Almelo" - Historisch Centrum Overijssel
Almelo" - Historisch Centrum Overijssel
Almelo" - Historisch Centrum Overijssel
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Almelo"<br />
door Drs. R.M. Kemperink<br />
Inleiding<br />
Almelo had op het eind van de 18de eeuw nog een sterk landelijk<br />
karakter. Het stadje werd beheerst door het Huis Almelo, de trotse woonstee<br />
van de gravin van Rechteren, de vrouwe van Almelo. De voormalige, uit<br />
de 13de eeuw stammende havezate - een hoefijzervormig omgracht gebouw<br />
in classicistische trant met links en rechts ervóór een lager bouwhuis - was<br />
nog in 1778 aanzienlijk gemoderniseerd. Ten westen ervan lagen blekerijen<br />
met daarnaast tussen de bomen de Grote Kerk, vroeger de slotkapel en<br />
afgezien van het Huis eigenlijk het enige bouwwerk van een zekere<br />
importantie. Ten westen weer van blekerijen en kerk liep van noord naar<br />
zuid de Grotestraat, geflankeerd door kleine, deels houten huizen. Omstreeks<br />
het midden van deze straat bevond zich het bescheiden stadhuis. Buiten<br />
de Grotestraat en enkele zijstegen was er geen aaneengesloten bebouwing.<br />
*) Aan deze bijdrage ligt de M.O.-scriptie ten grondslag van Drs. J.K. Abbes, De<br />
Almelose Patriottenbeweging in samenhang met de geschiedenis van <strong>Overijssel</strong><br />
gedurende de jaren 1784-1786 (Noordelijke Leergangen Zwolle 1976). Tot zijn spijt<br />
zag de heer Abbes geen gelegenheid zijn studie voor deze bundel te bewerken, reden<br />
waarom een van beide redacteuren deze taak overnam. Vergelijking tussen de hier<br />
gepresenteerde bijdrage en de oorspronkelijke scriptie maakt ondertussen duidelijk,<br />
dat deze bewerking een geheel nieuwe tekst heeft opgeleverd, maar wèl - het zij hier<br />
nadrukkelijk gezegd - voor het grootste deel gebaseerd op het materiaal door de heer<br />
Abbes bijeengebracht. Voor een echt nieuw bronnenonderzoek ontbrak de tijd, terwijl<br />
daarmee bovendien het uitgangspunt van deze aflevering van de <strong>Overijssel</strong>se <strong>Historisch</strong>e<br />
Bijdragen, een bundeling van de onderzoeksresultaten van een aantal M.O.-scripties,<br />
geweld zou zijn aangedaan. Voor de conclusies die op grond van het materiaal van<br />
de heer Abbes in deze bijdrage worden getrokken, neemt de auteur echter de volle<br />
verantwoording.<br />
113
Een omwalling ontbrak. Kriskras door het plaatsje trof men nogal wat<br />
waterlopen, die zich in het westen verenigden tot het riviertje de Aa. Qua<br />
uiterlijk was Almelo dus nauwelijks een stad te noemen. Qua inwonertal<br />
overtrof het stadje echter de overige Twentse steden. In 1795 telde men er<br />
2162 inwoners. Tien jaar ervoor zou dat aantal om en nabij 3000 zijn<br />
geweest'), maar die schatting kon wel eens aan de hoge kant zijn"). Daarmee<br />
bleef Almelo ver achter bij de drie IJsselsteden - om van de Hollandse<br />
steden maar niet te praten.').<br />
Een groot deel van de Almelose beroepsbevolking was werkzaam in de<br />
textielnijverheid, in 1795 rond de 50%4). Deze bedrijfstak was echter erg<br />
eonjunctuurgevoelig en aan nogal wat crises onderhevig. Vooral de jaren<br />
tussen 1752 en 1755 en die tussen 1765 en 1767 schijnen erg problematisch<br />
te zijn geweest"). De gunstige verbindingen die Almelo bezat, via het water<br />
met Zwolle en via landwegen met Bentheim en Münster, kwamen niet<br />
alleen het vervoer van grondstoffen en produkten van de textielindustrie<br />
ten goede, maar boden ook mogelijkheden voor handel in olie, traan en<br />
tabak met de omringende regio").<br />
In een rapport dat de medicus Heppe in 1789 over de gezondheidstoestand<br />
van Almelo publiceerde, komen ook de sociale geledingen aan bod. Heppe<br />
onderscheidt daarbij drie klassen. Tot de hoogste sociale laag behoorden<br />
kooplieden, textielfabrikeurs, eigenaars van linnenblekerijen, brouwers en<br />
leerlooiers. Dan volgde de middenstand: winkeliers, schippers-handelaren<br />
en wevers met een eigen weefgetouw. Op de onderste sport van de<br />
maatschappelijke ladder treffen we het gros van de wevers: mensen die<br />
geen eigen weefgetouw bezaten, arm"),<br />
Tot de zeer rijken behoorden in ieder geval de bewoners van Huis Almelo.<br />
In 1758 werd het vermogen van de toenmalige graafgeraamd op f 163.415,-,<br />
op één na het grootste vermogen binnen het gewest <strong>Overijssel</strong>"), Wel schijnen<br />
er op het eind van de l8de eeuw liquiditeitsproblemen te zijn"), De<br />
bezittingen van Huis Almelo waren in en rond het stadje geconcentreerd.<br />
Zeer rijk was ook een betrekkelijk klein aantal linnenkooplieden en<br />
-fabrikeurs. De vijf kapitaalkrachtigste textielgeslachten van Almelo bezaten<br />
in 1758 maar liefst 60,7% van het totale burgerlijke vermogen 10). In schril<br />
contrast hiermee stond de wijdverbreide armoede. Slicher van Bath berekende<br />
het percentage onvermogenden in 1764 op ruim 53%"). Hieronder moeten<br />
we vooral de wevers zoeken, die de stegen bevolkten ter weerszijden van<br />
de Grotestraat, opeengepakt in kleine, ongezonde woninkjes, woonplaats<br />
en werkplaats tegelijk"),<br />
In kerkelijk opzicht was Almelo hoofdzakelijk hervormd. Ds. Bachiene,<br />
die in 1773 het vierde deel van zijn Kerkelyke Geographie der Vereenigde<br />
Nederlanden het lieht deed zien, spreekt van vijftien- à zestienhonderd<br />
lidmatenn). In zijn Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden van<br />
1839 noemt Van der Aa een getal van 2400 hervormden op een inwonertal<br />
van 3000. Het aantal katholieken bedraagt dan 350; er zijn zo'n 100<br />
doopsgezinden en 125 joden!"). Deze verhoudingen zullen op het eind van<br />
114
de 18de eeuw niet veel anders zijn geweest, al mag men op grond van<br />
uitkomsten van Slicher van Bath aannemen, dat de doopsgezinden toen<br />
percentueel iets sterker vertegenwoordigd waren dan in 1839, terwijl de<br />
joden verhoudingsgewijs een kleiner deel van de Almelose bevolking<br />
vertegenwoordigden!-). De doopsgezinden vormden een belangrijker groep<br />
dan op grond van hun aantal kan worden vermoed. Onder hen treffen we<br />
de namen van de belangrijkste Almelose textielfabrikeurs. Zij zouden een<br />
opvallende rol gaan spelen in de patriottenbeweging ter plaatse. De<br />
katholieken, evenals de doopsgezinden van politieke rechten uitgesloten,<br />
namen een veel bescheidener positie in. 'Binnen deze plaats, worden geene<br />
Roomsgezinden geduld', weet Ds. Bachiene te melden. Zij waren in 1784<br />
met de vrouwe in conflict geraakt, toen zij haar toestemming verzochten<br />
een officieel kerkgebouw te mogen betrekken. De gravin eiste daarvoor het<br />
niet geringe bedrag van f 6000,-, maar de Almelose katholieken slaagden<br />
er niet in de verlangde som bijeen te brengen 16).<br />
Het is duidelijk dat Huis Almelo in de 18de eeuw niet enkel het uiterlijk<br />
van het gelijknamige stadje beheerste. Zowel op het gebied van de rechtspraak<br />
als dat van het bestuur was de aanwezigheid van de heer voortdurend<br />
