03.04.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

DE WIJSGEERIGE ARTS.


'Je connois les dlvots: i!s font prompts ft prendre 1'allarme,<br />

S'ils jugent une fois que eet écrit contfent quelque eh,ofe de<br />

contraire h leurs idéés, je m'atwnds h toutes fes calomnies, qu'ils<br />

ont sépandues fur le compte de mille gens, qui valoient mieux<br />

que inoi. Si je ne fuis qu'un déïste & qu'un fcéjérat, fe»<br />

«aai quitte k bon roarcWé. II y a longtemps qu'ils ont damné'<br />

fÏESCARTES, M O N T A G N E , LOCI^B & B A T L B , &<br />

J'éspère qu'ils en damneront bien d'autres.<br />

Vtnfécs tmofopUquts. IVUL


D E<br />

WgSGEElIGE A1TS,<br />

B O O Ï<br />

M. A .WEICI AB.D.<br />

uit liet: Hoog'duitsci..<br />

Te Dordreckt ;<br />

bij DE LEEUW en XUAP.<br />

M3>CCXCi*T" -


EDELEN HËERM<br />

DEN tï È E R. Ê<br />

$ S. CR O L,<br />

WED. DQCT. oua L&nron. n* ae. H&ELi<br />

EN ONTLEEDKUNDE TE DQRDRECVT.<br />

W£L EJJELE ZEER GELEERDE HE&Rt ;<br />

Ï'föleer was elke Opdragt een ftuk van<br />

vleierij, tot het een of ander uitzigt gele*<br />

zigd. Men behoeft geen Wijsgeer ie zijn<br />

em het laage, het nietige daarvan te gevoelen.<br />

Maar waarom zou men dat middel niet kunnen<br />

gebruiken om, belangloos, vriendfchap te erken'<br />

nen en achting te betuigen ? Uit dit oogpunt<br />

de zaak befchouwende j zult GIJ, WEL<br />

EDELE HEER! die de Genees- en Heelkunde<br />

met wijsbegeerte paart en wijsgeerig beoe'<br />

fent, het niet euvel opneemen dat ik U mijne<br />

Vsrtaaling van deraWijSGEERiGE» ART.*<br />

* 2<br />

ip-


opdraagt en U tevens öpênlijk hetuig dat ik,<br />

met achting voor uw karakter en kundigheden<br />

en met erkentenis voor de vriendschap, waar­<br />

mede GIJ mij vereert, bezield, het mij fteeds<br />

een' geluk-'zal rekenen ''mij te kunnen noe­<br />

men<br />

frA 5 ... S EDELE:, ZEER CELEERDE HEER 1<br />

••X^AOaV- '> - ••


O P D Rr A G T<br />

- narfalftam tab r.ziizd oh Jfcöiö (M frfifo<br />

VAN' D E N<br />

• n > Mi-jiic:.;. «y* sbiiogli-:: r:: rroddcrrf<br />

S C II R IJ V E R .<br />

• Svnuite som [rv/ :? b les n j±;;;:ail A'T*<br />

'* «ngsr «Miiis :•.»j ns£COC*foRr net<br />

MIJNE HEEREN EN MEVROUWEN!<br />

ï^[et is niet meer dan biiiijK hetgeen Gij<br />

van ons Schrijvers vordert,eer Gij ons uwe<br />

goedkeuring.-geeven zult. Wij moeten of<br />

beh'aagen, of leerzaam en nuttig worden ,<br />

dat is, wij moeten U of amufeeren, of verbeteren.<br />

Beiden hoedanigheden wenschte ik<br />

mijnen Wip ge eri gen Arts te kunnen geeven.<br />

Maar daar-zal altoos hier omtrent aan uwe<br />

en mijne, zijde veel vooraf moeten gaan.<br />

Men"moet amufabel zijn, zegt een groot<br />

Schrijver , als men wenscht geamufeerd te<br />

worden. Men moet een buigzaam onverfchroeid<br />

hart hebben, zal men indrukzelen tot<br />

betering gevoelen en aanneemen. De Schrijver<br />

daarentegens moet de gaaf bezitten om zig<br />

van eéne aangename zijde te kunnen vertoo-<br />

* 3 nen;


vi OFDRAGT v A u<br />

nen; hij moet de harten der menfchen ea<br />

hunne bekwaamheden wel waargenoomen<br />

hebben en zelf goede voor heemens en eigenfchappen<br />

uitdrukken. Uit diergelijke oorzaaken<br />

moet het zeekerlijk fpruitén dat 'er<br />

mfsfcnieri fïegts weinige zijn zullen, met<br />

welke het fchikken zal dat wij met eikanderen<br />

volkoomen te vreden zullen zijn. Wat<br />

zou het voor vergenoegen geeven, als eene<br />

bruid by eenen kouden, haatlijken en onvriendlijken<br />

bruidegom fchoon en aardig<br />

•ware, of wanneer een bevallige bruidegom<br />

eerie flordïge, onnozele bruid-fcreege ? Ondertusfehen<br />

zou het egter ook voor een boek<br />

een gruwel en een onheil voor een meisjen<br />

zijn, afc zij het lot hadden allen raënfehen<br />

even zeer te gevallen.'<br />

Om nu in het toekoomende een tamelijk<br />

deel misverftand tusfehen de Leezeren 'en<br />

den Schrijver te gemoet te koomen, zoo<br />

ftaa men mg toe aan de zijde van de Leezers<br />

énige voorwaarden vastteftellen. e Ik zal altoos<br />

de misvattingen der Sehrij veren, naar<br />

mijn vermogen, zoeken te verbeteren. Vooraf<br />

verzoeke ik U allezints den tijtel van het<br />

boek niet uit de gedagten te laaten gaan.<br />

Ik zou mij gaerae alleen Artfen en Wijsgeere*..


D E K SCHRIJVER, vn<br />

fen, of Wijsgeerinnen, welke 'er dog ook<br />

in Duitschland gevonden worden, of lieden,<br />

welke het der moeite waard achten zig om<br />

geneeskundig-wijsgeerige kundigheden te<br />

bekommeren, tot leezers en konstrichters<br />

wenfchem Men zou zig bedriegen, als mem<br />

bij mij metaphyfifche, alchemifche of andere<br />

hoogvliegende geheimnisfen zoeken?<br />

wilde. Mijne poogingen ftrekken alleenlijk<br />

daarhenen om eehé foort van Wijsbegeerte!<br />

te leveren, die op grondftellingen der geneeskonst<br />

fteunt, of regelen voor de genees-*<br />

konst te voorfchiju te brengen, welke de<br />

Wijsbegeerte tot gerief zijn. Omtrent andere<br />

moet elk Leezer zijne zwakheid en.<br />

fterkte beproeven. Eene zwakheid in de.<br />

maag veroorlooft mij niet zuurkool met fpek.<br />

te eeten, om dan de maag niet te bezwaaren,<br />

en ziek te worden, zal ik deeze fpijzen als<br />

gift vermijden, hoe wel zij mrjnen mond ook<br />

fmaaken mogen,- Gefteld nu, gij kent uwe,<br />

zwakheid, uwe zwakke fpijsverteering; Gij<br />

weet dat U elke bijzondere, of ongewoons<br />

beet opbreekt en bezwaart, zoo moet ik U<br />

ten besten voor uwe gezondheid verzoeken<br />

dit werk terftond bij den eerften aanftooC<br />

aedexteleggen. Gij kunt ü daarentegens lie-<br />

4 ver


vin O P D R A G T.<br />

ver bij tijds enige fcbiklijke plaatfen uit<br />

Meester BOLLANDÜS of Don RUINART<br />

of wat anders naar uwen fmaak en kragten<br />

kiezen. Eindelijk kunnen zig egter kleine<br />

geesten met gevolgtrekkingen , fchoolvosferij:<br />

en fchoolfche. fpitsvindigheden bij zig.<br />

zeiven vermaaken i als zij niets beters weeten<br />

te verrigten. Doch het zou ordentelijk zijn<br />

dat het publiek met zulke kramerij niet lastig<br />

gevallen wierde.<br />

Daar ik nu deeze waarfchouwingen en<br />

voorzigtigheïcis-regelen welmeenend vooraf<br />

gegeeven heb , zoo zal ik ook nu hier openlijk<br />

durven verklaaren dat ik, in gevalle van<br />

overtreeding, niet. verder voor fchade inftaa.<br />

Daar, blijft mij dan niets overig dan mijzelven<br />

geheel in uwe gunst te beveelen en te verzeekeren<br />

dat ik ben<br />

Uw ootmoedigfte Dienaar<br />

D E S C H R I X V E R .<br />

VOOR-


V O O R R E D E N .<br />

]VIen moet de menfcheh hebben leereit<br />

kennen, wil men hun Wetten, Godsdienst<br />

en Weetenfchappen toemeeten. Deeze is<br />

eene leer, welke thans door alle verftandige<br />

Wijsgeeren en Zedenmeesters, gepredikt<br />

wordt. Ook moet die Zedenleer en Wetgeeving<br />

de verftandjgfte van alle zijn, welke<br />

met de bekwaamheden der menfchen in de<br />

aaauwile betrekking ftaat.<br />

Doch men moet de hoedanigheden van alle<br />

ouderdommen, temperamenten, den invloed<br />

der opvoeding, levenswijs, van het<br />

voedzel 5 der lugtftreek en bijna elke allerkleinfte<br />

omftandigheid in overweeging neemen,<br />

wil men tot eene naauwkeun'ge en volkoomen<br />

kennis van den mensch geraaken.<br />

Diergelijke-omftandigheden brengen in deri<br />

mensch eene oneindige verfcheidenheid<br />

voort. Het meisjen in Egijpte wordt vroegtijdig<br />

rijp en. krijgt reeds in haar tiende jaar<br />

dat het Duïtfchen meest nog na haar zestiende<br />

ontbreekt. Het Italiaanfche meisjen<br />

koomt in het elfde of twaalfde jaar tot rijpheid.<br />

Zou nu zulk een wetgeever niet te<br />

laa-


I VÓÓRREDEN.<br />

laakefi zijn* welke voor deëze drieërlei ijlei#<br />

jens eenerleien ouderdom om te trouwen<br />

bepaalen wilde? De Groenlanderen Noord-<br />

Amerikaan, of alle van de vlsch-vangst leevende<br />

wilde natieèn verlaaten haare wooningen<br />

en verhuizen, naar hét trekken der<br />

visfchen, bij horden, van de eene ftreek naaf<br />

de andere; zij hebben geene beftendigé<br />

woonplaats; 'swinters koomen zij in haare<br />

hutten terug en moeten zig dan metgedroogden<br />

visch onderhouder!. De Tartaaren, de<br />

Arabiers, Muuren, Laplanders en andere*<br />

drijven hunne kudden en trekken zelve naar<br />

hunne weiden. Z% veranderen, van maani<br />

tot maand, van jaargetijde tot jaargetijde<br />

hunne wooningen, die dus nooit bëftendig<br />

zijn. Andere, de Wildfte van alle, leeven<br />

enkel van jagen en rooven. Zij vei? wij deren<br />

zig van alle zaamenleéving; zg haaten die<br />

zelfs en over het algemeen de vermeerdéring<br />

van het mensehlijk geflagt, wijl zulks<br />

hun dé levensmiddelen fchaarfcher moet<br />

maaken. In Kanada vondt men de men*<br />

fchen, misfchien door den invloed der lugtftreek,<br />

zoo dom en onvernuftig dat zij niet<br />

in ftaat waren om te kunnen leeren leezen.<br />

Welke wetgeever zou nu diergelijke volkeren


V O O R R E D E N . xr<br />

ren aan dezelfde verordeningen al* be-.<br />

fchaafde binden? Welke Godgeleerde zou<br />

elk deezer volkjens tot denzelfden godsdienst,<br />

tot dezelfde leer kunnen brengen?<br />

Een verftandig vader weet tusfcben zijne,<br />

kinderen onderfcheid in hetgeen hij hun<br />

verbiedt en in de ftraffen, naar de verscheidenheid<br />

hunnes ouderdoms en hunner vatbaarheid<br />

te maaken. Een verftandige Wetgeever<br />

zal zijne geboden naar de betrekking<br />

der volkeren fchikken. Een theologifche<br />

MONTESO^UIEU, als 'er eens een zoodanige<br />

mogelijk zal zijn, zou den godsdienst<br />

naar de levenswijs en bekwaamheid zijner<br />

leerlingen inrigten. De voorflag van eenen<br />

Franschman, dat men, als het land van gefteldheid<br />

veranderde, ook eenen vrolijker<br />

godsdienst invoeren zoude, dient tot bewijs<br />

dat Franfchen geene Egijptenaars zijn.<br />

Daar is ook onder befchaafde volkeren,<br />

die in maatfchappij leeven en zig door den<br />

akkerbouw en den handel voeden, naar den<br />

invloed der lugtflreek, der levenswijs, of<br />

andere oorzaaken, eene duidlijke verscheidenheid<br />

waarteneemen. Zij zijn,naarmaate van<br />

deeze omftandigheden, meer of minder ver--<br />

Iicht en tot hooger begrippea of bezighe-


XH V O O R R E D E N .<br />

den bekwaam.. Men vergelijke den Hollander,<br />

den Spanjaard, den Franschman.<br />

Uit alles blijkt klaar dat men zig zeer bevlijtigen<br />

moet om eene naauwkeuriger kennis<br />

van den mensch te verkrijgen, zoo men<br />

hem behoorlijk beoordeelen of behandelen,<br />

wil. Hiertoe behoort ook het betreklijk<br />

verval , de wasdom of de volkoomenheid,<br />

zijner kragten en. bekwaamheden. Hier toe<br />

behoort alles wat in ftaat is in dit ftuk enige<br />

verandering te maaken..<br />

. Uit dit inzigt ben ik tot de keuze der verhandelingen<br />

gekoomen, welke in dit werk<br />

medegedeeld zijn. Ik heb enige punten, die<br />

den mensch betreffen, naar wijsgeerige en<br />

geneeskundige gronden beproefd en ontleed,<br />

ïvlijn hoofdoogmerk is iets tot de gefchiedenis<br />

der menschheid, tot verlichting van het<br />

menschlijk verftand, en tot de rust en te<br />

vredenheid van 's menfchen hart bijtedraagen.<br />

Lieden, die hunne voornaamfte inkomften<br />

van de domheid der menfchen trekken,,<br />

voor welken het van aangelegenheid is het<br />

menschlijk geflagt altoos in bijgeloovige<br />

vrees en nêerflagügheid te houden, diergelijke<br />

lieden zullen misfchien mijne poogingen<br />

verdoemen.<br />

Ie-


V O O R R E D E N , xin<br />

Ieder heeft zijnen eigen bril, door welken<br />

hij de voorwerpen wil nafpeuren; daarom<br />

koomen dezelve den eenen kleiner, den anderen<br />

grooter , en den derden mismaakt<br />

voor. Ieder, zegt TRISTRAM, bereidt<br />

zijn eigen, ftokpaerdjen. De Bovennatuurkundige<br />

heeft overal afgetrokken en geestige<br />

verfchijningen. De Natuurkundige zou<br />

geene waarheid willen laaten gelden dan die<br />

hij, zien of voelen kan. BERGASSEWÜ<br />

haat en vriendfchap, oorlog en vrede, ge.<br />

zondheid en dood door MESMERS magnetisch<br />

beginsel beftierd hebben.<br />

De drijfveer van wijsgeerige onderzoekingen<br />

zij waarheidsliefde; de beweeggrond tot<br />

derzelver algemeenmaaking zij opregtheid<br />

en menfchenliefde. Hoe zeer wenschte ik<br />

het menschdom door mijnen geringen arbeid<br />

eenen werklijken dienst te"kunnen doen!<br />

Hoe zeer wenschte ik mij oogen, die overal<br />

de zuivere waarheid opfpooren konden! Ik<br />

ben ten minsten overtuigd dat bij mijnen arbeid<br />

het doel van mijn hart redenlijkst geweest<br />

is.<br />

Men ftaa mij nu altoos toe mijne gedagten<br />

zonder verdraaijing, huichelarij, of dwang<br />

befcheiden voorttebrengen. Niets kan geweld.


