Modern Traditionalisme - Stichting Moderne traditie
Modern Traditionalisme - Stichting Moderne traditie
Modern Traditionalisme - Stichting Moderne traditie
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Modern</strong> <strong>Traditionalisme</strong><br />
de opkomst en val van de Stuttgarter Schule<br />
Joep Broeren, 2008<br />
<strong>Stichting</strong> <strong>Modern</strong>e Traditie<br />
info@motra.eu<br />
00 31 (0) 6 27 27 62 17<br />
- 1 -
“ ich weiß, dass ich als Lehrer nicht Kunst lehren kann, sondern nur das Handwerk”<br />
Theodor Fischer, 1901
- 2 -
<strong>Modern</strong> <strong>Traditionalisme</strong><br />
Inhoudsopgave<br />
1. Voorwoord ……………. 5<br />
2. <strong>Modern</strong> <strong>Traditionalisme</strong> ……………. 7<br />
3. <strong>Modern</strong>e Traditionalisten ……………. 17<br />
3.1 Gottfried Semper ……………. 17<br />
3.2 Hermann Muthesius ……………. 24<br />
3.3 Heinrich Tessenow ……………. 30<br />
3.4 Theodor Fischer ……………. 34<br />
3.5 Paul Schultze- Naumburg ……………. 40<br />
3.6 Paul Schmitthenner ……………. 43<br />
3.7 Paul Bonatz ……………. 49<br />
3.8 Heinz Wetzel ……………. 53<br />
4. De Stuttgarter Schule ……………. 60<br />
4.1 De slag om de leek ……………. 60<br />
4.2 De Stuttgarter Schule ……………. 74<br />
4.3 architectuur in het nieuwe rijk ……………. 115<br />
5. <strong>Modern</strong> <strong>Traditionalisme</strong> …………….131<br />
6. Afbeeldingsbronnen …………….134<br />
7. Literatuurlijst …………….137<br />
instituut: Technische Universiteit Eindhoven<br />
auteur: Joep Broeren<br />
begeleiding: Professor B.J.F. Colenbrander<br />
Ir. C.H. Visser<br />
Ir. R.P.G Brodruck<br />
Faculteit: Bouwkunde<br />
Afst. richting: Architectuur,Theorie en Historie<br />
Datum: 4 september 2007<br />
- 3 -
- 4 -
1 Voorwoord<br />
De stukgeslagen bemiddeling tussen de historische vorm en de actuele functie<br />
als centraal theoretische vraagstuk in de architectuur. Dit is de kern van het<br />
Schisma atelier voorgesteld door Prof. B. Colenbrander. De opgave was kraakhelder.<br />
De inhoudelijke invulling vloeide voort uit de gekozen lokatie. Een<br />
aantal actuele objecten werd naar voren geschoven en de keuze werd gemaakt.<br />
53 Afgestoten militaire objecten waren een nader onderzoek waardig. Na een<br />
flink reductieproces bleven nog twee deelverzamelingen over. Als eerste forten<br />
uit het einde van de negentiende eeuw, onder wie Fort Lunet. Een onderzoek<br />
naar de Nieuwe Hollandse waterlinie zou weinig toevoegen aan de bestaande<br />
literatuur. Dit bleek al snel tijdens het bezoek aan het Nederlands instituut<br />
voor militaire historie in de Alexander Kazerne te Den Haag. De tweede optie<br />
bestond uit een tweetal kazernes nabij Arnhem. Na een opportunistische autorit<br />
bleken militaire instellingen er een strakke organisatie op na te houden,<br />
het toegangshek bleef dicht en zodoende geen bezoek aan Kamp Koningsweg<br />
Noord(KKN) / Zeven Provinciën(ZP). Het alternatief was via de Dienst Landelijk<br />
Gebied een afspraak maken om een keer te gaan kijken, na een telefoongesprek<br />
van 2 minuten was het contact met deze instantie gelegd. Dit<br />
contact mondde tot nu toe uit in kennisoverdracht en de mogelijkheid om<br />
een korte lezing te geven tijdens de KKN&ZP ontwerpsessie met studenten<br />
uit Wageningen, Kassel en Greenwich.<br />
Het eerste bezoek aan KKN&ZP betekende een confrontatie met het<br />
onbekende. Een nieuwe architectonische ervaring maakte zijn opwachting.<br />
Op het terrein bevonden zich bunkers in de vorm van boerderijwoningen, een<br />
bekend fenomeen onder ingewijden, aldus R. Vossebeld. Deze Fliegerhorst<br />
Deelen, de naam van het vliegveld waar het complex onder viel, onderzoeker<br />
kwam op een regenachtige avond in Schaarsbergen al snel met een stortvloed<br />
aan informatie over dit complex. En ja, het waren besmette gebouwen. En<br />
zeker, ze waren in de oorlogsjaren (‘40-45) gebouwd. Prof. Colenbrander tipte<br />
het boek Een Geruisloze Doorbraak en hiermee was het onderzoek naar de<br />
Stuttgarter Schule geboren.<br />
Deze tegenbeweging van het Bauhaus was niet bepaald populair in de<br />
standaard architectuurliteratuur en om deze reden werd een eerste bezoek aan<br />
Antiquariaat de Kok te Amsterdam georganiseerd. Boeken van de grondlegger<br />
van de Stuttgarter Schule, kranten uit 1918 en heel wat ander oud spul kwamen<br />
tot mij met dank aan een enthousiaste investeerder. In het onderzoek zagen<br />
omstanders vaak hun kans waar om ethische bezwaren bij deze zoektocht<br />
te stellen en dat gebeurde dan ook veelvuldig. Na een reis naar Stuttgart en de<br />
positieve emotionele confrontatie met de Pfullinger Halle werd bevestigd wat<br />
al geruime tijd uit de literatuur en verhalen was gebleken. Deze traditionele<br />
beweging had zich weten te ontwikkelen tot een hyperdemocratische architectuurbron<br />
maar viel uiteindelijk ten prooi aan een van de meest duistere periodes<br />
uit de Westerse geschiedenis en was onbespreekbaar geworden. Eerder<br />
was me al duidelijk geworden bij een bezoek aan de Villa am Wannsee: een<br />
gebouw vertelt een verhaal, hoe ongemakkelijk ook.<br />
- 5 -
Het verloop van het onderzoek verliep met de nodige hobbels en<br />
kuilen in de weg. Na aan de Duitse taal onderworpen te zijn en het Gotische<br />
font (lettertype) ontcijferd te hebben, bleek het schrijven van een historisch<br />
verhaal over een onbeschreven architectonische richting niet eenvoudig. Na<br />
een periode van verbanden leggen en informatie verzamelen werd toch echt<br />
een samenhangend verhaal verwacht. Het resultaat is dit vlechtwerk. In het<br />
eerste hoofdstuk wordt het Duitse traditionele gedachtegoed uiteengezet en<br />
haar verband met Engeland. Vervolgens zijn de verschillende voor het onderzoek<br />
relevante architecten uitgelicht. De wijze waarop ze een bijdrage hebben<br />
geleverd aan het moderne traditionalisme en hun houding ten opzichte van<br />
andere architectuurstromingen wordt kort behandeld. Het derde hoofdstuk<br />
gaat in op de opkomst en val van de architectuurbeweging de Stuttgarter<br />
Schule.<br />
Middels dit voorwoord wil ik een ieder bedanken die de totstandkoming van<br />
dit essay mogelijk heeft gemaakt.<br />
- 6 -
2. <strong>Modern</strong> <strong>Traditionalisme</strong><br />
“The young artist traverses the world, crams his notebooks full of pasted on tracing<br />
of every kind, then returns home with the cheerful expectation (taking care to show<br />
his specimens to the right connoisseur) that soon he will receive the commission for<br />
a Walhalla á la Pompeï, a basilica la Monréale, a palace a la Pitti, a Byzantine<br />
church, or even a bazaar in the Turkish taste! What miracles result from this<br />
invention! Thanks to it our major cities blossom forth as true extracts de mille<br />
fleurs, as the quintessence of all lands and centuries, so that in our pleasant delusion<br />
we forget in the end to what century we belong.” 1<br />
Tijdens de wereldtentoonstelling van 1851 constateerde Gottfried Semper<br />
de teloorgang van de kunstenaar in eigentijdse industriële economische<br />
processen. Deze vervulde volgens hem nog slechts een decoratieve functie door<br />
een onvermogen om idee en nieuwe technische mogelijkheden ontwerpend te<br />
verenigen. Dit laatste vloeide voort uit desinteresse en achterstallige didactiek<br />
waardoor men niet in staat was nieuwe productieprocessen wezenlijk te<br />
doorgronden. Techniek en wetenschap hadden zich volgens Semper altijd<br />
weten te ontwikkelen vanuit de vraag, techniekbehoefte ontstond en als gevolg<br />
hiervan ontwikkelde deze zich. Nu was evenwel sprake van een ommekeer.<br />
Technische innovatie streefde de noodzaak voorbij. De vraag naar een specifiek<br />
nieuw industrieel product of wetenschap was niet aanwezig en tegen de tijd dat<br />
men het nut erkende verscheen een ander revolutionair product op de markt. 2<br />
Technische progressie ontstond niet langer meer uit een zekere noodzaak en<br />
zo ontplooide zich een onevenwichtige situatie.<br />
De kunstenaar had volgens Semper de verplichting om zich te<br />
verrijken met de nieuwste technische vaardigheden. Alleen dan kon ze<br />
tot grootse nieuwe prestaties komen, krampachtig vasthouden aan oude<br />
productiemethoden blokkeerde zijn ontwikkeling. De kunstproblematiek<br />
concentreerde zich voornamelijk op het feit dat ze door haar onvermogen en<br />
onwil productieprocessen te doorgronden haar kans op een richtinggevende<br />
positie binnen dit proces tot nabij het nulpunt had gereduceerd. Dit had<br />
geleid tot een troosteloos niveau van de kunstwereld in het algemeen:<br />
- Kunstenaars dienden slechts nog ter versiering van objecten.<br />
- De prestatie van het eindproduct bleef achter bij het oorspronkelijke<br />
idee omdat de kunstenaar productieprocessen niet beheerste.<br />
- Het ornament werd slecht begrepen of had niets met het thema te<br />
maken omdat deze vaak door derden werd uitgevoerd.<br />
- Het willekeurig samenbrengen van typen leidde tot verdwijning van<br />
haar naïviteit en zorgde voor de vervaging van haar betekenis. 3<br />
1 G. Semper, Wissenschaft, Industrie und Kunst. p. 47<br />
2 G. Semper, architect of the nineteenth century p.205<br />
3 H. F. Mallgrave: G. Semper, Wissenschaft, Industrie und Kunst. p. 45<br />
- 7 -
Zijn aanbeveling was om kunstenaars op te leiden met de nadruk op<br />
ontwikkeling van hun technische vaardigheden in samenhang met kunst.<br />
Draagkrachtig hebbende deskundigheid verwerven op het gebied van keramiek,<br />
textielindustrie, houtbewerking- en meubeltechniek, geveltechnieken en<br />
ingenieurstechniek stond vanaf dat moment centraal. Deze alle samen zouden<br />
de architectuurstudie vormen en zo kon de architect weer boven zichzelf uit<br />
gaan stijgen. 4<br />
De Duitse architectuurtheoreticus Semper was uit zijn thuisland<br />
Duitsland verbannen en verbleef op het moment in Engeland. In Londen<br />
publiceerde hij zijn ideeën onder de titel Wissenschaft, Industrie und Kunst. Dit<br />
was het beginpunt van vergaande hervorming van het Engelse, voornamelijk<br />
particuliere, kunstonderwijs. Samen met Albert, lid van de Engels koninklijke<br />
familie en prins van Kensington, en Cole, van het Department of Science and art<br />
van Kensington (negentig kunstscholen met 16.00 studenten vielen hieronder)<br />
5 transformeerde hij Engelse onderwijsprogramma’s gedurende de decennia<br />
daarop met het oog op voorgaande. Studenten kregen een evenwichtige interactie<br />
tussen conceptontwikkeling en vervaardigingsmethodiek onderwezen. De<br />
academische benadering welke volgens Semper geleid had tot het mislukte<br />
Eclecticisme was gebaseerd op gedetailleerde stijlenstudies, voornamelijk<br />
gericht op de antiquiteit. Deze Pompeïsche architectuurbenadering paste nog<br />
slechts in bescheiden mate binnen het kunstonderwijs.<br />
Herman Muthesius was in Duitsland diegene die voor het eerst de<br />
Engels hervormingsbeweging in detail onderzocht en prees om zijn grote<br />
prestaties. Deze bewondering droeg hij aan in zijn retrospectief over de<br />
ontwikkeling van en rond de Arts & Crafts beweging genaamd Das Englische<br />
4 G. Semper, Wissenschaft, Industrie und Kunst. P. 59<br />
5 G. Semper, architect of the nineteenth century p.209 t/m 227<br />
- 8 -<br />
fig 2.1 Phillip Webb en William Morris. House at Bexley Heath (The Red House)
Haus gepubliceerd in 1904 op initiatief van het Duitse ministerie van<br />
Handel.<br />
Vooral de distantiëring van academische vormstudies fascineerde hem.<br />
Kunstpionieren zoals William Morris en Norman Shaw hadden zich tegen het<br />
einde van de negentiende eeuw op het eiland beperkt tot een compositorisch<br />
spel met dakvormen, schoorsteentypologie, plattegronden en erkers. (fig.<br />
2.1) Griekse en Romaanse zuilen, timpanen en andere ornamentiek waren<br />
verbannen waardoor in de ogen van Muthesius een stijl was ontstaan los van<br />
het voorheen heersende Eclecticisme. Deze herontdekking van de pure vorm,<br />
ontsprongen uit haar culturele achtergrond, was alleen mogelijk geweest door<br />
de culturele geïsoleerdheid van Engeland. Ruskin had halverwege de 19 e<br />
eeuw gewezen op het belang van Constable, Turner en de Pre-Raphaelisten.<br />
Constable introduceerde een nieuwe visie op de natuur en Turner definieerde<br />
het moderne landschap. Voor het eerst stond de interactie van het menselijke<br />
en het natuurlijke centraal, uitgedrukt in haar eigen ambachtelijkheid.<br />
Muthesius sprak van Pre-Raphaelistische schilderkunst en haar breuk met de<br />
academische kunst. Kenmerkend was haar minutieuze natuurstudie en haar<br />
spirituele uitstraling. Ruskin wees op het feit dat Engeland nu voor het eerst<br />
een eigen relevante kunststijl had weten te ontwikkelen. 6 De beweegredenen<br />
van deze negentiende-eeuwse schilders, en met name Constable en de Pre-<br />
Raphaelieten was picturaal escapisme ingekapseld in een nostalgische<br />
pittoreske weergave van de realiteit, Ruskin erkende dit. Maar de conceptuele<br />
aanleiding was evident en relevant voor hem. “As often described by John<br />
Ruskin and other critics, the goals of narrative art were to instruct and uplift<br />
the spectator. Some paintings communicated a message or mood of reassurance,<br />
others anxiety or ambiguity; many offered upbeat glimpses of life that literally<br />
objectified Victorian existence. The change from an agrarian to an industrial<br />
society, and many Victorian artists consciously offered a pleasant respite from the<br />
strains of such reality.” 7 (fig 2.2) Gemeld moet wel worden dat de band met<br />
het continentale Romanticisme duidelijk was. Muthesius vond deze eigen<br />
Engelse ontwikkeling, los van het Eclecticisme, het geschikte kunstvoorbeeld<br />
voor het continent, een gidsland. In zijn thuisland was dat moment sprake<br />
van een vergaande kunstkruisbestuiving welke had geleid tot een vervaging<br />
van nationale kunst. De interesse in Engelse kunstnijverheid was dus gewekt<br />
door haar acceptatie van ambachtelijke zuiverheid en afwijzing van overdreven<br />
uitheemse, voornamelijk mediterrane, intellectuele kunstuitingen.<br />
Een ander elementair onderdeel van de Engelse bouwkunst welke<br />
hem inspireerde was voor Muthesius haar stedenbouw. Op het eiland was de<br />
industriële revolutie ontketend maar desondanks had ze geen overbevolkte<br />
industriële steden opgeleverd. Buiten het stadscentrum waar de bedrijvigheid<br />
zich voornamelijk bevond, ontstonden grote overbevolkte woonwijken. Deze<br />
Engelse stadswijken bestonden slechts uit eengezinswoningen met tuin. Dit<br />
6 H. Muthesius. The English House p.13<br />
7 S. p. Casteras Painted fictions: . p. 205<br />
- 9 -
- 10 -<br />
William Turner (1775-1851): The Fighting Temeraire Tugged to<br />
her last Berth to be Broken up. 1838<br />
John Constable: Flatford Mill (1776-1836)
John Atkins Grimshaw(1836-1893): Home Again, 1870<br />
James Collinson (1825-1881): The village wedding 1883<br />
- 11 -
was volgens Muthesius een gevolg van het centraal staan van het Engels<br />
gezinsleven. Men wilde een woning bezitten ver van de industrie waar het hele<br />
gezin gezond kon leven. Voor culturele evenementen zoals het theater reisde<br />
men af en toe naar de stad, maar leven in het groen bleef het uitgangspunt.<br />
Engeland was dan ook niet gewoon met continentale stedenbouwkundige<br />
principes en bouwde naar haar volksaard. 8<br />
Deze grootschalige rustige groene woonwijken zouden het voorbeeld<br />
worden voor de latere tuinstad. Het succes van de tuinstad kwam tot een<br />
hoogtepunt in Bournville. Hier had men met succes het ontwerp zowel<br />
gerationaliseerd als gestandaardiseerd om bouwkosten te reduceren zonder de<br />
kwalitatieve architectonische eigenheid aan te tasten. 9 (fig. 2.3) Op deze wijze<br />
was het mogelijk geweest om met beperkt financieel vermogen fabrieksarbeiders<br />
van woningen te voorzien en met als hoofddoel uiteindelijk huizenbezit. De<br />
karakteristieke historisch georiënteerde stijl van de woningen, gebaseerd op de<br />
Queen Anne periode 10 , bleek zich uitermate goed te lenen voor dit doel door<br />
haar eenvoudige opzet.<br />
Van een natuurlijke ontwikkeling van tuinsteden was in Duitsland<br />
geen sprake geweest. Fabrieksarbeiders waren massaal naar de stad getrokken<br />
en werden ondergebracht in grote wooneenheden, in de volksmond de<br />
“Mietkazernen’ genoemd. Men zag in dat het grote huurwoningengebouw<br />
met slechte hygiënische omstandigheden niet alleen leidde tot een ongezonde<br />
bevolking maar ook tot achterblijvende productiviteit van arbeiders. Al snel<br />
begon men het tuinstadideaal te vertalen naar continentale omstandigheden,<br />
dit werd de woningbouwopgave van de nieuwe eeuw!<br />
De overweldigende industriële revolutie en de opkomst van<br />
zogenaamde Pompeï- architectuur zorgde in Noord- Europa voor een<br />
verminderde interesse in Germaanse kunst onder de heersende elite. De<br />
mediterrane erfenis en ingenieurarchitectuur waren nieuw en daarom interessant<br />
voor zowel kunstenaar als opdrachtgever, laatstgenoemde wist volgens vele<br />
architectuurcritici niet beter. De erkenning van de Arts Workers Guild beweging<br />
werd opgevolgd door een Germaanse transcriptie hiervan. Een segment van<br />
de gevestigde Germaanse kunstenaarsvoorhoede werd zich steeds meer bewust<br />
van de teloorgang van haar eigen cultuur en daarmee haar identiteit. Zij riep<br />
niet alleen op tot herintroductie van ambachtelijke principes, gelijk aan wat<br />
William Morris propageerde, maar ook tot herontdekking van de culturele<br />
overlevering. De ontstane breuk met de preïndustriële kunstontwikkeling had<br />
gezorgd voor een hiaat in het Germaanse culturele erfgoed. Deze beweging<br />
van intellectuelen welke dit omgekeerde cultuurideaal uitdroegen, noemde<br />
zichzelf de Traditionalisten.<br />
De preïndustriële periode, ruwweg voor 1825, zagen Traditionalisten<br />
als een voorlopig eindpunt van Noord- Europese cultuurontwikkeling.<br />
8 H. Muthesius. The English House p.13<br />
9 H. Muthesius. The English House p.59<br />
10 H. Muthesius. The English House p.16<br />
- 12 -
fig 2.3 W.A. Harvey: Kingsley Road<br />
Bournville<br />
fig 2.3 W.A. Harvey: Sycamor Road<br />
Bournville<br />
Verdere ontplooiing zou vanaf dat moment gebaseerd moeten zijn op<br />
fenomenen waarneembaar in hoogtijdagen van de Altstadt 11 , de middeleeuwse<br />
Germaanse stad. Haar schilderkunst, architectuur, stedenbouw, dichtkunst<br />
etc. stonden hierbij centraal. Dit verlangen werd geïnstitutionaliseerd<br />
door de oprichting van de Deutsche Bund Heimatschutz welke onderzoek<br />
verrichtte naar de Germaanse cultuur en dit over wilde overbrengen op de<br />
leek. Deze ontwikkeling aan het begin van de twintigste eeuw viel samen<br />
met de verzwakte positie van de bourgeoisie en de gelijktijdige opkomst van<br />
de arbeidersstand als belangrijke maatschappelijke groepering. De Deutsche<br />
Bund Heimatschutz werd aangevoerd door Theodor Fischer en Paul Schultze-<br />
Naumburg, achtereenvolgens een professor aan de Technische Hochschule in<br />
Stuttgart en de schrijver van het Heimatschutz standaardwerk Kulturarbeiten.<br />
11 De Fuggerei Augsburg uit 1520 vormde een voorname referentie.<br />
- 13 -
Waar de een zich richtte op onderwijshervormingen, richtte de ander zich op<br />
het verspreiden van de Germaanse cultuur onder de Duitse leek.<br />
Traditionalisten berustten zich niet alleen in het onderzoek en overbrengen<br />
van hun vondsten. De idee was om oude middeleeuwse concepten te<br />
introduceren waar de moderne stad had gefaald. Zo werden oude steden zoals<br />
Augsburg op geconstipeerde grootstedelijke centra geprojecteerd. Dit vergelijk<br />
bracht volgens hen de intrinsieke kwaliteit van de organisch gegroeide<br />
stad aan het licht. Op ieder schaalniveau had zij haar vermeende opvolger<br />
overtroffen in behaaglijkheid en functionaliteit. Huizen bezaten effectievere<br />
daglichttoetreding, oriëntatie was door bijvoorbeeld kerktorens eenvoudig,<br />
- 14 -<br />
fig 2.4 Függerei Augsburg 1520 fig 2.4 Arlington Row, Bilbury Gloucester. Morris:<br />
“surely the most beautiful hamlet in Enland”
woonwijken bezaten een grotere eenheid etc. 12 (fig 2.4) Haar authentieke<br />
architectuur werd geprezen door haar toepassing van lokale materialen,<br />
logische structuur en herkenbaarheid.<br />
Omdat de Traditionalisten met de Deutsche Bund Heimatschutz wel<br />
een instrument in handen hadden om de Germaanse <strong>traditie</strong> aan het licht<br />
te brengen en hiermee nieuw leven in te blazen, betekende dit nog echter<br />
geen basis voor daadwerkelijke uitvoering van haar ideologie. In 1907 werd<br />
mede om die reden de Deutsche Werkbund opgericht. Deze vereniging had zich<br />
ten doel gesteld artistieke en economische belangen te verenigen. Friedrich<br />
Naumann, Karl Schmidt en Herman Muthesius waren de grondleggers van<br />
deze beweging. Achtereenvolgens vertegenwoordigden zij de opkomst van het<br />
Humanisme, tuinstad en de herintroductie van de ambachtelijke kunstvorm<br />
in de moderniteit. De initiatiefnemers waren gericht op het verheffen van de<br />
arbeidersstand en het genereren van een krachtigere Duitse kunstwereld. Om<br />
die reden zocht men een samensmelting van artistieke inbreng en industriële<br />
kennis. De bond werd in eerste instantie gevormd door professoren zoals Peter<br />
Behrens, Theodor Fischer etc. en kleine industrieel gerichte ambachtsbedrijven<br />
zoals Peter Bruckmann & Söhne en de Wiener Werkstätten. Vooral de<br />
samenwerking tussen Peter Behrens en de AEG sprak tot de verbeelding van<br />
de grondleggende leden.<br />
Het <strong>Traditionalisme</strong> zag in de tuinstad als opgave haar kans waar<br />
om het omgekeerde cultuurideaal te implementeren in de nieuwe moderne<br />
maatschappij. Met succes wisten zij arbeiderswijken te verwezenlijken met een<br />
eigentijdse interpretatie van inheemse woningen. Variatie in de woonomgeving<br />
bereikten zij door vergaande bouwdeelstandaardisering te combineren met<br />
een ogenschijnlijke aselecte toepassing uit haar typologische sortering. De<br />
acceptatie van het massaproduct ter bevordering van verhoogde bouwproductie<br />
en – kwaliteit vormde voor historisch georiënteerde architecten een vertaling<br />
van de ambachtelijke vervaardigingswijze van het oude gilde naar het moderne<br />
productieproces. Dit was immers een herhaling van een bekend procédé om<br />
steeds weer tot een vergelijkbaar eindproduct te komen.<br />
In 1918 werd na het aantreden van Paul Schmitthenner aan de<br />
universiteit van Stuttgart de Stuttgarter Schule uitgeroepen. Dit betekende<br />
niet meer dan de verbintenis van de Traditionalistische architectuurbeweging<br />
met de universiteit van Stuttgart. De onderwijshervorming doorgevoerd door<br />
achtereenvolgens Theodor Fischer en Paul Bonatz waren het resultaat van<br />
de ideologische traditionalistische opvatting dat zich wist te handhaven in<br />
de moderne industriële bouwwereld. Door de overlevering te koppelen aan<br />
bijvoorbeeld standaardisering sloot zij bij het programma van de Deutsche<br />
Werkbund aan en bewees ze tevens haar praktisch nut. De combinatie van<br />
de ratio en overlevering van lokale ontwerp<strong>traditie</strong> met haar specifieke<br />
materiaalgebruik, ruimtelijkheid en vormentaal werd de idee welke de<br />
Stuttgarter Schule met groot succes propageerde.<br />
12 P. Schultze-Naumburg. Kulturarbeiten<br />
- 15 -
Het begrip de Stuttgarter Schule liet zich lenen voor een brede<br />
architectuurideologie die antwoord bood op twee eigentijdse maatschappelijke<br />
vraagstukken. De eerste was de verloren identiteit door het vergaande<br />
eclecticisme uit de periode ervoor en als tweede het vraagstuk van de<br />
gedegenereerde architectonische en stedenbouwkundige leefomgeving.<br />
In het onderwijs uitte zich dat in vergaande studie naar lokale, in dit geval<br />
Schwäbische, bouw<strong>traditie</strong> en praktijkstudies in de vorm van werkplaats- en<br />
bureaustages. Men nam afstand van de academische studie omdat deze in hun<br />
ogen wereldvreemde kunstenaars opleverde die na het afronden van hun studie<br />
geen noemenswaardige kwaliteit konden leveren. Deze hervorming van het<br />
onderwijs in Stuttgart was het paradepaardje van de beweging. Dit betekende<br />
niet dat Stuttgart alleen een broedplaats was geworden voor de kristallisatie van<br />
haar gedachtegoed. Heinrich Tessenow, Peter Behrens, Herman Muthesius en<br />
anderen hielden zich allen bezig met dezelfde materie en voerden soortgelijke<br />
onderwijshervormingen door. De Stuttgarter Schule was een verzamelnaam<br />
gebleken voor de <strong>Modern</strong>e Traditionalisten welke zich lieten kenmerken door<br />
hun vereniging van oude Germaanse cultuur met de moderne industrie.<br />
- 16 -
3. <strong>Modern</strong>e Traditionalisten<br />
3.1 Gottfried Semper<br />
oorsprong en techniek<br />
De zoektocht naar de architectuuroorsprong hielden vele architectuurtheoretici<br />
gedurende de 18 e en 19 e eeuw bezig. Men zocht naar een zeker vertrekpunt van<br />
architectuurontwikkeling. Laugiér, Montesquieu en Quatremère zijn enkele<br />
theoretici welke zich met dit existentiële vraagstuk bezighielden. Marc-Antione<br />
Laugiér(1713-1769) verdeelde de primitieve hut, die in het debat steevast<br />
aangegrepen werd als oorsprong, in drie elementen namelijk de kolom, de<br />
puibalk en het zadeldak. Baron de Montesquieu(1689-1755) publiceerde in<br />
dezelfde periode zijn volksbeschouwing The spirit of the laws. Zijn fundamentele<br />
conclusie was dat een specifieke volksmoraal totaal haaks kon staan op dat<br />
van een ander volk. Dit was een wetenschappelijke erkenning van principiële<br />
differentiatie van volkeren op basis van een zekere mate van isolement. De<br />
proporties van de natuurlijke omgeving vormden hierbij variabelen voor<br />
een unieke civilisatieontwikkeling. Quatremère (1782-1857) verscherpte<br />
dit beeld met een conceptuele verdeling van volkeren en hun onderkomen.<br />
Zo kwam hij tot drie oorspronkelijke verblijfstoestanden. Ten eerste de grot,<br />
deze werd gebruikt door jagers en verzamelaars, zij bezaten geen kennis van<br />
bouwen. Als tweede vormde de tent, het verblijf van nomadische herders,<br />
zij vervaardigden tenten en andere transporteerbare onderkomens. De laatste<br />
was de hut, het huis van de agrarische groep, zij waren in staat houten hutten<br />
te bouwen. De gemeenschapseigenschappen bepaalden volgens Quatremère<br />
haar verblijfkarakter, zo had iedere natie zijn eigen unieke type architectuur.<br />
In het kader van voorgaande discour kan de architectuurtheoreticus Gottfried<br />
Semper gezien worden als een van die nieuw licht wierp op de aanvankelijke<br />
oorsprongproblematiek.<br />
Waar Laugier, Montesquieu en Quatremère naar een vertrekpunt<br />
zochten waaruit alle ontwikkeling was ontstaan stelde Semper zich de terechte<br />
vraag waar dit alles toe zou leiden. Semper accepteerde Quatremère’s idee van<br />
historische specificatie in architectuur maar de drie originele typen volstonden<br />
volgens hem niet. 13 Wetenschap was op deze wijze in staat om de oorsprong<br />
terug te brengen tot een oneindig ver abstract punt in geschiedkundig<br />
perspectief en dat was voor Semper een zinloze benadering. De driedeling<br />
onderkende ook het isolement door geografische ligging en daarmee haar<br />
landschappelijke variabele gegevens niet, Montesquieu had dit volgens hem<br />
terecht opgemerkt. Semper was van mening dat oorsprong in meer poëtische<br />
optiek ontrafeld kon worden. Hij zag de primitieve hut als een ankerpunt<br />
waarop verdere ontplooiing mogelijk was geweest. Laugièr zat volgens Semper<br />
dan ook op een goed spoor maar had het geheel slechts in primaire elementen<br />
13 G. Semper, The problem of historicism. p. 39<br />
- 17 -
- 18 -<br />
fig 3.1Caraïbische hut: wereldtentoonstelling 1851 te Londen
ontbonden en niet in haar cultureel historische noodzakelijkheid. 14 Als<br />
voorbeeld van zijn eigen visie gebruikt hij de Caraïbische hut geëxposeerd<br />
bij de wereldtentoonstelling van 1851 in Londen. (fig 3.1) Deze hut<br />
representeerde ontbonden sociale structuren, vervreemding en thuisloosheid<br />
in plaats van een oorspronkelijkheid van oriëntale architectuur. Semper achtte<br />
de preconditie waarmee deze bouwkundige materialisatie werd gevormd<br />
elementair en niet haar architectuur zelf. Idee, kracht, functie en middelen<br />
vormden construerende elementen van het creatieve principe.<br />
Het duidelijkste voorbeeld dat Semper hiervan geeft, is het vergelijk<br />
tussen de Griekse Hydra en de Egyptische Situla. De Situla was ontstaan<br />
uit de noodzaak om water te halen uit de Nijl en de regendrupvorm was<br />
waarschijnlijk afgeleid van haar eerste primitieve vorm. Haar eigenschappen<br />
waren bepaald door de vulwijze met water en haar transportmethodiek. De<br />
hydra daarentegen werd gedragen op het hoofd en werd gevuld met water uit<br />
een fontein of bron. Semper interpreteerde beide als een nationaal en religieus<br />
embleem. Zo kwam de Hydra voort uit Griekse bronverering. (fig 3.2) De<br />
kunstoorsprong lag volgens Semper ook in menselijke noodzakelijkheid om<br />
orde te scheppen door middel van spel en ritueel. Deze fundamentele thema’s<br />
kwamen uit de mythologie als overwinning op chaos door middel van orde.<br />
Regels in activiteit geven vorm aan haar domein tussen de mysterieuze en<br />
bedreigende natuur. “He makes himself a tiny world in which the cosmic law is<br />
evident within strict limits, yet complete in itself and perfect in this respect; in such<br />
play man satisfies his cosmogonic instinct. His fantasy creates these images, but<br />
displaying, expanding, and adapting to his mood the individual scenes of nature<br />
before him, so orderly arranged that he thinks he can discern in the single event the<br />
harmony of the whole.” 15 Voorbeeld van ordenen van chaos in tijd en beweging<br />
met ritme, dans en muzikale expressie was het ritueel. Zij was de abstracte<br />
en concrete belichaming van motieven in de praktische kunst. Om de meest<br />
primaire vorm van rituele expressie in praktische kunst te vinden wendde<br />
Semper zich tot textielkunst. “The seam [Naht] is the expedient [Nohtbehelf]<br />
invented to unite pieces and surfaces, and which….though an ancient conceptual<br />
and linguistic fusion became the general analogy and symbol for every joining of<br />
originally separate surfaces to one complete whole. In the seam, an important…<br />
axiom of artistic practice appears in its most primary simplest and…clearest form-<br />
the law, namely, to make a virtue out of necessity.” 16<br />
Het symbolisch- functionele motief, de knoop, bewoog zich volgens<br />
Semper als een muzikaal thema in kunstgeschiedenis om zo haar continuïteit<br />
en intelligentie te garanderen. Vanuit deze bevinding was haar implementatie<br />
in architectuur aan het licht gekomen. Het vierde element van de primitieve<br />