voelbaar!'). Het stadje maakte immers deel uit van de heerlijkheid Almelo,<br />
die behalve het stadsgebied het richterambt Almelo en het schoutambt<br />
Vriezenveen omvatte. De omtrek van de heerlijkheid kwam ongeveer overeen<br />
met de twee moderne gemeenten van die naam. De graaf had er zowel de<br />
lage als de hoge jurisdictie. De heerlijkheid Almelo vormde dus een<br />
zelfstandig rechtsgebied en ressorteerde dan ook niet onder enig schoutambt.<br />
De hoge heerlijkheid werd sinds 1754 beschouwd als een <strong>Overijssel</strong>s leen<br />
en vielonder het <strong>Overijssel</strong>s landrecht.<br />
Het stadsbestuur bestond gedurende het grootste deel van de l8de eeuw<br />
uit vier burgemeesters, die tevens als schepenen fungeerden. Daarnaast was<br />
er een gezworen gemeente of meente van twaalf leden. Op de samenstelling<br />
van het bestuur kon de graaf in sterke mate zijn stempel zetten. Jaarlijks<br />
benoemde hij op 21 februari de helft van het aantal gemeenslieden; de<br />
overige zes werden door de aftredende burgemeesters gekozen. De dag<br />
daarop werden zeven gemeenslieden uitgeloot, die vervolgens twee nieuwe<br />
burgemeesters kozen; de andere twee werden door de heer benoemd. Veel<br />
bestuurszaken waren bovendien aan diens goedkeuring onderworpen'ê).<br />
Maar de invloed van Huis Almelo reikte verder. Zo bezat de graaf het<br />
kerkelijk collatierecht: hij benoemde de predikant. Ook was hij in het bezit<br />
van allerlei heerlijke rechten, hij hief belastingen, en bovendien waren velen<br />
in en om Almelo als pachters economisch afhankelijk van het Huis.<br />
Ten tijde van de hierna beschreven gebeurtenissen werd de scepter op<br />
Huis Almelo gezwaaid door Sophia Carolina Florentina gravin van<br />
Rechteren. Zij was in 1771 namens de Staten van <strong>Overijssel</strong> door stadhouder<br />
Willem V met de voorvaderlijke heerlijkheid beleend. De regering van deze<br />
onbuigzame vrouw zou een aaneenschakeling worden van heftige botsingen<br />
115
Huis Almelo in 1786. Gewassen pentekening door H. Tavenier. Zwolle,<br />
Provinciaal<strong>Overijssel</strong>s Museum.<br />
en conflicten, en tenslotte eindigen met de formele opheffing van de<br />
heerlijkheid bij de staatsregeling van 23 mei 1798.<br />
Het Almelose exercitiegenootschap<br />
Ondanks de toch wel lieht ontvlambare toestand waarin Almelo blijkens<br />
de bovenstaande situatieschets rond 1780 verkeerde - de grote armoede, de<br />
achtergestelde positie van enkele godsdienstige groeperingen, de dominerende<br />
rol van het Huis -, lijkt de patriottenbeweging ter plaatse eerst op gang te<br />
komen met de oprichting van een vrijkorps of exercitiegenootschap. Deze<br />
gebeurtenis vond plaats in de nadagen van 1783, in dezelfde tijd dat ook<br />
elders dergelijke burgerlegertjes werden opgezet. Wel kende Almelo in de<br />
17de eeuw al een schutterij. De burgemeesters hadden er als kapitein de<br />
leiding, lagere officieren werden uit de gemeenslieden gerecruteerd, zodat<br />
ook hier de heer, zij het indirect, grote invloed had. In de loop van de<br />
l8de eeuw raakte de schutterij echter in de versukkeling, en tenslotte 'was<br />
er nog naauwelijks een onder Almeloos Burgeren die ooit een geweer<br />
gehandeld had'!"). Daarom was de oprichting van een vrijkorps in 1783<br />
noodzakelijk. Dat is tenminste de verklaring van de anonieme auteur die<br />
in 1786 of 1787 de geschiedenis van het Almelose exercitiegenootschap<br />
beschreef. Meer voor de hand ligt echter de veronderstelling, dat de oprichters<br />
van het vrijkorps de oude schutterij niet terug wilden, omdat zij zelf hun<br />
eigen officieren wilden kiezen.<br />
Dri~. zaken moesten nu eerst worden geregeld: er moesten onderdak en<br />
exercitieruimte komen voor de korpsieden, er moesten wapens worden<br />
aangeschaft, en daarvoor was geld nodig, en er moest een bestuur worden<br />
gekozen. Het eerste punt leek aanvankelijk snelopgelost. Oud-burgemeester<br />
116
Jacobus Revius stelde enige leegstaande huizen ter beschikking, maar al<br />
spoedig bleek deze ruimte te klein. Vandaar dat het genootschap zich tot<br />
de gravin richtte met het verzoek in de kerk te mogen exerceren. Dat werd<br />
echter geweigerd. Een alternatief van de gravin werd van de hand gewezen:<br />
een koetshuis, dermate afgelegen dat het enthousiasme van de korpsIeden<br />
voor de wapenhandel danig op de proef zou worden gesteld. Tenslotte<br />
kregen de schutters voor hun exercities de stadsbleken toegewezen.<br />
Voor de wapens werd als gebruikelijk gecollecteerd. In Almelo wist men<br />
het niet geringe bedrag van f 3000,- bijeen te brengen, terwijl jonge meisjes<br />
nog eens f 115,- inzamelden voor de onvermijdelijke vaandels. Intussen had<br />
het korps in januari 1784 zeven commissarissen gekozen en kort daarop<br />
ook zijn officieren. Onder hen komen we nogal wat bekende Almelose<br />
familienamen tegen uit de wereld van textielkooplieden en -fabrikeurs:<br />
Bavink, Ten Cate, Schimmelpenninck.<br />
Het Almelose exercitiegenootschap kreeg grote toeloop. In het voorjaar<br />
van 1784 werden al direct 80 leden geteld. In het begin van het jaar daarop<br />
waren het er 136 en kort daarna zelfs 218. Onder hen bevonden zich ook<br />
doopsgezinden, zoals de vaandrig G. Schimmelpenninck Wzn. 20 ). Dat is<br />
nogalopmerkelijk, omdat deze gelovigen sterk de nadruk legden op het<br />
beginsel van weerloosheid en dan ook weigerden wapens te dragen. De<br />
doperse kerkeraad zat met het probleem"). Na rijp beraad produceerde hij<br />
een kanselboodschap, die op 23 mei 1784 werd voorgelezen en waarin het<br />
principe van weerloosheid nog eens met klem werd beleden, zonder dat<br />
overigens een veroordeling werd uitgesproken over de medebroeders die de<br />
stap naar het exercitiegenootschap hadden gezet. Dit laatste werd er zelfs<br />
nadrukkelijk bij gezegd. Duidelijk is dat- men enerzijds het beginsel van<br />
weerloosheid overeind wilde houden en bovendien de voorrrechten die het<br />
kerkgenootschap van de kant van de overheid genoot, niet graag in gevaar<br />
zag gebracht, anderzijds de tot het vrijkorps toegetreden gemeenteleden niet<br />
al te zeer wilde afvallen. Ook op de r.ooms-katholieken oefende het<br />
exercitiegenootschap aantrekkingskracht uit 22 ).<br />
Niet lang na de oprichting van het vrijkorps volgde de eerste confrontatie<br />
met Huis Almelo. Op 14 juli 1784 verzocht het korps burgemeesters en<br />
meente de recente verkiezingen goed te keuren. Het antwoord luidde echter<br />
dat eerst toestemming van de gravin moest· worden verkregen. Daarop<br />
volgde een nieuw verzoek, nu gericht aan gravin en stadsbestuur beide. De<br />
reactie was opnieuw negatief. De vrouwe antwoordde dat geen goedkeuring<br />
kon worden verleend: de verkiezing was immers buiten haar om geschied.<br />
Het korps liet het er niet bij zitten. Weer dienden de officieren een rekest<br />
in bij vrouwe, burgemeesters en gemeenslieden. Zij beloofden daarin trouw<br />