£ïv V O O R R E D E Ki<br />

welddaadiger en vernederender voor het<br />

menschdom zijn dan wanneer men het menfchen-verftand,<br />

dat ons alleen van andere<br />

Schepzelen onderfcheidendegefchenk, onnut<br />

en onbruikbaar maaken en met flaaffchen<br />

dwang ketenen wil. Dan blgft ons voorzeeker<br />

niets overig dan met den opregten<br />

;3TORICK uit voller harte pm de vrijheid<br />

van denken angftig te roepen: „ Barmhertige<br />

Hemel!" riep hij, terwijl ;hij nederknielde,<br />

„ Gij hebt zoo veele gaaven; ver-<br />

3, leen mij flegts gezondheid, en geef mg<br />

maar deeze fchoone Godin (de vrijheid)<br />

tot gezellinne: en fchud dan uwe prelaap,<br />

ten-hoeden, als fneeuwvlokken > als het<br />

O J uwe godlijke Voorzienigheid zoo goed<br />

dunkt, over die hoofden uit, welke zig<br />

jr, daarom pijnigen."<br />

DE


D £<br />

WIJSGEERIGE ARTS.<br />

UITTREKZEL UIT DE HISTORIE<br />

VAN DEN MENSCH.<br />

D ie de geboorte, den wasdom, de opvoeding<br />

en het onderfcheid der menfchen met enige<br />

opmerkzaamheid heeft gade geflaagen , zal<br />

denklijk de juistheid van de fchets, welke ik<br />

hier van de Historie van den Mensch ontwerp,<br />

niet kunnen betwisten. Met dat al weet ik<br />

in deeze fchets nu nog niets nieuws te vertellen.<br />

Veelligt valt men egter eerder op nieuwigheden,<br />

als men de oorfpronglijke gefteldheid<br />

van enige der voornaamfte veranderingen in<br />

de historie van den mensch enigzints naauwkeuriger<br />

ontwikkelen wil. Dit is van ouds het<br />

voornaamfte veld en ook dikwerf de klip der<br />

svijsgeerea geweest, Meermaalen egter heeft<br />

A inga


2<br />

UITTREKZEL WIT HISTORIE<br />

men van alle hunne poogingen niets anders clan<br />

de voorige onzeekerheid, of eene nog grootere<br />

verwarring kunnen verkrijgen. Ik heb de vrijheid<br />

geuoomen dikwijls enige punten van de<br />

Historie vair den Mensch met onpartijdigheid<br />

en aandacht natevorfchen. Ik zal enige van de<br />

o-edagten, die mij daardoor verwekt zijn, en<br />

die zig nog wel het best, bij de tegenswoordige<br />

algemeene zwakheid van zenuwen der Adamskinderen,<br />

zullen laaten verduuwen, te zijnen<br />

tijd bijeenbrengen en daartoe heb ik dienftig<br />

geacht een verkort uittrekzel uit.de Historie<br />

van den Mensch vooraf te laaten gaan.<br />

Geen toeftand is onmagtiger dan die , waarin<br />

de Mensch eerst op de waereld verfchijnt. Hij<br />

lag in het lighaam zijner moeder met een laauw<br />

vogt omgeeven, zonder te hooren of te zien,<br />

en dus, gelijk men denken mag, zonder enige<br />

denkbeelden of begrippen te -kunnen ontvan.<br />

gen. Ik weet niet of ik hem zelfs nog wel<br />

enige weinige Iighaamlijke gewaarwordingen,<br />

welke men onder finert of wellust kan rekenen,<br />

met LOCKE met recht.mag .toeftaan.<br />

De fpieren en beenderen van deezen nieuwen<br />

mensch zijn ongemeen zwak en ongeoefend<br />

; hij is onmagtig om te ftaan , te gaan,<br />

of andere behoorlijke bevveegingen te verrigten.<br />

De hersfenen, de zenuwen zijn te week; de<br />

werktuigen zijner zinnen zijn over het algemeen<br />

nog in zulk eenen onbekwaamenllaat, dat<br />

zij de vcrrigüngen, die hun toekpomen, nog<br />

niet


V A N D E N M E N S C H ,<br />

niet ten vollen kunnen uitoefenen. Men bemerkt<br />

aan het eerstgebpren kind ter naauwer<br />

nood dat het hooren of zien kan. Men neemt<br />

ook in het begin het eigenlijke weenen of<br />

lagchen bij kinderen niet waar. Óver het algemeen<br />

kan men van het menschlijk verftand<br />

bijna geene fpooren ontdekken.<br />

Eindelijk ziet men het kleine mensch enig<br />

beter gebruik van zijne zinnen maaken. Zijne<br />

gewaarwordingen gronden zig egter in het begin<br />

flegts op zijnen tegenswoordigen toeftand.<br />

Het ontvangt indrukzelen, of gewaarwordingen,<br />

die of van fmert, of van wellust, of van onverfchilligheid<br />

verzeld zijn. Het bezit het ver-?<br />

moogen nog niet de tegenswoordige gewaarwordingen<br />

naauwkeurig van eikanderen te ondericheiden.<br />

De zwakheid van zijn geheugen maakt<br />

dat zelfs de meest voorkoomende gewaarwordingen<br />

het als nieuw voorkooraen. Daar verklaart<br />

zig egter na enige maanden ook eene zeer<br />

geringe en duistere herinnering van het voorledene<br />

en eene even zoo zwakke verwagting<br />

van het toekoomende, die met eene even zoo<br />

geringe begeerte of afkeer verbonden is.<br />

Het kind verkrijgt van langzaamerhand diepere<br />

indrukzelen; het onderfcheidt beter de<br />

tegenswoordige denkbeelden, of gewaarwordin-»<br />

gen ; het leert de menfchen kennen, die het<br />

voedsel geeven; het onderfcheidt kleuren,<br />

voedzcl, toonen,* fpeelgoed enz. Deeze gewaarwordingen<br />

maaken nogtans de vastfte in-<br />

A a •, drukc


$1. UITTRERZEL' UIT DE HISTORIE<br />

'drukzelen nog niet, zoo dat zij wederom zeer<br />

ligt verloren gaan, als zij niet telkens wederom<br />

vernieuwd worden. Een kind kan zijne moeder<br />

en al 1<br />

es in enige dagen vergeeten. Men weet<br />

dat bij kinderen, welke hun gezigt verloren hebben<br />

, toen zij reeds groot waren, de hun tejvooren<br />

wel bekende denkbeelden der verfchillende<br />

kleuren, na verfcheiden jaaren, nog flegts zeer<br />

duister, of geheel en al uitgewischt zijn. Een<br />

kind van vier of meer jaaren kan zijne moeder<br />

verliezen en het zal na enige jaaren weinig of<br />

geen denkbeeld meer van haar overig hebben.<br />

Hieruit volgt dat deruuwe ziel, of het denkvermogen,<br />

het refultaat van bewerktuiging,<br />

gewaarwording en oefening, dat hier z/«/heeten<br />

zal, bij zulk een kind eenen zeer engen gedagten-kring<br />

te bearbeiden heeft. Het voorledene<br />

en toekoomer.de fielt zig der ziele van<br />

het kind niet in eene bijzondere duidüjkheid<br />

of menigvuldigheid voor. Het aantal der begeerten<br />

en afkeerlijkheden, welke hieruit ontflaan,<br />

is zeer onbeduidend. Enige dagelijkfe<br />

gewaarwordingen des tegenwoordigen , van het<br />

kort voorledene, of van het toekoomende geeven<br />

het genoegzaame ftof tot zijne zwakke overdenkingen<br />

, te weeten; daar de gewoonlijkfte<br />

gewaarwordingen het zoo ligt weder ontflippen,<br />

zoo zullen zij het altoos weder als nieuw voorkoomen,<br />

als zulke half of gantsch uitgewischte<br />

denkbeelden herhaald worden. Het ontbreekt<br />

daarenboven eene genoegzaame bekwaamheid,<br />

ee-


V A N D E N M E N S C H . €<br />

oefening, vaardigheid, rijkdom aan beelden<br />

enz. zoo dat de vordering tot eene hoogere volkoomenheid<br />

het, zonder verdere hulp, ongemeen<br />

en bezwaarlijk moet worden.<br />

Hier is het nu dat, gelijk de Heer van Aic HL-<br />

BURG zegt, de lugtftreek, en levenswijs,<br />

opvoeding en godsdienst de beftanddeelen van<br />

den mensch worden : zij geeven hem , zegt<br />

hij, „ zijne rigting; zij maaken de zeden zagt,<br />

„ zij maaken die wreed. Dus beweert de Chris-<br />

„ ten dat de veelwijverij verboden is, de Mufulman<br />

ontkent het, en de Naïre en Thibe-<br />

„ taaner verdedigen de veelmannerij; de Caraï-<br />

„ be verflindt zelfs zijnen gelijken; de Boniau<br />

9, bindt zig den mond toe om geen levendig<br />

M diertje inteilokken; de Europeaan fchildert<br />

„ den duivel zwart, de Neger wit." Hier is<br />

het dat dikwerf een minimum in onze toekoomende<br />

denkwijze en in onze toekoomende handelingen<br />

de grootfte verandering maakt. Ee;i<br />

vertoornde kalkoenfe haan befchadigt dan het<br />

in den tuin gevallen jongsken BOILEAU aan<br />

een zijner gewigtigfte lighaams deelen, welke<br />

beet hem zijn leven lang hard valt; en hieruit<br />

ontlaat zijne overdreven geftrengheid tegens<br />

het vrouwlijk geflagt en alle liefhebberen van<br />

hetzelve; hieruit ontftaat zijn haat tegens de Jefui-<br />

O) Van der Kncchtfckuft. men 1775.<br />

•A 3


|> UITTRÊKZEL UIT DE HISTORIE<br />

fuiten, om dat zij, namelijk, de eerfte kalkoetoen<br />

in Frankrijk gebragt hebben.<br />

Over het algemeen biedt de Natuur den mensch<br />

eene verbaazeiide verfcheidenheid van :beelden<br />

aan : De omgang met verftandigere waereldburgeren,<br />

het gezellig leven, de neiging om de<br />

handelingen van andere natebootfen, verveeling,<br />

alle diergelijke omftandigheden laaten den<br />

mensch niet lang in deezen ruuwen Itaat der<br />

natuur, die misfchien de naaste bij den dierlijken<br />

is, ftil ftaan. Men betrekke hier toe ook<br />

nog die denkbeelden of bezigheden, tot welke<br />

de gefteldheid der lugtftreek, van het voedzel,<br />

van de weelde, van een minimum en ontallijke<br />

behoeften aanleiding geeven. Op deeze wijze<br />

wordt in den mensch eene zugt naar volkoomenheid<br />

verwekt, die op eene verbetering van<br />

zijnen toeftand doelt; het mag dan eene werklljke<br />

of eene gewaande verbetering wezen.<br />

Dus ontwikkelen zig de bekwaamheden van<br />

den mensch hoe langer hoe duidlijker ! Zoo<br />

werkt hij zig zeiven uit den ftaat der ruuwe<br />

natuur hervoort! Deeze bekwaamheden vertoonen<br />

zig,* wel is waar, in het begin zeer<br />

zwak en onduidlijk en derzelver vorderingen<br />

•kan men flegts zeer langzaam bemerken; eindelijk<br />

vertoonen zij zig in eenen hoogeren graad;<br />

zij zijn menigvuldiger; zij neemen in fnelheid<br />

of vaardigheid toe. De werkzaame en tot meer<br />

volmaaking opgewekte ziel verkrijgt van tegenswoordige<br />

dingen meer en meer levendige gewaar-


V A N D E N M E N S C H . T<br />

waarwordingen ; zij vergeliikt en onderfcheidt<br />

die; zij verbindt met dezelve een klaarer aandenken<br />

aan het voorledene en eene levendigere<br />

verwagting, of afkeer van het toekoomende.<br />

Het gevoel van wellust , van fraert, van vreugde,<br />

van fchrik wordt levendiger. Daar ont-<br />

Haat een verlangen om genotene genoegens te<br />

behouden of toekoomende te verkrijgen. Hier.<br />

uit ontftaan hartstogten, naijver, hoop, zorg,<br />

gierigheid, nijd. De kragt der gewoonte werkt<br />

enz. Men onderfcheidt betrekkingen van oorzaaken<br />

en werkingen, het waare ,en valfchc,<br />

het fchoone, het haatlijke : in kort men beoordeelt<br />

manlijker, men overlegt, merkt ©-p,<br />

vindt uit, en brengt het eindelijk zoo vei .;,<br />

dat men voor een fchalk , of gek, voor evn<br />

held of bloodaart, voor een eerlijk man of<br />

booswigt moet gehouden worden.<br />

Dus verlaat men den ftaat der kindsheid 1<br />

-,<br />

welke den ttaat derruuwe natuur naast bijkoomt,<br />

of men blijft denzelven meer of minder nabij ,<br />

wanneer de bovengenoemde hulpmiddelen tot<br />

ontwikkeling onzer bekwaamheden ontbre.eken..<br />

Dan verkoopt de Caraïbe zijn bed en herinnert<br />

zig eerst, als het nagt wordt, dat hij 'er geen<br />

heeft, en weent: De Wilde ruilt goud en paerlen<br />

tegens kinder-fpeelgoed, tegens dingen,<br />

die klinken of blinken. Dan trof men enige<br />

volkeren aan, die het vuur niet kenden, welke<br />

niet boven drie tellen konden en anders<br />

zonder enige gedagten van het voorledene of<br />

A 4 toe-


8 UlTTR EtCZEL UIT DË HISTORIE<br />

toekoomende in eene bijna dierlijke domheid<br />

voortleefden. Dan vindt DAMPIER RE op<br />

een uitermaate onvrugtbaar eiland menfchen,<br />

die enkel van visch leefden, en die bijna geene<br />

andere taal hadden dan enige naar het klokken<br />

van een kalkoen gelijkende toonen: de<br />

Samojeed drukt zig door een zeker gepiep uit en<br />

BUFFON befchrijft de ruuwe levenswijs van<br />

een gedeelte der Asfuaniers, welke, naar zijnverhaal<br />

, geheel als het vee leeven, zig met kruiden<br />

voeden,naakt loopen,zig, zonder fchroom,<br />

keus, of aanzien van ouderdom of bloedverwantfchap,<br />

vermengen. Uit meerdere befchrijvingen<br />

van zulke ruuwe' menfchen ontworp<br />

Ijs EL IN het beeld van den ftaat der ruuwe<br />

Natuur, gelijk men het in het tweede boek<br />

van zijne historie der menschheid Ieezen kan.<br />

Men moet zig egter hier wel herinneren dat<br />

'er van de zijde van ons lighaam veel phijfieschs<br />

vooraf gefteld moet worden, als ons<br />

denkvermogen tot enige ontwikkeling of tot enige<br />

volkoomenheid geraaken zal; want zonder<br />

de behoorlijke evenredigheid des lighaams,<br />

zonder eene voordeelige bewerktuiging van<br />

verfcheiden deelen, benevens eene menigte der<br />

tot hier toe gewaagde uitwendige omftandigheden,<br />

aankweeking, oefening, omgang enz., of<br />

zonder eene behoorlijke gefteldheid de rhersfenen<br />

en van onze vogten zoude onze ziel het<br />

onbekwaamste ding van de waereld zijn; zij<br />

zoude in zulk eenen toeftand naauvvlijks de gering-


V A N D E N M E N S C H . y<br />

ringfte meerderheid boven de redenlooze dieren<br />

aan den dag leggen kunnen; even zoo weinig<br />

als een oester ooit, onder duizend gunftige<br />

uitterlijke omftandigheden, de fchranderheid<br />

van eenen vos bereiken zal. Even gelijk het<br />

voelen of zien zonder de behoorlijke bewerktuiging<br />

niet gefchieden kan, zoo is het ook<br />

juist met denken gelegen. Dezelfde mensch,<br />

die met een blind oog niet ziet en op de vereelte<br />

huid des vingers niets voelt, zal ook met<br />

onbekwaamer hersfenen niet denken kunnen.<br />

Stel eens dat uwe hersfenen verhard of op eene<br />

andere wijze bedorven zijn; dan houdt uw vermogen<br />

van verftandig te denken op, maar uw<br />

maag verteert nog en uw hart drijft den omloop<br />

des bloeds nog voort. Dikwerf brengt eene<br />

drukking, of de eene of andere geringe verandering<br />

in de zelfftandigheid der herfenen<br />

juist dat voort wat een vlies of een verduisterd<br />

krijstallijn in een oog doet. Ik zal mij in het<br />

algemeen hier over nog duidlijker zoeken te<br />

verklaaren.<br />

A<br />

5 VAN


DROOM Ê N Ê N OOftDEELEN. rf<br />

óns verftand met beeldên en kunnen ons daardoor<br />

ook óp zijnen tijd afgetrokken denkbeelden<br />

maaken. Wij zien wat grenzen zijn en eindelijk<br />

denken, of fnijden wij deeze grenzen in<br />

gedagten weg en zoo geraaken wij enigzints tot<br />

het denkbeeld van een oneindige. Wij leeren<br />

de kleur, die men rood noemt, met het gezigt<br />

kennen, en onderfcheiden die van 'die,<br />

welke zwart genoemd wordt ; wij zien het<br />

ding, dat men een vogel noemt: Hieruit ont.<br />

ftaat het vermogen om twee denkbeelden te vereenigen<br />

en het beeld eens zwarten vogels t&<br />

denken, al is het dat wij nog werklijkgeenen gezien<br />

hebben. Een blindgeborene zou geen waar<br />

denkbeeld van rood of zwart hebben; nog minder<br />

zou hij zig het zaamengefteld denkbeeld van<br />

eenen zwarten vogel kunnen vormen. Hij zou<br />

niets van nabijheid of verwijdering, van gefchilderde<br />

fchaduwen of lighaamen onderfcheiden<br />

(Ö). Een doofgeborene zou zig het geluid<br />

eener fluit niet begrijplijk kunnen maaken.<br />

Een mensch zonder tong, of zonder het zintuig<br />

van den fmaak zou zig niets verbeelden<br />

kunnen dat zuur fmaakt enz.<br />

Zoo onze ziel reeds bij onze geboorte ingeborene<br />

bovennatuurlijke denkbeelden met zig<br />

bragte , gelijk D E S C A R T E S en M A L L E -<br />

00 Bibliothéque Itaügue T. XIII, p. 1753.<br />

B RAN-


12 VAN DENKBEELDEN, VERST ANDSKB.AGTEN,<br />

DRA NC ii E zouden beweerd hebben, dan zouden<br />

wij nooit betere bovennatuurkundigen zijn dan<br />

in den flaap; dan zouden de aangeboren denkbeelden<br />

, zonder door het gedruis van die,<br />

welke ons bij ons waakcn door de zinnen aangebragt<br />

worden, gehinderd te worden, in de<br />

ziel worden opgewekt en met den grootften<br />

nadruk werken. Hoe onvergelijklijk zou 'er<br />

dan voor veelen Bovennatuurkundigen gezorgd<br />

zijn,^ daar het dan ten minsten nog in den<br />

droom op deeze wijs recht in hunne denkende<br />

hersfenen zou toegaan!<br />

DESCARTES was, gelijk wij weeten, een<br />

verdediger der aangeborene denkbeelden. Eene<br />

Godgeleerde Faculteit in Frankrijk verworp<br />

deeze leer, niet om dat zij valsch was, maar<br />

omdat zij haar nieuw toefcheen en van DES­<br />

CARTES kwam en wijl faculteiten in het algemeen<br />

gaerne ter zijde de zaak redeneeren, als<br />

zij om haar gevoelen cum figillo gevraagd wor­<br />

den. LOCKE wederleidde de leer van DES­<br />

CARTES. De faculteit verworp nu ook LOC­<br />

HES leer, omdat zij van eenen Engelschman<br />

was. Thans zal voorzeeker geen onpartijdig<br />

redenlijk mensch, enige fcholastieken en Theologifche<br />

Faculteiten niet medegerekend, de<br />

leer der aangeboren denkbeelden verdedigen;<br />

ik kan ten minsten niet begrijpen hoe een<br />

mensch met vijf zinnen en gezonde hersfenen<br />

nog zulke vertellingen droomen konne, als hij<br />

eens de gronden van LOCKE, of flegts dehis-<br />

to-


DROOM EN EN OORDEELS N. I3<br />

torie van zijn eigen verftand van zijne kindsheid<br />

aan tot op den tegenswoordigen tijd doorgeloopen<br />

en zonder vooroordeel nagegaan heeft.<br />

Daar beftaan zoo min aangeboren denkbeelden<br />

als 'er boomen zijn, die hunne vrugten reeds<br />

met zig brengen, zoo dra zij uit de aarde opkoomen<br />

; ten zij men werklijke denkbeelden<br />

met vatbaarheid venvarren wil.<br />

Alvorens wij bekwaam zijn denkbeelden te<br />

verkrijgen of'eindlijk te kunnen denken, wordt<br />

'er bij den nieuwen waereld- burger eene zekere<br />

ftevigheid der hersfenen vereischt. Het<br />

brein is niet in ftaat om beweegingen of indrukzelen<br />

aanteneemen, ofte behouden, als het al<br />

te week, of al te beweeglijk is, gelijk de ontleeders<br />

het dan ook werklijk bij het eerstgeboren<br />

kind week en vloeibaar als brei vinden<br />

Het wordt wederom onbekwaam tot gewaar^<br />

wordingen, voortellingen, of tot denken, als<br />

het door ouderdom, ziekte, of toeval al te<br />

droog of onbeweeglijk geworden is? Daarentegen<br />

zijn dikwerf zwakke zenuwen aandoenlijker,<br />

gelijk wij aan kinderen en zwakke hysterieke<br />

ftad -fchoonen zien. De verbeeldingskragt<br />

van zulke zieken wordt fpoediger opge^<br />

wekt en hunne hartstogten zijn heviger. Het<br />

werktuig van het denken kan dan door het<br />

temperament, door zedenlijke en natuurlijke<br />

oorzaaken, gelijk alle andere werktuigen des<br />

lighaams, bedorven worden, gelijk de fmaak<br />

bij eenen geelzugtigen of de reuk bij iemand,<br />

die


VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />

die verkouden is, bedorven is. PASCAL zag<br />

door zulk eene bederving geduurig naast zijnen<br />

leuningftoel eenen duizeligen afgrond. Bij andere<br />

is door zekere befchadigingen der hersfenen<br />

het gebruik des verftands geheel verloren<br />

gegaan. „ Eenen miltzugtigen SMELFUNGUS<br />

p, kwam alles, overal daar hij voorbijreisde,<br />

ontzet, verbleekt en verwrongen voor. Ik<br />

„ wil het de waereld vernaaien" riep hij in<br />

verdrietige fpleen en geelzugt uit! „ Gij zoud<br />

„ beter doen" hernam Yo RIK, „ als Gij het<br />

t, uwen Arts verhaalde."<br />

Het zal hier de plaats zijn enige der bekendfte<br />

gevoelens over het ontdaan der gedagten,<br />

cf der verftanuskragten in overweeging te neemen.<br />

Wij zullen derzelver gegrondheid nafpooren,<br />

zoo verre onze beperkte kragten toereiken<br />

zullen. Wij zullen de proef neemen<br />

jn hoe verre men de historie van 's menfchen<br />

verftand in enig licht vertoonen konne. Men<br />

jnoet, gelijk LOCKE zegt, hem niet gelijken,<br />

die zig ontfchuldigt dat hij den, opgegeeven<br />

taak bij kaarslicht afdoet, wijl hij niet van de<br />

zonne ftraalen verlicht wordt, of dien, die<br />

zijne voeten niet gebruiken wilde, maar uit<br />

luiheid verfmagtte, wijl hem vleugelen ontbraken<br />

om door de lugt te kunnen vliegen.<br />

Onze zinnen, of alle gevoelige deelen heb*<br />

ben, zegt de zalige Heer VAN H A L L E R ,<br />

gelijk ook andere Phyfiologisten, zenuw-vezelen<br />

uit het brein, ontvangen. Een lighaam<br />

of


D R O O M E N EN OORDEELEN. "ïjj<br />

of tegen (land, die mijne tong, mijn oog, of mijnen<br />

vinger roert, wordt van mij gevoeld. Het<br />

brengt, namelijk, in de zenuwen of in derzelver<br />

zenuw-geesten eene zekere trilling, welke<br />

aan de plaats van de oorfprong der zenuwen<br />

in de hersfenen medegedeeld wordt en daar<br />

eenen zekeren indruk (ycstigium) maakt»<br />

Deeze wordt de daar woonende ziel voorgeftcld<br />

en zoo verneemt de ziel wat buiten haar<br />

is omgegaan. Wanneer nu door den wil van.<br />

de ziel, of bij geval, of door de eene of andere<br />

oorzaak zulk een indrukzel ''vesiigium impr esfilm';<br />

weder op nieuw, hetzij alleen, hetzij te<br />

gelijk met andere, wordt opgewekt, of wanneer<br />

de ziel het zig op nieuw voorftelt, dan ontftaa t<br />

dat hetwelk wij geheugen noemen; daar ontftaat,<br />

namelijk, eene dergelijke voorftelling<br />

van eene voorhenen verkregen gewaarwording<br />

gelijk zij was, toen de eerfte beweeging van<br />

het voelend werktuig uit de uitwendige oorzaak<br />

ontftondt. Eene levendiger, of werkzaamer<br />

beweeging of voorftelling van dit indrukzel»<br />

zoo dat zij dikwerf den geheelen mensch beweegt,<br />

wordt inbeelding, Veele gewaarvvor_<br />

dingen moeten dikwijls herhaald worden aleer<br />

zij zoodanige indrukzelen in het brein-merg<br />

veroorzaaken, dat zij daarna geduurig voorhanden<br />

zijn, als de ziel van dezelve gebruik wil<br />

maaken, of als zij door een teken, door woorden<br />

of dergelijke weder opgewekt worden. Bij<br />

kinderen verdwijnen deeze indrukzelen zeer<br />

ligt.


C6 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />

ligt. Zij kunnen door ziekten zwak, of verftoord,<br />

of bijna als met eenen fluier overtoogen<br />

worden, of wel geheel verloren gaan en zig<br />

ook naderhand in behoorlijke orde en duurzaamheid<br />

weder herftellen.<br />

De ziel blijft, volgens HALLER, bij het<br />

ontvangen deezer veranderingen of indrukzelen<br />

in het hersfen-merg, juist geene ledige toekijkfter;<br />

daar moet orde of monftering over gehouden<br />

worden. Indrukzelen van eenen gelijkfoortigen<br />

aart, van gelijke fterkte, ouderdom,<br />

foort enz. worden te zaamen, of naast eikanderen<br />

in het gelid geplaatst. Van daar fpruit<br />

de bekende opvolging of verwantfchap van voorftellingen<br />

; van daar koomt het dat men, bij<br />

voorbeeld, als men eenen boom ziet, of zig voorftelt,<br />

ligt eene reeks voorftellingen van allerhande<br />

boomen, of van dingen, die tot boomen<br />

behooren, in den zin krijgt; hier van daan<br />

droomt men dikwerf, waakende of flaapende,<br />

eene reeks omftandigheden of voorvallen bij de<br />

andere, zoo haast men flegts met eene derzelve<br />

een begin gemaakt heeft. Hier is dan veel eer<br />

het Hersfen- merg de Tabula rafa, de fchrijftafel<br />

of de lei, waarin de indrukzels gegriffeld<br />

worden, gelijk PLATO anders van de ziel beweerd<br />

heeft.<br />

Daar zullen zig hier nu enige kleine vraagen<br />

opdoen. Wanneer 'er, namelijk, eens zoo vee-<br />

Ie ronde, driehoekige, lange, fmalle, of dikke<br />

indrukzelen ten naasten bij als zoo veele<br />

al-


fa R O Ö M É N EN ÓÓRDEELS,<br />

ieiklernfte lidtekenen doof de gewaarwordingen<br />

der zinnen in hetHersfen - merg zijn gegraveerd<br />

geworden , waarom zweeven zij dan de daar<br />

tegenwoordige of voorzittende ziele niet altoos<br />

Voor oogen, z o o dat zij alles voor zig ziet wat<br />

zij ooit te weeten gekoomen is? Of moeten zij<br />

misfchien eerst de ziel door andere dienaareiï<br />

voor den troon gebragt worden ? Waarom kan<br />

dikwijls de ziel zulke indrukzelen niet in het<br />

gezigt krijgen, al is het ernstig haar wil, die<br />

voor zig te hebben of zig met dezelve bezig te<br />

houden? Misfchien heeft zij de plaats vergee<<br />

ten , daar zij zekere indrukzelen henen zondt,<br />

toen zij bij haar de monftering ondergingen?<br />

Wij befpeuren dat wij fomtijds zeer veele<br />

moeite hebben om ons op zaaken te bezinnen,<br />

die ons egter op eenen anderen tijd weder in'<br />

vallen kunnen,<br />

De ziet, zegt HA LEER, 2ï t dan in het<br />

hoofd, wijl alle gewaarwordingen der zenuwen<br />

tot in het hoofd koomen; want, zegt hij, men<br />

binde eene zenuw af, zoo houdt de gewaarwording<br />

op. Wij zouden hier , met verlof van den<br />

Heer HALT, ER, beweeren kunnen, dat mende<br />

ziel op denzelfden grond ook nog een aanhangzei<br />

door het rugge-merg, langs de gantfche<br />

ruggegraat zoude kunnen toefchrijven; want<br />

eene menigte gevoelige zenuwen des Üghaams<br />

fpruiten oorfpronglijk uit het rugge-merg; de<br />

gewaarwordingen , op zulke zenuwen veroorzaakt,<br />

moeten zig dan ook in het rugge-merg<br />

B<br />

ver-


IS TAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN,<br />

verliezen en daar haare indrukzelen (vestigia<br />

impresfa") maaken, welke de ziel misfchien hier<br />

aan haar aanhangzel gewaar zou worden en in<br />

orde houden. Daar fchijnt daarom eene ongerijmdheid<br />

uit te ontftaan, als men de ziel haaien<br />

zetel aan eene zekere plaats van het brein<br />

wil aanwijzen. De theorie der indrukzelen,<br />

welke de ziel te commandceren zoude hebben,<br />

koomt mij buiten dat nog vrij foldaatachtig voor.<br />

HELVETIUS, de Wijsgeer, Helt zig gewaarwordingen<br />

en gedagten of denken wederom<br />

anders voor. Hij zegt: als wij de beweeging,<br />

den invloed, of het indrukzel van iets buiten<br />

ons gewaar worden , zoo heet dit gewaarwording.<br />

Deeze beweeging of de indruk der uitwendige<br />

zaak maakt dus in onze werktuigen, zenuwen<br />

of hersfenen eene zekere verandering, een zeker<br />

gevoel, of eene zekere gewaarwording ,<br />

waaruit j de voorftelling of het denkbeeld der<br />

zaak ontftaat. Wanneer nu zulke zaaken onze<br />

werktuigen fterk of dikwijls genoeg geroerd of<br />

op dezelve gewerkt hebben, dan behouden zij<br />

eindelijk deeze beweeging, deeze werking, dit<br />

indrukzel, en dit heet Geheugen. Het geheugen<br />

zou dan niets anders zijn dan eene aanhoudende<br />

, hoewel verzwakte gewaarwording. Ik<br />

heb, bij voorbeeld, door zien of voelen, de<br />

gewaarwording van een ei verkregen. Deeze<br />

gewaarwording, of die door het ei op mijne ze.<br />

ouwen, of hersfenen gemaakte indruk blijft nu<br />

in mij na, doch zoo, dat ik die niet altoos<br />

.evea


DROOMEN E W OORDEELEN. ig<br />

even fterk gevoel. De voorige voorftelling<br />

Wordt egter weder opgewekt, zoo haast, doot<br />

het noemen van het woord ei, of door enigs<br />

andere aanleiding de voorheen ontvangen gewaarwording<br />

weder opgewekt wordt. Wij leeren,<br />

eindlijk, de gelijkheid of verfcheidenlieid,<br />

de overeenftemming, de betrekking tot<br />

ons enz. aan de zaaken kennen, en daaruit ont-<br />

•ftaan de werkingen des geestes of des verftands,<br />

toeftemming, afkeer, goedkeuring enz. Gevolglijk<br />

zijn ook, zegtHELVETius, de werkingen<br />

des verftands niets dan natuurlijke gewaarwordingen.<br />

Men geeve, zal hij zeggen,<br />

eenen mensch, in plaatfe van zijne gevoelige<br />

Vingeren, paardenhoeven; men vermindere zijne<br />

levensjaaren, de menigvuldigheid zijner foort,<br />

de maatfchaplijke woonplaatfen, de menigte zijner<br />

behoeften; men voedere hem, namelijk,<br />

met gras, of met flegts eenerleïe fpijs, gelijk<br />

veele dieren leeven, en laate hem naakt loopen;<br />

men geeve hem daarenboven een zoo<br />

vast brein, zulke harde zenuwen als die van<br />

het paerd zijn, zoo zal hij, gelijk HELVE*<br />

TIUS denkt, paerd, of orang-oetang zijn, namelijk<br />

wat minder dan menige Hottentot, Samojeed<br />

of Chichimecas, wiens taal in wat gapiep<br />

beftaat, iets minder dan een Cyclops. Van<br />

de ziel eenes M O N T A G N E , of eenes NEW*<br />

TONS zou zig dan naauwlijks iets meer dan<br />

misfchien bij eenen gefchikten aap vertoond<br />

B a heb-


20 VAN DENKBEELDEN, VERST ANDSKRAGTEN,<br />

hebben. Men leeze hier wat HELVETIUS<br />

fchrijft O*)-<br />

Het zou een koddig gezelfchap zijn', zegt<br />

DIDEROT , als 'er eens vijf perfoonen bij elkanderen<br />

kwamen, welke ieder maar eenen zin<br />

bezaten, al ware die zin dan nog zoo volmaakt.<br />

Zij zouden eikanderen voor krankzinnig verklaaren.<br />

DIDEROT befchouwt hen als mafhematifche<br />

helden bij elkanderen; en dan zou die,<br />

welke het zintuig van het gezigt bezat, bonte<br />

taal voeren; hij zou alles met kleuren of berekening<br />

van kleuren onderfcheiden. Ziet daar,<br />

zou de andere met het gehoor zeggen, deezes<br />

geks zijn ftokpaardje. Het is wel jammer, zou<br />

die met den fmaak zeggen: Wat de oplosling<br />

of ontwikkeling belangt, die verftaat hij onvergelijklijk,<br />

zou de ruikende bëweeren. De<br />

laatfte met het gevoel zou verzeekeren dat de<br />

ziende, zoo dikwijls hij op zijne kleuren kwam,<br />

zoo gek was dat hij naar het dolhuis verdiende<br />

gebragt te worden en zoo zou elk der andere<br />

zijn eigen ftokpaardje rijden. Zij zouden zig<br />

in fekten verdeelen; daar zouden godsdienstoorlogen<br />

ontftaan. De zienden zouden van de<br />

andere als droomers, die aan verfchijningen<br />

geloofden, naar het. £ dolhuis verwezen worden;<br />

de ruikende zouden voor bloohartige<br />

(«) De UEsprit. Dkcours I. ch. I.<br />

ver-


D R O O M E N III O O R D E E L E N . 21<br />

verklaard worden; die met den fmaak zonden<br />

van de andere als zeer eigenzinnige, verwijfde<br />

en onverdraaglijke lieden gemijd worden; de<br />

hoorende zouden om hunne nieuwsgierigheid en<br />

hoogmoed verftooten worden; die met hunne handen<br />

zouden als materialisten naar de hel verwezen<br />

worden. — Eene goede zinfpeeling op de verfcheidenheid<br />

der menschlijke oordeelvellingen!<br />

Ieder oordeelt naar zijne gewaarwordingen en<br />

ieder gevoelt naar de gefteldheid en rigting zijner<br />

werktuigen.<br />

Misfchien is het mogelijk de verklaaring van<br />

de leer der gewaarwordingen en oordeelen met<br />

iets gewigtigs te verrijken, als men de oorfprong<br />

van eenen droom wel nagaat. Want<br />

wij kunnen in eenen zekeren zin ons geheel leven<br />

met recht met eenen geduurigen droom vergelijken;<br />

Wij ontvangen, namelijk, voorftellingen,<br />

gedagten, oordeelen, naar maate zekere<br />

gewaarwordingen, onkunde, hartstogten,<br />

misverftand, opvoeding, lugtftreek of wat het<br />

ook zij, onzen zin zoo of anders buigen, even<br />

gelijk ik beweere dat onze voortellingen in<br />

droomen altoos door eene phyfieke oorzaak<br />

voortgebragt en geleid worden. Zoo dagt de<br />

Marfchalk M A U R J T S , Graaf van Saxen, toen<br />

hij ftervende tot den Heer V A N S E N A C zeide<br />

: „ Doctor, het leven is maar een droom %<br />

„ de mijne is fchoon, maar kort geweest! "<br />

Enige voorbeelden uit de gefchiedenis der<br />

droomen bij flaapende zullen de gelijkheid of<br />

B 3 on-


22 VAN DENKBEELDEN', VERSTA.NDSKRAGTEN,<br />

ongelijkheid met den waakenden ftaat best op


DROOMEN EN OORDEELEN. 23<br />

Op eenen anderen tijd droomde ik dat ik met<br />

eenen fterken kaerel handgemeen geworden<br />

was. Ik moest, ondanks alle mogelijke tegenweer,<br />

onderleggen en de guit lag mij als een<br />

ftuk hout op het lijf. Ik had te vergeefsch om<br />

hulp geroepen en ik dagt werklijk dat de kaerel<br />

mij verworgen zoude. Ik ontwaakte en<br />

vond den arm mijner vrouw vast op mijne borst<br />

liggen, zoo dat mij het opheffen van de borst<br />

of van de ademhaaling bezwaarlijk was. De<br />

gewaarwording van het drukken, van het moeije»<br />

lijk fnuiven, en dus van iets, dat naar een<br />

tweegevegt geleek, was dan ook natuurlijker<br />

wijze uit de phyfieke gewaarwording van de<br />

gehinderde ademhaaling ontftaan en deeze gewaarwording<br />

zal bij mij gemaklijk de voorftelling<br />

van eenen guit , die mij onderdrukte,<br />

veroorzaakt hebben, daar het ons anders naauwlijks<br />

eenen dag aan het denkbeeld van een<br />

guit ontbreeken kan. Het behoort ook onder<br />

de wetten van verwantfehap der denkbeelden<br />

dat die gaarne op eikanderen volgen , welke<br />

men kortling, maar zeer dikwerf, ondervonden<br />

heeft.<br />

Een jongeling heeft eenen overvloed van<br />

warm of prikkelend zaadvogt in zijne teeldeelen.<br />

Deeze of eene volle blaas verwekt den<br />

jongeling, terwijl hij in het warme bed misfchien<br />

op den rug ligt, in den flaap eene kittelende<br />

gewaarwording, die zijn geheel lighaam<br />

met zagte wellust verwarmt. vVat is nu<br />

B 4 na-


&4. VAN DENKBEELDEN, V/ERSTANDSKRAGTEN£<br />

natuurlijker dan eene reeks van zulke vooriteïlingen,<br />

die men ook voorheen, bij het voele .<br />

van wellustige prikkeling in theorie of praktijk<br />

ondervonden heeft. De jongeling droomt daft<br />

hij bij zijne fchoone is; hij is alleen in de<br />

kamer, daar hem een gefchikt bed in den zin<br />

toomt. Hij heeft zijne fchoone nu reeds enige<br />

maaien gekust en verkrijgt in eens eene geheel<br />

onwederitaanlijke aandrift om iets. beters te<br />

waagen; zijn hart klopt; de vogten kooken en<br />

koomen tot eene kittelende gisting; hij is werk-,<br />

lijk op het punt van zijn befluit uit te voeren ea<br />

dan doet in eens een eleclriek vuur alle zenuwen,<br />

trillen; het koomt bij den volfappigen<br />

droomer in die bewuste deelen, welke de plaats<br />

van de oorfprong des gantfchen drooms zijn,<br />

$ot wezenlijke bevindingen, die wij alle, als wij<br />

gezonde mansperfoonen zijn, vroeger of laater<br />

ondervonden hebben. De gewaarwording, door<br />

denovervloed of de fcherpte- van een voor handen<br />

zijnde- vogt, (of ook door de voortduurende<br />

gewaarwording,' welke, door den dag, hetzij<br />

door dartelen of door het leezen is verwekt geworden)<br />

in een deel veroorzaakt, bragt dan<br />

eene reeks vermaagfchapte gewaarwordingen<br />

of voortellingen met zig. Het is dan ook niet<br />

te verwonderen dat 'er zoo. eene heftige wer*<br />

king ontftondt, d ;aar juist dat deel, uit natuurlijke<br />

oorzaaken, meest daar in betrokken was,<br />

het welk dan ook daarom natuurlijker wijze de<br />

hoofdrol in het gantfche blijfpei moest fpeelen u<br />

HAL-.


