Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ...
Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ... Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ...
50 ‘WIJ WILLEN HOREN WAT WIJ MOETEN DOEN’ Ter illustratie de volgende anekdote. Tijd van handeling omstreeks 1965. B en W van een kleine stad nemen een stedebouwkundig adviesbureau in de arm teneinde - uiteraard - advies te krijgen op stedebouwkundig en planologisch gebied. Dit advies is vervat in een rapport dat aan B en W wordt uitgebracht. Enige dagen later komt de burgemeester bij het adviesbureau verontwaardigd mededelen dat zij niets aan het rapport hebben. Op de vraag ‘Waarom niet?’ luidt het antwoord ongeveer: “Het is veel te lang, wel veertig bladzijden, u denkt toch niet dat wij de tijd hebben dat te lezen? Wij willen gewoon van u in begrijpelijke taal horen wat wij moeten doen!” Dit voorval staat niet op zichzelf. Het PSC-TNO (Planologisch Studiecentrum TNO) kreeg wat minder lang geleden van een grote Nederlandse organisatie de opdracht antwoorden te zoeken op enige knellende vragen. De met het onderzoek belaste medewerker gaf, zoals het een goed onderzoeker betaamt, niet alleen de - vermoedelijke - antwoorden maar ook een uiteenzetting over hoe hij tot zijn conclusies was gekomen. Toen het rapport aan de contactpersoon van de organisatie werd overhandigd, riep deze
wanhopig uit: “Wat moeten wij hiermee? Vijfendertig bladzijden! Dacht je dat de directie de tijd heeft om dit te lezen? Anderhalve bladzijde is het maximum”. De betrokken onderzoeker heeft zijn best gedaan en een samenvatting gemaakt, maar omdat de materie nogal ingewikkeld was, werden het toch nog vier bladzijden. Deze werden mopperend in ontvangst genomen. In de praktijk is bij herhaling gebleken dat de drie actoren niet altijd tevreden zijn met het gedrag van hun medespelers. De onderzoeker krijgt vaak te horen dat hij antwoord geeft op de verkeerde vragen, c.q. dat de antwoorden op de gestelde vragen niet beleidsrelevant zijn geformuleerd. Het verweer luidt natuurlijk dat de anderen, hun vragen niet zodanig formuleren dat deze onderzoekbaar zijn. BETER WEDERZIJDS BEGRIP Daamen en Van Lohuizen hebben in hun rapport “Onderzoek en Ruimtelijk Beleid” (Planologisch Studiecentrum TNO, december 1976) een hoofdstuk aan “Het functioneren van het onderzoek” gewijd. Zij constateren onder andere: “Niet minder dan 60% van de beschouwde rapporten bevat geen samenvatting” (p. 96) en “Onderzoekers hebben vaak onvoldoende ‘feeling’ voor wat essentieel is voor het beleid. Bovendien ontbreekt het hun aan creativiteit; men verliest zich in gepeuter en gecijfer” (p. 110). Anderzijds wordt opgemerkt dat “het beleid” geringe kennis heeft van de mogelijkheden en beperkingen van het onderzoek en niet open staat voor de kritische functie van het onderzoek (p.102). In de praktijk van de ruimtelijke ordening stuit men herhaaldelijk op het feit dat de communicatie tussen de verschillende aktoren te wensen overlaat, en, wat nog erger is, dat er weinig begrip is voor elkaars positie en functie in het proces c.q. voor de in principe zo sterk verschillende denktrant en benaderingswijze. Zoals reeds is opgemerkt is deze stand van zaken niet verborgen gebleven. Onder auspiciën van de RPD is omstreeks 1965 onder de naam “Permanente Dialoog Onderzoek ---- Beleid” een discussie- en overleggroep tot stand gebracht. In deze groep werden vooraanstaande vertegenwoordigers van het beleid, het onderzoek en de vormgeving te- samengebracht. De doelstelling was om door middel van geregelde gedachtewisseling over actuele planologische problemen tot een beter wederzijds begrip te komen. Ongetwijfeld een gezonde gedachte. Jammer genoeg is deze doelstelling in de praktijk niet verwezenlijkt. Na een hoopgevend begin is de hele onderneming langzaam doodgebloed. DIALOOG ALSNOG REALISEREN Nu de Vijfde Nota inzake de Ruimtelijke Ordening tot stand is gekomen is de vraag die gesteld is in de RPD-publicatie; Ruimtelijke verkenningen 1990, weer 51
- Page 1 and 2: EEN HALVE EEUW ERVARINGEN MET ONDER
- Page 3: INHOUD Vooraf 5 Inleiding: Het erva
- Page 6 and 7: 6 “Het toneel van de ruimtelijke
- Page 8 and 9: 8 Zij hebben wel uiteenlopende loop
- Page 10 and 11: 10 een regio of het land als geheel
- Page 12 and 13: 12 23 september 1966: de Tweede not
- Page 14 and 15: 14 de volgende aantallen instelling
- Page 16 and 17: 16 SPELLING STEDEBOUW Bij wijze van
- Page 18 and 19: 18 Schiedam-Delft 11-11-1971 werp k
- Page 20 and 21: 20 Literatuur Arts, G.J.M. (1991),
- Page 23 and 24: Van middeleeuwse nederzetting naar
- Page 25 and 26: vankelijk grotendeels overgelaten a