te zullen zweren aan gravin en stadsbestuur. Ook boden zij aan, het korps<br />
om te zetten in een stadsschutterij 'oude stijl', waarbij dan de vroegere<br />
bepalingen voor een deel weer van kracht zouden zijn. De verkiezing van<br />
de officieren zou echter jaarlijks door 'het volk' moeten plaatsvinden, en<br />
vervolgens ter goedkeuring aan gravin, magistraat en meente worden<br />
117
voorgelegd. Mocht die goedkeuring onverhoopt worden geweigerd, dan zou<br />
het nee deugdelijk gemotiveerd moeten zijn. Na verkregen instemming<br />
zouden de nieuwe officieren trouw zweren aan gravin en stadsbestuur.<br />
Veranderingen in het reglement zouden de goedkeuring vereisen van vrouwe,<br />
magistraat en meente, maar ook van de gecommitteerden uit de<br />
genootschappelijke krijgsraad. Tenslotte verzocht men een kamer op het<br />
stadhuis om er regelmatig krijgsraad te kunnen houden.<br />
Het antwoord kwam van gravin en burgemeesters: alleen zij konden de<br />
zaak behandelen, de gemeenslieden waren in deze kwestie niet competent.<br />
Dat schoot de korpsleden fiks in het verkeerde keelgat.· De meente was<br />
immers de vertegenwoordiging van de burgerij? Zelf echter gaven de<br />
gemeenslieden te kennen dat de zaak inderdaad niet tot hun competentie<br />
kon worden gerekend. Deze meegaande houding van de gezworen gemeente<br />
is wel verklaarbaar, wanneer men voor ogen houdt op welke manier het<br />
college jaarlijks werd samengesteld. Van een onafhankelijk bestuurslichaam<br />
was geen sprake, al zal uit het vervolg blijken dat de onderdanigheid van<br />
de meente haar grenzen kende. Voor het moment was de zaak van het<br />
Almelose exercitiekorps in een lelijke impasse geraakt.<br />
Een gewestelijke publikatie leek uitkomst te bieden. In het voorjaar van<br />
1785 vaardigden de Staten van <strong>Overijssel</strong> een bekendmaking uit, waaruit<br />
kon worden afgeleid dat voor de oprichting van een exercitiegenootschap<br />
in de <strong>Overijssel</strong>se steden alleen de goedkeuring van het stadsbestuur<br />
noodzakelijk was"). De Almelose patriotten konden tevreden zijn: de gravin<br />
was buiten spel gezet. Maar was zij dat inderdaad? De vrouwe van Almelo<br />
was een heel andere mening toegedaan. Het soort zaken waarom het ging,<br />
was immers vanouds aan haar goed- of afkeuring onderworpen. Nu diende<br />
de burgerij een rekest bij de Staten in, waarop dit college op 15 april 1785<br />
de Almeloërs in het gelijk stelde, totdat het tegendeel bewezen zou zijn 24 ).<br />
Voorlopig was het voortbestaan van het vrijkorps verzekerd.<br />
Racer als steunpilaar van het Ancien Régime<br />
In de voorgaande bijdrage is de lezer de naam van Jan Willem Racer<br />
herhaalde malen tegengekomen. De Oldenzaalse advocaat die als goed<br />
patriot de rechten van de kleine steden verdedigde, met Van der Capell en<br />
de gehate drostendiensten bestreed, opkwam voor het jachtrecht van de<br />
burgers, de grote gangmaker van de patriottenbeweging in Oldenzaal - wij<br />
zien hem in Almelo in een heel nieuwe roloptreden, als steun en toeverlaat<br />
van de gravin. Deze rol is hem zeker niet in dank afgenomen door zijn<br />
patriotse vrienden, en doet op zijn minst twijfel rijzen omtrent 's mans<br />
politieke integriteit. Of is Racer in Almelo toch in de eerste plaats de jurist,<br />
de advocaat die eenvoudigweg de belangen van zijn cliënte zo goed mogelijk<br />
verdedigt?<br />
Racers eerste kennismaking met Huis Almelo heeft vermoedelijk in 1766<br />
plaatsgevonden"): In dat jaar had de Almelose burgemeester Revius, dezelfde<br />
die het juist opgerichte vrijkorps enige huizen ter beschikking stelde, hem<br />
118
als advocaat in de arm genomen in een geding over de bieraccijns tussen<br />
de stad en de toenmalige graaf. Racer verdedigde de stad blijkbaar met<br />
succes, want de graaf liet het niet tot een uitspraak komen en bond in. De<br />
laatste wist toen kennelijk wat hem te doen stond: onmiddellijk na het<br />
proces kwam Racer in dienst van het Huis.<br />
In 1785 bestond dat dienstverband nog altijd. En zoals hij elders op<br />
grond van oude rechten de burgerij verdedigde, zo verdedigde Racer in<br />
Almelo op historische gronden de rechten van de gravin. Uitgangspunt was<br />
dat Almelo, anders dan Oldenzaal, Ootmarsum en noem maar op, niet<br />
mocht worden gerekend tot de zogeheten Kleine Steden, die vanouds onder<br />
de souvereiniteit van de Staten stonden en daar hun recht moesten zoeken.<br />
Almelo daarentegen was het bezit van zijn heer, die het stadje in 1420 dan<br />
ook stadsrecht had verleend, terwijl andere steden hun recht aan de bisschop<br />
ontleenden"). De regeringsreglementen van 1675 en die van 1748, waarbij<br />
de gewestelijke overheid invloed had verkregen op de samenstelling van de<br />
bestuurscolleges in de Kleine Steden, waren op Almelo niet van toepassing<br />
geweest"). In geschillen tussen heer en onderdanen konden de Staten daarom<br />
niet tussenbeide komen door middel van een politieke resolutie. Wèl was<br />
het mogelijk dat zij op verzoek van de strijdende partijen zich met de<br />
gerezen problemen gingen bezighouden, maar dan door middel van een<br />
juridische procedure met gecommitteerden van de Staten=). En wat het<br />
exercitiegenootschap aanging redeneerde Racer als volgt. In Almelo had de .<br />
gravin, omdat de heerlijkheid haar particulier bezit was, de zogenaamde<br />
'patrimoniële rechtsdwang', en daaronder vielen ook zaken betreffende de<br />
'policy'. Op grond daarvan was een exercitiegenootschap aan haar goedkeuring<br />
gebonden. Alleen als die goedkeuring ten onrechte geweigerd werd,<br />
zou het een zaak van de Staten worden. Maar de vrouwe van Almelo had<br />
gegronde redenen om het vrijkorps haar goedkeuring te onthouden. Keerde<br />
het genootschap zich niet tegen de gevestigde ordes")? Dat laatste viel<br />
inderdaad na 9 maart 1785 niet meer te ontkennen, zoals we hieronder<br />
zullen zien.<br />
De omstreden burgemeesterskeur van 1785<br />
Uiteraard was het' in Almelo intussen niet bij de oprichting van een<br />
exercitiegenootschap gebleven. Al in 1783 waren er meer aanwijzingen dat<br />
ook in dit Twentse stadje patriotse denkbeelden veld wonnen. Blijkens een<br />
brief van Van der CapelIen van 17 december 1783 behoorden ook Almelose<br />
burgers tot de ondertekenaars van een adres aan de <strong>Overijssel</strong>se Staten,<br />
waarin tegen een mogelijk hernieuwd verbond met Engeland werd geprotesteerd").<br />
En tegen het einde van I784 kreeg Almelo evenals diverse andere<br />
plaatsen zijn burgercommissie.<br />
Onder de zeven gecommitteerden waaruit dit gezelschap aanvankelijk<br />
bestond, treffen we de al meer genoemde oud-burgemeester Revius, die na<br />
het gewonnen proces tegen de graaf zijn succes had moeten bekopen met<br />
119
een abrupt maar, naar later zou blijken, voorlopig einde van zijn burgermeestersloopbaan.<br />
Hij was in 1767 niet herkozen, en het is vrijwel zeker dat<br />
intimidatie van de gemeenslieden van grafelijke zijde daaraan niet vreemd<br />