DROOMEN EN OORDEELEN. £5<br />

HALLEK. hadt eene heete koorts. Hij<br />

d I omde dat hij niets dan vuur zag; aan het firmament<br />

fchitterden van alle zijden de fterkfte<br />

vuur-vlammen. Zoo gaf de tegenswoordige<br />

gewaarwording van de hitte aanleiding tot voorftellingen<br />

van het vuur, van den blikzem, van<br />

het firmament, wijl men meermaalen aan hetzelve<br />

vuur gezien heeft, waardoor dan eene<br />

zekere verwantfchap tusfchen het denkbeeld<br />

van het firmament en dat van het vuur ontftaan<br />

was. Een dorllende zag uit eene even diergelijke<br />

oorzaak in den droom frisfche bronwellen bij<br />

een bosch ontfpringen. Hoe dikwerf heeft niet<br />

de gewaarwording van eene volle pisblaas kinderen<br />

en volwasfene tot valfche voorilellingen<br />

en daar uit fpruitende ontijdige waterloozing<br />

vervoerd ?<br />

Een onaangenaame ziltige fmaak van mijn<br />

fpeekzel gaf mij in den droom de gewaarwording<br />

als of ik enkel zoute korrels zonder eind<br />

uit mijnen mond haalde. Daar kwamen eens<br />

in den nagt lieden bij mij in mijne kamer.<br />

Misfchien was ik het kraaken van de deur in<br />

mijnen flaap gewaar geworden. Ik geraakte in<br />

eenen droom van dieven, fprong uit het bed,<br />

floeg met alle magt op de geene , die onder<br />

mijne vuisten kwamen, en leide mij weder te<br />

llaapen, toen zij uit de kamer waren. Ik herinnerde<br />

mij 'smorgens vroeg, dat ik van dieven<br />

gedroomd had, maar van al het overig alarm,<br />

d.at ik gemaakt had, was mij niets meer bekend^<br />

B 5 Meri


20 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN,<br />

Men kan door het laag leggen, als de hersfenen<br />

met bloed opgekropt worden , en door<br />

andere drukkende oorzaaken, doch meest door<br />

winden in de maag, eene verhindering in den<br />

bloeds-omloop hebben'; deeze geeft reden van<br />

eene zekere angstigheid, en van de voorftelling<br />

van de nagtmerrie enz. De ligtheid van den<br />

ongehinderden bloeds-omloop bij gezonde menfchen<br />

maakt eene zagte gewaarwording; wij<br />

droomen dat wij vliegen.<br />

Hiertoe brenge men dan nog die onbefchrijflijke<br />

menigte van werklijke gewaarwordingen,<br />

die ons, volgens de verwantfchapping der denkbeelden<br />

, tot het droomen van tegenswoordige<br />

of voorledene dingen brengen kunnen; Eene<br />

vlo-beet, het fteeken van een veder, het hard<br />

leggen van een ledenmaat, fpijzen, winden,<br />

vervuilde ingewanden, fcherpte der vogten,<br />

verftoppingen, verhitting, warmte, koude, geraas<br />

, gewaarwordingen, die nog zedert dagen<br />

in onze zintuigen liggen, en duizend andere<br />

omftandigheden. Daarvandaan is droomen bij<br />

gezonde lieden, die eene goede fpijs-verteering<br />

gehad hebben, eene zeldzaame zaak; daarvandaan<br />

worden de geene, die des avonds veele<br />

of zwaare fpijzen eeten, gemeenlijk met droomen<br />

gekweld. Daarvandaan zag ik eenen vijftien<br />

dagen lang flaaploozen zieken aan een ftuk<br />

droomen, zoo dra hij de oogen fluiten wilde,<br />

of niet geduurig op tegenswoordige omftandigheden<br />

opmerkzaam was. Daarvandaan vliegen<br />

ge-


D R O O M E N EN OORDEELEN. 3?<br />

gewoonlijk hun, die angftige droomen hebben,<br />

winden uit de maag, als zij zig in de hoogte<br />

of uit het bed rigten, wanneer zij misfchien<br />

hun water moeten maaken.<br />

Alle droomen, beweer ik nu, ontftaan uit<br />

eene werklijke gewaarwording of uit phyfieke<br />

oorzaaken; deeze geeven daarna de aanleiding<br />

tot de volgende voortellingen, die insgelijks<br />

niets dan nieuwere of oudere gewaarwordingen<br />

zijn, en derhalven tot de geheele droom-gefchiedenis.<br />

Men beproeve het; men fpoore het, zoo<br />

dra men van zijnen droom ontwaakt, na, en<br />

men zal zeer dikwijls de eerfte gelegenheid geevende<br />

oorzaak, of de eerfte aanleidende gewaarwording<br />

raaden kunnen; het is dwaasheid wanneer<br />

men van ons vergt die alle te weeten; dan<br />

moest men met de geringfte omftandigheid,<br />

die binnen in ons lighaam omgegaan is, naauw<br />

bekend zijn; men moest van elke werking de<br />

oorzaak weeten; in het kort, men moest in de<br />

nafpeuring der droomen veel fterker wijsgeer,<br />

fterker natuurkundige zijn dan men in de gefchiedenis<br />

van den waakenden mensch is.<br />

Onze droomen, of de reeks dier voorftellingen<br />

kunnen ook door de eene of andere oorzaak afgebrooken<br />

worden, even gelijk wij waakende<br />

in onze gedagten, of ook in van buiten [geleerde<br />

redenvoeringen dikwerf door de geringfte<br />

omftandigheid in de war worden geholpen. Men<br />

kan ftrijdige dingen droomen en egter van eene<br />

zelfde phyfieke oorzaak het begin gemaakt<br />

heb-


28 ' VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN,<br />

hebben; bij voorbeeld: men is warm en droomt<br />

van vuur; nu werpt men de dekens van zig af<br />

en de ons nu verfrisfchende koelte maakt dat<br />

wij droomen,dat wij ons in koel water baaden,<br />

omdat wij eens bij het baaden eene diergelijke<br />

huivering, of koude ondervonden hebben.<br />

Elke droom heeft derhalven , gelijk ik gezegd<br />

heb, uit een zeker gewaarwordend werktuig<br />

of deel des lighaams zijn begin of eene<br />

van des daags aanhoudende en ons in het bed<br />

verzeilende gewaarwording geeft aanleiding tot<br />

denzelven; daarop volgt eene bende dan meer<br />

dan minder te zaamenhangende voorftellingen,<br />

die met de eerfte gewaarwording, of met het<br />

gewaarwordend deel of anders eene gelijkvormigheid<br />

, broederfchap, verwantfehap , of<br />

maatfehappij hebben. Deeze verwantfehap der<br />

denkbeelden kan uit verfcheiden oorzaaken<br />

fpruiten. Zij kan ontftaan, als veelerlei gewaarwordingen<br />

of voorftellingen op hetzelfde<br />

zintuig werken ; dus zullen, bij voorbeeld ,<br />

denkbeelden, die alle door het zintuig van het<br />

oog verkregen zijn geworden, eerder eikanderen<br />

verzeilen, dan wanneer zij, deels door het<br />

oog, deels door het zintuig van de reuk verwekt<br />

geworden waren Daar kan ook een zaamenhang,<br />

eene gelijkvormigheid tusfehen de<br />

gewaarwordingen zelve zijn; bij voorbeeld ,<br />

vuur, hitte enz. Daarvandaan herinnert ons ook<br />

het geruisch eener beek aan den dorst, de reuk<br />

van fpijzen aan den honger. Wij ondervinden<br />

dik-


DROOMEN EN OORDEELEN.' 2jj<br />

dikwerf zekere gewaarwordingen, of wij verkrijgen<br />

voorftellingen in een zeker verband of in<br />

gezelfchap met malkand^ren en gewennen ons<br />

daarom 'er aan , wanneer wij naderhand<br />

weder deeze of geene derzelve ondervinden,<br />

ook de andere in het vervolg te ontvangen.<br />

Zij volgen eikanderen als de toonen van een<br />

deuntje, dat een vogel heeft leeren fluiten, of<br />

gelijk die zaamenftemmende beweegingen der<br />

vingeren van eenen muzijk - fpeeler, die zijn<br />

fpeeltuig zonder aandacht of in donker befpeelt.<br />

Men gewenne zig aan een zeker drinkliedje bij<br />

zijne punch ; nooit zal men in een punch-gezelfchap<br />

zijn, zonder aan zijn liedje te denken<br />

of lust tot zingen te krijgen.<br />

Men brenge menfchen of dieren op de plaats,<br />

daar zij eens fterk geflagen zijn ; naauwlijks<br />

zullen zij deftreek, den boom, de plaats zien<br />

of terftond zal hun de voorftelling der flagen,<br />

die zij ontvangen hebben, voor den zin koomen.<br />

Daar behoefde maar een van de door fchrikbeelden<br />

in ftuipen gebragte kinderen van dè<br />

fchriklijke gefchiedenis te praaten, of daar behoefde<br />

maar een bij de voorftelling derzelve<br />

in ftuipen te vallen, wanneer terftond alle de<br />

andere van dezelfde kwaal overvallen wierden,<br />

en BOERHAVE moest deeze bij den kinderen<br />

eens ingewortelde voorftellingen of gewaarwordingen<br />

door nog vreeslijker bedreigingen, door<br />

gloeiende tangen en allerhande pijnigings • werktuigen<br />

fchrik aanjaagen. Zoo dra men maar aan<br />

den


30 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGÏEN ,<br />

den lente-tijd denkt, krijgt men alles, wat<br />

groen is, in den zin. Men denkt aan fneeuw<br />

en terftond vernieuwt zig de voorftelling of<br />

gewaarwording van de kusjes, die men zijn<br />

meisjen in het fleêtje gaf. Zoo doet ons de<br />

herinnering van een ingezwolgen geneesmiddel,<br />

of het zien van de drank-flesch weder walgen<br />

of zelfs wel ontlasting krijgen. Zoo gaerne<br />

volgen de voorftellingen eikanderen, die voorheen<br />

bij eikanderen geweest zijn! Van eenen<br />

anderen kant kan de opvolgings - reeks geheel<br />

werktuiglijk verkregen zijn, even gelijk een<br />

redenaar of prediker zijne reden van buiten<br />

leert. Hierom is ook alle verwantfehap der<br />

denkbeelden een werk van oefening onzer werktuigen<br />

of zinnen, en de domfte mensch zal ook<br />

de armfte aan te zamenhangende droomen of<br />

gedagten zijn. Daar zijn lieden, van welke<br />

men denken zoude dat bij hen de denkbeelden<br />

in geen verband ftonden, omtrent als de denkbeelden<br />

van Rundvleesch, Kalfsgebraad, Wijn,<br />

Vrouw, Beddezak.<br />

Gelijk wij nu van de droomen gehoord hebben,<br />

even zoo ontftaan ook gewaarwordingen,<br />

voorftellingen , gedagten of handelingen bij<br />

den waakenden mensch. Eene eerfte gewaarwording<br />

geeft aanleiding tot de overige ; dit<br />

kan men waarneemen, wanneer men, na eene<br />

reeks gedagten, derzelver oorfprong onderzoekt.<br />

Men zal dan vinden dat de eerfte gewaarwording<br />

, die door eenen onzer zinnen,<br />

dool 1


D R O O M E N X N O O R D E E L E N . JJ1<br />

door leezen, hooren, of door eene aanhoudende<br />

zwakke gewaarwording, dat is, door herinnering<br />

van iets dat kortlijk gebeurd is, door<br />

temperament, zorg, of de eene of andere oorzaak<br />

verwekt is geworden, de andere in een<br />

zeker verband of in eene zekere verwantfehap<br />

met zig voerde. Wij koomen van langzaamerhand<br />

door oneindige moeite, onderrigting, gebruik<br />

der zinnen tot deeze vaerdigheid. Het<br />

ware te wenfehen dat in elk waereld-deei<br />

Wijsgeeren een dagboek van alle daaden, van<br />

de onderrigtingen, van het gebruik der zinnen,<br />

wijze van voeden, opvoedingen gedagten eenes<br />

kinds houden konden. Dan zoude zig ras de<br />

historie van 's menfchen verftand geheel eenvoudig<br />

en ongedwongen daar ftellen , gelijk zij<br />

trapswijze is aangegroeid. Dan zoude men waarneemen<br />

hoe een kind, zonder bewustheid van<br />

zigzelf, gelijk een dier ter waereld geboren,<br />

door dikwerf herhaalde eenvoudige gewaarwordingen<br />

tot te zaamengeftelde , tot vergelijkingen,<br />

tot oordeelen en hierop tot bewust<br />

zijn en hoogere verftands - kragten geraakt.<br />

Ongelukkig neemt men ondertusfehen nu flegts<br />

den volwasfenen of volkoomenen mensch waar,<br />

en ziet alsdan zijne door oefening en andere<br />

oorzaaken verbeterde werktuigen , zijner van<br />

langzaamerhand vermeerderde verftands-kragten<br />

als iets geheel onbegrijplijks, van het lig.<br />

haam gantsch onderfcheidens of aangeborens<br />

aan. Wij zijn een kind gelijk , dat eenen man,<br />

die


3-2 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />

die met de grootfte 'vaerdigheid op een fpeeltuig<br />

fpeelt, verbaasd aanziet, dat niet begrijpen<br />

kan, welke fchepzelen dog in het orgel<br />

fteeken mogen , die zulk een verfchillend geluid<br />

van zig geeven ; of wij gelijken eenen onnozelen,<br />

wien elke gochelarij als toverij voorkoomt,<br />

wijl hij niet gezien heeft hoe langzaam<br />

en met hoe veel moeite en oefening de gochelaar<br />

aan zijne bekwaamheid gekoomen is.<br />

Ik heb eenen jongeling, die in de rechten ftudeerde,<br />

gezien, die van zwaare heete koort»<br />

fen geneezen was. Hij was bijna de gantfcha<br />

ziekte door buiten zijn verftand en dikwijls als<br />

raazende geweest. Nu hadt de ziekte hem geheel<br />

verhaten. Hij was nog zwak van lighaam;<br />

maar zijne verftands -kragten fcheenen<br />

weder in orde te zijn. Hij wierdt tegenswoordige<br />

dingen gewaar en oordeelde zeer ordelijk;<br />

maar het voorledene was hem uit de gedagten<br />

gegaan. Hij wist niet in welke rtad, in welke<br />

ftraat hij ware. Zijne medgezellen herinnerden<br />

hem eindlijk voorledene dingen. Zij verhaalden<br />

hem hoe menigmaalen zij te zaamen<br />

muzijk gefpeeld hadden. Hij wist in het geheel<br />

niet dat hij voorheen de muzijk verftaan<br />

hadde; men gaf hem zijne harp; hij floeg zijne<br />

vingeren aan en was verbaasd dat hij liederen<br />

fpeelen konde; men fprak hem in het fransen<br />

aan; hij andwoordde zeer wel en vroeg met<br />

verwondering of hij dan voorheen fransch geleerd<br />

hadde; hij kón zig niet herinneren in.de<br />

rech-


DROOMEN EN OORDEELEN.<br />

rechten geftudeerd te hebben, fchoon hij zig<br />

zeer naarftig in die weetenfchap geoefend hadt;<br />

Naardien het ftudeeren hem over het algemeen<br />

enigzints zwaar viel, hadt hij alles door vlijt<br />

gedwongen en bijna van buiten geleerd ; men<br />

vroeg hem enige verklaaringen uit zijnen H E i -<br />

NECCILTS; hij andwoordde zoo goed als in<br />

zijne gezonde dagen, maar kon niet begrijpen<br />

hoe hij deeze bekwaamheid bezate , waarvan<br />

hij geheel onbewust was. Eindelijk verkreeg<br />

hij zijn ordelijk geheugen wederom. Zal men<br />

nu zulk eenen mensch niet bij dien vogel vergelijken,<br />

die het deuntjen, dat hij geleerd hadt,<br />

toen hij geruid hadt, half of geheel vergeeten<br />

was en het daarna weder uit zig zeiven leerde?<br />

Heeft men hier niet het duidlijkst fpoor<br />

van eene opvolging van denkbeelden, zoo haast<br />

flegts het eerfte denkbeeld is opgewekt geworden?<br />

Men overdenke hier nog de gefchiedenis<br />

van zekere bezwijmde of verftijfde {Catahpiici)<br />

die, na dat zij hun toeval gehad hadden,<br />

het verhaal of de gedagten, die bij den aanval<br />

van hetzelve afgebrooken waren , weder voortzetteden.<br />

Men vindt nog eene menigte vernaaien<br />

van het verliezen van het geheugen door<br />

kiekten in de Jaarboeken der Geneeskunde aan,<br />

getekend.<br />

Ik heb eenenjongen gekend, die, na langen<br />

tijd de loop gehad te hebben, eindelijk genas<br />

en ook wederom kragten genoeg bekoomen<br />

hadt om te gaan; maar hij was zonder verftand<br />

C en<br />

33


34 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDS KR AGTEN»<br />

eh even als een dier van de domfte foort; hij<br />

at en dronk als hem fpijs en drank voorkwam;<br />

hij nam ook de fpijs van anderen weg, zonder<br />

ooit iets ordelijks te begeeren; hij was zonder<br />

vrees, zonder fchaamte, en ging, zonder nadenken<br />

, op het water of alle andere gevaarlijke<br />

plaatfen af; hij noemde niemand met zijnen<br />

regten naam; hij fprak bijna niets als flegts<br />

dikwijls een verkeerd of ongewoon woord. Op<br />

eenen zekeren dag vindt hij eenen goeden<br />

voorraad van fterken wijn, koffij en fuikergebak<br />

en eet en drinkt het alles op; hij viel<br />

daarop in flaap en riep den volgenden morgen<br />

zijne zuster bij haaren naam en begeerde vleeschnat.<br />

Zoo verftandig was hij zedert zijne ziekte<br />

nog niet geweest; men kookte hem vleeschnat<br />

en vondt hem weder verftandloos toen het<br />

vleeschnat klaar was; men gaf hem wederom<br />

wijn, koffij en fuikergebak; hij was den vol-«<br />

genden dag enige uuren, hierop eenen halven,<br />

en eindelijk eenengeheelen dag verftandig, zoo<br />

dat hij zijn verftand weder ten vollen bekwam.<br />

Hier ontbrak dan de herinnering, of opvolging<br />

van voorledene denkbeelden, gelijk de gewaarwording<br />

der tegenswoordige denkbeelden gehinderd<br />

wierdt. De ontftemde of gantschlijk<br />

verflapte toon der hersfenen, des geheugen<br />

moest, door eene nieuwe ftemming, door verhittende<br />

dingen weder in werkzaamheid, in<br />

overeenftemming gebragt worden; en dus kwam<br />

ook de werking van het denkvermogen weder.<br />

Zoo


-DROOMEN EN OORDEELEN. 3£<br />

Zoo men flegts enige dagen agter den anderen<br />

godanst heeft, zal het geluid van het muzijk,<br />

voornamelijk van de gefpeelde ftukjens,<br />

ons nog enige dagen in de ooren klinken en des<br />

nagts in den droom tegensvvoordig zijn. Men<br />

behoudt de gewaarwording van het geluid nog<br />

na het luiden eener klok in de ooren. Men<br />

ziet iets , dat ons doet fchrikken, en kan deeze<br />

gewaarwording, als of men het nog voor zig<br />

zag, niet van voor zijn gezigt verbannen.<br />

Hiertoe behoort ook de aanmerking hoe wij<br />

bij de herinnering van de eene of andere omftandigheid<br />

met dat deel als medegevoelen<br />

willen, of opmerkzaam zijn, waardoor wij de<br />

eerfte gewaarwording ontvangen hebben. Bij<br />

de herinnering aan fchoone muzijk loert het oor»<br />

bij de herinnering eener fchoone kleur het oog;<br />

bij de herinnering van den fmaak bemerkt men<br />

de verwekte gewaarwording op de tong; de<br />

mond watert; bij de herinnering van gevoelde<br />

dingen fpitst men de vingeren; bij de herinnering<br />

aanzijn meisjen denkt men aan —het hart.<br />

Diergelijke beweeggronden moeten eenen<br />

HELVETIUS bewoogen hebben om te beweeren<br />

dat het geheugen eene aanhoudende, maar<br />

zwakkere gewaarwording, dat herinnering, verbeelding<br />

eene meer of minder gaand egemaakte<br />

gewaarwording ware ;dat oordeel de vergelijking<br />

van verfcheidene gewaarwordingen, of de<br />

gewaarwording van het onderfcheid van andere<br />

C z ge-


30 VAN DENKBEELDEN , VERSTANDSKRAGTEW,<br />

gewaarwordingen ware; dat denken dus gewaar-<br />

worden ware.<br />

Wij hebben gezegd dat droomen eene gelijkheid<br />

met ons denken, of met de handelingen<br />

eenes waakenden hadden. Eene naauwkeuriger<br />

vergelijking van beiden zal deeze telling<br />

bevestigen. Droomen worden, gelijk wij<br />

herinnerd hebben, door de eene of andere oorzaak<br />

aan de hand gegeeven en even dit geldt<br />

ook, in eenen zekeren zin, van ons oordeel,<br />

onze gedagten of daaden. Wij handelen altijd<br />

uit eigenbelang, oogmerken of eigenliefde, zegt<br />

HELVETIUS, en het doel onzer eigenbaat is<br />

de verbetering van ons geluk. Wellust of<br />

fmert heeft ons hiertoe de eerfte aanleiding<br />

gegeeven, maar de voorftellingen van wellust<br />

of fmert, van het eigenbelang zijn bij de menfchen<br />

oneindig verfchillende. Kleine infekten ,<br />

die op de bladeren of het gras woonen, zouden<br />

de dieren-liefde van den leeuw en den tijger<br />

prijzen; maar zouden de wreedheid van het<br />

fchaap, dat hen levendig verflindt, vervloeken;<br />

Het fchaap zou den leeuw vreezen. De monniken,<br />

wordt 'er in het boek over den Geest<br />

gezegd, hebben in de gefchiedenis die vadzige<br />

regenten altoos opgevijzeld, die kloosters geftigt<br />

hebben, die met monnikken flempten, en<br />

goederen aan hun verkwisteden, al lieten zij<br />

fchoon hunne Rijken of onderdaanen te gronde<br />

gaan. Bij moediger regenten, die voor het<br />

welzijn hunner Staaten zorgden, en beter gebruik


P R O O M E N E N O O R D E E L S N« g7<br />

bruik van hunne goederen maakten, is het:<br />

Nihil fecit. De Wijsgeer prijst den rechtveerdigen<br />

Koning, den menfchenvriend; BEATE<br />

den vroomen dweeper, den bijgeloovigen. Van<br />

ouds her hebben fommige volkeren zekere<br />

dieren vergood of gevreesd, naar zij nut of fchade<br />

van dezelve ontvingen. Op zulk eene wijze<br />

wierden de menfchen tot oneindiglijk verfcheiden<br />

handelingen vervoerd. Hier koomen<br />

nu verwantfchappen , ouderen , onderwijs, levenswijs,<br />

opvoeding, temperament, lugtftreek,<br />

voedzel, bezigheden , ouderdom , onkunde»<br />

hartstogten, gebrek aan natuurlijke bekwaamheden,<br />

gebreken in de hersfenen, tijd en omftandigheid<br />

, kleinigheden, tuiniers - weet.<br />

lust (a), het vallen van eenen appel van eenen<br />

boom (b) als aanleidende oorzaaken te voorfchijn.<br />

Deeze maaken dat de een op deeze, de<br />

ander op geene wijze voor zijn belang zorgt;<br />

deeze veroorzaaken dat, 't geen men verfcheidenheid<br />

van fmaak noemt, zoo dat het kind,<br />

de wijsgeer, de Hottentot, de Arabier, de<br />

Franschman, de Spanjaard, ieder zijnen bijzonderen<br />

fmaak, elk zijne bijzondere foort van bezigheden,<br />

vermaaken, eigenbelangen dus zijne<br />

bijzondere handelingen heeft. Daar gefchiedt<br />

(c) Gelijk bij GALIIÏU».<br />

(é) Bij NEWTON,<br />

niets


VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTÉN,<br />

niets zonder oorzaak; en een befluit of eeneon-*<br />

derneeming, tot welke wij geheel zonder reden,<br />

geheel zonder inzigt, zonder belang, zonder<br />

gefchiktheid, gelegenheidsoorzaak, verleid<br />

zouden worden , zoude eene werking zonder<br />

oorzaak zijn. Hadde KA REL XII, in plaats<br />

van zijnen QUINTUS CURTIUS, bij eene<br />

goede monniken-opvoeding, de legenden der<br />

Heiligen geleezen, zoo zou hij misfchien een<br />

geftrenge kluizenaar, of een vroome gek geworden<br />

zijn. BOILEAU zou mogelijk nooit<br />

zulk een geftreng zedenmeester en vrouwen -<br />

vijand geworden zijn, zoo hem de kalkoenfe<br />

haan niet in zijne kindsheid op eene ongefchikte<br />

plaats zoo vreeslijk gebeten hadde.<br />

Ik herinner mij dat ik, een knaapjen van weinige<br />

jaaren zijnde, als ik eene fchoone vrouw<br />

wat naauwkeuriger betragtte, of als ik zag<br />

hoe de mannen ftoute fcherts met haar dree-<br />

Ven, beweegingen gevoelde, welke menigen<br />

volwasfen man ontbreeken. Ik kende in het geheel<br />

het onderfcheid of gebruik der kunnen nog<br />

niet en dagt dikwerf zelf van waar doch zulk<br />

eene gewaarwording in mij ontftaan mogte. Dat,<br />

hetgeen men willen noemt, hadt daar in het<br />

geheel geen aandeel aan. Het zal meest eene<br />

zaak van temperament geweest zijn. Zoo herinner<br />

ik mij ook dat, ten tijde van mijne geestlijke<br />

oefeningen, een jongeling zijnde, wien<br />

het Venuswerk nog onbekend was, het droomen<br />

van een regt beweeglijk gebedjen, dat mij<br />

toe-


D R O O M E N E N O O R D E E L E N .<br />

toegefprooken wierdt, eene heilige wellust in<br />

mij verwekte , die egter eene zoo onheilige<br />

werking op mij deedt als bij andere het droomen<br />

van het genot van een meisjen niet erger<br />

doen kan. Zou hier misfchien de uitflag van<br />

den droom eene werking van den wil of van<br />

eene werkzaame ziel verraaden? Is hij niet veel<br />

meer een duidlijk bewijs hoe een door aandacht<br />

verwekt wellustig gevoel door het tempérament<br />

en door volfappigheid verder beftemd en<br />

geëindigd wierdt ? Kan men bij waakende niet<br />

dikwijls diergelijke werkingen waarneemen ?<br />

Uit diergelijke oorzaaken koomt het nu dat<br />

de gierigaart den wellustling haat, de wellustling<br />

den gierigaart, de luiaart den uaarftigen ,<br />

de zwelger den maatigen enz. Daarvandaan<br />

fmaalde de tagtigjaarige Generaal op de dertelheid<br />

der jonge Vaandrigs en wilde dat zij alle<br />

'fiegts een voorbeeld aan hem zouden neemen.<br />

Daarvandaan ontftaan de onderneemingen van<br />

den galachtigeh of chohrieken van eene aandrift<br />

zijner eerzugt; die des flijmachtigen, of phlegmatiekcn<br />

doelen op geruste dagen en gemaklijkheid<br />

des levens; die des bloedrijken of fattguineuzen<br />

op boert en meisjens. Temperament,<br />

ouderdom, lugtftreek, opvoeding, hartstogten,<br />

onkunde, misverftand, levenswijs, eigenbelang<br />

.enz. zijn dan voor den waakenden dat wat de<br />

ligging van het lighaam, de gefteldheid van<br />

het bloed, van de vogten, van de fpijsverteering,<br />

van het lighaam,wat gedruis, drukken;<br />

C 4 ver-


40 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN,<br />

verftoppingen , fcherpte , winden , wormen ,<br />

warmte, koude enz. voor droomenden zijn.<br />

Daarvandaan zijn miltzieken zwaarmoedige<br />

droomen zoo wel als zwaarmoedige handelingen<br />

eigen en den bloedrijken levendiger droomen<br />

zoo wel als vrolijke handelingen. Aanhoudend<br />

droomen met een waakend lighaam<br />

noemt men ijlhoofdig zijn.<br />

Eenerlei ftelregelen of handelingen fchijnen<br />

dikwerf uit verfcheidene beweeggronden ontftaan<br />

te zijn en zullen evenwel alle, als men<br />

haar naauwkeurig gade flaat, op eene eenige<br />

drijfoorzaak, op ons eigenbelang, of onze eigenliefde<br />

doelen. Men moet zijne verbonden<br />

houden, zeggen befchaafde menfchen. Waarom?<br />

Omdat God het wil en omdat men anders<br />

de zaligheid verbeurt, zegt de Christen: wijl<br />

hét nodig is de menfchen daardoor in de maatfchappij<br />

te verbinden en, wijl zij, die hier tegens<br />

handelen, van het; gemeenebest eene<br />

ftraf behoort opgelegd te worden, zegt de Hobbefiaan<br />

: wijl men anders oneerlijk en wel tegens<br />

de waardigheid des menfchen of tegens<br />

deszelfs volkoomenheid of deugd handelt, zegt<br />

de Heidenfche Wijsgeer. Het eigenbelang des<br />

Christen is dan de zaligheid, des Hobbefiaans<br />

bevordering van het welzijn der maatfchappij,<br />

des Heidens deugd en eer. De verfcheidenheid<br />

der opvoeding laat nu nog ieder van hun zijn<br />

belang uit een ander oogpunt befchouwen.<br />

Daar zijn dan, gelijk wij gehoord hebben,<br />

eene


DROOMEN EN OORDEELEN. 4$<br />

eene menigte natuurlijke en zedenlijke omftandigheden,<br />

welke in ftaat zijn in de vogten van<br />

ons lighaam, in ons brein , of in onze neigingen<br />

de aanmerklijkfte veranderingen teweegtebrengen,<br />

die alle haaren invloed op onze verftandskragten<br />

hebben en die men elke op zigzelve<br />

in aanmerking moet neemen, als men den<br />

mensch behoorlijk kennen en naar billijkheid<br />

behandelen wil. Van de gewigtigfte deezer omftandigheden<br />

zal in het vervolg nog uitvoerlij.<br />

ker gehandeld worden. Wij rekenen voornamelijk<br />

hier onder den invloed der lugtftreek ,<br />

der levenswijs, der opvoeding, des regeeringsvorms<br />

, der hartstogten , des temperaments.<br />

Uit de verandering van zulke omftandigheden<br />

fpruit misfchien hetgeen men van de dames in<br />

Frankrijk verhaalt dat zij in haare jeugd ga.<br />

lant, in haare middelbaare jaaren vrijgeesten,<br />

en in haaren ouderdom fijne kweezeis zijn.<br />

„ Welk een zonderling werktuig is de mensch<br />

„ tog! " roept hier ook de wijze YORICK uit,<br />

„ de hand der Natuur heeft het zoo teder<br />

,, zaamengefteld dat elk element deszelfs be-<br />

„ hoorlijke beweeging verhinderen kan. Dan<br />

„ maakt de hitte dat het hart te fterk klopt;<br />

„ dan verftijft elke vezel van koude; waar is<br />

„ de eigenlijke middenweg te vinden? Wijst<br />

„ mij dien , Gij Philofoophen! en ik zal U<br />

„ zeggen dat Gij geen weetnieten zijt."<br />

Men zou hier misfchien wenfchen de natuurlijke<br />

historie van ons verftand in eene naauw.<br />

C 5 keu-


42 V<br />

VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />

keuriger fchets herhaald te zien. Ik zal die<br />

kortlijk zoo zoeken voortedraagen als zij ten<br />

naastenbij van Wijsgeeren, van BONNETS<br />

mag beftemd zijn. Die uitvoeriger onderrigting<br />

verlangt, kan die uit HELVETIUS, BON-<br />

NET, LOCKE en YSELIN opzamelen.<br />

Eene gevoelige vezel, of eene zenuw-vezel<br />

heeft haar eigen maakzel; zij is een afzonderlijk<br />

klein werktuig, een bijzonder organum,<br />

zegt BONNET, in een gevoelig grooter'werktuig,<br />

of in een zintuig. Deeze vezel wordt anders<br />

in het oor door de fterkere beweeging der<br />

lugt, en anders in het oog door de fnellerè beweeging<br />

der lichtftoffe geroerd, bewoogen,<br />

veranderd. De gevoel - vezelen van het oog zijn<br />

mogelijk ook meer in betrekking van de trillingen<br />

van het licht,'die van het oor gefchikter<br />

tot het gevoelen van de beweeging der lugt<br />

gevormd. Dus wordt eene gevoel-vezel door<br />

de werking van eene betreklijke omftandigheid<br />

zoo geftcld of geftemd als deeze omftandigheid<br />

vordert; dit mag nu in eene zekere Helling,<br />

of betrekking van de beftanddeelen deezer vezel<br />

of in iets anders beftaan. Deeze verandering<br />

of ftemming eener vezel is fomtijds fterker<br />

of zwakker, wordt zeldzaamer of meermaalen<br />

herhaald; zij wordt dan meer of min aanhoudende.<br />

En hierin ligt de natuurlijke oorzaak<br />

van het geheugen of van de herinnering; de<br />

gewaarwording, namelijk, is eene werklijke,<br />

meest levendiger beroering , verandering of<br />

ftem-


D R O O M E N EN O O R D E E L E N . 4j<br />

ftemming der gevoelende vezel, en de herinne»<br />

ring is diezelfde , fchoon zwakkere , beweeging<br />

derzelve, die eindlijk met een zeker teken,<br />

met een woord of met de zaamenftemming<br />

van andere vezelen verknogt is. Door herhaalde<br />

gewaarwordingen, door het waarneemen van<br />

derzelver onderfcheid verkrijgen wij eerst de<br />

bewustheid van ons zeiven, die het pas geboren<br />

kind nog ontbreekt en van veelen den dieren<br />

geweigerd wordt. Wij ontvangen eene<br />

opvolging van voorftellingen, zoo dat de herinnering<br />

of gewaarwording van een voorwerp<br />

te gelijk eene menigte andere in het geheugen<br />

brengt. Deeze opvolging van denkbeelden<br />

koomt misfchien daar van daan dat zekere<br />

vezelen door haare overeenkomst, plaatfing,<br />

fterkte,of duurzaamheid haarer ftemming,<br />

of uit andere oorzaaken een middelbaar of onmiddelbaar<br />

verband met eikanderen verkregen<br />

hebben, zoo dat zij nu , naar meermaals herhaalde<br />

oefening, dat is, naar meerdere herhaaling<br />

van die gelijkvormige beweegingen of gewaarwordingen,<br />

eene zekere vaardigheid bekoomen<br />

hebben om eikanderen in eene bepaalde<br />

of beftendige orde te doen trillen, of in medewerking<br />

te brengen. Wanneer, namelijk,<br />

eene deezer vezelen door het een of ander beroerd<br />

wordt, zoo doet zij gaerne nog eene<br />

menigte andere vezelen trillen, welke volgens<br />

haare ftemming of gefteldheid met haar in enig<br />

verband ftaan. Eene diergelijke Confmfus of<br />

me-


|4 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEW/<br />

medeftemming hebben de Geneeskundigen met<br />

eene menigte voorbeelden getoond ook in de<br />

grovere deelen des lighaams te beftaan ; bij<br />

voorbeeld, — bij de meisjens worden de borsten<br />

hard of gezwollen, als de maandelijkfe,<br />

vloed aanftaande is; men begint te braaken, als<br />

het hoofd zwaar gekwetst is enz. Waarom<br />

zou men haar dan in de fijnfte gevoelvezelett<br />

der hersfenen of der zinnen lochenen («)?<br />

Gefteld nu, gelijk het bij Uwe Eerwaarden<br />

werklijk het geval zijn kan, dat de gevoelvezelen<br />

van eenen mensch , van de jeugd<br />

af aan, door de eene zotheid na de andere beroerd<br />

of valsch geftemd zijn geworden, zoo<br />

zullen zij, als hij niet bij tijds in eene meesterlijke<br />

hand geraakt, eeuwig eene valfche muzijk<br />

geeven. Het is juist zoo als of men eenen<br />

gekken het klavier hadde laaten ftemmen, of<br />

als of een aap een uurwerk gefteld hadde. De<br />

na veelvuldige herhaalingen door dezelfde zotte<br />

voorftellingen bewoogen vezelen zullen zig<br />

deeze valfche beweeging aanwennen; zij zullen<br />

, volgens haar verband met andere, ook<br />

valsch<br />

(ff) Voor veelen is de uitdrukking vezelen aanftootlijk; maar<br />

het is ons hetzelfde of men daardoor draaden, deeltjens, merg.<br />

deelen of iets anders verftaa. Altoos zullen het zekere deeltjens<br />

van het brein of der zenuwen zijn, waarop indrukzelen gefchie.<br />

den, voortgeplant en medegedeeld worden Deeze deeltjens kun­<br />

nen onder de benoeming van vezelen verdaan worden.