hut was om deze reden de wand, de ontwikkeling van het motief was hier<br />
namelijk in terug te vinden. Deze primitieve ruimtebegrenzing bestond<br />
oorspronkelijk niet uit steen of hout maar het was een eenvoudig hek<br />
14 G. Semper, The problem of historicism. p. 42<br />
15 G. Semper, The problem of historicism. p. 66<br />
16 G. Semper, The problem of historicism. p. 67<br />
- 19 -
geweven uit stro en gras. Weefwerk was de essentie van deze muur, de wand<br />
belichaamde het architectonische element dat de afgesloten ruimte formeel<br />
representeerde, zichtbaar maakte. Het creëerde een plek waarin culturele orde<br />
plaats kon vinden, het vormde een ruimtelijk- symbolisch plek voor de mens.<br />
Dit was het rechtstreeks chronologisch verband tussen weefkunst en begin van<br />
de architectuur. Ruimtelijke afsluiting door middel van aankleding, scheiding<br />
van innerlijke en uiterlijke, privé en openbare leven! (Fig 3.3)<br />
Semper had hiermee een existentieel kader geconstrueerd waarin de<br />
noodzaak tot materialisatie van het verblijf aan het licht gebracht was. Dit<br />
vormde het uitgangspunt en het motief voor verdere architectuurontwikkeling.<br />
De vervolgvraag die hij stelde, welke andere theoretici uit die periode negeerde,<br />
was het oorzakelijke verband tussen voortgang in de kunst en een andere<br />
factor. Hij was ervan overtuigd dat materiele architectuurprestatie gebaseerd<br />
op wil om orde te scheppen sterk samenhing met de stand van het technisch<br />
vermogen van een maatschappij. Naarmate de wetenschap zich verder<br />
ontwikkelde, ontstonden nieuwe condities voor de kunstnijverheid. Men was<br />
bijvoorbeeld van primitieve schilderkunst gebaseerd op de abstrahering van<br />
de natuur overgegaan naar geometrische vormen toegepast in de weefkunst.<br />
Iedere kunstontwikkeling hield volgens hem direct verband met technische<br />
innovatie. 17<br />
17 G. Semper. Wissenschaft, Industrie und Kunst.<br />
- 20 -<br />
fig 3.2 Grieks Hydra en de Egyptische situla, Gottfried Semper
fig 3.3 Weeftechnieken en knopen, Gottfried Semper<br />
wetenschap, industrie en kunst<br />
In Wissenschaft, Industrie und Kunst uit 1851 stelde Semper vast dat de<br />
hedendaagse kunstenaar zijn maatschappij positie verzwakt had door zijn zeer<br />
beperkte kennis van nieuwe productieprocessen. Deze conclusie trok hij tijdens<br />
de wereldtentoonstelling van hetzelfde jaar te Londen. Jonge kunstenaars<br />
wisten niet hoe ze om moesten gaan met eigentijdse omstandigheden. Ze<br />
begrepen volgens de theoreticus het heden niet, er heerste een onvermogen<br />
om in te zien dat echte stijl moest groeien uit een aantal echte krachten<br />
binnen de eigentijdse maatschappij. Doel van zijn publicatie was aanzetten<br />
tot ontwikkeling van kunstsmaak en gevoelens voor de kunst te veranderen.<br />
Techniek en wetenschap hadden zich volgens hem altijd weten te ontwikkelen<br />
vanuit de vraag, er was techniekbehoefte en deze werd daarom ontwikkeld.<br />
Maar nu was sprake van een ommekeer. Technische innovatie streefde de<br />
noodzaak voorbij. De vraag naar bepaalde industriële producten en wetenschap<br />
was niet aanwezig en tegen de tijd dat men het nut erkende was alweer iets<br />
- 21 -
nieuws op de markt. Ontwikkelingen gingen dan veel sneller dan de vraag.<br />
De machine zette in zijn ogen de kunst met haar nieuwe vaardigheden<br />
te kijk, volgens Semper. Het duidelijkste voorbeeld hiervan was de crisis<br />
binnen de schilderkunst, ontstaan na de opkomst van fotografie. Het verweer<br />
van kunstenaars dat deze ontwikkelingen voor de kunstindustrie gevaarlijk en<br />
voor de traditionele ‘hoge’ kunsten verderfelijk waren, achtte hij onjuist. Deze<br />
meest gehoorde aanklacht tegen techniek, het ontstaan van een overvloed aan<br />
middelen, weerlegt hij door aan te geven dat sprake is van een toegenomen<br />
vermogen tot vervaardiging maar een gebrek om dit vermogen te doorgronden<br />
door diezelfde kunstenaars.<br />
Het industriële productieproces benaderde hij met deze gedachte<br />
zeer rationeel en stelde vast dat ieder product ontstond uit een specifieke<br />
grondvorm. Zij was uitdrukking van haar idee zoals te zien was bij de Situla<br />
en Hydra. Hetgeen zich modificeerde naar materiaalgebruik dat bij verdere<br />
vormontwikkeling werd toegepast. Techniek en materiaal bepaalden als tweede<br />
het resultaat. Laatste beeldbepalende elementen waren externe invloedsfactoren<br />
die de vormgeving bepalen zoals de plek, het klimaat, de periode, gewoontes,<br />
de locatie etc.<br />
Probleem voor kunst binnen het productieproces was dat het zich tot op<br />
heden had beperkt tot ornamentele toevoeging en daarmee was ze volkomen<br />
betekenisloos geworden aldus Semper. De positie van kunstenaars in het<br />
industriële ontwerpproces was op dat moment volgens Semper als volgt:<br />
- Kunstenaars dienden slechts nog ter versiering van objecten.<br />
- De prestatie van het eindproduct bleef achter bij het oorspronkelijke<br />
idee omdat de kunstenaar productieprocessen niet beheerste.<br />
- Het ornament werd slecht begrepen of had niets met het thema te<br />
maken omdat deze vaak door derden werd uitgevoerd.<br />
- Het willekeurig samenbrengen van typen leidde tot verdwijning van<br />
haar naïviteit en zorgde voor de vervaging van haar betekenis. 18<br />
De oorzaak van deze vervreemding binnen de architectuur kwam volgens<br />
Semper voort uit het feit dat invloed van boven naar beneden in de tijd<br />
geschiedde. Als er geen heersende bouwkunst meer was in een tijd waar geen<br />
verwantschap meer bestaat tussen vroegere kampementen en hofsteden waarin<br />
men zich van een schuilplaats voorzag, heeft dit gevolgen. Dit verklaarde de<br />
wijze waarop Duitse kunstenaars zich geen houding wisten te geven in het<br />
eigentijdse ontwerpproces. De hoeveelheid aan mogelijkheden en stijlen was<br />
voor hen te groot. Bij zijn opmerking moet worden gedacht aan opkomst<br />
van archeologie met haar opmerkelijke vondsten in die periode, bijvoorbeeld<br />
Pompeï. Zijn aanbeveling was om kunstenaars op te leiden met de nadruk<br />
op ontwikkeling van technische vaardigheden in samenhang met kunst.<br />
Zij moesten vergaande deskundigheid verwerven op het gebied keramiek,<br />
textielindustrie, houtbewerking- en meubeltechniek, geveltechnieken en<br />
18 H. F. Mallgrave: G. Semper, Wissenschaft, Industrie und Kunst. p. 45<br />
- 22 -
ingenieurstechniek. Deze zouden samen de studie van de architect moeten<br />
zijn om zo tot nieuwe grote prestaties te komen. Het grote voorbeeld voor<br />
Duitsland zou Engeland moeten zijn. Hier was het de vrije Engelsman welke<br />
het oordeel velde over hetgeen waar hij voor betaalde, van dit mechanisme<br />
had hij zich niet laten beroven. Geen Gilde beheerste de smaakvraag maar er<br />
was een democratisch kunstaanbod. Zijn aanbeveling voor de markt waren<br />
dan ook:<br />
- interne regelgeving toepassen voor het voorkomen van te modieuze<br />
uitingen.<br />
- Ter vergroting van het consumentenvertrouwen merken invoeren.<br />
- Het uiterlijk van de producten door kunstenaars laten verbeteren<br />
zodat het kunstwerk zich openbaart<br />
- De gewildheid van een object spiegelen aan het verlangen van het<br />
subject in plaats van de kunstenaarsdrang tot originaliteit. 19<br />
Zowel de aanbevelingen aan het kunstonderwijs als de markt kreeg in<br />
Duitsland pas 50 jaar na zijn publicatie aandacht. Desalniettemin was zijn<br />
invloed in Engeland zo groot dat zonder enige aarzeling gezegd kan worden<br />
dat hij de basis had gelegd voor het ontstaan van de Arts Workers Guild, beter<br />
bekend als de Arts & Crafts beweging. 20<br />
19 G. Semper. Wissenschaft, Industrie und Kunst. p. 59<br />
20 o.a. ‘The Englisch House’ door H. Muthesius<br />
- 23 -
3.2 Herman Muthesius:<br />
cultuurbeschouwing<br />
In 1897 wordt Hermann Muthesius als medewerker van de Duitse ambassade<br />
in Londen aangesteld. Zijn opdracht daar was het bestuderen van nationale<br />
woningbouwontwikkeling. Engeland was samen met Frankrijk op dat moment<br />
veel verder gevorderd met het industriële ontwikkelingsproces. Met name de<br />
bouwkunst in Duitsland had om die reden aan internationale importantie<br />
ingeboet en dus wilde men een inhaalslag maken. Een tweede beweegreden<br />
was de geheel eigen Engelse culturele expressie ontwikkeling. Dit was mogelijk<br />
geworden door haar isolement ten opzichte van het Europese continent waar<br />
over de eeuwen heen een complexe mediterraan ingestelde vormcultuur was<br />
ontstaan. 21<br />
Muthesius wist met een omvangrijke analyse de architectonische en<br />
stedenbouwkundige ontwikkelingen van het eiland door zijn gedetailleerdheid<br />
wezenlijk te doorgronden. Het werk ontrafelde de totstandkoming van Sempers<br />
onderwijshervorming welke uiteindelijk tot het ontstaan van de Arts & Crafts<br />
beweging had geleid. Dit was mogelijk gemaakt door zijn vriendschap met<br />
de Prince Albert of Kensington en Cole van het Department of science and Art<br />
21 H. Muthesius. The Englisch house. p. 7<br />
- 24 -<br />
Fig 3.4 Munstead Wood (1896) Lutyens
welke hem de mogelijkheid boden tot onderwijshervorming. 22 De afwijzing<br />
van monumentaliteit en ornamentiek, de herintroductie van de functie als<br />
basis voor de vorm en het ontstaan van tuinsteden zoals Bournville koppelde<br />
Muthesius aan de Engels volksaard. De Engelsman was nuchter en hield niet<br />
van opsmuk, bovendien hechtte hij aan een groene omgeving waarin het<br />
gezin centraal stond. Met dit verband bevestigde hij de oorsprongtheorie van<br />
voorgaande eeuwen en met name Sempers positie binnen dit debat. Het verband<br />
tussen de autonomie van een volk en materialisering van haar volksaard in het<br />
huis was aangetoond aan de hand van het unieke Engelse voortgangmodel.<br />
Voor Muthesius was niet het eindresultaat relevant voor continentale culturele<br />
padstelling maar de wijze waarop hervormingen tot stand waren gekomen.<br />
Een letterlijk kopie van het Engelse huis en haar stedenbouw zou zinloos zijn,<br />
de Germaanse condities waren nu eenmaal anders. “…But the great instructive<br />
value of such an investigation must lie in the discovery of the manner in which this<br />
adaptation has taken place. To face our own conditions squarely and as honestly as<br />
the English face theirs today, to adhere to our own artistic tradition as faithfully,<br />
to embody our customs and habits in the German house as lovingly- these are the<br />
lessons we can learn from the English house.“ 23<br />
Hernieuwde aandacht voor ambachtelijkheid, afwijzing van irrelevante<br />
ornamentiek en vergaande rationalisering van het ontwerp bracht toegepaste<br />
kunstenaars terug naar zijn essentie, doelmatigheid bij de uitdrukking van de<br />
idee. Dit was de belangrijkste les welke de Engelsen aanreikten. (fig 3.4)<br />
Deze behoorlijk forse sneer naar het Engelse en continentale Eclecticisme<br />
complementeerde hij met zijn latere scherpzinnige kritische analyse van<br />
de wijdverbreid heersende stijlenzucht onder kunstenaars uit voorgaande<br />
perioden. Zij hadden allen gezocht naar een nieuwe stijl, ieder decennia<br />
had weer een eigen kunstepoche geïntroduceerd welke direct afkomstig<br />
waren uit het reservoir van kunsthistorische wetenschappen. Alle oude<br />
stromingen werden beurtelings afgestoft en door haar ietwat aanmatigende<br />
interieurverzorgers naar eigen zeggen met een hoge mate van authenticiteit<br />
geïnterpreteerd en toegepast. Keer op keer bleek de liefde van korte duur<br />
en de architectuur moest een nieuwe wedergeboorte aanschouwen. 24 Op<br />
deze wijze raakte men volgens Muthesius niet alleen bijzonder snel door het<br />
arsenaal van historische stijlen heen maar veel erger nog was zijn vaststelling<br />
dat bouwkunst was geworden tot mode. Men kroop in een andere huid<br />
en voldeed kortstondig aan de kortzichtige wens om tot een nieuwe stijl te<br />
komen. Deze wens was onnozel omdat ieder werk volgens hem in een tijd<br />
gebouwd werd welke anderen onderzochten, andere behoefte en economische<br />
grondslag had. Het bood geen uitkomst om haar na te bootsen omdat dit<br />
afscheid van tegenwoordige tijd betekende. Om prestaties uit het verleden<br />
te evenaren moest de kunstenaar niet alleen uiterlijk reproduceren maar zijn<br />
zelfvertrouwen opbouwen, dus met dezelfde naïviteit en zakelijkheid te werk<br />
22 G. Semper, architect of the nineteenth century p.209 t/m 227<br />
23 H. Muthesius. The English house. p. 11<br />
24 H. Muthesius. Kleinhaus und Kleinsiedlung. p. 187<br />
- 25 -
gaan als zijn voorouders.<br />
woonkazernes<br />
Buiten de kritische kunstbeschouwing nam Muthesius tevens de abominabele<br />
leefomstandigheden van de grootstedelijke bewoner geschokt waar. Volgens<br />
deze architect waren de perverse grootkapitalistische huurkazernes van grote<br />
industriële steden onverteerbaar voor het Duitse volk. Hij schetste om zijn<br />
betoog kracht bij te zetten een beeld van de Duitse stedelijke ontwikkeling<br />
vanaf begin 19 e eeuw.<br />
Tot 1800, 2 steden met meer dan 100.000 inwoners<br />
Tot 1850, 4 steden met meer dan 100.000 inwoners<br />
Tot 1871, 8 steden met meer dan 100.000 inwoners<br />
Tot 1890, 26 steden met meer dan 100.000 inwoners<br />
Tot 1910, 48 steden met meer dan 100.000 inwoners 25<br />
Bedrijven waren door deze ontwikkeling genoodzaakt om arbeiders woningen<br />
te bouwen en richtten wooncorporaties op zodat ze zelf niet aan de noodzakelijke<br />
financiële investering ten onder zouden gaan. Deze verenigingen realiseerden<br />
razendsnel massale woningbouw bestaande uit zeer kleine wooneenheden met<br />
erbarmelijke hygiënische omstandigheden voor bewoners. Een gebrek aan<br />
goede sanitaire voorzieningen, frisse lucht, ruimte en groen kenmerkten deze<br />
grootstedelijke huurhuisvesting. Dit maatschappelijke falen gecombineerd<br />
met eclectische architectuur maakte deze ontwikkeling volgens Muthesius<br />
tot een culturele schandvlek, een resultaat van verschrompelende erkenning<br />
van de volksaard. Deze misstand had volgens Muthesius grote invloed op<br />
haar gebruiker. Een goed gebouw en schone omgeving zou een mens immers<br />
positief beïnvloeden en dat was nu niet het geval.<br />
Het instrument voor goede volkshuisvesting was de voortzetting van<br />
het eenvoudige, de naïeve bouw<strong>traditie</strong> van het kleine landelijke woonhuis.<br />
Het stedenbouwkundige alternatief dat Muthesius heeft geïnspireerd is<br />
de landelijke kolonie Függers in Augsburg gebouwd rond 1520. Deze<br />
nederzetting bestond uit kleine woningen met een tuin. De straten zijn slechts<br />
5 meter breed en het hadden kenmerken van een woonerf. Niet alleen de<br />
fysieke toestand van landelijke bewoners was hier veel beter dan stedelijke,<br />
maar ook haar geestelijke toestand. Het daar opgegroeide kind genoot een veel<br />
beter geestelijk leven door zijn waarnemingen van natuurlijke processen. Het<br />
landelijke was volgens Muthesius dan ook het reservoir van de volkskracht en<br />
hiermee verwijst hij net zoals veel gelijkgezinden naar Goethe. 26<br />
Natuurlijke vormgevingsmiddelen, zoals de eenvoudige gevel met<br />
gelijkmatige indeling met vensters en deuren, haar onversierde maar duidelijk<br />
zichtbare verschijning en bescherming van het dak gaven volgens Muthesius<br />
25 H. Muthesius. Kleinhaus und Kleinsiedlung. p. 152<br />
26 H. Muthesius. Kleinhaus und Kleinsiedlung. p. 27<br />
- 26 -
het wezen van het kleine woonhuis bloot. Hier was geen toepassing van hogere<br />
kunsten, zoals bij grootstedelijke huizen het geval was, geoorloofd. Hiermee<br />
definieerde hij het naïeve woonhuis binnen de nederzetting. Hij maakte wel<br />
melding van achterstand die de arbeidersbevolking heeft op het gebied van<br />
deze bouwkunst, ze zou nog steeds drang hebben naar betekenisloze stijlroof<br />
die in woonkazernes terug te vinden was. Ze had neiging tot opsmuk van haar<br />
interieur met verwerpelijke industriële Duitse kitscherige producten.<br />
Muthesius conclusie hield in dat kunstrichtingen zouden moeten stoppen<br />
met stemmingen op te roepen omdat dit niet hun taak was. Het landelijke<br />
innerlijke evenwicht van het huis bood volgens hem met haar aantrekkelijke<br />
opgewekte kleuren en voortzetting van de wijk met haar plantengroei en<br />
vriendelijke vormgeving een sprekendere omgeving dan de stemmingmakerij<br />
van de eclectisisten zou kunnen doen. Eerder had hij al genoteerd:“The English<br />
house lies in the midst of flower gardens, facing far away from the street, looking<br />
on a broad green lawn which radiate the energy and peace of nature; the house lies<br />
long and low, a shelter and a refuge rather than an essay in pomp and architectonic<br />
virtuosity; it lies hidden somewhere in the green countryside remote from any centre<br />
of culture and demanding of its occupants the daily sacrifice of long journeys, a<br />
sacrifice they make willingly for love of the house; and the house itself, with its<br />
cheerful colors and solid forms, fitting so admirably into the surrounding country<br />
stands as a witness to the sound instincts of a people, which, for al its wealth<br />
and advanced civilization, has retained a remarkably strong feeling for nature.<br />
Urban culture with its distorting influences, its senseless speed and pressure, its<br />
hot-house forcing of the emptiness that is latent in human nature, its excitements<br />
raised to the point of unnatural sophistication, neurosis and morbidity- all this<br />
has scarcely touched the English people. The intellectual leaders of the people are<br />
the ones who choose to live in the country, the same people who in Germany are<br />
most Liable to succumb to city-Life” 27 Het was een betoog voor eenheid van<br />
materiaal, karakter, dakvorm en plattegrond. Orde en eenheid waren de<br />
belangrijkste eigenschappen die de nieuwe nederzettingen moesten bezitten.<br />
Kleuren vloeiden voort uit gebruikte bouwmaterialen. <strong>Modern</strong>e technieken<br />
die bij grote huurkazernes gebruikt werden, waren vaak onpraktisch bij kleine<br />
woningen. Traditionele techniek deed volgens Muthesius vaak niet onder voor<br />
moderne bouwmethoden, een middenweg bood de beste uitkomst.<br />
Waar Muthesius in zijn latere publicaties uitwijdde over de<br />
arbeidershuisvesting werd zijn eigen werk gekenmerkt door vrij grote<br />
landhuizen. Zijn maatschappelijke positie had deze uitwerking op zijn<br />
orderportefeuille. In 1925 ontwierp hij een landhuis nabij Berlijn. In dit<br />
gigantische complex werd duidelijk hoe groot het Engelse landhuis op hem<br />
ingewerkt had. Het huis in Pichelberg am Rupenhorn bevat elementen welke<br />
in grote mate terug te vinden zijn in The English house, het exterieur mag dan<br />
meer onder klassieke en gotische invloed hebben gestaan maar het interieur<br />
spreekt voor zich. Uit alles blijkt zijn fascinatie voor het oude ambacht erkent<br />
door de Engelse hervormingsbeweging. (fig 3.5)<br />
27 H. Muthesius. The English house p. 63<br />
- 27 -
- 28 -<br />
fig 3.5 Muthesius, Landhuis nabij Berlijn, 1925
- 29 -
3.3 Heinrich Tessenow<br />
kracht en eenheid<br />
Heinrich Tessenow was een van de architecten die de eclectische kunstpraktijk<br />
zeer kritisch benaderde. Hij kwam tot de stelling dat het einde van de<br />
negentiende eeuw een kunstperiode geweest was die zich sterk liet vergelijken<br />
met de kindertijd. In deze stage heeft men zich voor alles geïnteresseerd en<br />
alles uitgeprobeerd. Men leerde technieken en bestudeerde den vreemde<br />
zonder enige terughoudendheid, dit was een natuurlijk proces. Maar na de<br />
eeuwwisseling zou men volwassen moeten worden, op zoek gaan naar kracht<br />
en eenheid. Menigeen verlangde hier immers naar, na het bombardement<br />
van uitheemse invloeden. Kunstenaars raakten nu weer vervuld van de<br />
hoogste idealen en moed waardoor het moment voor een herontdekte<br />
zuiverheid was aangebroken. 28 Tessenow was op zoek naar een nieuwe<br />
puurheid in de architectuur. Woningen zouden weer arbeidersidealen moeten<br />
vertegenwoordigen. Zijn voorkeur in het betoog voor arbeiders kwam voort uit<br />
zijn opvatting dat een gezonde arbeidersstand de basis vormde voor culturele<br />
hoogconjunctuur. De perfecte handwerkershuisvesting zou uitstralen wie<br />
de bewoners waren en wat hun bezieling was, deze stellige fysiognomische<br />
benadering kenmerkte Tessenow.<br />
vormwil<br />
De werkplaats zou vanaf dan voor kunstenaars belangrijker zijn dan het atelier.<br />
Tessenow was van mening dat deze gewenste ambachtelijkheid uit 50% intuïtie<br />
en 50% verstand ontstaat, anders gezegd uit 50% zekerheid en 50% twijfel.<br />
De op dat moment geaccepteerde creatieve rol van academische kunstenaar<br />
reduceerde hij hiermee radicaal. Zijn belangrijkste reden hiervoor was het<br />
herstel van het burgerdom en daarmee culturele waarde van ambachtelijke<br />
arbeider. Hij wenst dat ze erkend werd in haar eenvoudige ijver, serieusheid,<br />
uithoudingsvermogen, liefde voor orde en zuiverheid. Deze eigenschappen<br />
zouden de door hem gewenste burgerlijke natuur vormen. Hij deed een<br />
beroep op de voortzetting en ontwikkeling van de ervaring. Nu zou niet alleen<br />
de nutteloze ornamentiek moeten verdwijnen, het artistieke vermogen van<br />
architecten zou vanaf dat moment de programmatische zuiverheid dienen en<br />
niet alleen de artistieke vrijheid. Tessenow omschreef in detail wat wel en niet<br />
zuiver was. Opvallend daaraan was zijn interpretatie van vormwil. Een kozijn<br />
met segmentboog kon niet gecombineerd worden met een ruitpatroon stijl-<br />
en regelwerk van het kozijn. Dit zou niet passen bij natuurlijke vlakverdeling,<br />
een krulvorm (bijv. een cirkel) zou meer op zijn plaats zijn. Voor het<br />
gevelmetselwerk gold hetzelfde, nutteloze rollagen waren uitgesloten in zijn<br />
architectonische taal en versierende variatie in haar metselwerkpatroon was<br />
slechts een uiting van verveling van de metselaar.<br />
Zijn oproep tot zuivere architectuur kwam bij Tessenow’s eigen<br />
architectuur in alle facetten tot uiting. Zijn teksten richtten zich na een<br />
28 Heinrich Tessenow. Hausbau und Dergleichen. p. 4<br />
- 30 -
fig. 3.6 Tessenow. conducteurswoning in Trier ,1916<br />
korte theoretische uiteenzetting over spaarzaamheid en eerlijkheid van de<br />
architectuur tot bouwdelen. Bouwdeel na bouwdeel benoemde hij en gaf deze<br />
een in zijn ogen zuivere interpretatie. De nadruk lag hier niet op de functionele<br />
eenvoudige vriendelijke vorm, de natuurlijke uitkomst van Vormwil. Zijn<br />
interieurschetsen waren ontdaan van iedere vorm van expressionisme en zo<br />
ook zijn uitgevoerde werk. Als voorbeeld wordt zijn conducteurswoningen<br />
weergegeven welke hij in zijn lesboek Des Wohnhausbau uit 1909 opnam. (fig<br />
3.6)<br />
- 31 -
- 32 -
- 33 -
3.4 Theodor Fischer<br />
lokale <strong>traditie</strong><br />
Bedenkingen had Theodor Fischer bij de betekenisloze materiaaltoepassing,<br />
dit zou volgens hem leiden tot afstomping van het vormgevoel en oorzaak<br />
zijn van een holistisch innerlijk leven. 29 Materiaaleigenschappen doorgronden<br />
stond in zijn ogen voorop. “ ich weiß, dass ich als Lehrer nicht Kunst lehren<br />
kann, sondern nur das Handwerk” 30 Voorgaande kwam voort uit de opkomst<br />
van industriële productieprocessen en de overweldigende interesse voor<br />
Romaanse en Grieks kunst sinds de ontdekking van Pompeï. Dit had een<br />
zeer academische scholing van architecten veroorzaakt die geen oog had op<br />
het uiteindelijk vervaardigen van een concreet werk, de fundamentele taak<br />
van architecten en stedenbouwkundigen. Deze stellingname berustte in<br />
het geheel op het oorzakelijke verband tussen het falen van de architect en<br />
zijn educatie. Het bestuderen en interpreteren van lokale cultuurhistorie<br />
met name gericht op plaatselijke bouw<strong>traditie</strong>s vormt het uitgangspunt<br />
van zijn architectuurbeschouwing. “Wandlungen des Stils, nach dem im<br />
Kunstwissenschaftlichen Schrifttum eingewurzelten Begriff, sind zumeist mit<br />
Änderungen der Einzelvormen in Zusammenhang gebracht worden. Ein Wandel<br />
der Gestalt im ganzen ist vom größeren Wellenlänge” 31 Deze basis gebruikte hij<br />
om tot een transcriptiemethodiek van oude streekgebonden archetypische<br />
verblijfsvormen te komen. Kenmerkende constructiewijzen, ruimtelijke<br />
eigenschappen, complementaire decoratieve schilderkunst en materiaalgebruik<br />
paste hij op nieuwe ontwerpopgaven toe. Op deze wijze wilde Fischer verbroken<br />
banden met het culturele verleden weer aanhalen. Fischer definieerde hiermee<br />
de architectonische opgave niet als instrument om tot geschiedkundige kunst<br />
te komen. Zijn streven was om de in zijn ogen tot deels tot stilstand gekomen<br />
Noord-Europese civilisatieontwikkeling te voorzien van een methode om uit<br />
haar identiteitscrisis te komen. Fischer beperkte zich niet alleen tot architectuur<br />
met deze benaderingswijze. Stedenbouw had volgens hem ook te lijden gehad<br />
onder het moderne schema en de Pompeïsche invloed. De Altstadt voldeed<br />
beter aan stedelijke ontwikkeling omdat zij altijd was uitgegaan van organische<br />
groei. Zij was een weerspiegeling van het landschap, ontstaan uit praktische<br />
noodzaak en voorzag in gezonde fysieke behoefte van alle maatschappelijke<br />
lagen. Het moderne schema was volgens niet voldoende flexibel toegepast<br />
waardoor een ongezonde stad was ontstaan. “Schön, praktisch und gesund, sind<br />
die drei Wünschen, die wir für die Entwicklung unserer Stadt im Herzen tragen.<br />
Keines von den dreien kann für sich bestehen. Was praktisch ist (nicht im Geiste<br />
der Bauspekulanten). Muss schön und gesund sein; was im richtigen Verstand<br />
gesund ist, muss praktisch sein und nicht unschön wirken” 32<br />
29<br />
30 Geistigens München, Th.Fischer, Vom Wirken und Werten. P. 13<br />
31 Geistigens München, Th. Fischer, Vom Wirken und Werten. P. 7<br />
32 Geistigens München, Th. Fischer, Vom Wirken und Werten. P. 22<br />
- 34 -
fig. 3.7 Theodor Fischer: Pfullinger Halle, 1907<br />
eerherstel opdrachtgever<br />
De cultuurhistorische analyse en de toepassing van haar uitkomst bij het<br />
ontwerp waren niet het enige waardoor Fischer zijn uitzonderlijke positie in<br />
het architectuurdiscour verwierf. Voor hem was een ontwerp een direct gevolg<br />
van de functie en externe invloeden. Hiermee stelde hij niet de kunstenaar<br />
centraal bij het ontwerpproces maar de opgave zelf. Het eindresultaat berustte<br />
op pretentie, kunstsmaak, comforteisen van de unieke bouwheer, het karakter<br />
van de straat, proporties en gegevenheden van het landschap en de eerder<br />
vermelde lokale bouw<strong>traditie</strong>s. De drie laatste proporties sloten aan bij de<br />
herintroductie van de burgerij ingegeven door het cultuurpessimisme, onder<br />
woorden gebracht door Nietsche en het Humanisme. 33 Tegenover de vluchtige<br />
veranderingen van alle levenssfeer werd het volkse als tijdloos boven de<br />
geschiedenis ondervonden. Het volkskarakter wordt dan ook breed opgevat<br />
als het bindmiddel voor het nieuwe Germaanse kader. Fischer vond deze in<br />
lokale overlevering welke een eenheid vormt met lokale omstandigheden.<br />
Dit stelde hem in staat om bouwtechniek en streekgebonden materialen<br />
te implementeren binnen de werking van het programma van eisen. Zijn<br />
ontwerpen zijn door deze handelswijze direct gevolg van een proportionele<br />
verwevenheid en als gevolg hiervan ieder uniek. Fischer introduceerde<br />
hiermee een zekere mate van rationele opvatting van de architectentaak, in<br />
zijn uitwerking zelfs ongebruikelijke binnen het traditionalisme.<br />
33 Nerdinger: Fischer. p. 47<br />
- 35 -
- 36 -
In 1903 kreeg Fischer de opdracht van papierfabrikant Laiblin om<br />
in zijn woonplaats Pfullingen, even ten zuiden van Stuttgart, de Pfullinger<br />
Vereinen Liederkranz (opgericht in 1837) en de turnvereniging (opgericht in<br />
1862) onder te brengen. Laiblin had twee motieven om het gezelschapshuis te<br />
realiseren. Ten eerste wilde hij het lokale verenigingsleven ondersteunen en het<br />
tweede motief was het promoten van cultuur onder de minder vermogende<br />
streekgenoten. Vooral dat laatste bracht opdrachtgever en architect ertoe om te<br />
streven naar een gesammtkunstwerk bestaande uit lokale architectuur, schilder-<br />
en beeldhouwkunst. Wat uiteindelijk resulteerde in een waar volkshuis. In<br />
1904 was het ontwerp klaar voor de uitvoering. (fig 3.7)<br />
De Pfullinger Halle, gelegen aan de voet van de Schemberg (nu<br />
Schönberg) wordt van buiten gekenmerkt door een complex spel van<br />
dakvormen in combinatie met dakdoorbrekingen zoals dakkapellen,<br />
schoorstenen en doorlopend gevelwerk. De gevels bestaan uit zandsteen en<br />
beton. De entrees worden net zoals enkele grote ramen gekarakteriseerd door<br />
het gebruik van rondbogen. Deze methodiek maken bij benadering van het<br />
gebouw direct duidelijk dat het voor meerdere doeleinden gebruikt werd. De<br />
hoofdentree aan de turnzaalzijde wordt geaccentueerd door een brugachtige<br />
constructie. Achter de entree bevindt zich de centrale hal, hiervandaan zijn alle<br />
ruimten te bereiken. De grootste volumes zijn theaterzaal en turnhal die aan<br />
elkaar grenzen. Het opvallendste aan het interieur van de turnzaal, voorzien<br />
van een wolfsdak, is haar tongewelf zonder gordelbogen. Dit was mogelijk<br />
geworden door toepassing van een gewapend betonnen constructie. Dit was<br />
op dat moment een kleine sensatie in de bouwkunst. 34 Door deze nieuwe<br />
toepassing was Fischer in staat om veel daglicht tot de hal binnen te laten<br />
dringen. Dit manifesteert zich aan de buitenzijde door een zeer lange dakkapel<br />
op de langszijde van het wolfdak. De theaterzaal, voorzien van een hoog<br />
schilddak, heeft een zware houten dakconstructie. In deze zaal is de wens om<br />
tot een totaalkunstwerk te komen volledig tot uiting te komen. Onder de grote<br />
vierkante kozijnen en op de ruimtescheidende dragende wanden zijn fresco’s<br />
aangebracht door studenten van de Stuttgartse kunstacademie onder leiding<br />
van Hölzel. De studenten waren Hans Brühlmann, Bruno Goldtschmitt,<br />
Melchior von Hugo, Louis Moilliet, Ulrich Nitschke en Eduard Pfennig. De<br />
theaterzaal staat in verbinding met de turnzaal door een grote schuifpui. Aan<br />
de straatkant is een feestzaal ondergebracht. De entree bevindt zich tussen<br />
twee beuken die haaks staan op de hal en ligt 3,5 meter beneden het begane<br />
grondniveau.<br />
De vorm van de Pfullinger Halle is een transcriptie van oude zuid Duitse<br />
boerenhuizen naar een utilitair gebouw. Het is door deze vorm in combinatie met<br />
zijn monumentaliteit duidelijk een ode aan de dorpsgemeenschap geworden.<br />
Behalve het lokale zandsteen is Fischer in staat geweest om architectonische<br />
mogelijkheden van gewapend beton volledig te benutten. Deze acceptatie<br />
van de moderne bouwmethodiek binnen zijn cultuuropvatting bevestigt<br />