is geweest"), Een ander commissielid was de welgestelde Abraham Buyssant<br />
des Amorie. Deze doopsgezinde koopman was in 1775 uit Haarlem naar<br />
Almelo gekomen. Ook hij had ongenoegen gehad met het Huis. In zijn<br />
nieuwe woonplaats trouwde Des Amorie met Geetrui Möllink. Zij was<br />
gereformeerd, maar verzocht al spoedig de doopsgezinde kerkeraad belijdenis<br />
te mogen doen. Dat ontlokte protest van de kant van de gereformeerde<br />
kerkeraad, met daarachter Huis Almelo. Na veel gekrakeel kregen Des<br />
Amorie en zijn echtgenote tenslotte hun zin-'). Verder komen we binnen<br />
de burgercommissie ook weer tegen de eveneens doopsgezinde G. Schimmelpenninck<br />
Wzn., vaandrig van het Almelose vrijkorps. Burgergecommitteerde<br />
J.L. Ernst kan eveneens met het exercitiegenootschap in verband worden<br />
gebracht: hij was er zowe! commissaris als luitenant. De overige commissieleden<br />
waren gemeensman Klaes Troost, Jacobus Soeters van Lennep en Gerrit<br />
Dake, met wie we nog nader zullen kennismaken 33).<br />
De burgercommissie stond voor grotere invloed van de burgers op het<br />
stadsbestuur. Kennelijk leefde bij de commissieleden de gedachte, dat de<br />
burgerij rechten werden onthouden die vroeger wel degelijk gegolden hadden.<br />
Zij begonnen een speurtocht in het stadsarchief, en stuitten daarbij op een<br />
overeenkomst uit 1660 die de Almelose burgemeestersverkiezing regelde>').<br />
Wat was het geval geweest? Vóór 1660 waren moeilijkheden gerezen<br />
tussen heer en stad over de wijze waarop de burgermeesterskeur moest<br />
geschieden. Het conflict belandde tenslotte bij de Staten, toen op verzoek<br />
van de strijdende partijen om een commissie werd verzocht ten einde de<br />
kwestie tot een oplossing te brengen. Besloten werd dat ieder jaar de vier<br />
zittende burgemeesters na het aftreden van de acht gemeenslieden acht<br />
nieuwe meenteleden zouden kiezen. Vervolgens traden de burgemeesters<br />
zelf af, waarna de richter namens de heer twee opvolgers benoemde, terwijl<br />
de overige twee door 'de gemeente' werden aangewezen. Mocht over de<br />
uitvoering van dit verdrag onenigheid ontstaan, dan zou men zich opnieuw<br />
tot de gecommitteerden van de Staten wendenv), Drie jaar later, in 1663,<br />
besloten heer en stad zonder tussenkomst van zulke gecommitteerden tot<br />
de regeling die in de inleiding van deze bijdrage is beschreven: een jaarlijkse<br />
keuze van twaalf gemeenslieden, voor de helft gedaan door de graaf en<br />
voor de helft door de aftredende burgemeesters, waarna de volgende dag<br />
zeven kiesmannen, daartoe uitgeloot uit de nieuwe meente, twee burgemeesters<br />
kozen, terwijl de heer de beide andere aanwees»). Het is duidelijk dat<br />
de invloed van het Huis op de Almelose magistraat hierdoor niet onaanzienlijk<br />
versterkt werd.<br />
De burgergecommitteerden nu verwierpen het verdrag van 1663 met als<br />
argument, dat het buiten de gecommitteerden van de gewestelijke Staten<br />
om tot stand was gekomen. De procedure van 1660 was nog altijd van<br />
kracht. Vraag was alleen door wie de beide 'stadsburgemeesters' moesten<br />
120
worden gekozen, met andere woorden: wie werd of werden bedoeld met<br />
'de gemeente' in het stuk van l660? De burgercommissie had het antwoord<br />
klaar: de burgerij natuurlijk. Racer was aanvankelijk dezelfde mening<br />
toegedaan, maar kwam later met de voor de hand liggende verklaring dat<br />
het hier om de gezworen gemeente, de gemeenslieden dus, handelde.<br />
Bovendien bestreed hij de stelling, dat de overeenkomst van 1663 niet<br />
reehtsgeldig zou zijn").<br />
De burgermeesterskeur van 1785 zorgde voor een harde confrontatie van<br />
de twee standpunten. Daartoe aangezet door de burgergecommitteerden<br />
weigerden acht van de twaalf gemeenslieden aan de loting mee te doen die<br />
tot de keuze van de beide stadsburgemeesters moest leiden. Nu was Leiden<br />
in last. De verkiezing kon niet doorgaan, met het gevolg dat Almelo slechts<br />
twee burgemeesters had, die van de gravin "), Dat was de burgers te bar.<br />
Onder tromgeroffel van het exercitiekorps kwamen op 9 maart 148 burgers<br />
bijeen, en kozen Jacobus Revius en Gerrit Dake tot burgemeester. Het<br />
burgemeesterscollege was weer compleet"), Dat was tenminste de mening<br />
van de burgerij, Almelo's vrouwe dacht er beslist anders over. Zij weigerde<br />
de nieuwgekozenen de eed te laten afnemen, waarop de burgercommitteerden<br />
zich met de acht opstandige gemeenslieden tot de Staten wendden").<br />
Zoals we in het voorgaande zagen, bestreed Racer echter de competentie<br />
van de Staten. De gravin en hij dreigden nu met een proces. De schrik<br />
sloeg de opstandige gemeenslieden om het hart: hoe lang zouden zij een<br />
dergelijke geldverslindende procedure kunnen volhouden? Zij klampten<br />
hiermee de burgercommissie aan, en deze zette daarop een soort akte van<br />
verbintenis op papier, waarbij gemeenslieden en burgergecommitteerden<br />
elkaar steun toezegden. Opnieuw ging een verzoek naar de Staten, nu om<br />
toch vooral zelf de Almelose kwestie te behandelen en die niet over te<br />
·laten aan de drost van Haaksbergen, zoals Racer wilde"). De opluchting<br />
zal dan ook groot zijn geweest, toen bekend werd dat de Staten van <strong>Overijssel</strong><br />
bij resolutie van 25 oktober 1785 de Almelose burgerij grotendeels in het<br />
gelijk stelden: de overeenkomst van 1660 diende te worden aangehouden,<br />
maar de keur van 1785 zou nog op de oude manier, dus volgens het verdrag<br />
van 1663, moeten worden uitgevoerd"), Het was alleen de vraag of de<br />
vrouwe en Racer zich bij het Statenbesluit zouden neerleggen.<br />
Wel riep de vrouwe, zoals de Staten dat wensten, opnieuw burgemeesters<br />
en meente bijeen om de afgebroken keur van februari te voltooien - het<br />
was inmiddels november geworden -, maar onder protest. Racer hield bij<br />
deze gelegenheid een pleidooi voor de regeling van 1663, en wees daarin<br />
onder meer op de zijns inziens gevaarlijke invloed die de doopsgezinden<br />
zouden winnen, wanneer de keur volgens de overeenkomst van 1660 zou<br />
worden uitgevoerd. De bijeenkomst werd een bittere teleurstelling voor de<br />
gravin en haar advocaat. Toen de zeven gemeenslieden waren uitgeloot viel<br />
hun keus op Revius en Dake, en de richter van Mevrouw stond weinig<br />
anders te doen dan beiden de eed af te nernerr").<br />
121
Hel rumoerige jaar 1786<br />
In feite had het jaar 1785 niets opgelost, de problemen waren enkel<br />
opgeschoven. De grote vraag was nu hoe de keur van 1786 zou verlopen.<br />
Zou de regeling van 1660 worden gevolgd, zoals de Staten wilden, of toch<br />
weer die van l663? En als de overeenkomst van 1660 werd gevolgd, hoe<br />
moesten dan de burgemeesters van stadswege verkozen worden? In januari<br />
1786 stelde de burgercommissie een adres op aan het stadsbestuur. De<br />
burgemeesters moesten maar besluiten op welke manier de burgerij zou<br />
kiezen. Het viel te hopen dat dat een goede regeling zou zijn, opdat de<br />
