te zijn. Het fchijnt dat<br />

zij mij alles klaar en duidelijk openleggen wat ik<br />

yerward gedagt en ondervonden heb en 't gene ik<br />

maar niet wist uittedrukken.<br />

Het boekje yan fontenelie ontwikkelde voor<br />

ÏBÏj op de klaarfie wijze het famenftel der wereld,<br />

Grog*


LUTIIER'S MEISJE, XXVÏÏ. HOOFDST. 135<br />

Croote dikke boeken hadden het heelal voor mij<br />

verkleent, door het zelve aan mij voortedraageu als<br />

een eenig punt. Dit kleene werkje gaf een ruimte<br />

aan mijne verbeelding en deed mij' een god bemer­<br />

ken, grooter en heerlijker dan ik mij ooit te voo.<br />

ren een denkbeeld van hem gevormd hul. Ik adem­<br />

de luchtiger, verrukt de grenzen van 't heelal ver r<br />

der uitgebreid tc zien, en beter voldaan over mijn<br />

verftand, 't welk zonder moeite die oneindige groot­<br />

heid bczeftc. liet ftelzel, dat de dvvaallterrcn door<br />

andere verftandige wezens bewoond worden, behaag­<br />

de mij zeer, dewijl ik daar door het getal mijner<br />

.broeders zag vermeerderen; de algemecne vader kwam<br />

mij voor aanbiddelijkcr, eerbiedwaardiger te zijn.<br />

Die menigte van verfcheidene werelden openbaarde<br />

jnj dc luisterrijke wijsheid van dien grootcn bouw­<br />

meester; ik zag geene enkele afgezonderde kloot<br />

meer, geen beperkt en onbeweeglijk middenpunt,<br />

ik zweefde in de ruimte met alle die dobberende<br />

werelden, welke door fchepzels mijns gplijk bewoond<br />

\v.rden, en reeds kwam het denkbeeld in mij op<br />

dat ik hen ten eenigen tijde zoude bezoeken.<br />

Ten langen laatstcn maakte dat boek een zoo die­<br />

pen indruk op mij, dat mijne wijze van denken daar­<br />

door bepaalt werd. Ik vond 'er die denkbeelden van<br />

orde, grootheid, onafmetclijke uitgebreidheid in we­<br />

der , welke mij het zien des Herren-hemels had inge-<br />

boezemt. Ik rees vrolijk op om de fterren te begroe­<br />

ten. Ik zeide haar, in die ftüle uuren, gedurende welke<br />

14 haar


ï3°~ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

haar luister voor ons het fchitterendst is, waarin<br />

de geest vrijer vlucht neemt op de vleugels van<br />

overpeinzing: en gij mede zijt zonnen, die dwaal.<br />

Herren omvoerdt! Ik voelde als toen mijn hart<br />

gloeijen van vreugde, om dat ik leven en bewe­<br />

ging zag, waar ik tot nog toe niet anders be­<br />

merkt had dan logge onbezielde klompen. Ik be­<br />

vond mij in een veel fchitterender kring, en ik<br />

verblijdde mij die ontzachgelijke verfameling van<br />

werelden te zien, die onbegrensde vertooning, zoo<br />

aangenaam voor mijne ziel, welke daardoor als<br />

vergroot wierd.<br />

Het dichtftuk over de natuur-wet kwam mij ins­<br />

gelijks voor als het voortbrengzel eenen wijzen waar­<br />

dig, o Wat zoude de aarde minder bloed verzwol­<br />

gen hebben, indien dergelijke grondbeginzels die<br />

van alle de wereld -beheerichers geweest waren.<br />

Eene zachtmoedige en zuivere zedenkunde wierd de<br />

grondflag van mijne nieuwe gevoelens ; met ver­<br />

achting dreef ik alle die lage en bekrompene denk­<br />

beelden uit, welke tot vervolging, tot onverdraag- "<br />

-zaamheid en tot woede leiden. Ik bleef de wreede<br />

ftelzels niet langer aankleven, welke zoo ftrijdig<br />

zijn met de liefde, waarmede ieder mensch voor<br />

deszelfs evenmensch behoorde bezielt te zijn. ft<br />

bekhouwde dien grilligen hoop van dwaze gevoelens,<br />

welke zoo lang de handen van zoo veele menfchen<br />

$ft£eftg had met flaal en vuur, enkel als droo-<br />

En bij 't herinneren van alle die fpitsvrudige,<br />

beu*


LUTHEVS MEISJE, XXVIII. HOOFDST. 137<br />

beuzelachtige en bloedige twisten, welke het kort-<br />

Mondige leven van zeer veele dwcepachtige ftervelin-<br />

gen ontrusten, herhaalde ik die fchoone vaarzen<br />

yan volt air e :<br />

Mij dunkt ik zie een aantal fnooden 3<br />

Gekerkert- in een aak'lig hol.<br />

Waar ze onderling zicli in hun lijden<br />

Vertroosten konden, razend-dol<br />

Eikanderen op 't wreedst beftrijden,<br />

Zelfs met de ketens hunner flraf.<br />

AGT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK,<br />

oegzame denkbeelden, overeenkomftig de waar­<br />

digheid van een denkend wezen, aangenomen heb­<br />

bende, bragt ik volt air e de verfchuldige fchat-<br />

ting van hulde en bewondering toe, als eene ver­<br />

goeding voor alle die ruwe fcheldnamen en fmade-<br />

tij'ke verwijtingen, waarmede men hem even kwis­<br />

tig als woedend bejegende. Ik maakte ongedwongen<br />

in 't binnenfte van mijn hart zijne lofreden, zoo­<br />

danig als dezelve federt niet gemaakt wierd. Ik<br />

kogt zijn afbeeldzel van denzelfden jood, en iede-<br />

ren avond, als ik ter ruste ging, zeide ik, goe­<br />

den avond, waardigen man, mijn leven lang zal ik<br />

yi beminnen! zoo ' gij immer door Straatsburg moogt<br />

I 5 rei-


ï3 s<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

reizen, 2 ai ; k u t c g e r n o c t ^ c n jg<br />

toevallig in 't land mogt komen, waar gij uwe<br />

woning gevestigt hebt, zal ik hulde aan u komen<br />

doen, en zoo ik u aan uw huis niet mogt aan­<br />

treffen , zal ik ten minften uwe deur begroeten.<br />

Dc lust bekroop mij op nieuw om mijne fuzan­<br />

na wedertezien, te raadplegen met haar, en haar<br />

de vorderingen te doen kennen, welke mijne rede<br />

gemaakt had. Mijn hart kon hare afwezcnhcid niet<br />

langer uitftaan. Ik had nieuwe denkbeelden aan<br />

haar medetedeelen, en in mijne jaren was het<br />

eene behoefte dezelve uitteflortcn in den boezem van<br />

't vertrouwen. Ik ging uit om haar te ontmoeten,<br />

maar trof haar niet [aan; ik wagtte op haar des<br />

anderen daags, maar te vergeefsch. Ik hield mij<br />

als op fchildwagt digt bij de kleene deur, welke<br />

Hechts eenmaal geopend wierd, en die thans geflo­<br />

ten mij 't vermaak benam van den tempel des ge-<br />

luks te zien. Wat al bekommeringen in die<br />

uren van opwagting! welke fmertelijke hartkrimpin-<br />

gen ! welke akelige vermoedens verbitterden mijn<br />

gemoed! Ik herinnerde mij alstoen dat haar affcheid<br />

iet treurigs had gehad, en dat zij, van mij af­<br />

gaande, een teken van wanhoop had laten blijken;<br />

ten minften verbeeldde ik mij zulks. Wat toch mag<br />

haar zijn wedervaren? zou haren barbaarfchen va­<br />

der den aanflag van zijn gezach volvoerd hebben?<br />

zou zij langer geen kracht genoeg hebben gehad om<br />

jdch te verzetten tegen zijnen onredelijken wil?<br />

De


LUTHER'S MEISJE, XXVIII. IIOOFDST. 139<br />

De avond viel, terwijl alle die bedenkingen<br />

-mijne ziel ontrusteden; de donker vermeerderde<br />

allengskens, en reeds wandelde ik in 't duister,<br />

waardoor het akelige van mijne mijmeringen ver­<br />

meerderde. Afgebeuld door een vruchteloos wagten,<br />

niet wetende wat te doen, ftampvoctte ik op den<br />

grond; eene onwillige beweging vervoerde mij;<br />

duizendmalen was ik de kleene deur voorbijgegaan;<br />

te önvrederi , afgemat van ongeduld , naderde ik<br />

dezelve nogmaah; ik leende 'er tegen om te rus­<br />

ten; door dezen aandrang geraakte eensklaps het<br />

flot los, de deur ging open; ik ftak ecu bevende<br />

hand vooruit, 'er was geen hinderpaal meer; de<br />

ingang van den bof was onbclemmert, bet ftond<br />

ilccbts aan mij den tuin intetreden. Voortgaande,<br />

o blijdfehap! 0 verrukking! vond ik de bank we­<br />

der, cp welke fuzanna had ncdergezeten; al<br />

het verdoofde vuur ontvlamde eensklaps in mijn<br />

hart. Geene befluiteloosheid, geen tweeftrijd meer.<br />

•Misleid door de zuiverheid mijner bedoelingen trad<br />

ik moedig eene. overdekte laan in. Ik vreesde dat<br />

mijne aanbiddelijke beminde eenig leed bejegend<br />

ware, en de liefde maakte mij ftout.<br />

Ik ging den tuin dwars door; ik naderde omzich­<br />

tig het huis, ik liep 'er om heen, ik luisterde<br />

met aandagt, ik trachtte het geluid harer ftem te<br />

onderfcheiden. Alles was dcod ftil, alles was in<br />

rust, alles fcheen in een diepen ilaap: ik, intus-<br />

fchen , ademde eene verflikkende lucht. Angst,<br />

on-


140 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ongedurigheid, fmert zelve vermengde zich met<br />

mijne verliefde vervoeringen. Duizendmalen veran­<br />

derde ik van plaats, ik befchouwde het huis van<br />

alle kanten, ik zogt naar deszelfs uitgangen. Het<br />

huis fcheen volmaakt gefloten en onbewoond; mijne<br />

hairen rezen te bergen van fchrik ; ik vreesde<br />

dat men fuzanna had weggevoerd, ik vreesde<br />

(waar zoekt de liefde haar verfchrikkingen niet al)<br />

dat zij ten grave was gedaalt. Alle de verbijste­<br />

ringen eener ontftelde verbeelding overvielen mij.<br />

Ik bemerkte niets anders dan de dwinglandij eens<br />

vaders; zelfs geloofde ik dat hij zich aan haar<br />

had vergreepen. De tijd verliep, de maan, die<br />

langzaam haar bijkans volle licht begon te verfprei-<br />

den, noopte mij naar de fchaduw der priëelen de<br />

• wijk te nemen.. De maan was niet fchoon meer<br />

in mijne oogen. Zij fpreidde te veel licht om mij<br />

.heen; 't fcheelde vveinig of ik fprak eenige ver-<br />

wenfehingen tegen haar uit: maar mij omvangen<br />

ziende van haar licht, begon ik aan mijne onge-<br />

meene onvoorzichtigheid te denken, ik begon te<br />

bezeffen dat ik de vrije fchuilplaats eens burgers<br />

fchond, dat ik mij zeiven misdadig maakte, dat<br />

het te laat was om weder binnen het kollegie te<br />

komen, dat het mij niet meer. vrij ftond eene en­<br />

kele ftraat doortegaan zonder aangehouden, en naar<br />

de hoofdwagt gebragt te worden. Minder bekom­<br />

merd voor het toekomende dan angftig over het<br />

tegenwoordige, zou ik niet zoo verlegen geweest<br />

zijn


L UT HER 's MEISJE, XXIX. HOOPDST. 141<br />

zijn om des anderen daags te antwoorden op de<br />

• vermoedens, welke mijn uitblijven mogt veroorzaakt<br />

hebben, dan ik verdriitig was van zoo nabij fu­<br />

zanna geweest te zijn, zonder haar te hebben<br />

kunnen toefpreeken. Zoo ik haar, zeide ik bij mij<br />

zeiven, nog maar aan haar vengfter had kunnen<br />

te zien krijgen, en haar bij 't ftille maanlicht een<br />

liefde-teken had kunnen toezenden! Indien ik fleclits<br />

van verre een knie voor haar had kunnen buigen,<br />

en in die houding hebben kunnen gisfen, welken<br />

indruk ik op haar hart maakte! maar neen, ik was<br />

alleen, en alles om mij heen was doof en ftom,<br />

terwijl ik, blakende van liefde, geerne aan alle voor­<br />

werpen ziel, leven en fpraak had willen geven.<br />

NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Ik was, bijna af van fmert, op een grasperk neder-<br />

gezegen,.en de half vochtige aarde drukkende vor­<br />

derde ik van dezelve een graf, indien de beminde<br />

van mijn hart niet meer aan mijne oogen mogt ver-<br />

fchijnen. Ik lag ten halven in eenen onrustigen,<br />

droefgeestigen en afmattenden flaap gedompelt, toen<br />

het gerucht van iemand, die tegen bladen fleepte<br />

en langzaam Voorttrad mij uit die foort van bezwij­<br />

ming


I4 2<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ming trok. Ik opende dc oogen, en zag door eeri<br />

hegge heen een jong mensch in 't wit gekleed, het<br />

hoofd hangende, op en neder wandelen, bij wij­<br />

len ftaan blijvende onder 't maken van eenige droef­<br />

geestige gebaarcn. Mij dagt ik hoorde haar een<br />

zucht lozen; mijn hart tusfchen twee aandoeningen<br />

verdeelt, jaagde 'er om van blijdfchap en droef­<br />

heid, het noemde fuzanna.,.. Ik herkende<br />

haar; zij zelve was het. o Verrukkelijk oogen-<br />

blik! onder begunftiging der fchaduwe had ik het<br />

vermaak haar op, zijde te komen, zonder van haar<br />

bemerkt te worden. Ik zag haar een gezicht be-<br />

fprocit met tranen ten hemel heffen ; zij liet een<br />

nieuwe zucht, welke mij door de ziel drong.<br />

Hecre, zeide zij, met eene aandoenlijke ftem , en<br />

met vuur, met uitgefixekte en fmeekendo handen, ver­<br />

waardig u aan een zwak fchepzel te kennen tc geven<br />

wat zij té doen hebbe! Ik bezit flechts één hart,<br />

in weerwil van mij zelve heeft het zich overgege­<br />

ven. Ik bemin eenen anderen dan hem, dien men<br />

mij ten echtgenoot wil opdringen. Zoude ik niet<br />

misdaadiger zijn indien ik gehoorzaamde ! o mijn<br />

god! moet ik voor uwe bedienaars gevoelens be-<br />

zweeren, tegen welken mijn ziel zich innerlijk ver­<br />

zet? moet ik de waarheid loochenen, cn de ver­<br />

langens misleiden van een man, die al zijn geluk<br />

en heil in mij fielt? moet ik aan de vaderlijke be­<br />

velen de krachtige ftem der liefde opofferen! En<br />

indien die beide temmen bcveelen, aan welke moet<br />

ik


LUTHERS's MEISJE, XXIX. HOOFDST. I43<br />

ik mij' onderwerpen? o mijn god! welke is de<br />

uwe? is het die van mijnen vader, of die van<br />

mijn hart?<br />

Haar hoofd zeeg neder op haren boezem, zij<br />

had geen kracht om meer te fpreken, en hare uit-<br />

geftrekte handen, famengevoegt, fcheenen eeniglijk<br />

eene poging te doen naar den hemel. Wat wierd<br />

'er van mij bij deze vertooning? onbeweeglijk, en<br />

niet verre van haar af, hield ik zelfs . mijn adem<br />

in; ik wilde in dit verfclirikkelijk oogenblik haar<br />

niet verrasfen, en fchijnen haar geheim ontdekt te<br />

hebben. Dan eens vestigde zij, zonder een enkel<br />

woord te fpreeken, hare oogen op den hemel, van<br />

waar zij een antwoord fcheen te wagten, dan eens<br />

zuchtte zij zachtkens, en fprak eenige afgebroken<br />

woorden. Eene naburige klok begon tc luiden, en<br />

eensklaps, als uit een droom ontwaakt, verhaastte<br />

fuzanna hare fchreden van onder het geboomte<br />

naar 't huis. Zij was reeds in 't volle licht der<br />

maane, ik kon niet nader bij haar komen, zonder<br />

mij aan haar tc vertoonen; maar ik ftond op 't<br />

punt om haar uit het oog te verliezen. Ik beraadde<br />

mij niet langer. Ik nam eenen kleenen omweg, met<br />

vlugger fchreeden dan die van een' hinde, en haar<br />

te gemoct tredende met een opgeheven hand, gaf<br />

ik haar, van verre, tijd om mij van haar te doen<br />

herkennen, ten einde eene plotzelinge verrasfing<br />

voortekomen. Op het eerfte gezicht deinsde zij een<br />

weinig terug. Suzan na, zeide ik tot haar, mij<br />

haas-


144 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

haastende om mijne flem aan haar te doen hooren f<br />

fuzanna, ik ben het, die niet zonder u kan le^<br />

ven ; vrees niets , bedaar, en gun mij tijd om<br />

mij bij u te verontfchuldigen.<br />

Alstoen vloog ik aan hare voeten, ik drukte hars<br />

handen met vertedering en eerbied. Zij zag mij<br />

daarop aan, bleef lang-verwonderd ftilftaan, zon­<br />

der een enkel woord te kunnen uitten; zij was<br />

bevangen door fchrik, alle hare leden beefden; «ik<br />

onderlteunde haar in mijne armen, en met behen­<br />

digheid haar weder in dc fchaduw brengende (eene<br />

voorzorg welke de liefde mij inboezemde) vervolgde<br />

ik aldus: hoe, gij beeft! mijne tegenwoordigheid<br />

ontftelt u? ach! leer mij beter kennen; ik eer­<br />

biedig u even zeer als ik u aanbidde; de wenfehen<br />

van mijne liefde zijn even zuiver als de kuischheid<br />

van uw hart. Ik verlang niets zoo zeer dan u te<br />

zien, dan u te hooren, dan met ü te fpreeken,<br />

en zie daar mij ten toppunt mijner begeertens. Te<br />

vergeefsch trachtte ik mij te weerhouden en u te<br />

ontvluchten; ik leefde, maar ftierf nog meer, en<br />

zonder te kunnen fterven, leed ik de fmerten des<br />

doods. De hemel, die mij boord, weet dat het<br />

geval en de nooddwang, mij ondanks mij zclven,<br />

iet vermetels hebben doen begaan. Ik heb mij<br />

blootgefteld den nacht aan deze plaats doortebren-<br />

gen; daarop zeide ik haar hoe het flot toevallig<br />

Was los geraakt, de deur eensklaps ópengefprongen<br />

en hoe eene overheerfchende magt het uur had<br />

doen


LUTHER'S MEISJE, XXIX. HOOFDST. 145<br />

doen verloopéu, in het welk ik meende mij naar<br />

kuis te begeeven.<br />

Na mij aangehoord te hebben met eene peinzende<br />

aandacht, rees zij van de plaats op daar ik haar<br />

had nedergezet, en een deftigen, veclbedtiidenden<br />

toon aannemende, fprak zij mij aan met eenen<br />

vriendelijken ernst, en met eene ftem gelijk aan<br />

die eener vorstinne; neen, nooit zag ik eene ede­<br />

ler, majestucufer, gebiedender, en tevens Bevallige*<br />

houding. Ik ga u mijne meening verklaren , mijn<br />

heer! zeide zij; hoor mij aan: wij zijn niet-meer in<br />

het tijdftip van beguicheliug; op morgen moet ik<br />

mij voor altoos verbinden, of het gezach eens<br />

vaders wederftreven. Gij bemind mij, om mij zulks<br />

te zeggen, vervolgt gij mij zelfs tot aan deze<br />

plaats, en nogthans verzet uw ftaat, uw gewaad,<br />

uwe woning zich tegen alle mve flappen. U mét<br />

• mij weg begevende, ftaat gij tc leven met menfchen,<br />

die uwe liefde zullen befchouwen als eene misdaad,<br />

daar gij te rampzaliger om zijn zult. Neen ,<br />

zaken welke zoo ftrijdig zijn en tegen malkaar<br />

aanloopen, kunnen niet te famen beftaan; eene ziel,<br />

die dobbert , en niet durft beflisfen , verdiend alle<br />

de onheilen, van welken zij zich het flachtoffê^<br />

maakt. Zij zeIve loopt de wroegingen, welke haar<br />

moeten verfcheuren, te gemoct. Indien gij geene<br />

fterkte van ziel genoeg bezit om u te bepalen,<br />

zal [ik u een voorbeeld geven dat u zal doen be­<br />

flisfen. Gij kendt uw hart, leg \m voor mij open<br />

K zoo


146<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zoo als het is; ik eisch zulks van u in den naam<br />

der waarheid; doe mij de openhartigfte belijdenis,<br />

maar geef mij tevens onbelemmert te kennen, welke<br />

uwe oogmerken zijn, en welk een plan van leven<br />

gij u voorftelt te volgen. Spreek, en daarna zal<br />

ik u antwoorden.<br />

DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Oordeel, waarde florimonde, hoe ftcrk ik<br />

was aangedaan. En wat toch kon de op fuzanna<br />

fmoorlijk verliefden minnaar zeggen, beloven , be­<br />

vestigen , uitdrukken , anders dan haar eene eeu­<br />

wige getrouwheid te zweerenl deze zwoer ik haar<br />

met alle de oprechtheid van eene zuivere en bla­<br />

kende ziel; ik vergat mijn kleed , mijn Haat,<br />

mijne flavernij; ik achtte mij vrij te zijn zoo haast<br />

liet mij geöorloft was haar te betuigen dat ik haar<br />

altoos zou beminnen; ik herhaalde eenen eed, welke<br />

niet meer in mijn vermogen was te verbreken.<br />

Waarom kan ik, zeide ik haar nogmaals, alles<br />

niet uitdrukken wat 'er in dit hart omgaat; onge-<br />

twijvelt zal hetzelve mijn leven lang voor u blijven<br />

kloppen. Beveel en befchik over mijn lot; ik be­<br />

hoor niet langer aan mijzelven, ik behoor niet lan­<br />

ger


LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 147<br />

ger aan 't altaar, ik ben geheel de uwe. Indien<br />

de wetten van mijnen godsdienst nog dezelfde waren<br />

als in de eerfte eeuwen der kerke, en dat het den<br />

opvolgcren der apostelen vrijftond op derzelvcr voor­<br />

beeld zich eene gade , eene echtgenote tc kiezen,<br />

nis dan zoude ik u mijn hand aanbieden, en dit<br />

kleed blijven behouden; maar daar 't niet mogelijk<br />

meer is de liefde te verecnigen met andere plich­<br />

ten, laat ik den priesterftand varen, en geef mij<br />

volkomen over aan fuzanna. Ja, zij alleen is<br />

het, die over het lot mijns levens kan feeflisfeïi.<br />

Zij zal mij welhaast in een ander gewaad zien. De<br />

geringfte , dc armoedigfte bediening verkieze ik<br />

boven de grootfche hoop op bisfchoppelijke Haven<br />

en mijters. Ik heb twee handen, met dezelve zal<br />

ik mij wel een beftaan weten te bezorgen, mijn<br />

moed zal doen zien hoedanig mijne liefde is. Ik<br />

heb geene andere rechten om uw hart tc bewegen<br />

dan die mijner liefde, dit weet ik; maar mijne<br />

liefde voor u is zoo groot, dat ik mijne mede­<br />

dingers tarte mij daarin te overtrcfi'en. Bij gebrek<br />

aan liefde geef ik mij aan uw medelijden over.<br />

Indien uw hart ten mijnen voordeele neigt, zal<br />

mij van dat oogenblik af niets van u kunnen af­<br />

rukken. Indien het ongeluk wille dat ik niet be­<br />

mind worde, dan zal ik de plaats nimmer weder<br />

betreden, waar ik het eenigfte voorwerp verloor<br />

dat mij het leven op eenige waarde deedt fchatten.<br />

Ik zal vluchten. . . ik zal gaan,. . . Neen, her-<br />

K a rtam


148 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

nam zij driftig, gij zult niet vluchten; neen, -ik:<br />

hoor de taal van uwe ziel, mijn hart heeft die<br />

nodig, en dat hart zal u antwoorden. Weet dan<br />

dat het u bemind, dat het al deszelfs vertrouwen<br />

in u fteld; wat zeg ik, dat het zich overgeeft aan<br />

zijnen verwinnaar, doch onder eene zekere voor­<br />

waarde, welke gij, gewis, niet zult verbreeken.<br />

Ik vorder van u eene volkome, eene volftrekte in­<br />

getogenheid , want ik zou geene achting langer<br />

voor u hebben, indien gij een oogenblik ophield<br />

eerlijk en braaf te zijn. o'Suzanna! riep ik uit,<br />

gij kundt dan nog een oogenblik twijfelen aan de<br />

zuiverheid mijner liefde. Bedenkt dat deze liefde<br />

vereenigt is aan de deugd, van welke gij hier op<br />

aarde het aanbiddelijk afbeeldzel zijt; het zou mij<br />

even onmogelijk wezen uwe eer te belagen of aan-<br />

teranden, als het mij onmogelijk zou zijn op uw<br />

kven toeteleggen; alhoewel ik nog jong ben, ben<br />

ik nogthans uwer waardig.<br />

Zij reikte mij de hand toe, en beurde mij we­<br />

der op; ik drukte dezelve met vervoering aan mijne<br />

borst, en God tot getuigen nemende, beloofden<br />

wij eikanderen in 't aanzien des hemels eene echte<br />

trouw. De hemel fcheen onze eeden aantenemen,<br />

zij waren vrij en oprecht, en liegen tot zijnen<br />

troon. De verrukkelijkfte zoetigheden, welke ooit<br />

de harten van twee ware gelieven overftroomden,<br />

daalden op ons neder, en ik, geheel vervoering,<br />

geheel geluk, zag in 't befchouwen van het eer­<br />

baar


LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 149<br />

baar en zacht gelaat van fuzanna geen fterveling<br />

meer in haar, ik dankte vuurig den meester dei-<br />

natuur het mecsterftuk van zijne almagt gefchapeii<br />

te hebben in den perfoori van mijne beminde.<br />

Na een weinig tot bedaren gekomen te zijn, werd<br />

'er tusfehen ons bcfloten , dat zij , onder eenige<br />

vüorwendzcls, haar huwelijk eenige dagen zou doen<br />

verfchuiven, dat zij zoo veel tijd mogelijk zou<br />

zoeken te winnen, terwijl ik van mijn kant alle<br />

middelen ter onzer vcrlosfmg zou in 't wcrkftellen.<br />

Zij zeide mij, dat daar ze mij haar hart en haar<br />

vertrouwen had gefchonken, zij zich geheel en al<br />

op mij verliet, dat zij de wreedfte dood liever zou<br />

willen ondergaan, dan haar hand aan een ander<br />

geven; dat ik van dat oogenblik af haar echtge­<br />

noot was, en dat zij van Honden aan mijne wet­<br />

ten zou erkennen en volgen.<br />

Ik wilde haar mijne gekogte boekjes medcdeclen,<br />

en haar dc henria.de, de veel werelden van fou­<br />

ten c 11 e , en cl e natuurwet, welk c ik geftadig bij<br />

mij droeg, te lezen geven. Mijn waarde jezen­<br />

nemours , zeide zij mij, met eene bijzondere<br />

bevalligheid, gij prijst mij die werkjes aan als uit­<br />

muntend gefchreven en wel gedagt; overdenk de-<br />

zelven wel, om vervolgens ie zien of gij u niet<br />

bedriegt, en of gij 'er altoos die zegepralende<br />

juistheid in zult vinden, welke de rede voldoet.<br />

Indien ze waarlijk zoo uitmuntende zijn, zal ik<br />

dezelve geerne uit uwen mond hooren, als dan<br />

K 3 zul-


*5° GESCHIEDE KIS VAN EEN<br />

zuilen derzelver ftelregcls en leeringen mij waarder<br />

en duidelijker worden. Tot hiertoe belfond al mijn<br />

lezen in het aandachtig aanhooren der gefprekken<br />

van dezen en genen. De menfchen zijn voor mij<br />

levende boeken; geene hunner woorden ontfnappen<br />

mij, zoo wel heb ik mij aangewend op alles te<br />

•letten wat zij zeggen, en door in ftilte de onder-<br />

fcheiden gevoelens te vergelijken, heb ik altoos<br />

.getracht de mijne te vestigen of te zuiveren; ik<br />

•maak mij zelve grondbeginzcls uit het geene mij<br />

best en 't redelijkst voorkomt. Deze wijze van<br />

lezen behaagt mij zeer, en naar mijn begrip kan<br />

men 'er meer uit leeren dan uit het lezen bij zich<br />

zelve , daar nooit vuur bij is, daar men noch<br />

de gebaren, noch het gelaat, noch de ware voor-<br />

dragt ziet en hoord van hem die fpreekt. Ik hou<br />

veel van dat alles, ten einde des te beter te oor­<br />

dcelen over de ziel van hem die denkt en doet<br />

denken. Vaarwel, beste vriend ! in onze verkee­<br />

ring zullen wij veel van eikanderen leeren, om dat<br />

wij onze denkbeelden niet voor eikanderen zullen<br />

verbergen , maar ter goeder trouw handelen , en<br />

wij ons niet zullen toeleggen malkanderen te ver-<br />

ftrikken, en ons van geestigheid bedienen in plaats<br />

van bezef en gevoel. Er zijn duizende dingen, die<br />

bij uitpluizing verliezen, en die men moet gevoe­<br />

len, cn zulke dingen kunnen niet te boek geftelt<br />

worden. -<br />

Toen


LUTHER'S MEISJE, XXX. HOOFDST. 151<br />

Toen wij moesten fcheiden viel dat oogenblik ons<br />

fmertelijk; ons nft'cheid was teder en aandoenlijk;<br />

de hoop van haar den volgenden avond weder te<br />

ontmoeten beurde mij op. 't Scheen mij echter toe<br />

dat wij malkanderen nimmer zouden wederzien.<br />

Hare bezorgde tederheid wees mij een plaats aan,<br />

waar ik het overige van den nacht kon verblijven.<br />

Zij had de goedheid mij één dier donkere prieeltjes<br />

aantewijzen , van weken 'er verfchciden in den<br />

tuin*waren. Daar plaatfte ze mij op een bank, en<br />

ik kreeg een houten ftoel tot hoofdfteun •-. , zij<br />

ontdeed zich van een halsdoek, welke zij mij tot<br />

een hoofdband gaf. Duizendmaalen kuschte ik den-<br />

zelven, mijn ganfche wezen fcheen 'er van door­<br />

drongen, en mijne hersfens fcheenen 'er de aange-<br />

naamfte aandoeningen van te ontvangen door de<br />

bekoorlijkfte verbeeldingen. O! hoe gelukkig achtte<br />

ik mijzelv'! nooit kwam mij een bed zo zacht<br />

voor; 't geluk waakte aan mijne zijde; ik ver-<br />

wagtte zonder vrees en zonder ongerustheid de<br />

eerfte fchemering van den dageraad, ik deed niets<br />

dan droomen van en denken aan fuzanna. De<br />

dag kwam te fchielijk de heerlijke en genoeglijke _<br />

bckooring verdrijven, welke mij omringde en<br />

mij verjagen uit den hof, het verblijf der uitmun-<br />

tendfte geneugtens, het aardfche paradijs.<br />

K 4<br />

E E N


• GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

© © ,< j, e @ ^ -j^j }_ © ® < j, @ 9<br />

EEN EN DERTIGTSTE HOOFDSTUK.<br />

Ik Hoop met omzichtigheid ftil weg zonder van<br />

iemand bemerkt te worden , en om mijn koilegie<br />

rondwarende bleef ik het oogenblik afwagten dat<br />

men de buitenpoort daar van zoude geopend heb­<br />

ben. Zo haast ik den ingang vrij zag, trad ik<br />

khieiijk naar binnen en bereikte fluks mijne kamer<br />

zonder iemand te ontmoeten. Ik had het oog des<br />

pcortwagters weten te ontwijken en was zeer wel<br />

te vreden, zelfs rekende, ik mij volkomen veilig;<br />

maar hoe Mond ik te kijken toen ik de deur van<br />

mijn kamer geopend vond en dat het eerfte voor­<br />

werp 't welk mij trof vader de la hogue, mijn<br />

waarden en gedugten doopheffer was! Hij vertoon­<br />

de zich reeds in eene fchrikkelijke houding, zijne<br />

oogen waren vuur en vlam; hij had alles overhoop<br />

gehaald; bed, meubels, papieren, godgeleerde fchrif-<br />

ten alles lag door een. Op mijne aankomst vroeg<br />

hy mij met eene vergramde ftem , van waar ik<br />

kwam ? Ik bleef flok flijf flaan , zonder te ant­<br />

woorden ; want ik had het mij tot een wet ge­<br />

field , altoos de waarheid te zeggen. Ik fprak vol-<br />

ftrekt geen woord; maar op zijne herhaalde beve­<br />

len > op zijn ijslijk dreigen en woeden , zeide ik<br />

hem


LÜTHER'S MEISJE, XXXI. IIOOFDST. 153<br />

hem eindelijk: dat redenen, welke mij niet gcöor-<br />

loft waren brecder te ontvouwen., mij genoodzaakt<br />

hadden tot het aanbreken van den dag tc toeven<br />

ter plaatze waar ik eten nacht had doorgebragt,<br />

dat mijn gedrag, in weerwil van den lchiju, on­<br />

berispelijk was, en dat niemand dan god de waar­<br />

heid ..wist van 't gene ik zeide: dat ik dien god<br />

tot getuigen nam van mijne onfchuld, en dat hij<br />

van zijn kant mij zoo veel kon verdenken als hij<br />

wilde; maar dat wat mij aanging ik volilandig en<br />

onwrikbaar zou blijven volharden bij 't gene ik<br />

gezegt had , liever verkiezende alles tc ondergaan<br />

dan mij over dat onderwerp verder uittelaten.<br />

Rampzalige! hernam hij, op eenen bulderenden<br />

toon , 't is op deze wijze dat dc geest van wc-<br />

derfpannigheid aanvangt zijne fchuld te ontkennen;<br />

't is aldus dat hij u voorbereid tot de grootfte<br />

ongerechtigheden ! gij loopt in uw bederf en gij<br />

verfmaad de behulpzame hand die u zcekt tc be­<br />

hoeden voor den afgrond van rampfpocd en ellende,<br />

in welke gij al willens u gaat nederplolfen ! cn<br />

wanneer uwen val eens daar zal zijn, zult gij het<br />

niet meer in uw vermogen hebben naar mij te<br />

luisteren! onzinnig jongeling, is dit clan het loon<br />

voor alle mijne zorgen ? Ik waakte over u en gij<br />

wilt het aantal van rampzaligen gaan vermeerde­<br />

ren ! . . . Daar de toon, op welken hij dit alles<br />

uitfprak, geen den minden indruk maakte op mijn<br />

gelaat, verzachtte hij eensklaps denzelvcn,, cn met<br />

K 5 . eene


154 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

eene vertederende ftem vervolgde hij aldus: jezen­<br />

nemours , gij wilt dan niet meer naar mijnen<br />

raad luisteren! gij wilt dan het hart doorbooren,<br />

't welk u bemind? moest ik zulks van u verwag-<br />

ten ? ik fchikte u mijne plaats toe, en gij verwerpt<br />

mijne goedheid! ja, ondankbare, in alle mijne daden<br />

bedoelde ik niet anders dan uw heil; en dit word<br />

door u moedwillig verworpen, gij verzet ü tegen<br />

mijne weldaden! Gij vermomt uwe ziel voor mij­<br />

ne oogen, in ftcde van alle uwe gebreken voor<br />

mij opentele,ggen, welke mijne liefde u zou verge­<br />

ven. Gij blijft hardnekkig zwijgen en geeft daar<br />

door een duidelijk bewijs van uwe losbandigheid<br />

en verhardheid, dit is de uitterfte graad van uwe<br />

verdorvenheid. Welke geest heeft uwe jeugd ver­<br />

leid en mij van uw vertrouwen berooft? welk ver­<br />

gif hebt gij in ftilte ingezogen? Ach, rampzalige !<br />

vermom u zeiven niet langer: ik weet uit welke<br />

bron gij dien weêrfpannigen geest geput hebt. Ik<br />

weet uit welke fchriften gij die vergiftigde melk<br />

hebt gezogen. Ik weet wie hij is, die in uwe<br />

ziel die verfoeilijke ftelregels geplaatst heeft. Ik<br />

heb de oorzaak ontdekt van uwe verbastering, die<br />

onloochenbare getuigen van uwe verandering. Te<br />

vergeefsch heb ik naar de andere verleiders gezogt;<br />

een eenige nogthans was genoeg om mij het venijn<br />

te doen kennen, waar mede gij u gevoed hebt...<br />

met een ontvlamt oog toonde hij mij daarop het<br />

treurfpel van mahorned, en op den zelfden toon<br />

ver-


LUTIIER'S MEISJE, XXXI. IIOOFDST. 155<br />

vervolgende : zeide hij : bloos , mijn zoon, op 't<br />

gezicht van het affchuwelijk gewrocht eens fchrij-<br />

vers, die enkel geboren fchijnt om ons verdriet<br />

aantedoen. Ach ! waarom ftierf hij niet in den<br />

fchoot zijner moeder , dien godloozen , die zich<br />

als een Hang weet te krommen, die van zijn' wieg<br />

af-aan ons beledigde onder duizende vernuftige maar<br />

trouwcloozc en valfche bloemfpreuken! tc recht voor-<br />

fpelde men, toen.hij de redeneerkunde beocflënde,<br />

dat hij de wereld zou vervullen met dien helfchen<br />

1TOOIII , door welken zoo veele hoofden zijn aan<br />

*t duizelen geraakt, welken door tusfehenkomst des<br />

duivels en der dichtkwnst dc hersfens befmet en<br />

'beroerd hebben eener jeugd, die graag alles leest<br />

en alle nieuwigheden aan anderen mededeelt.<br />

Meendt gij dat het geoorloft zij te redenceren<br />

voor dat men tot rijpe jaaren gekomen is ? en zoo<br />

gij boeken nöodig hebt, heeft men 'er dan geene<br />

die voor en na hem gefchreven, en die veel voor­<br />

treffelijker zijn dan zijne werken? zoo gij met alle<br />

geweld wilt lezen, leest dan de blaadjes van fre-<br />

ron, leest den belifarius beoordeelt van hofftede.<br />

Zie daar de ware verheven en welfprekende fchrij-<br />

vers , die den godsdienst verdedigen, lieden van<br />

fmaak en geleerdheid , die u bewijzen zullen dat<br />

volt ai re lichts een middelmatig fchrijvcr is, een<br />

fchrijvcr die enkel door bcguicheling zich weet te<br />

doen toejuichen zoo op het toonecl als bij dc we­<br />

reld; zij zullen u het nietige het bedricgciijke van<br />

zij-


i5ö GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zijne woordenfclnkking handtastelijk aantoonen. Lees<br />

dan, mijn zoon, de fchriften van die beide groo-<br />

te mannen, zij zullen u het ware behoedmiddel<br />

verfchaffen tegen den geest der eeuw, in ftede<br />

van uw hart te bederven door het lokaas van<br />

nieuwe denkbeelden; zij zullen u een vermogend te-<br />

geagift bezorgen tegen alle de gevaarlijke gevoelens<br />

der hedendaagfche wijsgeeren. In plaats van alle<br />

die flikkerende vuurfprankjes zult gij een voedzaam<br />

manna vinden, en daar en boven leeren u zeiven<br />

aan mij te onderwerpen . . . maar gij leest vol­<br />

taire! ach, mijn zoon, gij zijt onfeilbaar verlo­<br />

ren ! gij leest voltaire! kan het mogelijk zijn!<br />

gij die u moest voorbereiden om binnen drie da­<br />

gen het kleed aantcncmen van onze maatfchappij.I<br />

gij, dien wij flonden te ontvangen in onzen boe­<br />

zem, en te omhelzen als onzen broeder! gij leest<br />

voltaire! ccn # beuzelachtig en niets beduidend<br />

fchrijvcr, wiens fchriften welhaast in geen aanmerking<br />

meer zullen komen; want om nogmaal dc taal eens<br />

ongewijden te fpreeken , hij zal nimmer tot voor­<br />

beeld kunnen ftrekken, hij z al zijn tijd gehad heb­<br />

ben en voorts niet meer geacht worden. De fchrif­<br />

ten van groote mannen alleen zijn de voorbeelden<br />

die altoos ftand blijven houden, en dergelijke fchrif­<br />

ten zullen die van voltaire altoos verduisteren.<br />

Ach! neem uwen toevlucht tot mijnen boezem,<br />

doet boete in denzelven voor uwe dwaling, zweer<br />

'er uwe nieuwe verderflijke gevoelens in af. Ik<br />

zal


LUTHER'S MEISJE, XXXI. HOOFDST. 157<br />

zal de helfche betoovering van voltaires ftijl te<br />

niet doen, door u te doen lezen dc fchriften van<br />

den wijzen la fit eau, van den geleerden g riff et,<br />

van den glansrijken la neuvillc; dan zal de kalm­<br />

te van uwe ziel, welke gij ongetwijvelt verloren<br />

hebt, tot u wederkecren; want ik kan niet denken<br />

dat gij boos genoeg zijt, om van harten den ftan-<br />

dert te willen blijven volgen eens dichters, die geen<br />

godgeleerde is. En hoe zou voltaire over die<br />

ftof hebben kunnen redeneeren, daar hij nooit eeni-<br />

gen rang heeft aangenomen, welke hem kon op­<br />

leiden tot de kunst van redentwistcn.<br />

Dit alles wierd door mijnen doopvader uitgefpro-<br />

ken op eenen zachten toon en met tederheid, zoo<br />

dat hij mij wezenlijk roerde ; ik was gedwee, in<br />

zijne gramfchap zelve zag ik de liefde doorfttalen<br />

waarmede hij voor mij bezielt was. Ik zou op<br />

het punt geftaan hebben om tc zwichten en mij<br />

aan zijne voeten nedertewerpen, indien de bceldte-<br />

nis van fuzanna geen fterker indruk op mij ge­<br />

maakt had dan alles wat hij zeide. Ik had haar mij­<br />

nen eed gezworen en niets kon denzelven breken.<br />

Ik antwoordde hem onverfchrokken : dat ik door<br />

de godheid niet was begiftigd geworden met die<br />

zegevierende genade , welke tot het pricsterfchap<br />

leid; dat ik in tegendeel neigingen gevoelden om<br />

een tederen echtgenoot, een goed huisvader te wor­<br />

den. Ik zeide hem, met zoo veel bedaardheid als<br />

mij mogelijk was, dat het treurfpel van m ahorn cd<br />

mij


158 * GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

mij geen zoo verachthjk ftuk toefcheen, dat het<br />

zelve eeniglijk ingerigt was tegen de dweeperij,<br />

welke meer ftrekte om den godsdienst te ontëeren'<br />

dan om denzelvcn te handhaven. Paus bonifa-<br />

cius 14, voegde ik 'er bij, heeft den fchrijvcr<br />

zijnen zege$ gegeven, en overlaad hem met lof­<br />

tuitingen in een brief, dien gij aan 't hoofd van<br />

1<br />

t ftuk geplaatst ziet. Ik heb nog andere werkjes<br />

in mijn zak, welken dezelfde paus, die zoo rede­<br />

lijk dagt, gewis vergeten heeft insgelijks goed te<br />

keuren en te prijzen, want ze zijn in denzelfden<br />

trant gefchreven en ademen denzelfden geest.<br />

Mijn doopvader verbleekte, cn gretiglijk zijn<br />

hand naar mijn zak brengende deed hij 'er de hen-<br />

riade, de natuurwet, en de veel werelden,<br />

uit voor den dag komen. Hij feheurden dezelven<br />

aan flarden , in weerwil van mijne pogingen om<br />

hem zulks te beletten. Ik was woedend toen ik<br />

zag hoe wreedelijk hij de werken behandelde,<br />

welke mij zoo glansrijk en verlichtende toefehenen,<br />

en wat meer is, ik meende dat deze exemplaren de<br />

eenige in de wereld waren. In 't vervolg bewon­<br />

derde ik. de drukpers, die de meesterftukken der<br />

menfchelijke rede voortplantende, dezelven in elks<br />

handen bragt, en aan de grootfle waakzaamheid<br />

en zprgvuldigfte oplettcnheid het vermogen benam<br />

om zc te vernietigen. Ik wierd gram op mijnen<br />

doopvader, ik noemde hem den dwingeland mijner<br />

gedagte, ik hield ftaandc dat mijne gedagten vrij<br />

wa-


LUTIIER'S MEISJE, XXXI. HOOFDST. Z59<br />

waren, en mij in eigendom toebehoorden. Hij,<br />

aan zijn kant, gaf zich over aan de geweldigfte<br />

drift. De twist wierd aan wederzijden heviger, cn<br />

ik wierp hem alle de redenen tegen, welke mijne<br />

nieuwe wijze van denken mij inboezemde.<br />

Daar hij bemerkte dat ik hem met ernst beftrecd,<br />

dat ik met alle kracht mij tegen hem verzette, dat<br />

ik met bewijzen voor den dag kwam, welke hij<br />

niet verwagtte, wilde hij zich niet langer met mij<br />

inlaten, hij ontweck voorzichtelijk den ftrijd, en<br />

ging heen, mij deze woorden toefnauwende : loop,<br />

rampzalige, wijl gij toch lust hebt de lijst dei-<br />

vrijdenkers te vermeerderen, en vermetel genoeg<br />

zijt om u te verzetten tegen mijne geboden, zal<br />

ik, uwes ondanks, u welen te kluisteren; gij<br />

zult u niet in de wereld begeeven zoo als gij<br />

meende, de weg der losbandigheid zal ten minften<br />

niet bezaait zijn voor u met eenige bloemen. Ik<br />

zal u voor 't overige uwer dagen in een hol op-<br />

fluiten, verftoken van de voorwerpen die u tot<br />

wederfpannigheid aanvoerden; misfchien zult gij hen<br />

als dan vergeten; nimmer zal ik dulden dat gij<br />

mij trotfeere in 't midden eener wereld, welke uwe<br />

buitenfporigheden zou toejuichen; gij zoudt ook<br />

anderen kunnen verleiden, en dit is juist het gene<br />

ik wil beletten, 't Staat nu aan u om een befluit<br />

te nemen, en tot het nuttige juk wedertckeeren,<br />

't welk ik u tot uw eigen heil heb opgelegr. Ik geef<br />

u drie dagen tijd tot berouw, en om u aan mijne<br />

voe-


i6o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

voeten nedertewerpen. Vervul uwe roeping, be­<br />

denk dat als de derden dag zal verlopen zijn, 'er<br />

geen tijd meer zal wezen om terug te keeren', ik<br />

zal als dan mei u handelen als met eenen vijand', en<br />

ik zal op uw hoofd doen nederdalen alle de tik<br />

werkzels 'eener billijke kastijding, gefchikt ter ItrafTe<br />

van wederfpannigen.<br />

T W E E E N D E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

Ik was- van fehrik als bevangen: mijn doop-va­<br />

der verwijderde zich en wierp een blkemend oog<br />

op mij, na eenige losfe bladeren bijeengeraapt te<br />

hebben, welke hij uit de boekjes gefcheurt had;<br />

hij nam ze allen met zich, om dezelven , zoo<br />

hij zeide, in 't vuur te werpen. Al fpoedig werd<br />

de deur van 't kollegie , die van de eetzaal en<br />

die van den thuin voor mij gefloten; ik zag mij<br />

binnen mijne eige nauwe cel opgefloten en gevan­<br />

gen gehouden. Aldaar was ik in mijne eenzaam­<br />

heid aan mijne eigene bedenkingen overgelaten, die<br />

alle tegen malkanderen inliepen en op niets uitkwa­<br />

men. Tot mijn voedzel kreeg ik enkel brood en<br />

water; men gaf mij te verfraai! dat ik in mijn<br />

cel


LUTIIER'S MEISJE, XXXII. HOOÏDST. i6t<br />

t --\ *<br />

cel zou -blijven tot zoo lang dat ik mij zoude on­<br />

derwerpen aan den wille mijnes doopvaders. Den<br />

ganfehen dag door bleef ik tamelijk bedaard; maar<br />

toen de avond viel, toen de duister mij het oogen­<br />

blik aankondigde waar in fuzanna op mij wacht­<br />

te, als toen was mijn toeftand allergeweldigst en<br />

zoodanig als ik nog nooit had ondervonden. Ik<br />

brulde , ik weende van wanhoop en van woede;<br />

ik gaf mij geheel over aan de onftuimige bewegin­<br />

gen mijner fmerte; ik trachtte de hatelijke deuren<br />

openteloopen. Ik noemde, ik riep overluid, fuzan­<br />

na! als of die naam in ftaat ware geweest die<br />

onwaardige hinderpalen wegtenemen; dan, de gren­<br />

dels, zoo hard als de harten van hun, die mij om­<br />

ringden , weken niet voor de fmcekingen der lief­<br />

de. Afgemat door zoo veele beroeringen, floot de<br />

flaap, ondanks mij zeiven, mijne oogleden. In twee<br />

maal vier en twintig uren had ik niet geflapen;<br />

ik ontwaakte eerst laat des anderendaags morgens,<br />

na eenen onrustigen flaap, welke door duizend vreem­<br />

de droomen wierd afgebroken.<br />

Het licht van den dag fcheen mij drukkende,<br />

mijn hart was bekneld , en de hevigheid mijner<br />

fmerte maakte mij bijkans ongevoelig. Het voorle-<br />

dene kwam mij voor als eenen treurigen droom,<br />

van welken mij nog iet verwards bijbleef; maar<br />

volkomen tot mij zeiven wedergekomen herinnerde<br />

ik mij tot welk een hard uitterfte ik gebragt was.<br />

Wat te dosn in dien gevangen ftaat? en wat was<br />

L* 'er


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

'er in mijne magü om mij daar uit te verlosfen?<br />

wat zou*fuzanna denken? hoedanig zou haar<br />

hart gefield wezen? zij moest veel eer mijn dood<br />

vermoeden, dan mijne onverfchilligheid, en onder­<br />

wijle ontfnapte mij het oogenblik van mijn geluk;<br />

misfchien fleepte een barbaarsch vader haar naar<br />

het altaar; onderwerpelijk uit zwakheid, overgehaalt<br />

door mijn wegblijven, gehoorzaamde zij aan een von­<br />

nis , het welk aan ons beiden het leven moest kosten.<br />

De weinige rust, welke ik genooten had, had mij­<br />

ne zinnen nogthans eenigzins doen bedaren, en ik<br />

was beter in ftaat dan daags te voren om eene<br />

partij te kiezen. Ik gilde mijn leed niet meer uit;<br />

ik deed geene vruchtelooze pogingen meer tegen<br />

grendels en muuren. Ik ondertastte mij zeiven, ik<br />

ftelde mij gerust wegens mijne ftappen en gedag­<br />

ten , en mij in 't gelijk ftellende, noemde ik mij­<br />

nen vervolger een onrechtveerdig mensch. Zoo ras<br />

ik hem daar voor hield , verloor hij volkomen al<br />

het recht, het welk hij op mijn vertrouwen had,<br />

en ik droeg hem niet langer die achting toe, wel­<br />

ke hij mij had weten inteboezemen. Ik verklaarde<br />

mij zeiven vrij, en bemerkende dat de menfchen<br />

mij met geweld ketenden , uit ingenomenheid voor<br />

hunne gevoelens, wendde ik mij zeiven tot god,<br />

den eenigen rechter, den eenigen meester van mijn<br />

wezen en aanzijn. Ik bood hem mijn hart naakt<br />

en bloot aan , met alle de gevoelens welke het<br />

zelve koesterde. Ik befchouwde hem voortaan als<br />

• het


LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOFDST. 165<br />

het eenige wezen, aan 't welk ik rekenfchap fchuldig<br />

was van mijne gedagten en daden, ik bad hem de<br />

genade ,af, van mij nimmer te willen toelaten iets<br />

te verrichten, waarover ik voor hem en voor mijn<br />

gewisfe zou behoeven te blozen! na dat gebed ge­<br />

voelde ik mij meer gefterkt, en ik begreep dat ik<br />

in dc natuur niets boven mij had dan god. Wat<br />

het inwendige van mijn wezen betrof, ik befchouw-<br />

de dien g 0 d als den geduchten getuigen, onder wiens<br />

oog ik alle mijne daden ftond te rigten; ik durfde<br />

alles trotferen met hem niet te beledigen: wat toch<br />

konden mij de menfchen doen met alle hunne dwin­<br />

gelandij, wanneer ik mij niet te verwijten had de<br />

billijkheid te overtreden noch de opperfte wet van<br />

hem die alles vermag?<br />

DRIE E N D E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

Ik lag nog te bedde, toen ik den vader mona-<br />

bridor in mijne cel zag treden verzeld, van ver-<br />

ftheiden linten van de blauwe orde (*). Zij plaatfte<br />

zich te famen om mijne rustplaats neder in den<br />

vorm van eenen raad; hunne wezens ftonden ftrek<br />

met, ncdergeflagene oogen. Stilzwijgende fchenen<br />

C) Dus worden de hoogs geestlijke genaamd, die met deze orde<br />

vereert zijn.<br />

L 2<br />

zij


scvj GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zij den toeftel te maken tot een geducht verhoor.<br />

Vader monabridor, verflagdoender, maakte voor<br />

hun de lijst op mijner befchuldigingen, mengende<br />

onder 't verllag, het welk hij van mij gaf, eenige<br />

niets beduidende loffpraken; alles om mijne misdaden,<br />

van welke ik geéne onkunde konden voorwenden, tc<br />

ijslijker te doen voorkomen. Bij 't eindigen van<br />

dat verflag, alles met daadzaken geftaaft en regel­<br />

matig voorgedragen, was hij op 't punt om zijn<br />

befluit optemaken , terwijl ieder hunner zijn best<br />

deedt om mij aantemanen mijnen voet van den<br />

afgrond des bederfs te rug te trekken , de een<br />

door geweldig tegen mij uittevaren, de ander door<br />

mij looslijk te vleijen. Dan, ik ftond den aanval<br />

van alle hunne berispingen en aantijgingen door<br />

met zeer veel koelbloedigheid , zonder zelfs aan<br />

hunne honende uitdrukkingen eene zachter meening<br />

te geven. Hoe meer zij zich beijverden nieuwe be­<br />

woordingen te vinden ten einde mijne gewaande<br />

misdaden met fterker koleuren aftefchilderen, te min­<br />

der Haagden zij mijne tong los te maken. Ik fcheen<br />

eindelijk befloten te hebben hardnekkelijk te zwij­<br />

gen , een zwijgen dat niet naliet welfprekende te<br />

zijn, dewijl het zelve hen belemmerde.<br />

Zij waren verbaasd over mijne bedaarde ftandvas-<br />

tigheid ; ik was als een 'rots, die tegen 't woeden<br />

der bruisfchende baren onverzettelijk blijft. Zij be-<br />

fpeurden in de trekken van mijn wezen geene de<br />

minfte verandering; en geen den minften fchijn van<br />

vrees


LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOPDST. 165<br />

vrees of zwakheid in mij ontwarende, zagen zij<br />

eikanderen aan , zeggende bij 't heen gaan: welk<br />

een verfteend gemoed! zie daar het uitwerkzel van<br />

't doodelijk vergif door hem ingezogen! Ik hoorde<br />

hen van verre deze woorden uiten ; maar ik be­<br />

merkte tevens dat zij de handen wringende tot el-<br />

kanderen zeiden, dat 's een voorwerp! dat 's een<br />

voorwerp ! wij moeten het over eenen anderen boeg<br />

wenden.<br />

Na verloop van een uur, toen ik nog even mij­<br />

merende en diep in gedagten lag, zag ik een hun­<br />

ner , die mij was komen vóórprediken en verma­<br />

nen, in mijn cel wederkeeren ; 't verbaasde mij,<br />

ten uitterften, dat ik hem de gordijnen van mijne<br />

bedftede zag openfchuiven en zich gemeenzaamlijk<br />

met een lachgend «vroolijk wezen en met vriende­<br />

lijke oogen aan mijn hoofdeinde ter nederzet­<br />

ten, daar ik niet lang te voren hom gezien had,<br />

met een gefronfeld voorhoofd van geftrengheid,<br />

met een bits, nors gelaat, en met famcngetrokken<br />

lippen; ik rigtte mij op en poogde op dit veran­<br />

derd gelaat de beweegreden te lezen van eene zoc^<br />

fchielijke verwisfeling. Tot mijne grootfte verbaasd­<br />

heid kondigden zijne wezenstrekken eerder blijdfchap<br />

dan fpijt of droefheid aan. Toen hij mijne verwon­<br />

dering zag, ftond hij op , ging naar de deur, floot<br />

dezelve met de grootfte zorgvuldigheid, en terftond<br />

tot mij wederkeerende vatte hij mij bij de hand, en<br />

omhelsde mij al lacbgende. Nooit had ik meerder<br />

L 3 vrees;.