34 Pfulinger Geschichte, heft 3 ; blz 10<br />
- 37 -
zijn verhouding met techniek. Toepassing van nieuwe materialen binnen de<br />
overlevering wordt door hem dan ook geaccepteerd. Dit laatste zou later aan<br />
de basis staan van enkele opvattingen binnen de later ontstane Stuttgarter<br />
Schule. Fischer bevestigt zijn talent om nieuwe materialen te interpreteren<br />
benutten binnen zijn eigen vormentaal. Wederom gebeurt dat in Pfullingen.<br />
Dit keer niet aan de voet van de Schönberg maar op de top. In 1906 wordt de<br />
Schönberger Turm, in de volksmond Die Pfullinger Unterhose, een uitkijktoren<br />
met een uitzichtpunt op 793 meter hoogte opgeleverd. (fig 3.8) Ze bestaat<br />
enkel uit twee trappen die de benen van de toren vormen, één trap naar boven<br />
en één naar beneden en als bekroning een overdekt uitkijkplatform. Het<br />
bouwwerk bestaat in zijn geheel uit gewapend beton.<br />
- 38 -
Fig 3.8 Theodor Fischer: Pfullinger Unterhose<br />
- 39 -
3.5 Paul Schultze- Naumburg<br />
kruisbestuiving<br />
In het debat waarin een omgekeerd cultuurideaal aan het licht kwam als<br />
cultuuridealistisch verlangen speelde Paul Schultze-Naumburg een voorname<br />
rol. Hij deelde de algemene opvatting van de Duitse traditionalisten dat<br />
Germaanse kunstprestaties uit het oog verloren waren. De overgrote<br />
meerderheid aan Noord-Europese historische helden als Dürer, Beethoven en<br />
Goethe zouden vergeten zijn en zuidelijke invloeden hadden deze verdrongen.<br />
Slechts een handvol kunstenaars was naar mening van Paul Schultze-Naumburg<br />
in staat om succesvolle bouwkunst te produceren. Kenmerkend voor zijn<br />
stellingname was de afwijzing van Palladio’s schematische architectuur en zijn<br />
enscenerende werking van het landschap. Schultze-Naumburg verwees naar de<br />
oorsprong van het Germaanse ras en haar natuurlijke bouwkunstontwikkeling.<br />
Hij ging echter niet voorbij aan het lange kruisbestuivingsproces tussen<br />
verschillende voornamelijk Europese volkeren. Zijn gestelde voorwaarde voor<br />
deze acceptatie was de doelmatige, functionele interpretatie hiervan binnen<br />
het eigen culturele kader. Hier ging het in zijn ogen alsmaar mis. Door de<br />
gebrekkige kennis van de eigen historische achtergrond was de capaciteit om<br />
uitheemse vondsten te interpreteren en implementeren, verloren gegaan. Men<br />
staarde zich blind op modegrillen en vergat haar eigen identiteit.<br />
normatieve benadering<br />
Schultze-Naumburg zag een belangrijke taak voor zichzelf weggelegd<br />
om de gewone man, de leek, weer in contact te brengen met zijn eigen<br />
cultuurhistorische achtergrond. De academici hadden zich volgens hem zo<br />
bekwaamd in Mediterrane kunst dat een eenvoudige leek, de opdrachtgever,<br />
- 40 -<br />
Fig 3.9 Paul Schultze-Naumburg.Voorbeeld huizen. 1904
Fig 3.9 Paul Schultze-Naumburg.Voorbeeld huizen. 1904<br />
snel onder de indruk zou zijn van mooie beelden en de oorspronkelijke idee<br />
van zijn opdracht uit het oog verloor. De opdrachtgever werd op deze wijze<br />
opgezadeld met onbruikbare en kwalitatief slechte woningen. Deze nationaal<br />
idealistische probleemstelling bracht Schultze-Naumburg tot het ontwikkelen<br />
van een instrument om de gewone burgerman weer in contact te brengen<br />
met zijn eigen geschiedenis. Dit communicatiemiddel werd een zesdelige<br />
bouwkunstbeschouwing genaamd ‘Kulturarbeiten’. In deze reeks maakt hij<br />
een kritisch vergelijk tussen de ontwikkeling van het authentieke Germaanse<br />
bouwkunst en het resultaat van de in zijn ogen mislukte kunstkruisbestuiving.<br />
Deze reeks publiceerde hij in de periode 1904-1910, achtereenvolgens<br />
behandelde hij villa’s, tuinen, dorpen en koloniën, stedenbouw, woningbouw<br />
en het slot. Karakteristiek voor alle werken is het vergelijk tussen goede en<br />
slechte bouwkunst. (fig 3.9 en 3.10) Steeds wordt een slecht voorbeeld gebruikt<br />
om het authentieke te prijzen, een in zijn optiek mislukt bouwwerk wordt<br />
vergeleken met een in zijn ogen betere lokale oplossing. Met deze normatieve<br />
aanpak beperkte Schultze-Naumburg zich achteraf gezien tot een weliswaar<br />
toegankelijk geschreven maar zeer beperkt beeld van de werkelijkheid. Dit was<br />
vanuit zijn beweegreden om de leek te informeren gezien natuurlijk legitiem.<br />
De serie publicaties zouden al direct bij de oprichting van de Deutsche<br />
Bund Heimatschutz haar verenigingsbeginsel vormen, dit leverde hem een<br />
gedeeld voorzitterschap op met Theodor Fischer. In 1934 zal hij zijn laatste<br />
Kulturarbeiten deel publiceren hetwelk hijzelf omschreef als een alomvattende<br />
kunstbeschouwing. De alleszeggende titel was Kunst und Rasse, een duidelijk<br />
kind van zijn tijd.<br />
- 41 -
- 42 -<br />
Fig 3.10 Paul Schultze-Naumburg .Beispiel und Gegenbeispiel. 1907
3.6 Paul Schmitthenner<br />
schijncultuur en machine<br />
Het conflict tussen berekenend verstand en gevoel, machine en menselijke<br />
leven, collectiviteit en persoonlijkheid waren bij het retrospectief op de<br />
periode van algemene Duitse industrialisatie tussen 1870 en de eeuwwisseling<br />
voedingsbodem voor een oproep tot bezinning. 35 Paul Schmitthenner nam aan<br />
het begin van de twintigste eeuw net zoals andere kunstenaars de crisis in het<br />
alledaagse leven geschokt waar. Techniek was in zijn ogen onterecht een doel<br />
op zich geworden. De nieuwe zakelijkheid wist met haar functionaliteitsbetoog<br />
de problematiek rond grootstedelijke huurwoningen niet op te lossen, in zijn<br />
ogen waren de modernisten helemaal niet functioneel. Ze wisten bijvoorbeeld<br />
de meeste bouwfysische problemen niet op te lossen. Maar zijn kunstkritiek<br />
bleef niet beperkt tot de modernen. Hij stelde dat de eigentijdse <strong>traditie</strong><br />
bestond uit de verering van het voorbije, geuit in het hulpeloos teruggrijpen<br />
op grote Duitse cultuurepochen en dit veroorzaakte een schijncultuur.<br />
Schmitthenner nam aan het eind van de negentiende begin twintigste<br />
eeuw een kentering waar. Men had weer interesse in het dagelijkse leven, deze<br />
ontwikkeling werd gevolgd met de nieuwe interesse in het alledaagse verblijf.<br />
De woonvorm was volgens hem de uitdrukking van het gezinsleven en haar<br />
gemeenschap, hierin kwam het cultuurhistorische verleden tot uitdrukking en<br />
in de gewoonheid met de dingen zou de vooruitgang haar weg moeten vinden.<br />
Technisch vermogen zou volgens Schmitthenner vanaf dat moment anders<br />
benaderd moeten worden. Bouwkunst kon alleen bestaan als de menselijke<br />
noodzaak zinvol geordend werd en in schoonheid vormgegeven was. Hiermee<br />
koppelde hij de stand van de techniek als uitdrukking van menselijk vermogen<br />
aan de kunst als humanistische graadmeter. Schmitthenner nam dus expliciet<br />
niet het omgekeerde cultuurideaal gericht op de preïndustriële periode<br />
als uitgangspunt voor traditionele architectuur. De kernvorm vormde de<br />
traditionele woning als uitdrukking van de civilisatiestand, geheel volgens<br />
Semper’s oorsprongstheorie.<br />
stoffelijke en onstoffelijke<br />
Schmitthenner had een zeer bijzondere kijk op het architectenvak. De<br />
bouwkunstenaar vergeleek hij met de musicus. Schmitthenner zag een<br />
overeenkomst en deze was de toepassing van variaties op een thema. Hierbij<br />
konden onderdelen op verschillende manieren geïnterpreteerd worden om<br />
het krachtig of elegant, dramatisch of vrolijk, licht of donker etc. te laten<br />
zijn. De uitvoering van de compositie werd gevarieerd door de dirigent en<br />
orkest of ieder andere uitoefenaar van muziek. Hierbij behield men een zekere<br />
oorspronkelijkheid en was toch in staat zelf kleur geven aan een compositie<br />
door z’n eigen interpretaties te maken. Het thema bij Paul Schmitthenner<br />
was de woonvorm omdat deze voor het eenvoudige stond en was niet zoals<br />
de werkomgeving aan veranderingen onderhevig. Met deze stelling liet hij<br />
35 Paul Schmitthenner: Das Deutsche Wohnhaus p. 8<br />
- 43 -
tussen de regels doorschemeren dat hij nog steeds de oude woonvorm zag als<br />
het cultuurideaal en dat de moderne (werk)omgeving slechts een bescheiden<br />
onderdeel zou mogen uitmaken van zijn cultuuropvatting.<br />
Hij was met deze redenatie in staat geweest om tot een voor die periode<br />
progressieve interpretatie van de architectuuropgave te komen. (fig 3.11) Hij<br />
construeerde een standaard huis dat volgens hem voldeed aan onstoffelijke<br />
eisen van maatverhoudingen, licht en ruimte. De plattegrond, doorsneden,<br />
gevelaanzichten waren een vast gegeven, de <strong>traditie</strong> voortgekomen uit de<br />
menselijke noodzakelijkheid van het alledaagse verblijf. Het was het stoffelijke<br />
waarmee hij ging variëren. De gevelindeling, dakvorm, complementaire<br />
schilderkunst en materialen vormden de variabelen welke afhankelijk waren<br />
van het ontwerpdoel. Deze strikte scheiding tussen constructie en vormgeving<br />
was een directe vertaling van zijn houding ten opzichte van de techniek. De<br />
idee werd gematerialiseerd in een samenspel van techniek en kunst om zo tot<br />
bouwkunst te komen.<br />
- 44 -
fig 3.11 Paul Schmitthenner. Thema + Variaties<br />
- 45 -
- 46 -
- 47 -
- 48 -
3.7 Paul Bonatz<br />
monumentaliteit, gotiek en ornamenten<br />
Een synthese van classicistische compositieleer, gotiek en lokale bouwvormen<br />
gericht op het landschappelijke kenmerkte Paul Bonatz, verruit de meest<br />
complex te benoemen Traditionalist. De as- symmetrie en monumentaliteit<br />
uit de klassieke periode wist deze veelzijdige bouwkunstenaar haarfijn te<br />
combineren met gotische constructies, lokale materialen en ornamentiek.<br />
Hierdoor ontstond een eigenzinnige architectuurvorm welke omschreven<br />
werd als weinig radicaal, monumentaal maar niet kolossaal. Invloeden van zijn<br />
leermeester Friedrich von Thiersch, de architectuurtheoreticus met publicaties<br />
van onder andere The Biedermeier Revival Paul Mebes en zijn werkgever en<br />
hoofd van de Stuttgarter Schule Theodor Fischer beïnvloedden zijn werk sterk.<br />
Paul Bonatz verstond onder de <strong>traditie</strong> een wijze van overlevering welke een<br />
reproductie van bestaande oplossingen omarmde. Op deze manier was hij niet<br />
alleen gebonden aan lokale bouwstijlen, hij wist Griekse maatverhoudingen<br />
haarfijn te integreren binnen zijn eigen werk, zoals Friedrich vin Thiersch<br />
dat ook kon. Het allerbeste voorbeeld van deze gave kwam tot uiting in zijn<br />
gezamenlijke ontwerp met Scholer, het station van Stuttgart. Deze opdracht<br />
hadden de twee architecten verworven middels een prijsvraag. Het winnende<br />
ontwerp zou uiteindelijk geenszins op het opgeleverde werk uit 1928 lijken.<br />
De prijsvraag werd uitgeschreven in 1911 maar de uitvoering zou vanwege<br />
de eerste wereldoorlog stil komen te liggen. In het jaar 1914 komt Bonatz<br />
tot het inzicht dat reductie het ontwerp ten goede zou komen. 36 De klassieke<br />
rondboogconstructie ten behoeve van de perronoverkapping was verdwenen<br />
en vervangen door geometrische eenvoudige beschutting. De kerkelijk ogende<br />
toren bij de hoofdentree verviel en een stilistische uitvoering construeerde hij<br />
ter plaatse van de oostelijke ingang. (fig 3.12) De tweevoudige beïnvloeding<br />
door enerzijds von Thiersch en anderzijds zijn reis naar Egypte gaven zijn<br />
ontwerp een definitieve monumentale draai. De materialisering bleef echter<br />
zijn traditionele inslag kenmerken.<br />
In zijn ontwerpen bleef Bonatz erg verwant aan Paul Schmitthenner.<br />
De gesloten vorm en het fijn gedetailleerde interieur zijn bij beide<br />
architecten terug te vinden. Bonatz had echter een grotere voorliefde voor<br />
het monumentale. In woonhuizen kwam dit tot uiting in zijn klassieke<br />
vloeren, ruim gedimensioneerde entreehal en Romaanse plattegronden. In<br />
1910 ontwierp hij een van zijn meest indrukwekkende woonhuizen welke<br />
karakteristiek voor zijn huiselijke architectuur zou zijn. Galerie Valentien aan<br />
de Gellerstrasse aan de zuidoost kant van het centrum van Stuttgart vormt een<br />
meesterlijke samensmelting van materiaal en functionaliteit. De houten vloer<br />
sluit perfect aan op de marmeren entreehalvloer, De trap is tot op het kleinste<br />
detail geïntegreerd binnen het totaalontwerp en iedere ruimte gaat haarfijn<br />
over in de volgende. (fig 3.13) Een derde hoogtepunt vormt de Bibliotheek<br />
36 Pual Bonatz 1877-1956, Stuttgarter Beiträge 13. p.14<br />
- 49 -
van de universiteit van Tübingen (1910-1912) (fig 3.14). De classicistische<br />
voorgevel met dakterras lijkt op het eerste gezicht een kopie naar goed<br />
Romaans voorbeeld. De gevelverhoudingen, balustrade en ronde entreepartij<br />
zijn echter getransformeerd in een Schwäbische variant. De ornamenten en<br />
materialen zijn streekgebonden en hiermee passend binnen zijn traditionele<br />
kader. Het grote overstek van het dak vormt een erkenning van het lokale<br />
klimaat. Dit laatste werd door de Traditionalisten over het algemeen het<br />
meeste bekritiseerd bij het gebruik van uitheemse vormen. Vaak werd poreus<br />
natuursteen toegepast in gebieden waar het na enkele jaren door vorstschade<br />
en regen vergruisd was, tevens werden dakvormen rücksichtslos gekopieerd<br />
zonder met hevige sneeuwval rekening gehouden te hebben. Daken werden<br />
onvoldoende sterk uitgevoerd, overstek werd vergeten en de dakhelling zou<br />
onvoldoende zijn. Dit alles was bij de bibliotheek niet het geval. Het interieur<br />
van was wederom magnifiek uitgewerkt. Trappen waren licht monumentaal<br />
wat paste bij haar utilitaire functie en de leeszaal was door haar houten<br />
bekleding een oase van rust.<br />
- 50 -<br />
fig 3.13 Bonatz: Galerie Valentien aan de Gellerstrasse 1912
- 51 -
- 52 -<br />
fig 3.12 Paul Bonatz. Stationsgebouw 1914-1928
- 53 -
- 54 -<br />
Fig 3.14 Paul Bonatz: Universiteitsbibliotheek 1912
Fig 3.14 Heinz Wetzel: Rottweil. 1940<br />
3.8 Heinz Wetzel<br />
“…Was ist geschehen? Die Aufklärung hat alle Bindungen der Tradition<br />
gelöst. Bis zum Bruch mit der Tradition: Gestaltung aus der Gegebenheit des<br />
Bodens- und jetzt: Gestaltung mit luftleeren Raum, im Zeichen eines abstrakten<br />
Schönheitsideals. Das Auffassen und Ordnen bildhafter Zusammenhänge ist nicht<br />
mehr Antrieb und Bindung der Schöpferischen Phantasie. Die Zusammenschau<br />
ist abgelöst durch die Einzelschau. Ein Abstraktes Idealbild vom “Schönen an sich”<br />
ist fortan schöpferischen Stimulus. Hier Aufgeschlossenheit und Wirklichkeitssinn,<br />
ein triebhafter Instinkt für das “Richtige” - dort Akademische Sehnkonvention in<br />
Rampenlicht eines Bildungsideals.“ 37<br />
Wetzel ondervond de langzame afsterving van steden door komst van het<br />
rationalisme, deze catastrofe had zich na de 18 e eeuw weten door te zetten.<br />
Fantasie en ratio waren hierdoor onverenigbaar geworden met het dagelijkse<br />
leven. De middeleeuwse Gotiek en klassieke strenge ontwerphouding vormden<br />
volgens hem op dat moment in de Duitse bouwkunst geen synthese. Dit in<br />
tegenstelling tot zijn voorbeeld uit de oude Parijs, Rue St. Antoine en Rue de<br />
Rivoli vormden wel de perfecte samensmelting tussen deze twee houdingen<br />
en had geleid tot magnifieke pleinen en openbare ruimten. Het gebouwde<br />
had hierdoor een sterke samenhang. Men poogde deze dan ook te kopiëren<br />
in Wenen maar dit was jammerlijk mislukt door de te strenge klassieke<br />
invloed. Als gevolg hiervan waren pleinen leeg en tochtig, de praalgebouwen<br />
stonden geïsoleerd in vele parken en verloren hierdoor hun zeggingskracht<br />
volgens Wetzel. Hij noemt net zoals Fischer Camillo Sittes een mijlpaal in<br />
37 Wandlungen im Stadtebau. Heinz Wetzel. P.35<br />
- 55 -
de geschiedenis van de stedenbouw ondanks hun drang tot enscenering.<br />
Hij opende deuren voor erkenning van oude pleinen en stratenbouw, hun<br />
natuurlijke oorzaak en vanzelfsprekende werking. Eveneens waardeerde Sittes<br />
enkele bouwwerk weer in zijn omgeving, zij werden herintroduceerd in de<br />
landschappelijke samenhang. Wetzel gaf ter verduidelijking een voorbeeld uit<br />
zijn omgeving in de vorm van de middeleeuwse stad Rottweil. In de oude stad<br />
was het stratenkruis het scharnierpunt van haar werking. In het voorbeeld<br />
was de kerktoren gelegen dicht bij de kruising en het straatbeeld werd positief<br />
gedomineerd door zogenaamde Traufhäuser. (Fig 3.14) De helling van haar<br />
zadeldak was parallel aan de straat waardoor de toren goed zichtbaar bleef.<br />
Zij was om deze reden nog steeds in staat om deze kruising te accentueren.<br />
Door toepassing van markante gebouwen kon de stad eenvoudig worden<br />
doorgrond en daarom was volgens Wetzel bouwkunst gelijk aan stedenbouw<br />
en omgekeerd. Hij noemde het Kunstgebaude van Theodor Fischer en het<br />
treinstation van Paul Bonatz als meesterlijke voorbeelden van scharnierwerking<br />
en de vergeten leer van Sittes.<br />
Wetzel pleitte meer voor een plastische benadering van<br />
stedenbouwkundige opgaven. Anders dan zijn meeste collegae was volgens<br />
hem de essentie van stadsplanning gelegen in de natuurlijke ontplooiing<br />
van de stad in haar landschap en noodzaak. Hij poneert organisch vegatieve<br />
ontwikkelende steden tegenover de huidige klassieke strengheid van de gestichte<br />
stad. Maar ook volgens hem is deze gepolariseerde verhouding niet helemaal<br />
terecht. “……Was praktisch ist, ist Schön !“ So einfach liegen die Dinge nicht!<br />
Wohl birgt die logisch zweckhafte Ordnung den Keim der Guten Bildwirkung in<br />
sich, aber sie verbürgt sie nicht. Zur zweckhaften Ordnung muss die Bildhafte<br />
treten. Dem Erdenkloss muss der geniale Schöpfer die Seele einhauchen. Mit dem<br />
Geist erkennen, mit der Seele schauen. –Die Zweckhafte Ordnung ist seit Feder fest<br />
begründet, jetzt ist der Weg frei zur bildhaften Ordnung.” 38<br />
38 Wandlungen im Stadtebau. Heinz Wetzel. P.10<br />
- 56 -<br />
Fig 3.15 Heinz Wetzel:Neubranderburg. 1940
Fig 3.16 Heinz Wetzel: voorbeeldstad. 1940<br />
De vraag die Wetzel stelde was of modernistische toepassing van<br />
praktische rechte wegen passen in het landelijke gebied. Wetzel pleitte meer<br />
voor een plastische benadering van de stedenbouwkundige opgaven. Anders<br />
dan zijn meeste collegae was volgens hem de essentie van stadsplanning gelegen<br />
in de natuurlijke ontplooiing van de stad in haar landschap en noodzaak, geheel<br />
naar de leer van Fischer. Hij leek de organisch ontwikkelende steden tegenover<br />
de huidige klassieke strengheid van de gestichte stad te poneren. Maar deze<br />
gepolariseerde verhouding weerlegde hij met een eenvoudig voorbeeld.<br />
Neubrandenburg was ondanks zijn sterk schematische beginsel toch<br />
boeiend. De twee hoofdstraten zijn voorzien van stadspoorten en hebben<br />
de kern als midden. Deze stadskern was gezegend met een slot, stadhuis<br />
en slotplaats. Hiermee was het scharnierpunt geïntroduceerd, volgens hem<br />
een elementair instrument van de stedenbouwkundige. Dit ankerpunt werd<br />
visueel en fysiek geaccentueerd door de vestiging op het hoogste punt van<br />
de stadskern. De begrenzing van de stad was eveneens door natuurlijke<br />
omstandigheden gedefinieerd. (fig 3.15) Door plaatsing van het stadhuis op<br />
een open plek en hoogste punt ontstond een optische werking welke veelvuldig<br />
waarneembaar was in middeleeuwse gotische nederzettingen. Wederom volgde<br />
toelichting met een voorbeeld: Rothenburg. Deze stadskern was gesticht op<br />
een schelpkalkzandsteen plateau. Haar helling was gevormd naar karakter van<br />
de rivier en vormt een natuurlijke stadsrand. Gevolg hiervan was de natuurlijke<br />
stadsentree waar zich nu de hoofdstraat bevond. Deze leidde op haar beurt<br />
naar de marktplaats en ze vormden samen de kernruimte van waaruit de<br />
stad zich kristalliseert. Deze plastische ruimtelijke ordening had zorg voor<br />
gedragen dat de wandelaar nooit verdwalen kon. Het scharnierpunt was nu<br />
eenmaal geaccentueerd en haar natuurlijke ligging bepaalde haar begrenzing<br />
en infrastructuur. Hierdoor bleef de stad volgen Wetzel goed leesbaar.<br />
Omdat niet veel nieuwe steden meer ontstaan, was zijn voornaamste<br />
preoccupatie de moderne stadsuitbreiding ten behoeve van woningbouw.<br />
Hij nam een archetype Zuid Duitse centraal cirkelvormige stad als bestaand<br />
- 57 -
eginpunt, wederom een voorbeeld maar nu fictief. (fig 3.16) Hierbij lag de<br />
stadskern, de bovenstad, op een platform en aan de hellingsvoet de onderstad<br />
waar zich industriële bedrijvigheid had gevestigd.<br />
Met de oude stad als centrum was geplande nieuwbouw in het huidige<br />
ontwerp zo dat ze zich parallel aan de stadsgrens ontwikkelde. Dit betekende<br />
dat om de cirkel heen een ring ontstond hetwelk op haar beurt weer een<br />
volgende omcirkeling kreeg totdat het karakter van de oude stad onzichtbaar<br />
werd en als het ware verdronk, aldus Wetzel. Om dit te voorkomen ging de<br />
professor uit van drie subkernen met een afvoerweg van het verkeer van en<br />
naar de stad tussen twee kernen gelegen die op haar beurt weer gevormd<br />
werden naar aanleiding van haar natuurlijke gegevenheid.<br />
Voor de verdere uitwerking bevatte het oorspronkelijke plan een<br />
aantal fundamentele fouten. Zo diende het stedenbouwkundige plan niet in<br />
detail vastgesteld te worden maar functioneerde zij in eerste instantie om het<br />
verkeersontwerp en de omvang en begrenzing van stedelijke groei te bepalen.<br />
Dus zij diende niet ter vastlegging van een enkele woonstraat maar als<br />
handvest voor de principiële inrichting en organisatie. Met andere woorden<br />
een schematisch model voor de verdere ontwikkeling. Vanuit dit model was<br />
alleen in goede samenwerking met gemeentelijke instanties, bouwmeesters en<br />
opdrachtgevers een goed straatbeeld te bereiken.<br />
Aan de rand van de Duitse steden waren wijken ontstaan met particuliere<br />
woningbouw, zogenaamde Eigenheim. Wetzel was van mening dat deze<br />
verschraalde vorm van het oude herenhuis zich aan de randen van de steden<br />
opdeed als onkruid. (fig 3.17) Ze waren massaal in productie genomen en de<br />
schrik van de stedenbouwkundige geworden. Deze vorm van woningen stond<br />
zijwaarts te ver uit elkaar en zij beschikten over een te krappe achtertuin.<br />
Hierdoor ontbrak iedere cohesie die bij boerenhuizenformaties wel aanwezig<br />
was, aldus Wetzel. Daarbovenop kwam het feit dat dorpshuizen een eigen<br />
expressie binnen hun genre ontwikkelden. Zo was haar plattegrond meestal<br />
een langwerpige rechthoek, hadden de zadeldaken dezelfde helling en was<br />
het raamtype gelijk. Deze dorpshuizen vormden door hun samenhang een<br />
woonstraat die op haar beurt onderhevig was aan het landschap net zoals de<br />
stad als geheel. Een straat was hierdoor slechts sporadisch recht en glooide<br />
immer. Mocht de rechte lijn gebruikt worden en het oorspronkelijke landschap<br />
genegeerd dan viel de stad uiteen in geïsoleerde stukken grond.<br />
- 58 -
Fig 3.17 Heinz Wetzel:Eigenheim: 1940<br />
- 59 -
4. De Stuttgarter Schule<br />
4.1 De slag om de leek<br />
Deutsche Bund Heimatschutz<br />
Het geleidelijk bezwijken van de Germaanse cultuur onder het gewicht<br />
van uitheemse invloeden werd aan het einde van de negentiende eeuw<br />
algemeen gezien als de grootste culturele bedreiging voor de Noord-<br />
Europese civilisatieontwikkeling. Kruisbestuiving werd niet per definitie<br />
afgewezen maar door grote academische invloeden was men in de ogen van<br />
Traditionalisten blind geworden voor de eigen oorsprong. Concepten uit<br />
een andere tijd en onder niet vergelijkbare maatschappelijke, (geo)politieke<br />
en economische omstandigheden waren niet zomaar te integreren met lokale<br />
omstandigheden. Deze discrepantie tussen relevantie en implementatie bracht<br />
onder Duitse intellectuelen een tegenbeweging op gang. Waar de Jugendstil<br />
en het <strong>Modern</strong>isme iedere voorgaande kunststijl radicaal afwezen, namen<br />
de Traditionalisten een opmerkelijke tussenpositie in. Het omgekeerde<br />
cultuurideaal was volgens hen nog steeds te verenigen met vergaande<br />
kruisbestuiving. Het voornaamste argument hiervoor, waar de Jugendstil en het<br />
<strong>Modern</strong>isme aan voorbijgingen, was haar opvatting dat ook de preïndustriële<br />
periode als aanknopingspunt voortkwam uit een niet te achterhalen proces<br />
van kruisbestuiving tussen inheemse en uitheemse volkeren. De vergelijking<br />
met theorieën rond natuurlijke selectie lag hier voor de hand. Nieuwe<br />
ideeën die haar nut en noodzaak bewezen, verdrongen na verloop van tijd<br />
minder succesvolle concepten. Ondanks dat plaatsten traditionalisten grote<br />
kanttekeningen bij de ontstane onevenwichtige situatie. Beïnvloeding begon<br />
in hun ogen namelijk verdacht veel te lijken op verdringing.<br />
Deze bewustwording van de dreigende teloorgang van het Germaanse<br />
culturele erfgoed bracht een aantal wetenschappers en kunstenaars tot het<br />
oprichten van de Deutsche Bund Heimatschutz. De idee was zeer eenvoudig.<br />
Men wilde onderzoek verrichten naar de Germaanse cultuur en deze<br />
vervolgens overbrengen op het Duitse volk om zo het evenwicht te herstellen.<br />
In 1904 ondertekenden Ernst Rudorf, Ferdinand Averius, Paul Schultze-<br />
Naumburg, Theodor Fischer, Herman Muthesius, Richard Riemerschmid,<br />
Justus Brinckmann, Paul Clemens, Alfred Lichtwark en Cornelius Gurlitt<br />
de stichtingsakte van het initiatief te Dresden. 39 De algemene doelstelling<br />
werd als volgt omschreven: “Der Verein will aber nicht nur Suchen, Forschen,<br />
Niederschreiben und Sammeln, er will auch die Nussanwendung ziehen, welche<br />
sich aus der Kenntnis von Volkskunst und Volkskunde für unser heutiges Leben<br />
ziehen lässt, er erstrebt, änknupfend an das Überlieferte, die Wiederbelebung<br />
des soliden Handwerkes auf dem Lande, er erstrebt die Stärkung der Liebe zum<br />
Elternhaus, zur Heimat, zum Vaterlande” 40<br />
39 S. Hofer: Reformarchitektur 1900-1918. p.21<br />
40 Bund Deutsche Heimatschutz: Bayerischer Heimatschutz. p.1<br />
- 60 -
Fig. 4.1 Albrecht Dürer, middenblad ‘des Bäumgartner’schen Altars<br />
Het initiatief om nationale, idealistische kunst te onderscheiden<br />
ontstond al in 1887 toen Ferdinand Averius het tijdschrift Der Kunstwart<br />
oprichtte. Rond de eeuwwisseling zouden zowel Theodor Fischer als Paul<br />
Schultze-Naumburg in dit tijdschrift over religie, kunst, muziek, literatuur,<br />
theater, filosofie, architectuur enz. schrijven. Ondanks dat de initiatiefnemer<br />
van de Bund Deutsche Heimatschutz Ernst Rudorf was, zouden deze twee<br />
architecten haar direct na oprichting aanvoeren. Schultze-Naumburg’s<br />
Kulturarbeiten en Fischer’s positie aan de Technische Hochschule Stuttgart<br />
vormden een unieke combinatie. Waar Schultze-Naumburg’s normatieve<br />
kunstbeschouwing gericht was op de leek beïnvloedde de onderwijshervorming<br />
in Stuttgart op basis van Fischer’s overleveringsleer aankomende professionals<br />
- 61 -
en andere onderwijsinstituten 41 . Muthesius, Schumacher, Lichtwark en de<br />
latere deelnemer Gabrield von Siedl ondersteunden Fischer en Schultze-<br />
Naumburg bij hun werkzaamheden. 42 De bond was niet de enige vereniging<br />
die zich op dat moment sterk met de Duitse volkskunst bezighield, regionaal<br />
waren in die periode nog talloze aanverwante initiatieven opgericht zoals de<br />
Dürerbund.<br />
De Deutsche Bund Heimatschutz mag in geen geval verward worden<br />
met de Biedermeiercultus. Deze laatstgenoemde stond voor herintroductie<br />
van de adelcultuur en keerde zich af van het volksdom. De Heimatschutz had<br />
daarentegen een sterke band met het middeleeuwse Gilde, het alledaagse leven<br />
en de hiermee samenhangende preïndustriële ambachtelijkheid. De status van<br />
de nieuwe burgerij en opkomst van de arbeiderstand hielden sterk verband<br />
met de interesse voor het alledaagse. “es gibt keine liebevolleren und sicheren<br />
Lehrer als die ihrigen; es sind Vater und Muter. Grosseltern und Freunde, es sind<br />
die Jugenderinnerungen, die sich von Geschlecht fortsetzen, es sind die Werke und<br />
Ereignisse volkstümlicher Kunst, die anheimelnden Bauwerke, es ist das Volkslied,<br />
es ist die Sage und Geschichte, und alles verbindend- die Religion” 43<br />
Albrecht Dürer (1471-1528), Goethe en Beethoven vormden een<br />
belangrijke bronnen waar de Deutsche Bund Heimatschutz naar verwees. Uit<br />
de grote interesse voor Dürer (fig 4.1) bleek wederom de nauwe verwantschap<br />
aan de Engelse hervormingsbeweging. Waar Ruskin op het belang van de Pre-<br />
Raphaelisten wees, zag de Heimatschutz in Dürer de gezochte Germaans<br />
mystiek. Dit escapisme was vergelijkbaar met de Pre-Raphaelisten welke hun<br />
toevlucht zochten in de oude gildenmaatschappij. Omdat een groot deel van<br />
haar leden uit architecten bestond, nam architectuurkritiek een belangrijke<br />
positie in bij de vereniging. Een groot deel van haar beschouwingen hing<br />
daarmee ook sterk samen. Historische stadsgezichten, oude gekrulde<br />
knikgevels, verlichtingsarmaturen en deuren werden uitvoerig geanalyseerd en<br />
gevisualiseerd. Dit laatste bleek in haar benadering onontkoombaar omdat de<br />
leek op die manier het beste bereikbaar was. (fig 4.2 en 4.3)<br />
beperkt operationeel vermogen<br />
Ondanks het grote succes van haar publicaties, lezingen etc. bleef de vereniging<br />
slechts een groep onderzoekers welke geen algemene uitvoerende taak had.<br />
Hierdoor bleef zij beperkt in haar doelmatigheid. Het streven om algemene<br />
bewustwording van het cultuurerfgoed teweeg te brengen kan als redelijk<br />
succesvol beschouwd worden, maar daarmee had ze nog geen wezenlijk<br />
instrument in handen om tot de beoogde oplossing van de waargenomen<br />
civilisatiecrisis te komen. Het feit dat grootschalige kunstproductie een<br />
maatschappelijke realiteit was, bracht de tekortkoming van de vereniging<br />
41 Wasmuths Monatshefte für Baukunst. Die Architecktur-Schule Stuttgart. P.<br />
474<br />
42 Siggfried Hofer. Reformarchitectur 1900-1918<br />
43 G. von Sied, ‘Unsere Heimat’: B. D. Heimatschutz: Bayerischer Heimat- Heimatschutz.<br />
p.81<br />
- 62 -
Fig 4.3 A. Müller: Doppelhaus dür Geisenfeld. 1912 Fig 4.2 Prof. Stockmann: Herberuithangborden en armaturen 1912<br />
- 63 -
aan het licht. Ze was nog te vrijblijvend in haar kritiek en bood nog geen<br />
echte toepasbare constructieve oplossing voor de industriële maatschappij.<br />
Industriële woningbouw en massaproductie konden uiteindelijk dus ook niet<br />
genegeerd worden door een deel van haar leden. Buiten de cultuurpropaganda<br />
bleek de dialoog met de industrie op den duur onontkoombaar. De parallel<br />
tussen de Arts Workers Guild en de Deutsche Bund Heimatschutz was om deze<br />
reden evident. Beide hadden het ambachtelijke Gilde omarmd als referentie<br />
en ook stonden de twee bewegingen sceptisch tegenover technologische<br />
innovatie. De grote beperking van William Morris zat in het feit dat hij<br />