DROOMEN EN OORD BEÏ.E N. 4§<br />

valsch geftemde, vezelen, dezelve terftond tot<br />

trilling verleiden, zoo dra eene derzelve is opgewekt.<br />

Dan ontftaat'er een valsch muzijk,een<br />

katten-gelol. Ondertusfchen wordt deeze valfche<br />

beweeglijkheid der vezelen zoo eigen en<br />

ligt, dat het ongemeen moeilijk valt haar tot eene<br />

andere hebbelijkheid te gewennen. Van daar<br />

haat de man en de grijsaart alles dat buiten hunne<br />

gewoonte gaat of dat hen van hunne meeningen<br />

afbrengen wil. Hierin ligt de natuurlijke<br />

grond der hardnekkigheid en onverbeterlijkheid<br />

der oude lieden, die kragt van vooroordeelen<br />

en wel her gebragte gewoonten, al loopen<br />

zij tegens alle menfchen verftand aan. Ik<br />

heb daarvan aan mij zeiven menigvuldige bewijzen.<br />

Ik zal flegts een ophaalen. Mijne<br />

minne, grootmoeder en leermeester hadden mij<br />

honderdmaalen herhaald dat in den nagt fpooken<br />

waarden. Ik wilde naderhand deeze meening<br />

afleggen en naauwlijks kwam ik in donkerheid,<br />

Sn eenzaamheid of ik had met de bij mij eens<br />

daarmede verbonden voorftelling van fpooken te<br />

kampen. Uit diergelijke oorzaaken ziet PAUL<br />

LUCAS de monfterachtige Hang in Opper-<br />

Egijpte en befchrijft haar als den duivel jtstnadeus,<br />

die ten tijde der wonderwerken daat<br />

henen gebannen was.<br />

In rijpere jaaren, wordt 'er ergens gezegd,<br />

verkrijgen de vezelen meer betreklijke vastigheid;<br />

de beweegingen gefchieden zeldzaamer,<br />

maar met meerder nadruk. Dan ontwikkelen<br />

zig


VAN DENKBEELDEfI, VERSTANDSKRAGTEN,<br />

zig die groote uitmuntende bekwaamheden van<br />

genieën, zoo dat MONTESQUIEU den Geest<br />

der Wetten fchept en CAESAR bij het ftandheeld<br />

vari A L E X A N D E R weent. In eenen<br />

hoogen ouderdom verliezen de vezelen haare<br />

buigzaamheid, haare beweeglijkheid. De gevoeligheid<br />

lijdt nadeel en de hartstogten verliezen<br />

haare levendigheid. De vezelen des jongelings<br />

zijn ligt beweegbaar. Het kind en den<br />

jongeling verfchrikt dan ook alles wat hen van<br />

hunne begeerten, van hunne driften dreigt terugteroepen.<br />

Men kan hier ook nog een verfchijnzel verklaaren<br />

, dat reeds dikwerf onder de wonderen<br />

der ziele gefchiedenis is gefield geworden. Eens<br />

in mijne jeugd wilde een bekende van mij zweeren<br />

dat hij mij, daar hij 'smorgens vroeg, ten<br />

vijf uuren, voor mijne wooning voorbijging,<br />

aan het venster gezien hadt. Ik zwoer hem<br />

dat ik toen nog in het bed gelegen had. Een<br />

ander meende eenen heer in den avond aan zijn<br />

venster gezien te hebben, die egter toen ter tijd<br />

afwezig was. Men moet in acht neemen dat de<br />

vezelen deezer lieden gewoon waren, bij het<br />

zien naar diezelfde venflers, de heeren daar zit*<br />

tende te vinden. Uit deeze gewoonte en uit de<br />

opvolgings - reeks der denkbeelden, welke maakte<br />

dat het beeld van den heer het beeld van het<br />

venster of der wooning gaerne volgde, fproot<br />

het nu dat een niet zeer opmerkzaam mensch<br />

eene afweezende zaak werklijk meende gewaar


DROOMEN EN OORDEELEN. g<br />

geworden te zijn. Zoo zal het anderen geesten -<br />

zieneren misfchien menigmaalen gegaan zijn.<br />

De eerfte beroering van lighaamlijke indrukzelen<br />

door uitwendige dingen, de eerfte gewaarwording<br />

, namelijk , is dus de ligtfte. Maar<br />

de herinnering, die eene wederom opgewekte<br />

trilling van dezelfde vezel is, die voorheen bewoogen<br />

was geworden, heeft reeds meer gefchiktheid,<br />

vaerdigheid , betere beweeglijkheid<br />

of gefteldheid der vezelen tot grondflag, die<br />

den dieren en den verftandeloozen meer of<br />

min ontbreekt. Daarom hoort en ziet een domme<br />

beter dan hij zig herinneren of denken kan.<br />

Daarom valt het denken hun zoo zwaar, bij<br />

welken het eene zeer zeldzaame bezigheid is.<br />

Daarom zijn wij, als wij onze maag overlaaden<br />

hebben, of bij eene ongefteldheid zoo ligt<br />

onbekwaam tot denken of tot opmerkzaamheid.<br />

Mannen, die in het venus-werk al te verfpil.<br />

lend zijn, verkrijgen dikwijls door deeze levendige<br />

trillingen zulk eene beweegbaarheid der<br />

vezelen, dat zij levendiger dan andere denken<br />

kunnen. Ik heb daarentegens eenen jongen<br />

mensch gekend, die, na veelmaalen door kolijk<br />

- pijnen gekweld te zijn geweest, na eene<br />

onvermoeide leezing van de zwaarfte fchriften<br />

en na andere ongeregeldheden, zijn zenuw-ge*<br />

ftel ongemeen verzwakt hadt. Als hij zig fterker<br />

dan gewoonlijk beweegen wilde, als hij<br />

zwaare fpijs nuttigde, dreigde hij in flaauwte<br />

te


|8 VAN DENKBEELDEN, VERSTANDSKRAGTEN ,<br />

te vallen. Als hij zig aan zijn Ieezen herinnerde,<br />

wierdt hij wederom zoo. Hij zag den<br />

ftoel, de bank, hij hoorde de woorden van andere.<br />

Hij behielt dus zonder moeite de eerfte<br />

gewaarwordingen; maar hij was onvermogend<br />

om opmerkzaamer gewaar te worden, zig te<br />

herinneren, of natedenken wat hij gewaar geworden<br />

was; hij was onbekwaam tot hetgeen<br />

LOCKE Reflexio noemt. Hij kreeg eene foort<br />

van onmagt,als hij nadenken wilde uit hoe veele<br />

hoeken of ftukken de ftoel of de bank beftonden.<br />

De ftemming der vezelen, namelijk, was<br />

hier zoo zwak, dat flegts tegenswoordig zijnde<br />

voorwerpen wezenlijk enige werking op dezelve<br />

oefenen konden, even gelijk de door eene vogtige<br />

lugt verflapte fnaaren eenes fpeeltuigs met<br />

grooter kragt geroerd moeten worden om in<br />

trilling te geraaken. Mijn jongeling bekwam<br />

fomtijds door verfterkende en vlugtige geneesmiddelen<br />

; maar ftorf eindelijk aan waterzugt<br />

en teering.<br />

Daar kan over het algemeen ook een onderfcheid<br />

in de elementen of eerste beginzelen der<br />

vezelen plaats hebben , zoo dat bij enige de<br />

ftemming of verandering, die 'er in de vezelen<br />

koomt, eerder opgenoomen wordt, langer<br />

aanhoudt dan bij andere, van waar dan een<br />

onderfcheid in het vermogen van te denken,<br />

gewaar te worden en zig te herinneren fpruit,<br />

zoo dat datgeen, [hetwelk men vernuft, ver.<br />

fiand


D R O O M E N E N O O R D E E L E N . 'qg<br />

fiani heet, dikwerf eerder in eene drooge ge»<br />

fteldheid der vezelen, die door ouderdom',<br />

kommer, treurigheid of vasten uitgedroogd<br />

zijn, te vinden is. Het geheugen behoudt zig<br />

bestin een vogtigbrein, bij kinderen, flijmachtigen,<br />

of als de hersfenen vroeg naar den<br />

flaap vogtiger geworden zijn. Inbeelding wil<br />

warmte hebben, gelijk bij lieden, die tot heete<br />

koortfen, tot raazen neigen, die in warme<br />

lugtftreeken woonen, die het vuur der jeugd<br />

nog hebben. Van daar is de grijzaart, de droefgeestige<br />

verftandig, de (lijmachtige onthoudt<br />

het meest uit de gefchiedenis; van vuurige<br />

koppen ontftaan dichters, propheeten endiergelijke,<br />

welke konsten dikwijls weder in den<br />

ouderdom uitgedoofd worden. Daar kan over<br />

het algemeen bij den eenen ook eene betere<br />

maat van hersfenen en zenuwen zijn dan bij den<br />

anderen. Van daar koomt misfchien het fpreekwoord.<br />

Hij heeft firoo in zijn brein (hij is<br />

hersfenloos).<br />

Als nu iemand door ziekte, of uit gebrek<br />

van oefening, of van menigvuldigheid der herhaalingen<br />

zulker gewaarwordingen, uit gebrek,<br />

of bederf of onvolkoomenheid eniger zintuigen<br />

, door droogte of andere gebreken der hersfenen,<br />

der zenuwen, uit ongefchiktheid der<br />

maat, waaruit de man gevormd is, door de<br />

werking der lugtftreek , der opvoeding, van<br />

het voedzel, of wat het dan ook zijn mag;<br />

v. D waji-


SO VAN DSNKB., VERSTANDSK» < DROOM. EN OORD.<br />

«ranneer hij, zeg ik, uit de eene of andere<br />

deezer oorzaaken niet deeze beweeglijkheid of<br />

gefchiktheid zijner vezelen heeft, welke bij<br />

het herinneren of denken vereischt wordt, dan<br />

noemen wij hem dom, krankzinnig, aap, of<br />

ezel, als hij vier voeten en lange ooren heeft.<br />

VAN


si<br />

VAN MÉT ZAAMENSTEL DER GEVOEL-»<br />

VEZELEN EN VAN DERZEÏ.VER<br />

WJJZE VAN WERKEN.<br />

„ IVl^ar wie geeft ons een klaar en zuiver 1<br />

a denkbeeld van de zoo dikwijls aangehaalde*<br />

„ beweeglijkheid der gevoel - vezelen "? zegt<br />

HELVETIUS 00»<br />

De beweegbaarheid der gevoel - vezelen *<br />

Waaruit wij eene fnellere begrijpens kragt of<br />

ontvangbaarheid afleiden, kan niet bevatlijk gemaakt<br />

worden, alvorens men het zaamenftel der<br />

vezelen of de wijze hoe zij ontftaan ontleed<br />

hebbe. Ik beken dat het vermetelheid is dit te<br />

willen onderneemen. Men ftuit hier aan klei.<br />

iiigheden daar men moet ophouden te kunrieö<br />

zien of gevoelen. Men koomt op gisfingen en<br />

hooit is men meer in gevaar van te zullen dwaalen<br />

dan wanneer men heeft begonnen gisfingeri'<br />

te maaken. Ik zal ondertusfchen beproeven!<br />

in hoe verre ik mijnen leezeren mijne meening<br />

waarfchijnlijk of begrijplijk konne maaken. M<br />

Zal in het onderfcheiden zaamenftel der gevoefvezelen<br />

het verfehil der bekwaamheden trag-<br />

fcO De i'Homme StÊ. U, C. i,p. 77*<br />

D a<br />

teö


gO. VAN HIT ZAAMENSTBL BES. GEVOEL-VEZELE3)<br />

ten optefpeuren. Ik zal den geest, of de gevoeligheid<br />

der Dame en de hardnoofdigheid des<br />

daglooners in de kleinfte vezelen ontdekken. Ia<br />

het eind zal ik eene duistere zaak iets duidhj-<br />

Icer of verwarder gemaakt hebben.<br />

„ Ik zal u misfchien " dus laat men ergens<br />

eenen DIOGENES fpreeken, „ tot verkeerde<br />

„ oordeelvellingen aanleiding geeven — doch ,<br />

„ denkt daarvan wat gij wilt; onze meening<br />

5, omtrent eikanderen kan 7<br />

u en mij niet flegter<br />

?, maaken dan wij zijn."<br />

Daar is geene zigtbaare vezel, die niet uit<br />

©ntelbaare kleinere vezelen te zaamengefteld is.<br />

Als men de laatfte onverdeelbaare vezel voor<br />

liet oog bloot konde leggen, dan zou men de<br />

cenvoudigfte eerfte vezel ge vonden hebben ; dan<br />

zoude men derzelver zaamenftel doorzoeken,<br />

derzelver deeltjens ontleeden kunnen en op deeze<br />

wijze een klaar denkbeeld van de gefteldheid<br />

en van de eigenfchappen eener vezel hebben.<br />

Maar dit is voor ons eene onmogelijkheid.<br />

De zaak valt fchier oneindig, in het kleine.<br />

Men bedenke dat 'er diertjens zijn, welke men<br />

eerst door het vergroot-glas ontdekt; deeze<br />

diertjens hebben zinnen, ledenmaaten, werktuigen,<br />

ingewanden, zenuwen en diergelijke;<br />

deeze beftaan wederom uit hunne deeltjens en<br />

laatstlijk uit vezelen, van welke de enkelvou-<br />

-digfte zoo klein zijn moet dat men bijna niets<br />

kleiners bedenken kan.<br />

M.en zal dan ondertusfchen het zaamenftel der<br />

ve-


EN VAN DERZELVE* WIJ!» VAN WERKEN. 5$<br />

vezelen moeten aanneem en gelijk het waarfchijnlijker<br />

wijze zijn kan, of gelijk men door proeven<br />

en waarneentingen vermoeden kan dat het<br />

.zij- .<br />

Eene eenvoudigfte vezel zou nu een ding<br />

zijn,' dat uit enige elementen in de langte zaamengcfteld<br />

is. Een element zou dan het kleinfte<br />

deeltjen der eenvoudigite vezel zijn , dat<br />

niet verder in kleinere deelen te fcheiden is.<br />

„ Een Element", zegt GALENUS , „ is het<br />

„ kleinfte deel van datgeen, welks element<br />

„ het is." Twee, of zeer weinige zulke elementen<br />

, in de langte te zaamengenoomen ,<br />

ftellen ons de kleinfte vezel voor. Een eenig<br />

element, alleen op zigzelf befchouwd, zou diesvolgens<br />

niets gevormds of te zaamenhangendsziin,<br />

maar zou eenig op zig zelf in iiet vloeibaare<br />

hangen.<br />

Nu zou het "er op aan koomen te bepaalen<br />

uit welke foort van deeltjens eigenlijk de vezelen<br />

beftonden. Uit aarddeelen en water kar!<br />

men naar alle geftrengheid bewijzen. Men noemt<br />

aarde hetgeen niet door water en lugt opgelost,<br />

en door het vuur niet verteerd wordt.<br />

Verbrande beenderen, verrotte lighaamen laaten<br />

zulk eene onveranderlijke aarde agter. De metaalfmelters<br />

maaken van asch van beenderen<br />

hunne fmeltkroezen, die het lood inzuigen en<br />

eindelijk de goud.korreltjes alleen vertoonen<br />

en in het hevigfte vuur niet veranderd worden.<br />

Uit de fijnfte olieën, geesten, wateren blijft<br />

D 3 «lil»


£4 VAN HET ZAAMENSTEIi DER GEV0EL*VE3ELEM<br />

enige aarde terug. Men kan zoo wel enig<br />

water uit de droogfte en oudfte beenderen als<br />

uit weeke vloeibaare dingen door distilleering<br />

herkrijgen («)•<br />

De eenvoudigfte aarddeeltjens of waterbol-'<br />

letjens is he,t ons even bezwaarlijk te toonen<br />

als de eenvoudigfte vezel. Een klein water •<br />

.deeltjen kan iets ftjnfte aarde of zout bij zig<br />

nebben en het aarddeeltjen kan met het geringfte<br />

waterbolletjen vermengd zijn. Wij kunnen<br />

dus ook over de eerfte elementen niet wel<br />

ZQO duidlijk zijn als wij wel wenfchen zouden»<br />

Men befchouwt dan ook nu flegts de zaamengeftelde<br />

elementen, gelijk men dezelve door de<br />

-zinnen of door fcheikundige proeven bevestigen,<br />

kan.'<br />

Men kan vooruit met zeekerheid beweeren<br />

dat ons' lighaam uit vogtige en drooge- deelen<br />

feeftaar, dit is even waar van onze vogten en<br />

van onze vaste deelen. Het is enkel de ver-<br />

Schillende betrekking tusfchen vogtige en droo»<br />

0 deeltjens, die het onderfcheid tusfchen<br />

vogten en vaste deelen maakt. De mensch,<br />

die nu twee honderd ponden weegt, was eens<br />

eene<br />

(a) Daar is een an^er gefchilftuk onder de tegenswoordige be-<br />

minnaareu der Natuurkunde^ of niet uit water werklijk aarde<br />

•worden konne? Zie VON GLEICHEN yon Entstehung, Bil*<br />

(lung, Umlïldung und Bejlimmuitg des Erdkorpers.


' EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WEB KEN. SS<br />

eene inheteitjen liggende gevormde vogtigheid.<br />

In de vogten van het ei wordt het kieken met<br />

vloeibaare en vaste deelen ontwikkeld. De voeding<br />

van ons vleesch , van onze beenderen<br />

toomt van het vloeibaar voedend fap. De draad<br />

van den zijdeworm, het rag van de fpin zijn<br />

eerst iets vloeibaars geweest. Dus moeten vogten<br />

en vaste deelen uit dezelfde elementen ><br />

maar in verfchillende evenredigheden, beftaan.<br />

Daar weinige vogtige en veele drooge deeltjens<br />

zijn, daar moeten meer of minder vaste<br />

cieelen ontftaan.<br />

De grond van alle vogten is water; maar het<br />

is met de hardfte er. vastste deeltjens vermengd ;<br />

Men neeme al het waterweg, gelijk het door<br />

een zagt vuur ligt verdreven wordt, en 'er<br />

zal niets dan droog overblijven. Eene grootere<br />

hoeveelheid van dit water maakt de vogten<br />

vloeibaar, eene geringere hoeveelheid moet<br />

weeke of buigzaame deelen veroorzaaken. Daar<br />

in eene vermenging het minfte water is, daar<br />

is het drooge.<br />

Over het algemeen kan het drooge door de<br />

fcheikunde in drieërleie foorten verdeeld worden<br />

O). Deeze drie foorten en derzelver eigenschappen<br />

zal ik kortlijk aanvoeren.<br />

j. Men ontdekt iets brandbaars, zwavelach­<br />

Qa) V. GA VB li li?{!iii'Monts PethologUat<<br />

D 4<br />

tig*


£5 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL - VEZELEN<br />

tigs of phlogiston, dat gefchikt is óni het vuur<br />

te onderhouden. Men fchrijft het kleur en;<br />

warmte toe; liet zou de fchcrpte verltompen,en<br />

in de vaste en vloeibaare deelen eene taaiheid<br />

veroorzaaken. Door het enkel verkookea<br />

van lijnolie, dat is, door het doen-uitwaasfemen<br />

van het waterachtig gedeelte kan men<br />

dezelve tot een taai vogellijm maaken.<br />

fl. Men verkrijgt zout, dat in water opgelost<br />

wordt of zig gaerne met water vereenigt; dit<br />

zou de oorzaak zijn dat water zig met olie<br />

verbindt; het wordt namelijk van het brandbaar<br />

beginzel of van het olieachtige wat ftomp gemaakt<br />

en hierop met hetzelve in water verdund.<br />

Loogzout en olie geeven eene zeep, die<br />

zig met water vermengen laat; daar is olie in<br />

mijne kamer geftort; ik giet 'er eene fterke<br />

heete loog op, die dus uit loogfotft


EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 5?<br />

bloemen, wijl deeze meer aarde als geene bevatten,<br />

zegt LIEUTAUD(Ö).<br />

Deeze elementen treft men overal in eene bé><br />

treklijke vermenging aan. Dus beftaat het<br />

bloed-bolletjen, het. melk-bolietjen, het fap<br />

en de kleinfte vezel uit de zaamenvoegnig deezer<br />

elementen. De vloeibaare en vaste deelen;<br />

beftaan ook uit dezelfde grond-deelen; de<br />

verfcheiderihcid ligt flegts in eenen zwakkeren<br />

of fterkeren zaamenhang.<br />

Hoe nader de aard-deelen bij eikanderen)<br />

koomen, zegt GAUBIUS, hoe minder zig de<br />

waterige of andere deeltjens daar tusfchen dringen,<br />

des te vaster is de zaamenhang, des teharder<br />

wordt het deel, waar in zoo veel meer<br />

aarde is. Zoo is de zaak gelegen in de vastfte<br />

beenderen , fteenen en diergelijke. Gebrand<br />

gijps of kalk is eene ligte ftof; men vermengehaar<br />

met water, zoo dat deeze aarddeeltjens<br />

in verbinding kunnen koomen; men laate haar<br />

nu uitdroogen of uitbranden en men zal de<br />

hardfte fteenen verkrijgen. Arbeid en lighaamsoefening<br />

droogt het lighaam uit; de waterige en? 1<br />

andere deeltjens worden verdreven; de aard.<br />

deeltjens worden nader bijeengebragt; van daar<br />

worden de vezelen der arbeideren taai, fterk,<br />

droog. Rust, ledigheid, vogtige lugt, week-<br />

r>5<br />

maa*


Si : VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL«VEZELEN»<br />

maakend voedzel enz. vermeerderen de evenredigheid<br />

van het waterachtige; de aard-deelen<br />

of de drooge deelen worden meer door de<br />

daar tusfchen gekoomene waterachtige en Hij-.<br />

inige deeltjens van een gefcheiden, en daaruit<br />

ontftaan weeke of zwakke vezelen. Van daar<br />

'u het werk-paerd fterker dan dat, 't welk le-<br />

- dig op ftal ftaat, en dit wordt vetter dan het<br />

fcerfte.<br />

Daar zijn ook inwendige middelen, die den<br />

aaamenhang der drooge deelen vermeerderen,<br />

bij voorbeeld, ijzer, zuure fpijzen, geestrijke<br />

vogten, die gegist hebben. De flappe vezelen<br />

•van het bleek bol meisjen worden door ijzer<br />

veulerkt, zoo dat zij zig wederom kragtiger<br />

(zaamentrekken en de gezwollenheid verdrijven<br />

Jkunnen. Bij eene brandewijn-drinkfter wier-<br />

I den de milt, het alvleesch, de lever, en de<br />

}longen droog en verhard gevonden; alle klieren<br />

waren zoo hard als fteenen. Hoe meer<br />

•waterige of andere deeltjens men integendeel<br />

tusfchen de drooge deeltjens brengen kan, des-<br />

-,te weeker of zwakker zal de vezel zijn. Men<br />

laate den damp. van heet water aan de voeten<br />

cf over een ander deel van het lighaam gaan,<br />

• 200 zullen de vezelen ongemeen veel zwakker<br />

cn weeker worden ; de voet zal opzwellen of<br />

geheel waterachtig worden, tot bewijs dat de<br />

waterachtige deeltjens de drooge deeltjens<br />

verwijderd hebben.<br />

Elk deel des lighaams, elke ouderdom, elk<br />

tem-<br />

1


EN VAN DERZELVE*. WIJZE VAN WERKEN, 59<br />

temperament heeft zij'ne eigene evenredig*<br />

heid van .fterkte of zaamenhang der drooge<br />

deeltjens. De vezelen van de hersfenen zijn<br />

weeker dan die van een been. De jonge mensch<br />

heeft weeker vezelen dan de oude; de vezelen<br />

van den man zijn fterker dan die eener vrouw (a)*<br />

Als eene vezel breekt, wanneer men haar behoorlijk<br />

fpannen wil, dan is zij te zwak; als<br />

zij zig door eene kleine kragt iaat verlangen of<br />

rekken, zonder dat zij zig wederom i i.haaen<br />

eerften ftand terugtrekt, dan is zij te flap, of<br />

men noemt haar minder veêrkragtig, Deeze<br />

flapheid kan trapswijze minder of meerder<br />

zijn; daar zijn dan zwakke en nog zwakkere<br />

vezelen. Als een al te têer zijden-draadjen<br />

breekt, zoo dra een zeker gewigt aan hetzelve<br />

gehangen wordt, zoo heeft men een begrip van<br />

eene<br />

(a) Men mag de fterkte en zwakheid in een wcrklijk onder-<br />

fcheiden zaamenftel der vezelen zoeken, of men mag, gelijk<br />

BORDEU, aannecmcn dat de eerfte vezelen van eene vlo even<br />

£00 ftd-k als die van een* leeuw zljfr, dat de fpier van het<br />

kind uit niet minder en niet zwakker vezelen dan die van den<br />

reus beftaat, en dat het onderfcheid van de fterkte of zwakheid<br />

der vezelen het onderfcheid des ouderdoms, der gofbgten en der<br />

temperamenten,alleen van den overvloed, de ligging en de vas­<br />

tigheid van het celachtig wezen, of der fcheden, met welke het<br />

alle de vezelen omkleedt, voortkoomt, zoo heeft doch altoos<br />

de verfchillendc evenredigheid van het vogtige en het drooge,<br />

of van het waterige en de aarde plaats. Ziet BORDEU fi:r Ie<br />

fisfu muyteux § XVIII c? XZIF,


Go' VAN HET ZAAMENSTEL DER «EVOEL-VEZBXEW»<br />

eene zwakke vezel: Maar wanneer een loo*<br />

den - draad van hetzelfde gewigt ongemeen uitgerekt<br />

wordt zonder te breeken, zoo heeft men<br />

een begrip van eene fiappe vezel.<br />

Daar zijn nu ook n^g kroefe cn digte of grove<br />

vezelen. Ten minsten 'moet dit van de zaamengefteïde<br />

vezelen wa£ï zijm Een hairijen<br />

van een kind is kroefer dan een hair van een<br />

paerd; hennip is grover dan zijden - draaden.<br />

Daar kunnen nu grove en fterke of drooge vezelen<br />

zijn. Zoodanig mag die een flerk werk -<br />

paerd, een reusachtige arbeider hebben, onder<br />

wiens vuisten ik niet gaerne koomen wil. Bij<br />

deeze foort van lieden vindt men de wonderen<br />

van fterkte en eene foort van heldenmoed, als<br />

zij door de eene of andere aanzettende oorzaak<br />

verhit worden." Andere vezelen kunnen grof<br />

en minder veêrkragtig of enigzints flap zijn.<br />

Zulke zal misfchien 5e ftille, dikke Phlegmatieke,<br />

het groote, ftille en traage ftalpaerd<br />

bezitten. De vezelen kunnen kroes en vêer-<br />

Eragtig, of kroes en week zijn. Een mager ,<br />

lieet, gevoelig mensch zal misfchien kroefe en<br />

veêrkragtige vezelen hebben en een gevoelig<br />

land zal kroefe en weeke vezelen bezitten.<br />

Kroefe en vêerkragtige vezelen neemen fnel<br />

fchokken of indrukzelen aan en werken even<br />

fnel en heftig, ten naasten bij gelijk eene fijne<br />

gefpannen fnaar door eene ligte aanftrijking<br />

bewoogen wordt en ook des te fneller beweeging<br />

in de lugt veroorzaakt. Deeze noem ik


SN VAN DERZELVER WIJZE VAN WBRKEW- .*»<br />

beweeglijke en veêrkragtige vezelen. Zulk<br />

een mensch is ten uiterften gevoelig en even<br />

zoo fnel werkzaam, heftig, onrustig; het zijn<br />

vuurige koppen van levendige verbeeldingskragt.<br />

Aanzettende, geestrijke dranken, fterke<br />

reuken, zonne - warmte en diergelijke maaken zulke<br />

vezelen nog beweeglijker en dikwijls zijn ook<br />

zulke lieden juist om deeze reden onverdraagljk.<br />

Kroefe- en weeke, maar niet al te flappe vezelen<br />

kunnen de ontvangene indrukzelen ligt<br />

aanneemen, zonder zoo vuurig, fnel of heftig<br />

te werken. Hier zou dan ook gevoeligheid,<br />

ontvangbaarheid zijn, of vezelen die tot het<br />

aanneemen van indrukzelen ligt beweegbaar<br />

waren. Zoo weet men dat de zenuwen de<br />

weekfte zijn of gantsch mergachtig ontbloot<br />

liggen daar de fijnfte indrukzelen aangenoomen<br />

moeten worden. Tegens deeze foort van<br />

gevoeligheid zal misfchien het zuure elixir,<br />

uit vitriool-olie en alcohol, of nog beter enkele<br />

vitriool-geest, behoorlijk met water verdund,<br />

den besten dienst doen; wijl het het zaamenftel<br />

der vezelen vaster en dus minder beweeglijk<br />

maakt. Hiertoe behooren ook het<br />

koude bad, yzer, de koortsbast. VAN SWIE­<br />

TEN hielp eene juffer, daar hij haare kroeze<br />

vezelen vaster en minder beweegbaar of ftijver<br />

zogt te maaken. Het zeuuwgeftel was ongemeen<br />

gevoelig. Een gering geluid, een zwaar<br />

licht werkte zoo fterkop haar,dat zij ftuiptrekkingen<br />

kreeg; zij gevoelde in het onderlijf<br />

WOUr


j


EN VAN DE R ZELVER WIJZE VAN WERKEN. 63<br />

lighaamsgefteldheid was door eene ziekte nog<br />

zwakker , maar ook aandoenlijker geworden.<br />

Daar hadt zig enige fcherpte in de voeten gezet.<br />

Zij flingerde altoos, als zij (taan wilde*<br />

haare beenen heen en weder, zoo dat zij geene<br />

ordelijke fchrede doen kon. In het bed al.<br />

leen was alles Uil; ik liet haare voeten van on -<br />

deren naar boven omwinden en verminderde<br />

fpoedig deeze beweeglijkheid.<br />

Mij dunkt dan dat eene meerdere of mindere<br />

gefchiktheid der vezelen tot beweeging uit de<br />

verfcheidenheid van derzelver zaamenftel reeds<br />

vrij wel te begrijpen is. Men voege hier nu<br />

nog bij die eigenfchap der vezelen, welke HAL.<br />

LER prikkelbaarheid, Irritabilitas, GORTEI;<br />

beweegbaarheid, Mobilitas en GAUBITJS levendige<br />

kragt Vis vitalis noemt, die altoos bij<br />

den eenen duidlijker dan bij den anderen is<br />

Men zoeke zig deeze begrijplijk te maaken en<br />

dan zal men nog nader tot begrip van de gevoeligheid<br />

of beweeglijkheid der vezelen gekoomen<br />

zijn.<br />

Wanneer een zeker deel zig op de beroering<br />

eener prikkeling beweegt of zaamentrekt, of<br />

wan-<br />

wonder-middelen vervoerd. Het bedrieglijke wonderbaare van<br />

eenen GREATRAKES, TISSERANT , en GASsNh R ver­<br />

voert hen nog eerder dan den ruuwften boer. Hierin ligt ook<br />

de grond waarom in onze ligtgevoelige of weekachtige tijden elke<br />

dweeperij zoo ligt. indrukken en elke onbefcbaabaainde gek. opgang<br />

jnaakt.