166 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

vrees ; ik duwde hem van mij af, mij n tong bleef<br />

ftom, mijne ganfche ziel was in mijne oogen, die<br />

o P de zijne gevestigt waren om te zien wat 'er<br />

in zijn hart omging. Mijn waarde vriend, zeide<br />

hij mij, met een vriendelijken en gekfcheerenden<br />

bhk; gy fchijnt in groote verlegenheid , dat arme<br />

kleene hart is opgezwollen van toorn, van veront­<br />

waardiging over de verfchrikkelijke dwinglandij, wel­<br />

ke men tegen u oeffendt. Opgefloten, berispt, be-<br />

firaft, vervolgt, zie ik uwe wangen befproeit van<br />

tranen. Geerne zoudt gij willen uitgaan, doch «rif<br />

ajn daar tegen. Wij zijn barbaren, affchuwelijke<br />

menfchen, monsters, en waarom zouden wij het<br />

met wezen? Gij zijt zulk een flecht voorwerp<br />

zoo verfchrikkelijk in onze oogen ; waarom ? wij<br />

befloten u één van de onzen .te maken, ja dén<br />

van de onzen; maar gij kendt ons nog niet en<br />

evenwel verfoeit gij ons. Indedaad, welk eene on­<br />

gehoorde wreedheid! men belet' u voltaire te le­<br />

zen! men verfebeurt voor uwe oogen één zijner<br />

kleene ftukjes! men wil u een zwart kleed aandoen,<br />

u tot een gevangen, tot een kluisnaar maken u<br />

^ goede cier, het lezen van fommige boeken,<br />

en het bezoeken van jonge meisjes onttrekken; en<br />

t gene nog erger is, u een weinigje godsgeleerd-<br />

heid van buiten doen leeren! o mijn vriend! gif<br />

hebt groot gelijk zulke vijanden van vreugde van<br />

vrijheid, en van vermaak te ontviugten. Spoedig,<br />

maak dat g.j ontfnapt, loop de wijde wereld in<br />

wél'


LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HOOPDST. I6><br />

welke met open armen op u wagt. Daar zult<br />

gij alles naar uwe wenfchen vinden. Welaangeregtte<br />

tafels, liefkozende gasten, gegalonneerde kleederen ,<br />

getrouwe matresfen en vooral een menigte vrien­<br />

den! 't Is waar dat men veel geld diend te heb­<br />

ben om van alle die fraije dingen iets te fmaken;<br />

maar gij kundt niet misfen, om zoo als men zegt,<br />

bij lederen flap een kroon te vinden, daar en bo­<br />

ven bezit gij te veel verdienften om gebrek aan<br />

geld te kunnen hebben, 't Is waar dat men in<br />

deze wereld naaulijks op iets loert, of 'er komt<br />

een ander die het voor zich neemt, 'er mede heen<br />

gaat, en het voor uwe oogen binnen flokt. 't Is<br />

waar dat goede vrienden fomtijds onderweg u om­<br />

ver werpen, zonder medelijden u vertrappen, om<br />

des te gemakkelijker hunnen weg te vervolgen.<br />

*t Is waar dat men met zeer veele woorden, naar­<br />

mate men van zins is 'er niets van natekomen, u<br />

groote dingen zal beloven, en dat men alleen op<br />

zich zeiven ftaande , zonder befchermer, zonder<br />

wereldkennis , met al zijn vernuft van koude be­<br />

vriest in "de zij-kamer eens grooten, en ten fpot<br />

ftrekt aan hunne lakeijen; maar alle't die hinderpa­<br />

len, door welke de vermetelfte afgefchrikt worden,<br />

zult gij ongetwijfeld te boven komen door den ge-<br />

zegenden invloed uwer geluk -ftarre. Gij zult de<br />

menfchen geneigt vinden u te beminnen, te dienen<br />

en alle vermaak te verfchaffen; de vrouwen zelve<br />

zullen zich gelukkig achten haren waan aan den<br />

L 4 uwen


ao'8<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

uwen te mogen opofferen. Zij zullen d e n & h m j.<br />

ken man, die haar duizende aangenaamheden be­<br />

zorgt, waar door ze boven hare mededinger prijkt<br />

varen laten om zich te werpen in de armen uwer<br />

wijsbegeerte , en als eenen anderen fultan zult gij<br />

fleclits de zakdoek behoeven te werpen. Waarlijk,<br />

gij bezit zeer veel ondervinding. Voor mij ik ben<br />

terug gekomen van alle die romaneske beguichelin-<br />

gen, waar mede men in uwe jaren zoo veel op<br />

heeft. Ik dagt als gij, dat de menfchen zich eenig-<br />

Hjk bezig hielden den genen te verplichten die zij­<br />

hunnen vriend noemden. Mk meende dat 'er oprech­<br />

te harten, gedienstige vrienden en getrouwe vrouwen<br />

waren. Ik heb onder haar, die ik voor maagd nam,<br />

eene kleene verwoede razernij aangetroffen, die zich<br />

op eenen morgen twintigmalen van eene engelin in eene<br />

duivelin en van eene duivelin in eene engelin ver­<br />

anderde naar mate de lieden waren die zich bij haar<br />

bevonden. Ik heb mij door al dat fchijnfehoon lang<br />

laten bedotten. Te vergeefsch bleef ik bij mijnen<br />

trotfehen befchermer den gedienstigen fpeelcn. Ik<br />

fioeg geloof aan 't fortuin , 't welk hij mij toe-<br />

zeide, maar 't flot daar van was, dat ik alle mij­<br />

ne groote ontwerpen moest laten varen, en van ag-<br />

teren zie ik eerst wat al dwaze flappen mijne ligt-<br />

geloovigheid mij heeft doen begaan. Heb ik niet<br />

op 't punt geftaan die alle te bekroonen met mij<br />

in't huwelijk te willen begeven? Ja, ik ftond gereed<br />

om ook tot die buitenfporigheid overteflaan; 't heugt<br />

mij


LUTHEK'S MEISJE, XXXIII. HOOFDST. 165<br />

mij" nog hoe gelukkig ik 'er aan ontfnapte, want<br />

zonder dat zou het met mij" zijn gedaan geweest.<br />

En wat toch zou ik begonnen hebben, in die<br />

onverbreekelijke banden van eenen echt, welke ons<br />

voor altoos aan ééne vrouw kluisterd ? Ik zou<br />

een groeijend leven geleid hebben, in 't midden der<br />

beflommeringen van eene verveelende huishouding.<br />

Gelukkig, dat een lichtftraal, welke mij befcheen,<br />

mij fpoedig deed overgaan tot deze raaatfehappij,<br />

over welken ftap ik mij daaglijks verheug. Mijn<br />

zoon, ik geef aan die maatfehappij den voorrang<br />

boven de fchoonfte vrouw der wereld; die maat­<br />

fehappij is niet ondankbaar, zij is eene matres,<br />

die vast het fortuin maakt van alle hare minnaars.<br />

Hier geniet ik alles onbelemmert en zonder kwel­<br />

ling; ik ben rijker dan alle, die in de wereld een<br />

groot figuur flaan. Ik heb meer aanzien dan zij:<br />

ik ben inftaat mij geneugtens te verfchaflën, welke<br />

zij niet eens kennen. Hier is men nooit alleen;<br />

men zou mij geen de minfte duw kunnen geven,<br />

zonder de ganfche maatfehappij daar over tc doen<br />

opftaan, haar deel te doen nemen in mijn zaak en<br />

zich ten mijnen voordecle te doen hooren aan<br />

't hof, aan de ftad en aan alle provintien. Ga,<br />

tree de wereld in, welke gij niet kent, naakt als<br />

een worm, eenzaam als een robinfon, als neder-<br />

gévallen in eene verbazende uitgeftrekthcid lands,<br />

waar in gij u zeiven verliest, waar niemand deel<br />

neemt in uw lot. Ga, twist lang met herbaalde<br />

L 5 po-


573 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

pogingen tegen het belang van ieder mensch, die<br />

het uwe zoekt te dwarsboomen, daar zult gij be­<br />

vinden wat de woede is der eigenliefde. Ga, fteekt<br />

u met groote kosten in een kleed , 't welk tot<br />

niet anders dient dan om u te vermengen met de<br />

menigte. Die gouden of zilveren lovertjes, waar­<br />

mede het belegt is, zult gij duur moeten betaalen<br />

en dezelven bij elk jaargetijde dienen te vernieuwen.<br />

De bekrompen rustplaats, waar gij s'nachts uw<br />

hoofd zult nedeiiiggen, zal n niet ingeruimt wor­<br />

den dan om groot geld. Gij zult fteeds van dat<br />

metaal moeten voorzien zijn, en zoo ras gij 'er<br />

gebrek aan hebt, zal men zulks uit uw gezicht<br />

lezen; als dan zal men u den rug toekeeren;<br />

overal zal men u vragen, wie zijt gij? en wat<br />

zal dan uw antwoord zijn? uwe behoefte zal uit<br />

uwe houding blijken, in niet een eenig huis toege­<br />

laten, zal niemand zich uwer aantrekken, niemand<br />

zal acht op u geven zoo gij geen man van groote<br />

middelen, een prelaat of een gctijteld krijgsman<br />

zijt. Eindelijk zult gij, na vele kwellingen , uw<br />

hand uitreiken aan onzen broeder deurwachter.<br />

Vraag hem of hij niet dagelijks gehoor leent aan<br />

lieden in afgefleten vergulde kleederen, die hem<br />

nederig aldus komen aanfpreken: mijn heer, zou<br />

ik de eer mogen hebben voor een oogenblik te<br />

fpreeken met den eerwaarden vader die of die ?<br />

voords alvorens hem nog te zien, en enkel op 't<br />

noemen van zijn' naam, eene diepe buiging maken.<br />

Gij


LUTHER'S MEISJE, XXXÏÏL HOOFDST. Tfi<br />

Gij zult hen achternaloopen, en als dan betreuren<br />

niet in den rang te zijn, van hun 'die almoesfen<br />

uitdeelen; doch niets te bezitten en niet te weten<br />

waar heen, zal Hechts eene geringe vernedering voor<br />

u zijn. De herinnering van eenige kusjes geftolen<br />

of gegeven te hebben aan een luther's meisje, zal<br />

li die geftadig wederkomende angften doen vergeten.<br />

Wat raakt het , indedaad , eene ledige maag te<br />

hebben, wanneer men een blakend hart heeft? op<br />

hare blanke hand zult gij het geld, 't welk om<br />

te leven zoo noodzakelijk is, vinden. Verblind,<br />

onbedagtzaam jongeling! die noch anderen noch uzelven<br />

kendt; meendt gij mij dan zoo • ongelukkig te zijn,<br />

om dat ik in een groot huis woon, daar orde, daar<br />

regel is; om dat ik een zwart kleed draag in plaat-<br />

ze van een roosverwige ftof; om dat mijn haircn<br />

rond gefneden en niet in een bairzak opgebonden<br />

zijn; om dat ik geen' degen op zijde heb welke<br />

mij tegen de kuiten flaat? En waarom ziet gij mij<br />

aan voor een vijand van den wellust? Ga, ik<br />

ben meer voldaan over mijne kleene cel, dan een<br />

vorst over zijn palcis. Zoo gij u had willen<br />

vergenoegen met iet dergelijks, zou ik u de konst<br />

geleerd hebben om 'er wel te vrede te zijn; iedere<br />

ouderdom heeft zijne vermaken, ik weet het, in<br />

mijn tijd heb ik al mede bemind, en dit kleed,<br />

dezen mantel, vermogen zomtijds zoo veel als dc<br />

monteering van een Haf-officier. Deze rok word<br />

nergens geweert, en is, zonder dat men 'er op<br />

denkt,


sj3. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

denkt, even welkom bij den grooten heer, als bij<br />

den nederigen burger. Hij verwekt eerbied en ver­<br />

trouwen; men houdt geen geheim voor hem ver­<br />

borgen, hij doet alles wat hij wil, en weet alles<br />

wat 'er gefchied. De arme knaap, hoe heeft men<br />

hem het hart doorboord, met hem die kleene {tuk­<br />

jes van voltaire te ontnemen! en ik, ik heb<br />

dertig deelen van dien fchrijver en van veele ande­<br />

ren, die hem rijkelijk opwegen, en met welken<br />

ik in ftilte mijn voordeel doe. Na het maal in de<br />

eetzaal, fpijs ik in 't vertrek van den regent, die<br />

mijn vriend is, die even eens denkt als ik. Wij<br />

wandelen te famen de ffad door, en zoo ras men<br />

ons gewaar word, ftaat ieder van zijn zeet op, wij<br />

krijgen de eerste plaats, men let met eene zekere<br />

beleefde houding op alles wat wij zeggen, overal<br />

Worden wij geëert en gevierdt. De geheimfte voor­<br />

vallen maken ons dagelijksch nieuwspapier uit; wij<br />

weten alles wat in de ftad omgaat, en de grap-<br />

pigfte bijzonderheden ftrekkcn ten voedzel aan onze<br />

nieuwsgierigheid. Ik maak van alle die anecdotes<br />

eene verzameling, en des avonds lach ik op miin<br />

gemak over de zotheden van den dag. Alle die<br />

kleene grilligheden moet men weten haar plaats te<br />

geven; zie daar de ganfche kunst, deze zult gij<br />

ook leeren! In de wereld, even als in een kloos­<br />

ter, heeft ieder zijn grins, deze is de mijne.<br />

Hier op plooide hij zijn mager gelaat in die zelfde<br />

fronzels,' welke ik te voren hem had zien aanne­<br />

men;.


LUTHER'S MEISJE, XXXIII. HCOEDST. 17^<br />

jnen; ik zag weder die zelfde ernstige en ftrcnge.<br />

tronie, welke niet dan de doodiging van 't vleesclx<br />

aanduidde. Vervolgends eensklaps fchaterende uit-<br />

lachgende, veranderde zijn gelaat in een oogenblik,<br />

en 't nam eenen zoo oorfpronglijken en grappigere<br />

trek aan, dat ik, in weerwil van mijne verontwaar­<br />

diging over zijn gefprek, mij niet kon weêrhoudert<br />

over die zonderlinge ftrijdigheid te meesmuilen.<br />

Koom, koom, geene kinderachtigheid meer, riep<br />

hij uit. Weest een man, word een van de onzen.'<br />

Ik ben met uw onderwijs belast, om dat wij be-<br />

fpeurden dat gij nimmer een dier onnozelen zijn<br />

zult, van welken wij evenwel elders ons nuttig<br />

weten te bedienen, en die altoos nog goed tot iet<br />

ziin. Wat u betreft men beftemt u tot de eene of<br />

andere groote bediening, die, welke men voor u<br />

in 't oog heeft, zal in uw fmaak vallen; en dewijl<br />

gij een liefhebber zijt van kleene werkjes te lezen,<br />

zal men ?<br />

er u zoo rijkelijk van voorzien , ' dat gij<br />

'er fchielijk wars van zult zijn. Men zal u leeren<br />

uzelven met ons te verheffen tot die edele verrig-<br />

tingen, van welke wij 't ontwerp gemaakt hebben.<br />

Indien gij een onnoozelen zot waart, zou ik mij<br />

wel gewagt hebben mij zoo gul en openhartig tegen<br />

u uittelaten; maar daar gij een hooger vlucht ftaat<br />

tc nemen, zult gij alle die kleenighedeh, welke u<br />

thans zoo fchrikkelijk voorkomen, verre achter<br />

u laten.<br />

Dit


.374. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

. Dit gezegt hebbende, danste hij van vreugde s<br />

drukte mij in zijne armen en noemde mij zij n<br />

medebroeder, zijn vriend, gedurig herhalende dat<br />

al mijn leed geëindigt was, dat men door het<br />

zelve mij had willen beproeven, maar dat het pad<br />

't welk ik voord-aan zou hebben te bewandelen,<br />

beftrooit zou wezen met roozen. Hij vermaande'<br />

mij, mij zeiven aantekleeden, en zeide mij dat<br />

wij te famen, vooreerst, eene kleene wandeling<br />

zouden doen. Dit nieuws bekoorde mij, en verdreef<br />

eensklaps al mijne fomberheid. Ik hoopte mijrte<br />

fuzanna te zullen ontmoeten, en haar alle de<br />

omftandigheden te verhalen, welke mij belet hadden<br />

tot haar te komen. Koom, koom, zeide hij, al<br />

huppelende, gij zijt thans verzoendt met uwen<br />

doop-vader,. Indien gij wilt denken als wij, zullen<br />

wij u niet hinderlijk zijn in alle uwe kleene gril­<br />

ligheden, mits gij om dezelven niets van het we­<br />

zenlijke of gewigtige verzuime. Weet gij wel dat<br />

gij hem regt goed en kloek geantwoord hebt? Hoe<br />

duivel nu! gij hebt een karakter, gij zijt een<br />

man! koom, koom, ik ben zeer voldaan over u,<br />

wij zullen voord-aan gansch andere taal met u<br />

fpreeken. O! wat zult gij dingen leeren die u<br />

verbazen zullen. Gij bezit verftand, gij hebt uwe<br />

eige wijze van denken, maar gij zijt nog in de<br />

duisterheid der onkunde; wij moeten u eerst de<br />

plaats leeren kennen daar gij zijt; doch wij zijn,<br />

nog met op onze dreef om van dat alles vrij uitte-<br />

fpre-


LUTHER'S MEISJE, XXXIV. HOOFDST. 175<br />

fpreken. De zotskap! hij liet zich opfluiten, en<br />

waarom toch, vraag ik u ? . . . Daar op maakte<br />

hij allerlei kuuren, zoodanig als ik die naderhand<br />

door pré vil le op het tooneel zag maken; hij was<br />

ten minften een zoo goed tooneelfpeler als deze.<br />

Hij verzuimde niet mij een kluchtig verhaal te doen<br />

van de wijze, op welke mijn doop-vader hem van<br />

mij gefproken had. Hij was het, zeide hij, die<br />

'er Merk had op aangedrongen dat men mij niet ftraf<br />

zoude behandelen, daar toch de peer rijp was,<br />

en van zelfs zou afvallen indien men dezelve niet<br />

plukte. Dit was de vergelijking van welke hij zich<br />

bediende, dit alles vermengde hij met duizend kod­<br />

dige en kinderachtige aanmerkingen.<br />

VIER EN DERTIGSTE 'HOOFDSTUK.<br />

gingen te famen uit als een paar vrienden;<br />

hij bleef geftadig op denzelfden vertrouwlijken en<br />

openhartigen toon voortfpreken; maar ik was ver-<br />

ftrooit en zonder aandagt; want daar ik de ilraten<br />

zoo ruim zag, dagt ik alleen aan fuzanna, en<br />

maakte reeds een ontwerp om mij geheel van het<br />

klooster te ontflaau. Hij had zijne ftaatige houding<br />

weder aangenomen, en onderhield mij fluisterende<br />

over


17.6 'GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

over dingen geheel en al firijdig met zijn vroom voor­<br />

komen. Hij wees mij van ter zijde veele zijner beken­<br />

den, en ik geloofde dat hij drie vierde van de ftad<br />

tot vriend had. De kinders fchaarden zich aan de<br />

deur om hem te zien voorbijgaan, en gaven aan hunne<br />

ouderen kennis van de aankomst diens heiligen mans.<br />

' Hij groette zoo nederig en ingetogen, dat het wei­<br />

nig fcheelde of ik liet mij door hem verkloeken,<br />

ja, mijn waarde jezennemours, vervolgde hij,<br />

weet dat, in weerwil van uwen afkeer, 'er ver­<br />

maak in fteekt een jefuit te zijn. Eerlang meen ik<br />

u daar van te overtuigen; en dewijl gij het gezel-<br />

fchap van wereldfchen bemindt, zal ik, zoo ik<br />

voldaan over u ben, u eenige aangenaame oogen-<br />

blikken bezorgen , ik ken alle de geheimen der<br />

huizen die gij daar ziet, en ik zal ze u mededeelen.<br />

Men moet zijn tijd weten te verdeden tusfehen. den<br />

arbeid en het vermaak; dusdanig haudeld een wij­<br />

zen; zoo gij naar mij luisterd zult gij een wijzen<br />

zijn, cn zoo gij mijne lesfen volgt zult gij roem<br />

en overvloed verwerven Onder dit gefprek<br />

verwijderden wij ons van de wallen, en raakten<br />

buiten de ftad. Voorbedagtelijk ging ik ftijf door,<br />

ik floeg de eenzaam e paadjes in, welke mij volko­<br />

men bekendt waren, terwijl mijn medgezel onder<br />

het druk voortpraten, enkel dagt aan 't geen hij<br />

mij verhaalde. Hij nam mijn zwijgen op voor eene<br />

heimelijke toeffemming, of als een gevolg van mijne<br />

verwondering. Ik was indedaad ten uiterften ver­<br />

won-


LUTHER'S MEISJE, XXXIV. HoornsT. 177-<br />

wonderd; maar die verwondering diende mij tof<br />

een nieuwe lichtftraal, welke mij fchieKjk tot een<br />

befluit deed komen, om een huis te ontvlugten,<br />

waar ik wel begreep dat liet geluk mij nimmer zou<br />

konnen dienen, hoe grootsch men daar over tot<br />

mij ook fprake.<br />

De dag begon te dalen, en mijn mentor fprak<br />

van weder naar de ftad te keeren; ik fpeelde den<br />

dooven om te meer veld te winnen; maar aan 't<br />

einde van eene zekere laan gekomen, begon hij 'er<br />

fterker op aantedringen en vatte mij bij den arm. Ik<br />

wagtte toen niet lang, maar befloot aanftonds het<br />

moedig ontwerp, 't welk ik bij mij zelve beraamt<br />

had, ter uitvoer te brengen.<br />

Mijn heer, zeide ik hem , op eenen ernftigen<br />

toon, en met eene moedige houding; ik heb u<br />

tot hier toe laten voorifpreken, maar thans is<br />

bet oogenblik daar, waar in ik meen u te moetea<br />

antwoorden; laat mij u dan zeggen: dat mijne ge­<br />

voelens gansch niet overeenftemmen met de uwen.<br />

Gij zijt een comediant en kundt uwe rol zeer wel<br />

alleen fpelen; ik zal met uw believen denzelven<br />

weg niet met u naar huis keeren : zie daar uw<br />

pad, het mijne meene ik naar mijne eigen zin te<br />

kiezen, met verzoek u op hetzelve niet aantetreffen.<br />

Hij wilde de zaak als boert opnemen, noemde mij<br />

de geveinsde deferteur, en ftelde al zijn vernuft<br />

en geestigheid te werk, om mij van mijn voorne­<br />

men aftebrengen; doch ik zeide hem, dat het mij<br />

M ernst


J7§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ernst was; dat ik voor mijn ganfche leven van de<br />

jefuiten en van het collegie afzag, dat ik liever<br />

verkoos met mijne handen het land te bebouwen,<br />

dan te leven naar zijn ftelzel. Toen hij daar op<br />

eenen meesterachtigen toon aannam , en aan alle<br />

kanten heen keek of hij den een of ander voetgan­<br />

ger konde toeroepen om hem bijteftaan en mij vast<br />

te houden, giste ik zijn oogmerk. Ik trad drie<br />

treden terug, en een grooten fteen opvattende, be­<br />

dreigde ik hem denzelven naar 't hoofd te fmijten,<br />

indien hij zich niet wilde wegpakken.<br />

Mijne list gelukte mij, de ffoute houding, welke<br />

ik aannam, maakte hem wezenlijk bang; toen hij<br />

mij wilde vasthouden bevond hij dat ik fterker was<br />

dan hij, om die reden wendde hij het over eenen<br />

anderen boeg, hij zogt medelijden bij mij optewek-<br />

ken, zeide, dat hij mij tederlijk beminde, dat ik<br />

ondankbaar was, dat hij voor mij had ingedaan,<br />

dat men, op zijne bede, mij met hem had laten<br />

uitgaan, dat hij moeilijkheden zou hebben indien<br />

hij mij niet t'huis bragt, dat hij mijne vlugt zou<br />

moeten verantwoorden aan den regent, en dat hij<br />

•niet wist wat hem te zullen zeggen. Zeg hem,<br />

hernam ik driftig, zeg hem, dat ik u tegens wil<br />

en dank ontfnapt ben, en dat in ftede van deken<br />

te worden, ik mij in 't huwelijk ga begeven. Naar<br />

ik meen kundt gij zeer wel u daar mede veront-<br />

fchuldigen, want ik wil u niet doen liegen. Vaar<br />

wel! tracht mij te achterhalen zoo gij kundt! met<br />

één


LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. 179<br />

één zette ik het op de loop, langs paadjes, welke<br />

mij zeer wel bekend waren; en terwijl de wind<br />

zijn gefchreeuw, zijne vertoogen, zijne klagten en<br />

zijne fmeekingen wegvoerde, geraakte ik uit zijn<br />

gezigt. Ik. fnelde als een jong paard, 't welk den<br />

halfter los rukt, en voor de eerfte maal op vrije<br />

voeten is, voort. Ik nam een omweg om door<br />

eene andere poort in de ftad te komen, daar ik<br />

maar even van pasfe binnen kwam, alzoo men<br />

reeds gereed ftond de valbruggen optehalen, gelijk<br />

dezelve daadlijk achter mij opgehaalt wierden.<br />

Ik ben wel verzekerd dat mijn .mentor dien nacht<br />

buiten de poort heeft moeten blijven, en buiten<br />

de ftad ilapen ; daar ik , te vreden met* vrij te<br />

wezen, en vergenoegt van wedergekomen te zijn in<br />

de plaats, waar mijn beminde haar verblijf hield,<br />

hakende naar haar gezicht, naar niets anders ver­<br />

langende dan om met haar te fpreken, in mij zei­<br />

ven zoo veel heldenmoed voelde ontvlammen, dat<br />

ik ter dood toe geftreden zoude hebben tegen een<br />

gansch regiment, indien het zelve mij had willen<br />

tegenhouden.<br />

VIJF EN DERTIGSTE H O O F D S T U K .<br />

dezen ftouten ftap verklaarde ik mij volko­<br />

men vrij, en mijn eigen meester, met een vast<br />

M 2 be-


ï8o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

befluit van nimmer eenig kollegie meer te naderen,<br />

den vloek uitfprekende tegen alle die gevangenisfen,.<br />

daar ik zoo jammerlijk gezucht had, daar het hart<br />

gekneld word tusfchen flavernij en dvvinglandij. Hoe<br />

gelukkig achtte ik mij niet langer aftehangen van<br />

de grilligheden eens regents! Mijne voeten raakten<br />

naauwlijks. den grond, en ik bevond mij zoo ligt<br />

als een vogeltje.<br />

Met zeer veel fpoed begaf ik mij naar die geluk­<br />

kige kleene poort, den ingang van heil, van vreugd<br />

cn van alle gelukzaligheid. Men had verzuimt het<br />

flot te herftcllen, op mijn eerde aanraken gaf het<br />

mede. Om den tuin intefluipen, bleef ik wagten<br />

tot dat het wat later zou geworden zijn. Ik wierd<br />

noch door vrees, noch door kleinmoedigheid afge-<br />

fchrikt, ik had befloten alles te ondergaan, en ik<br />

gevoelde daar toe krachts en moeds genoeg te heb­<br />

ben. M^n bloed, 't welk in mijne aderen ziedde,<br />

verhoolde voor mij alle de gevaren, welke ik konde<br />

loopen. Dat het overige mijns levens rampzalig<br />

zij, zeide ik bij mij zeiven, mits. ik fleclits een<br />

oogenblik doorbrenge in de armen van fuzanna!<br />

aldaar zal ik alles vinden wat ik behoeve, om mij<br />

te verzetten tegen het hardfte noodlot. Mijn ziel<br />

had dus zelfs in den boezem der vermaken reeds<br />

een zwaarmoedig voorgevoel.<br />

Hoe zeer verhaastte mijne ongeduldigheid het<br />

oogenblik, in 't welk ik haar een verflag ftond te<br />

geven van dc zegepraal mijner vrijheid. Hoe trots<br />

was


LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. 181<br />

was ik op het verhaal het geen ik haar zoude<br />

doen! Ik zou voord-aan alleen de haaren zijn.<br />

Daar 't eindelijk geheel duister wierd en dc gelegen­<br />

heid mij gunstig fcheen, ftuotte ik de kleene poort<br />

open, trad den tuin in en liep in ftilte de beuken­<br />

haag'langs. Ik behoefde niet lang te wagten op<br />

de godheid van mijn hart, zij verfcheen omvangen<br />

van den donker, doch ik herkende haar fchielijk.<br />

Wij liepen malkaar te gemoet. Wij drukten mal­<br />

kanderen eenigen tijd, zonder een enkel woord te<br />

fpreeken. o Nacht! nooit omvingt gij in uwe<br />

gelukkige duifternis, twee kuifcher, twee tederer<br />

gelieven. Alhoewel wij naauwlijks malkanderen zien<br />

Konden, verftonden onze harten nogtbans elkaar.<br />

Verrukkelijk oogenblik! gij alleen kundt een gansch<br />

leven van onheilen vergoeden! . . . Mijn waarde<br />

jVzennemours, zeide zij, wat heb ik uitgedaan<br />

fints ik u niet gezien hebbe; en hoe veel hebt<br />

gij zelf moeten lijden! wat moet gij gedagt hebben<br />

toen gij, laatstleden nacht te vergeefsch op mij<br />

wagtte? Ik kon met geen mogelijkheid mij hier<br />

laten vilden. ... Ik ben 'er niet geweest,<br />

viel ik haar met drift in, de toeftand in welken<br />

ik mij bevond was geweldig en verfchrikkelijk, bar­<br />

baren hielden mij gekluisterd en geboeit, doch ik<br />

heb alle mijne banden verbroken en afgeworpen; ik<br />

ben voord-aan den uwen, en van u alleen wil ik<br />

afhangen. Ik heb een fortuin en eene aanzienlijke<br />

post van de hand gewezen, welke ik zou hebben<br />

M 3 mo£


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

moeten koopen met een huichelachtig gedrag. Ik<br />

zal niemand anders beminnen dan u, gij alken<br />

kundt over mijn lot befchikken; van het oogenblik<br />

af-aan dat gij mij bemind, zal het gelukkig zijn.<br />

Zij drukte mij de hand, onder een aandoenlijk<br />

zwijgen, als of ze mijne kloekmoedigheid prees. -<br />

ik heb, hernam zij, al mede moeten ftrijden; ik<br />

ben ten uitterften vervolgt geworden, mijn toedand<br />

was niets beter dan de uwe. Daar ik aan mijn vader<br />

weigerde den genen tot echtgenoot aantenemen, dien<br />

hij mij wilde opdringen, liet hij den ganfchen<br />

nacht niet van mij af. Hoe is 't mogelijk dat<br />

mijn ziel niet bezweek voor de grimmigheid eens<br />

vaders! maar ik beminde, en die min boezemde<br />

mij eene.ongehoorde kloekmoedigheid in, ik zwichtte<br />

niet voor den ftorm; ik overwon, fchoon ik zie<br />

dat hij een toeleg heeft om mij te noodzaken mijn<br />

hand te geven aan zijnen begunstigden. Misfchien<br />

zal ik op den duur het niet vol konnen houden,<br />

noch weerftand blijven bieden aan zoo veele be­<br />

proevingen , mogelijk zal ik te zwak zijn tegen<br />

zijn zoo verfchrikkelijk bevel, mijn hart fchoon<br />

niet onderworpen, is reeds aan 't wankelen ge-<br />

bragt, en zijn wil zal mij, ondanks mijn wederzin,<br />

tot het altaar brengen. . . . Indien gij wist.<br />

Ik zou meer moed hebben om te fterven, dan om<br />

mij openlijk te verzetten tegen den oorfprong mijns<br />

leyens. Ik ben meer bevreest voor het vermogen<br />

Zijner fmert dan voor dat zijner grampfchap . . .<br />

daar


LUTHER'S MEISJE, XXXV. HOOFDST. I8 S<br />

daar zit geen terugwijken meer op, voegde zij 'er<br />

fchielijk bij; ik heb mij geheel aan u overgegeven,<br />

't Is gedaan; gij zijt het aan wien ik mijn hart<br />

en mijn lot toevertrouwe. Daar blijft niets over,<br />

jezennemours, dan te vluchten, en daar toe<br />

ben ik bereid; ik kan mij niet belooven ftandvas-<br />

tig te blijven, dan met mij te verwijderen. Eene<br />

volftrekte onderwerping heb ik tot hier toe be-<br />

fchouwt mijn eerfte plicht te zijn; maar daar men<br />

een aanflag beraamt op eene vrijheid, zoo onver­<br />

vreemdbaar als die van zich eenen echtgenoot te<br />

kiezen, zal ik mij het oog eens vaders onttrekken<br />

ten einde grooter onheil voortekomen clan dat van<br />

te fterven. De zuster mijner moeder is tagtig mijlen<br />

ver van hier gehuwt aan een roomsch-katolijk man.<br />

Dergelijke verbindtenisfen zijn geooriofd in het land<br />

daar zij woonen. Laten wij ons onder hunne be-<br />

fcherming gaan dellen, zij zullen ons met open<br />

armen ontvangen. Zij kennen het oploopend karak­<br />

ter mijns vaders, zij zullen hem weten te vermur­<br />

wen, en de eerfte zijn om hem te doen zien dat<br />

hij ongelijk heeft. In één woord zij beminnen mij,<br />

en wij zullen ten hunnent gevoelige zielen vinden,<br />

die belang zullen nemen in onze liefde. Ik heb<br />

zederd langen eene kleene fom opgegaart, dezelve<br />

komt mij toe, zijnde de vrucht mijner fpaarzaam-<br />

heid en mijner geftadige werkzaamheid; mijne moe­<br />

der , die mij ongemeen hartelijk beminde, beeft<br />

dezelve op den duur door kleene gefchenken ver-<br />

M 4 meer-


'1S4 J E S C S I E D E N I S V A N E É N<br />

Meerderd. Toen ik deze penningen vergaderde. kon<br />

ik niet denken aan 't gehmik, 't welk ik ten eeni­<br />

gen dage daar van zoude maken. 'Maar wie kan<br />

de beftemming van zijn tot :en eene zekere natuur­<br />

neiging ontgaan.<br />

In de eerfte hitte mijner bczwijmeling, wilde ik<br />

duizend vurige kusfen op de handen van fuzanna<br />

drukken. Zij weerde mij zachtkens af, en zeide<br />

mij: dat onze Irbfcle, van dit oogenblik af, zich<br />

met moest verwijderen van de uitdrukkingen eener<br />

zuivre en broederlijke vriendfehap; dat indien zij<br />

gedwongen wierd met mij te vlugten, zij aan haar<br />

zelve wilde verantwoordelijk zijn voor de onfchuld<br />

hares gedrags; dat zij van mij die kieschheid van<br />

gevoelens verwagtte, welke zij altoos in mij erkendt<br />

had, en dat, daar wij den naam van broeder en<br />

zuster moesten voeren tot den dag dat wij dien<br />

zoeten naam konden verwisfelen tegen een nog zoe­<br />

tere benaming, wij ook ^de tedere en beminnelijke<br />

onfchuld daar van moesten behouden.<br />

Ik verzogt vergiffenis, en de vrede wierd rasch<br />

gemaakt. Bij het aangaan van dat ter goeder<br />

trouwe gefloten verdrag, herinner ik mij nog die<br />

treffende woorden, welke haar mond. uitte. Je­<br />

zennemours, zeide zij mij, op eenen edelen en<br />

vi'icndclijkeu toon, ik achte u en mistrouwe u niet;<br />

maar 't is mijn zaak mij onbefmet en zuiver te<br />

bewaren in mijne oogen. Hoe meer wij eikanderen<br />

beminnen, te geftrenger zal ik zijn. Jk weet alles<br />

wat


LUTHER'S MEISJE, XXXVI. IK OFDST. 185<br />

wat men wegens" deze vhigt zal zeggen. De laster<br />

zal niet zwijgen. Alle:, zal tegen mij getuigen;<br />

maar ik wil liever de fmadelijkfie verwijtingen on­<br />

dergaan, dan een eenig: daar van heimelijk in mijn<br />

hart verdienen.<br />

ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

bepaalden op Maande voet den tijd van ons<br />

vertrek, hetzelve wierd niet later vastgeftelt dan<br />

met het aanbreken van den dag. Wij konden niet<br />

buiten de ftad komen, voor het aanlichten van den<br />

dageraad. Te dralende dageraad voor mijn onver­<br />

duldig verlangen! hoe menigmalen riep ik om u,<br />

en hoe zeer vreesde ik, dat een nijdig lot mij<br />

den waardigften fcbat zoude ontrukken in welken<br />

al mijn heil gelegen was.<br />

Ondertusfchen ; was het zwarte kleed , dat ik<br />

droeg, niet zeer gefchikt om op reis een jong en<br />

wel opgebragt meisje te verzeilen. Ik befchomvde<br />

het tevens als eene misdaad langer het leverei te<br />

dragen van een beroep, het welk ik openlijk ver­<br />

laten had. Ik peinsde over de middelen om mij<br />

een gevoeglijk gewaad te verfchaficn, en bij die<br />

gelegenheid herinnerde fuzanna zich, dat 'cr in<br />

eene oude hangkast van 't huis, federt langen een<br />

kleed hing, 't welk mij zoude konnen dienen, 't Was<br />

een oude 11 uitrok , op welke niemand ooit eisch<br />

M 5 ge-


ïSG GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

gedaan had. Zij fpoedde zich des om denzelven<br />

in ftilte te gaan halen ; kort daar aan kwam zij<br />

weder, en bragt op eene bevallige wijze met zich<br />

een pakje waar in de reis-rok was. Zij wierp<br />

het pakje aan mijne voeten neder, tot mij zeggen­<br />

de: mijn minnaar zal nu geen abt meer zijn! Hoe<br />

bekoorlijk kwam zij mij toen voor! Ik maakte al­<br />

lerlei kuren om haar heen, en ik liet mijne vreug­<br />

de blijken door duizende onfchuldige liefkozingen.<br />

't Was fuzanna die met hare handen mij hielp<br />

het treurig kleed uittrekken, 't welk verbood te be­<br />

minnen. Zij wilde nogthans de kraag behouden als<br />

de banier harer zegepraal, en nooit fprak de liefde,<br />

zelfs in de gulde eeuw, aandoenlijker en eenvoudi­<br />

ger taal. Wij werden door eene zuivere en hemel-<br />

fche vlam verteert , welke niets had van die on­<br />

gewijde en groove vonk der dierdrift. Zij hielp<br />

mij insgelijks het andere kleed aantrekken, het welk<br />

niet verbood te beminnen, en onder het welk ik,<br />

in hare oogen, een gansch ander mensch was. Ik<br />

zelf ftond verzet over mijne gedaantverwisfeling. Ik<br />

bevond dat ik het hoofd hooger kon ophouden<br />

en ftijver den genen in de oogen zien, die mij de<br />

oogen zou hebben willen doen neêrflaan. Dat kleed<br />

eindelijk had de Kleur en het zweemfel eens krijgs-<br />

mans rok: bij het zelve was een ouden en bree-<br />

den hartsvanger met eenen gegalonneerden draag­<br />

band. Zie daar, zeiden wij, als uit eenen mond,<br />

z :<br />

e daar de uitwerking, welke een ftuk ftaal, of<br />

een ftuk laken dat maar anders gefneden is, kan<br />

voort-


LUTHER'S MEISJE, XXXVII. HOOFBST. 187<br />

voortbrengen. De kapucijner, bedolven onder eene<br />

dikke pij, heeft een even zoo verliefd hart als een<br />

falet jonker, die hem overdwars aanziet en berispt,<br />

en mogelijk zouden zij beiden zeer weinig nodig<br />

hebben om onder een zelfden vaandel te dienen.<br />

Wij kleeden ons naar onze vooroordeelen ; maar<br />

een wijs man draagt zijn kleed zonder daar mede<br />

eenig vertoon te maken, terwijl een zot, die zich<br />

veel op zijn kleed laat voorffaan, geerne zou wil­<br />

len dat een ieder het zelve eerbiedigde.<br />

^©®®®©0©©©©©©®®®®0®©©®®®®©3©SÏ'<br />

ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Ik had met haast alles bij een verfameld wat ik<br />

voor de hand vond liggen en dit in een foort van<br />

groote brieventas geflopt; eenigen tijd daar na vond<br />

ik bij 't naarzien van die blaadjes, dat vader de<br />

la hogue, bij verzuim, in mijne cel een handfchrift<br />

had laten liggen, het welk tot hoofd had. Notitie<br />

voor onzen generaal.<br />

Het hield zonderlinge aanmerkingen in, rakende<br />

de biegt van groote en van beampte lieden. De<br />

jefuitcn handelen als de ingenieurs, die het plan<br />

maken van een fchans of fterkte en den vijanden<br />

in ftaat dellen de plaats aan de zwakfte zijde aan-<br />

tetastcn; men las 'er in dat mijnheer den Hertog<br />

* * * tot matres had juffrouw van * * * aan wie<br />

hij alles inwilligde. Dat de heer m * * *, een man<br />

in


i8S GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

in bediening, zoodanige bevelen bad ontvangen; dat<br />

het ministerij voornemens was dusdanig iets te ver-<br />

rigten; dat men de beramingen wist van eenen<br />

anderen door middel van deszelfs vrouw , voor<br />

wie hij niets bedekt hield.<br />

In eene andere nota verzekerde men, dat men<br />

binnen de provintie op verfcheide boetelingen kon<br />

rekenen , die zich voor de maatfehappij zouden lak­<br />

ten martelen, en op welke men zich met zekerheid<br />

kon verlaten.<br />

Alle deze zonderlinge nota's duidden het aanzien,<br />

het gezach en de tallooze middelen der orde aan,<br />

aan welke ik mij onttrokken had, en bevestigde<br />

mij in den afkeer, welke ik van haar kleed had.<br />

Vervolgens las ik nog: „ doedt ons ten fpoedigfte<br />

toekomen drie honderd modellen die zich bij onze<br />

maatfehappij willen voegen; wij zijn eenige erken­<br />

tenis fchuldig aan fommige vroome lieden. Me­<br />

vrouw ** heeft bereids een der kapellen van on­<br />

ze kerk rijk opgcfiert, en dezelve befebonken met<br />

een kostbaar altaar-voorftuk en met eene ziivere<br />

lamp; eindelijk heeft zij in den zin om bij uitter-<br />

fte wille tagtigduizend livres te befpreeken tot aan­<br />

bouw van een gecstlijk geftigt, of tot onderhond<br />

van vier zendelingen, zonder dat hare erfgenamen<br />

kunnen te weten komen waar toe die tagtigduizend<br />

'livres moeten dienen. Vader m*** is de biegtva-<br />

der van die Mevrouw.<br />

„ Wij houden geftadig den zoon van mijnheer ***<br />

verholen, en onttrekken hem de navorfchingen der<br />

ge-


LUTHER'S MEISJE, XXXVII. HOOFDST. 189<br />

gerichtshoven; de bloedverwanten hebben door twin­<br />

tigduizend livres ons daar toe bewogen.<br />

„Wij' hebben aanzienlijke lommen ontvangen, van<br />

welken wij hier nevens de lijst aan u doen toe­<br />

komen, met de namen der vaders die ons die rijk­<br />

dommen bezorgt hebben.<br />

„ Daar wij vast Hellen dat het ons vrij Haat de<br />

kloosterlingen te ontdaan, hebben wij ons door de<br />

vaders en moeders der zes nonnen, die hare laatlte<br />

geloften reeds gedaan hadden, giften doen ter hand<br />

(lellen tot prijs der vestiging van haren ftaat. De­<br />

ze giften, 't is waar, kunnen te rug gecischt wor­<br />

den , ingevalle men dc nonnen ontfla, maar de<br />

maatfehappij moet in zulk een geval zich aan dieu<br />

eisch niet Hooren."<br />

Alle deze nota's verfpreidden geen twijvelachtig<br />

licht over het gedrag der orde.<br />

Dat gefchrift boezemde mij een foort van affehrik<br />

in, en ik verfcheurde het met verontwaardiging , 't<br />

geen mij thans fpijt; want 'er kwamen verfcheide<br />

voorbedagte verzwijgingen in voor, welke oneindig<br />

veele zonderlinge zaken deden vermoeden (*)•<br />

AGT<br />

(*~) Veelc bhdfchrijvers, altoos even ongerijmd in hunne verzekerin­<br />

gen, als in hunne redenceringen, hebben doen drukken: dat de fchrij­<br />

vcr zijne ondankbaarheid aan den dag lag met kwaad te fpreeken van<br />

zijne meesters; maar de fchrijvcr heeft nooit ter ftudie geweest,<br />

bij dg jefuiten, noch bij hun ter fchole gegaan. De univerfiteit<br />

of hoogi.'fchool van Parijs, was de plaats zijner letteropfleningen.


*9o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Het eerste krieken van den dag kondigde ons het<br />

tijdffip aan van ons vertrek. Ik leende aan fuzanna<br />

mijnen arm. Hoe beefde zij in weerwil van haren<br />

moedl zij verfmolt in tranen, toen zij den laatften blik<br />

wierp op het huis waar haar vader nog in eenen diepen<br />

flaap lag. Zij bleef flfl ftaan... o vader, vader, zei­<br />

de zij, in de bitterheid hares harte, waarom moet uwe<br />

dochter u ontvlieden, waarom moet zij verre van u af<br />

de rust hares levens gaan zoeken? Ach! waarom bezit<br />

gij het hart eens vaders niet, het welk mij zou heb­<br />

ben kunnen ftrekken tot mijn grootfte geluk! maar<br />

gij hebt het gewigt eener onbillijke geftrengheid<br />

op mij willen laden, ik moet des den laatften flag<br />

ontwijken, door welken mijn ongeluk volkomen zou<br />

worden . . . vervloek uwe dochter niet bij uwe<br />

ontwaking! roep de wraak des hemels niet over<br />

haar in! dezelve zou gewis vervult worden. Zij<br />

lijd, daar zij u verlaat, alles wat de liefde fmer-<br />

telijks heeft, al het verflindendfte der wroegingen.<br />

Ik weet dat ik de rechten fchende van het vader­<br />

lijk gezach, zelfs van de wetten van eer. Ik geef<br />

mij over in vreemde handen, In vreemde handen?<br />

hernam ik met drift; fuzanna, alles is u thans<br />

vreemd, behalven ik.: ja, ik durf zeggen dat<br />

de naam van vader zwichten moet voor dien van<br />

echt-


LUTHER'S MEISJE, XXXVIII. HOOFDST. 19$<br />

echtgenoot. Aan dezen moet gij' voordaan gehegt<br />

zijn , dewijl hij {aflaat voor uw geluk even als<br />

voor uw leven. Bij 't uiten dezer woorden maakte<br />

ik den hartsvanger los, welke niet wel hing, want<br />

het was voor de eerste keer mijns levens dat ik<br />

een dergelijk wapentuig aangespte, en de fchoone<br />

hand van fuzanna was genoodzaakt het zelve<br />

gevoeglijk te plaatzen.... Laten wij vertrekken...<br />

laten wij vertrekken, riep zij tusfchen beiden met<br />

een hangend hoofd en bij 't lozen van een diepe<br />

zucht: de zuiverheid mijner gevoelens kunnen mij<br />

ten waarborge ftrekken; maar misfchien is 'er een<br />

andere ftem die ons veroordeelt - } de maatfehappij<br />

heeft wetten, welken wij niet mogen overtreden.<br />

Wij zijn fchuldig! ach 1 't is genoeg fchuldig te<br />

zijn, zonder onze misdaad te willen billijken. .<br />

Vaarwel, vader! zij rekte dit vaarwel met een gil,<br />

welke mij deed beven, en die zij met geen moge­<br />

lijkheid konde inhouden.<br />

Wij waren reeds buiten den hof en op de wal­<br />

len. De ganfche ftad diep. Wij togen dezelve uit<br />

met verhaastte fchreden. Twee uuren lang gingen<br />

wij langs den rhijn-oever voort , en fuzanna<br />

hield een Itilzwijgen 't welke ik met al mijne<br />

blijdfehap niet in ftaat was te breken. Op eene<br />

beftemde plaats vonden wij een vaartuig, het welk<br />

den rhijn afvoer. Naaulijks waren wij fcheep of<br />

de elzas verdween fpoedig uit ons gezigt. Wij<br />

fpraken tot malkanderen onder den zoeten naam<br />

van broeder en zuster j de zedige houding van<br />

fu-


ï$i GES CHIEDENJS VAN EEN<br />

fuzanna, welke nog meer eerbied dan liefde in­<br />

boezemde, diende ter bekragtiging diens naam van<br />

zuster , welken mijn mond behagen fcbiep zoo<br />

dikvvils tc noemen. Mijn hart was haar geheel<br />

toegedaan, cn 't gezicht van hare bekoorlijkheden<br />

boezemde mij niet anders in dan die kuifche lief­<br />

kozingen, welke de broederliefde oorlooft en welke<br />

zij vrijelijk uitoeffent ten genoege van brave zielen.<br />

Neen , nooit verlustigde mijn hart zich fterker in<br />

dc bron der zuiverste geneuchtens. Neen, flori­<br />

monde, (mogelijk ben ik thans al te oprecht) de<br />

vermaken, welke ik met u gedeelt hebbe, zijn<br />

niets bij die, welke ik in die oogenblikken, die,<br />

helaas 1 tc vlugtig heen fneldcn , fmaakte. Indien<br />

tic wreede ijverzucht zich deswegens konde belgen,<br />

zoefde zij in een oogenblik te vrede gefield wor­<br />

den. Maar ik ken uw hart en" weet zeer wel dat<br />

gij deze bedenking niet betrekkelijk kundt maken<br />

tot ii. De ftroom voerde ons fnel voort; de lucht<br />

was helder, en nooit had ik fchooner hemel aan-<br />

ichouwt, want ik bevond mij aan de zijde van<br />

fuzanna en bezat haar geheel. Ik fprak tot haar,<br />

ik hoorde haar fpreeken, en onze oogen, die wij<br />

over eikanderen en over den oever des ftroom<br />

lieten weiden,, zeiden dikwijls: ja alles is wel, al­<br />

les is heerlijk, alles is fchoon, alles is verwonder­<br />

lijk in de natuur!<br />

Na eenige dagen varens, waren wij verplicht te<br />

Cobkutz te ontfehepen, om over land den weg tc<br />

nemen, welke ons moest 'brengen bij die moei,<br />

wier


LuTHER'S MEISJE, XXXVIII. HOOFDST. 193<br />

wier huis ons ten verbliive ftond te dienen. Ik<br />

zag dat ganfche gedeelte van Duitschland met krijgs­<br />

lieden bezet, die door eenen ïchielijken en onvoor­<br />

ziene terugtogt , Wcstphalen ontruimt hadden. Ik<br />

zal hier van dien veldtocht noch van den fran'cben<br />

veldoverften niets zeggen, fchoon ik, gelijk andeven ,<br />

een liefhebber ben van over ftaarszaken te fpree­<br />

ken, vooral- wanneer mijn droevig vaderland 'er in<br />

betrokken is. Het woest gedruisch van het oorlog<br />

deedt zich aan alle kanten hooren; de burger had<br />

geen verblijf meer; de drukkendfte geweldenarijen<br />

wierden door 't recht van 't kanon gewettigd; op<br />

alle wezens zag men de wederzijdfche haat; en de<br />

foldaat, gereed om zonder de minfte wroeging alles<br />

te vernielen, achtte zich veeltijds beledigt, als zij,<br />

die men uitplunderde , bedaan durfden deswegens<br />

in ftilte te morren.<br />

In 't midden dier bende foldaten en dier regimen­<br />

ten, die fchier ongeregeld doortrokken, wist ik naau-<br />

lijks hoe mij te gedragen; wij hadden deze ont­<br />

moeting niet voorzien. Ik verkoos niet verder voort-<br />

tereizen om dat ik de wegen onveilig achtte. Ik<br />

beefde voor fuzanna; maar een klooster van je-<br />

fuiten in 't oog gekregen hebbende , vreesde ik de<br />

hand van den verfchrikkelijken regent gereed te zien<br />

om mij te vatten en mij weder in mijne oude ge­<br />

vangenis te dompelen. Ik befloot die plaats te ver­<br />

laten , waar ik zoo veele zwart- rokken zag, wel­<br />

ke mij gedurig mijne flavernij kerinnerden; fuzan-<br />

N na


194 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

na daarenboven verlangde niets 200 zeer dan in<br />

de armen harer moeije te wezen, die onze liefde<br />

moest bevoorderen en dezelve door eenen wettigen<br />

band doen heiligen.<br />

De weg, dien wij nog afteleggen hadden, was<br />

niet lang, in twee dagen konden wij 'er gemak­<br />

kelijk komen, twee dagen ftonden een einde te ma­<br />

ken van alle onze ongemakken en ongerustheden.<br />

Men beurde ons op door de verzekering dat wij niets<br />

te vrcezen hadden, zoo wij flechts de groote we­<br />

gen bleven houden. Wij troffen een kleen rijdtuig<br />

aan, 't welk eenige koopmanfchappen had afgeladen<br />

en thans ledig te rug keerde .fchier naar de zelfde<br />

plaats waar wij heen wilden. Wij wierden het rasch<br />

eens met den voerman' wegens de vracht; en met<br />

mijne waarde fuzanna op mijne knien, trokken<br />

wij over velden en door bosfehen, niet zonder angst,<br />

uit hoofde der losfe benden vreemden, die zich in<br />

den omtrek konden ophouden. Inmiddels Lichte de<br />

voerman over onze bevreesdheid en fpotte met on­<br />

zen angst, zeggende: dat de vijand te. ver af was<br />

om ons aantevallen, en dat hij dien weg wel hon­<br />

derd malen had afgelegt zonder de minfte flechte<br />

ontmoeting. Wij bevalen ons aan het oog der voor­<br />

zienigheid, en daar de afftand elk oogenblik korter<br />

wierd, meende wij op het punt te zijn om het<br />

doel van ons verlangen, het verblijf der rust en<br />

des geluks te bereiken.<br />

EINDE VAN HET EERSTE DEEL.