het moderne industriële productieproces grotendeels afwees, zij was in zijn<br />
ogen immers de oorzaak van algemene kunstdegeneratie. Dit geheel tegen<br />
Sempers stelling in dat het niet aan de techniek lag maar aan diegene die zijn<br />
idee niet met aanwezige middelen kon omzetten tot een product. Het mag<br />
duidelijk zijn dat Muthesius deze stellingname onderschreef, dit was immers<br />
gebleken uit zijn fascinatie voor de ontwikkeling van Bournville. Maar ook<br />
Heimatschutz-voorman Theodor Fischer wist dat het geen vraag was of het<br />
industriële productieproces in zijn vakgebied, de architectuur, een te stuiten<br />
ontwikkeling was. Nieuwe materialen zoals beton en grootschalige productie<br />
van bouwdelen creëerden in zijn ogen grote mogelijkheden voor de kunst en de<br />
architectuur in het bijzonder. Binnen de Deutsche Bund Heimatschutz bestond<br />
wel degelijk interesse voor een handreiking naar de moderne wetenschap<br />
en met name de industrie maar het behoorde eenvoudigweg niet tot haar<br />
kerntaak. Het gedachtegoed van de vereniging bood geen uitkomst voor de<br />
geminimaliseerde positie van kunstenaars binnen het productieproces. ‘Das<br />
Englische Hause’ gaf leden inzicht in de Engelse kunsttransformatie op basis<br />
van Sempers ideologie naar een succesvolle marktgerichtheid te Bournville<br />
aan het einde van de 19 e eeuw. Desalniettemin zouden conservatieve krachten<br />
binnen de beweging, met name Schultze- Naumburg, de beweging strikt aan<br />
haar originele doelstellingen houden. Gezien haar bijna profetische insteek<br />
was dit niet geheel vreemd.<br />
samenhang wetenschap, industrie en kunst<br />
In de periode rond de eeuwwisseling ontstond een nieuwe interesse in Sempers<br />
‘Wissenschaft, Industrie und Kunst’. Onder andere Alois Riegl ging in op zijn<br />
stijlvraag in samenhang met techniek in het essay Geschichtliche Wurzeln, Stil<br />
uit 1896. Hierin zette hij uiteen wat de oorsprong van stijl vormde. Hij stelde<br />
dat de vroegste ornamentiek ontstond vanuit de textieltechniek van weven en<br />
vlechten. Zijn conclusie was dat iedere technische ontwikkeling voortschrijdend<br />
inzicht van kunststijl veroorzaakte. Riegl definieerde twee stijlregels welke<br />
daarop wezen vanuit de cultuurhistorie. De vroegste stijl omschreef hij hierbij<br />
als geometrische stijl en deze gebuikte hij voor de uiteindelijke stellingname.<br />
Volgens hem verhield deze zich tot ieder andere kunst zoals de mathematiek<br />
zich tot natuurverschijnselen verhield:<br />
- De, in dit geval, geometrische stijl was overal onafhankelijk van<br />
- 64 -
elkaar ontstaan.<br />
- De eenvoudigste motieven van de geometrische stijl waren ontstaan<br />
uit weef- en vlechttechnieken.<br />
Beide stellingen ondersteunden elkaar, harmonieus kwamen ze samen om een<br />
overtuigender beeld te vormen over het ontstaan van geometrische kunst en<br />
daarmee de vroegste kunst aldus Riegl. Hij citeerde daarbij Sempers werk. “Stil<br />
ist die Übereinstimmung einer Kunsterscheinung mit ihrer Entstehungsgeschichte,<br />
mit allen Vorbereitungen und Umständen ihres Werdens….Stil ist der Griffel, das<br />
Instrument, dessen sich die Alten zum Schreiben und Zeichnen bedienten, daher<br />
ein sehr bezeichnendes Wort für jenen Bezug zwischen der Form und der Geschichte<br />
Ihres Entstehung. Zu dem Werkzeug gehört zunächst die Hand, die es führt, und ein<br />
Wille, der letztere leitet. Hier sind also die technischen und persönlichen Momente<br />
der Entstehung eines Kunstwerkes angedeutet.” 44 Hiermee stelde hij scheppende<br />
kunst echter niet tegenover de zindelijke-materialistische kunst. Hij doelde<br />
meer op oorsprong van deken en lint met haar versieringstechnieken. Zo<br />
begon voortschrijdende kunst met het bewuste onderscheid en kunstzinnige<br />
verwording van grens en voordeel. Zij bracht verschillende uitvoeringen met<br />
het aangeboden materiaal voor formele schepping met zich mee en definieerde<br />
tevens haar toepasbaarheid, geheel volgens de leer van Semper.<br />
Deze publicatie toonde aan dat breed draagvlak ontstond voor<br />
de oproep tot een hernieuwd inzicht van het kunstbegrip en de zin van de<br />
oorsprongstheorie en dan met name in het onderwijs. Op dit instituut leerde<br />
men immers basisvaardigheden welke gericht zouden moeten zijn op het zich<br />
eigen maken van materiaalmogelijkheden in samenhang met de kunst. Onder<br />
de traditionalisten leidde dit besef al direct, geheel volgens het Engelse model,<br />
tot de kunstonderwijshervorming. Theodor Fischer was vanaf 1901 in Stuttgart<br />
begonnen met de introductie van zijn cultuuranalyse en transcriptietechniek<br />
maar ook deed hij, overigens tevergeefs, pogingen om wetenschappelijke<br />
vakken in te ruilen voor handvaardigheidsdisciplines.<br />
Het was niet Fischer maar Muthesius die uiteindelijk indirect<br />
doorslaggevend zou zijn voor de onderwijshervormingen in zijn vaderland.<br />
Hij werd door zijn overheidsfunctie bij het ministerie van handel die hij bij<br />
thuiskomst in Duitsland kreeg in staat gesteld om invloed uit te oefenen op<br />
de aanstelling van professoren tot Duitse kunstonderwijsinstellingen. 45 Een<br />
architect die zijn leerstoel te danken had aan zijn hervormingsgezinde beleid<br />
was Peter Behrens. In 1903 werd hij aangesteld als buitengewoon hoogleraar<br />
de Kunstgewerbeschule te Düsseldorf. Behrens had zich in voorgaande periode<br />
verdienstelijk gemaakt als Jugendstil schilder. Zo was hij deelnemer aan de<br />
Werkstätte für Kunst im Handwerk tentoonstelling in het Glaspalast te München<br />
(1898).Tevens was hij op dat moment lid van de door Groszhertog Ernst<br />
Ludwig von Hessen und bei Rhein (1868-1937) opgerichte Kunstkolonie te<br />
Darmstadt. De Groszhertog was geïnspireerd door zijn Engelse grootvader<br />
44 G. Semper. Wissenschaft, Industrie und Kunst<br />
45 A. Windsor, Peter Behrens, p. 53<br />
- 65 -
Prince Albert of Kensington en wilde zich actief inzetten voor een centrum<br />
van sociale en culturele activiteiten. 46 Alexander Koch was degene die het<br />
concept van deze kolonie in een manifest introduceerde bij regiobestuurders,<br />
waaronder de Groszhertog. Koch deed zijn oproep tot oprichting het<br />
kunsthervormingsbolwerk na de tentoonstelling Freien Vereinigung<br />
Darmstädter Künstler in hetzelfde jaar 1898 en deze luidde als volgt: “The need<br />
for a complete integration of all artists, architects, sculptors, painters and craftsmen.<br />
They all belong intimately together in the same place, each thinking individually<br />
yet working together hand-in-hand for a larger whole……The encouragement of<br />
artistic handcraft is extremely important, not only from an aesthetic point of view<br />
but also from that of political economy, as it brings substantially more money to the<br />
common people than does so-called ‘High Art’ (painting and sculpture) and creates<br />
contented folk” 47 Koch zette zijn vertouwen in deze commune kracht bij door<br />
te stellen dat de subsidie van 20,000 M per jaar na drie periodes eindigde en<br />
de kolonie dan economisch op eigen benen zou staan. 48 Zijn eerste wapenfeit<br />
voor de Kunstenaarskolonie had plaats tijdens Exposition Universelle in 1900 te<br />
Parijs. (fig 4.4) Behrens droeg in grote mate bij aan het interieur van het Duitse<br />
46 P. Behrens; Architect and Designer 1868-1940, p. 14<br />
47 P. Behrens; Architect and Designer 1868-1940, p. 14<br />
48 A. Windsor, Peter Behrens, p. 16<br />
- 66 -<br />
Fig 4.4Das Zeichen, de openingsceremonie van de kunstenaarskolonie. 15 Mei 1901
Fig 4.5 Peter Behrens: Woonhuis Behrens, 1901.<br />
paviljoen. Dit werd met enthousiasme ontvangen vanwege haar moderniteit<br />
en integrale ontwerp. Hierin week het duidelijk af van andere paviljoens, deze<br />
waren slechts heterogene verzamelingen van objecten. 49 Een jaar later zou hij<br />
zijn kwaliteit bevestigen met het ontwerp van zijn eigen woning, het enige<br />
huis in de kolonie te Darmstadt die niet van Joseph Maria Olbrich(1867-<br />
1908) afkomstig was. Behrens maakte een integraal ontwerp waarbij exterieur,<br />
plattegronden en interieur één werden, uit het ontwerp blijkt zijn vaardigheid<br />
om alle kunsten te verenigen, deze onbevangenheid in de kunst zou hem later<br />
van pas komen.(fig 4.5) De vriendschap tussen hem en Muthesius zou in de<br />
toekomst een grote rol gaan spelen in het architectuurdebat, welke hem niet<br />
altijd in een gunstige positie bracht.<br />
artistiek centrum en haar isolement<br />
De kunstenaarskolonie voldeed aan het verlangen om een gemeenschap van<br />
intellectuelen te creëren om zo artistieke vleugels te verenigen en versterken.<br />
Zo stelde ze individuen in staat om gebruik te maken van nabuurschap om<br />
tot betere prestaties te komen. Waar de samensmelting van alle kunsten, met<br />
als beste voorbeeld Behrens, leek te werken ging Koch met haar oprichting<br />
voorbij aan zijn eigen beweegreden. De artistieke laagconjunctuur zou immers<br />
opgelost worden door weer in contact te komen met het burgerlijke. Door<br />
zijn geopolitieke benadering voor verbetering van de artistieke ontwikkeling<br />
in combinatie met de erkenning van haar eigen grens, de ambachtelijkheid,<br />
manoeuvreerde deze artistieke gemeenschap zich in een isolement ten<br />
49 A. Windsor, Peter Behrens, p. 19<br />
- 67 -
opzichte van het ‘gewone volk’. Zij waren immers bezig met integreren in<br />
de nieuwe maatschappij met al haar nieuwe sociaal politieke en economische<br />
omstandigheden. De sociale ontwikkeling was nu eenmaal zo dat gezinnen<br />
naar industriesteden trokken omdat daar fabriekswerk te vinden was. Een zeer<br />
groot percentage van de stedelingen stonden dagelijks in contact met machinale<br />
en industriële productieprocessen. Waar kunstenaars ambachtelijkheid<br />
propageerden voor het ‘volk’ was deze allang uit een groot deel van de dagelijkse<br />
realiteit verdwenen. Men ging te gemakkelijk voorbij aan de werkelijkheid dat<br />
fabrieksarbeiders en de middenstand begonnen in te zien dat de industrialisatie<br />
behalve werk ook gemakken bood. Nieuwe vervoersmiddelen, producten en<br />
media vergemakkelijkten en versnelden het volkse bestaan. Het succes van<br />
de kunstenaarskolonie moest om die reden dan ook niet gezocht worden in<br />
haar concrete resultaten maar om de mobilisatie van een beroepsgroep en de<br />
erkenning van de nieuwe doelgroep, niet toevallig exact dezelfde als die van<br />
de Deutsche Bund Heimatschutz. De oproep om kunst te herintroduceren in<br />
de kleinburgerlijkheid door haar toepasbaar te maken voor een veelvoud van<br />
gebieden, maakte de weg vrij voor een geheel nieuwe visie op het kunstbegrip.<br />
Ook Koch’s nuchtere visie om niet meer autonoom gericht te zijn maar<br />
toenadering tot het gewone volk te zoeken droeg in hoge mate bij aan de<br />
duidelijk wordende noodzaak om een hernieuwde alliantie tussen kunst,<br />
wetenschap en industrie te vormen. Men kon uiteindelijk niet heen om de<br />
industriële economie als dominante maatschappelijke ontwikkeling.<br />
Deutsche Werkbund<br />
In 1904 komt Christelijk-sociale politicus Friedrich Naumann met zijn<br />
opstel getiteld Die Kunst im Machinenzeitalter waarin Naumann pleitte<br />
voor het bereiken van nieuwe grootse industriële prestaties door de Duitse<br />
natie. Volgens hem kon alleen een artistiek hoog ontwikkeld volk ontstaan,<br />
wanneer kunst gericht was op grootschalige machinale productie. Deze<br />
eigentijdse publicatie gaf aanleiding om een vereniging op te zetten waarin<br />
zowel de kunstwereld als producerende bedrijven vertegenwoordigd waren.<br />
Naumann, Muthesius en Karl Schmidt stelden in 1907 de grondbeginselen<br />
op voor wat later de Deutsche Werkbund zou heten. Karl Schmidt was een<br />
van de initiatiefnemers van de tuinstad Hellerau en had zich in die functie<br />
verdienstelijk gemaakt voor beginnende industrialisatie van de bouwwereld en<br />
de Duitse vertolking van Bournville. De drie vertegenwoordigden door hun<br />
samenstelling de vereniging van maatschappij, kunst en industrie. Naumann<br />
was diegene die haar uiteindelijke doelstelling onder woorden bracht. De<br />
kernvraag die Naumann zich stelde was of de ware kunst in het moderne<br />
bedrijfswezen nog wel mogelijk was. Het oude handwerk zou immers niet<br />
terugkomen net zoals een oude stijl of oud geloof daar niet toe in staat was. Een<br />
probleem was de individualisering van het kunstenaarschap. Voorheen ging<br />
iedere kunstvorm haar eigen weg en er was geen sprake van een harmonisch<br />
kunstleven, afgezien van Darmstad, aldus Naumann. Aan de andere kant<br />
streefde de ondernemer naar het optimaliseren van zijn winst. Dit kwam neer<br />
- 68 -
op goedkoop produceren en duur verkopen. Dit had geleid tot huurkazernes<br />
gevuld met salontafels, bloemtapijten etc. De ambachtelijke reactie van Ruskin<br />
en Morris op deze gelijke ontwikkeling in Engeland was volgens Naumann<br />
tot op zekere hoogte niet meer dan symptoombestrijding, hij bekritiseerde<br />
soortgelijke Duitse initiatieven: “Die Kunstwerkssehnzucht, und auch bei uns<br />
schrieb man “Handwerkerskunst” über die Pforten der Werkstätten, nur um<br />
damit zu sagen, dass man mit dem geistlosen Industrieplunder nichts zu tun<br />
haben wolle. Die Form dieser Sehnzucht war Falsch, aber ihr innerer Gehalt war<br />
richtig. Einer äußerliche Rückkehr zum Handwerk gibt es nicht mehr. Man sehe<br />
doch die Betriebe gerade der Männer, die sich mit Vorliebe Handwerker nennen<br />
und die in den Handwerkerverrein den Vorsiss haben; ist das, was sie betrieben,<br />
Handwerk im alten Sinne? Sicherlich nicht! Auch bei ihnen ist die Maschine ein<br />
gezogen, und aus dem Gesellen ist der Lohnarbeiter geworden, und der “Meister”<br />
arbeitet für den Laden und geht auf Ausstellungen.“ 50 Wat Naumann verlangde<br />
was de situatie waarbij de beste kunstzinnige vormen van het beste moderne<br />
bedrijf afkomstig zouden moeten zijn in de best mogelijke gestalte. De oude<br />
kunstondernemers waren veelal klein van aard en omdat ze uiteindelijk slechts<br />
marktgericht werden en geen enkele invloed op haar markt konden uitoefenen,<br />
gedoemd tot modieuze inhoudsloze eindresultaten. Beargumentering van haar<br />
verzet was de oude opvatting dat men ambachtsman moest worden omdat<br />
machinale productie haar kwaliteit niet kon evenaren. Deze vergissing van<br />
ambachtelijke kunstenaars werd volgens de politicus al jaren tegengesproken<br />
door de samensmelting van alle kunsten, de architectuur. Het bouwbedrijf<br />
was met succes gemoderniseerd. De architect leverde het ontwerp aan en het<br />
succes hing af van zijn grote algemene kennis van het ontwikkelingsproces.<br />
De autonome kunstenaar ontwierp en vervaardigde zijn ontwerp eigenhandig.<br />
Dit was een indrukwekkende individuele prestatie maar hij was zo niet in staat<br />
om werk uit handen te geven en deze differentiatie van ideeënverwezenlijking<br />
vormde de basis van het nieuwe productieproces, volgens Naumann. Het<br />
opkomende Fordisme baseerde zich op de vergaande gesystematiseerde<br />
opsplitsing van productontwikkeling. Hier kwam de zelfstandige kunstenaar<br />
tekort, deze wist zich geen goede positie te verwerven binnen het bedrijfswezen.<br />
In de Deutsche Werkbund stond deze verstoorde relatie centraal, de oprichtende<br />
leden bestonden om deze reden uit een afvaardiging van het kunstonderwijs<br />
en het bedrijfsleden, het zogenaamde maatschappelijke middenveld:<br />
5 en 6 oktober 1907 oprichting van Deutsche Werkbund<br />
initiatiefnemers:<br />
Naumann, Muthesius en Karl Schmidt<br />
Uitvoerend directeur:<br />
Wolf Dohrn<br />
50 Friedrich Naumann. Deutsche Gewerbekunst. P.9<br />
- 69 -
Eerste voorzitters<br />
Professor Fischer: Stuttgart<br />
Professor Bruckman: Heilbronn<br />
Overige deelnemers<br />
Professor. Behrens: Berlijn<br />
Dr. Dohrn: Dresden<br />
Professor Kausssch: Darmstadt<br />
Karl Klingspor: Offenbach<br />
Professor Pankok: Stuttgart<br />
Professor Läuger: Karlsruhe<br />
Professor Bruno Paul: Berlijn<br />
Professor Pöschel: Leipzig<br />
Professor Riemerschmid: München<br />
Professor Scharvogel: Darmstadt<br />
Dr. Pantenius: Leipzig<br />
Professor Schumacher: Dresden<br />
Gottlieb Wilhelm: München<br />
Professor Hoffman: Wien<br />
Professor de Braetere: Zürich<br />
fabrikanten:<br />
Peter Bruckmann & Söhne,<br />
Deutsche Werkstätten für Handewerkers Kunst Dresden-Hellerau und<br />
München,<br />
Eugen Diedericks,<br />
Gebrüder Kingspor,<br />
Kunstdracherei Kunsterbund Karlsruhe,<br />
Poeschel & Trepte, Saalecher Werkstätten,<br />
Vereinigte Werkstätten für Kunst und Handwerk München,<br />
Werkstätten für Deutschen Hausrat Theophil Müller Dresden,<br />
Wiener Werkstätten,<br />
Gottlob Wunderlich<br />
Een harmonieuze scheppende gemeenschap werd met de oprichting<br />
volgens Naumann nu werkelijkheid. De vereniging was anders dan<br />
kunstnijverheidverenigingen omdat deze gericht waren op het geschiedkundige<br />
en de rol van ambachtelijke handwerkers. De bond wilde hierop voortborduren<br />
in plaats van teruggrijpen. Dit zou ze doen door een kunstzinnige voortzetting<br />
van industriële vervaardiging en haar resultaten. Uitwerking van de idee zou<br />
de ziel van haar tijd uitstralen. Deze kernachtige samenvatting van haar<br />
ideologische doelstelling met betrekking tot het uiteindelijk product betekende<br />
het bewust laten ontbreken van iedere stijldiscussie. Dit discour was niet haar<br />
uitgangspunt, zeker gezien de complexe samenstelling van haar leden. De<br />
- 70 -
Fig 4.6 AEG Arc Lamps (intensiv Flammenbogenlampen)<br />
- 71 -
Deutsche Werkbund streefde naar nieuwduitse kunst gefundeerd op de juiste<br />
toepassing van vorm en materiaal. Naumann omschreef deze doelstelling:<br />
- echtheid van materiaal<br />
- sporen van materiaal en arbeid zichtbaar laten<br />
- functionaliteit uitdrukken<br />
- constructie laten zien<br />
- de ruimte als eenheid laten bestaan<br />
- Grieksromaanse, Romaansgotische invloeden achterwege laten<br />
en zich richten op Boerenkunst, Duitse Renaissance, Rococo,<br />
Biedermeierstijl etc.<br />
- meer natuurlijke vormgeving dan geometrische<br />
- kleurgebruik afstemmen op functie en materiaal 51<br />
De verwerping van Griekse en Romaanse invloeden ten voordele van<br />
Noord-Europese stijlen en de voorkeur voor natuurlijke vormgeving boven<br />
geometrische zijn opvallend te noemen. Hiermee leek een onderhuidse<br />
stijlvraag aan het licht te komen. De Noord-Europese neiging was gezien het<br />
nationalistische getinte streven te verklaren. De afwijzing van geometrische<br />
vormen wordt door Naumann direct aangevuld met de erkenning van<br />
Behrens’ en Henry van der Velden’s recente prestaties. Zo blijkt al direct bij de<br />
oprichting de ideologische spagaat waarmee ze moest opereren.<br />
Peter Behrens bouwde aan het begin van 20 e eeuw een vriendschap<br />
op met Emil Rathenau, de oprichter van de Allgemeine Elektricitäts-Gesellschaft<br />
(1887). Dit bedrijf fabriceerde generatoren, kabels, transformators, lampen etc.<br />
en zou zijn naam later veranderen (1907) in AEG. Alhoewel de oorsprong van de<br />
vriendschap tussen Behrens en Rathenau onduidelijk is werd hij waarschijnlijk<br />
veroorzaakt door de band welke de kunstenaar had met Rathenau’s zoon<br />
Walther. Deze verkeerde in kringen met onder andere Edvard Munch, Max<br />
Reinhart, Stefan Zweig, Henry van der Velde. Bovendien was Rathenau een<br />
neef van Max Liebermann, Behrens’ eerste mentor. 52 In 1907 kreeg Behrens<br />
de opdracht om Intensiv Flammenbogenlampen te herontwerpen. Dit type<br />
lamp werd voornamelijk toegepast in publieke gebouwen zoals fabrieken,<br />
warenhuizen, treinstations etc. De technische eigenschappen van deze lampen<br />
boden weinig ruimte voor grote ontwerpingrepen. Het enige wat Behrens<br />
kon doen was haar verhoudingen verbeteren binnen het bestaande ontwerp.<br />
(fig 4.6) Vele vormen waren gebaseerd op profielen van de Griekse Kylixae<br />
en amfora waar Behrens een uitgebreide collectie van had. 53 De ontwerpen<br />
waren een groot succes en luidde een periode in waar de ontwerper een breed<br />
scala aan ontwerpen voor AEG mocht realiseren. Advertenties, paviljoens en<br />
lettertypen behoorden vanaf dat moment tot zijn orderportefeuille. In 1909<br />
51 F. Naumann: Deutsche Gewerbekunst. p. 19<br />
52 P. Behrens; Architect and Designer 1868-1940, p. 78<br />
53 P. Behrens; Architect and Designer 1868-1940, p. 81<br />
- 72 -
fig 4.7 Peter Behrens: Turbinefabriek<br />
Fig 4.8 Herman Muthesius en Karl Behrnard<br />
(ing.): fabriekshal Neubalsbergen 1912<br />
ontwierp Behrens de Turbine Hall te Berlijn. (fig 4.7 en 4.8) Wolf Dohrn,<br />
directeur van de Deutsche Werkbund reageerde enthousiast. “What refinement<br />
such halls may achieve, when engineer and architect go hand in hand! There is<br />
such a great, concentrated, powerful feeling to be found in such halls that owner<br />
can scarcely think of a more wonderful task for the architect, than to give shape<br />
with the simplest means to the correct design and arrangement of spaces. It is good,<br />
that a new factory building for the AEG will be entrusted to the engineer Bernhard<br />
and Peter Behrens, in collaboration. Berlin will have a building in which the<br />
technological spirit of our age will find a model, a monument” 54 Behrens werd al<br />
snel mr. Werkbund genoemd.<br />
54 P. Behrens; Architect and Designer 1868-1940, p. 93<br />
- 73 -
4.2 De Stuttgarter Schule<br />
typisierung<br />
Voor de Deutsche Werkbund werd duidelijk dat Behrens haar idealen<br />
vertegenwoordigde. De jaren daaropvolgend zou hij nog verschillende<br />
fabrieken ontwerpen voor Mannesmann (1911-1912, Düsseldorf),<br />
Continental Caouthouc-und Guttapercha-werk (1911-1912, Hannover) en<br />
voor de Frankfurter Gasgesellschaft (1911-1912). Bij deze laatste ontwerpen<br />
werd duidelijk dat Behrens binnen de bond een speciale positie innam.<br />
Jugendstil, <strong>Traditionalisme</strong> en Geometrische kunst waren samengesmolten in<br />
deze arbeiderstempels die geenszins leken op andere fabrieken tot dan. Door<br />
deze ontwikkeling kreeg de architect een grote invloed binnen de vereniging<br />
en zo kwam het dat hij voor de tot dan toe grootste Werkbund- tentoonstelling<br />
verschillende elementen mocht ontwerpen, waaronder de Festhalle. In dit jaar,<br />
1914, werd duidelijk dat een drastische economische omwenteling aanstaande<br />
was. Niet alleen was de economie explosief gegroeid maar het land stond<br />
aan de vooravond van een groot conflict, namelijk de eerste wereldoorlog.<br />
Alhoewel het niet zeker is dat het laatste een belangrijke rol speelde bij de<br />
tentoonstelling is het aannemelijk dat het behoorde tot de algemene politieke<br />
werkelijkheid op dat moment en zodoende door haar leden niet genegeerd kon<br />
worden. Het was Muthesius die bij de openingsrede opriep tot zogenaamde<br />
Typisierung en hiermee was een conflict geboren. Dit beargumenteerde hij met<br />
de uiteenzetting van de tien grondbeginselen waar de vereniging zich vanaf dat<br />
moment op zou richten:<br />
1. De architectuur en daarmee het hele werkterrein van de Werkbund<br />
streeft naar standaardisering en kan alleen daardoor de universele<br />
betekenis herwinnen die zij bezat toen er nog sprake was van een<br />
harmonische cultuur. Alleen door standaardisering, die te beschouwen<br />
is als resultaat van een heilzame concentratie, kan een algemeen<br />
geldige, betrouwbare smaak weer ingang vinden.<br />
2. Zolang er geen algemeen aanvaard niveau van goede smaak is bereikt<br />
kunnen we niet rekenen op een effectieve uitstraling van de Duitse<br />
kunstnijverheid naar het buitenland.<br />
3. Er zal in de wereld pas vraag naar onze producten ontstaan als daaruit<br />
een overtuigende stijlexpressie spreekt. Daarvoor heeft de Duitse<br />
beweging inmiddels de grondslagen gelegd.<br />
4. De dringendste taak van deze tijd is de creatieve ontwikkeling en<br />
voortzetting van wat tot nu toe is bereikt. Daarmee staat of valt het<br />
welslagen van de hele beweging. Elke verzwakking en elke terugval in<br />
imitatie zou op dit moment gelijkstaan met het verkwisten van een<br />
waardevol bezit.<br />
5. Uitgaande van de overtuiging dat het voor Duitsland van levensbelang<br />
is zijn producten te veredelen, moet de Deutsche Werkbund als<br />
vereniging van kunstenaars, industriëlen en zakenmensen zich tot<br />
doel stellen gunstige voorwarden te scheppen voor de export van<br />
- 74 -
kunstnijverheid.<br />
6. Door effectieve propaganda moet meer bekendheid worden gegeven<br />
aan de Duitse vooruitgang op het gebied van kunstnijverheid<br />
en architectuur. De aangewezen media hiervoor zijn, naast<br />
tentoonstellingen, geïllustreerde periodieke publicaties.<br />
7. Tentoonstellingen van de Deutsche Werkbund hebben alleen dan zin,<br />
als ze zich principieel beperken tot het beste en meest voorbeeldige<br />
dat onze kunstnijverheid te bieden heeft.<br />
8. Kunstnijverheidstentoonstellingen in het buitenland moeten<br />
beschouwd worden als een nationale aangelegenheid en verdienen<br />
daarom ondersteuning door de overheid.<br />
9. Voorwaarde voor het welslagen van export is de aanwezigheid<br />
van grote en productieve ondernemingen met een onberispelijke<br />
smaak. Met door kunstenaars ontworpen unica zou niet eens in de<br />
binnenlandse behoefte kunnen worden voorzien.<br />
10. Met het oog op het nationale belang moeten grote, internationaal<br />
opererende handels- en transportondernemingen zich bij de nieuwe<br />
beweging aansluiten nu deze haar resultaten heeft laten zien, en<br />
overal ter wereld zelfbewust de Duitse kunst vertegenwoordigen. 55<br />
Henry van der Velde was furieus en reageerde met het argument dat<br />
het kunstenaarschap in gevaar was bij vergaande standaardisering. De<br />
ambachtelijke creativiteit hing samen met individualiteit en kunstzinnige<br />
vrijheden, deze werden door de richting die Muthesius voorstelde in zijn<br />
ogen ernstig bedreigd. Muthesius was echter overtuigd van de Angelsaksische<br />
methode. In Amerika en Engeland waren woonhuizen kwalitatief veel beter<br />
geworden door doortastende productieontleding. Alle bouwelementen waren<br />
los van elkaar geproduceerd en veelal in fabrieken, zo hoefden panden alleen<br />
maar ter plaatse geassembleerd te worden. De fundering werd gemaakt, vloeren<br />
gelegd, wanden geplaatst etc. Vooral de hygiënische kwaliteit van keuken en<br />
sanitair waren superieur. Duitse huizen stelden op dat moment teleur met<br />
zijn primitieve installaties en oubollige inrichting volgens Muthesius, het<br />
bouwwezen werd niet zakelijk genoeg bekeken. Zijn medestanders Fischer,<br />
Bonatz, Tessenow, Schmitthenner etc. stonden lijnrecht tegenover Walter<br />
Gropius, Mies van der Rohe en Henry van der Velde e.a. De bemiddeling<br />
van Behrens leverde uiteindelijk niets op, zijn kunstideologie neigde steeds<br />
meer naar het modernisme maar hij kon zijn oude vriend Muthesius waaraan<br />
hij zijn carrière te danken had niet afvallen. Met deze spagaat eindigde een<br />
periode waarin het architectuurdebat niet genuanceerd was. Het modernisme<br />
zette haar hakken in het zand om artistieke vrijheid te waarborgen en een<br />
aanzienlijk deel van de traditionalisten wist zeker dat standaardisering een<br />
bruikbaar middel was om tot kwaliteitsverbetering te komen. Dit laatste lag<br />
voor de hand omdat in overlevering de artistieke grens besloten lag en zo haar<br />
55 Dat is architectuur, sleutelteksten uit de 20e eeuw; p. 74<br />
- 75 -
artistieke kwaliteit waarborgde in plaats van bedreigde. De kans om gelijk te<br />
krijgen zou zich snel aandienen.<br />
traditionele moderne tuinsteden<br />
Karl Schmidt was de stichter van de tuinstad Hellerau, nabij Dresden. Dit<br />
stuk land was nog niet ten prooi gevallen aan grondspeculaties. Schmidt<br />
was een aanhanger van Friedrich Naumann en wist met investeringen van<br />
diens vrienden het beoogde land in 1908 te kopen. 56 In de samengestelde<br />
bouw- en kunstcommissie zaten onder andere Riemerschmid, Fischer,<br />
Muthesius en Schumacher. Het gezelschap richtte zich op het vervaardigen<br />
van kleine woningen in het groen. Nu was een lokatie gevonden waar men<br />
een grootschalige experimentele transcriptie van de het Engelse voorbeeld kon<br />
realiseren. Geheel volgens het Angelsaksische model van standaardisering en<br />
rationalisering werden non-eclectische ontwerpen vervaardigd, nu in een mix<br />
van Jugendstil en <strong>Traditionalisme</strong>. Deze mengeling ontstond natuurlijkerwijs<br />
uit de samenstelling van het gezelschap. Zowel de Traditionalistische als<br />
de Jugendstilarchitectuur had z’n wortels in de studie naar de natuur.<br />
Het gebruik van locale materialen en bouwwijzen vormde de basis voor<br />
een succesvolle samenwerking. Deze interactie was niet vreemd omdat<br />
menig traditioneel architect onder Riemerschmid e.a. Jugendstil architect<br />
had werkt en andersom. Om de woningbouw volgens Naumann’s ideaal<br />
economisch rendabel te maken werd gevarieerd binnen een economisch<br />
constructief thema. Zo kwam Heinrich Tessenow met een minimalistische<br />
interpretatie van de historische zadeldakwoning voor één gezin, in dit geval<br />
het zogenaamde Silezische boerenhuis Het ontwerp was zoals het boerenhuis<br />
sterk geometrisch van vorm. Wat het huis zo bijzonder maakte was haar<br />
vernieuwende vakwerkconstructie. (fig 4.9)Tessenow noemde de toegepaste<br />
constructie tragfähige Holzfachwerkwand. Het systeem bestond uit houten<br />
planken welke samen met een baksteenopvulling draagkrachtig werd. Ze<br />
was duidelijk verwant aan de historische vakwerkgevel, kenmerkend voor de<br />
Silezische bouwkunst.<br />
Hellerau stond niet op zichzelf. Soortgelijke initiatieven waren overal<br />
in het land terug te vinden. Vooral in het industriële westen was de vraag<br />
naar een vriendelijke woonomgeving groot. In 1903 kwam de Firma Ulrich<br />
Gminder met de bouwopgave voor een arbeiderskolonie nabij haar staalfabriek<br />
te Reutlingen. De opdracht voor de 75 eengezinswoningen had de volgende<br />
doelstelling:“Mit allen nach den herrschenden sozialen Bestrebungen angezeigten<br />
Einrichtungen versehen werden, so dass sie in ihrer äußeren und inneren<br />
Ausgestaltung einen Vorort für sich bildet. 57 In hetzelfde jaar kreeg Theodor<br />
Fischer de ontwerpopdracht voor deze nederzetting. Het stedenbouwkundig<br />
plan werd inclusief alle faciliteiten om de wijk zelfstandig te kunnen laten<br />
functioneren ontworpen. Een washuis, crèche, basisschool, bakkerij en zelfs<br />
een warenhuis kregen een plaats. Later zou zelfs een bejaardenhof gerealiseerd<br />
56 Paul Schmitthenner; 1884-1972; p. 9<br />
57 100 jahre Gmindersdorf p. 20<br />
- 76 -
Fig 4.9Heinrich Tessenow: Patentwoning en voorbeeld Silezische bouwkunst, Hellerau, 1911.<br />
- 77 -
- 78 -<br />
Fig 4.9Heinrich Tessenow: Patentwoning en voorbeeld Silezische bouwkunst, Hellerau, 1911.