burgers 'geene andere middelen' hoefden toe te passen. Een nauw verholen<br />
dreigement. Tenminste 284 burgers ondertekenden het adres+).<br />
Uit het Almelose resolutieboek valt op te maken, hoe de politieke<br />
verhoudingen ten aanzien van deze kwestie op dat moment lagen=). Allereerst<br />
was er de partij van Huis Almelo - 'partij' uiteraard niet in de zin van<br />
een moderne politieke partij; het gaat hier om een losse politieke groepering.<br />
Hiertoe behoorden beide door de gravin benoemde burgemeesters, de<br />
koopman D. Bruins, die een zwager van Racer was, en de arts W.H.<br />
Lamberts. Hun standpunt was duidelijk: zij wilden geen invloed van de<br />
burgers op de burgemeesterskeur en achtten zich niet gebonden aan de<br />
Statenresolutie van 25 oktober 1785. Lijnrecht hiertegenin ging de partij<br />
van de burgemeesters Revius en Dake. Deze groepering hield vast aan het<br />
verdrag van 1660 en aan het door Bruins en Lamberts gewraakte Statenbesluit.<br />
De burgemeesters van stadswege moesten door de burgerij gekozen<br />
worden. Revius en Dake vonden vier gemeenslieden aan hun kant. De<br />
resterende meenteleden wilden de keur van 1786 uitstellen tot de eerstvolgende<br />
Statenvergadering, waar de Almelose kwestie opnieuw ter sprake zou<br />
komen.<br />
Tot de acht gemeenslieden die uitstel wilden, behoorden er vier die met<br />
de vier medestanders van Revius de februari-keur van 1785 onmogelijk<br />
hadden gemaakt. Eén van hen was Otto Lindeman, een graveur. Evenals<br />
de overige zeven dissidenten van 1785 had hij enkele rekesten ondertekend<br />
inzake de keur, die scherp ingingen tegen de opvattingen van de gravin en<br />
Racer in dezen. Later distantieerde hij zich en beweerde onder dwang te<br />
hebben gehandeld. Vooral het laatste rekest van de burgercommissie en het<br />
oproerige deel van de meente aan de Staten had nogal wat voeten in aarde<br />
gehad. De gemeenslieden hadden aanvankelijk geweigerd te tekenen. Zij<br />
waren het misschien dan weI eens met de inhoud van het stuk, maar daar<br />
voluit hun naam onderzetten was een tweede. De gemoederen waren hoog<br />
opgelopen, en Revius zou de gemeenslieden hebben toegesnauwd: 'zo<br />
waarachtig als gy dit niet tekent, krijgt gy ene actie!' Waarop de gemeenslieden<br />
bakzeil haalden en tekenden"). Overigens zou de heren later schriftelijk de<br />
kans zijn geboden zich alsnog terug te trekken, maar daaraan zou door<br />
geen van allen gehoor zijn gegeven").<br />
Vermoedelijk gesterkt door de gedachte' dat het tegen haar gerichte front<br />
122
scheuren begon te vertonen, besloot de gravin met een eigen adres te komen<br />
en dat ter tekening aan de Almelose burgerij voor te leggen. Het werd een<br />
ernstige misrekening. Met moeite kreeg zij vijftig namen bijeen").<br />
Intussen steeg in Almelo weer de spanning. Er verscheen namelijk nóg<br />
een vrijkorps ten tonele, dat zich inzette voor de rechten van het Huis en<br />
was samengesteld uit pachters van de gravin. Oprichter was de tweede zoon<br />
van de vrouwe, de jonge graaf van Rechteren Limpurg, bijgenaamd 'de<br />
Amerikaan'. Die bijnaam had hij te danken aan zijn optreden in de<br />
Amerikaanse Vrijheidsoorlog. Als een Nederlandse La Fayette was hij naar<br />
Amerika getogen om George Washington bij te staan tegen de Britse<br />
overheersers, en rond de jaarwisseling 1785/1786 was hij weer in patria<br />
teruggekeerd"). Enige tijd later publiceerde de Rotterdamsche Courant een<br />
artikel van zijn hand, een soort politieke geloofsbelijdenis=). In het bewuste<br />
artikel noemde de jonge graaf zich medestander van Van der CapelIen en<br />
een voorstander van de rechten der kleine steden. Na de dood van de<br />
<strong>Overijssel</strong>se patriottenvoorman in 1784 was naar het oordeel van de graaf<br />
de patriottenbeweging echter geradicaliseerd. Zo bekende hij zich een<br />
uitgesproken tegenstander van de overstemming in de Staten van <strong>Overijssel</strong>").<br />
Ook de ontwikkelingen in Almelo vond hij te ver gegaan. Hoewel hij zich<br />
nog altijd als patriot beschouwde, is het duidelijk dat de jonge graaf had<br />
afgehaakt. Dat eonstateerde ook de Ootmarsumse patriot Statius van Rhee<br />
in een brief aan zijn medeburger W.H. Droghorn:<br />
'De Jongste Zoon van de Vrouw van Almelo, alias den Americaan, van<br />
wien gij in de Courant gezien hebt, dat hij op zijne kosten, een Corps,<br />
der onder het Huis te Almelo haarende Boeren heeft opgerigt, proteeteert<br />
daar opentlijk de Verregaandste Isolentien, schuwt zijne oude Vrienden,<br />
allieert zig met Infaame, en Bandieten, en schijnt niets minder te beogen,<br />
dan om zijne gevloekte Aristocratie den teugel te vieren, van Almelo<br />
een Bloedbad te maaken ...'52).<br />
Almelo had nu twee korpsen.<br />
Het is begrijpelijk dat de burgercommissie zich ernstig zorgen maakte.<br />
Zou de Statenresolutie van 25 oktober verleden jaar .inderdaad worden<br />
nageleefd? Op verzoek van Revius lieten de Gedeputeerde Staten weten,<br />
dat zij nog altijd aan de regeling van 1660 vasthielden-'), Maar binnen het<br />
Almelose stadsbestuur bleken de kaarten geschud. Toen Revius en Dake<br />
op 13 februari hun medeburgemeesters en de gemeenslieden uitnodigden<br />
over de op handen zijnde keur te vergaderen, stuitten zij op een botte<br />
weigering, zowel van de kant van hun collega's Bruins en Lamberts als van<br />
de zijde van de acht gemeenslieden die de keur wilden uitstellen. De<br />
gelederen hadden zich gesloten>'). .<br />
Revius en Dake sloegen toen met de hun trouw gebleven gemeenslieden<br />
aan het vergaderen, en zij besloten op de aanstaande keurdag de in 1660<br />
vastgestelde wijze van verkiezing uit te voeren. Dezelfde dag nam de onrust<br />
in het stadje toe. Het vrijkorps van de jonge graaf kwam de feestvreugde<br />
verstoren van de patriotse burgerij, die het onlangs gesloten verbond met<br />
123
Frankrijk vierde. Kanongebulder in Almelo, want de graaf had zijn legertje<br />
van drie kanonnen voorzien. Hij zou de feestgangers wel eens de schrik in<br />
de benen jagen. De dag daarop raakten leden van beide korpsen met elkaar<br />
slaags, en het scheelde weinig of het was op bloedvergieten uitgelopen"),<br />
Rond dezelfde tijd diende de gravin, naar eerst later bekend werd, bij de<br />
Staten een verzoek in om honderd soldaten ten einde de orde in haar stadje<br />
te handhaven, een verzoek dat overigens niet werd ingewilligd"),<br />
Maar de gravin kwam ook openlijk in actie. Op 20 februari<br />
'des agtermiddags om twe uur reed Mevrouw de Gravin Douairiere van<br />
Rechteren in statie met eene koets met vier paarden bespannen naar<br />
het Stadhuis in Almelo, zynde haare Exellentie verzeld door deszelfs<br />
Zoon den Graafvan Rechteren Limpurg en den Advocaat Racer; staande<br />
agter op de Koets drie Liverey-bedienden.v').<br />
Op het stadhuis aangekomen besloot zij met de burgemeesters Bruins en<br />
Lamberts de keur uit te stellen tot na de eerstvolgende landdag van de<br />