G E S C H I E D E N I S<br />

V A N KEN<br />

LUTHER'S MEISJE.<br />

T W E E D E b E E J~


NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

OP den tweeden reisdag reden wij van eene vrij<br />

ftëile hoogte naar eene fmalle valei, en zagen ondei<br />

weg een rijdtuig zonder paarden, van 't welk de<br />

goederen geplunderd waren. Verfcheide beroofde<br />

menfchen lagen wijd en zijd verfpreid op den<br />

grond, en bloedige fpooren lieten blijken na van<br />

gepleegden moord. Onze voerman verbleekte, en<br />

bekende dat wij gevaar konden loopen van berooft<br />

en geplunderd te worden. Suzan na veranderde<br />

van kleur, en bevende, drukte ik haar in mijne<br />

armen, zonder één woord te kunnen uiten. De<br />

voerrmin dreef zijne paarden aan, en joeg door de<br />

valei heen met allen mogelijken fpoed; maar toen<br />

v/ij weder op eene hoogte gekomen waren deed zich<br />

een naare kreet hooren, op dat geroep fprong hij<br />

van 't rijdtuig, en liep zoo fnel hij kon een bosch<br />

in om zich te verfchuilen.<br />

Naauwlijks had ik tijd gehad om te zien waarom<br />

hij de vTug't name, of wij waren reeds omfingelt<br />

van twintig husfaren. Zij ontfpanden de paarden<br />

onder een ijsfelijk gevloek, en waren woedende te<br />

bemerken dat het rijdtuig ledig was. Men moet zich<br />

in een zoo verfchrikkelijken toeftand bevonden heb­<br />

ben, om al h«t ijsfelijke daarvan te kunnen be-<br />

N 3 vroe-<br />

i


Ï?8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

vroeden. Men hoord fomtijds koeltjes het verhaal<br />

aan van dergelijke rampfpoedige ontmoetingen, maar<br />

wanneer hij, die dezelve heeft bijgewoond, zucht<br />

onder het verhaal daarvan, wie kan zich dan weer­<br />

houden tranen te ftorten? uw hart, florimonde<br />

moet thans gewis het lot beklagen van uwe mede­<br />

dingster! In dat verfchrikkelijfe oogenblik was ik<br />

JMI «elven niet meer; verbijsterd door fmert, het<br />

hoofd berooid, wilde ik alles ondernemen, 20nder<br />

;ets te kunnen uitvoeren; men had zich van mijn'<br />

hartsvanger en van mijn perfoon meester gemaakt;<br />

een ijzeren arm, die mij bij de keel vast hield,<br />

deed mij fchier flikken , helfehe duivels zijn in<br />

hunne boosheid minder wreed en woest. Weêr<br />

iland te bieden zou hier nutteloos geweest zijn.<br />

Br bleef mi; „iets over dan de poging om hen<br />

tot menfchehjkheid te bewegen door mijne fmeekin-<br />

gen; maar wat vermogen fmeekingen bij<br />

barbaarfche monflers ? «ij hadden alle het «elaat<br />

van tijgers. Neen, het waren geene menfchen meer<br />

met een eenige kennelijke trek bleef 'er hen van<br />

over; hun bloedig flaal fchitterde om mijn hoofd<br />

heen; zij fl eepten mij bij de haairen, en rukten<br />

mij alle mijne kleederen af, gretig naar 't weinige<br />

geld, het welk fuzanna mij had toevertrouwt.<br />

Wat wierd 'er als toen van haar? Helaas! haar<br />

geldag verdween in de lucht, ik zag haar met<br />

ontvlochtc haairen de fterke handen tegenhouden<br />

van een onverlaat, en hem al, knielende bidden<br />

haar


LUTHER'S MEISJE, XXXIX. HOOFDST. 199<br />

haar te dooden. Te vergeefscli wendde ik alle po­<br />

gingen aan om haar ter hulpe te fuellen; de mon-<br />

ilers vermaakten zich met mijn onvermogen, en<br />

zich niet verwaardigende mij van 't leven te be-<br />

rooven, verheugden zij zich wegens hunne over-<br />

magt. Na den hoon gevoegt te hebben bij hunne<br />

wreedheid bonden zij mij, geheel naakt, aan een<br />

boom, en dwongen fuzanna mij i» dien ftaat<br />

te befchouwen, naar bedreigende dat men mij den<br />

dolk door 't harte zoude ftooten, indien zij met<br />

bewilligde zich terftond aan hunne beestachtige<br />

woede overtegeven. De fmert ontnam haar h ge­<br />

bruik harer zinnen niet, haare oogen onttrokken<br />

zich niet aan de mijne. Zij worftelde met alle<br />

kracht tegen hare beulen, ja, zij had moeds ge­<br />

noeg hunne woede te tarten. Zich eensklaps de<br />

handen ontrukkende, welke haar vasthielden, ijlde<br />

zij naar mij toe; met loshangende haairen floeg<br />

zij hare armen om mijn lijf, en met hare half<br />

naakte en hijgenden boezem leende zij tegen mijn<br />

hart, hare lippen drukten de mijne, en met hare<br />

beete tranen befproeide zrj mijne wangen. Laten<br />

wij te famen fterven , waarde jezennemours,<br />

zeide zij, en dewijl ik u geen ander dan dit pand<br />

mijner liefde geven kan, zuo neem het aan, en<br />

dat uwe ziel de mijne verzelle. Zij hield hare ar­<br />

men zoo vast om mij geftrengeld, dat geen kracht<br />

in ftaat fcheen haar van mij losterukken. Een<br />

verfchrikkelijk gefchater deedt zich eensklaps uit<br />

N 4<br />

d e z e


J T Ï Ï ^ T *<br />

« r a<br />

GESCHIEDEND VAN EEN<br />

H O O R E N ;<br />

««* uit nieuwsgierigheid om 0„s heen en<br />

-fdeu den di, a k fte, (e„ met het laatfte va r'we "<br />

• t weik en hefde en leed ons ontrukte. WijTeef<br />

S L EeflT" t<br />

C f ! i m e n d e<br />

« ^ -uden uiteen<br />

Eensklaps, en onder duizend vervloekingen<br />

, befloren zij elders te gaan ftroopen: hunne<br />

Z ^ hande<br />

" "4 W<br />

i"te". Ik, z a g den ftrijd tusfchen de liefde en de<br />

^baarsheid en de dood kwam mij min verfch.k-<br />

1 U k H a r e a<br />

« waren bebloed, zij ver­<br />

weerde zich bij herhaalde doch vruchtelooze po^in-<br />

gen; men fieepte haar ver van mij weg w<br />


LUTHER'S MEISJE, XXXIX. HOOFDST. sof<br />

dan een dof en verward gerucht, het welke ver­<br />

minderde naar mate ik aandachtiger toeluisterde....<br />

fuzanna was inmiddels verdwenen , en ik kon<br />

mij niet eens vleijen den laatften klank van hare<br />

jammerende ftem te hooren.<br />

o God! waarom is de mensch met zoo weinig<br />

vermogen bedeelt ? waarom bezat ik in dat oogen­<br />

blik de kracht eens leeuws niet! waarom ontbrak<br />

mij eenen fterken arm om de deugd, de fchoonheid<br />

en de onfchuld te redden ? waarom kon ik ten<br />

minften de banden niet verbreken , welke mij zoo<br />

pijnelijk geboeid hielden, en de roovers gaan fmee-<br />

ken' om den dood, dien zoo vee le anderen van<br />

hun ontvangen hadden? Zij lieten mij leven en<br />

vervoerden fuzanna! o fmert! o voorzienigheid!<br />

o meester van ons lot! welk toch zal het mijne<br />

zijn ? ik onderwerp mij aan alles, alvermogend<br />

opperwezen! maar zult gij de verzuchtingen van<br />

mijn bedrukt gemoed , mij tot een misdaad reke­<br />

nen ? . , . . Ik mor niet onder de flagcn, die mij<br />

Treffen , maar wat zal 'er van mijne fuzanna<br />

worden? ben ik dan tot het afgrijslijke gedoemd,<br />

van haar nimmer weder te zien?<br />

Gelukkig zoude ik geweest zijn, ware ik in dien<br />

toeftand volkomen onaandoenelijk geworden voor<br />

alles: maar de fmart van eenen onlijdelijken dwang,<br />

wekte ieder oogenblik mijne gevoeligheid op. Ik<br />

ftond verfchrikkelijke pijnen uit. De dood naderde<br />

mij, doch met zijne langzame en onuitfpreekelijke<br />

N 5 fol-


soa GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

folteringen; een dikke en duistere nacht bedekte<br />

alles wat om mij was, en die duistere woestenij<br />

fcheen mij toe de voorbode te zijn van de donker­<br />

heid des grafs. Met touwen ftijf aan een boom<br />

gebonden, onbeweeglijk in de grootfte fmert, nie­<br />

mand tot getuigen hebbende van 't gene ik leed,<br />

hoorde ik, bijwijlen, van verre het gerucht van eenige<br />

fchoten, welke ik wenschte op mij gemunt tc zijn.<br />

Het tooneel dat mij omringde was nog niet ver-<br />

fchrikkelijk genoeg. Een opkomend onweer, het<br />

welk door deszclfs weerlicht zich reeds van verre<br />

had laten zien, viel op het bosch neder, ganfche<br />

waterbeeken overftroomden mij. Het verdubbelde<br />

blixemvuur trof eenige boomen, zette het bosch in<br />

brand, 't welk loeide onder het geweld des ftorms,<br />

de fchitterende vuurftraalen des blixems omvingen<br />

mij, en te vergeefsch vervvagtte ik ieder oogenblik<br />

den flag die mij zou treffen. Helaas! ik wierd<br />

gefpaard... ik wierd gefpaard, gelijk mijne beulen<br />

mij gefpaard hadden.<br />

Eindelijk maakte de aanhoudenheid van mijn lijden<br />

het zelve zoo fmertelijk, dat ik, ondanks mij zelve<br />

het moest uitgillen; doch mijn gejammer vermengde<br />

Zich met het gedruis der hoofdiloffen, en drong \<br />

door tot in die verfchrikkelijke ftilte, welke bij<br />

tusfchenpozen volgde op het zwijgen des donders.<br />

VEER-


LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 003<br />

V E E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

H et was in dezen deerniswaardigcn toeftand, en<br />

toen ik op het punt ftond van te bezwijken, dat<br />

ik een postchais en 't galop van verfcbeide lieden<br />

te paard hoorde, die met losten teugel kwamen<br />

rennen naar den kant waar ik mij bevond. Ik was<br />

aan de zijde van den weg. Bij het flikkeren des<br />

büxems wierden zij mij gewaar, en mijn treurig<br />

geroep vond hen niet ongevoelig voor mededoogen.<br />

Twee hunner naderden mij met het piflool in de<br />

hand, terwijl de anderen hen op een afftand in 't<br />

gezicht hielden. Bij mij gekomen fmeekte ik hen<br />

met ernst mij door 't hoofd tefchieten; fchiet toe,<br />

zeide ik , indien gij roovers zijt, maar ontbind<br />

mij zoo gij iet menschlijks bezit. Zonder mij<br />

bijna eenig antwoord te geven, fteegen zij van<br />

hunne paarden af, en fneden met vrij veel moeite<br />

de natte touwen los, waarmede ik gebonden was.<br />

Ziende dat ik mij niet kon op de beenen houden,<br />

droegen zij mij liefdadiglijk op hunne armen tot<br />

aan de postchais.<br />

Het was aldaar dat ik voor de eerfte keer mon­<br />

val aanfehouwde. Hij was alleen in de chais en<br />

floeg mij een goeden mantel om 't lijf, behandelde<br />

mij met veel menschlievenheid, nam mij bij zich<br />

in


£04 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

in 't rijdtuig, gaf bij de beste plaats in hetzelve ,<br />

terwijl hij zelf zich op de voorbank nederzette!<br />

Vervolgens bood hij mij twee of drie hartfterkende<br />

elixirs aan, en beval terftond daar op aan zijne<br />

bedienden, om met den vorigen fpoed voort te<br />

fneilen.. Ik had ondertusfchen geen krachts genoeg<br />

om hem mijne erkentenis te betuigen. Met eene<br />

flauwe ftem noemde ik hem mijn vcrlosfer, en zeide<br />

hem: ach! indien wij fuzanna mogten ontmoeten,<br />

die de roovers mij ontvoerd hebben, verwaardig u<br />

dan haar even menschlijk te behandelen als gij mij<br />

doet, en haar te ontzetten. Haar leven is mij nog<br />

waardiger dan het mijne. Deze woorden beant­<br />

woordde hij met vriendelijkheid en vertroosting.<br />

De heuschheid van dien mensch ging zelfs zoo<br />

verre, dat hij mij m et geene vragen lastig viel;<br />

hij droeg aanhoudend zorg voor mijn gemak, en<br />

jcriigtte daar door zoo veel hij kon mijne fmerten.<br />

Zoo rasch hij befpeurde dat mijn hoofd de fnelle<br />

beweging van 't rijdtuig niet kon verdragen, liet<br />

hij zachter rijden. Aan het eerfte vlek bezorgde<br />

hy nu eene gevoeglijke klecding, cn bleef 'er een<br />

geheelen dag om mij te doen uitrusten, en mij alle<br />

gemak te verfchaffeu, als ware hij mijn eigen broe­<br />

der geweest. Toen ik hem des anderendaags mijne<br />

bekommering te kennen gaf, dat ik, met hem aldaar<br />

langer optehouden, hem tot een last zou ftrek-<br />

ken, antwoordde hij m et vriendelijkheid: dat hij<br />

mj altoos bij zich wilde houden, en dat ik<br />

mij


LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 205<br />

mij met hem kon begeven naar zijne woning in<br />

Parijs.<br />

Ik kon niet bedenken wat hem kon aanzetten tot<br />

eene zoo edelmoedige behandeling; ik fprak weinig,<br />

zuchtte bij aanhoudenheid, en dagt enkel aan fu-<br />

zanna; haar naam noemde ik zoo dikwijls, dat<br />

het hem toefcheen als of ik daar door mijne fmert<br />

wilde verzachten. Ik zeide hem dat ik, mijn leven<br />

lang, niet te troosten zou zijn, dat ik het waar-<br />

digfte voorwerp , het welk ik in de wereld kende,<br />

de beminde van mijn hart verlooren had, dat ik<br />

haar dertig mijlen van daar had meenen te trouwen,<br />

dat ik haar aanbad, en dat het leven, zonder haar,<br />

mij ondraaglijk zoude zijn. Hij meesmuilde en<br />

zeide: dat hij mij, indien er geen hoop meer ware,<br />

zou zoeken tc troosten; dat ik ten zijnent zoo<br />

veele fuzanna's kon vinden als ik verlangen zoude.<br />

Zij is, even als hare fchoonheid, eenig in haar<br />

foort, riep ik uit, en indien ik al bekoorlijkheden<br />

mogt aantreffen de hare evenarende, zou ik toch<br />

nimmer haar hart en hare deugden konnen weder-<br />

vinden.<br />

Monval vertoonde mij toen reeds dat karakter,<br />

f<br />

t welk hij naderhand niet verloochende; bij gedroeg<br />

zich gedienstig, menfchelijk, zachtaartig en mild,<br />

gelukkig zoo hij tevens niet voor vooroordeelen had<br />

aangezien die denkbeelden, welke het meest ge-<br />

fchikt zijn om die deugden te vestigen. Ik wil<br />

wedden, zeide hij mij, dat gij, nog niet lang<br />

.ge-


ao5 GESCHIEDENIS VA N EEN<br />

geleden, uit het eene of andere kollegie zijt geko­<br />

men, 't Is zoo, zeide ik hem, ik heb maar on­<br />

langs het kollegie der jefuiten verlaten, of liever ik<br />

ben hen ontloopen ; want zij veroordeelden Vol­<br />

taire en de liefde; ik ben hen ontloopen, om<br />

dat ik mijn leven lang fuzanna wil beminnen;<br />

maar, helaas! mij blijft thans niets over dan hare<br />

beeldtenis.<br />

Des anderendaags vertrokken wij weder met de<br />

postchais, e n onderweg hield ik mijne oogen niet<br />

van 't portier om te zien, of het lot mij mijne<br />

fuzanna niet zoude doen ontmoeten. Meer dan eens<br />

liet ik het rijdtuig ftilhouden, misleid door 't gene<br />

ik in mijne verbijsterde verbeelding voor haar aan»<br />

zag; overal zogt ik haar met mijne oogen, en<br />

meende haar zelfs in de vreemde voorwerpen te<br />

zien. Monval bleef fteeds gedienstig in mij te<br />

believen, en zogt mij langzamerhand te genezen<br />

van eene hartstocht, welke hij zich verbeeldde de<br />

rust mijnes levens te ftooren.<br />

Jongeling, zeide hij mij, gij fchijnt mij toe een<br />

beminnelijk karakter te hebben, en een ziel gefchikt<br />

om de vermaken der maatfehappij te genieten, en<br />

vooral, naar mijne mening, berekend voor uwe<br />

grootfche wijze van denken, maar gij bezit nog de<br />

eenvoudigheid van een jong fchepzel; die deugd is<br />

zeer gevaarlijk in de wereld, welke gij ftaat inte-<br />

treden. 'r Is niet genoeg een goeden candiduS<br />

te zijn, men moet een man van de eeuw worden:<br />

een


208 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

merlaiis, de kareis de XII zouden verbaast hebben<br />

geftaan. En 't geen mij nog boven alles vermaakt,<br />

is die verfcheidenbeid van gebeurtenisfen, welke<br />

overvloedige ftof gaat leveren aan de toekomllïge<br />

gefchiedfchrijvers. 't Is waar die oorlog kost het<br />

leven aan veele menfchen, maar wat wil dat zeggen<br />

voor wezens die, buiten den krijg, wat ïater zou­<br />

den hebben moeten fterven ; en hoe veele anderen<br />

die zich door dien krijg verrijkten, tot hooge<br />

bedieningen ftegen, en tot de eerden rangen be­<br />

vorderd wierden. De rijkdommen zijn flechts in<br />

andere handen overgegaan, en de open plaatzen<br />

zijn weer door anderen vervult. Zij, die gewond<br />

wierden, werden befchonken met het kruis van<br />

ft. lodewijk, cn dit is, naar mijne meening, eene<br />

fchoone belooning voor een been, 't welk vrij on­<br />

nut is, wanneer men eene rijke equipagie kan<br />

houden, en zich door moedige paarden kan laten<br />

voorttrekken.<br />

Ach! mijn heer, viel ik hem in, ik kan u niet<br />

laten voortfpreeken. Het oorlog vereenigt alle pla­<br />

gen in zich; het doet de wetten zwijgen, neemt<br />

alle veiligheid weg, verdooft het medelijden, ja,<br />

ik zal het mijn leven lang verfoeijen, het oorlog<br />

heeft mij van den eenigften fchat berooft, welken<br />

de hemel mij gefchonken had, en wanneer ik ver­<br />

woede ftruikroovers in de bosfchen zie omfwerven<br />

om met het ftaal in hunne handen allerlei moórdc-<br />

nanjen te plegen, vraag ik hoe het ftorten van<br />

men-


LUTHER'S MEISJE, XL. HOOFDST. 109<br />

menfchenbloed een beroep van eer kan zijn, hoe<br />

men zulke verschrikkelijke daden kan verrigten in<br />

den naam van 't vaderland, hoe de ramp en het<br />

onheil der wereld , den roem en de deugd kan<br />

uitmaken van een' zekeren rang van menfchen; en<br />

welke is toch die reden van ftaat, welke om een<br />

burger een rang te verfchaffen, hem beveelt vooraf<br />

de zuchtende menschheid met voeten te treden?<br />

Monval lachte hartelijk om 't gene ik zeide, hij<br />

meende dat ik een prijsvraag opdelde tot een lier­<br />

zang, waardig om door de eene of andere akadémie<br />

bekropnt te worden: dat men dergelijke trek 'er<br />

zekerlijk in zoude bewonderen. Loop, loop, voegde<br />

hij 'er bij met de grootfte gemeenzaamhéid, in één<br />

onzer kleene kasteelen zullen wij vermakelijk den<br />

tijd korten met deze fcliBone gedagten in vaarzen<br />

te brengen; ik verlang reeds u te zien pronken met<br />

de akadémifche eerpenning, welke wij voor de<br />

fchoorfteen zullen hangen, dewijl 't geen gebruik<br />

meer is dezelve voor de borst te dragen.<br />

Het was ten naasten bij op deze wijze dat hij<br />

alle tegenwerpingen beantwoordde, welke ik tegen<br />

zijne grondftellingen inbragt; wij waren het te famen<br />

nooit eens , want zijne zedekunde is de gansch<br />

tegenovergeftelde van de- mijne. Hij is inmiddels<br />

mijn weldoener, hij heeft mijn leven gered, ik zal<br />

hem altoos in waarde houden, fchoon ik nimmer<br />

een zijner gevoelens zal kunnen aannemen. Men<br />

is geen meester over de gedagte, de mensch kan<br />

O alles


2IO GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

alles opofferen, uitgezonderd dat gene, het welk<br />

het ware wezen van onze ziel uitmaakt. Ik heb<br />

hem bedreden, ik heb zijne valfche gevoelens om-<br />

vergefmeten, maar zonder dien bitteren ijver, welke<br />

gemeenlijk in gal en woede ontaart; en daar hij den<br />

naam van wijsbegeerte gaf aan ftelzels even onge­<br />

rijmd als verderflijk, had ik mijn hart alleen nodig<br />

om dezelven te wederleggen. Ik heb de baarblijke-<br />

lijkheid aangetoont door 't inwendig gevoel, het<br />

welk ik voor ruim zoo overtuigende durve houden<br />

als de rede zelve.<br />

EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Ï~ïct verlies van fuzanna had mij te fterk<br />

getroffen, dan dat ik niet geftadig aan haar zoude<br />

gedagt hebben; ik befloot aan den ganfehen oord<br />

tijding wegens haar te vragen, en vooral de omme-<br />

ftreken der plaats te doorloopen waar men haar aan<br />

mij ontrukt had; voorts alle de omliggende nabu­<br />

ren te ondervragen, en eindelijk mij te begeven<br />

naar die moeije, die onze liefde ftond te befcher-<br />

men. De goede hemel, zeide ik, zal zich mis­<br />

fchien verwaardigen een rampzaligen minnaar te be-<br />

gimfrigen. Ik ffelde al mijn hoop op zijne goe­<br />

dertierenheid, en die hoop zal mij niet begeven;<br />

want indien de hemel in 't binnenfte onzer harten<br />

ziet,


LUTHER'S MEISJE, XLI. HOOFDST. 211<br />

ziet , kan hij om de zuiverheid onzer on­<br />

derlinge liefde ons niet ongundig handelen. Mon­<br />

val kon mij niet langer bewegen .den weg. te<br />

vervolgen, hij gaf mij geld en twee zijner ge­<br />

wapende bedienden mede, met last aan hun mij<br />

niet te verlaten; en na mij te vergeefsch de ge­<br />

varen en de vruchtlooshcid mijner nafpooringen onder<br />

het oog te hebben gebragt, beftemde hij Frank­<br />

fort als de plaats daar wij weder bij eikanderen<br />

zouden komen.<br />

Ik vertrok met mijne twee medgezellen, overladen<br />

met giften, en met de oplettende bezorgingen van<br />

mijnen edelmoedigcn befchermer. Ik bezogt alle de<br />

dorpen, trad in iedere hut en vroeg overal naar<br />

eene jonge fchoonheid, die door husfaren was op-<br />

geligt en vervoert: men hoor.de mij aan, men be­<br />

klaagde mij, maar niemand kon mij iets met zeker­<br />

heid zeggen. Eindelijk kwam ik aan de noodlotti­<br />

ge plaats zelve, waar die monsters mij rrreer dan<br />

het leven berooft hadden; mijn oog herkende zon­<br />

der moeite de plek, ik rilde, ik weende, ik Hoor­<br />

de door mijn geklag de ftilte van 't bosch ; ik<br />

zag den boom weder, waar fuzanna mij in hare<br />

armen met de ganfche kracht van haar aanbidlijk<br />

lichaam gedrukt had. Mij dagt ik zou andermaal<br />

eene zoo wreede behandeling hebben willen onder­<br />

gaan, als ik haar flechts voor een oogenblik had<br />

mogen wederzien. Ik kon mij niet weg begeven<br />

van eene plaats, waar het geluk voor mij verdwe-<br />

O 2 nen


aia. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

nen was. Ik bleef 'er wel twee uuren lang om­<br />

zwerven zonder de ftreek te kunnen verlaten; maar<br />

welk een onderfcheid tusfchen die twee tijdftippen<br />

mijns levens] Alles was thans bedaard en ftil,<br />

waar ik een zoo verfchrikkelijk tooneel had bijge­<br />

woond ; ik zag 'er geen enkel fpoor meer der<br />

woede, welke ik 'er had zien uitoeffenen; onfchul-<br />

dige vogeltjes ftreeken terzelfde plaats neder, waar<br />

wreede menfchen het gevoeligst hart aangevallen,<br />

en hetzelve met eene onmenfchelijke koelzinnigheid<br />

hadden gegrieft. Een mijner medgezellen wilde<br />

voor tijdverdrijf op deze vogeltjes fchieten, maar<br />

ik weerhield zijn arm, en zeide tot hem, genade,<br />

genade! ei, Iaat mij hier de eenige ongelukkige<br />

zijn! Alhier heeft de hemel een onfchuldig fchep-<br />

zel ten flagtoffer zien ftrekken, dat alle anderen<br />

len minden 'er in vrede leven. Mijne oogen, fteeds<br />

op den grond gevestigt, zogten 'er gretig na het<br />

een of ander ftuk los doek, het welk aan fuzanna<br />

door de handen harer beulen was ontrukt geworden.<br />

Helaas! ik vond niet het geringde overblijfzel van<br />

mijn verfchrikkelijk verlies. De natuur had hare<br />

bedaardheid en kalmte hernomen. Deze rampzalige<br />

grond, daar 't geweld de tedere handen van fu­<br />

zanna bont en blaauw gedrukt had, was als be­<br />

zaait met bloemen; de onbezielde boomen, welke<br />

gedurende het onweer , ten minften fchenen te<br />

zuchten en deel te nemen in mijn ongeluk, be-<br />

weegden hunne vreedzame takken, zonder te ant-<br />

woor-


LUTHER'S MEISJE, XLI. HOOFDST. ai3<br />

woorden aan mijne droefheid, welke "er te bitterer<br />

en te mistrooftiger om was.<br />

Ik week eensklaps van daar, en verhaastte mijne<br />

fchreden naar het vlek, waar de liefde een fchuil-<br />

plaats moest vinden in den boezem eener bloedver­<br />

wante, door fuzanna befchouwt als eene tweede<br />

moeder, en als eene befchermfter van onze onbe-<br />

dagtzame en onfchuldige geloften. Verbeel u hier,<br />

waarde florimonde, verbeel u het verbazendfte<br />

en verfchrikkelijkfte tooneel. Be kwam bij die<br />

vrouw, die reeds cenigzins bedaagd fcheen, en<br />

wier gelaat iet zachts,en eerbiedwaardigs had. Ik<br />

zag haar aan met oogen , waar in de ontroering<br />

van mijne ziel was afgefchilderd. Zij had eenige<br />

trekken'in 't wezen, welke naar die van fuzanna<br />

zweemden. Ik kon mij niet genoeg in ftilte met<br />

dezelven verzadigen; zij. keek mij aan met eene<br />

verwondering, welke ten minften de mijne evenaar­<br />

de. Ik fprak haar aan, en zeide met ontroering:<br />

mevrouw, hebt gij eenige tijding ontvangen wegens<br />

uwe nicht, die te Straatsburg woont? hebt gij<br />

haar gezien ? heeft zij u gefchreeven ? weet gij<br />

wat 'er van haar geworden is? weet gij hoe zij<br />

het heeft? — Deze vrouw, in eene rilling van ver­<br />

baasdheid en zelfs van fchrik, antwoordde mij: —<br />

wat meend, mijnheer? wat wil hij zeggen? mijne<br />

nicht is te Straatsburg bij haren vader. Te<br />

Straatsburg, bij haren vader, riep ik uit met eene<br />

ontftelde ftem! Neen, neen, zij is dood, en ik<br />

O 3 ben


**4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hen haar moordenaar! zij verbleekte op die woorden,<br />

en wist niet of zij fprak met e e n<br />

mg mensch, dan wezenlijk met iemand, die zich<br />

aan een zoo gruwelijke misdaad had fchuldi* ffe<br />

maakt.<br />

ö 8<br />

Ach in dat oogenblik gevoelde ik dat ik het<br />

2' wdl d<br />

fi,dd omrukte miJ thans eene h<br />

T ^><br />

van wel Ie dc geen meester meer was. Ik befchul-<br />

.g e my zeiven dat ik haar ongeluk had gebrou^<br />

2 d V e n n i e t<br />

t nns Tfh ' &<br />

***** «og!<br />

hans deze brave vrouw den dolk dieper in 't harte<br />

e duwen indien ik haarden verflag deed lol<br />

H m m C h t m<br />

* ***** - gevallen van wo 1<br />

roevers. N a dat ik mij met geweld aan hare voe­<br />

ten had ter neergeworpen, riep ik haar toe; zie<br />

ner eenen rampzaligen, eenen rampzaligen, zeg<br />

& o, da 21Jn naam, zijn aanwezen, zijn mis!<br />

aad akoos onbekend blijve. Ik rees eensk^<br />

van den grond op, met eene verwilderde houdino<br />

g^weg en liet haar alleen. Ja, i k ontvlucht<br />

*t huis- als een brandftichter, e n fteeg weder te<br />

paard met mijne beide reisgezellen. Het tooneel<br />

duurde niet langer dan dit verhaal, * welk ik 'er<br />

n van geef; m z o n d c r nafporingen b i;<br />

w.en -t ook wezen mogt, begaf ik mij i n £<br />

wanhoop^ fiiJzwijgen naar Frankfort, waar ik mon-<br />

val wedervond, die op mij>a gtte. Hij eerbiedigde<br />

o? dien dag mijne bittere droefheid, en om alles<br />

«eggen, hij was 'er mede begaan.<br />

Wij,


LUTHER'S MEISJE, XLI. IÏOOFDST. >*<<br />

Wij moesten des anderendaags vertrekken, want<br />

m Vvai houd zich niet graag op in een pla<br />

Zoo haast hij dezelve ter loops bochtig t * f r<br />

Wat mij betreft, het was mij zeer onver fuiilhg<br />

waar heen hij mij brengen wilde.<br />

Wij reeden door ureekeu, welke door het vuur<br />

des oorlogs geheel verwoest waren; een hoop u«-<br />

gemergelde rampzaligen, met bleee wezens<br />

verzwakte armen , ruimde een -edeclte van d<br />

grond op, welke verlaten was geworden -<br />

Leen eerder een graf te delven dan de aa de te<br />

bebouwen. Op iederen voetfta? getuig den de ver<br />

woeste vlekken, den doortogt des baldadige* lol-<br />

daats. Vrouwen, met vericheurde kleederen, kin­<br />

deren, met vodden omhangen, liepen voor ons<br />

rijdtuig heen met gevaar van honderdmaien dooi­<br />

de paarden vertreden te worden, bedelende met<br />

eene jammerende en klagende ftem om een aal­<br />

moes De kindsheid zelve had haar beminluk<br />

voorkomen en innemende bevalligheid verloren, de<br />

kreuken der ellende, diep in 't aangezicht gedrukt,<br />

mismaakten de onfchuld van haar gelaat en de glim­<br />

lach van haren mond. Hoe hevig voer ik uit op<br />

>t gezicht van zoo veele ellende den eenen mensch<br />

door den anderen berokkent. Monval zeide mij,<br />

dut dit alles niets was bij 't gene hij elders gezien<br />

had; dat naar den kant van Westphekn , twee<br />

regimenten een ftreek gronds van tien uuren wijd,<br />

't welk met eenen heerlijken oogst prijkte, afgelo-<br />

e n<br />

O4 P


«tf GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ren en verwoest hadden, en dat de menfchen, die<br />

binnen dien omtrek gebleven waren, zich genood­<br />

zaakt hadden gevonden gras te éten, met de beesten<br />

des velds.<br />

T W E E E N V E E R T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

Ik zuchtte op het verhaal dier onheilen, door<br />

welken nog duizend anderen waren voortgebragt.<br />

Hij was fchier ongevoelig voor alle die rampen en<br />

herhaalde genadig: deze wereld is onderworpen aan<br />

't geweld en de woede des oorlogs, welke beurt-<br />

lings dezen aardbol verwoesten: alle fchepzelen zijn<br />

de fpeelbal van 't lot en van allerlei treurige ge-<br />

beurtenisfen, en terwijl hij dit zeide, wierp hij<br />

eenige kroonftukken toe aan de rampzaligen, die<br />

door den honger geprikkeld even fnel liepen als<br />

zijne paarden , en zich in menigte aan 't portier<br />

vertoonden. Deze lieden, zeide hij, zouden ons<br />

kunnen nafchreeuwen, roovers! Want daar ik deel<br />

hebbe in de leveringen van voeradie , welke de<br />

fchoonfte voordeden leveren, zal ik waarfchijnlijk<br />

het mijne trekken, van 't ^ene men hen ontnomen<br />

heeft. Als ik het des wel befchouw, is deze<br />

aalmoes Hechts eene geringe wedergave. Indien ik<br />

ondertusfehen geenen grooten fleep had gehouden,<br />

en niet was vcrzeld geweest van zes wel gewapende<br />

ka-


LUTHER'S MEISJE, XLII. HOOFDST. 217<br />

kareis, zoudt gij aan uwen boom vastgebonden van<br />

honger hebben moeten fterven. Om u te redden<br />

was 'er juist zulk een knaap nodig als ik, want<br />

een gemeen voorbijganger zou u beklaagt , maar<br />

tevens u vast gebonden hebben laten blijven. Hoor,<br />

wanneer gij eenigen tijd onder ons zult verkeerd<br />

hebben, zult gij de eerde zijn om de eenigzins<br />

onmatige bezittingen te wettigen , ' van zoo veele<br />

brave lieden, die gebruik weten te maken van<br />

hunne fchranderhéid, en van de heertellende wanorde.<br />

Degelijkheid van fortuin is eene loutere' hersfenfehim,<br />

in de maatfehappij zullen altoos eenige rijke lieden<br />

wezen, terwijl een ander gedeelte niets zal bezit­<br />

ten: maak eene verdeeling naar uw welbehagen,<br />

drie vierde der menfchen zullen het andere vierde<br />

dienen, of 'er zou geene famenieving zijn: dus,<br />

wanneer men eene keuze doen kan, zal men zich,<br />

mijns bedunkens, altoos plaatzen in den rang der<br />

meestbemiddelden; gij bevind u thans in dien rang<br />

dewijl ik u heb aangenomen, zegen derhalven uw<br />

lot, uw welvaart is voord - aan , zoo wel als de<br />

mijne, verbonden aan den arbeid dier rampzaligen,<br />

die tot den grootden hoop behooren. Deze veror­<br />

dening heeft altoos plaats gehad , en zal na ons<br />

nog blijven voortduren; laten wij derhalven, daar<br />

wij flegts een kort verblijf op aarde hebben, onzen<br />

ftand den best mogelijken maken. Dit 's de wet<br />

van alle wezens, die met verftand en gevoel be­<br />

giftigd zijn. Indien de rijkdommen, welke ik bezit,<br />

O s met


*i8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

«iet in mijne handen waren, zouden zij den prooi zijn<br />

van anderen, 't is dus best dat ik 'er gebruik van<br />

make. De tegenwoordige verordening van zaken<br />

kan ik niet veranderen, en hoe zou ik die ongelijk!<br />

heid kunnen hervormen, welke de waarborg is van<br />

ondergefchiktheid? Hoe zou ik alleen het voorbeeld<br />

kunnen dellen van eene nieuwe verdeeling? Ik her,<br />

haal het nogmaals, dat ik de vriend ben van hun<br />

met wien ik verbonden ben, maar dat de anderen<br />

zich zoo goed moeten plaatzen als zij konnen; ik<br />

heb het vermogen niet om te doen , 't geen de<br />

dwang der wetten zelv' niet kan verrigten , deze<br />

wilde dat het genot van den eenen gegrond zoude<br />

zijn, op de ontbeering van anderen; 't is des<br />

noodzakelijk dat een der bekkens van de weegfchaal<br />

dnale, terwijl het andere Rijgt, want om het even-<br />

wigt te behouden is volfirekt onmogelijk; zal ik<br />

m>J zeiven gaan opofferen om niets te bewerken?<br />

Nimmer zal ik willens mijn oog afwenden van den<br />

ongelukkigen die mij om bijrtand imeekt; maar<br />

voor mijn eigen rust zal ik mij weinig de rampen<br />

bekreunen, welke buiten mijn kring plaats hebben.<br />

Ik was niet zeer voldaan over zijne wijze van<br />

redeneering en gewaarwording. Ik vond 'er iets<br />

hard, iets eigenbaatig in, 't geen geenzins over-<br />

'feenftemde met het liefderijk denkbeeld van alge-<br />

meene weldadigheid, het welk men diend vast "le­<br />

ttellen, om tot bijzondere hervormingen overtegaan.<br />

Ik wilde mijnen weldoener wel beminnen, maar ik<br />

ge-


LUTHER'S MEISJE, XÏ.IL HOÓFDST. 219<br />

gevoelde tevens mijn hart afkccrig van ftelre-<br />

gels , welke baatzucht en fiegtheid in de hand<br />

werkten. Deze zedekunde kwarrr mij wreed en<br />

woest voor, en ik verwonderde mij minder over de<br />

onheilen mijns vaderlands, toen ik zag, dat men<br />

niet bloosde die te vernisfen met den luister<br />

der welfprekenheid. Ik beftrecd mijnen befehermer<br />

vrij levendig; ik deed hem bezeffen dat men, met<br />

dezelfde grondbeginzels , alle de buitenfporigheden ,<br />

Sl het geweld der overheerfchers kon billijken,<br />

want dat zoo men alleen zijn eigenbelang in acht<br />

te nemen had, en de oogen van al 't overige af­<br />

wendde , 'er geen misdaad als dan meer plaats kon<br />

hebben, en de deugd fleclits een ijdelen klank zijn<br />

zou. Ik kon met geene mogelijkheid hem dien<br />

ftaatkundigen eerbied betoonen, door welke de be-<br />

fcliermde uit gedienfligbeid den beiehermer fchijnt<br />

gelijk te geven, terwijl hij hem inwendig veroor­<br />

deelt. Hij toonde zich niet gebelgt over mijne<br />

rustige antwoorden: hij was een verdraagzaam<br />

pijrrhonist (twijvelaai), ft erk<br />

gehegt aan zijne be­<br />

grippen, maar die aan anderen de hunne liet. Hij<br />

bleef geftadig herhalen , gij zelf zult ten eenigen<br />

dage de waarheid ondervinden van 't gene ik u<br />

zegge. Doch mijn hart en mijn mond gaven hem<br />

telkens moedig ten antwoord: neen, neen; nimmer,<br />

nimmer!<br />

DRIE


•*2o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK,<br />

Eindelijk kwam ik met hem aan, i„ die verba-<br />

zeilde groote en woelige hoofdftad , welke hij mij<br />

-iigekondigt had als het verblijf des rijkdoms, des<br />

wellust en der vrolijkheid. Reeds op het eerfte<br />

gezicht ftond dezelve mij „iet a a n L<br />

F .<br />

c u n<br />

J met aan. ik weet niet<br />

* ik het een uitwerksel moet noemen van bet<br />

droefgeesnge, 't geen mijne verbeelding oveiSalle<br />

voorwerpen verfpreidde; maar die vermaarde ftad<br />

h a d<br />

'<br />

m i j<br />

'<br />

i e t d r o e<br />

^> het volk zag 'er leelijk<br />

en haveloos uit, de aangezigten vermagerd en misnoegt;<br />

l k Zag in de ftraaten veel beweging maar<br />

geen vlijt, g e e n i j V e r f e n d e m e e s t e m e n f.<br />

lieden het flaafsch en vreesachtig voorkomen van<br />

ellende en onderdrukking. Het treurig tegenovergeflelde<br />

van rijkdom en armoede, welke geftadig te<br />

famen worftelden, was voor mij een bewijs dat de<br />

menselijkheid i n d e h e I f t v a n d e h ^ ^<br />

gedooft; het juk des arbeids , het welk aankon-<br />

dend op den grootden hoop drukte, vernederde 'er<br />

het menfchelijk gedacht; het wantoonig gebrom<br />

bedond enkel uit eene menigte van verwarde klaag­<br />

tonen. De honendfte en trotschfte lediggang<br />

trotzeerde den ongelukkige,!, die hijgende ond^<br />

eenen zwaren last, zijn ftem nog moest verheffen<br />

om


LUTHER'S MEISJE, XLÏÏI. HOOFDST. 221<br />

om door de menigte heen te komen. Een lage<br />

baatzucht in de houding en glimlach van den win­<br />

kelier , eene gemaakte beleefdheid, eene valfche ge­<br />

dienstigheid, eene ik weet niet welke bekrompe<br />

beuzelachtigheid vertoonde zich in den gang en de<br />

gebaren des Parijfenaars; eene kinderachtige nieuws­<br />

gierigheid, eene ftompheid naauwlijks door de me­<br />

nigte van konften gefpitst, een genacht van fchapen,<br />

alles vertoonde mij een verbasterd foort van menfchen,<br />

verzot op nietsbeduidendc vermaken; ingenomen met<br />

eenen popachtigen opfchik en tooi, zich bewegende<br />

in een kring van nietige gewoontens, alle denk­<br />

beelden van ware grootheid even als van waar ver­<br />

maak verloren hebbende. Ik zag 'er niets dan een<br />

zoort van fchimmen pronkende met klatergoud, die<br />

een taal aan hun eigen ''hadden, van welke zij<br />

zich bedienden in het zedekundige, even als in<br />

de wetenfchappen en konften, alles ovcrtogen met<br />

een zeker polijst en door te veel fraais ontaartende<br />

in kleinigheden.<br />

De openbare ontuchtigheden, door duizende flam­<br />

bouwen verlicht, boden mij in den avond duizende<br />

ergerlijke en fchandelijke tooneelen aan. De zon<br />

kon op den helderen middag, deze fchandelijkbe-<br />

den, welke zelfs langs de deuren van de braaffte<br />

burgers, waar de moeder de zedigheid aan hare<br />

jonge dochter voorpreekt, gepleegt wierden, niet<br />

duidelijker hebben aan den dag gelegt; de onfchuld<br />

zelve moest op dat gezicht, eenig in zijn zoort,<br />

zich


222 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

v 1<br />

zich gefcbandvMt voelen, terwijl het gehoor zich<br />

met kon hoeden voor de «itdrukkingen der ontucht<br />

die zegevierend en opgetooid de ftraten bewandelde'<br />

Ik had langen tijd een afkeer om in deze ftad<br />

te éten , toen ik de markten gezien had, waar<br />

alles, wat tot voedzel moet dienen door den drek ge-<br />

fleept, of befproeid word met,de onreinighedcn der<br />

daken; de fpij zen misfcn >er h a r e n a t u u r ] i j k e ^<br />

en zijn niet kenbaar. Alles is opgefmukt en toe­<br />

bereid, en men vind 'er wel den fchijn der fpijze<br />

maar geenzins haren wezenlijken fmaak. Het ver­<br />

gif, 't welk men 'er, ondcr den naam van wijn,<br />

n aanbied, maakt u ziek; aan de fceurigfle tafels<br />

zelve, drinkt men geenen anderen dan die ver­<br />

vecht is. De bewoner dezer ftad fchijnt reuk en<br />

fmaak verloren te hebben, zoo gulzig is hij in 't<br />

vullen van zijn maag, met alles wat men hem<br />

voordien t.<br />

_ Zoo gij in de keukens koomt draait u het hart<br />

ra 't lijf. Tafels en wanden alles is 'er even<br />

duikend cn morsfig. De kopere keukengereedfehap-<br />

pen, welke 'er bijna in alle huizen nog in gebruik<br />

zijn, werpen in elke fchotel eenige hunner gevaar­<br />

te deelen, en daar men jaren lang bezig is met<br />

zich te vergiftigen, fchijnt men zulks niet eens te<br />

bemerken. Havenlooze keukenjongens, kneeden met<br />

hunne vuile en morsfige handen de fpijzen, wel­<br />

ken u in zilveren fchotels, of in 't eêlfte en fijnde<br />

porcelem worden opgedischt.<br />

Men


LUTHER'S MEISJE, XLII. HOOFDST. 253<br />

Men drinkt 'er bij aanhoudenbeid likeuren, welke<br />

men zich de moeite niet geeft natefpeuren, waar<br />

uit zij gebrouwen worden; en die men gulzig en<br />

onbedagt inzwelgt, en welke de kiem zijn van de<br />

fmertelijkfte ziektens. -<br />

Het Franfche tooneel , van 't welk ik mij zoo<br />

veel voorftelde, en waar heen ik met de grootfte<br />

drift liep , zonk zoo ver beneden het denk­<br />

beeld, 'twelk ik mij daar van gevormd had, dat<br />

ik zeer fchielijk liever de vertooning van een ftuk<br />

aan mijne verbeelding overliet, dan aan de kunst<br />

der tooncelfpelers. Hun gelaat ftond itrak, en 'er<br />

was niet eene enkele hartstocht op te lezen. Eenzelvi­<br />

ge tooncn , koelheid en ftijfheid in hunne bewegingen ,<br />

deeden duidelijk bemerken dat zij met een laauvv<br />

volk te doen hadden, .dat ontbloot was van ge­<br />

voel , cn 't welk van de ver-gezogte famenkoppeling<br />

der konst , vorderde 't. gene het niet meer wist<br />

te ontdekken, in de eenvouwdige en fprekende ta-<br />

fefeelen der natuur. Mij dagt ik zag altoos het­<br />

zelfde treurfpel, want het treed in Frankrijk niet<br />

buiten denzelfden vorm, waar in het oorfpronklijk<br />

gekneed wierd; een reeks van vaarzen , zwakke<br />

en kleene middelen, woorden in ftede van daden,<br />

alles duidde een bekrompen veld aan, voor 't welk<br />

de dichters hunne perfonadien verkoren hadden. Zij<br />

hebben nooit meer dan zes vierkante voeten gronds<br />

om te bewandelen, of om hunne daden te ver-<br />

rigten.<br />

Een


"4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Een tooneel van vrij meer aanbelang vestig<br />

mijn aandacht, dat der wereld namelijk- ee-<br />

tooneel op 't welk veel verfcheidenheid heerscht<br />

en waar het andere flechts een fchaduw van is &<br />

zou een ganfchen dag noodig hebben, om u 'mijn<br />

oordeel medetedeelen , 't welk ik velde over die<br />

vergulde mannen, en over de zielen, welke «<br />

manlijk huisvesten onder die vergulde oppervlakte.<br />

De hebbelijkheid heeft algemeen alle die zielen ver<br />

zwakt en doen inkrimpen, zij zijn kleen, fchraal,<br />

ftijf en verfijnt, en als zij buiten haren kring wil­<br />

len treden, en zich groot en önafhanglijk vertoo­<br />

rn, vallen zij oogenbliklijk daar na weder in den<br />

engen kring harer weekheid.<br />

Ik zal u niets zeggen van de vrouwen, fchoone<br />

flbrimondel ik heb 'er fleehts weinige gezien, en<br />

acht mij gelukkig u aangetroffen te hebben, daar gif<br />

mn voor hare ftrikken behoed hebt, gij, die door<br />

uwe- wijsheid, oprechtheid en grootmoedigheid'<br />

Florimonde, innerlijk door die loffpraak getroffen<br />

omhelsde jezennemours, en floot hem den mond<br />

met eene vriendelijke kus. Hij vervolgde aldus.<br />

VIER EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK<br />

X^aar ik mijn beftaan liever wilde fchuldig wezen<br />

aan mijner handen arbeid, dan aan de enkele mil-<br />

da-


LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. 225<br />

dadigheid van iemand anders, verzogt ik monval,<br />

mi] een post of bediening te bezorgen , 't geen<br />

hij ook niet in gebreken bleef te doen ; hij nam<br />

mij aan tot zijnen fecretaris; doch hij liet mij ge-<br />

ftadig zonder werk; en wanneer ik hem vraagde,<br />

wat 'er moest verrigt worden? was gemeenlijk zijn<br />

antwoord, vermaak nemen, gebruik maken van 't<br />

leven en 't voorbeeld volgen van hun, die hij<br />

gaarne bij zich had.<br />

Gij weet, welke die vermaken en voorbeelden<br />

waren, die hij mij aanbeveelde te - volgen. Gij<br />

hebt 'er u meer dan eens over geërgerd, flori­<br />

monde; en zoo ik dezelven niet verfmaad hadde,<br />

zou ik hier niet bij u zijn. Ik heb altoos 't ver­<br />

maak van denken boven alle andere vermaken ge-<br />

fchat. De vrijheid om 'er mij geheel aan te kun­<br />

nen overgeven, zonder afgeleid te worden, deed<br />

mij bij monval blijven, en de vrees van eenen<br />

te moeilijken dienst aantetreffen, heeft mij een<br />

zonderling zoort van leven doen leiden; des morgens<br />

verkeerde ik met wijsgeeren, en des avonds met<br />

lichtmisfen. Ik was niet voor zijn huis gefchikt,<br />

en wij gaven wederzijdsch eikanderen ergernis.<br />

Apostel van een vrolijk en losbandig leven predikte<br />

hij hetzelve openlijk, terwijl ik in mijne aanmer­<br />

kingen mijn best deed, om de kleuren te verdoo-<br />

ven, waar mede hij zulk een leven poogde opte-<br />

luisteren.<br />

P Lang


sz6 GESCHIEDENIS VAN EÉN<br />

Lang en heimelijk heb ik mij dat befpiegelend<br />

leven verweten, 't Is eene logheid van ziel, 't welk<br />

zijne bekoorlijkheden en gevaren heeft. Een werk­<br />

zaam leven overtreft verre een peinzend leven. Ik<br />

zag derhalven naar iet ernstigs om, waar mede<br />

ik mij zeiven en anderen nuttig kon zijn. Het<br />

bezweette aangezicht eens ambagtsman deed het<br />

mijne bïoozen. Ik wilde de kluisters verbreeken,<br />

welke ik begreep dat fchandelijk waren; maar de<br />

hebbeÉjkheid benevens eene kinderachtige vrees be­<br />

namen mij den moed daar toe. Eindelijk zogt en<br />

vond ik dat werkzaam leven, 't welk god ons<br />

allen beeft opgelegt, en 't welk zijne eigen be­<br />

looning met zich voerd, door met genoegen het<br />

hart te vervullen van den genen die 'er zich aan<br />

overgeeft. Door mij aan u te hegten, heb ik de<br />

nietsbeduidende bezigheid der weekheid verbannen.<br />

Doof mij, geheel en al overtegeyen aan werkzaam­<br />

heden, die het lighaam afmatten en vermoeijen, heb<br />

ik de verbeelding alles ontnomen wat verbijsterend<br />

en fchadclijk is Ik meende mij zeiven te<br />

kunnen beteugelen, maar ik liep mijne ketens te<br />

gemoet. Vergeef mij deze taal ^ fchoone flori­<br />

monde, mijn hart ftaat voor u open; mijne rond-<br />

borftigheid mishaagde u nooit , en ik heb een<br />

afgrijzen van de logen. Van onfchuldig ben ik<br />

fchuldig geworden; ik had 'in ftilte de fchaduw<br />

Van fuzanna moeten eerbiedigen, en ik ben haar<br />

ontrouw geworden'. En Zoo zij thans voor mijne<br />

©ogen


LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. 227<br />

oogen vertelleen, hoe zoude ik haar durven aan-<br />

ichouwen? Hoe, ik heb meineedig jegens haar<br />

kunnen wezen, ik heb mijn trouw kunnen verbre­<br />

ken welke ik haar gezworen had;<br />

Een droom heeft, ongetwijfelt om mij te ftraffen;<br />

dezen nacht hare beeltenis voor mij verlevendigt:<br />

ik bevond mij aan den kant eenes golvenden ftroomsj<br />

en ik befpeurde fuzanna aan de overzijde van<br />

denzelvcn. Een witten lluier, het zinnebeeld Van<br />

hare eerbaarheid, gaf meerder luister aart hare<br />

fchoonheid; Zij riep mij, ik plofte mij in den<br />

ftroom ter neder om tot haar overtekomen; maar<br />

in weerwil van alle mijne pogingen $ voelde ik mij<br />

door 't water mede liepen. Te vergeefsch ftrekte<br />

zij hare handen naar mij uit, ik bezweek onder de<br />

bruifchende golven, terwijl ik haar zag ten hemel<br />

rijzen, en in de lucht een lichtftraal achter zich<br />

laten.<br />

Terwijl ik haar met mijne oogert na ftaarde, wierd<br />

ik wakker, noemde haren naam, en bevond mij,<br />

zoo ik dagt, in hare armen. Ach! ik ben even<br />

fchuldig jegens u als haar. Spreek, hebt gij kun­<br />

nen hooren dat ik voor eene andere zuchtte, en<br />

moet ik langer misbruik malven vatt eene liefde j<br />

welke ik nooit verdiende ? Ik wil mij zelvëri<br />

recht doen; ik ben uwe liefde niet waardig; mij<br />

zelven bedriegende heb ik u ook bedrogen ;* dit<br />

hart neemt zijn vlugt weder geheel naar het eerfte<br />

voorwerp $ door welk hetzelve gebóeit wierd: véf-<br />

P' 2 geef"