worden. Fischer gebruikte zijn organische leer voor het stedenbouwkundige<br />
plan. De wegen werden steeds smaller naarmate men zich verder in de wijk<br />
begaf, straten volgden het glooiende landschap en huizen werden geheel<br />
omringd met groen. Twee geschakelde woningen werden door hem gevarieerd<br />
in het landschap geplaatst waardoor een speels uiterlijk ontstond. Fischer gaf<br />
de huizen een traditioneel karakter door oude bouwmethodieken toe te passen<br />
en ook deze weer per bouwwerk te variëren. (fig 4.10)<br />
Paul Schmitthenner kreeg zijn eerste grote opdracht in 1914. Voor<br />
Staaken moest een tuinstadmodel worden ontworpen in opdracht van het<br />
Reichsambt der Innern. Schmitthenner was het voorgaande jaar op aanraden van<br />
Poelzig werkzaam geworden voor deze instelling in Berlijn. 58 De opdracht was<br />
enorm, in 5 a 6 jaar moesten 5-6000 inwoners in woningen worden voorzien.<br />
Staaken werd de eerste Duitse tuinstad waar het ontwerp erop gericht was een<br />
compact stadsbeeld te vervaardigen. Niet alleen kreeg ze een centrale markt<br />
met beduidende gebouwen maar ook haar stadsgrens werd geaccentueerd.<br />
Schmitthenner had zich laten inspireren door Raymond Unwin, een van<br />
de voornaamste architecten van de Engelse tuinstadbeweging. Hij stelde<br />
dat principes van de oude stad, in dit geval natuurlijk Duitse, gebruikt<br />
konden worden. 59 Schmitthenner gebruikte het idee van een bewoonde<br />
stadsmuur en zette arcadebouw in om straten optisch te versmallen. Tijdens<br />
de totstandkoming van het ontwerp werd al snel duidelijk dat de financiële<br />
onderbouwing van alle Duitse projecten onder druk kwam te staan, een<br />
oorlog stond op het punt uit te breken en financiën werden in steeds grotere<br />
mate hiervoor gebruikt. De architect kon om problemen te voorkomen zijn<br />
typologische ontwerptechniek verder specificeren. Het was voor hem achteraf<br />
meer een mogelijkheid om zijn kwaliteit als vernieuwer te bewijzen dan dat<br />
het hem problemen opleverde. Hij ontwierp een typenmatrix gebaseerd op<br />
een diversiteitvariabele van 5. Vijf plattegronden, huistypen, binnendeuren,<br />
vensters, beslag, trappen etc. Deze werden in grote aantallen geproduceerd<br />
en dat drukte de bouwkosten aanzienlijk. Om eentonigheid te voorkomen<br />
gebruikte hij deze geconstrueerde matrix om tot talrijke variaties te komen.<br />
(Fig 4.11)<br />
Het succes van de Traditionalisten was aan het licht gekomen.<br />
Zij had vanuit haar ideologie totaal geen problemen met repetitie van<br />
standaardeenheden. Zoals Tessenow omschreef ontstond het ontwerp uit<br />
50% zekerheid en 50% twijfel en hiermee had hij de architect voor een<br />
aanzienlijk deel onderworpen aan de ambachtelijkheid in machinale moderne<br />
vorm. Deze overlevering als een vorm van repetitie en voortborduren werd<br />
in de nieuwe tijd immers een seriematige productie in de fabriek. Deze<br />
standaardisering was gefundeerd in de wetenschap van de onderlinge<br />
uitwisselbaarheid van individuele onderdelen. In beginsel was dit niets anders<br />
58 P. Schmitthenner; 1884-1972; p. 11<br />
59 P. Schmitthenner; 1884-1972; p. 12<br />
- 79 -
- 80 -
Fig 4.11 Theodor Fischer: Gmindersdorf. Reutlingen 1903<br />
- 81 -
- 82 -<br />
Fig 4.10 Paul Schmitthenner: tuinstad Staaken. 1914-1918
- 83 -
dan wat de ambachtsman deed, alleen nu op een grotere schaal en met andere<br />
vervaardigingsmethoden. De kwalitatief hoogstaande realisatie was nu meer<br />
afhankelijk van de algemene kennis van productieprocessen in plaats van de<br />
inschatting van de technische grenzen van de ambachtsman, wat Semper al<br />
voorspelde in 1851. (fig 4.12)<br />
- 84 -<br />
fig 4.12 tuinsteden nabij Essen 1914
woningnood en bezinning<br />
Het uitbreken van de eerste wereldoorlog betekende een einde aan een<br />
economische bloeiperiode en het begin van een onzekere periode waarin grote<br />
demografische verschuivingen in het Duitse rijk plaats zouden vinden.<br />
De oorlog betekende een bevolkingsbeweging westwaarts, dit werd niet alleen<br />
veroorzaakt door geografische positie van het front maar hield sterk verband<br />
met de westelijk gevestigde (wapen)industrie. De reeds bestaande trek naar deze<br />
werkgelegenheidsgebieden werd nu nog sterker, het platteland en in mindere<br />
mate de oostelijke steden liepen leeg. De manuren voor wapenproductie en<br />
oorlogsvoering werden onttrokken aan andere industriële takken. Gedurende<br />
dit vierjarige conflict tekende zich een nationale crisis af.<br />
Op 5 januari 1918 opende de Deutsche Bauzeitung op de tweede<br />
pagina met de kop “Wie kann die Staatsregierung die Lösung des Wohnproblems<br />
fordern.” Het was een vaststelling van de droevige staat waarin de<br />
woningproductie en -voorraad zich bevonden. De heer H. Hossung, schrijver<br />
van het stuk en bouwbeambte in Kaiserslauteren, zag een drietal hindernissen<br />
voor recuperatie van de woningbouwproductie. Speculanten hadden voor<br />
en tijdens de oorlog veel bouwgrond opgekocht en door deze speculatie<br />
waren veel geschikte bouwlocaties vergeven. De grondprijs was immers door<br />
dit marktmechanisme dermate hoog dat arbeiderswoningen niet rendabel<br />
meer gebouwd konden worden. Overheidsingrijpen door wetgeving welke<br />
onteigening van bouwgrond eenvoudiger maakte, achtte hij op die grond<br />
noodzakelijk.<br />
Bij de bouw van nieuwe stadsdelen waren gemeenten laks geweest,<br />
dit was de tweede hoofdreden voor achterblijvende arbeiderswoningproductie.<br />
De kavel- en bebouwingsgrenzen waren in de praktijk veelvuldig met voeten<br />
getreden. Ondeskundige lieden hadden aan stadsuitbreidingen gewerkt.<br />
Deze onbekwaamheid hield volgens Hossung verband met het abominabele<br />
stedenbouwkundige onderwijs. Deze ambtenaren en stadsplanners hadden<br />
hierdoor niet de educatie genoten welke leidde tot vergaande kennis van<br />
bouwrichtlijnen, kavelgrenzen en infrastructuur. Pas gedurende enkele jaren<br />
werd op Technische Hochschule stedenbouwkundig onderwijs gegeven.<br />
Voor die tijd was de enige die zich daar enigszins serieus mee bezighield de<br />
Verein für Volkskunst und Volkskunde, aldus Hossung. Door het ontbreken<br />
van basisvaardigheden werden onnodig bouwkostenramingen overschreden.<br />
Men kon een behoorlijk bedrag besparen als voldoende vakkundig opgezette<br />
bestemmingplannen, kadastrale gegevens en stedenbouwkundige planplannen<br />
voorhanden zouden zijn.<br />
Het derde vraagstuk welke Hossung aankaartte, waren de bestaande<br />
bouwvoorschriften. Deze waren veelal opgezet met het oog op grote<br />
huurwoningcomplexen en waren zodoende bovengedimensioneerd voor<br />
zogenaamde ‘Kleinhäuser’. De onrealistische regelgeving zouden voor de kleine<br />
arbeiderswoningen sterk vereenvoudigd en verlicht moeten worden. Hij gaf 5<br />
belangrijke breekpunten als voorbeeld:<br />
- 85 -
1. De sterktewaarde van scheidingswanden kon gereduceerd worden.<br />
2. De brandwerendheidseisen voor de wanden zouden minder hoog<br />
moeten zijn.<br />
3. De toegangseis van de waskeuken vanuit de kelder mag vervallen.<br />
4. Het moest mogelijk worden om een verwarmde kamer onder het dak<br />
te creëren.<br />
5. De mogelijkheid om houten toegangstrappen aan de buitenzijden<br />
van gebouwen te maken herintroduceren.<br />
Onder andere deze vijf onderdelen zouden bijdragen aan de sterke<br />
bouwkostendaling van de zo hard nodige woningen. Het pleidooi om<br />
differentiatie aan te brengen in woningbouwregelgeving en de erkenning<br />
van overheidsfalen paste in het beeld van het nieuwe zelfbewustzijn<br />
van de Germaanse burgerlijke stand. De teleurstellende uitwerking van<br />
ondemocratische overheidsbeslissingen, met als absolute dieptepunt de oorlog,<br />
werkte staatskritiek in de hand.<br />
sparsame Baustoffe<br />
Op 16 november 1918, vijf dagen na de wapenstilstand getekend te<br />
Compiègne, werd een symposium gehouden op initiatief van de Bundesrat.<br />
Thema was woningnoodbestrijding. De Staatskommisar für das Wohnungwezen<br />
kwam met een financieringsvoorstel om de bouwproductie te stimuleren. Het<br />
betrof de eerste 100 van een totaal vrijgemaakt bedrag van 500 miljoen mark.<br />
Deze subsidie was bestemd voor nieuwbouw, inrichting van noodwoningen<br />
en -bouwwerken. Financiële ondersteuning moest voorhanden zijn zolang<br />
de private onderneming niet in staat was om nieuwbouw te realiseren<br />
gedurende de woningnood. Deze regeling hield in dat de staat de ene helft<br />
en gemeenten de andere helft van de investeringskosten financierden. De<br />
financiële ondersteuning bijgedragen door gemeenten ten behoeve van<br />
arbeiderswoningen voor een specifiek bedrijf werd een formele lening en<br />
zodoende bestond de uiteindelijke verplichting om deze terug te betalen aan<br />
de overheid.<br />
Huur die gevraagd kon worden, werd ten allen tijde bepaald<br />
door gemeenten. Deze was niet alleen afhankelijk van grondkosten, die<br />
gelijk moesten zijn aan die van voor het uitbreken van de oorlog, en de<br />
investeringskosten. Bij de huurprijsbepaling werd gekeken naar toekomstige<br />
bewoners. Zo mochten minder hoge huren gevraagd worden aan kinderrijke<br />
families, families getroffen door de oorlog en oorlogsinvaliden.<br />
Gelijktijdig met het bekendmaken van de staatsbijdrage voor de<br />
woningbouw werd in Berlijn de tentoonstelling Sparsame Baustoffe’ geopend<br />
in de Zoologische Garten en zou duren tot 22 november 1918. 60 Thema’s<br />
van deze expositie waren bouwstoffen en constructies. Centrale thematiek<br />
was: bouwmaterialen, markt, techniek, industrie en wetenschap. Het<br />
persbericht meldde vervolgens dat aanverwante moeilijkheden ook uitgebreid<br />
60 Deutsche Bauzeitung, 16 november 1918.<br />
- 86 -
ehandeld zoals verkeersproblematiek, materiaalverschaffing en het tekort<br />
aan arbeidskrachten zouden worden. Economisch herstel, samenstelling<br />
van constructies en weerbestendigheid behoorden ook tot tentoonstelling.<br />
Het aangrenzende stuk grond werd bebouwd met expositiemodellen van<br />
allerlei soorten woonbouwwerken. Van de allerprimitiefste provisorische<br />
onderkomens die de soldaten hadden ervaren aan het front tot de<br />
allernieuwste bouwtechnieken en esthetica werden geëxposeerd. De exhibitie<br />
was een inventarisatie van heersende bouwproblematiek en voorhanden zijnde<br />
oplossingen op initiatief van de staat met als organisator Geh. Reg. Rat Dr.<br />
Friedrich Seesselberg met als ondersteunende architecten Otto Michaelsen en<br />
Heinrich Möller. Het debat over de te volgen strategie om woningnood te<br />
bestrijden werd aangevuld door andere sprekers, welke niet bij naam genoemd<br />
worden. Albert Hoffmann zette de algemene bezwaren die men had bij de<br />
bekendgemaakte subsidieplannen uiteen. Het oplossende vermogen van het<br />
rijksinitiatief was volgens hem gering omdat de basis verkeerd was. Men had<br />
de bron van de problematiek over het hoofd gezien tijdens het opstellen van<br />
het herstelprogramma. Dit was de ontgoochelende vaststelling dat 180.000<br />
handwerkers van de totaal 400.000 onder de Zuid-Duitse bevolking naar het<br />
front gestuurd waren. Niet alleen de productie was om deze reden ernstig<br />
belemmerd maar ook het onderhoud was gedurende die jaren in steeds grotere<br />
mate achterwege gebleven. Bijkomend probleem ontstond uit het feit dat de<br />
staatskas geplunderd was voor vage militaire doeleinden, aldus Hoffmann.<br />
Dit alles was geen nieuwe informatie maar het gevolg voor de Zuid-Duitse<br />
woningbouw uitgedrukt in productiecijfers was ontluisterend:<br />
Jaar productie<br />
1912 8.912 woongebouwen 61.353 woningen<br />
1914 2.464 woongebouwen 13.171 woningen<br />
1916 966 woongebouwen 4685 woningen<br />
1917 428 woongebouwen 1712 woningen<br />
Het woningtekort had in deze periode de huur 75% doen stijgen. Gemiddeld<br />
werd ongeveer 1500 M. per maand gevraagd. De woningnood was in het westen<br />
nog groter omdat hier vele arbeiders ten behoeve van de oorlogsindustrie naar<br />
toe waren getrokken. gepleit werd om mensenmassa´s niet alleen in de stad te<br />
plaatsen maar om het platteland weer gelijkmatig te bezetten zodat hier weer<br />
een gezonde economie kon worden opgebouwd.<br />
Het voorgestelde overheidsplan om private ondernemingen financieel<br />
te ondersteunen mits zij 100 tot 120 % kostenbesparend produceerden was<br />
niet reëel. De bouwstofprijzen waren immers 300 tot 400% gestegen en deze<br />
stijging zette door. Bij huurbepalingen werd tevens niet eens gevraagd naar<br />
kinderaantallen. Hoffmann verklaarde ook dat opvattingen van de huidige<br />
Staatskommisar fur das wohnungswezen te socialistisch en idealistisch zouden<br />
zijn. Hij stelde immers: “Gezonde woonpolitiek gaat over bouwland, materiaal,<br />
kapitaalbeschikbaarheid en arbeidskracht. De gezonde, ruime en zonnige<br />
woning voor minder bedeelden moet Heimat en vaderland tegelijkertijd zijn.”<br />
- 87 -
61 Hij ging hier volgens Hoffmann voorbij aan de stimulans om leegstaande<br />
gebouwen te veranderen tot noodwoonruimtes en eerder was al genoemd dat<br />
de beste oplossing voor het probleem te vinden was in de wederoccupatie van<br />
leeggelopen landelijke gebieden.<br />
Op 5 januari 1920 opende de Deutsche Bauzeitung met de kop “Die<br />
Wohnungsnot”. Het artikel was een inventarisatie van de stand van zaken<br />
op dat moment. Deze toestand was nog steeds en in toenemende mate<br />
onwaarschijnlijk erbarmelijk voor de volkshuisvesting. Problematiek rond<br />
grondbezit was nog steeds niet opgelost maar vormde nu niet het grootste<br />
probleem meer. De nationale crisis werd in deze periode versterkt door een<br />
drietal factoren:<br />
1. Kolentekorten, Frankrijk leverde immers niet meer aan Duitsland.<br />
2. Bouwstoffen, transport was kostbaar en productie was laag.<br />
3. Financiering, overheidstekorten liepen op en de inflatie was absurd<br />
hoog.<br />
Een groot tekort aan kolen heerste met als gevolg dat bouwstofprijzen<br />
ongelooflijk waren oplopen. De woningbouw had alleen al om het tekort<br />
weg te werken 40 miljoen ton extra kolen nodig. 62 Zodoende werden<br />
investeringkosten veel te hoog om door private partijen te worden opgebracht.<br />
De krant stelde ook vast dat het verder verhogen van de staatsbijdrage niet kon<br />
bijdragen aan een goede oplossing. Het zou immers de staatschuld verhogen<br />
en de inflatie, die al zeer hoog was, doen stijgen en als gevolg hiervan moest<br />
weer meer geld moet worden geïnvesteerd etc. etc.<br />
De woningbouwproductie op peil brengen werd niet hoger tenzij<br />
zij anders gefinancierd werd. Als voorbeeld nam Hoffmann een geschakelde<br />
woning voor twee gezinnen. De kosten hiervan bedroegen in vredestijd (voor<br />
de oorlog) 10.000 M en nu was dat opgelopen tot 50.000 M. Hij maakte de<br />
balans op:<br />
Kosten 50.000 M<br />
Vredeswaarde (F) 10.000 M<br />
Waardesteiging 1 (S) 15.000 M -<br />
Inflatie (U) 25.000 M<br />
De vredeswaarde zou uit het Eigen Vermogen van initiatiefnemers betaald<br />
worden. ‘U’ werd opgebracht door de gemeenschapsbank of de gelddrukkerij<br />
en werd in 10 jaar afgelost. De waardestijging van 15.000 werd uit privé<br />
kapitaal betaald, hiermee bedoelde men de staat of gemeente. Kosten per jaar<br />
zouden dan uitkomen op:<br />
61 Staatskommisar fur das wohnungswezen, Deutsche Bauzeitung. 5 januari<br />
1918<br />
62 Albert Hoffmann. Deutsche Bauzeitung. 22 november 1920.<br />
- 88 -
Vredeswaarde (F) 10.000 M x 5% = 500<br />
Waardestijging 1 (S) 15.000 M x 5% = 750<br />
Inflatie (U) 25.000 M x 4% = 1000<br />
Als je hierbij de aflossing van 2500 in het eerste jaar optelde dan betaalde twee<br />
gezinnen samen ongeveer 5000 M (incl. grondkosten +/- 400 m2). Na 10 jaar<br />
zou men dan 1250 M betalen. Later dat jaar maakte de staat bekend dat zij<br />
toch nog meer geld beschikbaar stelde voor het vraagstuk en werkte dus weer<br />
inflatie in de hand, een tamelijk uitzichtloze situatie was realiteit.<br />
De Pruisische Minister voor volkswelvaart voor de woningnood<br />
publiceerde op 11 februari 1920 een opvallend artikel waarmee hij inging<br />
op het grote tekort aan kolen. Hij bevestigde het tekort aan kolen en<br />
concludeerde tevens dat de vraag naar bakstenen groter was dan het aanbod.<br />
De houtvoorraad voldeed ook lang niet aan de vraag. Voor bouwbedrijven<br />
was het in zijn ogen dan ook noodzakelijk om vanaf dat moment over te<br />
stappen op bouwwijzen met materialen die niet kool verwant waren. Er werd<br />
een richtlijn aangekondigd voor het bouwen met Leem, een traditioneel<br />
lokaal materiaal: “ het is dringend aan te bevelen, om de aan het oord verwante<br />
uitvoeringswijze weer op te pakken en de ervaringen van oude handwerkers,<br />
die met leem gewerkt hebben, als leermeesters aan te nemen. Deze vindt u vast<br />
nog overal. Een eerste vereiste bij de overlevering is dat men teruggrijpt naar de<br />
uitvoeringswijze die in andere landsdelen vaak onder een ander klimaat, geologie<br />
en vaak in andere omstandigheden ontwikkeld zijn” 63 Deze oproep ontstond uit<br />
een bizarre economische crisis waar de staat haar eigen neergang veroorzaakt<br />
had. Desalniettemin sprak uit deze oproep de gedachte dat men niet alleen<br />
op zoek was naar specifieke productievereenvoudiging. De erkenning van het<br />
vergeten overleveringsconcept verraadde de identiteitscrisis welke reeds voor<br />
het uitbreken van de oorlog ontstaan was maar nu door sociale, economische<br />
en politieke redenen in versneld tempo centraal kwam te staan onder een<br />
groot deel van de bevolking. Ondanks dat in geen enkele bron een directe<br />
verwijzing wordt gemaakt naar Schmitthenner’s Staaken kan niet ontkend<br />
worden dat deze stad gedurende de crisis als een van de weinig grote projecten<br />
tot stand was gekomen door succesvolle materiaal- en grondbesparing en<br />
standaardisering. 64 Haar stedenbouwkundige en architectonische grondslag<br />
sprak tevens van een zekere voortzetting van een gemystificeerde ‘altstad’,<br />
hiermee bevestigde ze dat de ingeslagen weg van de Traditionalisten perfect<br />
paste in haar tijd en daarmee behoorde een deel van deze stroming vanaf dan<br />
tot de <strong>Modern</strong>e Traditionalisten. Ze had immers succesvol ambachtelijkheid<br />
en <strong>traditie</strong> weten te verenigen met eigentijdse productieprocessen, sterker nog:<br />
Schmitthenner en Muthesius hadden de kracht van de beweging weten te<br />
vergroten door te beantwoorden aan de acute grootschalige bouwopgaven.<br />
63 Pruisische Min. volkswelvaart v/d woningnood. D. Bauz.. 11/2/1920<br />
64 Schmitthenner 1884-1972 . p.14<br />
- 89 -
onderwijshervorming<br />
In 1901 wordt Theodor Fischer geïnstalleerd als buitengewoon hoogleraar<br />
aan de Technische Hochschule Stuttgart. Hij volgde Neckelman op. Bij<br />
zijn aantreden omschreef hij zijn voorganger als een architect welke zich<br />
voornamelijk met nutteloos historiserend natuursteen monumentalisme<br />
bezighield. 65 De toon was hiermee gezet. Fischer’s onderwijs keerde zich af<br />
van het historicisme en studenten onderzochten vanaf dat moment lokale<br />
bouwwijzen in plaats van oude stijlepochen, deze episode van academisch<br />
eclecticisme had in zijn ogen gefaald om goede architecten op te leiden. Het<br />
voorgaande educatieprogramma bestempelde hij als “Arbeit am Phantom” 66.<br />
Het nieuwe onderwijs moest ruim baan geven aan hernieuwde realiteitszin.<br />
Fischer wilde dat studenten twee jaar theorie -en drie jaar praktijkonderwijs<br />
zouden volgen. Na deze periode zouden de meest getalenteerde studenten<br />
“Meisterateliers” kunnen volgen onder leiding van professoren. Dit<br />
ambitieuze plan werd niet gerealiseerd in de periode dat Fischer actief was<br />
maar de ideologische basis voor verdere onderwijshervorming was nu door<br />
hem gelegd. 67 Studenten kwamen in contact met de praktijk en de Duitse<br />
bouw<strong>traditie</strong> werd in ere hersteld. In 1908 vertrok Fischer naar de universiteit<br />
van München en Paul Bonatz volgde hem op. De voordracht van Bonatz<br />
65 Nerdinger. Das Volkshaus als bürgerliches Gesamtkunstwerk. P. 47<br />
66 P. Schmitthenner 1884-1972 . p.27<br />
67 P. Schmitthenner 1884-1972; p. 28<br />
- 90 -<br />
Fig 4.13 artikel aanstelling Paul Schmitthenner 1918
lag voor de hand vanwege zijn bureauwerkzaamheden onder Fischer en zijn<br />
jarenlange onderwijsassistentschap. Hij zou de door Fischer ingeslagen weg<br />
voortzetten. “ Wir sind der Meinung, dass der Architekt ein Mann von geistiger<br />
Bildung sein Muss, und zu dieser Bildung ist unerlässlich die Kenntnis der<br />
Entwicklung der Baukunst, ihrer geistigen Voraussetzung und Eigentümlichkeiten.<br />
Wenn die Studierenden in die Antike oder das Mittelalter eingeführt werden, so<br />
geschieht das nicht, damit sie diese Dingen nachmachen, sondern, damit aus ihnen<br />
das Maß für das Heute lernen” 68<br />
Op 24 augustus 1918 wordt in de Deutsche Bauzeitung bekend<br />
gemaakt dat Paul Schmitthenner bouwconstructieprofessor Friedrich Gebhardt<br />
vervangt. 69 Hij zal nu samen met Paul Bonatz (architectuur) en Heinz Wetzel<br />
(stedenbouw) leiding geven bij noodzakelijke onderwijshervorming in het<br />
Stuttgarter onderwijs. (fig 4.13)<br />
Ook Schmitthenner rekent af met de academische erfenis door te<br />
stellen dat zij een ‘naturwissenschaftliches Studium, vermischt mit theoretischen<br />
Kunstruktionsübungen und Drill in allen Stilarten und Formen’ 70 inhield. Men<br />
had volgens hem studenten opgeleid ‘ohne jede Verbindung mit dem praktischen<br />
Beruf und ohne jede Rücksicht auf diesen’ . Schmitthenner en Bonatz kondigden<br />
direct na de novemberrevolutie de zogenaamde Stuttgarter Schule aan. Tijdens<br />
de revolutie had Schmitthenner een positie gekregen aan de Berliner Arbeitsrat<br />
für Kunst en was inmiddels ook gevraagd als Würtemmbergischen Kulturminister.<br />
Deze functie liet hij echter aan zich voorbijgaan. Bonatz was lid geworden van<br />
de Volkzugsauschuss des Arbeiter- und Soldatenrats in Stuttgart.<br />
Deze functies gaven hem meer ruimte voor hervorming dan in<br />
de periode onder Fischer, hij was immers vertrokken na teleurstelling over<br />
de afkeuring van zijn hervormingsplan door de overheid. 71 Fischer had<br />
intussen zijn boek “für die Deutsche Baukunst” gepubliceerd waarin hij de<br />
ideologische grondslag voor de Stuttgarter Schule toelichtte. Het was een<br />
uiteenzetting van de repulsie van academische abstractie ten voordele van<br />
beroepsvaardige realistische arbeid. Bonatz en Schmitthenner realiseren zich<br />
op dat moment dat Fischer’s voorstel van utopische aard was omdat het<br />
achterhaald werd door de economische werkelijkheid. Schmitthenner kwam<br />
daarentegen met een operationeel onderwijsprogramma waarbij men startte<br />
met eenjarige werkzaamheden in een werk- of bouwplaats, vervolgens een<br />
tweejarige technische studie en een afsluitende bureaustage van 18 maanden.<br />
Bonatz omschrijft het theoretische gedeelte: “ Im Gegensatz zu Akademien,<br />
Kunstgewerbeschulen oder Bauhäusern, die in der Auswahl ganz individueller<br />
Lehrgegenstände völlige Freiheit haben, muss die Hochschule eine umfassende<br />
Ausbildung der jungen Architekten vermitteln. Wenn auch Baukonstruktion und<br />
Entwerfen im Vordergrund stehen, so kann auf Geschichte der Baukunst, Zeichnen<br />
und Modellieren ebenso wenig verzichtet werden, wie auf Statik, Städtebau,<br />
68 W. Monatshefte für Baukunst. Die Architecktur-Schule Stuttgart. P. 500<br />
69 Deutsche Bauzeitung 1918. p. 300<br />
70 P. Schmitthenner 1884-1972 . p.27<br />
71 P. Bonatz und seine Schüler. p. 5<br />
- 91 -
Gebäudelehre, Baupolizei und Kostenrechnung.“ 72<br />
Natuurwetenschappelijke en mathematische vakken werden voor<br />
architectuuronderwijs niet meer als kerntaak gezien. Zo werd het mogelijk om<br />
fundamentele beroepsvakken te verbreden en verdiepen. Bouwgerelateerde<br />
vakken zouden de algemene bouwkundige kennis vergroten en meer aansluiten<br />
op de praktijk:<br />
1. bouwconstructies<br />
2. ontwerpen<br />
3. tekenen en modelleren<br />
4. evenwichtsleer<br />
5. stedenbouw<br />
6. gebouwleer (installaties)<br />
7. bouw –en woningtoezicht<br />
8. kostenberekening<br />
Het aantal leerstoelen was beperkt tot zeven met de volgende verdeling:<br />
ontwerpen: Paul Bonatz<br />
bouwconstructies: Paul Schmitthenner<br />
stedenbouwkunde: Heinz Wetzel<br />
schilderkunst: Schmoll von Eisenwerth<br />
beeldhouwkunst: Ulfert Janssen<br />
bouwgeschiedenis: dhr. Fiechter<br />
hoogbouwkunde: Keuerleber<br />
Om prestaties te optimaliseren beschouwden de beide professoren het contact<br />
hen en student als onontbeerlijk. Bonatz: “Der Schwerpunkt des Unterrichts<br />
liegt im seminaristischen Betrieb, in naher und persönlicher Zusammenarbeit der<br />
Lehrer mit den Studierenden“ Studentengroepen zouden om deze reden beperkt<br />
blijven tot 15 à 20 studenten. Bovendien werden studenten blootgesteld aan<br />
een gezond discour door gezamenlijke uitwerking van een specifieke opgave.<br />
“daraufhin versucht nun jeder nach seiner Meinung die Lösung der Aufgabe. Nach<br />
vielen Versuchen und Vergleichen kommt es dann wohl zu einer Standardlösung, der<br />
sich andere annähern, oder aber die Lösungen entwickeln sich nach verschiedener<br />
Richtung. Die Zusammenfassung der Studierenden zu Gruppen, die auch während<br />
de Korrektur in Zusammenhang bleiben, er möcht es, eine Aufgabe von Grund<br />
aus zu erschöpfen und auf alle Einzelfragen einzugehen. Der Unterricht für den<br />
Gruppenteilnehmer wird, insbesondere, wenn die Lösungen verschieden sind, auf<br />
diese Weise fruchtbringender wie für den Einzelgänger” 73<br />
Een andere vruchtbare toevoeging was de bouwkundige ondersteuning<br />
door een ingenieur tijdens uitwerking van opgaven. Op deze manier zou<br />
het voor studenten mogelijk zijn opgaven op hoog niveau uit te werken.<br />
72 P. Bonatz und seine Schüler. p. 5<br />
73 P. Bonatz und seine Schüler. p. 7<br />