Staten. Daar zou een beslissing in de Almelose kwestie moeten vallen.<br />
Ondertussen zou het zittende stadsbestuur op het kussen blijven. Met andere<br />
woorden, de gravin en de door haar gekozen burgemeesters steunden nu<br />
het voorstel dat eerder door de meerderheid binnen de meente was gedaan.<br />
Revius en Dake, die eveneens op het stadhuis aanwezig waren, tekenden<br />
onmiddellijk protest aan en herhaalden, dat zij het verdrag van 1660 zouden<br />
uitvoeren overeenkomstig de Statenresolutie van 25 oktober=).<br />
De volgende dag, 21 februari, togen de burgemeesters Revius en Dake<br />
naar het stadhuis om de gemeenslieden aan te wijzen volgens de regeling<br />
van 1660. Ondanks de afwezigheid van twee van de vier burgemeesters<br />
gingen de heren over tot de keuze van acht meenteleden. Eén van de<br />
nieuwbenoemden was J.L. Ernst, die we al als burgergecommitteerde en<br />
als lid van het patriotse vrijkorps zijn tegengekomen. De dag daarna begaf<br />
het hele gezelschap zich nogmaals naar het stadhuis. De beide burgemeesters<br />
leverden hun sleutels in en traden af. Inmiddels waren er maar liefst 232<br />
kiezers opgetrommeld, aanmerkelijk meer dan op 9 maart van het jaar<br />
ervóór. Met een overweldigende meerderheid werden Revius en Dake<br />
herkozen, maar het is niet bekend of er tegenkandidaten waren 59). Het<br />
gestegen aantal kiezers springt intussen wel in het oog, zonder dat hiervoor<br />
een voor de volle honderd procent afdoende verklaring kan worden gegeven.<br />
In 1785 was de omstreden keuze gedaan door burgers die in kerkelijk<br />
opzicht hervormd waren en van 'behoorlyken ouderdom's=). Wanneer de<br />
kwalificaties waaraan de kiezers moesten voldoen, tussen maart 1785 en<br />
februari 1786 ongewijzigd zijn gebleven, mag men uit de getallen afleiden<br />
dat de aanhang van de patriotten het afgelopen jaar was gegroeid. De<br />
uitspraak van de Staten op 25 oktober zal daarbij zeker van betekenis zijn<br />
geweest: ze gaf het optreden van Revius en Dake c.s. een zekere legitimiteit<br />
die in 1785 ontbroken had. Anderzijds is het natuurlijk ook mogelijk, dat<br />
de bedoelde kwalificaties na maart 1785 zijn verruimd. In dat geval kan<br />
men uit de vermeerdering van het aantal kiezers een radicalisering aflezen,<br />
iets wat tegen de achtergrond van het toenemend geweld, waarbij steeds<br />
124
grotere groepen van de Almelose bevolking betrokken raakten, zeer wel<br />
denkbaar is. Ook is een combinatie van beide mogelijkheden niet uitgesloten.<br />
Behalve twee vrijkorpsen kende Almelo nu in feite ook twee stadsregeringen,<br />
aan de ene kant het gezagsgetrouwe duo Bruins en Lamberts met acht<br />
gemeenslieden, aan de andere kant Revius en Dake met acht door henzelf<br />
benoemde meenteleden. Formeel gezien zou men het eigenlijk anders moeten<br />
zeggen: er was een door de gravin erkend en beëdigd stadsbestuur, bestaande<br />
uit de burgemeesters Bruins, Lamberts, Revius en Dake met de twaalf<br />
gemeenslieden van 1785, en een bewind bestaande uit Revius en Dake,<br />
door 232 burgers van stadswege tot burgemeester gekozen maar niet door<br />
de vrouwe beëdigd, die in Bruins en Lamberts kennelijk hun grafelijke<br />
medeburgemeesters zagen, met acht gemeenslieden. Alle vier burgemeesters<br />
traden gedurende 1786 gezamenlijk als schepenen Op60),een vrij bizarre<br />
situatie. De problemen lagen duidelijk bij de meente.<br />
Onderwijl stond in Almelo de barometer op storm. Tijdens de verkiezingsdagen<br />
was het tot schermutselingen gekomen tussen leden van het grafelijke<br />
legertje en het patriotse vrijkorps, waarbij de eersten ernstige verwondingen<br />
opliepen. Eén van de relschoppers, de molenaarsknecht Adolf Erler, werd<br />
gepakt maar wist met behulp van de toegestroomde menigte te ontsnappen'").<br />
Dit soort wanordelijkheden - vechtpartijen, scheldpartijen - bleven gedurende<br />
het hele jaar schering en inslag; Racer heeft er in het Tweede Vervolg van<br />
zijn Almelose Oudheden veel aandacht aan besteed=). Uit het relaas van<br />
de advocaat is een kleurrijke bloemlezing verwensingen en scheIdtirades<br />
samen te stellen, die weinig aan de verbeelding overlaat. Behalve de gravin<br />
moest vooral de jonge graaf het ontgelden: 'ik vraag na geen Graaf, na<br />
geen Gravinne, na geen bliksem' ... 'Graf ende Beppe nae den donder' ...<br />
"er uit Blixem, 'er uit rooijen Donder, 'er uit Schobbejak [tegen een<br />
partijganger van het Huis], gaat morgen na de Graaf van Limburg en zegt<br />
hem dat wy u hebben uitgedaagd, houdt gy het nog met Limburg, wy zullen<br />
uw wel leeren wat Limburg is' ... 'de Burgermeesteren in stand of het Slot<br />
verbrand'. Opmerkelijk is daarbij dat het lagere volk steeds de zijde van<br />
de patriotten koos, al wist men kennelijk niet altijd tegen wie men zich<br />
keerde=). Maar niet alleen het lagere volk bediende zich van krachtige taal.<br />
Ook de hervormde predikant Jacobus Kantelaar, door de gravin zelf in<br />
1783 beroepen, nam geen blad voor de mond el} zette de gelovigen vanaf<br />
de kansel op tegen het Huis, wat hem uiteindelijk op verbanning uit<br />
<strong>Overijssel</strong> zou komen te staan=). Erg geliefd waren de Van Rechterens<br />
stell ig niet.<br />
Ondertussen lag de kwestie Almelo nog altijd bij de Staten op tafel. Al<br />
vóór de meermalen genoemde resolutie van 25 oktober 1785, waarbij het<br />
college de Almelose patriotten goeddeels in het gelijk stelde, was uit de<br />
Staten een 'commissie tot de Almelosehe Zaken' aangewezen, die tot de<br />
bedoelde beslissing had geadviseerd. Leden waren de drost van IJsselmuiden,<br />
twee andere edelen en drie burgemeesters uit de drie grote steden. In maart<br />
125
1786 was de kwestie weer open: moest het nog geen zes maanden oude<br />
besluit worden ingetrokken, en moest men Almelo's vrouwe en haar advocaat<br />
hun zin geven en de zaak overdragen aan de drost van Haaksbergen? De<br />
Staten stuurden aan op een schikking, maar wilden op de genomen beslissing<br />
zelf niet terugkomen. De gravin van Rechteren hield echter voet bij stuk:<br />
ze zou en moest haar proces. Tenslotte gingen de Staten overstag. Zwolle<br />
en de Ridderschap stemden voor intrekking van de omstreden resolutie, en<br />
op 12 april besloot de vergadering de kwestie Almelo naar de gewone<br />
rechter door te verwijzen=), Op 19 december 1786 is het proces inderdaad<br />
voor de drost van Haaksbergen geopend").<br />
Maar met de nieuwe Statenresolutie was de rust in Almelo nog allerminst<br />
teruggekeerd. Op 24 november bereikte de chaos zelfs een nieuw hoogtepunt,<br />
toen de jaarlijkse zetting moest worden verricht: burgemeesters, gemeenslieden<br />
en door de burgerij benoemde zetters plachten dan bijeen te komen<br />
om te bepalen wat iedere burger moest bijdragen aan het door de stad op<br />
te brengen aandeel in de gewestelijke belasting. Burgemeesters en gemeenslieden<br />
van beide stadsregeringen gaven acte de présence, terwijlook de zetters<br />