2o8 GESCHIEDENIS VANEEN<br />

geef het mij, ik nam eene kortftondige drift,<br />

welke reeds verflaauwt is , voor liefde ; en de<br />

liefde zelve kwam mij mijne ontrouw verwijten.<br />

Florimonde, het ftaat aan u uw zelve te<br />

wreken; aan mij mij zelve te ftraffen; en daar<br />

het mij niet langer geoorloft is u te aanfchou-<br />

wen zonder bloozen, moet ik niet . . . anders<br />

doen, viel florimonde mij in de rede, dan mij<br />

nogmaals met een weinigje vertrouwen, met eene<br />

openhartige vriendfchap begunftigen : zij drukte<br />

mij toen in hare armen, trachtte hare gedwongen<br />

tranen te weerhouden, en kon zich niet genoeg<br />

verzadigen met mij te befchouwen. Laten vrij lie­<br />

ver eikanderen het leed helpen dragen , 't geen<br />

onze haiten pijnigt. Gij bemind fu z a n n a, gelijk<br />

ik u beminne, gij verlangt haar bijzijn, gelijk ik<br />

het uwe verlange, zij is u noodzaaklijk voor uw<br />

geluk, gelijk gij mij zijt voor het mijne; die on­<br />

gelukkige is uwe tedere liefde waardig, en ik ben<br />

ongelukkig om dat ik op uwe wedermin niet kan<br />

hopen.<br />

Maar duldt mij, waarde jezennemours, zoo<br />

vervolgde zij, duldt mij aan uwe zijde, laat voor<br />

mij eenige zuchten, en behoudt uwe liefde voor<br />

haar. Ik verlang niets meer dan uwe vertrouwde<br />

te zijn. Ja, ftort in mijnen boezem uwe geheimfte<br />

tranen uit. Ik zal 'er deel in weten te nemen.<br />

Ach, ik weet wat het is te beminnen? Ik weet<br />

het . . , fuzanna was mijne mectedingfter, maar<br />

zij


LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOÖFDST. aao<br />

zij word mijne vriendin. Indien ik de plaats wist<br />

waar zij zich onthoudt, zou ik zelve haar te ge-<br />

moet gaan, en de eerfte zijn om haar in uwe<br />

armen wedertebrengen. Ja, waarde jezenne­<br />

mours, voegde zij 'er bij met de vervoering van<br />

eene vertederde en aandoenlijke vrouw, (eene ver­<br />

voering welke door geen pen is uittedrukkcn,) ja,<br />

ik beniin u . . . ik bemin u, en daar de ware<br />

liefde zuiver en belangloos is, wil ik het geheim<br />

van mijn ziel voor u openleggen. Toen mijn hart<br />

zich aan u overgaf, durfde het niet hopen op<br />

eene vereeniging met het uwe, door eenen gëwijden<br />

en onverbreekelijken band. Ik wist dat ik een fter-<br />

veling beminde die te ver boven mij was. Ik achtte<br />

mij niet waardig te deelen in uw lot. Een nood­<br />

lottig toeval had mij den genen doen ontmoeten,<br />

die mij gelukkig kon maken ; maar ongetwijfelt<br />

verdiende ik dat heil niet, daar zijn hart reeds aan<br />

eene andere behoorde. Wel nu, dat die gelukkige<br />

mededingfier zegepraale , ik onderwerpe mij; ik<br />

verlang niets anders dan uwe vriendfchap; maar ten<br />

minften vorder ik die van u in hare volle uïtgèftrekt-<br />

hejd als eene vertroosting, deze alleen kan de fmert<br />

dragelijk maken, welke ik mijn leven lang zal ge­<br />

voelen.<br />

Na een oogenblik zwijgens, gedurende het welk<br />

ik met nedergeflagen oogen ftond, en mijn regter-<br />

hand in de hare drukte, vatte de vertederde flori­<br />

monde het woord weder op. Te waarde jezen-<br />

P 3 ne-


*3° pESCHIZDENJS VAN EEN<br />

nemours, want ik durf u mijn minnaar niet<br />

noemen, indien gij verrukt door de bekoorlijkbeden<br />

mijner mededingfter enkel befluiten kond mij te ver­<br />

laten, vertrek. . . , Maak mij nog rampzaliger,<br />

en de hemel hoord het, nog zal ik u niets te<br />

verwijten hebben. Maar indien gij hij mij kondt<br />

Jeyen, indien gij mij niet haat, indien mijn ge­<br />

zicht en de betuigingen mijner tederheid u niet<br />

belgen zoo blijf, en fpreek mij geftadig van uwe<br />

fuzanna; dat hare naam aanhoudend in mijne<br />

ooren klinke, ?<br />

t zal mij aangenaam zijn denzelven<br />

uit uwen mond te hooren, ik zal met u van haar<br />

fpreken , en zoo ik gedoemt worde , om ilegts<br />

gene fchaduw te zijn van hare fchoonheid, dan zal<br />

die fchaduw dienen om haar aan u tc vertegen­<br />

woordigen. Ik verlang enkel uwe rtist en uw ge-<br />

|uk»<br />

11 t e<br />

behagen en te beminnen is alles wat ik<br />

begeer, en ik zal mij over gelukkig achten, indien<br />

gij, bijwijlen, u ilegts verwaardigen wilt een blik op<br />

mij te flaan. Suzanna verwierf uwe liefde, boeide<br />

W$ neiging, ik wil haar alles opofferen, en uit<br />

die. opoffering zult gij kunnen opmaken, hoe on­<br />

gemeen groot mijne tederheid voor u is. Ja, gij<br />

zult bemind worden enkel om u zeiven: ik ben<br />

y,W,e beminde, niet meer, maar ik ben uwe vrien­<br />

din geworden. Indien gij onder dien tijtel mij<br />

ipmtijds eene tedere uitdrukking toevoegt, zal ik<br />

dezelve aannemen als een' weldaad, maar ik zal<br />

v;c7ens mik zegepraal eu mijn vermaak weten te<br />

ver-


LUTHER'S MEISJE, XLIV. HOOFDST. *3Ï<br />

verbergen. Dat ik u altoos moge gelukkkig zien<br />

en florimonde zal voldaan zijn. ïk zal mijne<br />

brieven bij de uwe voegen ter ontdekkinge van<br />

het fpoor uwer beminde: ik zal niets verzuimen<br />

om achter haar lot te komen, en ik roep den he­<br />

mel tot getuigen, dat de fchoonfle dag mijns le­<br />

vens die zijn zal, waar in uwe oogen, fchitterende<br />

van vreugde en van verbaastheid , baar weder zien<br />

zullen, mits nogthans dat gij op dien dag van<br />

blijdfcbap, uw oog van vriendfchap aan mij niet<br />

onttrekke.<br />

Zoo ooit een minnaar verbaast ftond, het was<br />

jezennemours. Hij kende bet verbeven karakter<br />

van florimonde, maar hij verwagtte niet te min<br />

de gerekte verwijtingen van eene minnenijdige vrou­<br />

we; hij vond in haar een ongemeen voorbeeld van<br />

goedaartigheid en tederhartigheid ; verdomt over zoo<br />

veele edelmoedigheid, achtte hij zich zeiven te fchul-<br />

diger.<br />

Dit boezemde hem voor haar eenen nieuwen eer,<br />

bied in, gepaart met de hoogde bewondering. Som­<br />

wijlen drukte hij haar in zijne armen, zonder te<br />

durven uitten wat hij dagt , en het was deze<br />

zeldfame niinnaresfe die hem van fuz anna fprak,<br />

van de middelen om haar wedertevinden , waar­<br />

door zij de hoop, hoe beguichelend ook, in hem<br />

voedde, welke in het hart diens ongelukkigen kiem­<br />

de. Zij vergat zich zelve om de ziel van jezen­<br />

nemours gerust te ftellen, en te hegten aan daï<br />

p 4 beeld *


2-Z- GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

beeld, het welk hij aanbad. Deze zuivere teder-<br />

hartigheid, deze edele grootmoedigheid trof zoda­<br />

nig het hart van jezennemours, dat hij geheel<br />

doordrongen wierd van de haitelijkfte genegenheid;<br />

alle betuigingen van eene wezenlijke en oprechte<br />

vriendrchap werden menigvuldig aan florimonde<br />

gedaan , en deze betuigingen evenaarden door hare<br />

hartelijkheid bijna die der liefde.<br />

VIJF E N VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

JVl.iddeIerwijl was monval van eene vrij lange<br />

reize te .rug gekomen; want hij toog van Parijs<br />

' paar ,Londen, naar Jmfterdam , naar Venetië, naar<br />

Turijn of naar Wenen, even zoo gemakkelijk als<br />

een burger van Parijs zich des zondags, begeeft<br />

naar St. C/oud, naar Sgeau, naar Meudon. Zit<br />

daar voorzeker het grootfte voordeel 't geen de<br />

rijkdommen verfchafFen, en het eenigfte om 't welk<br />

de gefchiedenis-fchrijver van jezennemours een<br />

weinig fortuin zou begeert hebben. Naar zijn lust<br />

en begeerte een afgelegen land te gaan bezoeken<br />

m een gemakkelijk rijdtuig, ,zonder gevaar en zon­<br />

der verveeling, verfchillende zeden en onderfcheide<br />

regeenngsvormen naartefporen , binnen korten tijd<br />

Zjch een medeburger te maken van alle rijken en<br />

fla-


LUTHER'S MEISJE, XLV. HOOFDST. £33<br />

daten, alles met nieuwe oogen te befchouwen, die<br />

• niet uit hebbelijkheid anders zien , de trouwlooste<br />

van alle misleidingen; den geheelen weg over ge­<br />

dienstige en vriendelijke menfchen aantctrelfen, die<br />

voor een weinig geld u fpijzigen en geleiden. Waar­<br />

lijk zulk eene gelukkige en nieuwe fchikking, wel­<br />

ke aan bijna alle'voorleden eeuwen onbekend was,<br />

word niet genoegzaam bewonderd. Ach ! indien<br />

de hemel mij immer begunstigt met de behoorlijke<br />

middelen, zal ik de groote en majestueufe ftiden<br />

gaan begroeten, en ik zal niet rusten voor en aleer<br />

ik Europa zal bezogt en doorgereist hebben, * want<br />

ik geloof geene boeken meer, welke maar al te<br />

dikwijls-ons wat voorliegen, ook heb ik van na­<br />

bij reizigers gekend , die de eerste waren om de fpot<br />

te drijven met hunne verhalen.<br />

Monval dan, herinnerde zich zijnen nieuwling<br />

en haar, aan wie hij hem had toevertrouwt. Hij<br />

nodigde alle de oude en nieuwe medemakkers zij­<br />

ner vermaken , om ooggetuigen te zijn van een<br />

grappig tooneel, zoo als 'er zeldfaam word ver­<br />

toont.<br />

Hij kwam dus aan dit vreedzaam landhuis met<br />

al den grootfehen ftoet van eenen opperpachter,<br />

die verzeld word van een ganfehen zwerm zijner<br />

gasten. Zij waren ongetwijveld allen naar den ton;<br />

want elk hunner bragt met zich de gedienstige<br />

fchoone, welke voor die week verkoren was ; dat<br />

'is te zeggen, eene danferes of eene zangeres die<br />

p 5 voor


«34 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

voor eenige dagen de ftad kon verlaten. Flovl<br />

monde verbleekte op hunne aankomst. Jezenne­<br />

mours befchouwde dit onverwagt bezoek, als een<br />

plaifitr partij, vrij eigen aan zijnen vriend. Hij<br />

herkende ten naasten bij dezelfde perfconaadien<br />

welke hij gewoon was te Parijs bij monval te<br />

zien.<br />

Monval, „ a vrij dartel florimonde omhelst<br />

te hebben, wierp zich vlug in de armen van je­<br />

zennemours, uitfchaterende m fecbgea met<br />

de zotfte betuigingen van blijdfchap. 't Ganfche<br />

gezelfchap volgde het zelfde voorbeeld. Men was<br />

daar geenzins gekomen om van zedekunde te fpre­<br />

ken; men gaf zich over aan een luidruchtige vro­<br />

lijkheid; de fleep van levercij bedienden volgde de<br />

meesters na, en het huis, 't welk een oogen­<br />

blik te voren, een eenfaam verblijf van wijsheid<br />

was, wierd eensklaps de tempel van dwaasheid,<br />

men hoorde 'er het klinkend geluid der fpeeltui-<br />

gen en het ftoeijend gerucht der dansfen. De een­<br />

zame en kuifche echo der bosfchen, herhaalde de<br />

toonen der losbandige fchoonheden , als mede het<br />

dartel gezang der ongeteugelde bacchus-zoonen,<br />

die, om kwanswijs vermaak te hebbenelkander<br />

ten bijna doof fchreeuwclen,<br />

ZES


LUTHER'S MEISJE, XLVI. HOOFDST. 433<br />

ZES E N V E E R T I G S T E H O O F D S T U K .<br />

florimonde bevond zich in de grootfte verle­<br />

genheid; daar zij alles voorzag wat zij te vreezen<br />

had, en tevens dat gene zogt te verbergen, wat<br />

zij niet wilde dat aan jezennemours bekent<br />

wierde, wist zij niet hoe zich te gedragen. Zij<br />

verliet jezennemours geen enkel oogenblik meer<br />

en gaf hem door ftomme tekenen te kennen hoe<br />

zij leed. Zij beefde dat het onbedagtzaam en<br />

noodlottige licht over haar vorig leven verfpreid,<br />

den jongeling :As oogen mogt openen, en haar in<br />

zijne oogen verachtlijk maken. Deeze noodlottige<br />

flag vreesde zij meer dan den dood : dat men zich<br />

hare angften verbeelde en hoe fmertelijk haar de­<br />

zelve vielen. Ongemeen naijverig wegens haare ach­<br />

ting , liep zij elk oogenblik gevaar dezelve te ver­<br />

liezen.<br />

In die gefprekken, welke meer dan vrolijk waren,<br />

die zij gedwongen was aantehooren, wist zij fchran-<br />

der eene wending te geven aan die tooneelen wel­<br />

ke jezennemours tegen ftonden. Dan eens gaf<br />

zij voor niets gezien te hebben, dan eens dat zulks<br />

de gewoonte van 't buitenleven was, en hoe inge­<br />

togener men in de ftad leefde, de dartelheid en<br />

yrijheid zich des te beter lieten zien in die vroüj-.<br />

ke


236 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ke landverlustigingen, waar het de gewoonte was<br />

zich aan de uitgehtenfte vreugde overtegeven. Zij<br />

voegde 'er bij, dat zij de gewigtigfte redenen had<br />

om monval te ontzien, dat hij kort van ftof en<br />

gevaarlijk was, zoo haast men zijne ontwerpen<br />

dwarsboomde, dat de weinige dagen, die hij daar<br />

zou doorbrengen , fchielijk zouden verloopen , en<br />

dat het beste middel om alle ergernis te ontwij­<br />

ken, was zich te gelaten als of men 'er niets<br />

van bemerkte; dat ongelukkiglijk de zeden der eeuw<br />

haar geboden ftiltezwijgen, en eindelijk dat het de<br />

laatfte keer zijn zoude dat zij mede deed in een<br />

feest, het welk zij nooit had kunnen voorzien,<br />

noch ontwijken.<br />

Schik u een Weinig, vervolgde zij, fchik u een<br />

weinig, mijn waarde jezennemours, naar hunne<br />

dwaasheid, zij zal flechts kort van duur zijn. Een<br />

wijze moet kunnen hengen om alle de menfchelij-<br />

ke buitenfporigheden, hij moet ze enkel befchouwen<br />

als kinderlijke fratzen. Zommige koppen zijn niet<br />

te verbeteren, en 't is vrij korter weg eenen vrijen<br />

loop te laten aan hunne vermaken, dan hen te<br />

willen doen verdaan iets waar voor ze nimmer<br />

vatbaar zullen worden. Als zij vertrokken zijn,<br />

zullen wij overvloedige ftof hebben om over hen<br />

te fpreeken, en de fchouders van medelijden opre-<br />

trekken.<br />

De infchikkelijkheid had recht 'op jezenne­<br />

mours. Daar en boven had hij tijd gehad om<br />

de


LUTHER'S MEISJE, XLVI. HOOFDST. 237<br />

dc gewoone levenswijze te leeren kennen van lieden<br />

van zekeren ftand. Hij fcheen zich des over niets te<br />

verwonderen, ook begreep hij bij zich zeiven dat<br />

het hem niet voegde den ftrenge cn fchuwe te<br />

fpelen, daar, waar men hem bijna was komen ver-<br />

rasfen in de armen van florimonde.<br />

Den derden' dag was 'er een prachtig en heerlijk<br />

avondmaal bereid in de groote groene overdekte<br />

laan. De tafel door een groot aantal girandoles<br />

verlicht, en omzet met gasten, bood eene menigte<br />

van fchotels aan, minder toebereid voor den fmaak<br />

dan voor de trotsheid der weelde. Italiaanfche wijnen<br />

en die van de Kaap, welke nog beter zijn, wer­<br />

den 'er in overvloed gefchonken , verhitteden de<br />

hersfens der genodigden, en vervulden dezelven met<br />

duizende denkbeelden alle even dwaas en grillig.<br />

Op het gezicht van zoo veel overvloed beklaagde<br />

zich elk over de zwakheid zijner maag : men was<br />

reeds verzadigt toen 't oog nog even gretig rond­<br />

zag. Men riep die overgehaalde geesten, die lief­<br />

lijke reukwateren te hulp , welke een moorddadig<br />

vergif bevatten, het hoofd ontroeren en in de aders<br />

en fpieren het vuur der ontucht overbrengen. De<br />

wijze jezennemours zou daar gewis een dwaze<br />

en vreemde rol gefpeelt hebben, zoo hij niet wel-<br />

ftaanshalve genoegen had genomen om dikwijls zijn<br />

glas met zijne dischgenoten te ledigen. Daar en<br />

boven zou de geur der fpijzen genoegzaam zijn<br />

geweest om de harsfens van eenen focrates te<br />

ont-


238 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ontftcllen. Tusfchen florimonde en monval ge­<br />

plaatst, werd hij gedurig als overladen, men deed<br />

hem buiten zijn weten eten en drinken. De g efprekken,<br />

welke bij 't ledigen der chrijstalle bekers<br />

gehouden wierden, wafert reeds meer dan darteh<br />

Dc eerste bragten hem een blos aan, doch in 't<br />

vervolg werd hij moede van 't 'bloozen. Op zijn<br />

wezen verfpreidde zich een gloed, door de vermaken<br />

der tafel verwekt. Monval ftoeide met alle mo*<br />

gelijke dartelheid met eene zijner aartigfte meeste-<br />

resfen, welke hij had mede gebragt. Het kleene<br />

fchepfel geheel in vtiur bleef hem niet fchuldig,<br />

elk volgde hun voorbeeld, en door het algemeen<br />

geftoei raakte het kapzel los van de priesteresfen<br />

des wellusts.<br />

Wat kon jezennemours in 't midden van zoo<br />

veele minnekozerijen anders doen, dan de oo-en<br />

nederteflaan op den boezem van florimonde,"en<br />

met zijn hoofd tegen haaren ijvoire hals te lenen?<br />

wat konden zijne handen anders verrigten dan dé<br />

haren'zedig te drukken ? te vergeefs poogde zij-<br />

hem afteweeren. Jezennemours gedroeg zich<br />

zoo vriendelijk, zoo befcheiden in vergelijking der<br />

andere tafelgasten, dat zijne houding de zedigheid<br />

zelve fcheen bij die der overigen van 't gezelfchap.<br />

Men roemde luidkeels de losbandigheid, de dar­<br />

tele min en haare geneuchtens in vaarsjes, zoo als<br />

de Franfihen die bij menigte hebben; Elke gast<br />

prees de fchoonheid van haar, die hij omhelsde..<br />

De


LUTHER'S MEISJE, XLVI. IIOOFDST. 539<br />

De dartelde Franfc'ne liedjes, van welke geen we­<br />

derga bij eenig volk beftaat, en verre die van den<br />

wulpfchen anacreon overtreffen , wierden in 't<br />

ronde aan tafel gezongen. Schoon het gezelfchap<br />

de oogen op jezennemours gevestigt hield, ver­<br />

moedde hij niet dat hij de voornaamfte perfonaadje<br />

van 't feest was. Hij wist niet eens dat het zijn<br />

hij men was, het welke deze apostels der lichtmisfe-<br />

rij volgens hunne grondbeginzels vierden , en dat<br />

dit prachtige maal, zijn* luisterrijk bruilofts - feest<br />

was. Florimonde zelve , fchoon zij monval *<br />

wel kende, vermoedde dezen trouwloozen trek niet<br />

dien hij haar fpeelde. De goede jezennemours<br />

voldeed eenvoudig aan het teken 't welk men hem<br />

telkens gaf van haar te omhelzen, en nam het<br />

fchaterend gelach voor de betuiging van gewone<br />

vrolijkheid. Hij. gaf zich goedfehiks over aan de<br />

algemeene vreugde , meenende deel in dezelve te<br />

nemen. Maar alle oogen bleven op hem gevestigt,<br />

cn 't was een nieuw vermaak voor de dischge-<br />

noten hem het voorbeeld te zien volgen , en<br />

door de fijne wijnen in de maling te zien' bren­<br />

gen , waar door zijne zinnen verhit wierden, en<br />

zijne wijsbegeerte overmeestert , in weerwil van<br />

alle de lesfen van plato en aristoteles.<br />

ZËn


240 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ZEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

E r waren ten minften vier en twintig uuren noo-<br />

dig om de dampen van dit feest ter nedertezetten.<br />

Bij 't ontwaken zijner rede, meende jezennemours<br />

uit eenen onrustigen droom te komen; hij kon geen<br />

geloof flaan aan het beeld , 't welk zijn geheugen<br />

hem. voor 't oog bragt; hij meende nog op den<br />

boezem te lenen van florimonde, in 't bijzijn<br />

van monval en diens gasten , die tot getuigen<br />

ftrekten zijner vurige genegenheid voor haar. Flij<br />

begreep zelf niet hoe hij zich zoo verre had kun­<br />

nen vergeten, van zoo 't fcheen de eer te bevlek­<br />

ken eener vrouw, welke hij plichtshalven had be-<br />

hooren te eerbiedigen. Hoe ! zeide hij, ik heb<br />

dan geen meerder vermogen over mij zeiven gehad:<br />

ik ben onbezonnen genoeg geweest om de gehei­<br />

men haarer genegenheid te openbaren. Waartoe<br />

.diend het de deugd te beminnen en zich op wijs­<br />

heid toeteleggen, als .wij dezelven een oogenblik<br />

daar na met voeten treden, en opofferen kunnen<br />

aan een betooverend oog?<br />

-Hij ging wandelen verwonderd over zijne onbe­<br />

scheidenheid , neerflagtig door het verdriet het welk<br />

in zijne ziel eene bittere wroeging deedt ontdaan,<br />

toen een der medgezellen van monval, dien hij<br />

uit


LUTHER'S MEISJE, XLVÏÏ. HOOFDST. 241<br />

uit hoofde der ruwheid van deszelfs zeden nooit<br />

had kunnen dulden, hem achter op kwam en hem<br />

op den fchouder tikkende en fchalkachtig in 't aan-<br />

zigt ziende, zeide : goeden morgen, vriend! goe­<br />

den morgen, wijzen man! Ik ben , de drommel<br />

haal me, zeer verblijd, u eindelijk één der onzen<br />

te zien. De looze wijsgeer 1 maar ik wist wel dat<br />

'er iets van o te maken zou zijn. — Na deze aan-<br />

fpraak, vervolgde hij zijn weg, vrij fterk uitfcha-<br />

terende in lagchen.<br />

Een der onzen! ik, één der zijnen! kan 't mo­<br />

gelijk wezen, zeide jezennemours, de yuist te­<br />

gen 't voorhoofd drukkende. Voorwaar! ik heb den<br />

tijtel, dien hij mij geeft, wel verdient. Maar een<br />

der zijnen te zijn! goede god! dat 's te zeggen,<br />

dat ik geen zeden, geen fchaamte, geene eerbaar­<br />

heid meer zoude hebben! . Maar neen, ik kan nog<br />

over mij zeiven bloozen en fchaamrood Worden!<br />

Hij floeg op zijn borst, neep de oogen toe, ftond<br />

ftil, dampte met den voet. Hij kon niet begrijpen<br />

wat *er des avonds tc voren'kon voorgevallen zijn,<br />

en hij vergrootte in zijne eigen oogen de ongere­<br />

geldheden in welke hij had deel genomen.<br />

Daar hij de ontmoeting van andere getuigen<br />

vreesde, begaf hij zich naar een dlgt belommerd<br />

boschje, daar hij zich verfchuilde. Aldaar zou hij<br />

geerne de oogenblikken hebben willen uitwisfehen<br />

in welke hij florimonde en de liefde had bele­<br />

digt : hij durfde niet meer aan fuzanna denken:<br />

Q haar


242 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

haar beeldtenis was gelijk 'aan eene godheid, die<br />

zich omfluierd had op haar altaar, en den wierook<br />

verwierp van eenen heilloozen fterveling.<br />

Monval, die hem federt een uur had in 't oog<br />

gehouden , en alle zijne voetftappen naarfpoorde,<br />

kwam hem eensklaps op zijde. Wat toch v doet<br />

gij hier onder het digte lommer, zeide hij hem<br />

op eenen luchtigen toon, en met eenen fchampe-<br />

ren glimlach. Of zoudt gij deze plaats afgefproken<br />

hebben met eene dier kleene ftoute fottinnen , die<br />

san ons dezen nacht zoo veel wellust verfchaften?<br />

zij zien 'er ten minsten bekoorlijk uit, het zijn<br />

de aartigfte bakkesjes... Bij mijn ziel, de opera<br />

zal aanftaande vrijdag niet konnen fpelcn ; want<br />

onze godinnen zijn in geen luim om naar de ftad<br />

te keeren, zij hebben het te wel bij ons. Maar<br />

om zedig te zijn, jezennemours, blijf gij uwe<br />

florimoide aankleven, gij zult 'er genoeg aan heb­<br />

ben; zij verftaat het wellustige meesterlijk ....<br />

Zij is eene achtenswaardige vrouw, hernam jezen­<br />

nemours, ik heb hare bekoorlijkheden niet kun­<br />

nen weêrftaan, en dewijl gij getuigen zijt geweest<br />

van mijne tederheid voor haar, beken ik voor de<br />

vuist, dat zij mij oneindig bevalt, 't Was geenzins<br />

de grootfte uwer weldaden mijn leven te redden,<br />

maar mij in kennis te brengen met eene zoo goed-<br />

aartige en edelmoedige ziel , welke ik tot mijne<br />

ware vriendin wil maken. Voor 't gene ik u des­<br />

wegens verfchuldigt ben kan ik u geen dank ge­<br />

noeg


LUTHER'S MEISJE, XLVTL HOOFDST. 343<br />

noeg betuigen. ... Ik wist wel dat gij haar<br />

haar uw fmaak zoudt vinden; beken dat zij in<br />

hare liefkozingen eene bevalligheid, een zout, een<br />

gevoel en vuur heeft, het welk men maar zeld-<br />

faam bij anderen aantreft. Maar fchoon door haar<br />

overmeesterd en op een' goede fchool , bezit gij<br />

nog eene groene houding , van welke gij u, zoo<br />

ik meen, niet zult ontdoen, dan na de negentien­<br />

de en twintigfte. . . . Spreek op , wij zullen 'er<br />

geene ontbreeken. De drie fchouwburgen zullen<br />

veel eer herwaards komen vliegen, dan u droef­<br />

geestig en mijmerende te laten. Ik heb de gene­<br />

zing op mij genomen , dezelve moet volkomen<br />

zijn. Nimmer moet ik op uw gelaat het minste<br />

fpoor zien dier druilige wijsbegeerte , welke ik als<br />

dc pest haat, en welke ik geerne allerwegen zou<br />

willen uitroeijen. Ik moet evenwel verfchooning<br />

verzoeken dat ik u zoo lang bij haar gelaten<br />

heb; maar ik was uitlandig. Zoo zij zich bij u<br />

verveeld hebbe in deze afzondering moet 'het uwe<br />

fchuld zijn, waarde jezennemours. Wel nu,<br />

gij #hebt alle die kleene ftoute bakkesjes gezien,<br />

die den draak fteeken met de wijsbegeerte, zeg mij,<br />

aan welken wilt gij tegen den aanftaanden nacht<br />

. den zakdoek toewerpen ? want het is billijk dat<br />

florimonde weder in de wereld keere, en wel-<br />

voeglijkheidshalve, wilt gij u niet als de klimop<br />

aan denzelfden boom hechten? . . . Antwoord<br />

toch, üatig mensch! hoe, gij durft niet meer fpree-<br />

Q % ken? —


244 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ken? — 1<br />

Ik durf meer, zeide jezennemours,<br />

ik durf u niet aanhooren ; gij behoorde immers<br />

mijne wijze van denken gekent te hebben. Ik'heb<br />

mij aan florimonde gehouden om dat zij deugd-<br />

'faatn is, ongetwijvelt beminneu wij eikanderen, dit<br />

kan noch wil ik ontveinzen: indien het voorbeeld<br />

van gisteren de liefde aan den dag bragt, welke<br />

ik haar betuigt heb, moesten mijne gevoelens u<br />

genoeg bekent zijn om te oordcelen dat volgens<br />

dezelven zij geenzins op eenen gelijken voet moest<br />

gefteld worden met die verachtelijke en fchandelijke<br />

bordeelfchermen der ongebondenheid. Vergeef mij dat<br />

ik op deze wijze tot u fpreeke , maar waarom<br />

onttrekt gij u eene vrouw te eerbiedigen, van wel­<br />

ke gij zoo dikwijls in mijn bijzijn met lof ge-<br />

fproken hebt , en wier ongemcene verdienste gij<br />

de eerste zijt geweest zoo. hemel hoog jegens mij<br />

optevijzelcn! Ik heb gelegenheid gehad de kiesch-<br />

heid haarer ziel te leeren kennen; ik heb mij aan<br />

haar gehegt, en zulks berouwt mij niet, des moet<br />

haar eer mij lièf zijn. — Haare eer? wel drommels!<br />

die eer kan u nogthans geen duit gekost hebben;<br />

gij kundt 'er ook de waarde niet van kennen. Hoe,<br />

de hulk van uwe wijsbegeerte is verbrijzelt tegen<br />

den fchijnrots der deugd!<br />

Jezennemours wilde heen gaan, want hij kon<br />

met geen geduld dergelijke gefprekken aanhooren.<br />

Monval hield hem zijnes ondanks tegen. Neen,,<br />

gij zult niet weg gaan, m ijn ai ra en j e z e n n e m o u r s ,<br />

- . . . , in-


LUTHER'S MEIS/E, XLVII. HOÖFDST. 245<br />

indien ik 11 ltet gaan, zoudt gij daar ginder vrij<br />

wat fchimpfcheuten meeten aanhooren ; men wagt<br />

daar reeds op u om de ontknooping van ecu fchoon<br />

tooneelftuk te zien; maar vooraf wil ik u aanma­<br />

nen alles te verdragen , gij moet even als de<br />

anderen om uwe eigene bijgelovigheid lachgen.<br />

Elk blijfpel heeft vijf bedrijven, en het laattte van<br />

dit naderd. Gij hebt, bij mijn ziel, dc rol van<br />

eandidus voortreffelijk gefpeelt; maar weet gij<br />

wat u thans nog tc doen ftaat? als een zot mede^<br />

te lachgen over uwe dwaling, uwe droefgeestigheid<br />

aftezweeren, welke • toch niet beftand is tegen<br />

meisjes van de opera, en voord-aan met ons te<br />

leven op den blijmoedigen trant der dwaasheid. Ik<br />

heb u vrij lang in ballingfchap gehouden, uwe<br />

proef is geëindigt, gij zijt thans in onze bekoor­<br />

lijke dwalingen ingewijd. Het gene wij heden van<br />

ii vorderen, is , dat gij u eindelijk vervvaardige<br />

onze taal te fpreken, daar gij reeds gehandelt hebt<br />

als wij; dat gij die fraije verfijnde denkbeelden laat<br />

varen, welke niet behooren tot de natuur van den<br />

mensch, die gelukkiglijk gefchapen is voor wercld-<br />

fche geneuchtens. Daar gij den vinger in 't vuur<br />

gehad hebt , waarom zoudt gij als een huichlaar<br />

het brandmerk verbergen willen. Waarom met zoo<br />

veel grootfpraak de woorden van eer en van deugd<br />

uitgebromt, met welke het u behaagt uwe godin alleen<br />

te bewierooken, ten gevare van ons van lachgen te<br />

doen derven? Waarlijk, gij moogtmijmet verwonde-<br />

Q 3<br />

riB<br />

S


64Ö* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ring aankijken, maar reeds lang geleden heeft zij,<br />

na Parijs verrukt te hebben door haar dansfen,<br />

en na dat ik haar met handen vol gouds aan twin­<br />

tig mededingers onttrokken had , voor. de eerfte<br />

keer haar proefdruk bij mij in 't bedde gedaan.<br />

Mijnheer, mijnheer, zachtjes, zachtjes, zei jezen­<br />

nemours, geheel bedeest en ten uitierften ontftelt,<br />

ik weet, ik heb ftof gegeven, tot het gene gij<br />

zegt, maar dit gaat buiten mijne bekentenis, gij<br />

zi]*t te overdreven. Hoe durft gij belasteren. . . .<br />

Mijnheer, mijnheer, zachtjes, zachtjes op uw beurt,<br />

weet dat ik een liefhebber ben van achterklap,<br />

maar niet van belasteren: dan, ik zie 't wel, men<br />

moet u in weerwil van uzelven de oogen openen,<br />

men moet u de kaars voor de neus houden, want<br />

volgens het karakter 't welk gij bezit, • zoudt gij<br />

altoos blind blijven en de zotskop van anderen<br />

zijn. Weet, dewijl ik u alles moet zeggen;<br />

weet, dat dit kleene kasteel, het welk gij be­<br />

woond met deze zoo achtbaare en deugdzame<br />

vrouwe, die door hare verheven gevoelens u -alle<br />

andere vrouwen doet verachten, niet aan haar maar<br />

aan mij toebehoord; eindelijk, dat dit een mijner<br />

oudfte .kleene landhuizen is van dien tijd, toen ik<br />

flechts een armen duivel was, en niet meer dan<br />

zestig duizend livres jaars te verteren had, van<br />

welke de zedige florimonde de helft kon verfpillen.<br />

Ik heb u beiden hervvaards gezonden, om dat ik<br />

gaarne twee tortels in eene kouw zie, om dat gij<br />

bei-


LUTHER'S MEISJE, XLVTf. H o OF DS T. H?<br />

beiden van wijsbegeerte droomt, terwijl gij als alle<br />

anderen liet vermaak bemind, en om dat ik, daar<br />

ik voor 't overige regt zin in u bad, u een<br />

weinig van 't polijst der wereld wilde geven. Maar<br />

wie drommel zou hebben kunnen verwagten, dat<br />

uwe dichterlijke verbeelding eenvoudig eene opera-<br />

fpeelfter zou doen veranderen in eene kuifche god­<br />

heid, en dat gij, met uwen plato in de hand,<br />

u op beide uwe knien voor haar zoudt nederwer-<br />

pen, om haar eerbiediglijk een greintje wierook te<br />

offeren. . . . Onnoozelen bloed, gij hebt juist<br />

haare rol gefpeelt, zij had u behooren aantebidden<br />

en voor u moeten nederknielen . . . ja, fpalk vrij<br />

•met verbaasdheid een paar groote oogen op. Flo­<br />

rimonde is Hechts eene mijner meesteresfen, die<br />

ïk morgen , zoo ik het goedvinde, weder met<br />

mij naar Parijs kan nemen, of die ik, zoo<br />

zij 'er zich tegen verzet, in de uitterfte ellende<br />

kan dompelen. Maar ik ben goed, ik wil haar<br />

nog wel onderhouden voor uwe kleene vermaken;<br />

doch dan ten minften moet gij haar behandelen zoo<br />

als zij behoord behandelt te worden; maak toch geen<br />

onderfcheid tusfchen fchoonheden die zich allen even<br />

zeer om het goud laten liefkozen. Ontdoe u van<br />

die belachlijke zotheid; zoek vooral 't gemak de­<br />

zes levens. Indien gij u den dag herinnert, toen<br />

ik u voor 't eerst in haar vertrek bragt, indien<br />

gij u te binnen brengt het begin van 't blijfpel,<br />

uwe befchroomdheid, uwe eerbewijzingen , uwe<br />

Q 4 die-


248 GESCHIEDEMS VAN EEN<br />

diepe buigingen, uw karakter, uwe gedienftigbeld,<br />

zult gij het ftuk voor niet onaartig moeten erken­<br />

nen, van 't welk de held een zeldfaam wezen is,<br />

en dat het laatfte bedrijf vooral het tegenftelde is<br />

van 't eerfte.<br />

Jezennemours ftond als' vetfteent, hij was<br />

onbeweeglijk, keek monval met een verwilderd<br />

gezicht aan, en zeide hem eindelijk, met veel<br />

moeite en met een bedrukt gemoed. Maar is al<br />

het gene gij mij daar zegt waarheid, mijnheer?<br />

of is alles verdichtzel en bedrog? — 't Is billijk<br />

zei monval onze gezegdens te bewijzen: hou<br />

daar, lees ... en met een haalde hij uit zijn<br />

brieventas een brief van florimonde, dezelve was<br />

gedagtekend den tweeden dag dat jezennemours<br />

bij haar was komen inwonen. Zij had dien brief<br />

gefchreven in een tijd toen zij jezennemours<br />

nog niet regt kende, toen zij verplicht was zich<br />

naar de grilligheden te fchikken van een opper-<br />

pachter. Zij had hem gefchreven in een ftijl, geheel<br />

ftrijdig met haar natuurlijk karakter, om dat de<br />

O nHandigheid, waar in zij was, haar daar toe dwong,<br />

fchoon die dwang nog geenzins de drukkende was.<br />

Naderhand had zij groot berouw dien brief verzon­<br />

den te hebben, maar ongelukkig was die daad<br />

verricht. Zie hier de bewoordingen, in welke zij<br />

dien noodlottigen brief had opgeftelt:<br />

„Mijn waarde monval, wat zijt gij onver­<br />

ss duldig! gij vordert van mij bereids tijding van<br />

„ uwen


LUTHER'S MEISJE, XLYII. HOOEDST. 249<br />

j, uwen wijsgeer, 'er moet derhalven u veel ge-<br />

„ legen zijn aan dat dier, des?elfs foort is even-<br />

„ wel niet zeldfaam. 'Daar gij mij belast hebt<br />

„ met zijne bekeéring, moet gij mij ongctwijvelt<br />

„ bekwaam hebben geacht om groote wonderwer-<br />

„ ken te kunnen verrichten. 'Er is nogthans veel<br />

A behendigheid toe noodig; want liij is fchuw,<br />

,, en zijne ziel vloeit over van ftoïcijnfche en<br />

,, vreemde gevoelens; maar in welke harten plaatst<br />

„ de wellust zich niet? hij beheerscht ook het wijs-<br />

,j geerig ftofje;••' hoe koel hij ook zijn moge, zal<br />

„ ik hem, zoo hij niet geheel van fteen is, bezie-<br />

„ len, en hem zoodanig aan u leveren als gij hem<br />

„ verlangt. Hij meend dat ik, voor 't minst,<br />

,, eene hartoginoe ben, en fomwijlen maakt hij<br />

,, mij onverduldig door zijne eerbiedige ingetogen-<br />

„ heden; ik zal mijn rol evenwel blijven voort-<br />

„ fpelen. Wat doet men op een buiten niet om<br />

„ den tijd te verdrijven. Dit vermaak zal vergoe-<br />

„ ding doen voor. de verfchrikkelijke verveeling,<br />

„ welke ik gedurende uw afwezen ondervinde. Ik<br />

„ verwagt u evenwel niet zoo fpoedig terug, dit<br />

„ mogt de zaak verbrodden, dewijl 't u niet mo-<br />

„ gelijk zijn zoude langen tijd uwe tong te be-<br />

„ dwingen. Laat ons den tijd malkanderen tc<br />

„ leeren kennen.<br />

„ Uwe gehoorzaame en getrouwe Vriendin,<br />

„ florimonde."<br />

Q 5 J e-


t$o GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Jezennemours wierp den brief op den grond,<br />

hief de handen ten hemel, loosde een diepe zucht,<br />

zijn oog wierd als vuur en verflauwde terftond<br />

Weder, vervolgens monval eeriklaps met veront­<br />

waardiging aanziende , zeide hij hem innerlijk<br />

gram: indien ik in u niet eerbiedigde den man<br />

die mijn leven redde, indien de ftem, die de bil-<br />

lijkfle gramfchap verbied, mij niet weerhield, zoude<br />

ik u honderd poken door 't hart kunnen ftooten.<br />

Maar het mijne, 't welk gij medoogenloos ver-<br />

fcheurd, zal, hoe zeer het verraden is, in zijn<br />

Ongeluk zuiver blijven, en zich geen de minfte<br />

wraak vefoorlooven. Ik zal mij vergenoegen eenen<br />

verleider te ontvluchten, die , om mij tot een<br />

losbandig leven overtehalen, behagen fchiep mij te<br />

Werpen in de armen van eene door hem bedorvene<br />

Vrouwe. . . . Zie daar hoe hij handelt met een<br />

vriend? zie daar hoe hij met hem fpeelt; hoe hij<br />

misbruik maakt van iemand die geen kwaad altoos<br />

vermoedde! zie daar het uitwerkzel zijner mensch-<br />

lievenheid! Ach, mijnheer, vertoon u onvermomt,<br />

neem uwe hatelijke weldadigheden terug indien gij<br />

dezelven op dien prijs ftelt. Doe mij gevoelen dat<br />

ik afhangelijk van u geweest ben, dat ik uw<br />

flaaf ben, en dan zult gij min barbaarsch, min<br />

wreed handelen. . . . Onze pachter klapte daar<br />

op in de handen, met alle kracht uitfchreeuwende:<br />

o hoe voortreflijk drukt hij zich uit. Welk een<br />

tooneelfpeeler, welk een vertooner. Jammer is 't<br />

maar


LUTHER'S MEISJE, XLVIH. HOOFDST. 251<br />

maar dat ik alleen ben! vvagt, bid ik u, wagt,<br />

flechts één oogenblik! ik kom aanftonds met een<br />

groot getal aanfchouwers hier weder. 't Is louter<br />

goud, mijne heeren! die jezennemours is lou­<br />

ter goud!<br />

AGT EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Jezennemours boorde de fpotternijen van *t gezel-<br />

fchap niet, bij was te zeer aangedaan, te verboord<br />

om vreedzaam dat tooneel uittehouden. Hij verkoos<br />

de vlugt tc nemen, en dat moedig befluit was de<br />

eerfte beweging zijner ziel en de eenigfte naar<br />

welke hij luisterde. Het was hem niet langer<br />

geoorloft de gezichten te befchouwen van lieden,<br />

die het zedelijke tot dien trap durfde verachten en<br />

zijn vertrouwen dusdanig hoonen. De ftrikken,<br />

Welke hem onder fchijn van vriendfchap gefpannen<br />

waren, deeden hem blozen van fchaamte en van<br />

verontwaardiging. Hij verachtte monval meer dan<br />

florimonde, die hij beklaagde, maar die hij<br />

niet weder wilde zien.<br />

Hij verhaastte zijne fchreden dwars door 't bosch,<br />

en na een langen en moeilijken weg te hebben af-<br />

gelegt, kwam hij aan de hut eens koddebeijers,<br />

die hem bij geval kende, hebbende dikwijls aan 't<br />

kasteel gewéést om wild te brengen en te verkopen.<br />

Van


«5* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Van dezen vernam hij, dat monval indedaad<br />

te voren dat landhuis had bewoond, maar dat<br />

federd eenige jaren hetzelve geftadig door andere<br />

bewoners was betrokken geworden; doch dat in<br />

een geruimen tijd hetzelve niet was bewoont ge­<br />

weest door. een zoo ftil en ingetogen mensch als<br />

florimonde. De koddebeijer verhaalde hem alles<br />

wat hij wist, alles wat hij had hooren Zeggen, en<br />

jezennemours, die een diep fhïzwijgen hield,<br />

het hem maar voortpraten. Hij ontdekte genoeg<br />

om te zuchten, en om te erkennen dat hij te<br />

veel had opgeofferd aan een voorwerp, 'r weikin<br />

de keus harer aanbidders niet altoos kiesch ge­<br />

weest had.<br />

* D e kodde<br />

beijer van 't een op 't andere komende,<br />

kon zich niet weerhouden over zijnen eigen ftaat<br />

te klagen, en het lot van die genen te verheffen,<br />

die niet verplicht waren akker en heigrond, veld<br />

en bosfehen afteloopen, in de onzekere hoop van<br />

een armen haas te dooden, ten einde wat in de<br />

pot te hebben. Hij fprak met lof van 'het Ge­<br />

makkelijk en fchitterend 'leven , 't welk men bij<br />

monval leidde, daar ieder een, zeide hij, goud op<br />

de kleedten droeg en niets te verrigten had. Je­<br />

zennemours wierp, op dat zeggen, het oog op zijne<br />

eige kleeding, en bloosde op het zien van 't galon,<br />

waarmede het belegen was, hij herinnerde zich uit<br />

wiens handen hij het had ontvangen, en pastte<br />

op zijn werkeloos leven de woorden toe van den<br />

kod-


LUTHER'S MEISJE, XLVIII. HOOFDST. 253<br />

koddebeijer. Gij' zijt hier dan niet gelukkig, zeide<br />

jezennemours? Gansch niet, mijnheer, hernam<br />

de andere. Ik had voorheen het geluk in de<br />

hoofdftad te wonen , en ik betreur nog dagelijks<br />

die ftad verlaten te hebben. • 't Is daar geen woe-<br />

ftijn zoo als in dezen akeligen oord; men ziet 'er<br />

menfchen, men vind 'er toevlugt en hulpmiddelen;<br />

maar hier is niets. Zoodanig als gij mij ziet,<br />

zou ik misfchien thans een groot heer geweest<br />

zijn, indien ik langer als lakeij had blijven<br />

dienen bij een zeker tegenboekhouder van de finan-<br />

tien, maar ik was te driftig. [Ik begon reeds vrij<br />

goed te fchrijven om fecretaris te kunnen worden van<br />

zijnen kamerdienaar, en ik zou gewis groot gewor­<br />

den zijn , had niet een heillooze verliefde gril<br />

mijn fortuin omver gefmeten. Ik wierd verzot op<br />

eene kleene boeren deern van. deze ftreek. Ach,<br />

ongelukkigen dag ! toen ik haar voor de eerfte<br />

keer zag. Mijn kop raakte geheel op hol. Zoo<br />

dat ik vermetel genoeg was om haar in ftilte te<br />

trouwen; in ftilte, zeg ik, om dat alle die rijke<br />

lieden geene gehuwde bedienden hebben willen;<br />

ongetwijfeld voorzien zij dat het huwelijk Hechts<br />

brave menfchen armoedig maakt, bf liever willen<br />

zij geene gehuwde lieden in dienst hebben, om<br />

dat zij van een vrijgezel alle uuren van den dag<br />

en nacht beter kunnen vorderen te gaan, waar<br />

zij hem willen heen .zenden.<br />

Mijn


*54 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Mijn misftap wierd al fpoedig rugfbaar; ik kon<br />