- 92 -
Fig 4.14\ Die Neubauten der Techn. Hochschule Stuttgart, studenten olv Prof. Paul Bonatz<br />
Bouwconstructiesystemen in staal of beton, vloertechniek, isolatie, huisvesting,<br />
details in glas -en staalconstructies enz. kwamen aan de orde en werden verder<br />
uitgewerkt. Het ontwerp werd schaal 1:20 tot 1:1 toegelicht en beoordeeld.<br />
Met deze aanpak bleef in hun ogen het onderwijsprogramma actueel en<br />
levendig zolang de docent nieuwe opdrachten kon verzinnen 74 . Bonatz wilde<br />
met deze onderwijsvernieuwing aantonen dat de discussie en het onderzoek<br />
naar voorgestelde oplossingen de beste manier was om studenten op de<br />
beroepsuitoefening voor te bereiden. De mathematische aanpak zou volgens<br />
hem zelden tot een bevredigend resultaat van architectonische vraagstukken<br />
leiden. Het principe van overleg en twijfel uit de praktijk werd op de<br />
technische Hochschule zo snel mogelijk bij studenten geïntroduceerd. Bonatz<br />
vond dat de huidige situatie van architecten buitengewoon zorgwekkend was<br />
door grote werkloosheid en het dieptepunt waarschijnlijk nog niet bereikt<br />
was. Het vooroorlogse aantal studenten van 180-200 was gestegen tot 560 op<br />
dat moment en bevestigde zijn zorgen. De toekomstige vakman zou volgens<br />
Bonatz ook over een opbouwend vermogen moeten beschikken om het<br />
vakgebied op een hoger niveau te krijgen. 75<br />
Opgaven<br />
Een opvallende ontwerpopgave en benaderingswijze gekozen door Bonatz,<br />
Schmitthenner en Wetzel voor studenten was het nieuwbouwproject van<br />
de Technische Hochschule Stuttgart. Verschillende varianten moesten door<br />
studenten worden uitgewerkt waarbij Paul Bonatz zelf ondersteuning<br />
verzorgde. De ontwerpopgaven verschilden alle van locatie en de programma<br />
uitwerking was om die reden in alle 6 voorstellen verschillend. De twee meest<br />
opvallende variaties waren gelegen op de Killesberg en nabij rivier de Neckar<br />
74 Bonatz und Seiner Schüler. p. 7<br />
75 Bonatz und Seiner Schüler. p. 8<br />
- 93 -
ten noordoosten van Stuttgart. Het ontwerp op het stuk land Weißenhof werd<br />
door Bonatz geprezen om zijn hoge ligging met uitzicht op de stad en de frisse<br />
lucht die ze studenten bood. (fig.4.14) Mogelijk nadeel van het voorstel waren<br />
hoge funderingskosten aldus de beoordeling. Door de bergachtige structuur<br />
was gekozen voor een compacte opzet. Deze dichtheid van bebouwing was<br />
ook terug te vinden in het rivieroeverproject maar omdat de glooiing van<br />
het landschap slechts minimaal was, heeft men hier een grote diversiteit aan<br />
sportaccommodaties kunnen ontwerpen op de campus. Het nadeel van dit<br />
ontwerp was nabuurschap van industrie en mogelijke hoogwaterstand van de<br />
Neckar.(fig.4.15) De gemeente Stuttgart was direct betrokken bij de uitgevoerde<br />
6 ontwerpen. Zij had bouwlocaties vrijgegeven voor ontwerpopgaven. Bij de<br />
Weißenhof variant was de ontwerpgroep zelf initiatiefnemer die aanstuurde op<br />
deze locatie en werd deze alleen na lang onderhandelen vrijgegeven door de<br />
gemeente Stuttgart. Deze representatieve greep uit Bonatz’ onderwijsopgaven<br />
geeft een goed beeld van de ingeslagen onderwijsrichting.<br />
Schmitthennerdetail<br />
Buiten de nieuwe werkwijze van de Technische Hochschule Stuttgart ging<br />
Schmitthenner ook over op de later voor de Stuttgarter Schule zo kenmerkende<br />
architectuurbenadering. Zijn voornaamste klacht was altijd geweest dat grote<br />
tekortkomingen aan samenhangende kennis voor latere beroepuitoefening bij<br />
afstudeerders alledaagse praktijk was. 76 Zijn streven was om ‘jungenmeister’<br />
het verband tussen constructie, vorm en materiaal te laten doorgronden.<br />
Hij liet om deze reden studenten een woonhuis tweevoudig uitwerken, één<br />
metselwerk en één vakwerkvariant. In zijn optiek werd zo voorkomen dat<br />
het constructievak geen verbinding hield met de praktijk. Het monomane<br />
catalogus constructievak van voorheen werkte dit in de hand. Ze lieten tot dan<br />
studenten de meest ingewikkelde constructies doorrekenen. Schmitthenner<br />
bleek hiermee duidelijk de leer van zijn vroegere meesters te eren en dan met<br />
name Riemerschmidt en Carl Schäfer. Deze predikten geheel in lijn met Hans<br />
76 P. Schmitthenner 1884-1972 . p.28<br />
- 94 -<br />
Fig 4.15 Die Neubauten der Techn. Hochschule Stuttgart, studenten olv Prof. Paul Bonatz
Poelzig, Herman Muthesius en Fritz Schimacher de motivatie van de vorm<br />
uit constructie. Over Schäfer zal Schmithenner later verklaren: “Bei anderen<br />
Architectenlehrern lernten wir Formen zeichnen, bei Schäfer aber sie begreifen. Er<br />
zeigte Meisterschaft, wie Formen gebunden Material und darum ist es belanglos,<br />
dass dies in ersten Linie an den Formen des Mittelalters zeigte.” 77 Al toen hij<br />
bij Riemerschmidt werkzaam was werd hij geconfronteerd met het feit dat<br />
metselaars en timmerlieden hem ruimschoots overtroffen met hun praktische<br />
kennis en verkaste naar de oude meester Fischer. Hier legde hij de basis voor<br />
zijn kenmerkende ‘Schmitthennerdetail’ “Nichts war Dir zu gering, Dein<br />
Können und Deine Liebe daran zu wenden. Diese nahm ich mit als Gewicht<br />
aus meine Lehre. Nichts was Du Formtest und wie Du Formtest, sondern die<br />
Gesinnung, aus der die Dinge wurden.“ 78 (Fig 4.16)<br />
In zijn onderwijs ontwikkelde hij een eigen terminologie vol met<br />
aforismen. Materie, naad, vorm , maat, ordening, noodzaak en overvloed<br />
gebruikte hij voor zijn constructieproza. Bouwen was volgens hem “Stoffliche<br />
Fügung zu Körper und Raum…in anfang steht der Stoff. Aus dem das Bauwerk<br />
gefügt werden soll, dem der Stoff bedingt die Fügung und diese die Form.” 79<br />
Schmitthenner eiste van zijn aankomende architecten dat zij materialen<br />
doorgrondden en haar juist vervoegden tot een bouwwerk. Op deze manier<br />
was de jonge architect stoffelijk gebonden en alleen dan kon zijn gebouw<br />
‘maat’ hebben.<br />
Stuttgarter Schule, architectuur<br />
Na WOI had de Stuttgarter Schule duidelijk zijn tijdgeest mee. De economische<br />
structuur was ingestort en de novemberrevolutie was het resultaat van een<br />
groot wantrouwen jegens het ancien regiem en de identiteitscrisis van de<br />
burgerbevolking. De arbeiders voelden zich belazerd en men zag in dat ze<br />
jarenlang onder erbarmelijke omstandigheden hadden geleefd, nu eisten ze<br />
een rechtvaardig bestaan. De grote industriële stad was geen ideaal meer en<br />
men wendde zich tot het agriculturele verleden. De Stuttgarter Schule was<br />
dan ook meer dan alleen een onderwijshervormingsproces. Fischer, Bonatz,<br />
Schmitthenner en Wetzel werden de voormannen van een beweging welke<br />
toekomstige bewoners voorzag in een kwalitatief hoogstaande architectuur<br />
gebaseerd op de Germaanse identiteit. Het architectonische zwaartepunt<br />
lag duidelijk bij Schmitthenner. Met zijn construerende leer maakte hij<br />
Fischer’s erfenis gereed voor het moderne bouwproces. Zijn project in<br />
Staaken had aangetoond dat traditionele architectuur onderhevig kon zijn<br />
aan industrialisatie zonder aan culturele waarde in te boeten. Schmitthenner<br />
rationaliseerde de oude Duitse plattegrond waarin ieder verblijf in verbinding<br />
stond met de huiskamer. Hij introduceerde de hal als ordenend principe waar<br />
77 P. Schmitthenner 1884-1972 . p.31<br />
78 P. Schmitthenner 1884-1972; p. 32<br />
79 P. Schumitthenner 1884-1972; p. 34<br />
- 95 -
- 96 -<br />
Fig 4.16 Paul Schmitthenner: Detail Trap 1928
alle vertrekken aan onderhevig waren. Deze rationalisering van de plattegrond<br />
reduceerde het aantal onbenutte vierkante meters aanzienlijk. De ingevoerde<br />
standaardisering van bouwelementen, welke hem grote bewondering van<br />
Muthesius opleverde, resulteerde in 10 % bouwkostenbesparing te Staaken.<br />
Zijn geconstrueerde bouwdelenmatrix maakte het mogelijk om een gevarieerd<br />
beeld te creëren door eenvoudige combinaties te maken van deze delen.<br />
De invloed van de Engelse bouwkundige prestaties in Bournville is mede<br />
door de in 1914 uitgesproken steun van Muthesius evident. Het is zeer<br />
waarschijnlijk dat Muthesius zijn betoog bij de Werkbund- tentoonstelling uit<br />
datzelfde jaar onderbouwde met Staaken, Schmitthenner was in die periode<br />
immers een prominent lid van deze vereniging geworden. Verbetering van<br />
sanitaire voorzieningen, verhogen van daglichttoetreding, betaalbaarheid,<br />
goede bouwfysische eigenschappen, bouwsnelheid, lokaal materiaalgebruik,<br />
materiaalbesparing etc. bepaalden vanaf dat moment de architectonische<br />
agenda van de Stuttgarter Schule.<br />
Stuttgarter Schule, stedenbouw<br />
Alhoewel Schmitthenner een aantal tuinsteden op zijn naam had staan was<br />
het niet hij maar Heinz Wetzel die Fischer’s stedenbouwkundige betoog zou<br />
vertalen. Fischer bereidde al tijdens de eerste wereldoorlog een aantal lezingen<br />
voor waaruit zijn antwoord op het stedelijke vraagstuk zou blijken. Zijn<br />
pleidooi was de acceptatie van de organische groei: “De kunstzinnige vorm<br />
en de werking van regelmaat zijn goed en mooi wanneer ze uit de ontwikkeling<br />
noodgedwongen zijn ontstaan. Slecht zijn ze wanneer ze geen solide basis in de<br />
economische, technische en landschappelijke werkelijkheid hebben.” 80<br />
De stedenbouwkundige architect zou volgens Fischer in staat moeten<br />
zijn de bruikbaarste kennis uit alle betrokken partijen te halen, inzicht in<br />
kennis en functies van deze partijen was daarom onontbeerlijk. Tevens was het<br />
beheersen van het ingenieursvak een vereiste. Onder deze voorwaarden zou<br />
de architect in staat zijn om iedere rol binnen het stedenbouwkundige veld<br />
te spelen. Opvallend was de opmerking van Fischer dat van ideologie geen<br />
sprake kan zijn binnen deze rol van stedenbouwkundige. Dit zou immers een<br />
navolging van modegrillen of de vruchten van een kunstidee inhouden. Als<br />
gevolg hiervan zou men het totale verband geweld aan doen. Fischer: “Zum<br />
anderen fordere ich vom Architekten, dass er kein Ideologe sei, das will sagen, dass<br />
er nicht einer Laune, einer Mode , einer Kunstidee zuliebe dem Ganze Gewalt<br />
antue. Das mag hier überraschend klingen; allein die Zeit verlangt diese Abwehr,<br />
die Zeit, die nicht wie glücklichere sich dem ruhigen Strom der Entwicklung<br />
hingeben kann, sicher, von ihm zu gedeihlichen Lösungen getragen zu werden, die<br />
Zeit, die haltlos von dem einen Extrem der Aufgelöstheit zu dem der Gebundenheit<br />
hin und her schwankt, kurz die Zeit, die keinen Stil hat” 81<br />
De weg die werd ingeslagen eind 19 e eeuw gaf volgens Fischer een<br />
beeld van zakelijkheid en rust op één plaats en onrust en onnatuurlijkheid<br />
80 6 Vortrage über Stadtbaukunst. Pag. 6<br />
81 6 Vortrage über Stadtbaukunst. Pag. 8<br />
- 97 -
ergens anders. <strong>Modern</strong>e stadsuitbreidingen hadden het straatbeeld verstard<br />
met haar rigide schema. Gevolg waren lineaire straten en zeer primitieve<br />
woonhuizen. Ook uitbreidingen vanuit het centrum werkten volgens hem<br />
niet. Fischer neemt waar dat van rijkdom en schone werking van geheel en<br />
element uit voorafgaande Barok en classicisme niets meer terug te vinden valt.<br />
Het was dan ook een kunstzinnige noodzaak dat deze gelijkvormigheid niet<br />
standhield. Fischer: “Das Leben ist wechselvoller Kampf und als solcher sprengt es<br />
die Form, die nicht ein Ergebnis seiner selbst ist” 82<br />
Door snelle technologische en economische ontwikkeling voor de eerste<br />
wereldoorlog was van een evenwichtige voortgang geen sprake meer geweest.<br />
Wetenschap en economie hadden zich tot dan ontplooid ten koste van kunst<br />
en het leven. De noodzakelijke stap die volgens Fischer nu moest worden<br />
genomen in stedenbouw zou gebaseerd zijn op:<br />
1. De huidige verkeersituatie en haar verder ontwikkeling<br />
2. Woonomstandigheden in en rond steden en dorpen<br />
3. Natuuraanpassingen ten behoeve van de stedelijke uitbreidingen<br />
De Altstadt berustte volgens Fischer op het principe van een hoofdstraat met<br />
smalle zijstraten. Hierdoor was zij beter in staat samenvoegend verkeer te regelen<br />
bij toenemende verkeersdruk. <strong>Modern</strong>e straten waren allemaal even breed en<br />
hierdoor ontstonden opstoppingen, hoge concentraties van verkeersstromen<br />
in de hoofdstraat was volgens hem veel praktischer. Esthetisch vond Fischer de<br />
organische structuur van de oude stad omdat zij door haar grote verkeersader<br />
het mogelijk maakte om naar buiten fijnmazigere stratenpatronen toe te<br />
laten.<br />
dus geen doel tot verfraaiing van de entree. Bij een rijtjeshuis kon<br />
inkijk vanaf de straat door haar toepassing beperkt worden en tevens zou ze<br />
bescherming van bezit bevorderen. Het belangrijkste argument van Fischer<br />
om voortuinen in steden toe te passen was het gegeven dat ze eventuele<br />
wegverbreding kunnen accommoderen. “Wer dachte vor 50 Jahre daran, dass<br />
einmal Eisenbahnen in allen Hauptstrassen unserer Städte liegen würden, und wer<br />
dachte noch vor 20 Jahre an die Möglichkeit des Kraftwagenverkehrs.” 83<br />
Uit dit theoretische detail blijkt de continuering van zijn vergaande<br />
acceptatie van het snel veranderende alledaagse leven. Hij besefte heel goed dat<br />
het proces van modernisering niet te stuiten was en mits de Germaanse cultuur<br />
staande bleef ook geen aanleiding was dit proces te verwerpen. Concepten<br />
van de Altstadt legde hij uit als goed toepasbaar in deze nieuwe stedelijke<br />
situatie. Zo was het in zijn optiek opmerkelijk dat oude steden opgewassen<br />
waren tegen de verkeersdruk van na 1850, München, Augsburg en Frankfurt<br />
gebruikte hij als lichtend voorbeeld:<br />
82 6 Vortrage über Stadtbaukunst. Pag. 10<br />
83 6 Vortrage über Stadtbaukunst. Pag. 19<br />
- 98 -
- Hier bood de grote straat mogelijkheid om snelverkeer en voetgangers<br />
te huisvesten en tevens belangrijke infrastructuur te herbergen (bijv.<br />
leidingen). Deze straten waren ongeveer 20 m(snelverkeer) + 2 x 5<br />
m(voetgangers) = 30 meter breed.<br />
- De combinatie van hoofdverkeersstraat en boulevard wees hij<br />
pertinent af, deze twee tegenpolen waren nu eenmaal niet verenigbaar.<br />
Zo ook zouden verkeersknooppunten niet ontworpen mogen worden<br />
als plein omdat dit gewoon eenvoudig niet haar functie was.<br />
- Grote uitvalsstraten moesten voorzien worden van hoge bebouwing<br />
met zogenaamde blinde gevels om geluidsoverlast te beperkten en het<br />
verkeer niet af te leiden.<br />
- Het was nodig om radiaalstraten (rondwegen) en tangentiaalstraten<br />
(winkelstraten) ruimte te geven om te ontstaan in plaats van<br />
krampachtig op onhandige plaatsen te ontwerpen.<br />
Aanleiding voor deze stedenbouwkundige stellingname was de toestand<br />
van Duitse steden op dat moment. Fischer merkte op dat tijdens de grote<br />
economische bloeiperiode voor de Franse oorlog verkeerswoede de Duitse stad<br />
onvoorstelbaar verwoest had. Als voorbeeld dienden plompe stationsgebouwen<br />
die hele stadscentra hadden verdeeld. Hij vond dan ook dat deze het organische<br />
lichaam verziekt hadden met een kunstmatige bek. 84 Het waken over de stad<br />
was de voornaamste taak van de architect in zijn rol als stedenbouwkundige.<br />
Buiten de verkeersproblematiek kwam Fischer tot een vierendeling in<br />
stedelijke bebouwing. De planmatige aanpak die dan toonaangevend was,<br />
werd gekenmerkt door een bouwdichtheid die naar buiten toe reduceerde.<br />
Dit vond hij echter onjuist omdat bij tangentiaalstraten (winkelstraten) de<br />
dichtheid vanzelf toenam en bij ringstraten (rondwegen) deze situatie ook<br />
onhoudbaar was door toepassing van blinde gevels ten opzicht van verkeer.<br />
Zijn vier elementaire bouwwerken van steden waren:<br />
- winkels<br />
- industriële objecten<br />
- woningen<br />
- landhuizen<br />
Bij locaties waar winkelstraten ontstonden werd de gebouwdichtheid op den<br />
duur hoger, daar moest bij de planning rekening mee worden gehouden.<br />
Ieder stedenbouwkundig plan zou om deze rede na 10 jaar nagekeken moeten<br />
worden om zo de huidige stand van zaken op te nemen, aldus Fischer. De<br />
industrie had ook eisen waarin niet werd voorzien in de moderne stedenbouw.<br />
Zij wilden namelijk vestigingsmogelijkheden dicht bij snel verkeer, nabijheid<br />
van afvalverwerking en een vaarweg in de omgeving. De te kiezen locatie<br />
voor industrie werd door rook, stof en geluidsoverlast bij woonwijken ernstig<br />
beperkt. Een planner zou het in midden Europa niet ten westen van de stad<br />
84 Keyssner; Fischer p. 6<br />
- 99 -
mogen aanleggen. Een ander mogelijkheid om de overlast te beperken is een<br />
tussenstrook in de vorm van een bos of groot meer.<br />
Een belangrijke sociale belemmering om woningen dicht bij industrie<br />
te plaatsen vormde de arbeiderswil. Als vervoersmogelijkheden het toelieten<br />
zouden zij het liefst zo ver mogelijk van fabrieken willen wonen. Dit was anders<br />
voor landhuiswijken die altijd voorkwamen bij een grote stad. Deze zouden<br />
juist wel in het westen gesitueerd kunnen worden omdat hier de luchtkwaliteit<br />
hoog was. Belangrijke randvoorwaarden voor haar vestiging waren uitzicht,<br />
rivieroevers, parkranden en dergelijke landschappelijke schoonheid. Deze<br />
realiteitszin verwoord door Fischer is tekenend voor de latere idee van de<br />
Stuttgarter Schule, stedenbouwkundig vertaald door Heinz Wetzel. Wetzel<br />
detailleerde Fischer’s leer. 85<br />
Weißenhofsiedlung<br />
Tijdens de architectuurtentoonstelling Die Form met als thema Form ohne<br />
Ornament in 1924 te Stuttgart komen Gustav Stotz van de Würtembergse<br />
Arbeidsgemeenschap en Peter Bruckmann van de Deutsche Werkbund op het<br />
idee om in 1930een Weltbau- tentoonstelling te organiseren in Berlijn. 86 Zij<br />
beoogden het Nieuwe bouwen wereldkundig te maken. Dit buitengewone<br />
ambitieuze plan wekte al direct hooggespannen verwachtingen en zodoende<br />
besloten de twee heren om een relatief kleinschalige oefening te houden. De<br />
politieke en menselijke stand van zaken in Stuttgart was volgens Bruckman en<br />
Stotz dermate gunstig dat men inzette op Stuttgart als expositiestad. Ze wisten<br />
al snel de Stuttgartse burgemeester Karl Lautenschlager en bouwwethouder<br />
Sigloch te overtuigen en daarmee was de weg vrij voor verdere planning. 87<br />
Financiële ondersteuning voor de wederopbouw vanuit de USA, zogenaamde<br />
Dawes- plan, maken het voor de stad mogelijk om in 1926 en plan te maken<br />
voor 1600 woningen. De tentoonstelling, Die Wohnung, kreeg middelen om<br />
61 voorbeeldwooneenheden te produceren. Uiteindelijk wordt het thema<br />
Nieuwe Bouwen op drie vlakken uitgewerkt.<br />
- 21 woongebouwen werden door 17 architecten ontworpen en<br />
uitgevoerd op het stuk land Weißenhof op de Killesberg en op het<br />
nabij gelegen terrein aangevuld met de meest geavanceerd bouwdelen<br />
van dat moment.<br />
- De kunsthal, waar tegenwoordig de universiteitsbibliotheek staat,<br />
bood onderdak aan producten voor woningbouwindustrie vervaardigd<br />
door de Deutsche Werkbund.<br />
- Nabij het Neue Schlosses, waar nu het Landestaggebaude staat, werden<br />
plannen en modellen tentoon gesteld.<br />
85 H. Wetzel. Wandlungen im städtebau 1941<br />
86 Weißenhofsiedlungsiedlung, kleiner Führer. P.7<br />
87 Briefe zur Weißenhofsiedlung, p. 6<br />
- 100 -
Fig 4.17 Mies van der Rohe: Die Weißenhofsiedlung. 1927en Peter Behrens (ontwerp)<br />
De Weißenhofsiedlung zou de minima niet bedienen maar de middenstand.<br />
Kinderrijke families, gemeentebeambten en welgestelde arbeiders zouden<br />
op dit internationale architectuurplateau bouwtechnisch en kunstzinnig<br />
vernieuwende huurwoningen vinden. De organisatoren focusten op een<br />
aantal innoverende onderwerpen. Zo stond de neutrale ruimte op het<br />
vernieuwingsprogramma. Eigentijdse plattegronden werden gereduceerd<br />
- 101 -
en als gevolg hiervan functioneerde de centrale ruimte slechts nog als<br />
verkeersruimte. Verder werd natuurlijk staalbouw, moderne ventilatie,<br />
verbeterde daglichttoetreding door royaal gedimensioneerde kozijnen en<br />
grotere verdiepingshoogte uitvoerig gearticuleerd bij de totstandkoming van de<br />
Werkbund- tentoonstelling. Buitengewoon belangrijk werd de implementatie<br />
van het moderne huishouden gevonden, dit veroorzaakte zeer verschillende<br />
ontwerpoplossingen waarbij de traditionele organisatie behoorlijk op de schop<br />
ging. (fig 4.17)<br />
Algemene leiding van het gehele project kwam op schouders<br />
van Ludwig Mies van der Rohe(1886-1969) terecht. De keuze werd<br />
beargumenteerd met de verwijzing naar zijn bekendheid en bovendien zou hij<br />
een ‘onbeschreven blad’ zijn. 88 Deze keuze was uiteraard zeer omstreden. Paul<br />
Bonatz, als prominent voorman van de Stuttgarter Schule was zeer beledigd<br />
door deze aanstelling. Hij verwachtte een kunstzinnige vingeroefening met<br />
als gevolg een onvermijdbaar financieel en functioneel fiasco. “Die Art, wie<br />
Stotz de Werkbundsiedelung in die Wege Leitet, erfüllt nicht nur mich sondern alle<br />
meine Kollegen mit Tiefstem Mistrauen. Stotz versteht von Wohnungsbau nichts.<br />
Es ist unverständlich wie er Mies van der Rohe zum Künstlerischen Leiter der<br />
Siedlung in Aussicht nehmen kann. Der Bisher von Mies van der Rohe eingelieferte<br />
Plan der Werkbund-Siedelung zeigt einen hoffnungslosen Dilettantismus, er<br />
ist praktisch unbrauchbar.“ 89 Deze veenbrand hield de Werkbund al sinds<br />
het conflict tussen Henry van der Velde en Muthesius in zijn greep. Nu<br />
ontstond de precaire situatie dat een modernist in een positie was om in het<br />
brandpunt van het <strong>Modern</strong> <strong>Traditionalisme</strong> een nederzetting te realiseren.<br />
De strategie om Van der Rohe op deze plek op dat moment de touwtjes in<br />
handen te geven leidde tot een regelrechte uitbanning van ieder vorm van<br />
traditionalistische ontwerpprestatie in het Nieuwe Bouwen ter plaatse. Met dit<br />
politiek ondoordachte uitgangspunt kwam de tentoonstellingnederzetting op<br />
de Weißenhofgelande tot stand. Tevergeefs poogde Bonatz nog een alternatief<br />
plan in te dienen om een prijsvraag te organiseren waar Mies van der Rohe,<br />
een architect van de linkervleugel en een architect van rechtervleugel een plan<br />
in zou dienen.<br />
Van der Rohe koos uiteindelijk zoals verwacht werd voornamelijk<br />
relatief onbekende architecten onder wie Victor Bourgeois, Josef Frank, Adolf<br />
Gustav Schneck e.a. uit. Maar ook Le Corbusier, Peter Behrens en Jacobus<br />
Johannes Pieter Oud etc. vertegenwoordigden het Nieuwe Bouwen. <strong>Modern</strong>e<br />
traditionalisten werden allen uitgesloten van deelname. Heinrich Tessenow<br />
werd echter wel gevraagd maar heeft geweigerd omdat hij sinds kort in<br />
Berlijn woonde en hierdoor kon hij te weinig bij de uitvoering aanwezig zijn.<br />
Gezien het resultaat van de tentoonstelling is het echter de vraag of Tessenow’s<br />
architectuur geen buitenbeentje zou zijn geweest, hierover wordt echter niets<br />
vermeld.<br />
88 Weißenhofsiedlungsiedlung, kleiner Führer. P.9<br />
89 Briefe zur Weißenhofsiedlung, p. 65<br />
- 102 -
De kritiek vanuit aanhangers van de Stuttgarter Schule op de<br />
Weißenhofsiedlung was niet zozeer gebaseerd op haar kunstzinnige uitwerking<br />
maar op de gerealiseerde kwaliteit. Men vond op de eerste plaats de kostprijs van<br />
1.482.000 RM disproportioneel voor slechts 61 woningen. Vanuit het Dawes-<br />
plan financieringconcept was de uitvoering van slecht 21 woongebouwen<br />
met zulke geldelijke middelen zeer discutabel. Maar nog belangrijker was<br />
de behaaglijkheid die te wensen overhield. Het isolerende vermogen van<br />
een wand kond de bouwfysische staalconstructie-eigenschappen nog lang<br />
niet compenseren. Het platte dak kon tevens niet gegarandeerd lekdicht<br />
gegarandeerd worden. Het horizontale vlak als dak was het meest in het oog<br />
springende detail van de tentoonstelling en het lag ook voor de hand dat kritiek<br />
zich hierop zou richten. Een professor van de universiteit Tübingen: “Stuttgart<br />
ligt niet in Holland of Californië, daarbij hoort ook het platte dak hier niet. Voor<br />
ons is het platte dak bij een huis hetzelfde als platvoeten voor een mensen zijn”<br />
De reactie van een van de betrokkene was dat deze zestigjarige oude professor<br />
niet kon wennen aan de ‘nieuwe tijd’. De periode 1918-1927 was hiervoor<br />
te kort geweest! 90 Deze grimmige opmerkingen accentueren niet alleen een<br />
generatiekloof tussen kunstenaars onderling maar ook de gevoeligheid van<br />
de geografische eigenschappen van het experiment. Bonatz, Schmitthenner<br />
en Wetzel werden in eigen achtertuin vernederd door juist op de Killesberg,<br />
een locatie die vanuit heel de stad zichtbaar is, een modernistische enclave<br />
te vestigen. Proporties waar de Stuttgarter Schule voor stond werden met<br />
voeten getreden: bruikbaarheid, duurzaamheid, <strong>traditie</strong> en inpassing in het<br />
landschap werden in hun optiek compleet naar de prullenbak verwezen en de<br />
eindgebruiker was een slachtoffer van de kunstzinnige oefening. Een reactie<br />
kon niet uitblijven.<br />
Versuchsiedlung<br />
De Weimar Republiek was door de aanhoudende woningnood naarstig op<br />
zoek naar goedkopere bouwmethoden. Om experimenten met betrekking op<br />
deze problematiek te bevorderen richtten zij de Reichsforschungsgesellschaft für<br />
Wirtschaftlichkeit im Bau und Wohnungswesen (RFG) op in juni 1927. Dit<br />
gezelschap kreeg een bedrag van 10 miljoen Reichsmark, Dawes-plan gelden,<br />
tot haar beschikking. Haar leden waren Fritz Block, Walter Gropius, Ernst<br />
May, Paul Mebes en Paul Schmitthenner. Haar eerste resulaten waren de<br />
Bauhaussiedlung Törten van Gropius (1926-1928), de Siedlung Frankfurt-<br />
Praunheim van May en natuurlijk de Weißenhofsiedlung onder leiding van<br />