verdeeld waren. Van de laatsten waren er vier op de hand van Bruins en<br />
Lamberts, de vier overigen steunden Revius en Dake. Dit tweetal nu<br />
weigerde de aanwezigheid van de gezagsgetrouwe meenteleden te accepteren,<br />
en bleef werkeloos toezien toen de tegenpartij in hetzelfde vertrek aan de<br />
zetting begon. Daarbij werd gebruik gemaakt van het zettingsregister van<br />
1785. Dake kon op een gegeven moment zijn woede niet meer inhouden.<br />
Hij griste het register van tafel en liep ermee naar een andere kamer. Revius<br />
en de overige patriotten in het gezelschap volgden. Grote woede nu bij de<br />
achtergeblevenen. Bruins en Lamberts vertikten het hun beide collega's na<br />
te lopen en eisten schriftelijk teruggave van het hun ontstolen document.<br />
Revius en Dake wilden echter eerst de omstreden gemeenslieden verwijderd<br />
zien. Ten lange leste hebben Bruins en Lamberts maar een ouder register<br />
erbij gehaald, en daarmee togen ze aan het werk.<br />
Inmiddels was het donker geworden. En toen opeens waren er - met<br />
trommelgeroffel en flambouwen en omgeven door een aangroeiende menigte -<br />
de schutters van het patriotse vrijkorps. Ze kwamen net terug van Deventer.<br />
Daarheen was een flink contingent van het Almelose exercitiegenootschap<br />
vertrokken, 172 man sterk, om de stad bij te staan tegen een mogelijke<br />
aanval van de kant van de stadhouder"). De gebeurtenissen in Elburg en<br />
Hattem'") lagen ieder nog vers in het geheugen. Onder gejoel en geschreeuw<br />
liep men nu bij het stadhuis te hoop. Bruins, Lamberts en hun aanhang<br />
sloeg de schrik om het hart. Zij wendden zich tot Revius en Dake, die hun<br />
echter weinig troost boden. Integendeel, beide heren gingen er in stilte<br />
vandoor. Tenslotte - het was intussen over tienen - lieten de grafelijke<br />
partijgangers zich door vier avondwachten naar huis brengen. Daarbij vielen<br />
nog rake klappen. De gemeensman Jan Selhorst werd door een steen<br />
getroffen, terwijl later op de avond een andere medestander van Bruins en<br />
Lamberts bijna het leven erbij inschoot").<br />
126
De afloop<br />
Over de afloop van de dramatische gebeurtenissen in Almelo zijn we<br />
aanzienlijk minder goed ingelicht dan over het voorgaande. Moeilijkheden<br />
waren er weer rond de keur van 1787, die opnieuw in twee stadsregeringen<br />
resulteerde, één volgens de regeling van 1660, één volgens die van 1663.<br />
Revius en Dake werden herkozen door 225 burgers, maar zeven minder<br />
dan het jaar ervóór. Ondanks de tegenslagen in de <strong>Overijssel</strong>se Staten was<br />
de patriotse aanhang kennelijk maar weinig geslonken. Daarentegen valt<br />
op dat de aanhangers van Huis Almelo nauwelijks kandidaten konden<br />
vinden voor een plaats in de meente"). De kloof tussen beide stadsbesturen<br />
werd nog verwijd, doordat Revius stadssecretaris D.J. Lamberts ontsloeg<br />
en een ander in zijn plaats benoemde"): nu waren er ook twee stadssecretarissen.<br />
De komst van de Pruisen in september 1787 bezegelde het lot van de<br />
Almelose patriottenbeweging. De partij van Revius en Dake moest inbinden"),<br />
al zijn de beide patriotse burgemeesters pas bij de keur van februari<br />
1788 door andere vervangen").<br />
Conclusie<br />
De patriottenbeweging heeft in Almelo een bijzonder heftig karakter<br />
gehad. Hoewel de sociale en godsdienstige spanningen zeker een belangrijke<br />
rol hebben gespeeld, is hiervoor de diepe onvrede met Huis Almelo<br />
waarschijnlijk de eerste verklaring. 'De Rechterens waren en zijn er gehaat',<br />
schreef een Amsterdammer in 180 I over AlmeI0 74 ). Persoonlijke grieven<br />
tegen het Huis bestonden bij vooraanstaande burgers als burgemeester Revius<br />
en burgergecommitteerde Buyssant des Amorie. Op zich waren wrijvingen<br />
tussen Huis en onderdanen niet ongewoon, maar door de nieuwe denkbeelden<br />
die op het eind van de 18de eeuwook in Almelo doordrongen, en de<br />
algehele politieke constellatie waarin <strong>Overijssel</strong>, ja de hele Republiek'<br />
verkeerde, verloren de botsingen hun incidenteel karakter en namen ze<br />
gevaarlijker vormen aan dan voorheen. Toch was het optreden van de<br />
Almelose patriotten niet wezenlijk revolutionair, in de zin dat het erop zou<br />
zijn gericht de gevestigde orde in haar essentie te wijzigen. Revius en de<br />
zijnen stonden voor meer invloed van de burgerij op het stadsbestuur, maar<br />
ze beriepen zich daarbij voortdurend op oude rechten die door de tegenpartij<br />
geschonden zouden zijn, en dat is een belangrijk verschil met 1795.<br />
De patriotten vonden in Almelo een brede aanhang. Tot de leidende<br />
figuren behoorden vooral de welgestelde textielfabrikeurs en -handelaars,<br />
onder wie zich nogal wat doopsgezinden bevonden. Juist zij waren onder<br />
het oude bestel in weerwil van hun sterke economische positie gekortwiekt<br />
op politiek gebied. Overigens is het aantal leidende personen betrekkelijk<br />
gering geweest, waaraan de bescheiden omvang van het stadje natuurlijk<br />
niet vreemd was. Achter verschillende rollen komen we dan ook meer dan<br />
127
eens dezelfde namen tegen: Dake, Ernst, Revius, Schimmelpenninck. Deze<br />
kopstukken steunden op een opmerkelijk grote achterban, die sociaal gezien<br />
tot de laagstgeplaatste categorie moet worden gerekend. Speelde economische<br />
afhankelijkheid hierin mee? Het lijkt niet onmogelijk: zoals de jonge graaf<br />
een korps kon samenstellen uit van het Huis afhankelijke boeren, zo konden<br />
de fabrikeurs waarschijnlijk rekenen op de van hen afhankelijke wevers. In<br />
godsdienstig opzicht lijken ook de eveneens achtergestelde rooms-katholieken<br />
zich tot de patriotten bekend te hebben, maar tevens vinden we de door<br />
de gravin beroepen dominee Kantelaar in het patriotse kamp. Over de<br />
numerieke aanhang van de patriotten valt vooralsnog weinig exact te zeggen.<br />
Wanneer het aantalondertekenaars van de rekesten van burgerij en vrouwe<br />
in het begin van 1786 maatgevend is voor de politieke verhoudingen van<br />
dat moment, moet de plaatselijke patriottenaanhang toen op omstreeks 85%<br />
van de Almelose bevolking worden berekend.<br />
De patriottenbeweging lijkt in Almelo eerst in 1783 op gang te komen,<br />
en dat is vergeleken met elders vrij laat. In de loop van 1786 radicaliseerde<br />
de beweging: mensen als de gemeensman Lindeman haakten af, het geweld<br />
nam toe. Ook de houding van de Staten wijzigde zich: in 1785 stond het<br />
college nog achter de Almelose patriotten, maar gaande het jaar 1786<br />
veranderde dat en werd de Almelose kwestie aan de jurisdictie van de drost<br />
van Haaksbergen gelaten. De escalatie van geweld binnen het Twentse<br />
stadje zal aan die veranderde houding niet geheel vreemd zijn geweest.<br />
Opvallend is de rol van Jan Willem Racer. Zou men enkel op de hoogte<br />
zijn van zijn doen en laten in Almelo, dan zou men hem zonder aarzeling<br />
verslijten voor een lakei van het Ancien Régime. De opstelling van deze<br />