dezelve niet lang verborgen houden. Mijn eigen<br />

drift verried mij, en ik wierd fchielijker buiten de<br />

deur gezet, dan men een fchurk of dief zoude<br />

gedaan hebben. Ik nam met mijne vrouw de wijk<br />

naar dezelfde plaats, daar ik kennis aan haar had<br />

gekregen; het hart fteeds blakende van mijne ver-<br />

wenschte liefde, zonder te bedenken dat de har-<br />

telijkfte liefkozingen, en de fterkfte drift geen ftuk<br />

brood te huis brengen. Maar toen ter tijd meende<br />

ik indedaad dat ik van liefde kon leven, en dat<br />

ik in de wereld niets anders behoefde, dan de<br />

ftreeling'en en liefkozingen mijner vrouwe. Mijn<br />

vrouw ging zwanger, en ik bezat in eigendom<br />

geen draad linnen, om het kind dat ter wereld<br />

moest komen te bakeren. O welk een wreed en<br />

gevaarlijk ding is de liefde, heb ik naderhand<br />

menigmaal uitgeroepen! Ik verwekte het medelijden<br />

bij de lieden van die ftreek, men maakte mij kod-<br />

debeijer of bosch-waarder, men gaf mij een hut<br />

in dit bosch, als mede twee fnaphanen en een<br />

weitasch. Arme en ellendige kostwinning! Ik ben<br />

dagelijks op het pad om het wild, 't geen mij is<br />

toevertrouwt, te befchermen tegen ftroopers, en 't<br />

is niet dan met angst en zorg, dat ik het fom-<br />

tijds durve wagen voor mij zeiven een haas of<br />

hoen te fchieten, om niet van honger tc fterven.<br />

Mijn vrouw cn kind, die gedurende vier jaren,<br />

onder mijn gezicht een kwijnend leven leidden, zijn<br />

eia-


LUTHER'S MEISJE,, XLVIIÏ. HOOFDST. &$$<br />

eindelijk de eene na de andere van kommer en<br />

gebrek geftorven. Daar ik wat robuster was, heb<br />

ik beiden overleeft, maar 't zal niet lang duren,<br />

of ik zal bij haar in 't graf zijn. Neen, mijn­<br />

heer, vervolgde hij met wat meer vuur, ik ben<br />

niet ter wereld gekomen om in 't midden der bos-<br />

fchen te leven. Mijne beftemming, zoo de liefde<br />

niet was tusfchen beiden gekomen, zou geweest<br />

zijn een financiers-plaats, en ontegenzeglijk zou ik<br />

daar in geflaagt hebben, want ik bezat eene won­<br />

derbare gefchiktheid voor de rekenkunde, ook had<br />

ik reeds twee of drie foorten van nieuwe imposten<br />

uitgcdagt, doch welker pian's mij federd ontftolen<br />

zijn. Ik wil nogthans de weerbarstige fortuin een<br />

kans afzien, en mijn fnaphaan verwisfelen tegen<br />

een peil. Daar gij de vriend des opperpachters<br />

zijt, verzoek ik u, mij de plaats van commies te<br />

bezorgen, al moest ik flechts de mand torsfchen,<br />

daar men de zakken met geld in doet, wat zoude<br />

ik blijde zijn! ja, zie daar, dat beroep zou bij<br />

mij de voorkeur hebben boven het leven, 't welk<br />

ik in deze naare wildernis leidde. Mij dunkt ik<br />

ben geboren om in 't paleis van een financier te<br />

wonen; daar. ten minften, zou ik goud en zilver<br />

door de handen zien gaan, 't geen altoos ver-<br />

maaklijk is voor 't oog; en al zoude ik geen<br />

enkele duit van alle de zakken trekken, die ge-<br />

ftadig ontvangen en weder betaalt worden , zou<br />

ik ten minften rijke lieden te zien krijgen; daar<br />

in


S5Ó GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

in dezen oord, een gouden louis een onzichtbaar<br />

ftuk is.<br />

Vriend, zeide jezennemours, die in andere<br />

omftandighcden zou gelacbgen hebben om zulk ge-<br />

fnap, vriend, ik ben geen financier, en even min<br />

heb ik de gedagten om 'er naar te verlangen als<br />

om het te worden. Ik heb aan monval geen'<br />

vriend, en voorzeker zal ik nimmer uwen rug<br />

beladen met het gewigt der fpetie, welke gij zoo<br />

graag hoordt klinken. Dit kleed, het welk gij mij<br />

ziet aanhebben, en 't welk gij bewonderd om<br />

deszelfs gouden boordsel, dit kleed zelfs is mij<br />

haatlijk en lastig, ook meen ik mij 'er op ftaande<br />

voet van te ontdoen. Geef mij dat zedige ge­<br />

waad, in het welke ik, voord-aan, mij zeiven<br />

onder de menigte wil verbergen, neem gij dit<br />

livcrei der weelde, zonder het minfte leedwezen<br />

fta ik het geerne aan u af.<br />

De koddebcijer kon naauwlijks gelooven 't geene<br />

hij hoorde; hij fprak en deed duizende uitfporig-<br />

heden, hij befchouwde het gefchenk als de voor­<br />

bode van een fortuin, dat zich niet verwijderd<br />

had, dan om fpoedig tot hem wedertekeeren. Je­<br />

zennemours zuchtte, terwijl de koddebeijer, uit­<br />

gelaten van blijdfehap, zich in zijne uitzinnig­<br />

heid, een verrukkelijk toekomende beloofde. Hij<br />

nam de ruiling aan, en een flegte pen verfnij-<br />

dende, zette hij zich aan 't fchrijven, als of<br />

hij reeds een post hadde aan het een of ander kan­<br />

toor


LUTHER'S MEISJE , XLV1II. HOOFDST. 257<br />

toor of commies ware, bij een betaalmeester of<br />

ontvanger.<br />

Toen jezennemours, met een bedaard genoe­<br />

gen, het gewaad des koddebeijers had aangetrok­<br />

ken , nam hij een' pen op, fchreef een brief, en<br />

verzogt den verkleedden koddebeijer, denzelven<br />

behoorlijk aan 't adres te bezorgen. Vertrekkende<br />

zeide hij hem: gij bevind u ongelukkig aan deze<br />

vreedzame en ftille plaats, om dat gij 'er behoeftens<br />

hebt, welke misfchien met een weinig arbeid, ge­<br />

makkelijk zouden tc vervullen zijn. Ga, zoek een<br />

anderen ftand, daar gij het beter kundt hebben,<br />

mogelijk zult gij ten eenigen tijde, aan deze hut<br />

komen klagen dat gij haar verliet. 'Er zijn kwel­<br />

lingen , welke vrij fmertelijker zijn dan die uit<br />

behoefte fpruiten. Zeg aan haar, aan wie dezen<br />

brief gerigt is, (want uw kleed zal u welfprekend<br />

maken,) dat zij mij nimmer zal wederzien, maar<br />

dat mijn laatfte verzoek aan haar is, voor u te<br />

zorgen.<br />

De koddebeijer zag met verbaasdheid onzen wij­<br />

zen vertrekken, zonder iets van diens zeggen te<br />

begrijpen. Bij zich zeiven dagt hij, de man is<br />

niet wel bij zijne zinnen. Mij een gegalonneerd<br />

kleed te geven voor een grooven pijen rok, waar­<br />

lijk de man moet zot wezen.<br />

Hij begaf zich met haast op weg, om den brief<br />

te bezorgen, en daar hij meende zijn fortuin te<br />

gemoet te loopen, liep hij zoo rad als hij kon;<br />

R niw


258 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

terwijl jezennemours, ftandvastig bij zijn befluit %<br />

blijvende, zich van eene plaats verwijderde waar<br />

hij zijne fchaduw bemerkt had, Alle zijne ontwer­<br />

pen beflonden thans enkel, om monval en flori­<br />

monde te ontwijken. Met ongemeenen moed deed<br />

hij eenen moeilijken togt, en enkel de noodwen-<br />

digfle behoeftens voldoende, bezuinigde hij het<br />

weinige geld, 't welk hij geïukkïgïijk bij zich had,<br />

toen bij 't kasteel verliet. Alle de andere gefchen-<br />

ken van monval, gefchenken, welke in zijne<br />

oogen vergiftigt waren, liet hij zonder leedwezen<br />

achter en aan florimonde. Hoe verder hij zich<br />

van dat heilloos huis verwijderde , te meerder<br />

voelde hij zich ontlast, men zou gezegt hebben,<br />

dat, naarmate hij voortftapte, hij een zuiverer lucht<br />

inademde. Eindelijk vermoeid en afgemat van eenen<br />

langen marsch, die ettelijke dagen aan den anderen<br />

geduurd had, befloot hij in het eerfte vlek, daar<br />

hij zou aankomen, te blijven, en aldaar aan den<br />

eerften mensch, dien hij 'er mogt ontmoeten, aante-<br />

bieden, alles wat hij verrigten konde, enkel voor<br />

de kost en huisvesting.<br />

NEGEN EN VEERTIGSTE .HOOFDSTUK.<br />

|SJ"aauwlijks was jezennemours in dat vlek<br />

aangekomen, of zijn gezicht wierd getroffen, door<br />

eene


LUTHER'S MEISJE, XLIX. HOOEDST. 259<br />

ieerie geheele nieuwe vertooning: men was 'ar bezig<br />

de militie te ligten. Waar heen hij zijne oogen<br />

wendde, zag hij allerwegen bedrukte moeders, die<br />

hare kinderen in de armen drukten, als waren de­<br />

zelve reeds dood , en die met afgrijzen het oorlog<br />

vervloekten. Hij zag 'er grijsaarts hunne neven<br />

omhelzen, en hoorde hen zeggen: nimmer zal ik<br />

u wederzien. Jezennemours, die de ge-<br />

fchiedenis der Lacedemoniers, der Grieken en der<br />

Romeinen had gelezen, verwonderde zich tranen te<br />

zien Horten op een tijd, dat men het kleed des<br />

krijgsmans ging aantrekken; doch zijne verwonde­<br />

ring hield op, toen hij dngt, dat die aandoening<br />

natuurlijk was, om dat die rampzaligen aan hunne<br />

ricte hutten ontrukt cn gedwongen wierden, voor<br />

vijf ftuivers daags tc velde te trekken, om den<br />

dood te tarten zonder roem, en zondci deswegens<br />

meerder achting bij hunne medeburgers te verwer­<br />

ven, dewijl al de eer befpaart bleef voor eenige<br />

opperhoofden, die in hunne perfonen geen meer<br />

verdiende hadden , cn wier wonden breed uitge-<br />

meeten wierden in de nieuwstijdingen, terwijl van<br />

den heldhaftigen dood eens geringen foldaats, niet<br />

een enkel woord gerept wierd.<br />

Een werver naderde intusfehen jezennemours,<br />

bekeek hem van ^t hoofd tot de voeten, beduidde<br />

hem vervolgens,' wat eer het was den koning te<br />

dienen, en deedt hem de fchoonde aanbiedingen.<br />

Daar ik vrij ben om zoodanigen dienst te kiezen<br />

R 2 als


2.6® GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

als mij meest behaagt, hernam jezennemours,<br />

zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik vooraf<br />

verfcheide andere beproeve, alvorens mij te bege­<br />

ven in dien, welken gij mij aanbied. Ik zou nuttig<br />

kunnen zijn, zonder daarom zoo nuttig te wezen<br />

als gij; maar 't vaderland vordert niets, dan 't<br />

gene het kan bekomen zonder dwang.<br />

Toen hij 'savonds, vermoeid en afgemat van<br />

zijnen marsen , in een herberg zat uitterusten,<br />

kwam een goedaartig fterveling hem aan 't oor<br />

fluisteren, dat men bezig was eene famenzweering<br />

te beramen tegen zijne vrijheid, en dat men voor­<br />

nemens was hem met geweld te ronfelen, of dat<br />

'men hem als een vlugteling zou aanklagen, en,<br />

als zoodanig, gevangen laten zetten, tot dat hij<br />

goedfehiks de cocarde en den fnaphaan aanname.<br />

Hebt gij, vroeg hem het edelmoedig mensch, hebt<br />

gij een getekend paspoort? Neen, hernam jezen­<br />

nemours, ik meen 'er geen nodig te hebben, en<br />

heb nooit gedagt om mij van zulk een gefchrift te<br />

voorzien, dan als ik op reis ging... 't is immers het<br />

paspoort niet dat mij zal doen optrekken ? . . . Wel<br />

nu, zeide de ander, zonder fchuldig te zijn zal men<br />

bevinden dat gij iets ontbeert. Indien men u kwame<br />

ondertasten, zoudt gij gewis naar den kerker moeten.<br />

Pak in ftilte uwe biezen, geloof me, want daar gij<br />

jong, groot en welgemaakt zift, zWmen u dwingen<br />

uwe vrijheid en uw leven te verkoopen, ten einde<br />

u te leeren zes fchoten in een minuut te doen.<br />

Je-


LUTHER'S MEISJE, L. HOOFDST. 261<br />

Jezennemours omhelsde den braven man, die<br />

hem dezen goeden raad gaf. Hij maakte zich des<br />

nachts weg , en liep in eenen adem verfchèide<br />

mijlen af, het altoos langs paadjes houdende,<br />

welke hij niet kende; doch welke hem genadig<br />

van 't vlek verwijderden, overpeinzende fteeds bij'<br />

zich zclven wat te beginnen, om aan een ftuk<br />

brood te komen, waaf aan hij al fpoedig gebrek<br />

ftond te hebben.<br />

V I J F T I G S T E H O O F D S T U K .<br />

J~Jij bevond zich op de grenzen van het<br />

Franche comté, en bedenkende dat 'er in Frankrijk<br />

jefuiten, opera - meisjes en wervers waren, befloot<br />

hij zich te begeven naar het Switzers grondgebied,<br />

daar hij in korten tijd aankwam. Hij zette zich<br />

neder aan den voet eens eiks, op vrijen grond,<br />

alwaar de lucht aan zijne borst een ruimer adem­<br />

haling fcheen te geven. Hier, zeide hij tot zich<br />

zeiven, hier heb ik geen geweld, geert list meer<br />

te vreezen. Afgemat van vermoeijing , viel hij<br />

ongevoelig in^Jlaap. 't Zou ongetwijvelt thans<br />

het juiste oogerolik zijn, om hem een fchoonen<br />

droom te doen droomen; dan, dewijl hij, noch<br />

anderen, die hem kenden, daar van iets melden,<br />

R 3 moe-


TMS. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

moeten wij. als gefchicdfchrijver zijns levens, eene<br />

naauwge/ettje getrouwheid in acht nemen.<br />

Onze vlugteling had in zijne beurs de Jaatfte<br />

kroon over van 't geld, dat hij bezeten had; hij<br />

was zonder befchermers, zonder vrienden, zonder<br />

ouders, en wist niet welk werk hij zoude aanvan­<br />

gen. Alvorens hij in flaap gevallen was, had hij<br />

befloten boer te worden, dewijl dat beroep flechts<br />

handen vorderde , en hij hetzelve befchouwde als eene<br />

kostwinning, welke overal te vinden was. Daar, zeide<br />

hij, zal ik ten minften bevrijd zijn van eenen meester ,<br />

die misbruik maakt van mijne ligtgeloovigheid; en<br />

terwijl ik met mijne handen den akker vruchtbaar<br />

maak, zal niets mij beletten met mijne gedagten<br />

ten hemel te zweeven, en te peinzen over die<br />

groote wonderen, welke geftadig voor mijne oogen<br />

zullen zijn. Ik verkies dat werkzaam en bezig<br />

beroep, het welk men in de open lucht oeffentt<br />

ver boven.dat luije verdrietige leven, het welk<br />

meestal in een kamer gefleten word. Ik wil niet<br />

afhanglijk meer zijn van een mensch , maar van<br />

mijn eigen handen arbeid.<br />

Hij. had zich nedergelcgcn. aan den voet eens<br />

booms, wfeiks uitgebreide takken zijn hoofd over-<br />

fchaduwden. Daar fliep hij nogthans geruster dan<br />

dezen of genen geldwolf, die van de jicht ge­<br />

kweld, nienigen nacht flaapeloos op het zuiverfte<br />

ederuons doorkermt.<br />

Een


LUTHER'S MEISJE, L. HOOFDST. 263<br />

Een oud man, die 't geluk had van nog gezond en<br />

frisch ie zijn, had niet ver van daar zijne woo­<br />

ning. Volgens zijne gewoonte, nam hij alle dagen<br />

eene wandeling, en miste niet zijne boomen te<br />

bezoeken, wier groene bladen, zijn gezicht fteeds<br />

vervrolijkten. Hij zag in 't voorbij gaan jezen­<br />

nemours, bleef aan diens voeten ftü ftaan, en<br />

ziende dat hij gerust lag te flaperi , befchomvde<br />

hij hem met aandagt. Hij wierd getroffen door<br />

de edele trekken zijns gelaats, 't welk hem be­<br />

haaglijk voorkwam, fchoon de kleeding des flapers<br />

boersch en kaal was. Hij ftond bij zich zeiven te<br />

peinzen, wie toch die mensch zijn konde, wiens<br />

jeugd en innemend voorkomen zijne nieuwsgierigheid<br />

geftadig vermeerderden. Dusdanig is het karakter<br />

van een bedaagd en aandoenlijk mensch; alles wat<br />

jong is doet hem herdenken aan zijne kinderen,<br />

hij ziet dezelven in alles wat eenige overeenkomst<br />

heeft met hunne jaaren en wezenstrekken. Die<br />

grijsaart- bezat een hart, zoo als god het fchonk<br />

aan de menfchen in den tijd alvoorens zij 1<br />

boos wier­<br />

den: hij had altoos dien wellust der ziele bemind,<br />

welke uit de liefdadigheid fpruit. Zijn leven was<br />

een voorbeeld van heldhaftigheid , van gedult en<br />

van zachtzinnigheid. Dapper burger, wanneer het<br />

vaderland moest verdedigt worden, getrouw vriend,<br />

teêrhartig vader, zich zeiven altoos gelijk, behoef­<br />

de men flegts zijne wezenstrekken te befchouwen,<br />


*«4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

» zijne ziel heerschte. Op het eerde gezicht van<br />

*«n, nep men, ondanks zich zeiven, uit, welk<br />

goed eerwaardig man! — Hij verwijderde zich een<br />

wenng, toen hij bemerkte dat de mensch, dien<br />

h-J met zoo veel ernst befchouwde, begon wakker<br />

te worden; doch eene onbekende neiging, welke<br />

h*J met kon beteugelen, deedt hem niet ver van<br />

*«^ weder ffi, ft aan, en zonder gezien te konnen<br />

worden was hij nogthans in ftaat, door fde bla-<br />

Jeren heen, o P den genen te letten, voor wien<br />

l<br />

" J b e r e i d s e e n e<br />

genegenheid had opgevat.<br />

E E N E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Jezennemours, bij 't openen zijner oogen, her-<br />

>nnerde zich zijnen toeftand; hij loosde eene diepe<br />

*ucht zag om zich heen , er fproug i n eens<br />

overeind: eenige treden voorwaards gedaan hebben­<br />

de, bleef hij weder ftil ft aan , e n b e w o n d c n, e<br />

alles wat hem omringde. De frisfche, lachgende<br />

en zuivere natuur, hernieuwde op zijne ziel haren '<br />

gewonen indruk. Een aantal vogels vereenigde<br />

hunne ftemmen, en ftreelden door een zoet lui­<br />

dend gezang, zijn gehoor. De geur der bloemen,<br />

gehjk eenen welriekenden wierook door den damp­<br />

i g verfpreid, fteeg ten hemel- als eene fcfaat-<br />

ting, door de aarde aan denzoen tcegebragt.<br />

De


LUTHER'S MEISJE, LI. HOOFÖST. Ü6§<br />

De zinnen verrukt door 't vreedzaam genot van<br />

dezen fchoonen oord, vergat jezennnemours<br />

voor een oogenblik zijn leed; hij geraakte in een<br />

ftil en droefgeestig gepeins; dan, daar de buiten­<br />

lucht eetlust verwekt, vooral aan reizigers, , voegde<br />

deze gewaarwording, niet minder fterk dan alle de<br />

anderen, zich bij die, aan welken hij ten prooi<br />

was. Hij ftak de hand in'zijne beurs, welke hij<br />

zoo 'fchraal bevond, dat hij zich op zijn meest<br />

beiooven kon nog drie of vier malen daar voor<br />

te konnen doen. Als toen het oog latende wei­<br />

den over de bebouwde akkers, welke bedekt<br />

waren met eenen rijken oogst, zeide hij bij zich<br />

zeiven, wat recht heb ik toch op al dat heil?<br />

wat heb ik tot nog toe verrigt, om deel te mogen<br />

hebben, aan de vruchten van den arbeidzamen<br />

landman? Hoe, terwijl zij in 't zweet hunnes<br />

aanfchijns arbeidden, om te voorzien, in de be-<br />

hoeftens der maatfehappij, fpilde ik mijn tijd in de<br />

verkeering met monval, en lag fchaamtel' os te<br />

flapen in de armen van florimonde! Tot hier<br />

toe, ben ik een nutteloos pak geweest voor de<br />

aarde, welke eiken mensch dringt tot werken, en<br />

van diens hand het teken van hare vruchtbaarheid<br />

afwagt. Hoe, de meesters van geheele rijken,<br />

aan het roer hunner ftaten gezeten, houden zich<br />

onvermoeid bezig met het heil, de rust, en den<br />

roem te verzekeren aan de volkeren, die hen zulks<br />

toevertrouwden. De talrijke burgerftand , bezielt<br />

R 5 met


£66" GESCHIEDENIS VAN. EEN<br />

met vlijt en ijver, benaarfligt zich in allen opzichte<br />

om aan de menigvuldige leden der maatfehappij het<br />

huisraad, de kleeding en dc fpijzen te bezorgen,<br />

welke zij benoodigt hebben. En ik, wat toch<br />

voer ik uit? . . . Wat zal ik zeggen aan den<br />

eerden man, dien ik mijnen dienst zal aanbieden,<br />

wanneer hij mij vraagt, wat werk verftaat gij?<br />

Ach! zoo ik oprecht wil handelen, moet ik hem<br />

antwoorden, ik verfta niets; want al mijn kennis<br />

beftaat flechts in eene kinderachtige wetenfehap; en<br />

nogthans zal ik zijne kinderen rijzen of riet zien<br />

vlechten, en uit hunne handen .dingen voor den<br />

dag zien komen, van te grooter waarde, naar­<br />

mate dezelve daaglijksch voor de maatfehappij on­<br />

ontbeerlijk zijn. j a, een kind zal mij, met alle<br />

mijne ijdele kennis, befchamen, en nog zal men<br />

mij fpaaren, wanneer men zich te vreden houdt<br />

met mij te beklagen, en de verachting mij niet<br />

vervolgt met het verwijt, dat ik het beftaan van<br />

anderen verllinde.<br />

Wat zal ondertusfehen dezen eerden ftap u moe­<br />

ten kosten, trpsaart als gij zijt!... Om brood te<br />

vragen! ... En waarom zou ik daar niet om<br />

vragen? . . . 't zal flegts eene ruiling zijn tegen<br />

het gene ik daar voor zal aanbieden . . . fleekt<br />

'er fchande in zijn kost te verdienen? . . . Maar<br />

wanneer gij ontaarte harten aantreft, die den dienst<br />

der rampzaligen van de hand wijzen, die met hen<br />

knibbelen over het geringde loon, of die het juk<br />

zoo-


i68<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

lïeuning nodig! Wanneer ik de menigte vogelen<br />

hun voedsel z i e vinden, en de lucht hoor weer­<br />

galmen van hun vrolijk gezang, treede ik met<br />

vertrouwen het pad des levens in. D e g r ó o t f i e<br />

kwalen mogen mij drukken, en evenwel zal ik u<br />

loven, verzekert dat ik mij daar in niet kan be­<br />

zondigen. Zij, in wie ik het heil mijns levens<br />

meende gevonden te hebben, is verdwenen; na<br />

dezen ijsfelijken dag, welke ik mij moet getroos­<br />

ten, zal ik met onderwerping alle anderen ontvan­<br />

gen, waarmede het u zal behagen mij te bezoe­<br />

ken. Gij weet, groote god, gij weet, hoe gij<br />

met ons moet handelen.<br />

TWEE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

't Was op deze wijze, dat jezennemours met<br />

het fterkfte vertrouwen, e n met het onwankelbaarst<br />

befluir, zich op weg begaf om eene kostwinning<br />

&<br />

Z O e k e n<br />

'<br />

H i<br />

i<br />

z a<br />

§ "aar het eerfte huis ;'om daar<br />

bij zich kon aanbieden. Naaulijks had hij eenige<br />

treden gedaan, of hij zag dien edelen grijsaarr,<br />

die hem te gémoet kwam, en eene vriendelijke<br />

band toereikte... .jongman, zeide deze, zoo geen<br />

zaak van aanbelang u noope, uwen weg fchielijk<br />

te vervorderen, z o© gij „ hier een weinig kundt<br />

op.


LUTHER'S MEISJE, LH. HOOFDST. 269<br />

ophouden , weigerd dan mijne aanbiedingen niet.<br />

Mijn huis is hier kort bij, blijf daar zoo lang<br />

tot dat wij wederzijds kennis gemaakt hebben.<br />

Meer zeg ik u niet. Mijnheer, hernam je­<br />

zennemours. Ik zoek werk, deze handen zijn<br />

gefchikt voor den ruwften arbeid, voor'welken ik<br />

niets vorder dan 't gene ik verdien. Uwe edel­<br />

moedigheid komt mij intusfchen zeer te ftade, acht­<br />

bare grijsaart. Ik wil niets voor u achterhouden,<br />

voegde hij 'er bij, terwijl hij de hand drukte,<br />

welke hem was toegereikt, ik heb noch brood,<br />

noch vrienden , noch geld. Indien gij mij niet<br />

waart voorgekomen, zoude ik u aangefproken en<br />

dat gene aangeboden hebben, wat ik doen kan om<br />

mijn beftaan te winnen. Zoo "t fchijnt heeft het<br />

go de behaagt u hier te zenden, en u ten mijnen<br />

voordeele gefproken. God, hernam de oude man,<br />

is ongetwijvelt altoos de bewerker van alles goeds.<br />

Ik danke hem voor deze ontmoeting, en daar gij<br />

zoo veel vertrouwen in mij fteld, mag ik u gerust<br />

zeggen, dat ik reeds een uur lang getuigen ben<br />

geweest van alle uwe daden, ik heb a'les gehoord<br />

wat gij gefproken hebt. Wel nu, zeide jezen­<br />

nemours, gij weet dan alles, zie daar mij dan<br />

zoodanig als ik ben. Ik fchaame mij niet over<br />

mijn ongeluk. Laten wij geen tijd verfpil-<br />

len, zeide de grijsaart; mijn gang is niet vlug<br />

meer, ik weet, de jeugd is hongerig, en ver­<br />

langt, zoo als mij van mij zeiven heugt, geerne<br />

zij-


afé GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

zijnen honger te ffillen, onder 't ontbijt zullen<br />

wij malkahdërën nader fpreken.<br />

Jezennemours kwam met zijnen hospes in een<br />

huis, 't welk iets meer dan burgerlijk was. Ver-<br />

fcheide vakken van eenen gottifchen vorm, toon­<br />

den dat het een ouderwets gebouw was. Dc ge­<br />

bouwen van dien tijd hebben iet hechts en ftevigs,<br />

waar-uit men kan opmaken, welke de welgeflelt-<br />

heid als toen der burgerlieden was. Het lag op<br />

de helling van een heuvel die rijk bebouwt was.<br />

Alles ademde in die plaats de eenvoudigheid en<br />

die dierbare gulhartigheid , welke wij zoo wijslijk<br />

belachlijk gemaakt hebben. Het karakter van den<br />

huisheer deedt zich duidelijk bemerken in de huis­<br />

bedienden. Onze reiziger behoefde zich geene der<br />

fpijzen bij voorkeur te laten voordienen, dewijl zijn<br />

honger dezelven alle even fmakelijk maakte. Het<br />

fcheen als of de heer van 't huis een oud vriend<br />

onthaalde, dien hij in langen niet had gezien; en<br />

men zoude gezegt hebben, dat hij de geheiligde<br />

rechten der herbergzaamheid in acht nam, zoo<br />

geëerbiedigt bij de ouden, bij wien dezelven eer­<br />

der een wellust, dan een plicht fchijnen te zijn<br />

geweest.<br />

Ik wil den lezer niet langer onkundig laten,<br />

wegens den naam en ftaat eens mans, zo zeldfaam<br />

in onze eeuw. Men noemde hem mijnheer de<br />

c h a t e r b a u n e; hij 'was een Fransck officier, die den<br />

dienst verlaten had. Hij had zich voorheen in 't mili­<br />

taire


LUTHER'S MEISJE, LIÏ. HOOFDST. 271<br />

tairc begeven, om dat dit het eenigfte beroep is,<br />

't welk door den Franfchen adel omhelst word.<br />

In dien ftand had hij zich niet te verwijten eene<br />

eenige keer de ftem der natuur gefmoort te hebben.<br />

Hij verzachtte alle de rampen van welke hij getui­<br />

gen was, en belette, zoo veel hem mogelijk was,<br />

alle de ongeregeldheden van den foldaat; hij maakte<br />

zich gevreest bij den vijand, terwijl hij zich tevens<br />

bij denzelven bemind maakte. Eindelijk, hij wist<br />

de menschlijkheid te vereenigen met den plicht van<br />

zijnen eed.<br />

Zoodanig was de heer de chaterbaune, zijn<br />

lichaam was robuster geworden door de vermoeijin-<br />

gen van den krijg, en zijne grootmoedige ziel had<br />

nog een fterker kloekheid verkreegen. Hij had het<br />

tooneel des oorlogs bijna in alle plaatzen bijge­<br />

woond, daar hetzelve gevoerd wierd, bedekt met<br />

wonden, na dat hij alle de regimenten om zoo te<br />

fpreeken, om zich, op nieuw had zien aanwer­<br />

ven, was hij gekomen tot den ouderdom van ze­<br />

ventig jaaren. Een kleen kruis, en een kleen jaar­<br />

geld, waren het loon voor zijne lange en moeijelijke<br />

verrigtingen. De kruisorde ontving hij, maar zijn<br />

kleene jaargeld werd hem niet betaalt. Langen tijd<br />

bleef hij om hetzelve aanzoek doen, tot dat hij,<br />

eindelijk moede van met een verzoekfehrift bij alle<br />

kollegien rond te loopen, en zijn beklag te doen<br />

aan klerken, die hem trotfelijk met hunne pennen<br />

van de hand wezen, het befluit nam, de kost<br />

te


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

te zoeken bij eene oude zuster, die hem was<br />

overgebleven, die de rijke erfgename was van ver-<br />

fcheiden mans, die zij overleeft had. Deze wrek-<br />

kige zuster, had gedurende haar leven haar werk<br />

, gemaakt, die goederen, welke zij geërft had, ten<br />

•voordeeligfte aanteleggen: ondanks de vriendfchap,<br />

welke zij zeide, haren broeder toetedragen, en<br />

welke men hem met geene mogelijkheid kon wei­<br />

geren, wilde zij hem niets afftaan, dan na haar<br />

overlijden; een tijdftip, 't welk zij beftemt had<br />

voor hare edelmoedigheid , en voor welke zij<br />

voor-af vorderde, dat men haar dankbaar zou­<br />

de zijn.<br />

De dood pverviel haar eenigen tijd, na de aan­<br />

komst hares N broeders. Daar zij geene kinderen<br />

naliet, gebeurde het dat de oude krijgsman, in<br />

ééns, rijk wierd. Hij betoonde het goed waardig<br />

te zijn, het welk hij bezat, door het goed ge­<br />

bruik 't gene hij 'er van maakte. Zijne inkomden<br />

belteedde hij meestdeels aan tfübddruftigen, en<br />

de uitdeelende gerechtigheid, bezorgde aan ieder<br />

hunner het benoodigde deel. Het hoofd - kapitaal<br />

bleef onaangerocrt; hij bewaarde het voor zijnen<br />

zoon, die welhaast een perfoonadie ftaat te worden,<br />

in deze belangrijke en ware gefchiedenis.<br />

DRIE


LUTHER'S MEISJE, LUI. HOOFDST. 573<br />

DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Jezennemours nam na 't ontbijt eene fpade<br />

in de hand, en zwoer, dat hij geen ander be­<br />

roep wilde aanvaarden dan dat, het welk in het<br />

werk zijner handen zou beftaan. Zie daar, zeide<br />

hij, gronden, welke vorderen ontgonnen te wor­<br />

den , en waar toe geen pen gefchikt is. Ver-<br />

geefsch poogde men hem daar van aftetrekken; hij<br />

bleef ftandvastig bij zijn befluit van hovenier te<br />

willen worden, ook wilde hij de kost van 't huis<br />

niet aannemen dan op de voorwaarde, dat hij<br />

dezelve met zijner handenwerk zoude verdienen,<br />

zeggende, dat hij zich fchaamde zoo veel tijd<br />

doorgebragt en geen beroep geoeffent te hebben,<br />

welk het best de wroeging van zijn vorig leven<br />

kon bevreedigen.<br />

De heer de chaterbaune, die deze woorden<br />

hoorden in een' tijddip, dat jezennemours<br />

meende van niemand bemerkt te worden, gaf be­<br />

vel hem zijn zin te laten volgen; hij eerbiedigde<br />

zijne wijze van denken, en wilde zich niet tegen<br />

zijne goede, voornemens verzetten. Jezennemours<br />

werd binnen korten tijd een hovenier, en iederen<br />

dag zag men hem al vroeg s'morgens, naar da{<br />

het jaargetijde zulks vorderde, den grond omfpjt-"<br />

6 ten,


174 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

ten, bezaijen, bepooten, beplanten, befproeijen,<br />

den hof harken, boomen enten of griffelen , hij<br />

fcheen 'er grootsch op als hij eenige falade of<br />

moeskruiden aanbragt, welke door zijne handen<br />

gezait, gepoot en begoten waren geworden.<br />

Jezennemours in de gefprekken, welke hij met<br />

den Heer de chaterbaune had, verhaalde hem<br />

met zijne gewoone eenvoudigheid, de gefchiedenis<br />

van zijn verblijf bij monval, verborg zelfs voor<br />

hem zijn geval niet met florimonde, en hoe<br />

hij het zijn plicht had gerekent, dat fchandelijk<br />

huis te ontvlieden. Een ander krijgsman zou hem<br />

in 't aangezicht uitgelachgen hebben; maai- de heer<br />

de chaterbaune achtte hem daarom te meer.<br />

Jezennemours had het geluk in zijnen gastheer<br />

aantetreffen, een oprecht en rondborstig man, die<br />

van aart deugdzaam , nauwkeurig maar niet te<br />

ftreng was. Jezennemours kwam volmaakt over<br />

een met dien waardigen man, en de dagen fchec-<br />

nen hem Hechts oogenblikken te zijn, welke hij<br />

vreesde dat te rasch zouden vervliegen.<br />

Ach! zeide hij bij zichzelven, ' zonder het beeld<br />

van fuzanna zou ik volmaakt gelukkig meenen te<br />

wezen; maar zij maakt mij verdrietig en ongeluk­<br />

kig, nogthans zou ik zonder dat verfchrikkelijk en<br />

verfcheurend aandenken rampzaliger zijn. Hij durf­<br />

de haren.naam niet te luid noemen, uit vrees van<br />

zijne nog fmeulende hartstocht weder optewekken;<br />

hij vermijdde zorgvuldig alles wat hem wegens haar<br />

in


LUTHER'S MEISJE, XLIII. HoornsT. 275<br />

in een verhaal kon wikkelen, 't welk hij alleen<br />

voor zich wilde houden. Dusdanig is het karak­<br />

ter der ware liefde: zij fluit in het binnenfte van<br />

haar hart het aanbiddelijk beeld op, het welk<br />

haar geftadig voor de oogen zweeft, zij durft aan<br />

een ander hare gevoelens niet uiten, om dat zij<br />

'er mede is ingenomen en vreest, dat een ander<br />

hare meening niet verftaan zoude.<br />

Hij trachtte zijne gedagten van dat onderwerp<br />

aftetrekken, door het aantal bezigheden, welke hij<br />

met den grootfteu ijver verrigtte. Zijn gastheer,<br />

om hem te gemoet te komen, wees hem zijnen<br />

arbeid aan; want jezennemours bleef bjj zijn<br />

zeggen, dat hij de man niet was om zich fchan-<br />

delijk vettemesten op den grond van dat huis<br />

met lediggang, gelijk het gevogelte van het voor­<br />

plein.<br />

Als hij den hof had in orde gebragE, begaf hij<br />

zich naar de naburige boerderijen, om aldaar de<br />

bevelen ter uitvoer te doeri brengen van den ouden<br />

man, die hem fomtijds derwaards verzelde. Hij<br />

maakte de rekeningen op, bragt alles op eenen<br />

regelmatigen voet, en door eene fchranderheid,<br />

welke hem eigen was, muntte hij uit in de konst<br />

van den land-arbeid te befturen. Zelfs zou hij het<br />

uitmuntend boek, bekend onder den tijtel van het<br />

bóeren-landhuis, met verfcheidc artijkels hebben<br />

kunnen vermeerderen.<br />

S ft Zijn


2^6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Zijn gelukkigen inborst, had hem al ten eerden<br />

een boezemvriend bezorgt, in den perfoon van den<br />

zoon des heeren van chaterbaun; een jongman<br />

van eene gevoelige ziel, en rijk in deugden, die,<br />

gedurende de laatfte oorlogen in Duitschland, de<br />

voetftappen volgde zijns vaders, en die zich even<br />

zeer onderfcheiden had door zijne dapperheid, als<br />

door de gelijkmatigheid van zijne zachte en ver­<br />

plichtende ziel.<br />

Deze draalde niet zijne geheimfte gedagten hem<br />

toetevertrotivven. Ik verlangde een vriend te mogen<br />

hebben, zeide hij hem, en toen ik u gezien had,<br />

begreep ik dat gij de man waart dien ik zogt.<br />

Sedert zes maanden ben ik verëenigt aan eene gade,<br />

die ik aanbidde, ik zou de gelukkigile mensch<br />

zijn, maar mijne liefde gaat verzeld van een -on­<br />

gelukkig lot. Ik heb eene vrouw ten deel gekre­<br />

gen, die den eerbied waardig is van de ganfche<br />

wereld; maar zij heeft voor mij die hartelijke<br />

liefde niet, met welke ik haar,bemin. Zij heeft<br />

mij evenwel niet bedrogen, toen ik haar mijn hart<br />

en hand aanbood, antwoordde zij mij met die op­<br />

rechtheid, welke zij in alles laat blijken:- mijn­<br />

heer, ik heb achting voor u, ik del uwegleugden<br />

op hooge waarde, maar ik kan u die liêïde niet<br />

toedragen, welke tot de vereeniging van twee harten<br />

behoordt; een ander heeft die mij ingeboezemt;<br />

hij flierf op 't oogenblik dat mijn geluk, en ik<br />

durf zeggen, het zijne naderde, op het oogenblik,<br />

toen


LUTHER'S MEISJE, LHI. HOOFDST. 277<br />

toen een eerfte knoop den band ftond te leggen tot<br />

eene gelukzaligheid, welke ons toekwam. Ik draag<br />

aan zijne fchim de liefde toe, welke ik voor hem<br />

had; liever verkies ik met zijn beeld te leven,<br />

dan den grootften throon der wereld te beftijgerr;<br />

ik wil mijne fmert voeden, met mij geftadig den<br />

echtgenoot te herinneren dien ik verlooren heb.<br />

Hoe dikwijls deden deze verfchrikkelijke antwoor­<br />

den mijne ziel wankelen, hoe menigmalen ver-<br />

wenschte ik een leven, het welk mij, zonder haar,<br />

hatelijk was. Hoe heb ik leggen kwijnen in tra­<br />

nen, en in de fmerten der liefde. Ik, die alles<br />

te werk ftelde om haar hart te bezitten. Haar<br />

ftandvastig weigeren, zou mij in 't graf hebben<br />

ter nedergeftort; ik verviel geheel en al, ik was<br />

reeds ftervende van wanhoop, toen zij, op het<br />

herhaalde aanzoek mijns vaders, aan wien zij 't be­<br />

houd van haar eer en leven fchuldig was, haar<br />

hand aan mij toeftond. Mijn vader omhelsde harp<br />

kniën, en bezwoer haar, bij zijne hooge jaren en<br />

bij zijne grijze haairen, mij niet ongelukkig te<br />

maken! hij bragt haar onder het oog , dat een<br />

fchim zoo veel getrouwheid niet vorderde. Zij liet<br />

zich door de tranen van den ouden man overwin­<br />

nen, die zich toen aan hare voeten nederwierp;<br />

zij hief hem op, en fternde in haar huwelijk<br />

met mij.<br />

Zij liet geene gevoelens blijken welke zij in haar<br />

hart niet koesterde. Achting en, vriendfehap waren<br />

S 3 het


a7* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hét alleen welke zij mij betoonde, en deze waren<br />

ook de eenige gevoelens welke zij mij belooft had,<br />

de eenigfte welke zij voor mij gewaar wierd. o<br />

Hoe dikwijls heb ik het lot benijd van die fchim,<br />

tot welke zij zoo veele diepe zuchten opzond, in<br />

de hevigfte oogenbükken mijner tederheid ! . . . .<br />

Dusdanig is de toeftand waar in ik mij gedompeld<br />

vinde. Ik bemin haar allerkrachtigst. Terwijl zij,<br />

in de plaats der liefde, enkel hare plichtmatige<br />

gevoelens feit: zij heeft alle deugden, maar in<br />

mijn oog ontbreekt haar de grootfte van alle, de<br />

liefde. Wat zeg ik, de liefde heerscht in haar<br />

hart, maar blaakt voor een' ander, en ik ben het<br />

niet, die die gevoelige en diep doorwondde ziel heb<br />

kunnen treffen Ach! hoe groot is mijn on­<br />

geluk! ... Ik zie hare oogen geftadig bedaauwt<br />

met tranen! in mijne tegenwoordigheid, 't is waar,<br />

poogt zij te glimlachgen en mijn verdriet te lenigen \<br />

mij een bedaard en vriendelijk gelaat te vertoonen,'<br />

maar hare gemoedsbewegingen kunnen zich niet ver­<br />

bergen. Zij ziet in mij altoos een vriend, en<br />

zoo gij wilt een echtgenoot, maar nooit een min­<br />

naar. Ik kan haar niet van ondankbaarheid be-<br />

fehuldigen. Ik kan haar niet verwijten dat zij niet<br />

erkentelijk genoeg is. Ik kan alleen mij over mijn<br />

lot beklagen; dat lot is het, het welk haar on-<br />

verwinnelijk gehegt heeft aan die fchim, welke zij-<br />

betreurd. Inmiddels hoope ik dat de tijd de zuch­<br />

ten zal fmooren, die eindelijk eens moeten ver­<br />

min-


LUTHER'S MEISJE, LUI. HOOFDST. 479<br />

minderen. Alle hoop is in mijnen boezem nog niet<br />

opgegeven. Ik bemin te fterk om niet ten eenigen<br />

dage° bemind te worden; maar ik zie haar alle<br />

gelegenheden- aangrijpen, welke haar van mijn bed<br />

kunnen verwijderen. Zoo zeer als zij mij geerne<br />

ziet, om mij op de aandoenlijk de wijze blijken<br />

van'hare oprechte achting te geven, even zeer<br />

ontvliedt zij mij wanneer ik haar van mijne<br />

liefde fpreke.<br />

Eene onzer bloedverwanten heeft haar uitgenodigt,<br />

om zich wat te komen opbeuren aan haar huis,<br />

't welk vijfden mijlen van hier gelegen is; maar<br />

reeds zijn 'er vier ganfche maanden verloopen dat<br />

ik haar verwagt, zij koomt niet terug. Zij fchept<br />

behagen de zoetigheden eener afwezenbeid te fma-<br />

ken, C<br />

welke mij lastig valt en verflind. Duizend<br />

malen ftond ik op 't punt om naar haar toetevlie-<br />

gcn; eene tegendrijdige neiging heeft mij telkens<br />

wederhouden. Laten wij afwagten, zeide ik, dat<br />

zij van zelve terug kome. Laten wij haren wd<br />

niet weêrftreeven. Zal ik mijne fmerten gaan ver­<br />

meerderen met haar te zien bloozen, op het zien<br />

van een man, dien zij fchijnt te willen ontwij­<br />

ken?... Dat wij aan den tijd alles overlaten!...<br />

Ik blijve haar fteeds verwagten. Ik verga van<br />

verveeling en van ongeduld. . . . Zij komt niet<br />

terug! op 't uiten dezer laatfle woorden, leende<br />

hij op den fchouder van hem, tegen wien hij zijn<br />

leed uitboezemde. Jezennemours die, federt hij<br />

S 4<br />

ï n


£SÖ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

in dat huis was, de fterkfte pogingen deedt om<br />

de hartstocht eener liefde te verbergen, welke hem<br />

heimelijk wanhopend maakte, was naargeestig ge-<br />

worden en mijmerde altoos; hij kon iets aanhoo­<br />

ren, zonder daar op iets te zeggen of te ant­<br />

woorden. Zijn ganfche lichaam trilde. De open-<br />

hartige uitboezeming van zijnen vriend, trof hem<br />

geheel en al met veelerlei aandoeningen, aangenaam<br />

en fmertelijk tevens. Een zoo geweldigen fchok<br />

kon hij niet langer weerftaan; hij wilde van zijn<br />

kant zich insgelijks ontlasten, van iet gewigtigs<br />

dat hem drukte. Reeds drukte hij met kracht de<br />

handen zijnes nieuwen vriends, en hem aanziende,<br />

biggelde hem de tranen in de oogen: toen de heer<br />

de chaterbaun eensklaps binnen trad... vreugde,<br />

vreugde, mijne waarde kinderen! zoo lang mijne<br />

dochter afwezig was , kon ik dulden dat men<br />

eenïgzins droefgeestig ware; maar nu zij terug is<br />

gekomen, 't geen ik u kom aankondigen, moet hier<br />

niet dan vreugde en blijdfchap heerfchen!<br />

VIER EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

tiet tafereel, het welk de tijding door den ouden<br />

heer aangebragt, Opleverde, zou, om naar 't leven<br />

getroffen te worden, een ander penceel vcreisfchen<br />

dan het mijne, en is meer gefchikt om op het<br />

doek


LUTHER'S MEISJE, LIV. HOOFBST. a«<<br />

doek afgebeeld, dan op het papier befchreven te<br />

worden. De echtgenoot vergat al zijn verdriet, en<br />

vloog zijne gade te gemoet om haar te omhelzen.<br />

Jezennemours kwam langzaam achter hem aan­<br />

treden; maar wat wierd 'er van hem, toen hij<br />

zijne fuzanna zag en herkende? Hij gaf een<br />

gil, ftrekte zijne handen naar haar uit, wierp<br />

zich in hare armen, en weenende op haren boe­<br />

zem, gaf hij zich over aan de uitterfte vreugde.<br />

Dit alles gefchiedde zoo haastig, dat de getuigen<br />

zelv' 'er niets van gewaar wierden; maar van<br />

verbaastheid onbeweeglijk ftaan bleven. Wie kan<br />

den toeftand befchrijven van den achtbaren heet<br />

de chaterbaune, dien van zijn zoon, die nog<br />

met open armen ftaan bleef, en zijne oogen niet<br />

durfde liaan op die van zijnen vader, dan om 'er<br />

in te lezen, het gene hij nog niet kon ontwarren!<br />

dan, deze eerfte drift over zijnde, maakte fuzan­<br />

na, die de ontroering van haren man zag, zich<br />

eensklaps los uit de armen van jezennemours,<br />

en -den een en anderen aanziende, riep zij uit,<br />

hemel!- wie van beiden is mijn echtgenoot? En<br />

gij, vader, toen gij mijne zwakheid aanzogt ten<br />

voordeele van uwen zoon, toen gij mijne hand<br />

eischte ter belooning uwer weldaden, toen ik u<br />

met tranen in mijne oogen het verhaal deedt van<br />

mijne rampen, toen ik voor uwe fmeekingen<br />

zwichtte, om u niet ten grave te doen dalen,<br />

toen verzekerde gij mij den dood van den eenigden<br />

S £ man,


afcs ' GESCHIEDENIS VAN ÏE^<br />

mandien ik bemin, en dien gij mij thans levend<br />

voor de oogen brengt, nu het geen tijd meer is?...<br />

waarom fprak uwe ongelukkige deugd tot een hart,<br />

dat uit erkentenis zich liet misleiden? waarom ben<br />

ik niet in 't graf, waar gij mij verzekerde dat die<br />

gene reeds begraven lag, wiens beeldtenis mij zoo<br />

veel ftrijds en wroegingen kostte. . v . 't Is ge­<br />

daan! . . . Zij bedekte toen haar aangezicht, en<br />

liep bleek en wanhoopig heen, zander dat iemand<br />

hunner 't vermogen had om haar tegen te houden.<br />

Hoe! zeide eindelijk haar echtgenoot tegen je­<br />

zennemours, na dat hij weder was bij geko­<br />

men, hoe! zoudt, gij de gelukkige fterveling zijn,<br />

dien zij bemind, en voor wien haar hart het eerfte<br />

blaakte? zijt gij den mededinger, dien ik benijdde,<br />

fchoon ik meende dat [hij geftorven ware? Ach!<br />

gij zijt het . . . gij zijt het, ik twijfel 'er niet<br />

san. Wat kan 'er meer nodig zijn, gij hebt al<br />

het recht om mij wanhopig te maken.<br />

Neen, hernam jezennemours, met een flauwe<br />

ftem en nedergeflagen oogen; ik ben de man niet<br />

om uw hart met wanhoop te vervullen, 't Is het<br />

mijne dat door alle de fchigten der wanhoop ge-<br />

grieft word. ... Ga, ik zal alle de tooneelen,<br />

die voor mij bereid zijn, weten te ondergaan, zij<br />

zullen, ongetwijfelt, een einde maken van mijn<br />

leven. Ik was reeds tegen den dood bereid, maar<br />

«iet tegen dezen nieuwen fchok van 't noodlot.<br />

Wie kan ik befchuldigen van het onheil dat mij<br />

treft.


LUTHER'S MEISJE, LIV. HOOFDST. 283<br />

treft. Wie is dat fchrikkelijk, dat onbekend ver­<br />

mogen, het welk den fpot drijft met onze geloften,<br />

met onze verlangens, met ons geluk? had ik dan<br />

niet genoeg geleden , met eenmaal fuzanna te<br />

Verliezen; moet ik haar wederzien om haar nog-<br />

lnaal kwijt te raken? Ik meende haar in 't graf<br />

te zijn, zij leeft, niet voor mij, maar voor een<br />

ander. Haar hart moge vrij het mijne roepen, ik<br />

bezef nogthans maar al te wel dat zij niet voor<br />

mij beftaat! Wel nu, dat zij leve, dat zij, in­<br />

dien het mogelijk zij, gelukkig leve! ik .dank in­<br />

middels den hemel haar het graf ontkomen te zien;<br />

dat zij voor een ander zij en mij vergete, indien<br />

haar aandenken aan mij, haar geluk een oogenblik<br />

ftoore. . . . En gij, goedhartig en edelmoedig<br />

grijsaart, vrees niets van de hevigheid mijner<br />

liefde, nimmer zal ik u reden geven tot berouw<br />

van mij gehuisvest te hebben; ik zal niets beftaan<br />

tegen de wetten der maatfehappij, niets tegen de<br />

verfchrikkelijke bevelen van het onherroeplijk nood­<br />

lot. Zoo 't nodig zij, zal ik alles in mijn' boezem<br />

fmooren. Gij, derhalven, die den tijtel van echt­<br />

genoot voerdt, een tijtel dien mij toekwam, maar<br />

welken de hemel mij ontnomen heeft, gij, die mij<br />

uwen vriend noemde, ga, ik zal uw vriend blij­<br />

ven. Gebied over uwen geest, ik zal den mijnen<br />

bevelen... . Werkt mede tot mijne ontwerpen...<br />

nog maar weinige dagen, en misfchien zullen wij<br />

alle drie minder ongelukkig zijn.<br />

VIJF


«84 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

VIJF E N VIJTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Suzanna had zich fchielijk begeven naar het<br />

naaste vertrek. Zij had het gezicht niet kunnen<br />

verdragen van jezennemours, daar zij, helaas!<br />

zich zelve Defchuldigde hem ontrouw te zijn ge­<br />

weest ; zijne tegenwoordigheid alleen was voor haar<br />

een fchrikkelijk verwijt. Men vergeeft zich<br />

alles, maar 'i gene men zich zelve niet kan ver*<br />

geven , is, zijn eigen onheil bewerkt te hebben.<br />

Zij had tegen haar eige, tegen hem gehandelt. Zij<br />

had de liefde beledigt, en haar eigen hart be-<br />

fchuldigde haar nog meer dan jezennemours haar<br />

zou hebben kunnen befchuldigen. Beiden even zeer<br />

.verbaast, kwam 't in hen niet op om te vragen,<br />

welke fchakel van gevallen hen weder bij eikande­<br />

ren gebragt had, en 't was eerst na verfcheide<br />

ftomme tooneelen, dat zij deswegens eenig Jicht<br />

ontvingen.<br />

De heer de chaterbaune had zich aan 't hoofd<br />

bevonden van een voorpost in het kleene bosch,<br />

waar jezennemours die wreede roovers ontmoet<br />

had. Toen deze terug trokken, fleepten zij, be-<br />

halven hunnen prooi, nog eenigen te vooren ge-<br />

maakten buit mede. Zij rekende fuzanna geen­<br />

zins voor het minfte ftuk van hunnen roof. Die<br />

woeste


LUTHER'S MEISJE, LV. HOOFDST. 485<br />

woeste tijgers hadden 'befloten nog dien zelfden<br />

avond met eikanderen om haar te dubbelen; doch<br />

eensklaps zagen zij zich omringt door eene talrijker<br />

bende dan de hunne: na eenen vrij hevigen te-<br />

gendand, wierden zij allen ter nedergefabeld. Su-<br />

zsanna wierd gevonden op het flagveld in zwijm,<br />

en half dood aan de zijde van eenen ter nederge-<br />

houwen husfaar. •— Deze bezwijming moet ten<br />

minften plaats gehad hebben zoo ik meene; en<br />

indien de lezer moede is zoo veele bezwijmingen in<br />

eiken roman aantetrefTen, in welke ieder perfonaadie<br />

fchijnt afgefproken te hebben op zijn beurt te be­<br />

zwijmen , kan ik evenwel thans ter believing mijner<br />

lezers, een daad, die wezenlijk gebeurt is, niet met<br />

ftilzwijgen voorbijgaan. Dat zij zich zeiven Hechts<br />

in eene zoo verfchrikkelijke omftandigheid plaatzen,<br />

en vervolgens beilisfen of 't wel anders zijn konde.<br />

Men meende haar dood te zijn, en indien hare<br />

fraije leest en fchoone wezenstrekken, niet het groot-<br />

de verlangen verwekt hadden, om hare oogen voor 't<br />

licht weder geopend te zien, zou 'men haar ongetwij-<br />

felt onder de andere lijken , waarmede de grond als<br />

bezaait was, hebben laten blijven liggen, zoo ge­<br />

lukkig is hét eene bevallige gedaante te hebben,<br />

welke bij alle gelegenheden veel uit doet,<br />

Naaulijks uit een zoo groot gevaar gered, zou<br />

de rampfpoedige fuzanna in een ander niet min<br />

ernstig gevaar hebben kunnen komen, zoo hare<br />

verlosfers geene Franfchen geweest waren, wier<br />

hop-


aS6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hopman geene minder menschlijkheid dan dapperheid<br />

bezat; en dan zou het voor haar beter zijn ge­<br />

weest, op de piaats dood te hebben blijven liggen.<br />

Zij zag zich met al die beleefdheid behandelen,<br />

Welke hare fexe toekomt. Zelfs nog alvorens zij<br />

wist op welke wijze zij in de handen van anderen<br />

was gekomen. Haar geval was zoo vreemd, dat<br />

het zelfs haar niet toeliet daar over te peinzen.<br />

Zij opende verwonderde oogen, en fcheen verbaast<br />

te ftaan dat zij nog leefde. De goedhartige officies<br />

fprak haar aan met de tederh rtigheid eens vaders,<br />

zette haar ter neder, troostte haar en bragt lang­<br />

zamerhand de kalmte weder in haar gemoed. Toen<br />

zij 't gevaar vernomen had, 't welk zij was ont­<br />

komen, fchepte zij ruimer adem; zij dankte god<br />

dat hij haar nog meerder dan bet leven had doen<br />

behouden! Maar de nagedagten verfpreidden een<br />

afgrijslijk en zorglijk licht over haren verbazenden<br />

rampfpoed. Zij eischte jezennemours weder;<br />

zij riep hem; zij verviel tot de fterkfte vervoerin­<br />

gen van wanhoop en van droefheid. Waar is hij,<br />

zeide zij, waar toch is hij? Gij hebt niets ver-<br />

rigt met het redden van mijn leven; gij moet mij<br />

mijnen minnaar weder bezorgen; hij was bij mij;<br />

red hem! Liever wil ik fterven dan het leven ge-<br />

Bieten , indien hij hetzelve moet misfen. Men<br />

fchaarde zich om haar heen; men ontving van<br />

haar alle mogelijke 'ophelderingen ; maar verre van<br />

te kunnen zeggen, naar weiken kant men hem<br />

moesf.


LUTHER'S MEISJE, LVI. HOOFDST. a$?<br />

moest zoeken, wist de ongelukkige zelve niet waar<br />

zij zich bevond en van waar zij kwam.<br />

ZES EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

De edelmoedigheid van hare veiiosfers putte<br />

zich uit in vergeeffche wenfchen; 't geklag van<br />

eene minnares verandert niets aan den loop des<br />

oorlogs. Men was al ipoedig genoodzaakt eenen<br />

anderen weg inteflaan, dan dien zij zouden verko­<br />

ren hebben. De zoon van den heer de c ha ter-<br />

baun bragt aan zijn vader bevel om aftetrekken;<br />

het geflagen leger drong zich digter in een. 't Was<br />

een dier aftogten, bij welke men honderd mijlen<br />

ver terug trekt. Suzanna was verplicht het op­<br />

perhoofd harer verlosftrs te volgen; dan eens was<br />

zij genoodzaakt te paard te Hijgen, dan eens zich<br />

van een rosbaar te bedienen. De oude krijgslieden<br />

waren over zulk eenen aftogt niet te vreden. Zij<br />

beklaagden zich, dat de misllag van een oogenblik<br />

zoo veele behaalde voordeden in eens vruchteloos<br />

maakte. Zij konden zich niet weerhouden te zuch­<br />

ten over zoo veele groote verrichtingen, die thans<br />

niets nuttigs hadden voortgebragt, en dat hunne<br />

dapperheid tot niets was dienstig geweest.<br />

Op de aankomst ftond de zoon in 't eerst Ver­<br />

baast, eene vrouw al weenende zijn vader te zien<br />

vol-


s88 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

volgen, in 't midden van 't gewoel en 't gedruis<br />

eens legers. Hij durfde niet vragen wie zij ware;<br />

doch hij gevoelde zich fterk getroffen, hij had haar<br />

maar even gezien en was reeds fmoorlijk verheft;<br />

eenigen tijd meende hij enkel het voorbeeld van<br />

menschlievenheid te volgen, waar in zijn vader hem<br />

voorging; en hij handelde reeds als een vuurig<br />

minnaar.<br />

Suzanna, in 't midden van het tros eens ver-<br />

ftrooiden legers, bleef nogthans een voorwerp .van<br />

oplettenheid; men droeg eerbiediglijk zorge voor<br />

haar. Door hare goedaartigheid en zachtzinnigheid,<br />

nam zij allen de genen kj, die haar omringden;<br />

en ik weet niet welk eene edele droefgeestigheid,<br />

haar' de harten won van den foldaat. Maar de<br />

zoon van den heer de chaterbaun, ijveriger dan<br />

alle de andere officieren, fcheen dezulken van haar<br />

te verwijderen, die geerne in 't vertrouwen zouden<br />

geweest zijn van haare mistroostigheid.<br />

Zij had met weinige woorden een verflag gegeven<br />

van haar wedervaren, en dewijl de toon der waar­<br />

heid , die. toon , welke niet ligt is natebootzen,<br />

daar in gepaart ging met dat eenvoudige, het welk<br />

treft, had de heer de charerbaune befloten<br />

haar tot vader te verdrekken , haar eerst in<br />

Frankrijk' te brengen, en vervolgens haar naar<br />

Switzerland te geleiden bij hare bloedverwante, zoo<br />

haast de gelegenheid daar toe zou gimftig wezen.