Mies van der Rohe. De modernistische inslag van de groep mag duidelijk<br />
zijn en dit kwam haar op veel kritiek uit de conservatieve pers te staan. 91<br />
Schmitthenner stelde dat bij experimenten bij fabrieksmatig bouwen niet het<br />
honderdste of duizendste huis, maar “schon das Modellhaus 10 Prozent billiger<br />
sein müsse wie ein anderes Haus” 92 Gezien zijn bouwkostenreductie te Staaken<br />
90 Weißenhofsiedlungsiedlung, kleiner Führer. P.3<br />
91 Die 25 Einfamilienhäuser der Holzsiedlung am Kochenhof. P. 84<br />
92 P. Schmitthenner 1884-1972; p. 18<br />
- 103 -
was zijn uitspraak geloofwaardig en kon men hier weinig opbouwende kritiek<br />
voor genereren. Dit werd binnen de RFG duidelijker naarmate bleek dat<br />
de tot dan toe gerealiseerde Mustersiedlungen keer op keer uitliepen op een<br />
financiële tragedie. Walter Gropius reageerde op dezelfde wijze als tijdens de<br />
Werkbund-tentoonstelling van 1914 door te stellen dat zijn construerende<br />
ontwerptechniek gebaseerd op reductie de scheppende arbeid zou verdrukken,<br />
Schmitthenner ageerde met de stelling dat “die Möglichkeiten der neuen<br />
Bauweisen werde vielfach überschatzt” 93 Dit relativisme projecteerde hij<br />
niet alleen op het modernisme maar op architectuur en stedenbouw in het<br />
algemeen. De Fuggerei Augsburg gesticht in 1520 wordt door vrijwel alle<br />
Traditionalisten aangehaald als cultuurhistorisch brandpunt van de Duitse<br />
sociale woningbouw. De stichtingsbrief uit 1521 opgesteld door Jakob Fugger<br />
dem Reichem klonk als volgt. „ es sollen solche Häuser, Frauen, armen taglöhnern<br />
und handwerkern und bürgern und inwonern dieser Stadt Augsburg, die es<br />
notturftig sein und am besten angelegt ist, und Gottes willen gleichen und darin<br />
93 P. Schmitthenner 1884-1972; p. 18<br />
- 104 -<br />
Fig 4.18 Paul Schmitthenner Huis in zes dagen. 1927
weder schrankung muhst und gab nicht angesehen“ Het is heden ten dage de<br />
oudst bekende sociale woningbouw voor zover bekend. 94 Schmitthenner haalt<br />
deze nederzetting aan als een plaats van 400 jaar oud waarvan de plattegrond<br />
nu nog steeds kan gelden als voorbeeld voor spaarzaamheid. De kolonie<br />
straalde rustige vormgeving uit, maar bovenal was ze grotendeels gelijkvormig.<br />
Vensters en andere bouwdelen waren zonder dat ze fabrieksmatig ontstaan<br />
waren repeterend zonder monotonie veroorzaken. Het is de oorsprong van<br />
Typisierung! Nieuwe steden en stadsuitbreidingen konden beter haar voorbeeld<br />
volgen dan het wiel wederom uitvinden, aldus de architect.<br />
In 1927 had hij voor beroering gezorgd binnen de bouwwereld door<br />
een woning in 6 dagen te bouwen. Het betrof een bouwwijze verwant aan<br />
het Amerikaanse Balloon-Frame principe.(fig 4.18) Geprefabriceerde houten<br />
bouwdelen werden vanuit een module van 55 cm ontworpen waardoor ze<br />
onderling perfect aansloten. Het enige verschil in de constructie was dat<br />
de hoekstijlen van het bouwwerk doorliepen tot het dak om het stellen van<br />
de wanden te vereenvoudigen. De buitenwand was slechts 15 cm dik en<br />
isoleerde net zo goed als een baksteenwand van 75 cm. 95 Dit was mogelijk<br />
door haar rabatdelen aan de binnenzijde te combineren met isolatiedekens.<br />
De afwerking bestond uit stucwerk. Met deze prestatie en de totstandkoming<br />
van de Weißenhofsiedlung in zijn achterhoofd begon hij met het plan een<br />
Versuchsiedlung uit te werken. Het lukte hem om de burgemeester van<br />
Stuttgart en de lokale bouwmeester te overtuigen en er werd een stuk grond<br />
op de Killesberg beschikbaar gesteld. Op dit plateau, de Kochenhof, was het<br />
mogelijk om 114 modelwoningen te bouwen. In 1928 trok de RFG echter<br />
haar beloofde steun in, het is zeer waarschijnlijk dat dit door lobbyisten uit<br />
avant-gardistische hoek bewerkstelligt was. De officiële lezing is daarentegen<br />
dat de RFG hervormd werd door tegenvallende prestaties. Schmitthenner<br />
maakte na deze sanering geen deel meer van haar uit. 96<br />
Kochenhofsiedlung<br />
Schmitthenner gaf zijn strijd voor een grootschalig houtbouwexperiment<br />
niet op. In 1933 krijgt hij alsnog de kans om zijn gelijk te bewijzen. De<br />
Deutsche Werkbund wilde ter promotie van de houtindustrie een expositie<br />
genaamd “Deutsches Holz fùr Hausbau und Wohnungen, Werkbund-<br />
Ausstellung, Stuttgart e.v. organiseren. De algemene leiding viel net zoals<br />
bij de Weißenhofsiedlung het geval op de schouders van Richard Döcker.<br />
Schmitthenner pareerde met een door hem opgesteld rapport welke haar<br />
tekortkomingen belichtte. Hij wees de nationaal-socialistische fractie van<br />
Stuttgart middels dit schrijven op de onverenigbaarheid van het modernistische<br />
ontwerp met de expositiedoeleinden. Het horizontale dak als terras bestemmen<br />
vormde in houtbouw een onwenselijke ontwerpingreep. Tevens was de<br />
94 http://de.wikipedia.org/wiki/Fuggerei<br />
95 Schmitthenner. Baugestaltung pag. 67<br />
96 P. Schmitthenner 1884-1972; p. 20<br />
- 105 -
kunstzinnige wirwar in haar wezen onpraktisch. 97<br />
“Der Fachwerkbau bietet Möglichkeiten der Verbilligung wie keine andere<br />
Bauweise und Gleichzeitig die Möglichkeit höchster Qualität. Die mir vorliegenden<br />
Pläne lassen in keiner Weise erkennen, dass solche Absichten vorliegen. Abgesehen<br />
von einigen guten Gestaltungen sprechen die meisten der geplanten Häuser<br />
dem Holzbau geradezu Hohn und es liegt klar zu Tage, dass das fortschrittliche<br />
Formalistische und die Sensation die stärkere Triebkraft waren.“ 98 De reactie<br />
van de Staatskommissar Stuttgart Strölin reflecteerde al gevolgd hiervan op<br />
resultaten van de Weißenhofsiedlung en kwam tot de volgende conclusie: ‘Der<br />
Werkbund ist zwar Urheber des Gedankens einer Holzbausausstellung in Stuttgart,<br />
jedoch ist das berechtigte Misstrauen gegen ihn als Ausstellungsträger so gross,<br />
dass der Oeffentlichkeit die Zulassung dieses Vorhabens nicht zugemutet werden<br />
kann.” 99 De Deutsche Werkbund verdedigde zich via de pers en een brief<br />
aan het bestuur van Stuttgart maar haar rol was uitgespeeld. Bonatz, Wetzel<br />
en Schmitthenner zouden de opdracht voor de houtbouwtentoonstelling<br />
overnemen. Schmitthenner zag zijn kans nu waar om zijn faFa (fabriziertes<br />
97 Die 25 Einfamilienhäuser der Holzsiedlung am Kochenhof. p.86<br />
98 Die 25 Einfamilienhäuser der Holzsiedlung am Kochenhof. p.106.<br />
99 Die 25 Einfamilienhäuser der Holzsiedlung am Kochenhof. p.107<br />
- 106 -<br />
Fig 4.19 Paul Schmitthenner e.a. De Kochenhofsiedlung.
Fachwerk) bouwmethode en andere moderne houtbouwtechnieken te tonen.<br />
Als kunstzinnig leidinggevende kwam hij samen met Prof. Otto Graf, Prof.<br />
Dr. H. Reiher, Dr. Erick K. Hengerer en Fritz Kreß tot de opgave voor de<br />
houtbouwexpositie:<br />
- Duits hout als bouwstof herintroduceren<br />
- Ambachtelijkheid in ere herstellen<br />
- Overtuiging en vermogen van de architecten uitstralen<br />
- Richtinggevend zijn voor het stedenbouwkundige ontwerp van buitenwijken,<br />
hierbij assisteerde Heinz Wetzel.<br />
- Herstel van het ‘stadshuis van hout’<br />
- Geen experimentele huizen maar een voortzetting van de ervaring<br />
Het project kwam alsnog op het eerder beschikbare stuk grond was gesteld<br />
door Sigloch in 1927. Het lag zo’n 500 meter van de Weißenhofsiedlung van<br />
Mies van der Rohe. Op zijn beurt sloott hij alle deelnemers van die expositie<br />
uit voor deelname aan de Kochenhofsiedlung. (fig 4.19) Voor 25 woningen<br />
nodigde hij in totaal 23 architecten uit:<br />
P. Bonatz & F.E. Scholer, E. Schwaderer, P. Heim, Kluftinger & Gabler, H.<br />
Volkart, R. Weber, E. Kiemle & P. Weber, H. Eitel, A. Kicherer, E. Krüger, O.<br />
Köbele, Eisenlohre & Pfennig, H. Weber, W. Korte, E. Wagner, E. Leistener,<br />
W. Pilzecker, H. Mayer, E.Rommel , E. Wiemken, W. Tiedje, K. Gonser 100<br />
Alle architecten wonen in Stuttgart en zij kwamen tot ontwerpen die gemiddelde<br />
bouwkosten hadden van 19.000 RM., behalve huis nr. 4 door P. Bonatz. Deze<br />
kostte ruim 100.000 RM en was vele malen groter dan de andere woningen.<br />
Het project werd gestart op 4 mei 1933 en zou opgeleverd worden op 23<br />
september 1933 met als totale bouwsom 556.840 RM. Geëxperimenteerd<br />
werd met 8 soorten houtbouwtechnieken welke in de tentoonstellingpublicatie<br />
minutieus uiteengezet waren. (fig 4.20)<br />
In het verwezenlijkingsjaar van de Kochenhofsiedlung rekent<br />
Schmitthenner af met het gedachtegoed van het Nieuwe Bouwen. In zijn<br />
publicatie Das Deutsche Wohnhaus reageert hij op de in zijn ogen misleidende<br />
term zakelijkheid. Voor de oorlog was volgens Schmitthenner een nieuwe weg<br />
ingeslagen naar een nieuwe Gestaltung. Na de eerste wereldoorlog was door<br />
overschatting van techniek en economie de cultuur in crisis. Deze geestelijke<br />
crisis kwam tot uitdrukking in de modernistische woonmachine. De macht<br />
van de techniek, in de vorm van de wereldoorlog had zodoende het Duitse<br />
volk gekrenkt en beroofd. Er moest een strijd komen voor Duitse cultuur,<br />
deze mocht immers niet geroofd worden omdat dit het laatste is wat het volk<br />
nog bezat, aldus de schrijver. Hij stelde de retorische vraag of het probleem van<br />
de woonkazernes op te lossen is met de functionele vorm. Zakelijkheid van<br />
100 Die 25 Einfamilienhäuser der Holzsiedlung am Kochenhof. p.11<br />
- 107 -
- 108 -<br />
Fig 4.20 Paul Schmitthenner e.a. De Kochenhofsiedlung.
- 109 -
- 110 -
- 111 -
- 112 -
- 113 -
het Nieuwe Bouwen leverde in zijn optiek niets of weinig op “Es ist unsachlich<br />
Wohnhäuser aus Stahlplatten und glas zu bauen, um sie dann mit allem möglichen<br />
Aufwand gegen Schall, Wärme und Kälte zu isolieren.“ 101 Daartegenover stelt<br />
hij zijn interpretatie van de zakelijkheid. “Mit den aufgewandten Mitteln an<br />
Kraft und Geld die jeweils beste Leistung in schönster Gestalt zu schaffen.“ 102 Het<br />
antwoord op dit vraagstuk vindt hij terug in de natuur. “Wenn du die vollendete<br />
Sachligkeit erkennen willst, so sehe die Natur an. Hier ist höchste Zweckmatigkeit<br />
mit größter Schönheit vereint und Schönheit dazu noch im Überfluss. Wenn du<br />
die Schönheit auch nicht immer begreift, so Kannst du sie doch voll Ehrsucht<br />
bewundern. Sei es nicht sachlicher als die Natur, damit du ein Mensch bleibt.“ 103<br />
Schmitthenner bleef dus bij het standpunt dat het platte dak bij<br />
Duitse woonhuizen onwenselijk was in zowel esthetisch als praktisch opzicht.<br />
Technisch zorgde het hellende dak voor de nodige luchtisolatie en dat ging ook<br />
verloren, dit probleem was onvoldoende opgelost. Tevens zou het natuurlijke<br />
beeld van het landschap verstoord worden omdat ze het platte dak geen<br />
vanzelfsprekende vormde eenheid met haar omgeving . In het vrije landschap<br />
zou een huis zo moeten staan als een rots of boom zich voegt in de natuur. (fig<br />
4.21) Wanneer de architect de noodzakelijke oplettendheid voor haar had,<br />
was dit te benaderen. Het landschap had het eerste recht, ze was immers veel<br />
eerder ontstaan. 104<br />
101 Baugestaltung. Das Deutsche Wohnhaus. p.12<br />
102 Baugestaltung. Das Deutsche Wohnhaus. p.12<br />
103 Baugestaltung. Das Deutsche Wohnhaus. p.12<br />
104 Baugestaltung. Das Deutsche Wohnhaus. p.24<br />
- 114 -<br />
Fig 4.21 Paul Schmitthenner: Woning in landschap
4.3 Architectuur in het nieuwe rijk<br />
“Wieder einmal steht das deutsche Volk vor der Möglichkeit, Gestalt zu Gewinnen.<br />
Und Wieder ist es das Deutsche Volk selbst, das diese Möglichkeit zu zerschlagen<br />
sich anschickt. Mann sucht da und dort krampfhaft zu erforschen, was ist eigentlich<br />
‘deutsch’. Ich weiß nur das Eine: Fanatismus ist nicht deutsch” 105<br />
radicalisering<br />
Met deze woorden, vlak voor zijn dood in 1932, benoemde Theodor Fischer<br />
het nieuwe architectuurepoche waarin geen ruimte meer zou zijn voor debat.<br />
De machtovername welke de transformatie naar het Derde Rijk inluidde,<br />
betekende een rücksichtsloze omslag in de kunstwereld. In april 1933 werd<br />
het Bauhaus gesloten vanwege haar vermeende Bolsjewistische fundament.<br />
De Bundes Deutscher Architecten (BDA) en de Deutsche Werkbund wachtten<br />
een ander lot, de gelijkschakeling. De Deutsche Werkbund bestond na deze<br />
ideologische reductie nog slechts uit conservatieven, nu ook Schmitthenner,<br />
Bonatz en andere aanhangers van de Stuttgarter Schule nadrukkelijke afstand<br />
hadden genomen van haar nieuwe idealen. De regering installeerde ‘Prototyp<br />
eines Parteibucharchitekten’ aan het hoofd van zowel de BDA als de Deutsche<br />
Werkbund. Achtereenvolgens waren dat Eugen Hönig en Christoph Lörcher.<br />
Honig melde in mei 1933: Die Gleichhaltung ist inzwischen überall durchgeführt<br />
worden. Der Bund Deutscher Architekten ist damit einem starken Kulturinstrument<br />
der nationalen Regierung geworden. Er steht mit allen seinen Kräften hinter der<br />
Regierung und dem Reichkanzler und Führer Adolf Hitler. Der BDA hat die<br />
Verbindung mit den Übrigen Verbänden der Architektenschaft aufgenommen, um<br />
eine einheitliche Organisation zu schaffen, die die berufständischen Interessen der<br />
gesamten Architektenschaft zu vertreten und die Eingliederung der Architekten in<br />
den berufsständischen Aufbau vorzubereiten hat” 106 Beide bonden zouden in de<br />
loop van dat jaar ingelijfd worden door de Kampfbund Deutscher Architekten<br />
und Ingenieure (KDAI) welke op haar beurt eind 1934 viel onder Goebel’s<br />
Propagandaministerium. 107 In 1934 werd het Deutsche Arbeitsfront in het leven<br />
geroepen onder leiding van Robert Ley. Deze instelling kreeg (woning)bouw<br />
onder haar hoede. Haar eerste resultaten waren zogenaamde SA-,SS- und<br />
Frontkämpfersiedlungen. Het DAF algemene plan omvatte alle gebieden,<br />
nederzettingen, verkeersinfrastructuur, sportcomplexen, recreatieoorden,<br />
mijnbouw en fabrieken. De eerste tien nederzettingen werden in het Aachener<br />
district verwezenlijkt en bood aan 1054 personen onderdak. 108 Het ideologische<br />
doel van de Umsiedlung werd in de vijf volgende kernpunten samengevat:<br />
1. Om een gezonde en sterke gemeenschap van hardwerkenden te<br />
105 Geistigens München, Theodor Fische, Vom Wirken und Werten. P. 36<br />
106 Zwischen Heimstätte und Wohnmaschine. p.40<br />
107 Zwischen Heimstätte und Wohnmaschine. p.41<br />
108 Zwischen Heimstätte und Wohnmaschine. p.55<br />
- 115 -
scheppen, moest de arbeider herenigd worden met de bodem waarop<br />
hij leefde. Alleen zo zou hij crisisbestendig zijn.<br />
2. Als voorgaande eenmaal gerealiseerd is, zal de nieuwe stad niet meer<br />
het verzamelpunt van werklozen worden. De oude industriestad was<br />
volgens het DAF innerlijk verscheurd en een ontevreden element van<br />
het rijk.<br />
3. Een gezonde generatie zal op deze wijze in een gezond woonoord in<br />
onmiddellijke verbinding met zijn geboortegrond opgroeien, volgens<br />
de nationaal socialisten.<br />
4. De kleine dorpen rond de grote stadskernen werden vanaf dan alleen<br />
nog volgens de organische leer van de altstadt vervaardigd. Door de<br />
gecontroleerde verspreiding van de bevolking over meerdere kleine<br />
nederzettingen rond de stad konden meer en betere leefplekken<br />
ontstaan.<br />
5. De voorgaand beschreven verspreiding verdeelt de bevolking in deze<br />
nederzettingen en diende hiermee een zekere toekomst voor een<br />
gezond volksdom. 109<br />
Met deze vrij retorische stellingen was de tuinstadideologie van<br />
weleer getransformeerd tot een propagandamachine. Haar nieuwe<br />
planologische doeleinden waren verwoord en algemeen doorgevoerd.<br />
De Deutsche Werkbund, Deutsche Bund Heimatschutz en BDA<br />
vielen vanaf dat moment onder een architectuurtraktaat. (fig 4.22)<br />
De Heimatschutz was intussen zover dat het leek op een<br />
Rijksbouwcatalogus. In haar publicaties ging ze in op de nieuwe nederzettingen.<br />
De negentiende-eeuwse villa’s werden verwerpelijk bevonden door hun<br />
overmatige ornamentiek en een onvergeeflijke vervuiling van het landschap.<br />
Kortom de wildgroei van het individualistische Eigenheim was een schande<br />
voor het Duitse volk, voor de nationaal socialisten. Daarentegen werd gesteld<br />
dat zeer deugdelijke vrijstaande woningen door heel het rijk te vinden waren.<br />
Deze hadden de beoogde representatieve Germaanse kenmerken. Behalve<br />
natuurlijke inbedding in haar omgeving was de verbinding tussen interieur<br />
met het exterieur voortreffelijk. Ramen waren groot genoeg en laag in de gevel<br />
geplaatst waardoor men visueel contact had met de tuin. Dit concept werd nog<br />
belangrijker bij de nieuwe DAF-dorpen, deze bestonden voornamelijk uit zeer<br />
kleine eengezinshuizen voorzien van een omliggende ruime tuin. Grond was<br />
immers ruimschoots voorhanden en bouwstoffen kostbaar. Men kon als het<br />
weer het toeliet in de tuin werken en leven. Dit was volgens de Heimatschutz<br />
de meest volkse bezigheid en hier moest men al hun vrije tijd in stoppen. 110<br />
Een belangrijke prestatie van de nieuwe arbeiderswoonoorden was de bereikte<br />
eenheid zonder gelijkvormigheid te veroorzaken. “Wie im ganzen Volksleben, so<br />
muss auch im Bauschaffen die Gesamtheit wieder mehr sein als die blosse Summe<br />
109 Zwischen Heimstätte und Wohnmaschine. p.70<br />
110 Bauberaterer für Siedlung und Eigenheim, B.Ver.Heimatschutz. p. 10<br />
- 116 -
Fig 4.22 DAF Siedlungen. Onderbouwing arbeiderswoningen:nazi-ideologie 1934<br />
- 117 -
der einzelne Teile. Viel wichtiger als die Erzielung einzelner Spissenleistung ist eine<br />
anständige Gestaltung aller Einzelschöpfungen und deren zusammenklang zu einem<br />
wertvolle Gesamtbild.” 111 De DAF woning verhief zichzelf al snel tot icoon van<br />
het nieuwe arbeiderstijdperk. Dit type stond voor degelijke arbeid, eenheid en<br />
verbondenheid met de natuur. De geprezen variatie bleef echter zeer dubieus.<br />
(fig.4.23) Vanwege vereiste productiesnelheid en gewenste vrijstaandheid<br />
was van enige vanzelfsprekende vormgeving geen sprake meer. Waar dorpen<br />
en stadsuitbreidingen zoals Staaken en Gmindersdorf geprezen werden door<br />
111 Bauberaterer für Siedlung und Eigenheim, B.Ver.Heimatschutz. p. 16<br />
- 118 -<br />
Fig 4.23 Daf Siedlungen en Heimatschutz. 1934
haar bewonderenswaardige spel met standaard elementen, beperkte DAF zich<br />
tot een stedenbouwkundige puzzel van eenvormige architectuur. Door haar<br />
onvermogen het individuele te verenigen met het gemeenschappelijke bleef ze<br />
beperkt tot het produceren van surrealistische woonoorden.<br />
Kunst und Rasse en de Neogotiek.<br />
Paul Schultze-Naumburg was zowel van Heimatschutz als van de Werkbund<br />
lid gebleven en werkte vanaf 1933 aan zijn, zoals hij zelf stelde, allesomvattende<br />
laatste deel van de Kulturarbeiten getiteld: Kunst und Rasse. Zoals de naam al<br />
doet vermoeden is het gebaseerd op het Blut und Boden concept in samenhang<br />
met de toen gangbare rassenstereotiep, en werd uitgegeven in 1934.<br />
“Die Umwelt, die ein jedes Volk oder jeder Einzelne sich aufbaut, ist Ausdruck<br />
seines inneren Wesens, und auch das Fehlen einer klaren Gestaltung gibt Ausschluss<br />
über den innern Bau seiner Seele. Denn der Mensch lebt nicht als funktionierende<br />
Maschine, sondern er greift mit seinen Denken und Fühlen über die engen<br />
Grenzen unseres rationellen Seins hinaus und sucht so Anschluss an eine andere,<br />
nur vorgestellte Welt” 112 Schultze-Naumburg stelde dat de kunst de brug was<br />
waarmee het communiceren van het gevoel, het innerlijke mogelijk was.<br />
Het vormde de uitdrukking van zijn wezen en zo kon misleiding eenvoudig<br />
herkend worden als reproductie van de huichelachtige ziel! In de architectuur<br />
uitte zich dat in unheimlichen bouwkunst, over dergelijke bouw: “sein<br />
Gesicht ist verquollen und erinnert in seiner gänzlichen Stumpfheit lebhaft an<br />
den Menchenbrei, der heute die Lände füllt und weder klare Geschichter noch<br />
edle Körpertüchtigkeit zeigt.” 113 De degeneratie van het ‘volksdom’ was via de<br />
fysiognomie waar te nemen, aldus Schultze-Naumburg. De neergang werd<br />
veroorzaakt door de verandering van het Germaanse volk. Dit kon immers<br />
niet anders zijn omdat haar uitdrukking gewijzigd was, aldus de schrijver.<br />
Dit lag volgens hem aan de samenstelling van het volk en opkomst van de<br />
machine. Hiermee bedoelde hij de macht van de industriëlen welke niets met<br />
het volk ophadden. De ontwikkeling van uitheemse invloeden vergeleek hij<br />
met onkruid en deze begon het hele land te verzieken en bedekte haar ware<br />
aard. Schultze-Naumburg’s oplossing voor het probleem: “Ein Mensch ist<br />
einem Becher gleich, der mit köstlichem Weine gefüllt ist, seinem Kulturbesits. Der<br />
Becher muss nach ewigen Gesessen immer wieder zerbrechen, ein neuer kann aber<br />
immer wieder gefüllt und so der Wein weitergegeben werden, wenn er sorgfältig in<br />
Schlauche gefüllt ist. Was musst er aber, wenn keine neuen Becher entstehen, die<br />
sich ihm aufnebegierig neigen, sondern nur Fingerhüte, die die vorhanden Fülle<br />
gar nicht fassen? Oder wenn nur ein paar Körbe da sind, aus Denen der köstliche<br />
Inhalt gleich wieder hinausläuft? Die Vorsorge muss sich nicht allen auf den Inhalt<br />
erstrecken, sondern auch darauf, dass genug große Becher da sind, um die Fülle<br />
von Neuem ganz zu fassen.” 114 Met dit curieuze citaat uit het laatste deel van<br />
112 Kunst und Rasse. p. 129<br />
113 Kunst und Rasse. p.135<br />
114 Kunst und Rasse. p.167<br />
- 119 -
zijn Kulturarbeiten maakt hij een buitengewoon verzoenend gebaar naar het<br />
nationaal-socialistische gedachtegoed. Hij vertaalde de opkomende rassenleer<br />
naar de kunst met waanzinnige stellingen en afbeeldingen over degeneratie.<br />
Het voorgaande citaat verwees dan ook naar een van Adolf Hitlers meest<br />
bekende uitspraken: “Kein Vlok Lebt länger als die Dokumente seiner Kultur”.<br />
De gemaakte toenadering tot het nieuwe bewind zou zijn invloed binnen de<br />
grote architectuur- en kunstbonden doen groeien.<br />
Het laatste deel van de Kulturarbeiten kondigde met de groter<br />
wordende invloed van Paul Schultze-Naumburg een periode aan waarin de<br />
Neogotiek alle wind in de rug had om de grammatica van het Duitse rijk te<br />
worden. Schultze-Naumburg greep al eerder terug naar deze ‘rondboog en<br />
baksteen’ architectuur maar er ontstond een wijdverbreide overeenstemming<br />
dat haar mix van monumentaliteit en geborgenheid het beste middel was om<br />
de volksziel aan te sterken.<br />
Tegenwoordig wordt voornamelijk op het propagandistische belang<br />
van Speer gewezen met zijn imperialistische architectuur maar vanuit de<br />
eenheidsgedachte werd de Neogotiek als machtig middel gezien om het volk<br />
te herenigen met zijn ‘Blut und Bodem’. De opkomst van de Neogotiek was na<br />
de sluiting van het Bauhaus en publicatie van het ‘Kunst und Rasse’ dan ook<br />
niet meer te stuiten. Woningen, jeugdherbergen, partijgebouwen, scholen en<br />
andere utilitaire bouwwerken werden uitgevoerd in deze Germaanse stijl. De<br />
invloed van Zuid- Duitse architectuur werd sterker door haar oorspronkelijke<br />
verbondenheid met deze conservatieve traditionele bouwstijl. Met deze<br />
politieke omwenteling was het lot van de Stuttgarter Schule ook duidelijk. Zij<br />
was makkelijk in te lijven gezien haar architectonische en stedenbouwkundige<br />
idealen in samenhang met kosten- en productietijdbesparende methodiek.<br />
nationaal-socialistische doelstelling<br />
In 1938 werd het blad Architektur Wettbewerbe voor het eerst uitgegeven. In<br />
haar eerste negen delen welke tot en met 1942 werden gepubliceerd, bracht<br />
zij verslag van Rijksarchitectuurprijsvragen. Achtereenvolgens waren de delen<br />
gedrukt in Stuttgart getiteld:<br />
1. Die Siedlung<br />
2. Schulen<br />
3. Gaststätten-Kuranlagen<br />
4. Heime der Hitlerjugend<br />
5. Rathäuser<br />
6. Jugendherberger<br />
7. Neubildung politischer Mittelpunkte<br />
8. Die Industriestadt<br />
9. Bauernhöfe<br />
In deze reeks werd een serie essentiële gebouwen voor de stevige verankering<br />
van het nieuwe ideaal geïnventariseerd. In iedere uitgave kondigde men<br />
een volgende prijsvraag aan met nauwkeurige detaillering en motivatie van<br />
- 120 -
fig. 4.24 Diversen Gotiek, Heime der Hitlerjugend 1940+<br />
- 121 -
- 122 -
fig. 4.25 inzending Stuttgart 1940 Der Deutsche Bauernhof.1940<br />
- 123 -
het pakket van eisen. Ieder gemeenschapsgebouw werd gekoppeld aan een<br />
prijsvraag en steevast bleken de inzendingen Neogotisch van aard, zoals ook<br />
de uiteindelijke winnaar. De jury bestond altijd uit leken en professionals.<br />
Heinz Wetzel vertegenwoordigde in veel gevallen de Stuttgarter Schule, de<br />
andere bestuursleden hadden ook een Schwäbische achtergrond. De ontstane<br />
bundel geeft een bijzonder accuraat beeld over hoe de Hochschule Stuttgart<br />
zich in architectonisch en stedenbouwkundig opzicht ontwikkelde eind jaren<br />
30, al was het maar om Wetzel’s positie en de vele Stuttgartse inzendingen.<br />
De ontwerpen kenmerkten zich door gematigde monumentaliteit, gesloten<br />
vormen, repetitie, arcades, hellende daken en de lange gang als ordenend<br />
principe. (fig.4.24) De parallel met de door Muthesius in 1904 omschreven<br />
Engelse landhuizen is overduidelijk maar ondanks dat de bestanddelen gelijk<br />
zijn, ontbrak het in de Germaanse Nationaal Socialistische variant aan het<br />
verfijnde spel tussen deze elementen. De Duitse vervolmaakte versobering en<br />
rationalisering bracht immers een zeer strenge architectonische taal met zich<br />
mee.<br />
boerenhoeve als basis<br />
De eengezinswoning ontwikkeld door het DAF was dan wel het nationale<br />
arbeidersicoon, hiermee was de totstandkoming van een gezonde natie<br />
nog niet verzekerd. De Algemeine Anordnung Nr. 7/11 des Reichfuhrers SS,<br />
Reichskommissar für die Festigung deutschen Volkstums van 26. November<br />
1940 115 betrof een richtlijn opgesteld door Heinrich Himmler. De Nieuwe<br />