- Page 27 and 28: Tijdens de Hongerwinter van 1944-19
- Page 29 and 30: De gemeenten waren indertijd ingede
- Page 31 and 32: ige discussies. Hoogtepunten daarbi
- Page 33 and 34: der en dynamischer maatschappij te
- Page 35 and 36: Onderzoek nu meer afgestemd op voor
- Page 37 and 38: mijn eerste opdracht een onderzoek
- Page 39 and 40: Deze fi losofi e is bepalend gewees
- Page 41 and 42: onderzocht. Niet alleen verschenen
- Page 43 and 44: streekplan als Uitdaging aan de Noo
- Page 45 and 46: teiten werden ondergebracht in een
- Page 47: Adriaan Bours werd geboren op 9 sep
- Page 52 and 53: 52 extra actueel: “Kan de ruimtel
- Page 54 and 55: 54 gedurende de tweede helft van de
- Page 56 and 57: 56 CHRISTALLOGRAFIE (1945-1960) De
- Page 58 and 59: 58 “Alleen op de struikelbaan wag
- Page 60 and 61: 60 Er is veel verandering nodig om
- Page 62 and 63: 62 regels functioneren slechts bij
- Page 64 and 65: 64 Risicodomein is - statistisch ge
- Page 66 and 67: 66 grip, namelijk tussen ‘futur
- Page 68 and 69: 68 jektontwikkeling Maatschappijen:
- Page 70 and 71: 70 leefwereld met als criteria: - t
- Page 72 and 73: 72 tot stand zijn te brengen. Dit h
- Page 75 and 76: STUDIE OVER COVENTRY EEN OMMEKEER T
- Page 77: Gerardus Antonius Wissink werd in 1
- Page 80 and 81: 80 kamer van het plaatsvervangend a
- Page 82 and 83: 82 grond gekomen. Terwijl bestuurde
- Page 84 and 85: 84 Het ‘manjaar’ heeft in de ja
- Page 86 and 87: 86 Vanaf 2001 wordt een nieuwe kenn
- Page 88 and 89: 88 …..EN DE BURGERS? Hoewel het d
- Page 90 and 91: 90 beide kampen met elkaar in dialo
- Page 92 and 93: 92 en media dan vroeger. Daardoor h
- Page 95 and 96: Terug naar de condities voor het on
- Page 97 and 98: SISWO LAVEREND TUSSEN OPDRACHTGEVER
- Page 99 and 100: ONDERWIJSGEÏNSPIREERD ONDERZOEK On
wanhopig uit: “Wat moeten wij hiermee? Vijfendertig bladzijden! Dacht je dat<br />
de directie de tijd heeft om dit te lezen? Anderhalve bladzijde is het maximum”.<br />
De betrokken onderzoeker heeft zijn best gedaan en een samenvatting gemaakt,<br />
maar omdat de materie nogal ingewikkeld was, werden het toch nog vier bladzijden.<br />
Deze werden mopperend in ontvangst genomen. In de praktijk is bij herhaling<br />
gebleken dat de drie actoren niet altijd tevreden zijn met het gedrag van hun<br />
medespelers. De onderzoeker krijgt vaak te horen dat hij antwoord geeft op de<br />
verkeerde vragen, c.q. dat de antwoorden op de gestelde vragen niet beleidsrelevant<br />
zijn geformuleerd. Het verweer luidt natuurlijk dat de anderen, hun vragen<br />
niet zodanig formuleren dat deze onderzoekbaar zijn.<br />
BETER WEDERZIJDS BEGRIP<br />
Daamen en Van Lohuizen hebben in hun rapport “Onderzoek en Ruimtelijk<br />
Beleid” (Planologisch Studiecentrum TNO, december 1976) een hoofdstuk aan<br />
“Het functioneren van het onderzoek” gewijd. Zij constateren onder andere:<br />
“Niet minder dan 60% van de beschouwde rapporten bevat geen samenvatting”<br />
(p. 96) en “Onderzoekers hebben vaak onvoldoende ‘feeling’ voor wat essentieel<br />
is voor het beleid. Bovendien ontbreekt het hun aan creativiteit; men verliest zich<br />
in gepeuter en gecijfer” (p. 110). Anderzijds wordt opgemerkt dat “het beleid”<br />
geringe kennis heeft van de mogelijkheden en beperkingen van het onderzoek en<br />
niet open staat voor de kritische functie van het onderzoek (p.102).<br />
In de praktijk van de ruimtelijke ordening stuit men herhaaldelijk op het feit dat<br />
de communicatie tussen de verschillende aktoren te wensen overlaat, en, wat nog<br />
erger is, dat er weinig begrip is voor elkaars positie en functie in het proces c.q.<br />
voor de in principe zo sterk verschillende denktrant en benaderingswijze.<br />
Zo<strong>als</strong> reeds is opgemerkt is deze stand van zaken niet verborgen gebleven. Onder<br />
auspiciën van de RPD is omstreeks 1965 onder de naam “Permanente Dialoog<br />
Onderzoek ---- Beleid” een discussie- en overleggroep tot stand gebracht. In deze<br />
groep werden vooraanstaande vertegenwoordigers van het beleid, het onderzoek<br />
en de vormgeving te- samengebracht. De doelstelling was om door middel<br />
van geregelde gedachtewisseling over actuele planologische problemen tot een<br />
beter wederzijds begrip te komen. Ongetwijfeld een gezonde gedachte. Jammer<br />
genoeg is deze doelstelling in de praktijk niet verwezenlijkt. Na een hoopgevend<br />
begin is de hele onderneming langzaam doodgebloed.<br />
DIALOOG ALSNOG REALISEREN<br />
Nu de Vijfde Nota inzake de Ruimtelijke Ordening tot stand is gekomen is de<br />
vraag die gesteld is in de RPD-publicatie; Ruimtelijke verkenningen 1990, weer<br />
51