LUTHER'S MEISJE, LVII. HOOFDST. 2S9<br />

ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

heer de chaterbaune had vele vijanden<br />

niet ouder de zulken die hij dagelijks met 200 veel<br />

dapperheid en voorfpoed beftreed, maar van die be-<br />

nijders, welke niet zeldfaam gevonden worden onder<br />

krijgslieden, en in een beroep, waar in de menig­<br />

vuldige rangen en het aantal lauweren, geen voet<br />

fcheenen te moeten geven aan deze laage hartstocht,<br />

't Is waar, men had hem dikwijls zijne gedagten<br />

vrij uit hooren zeggen over zekere bewegingen,<br />

welke hem mishaagden. Dan, daar die bewegin­<br />

gen regelregt aanliepen tegen de veiligheid van<br />

't vaderland, had hij, als een goed burger, zich<br />

niet kunnen weerhouden , zijn gevoelen aan den<br />

dag te leggen, om dat 'er te veel aan gelegen<br />

was, en >v<br />

dergelijke misflageh het binnenfte van 't<br />

koningrijk blootftelden aan het zwaard des vijands.<br />

Hij was ftreng in zijne verachting jegens lieden,<br />

die het verlies kunnende voorkomen, zulks niet<br />

doen om dat zij hovelingen zijn alvorens burgers<br />

te wezen. Hij had zich 'deswegens met die rond-<br />

borftigheid en vrijheid uitgelaten, als een man van<br />

zijn beroep, jaren en ondervinding voegde. Zijne<br />

benijders waren niet zoo dra onderrigt van zijne<br />

gezegdens, of zij ftelden alles te werk om hem<br />

T te


spa GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

te doen tuimelen. De heer de chaterbaune,<br />

die de vriend was van waarheid en eere, kon van<br />

zich niet verkrijgen te loochenen, het gene hij<br />

eenmaal gezegt had! 't was zijn geluk dat hij<br />

vrij raakte met eene afdanking. Zijn zoon, ge-<br />

belgt over deze onrechtvaardigheid, verzogt zijn<br />

ontflag, en volgde zijn vader naar de ftreek waar<br />

deze de ftilte en rust ging zoeken. Zijn bloed<br />

niet meer kunnende ftorten voor zijn vaderland,<br />

hield hij niet op de rampen daar van te beweenen,<br />

om dat hij hetzelve tederlijk beminde.<br />

Een optimist (*~) die alles gade flaat , zal m<br />

den draad van elke gebeurtenis, de werking van een<br />

onvermijdelijk noodlot' trachten te vinden. Hij zal<br />

niet in gebreken blijven te Hellen, dat het vol-<br />

ftrekt en noodzaaklijk was dat de beide Switfers,<br />

den ftrijd voerden voor een vreemd vorst in een<br />

vreemd land, hij zal zijne onwederfpreeklijke re­<br />

den gronden op de redding van fuzanna, welke<br />

redding niet kon gefchieden dan door de edelmoe­<br />

dige hulp van die ftrijders, eene redding, waar<br />

- aan<br />

(*) Een optimist is de aanklever van liet gavoelen dier wijsgeeren,<br />

die ftellen, dat deze wereld de best mogelijke is, welke god heeft<br />

konnen fchepptn. Vader mallebranche en vooral leibnitz,<br />

hebben veel toegebragt om dat gevoelen aanneemiljk te maken. ,%eï<br />

beste dichtfluk van pope, is ter beweering vau dat ftelzel ingerigt,<br />

men zie zijne proeve over den mensch.<br />

(Vertaler.)


LUTHER'S MEISJE, LVII. HOOFDST. 20i<br />

aan de ontmoeting van jezennemours verknogt<br />

was; en dus voortredeneerende zou hij bewijzen<br />

of m eenen te bewijzen, dat het gerie wij toeval*<br />

ligheden noemen, niet anders zijn dan fchakels,<br />

waar aan de gelukkigfte gebeurtenisfen des mcn-<br />

fchelijken levens verbonden zijn. Dat het verborgen<br />

mengzel van goed en kwaad, faamgefteld is uit eeri<br />

onverbreekbaar famenwecfzel, en dat in dit ftelzel<br />

't vermaak en de fmert aan malkanderen grenzen,<br />

fchoon van malkanderen afgezondert. — Maar ik,<br />

die enkel poog een verhaal te geven van 't gebeur­<br />

de, laat het over aan de zulken, die 'er lust in<br />

hebben, dien afgrond te peilen, waar ik met mijn<br />

zwak en duizelig hoofd niet bij kan. Mijne hersfens<br />

zijn voor 't doorgronden van zulke dieptens niet<br />

gefchikt, des zal ik mij enkel bepalen tot het<br />

verhaal van het vervolg dezer gevallen.<br />

Suzanna, in 't huis gebragt van een zoo<br />

goeddaadig man en die haar ten vader ftrekte, zon­<br />

der haar het gewigt der weldaad te doen gevoelen,<br />

kon met geen ongunftig oog den zoon befchouwen<br />

van hem, aan wien zij het behoud van haar le­<br />

ven en eer verfchuldigt was. Ik ben zelfs bijna<br />

zeker dat dc lezer, ten minften zoo hij niet tot<br />

het oude gcflacht behoord en overdreven is in de<br />

greijidbeginzels van deugd, het haaf om zoo te<br />

fpreken zoude vergeven hebben, indien ik gezegt had<br />

dat zij voor den zoon van haren weldoener die zoort<br />

van erkentenis had opgevat, welke geene liefde<br />

T % la,


apa. GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

is, maar tot liefde leid. Jong, beminlijk, ver­<br />

plichtende, altoos gedienstig, haar voorkomende in<br />

hare verlangens, eerbiedig en ijverig, moest men<br />

fuzanna wezen om hem tot echtgenoot te wei­<br />

geren. Maar hoe kwam het dan dat hij evenwel<br />

haar echtgenoot wierd? Hoe wist hij haar van het<br />

vast befluit, het welk zij genomen had om de fchim<br />

van jezennemours getrouw te blijven, aftebren-<br />

gen? Want zij hield' reeds voor zeker dat hij niet<br />

meer beftond. Zij beweende hem in de ftilte des<br />

nachts, en onder de vreugde der aangenaamfte<br />

feesten. Een weinig geduld, en ik zïtl 'er meer<br />

van zeggen; Men zal zien dat de treurige fu­<br />

zanna met hare hand aan hem afteftaan, enkel<br />

gehoorzaamde'aan de erkentelijkheid, wier ftem van<br />

zoo veel vermogen is op regtfchapen harten. Men<br />

zal zien dat deze weigeringen geene gemaakte<br />

plooijen waren, en wat al bittere traanen zij<br />

ftortte,. alvorens zij onwillens zwichtte voor de<br />

vuurige fmeekingen eener vereenigde deugdzame<br />

familie.<br />

Thans geheel wanhopig van haar woord te heb­<br />

ben gegeven aan een' ander' dan jezennemours,<br />

beleed zij openlijk hare fout, welke zij een' mis­<br />

daad noemde. Wat zeg ik, zij durfde zich voor<br />

haren echtgenoot fchwldig verklaren; zij vergat de<br />

heilige huwelijks - eeden, om zich enkel die dei-<br />

liefde te herinneren, 't Was in deze oogenblikken<br />

van ontroering, van droefheid en van angst, waar<br />

in


LUTHER'S MEISJE, LVIII. HOOFDST. 293<br />

in alle de tederheid eener doorgriefde minnares zich<br />

welfpreekend deedt hooren, dat jezennemours<br />

eene nieuwe fterktc van ziel nodig had om zijn<br />

hart, en fuzanna te beftrijden. Hij fmoorde zijne<br />

zuchten, bedwong zijn gelaat, behaalde eene fmer-<br />

telijke zegepraal over zichzelven, zogt de eenzaam­<br />

heid , daar hij tot zichzelven alles zeide, wat de<br />

rede .te vergcefsch tegen de droefheid inbrengt;<br />

aldaar wierd zijn wond dieper, en ontftak zelfs<br />

door het gene hij aanwendde om dezelve te heelen.<br />

J=I ri n ra.__.ci— n __ rw^a.—ra<br />

yro"—"O"—"cr—xy—x-r—xzr—xzr—TD-—xy—xzr—xz>—nU<br />

A G T E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Op zekeren dag, verraste de grijsaart hem ge­<br />

heel verzonken in een droevig gepeins, met het<br />

hoofd verdrietig lenende tegen een ouden eik. . . .<br />

Mijn kind, zeide hij hem, hem uit die houding<br />

opwekkende, en de hand hem' op den fchouder<br />

leggende, mijn kind, uwe fmerten zijn de mijne;<br />

ik meende, bij mangel aan geluk, u ten minften de<br />

rust te bezorgen ; dan, daar eene onzichtbare<br />

hand fchijnt dezelve van u afteweeren, dewijl 'er<br />

niets voor u overblijft dan te kampen in 't midden<br />

dier hartstochten, welke zich zoo zeldfaam door<br />

onze pogingen laten onderbrengen, wat toch - valt<br />

'pr te deen, mijn treurige vriend, wat andèrs dan<br />

te zegepralen? De overwinning is niet twijfelachtig<br />

T 3 meer


£94 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

meer, wanneer men hët zich tot eene vaste ge*<br />

woonte heeft gemaakt, alle krachten te beproeven<br />

die men bezit. Ik zie te klaar dat de mensch<br />

enkel op de aarde geplaatst wierd, om geftadig<br />

hard tc kampen; men heeft bij aanhoudendheid<br />

eenen onzichtbaren vijand te weerdreeven, die alle<br />

mogelijke gedaantens aanneemt om ons aan hem te<br />

onderwerpen. Gelukkig hij, die zich inwendig het<br />

genoegen kan verfchaffen van te zegepralen! Hoe<br />

grooter de poging, te hooger vocld hij zich bo­<br />

ven zichzelven verheven, en te grooter wezen is<br />

hij in zijne eigene oogen geworden. Ik weet te<br />

wel hoe zwaar het valt zich met-dien ftoïcijnfchcn<br />

moed te wapenen, vooral in de jaren wanneer het<br />

hart lijd aan de behoefte van bemind te zijn.<br />

Mijn vriend, ik heb even als gij de folteringen<br />

van eene ongelukkige liefde ondergaan, Wat zeg<br />

ik! ik ben honderdmalen meer te beklagen geweest,<br />

Ik bezat eene echtgenoote die ik aanbad, zij was<br />

mijne liefde ongetrouw, Zij omhelsde mij, maar<br />

*t was om mij te verraden. Hare trouwelooze<br />

liefde befluierde hare dubbelhartigheid; haar hart<br />

fcheen voor mij te zijn , terwijl het voor<br />

een' ander blaakte ; door eenen verleider medege-<br />

fleept, fchaamde zij zich niet een man tc verlaten,<br />

die geen argwaan voedende, haar oprechtelijk ber<br />

minde en haar zpu hebben blijven beminnen; om<br />

den dolk mij te dieper in 't hart te duwen, nam<br />

'ê] het kind mede, welk het eerfte pand mijner


LUTHER'S MEISJE, LVÏII. HOOFDST. 2.95<br />

liefde was, en 't welk ik had voorgenomen zelv'<br />

optebrengen. Wat al gene lichten s beloofde ik mij<br />

niet van die opvoeding, van welke ik de fchets<br />

ontworpen had, met de innigfte vreugde en met<br />

het grootfte genoegen 't welk ik ooit (maakte. Het<br />

kind had bereids die jaren bereikt, waarin het ver­<br />

ftand van een meisje, 't welk gemeenlijk vroeger<br />

rijp is, de voorwerpen om haar heen onderfcheid,<br />

en door hare eenvoudigheid dezelve treffender maakt.<br />

In dien bemhmelijken ouderdom werd zij mij ont­<br />

nomen. 0 God, hoe zwaar trof mij die (lag! zij<br />

was moeder, en dagt niet aan 't har: eens vaders,<br />

het welk zij nogthans had behooren te kennen.<br />

Gelukkig evenwel dat zij mij ten minden dezen<br />

zoon liet, dien zoon, die uw medeminnaar en<br />

uw vriend is. Ik heb hem nooit van zijne moe­<br />

der gefproken, dan als van eene afgeftorvene; en<br />

alle gefprekken over dat onderwerp vermijdende,<br />

heb ik geftadig mijne fchande, mijn leed en mijne<br />

zuchten in mijn eigen boezem opgekropt. . . .<br />

Doch, kom met mij, voegde hij ?<br />

er bij, ik zal<br />

aan u vertoonen, wat ik voor de geheele wereld<br />

heb verborgen gehouden; 't is in een hart, zoo<br />

ongelukkig als het uwe, dat ik mijne zuchten wil<br />

uitboezemen, gij zult ze ten minften verdaan, en<br />

misfchien zullen wij, met famen te weenen, eenigen<br />

wellust fmaken.<br />

Na dit zeggen,, nam hij jezennemours bij de<br />

hand, en naar huis terug keerende, bragt hij hem<br />

X 4 aan


«96 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

aan eene kleene deur, die achter het tapijt van<br />

zijne (kapkamer verborgen was. Tree binnen,<br />

zeide hij, dit is het eenige vertrekje daar ik in<br />

vrijheid- kan tranen ftorten. Befchouw dat portret,<br />

mij dunkt het fchijnt mij nog toetefpreken; deze<br />

zijn hare oogen, welke zich alleen op mij vestigen;<br />

dit 's de mond- die mij liefde gezworen had. . .<br />

Dit volmaakt welgelijkend rfbeeldzel, treft mij zoo<br />

menigmalen ik het op nieuw befchouwe. Zij is<br />

het, en verre van haar hare ontrouw' te verwij­<br />

ten, roep ik haar dagelijks toe; ik ftrek mijne<br />

handen naar haar uit; ik eisch van haar eene doch­<br />

ter weder; en weldra mijne oogen nederflaande,<br />

fidder ik voor haar beiden. . . . Groote god!<br />

riep dc goede oude man, zoudt gij toegedaan heb­<br />

ben ... dat zij, van mij verwijderd, hare mis-<br />

ftap boette door ramp? zoudt gij gedult hebben<br />

dat mijne dochter vervallen ware tot eenen ellendigcn<br />

ftaat, of, 't geen erger is, tot fchande? Ach!<br />

de dood heeft mij te onpas gefpaart, terwijl ik<br />

zijne fiagen met onverfchilligheid trotzeerde.<br />

Jezennemours, die hem reeds niet meer hoor­<br />

de, bevond zich in eenen onbefchrijflijken toeffand.<br />

Wat zie ik? riep hij, ondanks zich zei ven, uit;<br />

kan ik mijne oogen gelooven? ... 't Is flori­<br />

monde; 't is zij zelve. Ach, mijnheer, hoe<br />

zeer hebben deze trekken mij getroffen! zie daar<br />

het ware afbeeldzel van haar die. . . . Hij fprak<br />

«leze woorden i» eene eerde vervoering, zonder te<br />

be-


LUTHER'S MEISJE, LVIII. HOOÏDST. %*>>{<br />

bedenken, welk een' fchrikkelijken flag bij dezen<br />

nandoenlijken vader toebragt: deze bleef een wijl<br />

als verflagen, en zonder een enkel woord te kun­<br />

nen fpreken; maar zijne zinnen vergaderende, en<br />

eensklaps op jezennemours ftaarendc, las hij in<br />

deszelfs oogen wat hij verlangde te weten. Hij<br />

ondervroeg hem, zonder dat het den anderen mo­<br />

gelijk was iets te zeggen, wegens den ouderdom<br />

en andere kleene bijzonderheden van florimonde;<br />

doch eenige ophelderingen bekomen hebbende, wel­<br />

ke eenig licht in deze duistere zaak verfpreiddeu,<br />

vervolgde de grijsaart met eene ontroering vermengt<br />

met vrees, wellust en fmert. . . . Mijn waarde<br />

vriend! De hemel heeft misfchien nog inzichten<br />

met mij, hij heeft uwe gangen herwaards geleid,<br />

om het gewigt mijner rampen te verminderen. Uwe<br />

ziel is goed en aandoenlijk, zij zal medelijden heb­<br />

ben met de loomheid mijnes ouderdoms , welke<br />

mij het gelukkig vermogen beneemt om mij te be­<br />

geven waarheen ik graag zou willen zijn. Ik ver-<br />

wagt van u den uitflekendften dienst; om mij den-<br />

zelven te bewijzen, behoeft gij u flechts te fchikken<br />

naar een nieuwsgierig verlangen, het welk misfchien<br />

niet beredeneerd is, maar fterker bij mij heerscht<br />

dan ik kan uitdrukken. Ik wil heden voorgeven<br />

van op morgen met u te gaan naar een mijner<br />

boerderijen, dan , in ftcde van derwaards te<br />

trekken, zult gij mij bij florimonde brengen; ik<br />

tüoet dat meisje zien, ja, ik moet haar zieir<br />

T 5 't Zou


*t>8 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

't Zou vruchteloos zijn mij daar van te willen<br />

afkeeren: een verward voorgevoel . . . alles wat<br />

gij in H werk zoudt willen ftellen, om mij dit-uit<br />

het hoofd te praten, zal mij niet weerhouden haar<br />

te gaan opnemen, het zij alleen of met u. Ik<br />

ga, 't zij ik eene fchaduw, eene beguicheling om-<br />

helze, zij is mij te waardig om zelfs haar fchim<br />

te kunnen weerftaan. Indien ik kwame te fterven<br />

alvorens haar te zien, zou ik niet vergenoegt ten<br />

grave, dalen. Ik zal, beter onderrigt of niet, vol_<br />

daan hebben aan het eenigfte verlangen dat mij nog"<br />

aanport. Laten wij ons haasten, de uurcn ver­<br />

vliegen, een oogenblik toevens zou mij misfchien<br />

te duur kunnen te ftaan komen.<br />

Jezennemours kon niet bezefFen hoe een man<br />

van zulke hooge jaren, zoo fchielijk kon befluiten<br />

tot eenen dergelijken togt, en dat op zulke'zwakke<br />

aanduidingen. Hij bragt hem de vermoeijingen van<br />

de reis onder 't oog, den grooten afftand; doch<br />

hij begreep tevens, dat hij den wil van zijnen<br />

weldoener niet langer moest tegenftreeven, die zich<br />

nog eeniglijk (heelde met het denkbeeld, het welk'<br />

hij had opgevat. Jezennemours ftond een wijl<br />

in beraad, of hij den zoon zou bewegen pm door<br />

fmeekingen deszelfs vader van 't voornemen afte-<br />

brengen; maar bedenkende dat hij daar door het<br />

vertrouwen zou verraden van een' man, die hem<br />

had aanbevolen niets van het geheim te laten blij-<br />

ken, weerhield hij zich.<br />

NE-


LUTHER'S MEISJE, LIX. HOOFDST. S&<br />

N E G E N E N VIJFTIGSTE HOOFDSTUK,<br />

Suzanna durfde aan den heer de chaterbaune<br />

niet vragen naar de reden van de bedruktheid, wel­<br />

ke over zijn ganfche gelaat heerschte, noch naar<br />

het doel van dit 200 haastig vertrek, het welk<br />

haar toefcheen iet ongemeens te beduiden. De eer­<br />

waardige grijsaart, de aandoeningen van zijn hart<br />

imoorende, bediende zich voor het eerst van zijn<br />

leven van een' voorwendzel ter harer gerustftelling,<br />

dewijl hij niet anders konde. Bij 't affcheid om­<br />

helsden zij allen eikanderen al weenende, zonder een<br />

enkel woord te konnen uiten. Het verlangen om<br />

ter beftemde plaatze te komen, deedt den ouden<br />

man ongemakken uitftaan, weike zelfs de derktte<br />

knapen zouden hebben doen klagen. Zij hadden<br />

voorgegeven een reis te zullen doen van drie we­<br />

ken, om, zoo zij zeiden, eenige moeilijke zaken<br />

te regelen, en fommige bouwvallige woningen te<br />

doen herdeden. Suzanna en haar echtgenoot<br />

konden gemakkelijk bevroeden, dat men iets voor<br />

haar verborgen wilde houden, dan, de geheimen<br />

van eenen vader eerbiedigende, durfden zij zich niet<br />

verder uitlaten.<br />

De heer de chaterbaune dagt niet meer aan<br />

zijne hooge jaren, de ligfte en vaardigde rijtuigen<br />

werden, in weerwil van derzelver ongemakken, altoo»


ijoc GESCHIEDENIS VANEEN<br />

toos verkozen. Over weg fprak hij „iets anders<br />

dan van de treffende gelijkenis: hij bedankte je­<br />

zennemours voor de genoeglijke hoop welke hij-<br />

hem had doen opvatten; hij omhelsde in verukking<br />

den vertroostenden fchijn, welke zijne verbeelding-<br />

bekoorde, en beklaagde zich de kortftondige rust,<br />

welke de vermoeidheid en nacht vorderden.<br />

Na eenige, dagen reïzens, befpeurde jezenne­<br />

mours van verre het landhuis, daar hij zoo wel<br />

mede bekent was. Al zuchtende wees hij het aan<br />

den heer de chaterbaune, zie daar' een plaats<br />

zeide hij, waarheen ik mij zonder u nimmer zou­<br />

de terug begeven hebben , en 't is eerst op dit<br />

oogenblik dat ik de vrijheid neem u zulks 'te ter-<br />

klaren, dat ik met weerzin aan uw verzoek vol­<br />

deed, dan, daar gij 'er op bleef aandringen, liet<br />

s'k mij door u overhalen; weest thans wel te vre-<br />

den, wij zijn 'er. Nog niet, antwoordde de<br />

onverduldige man ; ik heb menigmaal onverzaagd<br />

den dood onder de oogen gezien, maar nu vrees<br />

ik dat hij mij overvalle. O! mijn waarde jezen­<br />

nemours! mij dunkt ik voel hem naderen, en<br />

het flerfuur zal verfchrikkelijk voor mij zijn, indien<br />

ik vooraf het voorwerp niet te zien krijge, het<br />

Welk ik bemin. Groote god! gij weet waarom<br />

ik naar 't leven wenfche', tref mij met alle andere<br />

flagen, maar behoed mij voor dezen!<br />

Eene fchielijke rilling, eene ongemeene beroering '<br />

greep zijn ganfche lichaam aan. Jezennemours<br />

beef-


LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFDST. 30**<br />

beefde mede; toen zij aan 't huis gekomen wa-><br />

ren, vernamen zij dat monval, fints een maand,<br />

florimonde weder had naar Parijs gebragt, en<br />

dar dit landhuis thans door andere lieden bewoond<br />

wierd. Zonder zich een oogenblik optehouden,<br />

zonder eens uitterusten, wierd de reis voortgezet.<br />

Jezennemours bekommerde zich den ganfchen<br />

weg over, hij bekommerde zich over den goeden<br />

grijsaart, die hoe zwak en hoog van jaren niets<br />

ontzag, en geftadig meende niet fpoedig genoeg te<br />

Pa, ijs te zullen komen.<br />

Aan zijn kant was hij insgelijks ten prooi aan<br />

een menigte heimelijke beroeringen! Hij" ging naar<br />

een huis terug, het welk hem moest doen blozen;<br />

hij begaf zich weder onder 't oog van bedervers<br />

en yan verdorvene menfchen, van welken hij den<br />

uiterften afkeer had. Met welk een oog moest<br />

hij hen befchouwen? hoe zich in hunne tegen­<br />

woordigheid gedragen? welk eene houding moest<br />

hij aannemen, bij 't leenen van den arm aan den<br />

heere de chaterbaune?<br />

ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

13ij hunne aankomst lachten de knechts, die aan<br />

de deur ftonden, eikanderen toe: ja, waarlijk hij<br />

is' 'i; 't is die fraije wijze man, die op een fchoo-<br />

neh


Jö4 GESCHIEDENIS VAN E::,<br />

ven morgen in ftilte aftrok. Jezennemours vmgaé<br />

naar florimonde, en dewijl men zeide dat &<br />

zij<br />

bij monval een vertrek had, liet hij zich terftond<br />

bij haar aandienen. Zij wierden aangekondigt, als<br />

een oud officier verzelt van een jong man, waar­<br />

op zij binnen gelaten' werden.<br />

Alvorens eene affchildering te geven van het vol­<br />

gende tafereel, moet ik zeggen, dat florimonde,<br />

alhoewel befchaamt over het losbandige leven, voor<br />

*f welk zij niet was opgebragt, nogthans de fterkte<br />

van geest niet gehad had om hetzelve te laten va­<br />

ren. Geen mensch, die zich meer aanbood om<br />

haar te helpen ontkomen uit eenen afgrond, waar<br />

de beguicheling van 't vermaak niet doet denken<br />

om 'er zich uit te redden. Jezennemours was<br />

de eenige geweest, die op eene welmeenende wijze<br />

haar over haren ftaat had onderhouden, maar je­<br />

zennemours was vertrokken. Alleen en we­<br />

der aan zich zeiven overgelaten , had zij zich<br />

even zwak bevonden als te voren, het verleide­<br />

lijke van een gemakïijk en ruim leven hield haar<br />

in de ftrikken verward, welke men haar fints haren<br />

vaderlijken ftaat, gefpannen had. Zij zugtte en<br />

weende in ftilte; zij betreurde jezennemours,<br />

zij bevond zich verachtelijk voor hem; zij befchul-<br />

digde zich zelve, maar zonder kracht genoeg te<br />

hebben om zich te onttrekken aan eene weelde, in<br />

welker midden zij zich bevond. Zij die het ver­<br />

mogen der bekoring kennen, welke de weelde ver­<br />

zelt,


LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFDST. 303,<br />

zelt, zullen gewis eerder geneigt zijn haar te be­<br />

klagen dan te verachten: de deugd, die altoos in<br />

ftilte en in de middelmaat geleeft heeft, moge zich<br />

met recht tegen haar vergramme, maar weet juist<br />

niet altijd in welke omftandigheden de deugd kan<br />

geraken. 't Valt zoo moeilijk zich van hebbelijke<br />

behoeftens te ontdoen, wanneer men uit den beker<br />

van wellust heeft gedronken.<br />

Florimonde had maar pas het bed verlaten»<br />

Welk een treffend tooneel ! jezennemours ver-<br />

fcheen eensklaps voor haar! zij trad terug van<br />

verbaastheid. Hij was nogthans de voornaamfte<br />

perfonaadie niet. De eerwaardige grijaart, die on­<br />

beweeglijk voor haar ftaat, haar ftijf aanziet, zijne<br />

armen wijd open houd, wiens ftilzwijgen enkel af­<br />

gebroken word door tranen en fnikken, die grijsaart<br />

hield haren aandagt bezig. Zij meent in zijn ge­<br />

laat eenige bekende trekken te ontdekken; dit ont­<br />

rust haar, zij ontftelt, durft haar oog niet vestigen<br />

op het gelaat eens mans, wiens grijze lokken zijne<br />

eerwaardigheid vermeerderen. Zij verbleekt op de<br />

beweging van zijn gezicht, toen zij eensklaps de<br />

klank boorde dier ftemme, welke haar zoo gemeen­<br />

zaam en aangenaam was geweest in haren kinder­<br />

lijken ftaat, en welke thans haar, op een klagen-<br />

den toon, toeriep, cecilia, cecilia! kendt gij<br />

uwen vader niet? zij gaf een gil, en wierp zich<br />

aan de knikkende kniën van den grijsaart neder,<br />

dien zij thans herkende. Naauwlijks heeft de ouden<br />

man


S°4 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

man krachts genoeg om zijne handen te brengen<br />

op de fchoüders zijner dochter; zijne beene rillen,<br />

men fchuift hem een ftoel onder 't lijf, hij laat<br />

'er.zich op nedervallen; maar helaas! om 'er nimmer<br />

weder van opteftaan. Ja, hij gaf den geest, de<br />

oogen gevestigt op zijne dochter; het eenigfle 't<br />

geen hij nog doen konde, was, haar flaauwlijk de<br />

hand te drukken. Jezennemours riep om hulp,<br />

terwijl florimonde uit eenen bangen boezem haren<br />

vader toeroept: vergeef mij, vergeef mij! daar<br />

zij zelve getroffen door ójf angfleu des doods, bij<br />

't zien fterven van den grijsaart, de fcherpfte uit­<br />

gillingen van wanhoop laat volgen op het verfchrik-<br />

kelijkfte zwijgen der wroegingen en der inwendige<br />

droefheid. Vruchtelooze droefheid, onvermogenden<br />

bijfïand; de grijsaart, geheel överftelpt, gevoelde<br />

de zwakke veafkracht zijns levens bezwijken, on­<br />

der dè hevigde aandoening zijner ziele; hij had<br />

nog een enkelen fnik te geven, en die fnik liet<br />

uit den mond eens ftervenden en liefhebbende vader<br />

zich mompelende hooren: cdcilia, mijne waarde<br />

cécilia!<br />

Monval, de onverwagte aankomst van jezenne­<br />

mours vernomen hebbende, trad eensklaps met<br />

zijne gewone. houding de kamer in. Welk een<br />

fchouwfpel! De oude man met grijze hairen ziel­<br />

togende in eene leningftoel, voor 't laatst flori­<br />

monde aanziende, die voor hem nedergeknield<br />

liggende, insgelijks fcheen te fterven. Monval<br />

ho»r-


LUTHER'S MEISJE, LX. HOOFOST. 305<br />

hoorde haar, die 't hem behaagt had op 't fchan-<br />

delijkst te verleiden, met eene benaauwde ftem<br />

uitroepen, vader, waarde vader! Hij* ziet haar<br />

met haren mond de befturven wangen drukken van<br />

den ouden man, als mede de koude handen, welke<br />

reeds in de haren begonden te verftijven. Jezen­<br />

nemours, onbeweeglijk aanfehouwer van dit ver­<br />

fchriklijk tooneel, als omringt van den blixem eens<br />

wrekenden gods, bedekte zijn aangezigt, doch<br />

waarop eene edele gramfchap begon te blaken, toen<br />

hij monval zag. Kom nader bij . . . kom nader<br />

bij, riep hij hem overluid toe, verlustig u met<br />

een oogenblik, het welk gij bereid hebt, befchouw<br />

het gelaat diens ongclukkigen vaders, waarop fchaam-<br />

te en droefheid, aan welke hij fterft, ftaan uit­<br />

gedrukt; hij fterft verdrietiger over het wedervinden<br />

zijner dochter in de handen van een man als gij,<br />

, dan indien hij ze nimmer had mogen wedervinden.<br />

Barbaar! ga voort, zoo gij durft, in uwe fchan-<br />

delijke ontwerpen, ruk haar zoo gij durft van dat<br />

verftijfde lijk af, om haar te voeren in 't midden<br />

dier misdadige vermaken, bij welken gij u vleid<br />

uwe wroegingen te fmooren. Deze dringen, in<br />

weêrwil van uw zeiven, in uw hart door, zij<br />

befchuldigen u, zij verwijten u uw vorig gedrag.<br />

Monval, monval, meer dan eene ftem verheffen<br />

zich in dit oogenblik tegen u, tegen die valfche<br />

grondbeginzels, welke gij blindelings omhelsde, en<br />

deze is de eenigftc vader niet wiens geluk gij ver-<br />

V ' bit-


3©6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

bitterde, wiens boezem gij griefde, en dien gij<br />

met tranen van fmert ten- grave deedt dalen. Wee<br />

u! wee den genen die' een fchuldig leven leid!<br />

die zijn vermaak ftelt in ft bederven van de onfchuld<br />

en in 't verleiden der deugd. Wat toch doet zulk<br />

één anders dan de maatfehappij ontrusten, den<br />

vreede der ziele ftoren van hem, die al zijn ver­<br />

trouwen ftelde in de lesfen van deugd en wijsheid,<br />

welke hij zijne kinderen.had ingeboezemt? Dit is<br />

de vrucht van het verachten der heiligde wetten.<br />

Ik, ik mede heb die wetten gefchonden; maar gij<br />

zijt het, die de ftrik had gefpannen, in welke ik<br />

mij liet vangen. Indien een knagend geweten mij<br />

thans vervolgt, bedenk hoe verfchrikkelijk de 'wroe­<br />

gingen zullen wezen die op u wagten.<br />

EEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

N. zich aldus uitgelaten te hebben, keerde je­<br />

zennemours den rug aan monval, die met een<br />

hangend hoofd ftond en niets antwoordde; hij durfde<br />

dat fchouwfpel noch aanzien noch ontwijken. Je­<br />

zennemours vatte de handen van florimonde,<br />

die, als geheel buiten haar zelve aan de voeten van<br />

den grijsaart, overftelpt was van droefheid en fmert.<br />

Hij beurde haar een weinig op. Ongelukkige en<br />

tedergeliefde dochter van den besten der vaderen,<br />

zei-


LUTHER'S MEISJE, LXI. HOOFDST. 307<br />

aeide hij haar, vergeef, vergeef het mij, zoo ik<br />

u veroordeelde als medeplichtige van hem, die u<br />

verleidde; neen, gij waart enkel zijn flachtoffer!<br />

o florimonde, florimonde! ontwaak, ontwaak<br />

uit deze doodelijke fluimerïng, en daar ik op mij<br />

neem u alle troost toetebrengen, zoo verlaat u<br />

geheel op mij, wanneer het onwedert moet men<br />

zich zoeken te redden.<br />

Florimonde antwoordde enkel met fnikken;<br />

men had de grootfte moeite om haar van het lijk<br />

hares vaders aftefcheuren; zij befchuldigde den he­<br />

mel haar ten zclven tijd den dood te weigeren.<br />

Bij tusfehenpozen riep zij overluid om denzelven en<br />

antwoordde niemand.<br />

Monval, in weêrwil van zijne grondbeginzels,<br />

trotsheid en ongevoeligheid, fcheen nooit zoo aan­<br />

gedaan te zijn geweest. Het doodbleeke gelaat des<br />

grijsaarts fprak tot hem : ook gij zult fterven f hij<br />

las op dat onbeweeglijke en verflijfde wezen, de<br />

ganfche lijst zijner fnoode bedrijven; ftom en diep<br />

gewikkelt in zich zeiven fcheen hij als verfteend,<br />

zoo koel en ftijf was zijne houding.<br />

Jezennemours beijverde zich florimonde van<br />

daar te doen verhuizen, en het lijk hares vaders<br />

elders heen te voeren. Monval durfde zich daar<br />

niet tegen verzetten. Daar zijn huis buiten den<br />

flagtboom der ftad was gelegen, viel het jezen­<br />

nemours gemakkelijk het lijk te laten overbren­<br />

gen naar* een naburig huis, dat te huur ftond.<br />

V* Hij


308 GESCHIEDENIS VAN EER<br />

Hij bezorgde de begrafnis, cn had reeds met een<br />

priester de kosten van den uitvaart bedongen, toert<br />

zich het gerucht verfpreidde, men weet niet hoe,<br />

dat de overleden een protestant was. Een ijver­<br />

zuchtig commisfaris kwam daarop beflag leggen op<br />

het lijk, het welk hij, na een verbaal proces,<br />

met zich nam, dewijl het elders moest begraven<br />

worden. Jeaennemours zuchtte over dit nieuwe<br />

tooneel, alle menfchen een gelijk recht hebbende<br />

op den gemeenen grond; want na hun overlijden<br />

houden hunne dwaze en razende twisten op. Zij<br />

liggen vreedzaam in 't graf, en de wreedfle vijan­<br />

den rusten naast eikanderen; zou die rust niet het<br />

af beeldzei zijn van de . onverfchilligheid, welke zij<br />

als dan hebben, voor alles wat hen zoo driftig<br />

bezig hield gedurende den droom des levens? Maar<br />

zommige menfchen fcheppen behagen zelfs dan nog<br />

hunne broeders en evenmenfchen te vervolgen, wan­<br />

neer deze niet meer zijn dan ftof en asfche.<br />

Jezennemours, geheel verzonken in diepe en<br />

treurige bedenkingen, toonde enkel medelijden met<br />

die ellendige gewoontens; hij deedt zijn best om<br />

florimonde tot bedaaren te brengen, en hare<br />

verbeelding afteleiden van die droevige oogenblik-<br />

ken, in welke men levendig fchijnt ten grave te<br />

dalen, met het beminde hart dat in 't graf word<br />

nedergelaten. Zijn eigen toeftand zelv eischte zich<br />

geheel aan zijne droefheid overtegeven, welke hij<br />

gedwongen was te ontveinzen; hij deedt de<br />

flerk-


LUTHER'S MEISJE, LXI. HOOFDST. 309<br />

fterktte pogingen op zich zeiven om niet uitte-<br />

barllen in zuchten en tranen. Hij meende dat hij<br />

dien waardigen vader meer dienst zou doen met<br />

deszelfs dochter niet te verlaten , dan met haar<br />

gelegenheid te geven om op zijn graf vruchteloos<br />

te kermen. Ween, zeide hij tegen florimonde,<br />

ween; verre van uwe traanen intehouden, wil ik<br />

de mijne 'er mede vermengen, dit 's eene hulde,<br />

V/eike wij den overleden grijsaart verfchuldigd zijn;<br />

maar wagt u den hemel te befchuldigen. Deze<br />

fchonk u de grootfte weldaden, gij hebt uwen<br />

vader wedergezien, daar gij niet op rekende; gij<br />

hebt tijd gehad om voor hem te blozen. Ga, hij<br />

was in zijne laatfte oogenblikken wel overtuigt van<br />

't gene in uw hart omging; ik heb hem vergenoegt<br />

zien fterven; hij is van blijdfehap geflikt, en in<br />

de vertedering met welke hij u aanfehouwde, las<br />

ik duidelijk alles wat hij u wilde zeggen. Geloof<br />

mij, hij heeft u aangezien als zijne dochter; inwen­<br />

dig heeft hij u gezegend, zijne handen ftrekte hij<br />

tot u uit, ik heb zijn groot gemoed te wel ge-<br />

kent, om niet te kunnen gisfen wat hij dagt. Toen<br />

hij IJ wilde gaan opzoeken, gefchiedde zulks min­<br />

der om u uwen ramp te verwijten, als om zijnen<br />

vaderlijken boezem voor u te openen en u te ver­<br />

troosten. Hij wist dat de verleiding u aan uwe<br />

moeder onttrokken had in de jaaren uwer onfchuld.<br />

Hij wist dat uwe wroegingen altoos het afwijken<br />

van uwen plicht verzelt hadden; maar dat indien een<br />

V 3 rechte


3io GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

rechtfchapen hart zwak kan zijn, het zelve toch<br />

altoos het recht blijft behouden, om tot de deugd<br />

weder te keeren.<br />

TWEE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Eenige dagen daar na, gaf jezen n emours aan<br />

haar een verflag van alles, wat tusfchen hem en<br />

den heer de chaterbaune was voorgevallen; hoe<br />

dat zijne fuzanna de vrouw was geworden van<br />

haren broeder. Vervolgens befloot hij om terftond<br />

naar fuzanna terug te reizen. Florimonde, ten<br />

uitterften aangedaan over zoo veele in eenen zelfden<br />

tijd te famenlopende gebeurtenisfen, was zich zel­<br />

ve niet meer. Overftelpt van droefheid, kon zij<br />

naaulijks. eenige woorden uitbrengen. Zij liet zich<br />

leiden zoo als men wilde: Het was eerst toen<br />

zij op reis en half weg waren, dat zij eensklaps<br />

tot baar zelve kwam als uit een diepen flaap ont­<br />

wakende — jezennemours, jezennemours,<br />

• waar voerdt gij mij heen? waar ben ik? wat is<br />

'er van mijn' vader geworden? Hemel! kan 't mo­<br />

gelijk zijn dat ik hem fleehts een oogenblik be-<br />

fchouwde, en zulks om hem voor altoos te verhe­<br />

zen! op mijn gezicht zal hij van fmert geftorven<br />

ZU>; hij zal zijne dochter verfoeid hebben, en<br />

WSt ftaat 'er voord-aan voor mij te doen, voor<br />

mij,


LuTii-R-'s MEISJE, LXII. HOOFDST. 3"<br />

mij, die oorzaak ben van zijn' dood? zal ik als<br />

„ene ontëerde mij gaan vertoonen aan zijnen zoon,<br />

die mij zal afwijzen, en dien ik mijn broeder niet<br />

zal durven noemen? Mijne fehande eu onëer zal<br />

hij uit mijn gezicht lezen, daar die duidlijk op<br />

gefchreven ftaan; deze hebben het hart doen ijzen<br />

van eenen vader, die niets kende dan de eer. Zijn<br />

zoon zal mij met al het gewigt zijner verachting<br />

verpletteren, welke ik te wel verdiend hebbe.<br />

Neen, ik zal zijne tranen niet zien, ik zal zijne<br />

verwijtingen niet aanhooren. Die rampzalige on­<br />

voorziene dood is eene waarfchuwing des hemels.<br />

Deze dood moet, over het overige mijner dagen,<br />

bet donkere en ondoorfchijnbare floers der afzonde­<br />

ring uitbreiden. Ziet gij op gindfche hoogte, het<br />

' kruis van dat eenzaam e klooster. Hoort gij het<br />

naar gebrom van die klok? deze roept mij, en<br />

fpreekt tot mijn hart; rampzalige, zegt zij, bekeer<br />

u, en doe boete voor uwe voorleden misdaden.<br />

Ik neem deze roeping van den hemel aan, ik ver­<br />

werp ze niet, dezelve drukt zich te klaar uit: ja,<br />

ik wil mij in dat klooster begeven, daar, achter<br />

eeuwig gefloten traliën, wil ik mij met den hemel<br />

bevrcedigen, en eenen rouw aannemen, welke niet<br />

dan met mijn leven zal eindigen.<br />

Hoe fterk jezennemours zich tegen dit fchie-<br />

lijk voornemen mogt verzetten, met redenen welke<br />

de voorzichtigheid hem ingaven, zij hoorde die<br />

aan, maar dezelve vermogten niets; 't was hem<br />

V 4<br />

O F C T


Si* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

niet mogelijk eenen anderen weg inteflaan, dan die<br />

langs 't klooster liep, het welk zij voor hare oogen<br />

had. Zij reikhalsde 'er naar met al het verlangen<br />

van eene berouw hebbende ziel.<br />

Jezennnemours verzekerde haar te vergeefsch,<br />

dat het zelfde brave en edelmoedige hart van den<br />

ouden heer de chaterbaune, in den boezem van<br />

deszelfs zoon huisvestte, en dat die zoon, erfge­<br />

naam van 's vaders .Gegevenheid, haar met , de<br />

grootfte biijdfchap zou ontvangen. Zij bleef bij<br />

haar genomen befluit, van hare overige dagen te<br />

fhjten in de fchaduw eens kloosters: zij zwoer<br />

hem, dat de wereld haar voord-aan onverdraaglijk<br />

zou zijn; dat zij van al het aardfche afzag, ten<br />

einde de goddelijke barmhartigheid voor zich aftebid-,<br />

den. Hare gebeden, hare traanen waren zoo oprecht<br />

en kwamen voort uit een zoo boetveerdig hart, hare<br />

verzuchtingen waren zoo treffende, dat jezenne­<br />

mours ten ïaatden oordeelde, door een langer<br />

tegenftreeven den hemel te zullen mishagen; hij<br />

kwam des met haar tot een verdrag, en deedt<br />

haar beioven, dat zij geene gelofte doen zou,<br />

alvorens met haren broeder te fpreeken. Zij wierd<br />

des enkel als kostgangfter aangenomen, en jezen­<br />

nemours verwagtte van den tijd, 't geen deze<br />

alleen kan uitwerken: -dan, de tijd, gelijk wij in<br />

r<br />

t vervolg zien zullen, vermogt niets op dit ftand-<br />

vastig hart, het welk zich gewijd had aan traanen<br />

#n boet4oeningen ;<br />

Zij


LUTHER'S MEISJE, LXIII. HOOÏDST. 313<br />

Zij fchreef evenwel een brief aan haren broeder,<br />

belastte jezennemours daar mede, en dwong<br />

hem daarop tot een treurig vaarwel. Ga, zeide<br />

zij, na zoo veele Hagen heb ik de eenzaamheid<br />

Hoodig; daar kan ik mijne ziel ondertasten in de<br />

tegenwoordigheid van god, hij beloont, maar ftraft<br />

tevens. 0 Mij rampzalige! ik heb noch geen recht<br />

op zijne goedertierenheid. Geloof vrij, het geluk<br />

is niet van binnen deze muuren verbannen; de<br />

godsdienst beerscht 'er, deze is een fteun en troost,<br />

wanneer alles ons verlaat, al het overige is een<br />

ijdelen droom. Ga, en zoo de vriendfehap bij u<br />

nog voor mij fpreekt, herinner u dan eene on­<br />

gelukkige , alleen om voor haar uwe gebeden,<br />

welke zij van uw medelijden verwagt, ten hemel<br />

optezenden.<br />

DRIE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

f^lorimon d'e ftelde alle hare diamanten en ju-<br />

weelen aan jezennemours ter hand. Om de­<br />

zelve te geven aan haren broeder; hierin handelde<br />

zij- als eene ftervende, die onder hare naastbeftaan-<br />

de en vrienden het kostelijkfte uitdeelt van 't gene<br />

zij bezit. Zij bleef fleclits eene geringe fom hou­<br />

den, om in 't klooster te kunnen blijven, of lie­<br />

ver om zich in een foort van graf te begraven.<br />

V 5 Maar


314 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Maar wat wierd 'er van jezennemours, toen<br />

hij alleen in 't rijtuig en niemand meer bij zich<br />

hebbende om hem te troosten , zich overgelaten<br />

vond aan zijne eige bedenkingen ? De vloed van<br />

tranen, welke hij fteeds gepoogt had intehouden,<br />

berstte met geweld door. Hij gaf zich ongedwon­<br />

gen over aan zijne droefheid. De ontmoeting van<br />

dien waardigen ouden man, het huwelijk zijner<br />

beminde met diens zoon, de aandoenlijke en wree-<br />

de erkentenis, de fchielijke en noodlottige dood,<br />

alles vervulde zijne ziel met fmertelijke en akelige<br />

gedagten. Hoe zal hij het gezicht verdragen van<br />

twee echtelieden, die als zij hem alleen zien terug<br />

komen, hem te famen als uit eenen mond zullen<br />

vragen: waar is onzen vader? wat zal hij hen<br />

antwoorden? Hij had bijkans befloten hen van 't<br />

een en anderen te verwittigen door een brief, bij<br />

welken hij dien van florimonde meende te voe­<br />

gen ; maar behalven dat zoodanig gedrag weinig<br />

vertrouwen, vriendfchap, ijver en verknogtheid zou<br />

hebben te kennen gegeven, zou het tevens hem<br />

dc gelegenheid benomen hebben te voldoen aan<br />

zijne verlangens om fuzanna nog eens wederte-<br />

zien. Naar rijpelijk daar over gepeinst te hebben,<br />

wagtte hij zich wel aan hun te fchrijven, dewijl<br />

hij buiten de mooglijkheid zou geweest zijn de wond<br />

te verzachten, welke hij hen zou hebben toege-<br />

bragt. De plichten der vriendfchap gaan veel ver­<br />

der, zijne gedienstige hand moest den flag vermin­<br />

deren ,


LUTHER'S MEISJE, LXIII. HOOÏDST. 315<br />

deren, welke hij niet vermijden kon hen te doen<br />

o-evoelen; aan deze kiefche omzichtigheid was de<br />

zorg bevolen een verzachtenden balzem te ftorten op<br />

eene verfche wonde. Hij ging derhalven in perfoon<br />

hen deze treurige en onvervvagte tijding brengen.<br />

Naaulijks ontdekte zijn oog van verre het huis,<br />

het welk hij in rouw ftond tc dompelen, of de<br />

jonge de chaterbaune, die van de hoogte hem<br />

van verre had zien aankomen, deeg te paard, en reed<br />

hem te ge'moet. Jezennemours ftapte fchielijk<br />

uit het rijtuig en vloog te voet naar zijnen vriend,<br />

die van 't paard af fprong om hem te verwelle-<br />

komeir en te omhellen, tot hem zeggende: ftou-<br />

tert/i daar gij zijt! van waar toch uwe komst?<br />

welke verdrietelijke oogenblikken hebt gij ons niet<br />

veroorzaakt! vijftien uuren in 't ronde heeft men<br />

naar u laten vernemen; gij zult braaf bekeeven<br />

worden, maar aan tafel en in 't vriendelijke.<br />

Waarom een reis van korten duur voorgewend e»<br />

'er eene zoo lange gedaan; waarom ons geene<br />

tijding van u doen toekomen ? Hij was op 't punt<br />

om naar zijnen vader te vragen, hij ging als uit<br />

natuurneiging voort naar 't rijtuig, 't welk nog<br />

op een afftand langzaam aankwam, toen jezenne­<br />

mours hem tegenhield, hem nauwer in zijne armen<br />

drukte, en in zijnen boezem de tranen ftortte,<br />

welke hij niet langer kon weêrhouden. Vriend,<br />

zeide hij hem met eene doffe ftem, fpaar mij voor<br />

dit oogenblik, fpaar mij! weest edelmoedig genoeg<br />

om


%i6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Om niets meer te vragen; heb vermogen genoeg op<br />