54 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN<br />

wanneer de vezel zig opkrult, zoo heeft mes<br />

éen begrip van deeze eigenfchap der vaste deelen,<br />

van deeze prikkelbaarheid of levendige<br />

luagt. Zij is verfchillende in verfchillende<br />

deelen des lighaams, zij verfchilt naar ouderdom,<br />

geilagt, temperament. Het hart wordt<br />

door warm water en door het warm bloed tot<br />

zaamentrekking geprikkeld. H A L L ER zet het<br />

in de rei der prikkeibaare deelen boven aan;<br />

•hierop volgen maag en darmen, na deeze het<br />

middelrift en eindelijk de overige fpieren.<br />

GAUBIUS zegt: men heeft waargenoomen<br />

dat deeze prikkelbaarheid fterker gevonden<br />

wierdt bij een tedei raaakzel der vaste deelen ,<br />

maar anders ook daar de vezelen gefpannen en<br />

veêrkragtiger waren, diensvolgens bij kroefe en<br />

zwakkeen bij kroefe en vaste of veêrkragti ge vezelen.<br />

Verder leert hij dat bij prikkelbaare vezelen<br />

tegelijk eene gróote wakkerheid of gaauwigheid<br />

der zinnen en menigrnaalen eene dunne fcherp»<br />

te in de vogten en een levcndigere bloeds-omloop<br />

plaats hebben. Van daar worden wij ,<br />

zegt hij, door overerving,door de jeugd, door<br />

een beweeglijk temperament, door eene al te<br />

geftrenge inachtneeming van de levensregel,<br />

door goede en heete fpijzen, door eene warme<br />

lugtftreek, door heete ziekten tot prikkelbaarheid<br />

voorbereid. Het vrouwlijk geflagt is prik-<br />

.kelbaarer dan het manlijk. De zonne- hitte<br />

vermeerdert de prikkelbaarheid en met haar ook<br />

het gevoel van den honger bij infekten.<br />

Te-


EÏY VAN DÈRZÈLVÈR WljZÉ VAN WERKEff,<br />

Tegënovergeftelde obrzaaken brengén traag?<br />

beid of verminderde prikkelbaarheid voort. Hier-<br />

2ijn grove dikke vezelen bij, welke, wegens<br />

haare grootte of ruuwheid ook zwaarer te beweegen<br />

zijn; of daar is taaiheid en droogheid,<br />

óf onbuigzaamheid der vezelen, welk gebrek<br />

van het overwigt der aarde ontftaat; of de vezelen<br />

zijn door dé toevloeijing van het waterige<br />

, flijmige of vette te traag eh flap, zoo dat<br />

foo wel eene koude waterige of taaie als eenë<br />

al te drooge aardachtige gefteldheid der Vogten<br />

nadeelig wordt. I3ij eerte geringer prikkelbaarheid<br />

is een traager bloeds - omlöop; de zinnen<br />

en het gemoed worden langzaamer geroerd;<br />

Een lighaam, dat eenen tamelijkeh graad varf<br />

prikkelbaarheid met eene zekere maatigihg bezit<br />

i heeft reeds in het zamenftel zijner vezelen<br />

een goed voorbehoedmiddel tegens zWaare ziekten.<br />

Zoo haast 'er nu iets vreemds of fchade.'<br />

lijks iri zulk een lighaam koomt, verwekt het<br />

fterke prikkelingen , Waardoor de levenskragt<br />

terftond in volle werking geraakt. Het vreemde<br />

zal daadlijk Wanorde in dé dierlijke huishouding<br />

Veroorzaaken; en wordt jüist door<br />

deeze tegenwerking uit den weg geruimd.'<br />

Daar Ontftaan verkoudheden J buikloopen; braa-"<br />

kingen 4 neusbloedingen en diergelijke. Maar'<br />

ih eett traag lighaam verzamelt zig alles tot het<br />

üitbreeken eener zwaaré, heete of langduurige<br />

krankte* Ik heb hieruit menigen een kort of<br />

E lang


#5 VAN HET ZAAVENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN<br />

lang leven en den aart zijner toekoomende ziekten<br />

voorfpeld.<br />

Men ziet wel dat het zeer veel, zoo niet alles,<br />

op het zaamenftel der vezelen aankoomt.<br />

Kroefe en veerkragrige vezelen zullen misfchien<br />

de pfikkWbaarfte of beweegbaarfte zijn , en na<br />

deeze kroefe en weeke. De prikkelbaarheid<br />

wordt minder, hoe nader weeke vezelen bij<br />

eene flapheid koomen. Grove en flappe of weeke<br />

vezelen zijn de traagfte; na deeze volgen<br />

grove en drooge.<br />

Men is altoos zeer geneigd geweest de dingen<br />

noodloos te vermenigvuldigen. Bij elke<br />

ontdekking eener zekere werking was men gereed<br />

een geheim principium optezoeken. Men<br />

nam de werking der zenuwen waar en vondt de<br />

zenuw geesten uit. Men ontdekte eene bijzondere<br />

levendige kragt of priRkelbaarheid en<br />

wilde weder een verborgen principium tot<br />

grondflag leggen. GAUBIUS houdt het daarvoor<br />

dat derzelver grond meest in de vaste<br />

deelen ligt; maar hij wil het maakzel der vezelen<br />

alleen of de verplaatlirg der e:ementen<br />

niet voor toereikende houden. H A L L E R<br />

denkt dat de drijfveer der prikkelbaarheid in<br />

het lijm of flijm, welke de aardachtige deelen<br />

der fpier-vezelen verbindt, te zoeken zij. Ik<br />

houde het daarvoor dat deeze prikkelbaarheid<br />

onder de voorbijgaande eigenfehappen der lighaamen<br />

behoort , die door eene zekere verbin-


SN VAN DÊRZELVÊR WIJZE VAN WERKEN. 6f<br />

binding, evenredigheid en beweeging der deelen<br />

ontftaan (a).<br />

Daar zijn algemeene onveranderlijke eigenfchappen<br />

der lighaamen, als zwaarte, beweeglijkheid<br />

en ondoordringbaarheid. Daar zijn ook<br />

bijzondere eigenfchappen, die uit de vermenging<br />

en gefteldheid der deelen fpruiten en<br />

voorbijgaan, zoo dra deeze vermenging of gefteldheid<br />

veranderd wordt. Het yzer, zegt<br />

een Scheikundige, beftaat uit yzer-aarde en<br />

het brandbaar beginzel en heeft dan de eigenfchap<br />

door den zeilfteen aangetrokken te worden.<br />

Men fcheide het verband der yzerdeeltjens,<br />

en men raake dan de yzer-aarde met den<br />

zeilfteen aan; hij zal dezelve onbevvoogen laa.<br />

ten. Men fmelte op nieuw deeze yzer-aarde<br />

met een vet, opdat door. de bijvoeging van<br />

het brandbaar beginzel, of van het phlogiston,<br />

z e r<br />

het v weder herfteld worde, dan wordt het<br />

weder door den zeilfteen aangetrokken. Daar<br />

zijn zouten, welke met zuuren opbruisfchen\<br />

zij bruisfchen niet meer op, wanneer zij lang<br />

in de lugt gefmolten of door eene andere vermenging<br />

veranderd zijn. Welke veranderingen<br />

in reuk, in kleur, beweegingen en eigenfchappen<br />

kunnen de Scheikundigen door vermengingen<br />

(B) Ziet de verhandeling van de eigenlijke iragt, waardoor<br />

tiwdem en voeding gefchiedt, agter dit werk geplaatst»<br />

E n


«58 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN<br />

gen niet veroorzaaken! Men kan vlammen en<br />

flagen voortbrengen.<br />

Zoude dan ook zulk eene eigenfchap, als de<br />

prikkelbaarheid is, niet door eene bijzondere<br />

vermenging, evenredigheid en beweeging der<br />

elementen kunnen voortgebragt worden? Zoude<br />

hieiuit niet die levendige kragt of prikkelbaarheid<br />

der fpieren en de werkzaamheid der<br />

zenuwen kunnen ontftaan, zonder dat het nodig<br />

ware in de zenuw geesten en in de fpieren<br />

een ander geheim principium aanteneemen ?<br />

Ik zal mij hier in eene onderftelling inlaaten<br />

na tot hier toe meest bekende dingen voorgefteld<br />

te hebben.<br />

Ik heb hier voor gezegd dat 'er ook een zeker<br />

phlogiston, men noeme het dan brandbaar<br />

beginzel , iets zwavelachtigs of olieachtigs, onder<br />

de elementen is. Het verftaat zig egter<br />

van zelf dat 'er onderfcheid tusfchen lijn - olie<br />

en rosmarijn-olie is, dat dus dit phlogiston bi]<br />

den eenen veel fijner, vlugtiger, en beweeglijker<br />

zijn kan dan bij eenen anderen. Misfchien<br />

kan men uit het onderfcheid en de evenredigheid<br />

van dit phlogiston («j en uit deszelfs<br />

Ca) Ons phlogiston zal misfchien ten naasten bij iets dierge­<br />

lijks voorttelen als het acidum pingue van M E IJ ER. Bij andere<br />

Wag het misfchien eene foorc van eletorwfcbe ftof zijn, vaa wel­<br />

ke wij nog. fprteken zuliejn.


tti VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 6$<br />

«elfs onderfcheidene verbinding roet andere deelt'<br />

Jens de verfcheidenheid der prikkelbaarheid afleiden;<br />

misfchien zou daaruit de groote kragfc<br />

der zenuwen verklaard kunnen worden.<br />

Ik moet vooraf herinneren dat het rijk van<br />

dit phlogiston zig verder uitftrekt dan men zig<br />

mogelijk verbeeld heeft. Men heeft reeds enige<br />

reizen in de narigten van de mineraal bronnen<br />

getoond dat de geest van dat bronwater<br />

niet anders is dan losgemaakte vaste lugt en<br />

phlogiston benevens enig vlugtig zuur, en dat<br />

andere onderaardfe dampen bijna hetzelfde zijn.<br />

Dit aangenaam mengzel wakkert het leven of<br />

de werkingen der zenuwen op eene kragtige<br />

wijze aan. PRIESTLEY heeft getoond hoe<br />

het door konst natemaaken is(a\<br />

Eindelijk heeft ook de Graaf M I L L Y eene<br />

overeenkomst tusfchen het fcheikundig phlogiston<br />

en het e}ektriefche vuur ontdekt (£). Hij<br />

toont dat de metaalen elektriciteit uitgeeven,<br />

naar maate 'er phlogiston in hunne zaamenitelling<br />

is en dat de metaalen deeze eiggnfchap<br />

verliezen, naar maate zij meer of<br />

min-<br />

(a) Ziet M u r. R A y Medicinisch praktifche Bibüothek, I Ban^<br />

iet, nStuk. P. 188.<br />

(F) Mémoire fur la re'ducïïon des chaux metalliques par le ftti<br />

tle&rique, lu h VAcadémie des Sciences de Paris le 20 Mat 1774-<br />

far M. h Cemte de MILLY<br />

E3


fÖ VAN HET ZAAMENSTEE D2& GEVQBIi* VfZEËEW<br />

minder van bun phlogiston beroofd zijn. Hif<br />

perste metaal-kalken in glazen pijpen op een*<br />

maakte de einden niet kurken toe , waardoor<br />

eene yzere ftaaf tot in de kalk ftak. Elke<br />

deezer glazen pijpen wierdt op een ander glas.<br />

vastgezet en dus aan een in beweeging gebragt,<br />

èlektrifeer-werktuig gehouden. Daar kwamen<br />

des te minder elektrieke vonken te voorfchijn<br />

hoe meer de kalk van haar phlogiston beroofd:<br />

was Bij voorbeeld: de kalk van tin en bisrnuth<br />

gaf minder vonken dan die van menie ><br />

deeze minder dan die van lood. Nu kwam<br />

MILLY op de gedagte dat men de metaalen<br />

weder zoude kunnen herftellen, als men elek-.<br />

trieke ftof bij derzelver kalken deedt. Eet gelukte<br />

hem ook werklijk, behalven met de yzer-faffraan,<br />

daar men buiten dat weet dat men dezelve<br />

in eene geringe hoeveelheid niet ligt weder<br />

rot. yzer brengen kan. Du-s, befloot hij,,<br />

is elektrieke ftof en phlogiston bijna eenerlek<br />

' MEIJER, toont insgelijks O) dat zijn Acidu?nfjngue<br />

niet verre van de elektriefche ftof verwijderd<br />

is, of veel meer dat het geheel de<br />

hoofd-ftoffe. bij de elektriciteit uitmaakt. Daarom<br />

bewijst hij dat het ^cidum pingue. een<br />

werklijk beftanddeel van bet glas is, als van<br />

een lighaam, dat de oprfpronglijke elektriciteit<br />

(d) Chymufche Verfueht Kof. %XV.<br />

zeef,


ÏN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. "71<br />

zeer fterk bezit, en wel houdt hij het daarvoor<br />

dat ,, het Jcidum pingue op eene dubbelde<br />

4, wijze in zijne fterkfte concentratie en droog-<br />

„ heid in het glas voor handen is, eens als<br />

„een wezen, dat in deszelfs vermenging inge-<br />

„ gaan is, en ten tweeden als even datzelfde<br />

„ wezen , dat ook deszelfs tusfchenruimretjms<br />

„opvult." Ook heeft JALLABERT tien<br />

grond der elektriciteit in een fijn zeer vêerkragtig<br />

wezen, dat de gantfche waereld,de kleinfte<br />

holletjens der lighaamen opvult, gefteld.<br />

KIRCHVOGEL zegt van de elektrieke ftof dat<br />

zij uit de ingewanden der aarde uitgaat en weder<br />

in dezelve terugkeert, waaruit dan ahoosduurende<br />

veranderingen in den dampkring voortkwamen;<br />

zij doordringt, zegt hij, alle lighaamen<br />

en werkt, naar derzelver verfcheidenheid,<br />

verfcheidenlijk op dezelve. Als dan bewezen<br />

wierde dat ons phlogiston de grondftoffe van de<br />

elektriciteit ware, dan konde men reeds daaruit<br />

deszelfs algemeenheid bewijzen.<br />

Het in het glas zaamengedrongen en drooge phlogiston<br />

maakt de fterke elektriekheid van het<br />

glas uit. Nu heeft men fomtijds menfchen ,<br />

die fterk gedanst of zig bewoogen hadden, in<br />

den<br />

(a) Disfertatio de eUaricitattsatrea in corpus hunmnumacTwns*<br />

E 4


§2 VAN HET XAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN<br />

den nagt licht van zig zien geeven, een ba^<br />

wijs dat de uitwaasfeming bier elektriek was s<br />

Daar moet dus hier ook een drooger en zaam?.<br />

gedrongener phlogiston vervlogen zijn dan an*<br />

ders gewoonlijk gefchiedt. Door de wrijving<br />

pf door de beweegingen kan het phlogiston<br />

meer elektriefche of phosphoriefche eigenfchappen<br />

verkregen hebben. Onze uitwaasfeming<br />

bevat, even gelijk ook onze pis, iets olieachtigs,<br />

of een grover en onzuiverer phlogiston.<br />

Men ontdekt aan het zweet, aan het water,<br />

waarmede men zig gewasfchen heeft, aan eenen<br />

beademden fpiegel altoos eene kleverige vettig-,<br />

heid. Deeze vettigheid bevat het zuivere phlogiston,<br />

dat hier metflijm, zuur en. water vermengd<br />

is. Wanneer nu door. wrijven of warm-te.<br />

de verfijnde ftof van het phlogiston zuiverer,<br />

digter en drooger uit het lighaam waasfemt,<br />

zoo zal zij zig als lichtende vertoonen,<br />

kunnen» Daarvandaan heeft men ook diergelijke<br />

verfchijnzelen flegts aan drooge. en heete,<br />

dieren waargenoomen. Dus kan het lichtend<br />

fchijnzel, dat verfcheiden kluizenaaren zou om-;<br />

ringd hebben, en dat men voor een teken van<br />

heiligheid hiel.dt, dikwerf werklijk beftaan hebben.<br />

Zeer dikwijls, of bijna altoos, als ik bij,<br />

e_en licht aan mijnen lesfenaar wat aanhoudend.<br />

ftudeer, t<br />

en dan met dit licht uit mijnen damp.kring<br />

treede, bersten aan alle zijden om mïjn<br />

hoofd lichtende vonken uit, zoo dat ik fchier.<br />

geen avond verzeekerd ben niet voor een hei?


SN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. f3.<br />

ïjge te zullen gehouden worden. Maar, helaas!<br />

ik kan ook door deeze en andere proeven,<br />

bijzonderlijk bij donder-buien, tot mijn ongeluk,<br />

bewijzen dat mijn arm phlogiston te ligt in de<br />

lugt vliegt.<br />

Misfchien is het zig door de reuk onderfcheidend<br />

vlugtig deel van het manlijk zaad, dat<br />

het in het eitjen der moeder liggende dicr-kiemtjen<br />

tot de eerfte beweeging of tot het leven opwekt,<br />

niets anders dan een fijn phlogiston , daar<br />

wij buiten dat weeten dat wij fijne zwavel achlige<br />

deeltjens door de reuk gewaar worden,<br />

Eieren van infekten, van visfchen, van vogelen,<br />

zaaden en planten worden door de zonne-r<br />

warmte tot het leven gebragt. De in den win»<br />

ter dood fchijnende vlieg of vledermuis wordt<br />

door de warmte weder bezield. Zou dit bezielende<br />

niet insgelijks een verfijnd phlogiston kunnen<br />

zijn, dat het in het ei of in den vledermuis aanwezig<br />

zijnde, misfchien met flijm of grovere olie<br />

omwonden, phlogiston in werking bragt, of<br />

anders de vezelen tot beweeging opwekken<br />

konde ? De hitte in het Oosten doet alle in<br />

het Noorden zuur zijnde vrugten zoeter wasfen;<br />

zelfs de azijn zou onder de evennagtslijn<br />

zoeter, en in Holland weder zuurer geworden<br />

zijn. Zijn deeze geene werkingen van een phlogiston<br />

of van een allerfijnst olieachtig wezen?<br />

Eene menigte diergelijke uitwaasfemingen uit<br />

garden , bloemen, planten, dieren kunnen de<br />

higt tot een levens-voedzel maaken. Opgeflo-<br />

S $ - ten


f4<br />

V A N H E T<br />

ZAAMENSTEL DER GEVOELVEZELEN<br />

ten bedorven lugt, rottende deeltjens, welke<br />

het phlogiston vernietigen, of een onzuiver bedorven<br />

phlogiston uitleveren enz. kunnen de<br />

lugt weder ondienftig tot het leven maaken.<br />

Men moet hier aanmerken dat ons phlogiston<br />

niet dat onzuivere phlogistieke is , dat<br />

men hedendaagsch onder den naam van phlogistieke<br />

lugt verftaat. Deeze benaamingen der<br />

lugt foorten zijn nok werklijk niet naar onzen<br />

fmaak. Wat is de zoogenaamde gedephlogisticeerde,<br />

zuivere, of vuurlugt anders dan een<br />

zuiver verfijnd phlogiston?<br />

Alles dan wat het phlogiston van ons lighaam<br />

vermeerdert zou tot opwakkering van ons<br />

leven kunnen dienen. Daarom heeft ook VAN<br />

SWIE TEN O) de yzer zwavel zoo dienftig<br />

en opwakkerend voor de mer.schh ke natuur<br />

gehouden, wijl zij misfchien het vervliegend<br />

phlogiston, als het hoofd-deel eener prikkelbaare<br />

vezel, vergoeden kan. Veelligt koorat<br />

, het ook daarvandaan dat voedzaame goede fpijzen<br />

, geestrijke en verhittende middelen de<br />

werkzaamheid der vezelen vermeerderen, dat<br />

zij levendiger, opgewekter maaken. Nieuwere<br />

wijsgeeren mogen het dan, elk naar zijne zinne-<br />

•00 Hinc ferrum in lenibus acidis folutum reliquis fereprafer.<br />

tur- quia non tantum yi aufisra adjlringente agit, fed fuif urn<br />

fui'metallici, nature humane adeo amici, miro {limulo vires y,t


IN VAN DKRZELVER WIJZE VAN WERKEN. "J5<br />

nelijkheid, vuurftoffe, elementair vuur, of zoo<br />

als zij in hunne verwarring op nieuwe naamen<br />

vallen mogen, noemen. Dit moet ook van ruikende<br />

dingen gelden. Welke hartfterking en<br />

opwakkering kan men menigmaalen enkel door<br />

de reuk ontvangen ! Die na eene lange rust<br />

zinnelooze en bijna' gevoellooze jongen wierdt<br />

door koflij, fuikergebak en wijn wederom tot<br />

zijn gevóel en tot zijn verftand gebragt. Zijn<br />

phlogiston was door de hitte en rotting in zijne<br />

ziekte opgelost geworden en verloren gegaan;<br />

het was door geene behoorlijke fpijze vergoed<br />

geworden. Koffij, fuikergebak en wijn hadden<br />

altoos na den ïlaap wederom een deel des nodigen<br />

phlogistons vergoed; want als de jongen<br />

geflaapen hadt, was hij daaglijks wat meer<br />

mensch geworden. Ik denk' wél dat wijn en<br />

koffij terftond zouden gewerkt hebben, als in<br />

den jongen nog eene nodige voorraad van het<br />

phlogiston ware teruggebleven, welk door deeze<br />

middelen los of werkzaam hadde kunnen gemaakt<br />

worden, gelijk misfchien bij gezonde,<br />

bij het in • of uitwendig gebruik van verfterkende<br />

dingen, gefchiedt. CAPIVACCIUS behieldt<br />

den eenigen erfgenaam van een geilagt,<br />

door hem tusfchen twee gezonde jonge minnen<br />

te laaten liggen en haare melk te laaten zuigen.<br />

De melk zoo wel als de gezonde uitwaasfemingen<br />

hadden den zieken kragten gegeeven.<br />

De teeringachtige jongeling van FOREST te<br />

Bononie wierdt door dit middel zoo opgewekt<br />

dat


7


EN VAN DERZÊLVER WIJZE VAN WERKEN» ?7<br />

worden; maar men weet ook dat juist deeze<br />

deelen minder prikkelbaar of minder gevoelig<br />

zijn. Bij geftorvene kan men in het geheel geene<br />

elektriciteit meer voortbrengen (a,; het is<br />

ook bekend dat de prikkelbaarheid bij lijken geheel<br />

en al verdwenen is. Men weet dat de<br />

prikkelbaarheid bij een geftorven of gedood dier<br />

nog enige uuren na den dood aanhoudt en tot<br />

dien tijd zal 'er zeeker ook nog wat elektriciteit<br />

verwekt kunnen worden. Men weet dat het<br />

hart van een .levendig dier zijne kragt van zig<br />

nog<br />

(e) Men moet den fchrijver hier wel verdaan; hetgeen hij<br />

hier zegt heeft alleen betrekking tot het opwekken van de elek­<br />

triciteit door wrijving in het dierlijk lighaam. Als geleider be-<br />

•fchouwd vertoont het dierlijk lighaam dood zijnde, even dezelf­<br />

de verf hijnzelen als het loevend; de elektrieke ftof kan, na­<br />

melijk, in hetzelve worden opgehoopt, als het afgezonderd is,<br />

of kan in hetzelve verminderd worden; het trekt ligte lighas-<br />

lnen aan en ftoot die af; het laat, eindelijk, de laading eener<br />

leidfche fles door, als het in de ftreeklijn van de ontlaading ge»<br />

plaatst is. Doch ik ben niet volkoomen verzeekerd dat het<br />

in geene omflandigheden mogelijk zoude zijn in doode dierlijke<br />

lighaamen elektriciteit optewekken; doode katten, gewreven<br />

zijnde, knappen, en geeven fomtijds, fchoon flaauwe, vonken.<br />

Verfcheiden dierlijke zelfftandigheden, uit de lighaamen genoo-<br />

men, geeven tekenen van elektriciteit; onder deeze de zenuwen,<br />

die gedroogd zijnde onder de lighaamen behooren, die door wrij­<br />

ving elektriek worden. Men heeft te Parijs een elektrizeer-<br />

Werktuig zaamgefteld, waarvan de plaat, of wrijver enkel be­<br />

lton dt uit zenuwen van 's menfchen lighaam en hij gaf elektri-<br />

ftteit als een wrijver van glas. V E Ü T A A L E R .


78 VAN HET ZAAMENSTEli DER GEVOEL - VEZELEN<br />

nog na den dood van het dier bij het gevoelen<br />

van prikkeling zaamentetrekken terftond verliest,<br />

zoo dra het met enige elektrieke fchokken ge»<br />

flaagen, en dus van zijne elektriciteit beroofd<br />

wordt O). Een vogeltjen, wiens weinigje leven<br />

misfchien flegts in de prikkelbaarheid of<br />

levendige kragt zijner deelen beftaat, wordt<br />

door elektrieke fchokken gedood Bij koudbioe-<br />

(a) Dit is niet naamvkeurig; kleine elektrieke vonken aan het<br />

hart van een duif in dien ftaat medegedeeld, wekten het leevend<br />

beginzel in hetzelve wederom op, na dat het reeds opgehouden<br />

hadt zig te bewcegen ; en dit deeden zij verfclieiden reizen; dee­<br />

ze prikkeling gefchiedt zoo wel door ftellige als ontkennende<br />

vonken, hetgeen zou fchijnen te bewijzen dat die zaamentrekking<br />

niet aan de tegenwoordigheid van meer elektrieke {toffe in de<br />

fpieren en zenuwen, noch de ophouding van die prikkelbaarheid<br />

aan het afwezen derzelve is toetefchrijven. Het is ondertusfehen<br />

zeeker dat Iterke elektrieke vonken, en ook fchokken de prik­<br />

kelbaai heid, het leevend beginzel geheel vernietigen kunnen;<br />

wanneer zij zulks in deelen doen, die noodzaaklijk tot het leven<br />

zijn, veroorzaakén zij den dood; doch hoedanig dit ook gefchie-<br />

de, liet gevoelen van den fchrijver dat zulks veroorzaakt wordt<br />

doordien die daelen, door welke de fchokken gaan, van hiinn»<br />

eigen elektriciteit beroofd worden, is ten hoogften onwaarfchijn-<br />

lijk; het is bekend dat lighaamen, door welken een fchok henen<br />

gaat, daar door niet van hunne eigen elektriciteit beroofd wor­<br />

den , in dat geval zouden zij tekenen van ontkennende elektrici­<br />

teit geeven. VERTAAL ER.<br />


EN VAN BERZELVER WÏJZ8 VAN WERKEN. ?9<br />

bloedige diertjens zal misfchien het phlogiston<br />

minder verfijnd of vlug zijn, het zal misfchien<br />

uit een kleverig -flijm laater vervliegen dan bij<br />

warmere dieren. Daarom behouden het hart<br />

of de afgefneden poot van de kikvorsch nog<br />

zoo lange 1 tijd hunne'prikkelbaarheid. Daarom<br />

beweegt zig de kikvorsch nog zoo levendig<br />

en fterft eerst des anderendaags, als men<br />

hem het hart heeft uitgefneden; hij beweegt<br />

zig zwak, fchijnt ongevoelig en fterft den derden<br />

dag, als hem het brein uitgenoomen is geworden.<br />

Uit de fpoedigere of laatere uitwas»,<br />

feming des phlogistons of der elektrieke ftof<br />

laat zig ook begrijpen waarom de teeringachtige<br />

of d'e aan heete koortfen fterven eenen frellen<br />

of zagten dood ondergaan, terwijl daarentegen<br />

dikwijls andere veele dager, liggen te zieltoo.<br />

gen. Hieruit kan men misfchien ook verkiaaren<br />

't geen men van enige vrouwen zegt dat zij<br />

een taaier leven dan de mannen hebben.<br />

De hoeveelheid der elektriefche of fijnere phlogistieke<br />

ftoffe moet dan minder in lamme, en<br />

misfchien bijna geheel niet in verftorven deelen<br />

zijn; of zoo haast het fijnste deel derzelve bij<br />

ftervende vervlogen is, is het overig gedeelte<br />

in het dood lighaam, veelligt ook uit gebrek<br />

van warmte en beweeging in de vogten, werkloos<br />

geworden en ligt in traag, onwerkzaam<br />

flijm gewikkeld.<br />

Wanneer men zig met het ontftaan der elektriciteit<br />

in het een of ander lighaam heeft bekend


&0 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL- VËZEËEff<br />

kend gemaakt, zoo zal men zig ook derzelve?<br />

werking in een levendig lighaam eer voordel*<br />

len kunnen. Men wrijft het glas. Doorliet wrijven<br />

en de daar door voortgebragte warmte wordt<br />

de in het glas zig onthoudende veêrkragtige dof<br />

uitgezet en in beweeging gebragt; de porieëu<br />

van het glas worden insgelijks verwijd eri de<br />

deeltjens van het glas uitgezet. De elektriefché<br />

ftof, of het fijn droog phlogiston waasfemt rondom<br />

het glas uit en maakt eenen elektrieken<br />

dampkring om hetzelve, bijzonderlijk daar de<br />

door deezen elektrieken damp enigzints van het<br />

glas teruggedrevene zwaarere lügt op deeze'<br />

ftoffe drukt en dezelve om het glas verzameld<br />

houdt. De in deezen kring zig ophoudende<br />

en van eenen met haar niet gantsch ge-*<br />

lijken dampkring gedrukt wordende fijnfte ftof<br />

gaat weder terug, zoo dra men opgehouden<br />

heeft met wrijven. Bij eene ligter, of bij eene<br />

elektrieke lugt zal zig deeze elektrieke damp-kring<br />

hooger in de lugt verliezen, gelijk<br />

KIRCHVOGEL, MEIJER en andere getoond<br />

hebben. Bij koud droog weder, als men een©<br />

zwaare lugt heeft, is daarom de werking der<br />

elektriciteit de fterkfte. Als men het glas wrijft<br />

tot het eene groote warmte verkrijgt, zoo Ver-'<br />

liest zig eindelijk de elektriciteit, wijl de elektrifche<br />

deeltjens te fterk naar buiten gedreven<br />

worden en wijl het heete glas de lugt, die het<br />

omringt, verhit en uitzet, zoo dat de vlugge<br />

elektriefché ftof zig- eer met dezelve vereenigen<br />

kan*


SN VAN DER.ZELVER WIJZE VAN WERKEN. 8l<br />

kan. Men pasfe dit nu op de menfchen toe,<br />

en men zal begrijpen waarom veel zweeten bijzonderlijk<br />

drooge lighaamen verzwakt; waarom<br />

wij, bij eene warme, ligte, en elektrieke lugt,<br />

namelijk bij aannaderend donderweder, eene<br />

nêergeflagenheid gevoelen; waarom wij in koud<br />

weder moediger kunnen werken.<br />

Men kan dan met het verlies van de elektriefché<br />

ftof kragten en wakkerheid verliezen.<br />

Een droefgeestig mensch bevindt zig altoos<br />

erger bij eene ligte regenachtige lugt. Elektrieke<br />

trillingen beneemen ons een deel van onze<br />

elektriefché ftof; daarvandaan krijgen de geeöe,<br />

die van de vallende ziekte aangetast zijn,<br />

door elektrieke fchokken herhaalde aanvallen;<br />

zij krijgen die, als 'er eene regenachtige lugt<br />

of donderbuien zijn. Een jager, zegt KÏRC H-<br />

VOGEL (a\ was van den donder getroffen,<br />

waardoor hem deeze tot het leven zoo nodige<br />

damp meest ontnoomen was; hij lag langen tijd<br />

levenloos op den grond tot hij wederom doorinzuiging,<br />

of op eene andere wijze, zoo veel<br />

elektriefché ftof verkreeg , of tot zig in zijn lighaam<br />

weder zoo veel van dezelve verzamelde<br />

als hij tot een zwak leven nodig hadt. Zoo<br />

dikwijls deeze jager naderhand door een konftig<br />

elektrizeer-werktuig gefchokt wierdt, is hij<br />

altoos in onmagt gezonken.<br />

Door<br />

00 Diar'mm medico -praBkum Vitnn* peg. 169.<br />

F


82 VAN HET ZAAMENSTELDER GEVOEL VEZELEN<br />

Door elektrieke fchokken wordt ons elek­<br />

z i<br />

triefché ftof uit het lighaam gehaald (


E N VAN DERZELVER WIJZE VAN W E R K E N . 83<br />

neren dat hedendaags bijna alle wonderbaare<br />

geneezingen en waarneemingen, bijzonder bij<br />

de Franfchen, bijna nooit waar zijn ££f. Ongelukkig<br />

volgen wij goede Duitfchen meestendeels<br />

flegts de gebreken van andere natiën<br />

na. KIRCHVOGEL heeft goed gebruik van<br />

de elektriciteit gemaakt. Hij wist, wanneer<br />

dit elektriesch beginzel bij de menfchen fpaarzaamer<br />

fcheen te zijn eiï%chier iedereen'eene<br />

loome nêergeflagenheid gevoelde, zigzelven en<br />

andere met het elektrizeer - werktuig, door<br />

elektrieke beweegingen, zonder flagen of fchok-<br />

Icen met die ftoffe bijna te verzadigen en de<br />

zenuwen wakkerheid en fterkte te geeven<br />

De prikkelbaarheid of werkzaamheid der vezelen<br />

zal dan in evenredigheid ftaan met de<br />

hoeveelheid en gefteldheid van het phlogiston<br />

-of de elektrieke ftoffe. Infekten hebben des<br />

siettegenftaande, dagelijks met fchokken te geeven voortgaande,<br />

zoo verminderden en verdweenen eindelijk de toevallen. Dac<br />

de vallende ziskte fomtijds door fchokken geneezen is getuigen<br />

ook ander*; lchrij vers. Zie B E R T H O L O N é W clricité ilü [ èfps<br />

humain Tom. I. Part. II, ch. 4. Ziet ook enige voorbeelden<br />

aangehaald in de fchoone Verhandeling van de Heeren PA E T S<br />

V A N TROOSTWIJK en KRAIJENHOFF over de toepasfing<br />

van de elektriciteit op de Natuur- en Geneeskunde. VERTAALER.<br />

(aj Het zoude ongelukkig voor de wetenfchappen zijn,seodit<br />

300 ware. VERTAALER,<br />

(J/) Dinr, Hei. Preft. p. 170. |<br />

F a<br />

te


*4 VAM HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEW<br />

te minder honger hoe minder prikkelbaar zij<br />

zijn. Zoo bevinden zij zig in den winter. In<br />

den zomer verkrijgen zij fijn phlogiston, of het<br />

traage phlogiston, dat in hun is, wordt door<br />

de hitte verfijnd en werkzaamer gemaakt en<br />

alsdan beginnen zij ook wederom te leeven en<br />

te eeten.<br />

„ Daar moet egter " zal men hier tegenwerpen,<br />

,, een onderfcheid tusfchen uw phlogis-<br />

„ ton en de elektriefché ftoffe zijn. Elektriefché<br />

,. ftof zou allerwegen als vuur wegvloeijen."<br />

Het onderfcheid kan in eene meerdere of<br />

mindere verfijning van het phlogiston, in het<br />

onderfcheid der beweeging, der warmte, in<br />

eene verbinding met andere deeltjens beftaan.<br />

MANGOLD hieldt de zenuw-geesten voor<br />

eene lugtigevuurigezelfftandigheid; dit bewees<br />

Siij door vuur-vonken, die zig, na diepzinnige<br />

fcefpiegelingen ,vertoond hebben,gelijk MAL-<br />

ï> IG H I , ZlMMERMAN , TsCHIRNHAU-<br />

BEN, MANGOED en mijn geringe perfoon<br />

ondervonden hebben, door de meerdere levendigheid<br />

, die na het drinken van geestrijke<br />

dranken volgt, door andere algemeene werkingen<br />

van eene dergelijke zelfftandigheid f». Dit<br />

beginzel onderfcheidde hij van het elektrieke<br />

daar-<br />

(d) Disfertatio exhibcns experientias dtCMifutionm ntrvsram 4g<br />

J^/aS tiemi net urm lustrantcs. 1766*


EN VAN DEREELVER WIJ2E VAN WERKEN.<br />

daardoor , dat de zenuw-geesten door een zagt,<br />

grover en zigtbaar zenuw - vogt | omwikkeld en<br />

in hunne werking gemaatigd worden. Hoe<br />

meer nu deeze werkzaarae vlugtige zelfftandigheid<br />

van dit flijmig vogt los gemaakt wierdt,<br />

hoe fijner misfchien dit vogt zelf zijn zoude,<br />

hoe heviger en fneller de werking in de zenuwen<br />

en gevoel-vezelen zoude wezen. Eene<br />

drooge elektriefché zelfftandigheid of phlogiston<br />

is werkzaamer, gelijk ik hier boven van het<br />

glas beweerd heb.<br />

Of 'er nu zenuw-geesten zijn ,dan of, gelijk<br />

ik liever geloove, de werkzaamheid en prikkelbaarheid<br />

der vezelen zelve in derzelver maakzel<br />

liggen en hoofdzaaklijk van een fijner phlogiston,<br />

of, gelijk MAN GOLD het noemt, van<br />

eene lugtige vuurige zelfftandigheid voortkoomen,<br />

zoo kan men deeze maatiging door een<br />

flijmig vogt altoos gelden laaten. Scherpe fpijzen,<br />

vlugge fpecerijen; hitte der lugt, hevige<br />

gemoedsaandoeningen , zorgen, kommer, minne-<br />

fpel en diergelijke kunnen nu dit flijmig<br />

vogt verminderen, gelijk men ook droogheid<br />

en hitte op diergelijke dingen ziet volgen; zij<br />

kunnen de zagte eigenfchap van dit vogt fcherper<br />

maaken, hetzelve verdunnen enz. Hieruit<br />

zou dan eene al te groote beweeglijkheid der<br />

vezelen, al te groote aandoenlijkheid ontftaan;<br />

het zou de hevigfte werkingen veroorzaaken,<br />

als epileptifche toevallen bij de ligtfte prikke.<br />

lingen, overdrevene inbeeldingen, eene zekere<br />

F 3 foorl)


86" VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL * VEZELEN 1<br />

foort van gekheid, die uit infpanning van den<br />

geest of van het gemoed fpruit, omtrent zoodanig<br />

eene als de geleerden dikwerf bekoomen.<br />

Hier zoude men nu zeekerlijk bij de opening<br />

van het lijk den toeftand van het brein<br />

niet doorgronden kunnen. Men zou het phyfifche<br />

niet vinden, dat de grond van die gekheid<br />

ware. Men zou het egter ook even zoo<br />

min ontdekken, wanneer 'er anderszints in het<br />

maakzel der vezelen of in de vermenging der<br />

elementen zekere gebreken plaats hadden.<br />

MANGOLD verhaalteen geval van eene vallende<br />

ziekte, die uit het menigvuldig dagelijks<br />

gebruik van keuken-zout gefproten was. De<br />

zieke liet eindelijk, na vergeefsch veele middelen<br />

aangewend te hebben, van het gebruik van<br />

zout af en wierdt gezond, tot bewijs dat zijn<br />

flijmig zenuw-vogt, of in het algemeen het<br />

flijm, 't welk het phlogiston in de vezelen omwikkelt,<br />

door het zout te veel moet opgelost<br />

en veelligt fcherp geworden zijn. Zoo zoude<br />

men ook zekere hijpochondrieën verklaaren kunnen,<br />

waarin men geene verftopping in de ingewanden<br />

, geene verdikking in het bloed ontdekken<br />

kan en daar dus niets dan eene zekere<br />

fcherpte van het zenuw-vogt en eene al te<br />

groote beweeglijkheid der vezelen te vermoeden<br />

is.<br />

Een geleerde van een zeer levendig bloedrijk<br />

temperament was door vroegtijdige gemoedsaandoeningen<br />

en door ftudeeren vroeg hypocon-


EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 87<br />

conder geworden. Hij hadt zeer dikwijls veel<br />

van de fterkfte zoogenaamde vapcurs te lijden;<br />

hij kreeg, namelijk, eene ongemeene benaauwdheid,<br />

angstigheid , onrustigheid, beeving, duizelingen<br />

, winden, eenen gezwollen hals met een<br />

zeker angstig onvermogen om te flikken. Na.<br />

dikwijls enige flokken. zuiveren wijn of na mineraal-zuur,<br />

of ook','na fterk azijn-zuur gebruikt<br />

te hebben, loosde hij van boven winden<br />

en wierdt beter. Deeze aanvallen overvielen<br />

hem aan tafel en van tafel, bij verdrietige tijdingen,<br />

bij onaangenaame voorftellingen, bij<br />

voorbeeld, van eene gevaarlijke fteilte , of van<br />

eene ongelukkige omftandigheid, zelfs in gezelfchappen,<br />

als hij zig verveelde, doch egter<br />

meest op het eeten van zekere fpijzen. Radijs,<br />

knoflook en ajuin waren hem onverdraaglijk ,<br />

gelijk ook meest de koflij. Zelfs ramelas en<br />

met zoete gekookte most toegemaakte mostaart<br />

kon hij niet wel verdraagen, voornamelijk als<br />

door het ftudeeren of door gemoedsaandoeningen<br />

zijne zenuwen buiten dat reeds een weinig<br />

in wanorde waren. Door de meeste moesgroenten<br />

kreeg hij zijne aanvallen, bijzonderlijk als<br />

hij zig niet daarop gantsch en al van drinken<br />

onthieldt. Altoos fcheen hij bij eenen aanval eene<br />

zekere opzetting der vezelen te gevoelen, welke<br />

bij het opgeeven van lugt of winden , die als uit<br />

enige uit opgezetten vezelen uitgewaasfemde<br />

ftoffe fcheenen te beftaan, wedei verminder-<br />

F 4 den.


88 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL -VEZELEN<br />

den. Daarom heeft bij hem eene warme kamer,<br />

een warm bad, koffij, knoflook, ajuin eu alles<br />

wat eene opzetting der vezelen of vogten verwekken<br />

, of misfchien dat te vooren reeds vlug<br />

of fcherp phlogiston vlugger of zwakker maaken<br />

kan, altoos tot verfterking der aanvallen<br />

ongemeen gediend («). Wijn en zuuren prikkelden<br />

de opgezette vezelen tot eene zaamenirekking,<br />

waardoor misfchien de uitzettende ftoffe<br />

eerder uitgeperst en verdreven wierdt, of<br />

misfchien zullen de zuuren in het veelligt al te<br />

zeer opgeloste flijm, dat het phlogiston bevatten<br />

zoude, eene nodige verdikking veroorzaakt<br />

Siebben , terwijl de zoete olieachtige wijnen,<br />

ook de Tokaaier wijn, bij hem deeze werking<br />

niet gedaan hebben.<br />

Daar zijn menfchen, die lam of beroerd worden,<br />

zonder dat men bij de ontleeding hunner<br />

lijken eene natuurlijke oorzaak ontdekken kan.<br />

Men noemt het verlamming der zenuwen. Veelligt<br />

is de oorzaak dat het phogiston te elek-<br />

triek<br />

00 Hier uit heb ik eene aanmerking getrokken dat de vlugge;<br />

fpecerijachtige en olierijke middelen, Muskus, Bevergeil en an­<br />

dere bij hijpochondrieke of hijsterieke van deeze foort, namelijk<br />

van zeer levendige gevoeligheid ondienftig zijn; de ondervinding<br />

bevestigt het en de beoefenende Geneesheeren , die heden- '<br />

daags zoo veel met ligt beweeglijke menfchen - kinderen tc doen.<br />

ïiebben, moesten op hetgeen ik van bet vlugger of gebondentr.<br />

ïWogiston zegge enigzins verdagt zijn.


EN VAN DER ZE LV ER WIJZE VAN WERKEN. 89 '<br />

triek en te vlug geworden is, zoo dat het "bijna<br />

vervlogen is, of het is door de eene of andere<br />

oorzaak onwerkzaam in zekete zenuwen of vezelen<br />

geworden; of het vogt, dat het maatigen<br />

moest, heeft zijne omwikkelende kragt verloren,<br />

veelligt ook een ander gebrek gekregen.<br />

Zoo zal het misfchien den volbloedigen jongeling<br />

gegaan zijn, van welken DRELINCOURT<br />

zegt, dat hij, na eenen buitengewoonen maaltijd<br />

en dans-partij, de vallende ziekte verfcheiden<br />

maaien kreeg, en eindlijk binnen zestien uuren<br />

den geest gaf. Het elektriefché toonde zig hier<br />

eerst al te werkzaam, en is misfchien eindlijk<br />

verloren gegaan, waaruit een doodlijk gebrek<br />

van prikkelbaarheid ontftaan is. Van daar kunnen<br />

ook koffij en geestrijke dranken verlammingen<br />

veroorzaakt hebben.<br />

Men wil dat het roodhairig meisjen eene fcherper<br />

reuk van zig geeve dan andere. Haare uitwaasfeming<br />

verraadt dan een fijner phlogiston<br />

of fcherpere olieachtige vogten. Ik heb haar<br />

ook altoos voor prikke,lbaarer dan de bruinette<br />

gehouden.<br />

Bij het kind, bij de Dame, daar de vezelen<br />

denklijk kroes en week en egter zeer aandoen,<br />

lijk zijn, zal dan veelligt de gefchikte vloeibaarer<br />

gefteldheid van dit flijm - vogt , van dit<br />

voervogt (vehkulum) des phlogistons of der<br />

elektriefché ftoffe deszelfs fnellere werking en<br />

de daaruit voortfpruitende beweeglijkheid of<br />

prikkelbaarheid bevorderen.<br />

F 5 Uit


OP- VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL«VEZELEN.<br />

Uit alles wat ik tot hiertoe bijgebragt heb<br />

zal men nog gronden voor de ongelijkheid der<br />

bekwaamheden ontdekken kunnen. De werkzaamheid<br />

van een zeker beginzel of het fijner<br />

zaamenftel der vezelen mag misfchien de hoofdoorzaak<br />

eener grootere beweeglijkheid of gevoeligheid<br />

zijn, men ontdekt egter altoos eene<br />

verfchcidenheid, welke in het zaamenftel, het<br />

maakzel, in de verbinding der beftand-deeltr<br />

jens gegrond is. Ik heb de omftandigheden opgegeeven,<br />

die de prikkelbaarheid vermeerderen<br />

of verzeilen. Het zijn louter zulke, die fijnere<br />

elementen, een fijner maakzel , minder grove<br />

flijmige vogtigheden, fijnere olie en zout, of, een<br />

fijner phlogiston en dergelijke helpen teelen. Oefening<br />

en opvoeding doen 'er nu nog het haare bij.<br />

Men voede twee broeders van eene zelfde gefteldheid<br />

op verfchillende wijzen op.' De een zal teder<br />

opgetrokken worden ; hij zal ftudeeren en denken<br />

; de ander leeft ruuw en wordt aan den<br />

arbeid gewend. Het onderfcheid zal zig aan<br />

de kragten des lighaams, aan de bekwaamheden<br />

van den geest en aan de hevigheid der hartstogten<br />

doen bemerken.<br />

Het nadenken, of de oefeningen van den geest<br />

toonen haaren invloed op de kragten des lighaams<br />

en naar de gefteldheid van het lighaam<br />

worden dikwerf de kragten des verftands afgemeeten.<br />

Va zal hier eene anecdote vernaaien,<br />

die tot een voorbeeld kan ftrekken van het zaamenftel<br />

der vezelen, van den invloed van hetze!-


. SN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 0.1.<br />

zelve op het denkvermogen en van de werking<br />

van het nadenken op vloeibaare en vaste deelen.<br />

Een jongeling, levendig van aart, hadt zig in<br />

eene zekere geestlijke orde begeeven ; hij was<br />

van eene gezonde kleur, vrolijk; zijn lighaam<br />

fcheen faprijk ; zijne hairen waren fluik; hij<br />

hadt luim en geestige invallen zoo dat zijne<br />

makkers gaerne met hem in gezelfchap waren.<br />

Hem wierdt als nieuwling, naar het gebruik der<br />

Orde, een zijner makkeren toegevoegd, wiens<br />

pligt het was zijn doen gade te liaan en zijne<br />

fouten teberispen, of hem van dezelve te waar -<br />

fchuuwen. Deeze zedenmeester was een hoog.<br />

moedige dweeper. Zijn nieuwling was hem<br />

altoos te levendig. Daar wierdt hem dan ook<br />

niets voorgepraat dan voorbeelden van kluize.<br />

naars-helden van de Orde, van de dooding van<br />

het vleesch, van het beteugelen der gemoeds.<br />

aandoeningen enz. Het gelukte deezen opziener<br />

eindlijk, met hulp van de Overften, den goeden<br />

nieuwling tot dweeperij te brengen. Hij zat in<br />

befpiegelingen; hij las niet dan levens der Heiligen<br />

; hij leefde in angst en vrees; hij wilde<br />

alles vermijden wat flegts den fchijn van Iighaamlijke<br />

wellust hadt. Om geenen fmaak van<br />

de fpijzen te hebben, dat hij voor zondige<br />

wellust hieldt, flikte hij de grootfte beeten<br />

ongekaauwd in. Hij dorst niet tot verzadigings<br />

toe eeten. Niets beminde hij zoo zeer als dweepachtige<br />

vertellingen, of levensbefchrijvingen.<br />

Zijne verbeelding was altoos met dweepzug-<br />

ti.


$2 TAN HET ZAAMENSTE* DER GEVOEL-V«ZELEN<br />

tige harsfenfchimmen bezig; hij geloofde zelfs<br />

verfchijningen te hebben. Hierdoor zag men<br />

eindelijk het lighaam even zoo als den geest bederven.<br />

De nieuwling wierdt mager, droog,<br />

flaaploos. Zijne voorheen fluike en fappige<br />

hairen wierden nu alle gekroesd. Zijne vogten<br />

waren fcherp en bedorven, de vaste deelen<br />

week geworden. Daar kwamen op het voorhoofd<br />

en elders gaatjens in de huid. Uit den<br />

neus droop eene bedorven vogtigheid; inkort,<br />

de goede jongeling was in lighaam en geest<br />

een ander mensch geworden. De Overfren zagen<br />

eindelijk hunne fout en bevalen den dweepzugtigen<br />

nieuwling, op ftraffe van ongehoorzaamheid,<br />

meer te eeten en niet meer te leezen,<br />

of te peinzen. Op niets was hij tot hiertoe<br />

angstvalliger geweest dan om de bevelen zijner<br />

Overften uit heilige gehoorzaamheid allernauwkeurigst<br />

natekoomen. Nu at hij zoo veel hij<br />

flegts in de maag ftuuwen konde; hij vermijdde<br />

de boeken en alle diep nadenken zoo veel mogelijk<br />

was. Hij bleef langer dan te vooren lui<br />

in het bed liggen. Zijne omftandigheden veranderden;<br />

hij wierdt onwerkzaam, vogtrijk, gevleescht,<br />

dik en vet. Het ging met hem omtrent<br />

zoo als met den denkenden SWIFT, die<br />

eerst vet begon te worden toen hij een gek geworden<br />

was. De onwerkzaame jongeling wierdt<br />

eindelijk uit de Orde weggezonden. Nu kent<br />

hij geene grooter gelukzaligheid dan rust en<br />

gemak. Hij ligt fchier meest te bed, laat zig<br />

te


XV VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. Of<br />

te eeten brengen, is ftil en vergenoegd, onbekwaam<br />

tot denken en weinig van een ander,<br />

dier onderfcheiden. —— Zijne gevoelvezelen<br />

zijn misfchien eerst van een niet ongefchikt<br />

maakzel , tamelijk kroes en vogtig geweest.<br />

Het phlogiston, het elektriefché, het acidum<br />

pinguè, het lugtig vuurige, of wat het dan zij,<br />

was werkzaam, met gemaatigd flijmig vogt ge.<br />

temperd; zoo was ook zijn omloop, bloed en de<br />

overige vogten in eene bekwaame gefteldheid;<br />

want ik heb boven reeds gezegd, dat in het bloed<br />

en in elk vogt dezelfde elementen, gelijk in<br />

de vaste deelen, flegts in onderfcheidene evenredigheden<br />

zijn. Door die buitengewoonedweepachtige<br />

levenswijs zijn de vezelen kroefer en<br />

drooger geworden; dit wordt door het kroes<br />

worden der hairen waarfchijnlijk gemaakt. Het<br />

vogt, dat het vlugtig werkzaam beginzel temperen<br />

moest, is opgelost, bedorven, of fcherp<br />

geworden; dit bewijzen het bedorven vogt uit<br />

den neus en de gaatjens in de huid. Het phlogiston<br />

of het elektriesch beginzel kan zelf in<br />

de vaste en vloeibaare deelen veranderd en<br />

vrijer gemaakt geworden zijn. Van daar fproo.<br />

ten de fterke inbeeldingen, verfchijningen ,<br />

flaaploosheid, dweepzugt. Eindelijk zijn door<br />

al te overvloedige fpijzen en werkloosheid de<br />

vezelen grof en week en dus minder beweegbaar<br />

geworden. Het phlogiston in de zagte en vaste<br />

deelen zal in grove flijm ingewikkeld of 2eif<br />

van eenen flijmigen aart geworden zijn. Hierbij<br />

was


3Q4 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL-VEZELEN.<br />

was ook gemoedsftilte, ongevoeligheid, flaaperigheid<br />

en domheid ontftaan.<br />

'Nu zou nog overig blijven te verklaaren op<br />

welke wijze de zenuwen en fpieren, door het<br />

zaamenftel haarer vezelen, of door hulp van<br />

het elektriesch beginzel, haare groote werkingen<br />

uitoefenen kunnen. De' groótfte werkingen<br />

-heeft men in de zenuwen altoos bewonderd.<br />

Zij zijn de gevoelende werktuigen van alle de<br />

finnen. De prikkelbaarheid der fpieren is ook<br />

van veele uit den invloed der zenuw-vezelen<br />

afgeleid geworden. De prikkelbaarheid der<br />

fpieren en van andere deelen ftaat in evenredigheid<br />

met de menigte der vezelen , die dezelve<br />

verzeilen, heeft Z I M M E R M A N eens in<br />

eene Verhandeling gezegd. Men weet bij ondervinding<br />

dat, als de zenuwen van het hart<br />

• Jijden, ook de beweeging van het hart in wan.<br />

orde is. Het gantsch en al ophouden van de<br />

beweeging van het hart heeft BOERHAVE<br />

•door het prikkelen van het rugge • merg weder<br />

zien opwekken. Ook wordt de affcheiding der<br />

klieren, zegt NuCK, veel verminderd, zoo<br />

haast de daar henen gaande zenuwen afgebonden<br />

worden. De lighaamen der kinderen zijn<br />

•.prikkelbaarer, zegt een zeker Schrijver, omdat<br />

zij naar eene zekere evenredigheid meer zenuwen<br />

dan die der volwasfene hebben. Dus zoude<br />

zelfs een groot gedeelte der prikkelbaarheid<br />

der fpieren meest op de menigte der zenuw - vezelen<br />

aankoomen. Daarom moest boven al de<br />

wij-


SN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN» 05<br />

wijze van werken van de zenuwen onderzogt<br />

worden , daar anderszints reeds vooraf de prikkelbaarheid<br />

der fpieren uit de onvergelijklijke<br />

fchriften van eenen HALLER bijna aan iedee<br />

een bekend geworden is.<br />

Zenuwen zijn gevoelige koorden, welke eene<br />

mergachtige zelfftandigheid bevatten, met eena<br />

vliesachtige huid omgeeven zijn en zig in de<br />

werktuigen der zinnen, of in de deelen des lighaams<br />

verliezen. Zij koomen alle te zaamen<br />

uit de mergachtige deelen der hersfenen eo.<br />

van het rugge-merg voort,; en alle dieren, die<br />

zenuwen hebben, bezitten ook hersfenen. Zi|<br />

zijn het werktuig of de leiddraaden van hef<br />

gevoel en der gewaarwordingen. Over de wijze<br />

hoé zij werken is altoos ftrijd geweest.<br />

Meest heeft men het daar voor gehouden dat<br />

eene zenuw uit bondeltjens van mergachtige;<br />

draaden beftonde, die hol waren en eene allerfijnste<br />

vloeibaare zelfftandigheid bevatteden^<br />

welke men zenuwgeest genoemd heeft. Deeze<br />

zou de band of het middel-ding tusfchen dé<br />

ziel en het lighaam zijn. Behalven dit heeft<br />

men nog een grover vogt in de zenuwen gevonden,<br />

welk men het zenuw-fap genoemd heeft,<br />

dat misfchien tot voeding of bevogtiging der<br />

zenuwen zou moeten dienen. Men heeft ook<br />

allerfijnfte in de zenuwen voortloopende adervaten<br />

gemeend ontdekt te hebben.<br />

De zwaarigheid, welke men vindt om de verrigtingen<br />

der zenuwen te verklaaren, maakte dat<br />

men


gG VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL» VEZELEN<br />

men voor dezelve de onzigtbaare zenuw-geesten<br />

als een bijzonder beginzel hadt aangenoojïiett.<br />

Dit is altoos de gewoonte van Geneeskundigen,<br />

Wijsgeerer^ en Leeken geweest,, dat<br />

zij een geheim beginzel vastftelden, zoo dra<br />

zij dö waargenoomen verfchijnzelen niet uit natuurlijke<br />

gronden verklaaren konden. Hierdoor<br />

verviel het volk tot fpooken, hekfen en duivelskonstenaars,<br />

de Wijsgeeren tot ^rchaos,<br />

Zenuwgeesten, quaütatm occuhas enz.<br />

K U L M en andere wederfpraken de zenuwbeesten<br />

O); maar zij lieten de zenuwen als<br />

gefpannen fnaaren werken en zijn daarin ook<br />

wederom tegengefprooken geworden. METS-<br />

CER heeft onlangs het aanwezen der zenuwgeesten<br />

uitvoerig en grondig beftreden CO; de<br />

Geheimraad H O F M A N N heeft derzelver ge-<br />

Tchiedenis onder de fpookvertellingjens geplaatst.<br />

Zoo min als de vezel van de fpier hol is en<br />

eene zekere zelfftandigheid bevat, even zoo<br />

min fchijnt zulks de vezel der zenuw te zijn.<br />

De uitmuntende Ontleeder ALBINUS fpoot<br />

het aschverwig gedeelte der hersfenen zoo gelukkig<br />

op, dat hij de ftof tot in de tederfte in<br />

het merg loopende adertjens bragt en egter<br />

deedt hem deeze proef niet gelooven dat dit<br />

00 K U L M Anatomifche Tafelen.<br />


£N VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN.<br />

merg uit holle buisj'ens beftonde; dit fcheen<br />

hem toe zoo weinig daaruit te volgen, als liet<br />

ongegrond zoude zijn dat men de beenderen<br />

enkel voor kleine vaten zoude willen houden<br />

om reden dat 'er aderen in dezelve ingaan (a).<br />

Het hart heeft zijne levendige kragt of prikkelbaarheid,<br />

waardoor het zig zonder weeten of<br />

willen van de ziel, zelfs nog na den dood, of<br />

na het affnijden der zenuwen beweegt. Eene<br />

diergelijke, maar nog fterker prikkelbaarheid<br />

fchijnt de eigenfchap van het zenuwmerg te<br />

zijn. Even gelijk nu de prikkelbaarheid der<br />

fpier-vezel in derzelver zaamenftel, of in de<br />

vermenging haarer beftanddeelen haaren grond<br />

heeft, zoo kan ook de kragt der zenuwen uit<br />

diergelijke oorzaaken fpruiten. Als het nu<br />

waar ware dat van de gefteldheid en de evenredigheid<br />

van het phlogiston de levendige kragt<br />

der vleesch- vezel afhinge, zoo zoude men ook<br />

hetzelfde van de vezelen der hersfenen en der<br />

zenuwen durven beweeren. Het merg der<br />

hersfenen en de zenuwen mogen in de reeks<br />

der prikkelbaare deelen wel de bovenfte plaats<br />

bekleeden, gelijk doorgaande het een deel prikkelbaarer<br />

dan het ander is, of gelijk bijna elk<br />

deel zijne eigene prikkelbaarheid heeft. Daarr,<br />

om<br />

00 VOGELS Neut Mtücmfehe Biblkth. des yitrtsn Handt?.<br />

ii Stueht, S. l^i.<br />

G


*§S VAN HET ZAATSENSTEL DER GEVÖEL-VEZElEN<br />

om hebben misfchien ook de hersfenen, behalven<br />

een vast loogzout, meer roode empyreumatieke<br />

olie dan andere ingewanden van deri<br />

mensch opgeleverd; misfchien is zulks een bewijs<br />

dat ook daar meer phlogiston en dus meer<br />

levendige kragt aanwezig is (Ö> Van daar is<br />

misfchien het vet vati het aangezigt en van het<br />

hoofd een vaster zelfftandige vet om de inzuigende<br />

vaten reeds ftoffe tot een fterker phlO'<br />

giston medetedeelen.<br />

Men kan niet aanneemen dat de elektriefché<br />

ftof bij de menfchen door buisjens loope, daar<br />

derzelver werking, vervlieging, derzelver loop<br />

enz. zig zoo veelvuldig verbreiden. Waarom<br />

zouden dan zenuwgeesten juist door zenuwbuisjens<br />

moeten loopen ?<br />

Het is zeekerlijk zwaar te verklaaren op welke<br />

wijze de beweeging der vezelen gefchiede 5<br />

maar deeze duisterheid blijft evenwel overig of<br />

men zenuwgeesten aanneeme dan niet. Misfchien<br />

werkt de in de tusfchenruimtetjens verbonden<br />

phlogistieke of elektriefché ftof door<br />

eene foort van uitzetting in de vezelen, of op<br />

eene andere voor ons nog verborgen wijze.<br />

Dit kan men nog te eer vermoeden, als men<br />

aanneemt dat onze vaste deelen uit veel minder<br />

aar-<br />

, 00 SPULMANN Inft. Chtm. 1,766*, p. 304 6? aoS,


EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. §Q<br />

aarde beft aan dan men tot hiertoe gedagt heeft (a)<br />

Want hoe nader aardachtige deeltjens aan elkanderen<br />

zouden raaken, hoe minder gevoeligheid<br />

de vezelen hebben zouden. Hierin kan<br />

de oorzaak liggen waarom de zeer gevoelige<br />

huid, bij eene hevige koude gekwetst kan worden<br />

zonder dat men 'er het minste van gevoelt.<br />

Ziekten, zekere fcherpten en veranderingen<br />

of gistingen kunnen de gevoeligheid des lig*<br />

haams, of van deszelfs deelen verminderen, of<br />

vermeerderen, wanneer misfchien degefteldheid<br />

of de evenredigheid des phlogistons of van andere<br />

elementen eene verandering geleden heeft.<br />

„Hoeveel", zegt B R I N K M A N N , „ ver-<br />

„ meerdert de gevoeligheid bij ontfteeking?<br />

Hoe gevoelig wordt niet de huid voor elk<br />

„ lugtjen in eene fterke zinking en hoe zeer<br />

„ wordt niet in eene ziekte de prikkelbaarheid<br />

„ van de maag vermeerderd?" Ik heb eene<br />

lijderes gekend, wier gevoeligheid in eene<br />

ziekte zoo hoog geftegen was, dat het geruisch.<br />

van een zijden kleed voor haare ooren, en het<br />

nieuwsgierig pols voelen voor haare handen<br />

onverdraaglijk was. Men weet daarentegens<br />

hoe kwaadaartige koortfen met alle fnelheid<br />

kragten en gewaarwordingen vernietigen. Hartstog-<br />

f-<br />

(<br />

G o


IOO VAN HET ZAAMENÏTEL DER GEVOEL - VEZELEN<br />

togten kunnen zekere deelen gevoeliger maaken;<br />

in andere kunnen zij de levendige kragt verminderen.<br />

Dat hier gezegd is geworden geldt<br />

van zenuwen en andere vezelen.<br />

Men weet dat in de fpier - vezelen haare<br />

werking in eene zekere beweeging of zaamentrekking<br />

beftaat. Dit kan men aan het uitgefneden<br />

en geprikkelde hart en aan de afgehakte,<br />

afgevilde en met zout beftrooidekikvorfchen -<br />

pooten zien. Men zou dus ook bij de hersfenen-en<br />

zenuwvezelen eene fijnere beweeging<br />

of zaamentrekking aanneemen kunnen. Door<br />

deeze trillingen , of beweegingen der zenuw -<br />

vezelen ontftaan de gewaarwordingen der zinnen,<br />

pijn en jeukte. Maankop-fap kan het<br />

pijnlijk gevoel op de lijdende plaats verminderen<br />

, eer het nog in het brein zijne werking gedaan<br />

heeft. Dus is dan ook de pijnlijke beweeging<br />

daar en niet-in het brein geweest. Dus<br />

kunnen ook de zinnen dikwerf door uiterlijke<br />

dingen, .welke de beweegbaarheid der zenuwvezelen<br />

opwekken,opgefcherpt worden,zonder<br />

dat op het brein of deszelfs geesten enige werking<br />

gefchiedt. Prikkelingen en beweegingen<br />

der zenuw-vezelen maaken zinlijke gewaarwordingen;<br />

uit prikkelingen en beweegingen<br />

der brein-vezelen ontftaan voorftellingen en de<br />

werkingen van het denkvermogen. Eene volkoomen<br />

rust der brein-vezelen en der zenuwvezelen<br />

wordt flaap genaamd. Daarom ftoort<br />

eek alles den flaap dat de ledenmaaten, inge-<br />

wan.