Gebieden werden bestempeld als onderontwikkeld en dit was aanleiding voor<br />
de totstandkoming van deze richtlijn. Om het Rijk voldoende cohesie te geven<br />
werd een gezonde boerenstand onontbeerlijk bevonden. (fig 4.25) Alleen als<br />
de agricultuur optimaal was kon sprake zijn van een levensvatbaar Volk, om<br />
die reden werd het nieuwe gebied onderworpen aan het begrip ‘eingedeutscht’<br />
. 116 Otto Weicken, een van de redacteuren van het tijdschrift, waardeerde<br />
de boerenstand niet alleen als voedingsbodem voor het Noord- Europese<br />
115 Architektur Wettbewerbe heft 9: Bauernhöve. p.61<br />
116 Architektur Wettbewerbe heft 9: Bauernhöve. p.5<br />
- 124 -
volk maar ook als eigenlijke levensbron waaruit Germanen zich steeds weer<br />
konden vernieuwen. Hij vervolgde zijn betoog in Architektur Wettbewerbe met<br />
“.. Schaffung gesunder Lebensgrundlagen des Landvolkes durch wirtschaftliche<br />
Sicherung der landwirtschaftlichen Betriebe und Ausgestaltung der Räume, Dörfer<br />
und Höfe zu wahren Gemeinschaftanlagen, in Denen die Menschen wieder fest<br />
mit dem Boden verwachsen und die ihnen ein echtes Heimatgefühl vermitteln.<br />
Diese Forderungen müssen die Richtschnur sein für alle Planungen, ganz gleich, ob<br />
sie den Großen Raum, das Dorf, oder die kleinste Zelle des Dorfes, den Bauernhof,<br />
betreffen. Das eine ist eine wirtschaftlichen Forderung, das andere eine kulturelle,<br />
die allerdings die erste mit einschließt.” 117 Deze economische en culturele motor<br />
moest voorzien worden van de nieuwste technische middelen om zodoende<br />
het economische doel te kunnen halen. Maar volgens Weicken was hiermee<br />
het Heimat- gevoel niet te verwezenlijken. Zielsmatige verbondenheid met<br />
het landschap en gemeenschap was namelijk veel moeilijker op te roepen.<br />
Het doel van Weicken was echter de economische werking van boerenhoeves<br />
toelichten. Leegloop van het platteland in de voorgaande tientallen jaren was<br />
de oorzaak van een minder vruchtbaar geworden volk, aldus Weicken. Met<br />
hervorming van het boerenleven kon de landelijke bevolkingssamenstelling<br />
weer hersteld worden. De perifere beweging was voornamelijk veroorzaakt<br />
117 Architektur Wettbewerbe heft 9: Bauernhöve. p.5<br />
- 125 -
door het werkgelegenheidsaanbod in de grote steden. Zijn voorgestelde<br />
oplossing was de verbetering van landelijke arbeidsomstandigheden (fig 4.26)<br />
:<br />
- doel was de vestiging en kwalitatieve verhoging van de Duitse<br />
volksaard in nieuwe achtergebleven gebieden.<br />
- een gezonde stedenbouwkundige ordening was nodig om zo voor<br />
kinderrijke families een voedingsbodem te kunnen zijn.<br />
- essentieel voor het slagen van deze politiek was verminderde fysieke<br />
belasting van de boerin. Zij had als voornaamste taak toezicht<br />
houden op haar kinderen en optimale functionering van het<br />
huishouden te garanderen, ontlasting van onnodig zware taken was<br />
dus noodzakelijk.<br />
- de hoeve werd voorzien van een onberispelijke water, warmte en<br />
stroomvoorziening.<br />
- energievoorziening werd geleverd door lokale waterkrachtcentrales.<br />
- oude familieleden moesten een waardig onderkomen hebben<br />
- iedere hoeve zou worden bewoond door tien tot twaalf personen.<br />
- arbeid moest zo technologisch en gemechaniseerd als mogelijk zijn.<br />
- iedere indeling van afzonderlijke kamers moest een uitdrukking<br />
zijn van de meest economische arbeid, dit geldt tevens voor de hele<br />
plattegrond.<br />
- iedere ruimte werd goed geïsoleerd, van daglicht voorzien en<br />
ruimschoots geventileerd.<br />
Doelmatigheid en gezondheid waren dus centrale thema’s, alle voorstellen<br />
tot verbetering van het hoeveleven waren gebaseerd op het feit dat een groot<br />
percentage van het jaar het leven zich afspeelde op de akkers. De Führer<br />
had volgens Willibert Platzer, die het betoog voortzette, het nieuwe Rijk<br />
hoogstpersoonlijk tot Boerenrijk bestempeld. De agricultuur zou bindmiddel<br />
van nieuwe grondgebieden worden omdat dit tot regeneratie van haar<br />
bewoners leidde. Ze zou dus logischerwijs de uitstraling van een levensbron<br />
krijgen.“…damit aber ergibt sich die Verpflichtung, gleichzeitig mit der Erfassung<br />
der äußere Form des Baugeschichten einer bestimmten landschaftlichen Einheit<br />
ach den entwicklungsmässigen Grundlagen nachzugehen, die ihren Ausdruck in<br />
den Bauformen gefunden haben. Denen wir ob ihren Vollendung in Form und<br />
Gehallt nachstreben. So schaffen wir uns jene Beziehungen zwischen dem Werk<br />
und dem Geistigen, welches dahinter steht, und können auch für unsere Zeit<br />
Nutzanwendungen ziehen und eine Baugesinnung schaffen. Nicht Formen zu<br />
bilden, sondern Ausformung der geistig-politischen Idee ist Baugesinnung.” 118 Voor<br />
deze benaderingswijze diende men verder te kijken dan het enkele bouwwerk,<br />
deze was lid van het grotere geheel en op haar beurt ging dit element van<br />
nederzettingen weer een symbiose met landschappelijke omstandigheden aan.<br />
118 Architektur Wettbewerbe heft 9: Bauernhöve. p.12<br />
- 126 -
fig. 4.25 inzending Stuttgart 1940 Der Deutsche Bauernhof.1940<br />
- 127 -
- 128 -
Uitbuiting van dit principe zou leiden tot de beoogde gezonde levensruimte.<br />
Landschappelijke transformatie naar een cultuurlandschap werd hiermee een<br />
politieke kerntaak.<br />
De eenvoudige formule werd:<br />
Economie + arbeid + gezondheid = landbouwwetenschap<br />
nieuwe dorpsstructuur<br />
Om goed functionerende dorpen te verwezenlijken moest voor landbouwers<br />
een goede economische, sociale en culturele deelname aan de Duitse<br />
maatschappij mogelijk worden. De basis voor een goed functionerend dorp<br />
was zijn afmeting en de verhouding van boerenbedrijven.<br />
Bedrijf % tot opp. %<br />
Ambachtelijk bedrijf 125 ha. 1-2 10-25<br />
Het transformeren van een natuurlandschap in een cultuurlandschap hing<br />
volgens Werner Knapp (auteur Architektur Wettbewerbe) nauw samen met<br />
lokale omstandigheden. dorpen waren economisch en ideëel verbonden met<br />
de stad als middelpunt en een enkel dorp behoorde altijd tot een groepering<br />
van dorpen die op haar beurt samen weer een hoofddorp bezaten. Dit<br />
centrum moest te voet goed bereikbaar zijn om goed t e kunnen functioneren.<br />
Het gewone dorp had tussen de 300 en 400 inwoners en een oppervlakte<br />
van 1000-1500 hectare, mogelijk met een afgelegen boerderij van 10 á 15<br />
hectare. De centrale nederzetting zou groter van opzet zijn omdat hier een<br />
aantal extra voorzieningen noodzakelijk waren, zoals gemeenschapshuizen<br />
(v/d partij), feesthallen, feestpleinen, sportvelden, legerplaatshuizen,<br />
montagewerkplaatsen en vrouwelijke arbeidsdienstkampementen. Om<br />
de gemeenschapsinstallatie te vervolmaken werd aan ieder dorp een aantal<br />
algemene elementen toegevoegd. Zo waren gebouwen ter bevordering van de<br />
cohesie voorzien zoals partijgebouwen, lichamelijke oefeningsgebouwen en<br />
bouwwerken voor gemeenschappelijke economische doeleinden. Ook moest<br />
ieder dorp beschikken over een klokkentoren en klein kaliber oefenvelden. De<br />
Technische Hochschule Stuttgart, het geesteskind van de Stuttgarter Schule,<br />
had voor deze uitgave een opmerkelijke inzending getiteld: Siedlung als<br />
Bollwerk gegen Landflucht und Verstädterung. Opening van het werk bestond<br />
uit een eigen analyse met betrekking tot de oorzaken van deze problematiek:<br />
1. langdurige verwaarlozing van de Landelijke gemeenschap en<br />
verzwakking van de boerentrots door het Marxisme en de algemene<br />
hoge waardering van de industriële arbeid de afgelopen 60 jaar.<br />
2. afbrokkeling van de boeren gemeenschap<br />
- 129 -
3. voortdurende demonstratie van de vermeende voordelen van het<br />
stadse leven met alle propagandamiddelen voorhanden.<br />
4. Foute, uit de stad overgebrachte, opvoeding van de jeugd. 119<br />
Geheel met het oog op voorgaande prijsvraagrandvoorwaarden werkten de<br />
studenten de opgave uit. Het resultaat was een boerennederzetting welke op<br />
drie plaatsen ingezet kon worden: aan de stadsrand, op het land en nabij een<br />
industriestad. Deze generieke benadering sloot aan bij Schmitthenners variatie<br />
op het thema maar nu met een extra laag: de planologie. Het onstoffelijke<br />
waren de functionele gegevens die op haar beurt een uitdrukking van de<br />
boerengemeenschap waren. Het stoffelijke was de streekgebondenheid, die tot<br />
uitdrukking kwam in haar plattegrond en materiaalvoering. In tegenstelling<br />
tot andere inzendingen beperkte dit ontwerp zich tot een vakwerkuitvoering<br />
en negeerde ze de Neogotiek gedeeltelijk. Bouwsnelheid en spaarzaamheid<br />
waren immers nog steeds zeer essentieel voor het welslagen van het voorstel.<br />
119 Architectuur Wettbewerbe 1(bundel). p.46<br />
- 130 -
5. <strong>Modern</strong> <strong>Traditionalisme</strong><br />
teloorgang Stuttgarter Schule<br />
Over het lot van de Stuttgarter Schule kan men kort zijn. Na de gelijkschakeling<br />
keerde zij meer en meer in zichzelf door toenemende teleurstelling tijdens<br />
het architectuurdebat. De parallel tussen de DAF architectuur en de<br />
beginselen van de Stuttgarter Schule moge duidelijk zijn, van een evident<br />
samenwerkingsverband was geen sprake. De ruimtelijke kwaliteit van<br />
Schitthenner’s Staaken en het Gminderdorf werden door de DAF-dorpen<br />
nooit geëvenaard. De nazi’s waren veelal bezig met het reduceren van iedere<br />
vorm van individualiteit, het ging hen om eenheid en dit ondermijnde juist het<br />
punt van diversiteit welke mede de basis vormde van de beweging geïnitieerd<br />
door Muthesius en Fischer. Schmitthenner trok zich na de dood (gesneuveld<br />
in de eerste week van de oorlog) van zijn zoon terug uit het openbare leven.<br />
Op dat moment waren zowel hij als Bonatz geen actief lid meer van zowel<br />
de Deutsche Bund Heimatschutz als de Deutsche Werkbund. Bonatz won<br />
een prijsvraag voor de nationale opera in Ankara en vertrok in 1942 naar<br />
Turkije om veel later terug te keren en stierf in 1956 te Stuttgart. Heinz<br />
Wetzel’s banden met het regime zijn nogal onduidelijk, zijn publicaties in<br />
Architektur Wettbewerbe zijn op zijn zachts gezegd omstreden en ook het<br />
boek ‘Wandlungen im Stadtebau’ geeft over zijn standpunt geen uitsluitsel.<br />
Hij overleed op 14 juni 1945. De verwevenheid tussen het gedachtegoed<br />
van de nationaal-socialisten en de Stuttgarter Schule bleek na de oorlog een<br />
grote stempel te drukken op de bespreekbaarheid van de architectuurleer van<br />
Schmitthenner (1972), Bonatz en Wetzel.<br />
waardering <strong>Modern</strong> <strong>Traditionalisme</strong><br />
De opkomende problematiek van de teloorgang van een culturele<br />
oorspronkelijkheid in cohesie met natuurlijke verbondenheid en de interpretatie<br />
van lokaliteit bracht een aantal verschillende architectuuropvattingen aan<br />
het begin van de vorige eeuw tot stand. De geroemde kristallisatie van<br />
het modernisme met zijn bewonderenswaardige uitingsvorm werkte aan<br />
een architectuuresparanto. Niet voor niets noemde ze haar stijl tijdens de<br />
Weissenhofsiedlung tentoonstelling ‘het nieuwe bouwen’. Maar met deze<br />
uitwerking van actuele problematiek rond productietechnieken, kunst en<br />
gezondheid voldeed ze slechts gedeeltelijke aan eigentijdse wensen. Het<br />
innerlijke leven van een groot deel van de bevolking was gekrengd door slechte<br />
woon- en arbeidsomstandigheden. Daarbovenop waren culturele zekerheden<br />
weggevallen door de opkomst van het Eclecticisme. De uitingsvormen van de<br />
voorgaande architectuurperiode waren zowel grotesk als onverstaanbaar. Ze<br />
droegen dan ook niets bij aan de verbetering van het kleinburgerlijke zielenleven.<br />
De overgang van het ancien regime naar de parlementaire democratie bracht<br />
een nieuwe bewustwording van het individu met zich mee en in dit licht moet<br />
de ontwikkeling van het traditionalisme gezien worden. Enerzijds behoorde<br />
de angst om de omgeving niet meer te kunnen bevatten tot gemeengoed.<br />
- 131 -
Trams, stoomboten, automobielen, telefonie, massaproductie etc. droegen<br />
alle bij aan een steeds sneller veranderende omgeving. Het eclecticisme had<br />
hier geen passend antwoord op gevonden, sterker nog: met de grootschalige<br />
implicatie van invloeden van voorheen onbekende cultuuruitingen wekte zij<br />
een grootschalig wantrouwen op. Semper had dit goed gezien maar spoorde<br />
zijn tijdgenoten tevergeefs aan tot het hyperbolisme in de architectuur om zo<br />
tot een internationale nieuwe stijl te komen. Deze oproep was natuurlijk naïef<br />
omdat de invloed van steeds weer nieuwe cultuurontdekkingen eindeloos<br />
bleek te zijn en van zijn gewenste kristallisatie geen sprake kon zijn.<br />
Rond het einde van de 19 e eeuw groeide het besef onder de<br />
Germaanse intelligentsia dat deze gang van zaken tot de ondergang van haar<br />
eigen cultuur zou leiden en dus begon zij het volk en elkaar te informeren.<br />
Al snel bleek de bouwkunst het platvorm bij uitstek te zijn om de leek te<br />
bereiken. Immers: de woonomgeving was een zeer belangrijk onderdeel van<br />
het bestaan, een uitvalsbasis naar de fabriekshallen. De beschouwelijke werken<br />
van Camillo Sitte en Ebenezer Howard over de kwaliteit van de oude stad en<br />
de vorming van het tuinstadideaal vormden het beginpunt van de opkomst<br />
van het <strong>Traditionalisme</strong>. Muthesius publiceerde “das Englische haus” en Fischer<br />
introduceerde zijn overleveringsleer aan de Techische Hochschule Stuttgart.<br />
Vanaf dat moment ontstond daadwerkelijk pas een beweging gebaseerd op<br />
de kleinburgerlijkheid en haar zielenleven. De natuur, herkenbaarheid,<br />
geborgenheid en kleinschaligheid boden antwoord op wezenlijke verlangens<br />
van een aanzienlijk deel van de bevolking.<br />
De naderende algemene crisis in Duitsland voor, tijdens en na de<br />
eerste wereldoorlog betekende een volgende stap in de ontwikkeling van de<br />
traditionele bouwkunst. Ten eerste verzakelijkte Muthesius de kijk op de<br />
bouwkunst door de herintroductie van de zogenaamde Typiserung. Eigenlijk<br />
was dit een eeuwenoud concept ontstaan vanuit de oude Gilden, later ook<br />
herintroduceerd door William Morris, vertaald naar een nieuw epoche. Het<br />
innovatieve aan ‘het nieuwe denken’ was de omarming van de massaproductie<br />
in de bouwkunst. Paul Schmitthenner vond een manier om de architectonische<br />
en stedenbouwkundige kwaliteit van de Altstadt niet alleen te behouden<br />
met deze nieuwe zakelijkheid maar tevens bouwkosten, bouwmaterialen en<br />
bouwtijd aanzienlijk te reduceren. Deze <strong>Modern</strong> Traditionalistische leer vond<br />
hierdoor op een unieke manier aansluiting op de algemene noodsituatie.<br />
De symbiose tussen haar cultuuropvatting en zakelijkheid was een niet te<br />
onderschatten prestatie en dat leidde al snel tot grote populariteit onder<br />
opdrachtgevers en eindgebruikers. Ze kon succesvol algemene tekorten aan<br />
nodige middelen om de bouwproductie op gang te krijgen op redelijke wijze<br />
accommoderen (voor zover mogelijk). Maar belangrijker nog: de beweging gaf<br />
invulling aan de heersende gevoelens van ontheemding en vervreemding onder<br />
de in opstand gekomen bevolking! De kwaliteit van de Stuttgarter Schule lag<br />
dan ook in haar buitengewone vermogen om de paradoxale verhouding tussen<br />
melancholie en moderniteit te implementeren in een daadwerkelijk eigentijds<br />
bouw- en onderwijsprogramma.<br />
- 132 -
- 133 -
6. Afbeeldingsbronnen<br />
2. Heropvoeding<br />
fig 2.1 Phillip Webb en William Morris. House at Bexley Heath (The Red House)<br />
Arts and Crafts Architecture. Phaidon p.40<br />
fig 2.2. William Turner (1775-1851): The Fighting Temeraire Tugged to her last Berth to be Broken up. 1838<br />
http://nl.wikipedia.org/wiki/Afbeelding:Turner<br />
John Constable: Flatford Mill (1776-1836)<br />
Constable. John Walker p.95<br />
John Atkins Grimshaw(1836-1893): Home Again, 1870<br />
Pre-Raphaelite and other masters. p.168<br />
James Collinson (1825-1881): The village wedding 1883<br />
Pre-Raphaelite and other masters. p.217<br />
fig 2.3 W.A. Harvey: Sycamor Road<br />
W.A. Harvey: Kingsley Road<br />
Bournville. Michale Harrison p. 49-75<br />
fig 2.4 Fuggerei Augsburg 1520<br />
Paul Schultze Naumburg Kulturarbeiten. p. 60<br />
Arlington Row, Bilbury Gloucester. Morris: “surely the most beautiful hamlet in Enland”<br />
Arts and Crafts Architecture. Phaidon p.36Kulturarbeiten. Paul Schultze Naumburg<br />
3. <strong>Modern</strong>e Traditionalisten<br />
fig 3.1 Caraïbische hut: wereldtentoonstelling 1851 te Londen<br />
Mari Hvattum: Gottfried Semper and the problem of historicism. p.36<br />
fig 3.2 Grieks Hydra en de Egyptische situla<br />
Mari Hvattum: Gottfried Semper and the problem of historicism. p.111<br />
fig 3.3 Weeftechnieken en knopen<br />
Mari Hvattum: Gottfried Semper and the problem of historicism. p.70 en 71<br />
Fig 3.4 Munstead Wood (1896) Lutyens<br />
Arts and Crafts Architecture. Phaidon p.171<br />
fig 3.5 Muthesius, Landhuis nabij Berlijn, 1925<br />
Deutsche Bauzeitung 1925 p.113 ev<br />
fig. 3.6 Tessenow. conducteurswoning in Trier ,1916<br />
Das Wohnhausbau p.40 e.v.<br />
fig. 3.7 Theodor Fischer: Pfullinger Halle, 1907<br />
Eigen beeldmateriaal en<br />
Wartberg Verlag: Pfullingen; Bilder einer alten Stadt<br />
Fig 3.8 Theodor Fischer: Pfullinger Unterhose<br />
Eigen beeldmateriaal en<br />
Bachschuster & Storz: Die Pfulinger Unterhos’<br />
Fig 3.9 Paul Schultze-Naumburg.Voorbeeld huizen. 1904<br />
Paul Schultze-Naumburg: Kulturarbeiten 1: Hausbau p.40 en 41<br />
Fig 3.10 Paul Schultze-Naumburg .Beispiel und Gegenbeispiel. 1907<br />
Paul Schultze-Naumburg: Kulturarbeiten 4, Städtebau. p.60 en 61<br />
fig 3.11 Paul Schmitthenner. Thema + Variaties<br />
- 134 -
Paul Schmitthenner: Variation uber ein Thema. Bundeling 1949<br />
fig 3.12 Paul Bonatz. Stationsgebouw 1914-1928<br />
Eigen materiaal<br />
fig 3.13 Bonatz: Galerie Valentien aan de Gellerstrasse 1912<br />
Eigen materiaal<br />
Fig 3.14 Paul Bonatz: Universiteitsbibliotheek 1912<br />
eigen materiaal<br />
Fig 3.14 Heinz Wetzel: Rottweil. 1940<br />
Heinz Wetzel: Wandlungen im Stadtebau<br />
Fig 3.15 Heinz Wetzel:Neubranderburg. 1940<br />
Heinz Wetzel: Wandlungen im Stadtebau<br />
Fig 3.16 Heinz Wetzel: voorbeeldstad. 1940<br />
Heinz Wetzel: Wandlungen im Stadtebau<br />
Fig 3.17 Heinz Wetzel:Eigenheim: 1940<br />
Heinz Wetzel: Wandlungen im Stadtebau<br />
4. De Stuttgarter Schule<br />
Fig. 4.1 Albrecht Dürer, middenblad ‘des Bäumgartner’schen Altars<br />
Bund Deutsche Heimatschutz: Bayerischer Heimatschutz. p.169<br />
Fig 4.2 Proff. Stockmann: Herberuithangborden en armaturen 1912<br />
Bund Deutsche Heimatschutz: Bayerischer Heimatschutz. p.75<br />
Fig 4.3 A. Müller: Doppelhaus dür Geisenfeld. 1912<br />
Bund Deutsche Heimatschutz: Bayerischer Heimatschutz. p.77<br />
Fig 4.4 Das Zeichen, de openingsceremonie van de kunstenaarskolonie. 15 Mei 1901<br />
Alan Windsor: Peter Behrens Architect and Designer 1868-1940 p.32<br />
Fig 4.5 Peter Behrens: Woonhuis Behrens, 1901.<br />
Alan Windsor: Peter Behrens Architect and Designer 1868-1940 p.32<br />
Fig 4.6 AEG Arc Lamps (intensiv Flammenbogenlampen)<br />
Alan Windsor: Peter Behrens Architect and Designer 1868-1940 p.80<br />
fig 4.7 Peter Behrens: Turbinefabriek<br />
Architectuur van de twintigste eeuw. p.92<br />
fig 4.8 Herman Muthesius en Karl Behrnard (ing.): fabriekshal Neubalsbergen 1912<br />
Architectuur van de twintigste eeuw. p.94<br />
Fig 4.9 Heinrich Tessenow: Patentwoning en voorbeeld Silezische bouwkunst, Hellerau, 1911.<br />
Sigrid Hofer Reformarchitektur 1900-1918 p.45<br />
Fig 4.10 Paul Schmitthenner: tuinstad Staaken. 1914-1918<br />
Diversen<br />
Fig 4.11 Theodor Fischer: Gmindersdorf. Reutlingen 1903<br />
Arbeiter-Siedlung Gmindersdorf. Heimatmuseum Reutlingen en eigen materiaal.<br />
fig 4.12 tuinsteden nabij Essen 1914<br />
eigen materiaal<br />
Fig 4.13 artikel aanstelling Paul Schmitthenner 1918<br />
Deutsche Bauzeitung 1918. 24 augustus<br />
Fig 4.14 Die Neubauten der Techn. Hochschule Stuttgart, studenten olv Prof. Paul Bonatz<br />
Gehrard Graubner. Paul Bonatz und seine Schüler, 1928. p.31<br />
Fig 4.15 Die Neubauten der Techn. Hochschule Stuttgart, studenten olv Prof. Paul Bonatz<br />
- 135 -
Gehrard Graubner. Paul Bonatz und seine Schüler, 1928. p.32<br />
Fig 4.16 Paul Schmitthenner: Detail Trap 1928<br />
WasmuthsmonatsheftefürBaukunst:DieArchitekturschule Stuttgart. p.493<br />
Fig 4.17 Mies van der Rohe: Die Weißenhofsiedlung. 1927<br />
Eigen materiaal.<br />
Fig 4.18 Paul Schmitthenner Huis in zes dagen. 1927<br />
Wolfgang Voigt: Paul Schmitthenner: 1884-1976. p.20<br />
Fig 4.19 Paul Schmitthenner e.a. De Kochenhofsiedlung.<br />
Eigen materiaal.<br />
Fig 4.20 Paul Schmitthenner e.a. De Kochenhofsiedlung.<br />
Die 25 Einfamilienhäuser Der Holzsiedlung am Kochenhof o.a. p.41<br />
Fig 4.21 Paul Schmitthenner: Woning in landschap<br />
Paul Schmitthenner: Baugestaltung: Das Deutsche Wohnhaus. p.23<br />
4.3 De omslag, nieuwe rijk<br />
Fig 4.22 DAF Siedlungen. Onderbouwing arbeiderswoningen:nazi-ideologie 1934<br />
Tilman Harlander: Zwischen Heimstatte und Wohnmachine:p. diversen<br />
Fig 4.23Daf Siedlungen en Heimatschutz. 1934<br />
Zie voorgaande en Bauberater für Siedlung und Eigenheim<br />
fig. 4.24 Diversen Gotiek, Heime der Hitlerjugend 1940+<br />
Architektur Wettbewerbe, heime der Hitlerjugend<br />
fig. 4.25 inzending Stuttgart 1940 Der Deutsche Bauernhof.<br />
Architektur Wettbewerbe. Heft 9, Baeurnhöfe p.3<br />
fig. 4.26 Prijsvraaginzendingen Stuttgart; 1940+<br />
Architektur Wettbewerbe 1 (bundel). P.41,42,43<br />
- 136 -
7. Literatuurlijst<br />
1932 Die Arbeiterwohnungsfürsorge in Bayern;Heinrich Klebe<br />
1941 Arbeiten von Paul Schmitthenner, Gebautes und Ungebautes; Paul Schmitthenner<br />
2003 Arbeiter-Siedlung Gmindersdorf; 100 jahre; Reutlingen<br />
1940 Architectur Wettberwerbe Heft 9 Bauernhöfe; Werner Knapp<br />
2001 Architectuur van de 20 e eeuw; Gössel, Leuthauser<br />
Architektur- und Alltaggeschichte; Schröder, Wanke, Schwager<br />
1995 Arts and Crafts Architecture ; Peter Davey<br />
xxxx Architecture ;August Sarnitz<br />
1941 Bauen und plannen der Gegenwart: Wandlungen im Städtebau; Heinz Wetzel<br />
1932 Baugestaltung: Das Deutsche Wohnhaus;Paul Schmitthenner<br />
???? Bauten Schultze-Naumburgs; Rudolf Pfister<br />
1938 Bauberater für Siedlung und Eigenheim;Deutsche Bund Heimatschutz<br />
1912 Bayerischer Heimatschutz;Bayerische Vereins Volkstums<br />
1988 Beiträge zur Pfullinger Geschichte;Geschichtsverein Pfullingen<br />
1999 Bournville; model village to Garden suburb;Macheal Harrison<br />
B 1918 Bouwkunst in de stad en op het land ;h. van der Kloot<br />
1997 Briefe zur Weissenhofsiedlung;Uitgeverij<br />
1978(htg 1906) Constable.;John Walker<br />
1986 Deutsche Architecten;Werner Durth<br />
1918 Deutsche Bauzeitung 1918;uitgever<br />
1925 Deutsche Bauzeitung 1925;Uitgever<br />
1942 Deutsche Dorpsplanung; Gestaltische Grundlagen;Werner Knapp<br />
1907 Deutsche Gewerbekunst;Friedrich Naumann<br />
1984 Discovering Cottage Architecture;Chirstopher Powell<br />
1981 Discovering Traditional Farm Buildings;J.E.C. Peters<br />
2004 Der Villen- und Landhausbau in Stuttgart 1830-1930;Cristine Breig<br />
1933 (hrg.) Die 25 Einfamilienhäuser Der Holzsiedlung am Kochenhof<br />
1907 Entwürfe für kleinwohnungen in stadt-und Landgemeinden; Karl Smidt<br />
1904 The English House; Herman Muthesius<br />
1927 Flaches oder geneigtes Dach; Paul Schultze-Naumburg<br />
1925 Friedrich von Thiersch der Architect 1852-1921;Hermann Thiersch<br />
1949 Gebaute Form; Variation uber ein Thema;Paul Schmitthenner<br />
1946 Geistiges München heft 4: Theodor Fischer:von Wirken und Werten<br />
1929 Das Geschicht des Deutsche Hauses; Paul Schultze- Naumburg<br />
1995 Een geruisloze doorbraak; Koos Bosma en Cor Wagenaar<br />
2004 Gottfried Semper and the problem of historicism; Mari Hvattum<br />
1996 Gottfried Semper: Architect of the 19th century; Harry Francis Mallgrave<br />
1916 Kleinhausen und Dergleichen; Heinrich Tessenow<br />
1918 Kleinhaus und Kleinsiedlung; Herman Muthesius<br />
1904-1910 Kulturarbeiten 1 tm 7;Paul Schultze Naumburg<br />
1938 Kunst und Rasse; Paul Schultze-Naumburg<br />
1980 <strong>Modern</strong> architecture; Kenneth Frampton<br />
1902 (hrg.) <strong>Modern</strong>e Architecture; Otto Wagner<br />
- 137 -
2005 Otto Wagner 1841-1918 Forerunner of modern; Otto Wagner<br />
???? Paul Bonatz und seiner Schüler; universiteit Stuttgart<br />
1957 Paul Bonatz zum gedenken; TH Stuttgart<br />
2003 Paul Schmitthenner: 1884-1976; Wolfgang Voigt<br />
1970 Paul von Thiersch Leben und Werk; Rudolf Fahrner<br />
1981 Peter Behrens: Architect and Designer;Alan Windsor<br />
1999 Pfullingen; Bilder einer alten Stadt; Wartberg Verlag<br />
???? Pfullinger Geschichte ; Geschichtsverein Pfullingen<br />
???? Die Pfulinger Unterhos’; Bachschuster & Storz<br />
2003 Pre-Raphaelite and other masters; Royal Academy of Arts<br />
2005 Reformarchitectur 1900-1918 Deutsche Baukünstler … Sigrid Hofer<br />
1893 Stilfragen; Alois Riegle<br />
1977 Stuttgarter Beiträge heft 13: Paul Bonatz 1877-1956; Bongartz, Dübbers, Werner<br />
1988 Theodor Fischer Architect und Städtebauer; Winfried Nerdinger<br />
???? Theodor Fischer; Wohnhausbauten; G. Keyssner<br />
1919 6 Vortrage über Stadtbaukunst; Theodor Fischer<br />
1928WasmuthsmonatsheftefürBaukunst:DieArchitektur schule Stuttgart Ernst Wasmuth<br />
2006 Weissenhofsiedlung; Kleiner Führer;Karin Kirsch<br />
1852 (hrg.)Wissenschaft, industrie und Kunst; Gottfried Semper<br />
1914 Der Wohnhausbau; Heinrich Tessenow<br />
1995 Zwischen Heimstatte und Wohnmachine:Wohnungbau…Tilman Harlander<br />
- 138 -
“Was wäre auch Architektur ohne die Kontraste, was Musik ohne Dissonanzen, was<br />
das Leben ohne das Böse”<br />
- 139 -<br />
Theodor Fischer, 1929
oerendesign<br />
Architectuur, Stedenbouw & Onderzoek<br />
www.broerendesign.com<br />
www.motra.eu<br />
- 140 -