u zeiven, om u naar huis te laten geleiden, daar<br />

men u alles zal zeggen. . . . Hoe fpoedig volgt<br />

meenigmaal het ongeluk op eenige oogenblikken van<br />

geluk! duldt dat ik een verflag verwijle, bereid<br />

uw hart om mij te kunnen aanhooren, maar ver­<br />

geet niet dat de l^eftuurder van ons lot, tegen het<br />

gene wij ongeluk heten, eenen onverhoopten troost<br />

weet te verfchaffén. Maar, helaas! niet dan na<br />

het ftorten uwer tranen, zult gij u zulks herinne­<br />

ren. Weent, en laten wij famen weenen. Hij<br />

drukte hem op nieuw in zijne armen, latende aan<br />

zijn zwijgen de zorg over dat gene te melden, het<br />

gene hij nog een wijl tijds voor hem wilde verbergen.<br />

De jonge de chaterbaune liet zich geheel over<br />

aan zijne omhelzingen; maar ontdek, niet kun­<br />

nende weenen, bevende, en zijnen vriend ftijf aan­<br />

ziende. Mijn vader is overleden, zeide hij,<br />

met ontroering! Groote god! zou ik het ongeluk<br />

hebben van hem niet weder te zien? heeft een<br />

ander dan ik, hem de oogen gefloten? zeg mij,<br />

vriend, is hij in dat rijtuig, welks tragen voort-?<br />

gang mij iet treurigs fchijnt aanteduiden ? fpreek,<br />

hij is 'er voorzeker in, 't zij dervende of dood..<br />

Jezennemours, het hoofd omwendende en niets<br />

antwoordende, fleepte hem zachtkens naar het buis.<br />

Suzanna ftond op hen te wagten; toen zij hen<br />

z a<br />

g 3<br />

ging zij hen te gemoet; eene onwillige blijd-<br />

fchap verlevendigde haar gelaat op 't zien van haren<br />

waar-


LUTHER'S MEISJE, LXIIJ. HOOFDST. 317<br />

waarden jezennemours, dien zij niet gedagt had<br />

weder te zullen aanfchouwen, en die blijdfchap<br />

was even onfchuldig als het hart waarin dezelve<br />

ontftond.<br />

Het hooge woord moest 'er eindelijk uit, hij<br />

verkondigde hen dien dood, maar deed zulks in<br />

het overhandigen van den brief" van florimonde,<br />

want de droefheid belette hem te fpreken. Flo­<br />

rimonde gaf in dien brief eene korte gefchiedenis<br />

van haar leven: zij verhaalde daar in, hoe zij in<br />

hare kindsheid verlaten van eene wulpfche moeder,<br />

zich bij dier affterven verdoken van alle hulp<br />

en bijfland had gezien. Zij verzweeg niet hoe zij<br />

was gevallen in de ftrikken der verleiding, en hoe<br />

zij haren vader herkent hebbende op 't oogenblik<br />

dat eene beroerte, zoo ongelukkig eigen aan zijne<br />

hooge jaren, hem van 't leven ftond te berooven,<br />

door wanhoop en wroeging over haar vorig onge­<br />

regeld gedrag was aangegrecpen. Zij verbloemde<br />

in dien brief niets van hare misftappen; zij noemde<br />

ze op met het gevoel van een berouw-vol hart,<br />

dat zelfs een affchuwen had van de losbandighe­<br />

den, tot welke het zich zoo lang had laten ver­<br />

voeren. De rampzalige florimonde was indedaad<br />

meer beklag en medelijden dan verachting waardig.<br />

Het voorbeeld dat altoos zoo veel vermag, de jeugd<br />

welke zoo zeldfaam op hare hoede is, de afwe-<br />

zenheid eens vaders, die in Duitschland het oorlog<br />

hielp voeren, de luister dar weelde, alles had<br />

gft-


3i§ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

gefïrekt tot haren val. Hoe veele eerlijke, zacht­<br />

zinnige, gevoelige en tot deugd neigende' harten,<br />

zijn niet in dergelijke ftrikken gevallen. Zij zou'<br />

vroeger tot het pad van eer hebben kunnen terug<br />

komen, indien zij Hechts het geluk had mogen<br />

hebben, een eenig mensch aantetreffen van eenen<br />

ftandvastigen en deugdzamen aart; maar hoe zich<br />

te onttrekken aan de gerieflijkheden des levens,<br />

vooral in de jaren, wanneer de driften het fterkst<br />

fpreken en 't meest met dezelven ophebben? De<br />

eerst gedane flap word zoo gemakkelijk van eenen<br />

tweeden gevolgt, en verre van den fchandigen fcha-<br />

kel te kunnen verbrceken , ftrekken alle de be-<br />

guichelingen, welke de verbeelding aanvuren, om<br />

die nog fterker te maken. Het gezicht eens fter-<br />

venden vaders, was 'er nodig om zijne dochter<br />

tot inkeer te brengen, om haar de oogen op haar<br />

zelve te doen Haart;, om haar als bij verrasfing op<br />

eene fchielijke wijze buiten dien zoo geliefden en<br />

gevaarlijken draai-kolk te vervoeren.<br />

VIER E N ZESTIGSTE HOOFDSTUK<br />

X-/e jonge de chaterbaune, wiens vader jegens<br />

hem altoos een voldrekt ftilzwijgen had gehouden<br />

wegens zijne moeder, gingen de oogen open op<br />

't lezen van dien brief, en begreep eindelijk de<br />

oor-


LUTHER'S MEISJE, LXIV. HOOFDST. 3*9<br />

oorzaak der zuchten , welke de ouden man ver-<br />

geef'sch had gepoogt te fmooien in zijn bijwezen.<br />

Hij had hem maar eenmaal in zijn leven gevraagt,<br />

wat 'er toch van zijne moeder en zuster was ge­<br />

worden? en die vraag had dien vader, dien on-<br />

gelukkigen echtgenoot, zoodanig ontroerd, dat hij,<br />

bij 't antwoord dat zij dood waren, hem tevens<br />

verboden had immer hare namen te noemen.<br />

De brief van florimonde gaf hem in eens de<br />

gefchiedenis van verfcheidene jaren; hij herlas den-<br />

zclven meer dan eens met eene ffille en fmertelijkc<br />

aandoening. Hij bleef lang zonder te kunnen<br />

fpreeken, en na een fchrikbarend zwijgen voor<br />

hun, die hem omringden, riep hij uit: moet ik<br />

dan over zoo veele famenloopénde onheilen tranen<br />

ftorten ? was liet niet genoeg den dood eens vader9<br />

te betreuren, zonder het fmertelijk gevoel van de<br />

fchande eener moeder, en 't verlies eener zuster<br />

tevens gewaar te worden 1 Neen, ik wierd niet<br />

geboren om ééns vrijen adem te halen, en om<br />

flechts eenmaal gelukkig te zijp. De hoop, door<br />

welke wij geftreelt en bedrogen worden, had mij<br />

tot hier toe onderfteund; maar 't is gedaan, ik<br />

heb geen reden meer om naar een langer leven te<br />

verlangen. Ja, wanneer ik terug zie, begeeft mij<br />

de moed, om verder voorttegaan. Ik ben niet<br />

langer bevreest voor den dood, ik begin hem te<br />

beminnen; hij opendt voor ons het ftille graf.<br />

O! zoo vreede en rust waarlijk in eene andere<br />

we-


$20 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

wereld heerfchen, wat dan heb ik hier te doen?<br />

waarom mij niet geplaatst aan de zijde van mijnen<br />

vader dien ik aanbad? Als dan zoade ik geens<br />

tranen meer behoeven te ftorten; als dan zou mijn<br />

hart niet gegrieft worden door duizende fchigten,<br />

de een fcherper dan de andere, als dan zou ik<br />

mijns gelijken niet meer nodig hebben, noch de<br />

vertroostingen der vriendfchap. Maar vergeef mij,<br />

mijn vriend, mijn ongeluk vervoert mij; vergeef<br />

mij, zoo ik nogmaal de zinnelooze klagten herhale,<br />

welke de droefheid mij doet uitgalmen, en welke<br />

gij tot bedaaren zult weten te brengen. . . . Wat<br />

dan is mijn lot ? . . , kan 'er een zijn dat ver-<br />

fchrikkelijker is? Ik heb den besten der vaderen<br />

verlooren, ik heb' nooit de liefkozingen mijner<br />

moeder ondervonden, mijne zuster gaat hare fchande<br />

verbergen in de fchaduwe eens kloosters! Ik heb<br />

Hechts een vriend, en van dezen ben ik de me-<br />

deminnaar; terwijl voor mij op aarde alles verloren<br />

is, vader, zuster, beminde en echtgenote. Neen<br />

ik bezit niets meer; ik weet niet waar mijne<br />

plaats is. Hij wrong zich uit de armen van zijnen<br />

vriend, die hem wilde tegenhouden, hij ontvlugtte<br />

de tegenwoordigheid van fuzanna, hij ontweek<br />

hare oogen, en was fchuw voor zich zclven. Te<br />

vergeefsch riep zijne echtgenoote hein achter na.<br />

Ik heb niets meer op deze wereld, riep hij, ik<br />

fta alleen ... ik fta alleen. De fluier is ver-<br />

fcheurt, en het vonnis van mijn wreed noodlot,<br />

ver-


LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFDST. 321<br />

vermeerdert voor mij* het drukkendfte van alle des-<br />

zelfs wreedheden.<br />

Men droeg zorg hem niet aan zijne . wanhoop<br />

overtelaten. Deze beide vrienden waren door de<br />

naauwfte banden van eensgezindheid verbonden,<br />

en de jonge de chaterbaune, was zelfs<br />

in de fterkfte uitboezemingen zijner klagten, nog<br />

een teder vriend. Jezennnemours bezat het<br />

voordeel eener natuurlijke welfprckenheid , welke<br />

de overreding met zich voerdt; de andere van<br />

een droefgeestiger geftel, was gevoeliger voor<br />

fmert. Dan eens gaf hij zich over aan de he-<br />

vigfte vervoeringen, dan eens gaf hij gehoor aan<br />

de bedaarde ftem der vriendfchap; en die beide<br />

vurige harten, verwonnen door hunne eige drift,<br />

kwamen dus tot bedaaren; een aandoenlijk ftilzwij-<br />

gen volgde de buitenfporige taal op, welke het<br />

voortbrengzel was van hunne ontroerde ziel. Je­<br />

zennemours vermijdde een bijzonder gefprek met<br />

fuzanna, vormde het ontwerp om haar voor altoos<br />

te ontvlugten; verfchrikkelijk ontwerp, fmertelijke<br />

opoffering, maar welke hem door de wetten, de<br />

deugd en de rust zijner ziel tevens werden opgelegt.<br />

VIJF EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

D e jonge de chaterbaune gaf, aan zijn kant,<br />

te kennen, dat hij zijne zuster wilde gaan zien,<br />

X en


3-* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

en drong jezennemours bij zijne ecbtgenoote<br />

te blijven,. om dat het wreed zoude zijn haar<br />

alleen te laten; dat daarenboven de hemel hen<br />

vereenigt hebbende, geen zulke ftrenge fcheiding<br />

gebood. Deze wederzijdfche heldhaftige vrien


LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFDST. 313<br />

diend de verkoeling uwer liefde indien de nfljnd in<br />

wezen blijft, en, in weerwil van 't noodlot en van<br />

u, niet -nerven kan, maar altoas zal blijven voort­<br />

duren? Gij zoudt mij verlöeijen zoo de man, die<br />

mij zijne echtgenoote deedt noemen, daarom niet<br />

dierbarer wierd aan mijn hart. 't Kan hem niet<br />

mogelijk zijn nieuwe gevoelens aantenemen; dat<br />

hart zal aan den eerften indruk dien het ontving<br />

getrouw blijven. Geloof mij, je z enne m o ur s j<br />

die indruk is onuitwischbaar; zelfs in gedagte heb<br />

ik mij niet kunnen verbeelden dat dezelve kon op-»<br />

houden zoodanig te zijn; ik befchouw en houde<br />

dat inwendige gevoel, voor de ftem des hemels<br />

en als den heiligden band. i . . Hou op, riep<br />

jezennemours, hou op, fuzanna! gij weet<br />

niet van Wilk een fehigt gij u tegen mij bediend;<br />

Wie beu ik thans? een rampzalige, dien dt dood<br />

gisteren fpaarde, maar dien hij morgen zal treffen.<br />

Het onverbiddelijk noodlot heeft u andere plichten<br />

opgelcgt, en fuzanna is gefchikt om over alles<br />

te zegepralen, zij houdt in hare handen het geluk<br />

eens mans, die den tijtel van echtgenoot heeft,<br />

en aan hem alleen behoort uwe liefde toe, zou hij<br />

ongelukkig worden door u en door mij? En wat<br />

naam zou men dan geven aan dén genen ^ die<br />

onder den naam van vriend, hem dagelijks ean<br />

dolk in den boezem zou duwen? Ik b.en het die<br />

vluchten poet, die mijn hart moet verfcheureiij<br />

en een band eerbiedigen, -daar de tcgenwoordig-<br />

x' _ héld


324 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

/<br />

heid van een' vreemden geen verandering in moet<br />

maken.<br />

Ik "ken mijne plichten, hernam fuzanna, ik<br />

weet wat ze mij opleggen, en ik zal ze ten allen<br />

tijde betrachten. Alhoewel gij de eenigfte zijt-, aan<br />

wien mijn hart zich gewillig heeft overgegeven,<br />

alhoewel uwe rechten verre die van het noodlottig<br />

verdrag, het welk ik tekende, overtreffen, toen ik<br />

meende zeker te zijn van uwen dood, zijn 'er<br />

thans grenzen, welke ik niet kan overfchreden,<br />

en liever zoude ik derven,, dan in mijne gedagten<br />

te nemen die te fehenden. Ik heb beloften ge­<br />

daan, en fchoon mij den eed uit den hals gerukt<br />

wierd, dezelve blijft echter voor mij geheiligt '•><br />

maar hoe meer ik tegen mij zelve werke, te fter-<br />

ker verzet mijn hart zich 'er tegen. Neen, het<br />

is in mijn vermogen niet eenen anderen te bemin­<br />

nen; welk is dan dat vermogen, 't geen fterker<br />

is v<br />

dan alle menfchelijke wetten ? welk is het ?<br />

waarom zegepraalt het in weerwil van ons zelve....<br />

Ei! wie kan mij verbieden u te beminnen, daar<br />

mijn hart het u gezworen heeft? wie kan mij een<br />

gevoel tot misdaad rekenen, 't welk al het zuivere<br />

heeft eener tedere liefde, en al het vuur van eene<br />

altoos heerfchende hartstocht! Dat men mij bevele<br />

te fterven, maar dat men mij niet gebiede onver-<br />

fchillig te zijn. Gij zijt de man, dien ik verkoos,<br />

om wien ik mijn vaderland en vader verliet; van<br />

l) ontrooft, zal ik betreuren den dood niet onder-<br />

- gaan


LUTHER'S MEISJE, LXV. HOOFB'ST. 325<br />

gaan te hebben waarmede men mij bedreigde. Ik<br />

voelde mijn levenseind naderen, maar 't was met<br />

eene liefde fmert, welke iets van het wellustige<br />

had; ik zonk in 't graf en bleef nog aan u den­<br />

ken, en ik zag met verontwaardiging terug op een<br />

heilloos en gedwongen huwlijk; en nu ik u weder-<br />

vinde, nu de hemel u voor mijn gezigt terug<br />

brengt, wreeder nog dan het noodlot zelv', door<br />

meerder wroegingen geknaagt dan zoo gij fchuldig<br />

geweest ware, nu gij u zeiven eene valfche en<br />

barbaarfche deugd fchept, verhaast gij mijne laatfte<br />

oogenbükken, en maakt mij dezelven honderdmalen<br />

bitterer en treuriger. . . . Gij wilt u van mij verwij­<br />

deren. . . . Gij weent! ach! mogten die tranèn voor<br />

mij vlieten.... En voor wie anders kunnen zij vlie­<br />

ten, riep jezennemours toen uit, altezeer aange­<br />

daan om ze te kunnen weerhouden! wie anders dan<br />

gij kan mijne voeten boeijen, mij de magt tot vlugten<br />

beneemen, en het vermogen om eene noodwendige<br />

zege te bekaaien ! Zie hoe groot uwe heerfchappij<br />

over mij is, en zoo gij niet voor u zelve behoeft<br />

te beven, beef dan voor mij. ... Ik heb van<br />

't oogenblik af dat ik u zag nooit opgehouden u<br />

te beminnen, ver buiten uw gezicht heb ik een<br />

bitter leven geleid. . . . Maar waar toe diend het<br />

onze harten voor eikanderen uitteftorten ? Door<br />

onze wonden te peilen, vermeerderen wij 'er enkel<br />

de fmert van. 'Er is geen hulpmiddel voor ons<br />

verdriet. Ga, volg uwen echtgenoot, aan wien<br />

X 3 het


$.6; GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

bet lot n verbond, en laat mij geheel over aan<br />

het wreede noodlot, welks fpeelbal ik ben. Het<br />

mijne is verfchrikkelijker dan het uwe, hernam<br />

fuzanna, en om het dragelijker te maken" heb<br />

ik deze oogenblikken gezogt om met u te fpreken,<br />

ik moest u deze bekentenis doen, om niet tot<br />

wanhoop te vervallen. En waarom zouden wij ons<br />

den laatlten troost benemen welke ons overblijft? De<br />

deugd vorderd dat wij ons zelve verwinnen, maar<br />

Zij verbied de bekoorlijkheden der vriendfchap niet;<br />

weest fteeds de vertrouwde van mijne geliefde ge-<br />

dagten, blijf nabij mij, verwijder u niet, help<br />

mij het juk torfchen , 't welk mij drukt; denk<br />

niet aan jpij te ontvluchten, en laten wij ons<br />

overgeven aan die onfchuldige neiging, welke onze<br />

beider zielen tot elkander lokt. Indien die neiging<br />

ons fchuldig koude maken , zoude ik de eerfte<br />

zijn, die u zou aanraden mij te ontvlieden; maar<br />

ik ben van de zuiverheid mijnes harte zeker; men<br />

is piet misdadig dan met den wil; ik befpeur geene<br />

raisuaa 1, dezelve is te vérre van mij, ik heb 'er<br />

te grpQten afkeer van om dezelve niet te kennen,<br />

tot waarborg van mijne uouw, heb ik uwe deugd<br />

ei} misfchien de mijne,<br />

Suzanna, hernam jezennemours, hoe on-,<br />

bedreven is uw hart in de werking der hartstoch­<br />

ten, h Qe weinig kendt gij die gevaarlijke zwakheid,<br />

yan welke men menigmaal het flagtofler is, zelfs<br />

Pp 't oqgciiblik dat wij die. meende te verachten I<br />

men


LUTHER'S MEÏSJE, LXV. HOOFDST. 327<br />

men moet zich zeiven wantrouwen, wanneer men<br />

zich zeiven wil leeren kennen. Wie het gevaar<br />

wil vermijden moet 'er zich niet in begeven. In­<br />

dien ik niet bij ondervinding de broosheid van 't<br />

mcnfchelijk harte kende, zou ik even ligtgeloovig<br />

zijn als gij, ik zou mij aan die dreelendè hersfen-<br />

fchim overgeven, die de deugdzame harten misleid,<br />

welke te veel vertrouwen op hunne eige krachten<br />

ftetiea. Laten" wij ons wagten een vijand te trot-<br />

fecrem, die te geduchter is om dat hij tot mede­<br />

plichtige het vertrouwen heeft, 't welk wij in<br />

onze cjge harten nellen. Wij beminnen clkan-<br />

deren te fterk om niets te duchten te hebben.<br />

'Er is eene fchuldige oprechtheid; dat ten minden,<br />

wanneer wij in onze liefde ongelukkig zijn, wij<br />

ons niet bloot dellen misdadig te worden. Laten<br />

wij ons hoeden voor het afgrijzen van t'eeniger tijd<br />

het oogenblik te verfoeijen, in 't welk wij elkander<br />

wederzagen, van te beeven, van te _ blozen op<br />

elkanders gezicht. Ik durf niet zeggen hoe dierbaar<br />

gij mij zijt; al trillende erken ik voor u, hoe ik<br />

heimelijk in mijn "ziel een ontwerp fmeedde om te<br />

vertrekken, daar gij uwe toedemming aan moest ge­<br />

ven; wij zouden eikanderen altoos blijven beminnen,<br />

maar afgefchciden van den anderen leven. Ik heb<br />

nu reeds lang genoeg verwijld, wagt u, bij dit ver­<br />

fchrikkelijk vaarwel, u tegen mij te wapenen met<br />

den toon der fmart. Neen, ik gevoel in mij die<br />

derkte niet, welke gij bezit; verberg voor mij<br />

X 4 uwe


3-S GïSCHIÏDENIS VAN EIN<br />

uwe tranen, ik zou de beminde, den kuiTcheti<br />

echtgenoot, den vriend aan wien ik alles fchuldig<br />

ben, verraden; tot nog toe verdien ik de achting<br />

van beiden, morgen zou ik een trouwlooze kun­<br />

nen worden. Zijt op uwe hoede, fuzanna, zijt<br />

op uwe hoede, in 't gene gij gaat zeggen; verzet<br />

u niet. tege/t een ontwerp, tot welks volvoering<br />

mij alles dringt.<br />

Suzanna wendde het hoofd om, en liep met<br />

drift, onder het geven van een jammerlijke gil,<br />

weg; deze poging op haar zelve, was de grootde<br />

welke zij in haar gantfche leven deedt. De bange<br />

fnikken fmoorende, welke haar bijkans verdikten,<br />

wilde zij nog zeggen, vertrek, waarde minnaar;<br />

doch haar mond weigerde dit verfchrikkelijk en veel<br />

beduidend woord uittefpreken. Haar echtgenoot<br />

kwam eensklaps te voorfchijn, en zonder de minde<br />

ontroering te laten blijken, vatte hij hare beide<br />

handen, en dezelve vriendelijk en tederlijk kusfen-<br />

de, dwong hij haar naar jezennemours terug<br />

te keeren, die geheel ontdeld van zijnen kant, met<br />

rasfche fchreden vlugtte, niet om eene onvoorziene<br />

verrasflng; want, zeker van zijn hart, behoefde<br />

hij het oog niet te vreezen Van een' vriend, noch<br />

dat van een' echtgenoot.<br />

ZES


LUTHER'S MEISJE, LXVI. HOOÏDST.<br />

ZES EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

De heer de chaterbaune, naar onzen onge-<br />

Iukkigen minnaar toetredende, zeide hem: «gij zijt<br />

de oorzaak van mijne verdrieten; gij moest mij<br />

verwenfchen, en met dat alles kan ik verlangen dat<br />

wij vrienden zijn. Vervolgens zich wat levendiger<br />

uitlatende, voegde hij 'er bij: gij zoudt mij mogen<br />

haten, jezennemours, en zoo gij het niet doet,<br />

word zulks belet door de edelmoedigheid en braaf­<br />

heid van uw hart; ik integendeel heb reden u te<br />

beminnen en aan u te verklaren: dat ik voor u<br />

de tederfte en welmeenendfte genegenheid heb op­<br />

gevat; van het oogenblik af dat ik u zag, heeft<br />

eene lieflijke overeenftemming onze zielen verbonden.<br />

Zoo haast het bekend wierd dat ik de echtgenoot<br />

was van uwe beminde , beefde ik, om dat ik<br />

befpeurde dat gij haar beter verdiende dan ik, de<br />

minnenijd kwam daarop, in weerwil der vriend­<br />

fchap, mij heimelijk kwellen; hoe wreed ook die<br />

beweging der ziele zij, was dezelve nogthans on­<br />

willig. Gij deedt mij in de afwezenheid eens<br />

vriends, hoe hard mij die afwezenheid viel, ik<br />

weej niet welke eene rust fmaken, welke mij<br />

fcheen te voldoen: bij uwe wederkomst wilde ik<br />

naar eene zuster heen fnellen, doch ik wierd gewaar<br />

X 5<br />

D A T


'33° GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

dat ik fuzanna niet meer kon verlaten. Wil het<br />

mij vergeven; deze bewegingen, welké niet te be­<br />

teugelen zijn, welke men verfoeit, op 't oogen­<br />

blik dat men 'er het flagtoffer van word, hebben<br />

niets van de achting verminderd , welke ik een<br />

vriend en een echtgenoote toedroeg. Ik befpeurde<br />

zeer ügt, o mijn waarde jezennemours ! alle<br />

de voordeden welke gij boven mij had , en ik<br />

kwam zoo- ver, dat ik mij van die wreede kwaal<br />

genas; ja, ik wierd 'er van genezen om 'er nim­<br />

mer weder inteftorten. Je z e n n e m o ur s! gij hebt<br />

mij een groot voorbeeld gegeven, ik zal trachten<br />

hetzelve mij ten nutte te maken. Verre van mij<br />

te beklagen over fuzanna, heb ik reden om de<br />

fchoone goedaartigheid harer ziele te prijzen, 't is<br />

hare fchuld niet dat zij mij het eerfte kende. De<br />

liefde, welke zij voor u behouden heeft , is de<br />

waarborg dat zij mij zal getrouw blijven. Zoo<br />

gij mij niet haat, zoo gij den roover niet verfoeit,<br />

die zich van uwen fchat meester maakte, indien<br />

gij nog een vriend erkent in hem, die u het hart<br />

doorboort, moet gij meer doen dan vluchten, gij<br />

-moet. blijven. Ik zie u van verbaastheid terug v<br />

treden. Geef gehoor aan de ftem,, die 'er u om<br />

bid. Ik vertrek, ik ga eene zuster bezoeken,<br />

die ik, voor lange, meest omhelst hebben. Ik<br />

zal de onwaardige minnenijd, welke u beiden even<br />

zeer hoont, verder trachten te vernielen; ik wil<br />

mij zeiven ftraffen, om dat ik haar een oogenblik<br />

heb.


LUTHERS MEISJE, LXVÏ. Hoof DST. 33*<br />

hebbe gekoefterd. Jezennemours, fuzanna aart<br />

u toevertrouwende, wil ik de misdaad boeten,<br />

welke ik lieb kunnen begaan; want wat grooter<br />

misdaad is 'er dan onbillijk te zijn ? Als ik terug<br />

zal zijn gekomen, zult gij ons kunnen verlaten,<br />

indien het verblijf in dit huis voor u ondraaglijk<br />

mogt worden.<br />

Suzanna, die op het eerfte voorkomen zeer ont­<br />

roerde, had geen woord kunnen uitbrenger. Toen<br />

z"j wat bedaard was, begreep zij de mening van<br />

baren echtgenoot, zij zag hoe fel hij verfcheurd<br />

wierd door de hand, welke hij haar aan den voet van<br />

't altaar gegeven had. Te oprecht om |e veinzen,<br />

te openhartig om de gevoelens van hare ziel te<br />

verbergen, welke daarenboven haars ondanks zich<br />

duidelijk openbaarde, verzogt zij hem verfchooning<br />

op eene wijze, welker eenvoudigheid de onfchuld<br />

alleen eigen is, "t Speet haar geweldig dat zij<br />

voor 'hem niet kon gevoelen , 't gene zij voor<br />

jezennemours gewaar wierd; haar plicht echter<br />

was daarom in hare oogen niet minder heilig. Zij<br />

zwoer, dat zij haren echtgenoot niet zou laten<br />

vertrekken, zonder hem te verzeilen. Men moest<br />

zich lang tegen haar voornemen aankanten, en de<br />

heer de chaterbaune was zelfs genoodzaakt,<br />

een zeker vriendelijk maar klemmend gezach te ge­<br />

bruiken, om haar tc doen t'huis blijven. Eene<br />

echtgenote , een oprecht vriend , die beide die<br />

uitmuntende namen verdienden, deden alles wat<br />

Zij


GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

jzij konden om hem terug te houden; maar daar<br />

zijn befluit genomen was , wist hij hunne waak­<br />

zaamheid te ontfnappen, en onder begunftiging van<br />

den duister, in ftilte, wegtekomen.<br />

ZEVEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Na eene zoo lange en wreede fcheiding, zich<br />

nu bij eikanderen bevindende , hadden de eerfte<br />

oogenblikkcn, welken zij onder hun beiden door-<br />

bragten, hun zoet en bitter. Zij vergeleken die<br />

bij de dagen toen zij famen reisden, toen de hoop<br />

onder goude bergen voor hen de rampen verborg,<br />

welke hen bedreigden. Thans was 'er geen hoop<br />

meer om 'er zich mede te kunnen vleijen, alleen<br />

fmaakten zij den troost van eikanderen wedertezien.<br />

Hoe meer jezennemours zich aan het kiefche<br />

vermaak overgaf, van zich te bevinden bij haar<br />

die hij lief had, te ftrikter waakte hij over zijne<br />

liefde, die kuisch en rein was, welke hij voor<br />

't oog des hemels mogt belijden, en de goedkeu­<br />

ring der deugd zelve waardig was. Suzanna,<br />

bezielt met een natuurlijk eenvoudig gevoel, volgde<br />

met minder fchroom de neiging van haar hart,<br />

zij meende nimmer .de minfte trouwloosheid te kun­<br />

nen begaan, 't Was eerst na verloop van zekeren<br />

tijd, dat jezennemours, na lange teugen uit<br />

de


,1<br />

LUTHER'S MEISJE, LXVII. HOOÏDST. 335<br />

den maalftroom der liefde gedronken te hebben,<br />

bemerkte, dat hij te veel op zijne krachten ge-<br />

fteund had, dat de wijze wel tegenftand kon bie­<br />

den, maar altoos zich niet vleijen kon te overwin­<br />

nen. Hij begreep dat het tijd wierd aan zijn eerfte<br />

ontwerp te denken. Hij ontving een brief van zijn<br />

vriend, dezelve kwam van Nantes, en was van<br />

den volgenden inhoud:<br />

„ Waarde vriend, waarde fuzanna, die ik in<br />

„ mijn hart beide even zeer achte. Na alles ge-<br />

„ wikt, na alles ingezien, na alles overdagt te<br />

„ hebben, moet ik u de rust des levens toeftaan.<br />

Is 'er wel een ander middel om ulieden aan<br />

„ eikanderen wedertegeven? Dit doe ik, die op-<br />

,, offering was ik u fchuldig; ik leerde mij kennen,<br />

„ en ik, haaste mij om billijk te zijn. Gevormt<br />

,, om famen te leven, zal ik ulieden niet van den<br />

„ anderen fcheiden. Ik geef u aan uwzelven we-<br />

,, der, verwerp dan mijne opoffering niet, die<br />

,, verwerping zou mij niet gelukkiger maken, en<br />

„ gij zoudt 'er te rampzaliger om worden. Het<br />

„ geluk, waar in ik mij nog zou kunnen verheu-<br />

„ gen, kan enkel beftaan in de verbeelding, welke<br />

„ ik mij van 't uwe maken zal. Door een eeuwi-<br />

s, gen fcheidsmuur zullen wij voord-aan van elkan-<br />

„ deren afgezondert zijn. Dit moet zoo wezen;<br />

„ ik ga eene nieuwe wereld bewoonen, welke ik<br />

„ voor lange, eer ik fuzanna gezien had, met<br />

„ drift verlangde te doorreizen. Aldaar zal ik,<br />

„ ver-


331<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

„ verwijderd van uw geziekt, u van verre be-<br />

„ fchouwen met meer vergenoegen en gelukkiger<br />

„ dan in mijn bijzijn, en dit zal mij verheugen,<br />

„ Ik zal bedaarder zijn, ongelukkig ten aanzien<br />

„ van mijn hart, maar gelukkiger dan zoo ik<br />

„ gebleven ware. Mijn befluit is, nimmer weder<br />

„ den grond te betreeden, daar ik mij niet heb<br />

„ kunnen doen beminnen. Geniet het vermaak<br />

„ van eikanderen te hébben wedergevonden ; 't<br />

„past mij niet de banden te verbreeken, door<br />

„ de wettigde liefde gelegt. Suzanna heeft mij<br />

„ niet bedrogen, zij heeft mij vooraf gezegt, dat<br />

„ haar hart haar niet meer toebehoorde. Ik meen-<br />

„ de dat haft te kunnen verwinnen, thans zwicht<br />

,, ik voor ouder rechten, en welke meer te eer-<br />

„ biedigen zijn dan de mijne. Welhaast' zal de<br />

„ dood, naar welken ik verlang, u de volle vrij-<br />

„ heid verzekeren, welke ik in mijn vermogen niet<br />

,,.heb s<br />

u te fchenken. Gedenkt aan mij om mïj<br />

„te beklagen; bemind mij die u beminne. De<br />

.„ rampen of het leed welk ik onderga, wijt ik<br />

„ alleen aan 't noodlot. -Befchouw in mijne edeï-<br />

„ moedigheid niet 'anders dan het hart-verlangen<br />

„.van hem, die het geluk begeerde van alle drie;<br />

j, en die liever alleen het flagtoffer wilde zijn, dan<br />

,, 'er twee te maken. Aan ulieden beveel en ver-<br />

„ trouwe ik mijne zuster. Naauwlijks heb ik mij<br />

„ tijd gegunt om haar ,te omhelzen ; naauwlijks<br />

hebben wij eikanderen durven toefpreken. Doet<br />

„ haar


LUTHER'S MEISJE, LXVII. HOOÏDST. 335<br />

„ haar weten, wat deel mijne ziel neemt in hare<br />

„ rampen , en hoe hare nieuwe gevoelens haar<br />

„ waardiger maken aan mijn hart. Ik zoude haar<br />

„ gaarne met mij hebben willen nemen, naar lan-<br />

,, den, daar zij zich niet langer' zou hebben be-<br />

„ hoeven te fchamen; maar haar befluit was ge-<br />

„ nomen om in 't klooster te fterven. Bezoekt<br />

„ haar, en tracht haar van een zoo treurig leven<br />

'„ te doen afzien. Aan alle drie laat ik de twee<br />

„ derde gedeeltens mijner goederen over; het andere<br />

,, derde heb ik uitgezet, en de fom daar van is<br />

„ aanzienelijk geuoeg, om mij een gemakk'lijk le-<br />

„ ven te bezorgen, in deze nieuwe wereld, waar<br />

„ ik de rust ga zoeken , welke mij ontvlied.<br />

„ Vaart wel! denkt 'er niet aan om mij te wif-<br />

„ len opfporen; want wanneer dezen brief u zal<br />

,V geworden, zat ik onder een vreemden naam<br />

„ reeds aan boord, en verre verwijderd zijn van<br />

„ de plaatfe, van waar ik u dezen fchrijf. Nog<br />

,, eens, en voor de laatfte maal, vaart wel!"<br />

Deze brief was een donderflag voor fuzanna:<br />

zij wierp een treurig oog op den ontroerden je­<br />

zennemours, dien zij met eene vlugheid vol<br />

vuur, / aldus aanfprak: Gij hebt uwen vriend ge-<br />

hoort, maar heeft zijn taal denzelfden indruk op<br />

u als op mij? ach! zij treft u even zeer a!s mij,<br />

uw hart is 'er van aangedaan, mijne tranen ont­<br />

rollen mij, in dit oogenblik word gij mij min Ier<br />

waard,


33


LUTHER'S MEISJE, LXVfll. HQOEDST. 33?<br />

A G T E N ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Jezennemours drukte met kragt, zonder een<br />

enkel woord te fpreken, de hand van fuzanna,<br />

en deedt op ftaande voet alles gereed maken tot<br />

zijn vertrek: hij fprak niet, maar was druk bezig,<br />

en in alles wat In'j verrigtte was iet groots en<br />

verhevens; hij geleek naar een jong krijgsheld, die<br />

door de ftem der eere naar 't ftrijdveld Word ge­<br />

roepen, voor wien elk oogenblik kostlijk is, en<br />

wiens hart van verlangen brand om reeds voor den<br />

dageuraad daar te zijn. Hij omhelsde fuzanna,<br />

en zeide haar met een edel vertrouwen, ik zal<br />

hem aan u terug brengen. Hij fteeg te paard en<br />

vertrok. Hij verlangde fleclits de zee-haven te<br />

bereiken, van waar hij den brief had ontvangen,<br />

ten einde op het rechte fpoor te zijn ter achterhaling<br />

zijnes vriends. Naaulijks vergunde hij zichzelven<br />

eenige uuren rust. Hij fnelde geduurig Voort, op<br />

hoop van hem nog aan land te mogen aantreffen,<br />

zich verlatende óp de vertragingen welke bij eene<br />

infeheeping altoos plaats hebben ; hij liet zijn<br />

gezicht niet eens gaan over de landen, welke langs<br />

zrjnen weg lagen. Enkel bij wijlen floeg hij zijne<br />

oogen ten hemel, uitroepende: mogt ik hem We­<br />

dervinden, hem bij fuzanna brengen en hetu<br />

1 Y «ast*


33Ï GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

omhelzen, als dan zoude ik mij mijn leven niet<br />

beklagen! Aan de haven-plaats gekomen zijnde,<br />

waar hij eenige tijding wegens zijnen vriend hoopte<br />

optedoen , deedt hij alle mogelijke ' naarfporingen<br />

doch alle vruchteloos. Dit benam hem den moed<br />

niet, om zijne naarfporingen voorttezetten naar alle<br />

de havens dier kust. Na de meeste te vergeefsch<br />

bezogt te hebben, begon hij te wanhopen van hem<br />

te ontdekken, toen een marskramer hem een degen<br />

te koop aanbood. Hij herkende in dat ftuk<br />

den degen zijnes vriends, hij ondervroeg daarop<br />

den kramer, en wilde van hem weten, hoe hij<br />

aan dien degen was gekomen. De kramer ant­<br />

woordde , dat hem denzelven te Brest in ruiling<br />

was gegeven tegen een enter fabel, door iemand,<br />

die op een gewapend vaartuig de reis meende te<br />

doen naar Guadeloupe, De ophelderingen, welke men<br />

hem gaf, en vooral de befchrijving welke men<br />

hem van den perfoon maakte, deedt hem geen<br />

oogenblik twijfelen, of deze was dezelfde dien hij<br />

zogt; hij twijfelde niet, of hij zou welhaast een<br />

fchip aantreffen, gereed om in zee te fteken; hij<br />

moest echter drie vervelende weken wagten, welke<br />

hem als zoo veele jaaren toefchenen. Intusfchen<br />

gaf hij aan fuzanna kennis van zijn oogmerk om<br />

zich fcheep te begeven. Zij had den tijd om op<br />

zijnen brief te antwoorden, en meldde hem: dat<br />

zij de zorg van haar huis had toevertrouwd aan<br />

een opziener, en zich had begeven naar flori-<br />

mon-


LUTHERSS MEISJE, LXVIÏL HOOEDST. 339)<br />

monde, die zij tot op dat ftond Wederhouden had<br />

het nonnenkleed aantenemen; dat zij te famen kost-*<br />

gangfters zouden blijven in 't zelfde klooster 1<br />

, töï<br />

dat haar echtgenoot zou wedergekeerd zijn. Zij<br />

bleef aandringen, dat hij niet moest ophouden zijné<br />

naarfporingen te achtervolgen, tot dat hij zijnen vriend<br />

zou hebben wedergevonden. Keef met mijnen echt*<br />

genoot wedef, fchreef zij hem, of ik zal met geeii<br />

vermaak u zien terug keeren; keer met hem terug ^<br />

of onze gefprekken zullen niet dan door wroegin*<br />

gen geftoord worden; want als dan zal ik mij zei*<br />

ven Verwijten oorzaak te zijn Van zijne vlucht en<br />

van zijne rampen i<br />

Jezennemours kon op 't lezen van dezen<br />

brief ^ zich niet weerhouden te ontftellen* Zijrt<br />

hart wierd vervult met de bitterde fmert. Hij had<br />

moeite zich tot bedaren te brengen. De overwin­<br />

ning, bij grooter gevaar, zou hem minder moeilijk<br />

toegefcheenen hebben. Suzanna, eensklaps zulke<br />

dierbare banden verbrekende, had hem den ijsfelijk*<br />

ften (lag toegebragt. Maar op 't voorbeeld Zijns<br />

Vrieuds en meesters eene poging doende, kwam<br />

hij tot zich zeiven terug, en deedt alles wat in<br />

zijn vermogen was, om zich in zijn eigen leid<br />

troost te verfchaffen.<br />

y * ME-


34»<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

NEGEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

{-Jet oogenblik van een vertraagd vertrek afwag-<br />

tende, poogde jezennemours zijn verdriet te<br />

verzetten door : de befchouwing van nieuwigheden,<br />

welke zich aan zijn oog voordeeden. Hoe verftelt<br />

ftaat een mensch, die voor 't eerst die verbazende<br />

vlakte der zee befchouwt! welken eerbied boezemt<br />

dezelve hem niet in, vooral wanneer zijn verftand<br />

zich opend als zijne oogen, wanneer hij het geluk<br />

heeft het groote te bezeffen en te bewonderen! Het<br />

was dus met jezennemours gefteld. Bijkans<br />

onbeweeglijk op den top eener rotze, verloor zijn<br />

gezicht, of liever zijne verbeelding zich in de uit-<br />

geftrektheid van die onpeilbare^ en onafmetelijke<br />

waterplas, welks vergezicht zic^ tot in 't onein­<br />

dige fcheen uitteftrekken, waar niets het oog<br />

en het ftoutmoedige der gedagte bepaalde. De<br />

verbeelding vergroot zich als dan met de wereld<br />

en is opgetoogen van verwondering, wanneer zij<br />

zich verheft tot den hemel, om dien te ver­<br />

heerlijken, geene grenzen meer kendt en zich mü-<br />

lioènen andere werelden voorftelt, bij welken deze,<br />

die door zoo veele uitgebreide en diepe zeeën<br />

omvangen word, Hechts een kleene ftip fchijnt.<br />

Getroffen door de groote menigte van wezens, zou<br />

. de


LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOEDST. 341<br />

de mensch de meester wel willen zijn van 't heelal;<br />

zijne gedagte zinkt weg en verliest zich in die roe-<br />

kelooze bedenking; het onfterflijk licht, op 't welk<br />

hij wil daren, verbijstert hem en doet hem de<br />

oogen fluiten; bij word eenen meester gewaar,<br />

die aan zijne gedagten palen heeft geftelt, gelijk<br />

hij die ftelde aan die fchuimende en golvende ber­<br />

gen , die op eikanderen fchijnen te tuimelen om<br />

alles intezwelgen, en die zich verbrijzelen tegen<br />

eene zand-korrel. Dus leert de mensch, in 't mid­<br />

den der vervoeringe zijner grootheid, de zwakheid<br />

van zijn begrip kennen, en ziet de afbeelding zijner<br />

eige gedagte in dien oceaan, welke in weerwil<br />

van deszelfs geweld en uitgeftrektheid, terug wijkt<br />

voor den onzichtbaren vinger die zijne grenzen<br />

bepaalt.<br />

Het teken om te fcheep te komen wierd eindelijk<br />

gegeven, en jezennemours trad voor het eerst<br />

zijns levens in een dier brooze gebouwen, welke<br />

ten brug verftrekken aan beide de wereld-deelen,<br />

en dienen om de afgelegende volken met eikanderen<br />

te vereenigen ; het doutfte gedenkftuk van het<br />

vermetel vernuft der menfchen, die niet vreesden<br />

den woesten afgrond te bevaren, welke altoos ge-<br />

rjed is hen ti verzwelgen: in 't gezicht van dat<br />

ontzachlijk graf, fcheen hij den dood te verachten;-<br />

het oog gevestigt op de fterren, fcheen hij in die<br />

houding de ware koning der natuur, en gemaakt te<br />

zijn om de wet te dellen aan de. hoofddoffen.<br />

Y 3 J e-


14*<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Jezennemours befchouwde met verwondering<br />

bet famenftel der fchepen, waarin de vorm der<br />

groote visfchen wierd nagebootst, en hij erkende<br />

in dat werk (het meesterftuk van den mensch,)<br />

zijne ondergefchiktheid aan het model der natuur<br />

en aan de hand des fcheppers,<br />

Welhaast zag hij het land deinzen, en daarna<br />

zich eeniglijk omringt van lucht en water; hij<br />

fcheen zich toen in eene nieuwe wereld te bevin­<br />

den; het Ichip kwam hem voor het afbeeldzel-der<br />

dwaalfterren te zijn, die in de ruimte drijven, en<br />

de vlaktens van den ether beploegen. Zijn aan-<br />

dagt viel vervolgens op de zeelieden , hij was<br />

verplicht zijne bedenkingen te teugelen, toen hij<br />

den mensch befchouwde in een' ftaat zoo zeer<br />

afwijkende van zijne natuur. Wat toch kon den<br />

mensch aanzetten om zijn wezen, zijn aanzijn ,<br />

zijn leven te wagen op eenen altijd gapenden af»<br />

grond? Wat hem aanbelangde, hij wierd gedre­<br />

ven door vriendfchap en eer; deze twee vermo­<br />

gende drangredenen, deeden hem de ongemakken<br />

verduuren en die benaauwde ongefteldheid, welke<br />

gemeenlijk den reiziger bevangt die zich voor 't<br />

gerst op zee begeeft,<br />

3<br />

Er heerschte eene labbere koelte, en alles be­<br />

loofde eenen vooifpoedigen overtogt. De hoofd,<br />

ftofFen eerbiedigden den mensch, maar de mensch<br />

zocht den mensch om hem te vernielen. Eens-.<br />

Ifeps, z.ag men van verre een groot fchip opdagen.<br />

Ter.


LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOFDST. 343<br />

Terftond mankte het fcheepsvolk een gcjuil, als<br />

of het eenig gevaarlijk monfter befpeurde , ge­<br />

reed om een gansch fchip inteflokken. 't Was een<br />

vijandhjke bodem voerende honderd nukken ge-<br />

fchut, 't welk regelregt op zijnen prooi afkwam.<br />

Aldus werpen de fterke en groote visfchen zich<br />

dwars door de golven op de kleene die hen ten<br />

fpijze verftrekken. Het kleene vaartuig, op 't<br />

welk jezennemours zich bevond , wierd ' eens­<br />

klaps den prijs van. 't groote fchip dat nu hetzelve<br />

was op zijde gekomen; de overmagt was zoo<br />

groot, dat men niet eens een fchot behoefde te<br />

doen om hetzelve te vermeesteren, men gaf zich<br />

over, en men deedt wel. Jezennemours zag<br />

zich ontwapenen en als flaaf behandelen, maar hij<br />

wilde liever lijden dan getuigen zijn van eene af.<br />

gri'sl'jke flagting. Hoe treurig is het den mensch<br />

's menfchen vijand te zien. Jezennemours kon<br />

zich geen begrip vormen van de woeste vreugde,<br />

welke de overwinnaars lieten blijken. Beze vreugde<br />

kwam hem erbarmelijk voor, toen hij zag, dat<br />

dezelve enkel ontltond uit de gretigheid, om den<br />

roof onder malkanderen te verdeelen. Dit was het<br />

dan , 't welk hen tot woestheid , wreedheid en<br />

menfchen moorden aanzetten? Deze razernij was<br />

niet die der dieren, die door den onwederftaan-<br />

baren prikkel des hongers worden aangedrongen;<br />

't was eene beredeneerde en misdadige hebzucht;<br />

't waren menfeheu, die meer dan het benodigde<br />

y 4<br />

e n


544 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

cn zelfs het overbodige hadden, die thans eene<br />

nieuwe en onbegrijpelijke fchraapzucht kwamen vol­<br />

doen, ten koste van het bloed hunnes evenmensch.<br />

Zij gaven aan die afgrijzelijke roofzucht, den<br />

fchoonen tijtel van roem en natiönaal belang, 't<br />

welk nogthans niets anders was dan een ongerijmd<br />

voorwendzel, want geen hunner beminde het va­<br />

derland, welks ftandert zij voerden. Jezenne­<br />

mours zeide bij zich zeiven, ik kende de land-<br />

/ monfters in de zwarte husfaren, die mij in de<br />

bosfchen van Duitschland aanvielen en beroofden,<br />

maar hier zie ik zee-monfters die mij verdrukken<br />

op die fchommelende afgronden , welke in een<br />

eogenbük alle onderfcheiding tusfchen verwinnaars<br />

en verwonnenen kunnen wegnemen en vernietigen.<br />

Jndien men door de lucht kon reizen, wie twij­<br />

felt 'er aan , of men in die ongemeten ruimte<br />

geen moorddadig gedacht zou aantreffen , gretig<br />

naar roof en menfchen-moord.<br />

Terwijl de dolde uitgelatenheid bij deze verove­<br />

raars heeischte, en zij zich op de golven over­<br />

gaven aan eene luidruchtige ongebondenheid, terwijl<br />

zij zorgeloos op eene trouwelooze maar thans ftille<br />

zee lagen te dobberen, kwamen eenige fchepen<br />

onder Franfche vlag, den roover op zijde, en<br />

boden hem het gevecht aan. Het kanon, dat<br />

verfchrikkelijk wapentuing van Verwoesting en ver­<br />

nieling, bulderde met verdubbelde fchoten, en de<br />

fthi der m loeide 'er van, het vuur flikkerde


LUTHER'S MEISJE, LXIX. HOOFBST. 345<br />

cn fcheen de golven in vlam te zetten, de rook<br />

fteest in draaikringen opwaards, en 't gekerm der<br />

gekwetften en «dervende verfpreidde zich door de<br />

lucht. Jezennemours ftaat in een damp van<br />

brandende zwavel, hij ziet van rondsomme bloed<br />

ftroomen, zonder het werktuig te befpeuren dat<br />

treft en doodt. De donder brand in de handen<br />

van den mensch, en de bruizende baren voeren<br />

de lijken weg. Het fcheepsvolk van zijn kleen<br />

vaartuig, opgewakkert door de onverhoopte hulp,<br />

welke hunne boeijen verbrijzelt, werpt zich op<br />

de aangevallen veroveraars , men ftrijd en vecht<br />

op dit kleene vaartuig als op een flagveld. Je­<br />

zennemours verdedigt zijne landgenoten, zijne<br />

vrijheid en zijn leven, hij wreekt de zullen, die<br />

hij had zien vermoorden; de overwinning verklaart<br />

zich voor zijne fcheepsmakkers; men boeidt de<br />

handen van hun,' die'één uur te voren de handen<br />

van anderen kluisterden. Gelukkig de zulken, die<br />

op de fchepen der verwinnaars waren overgebragt,<br />

om geboeit te worden, want kort daar na zag<br />

men dat trotfche fchip, 't welk bevel fcheen te<br />

voeren over de golven, die hetzelve droegen, aan<br />

alle kanten gebeukt door het gefchut , reddeloos<br />

en open wankelen op de diepte, en langzaam te<br />

gronde gaan, onder 't afgrijzelijkfte en 't grievendst<br />

gejammer cn gehuil van het overige fcheepsvolk,<br />

als om aan die rampzaligen den tijd te lat*n, van<br />

l»et te meerder gevoel de ijslijkheden des doods te<br />

Y 5 hna-


546 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Imaken. Het verdween geheel, latende aan de<br />

oppervlakte der zee niets meer van alle zijne trots­<br />

heid oyer, dan de golvende wimpel van zijne<br />

groote mast.<br />

$C% W% $0% ¥04 Htë ^Oü JiÖSf Söï ^<br />

Z E V E N T I G S T E HOOFDSTUK.<br />

de drie commisfie-vaarders, welke tot bijV<br />

ftand van het koopvaardij fchip, op 't welk j e-<br />

zennemours zich bevond, waren komen opzei­<br />

len, bleven 'er maar twee overig, het derde was<br />

gezonken. Wat wierd 'er van jezennemours,<br />

toen hij vernam, dat deze fchepen vertrokken wa­<br />

ren op denzelfden tijd, toen 'zijn vriend zich had<br />

fcheep begeven? Eene rilling beving zijn ganfche<br />

lighaam, hij had het fchip bij den aanvang van<br />

't gevecht zien zinken, en het gejammer van zoo<br />

veele rampzaligen deedt zijne verbeelding nog ijzen.<br />

O! waardige en tederlievende echtgenoot van mijne<br />

beminde! was het uw gejammer ook, het welk<br />

mij door 't harte drong, waart gij onder den hoop,<br />

welke ik de handen even boven 't water zag ten<br />

hemel heffen, terwijl gij levendig in 't holle graf<br />

der zee nederzonkt? waarom herkende ik u niet?<br />

ik zou mij aan uwe zijde nedergeftort, en alle<br />

mijne krachten in 't werk geftelt hebben, om u<br />

te redden of om met u te fterven.<br />

Be-


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOIDST. $ 47<br />

Bevangen dbor de bangfte vrees, zogt hij overal<br />

tijding op wegens zijnen vriend; hij liet zich van<br />

't eene fchip naar 't andere overbrengen, maar zijne<br />

navorfchingen verwierven hem geene de minfte op­<br />

helderingen. Hij wist den naam niet naar welken<br />

hij vernemen moest, en op het afbeeldzel , 't<br />

welk hij van zijnen vriend poogde te geven, kon<br />

niemand hem iets antwoorden. . Alles wat men<br />

hem met zekerheid wist te zeggen, was, dat deze<br />

drie commisfie-vaarders te gelijker tijd famen ver­<br />

trokken waren, dat zij zich onderweg een maand<br />

hadden opgehouden, en dat zij de eenigfte fchepen<br />

waren, welke uit de haven van Roebelle waren<br />

uitgelopen.<br />

Al wie zich aan boord bevond , wierd door<br />

jezennemours van 't hcofd tot de voeten naau-<br />

keurig bekeeken, in 't eerst zag hij ieder voor<br />

zijn vriend aan. Doch hem niet vindende, twij­<br />

felde hij niet langer, volgens fommiger naaukeurig<br />

verhaal, of zijn vriend was in het akelig gevegt<br />

omgekomen: ondertusfehen wenschte zich elk geluk<br />

den vijand ontkomen te zijn, zich weinig bekreu­<br />

nende aan den dood van anderen, fchoon elk<br />

zulk een hoogen prijs op zijne eigene verlosfing<br />

ftelde.<br />

Hij was evenwel ver af van deswegens eene gun-<br />

ftige hoop voor zijn liefde optemaken, hij beminde<br />

zijnen vriend, en zijne wijze van denken zoude<br />

het hem als eene misdaad hebben doen befchou­<br />

wen,


34* GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

fchouwen, indien hij flechts in zijne ^gedagten<br />

had genomen, zich een ongeluk ten nutte te<br />

maken , 't geen hij meende altoos te be-<br />

Weenen.<br />

Zij landden aan de kust van daar zij<br />

ontfcheepten. Jezennemours was alles ontnomen<br />

geworden, . en daar in het gevecht niemand iets<br />

behouden had dan het leven, en het fchip vergaan<br />

•was, het welk den buit binnen had, bevond hij<br />

zich volftrekt ontbloot van alles. Toen hij zich<br />

in een vreemd land zag zonder vriend, zonder<br />

geld, en daarenboven nog de edele bedoeling zijner<br />

reize mislukt was, verviel hij in eene naare droef­<br />

geestigheid. Zijn akcligen toeftand , gevoegd bij<br />

al zijn ander verdriet en bij het verlies van zijnen<br />

vriend, benevens het denkbeeld dat het lot hem<br />

fteeds bleef vervolgen, bragten hem tot dat uit-<br />

terften, waarin men het tafereel des levens van<br />

de donkerde zijde befchouwt; de naargeestigfte ge­<br />

dagten vervulden zijne ziel. De lucht was zwaar<br />

betrokken, en de op eengepakte donkere wolken<br />

deden het licht der zonne als verdwijnen; de grond<br />

was klam en verbleekt. Jezennemours zag niet<br />

dan voorwérpen die gefchikt waren de naargees­<br />

tigheid van zijne ziel te verdiepen. Hij wandelde<br />

waar 't geval hem leidde, tusfchen de klippen van<br />

het ftrand en de zee, en dien waterplas aan-<br />

fchouwende, vroeg hij deozelven zijnen vriend<br />

weder. De golven bruischten, en fcheenen al<br />

grom=


LUTHER'S MEISJE, LXX. HoornsT. 349<br />

grommende zijne verzuchtingen- en klagten te beant­<br />

woorden; het fteil en klippig ftrand was dor en<br />

woest: hij zag naar alle kanten uit, alles was<br />

treurig en doodsch; hij befpeurde Hechts een enkel<br />

mensch, en dat mensch nog fcheen wanhopig,<br />

was in eene gedurige beweging op den top eens<br />

rots , de hairen woeijen hem om 't hoofd, hij<br />

hield zijne handen uitgeftrekt, en gaf alle blijken<br />

van de wreedfte fmert. Jezennemours ging hem<br />

te gemoet, en een gezicht ziende overftroomt van<br />

tranen, vergat hij zijn eigen rampfpoed om deel te<br />

nemen in het leed eens evenmensch, die meer te<br />

beklagen fcheen dan hij. Hij naderde hem, en<br />

ftak hem de hand toe, met dien edelen nadruk<br />

welke door geen konst nagebootst word, noch<br />

door dezelve kan uitgedrukt worden. — Gij zijt<br />

dan insgelijks ongelukkig? wel nu, van dit oogen-<br />

blik af ben ik uw broeder en vriend! Hij zogt<br />

hem te vertroosten zoo goed hij kon, hij fprak<br />

hem op 't vriendelijkfte toe, om zijn vertrouwen<br />

te winnen: wie zijt gij, antwoordde de vreem­<br />

deling, het hoofd omwendende, wie zijt gij, om<br />

mij hulp te durven aanbieden, gewisfelijk moet gij<br />

een armen bloed zijn, wijl gij moeds genoeg hebt<br />

om mij aantefpreeken, en zoo gij rijk zijt, heb<br />

ik u fleclits een enkel woord te zeggen, om u de<br />

vlucht te doen nemen. ... Ik ben een bedorven<br />

man . . . hoe! gij blijft nog! ... Ja, ik ben<br />

bedorven . . ontvlugt roe. . . » 't Is drie dagen<br />

ge-


55« GESCHIEDENIS VAN EEJÏ<br />

geleden', dat men mij met vriendelijkheid naderde,<br />

mij de vleijendlte woorden toefprak, mij bejegende<br />

met die beleefdheid en onderdanigheid, waarmede<br />

men gewoon is die gene te begroeten, die nog in<br />

goeden doen en in de gunst van 't fortuin zijn;<br />

men lachte mij overal toe, men ftreelde mijn ge­<br />

hoor door de vleijendfte taal. Sints drie dagen is<br />

al die wierook, welken men mij toezwaaide, ver­<br />

vlogen, met het goud waar uit die opdampte. Ik<br />

wierd rijk geboren, een uitgeftrekten koophandel<br />

Vermeerderde dagelijks mijne bezittingen, ik wierd<br />

eindelijk de^ afgod van allen die mij omringden,<br />

toen raadde mij aan de kapitalen, welke ik had<br />

behooren t'huis te houden, uittezetten; ik waagde<br />

die, en het volgende jaar waren zij verdubbelt»<br />

Door zulke groote voordeden nog grooter aanzien<br />

bekomen- hebbende, plaatfte een iegelijk zijne gel­<br />

den in mijne handen : ik poogde mijn gelukftaf<br />

zoo ver te beproeven als mogelijk ware. Zij<br />

verduisterde in één oogenblik, alles nam een andere<br />

keer, drie mijner fchepen vergingen, mijn bankier<br />

fpeelde bankroet, de brand vernielde mijne volle<br />

pakhuizen, ... Ik kwam hier te lande aan, om<br />

met eene jonge en rijke Indifche te trouwen, doch<br />

deze reeds voor mijne aankomst onderrigt van mijne<br />

verliezen, fcheen enkel mij afgewagt te hebben,<br />

om onder mijn oog aan eenen anderen de hand te<br />

geven, welke zij mij had belooft, Zij drukt voof<br />

altoos het zegel op het onheil, het welk mij vart<br />

al-


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 351<br />

alle kanten vervolgt. Indedaad, welke veranderin­<br />

gen heb ik niet gezien in die zelfde plaatzen,<br />

waar te voren ieder een zich beijverde om mij in<br />

zijne' armen te drukken, en alles aantebieden wat<br />

ik niet noodig had! Thans zie ik enkel ijskoude<br />

gezichten, op elks wezen lees ik den afkeer van<br />

alle de valfche vrienden, die mij ontmoeten; 't<br />

fchijnt dat ik hen een fchuld terug vraage, welke<br />

zij geen zin hebben te voldoen; anderen fchijnen<br />

met verachting op mij nedertezien, en niet de<br />

oogen naar den grond geflagen, fchijnen zij mij<br />

aanteraden mijn plaats te nemen in 't ftof, waarin<br />

de armoede kruipt. Ach! liever zou ik willen<br />

fterven, dan mij onder 't oog te begeven van<br />

fommigen. Neen, zij zullen het genoegen niet<br />

hebben te zien, dat ik mij verneder om ben een<br />

ftuk broods aftebedelen, dat maar al te bitter zou­<br />

de zijn. Op het oogenblik, dat gij mij aanfprak,<br />

was mijne razernij op 't felst; ik ftond gereed,<br />

om mij van deze rots nederteftooten in de zee.<br />

Op uw gezicht trad ik terug. Indien gij vermo­<br />

gend genoeg zijt, om mij weder op eene der<br />

trappen te helpen, van welke ik ben nedergetui-<br />

rnelt, weerhou mij dan, en dwing mij u te vol­<br />

gen; zoo niet, vlugt; want dan zijn alle uwe<br />

redeneeringen overbodig ; ik wil een gemakkelijk<br />

beftaan hebben of niet leven. Zoo gif integen­<br />

deel tot den rang dier (laven behoort, die niets<br />

hebben, om dat men hen alles ontnomen heeft,<br />

dan


3 5 F T<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

dan zegt mijn voorbeeld u genoeg, om u ter na­<br />

volging te konnen ftrekken.<br />

Jezennemours, die zoo veel droefheid in 't<br />

leven ondervonden en bijna verlangt had hetzelve<br />

te eindigen, verre van zijne droefgeestigheid bot<br />

te Vieren, vond zich geneigt dien ongelukkigen<br />

deszelfs voornemen uit het hoofd te praaten. Hij<br />

zeide hem alles, wat hij tot zich zeiven had<br />

moeten zeggen. Zoo iemand, zeide hij , het<br />

leven moede moest zijn , zoude ik het wezen,<br />

maar hoe veele hulpmiddelen blijven den rampza­<br />

ligden mensch nog ©ver. . . . Hulpmiddelen voor<br />

mij, hernam de vreemdeling, op eenen norfchen<br />

toon! neen, daar kunnen 'er geene zijn, te ver-<br />

geefsch fpilt gij uwe woorden aan mij. Zie hier<br />

wat ik op dezelven antwoorde. Dit zeggende,<br />

liep hij naar den kant der zee, en wierp zich<br />

van boven neder in dezelve, terwijl jezenne­<br />

mours hem naliep en hem trachtte te weêrhou-<br />

den. Hij bereikte maar even de flip van zijn'<br />

rok, doch te laat, hij zag hem nederftorten in<br />

de woedende baren, die zich tegen de rots ver­<br />

brijzelden. De ongelukkig» fcheen toèi te willen<br />

ontkomen, hij fchreeuwde , hij riep om hulp;<br />

maar 't was niet meer mogelijk om hem te red<br />

den; dan eens fcheen hij te zinken, dan eens<br />

kwam hij weer boven, worftelende met alle kracht,<br />

en vertoonende op zijn gelaat alle de angften des<br />

doods. De plaats was fteil, de zee was verbol­<br />

gen.