ÏN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. IOX<br />

wanden en zinnen- prikkelt. Hiertoe behooren<br />

pijn, gedruis, hitte, harde ligging, aanraakingen,<br />

onverduuwlijkheid of fcherpheden in maag<br />

en darmen. Eene rustlooze vlo heeft menigwerf<br />

eene juiTer uit den flaap gehouden. De<br />

flaap wordt ook afgebrooken door alles wat de<br />

brein-vezelen in beweeging brengt. Hoe flaaploos<br />

is de veel denkende, als hij zig met levendige<br />

verbeeldingen of met diepzinnige overweegingen<br />

bezig houdt? Hoe onrustig woelt- het<br />

meisjen den langen nagt door, als haare inbeelding<br />

met verliefde overleggingen of veelligt met<br />

de bcfchikkingen van haaren bruilofts - dag<br />

verlevendigd wordt ? Aan de prikkeling , of<br />

aan de beweegingen bij het ademhaalen en bij<br />

den bloeds-omloop, zoo lang zij in hunne gewoone<br />

orde blijven, is de mensch gewoon,<br />

even als hij aan de zwaarte of aan het gevoel<br />

van de hem omgeevende lugt gewoon is, zoo<br />

lang in dezelve geene bijzondere verandering is<br />

voorgevallen.<br />

Als 'er. dan in de vezelen der fpieren en ze •<br />

nuwen eenerlei foort van werking, dezelfde<br />

bcweeging of zaamentrekking waargenoomen<br />

wordt, zoo zullen wij ook in eene zekere betrekking<br />

eenerlei foort van maakzel en evenredigheid<br />

der elementen durven aanneemen. De<br />

fpier-vezel is niet hol; derzelver prikkelbaarheid<br />

fteunt'niet op fijne geesten; waartoe zullen<br />

wij dan deeze in het brein of de zenuwen<br />

gebruiken?<br />

G 3 SCHLICH'


102 VAN HET ZAAMENSTEL DER GEVOEL"VEZELEN<br />

SCHLICHTING heeft eene fijnfte beweeging<br />

der vezelen van de hersfenen en zenuwen<br />

waarfchijnlijk gemaakt (a). De Heer V A N<br />

H A L L E R , SCHLICHTING, WALSTORF<br />

en andere hebben reeds bij verfcheiden dieren ,<br />

behalven bij de vogelen en visfchen,' eene<br />

beurtelingfe beweeging des breins ontdekt; de'<br />

hersfenen rijzen, namelijk, op, of zwellen als<br />

het dier den adem uitgeeft; zij zinken weder<br />

neder of in , als het denzelven inhaalt. Doch<br />

behalven deeze beurtelingfe bertendige beweeging<br />

in de hersfenen, heeft SCHLICHTING<br />

nog eene ftuiptrekkenden tegennatuurlijken toeftand<br />

bij de dieren waargenoomen. Hij heeft<br />

op eenen levendigen hond zijne onbarmhartige<br />

proef genoomen. Hij fneedt het hersfen-vlies<br />

en de aschgraauwe zelfftandigheid der hersfenen<br />

weg en ftak eene naald in het verlengde<br />

merg om ftuiptrekkingen te verwekken; tegelijk<br />

ftak hij 'er zijnen vinger met opmerkzaamheid<br />

in en nam zeer duidlijk waar dat de hersfenvezelen<br />

rondom lioegen of trokken zoo lang de<br />

ftuiptrekkingen duurden. Ook bij de vrijwillige<br />

ftuiptrekkingen, welke op de bloedftorting<br />

ontftonden, nam hij dit trekken der vezelen<br />

waar. Hieruit was nu bewezen dat de hersfen-vezelen<br />

in tegennatuurlijke toeftanden eene<br />

%e zaamentrekkende beweeging hebben.<br />

xJ.;'. ' : V '? f<br />

f|<br />

t» VQ PELS -Nette Medicinifche Biblioth. I. B. 4 Si. f. jo| a


EN VAN DERZELVER WIJZE VAN WERKEN. 103,<br />

Bemerkt men nu, zegt SCHLICHTING,<br />

bij krampen, of in eenen tegennatuurlijken toeftand<br />

zulke beweegingen of trekkingen , zoo<br />

kan men ook in den natuurlijken toetïand zwakke,<br />

zagte beweegingen of trekkingen der hersfenen<br />

en zenuwen vermoeden. Men kan beweoren<br />

dat het even zoo met de fpier-vezelen gaat<br />

en de werkingen der zenuwen tot zekere trillingen<br />

en beweegingen der vezelen, niet zonder<br />

grond, bepaalen. Men heeft ook buiten dat aan<br />

têere zenuwachtige deelen in gezonde en tegennatuurlijke<br />

toeftanden beweegingen waargenoomen.<br />

SCHLICHTING heeft aan het balzakvlies<br />

(dartus ) bij gezwollen ballen eene fchier<br />

wormvormige beweeging geheel duidlijk gezien<br />

, welke beweeging egter in den gezonden,<br />

itaat zoo zwak is, dat zij naauwlijks bemerkt<br />

wordt. Men ziet dat de zeer weeke vezelen der<br />

geile, onder het bijflaapen, op eene wonderbaarlijke<br />

wijze getrokken of vernaauwd worden ;<br />

dus is de zagtheid der hersfenen en der zenuwvezelen<br />

bij deeze beweeglijkheid ook geene;<br />

hindernis. Wie weet hoe week de eerfte vezelen<br />

eener fpier zijn, die egter nog tot beweegingen<br />

bekwaam zijnC«)-<br />

Dus zal men ook in de hersfenen en in de?<br />

(a~) BOUDEU fur le tisfu mujueux § XX, XXJU, St. XXJX^<br />

jm BRINKMANN f. 24.<br />

G 4<br />

ze-


ï«4 VAN HET ZAAMENSTEL DEtt GB VOEL * VEZELEN<br />

zenuw-vezelen eene eigene foort van levendige<br />

kragt, of eene bijzondere fijne prikkelbaarheid<br />

en beweeglijkheid durven aanneemen. Men zal*<br />

niet nodig hebben, bij de verklaaring van de<br />

werkingen der zenuwen,- zijne toevlugt tot de<br />

onzigtbaare hersfenfchim, de zenuw geesten,<br />

te neemen.<br />

Nu zoude men misfchien naar de gefteldheid,<br />

ontwikkeling, verfïjniBg en hoeveelheid<br />

van het phlogiston, van het flijmige, waarmede<br />

het omgeeven is, of naar andere omllandigheden,<br />

eene nieuwe verdeeling der vezelen .kunnen<br />

maaken. Men zoude ook naar deeze betrekking<br />

de beweeglijkheid of traagheid der vezelen<br />

bepaalen kunnen. Doch ik zal ondertusfchen<br />

de hier voor eens gemaakte verdeel ng<br />

in kroefe, grove, weeke en drooge vezelen<br />

behouden en onderftel vooraf dat daarbij eene<br />

voegzaame en goed geè'venredigde geileldheid,<br />

hoeveelheid en verbinding der elementen aanwezig<br />

is, dat eene weeke kroefe vezeL een tamelijk<br />

beweeglijk, eene kroefe drooge vezel<br />

een veelligt nog vlugger en drooger. phlogiston<br />

tot grond heeft. Eene grove flappe vezel<br />

zal misfchien een traag met dikker flijm omwikkeld<br />

phlogiston vervatten. Dat der grove<br />

drooge vezel zal veelligt minder verfijnd, van<br />

aardachtiger, doch drooger aart, wat minder<br />

vlug en daarom langzaamer doch heftig wer*<br />

kend zijn.<br />

Het mag ook met de wijze van werken van<br />

de


EN VAN DERZELVER XVIJZE VAN WERKEN.' "l*9fr<br />

de zenuwen zijn als het wil, zoo kan men egter<br />

niet zonder grond vermoeden dat 'er altoos<br />

eene verfcheidenbeid in het zaamenftel en in<br />

de werkingen der zenuw-en fpier-vezelen zij.<br />

Men zal zig eene grootere beweeglijkheid en<br />

traagheid der vezelen en dus eene oorfprong.<br />

lijke verfcheidenheid van bekwaamheden kunnen<br />

verbeelden: het zij dan dat zij van den invloed<br />

der voortteeling, der lugtftreek, des temperaments,<br />

der levenswijs, eenes toevals, of uit<br />

iets anders haare oorfprong hebbe. Ik laat de<br />

opvoeding haar groot voordeel; ik beweer flegtsdat<br />

ook zij op den eenen mensch eerder dan op<br />

den anderen haare werking kan doen, en dat<br />

uit alle hout niet even ligt een Mercurius gefneden<br />

wordt. Ondertusfchen moest egter niemand<br />

door de opvoeding verzuimd worden; altoos<br />

zullen de algemecne grondftellingen eener wijsgeerige<br />

zedenkunde in de harten der menfchen'<br />

ingeplant kunnen worden; en hun zal altoos de<br />

eene of andere, het menschlijk geflagt nuttige,<br />

werkzaamheid, kunst,ofweetenfchap door eenc><br />

yerftandige opvoeding te leeren zijn.<br />

G s VA ri


ÏCSf VAN HET ONDERSCHEID TÜSSCHEB)<br />

VAN HET ONDERSCHEID TUSSCHEN<br />

DIEREN, MENSCHEN, GEKKEN.<br />

Üe gefchiktheid en de oefening of vaerdigheid<br />

der gevoel-vezelen maaken, gelijk wij gehoord<br />

hebben , het onderfcheid tusfchen fchrandere<br />

en domme en het onderfcheid tusfchen dieren<br />

en menfchen. BONNET en andere voornaame<br />

Wijsgeeren ftaan den dieren ook eene ziel gelijk<br />

den menfchen toe. W j kennen de natuur van<br />

deezen geest niet en fpreeken flegts van hetgeen<br />

Van het lighaam afhangt. Men beweert dat de<br />

bewerktuiging, -de levenswijs, de opvoeding en<br />

honderd phyfieke omftandigheden bij het dier<br />

verhinderen dat zijne gewaarwordende vezel<br />

niet tot die beweeglijkheid, niet tot die volkoomenheid<br />

der gevoel-vezelen geraaken kan en<br />

dat het daarom op den ladder der gefchapen<br />

wezens zoo verre beneden den fchrandereren<br />

mensch ftaat.<br />

,, Alle pooten der dieren " zegt HELVETIUS,<br />

eindigen of in hoorn, gelijk bij den Os en<br />

„ het hert, of in nagelen, gelijk bij den wolf,<br />

„ bij den hond, of in klaauwen, gelijk bij de<br />

„ kat en bij den leeuW. Dit onderfcheid nu<br />

,, tusfchen onze handen en de pooten der die-<br />

„ ren berooft hen niet flegts alleen, vol-


DIEREN, MENSCH EN, "GEKKEN. 10J<br />

3, gens BUFFON, van den zin des gevoels,<br />

„ maar ook van de nodige gefchiktheid , van<br />

„ het gebruik van enige hand-werktuigen, of<br />

3, van het maaken van zulke ontdekkingen, bij<br />

welke handen vooronderfteld worden. Het<br />

„ over het algemeen korter leven der dieren<br />

„ laat hun niet toe zoo veele waarneemingen op<br />

„ te zamelen, en gevolglijk ook niet zoo veele<br />

„ gewaarwordingen of denkbeelden te bekoo-<br />

„ men als de mensch verkrijgt. De dieren<br />

„ hebben, wijl zij door de Natuur beter ge-<br />

„ wapend en gekleed zijn dan wij , minder<br />

„ behoeften, en behoeven dus ook minder uit-<br />

„ vindingen uittedenken. Zoo de roofdieren<br />

„ over het algemeen loozer zijn dan de andere,<br />

„ zoo koomt zulks daar van daan, wijl de altoos<br />

„ vindingrijke honger hen genoodzaakt heeft aï-<br />

„ lerhande listen te verzinnen om buit te be-<br />

„ jaagen.<br />

„ De dieren vertoonen flegts eene maatfehap-<br />

„ pij, die voor den mensch vlugtende is. De<br />

„ mensch heeft zig door hulp van de wapenen^<br />

„ welke hij zig gefmeed heeft, den fterkften<br />

„ onder de dieren zelfs vreeslijk gemaakt. De<br />

„ Mensch is voor het overige het meest ver-<br />

„ menigvuldigde dier op aarde. Hij wordt ge*<br />

„ boren en leeft in alle hemelsftreeken, terwijl<br />

„ een deel der andere dieren, als de Leeuwen,<br />

„ de Olijphanten, de Rhinoceros flegts in ze-<br />

9, kere ftreeken gevonden worden. Hoe meer<br />

n egter eene foort van dieren, die bekwaam<br />

„ is


Itff VAN.HET ONDERSCHEID TUSSCHEI*<br />

„ is om waarneeraingen optedoen , vermenig.<br />

„ vujdigd is, hoe meer begrippen, hoe meer<br />

9, geest zij heeft."<br />

Zal men zeggen waarom dan de Aapen,<br />

welker pooten onze handen zoo zeer gelijken,<br />

met ons geene gelijke vorderingen maaken ,<br />

zoo andwoordt HELVETITJS: de reden is,<br />

wijl de menfchen meer op aarde vermenigvuldigd<br />

zijn, wijl onder de verfchillende foorten<br />

van Aapen weinige,gevonden worden, welker<br />

fterkte die van den mensch evenaart; wijl de<br />

Aapen van vrugten léeVen, minder behoeften<br />

en . dus ook minder uitvindingen hebben dan de<br />

menfchen; wijl hun leven korter is en wijl zij<br />

flegts eene voor den menfchen en grooten wilden<br />

dieren vlugtende maatfchappij uitmaaken:<br />

en, eindelijk, wijl de bewerktuiging van hun<br />

lighaam hen altoos als kinderen in onrustige<br />

beweeging houdt, ook als hunne behoeften bevredigd<br />

zijn, zoo blijven zij altijd kinderen, of<br />

zij zijn niet in ftaat te voelen hetgeen men<br />

yerveeling noemt, dat tog een hoofd-grond tot<br />

bearbeiding van den menschlijken geest is.<br />

c Bij deeze omftandigheden voegen wij nu<br />

nog een ongefchikt maakzel van het brein, zekere<br />

gebreken in de fijnfte gevoel-vezelen, eene<br />

hardheid van hersfenen, flegter maat van dezelve<br />

of enig ander gebrek, dat opder de menfchen<br />

de krankzinnige onderfcheidt en op het<br />

voorhoofd zigtbaar is. De fchranderfte Aap zal<br />

ep zijn best nog maar het gelaat van den doms-<br />

tefi


DIEREN, MENSCHEN, GEKKEN. 'lOCJ<br />

ten mensch hebben en het zou voorwaar een<br />

flegt voorteken van de verftandskragten van<br />

eenen mensch zijn, als zijn gelaat naar dat van<br />

eenen Aap geleeke. De Graaf DE BUFFON<br />

zou dan ook hierin , namelijk in de fijnfte gefteldheid<br />

van het brein, nog eene verfcheiden.<br />

heid of oorzaak vinden kunnen waarom de<br />

Orang-Oetang nog geen mensch is, of waarom<br />

hij misfchien niet meer dan mogelijk de domiïe<br />

of ruuwfte onder de menfchen is.<br />

„ Bij de dieren" zegt CASSEEOHM O)<br />

,, worden de hersfenen naar evenredigheid veel<br />

„ kleiner waargenoomen dan bij de menfchen.<br />

„ De pijuappelklier is bij de dieren naar even-<br />

„ redigheid grooter en heeft ook eene andere<br />

-, gedaante. De Testes zien 'er ook anders uit<br />

„ dan bij de menfchen. De procesfus mammil-<br />

„ lares zijn grooter; de protuberantia annula-<br />

„ mis is kleiner naar evenredigheid van het<br />

„ brein; de protuberantia. pyramidales en oli-<br />

„ yares hebben bij de dieren eene andere ge-<br />

„ daante dan bij de menfchen. De bogten van<br />

„ de hersfenen zijn bij de dieren niet zoo diep<br />

„ als bij de menfchen. De likkelvormige ver-<br />

„ lenging van de harde huid is ook naar even-<br />

5, redigheid veel kleiner dan bij de menfchen "<br />

WIL-<br />

O) Anatamifche Betrachtung und zergliederung des mcnschlkhan.<br />

Herpers.


1IO VAN HET ONDERSCHEID TUSSCHEN 1<br />

WILLIS bevondt dat de pijnappelklier bij de<br />

dieren grooter is Qa); zij zal dan misfchien ook<br />

meer van de uit de flagaderen afgefcheiden en door<br />

de aderen intezuigene waterachtige vogtigheidbe.<br />

vatten dan bij de menfchen. In de derde holligheid<br />

der hersfenen volgen vier tamelijk zigtbaare<br />

ronde verhevenheden, die men Nates en<br />

Testes noemt, die bij de dieren veel grooter en<br />

ronder, maar bij den mensch kleiner en langwerpiger<br />

en puntiger aan het eind zijn. Men<br />

neemt aan het voorlïe gedeelte van ieder zijdelings<br />

hersfengroefjen een zeker gat waar, dat<br />

met de holligheid, die in het midden der reukzenuwen<br />

zigtbaar is, gemeenfchap heeft en van<br />

fommige canalis adprocesfus papiïïares genoemd<br />

wordt. Dit gat is bij zekere dieren, voornamelijk<br />

bij de fchaapen, veel grooter dan bij de<br />

menfchen. Die mergachtige verhevenheid, welke<br />

men Pons Varolii en Procesfus annularis Willifii<br />

heet, is bij de menfchen veel aanmerklijker<br />

dan bij de dieren. WILLIS zegt(£): daar<br />

deeze verhevenheid de grootfte was, daar wa»<br />

ren de kleine hoogten, die men Nates en Testes<br />

heet, des te kleiner en zoo ook omgekeerd. Bij de<br />

vogelen en de dieren, bij welke de Nates ontbreeken,<br />

ontbreekt ook de Pons Varolii. Voor<br />

00 Anat. Ctrébr. C. Xlf £? likr. dt Anim. Brut,<br />

CO dnat. Cerek Q, Uk<br />

het


DIEREN, MÈNSCH.HN, GEKKEN. ïlt<br />

liet overige wordt bij de meeste dieren onder<br />

deeze verhevenheid (Pons Varolii') nog eene<br />

andere geringere verhevenheid waargenoomen»<br />

die wij bij de menfchen niet vinden. Van de zijde<br />

van de flijm-klier (glanditla pituharia) fpruït<br />

onder de harde huid der hersfenen een net,<br />

dat uit bloed-vaten en vliezige vezelen beftaat,<br />

en rete mirabile heet. VIEUSSEN en WIL­<br />

LIS loochenen het aanwezen van dit net bi|<br />

menfchen. WILLIS beweerde 00 dat, zoo<br />

het bij eenen mensch gevonden ware, hij een<br />

krankzinnige, een mensch zonder verftand geweest<br />

ware. Men vindt het, wel is waar, ook<br />

bij de menfchen, maar lang zoo groot of duïdlijk<br />

niet als bij de dieren, bij kalveren; bij<br />

krankzinnige zal men het misfchien duidlijker<br />

vinden. Over de evenredigheid van de hoeveelheid<br />

der hersfenen in infekten , vogelen»<br />

viervoetige dieren kan men den Heer VA»<br />

HALLER CO naleezen. Men vindt daar ook<br />

verder hetgeen van het onderfcheid der hersfenen<br />

bij dieren en menfchen bekend geworden<br />

is. Het ware te wenfchen dat deeze waarneemingen<br />

van de Ontleeders minder waren veronachtzaamd<br />

geworden. Men hadt het brein der<br />

die-<br />

00 Anat. Cfrei. C. V1ÏI.<br />

) Hlm. Phtfet. i. X. S*8. I. % I ad Ff. «Tf.


fï» VAN SET ONDERSCHEID TUSSCHEtf '<br />

dieren, der Montesquieus, der Huronen nauwkeuriger<br />

moeten onderzoeken; maar dit werk<br />

Jiadden zeeker geene andere dan LVONNETS,<br />

.die in eene rups vier duizend fpieren ontleeden<br />

kon, moeten onderneemen.<br />

Bij woedende, bij krankzinnige, bij onnoze-<br />

Je heeft men altoos eene zekere verandering in<br />

de hersfenen gevonden. Men kan hun meestendeels<br />

aan het gelaat of aan den vorm van het<br />

hoofd hunne verftands zwakheid aanzien; zoo<br />

ziet men dat breede of lang gedrukte mismaakte<br />

hoofden domheid verraaden. Dat van de<br />

inwendige gefteldheid van zulke verftandelooze<br />

fcreinen bekend is heeft H A L L E R , meest uit<br />

MORGAGNI bijeenverzameld. Bij woedende<br />

heeft men drooge, harde of bedorven hersfenen<br />

of vreemde lighaamen in dezelve gevonden. Bij<br />

miltzieken vondt men harde, drooge hersfenen,<br />

geronnen of zwart taai bloed, water of ander<br />

vogt in dezelve. Krankzinnige hadden een liegt<br />

maakzel van hersfenen, droogheid, water, een<br />

fteen, verhardingen of andere diergelijke gebreken<br />

in dezelve. Het is reeds tot eene bij.<br />

zondere vaste regel geworden, voegt 'er MOR­<br />

GAGNI bij, dat bij alle verftandelooze of de<br />

hersfenen of ten minsten het mergachtig deel<br />

derzelve verhard geweest zijn.<br />

Men heeft meermaalen over de natuur der dieren<br />

wijsgeerige gisfingen gevormd. Enige<br />

hebben met BONNET beweerd dat de overige<br />

dieren, gelijk de gekken , even zoo eene<br />

ziel


DIEREN, MENSCHEN, GEKKEN. 113<br />

ziel hadden, als wij fchranderer menfchen bezitten,<br />

-wanneer dus het onderfcheid tusfchen<br />

mensch en muilezel flegts in de phyfieke verfcheidenheden<br />

des lighaams b'eftaan zoude.<br />

Vrijdenkende Materialisten houden het daar<br />

voor dat onze ziel niets anders dan ons leven,<br />

het refultaat, de ovefeenltemming van onze<br />

bewerktuiging, of van de werking der vloeibaare<br />

en vaste deelen op eikanderen zij, of dat<br />

wij, zoo wel als de dieren, niets dan eene bezielde<br />

bewerktuigde ftoffe zijn, welker eigenfchap<br />

is gewaar te worden, even gelijk het<br />

beweegen of fpringen van het enige uuren na<br />

den dood geprikkelde hart, het trekken van de<br />

afgefcheurde en met zout befprenkelde kikvorfchen<br />

- pooten, in kort, even als 4ttra£lio


114<br />

V A N H E T<br />

ONDERSCHEID TWSSGHES<br />

op de overeenftemming der Wijsgeereti verlaaten<br />

wil, bij hen zoo weinig zeekers of beflisfends<br />

zal vinden als bij hunne overige meeningen,<br />

Christenen laaten hier de Openbaaring de<br />

eerde uitfpraak doen, fchoon men, wat de zielen<br />

der dieren aangaat, juist daarin ook niets<br />

beflisfends heeft; ten minsten daar kan uit de<br />

H. Schrift over de dieren niets bepaalds gehaald<br />

wordem<br />

Die ooit de leerzaamheid of vatbaarheid der<br />

dieren naauwkeurig heeft gade geflaagen , zal<br />

ligt toeftaan dat men hen, op den ladder der ge»<br />

fchapen wezens , juist niet zoo verre beneden<br />

den mensch plaatfen kan als zig veele hebben<br />

laaten welgevallen. Ik gaa hier de konstftukken<br />

voorbij, welke men dagelijks allerhande<br />

dieren, honden, paerden, vogelen en diergelijke<br />

leert verrigten. Hun natuurlijk vooruitzigt<br />

en overleg zal mij bewijs genoeg zijn. Men<br />

ondervraage den jager en laate zig de loosheid<br />

van eenen vos , de nieuwsgierigheid van de<br />

rhee, de voorzigtigheid van het hert vernaaien,<br />

Als een troep herten des avonds in het woud<br />

trekt, en het minste gerugt in het bosch merkt 9<br />

zoo ziet men hen buiten het bosch met eikanderen<br />

ftrijden tot zij eindlijk den jongden onder<br />

hen dwingen vooruittegaan. Zoo doen zij ook<br />

als 'er door een water moet getrokken worden.<br />

Zoo als zij het bosch bereiken, treedèn zij in<br />

het begin zeer langzaam en met alle behoedzaam,<br />

heid toe; maar zoo dra zij veilig zoo verre ge-<br />

koo-


DIEREN, MÈNSCHEN, GEKKEN. lig<br />

koomen zijn, beginnen zij in vollen loop verder<br />

in hetzelve intefpriogen» Trapt men in het<br />

bosch op een rijsjen, of maakt men het minste<br />

geruisch, zoo blijft de rhee nieuwsgierig ftil<br />

ftaan; zij ziet lang rondom van waar dat geruisch<br />

mag ontftaan zijn. Wanneer nu hier de<br />

jager, of die het is, geheel onbeweeglijk blijft<br />

ftaan , zoo drijft eindelijk de nieuwsgierigheid<br />

de rhee zoo verre dat zij gaat zien wat 'er geruischt,<br />

of zig bewoogen hebbe. Men kent<br />

ook de fchranderheid van de rhee, als 'er een<br />

drijfjagt gehouden wordt. Zij loopt altoos terug<br />

tegens de drijvers in, daar zij gemeenlijk veiligst<br />

doorkoomt, terwijl de al te voorzigtige<br />

Vos, die te vroeg vooruit loopt en alle gerugt<br />

en gevaar te vroeg ontgaan wil, van de nog<br />

voorzigtiger menfchen eerder gefchoten wordt.<br />

Men heeft het den haas in de fneeuw afgezien<br />

hoe hij zig in zijn leger begeeft. Hij loopt<br />

naar de plaats daar hij zijn leger maaken wil;<br />

hij gaat langs denzelfden weg weder terug; hij<br />

neemt weder eenen anderen weg en loopt ook<br />

weder langs deezen terug; dit doet hij verfcheiden<br />

maaien; eindelijk doet hij eenen grooten<br />

fprong op de plaats daar hij wezen wil en legt<br />

zig daar neder, dat men zijn leger noemt.<br />

Hierdoor nu moet hij de roofdieren, die zijn<br />

fpoor navolgen , zoeken te misleiden.<br />

Wij zijn altoos jegens de arme dieren niet<br />

billijk genoeg. Wij verheffen ons eigen verftand,<br />

omdat wij gewoon zijn alle kleinigheden<br />

H a bij


Jl6 VAN HET ONDERSCHEID TUSSCHEN<br />

bij onszelven met het vergrootglas te befchou»<br />

wen en de bekwaamheden van andere het eerst<br />

te miskennen. De dieren hebben hunne gewaarwordingen;<br />

zij ondeifcheiden het goede<br />

van het kwaade ; zij kennen hunne jongen,<br />

hunne meesters, hunne vijanden; zij hebben<br />

hunne taal; zij klaagen en verblijden zig; zij<br />

roepen eikanderen bijeen en nodigen elkaêr<br />

tot liefde. Als de hen zig niet jfchikken<br />

wil, verkragt haar de haan. De dieren vleijen<br />

en dreigen ons; zij fpreeken met ons gelijk wij<br />

met hun; maar ongelukkiglijk kunnen wij elkanderen<br />

dikwijls in het geheel niet verftaan.<br />

De hemel weet welke denkbeelden zig de<br />

dieren menigmaalen van ons maaken? Veelligt<br />

is ook menig Kanfelier dikwerf in de oogen<br />

van een muilezel een dwaas!<br />

Wij zeggen : lighaamlijke, afwezende of<br />

toekoomende dingen zig voorteftellen zijn werkingen<br />

des geestes. Hier, zeggen wij, zijn<br />

wij van de dieren onderfcheiden. Maar misfchien<br />

hebben wij de handelingen der dieren<br />

niet naauwkeurig genoeg leeren kennen. Men<br />

gaa in den paardenftal; het Haat vijf uuren;<br />

alle de paerden ftampen met de voeten; zij hinnikken;<br />

zij zien om; het is, namelijk, de tijd<br />

wanneer zij weeten dat zij gevoederd zullen<br />

worden. Ik grijp mijne hoed en (tok; aanftonds<br />

fpringt mijn hondjen voel moed naar<br />

mij toe; het weet dat wij zullen gaan wandelen;<br />

het paerd van den krijgsman leert eindelijk


DIEREN, MENSCH EN, GEKKEN. II7<br />

lijk den flag van de trommel, het blaazen des<br />

trompetters kennen; het weet het wanneer een<br />

veldflag aangaat. Nog daaglijks zien wij voorbeelden,<br />

die naast de fchranderheid van den<br />

muilezel van den Wijsgeer THALES, van den<br />

hond bij PLUTARCHUS, naast de trouwheid<br />

van den hond van LYSIMACHTJS zouden kunnen<br />

geplaatst worden. Osfen, honden, paerden<br />

, die men bij water-werken, of andere<br />

werktuigen, die omgevoerd moeten worden,<br />

gebruikt, om een zeker getal gangen in het rad<br />

te doen, zullen zig aan dat getal gewennen en<br />

niet verder gaan. In Kamfchatka worden vijf<br />

honden voor de flede gefpannen om den reiziger<br />

bij ongemeen hooge fneeuw van de eene<br />

post naar de andere te brengen. De vijfde<br />

als de| fchranderfte en best afgerigte,<br />

loopt vooruit, welken de vier andere volgen.<br />

Zij loopen en vallen, als zij daar zijn, zeer<br />

vermoeid ter neder, tot zij weder bekoomen<br />

zijn en met gedroogde visch zijn gevoederd<br />

geworden. Zij huilen erbarmelijk als men hen<br />

bij geval daarna nog verder als hunne post<br />

was, drijven wil. Mijn hondjen blaft, als het<br />

de deur hoort open gaan, en verbeeldt zig dat<br />

'er een vreemde tot mij koonit; het fpringt vol<br />

verlangen naar mijnen flaaprok, als ik enigen<br />

tijd van huis blijf, of als inen het vraagt waar zijn<br />

meester is.<br />

Ik zal nog enige verrigtingen van dieren verhaalcn,<br />

van welker waarheid ik bijna zeeker<br />

H ben.