<strong>Overijssel</strong>se patriot in de Almelose kwestie heeft veel gekunstelds en lijkt<br />
weinig principieel, zelfs wanneer men zijn optreden beschouwt als puur<br />
beroepsmatig: de gisse advocaat die eenvoudig zijn cliënt verdedigt. En toch<br />
is dat eigenlijk de meest positieve benadering die men hem geven kan: in<br />
de Almelose situatie te spreken van de advocaat Racer, terwijl het elders<br />
de politicus en patriot Racer is die naar buiten treedt.<br />
De gebeurtenissen die zich in Almelo gedurende de jaren 1783 tot en<br />
met 1787 hebben afgespeeld, onderstrepen nog eens hoe sterk lokale factoren<br />
de ontwikkelingen in deze tijd hebben bepaald. Ik heb daarom ook voor<br />
de tegenstanders van de Almelose patriotten de term 'prinsgezinden' vermeden.<br />
Oranje telde in Almelo niet zwaar. Het was vóór of tégen het Huis,<br />
waarvan twee van de meest op de voorgrond tredende representanten, de<br />
jonge graaf en de advocaat Racer, zich beiden patriot noemden.<br />
NOlen<br />
Voor de volledige titelbeschrijving van de in de noten geciteerde werken wordt<br />
verwezen naar de 'Lijst van geraadpleegde gedrukte bronnen en literatuur'.<br />
I. Heppe, 437.<br />
2. Slicher van Bath, Samenleving, 330 noot I, noemt voor 1748 een inwonertal<br />
van 1519.<br />
128
3. Vgl. AGN V, 139.<br />
4. Slicher van Bath, Samenleving, 163: 48,1%; id., ibid., 330: 50,2%.<br />
5. Id., ibid., 20 I.<br />
6. Dumbar, Verhandeling, 45.<br />
7. Heppe, 426-427.<br />
8. Slicher van Bath, Samenleving, 317.<br />
9. Ter Kuile sr., Opkomst, 99.<br />
10. Slicher van Bath, Samenleving, 325.<br />
II. Id., ibid., 330: 53,7%; id., ibid., 348: 53,4%.<br />
12. Heppe, 423-424. _<br />
13. Bachiene IV, 10.<br />
14. Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek I, 98.<br />
15. Vgl. Slicher van Bath, Samenleving, 104-105. Dumbar, Verhandeling, 41, noemt<br />
een getal van 150 doopsgezinden op het eind van de 18de eeuw.<br />
16. Blaadje zonder titel, 53.<br />
17. Over de heerlijkheid Almelo vgl. Ter Kuile jr., TvR 17.<br />
18. Voor de wijze waarop in Almelo sinds 1663 het stadsbestuur werd samengesteld<br />
vgl. Racer, Almelosehe Oudh. I, 72, en Dumbar, Verhandeling, 41. De voorstelling<br />
van zaken bij Ter Kuile jr., TvR 17,387-388, is niet correct.<br />
19. Geschiedenis van het Exercitiegenootschap, 4. Voor zover niet anders vermeld,<br />
wordt voor de gegevens over het Almelose exercitiegenootschap in deze paragraaf<br />
naar de hier geciteerde bron verwezen.<br />
20. Racer, Almelosehe Oudh. Ill, 640.<br />
21. Vgl. Kuiper. VMORG 88.<br />
22. Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken XX, Iste stuk, 529-530.<br />
23. RAO, Statenarchief, nr. 109, Resolutieboek Ridderschap en Steden d.d. 24 maart<br />
1785, 22vso.<br />
24. Ibid., d.d. 15 april 1785, 63-63vso.<br />
25. Racer, Almelosehe Oudh. J, 40; Dumbar en Besier, 2, 3 noot c.<br />
26. Racer, Almelosehe Oudh. J, 21, 260-261.<br />
27. Id., ibid., 21-22.<br />
28. Id., ibid., 279-280. Voorbeelden van dergelijke juridische procedures bij Racer,<br />
Almelosehe Oudh. r, 263-265, II, 353-355, III, 432-433.<br />
29. Id., ibid. r, 195-200.<br />
30. Brieven van en aan Joan Derek van der Capellen, 715.<br />
31. Dumbar en Besier, Bijlagen, 4-5.<br />
32. Ter Kuile sr., VMORG 30, 102-103.<br />
33. Voor de leden van de burgercommissie zie Dumbar en Besier, Bijlagen, I.<br />
34. Dumbar en Besier, 4.<br />
35. Racer, Almelosehe Oudh. I, 22, 270 noot, 272 noot.<br />
36. Id., ibid., 23; Dumbar en Besier, 27-28. Vgl. verder noot 18.<br />
37. Voor het standpunt van de burgerij zie Dumbar en Besier, 26-27; voor het<br />
standpunt van Racer zie Almelosehe Oudh. l, 25-30, II, 344-352, III, 374-379.<br />
38. GA Almelo, Oud Archief, Stadskeurboek d.d. 22 februari 1785.<br />
39. Racer, Almelosehe Oudh. I, 34-35, 148-149; Dumbar en Besier, 6-7.<br />
40. Racer, Almelosehe Oudh. I, 251; Dumbar en Besier, 8.<br />
41. Id., 9, Bijlagen, 10-17.<br />
42. RAO, Statenarchief, nr. 109, Resolutieboek Ridderschap en Steden d.d. 25 oktober<br />
1785, 142 vso-145; Racer, Almelosehe Oudh. I, 248-254 (tekst resolutie); Dumbar<br />
en Besier, 13-14.<br />
43. GA Almelo, Oud Archief, Stadskeurboek d.d. 4 en 5 november 1785; Racer,<br />
Almelosehe Oudh. I, 254, 273; Dumbar en Besier, 14-15.<br />
44. GA Almelo, Oud Archief, Boeck van Resolutien der Stadt Almelo d.d. 16 januari<br />
1786: tekst van het rekest met de namen van 284 burgers 'voor zoo verre<br />
leesbaer'; Dumbar en Besier, 15-16 (hun opgave van 270 ondertekenaars is dus<br />
aan de krappe kant).<br />
129
45. GA Almelo, Oud Archief, Boeck van Resolutien der Stadt Almelo, ongedateerd<br />
(tussen 16 en 20 januari 1786), d.d. 20 januari 1786.'<br />
46. Dumbar en Besier, 11-12; Racer, Almelasche Oudh. I, 36, 149-152.<br />
47. Dumbar en Besier, 13, Bijlagen, 29-30.<br />
48. Dumbar en Besier, 16-17.<br />
49. Id., 17.<br />
50. Rotterdamsche Courant d.d. 18 maart 1786 (nr. 33).<br />
51. Zie over de kwestie van overstemming pp, 28-29 in deze bundel.<br />
52. AO Twente, S Om D52-15. De brief is blijkens een notitie ontvangen in maart<br />
1786.<br />
53. RAO, Statenarchief, nr. 484, Resolutieboek Gedeputeerde Staten d.d. 10 februari<br />
1786, 76vso-77vso; GA Almelo, Oud Archief, Boeck van Resolutien der Stadt<br />
Almelo d.d. 16 februari 1786; Dumbar en Besier, 17-18.<br />
54. Id., 18-19.<br />
55. Id., 20-21.<br />
56. Id., 60; Blaadje zonder titel, 274. Een ongedateerd rekest in het archief van Huis<br />
Almelo spreekt van vijftig soldaten. RAO, ArchiefHuis Almelo, voor\. inv.nr. 698.<br />
57. Dumbar en Besier, 21.<br />
58. GA Almelo, Oud Archief, Boeck van Resolutien der Stadt Almelo d.d. 20 februari<br />
1786; Dumbar en Besier, 21-22.<br />
59. GA Almelo, Oud Archief, Stadskeurboek d.d. 21 en 22 februari 1786; Dumbar<br />
en Besier, 22-23.<br />
59a.Id. 7.<br />
60. Dit blijkt uit de processen die Racer in het Tweede Vervolg van zijn Almelasche<br />
Oudh. heeft opgenomen.<br />
61. Racer, Almelasche Oudh. III, 440-510.<br />
62. Id., ibid., 437-624.<br />
63. Id., ibid., 618.<br />
64. Id., ibid., 433-434. Over Kantelaar vgl. NNBW VIII, 941-945.<br />
65. RAO, Statenarchief, nr. 110, Resolutieboek Ridderschap en Steden d.d. 24 maart<br />
1786, 66-66vso, d.d. 12 april 1786, 107vso; Dumbar en Besier, 58-62; Blaadje<br />
zonder titel, 274-277.<br />
66. Racer, Almelasche Oudh. III, p. III.<br />
67. Geschiedenis van het Exercitiegenootschap, 14.<br />
68. Zie p. 29 van deze bundel.<br />
69. Voor een uitvoering verslag van de gebeurtenissen vgl. Racer, Almelasche Oudh.<br />
III, 630-709. Vg\. ook GA Almelo, Oud Archief, Boeck van Resolutien der Stadt<br />
Almelo d.d. 24 en 25 november 1786.<br />
70. GA Almelo, Oud Archief, Stadskeurboek d.d. 21 en 22 februari 1787.<br />
71. Ibid., d.d. 21 februari 1787. Vgl. ook ibid., Boeck van Resolutien der Stadt<br />
Almelo d.d. 21 februari 1787.<br />
72. Ter Kuile jr., TvR 17, 404.<br />
73. GA Almelo, Oud Archief, Stadskeurboek d.d. 22 februari 1788.<br />
74. Warin, 349.<br />
130