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFBST.<br />

gen. Jezennemours kon niets anders voor hem<br />

doen dan bidden; z i j n 0 ö g v o ] g t i e ^<br />

achtte hem reeds veriooren, toen hij hem weer<br />

' ^ boven komen zich vast houdende aan èe,T<br />

zoort van wrak, * Weik hij had aangegrepen.<br />

De .wind dreef hem naar den oever, een onver-<br />

hoopte goif wierp hem op * drooge, op eenden<br />

affland van de rots, van welke hij was afge­<br />

dongen. Van rots tot rots te fnellen, biL<br />

ademloos dezelve afteklauteren, bij den ongeluk­<br />

ken te komen, hem op de been te helpen,<br />

hem het mgezwolgen zee-water te doen overgee-<br />

ven, dit alles was voor jezennemours het<br />

werk van een oogenblik, zijn moed en menseli­<br />

jkheid verleende hem krachten, die hem tot eer<br />

verfhekten. Hij trok hem de kleederen van >t<br />

hjf, welke vernaauwt door 't vocht, hem klem­<br />

den en bijkans verdikten.- Hij f c, uldde h e m h e m •<br />

en weder om hem te doen bekomen, en ziende<br />

dat dit alles niet' Hielp en dat hem bijna geen<br />

ademhaling meer overbleef, befchouwde hij fcml<br />

als dood, tranen Hortende van getuigen te zijn<br />

geweest van een zoo treurig geval.<br />

De vloed had insgelijks e«n dak van 't ver<br />

meende wrak aan 't ftrand gefpoelt, >t was een<br />

zoort van open koffer. Terwijl jezennemours<br />

het uitgerekt lijk beweende, welks betrokken en<br />

beek gelaat naar hem gekeert, eene verfchrikke-<br />

ISfe vertooning maakte, befpeurde hij eenige be-<br />

> ' Z<br />

we-


354 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

wegingen, welke aanduidden dat de rampzalige<br />

herleefde: de tekenen vermeerderden, jezenne­<br />

mours fpreidde zich over het koude lichaam, om<br />

het met zijne warmte te koesteren, en Wies het<br />

bij herhaling in den mond. Wel rasch beweegde<br />

het een arm; de ademhaling, in 't eerst zwak<br />

en onzeker, werd zichtbarer door de herhaalde<br />

kloppingen van de pols; de oogen openden zich,<br />

hij herleefde eindelijk, en fcheen als uit een die­<br />

pen flaap te ontwaken. Waar ben ik, zeide hij:<br />

ik heb daar een ijslijken droom gehad. En<br />

eensklaps de oogen op jezennemours flaande en<br />

hem ftijf aanziende , herinnerde hij zich zijnen<br />

- ftaat. O hemel! riep hij uit, gij hebt mij den<br />

dood ont&rokken, dien ik zogt, en tegen wien<br />

ik mij zoo fterk verweerde , zoo haast ik zijn<br />

prooi dagt te worden. Jezennemours begon<br />

hem ernstig aantefpreeken. ... O mijn vriend,<br />

Zeide de ongelukkige, de natuur heeft mij in één<br />

oogenblik meer gezegt, dan gij mij immer zoudt<br />

kunnen doen, zij heeft mij gedwongen mij zeiven<br />

tegentefpreeken. Tegen de baren worf telende,<br />

wenschte ik gelukkig genoeg te zijn om weder aan<br />

land te komen, al zoude ik daar de geringde fter-<br />

veling moeten wezen. Als toen wierd ik de ftraf<br />

gewaar, welke ik voor mijne verachting van 't<br />

leven verdiende. Neen, ik wil niet meer fterven.<br />

O god! ik ftneeke u om vergiffenis! Ik fidder<br />

nog wanneer ik herdenk, hoe ik op 't punt ftond<br />

om


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 355<br />

om voor een vergramt rechter te verfchijnen. ik<br />

heb fchuld, dit vrees ik, en ik liep roekeloos<br />

zijn wraak-zwaard tegen.<br />

Jezennemours weende van vreugde, hij om-<br />

helsde een man, die tot het "even wedergekomen<br />

zijn vriend ftond te worden; die krachtdadig g e-<br />

waarfchuwt door den angst, waarmede de natuur<br />

den boezem van den ftervenden mensch vervult,<br />

het misdadig befluit niet meer zou nemen om zich<br />

van kant te helpen. Maar wie kan 't gelooven,<br />

wie kendt de onzichtbare kracht der droefgeestig­<br />

heid, of liever den brandenden dorst van 't eigen­<br />

belang niet! Naaulijks tot het leven wedergekeert,<br />

riep die zelfde man uit : hoe, zou ik arm en<br />

veracht moeten leven! zal het gezicht van hun,<br />

die mij fchatrijk gekent hebben , mij vervolgen!<br />

zal ik een ellendig leven leiden in dat zelfde land,<br />

waar ik om mijnen rijkdom bewonderd wierd, en<br />

waar men den bezitter van denzclfden vierde • en<br />

naar de oogen zag! Onder 't fpreken dier woor­<br />

den , befchouwde en wentelde hij de koffer die<br />

tot zijne redding gediend had. Dezelve fcheen<br />

ledig te zijn; maar onze man zag door 't bekleed-<br />

zei van den bodem iets glinsteren. Hij rukte 't<br />

bekleedzel af, en daar 't hout van den bodem<br />

half verrot was, kostte het hem weinig moeite<br />

eene ijzere plaat los te maken, onder dewelke hij<br />

eene platte langwerpige doos vond, hij opende die:<br />

welk een verfchijnzel! zij was opgevult met goude<br />

Z a klei-


3j6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

kleinoodiën, en veele kostbare diamanten en edele<br />

gefteentens. Beide even gretig in 't bezichtigen<br />

van dien fchat, konden zij naaulijks van, verbaast-<br />

heid eenige woorden uiten; want jezennemours<br />

was een mensch, en deze onverhoopte fchat, al<br />

ware het Hechts om de wonderbare ontdekking,<br />

had het recht om hem te verbijsteren. Wat den<br />

anderen aanbelangt, deze werd 'er bijna krankzin­<br />

nig van; hij omhelsde zijnen verlosfer, dankte<br />

den hemel en de zee, en maakte veel gebaar.<br />

Zie daar, zeide jezennemours, die nooit de<br />

hebbel'rkheid verloor van pbilofopheeren, op het<br />

oogenblik als men meend alles verloren te zijn,<br />

vind men in het ongeluk zelf de treffen :fte hulp­<br />

middelen. jDe andere fprak niets, maar de oogen<br />

fteeds op de glinsterende voorwerpen gevestigt hou­<br />

dende , berekende hij reeds derzelver waarde, en<br />

maakte tevens ontwerpen ter herftelling zijner for­<br />

tuin. De helft daar van komt u toe, zeide hij,<br />

met eenige t'onvredenheid tegen jezennemours.<br />

Ach! ik had twaalfmaal zoo veel moeten hebben,<br />

om weder tot dien luisterrijken ftaarte komen daar.<br />

ik in geweest ben, en daar niemand mij om be­<br />

klaagt. . . . Hoe! hernam jezennemours, alles<br />

wat gij weet, komt uit op begeeren en niet op<br />

genieten! Een oogenblik te voren bezat gij niets,<br />

thans bezit gij veel, en nog zijt gij niet te vreden.<br />

Laat uw verlangen naar meerder vaaren; maar zoo<br />

de hebzucht u beheerscht, zoo gij 'er de lijdelijke<br />

flaaf


LUTHER'S MEISJE, LXX. HOOFDST. 357<br />

(laaf van zijt, neem dan de drie vierde deelen,<br />

het overige zal voor mij genoeg zijn, om naar<br />

mijn vaderlend terug te keeren en 'er vergenoegt<br />

te leven.<br />

Terwijl hij dit zeide, zag zijn medgezel naar<br />

't ftrand heen, en 'er op nieuw eenige ftuk-goe­<br />

deren ontdekkende, welke door de baaren wierden<br />

aangefpoelt, twijfelde hij niet, maar verbeeldde<br />

zich reeds dat het nieuwe fchatten waren, welke<br />

het lot hem toezond; hij wilde die derhalven aan<br />

de woede der baren onttrekken ; hij begaf zich<br />

van 't ftrand in zee, tegen den raad van jezen­<br />

nemours, die hem terug wilde houden; te ver-<br />

geefsch riep deze hem toe, dat de vloed aankwam<br />

en welhaast de banken zou overftroomen, op welke<br />

hij zich te roekeloos waagde; hij was doof, hij<br />

verftond noch de ftem der rede, noch die der<br />

vriendfchap. Hij greep naar iets dat zwaar was,<br />

hij ligtte het op, en fpande al zijne krachten in<br />

om 'er zich meester van le maken, zonder acht<br />

te geven op de waterbergen, die gereed waren om<br />

hem naar dien zelfden oceaan terug te fleepen,<br />

welken hij maar even te voren door een mirakel<br />

ontfnapt was.<br />

Jezennemours was intusfehen genoodzaakt om<br />

achter uittewijken, zonder den minften bijftand te<br />

kunnen geven aan zijnen hebzuchtigen medgezel;<br />

hij had maar even tijd genoeg om 't koffer, 't<br />

welk zoo veele fchatten inhield, naar eene veilige<br />

Z 3 plaats


55 8<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

plaats te voeren. Verfcheide juweelen bleeven op<br />

't ftrand liggen. Hij bergde zich tusfchen de rot-<br />

zen, en zag van daar dien rampzaligen mensch,<br />

in 't midden der bruisfchende golven met den dood<br />

worftelen, te vergeefsch om hulp fchreeuwende en<br />

de handen uitdekende om weder aan 't ftrand te<br />

geraken. Jezennemours had veele moeite om<br />

van zijne ontfteltenis tot bedaren te komen, zo­<br />

danig had hem de ramp diens mans getroffen,<br />

die enkel uit hebzucht zich te diep in zee had<br />

begeven. Niet dan met moeite fleepte hij het<br />

koffer met zich van tusfchen de rotzen, en bragt<br />

hetzelve naar de plaats zijnes verblijfs.<br />

EEN EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Ann dezen vreemden oever ontfcheept, en alle<br />

zijne nafporingen van geen vrucht zijnde, wat zou­<br />

de hij nu doen om fuzanna te verwittigen, dat<br />

hij haren echtgenoot nergens had aangetroffen, en<br />

dat de chaterbaune zich, denkelijk, onder den<br />

rang der dooden bevond ? Hij herinnerde zich<br />

maar al te wel haren laatften wil; drie malen<br />

wilde hij aan haar fchrijven, en drie malen lag<br />

hij de pen neder. Hij befloot derhalven om nieuwe<br />

nafporingen te doen, en om liever te fierven dan<br />

haar zulk eenen gevoeligcn dag toetebrengen.<br />

Je-


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 359<br />

Jezennemours kreeg in de gedagten, om den<br />

ganfchen oord te doorlopen der plaats, waar hij<br />

maar kortelings was aangeland: de fchat, welke<br />

de voorzienigheid hem in de hand had doen vallen,<br />

was ongetwijfelt het middel, van 't welk zij wilde<br />

dat hij gebruis zoude maken ter volvoeringe, zijner<br />

voornemens.<br />

Jezennemours was te zeer de vriend der men-<br />

fchelijkheid, om geen afkeer te hebben van de<br />

flavernij, welke op dat ongelukkige vasteland vrij<br />

geboren menfchen drukte, om dat zij zwart en<br />

robust waren. Die menigte rampzaligen tot flaaven<br />

gemaakt, door een kleen getal blanken; van Afiika<br />

weggevoert om den fuiker te bearbeiden, welke de<br />

Europanen zich tot een kunst behoefte gemaakt<br />

hebben; veroordeelt tot den arbeid van last- of<br />

trekdieren, dit was voor hem een gezicht, het<br />

welk hem met reden verbaasde: hij zag met af­<br />

grijzen dat zijne landsgenoten niet eens wroegingen<br />

lieten blijken wegens deze onmenfcbelijkheid, om<br />

dat zij die ongelukkiger gekogt hadden , die zij<br />

zonder ophouden den zwaarden arbeid deden ver-<br />

rigten, en maar fchaars van het benoodigde tot<br />

hun beftaan bezorgden. Wat al wreedheden pleegde<br />

en veroorloofde men zich niet, enkel ten behoeve van<br />

wellustige overtolligheden! 't Is het bloed van Jfri<br />

ka, vermengt met dat van Amerika, 't geen het<br />

nageregt uitmaakt van eenen lafhartigen fibariet, die<br />

hetzelve koeltjes en met eene trotfche houding nuttigt.<br />

Z 4 Hij


360 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

Hij nam het befluit, om eenige dier rampzaligen<br />

der flavernij te onttrekken, en zoo hij ze allen<br />

niet kon verlosfen, wilde hij ten minden 'er eenige<br />

fcoopeu, om hen weder in vrijheid te dellen. Hij<br />

begaf zich ten dien einde maar eene marktplaats,<br />

waar de rechten van den mensch , onder het op­<br />

zicht der wetten, openlijk gefchonden werden; en<br />

bij vraagde aan zich zeiven, of het den mensch<br />

voegde van billijkheid te reppen , wanneer hij<br />

zoodanig het fpoor bijder zich door een vuig eigen­<br />

belang liet verblinden. Indien jezennemours zijn<br />

hart gevolgt had, zou hij van alle zijne fchatten<br />

niets overgehouden, maar zich zeiven arm gemaakt<br />

hebben, enkel om 't vermaak te genieten van eenige<br />

engelukkigen gelukkig te maken; maar hij dagt aan<br />

de reis welke hij nog te doen had; want alle<br />

nachten droomde hij van zijne wederkomst in<br />

Europa, waar hij niets meer verlangde dan een<br />

met riet gedekt huis en tien morgen lands, om tc<br />

beproeven of hij aldaar niet ftil en gerust kon le­<br />

ven, zoo 't mogelijk ware verre verwijderd van<br />

fu z a n n a,<br />

Bij 't koopen der flaven, gaf hij altoos de voor­<br />

keur aan dje genen, die hem het bedaagst of<br />

gebrekkigst voorkwamen, of die niet in daat fchee-<br />

mn het juk der flavernij te torsfehen; onderwij.<br />

len hij met dezen handel bezig was, befpeurde<br />

bij een Europaan, die mede daarop uitging, en<br />

wiens gelaat hem op 't eerfte aanzien trof; hoe<br />

meer


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 36"!<br />

meer hij hem bekeek, te minder konde hij van<br />

zijne eerfte verbaastheid herkomen. Deze den aan-<br />

dagt bemerkende waarmede men hem befchouwde,<br />

fcheen op zijn beurt niet min verwonderd, beiden<br />

aarzelden zij om de eerfte blijken van herkenning<br />

te geven, uit vreeze van zich' te vergisfen. Ein­<br />

delijk bevond jezennemours zich in de armen<br />

van een' man, die hem al bevende en half wee-<br />

nende omhelsde. Hoe, zoudt gij het zijn, zou<br />

het lot u zoo ver gebragt hebben, om . . . ja,<br />

ik herkenne 11 . . . ik herkenne u, hoe zeer gij<br />

ook veranderd zijt. Gij leeft, gij zijt een man<br />

geworden, ik ben te vreden. Ga, gij hadt ge­<br />

lijk mij te ontvlieden, maar thans behoeft gij niet<br />

te vreezen, ik beu hier niet om u te kwellen,...<br />

Jezennemours, die drie treden was terug gewe­<br />

ken, en nu nader bij hem kwam, kon naaulijks<br />

zijne oogen gelooven. — Is 't mogelijk! vader<br />

de la hogue! gij, mijn doop-vader, in dezen<br />

oord, en in die kleeding ? Gij zijt dan geen<br />

je... hij ftond op- 't punt om '4 woord jefuiü<br />

Uittefpreken, toen de doop-vader hem de hand op<br />

den mond hield, en tot hem zeide: ftil! volg<br />

mij flegts en gij zult alles weten.- Ga, ik ben<br />

dezelfde man niet meer, ik heb u veele dingen<br />

te zeggen, volg mij.<br />

Daar men niet van zins was lang te talmen,<br />

werd de koop voor deze uitgekozen flaven ipoedig<br />

gefloten, en zij volgden hunnen meester naar de.<br />

Z 5 wo«


36a GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

woning daar jezennemours in trad, geleid door<br />

den gewezen vader jefuit, wiens karakter en ge­<br />

drag men zich nog wel zal herinneren.<br />

Naaulijks waren zij met hun heiden alleen in<br />

eene kamer, van welke de deur zorgvuldig gefloten<br />

werd, of vader de la hogue begon zijn verhaal,<br />

met al de drift van iemand, die onverduldig is.<br />

om zich te doen kennen, op de volgende wijze.<br />

Luister toe, mijn vriend, en verwonder u niet<br />

langer mij hier te zien. Ik ben 'er vrij gelukkiger<br />

dan ik in Europa was. Onze maatfehappij is niet<br />

meer in wezen; fchoon zij op onwrikbare grond­<br />

vesten fcheen geftigt te zijn, heeft men ze onder­<br />

mijnd, daar wij zelf de hand toe leenden. Onze<br />

onverdraagzaamheid, onze onverzettelijke wraak,<br />

onze onbedagtzamen hoogmoed en eene uitermate<br />

vermetelheid, hadden ons zoo veele vijanden ge­<br />

maakt, dat toen de vorsten ons wilden vernietigen,<br />

de ganfche wereld hun voornemen toejuichde. Wij<br />

zijn gevallen; maar wat toch heeft men 'er bij<br />

gewonnen? wij hebben onze rijkdommen medege­<br />

nomen, en zijn bij onze wijze van denken ge­<br />

bleven. Ik behoorde tot den rang dier genen,<br />

die eenig recht op de deeling hadden, en ik ging<br />

«rijken met het lot dat mij te beurt viel.<br />

Ik zal mijn hart voor u openleggen. Ik weet<br />

thans niet welke uwe wijze van denken zij, mis­<br />

fchien zal ik in uw oog een voorwerp van ver­<br />

achting worden; maar ik wil en zal mij vertoonen<br />

zoo<br />

!


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 363<br />

zoo als ik ben. Met zoo veel bezorgdheid als<br />

ik in Europa mij vermomde, mijne geheimen achter<br />

hield, en vooral mijn best deedt om mij niet te<br />

laren doorgronden, even zoo zwaar drukt de dwang<br />

mij hier, vooral in dit tijdftip, en fpoedig zult<br />

gj het waarom weten.<br />

Herinner u den tijd, toen gij met zoo veel rede<br />

een leven ontweek, dat zoo ftrijdig was met uw<br />

karakter. Ik was als toen afhanglijk van mijne<br />

plaats, van mijn gewaad, de dringendfre wet die<br />

mij bekent is. Het kleed wijzigt de ziel meer dan<br />

alle natuurwetten te famen het lichaam niet wij-<br />

zigen. Ik was gedwongen mijne ware gevoelens<br />

te ontveinzen. Ik moest hevig uitvaren tegen de<br />

zulken, die niet fcheenen te denken als ik. Toen ik<br />

zeer beflisfend de verdoemnis over u uïtfprak, (peelde<br />

ik enkel een geveinsde rol, en geene dier fchrik-<br />

kelijke bedreigingen kwamen uit mijn hart voort.<br />

Waarom hebt gij dat hart niet mogen kennen?<br />

men zogt u vroegtijdig tot onze geheimenisfen toe.<br />

telaten. Gij verzette 'er u tegen, en de uitkomst<br />

heeft uwe dwaasheid gebillijkt. Nooit was ik een<br />

geestdrijver, 't was mij genoeg het te fchijnen.<br />

Er* waren groote vooruitzigten aan mijn post ge-<br />

hegt; ik was in mijn canton een zoort van koning,<br />

en gehoorzaamde flechts aan weinigen om over<br />

veelen te gebieden. Dit uiterlijk ftrenge leven<br />

wierd rijkelijk vergoed, door het vermaak van t»<br />

heerfchen, 't geen van alle vermaken het grootfte<br />

is,


364\ GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

is, en 't welk men nimmer moede word. Gij<br />

zult u nog wel herinneren, dat ik indedaad<br />

heerschte als de volltrekfte monarch. Zoo gij mijne'<br />

plaats had vervangen, gelijk mijn oogmerk was<br />

u te doen doen, zoudt gij even als ik onttroond<br />

zijn geworden, zoo uwe uitfporigheid doer 't on-<br />

begrijpelijkfte geval, bij u de plaats niet had ver­<br />

vult van voorzichtigheid en wijsheid. Ik vrees<br />

siet hier te veel voor u te zeggen. Gij moet<br />

mijn perfoon aankleven, en daar de hemel u aan<br />

mij heeft wedergegeven ,' zal ik u zeggen , hoe<br />

veel recht ik heb om mij aan u te laten gele­<br />

gen zijn.<br />

Dit gezegt hebbende zweeg hij, en daar jezen­<br />

nemours hem befchouwde met oogen even zeer<br />

verwonderd als vertederd, en tevens de verandering<br />

zag, welke de tijd en tegenfpoed op zijn gelaat<br />

gemaakt hadden, verhief de ex-jefuit zijn ftem, en<br />

zeide zonder de rninfte vooraffpraak . . . zeg mij,<br />

hebt gij nooit gedagt aan hem, die zorg droeg<br />

voor uwe opvoeding? hebt gij nooit gehaakt naar<br />

eenen vader? hebt gij nooit den hemel befchiddigt<br />

u een verlaten wees te doen geboren worden ? "<br />

Mijnheer, hernam dadelijk jezennemours, ach!<br />

waartoe eene aandoening te verwekken , welke ik<br />

meer dan eens heb zoeken te ftnooren? Herinnerdt<br />

gij u de herhaalde vragen welke ik u deed! waarom<br />

dat ftuk aangeroert, zoo gij mij niets anders te<br />

antwoorden hebt, dan 't gene gij mij toen reeds<br />

deedt....


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 36"$<br />

deedt ... Ik beef, ik wil en aarzel te fpreken,<br />

hernam vader de la hogue; j"a ik zal u eene<br />

openhartige belijdenis doen: maar duld, alvorens<br />

ik u uwen vader noeme, dat ik vooraf u zijne<br />

gefchiedenis verhak. Ach! toef niet langer! viel<br />

met veel. drift jezennemours hem in de reden,<br />

zou hij nog leven! Ik zal 't u zeggen, zeide<br />

de ex-jefuit, misfchien zult gij u over uwe ge­<br />

boorte fchamen; en wie weet of het mij nader­<br />

hand niet zal berouwen mij tegen u uitgelaten te<br />

hebben; zeg mij, jezennemours, zoudt gij<br />

niet liever wenfcben nooit het daglicht gezien te<br />

hebben dan hetzelve verfchuldigt te zijn aan eene<br />

onwettige liefde? antwoord mij. Ik ken gene<br />

onwettige liefde dan van hun, die eikanderen trouvr<br />

hebben gezworen en dezelve verbreeken. Ik<br />

verfta u. — Dat u zulks niet weêrhoude, nim­<br />

mer zal ik mij fchamen over mijne geboorte, ik<br />

zal alioos den vader eeren die mij het leven<br />

gaf. Indien ik bekende uw vader te zijn, her­<br />

nam de gewezen regent, zoudt gij mij dan niet<br />

haaten? — Gij mijn vader! en zulks eerst heden<br />

te vernemen, riep jezennemours uit. — Gij<br />

zijt mijn zoon, hernam de la hogue, gij zijt<br />

het! en dit hart blaakte van liefde in 't midden<br />

der godgeleerde twisren: ik predikte de overwin­<br />

ning, welke de menfchen over zich zeiven kunnen<br />

behalen, en ik liet mij overwinnen door de fchoon-<br />

heid, fchoon omvangen van eene rommel-zode befto-<br />

vene


3Ó6 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

vene boeken. Wat al bekommering baarde mij<br />

uwe geboorte niet! Hoe zeer vreesde ik niet,<br />

dat mijn geheim mogt ter ooren komen van mijne<br />

norfche overftens. De angst van ontdekt te wor­<br />

den, deedt mij de grootfte voorzorg gebruiken. Ik<br />

kon geene vrouw verlaten, die op ~ het punt ftond<br />

te verlosfen van eene liefde - vrucht, voor welke<br />

ik reeds zoo veele genegenheid gevoelde. Wij be-<br />

fteedden meer zorg om uwe geboorte geheim te<br />

houden, dan een moordenaar, om het lijk te ver­<br />

bergen van den genen dien hij vermoordde. Gij<br />

kwaamt ter wereld in 't heimelijke, en wierd<br />

onder den mantel weggebragt naar een dorp, drar<br />

ik u liet opvoeden, en daar ik u aanbcveeide aan<br />

den priester, die mijnen nederigen dienaar was.<br />

Men deedt u doorgaan voor een ongelukkigen<br />

wees, wiens bezorging ik liefdadiglijk op mij had<br />

genomen. Uwe rampzalige moeder fcheen zich in<br />

't eerst van hare kraam te herftellcn, maar bleef<br />

vervolgens lang in eenen kwijnenden ftaat: het<br />

vergif van angst verzuurde haar zog en verbitterde<br />

haar leven. 'Er waren eenige dagen verloopen<br />

dat ik haar niet was komen zien; eindelijk ging<br />

ik op zekeren avond, onder begunftiging van den<br />

duister, haar bezoeken; ik vond haar op het<br />

fterven liggen. Hoe was haar gelaat veranderd!<br />

de frisfche kleur der gezondheid was van hare<br />

wangen gevaagt, in haar oogen flikkerde dat vuur<br />

niet meer van eene blakende liefde, de bleeke<br />

dood-


LUTHER'S MEISJE, LXXI. HOOFDST. 367<br />

dood-verw had zich over haar gelaat verfpreid,<br />

alles kondigde het noodlottig tijdftip aan, waarin de<br />

fchoonheid zelve affchuwlijk word. Alles kondigde<br />

eindelijk de verfchrikking der laatfte oogenblikken<br />

aan. Al bevende naderde ik haar; haaulijks had<br />

ik moeds genoeg om onder hare oogen te komen;<br />

zij wendde het gezicht van mij af; wat wilt gij<br />

nog van mij, zeide zij? ik fterf, ik boet voor<br />

mijnen misftap. Gedenk aan eenen zoon, verlaat<br />

hem niet; dit 's alles wat ik van u vorder. Ik<br />

heb bereids mijn leven opgeoffert aan dien god,<br />

die misfchien mij ftreng zal oordeelen over eene<br />

misdaad, van welke gij de oorzaak zijt.<br />

o, Mijn zoon! laten mijne tranen zich vermen­<br />

gen met de uwen, vervolgde de ex-jefuit. Dit<br />

verfchrikkelijk tooneel blijft mij geftadig bij, 't<br />

verlaat nimmer mijn geheugen, en toen gij door<br />

uwe vragen mijn hart van één reet, hoe dikwijls<br />

keerde ik mij toen niet om, om dc ontroering te<br />

verbergen over 't gene ik thans in uwen boezem<br />

uithort. Haar beeldtenis vervolgt mij onophoudelijk,<br />

en hoe menigmalen heb ik mij haren dood ver­<br />

weten! Mijn vader, hernam je zen n em ours, hoe<br />

het mij ook fmerte, mijne moeder niet gekent re<br />

hebben, dank ik nogthans de voorzienigheid dat ik<br />

ten minften u heb wedergevonden! De hemel had<br />

zijne oogmerken met haar, met u en met mij.<br />

Hij befhsurd alles, en daar hij, na zoo veele be­<br />

proevingen toelaat dat ik, als zoon , jegens u mijn<br />

plicht


568<br />

GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

plicht betrachte, wil ik alhier mijn verblijf vesti­<br />

gen, en mij nier meer van u af begeven. Ach!<br />

waarom zeide gij mij voorhencn niet het gene gij<br />

mij thans openbaart? Ik zoude niet gevlucht heb­<br />

ben , maar bij u gebleven zijn, ik zou u miin<br />

liefdesgeheim hebben toevertrouwt, en gij zoudt<br />

mijne min goedgekeurt hebben.<br />

Daarop deedt bij aan zijn vader een verhaal van<br />

de gewigtigfle zijner lotgevallen, en hoe hij, daar<br />

hij meende alleen en verlaten te zijn in de wereld,<br />

de hand had gevolgt van 't noodlot. Hetzelve,<br />

zeide hij, heeft mij van ramp tot ramp geleid;<br />

en terwijl gij vervolgt wierd door den lang/amen,<br />

maar zekeren gang der wetten, welke zich tegen<br />

uwe orde verzette , werd ik geflingert door een<br />

gevoel van liefde, het welk nog heden al het<br />

onheil mijns levens uitmaakt. Nooit was een<br />

minnaar zoo ongelukkig als ik, ik heb enkel het<br />

fmertelijke van die aangename en gedugte hartstocht<br />

gefmaakt. Hij bleef vervolgens ftildaan op eenige<br />

bijzonderheden, welke hij niet wel kon verzwijgen.<br />

Dit vertederde den ouden jefuit, fchoon hij in<br />

geen vijf en twintig jaren één traan geftort had,<br />

zoodanig, dat hij begon te weenen. O! zeide<br />

hij, welke wisfelvalligheden in 's werelds zaken!<br />

Wat al veranderingen! de onvoorziende, de onge-<br />

hoordfte zaken gebeuren en verwezenlijken zich.<br />

Zie daar, het geen men in geene godgeleerde,<br />

twistfehriften aantreft, maar 't geen wij befpeureu<br />

op


LUTHER'S MEISJE, LXXII. HOOFDST. 369<br />

op het veranderend tooneel der wereld. Bij 't<br />

dooraderen van alle onze cafuisten, bij 't hooren<br />

fpreken van onze zendelingen , die onze verfpieders<br />

zijn, hebben wij nimmer kunnen vermoeden dac<br />

onze maatfehappij , welke zoo onwankelbaar ge­<br />

vestigt fcheen, echter in weerwil van hare talrijken<br />

aanhang en befchermers, zou overhoop gefmeten en<br />

vernietigt worden, zonder den minften te.ïenftand,<br />

na zoo veel trots gebrom, hoogmoed en ftoutheid.<br />

O! . . . en hier . zweeg hij,<br />

-=S! t&=» «3SSB*=»-"^S38*=*-=S33!&»-'=*¥»B&—«^JÜEo—<br />

TWEE EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

iVjfijn vader, vervolgde jezennemours, gij<br />

ziet mijnen toeftand, ik ben nog in 't nafpooren<br />

van mijnen edelmoedigen vriend; ik kan naar<br />

Frankrijk niet wederkceren, voor dat ik hem ge­<br />

vonden heb. Liever wilde ik hier fterven: ik zou<br />

niet voor 't gezicht durven komen van fuzanna<br />

zonder haren echtgenoot; 't was haar wil, en 't<br />

is voor mijn hart een wet en plicht. Weet gij<br />

niet, of 'er onlangs eenig vreemdelmg is aange­<br />

komen ? Ik meen te mogen denken dat hij zich<br />

op 't fchip bevond, dat zoo gelukkig en ter goe­<br />

der uur tot onzen bijftand kwam. Zou de hemel,<br />

die mij een vader heeft wedergegeven, zich bepalen<br />

tot die eenige weldaad! Neen, ongetwijfelt, zoo<br />

A a bij


37°<br />

GESSHIEDENIS VAN EEN<br />

hij in leven is, zal ik hem wederzien, ik zal<br />

hem aan fuzanna terug brengen, zij is de zijne,<br />

zij behoort hem toe. Die fchat is mij ontfnapt; de<br />

hemel heeft het dus gewik . . . daar na zal ik<br />

mijne dagen bij u komen flijten, en zoo 't mo­<br />

gelijk zij al het overige vergeten.<br />

Mijn zoon, antwoordde hij, ik ben hier een<br />

koopman geworden, en niets zal u ontbreken; ik<br />

heb eenige winsten gedaan, welke ik dagelijks<br />

vermeerder. Nog aan deze plaats denk ik geftadig<br />

aan mijne ongelukkige broeders; ik zal u belasten<br />

met den bijftand, dien ik hen fchuldig ben. In<br />

ftede van te kruipen en zich met ftreeken te be­<br />

helpen aan de hoven, welke doof zijn geworden<br />

voor onze rechtmatige eisfchen; in ftede van hunne<br />

ellende herom te voeren, en het trotfche mede-<br />

doogen lastig te vallen, ware het beter geweest<br />

dat alle de groote mutzen van onze orde gedaan<br />

hadden zoo als ik deed. Aan veelen hunner was<br />

de koophandel niet onbekend; ik ben altoos met<br />

hart en ziel gehegt gebleven aan eene maatfehappij,<br />

in welke ik een groot gedeelte van mijn leven ge-<br />

fleten heb. De dweepzucht, van welke zij zich<br />

fomtijds zoo onvoorzichtig bediende, en welke haar<br />

haren val berokkend heeft, heb ik afgezwooren;<br />

maar ik betreur eene orde, welke hare armen tot<br />

in alle monarclnjen van Europa uitftrekte, en<br />

grondflagen had, gefchikt om haar tot den hoogden<br />

trap van rijkdom en vermogen te brengen. Zij is<br />

ge-


LUTHER'S MEISJE, LXXII. HOOFDST. 371<br />

gevallen, tot mijne groote verwondering; zij is<br />

gevallen, om dat het despotismus zijne ongerijmd­<br />

heden mengde met de heilzaamltc en wijste in-<br />

rigtingen. Welke orde heelt beter het menfchelijk<br />

hart gekent! Maar verblind als wij waren, zagen<br />

wij niet, dat daar de eeuw veranderd was, wij<br />

met dezelve moesten veranderen, en zwichten voor<br />

den ftroom van gevoelens. Wij verbeeldden ons<br />

nog te doen te hebben met janfenistcn, en wij<br />

hebben ons vijanden gemaakt, die wij gemakkelijk ons<br />

tot vrienden hadden kunnen verkrijgen. Dusdanig<br />

was onze waan, cn dit was de oorzaak van onzen<br />

val ! De fpar , die den trotzen top buigt en<br />

weder opricht, gehoorzaamt aan alle winden, om<br />

vervolgens een fchooner groen te vertoonen , dit<br />

had ons zinnebeeld moeten zijn en ons tot een<br />

voorbeeld behooren te ftrekken. Maar on/.e on­<br />

kunde dat 'cr een magt beftond, onverwinlijker<br />

dan de onze, heeft ons meer kwaad gedaan dan<br />

wij nut getrokken hebben uit onze wezenlijke<br />

meerderheid over alle andere klooster-ordens. De<br />

zaak ligt 'cr toe, in weerwil van de beguiche-<br />

lende hoop onzer opgetoogenen, vergeet ik alles<br />

wat ik geweest ben; ik ben een nieuw mensch<br />

geworden, en ik bevind mij 'er wel bij. Men<br />

moet zich weten te V0egen naar de omdandig-<br />

heden. Ik yeracht Volftrekt alle twisten. En zoo<br />

ik flechts een beftaan hebbe voor mij zeiven, en<br />

nog iets kan mededeelen aan mijne zuchtende broe-<br />

A a 2 ders,


37* GKSCHIEDS.VIS VAN EEN<br />

ders, zal zulks mij meerder genoegen geven, dan<br />

indien ik alle de janlcnisrcn der wereld had neder-<br />

gevelt. Dat liet hun wel ga, wcoïch ik hen van<br />

harte toe!<br />

Jezennemours zou in het huis zijns vaders,<br />

daar de overvloed heerschte , zeer .gelukkig heb­<br />

ben kunnen zijn, indien zijn hart zich had kun­<br />

nen gerust dellen wegens het lot eens vriends, en<br />

wegens dat eener beminde. De geest van regel­<br />

matigheid, welken de regent had laten blijken,<br />

toen hij aan 't hoofd was van een talrijk huis­<br />

gezin, daar hij de befchikking over alles had,<br />

kwam hem in Amerika, in zijnen nieuwen ftand<br />

wo' der wel te dade. Indedaad , de afdand is<br />

niet groot tusfchen het bewind over leer-broeders,<br />

ovef arme fchoolicren, of over arme .negers. Hij<br />

bezat alle de menfchelijkheid, welke men in-dien<br />

post ©effenen kan ; hij was voorbeeldig in het<br />

werkzame, en dat meesterachtig en beflisfend ka­<br />

rakter was met de jaren verkeerd in eene ernst-<br />

haftigiieid, ten deele zacht, ten deelc onverzette­<br />

lijk. Hij had door rampfpoed geleerd, en als<br />

hij den val zijner orde bedagt, zag hij niets onder<br />

de zonnc dan onbeftendigheid, zelfs in die din­<br />

gen , welke het devigst gevestigt fcheenen. Die<br />

gebeurtenis had hem de wijsbegeerte der tegen-<br />

fpoeden doen omhelzen; hij befchouwde zich en­<br />

kel als den pitdeeler der rijkdommen, die hem<br />

Ccr hand gefield waren. Daarenboven fprak de<br />

ge-


LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 373<br />

gevoelige en zuivere ziel van jezennemours,<br />

welfprckend tot de zijne. Hij wierd dag aan dag<br />

zachtaartiger, zelfs tegen de gewoonte der lucht-<br />

ftreek aan; hij zag met fmert het verdriet zijns<br />

zoons, en deedt alles in zijn vermogen om hem<br />

daar van afteleiden; te vergeefsch nogthans liet<br />

hij hem lange togten doen in een land, daar<br />

alles nieuw aan hem moest voorkomen, daar de<br />

natuur eene kracht en vrije werking heeft, wc.lke<br />

aan eene vrije ziel moest behagen. Jezenne­<br />

mours ontmoette in het diepfte der bosfehen,<br />

welke een iegelijk buiten hem aan iet anders zou­<br />

den hebben doen denken , de beeltenis van fu-<br />

zanna, hij zag haar haren echtgenoot wedereis-<br />

fchen. De vader kon niet langer afgefcheiden van<br />

zijn zoon leven, en de gevoelige zoon beefde,<br />

om flechts voor een oogenblik zich van zijn vader<br />

tc verwijderen. O, welk eene'gelukkige verande­<br />

ring had 'er bij hen plaats!<br />

DRIE EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Drie maanden waren 'er verloopen, eer jezen­<br />

nemours beftaan durfde naar Europa te fchrijven.<br />

hoe hij, in weerwil van alle zijne nafporingen,<br />

nergens den genen had kunnen ontdekken, dien<br />

A a 3 hij


S74 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

hij zogt. Hij voegde 'er bij, de nieuwe wereld<br />

niet te zullen verlaten, voor dat hij in 't zekere<br />

zou weten waar zijn vriend zich bevond; hij gaf<br />

een breedvoerig verflag van alle zijne nafpoorin-<br />

gen, ten betooge dat hij niets had verzuimt ter<br />

voldoeninge dei begeerte van fuzanna; in zijn<br />

brief had hij zich verfcheide tedere uitdrukkingen<br />

laten onlfnappen, en onder anderen te kennen ge­<br />

geven , dat hij in plaatze van een vriend een<br />

vader had gevonden.<br />

Op zekeren dag, dat zij tot een bosch voort-<br />

gewandeld hadden, vonden zij aan de zijde van<br />

hetzelve een hut opgeslagen , welke nog nieuw<br />

fcheen. Aan de deur gekomen, welke zich op<br />

hunne ftem opende, zagen zij twee negers bezig<br />

bij een man, die te bedde lag; zijn aangezicht<br />

was bedekt en hij fcheen in een' diepen flaap.<br />

Jezennemours eerbiedigde de rust des mans,<br />

bleef op deszelfs ontwaking wagten, en bezag in-<br />

tusfchen met zijnen vader de ganfche woning. Zij<br />

maakten hunne aanmerkingen over het leven van<br />

een zoodanig mensch, die zich vrijwillig het ge­<br />

lief der maatfehappij onttrekken had. Zij vroegen<br />

de negers, wie hij was? Deze gaven te verdaan<br />

dat het een Franschman was, die zich fints negen<br />

maanden daar had nedergezet, en die geftadig niet<br />

deedt dan zuchten en een zeer treurig leven<br />

leiden. Op 't vernemen van eenig geftommel,<br />

meende men dat hij wakker was geworden, doch<br />

bij


LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 375<br />

bij" nader onderzoek vond men, dat eene bcnaanw-<br />

de droom hem ontrustte. Jezennemours luis­<br />

terde met aandagt naar eenige half afgebrokene<br />

woorden, hij ligtte den doek op, welke hem 't<br />

aangezicht bedekte, hij ziet en herkent zijnen<br />

vriend, den ongelukkigeu de chaterbaune. Hij<br />

werpt zich aan de zijde van 't bed neder, vat ftil<br />

zijn hand, en drukt die aan zijn hart. De heel­<br />

de chaterbaune, van zijnen benaauwden droom<br />

eenigzins bekomen, vestigt zijn gezigt op hem<br />

Ik bedrieg mij niet, zeide hij, de vriendfchap<br />

voerde u naar 't einde der wereld; maar wat<br />

koomt gij doen? Ik kom, hernam jezennemours,<br />

op bevel van fuzanna; zij eischt u weder, zij<br />

verwijt zich uwe fmert: zij is getioffen van uwe<br />

liefde; zij kan niet meer gelukkig leven zonder<br />

u: ik ben de oorzaak van uw leed, en ben ge­<br />

reed om u alle vergoeding te doen. Deze woning<br />

is juist voor mij gefchikt, ik zal mij in uwe plaats<br />

ftellen, de uwe is in het hart van uwe echtge­<br />

note, daar gij voord-aan alleen zult heerfchen. —<br />

Neen, neen, 't is te laat, hernam de rampzalige<br />

echtgenoot: de doodlijke flag is mij toegebragt;<br />

dewijl ik niet voor haar heb kunnen leven, zal ik<br />

voor haar fterven. De zaak ligt 'er toe. ... Ik<br />

heb haren wil overmand, ik ben 'er voor geftraft.<br />

Ik had de banden van hare tedere liefde moeten<br />

eerbiedigen; ik meende dezelven te kunnen bree-<br />

ken , maar ik heb mij bedrogen, alks is voor<br />

A a 4 mij,


376 GESCHIEDENIS VANEEN<br />

mij, en wel federt langen , geëindigt. Ga, ik<br />

vinde iet zoets in 't fterven; waarde jezenne­<br />

mours, verwijt uzelven niets, het lot heeft alles<br />

verrigt; ik bemin u, en dit laatfte bewijs van<br />

uwe vriendfchap zou mij doen herleven, indien de<br />

zaak mogelijk ware; maar neen, wat zoude ik<br />

langer op de wereld doen! Suzanna bemind<br />

u! zeide jezennemours, op eenen toon, welke<br />

die der waarheid was. Zij bemind u, ik heb<br />

haar zien weenen om uwe vlucht; zij verwijt<br />

zich al uw leed; zij verlangt naar u, om het<br />

zelve uittewisfchen in de vervoering der tederfte<br />

liefde, haar .plicht, haar hart, haar berouw, alles<br />

vereenigt zich om haar tot u wedertebrengen: de<br />

liefde is verwonnen door eene edeler en grootmoe­<br />

diger liefde. . . . Zij bemind mij! hernam de heer<br />

de. chaterbaune: zij bemind mij! wel nu,<br />

ontvang dan het pand mijner vriendfchap: neem<br />

dezen brief, dien men haar na mijn' dood zal ter<br />

hand ftehen , die dood zal niet verfchrikkelijk zijn,<br />

dewijl ik in uwe tegenwoordigheid den geest ga<br />

geven . . . zeg haar, dat tot op 't laatfte<br />

oogenblik dit hart voor haar geklopt heeft van<br />

liefde, en voor u van vriendfchap; dat ik de<br />

minnenijd beteugeld hebbe, en dat indien - mij<br />

eenig gevoel overblijve, ik mij nimmer met iet<br />

anders zal bezjg houden, dan met haar en met<br />

haar geluk.<br />

Te


LUTHER'S MEISJE, LXXIII. HOOFDST. 377<br />

Te vergeefs verleende men hem allen bijftand; te<br />

vergeefs zogt men alle die akelige denkbeelden van<br />

hein te verwijderen ^ hij glimlachte over alle die<br />

verfpilde zorg, en de hand des doods, die federd<br />

langen over zijn hoofd gewaard had, mismaakte<br />

reeds zijne trekken. Zijn flervend oog vestigde zich<br />

op zijnen vriend met die onuitfprekclijke tooverkragt,<br />

welke door geen pen is uittedrukken. Het gezicht<br />

eens vriends, in die laatfte oogenblikkcn,. is zoo<br />

treffend en fprcekt zoo nadrukkelijk. ! Hij ftierf in<br />

hunne armen zonder pifn, zonder geklag; 'hij (l rf<br />

drukkende voor 't laatst de hand van jezenne­<br />

mours, en ónder 't noemen van fuzanna's<br />

naam.<br />

De brief, aan haar gerigt, was ongezegeld en<br />

van den volgenden inhoud:<br />

,, Dierbare echtgenote ! 't is uit het harte van<br />

„ 't graf dat ik u fcbrijf. En 't is de waarheid<br />

„ die zich aan u doet hooren, zoodanig als zij<br />

„ zich vertoond voor 't oog mijns rechters. Geen<br />

„ mensch in de wereld werd , meer bemind dan<br />

„ gij, en toen ik bemerkte dat uw hart de liefde<br />

„ van 't mijne niet kon beantwoorden, zuchtte ik<br />

,, over mij zeiven, doch zonder de minste aan-<br />

„ doening van gramfchap of van haat. 'Er zijn<br />

„ neigingen die niet te beteugelen zijn, de mijne<br />

„ behoorde tot dat getal; toen ik mijnen medemin-<br />

„ naar zag, vatte ik achting voor hem op, en<br />

„ kon niet anders doen dan hem te beminnen.<br />

„ Ik


3?3 GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

„ Ik verweet mij zeiven de banden vervveldigt te<br />

„ hebben, die ons vereenigden; ja, mijne vrieud-<br />

„ fchap voor hem, evenaarde de liefde, welke ik<br />

-„ voor u had. Daar de dood thans onze banden<br />

„ verbroken heeft,- zal, wensch ik, het geluk, van 't<br />

„ welk ik u beroofde, tot u wederkomen! word da<br />

„ zijne, waarde fuzanna, mijn fchim zal in 't graf<br />

,, zich daar over verheugen! het ftaat aan u, u<br />

met eikanderen te vereenigen, voor .altoos ver-<br />

„ eenigen! Ik heb mijn einde niet verhaast, maar<br />

,, ik heb 'er naar gereikha'st. Vaarwel, wanneer<br />

„ gij te famen 'zijt, denk dan aan mij, en noem<br />

„ fomtijds mijn naam met vertedering. Een zucht<br />

,, van uwe harten zal het best mijn asch ver-<br />

„ ëeren. Wij zullen in eene andere wereld mal-<br />

„ kanderen wederzien; 't is die vertroostende hoop,<br />

„ welke voor mij den weg naar 't graf effen<br />

„ maakt. Ik had uw vriend moeten zijn, en niet<br />

„ uw echtgenoot! maar wat praat ik! in dit oogen-<br />

,, blik waarin ik den geest geve, ben ik niet meer<br />

„ dan uw vriend, en jezennemours word uw<br />

,, echtgenoot."<br />

Overflelpt van droefheid, bleeven zij alle in een<br />

diep ftilzwrjgen gefchaart ftaan om het ligchaam,<br />

waarin eene zoo tedere en grootmoedige ziel had<br />

gehuisvest. Zij volbragten den laatften plicht aan<br />

dien ongelukkigen, en gaven aan de beide negers,<br />

volgens den wil hunnes meesters, de vrijheid. Zij<br />

be-


LUTHER'S MEISJE, LXXTÏÏ. IIOOFDST. 379<br />

beloofden eikanderen deze hut nu en dan te zullen<br />

bezoeken, welke de tempel was geweest van den<br />

held der vriendfchap.<br />

't Zoude thans onnoodig zijn in de gewone bij­<br />

zonderheden te ..treden, waar mede deze gefchiede-<br />

nis eindigde. De vader haalde den zoon over om<br />

naar Europa wedertekeeren, en gaf hem een ge­<br />

deelte zijner middelen, het welk gcvoegt bij 't gene<br />

hem overbleef van dc juweelen, hem door 't lot<br />

zoo zonderling toegezonden, een fortuin uitmaakte,<br />

viij benijdenswaardig. Hij bragt aan de voeten<br />

van fuzanna zijn hartzeer en zijne tranen, deedt<br />

aan haar een verhaal van den dood eens vriends,<br />

over wiens verlies hij een geruimen tijd ontrooste-<br />

lijk bleef.<br />

Welk gelnk bejegende jezennemours in 't ver­<br />

volg? Ik zou zijne kieschheid te kort doen, indien<br />

ik hetzelve met levendige verwen wilde affchilderen.<br />

De rouw over een vriend, fcheen nog twee volle<br />

jaren te heerfchen in het huis, daar dit huwelijk<br />

treurig gevierd werd. Ik zal hunne ingetogenheid<br />

navolgen, welke naaulijks aan hun hart veroorloofde<br />

vreugde te vertoonen. Ik zal eeniglijk zeggen, dat<br />

toen jezennemours de tijding van 't affterven<br />

des heeren de chaterbaune aan fuzanna over-<br />

bragt, zij nog een jaar in 't klooster bleef om<br />

haren echtgenoot te beweenen, zich zelve befchou-<br />

wende als de oorzaak zijnes doods. Zij wilde niet<br />

luisteren naar de ftem, die haar uit de diepte van<br />

't graf


jSo GESCHIEDENIS VAN EEN<br />

*i graf toefprak , noch naar die van haar e'gci<br />

hart; maar -de 'tijd-,- die geene' volkomene- vertroos­<br />

ting ' aanbrengt, doch die de rievigfle droefheid<br />

flijt; de tijd, die de fl-erkfte bel uiten verandert,<br />

maakte haar de echtgenote van j e z e n h e m o u r s. —

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!