Ïl8 VAN HET ONDERSCHEID TUSSCHEN<br />

ben. Een hond zag zijnen meester ellendig vallen<br />

en liggen blijven , hij liep in het huis overal<br />

heen en wéér; hij zogt menfchen op; hij fprak<br />

hen in zijne honden-taal al jankende aan en bragt<br />

hen daar zijn meester nog lag. Een vos lag in<br />

eene hoeve in zijn eigen hok aan eene ketting;<br />

hij liet zig het voeder van het gevogelte boven<br />

alle ander eeten welgevallen. Wanneer hij dan<br />

voeder verkreeg, zoo worp hij wat van hetzelve<br />

uit zijn hok; hij fchoof het geduurig voorwaarts<br />

en ging dan in zijn hok om te beproeven;<br />

of zijn fprong, naar de lengte zijner ketting,<br />

nog tot het uitgeworpen voeder reeken konde.<br />

Nu wagtte hij geheel bedaard af dat<br />

een onnozel hoen het van het hok tamelijk<br />

verre verwijderde voeder kwame pikken , en<br />

dan haalde hij deezen buit met eenen fprong<br />

weg. De dieren hebben ook hunne foorten<br />

van fchranderere en dommere onder zig,omtrent<br />

Zoo a^ hij de menfchen onderfcheid tusfchen<br />

Jefuiten en Capucijnen was. Een hoen is in lang<br />

niet zoo loos een dier als de vosfen zijn. Een<br />

jager, die in het hosch op wild zat te loeren,<br />

2ag hoe een vos zig oefende op eenen ouden<br />

ftronk te fpringen; toen kwam de vos met een<br />

ftuk hout in den bek en . beproefde of hij ook<br />

met dit gewigt op den uitgekozen ftronk fpringen<br />

konde. Eindelijk kwam hij met een jong<br />

wild biggetjen in den bek, fprong met dien<br />

buit pp den ftronk en fpottede dus veilig met<br />

de vervolging van de pude zeug. Men geeve<br />

nu


DIER EN, MENSCHEN, GEKKEN. Il£<br />

nu eenen zulken vos voelende vingeren , een<br />

langer leven, beter gezelfchap, opvoeding en<br />

misfchien enige verbetering in de hersfenen: —op<br />

den kanzei zou men hem gebruiken kunnen!<br />

Zoude men nu hieruit niet befluiten kunnen<br />

dat de dieren qp den ladder der levende wezens<br />

onder de menfchen ftaan gelijk de dwaaze,<br />

de onnozele op dezelfde rei der dieren onder<br />

den verftandigen ftaat; of dat, gelijk C H AR,<br />

lvoif beweert, de afftand van menfchen tot menfchen<br />

dikwerf nog grooter is dan de afftand<br />

van menfchen tot dieren is ?<br />

Men zal dan met goeden grond het waar on-<br />

• derfcheid tusfchen menfchen, gekken en dieren<br />

in de phyfieke gefteldheid der werktuigen ,<br />

in de levenswijs en opvoeding zoeken kunnen.<br />

Men plaatfe de ziel van eenen Huron in de<br />

hersfenen van eenen MONTESQ.UIEU, zegt<br />

de Christlijke Wijsgeer EONN.ET, zoo zal de<br />

Huron fransen fpreeken; hij zal'een Wijsgeer<br />

zijn; het zal hem niet anders toefchijnen dan<br />

als of hij al zijn leven. MONTESQUIEU en<br />

nooit Huron geweest ware. Men plaatfe integendeel<br />

de ziel van eenen MONTESQUIEU<br />

in het brein vaneenen krankzinnigen, zoo zal<br />

zij krankzinnig zijn. De ziel werkt altoos in<br />

betrekking met haar lighaam. De Materialisten,<br />

die de vrijheid neemen te bekennen dat<br />

zij niet weeten wat men eigenlijk door ziel of<br />

ziele-waarneemingen verftaan moet, zullen het<br />

onderfcheid tusfchen menfchen en dieren an.<br />

H 4 der*


1 ZO VAN HET ONDERSCHEID TL' SS 0I1EM<br />

ders uit phyfieke oorzaaken verkharen moeten.<br />

Zij zullen zeggen: men geeve den Huron<br />

de hersfenen , de zenuwen, de lugtftreek, de<br />

opvoeding, de levenswijs van eenen MOSTEST<br />

QUIEU, zoo zal hij MONTESQUIEÜ en<br />

niet Huron zijn. Men laate eenen M ON TE s-<br />

QOIEÜ in Kanada van de Wilden geboren en<br />

opgevoed worden, zoo zal hij een Wilde zijn.<br />

Christen Wijsgeeren begeeren een onftofiijk on-fterflijk<br />

wezen, dat de eerfte drijfveêr van het<br />

werktuig is, een willend, denkend, beweegend<br />

wezen, dat met het lighaam op eene voor<br />

ons onbegrijplijke wijze vereenigd is. Heidenfche<br />

Wijsgeeren, Materialisten befchouwen<br />

dit wezen als eene werking van de bewerktuiging,<br />

van het zaamenftel des lighaams<br />

en laaten het met den dood vervliegen. Bij<br />

beiden zal het dan meest op het maakzel des<br />

lighaams, op de gefchiktheid der bewerktuigde<br />

deelen en op de verfcheidenheid van uitwendige<br />

omftandigheden moeten aankoomen ; gelijk<br />

ook even zoo bij eiken konstenaar, als bijeen<br />

zigzelf bevveegend werkftuk, de verfcheidenheid<br />

der werktuigen en andere omftandigheden een<br />

onderfcheid in den arbeid veroorzaakt. Men<br />

pasfe deeze gelijkenis op menfchen en dieren<br />

toe. De dieren zouden, gelijk veele bewee- !<br />

ren, leevende werktuigen, van zelf loopende<br />

konstwerktuigen zijn ; de mensch zou een zaamenftel<br />

van werktuigen zijn, welke onder de<br />

beftiering eens konstenaars , der willende zie-<br />

le*


DIEREN, KENSCHEN, GEKKEN. 121<br />

le, in beweeging gebragt worden. Zou het niet<br />

overal meest op de geordenheid en gerteldheid<br />

der werktuigen aankoomen? Zou niet in<br />

dit phyfiesch onderfcheid de verfcheidenheid<br />

der dierlijke en menschlijke bekwaamheden,<br />

der handelingen van den verftandigen en raa**<br />

zenden gezogt moeten worden ? mijn buurman<br />

wierdt over vier weeken nog voor een verftandig<br />

man gehouden; hij kreeg eene koorts en geraakte<br />

aan het raazen; eene aderlaating heeft<br />

hem wederom tot zijn verftand gebragt. Waarin<br />

lag nu het onderfcheid tusfchen verftand en'<br />

zinneloosheid? De bekende BOUHOURS was<br />

altoos een van de domfte jongens geweest; hij<br />

viel op zijn hoofd, genas na deezen gevaarlijken<br />

val en is daarop een fchrandere kop geworden.<br />

Heeft hier eene. ziel of het brein bij<br />

die omkeering verandering ondergaan ? Men<br />

leeze hier een werk jen van de eigenlijke kragt,<br />

waardoor groeijing en voeding gefchiedt, in het<br />

hoogduitsch uitgekoomen te Frankfort in het<br />

jaar 1787.<br />

Het is aanmerkenswaardig dat 'er yverige<br />

Christlijke leeraars geweest zijn , die in vol.<br />

len ernst beweerden dat de dieren {bruta~y<br />

werktuigen waren. Die braave lieden begreepen<br />

niet waarom DESCARTES en andere deeze<br />

leer ingevoerd hadden. Is het eens vastgefteld<br />

dat de dieren werktuigen zijn, of dat de<br />

ftof bij de dieren gewaarworden en alle dierlijke<br />

handelingen verrigten kan, dan moet hij<br />

H 5 wel


122 VAN HET ONDERS, TUSSCH. BIES.-»» MENSCH., 6.EKK;<br />

wel een domoor zijn, die niet van haar bij menfchen<br />

hetzelfde , fchoon in eenen hoogeren<br />

graad, aanneemen konde. DESCARTES hadt<br />

buiten dat vervolgingen genoeg; hij zeide wel niet<br />

wat hij meende en dagt dat een verftandige ligt<br />

zelf zijne gevolgtrekkingen zoude weeten te maaken.<br />

En egter heeft men zulke Hellingen van leerr<br />

aaien aan Katholijke Univerfiteiten, van leeraaren<br />

in kloofteren openlyk hooren beweeren. Wisten<br />

de goede lieden wel wat zij geleeraard hadden?<br />

Ik geloof dat zij het zeer zelden<br />

weeten.<br />

VAN


1*3<br />

VAN DE OORSPRONGLIJKE VERSCHEI­<br />

DENHEID DER BEKWAAMHEDEN.<br />

De zinnen bieden ons de beelden der tegenswoordige<br />

uiterlijke omftandigheden aan. Wij<br />

bezitten, namelijk, een vermogen om de verfchillende<br />

indrukzelen van uitwendige dingen<br />

te ontvangen en noemen dat gewaarwording*-,<br />

vermogen; en wij zijn in ftaat deeze op ons gemaakte<br />

indrukzelen te behouden en noemen dat<br />

geheugen. Daar kan dan niets in het geheugen<br />

of in het verftand koomen dat niet te vooren<br />

door eenen zin bemerkt is geworden; het is dan<br />

ook geen wonder dat zig het gantfche verftand<br />

van een oester, aan welken men flegts twee<br />

zinnen ontdekken kan, niet verder uitftrekt<br />

dan om zijne fchaal te openen en te fluiten.<br />

Alle dieren zijn niet met even goede en met evenveel<br />

zinnen voorzien. Zekere wormen en flakken<br />

ontbreekt de zin des gezigts; men twijfelt aan<br />

hetgehoor der visfchen en infekten. Den mol heeft<br />

S c H E L H A M M E R de eer van zijnen vijfden zin<br />

gered, dien andere hem geweigerd hadden C»<br />

Andere dieren zijn met vijf zinnen voorzien<br />

De<br />

O) Men heeft den mollen het gezigt en den visfchen het ge­<br />

hoor geweigerd; doch beiden bezitten deeze zinnen, gelijk «hans<br />

genoegzaam bekend is. VERTAALER.


124 VAN DE OORSPRONGLIJK3 VERSCHE DENHETD<br />

De fchrijver van het werk de la Philofophle de<br />

la Nature en zijne gelijke mogen zig door eenen<br />

zesden zin, door het zedenlijk gevoel, misfchien<br />

alleen boven ons anderen menfchen-kinderen<br />

des aardbodems een voorrang geeven. Wij andere<br />

menfchen bezitten, beneffens de vijf al.<br />

gemeene zinnen, nog een op eene bijzondere<br />

wijze ingerigt brein, waarmede wij verftandig<br />

denken kunnen en door welk vermogen van<br />

beter te denken wij ons boven alle andere dieren<br />

onderfcheiden. Misfchien, zegt een Wijsgeer<br />

, heeft men in andere waerelden nog zintien,<br />

van welke wij hier geene denkbeelden<br />

hebben; misfchien vermeerdert het getal der<br />

zinnen van waerelden tot waerelden; misfchien<br />

is een wezen, dat ontelbaare en volkoomen<br />

zinnen heeft, de laatfte trap of grens aller dingen.<br />

Misfchien — misfchien — Gij hebt gelijk<br />

; men laate de Wijsgeeren hunne misfchienen<br />

verandwoorden ! want misfchien is dit alles ook<br />

maar enkel droomerij, gelijk zoo veele andere<br />

fijnigheden der hedendaagfe geleerden.<br />

De zinnen zijn ook bij alle niet even goed.<br />

Een zin wordt veranderd of onbruikbaar, als<br />

het daartoe geftelde zintaig niet goed gevormd,<br />

of als 'er een ander gebrek aanwezig is. Dus<br />

zijn zekere dieren of menfchen meer of min<br />

fcherpziende. Aan het maakzel van den neus<br />

van den hond, aan diepere holligheden bij eenen<br />

langeren kop fchrijft men toe dat hij fijner ruikt<br />

dan een mensch of eene kat, die rond van kop<br />

is.


DEK BEKWAAMHEDEN. lij<br />

ïs. Het koomt van het uitwendig maakzel van<br />

de ooren dat de vlugge en vreesachtige haas<br />

en het konijntjen best hooren hetgeen hun van<br />

agteren aankoomt, doch de roofzieke kat en de<br />

vegtzieke leeuw hetgeen voor hun gefchiedt.<br />

Een dier, welks pooten in hoorn of klaauwen<br />

eindigen, ontbreeken zeekerlijk die gewaarwordingen,<br />

welke men door een teder gevoel verkrijgt;<br />

of het ontbreekt, gelijk BUFFON<br />

zegt, geheel de eigenlijke zin des gevoels. De<br />

zintuigen van den vos zijn zeekerlijk anders<br />

gefteld dan die van eene oester of nagtuil.<br />

Waarom zou dat onderfcheid zig ook niet tot<br />

de hersfenen, als het werktuig van het denken,<br />

uitftrekken ? Heeft niet het brein van<br />

een kind, van eenen man, van eenen krankzinnigen<br />

zijne verfchillende gefteldheid ? Het<br />

tot dieper denken gefchapen brein eenes menfchen<br />

is van dat der dieren en gekken onderfcheiden;<br />

en enkel uit dit onderfcheid , dat<br />

van de natuuronderzoekeren nog niet genoeg<br />

nagefpoord en bepaald is, zal men eene oorfpronglijke<br />

verfcheidenheid van bekwaamheden<br />

in ons denkvermogen moeten afleiden, welke<br />

ons H E L V E T I U S geweigerd heeft en waarin<br />

HELVETIUS baarblijklijk ongelijk heeft.<br />

De menfchen, zegt HELVETIUS, zijn als<br />

zaad-korreltjens. Alleen de grond, de zon,<br />

de lugt, de regen maaken dat het zaad-korreltjen<br />

op deeze plaats eene grootere plant of bete-


I2Ö VAN ÖE ÓORSPRÖNGLTjkE VERSCHEIDENHEID<br />

tere vrugten als op geerie voortbrengt. Maar<br />

wij zullen, met verlof van de Heeren HEL­<br />

VETIUS, BONNET en andere , beweeren dat<br />

ook in de zaad-korreltjens reeds eene groote<br />

verfcheidenheid waargertoomen wordt. Verftandige<br />

landbouwers weeten hoe dikwijls zekere<br />

gewasfen ontaarten, welk gebrek men<br />

donr het verwisfelen van het zaad zeer wel verhelpen<br />

kan. Geene tuiniersvrouw zoude hierin<br />

den wijsgeer gelijk kunnen geeven. Het is<br />

waar, fommige planten en kruiden kunnen door<br />

konst zoodanig bewerkt worden dat zij betere<br />

vrugten geeven dan zij zonder deeze verzorging<br />

zouden gedraagen hebben; maar nooit zal men<br />

uit varken • fpeeren door opkweeking bons Chre.<br />

tiens kunnen trekken. CICERO, die zeekerlijk,<br />

naar de Romeinfche gewoonte , als<br />

Vader, zijnen zoon MARCUS de beste opvoe- 1<br />

ding gaf, terwijl hij, voor hem zelfs nog nieuwe<br />

boeken fchreef, zondt hem eindlijk naaf<br />

Athenen, daar hij onder de menigte van geleerden<br />

, de beste voorbeelden ter navolging<br />

hadt; hij ftelde hem nog boven dien onder het<br />

opzigt van den grootften wijsgeer CRATIPPUS<br />

en met dat al is MARCUS, aan welken de<br />

Natuur haare verfpilling jegens zijnen vader<br />

weder wreeken wilde, geen groote geest geworden.<br />

Mijne moeder, eene zeer bekwaame<br />

vroedvrouw, zeide SOCRATES, kan geene<br />

vrouw doen haaren, die niet eerst zwanger is,<br />

en


£> E & B E K W A A M H É D E N . UT<br />

en ik, zeide hij, kan ook niemand tot eenen<br />

geleerden maaken, als de Natuur zijn hoofd<br />

daar niet toe gevormd heeft. CLAVIUS zou,<br />

als een onbekvvaame lompert, uit de Jefuitenfchool<br />

verftoten geworden zijn, zoo niet een<br />

deezer Vaders bijgeval zijn buitengewoon vernuft<br />

tot de meetkunde ontdekt hadde. Aan<br />

een ruuw ongefatfoeneerd ftuk marmer worden,<br />

door flijpen de fchoonfte aderen, verwen en<br />

een fchoone glans gewerkt; men hakt 'er ftandbeelden<br />

uit, welke PHIDIAS en PRAXITË-<br />

LES eene ongemeene volmaaktheid weeten te<br />

geeven; maar aan eenen ruuwen zandfteen is<br />

alle deeze fijnfte arbeid bijna verloren.<br />

Men weet met zeekerheid dat de hersfenen ,<br />

die in het kind zoo week als brei zijn, in den<br />

ouderdom eene andere vastigheid verkrijgen*;<br />

dat, onder volvvasfen menfchen, de een meer<br />

de ander minder, de een een weeker, de ander<br />

een vaster brein bezit. Zoude dit in dit<br />

werktuig geen onderfcheid in deszelfs werkingen<br />

maaken? juist zoo als of een duister of helder<br />

oog, of eene harde of weeke huid aan de<br />

vingeren in de gewaarwordingen deezer zinnen<br />

geen onderfcheid maaken zouden. De Heerett<br />

Philofoophen beroepen zig altoos ook wel op<br />

de werking der lugtftreek, van het voedzel,<br />

van de levenswijs. De eene levenswijs, voedzel<br />

of lugtftreek veroorzaakt drooge , vaste ,<br />

doch de andere weeke,ligtbeweeglijke, of traage<br />

vezelen. Deeze werking moet zig ook op<br />

da


128 VAN DE OORSPRONGUJKE VERSCHEfDENHEID<br />

de gevoelvezelen der hersfenen uitftrekken ; zij<br />

moet den eenen mensch bekwaamer maaken om<br />

dingen ligt te vatten, den anderen om diepzinnig<br />

te denken, den derden om zig zijner<br />

gewaarwordingen lang te herinneren, den vijfden<br />

traag en tot alles onbekwaam doen worden.<br />

Waar koomt het van daan dat wij in de jeugd<br />

een beter geheugen, in den ouderom eene betere<br />

beoordeelingskfagt bezitten?<br />

Ik heb reeds meermaalen hier gronden ingevlogten,<br />

welke men tegens de gelijkheid der<br />

bekwaamheden zoude kunnen aanvoeren. Ik<br />

heb de werkingen van de verfcheidenheid der<br />

gevoelvezelen, en het phijfiesch onderfcheid<br />

tusfchen het brein van eenen dwaas, van een<br />

,'dier en van eenen mensch aangeroerd. Maar<br />

daar zal doorgaande nog meer bijgebragt worden,<br />

als ik van de werking der lugtftreek,<br />

van het voedzel en der opvoeding fpreeken zal.<br />

Men ziet in zekere phyfiognomieën tekenen<br />

van domheid of plompheid; men heeft tekenen<br />

van een vatbaar verftand. LAVATER heeft<br />

dergelijke tekenen, naar de regelen der tekenkonst,<br />

bij gekken en bij de verftandigfte mannen,<br />

bij groote genieën verzameld en tot een<br />

ftelzel gezogt te brengen. Ik bedoel hier zijn<br />

eerfte en kleinfte werkjen; in het daarop gevolgde<br />

grooter werk ontaartte de Phyfiognomist<br />

reeds al te zeer tot een dweeper. Men<br />

weet, bij voorbeeld, dat een dikkop, welken<br />

(men zijne dikte voor aan het voorhoofd aanziet


D È R B E K W A A M H E D E N . 129<br />

ziet, niet zoo veel goeds belooft als een ander<br />

met eenen kop, die van agteren dik is, en aan<br />

welken men van voren niets dikkoppigs waarneemen<br />

kan. De fpitsvindigheid of verbeeldingskragt<br />

kan aan het maakzel van den neus,<br />

en de goedheid van het hart uit de lippen gegist<br />

worden. Zouden deeze uitwendige tekenen<br />

niet de verraders van eené inwendige niet<br />

Zeer voordeelige bewerktuiging der hersfenen<br />

zijn, even gelijk zekere gelaatstrekken den toornigen,<br />

den verliefden, den vreesachtigen verraaden?<br />

Wij zijn, wel is waar, nog niet geoefend<br />

genoeg om te bepaalen hoe de beste hersfen-vezelen<br />

bij den dichter, hoe zij bij den redenaar,<br />

bij den wijsgeer eigenlijk gefteld zijn ;<br />

maar het zal egter onloochenbaar zijn dat in<br />

het maakzel der hersfenen een onderfcheid zijn<br />

moet, wanneer de Europeaan met een lang, de<br />

Chinees en Tartaar met een breed hoofd verfchijnt,<br />

wanneer de Druze eene naar agteren<br />

lang, de Kalmuk een vierkantig, de Turk een<br />

rond hoofd van de Natuur ontvangen heeft ,<br />

en wanneer ons zelfs de ontleedkunde zulk eene<br />

verfcheidenheid in de hersfenen voor oogen legt.<br />

*<br />

I 00


i2>o<br />

OF HET LIGHAAM BEN GEEST IN<br />

DEN MENSCH HINDERLIJK ZIJ?<br />

Niets is de ziel onzer Bovennatuurkundigen<br />

zoozeer tot last als het lastige gezelfchap van<br />

het onbehulpzaam lighaam. „ Alsdan (zeggen<br />

,, zij ) zal onze ziel fcherpst denken, wanneer<br />

„ zij noch door indrukzelen van het gezigt,<br />

,, noch door het gehoor, noch van eenen an-<br />

„ deren zin lighaamlijke gewaarwordingen ont-<br />

„ vangt. Alsdan trekt de ziel haare aandacht<br />

,, van het lighaam af, verlaat,zoo veel zij kan,<br />

„ deszelfs gezelfchap, om, in zigzelve ver-<br />

„ diept, niet den fchijn der zinnen, maar het<br />

,, wezen, niet de indrukzelen, gelijk zij ons<br />

„ aangebragt worden, maar hetgeen zij waars<br />

„ bevatten te betragten."<br />

Ik moet hier de vrijheid neemen zulke geestige<br />

heeren ernstig te verzeekeren dat zij zelfs<br />

ook hunne overfchrandere bovennatuurkundige<br />

grillen, of hunne duidlijke inzigten in de waarheid,<br />

of het wezen der indrukzelen of der gewaarwordingen<br />

door niets dan door de gefchiktheid<br />

of het voorafgegaan gebruik hunner zinnen<br />

bekoomen hebben, en dat zij ook nog zonder<br />

eenen gezonden toeftand hunner hersfenen in<br />

het geheel niets vermogen. Ik heb, bij voorbeeld,


OF HET LIGHAAM DEN GEEST HINDERLIJK ZIJ? 131<br />

'beeld, eens egt goud gezien, gevoeld, opgeligt,<br />

hooren klinken; hierdoor ben ik in ftaat<br />

gefteld oordeel over koper of klatergoud te vellen.<br />

Ik kan mijzelven van het goud, fchoon<br />

het niet tegenswoordig is, de duidlijkfte verbeelding<br />

maaken. Ik kan mijzelven gouden bergen<br />

(mits ik ook reeds het denkbeeld van eenen<br />

berg hebbe) of iets anders, dat naar goud gelijkt<br />

, voorftellen. Daaruit , gelijk ik /reeds<br />

hier boven gezegd heb, dat wij weeten wat<br />

grenzen zijn kunnen wij ons iets zonder grenzen<br />

of een oneindig denken. Nu wil ik gaerne toegeeven<br />

dat, zullen onze hersfenen hunne werking<br />

naauwkeurig genoeg doen, zullen wij<br />

met verftand en overleg denken, wij zulks op<br />

eene ftille plaats, daar wij van de indrukzelen<br />

der uitwendige zinnen , die ons voor als nu<br />

ontbeerlijk zijn, minst geftoord worden, best<br />

doen kunnen. Daar maaken wij dan een ftU<br />

gebruik van de in ons leven door de zinnen<br />

bekoomene indrukzelen en denkbeelden; wij<br />

gebruiken , wij vergelijken die; dat is, wij bedienen<br />

ons nu van den voorraad, die door hulp<br />

der zinnen in de hersfenen is opgelegd. Wij<br />

vellen oordeel en verlangen voor dit tijdftip<br />

geene nieuwe indrukzelen door andere zinnen.<br />

Is het met de overige werktuigen of zinnen<br />

üiet even zoo gefteld als wij bij het gebruik<br />

der hersfenen waarneemen?Die met den zin van<br />

het oog iets naauwkeurig zien wil, wil gaerne<br />

vrij zijn van alle andere voorwerpen en<br />

Ia "ï"


IS2 OP HET LIGHAAM DEN GEEST<br />

indrukzelen. Die naauwkeurig naar iets luisteren<br />

wil, verlangt bevrijd te zijn van alle geruiich,<br />

van de werking der andere zinnen en<br />

zelfs van die der hersfenen. Die iets fijns met<br />

de uiterfle naauwkeurigheid betasten wil, vergunt<br />

alle de andere zinnen gaerne ftilftand. Men<br />

weet zelfs dat menigraaalen door naauwkeurige<br />

opmerkzaamheid en oefening een zin volkoomener<br />

geworden is, wanneer de een of ander<br />

van de overige ontbrak. Menige blindgeborene<br />

ftreeft in het gehoor of in het gevoel anderen<br />

verre voorbij. Zelfs onze maag wil, om<br />

goed te verteeren, dat het brein of het werktuig<br />

der gedagten en de overige zinnen in rust<br />

zijn, gelijk daarentegen het denkend brein fchijnt<br />

te wenfchen dat 'er niets in de maag ware.<br />

Menigmaalen wanneer ik op het gemak zit, en<br />

iets ernftigs lees, kan ik geene ontlasting krijgen<br />

tot ik het boek wegleg. Anderen worden<br />

in het bed de voeten niet warm, zoo lang zij<br />

nog in het bed liggen te leezen.<br />

Gij zult mij zeggen: men weet uit ondervinding<br />

dat eenbreedgefchouderd,metvleesch,<br />

beenderen en vogtigheden opgeftopt reusachtig<br />

lighaam juist niet de beste aanbeveeling voor<br />

het vermogen van den geest is. Dus moet<br />

noodwendig de last des lighaams de bezigheden<br />

des geests in den weg zijn. Men kan<br />

zeekerlijk niet van een werktuig, of van eenen<br />

vlec-ch- toren, bij welken de Natuur door de<br />

fterkte zijner fpieren, aan lighaamskragten vergoedt


IN DEN MENfCH HINDERLIJK ZIJ? 133<br />

goedt hetgeen hem aan fijnheid der zinnen of<br />

hersfenen ontbreekt, tot een evenredig, ordelijk<br />

en goed bewerktuigd lighaam befluiten.<br />

Daar wordt altoos tot een goed gebruik der<br />

hersfenen of van het denk-werktuig, eene gelukkige<br />

vermenging of eene zekere getemperdheid<br />

der vogten, der warmte of koude, der<br />

beweeglijkheid der mergvezelen, eene behoorlijke<br />

oefening en diergelijke gevorderd. En<br />

het is ook met alle andere werktuigen der andere<br />

zinnen even zoo gefteld. Een vinger, aan<br />

welken de huid verdikt, het zaamenftel der<br />

zenuwen te traag, te grof, de vogten te taai,<br />

te flijmig zijn, een ongeoefende vinger zal minder<br />

tot voelen bekwaam zijn dan die, waarin de<br />

huid en de vogten haare behoorlijke fijnheid ,<br />

de zenuw-vezeltjens hunne vereischte beweeglijkheid<br />

hebben. Eene warmere loop in de<br />

vogten der hersfenen,eene grootere beweeglijkheid,<br />

eene fnellere en fterkere wijze van werken,<br />

geeft Enthufiasmus; doch uit het tegenovergeftelde<br />

fpruit traage domheid of onverftand.<br />

Wicn onder u, mijne Heeren, het lighaam<br />

zoo zeer tot bezwaar is, dien wenfche ik, uit<br />

een welmeenend hart, voor de ongeftoorde<br />

werkzaamheid zijner ziel, eene dikwijls herhaalde<br />

en lang aanhoudende, of, zoo gij wilt,<br />

eene eeuwige onmagt, of, wanneer evenwel<br />

een omloop der vogten en het ademhaalen nodig<br />

geacht wordt, eene beroerte, die aanhoudt<br />

zoo lang het de bezige geest goedvindt ; dan<br />

I 3 rus»


134<br />

0 F H E T<br />

LIGHAAM DEN GEEST<br />

rusten fchier alle lighaamlijke verrigtingen ,<br />

alle indrukzelen der zinnen, en wat nu immer<br />

de eenzaame ziel in haare geestlijke belpiegelingen<br />

ltooren kan. O! met welke bovennatuurkundige<br />

geftrengheid zal dan de aan zig zeiven<br />

overgelaaten geest bij zulk eene onmagt<br />

arbeiden! Hoe genoeglijk zal hij zig met hoogere<br />

dingen bezig houden , daar hij nu van<br />

het plomp lighaam, al heeft het hem te vooren<br />

zijnen dienst gedaan, niet verontrust wordt!<br />

Konden ons dog eens zulke heeren verhaalen<br />

hoe zuiver en verheven alsdan hunne aan zigzelve<br />

overgelaaten ziel gedagt en geoordeeld<br />

heeft! Het kwam misfchien maar op eene proef<br />

aan om eens te weeten, hoe het met den geest<br />

ten tijd eener onmagt, beroerte of verftijving<br />

geftaan hadde. Doch daar zijn lieden, die hiervan<br />

reeds ondervinding hebben, en, helaas!<br />

niets weeten te vertellen ; zij zijn, helaas!<br />

in deezen ongeftoorden ziele-Haat niet eens tot<br />

eene verheven zielewending a la Layater, of<br />

tot eene boven alles heen vliegende gril, zoo<br />

als onze hedendaagfche geleerden onder eene<br />

pijp toebak droomen, bekwaam geweest, en<br />

wisten volftrekt van niets, toen hunne aderen<br />

en zenuwen weder tot haare voorige werkzaamheid<br />

kwamen.<br />

Mij armen aarden-klomp is, helaas! het ongeluk<br />

te beurt gevallen dat mijne ziel al te<br />

zeer met haar lighaam vereenigd op de waereld<br />

gekoomen is. Ja zij bleef zelfs van mijne<br />

ge-


IN DEN MENSCH HINDERLIJK ZIJ? 135<br />

geboorte af aan en nog enige jaaren laater in<br />

de grootfte werkloosheid, daar tog mijn lighaam,<br />

dat ook nog niet onder de fterkfte behoort,<br />

toen gantsch gering en dus, naar die<br />

bovennatuurkundige theorie, de ziel minder<br />

hinderlijk was. Ik beken mijne onmagt of mijne<br />

ongefchiktheid, dat ik, namelijk, daar ik<br />

mij nog altoos op aarde met een lighaam, die<br />

ctidermaanfche ziekte, heb moeten voortfleepen,<br />

zonder ooit verrukt te worden, dat ik, zeg<br />

ik, van een oneindig wezen, van het hoogfte<br />

goed, en van diergelijke verhevenfte dingen,<br />

mijne begrippen eerst in laater jaaren met<br />

moeite heb kunnen verkrijgen. Ik ftel hier<br />

ter zijde dat men mij door godsdienst en opvoeding<br />

(toen ik op hetzelfde tijdftip en uit<br />

denzelfden mond leerde dat 'er ftalkaarsjens,<br />

fpookverfchijnzelen, buldergeesten en een God<br />

•waren) heeft ingeboezemd, en dan koom ik met<br />

mijne begrippen omtrent op de volgende wijze<br />

tot ftand. Ik zie de wonderbaarfte fchepzelen<br />

op aarde; ik befpeur dat het een geduurig<br />

van het ander en geen uit zigzelf ontftaat; en<br />

van waar, denk ik, van waar is dan het eerfte<br />

gekoomen? Den maaker van het eerfte, die in<br />

de volgende kragt leide om zig voortteplanten,<br />

noeme ik den eerften Schepper,den Maaker<br />

aller dingen, mijnen GOD. Misfchien<br />

mag ik in mijn eerfte denkbeeld mij deezen<br />

God als eenen blinkenden man op eenen,gouden<br />

troon, in eene pragtige zaai voorgefteld<br />

l 4 heb-


I3


ÏN DEN MENSCH HINDERLIJK ZIJ? 137 1<br />

.<br />

ding de regte gedaante en kon geene zaak door<br />

het gezigt van eene andere onderfcheiden, hoe<br />

verfchillend zij ook in gestalte cn grootte waren.<br />

Als men hem een voorwerp noemde, welk<br />

hij te vooren op het gevoel gekend hadt, zoo<br />

hekeek hij het met opmerkzaamheid om het ia<br />

het vervolg weder te kennen. Hij wilde in het<br />

eerst te veel voorwerpen in eens leeren kennen »<br />

maar hij vergat die en moest die dan honderd'<br />

maaien op eenen dag weder leeren. Hij hadt,<br />

bij voorbeeld, zoo dikwijls vergeeten de kat<br />

van den hond te onderfcheiden , dat hij zig<br />

fchaamde 'er weder naar te vraagen ; eindelijk,<br />

vong hij de kat, bevoelde haar en herkende<br />

haar, gelijk voorheen , aan het gevoel ; hij.<br />

bekeek haar nu met alle mogelijke aandacht;-<br />

„ goed (zeide hij) voortaan zal ik mij omtrent.<br />

„ u zoo ligt niet weder bedriegen." Men<br />

merkte eerst eriige maanden na de konstbewerking<br />

dat hij de voorftellingen der fchilderkonst<br />

nog niet waargenoomen hadt. In eens wierdt<br />

hij gewaar dat de beelden lighaamen voorftelden,<br />

daar hij dezelve tot hier toe flegts voor<br />

overfchilderde oppervlakten gehouden hadt ;<br />

maar nu verwonderde hij zig nog meer, toen<br />

hij waarnam dat deeze fchilderijen, als hij haar<br />

naauwkeuriger bezag , naar het gevoel niet<br />

werklijk zoo gefteld waren als de lighaamen,.<br />

welke zij verbeeldden, en dat zijne vingeren<br />

die glad en effen, maar zijn oog verheven voorftelden.<br />

„ Welk van beiden de zinnen" vroeg<br />

I 5


I38 O F HET LIGHAAM DEN GEEST<br />

hij, „ bedriegt mij ?" Men liet hem het beeld van<br />

zijnen vader in miniatuur zien. Hij herkende<br />

het, maar kon niet begrijpen dat een geheel<br />

aangezigt in eene zoo kleine ruimte, in eenen<br />

ring plaats konde vinden, hij zeide dit was hem<br />

even zoo onmogelijk voorgekoomen als of men<br />

een vat wijn in een pintsglas wilde fteeken.<br />

Voor het overige wist hij niets van verwijdering<br />

, maar geloofde dat alles, wat hij zag, zijn<br />

oog raakte even gelijk dat, hetgeen hij gevoel»<br />

de, zijnen vinger aanraakte.<br />

Men moest de eerfte gefchiedenis van eiken<br />

zin naauwkeurig genoeg aangetekend hebben;<br />

dan zou men ligt begrijpen op welk eene eenvoudige<br />

wijs onze gantfche rijkdom van denkbeelden<br />

en kundigheden van langzaamerhand<br />

verkregen wordt; dan zou men overtuigd worden<br />

dat een mensch zonder zinnen een onverftandig<br />

zigzelven beweegend blok en meer niets<br />

zijn zoude.<br />

Maar misfchien zou men nog eenen bewijsgrond<br />

tegens mij in gereedheid hebben. Men<br />

zou mij kunnen tegenwerpen hoe zuiver en<br />

volkoomen dikwijls de ziel van eenen teeringachtigen<br />

denkt , als het lighaam uitteert, en<br />

de ziel, om zoo te fpreeken, op de fprong is<br />

om van het gering overfchot van deezen onbehulpzaamen<br />

gezel bevrijd te worden. Maar<br />

deeze fchranderheid van enige weinige ftervende<br />

heeft gantsch andere oorzaaken tot grondflag.<br />

Ik moet hier vooraf herinneren dat ik<br />

meer-


ÏN DEN MENSCH HINDERLIJK Zij? T3C;<br />

meermaalen waargenoomen heb dat men alle<br />

half verftandige fpreuken eenes ftervenden ,<br />

dikwijls om de naastbeftaanden te troosten, als<br />

godfpraaken uitkrijt. Voor het overige wil ik<br />

ook gaerne toeftaan dat enige weinige ook werklijk<br />

levendiger of fchranderer dan te vooren fpreeken.<br />

Daar zijn lieden, die eerst levendiger<br />

denken kunnen, als zij koffij, of als zij goeden<br />

wijn gedronken hebben. Deeze dranken, namelijk<br />

, vermeerderen den omloop des bloeds ,<br />

misfchien ook de beweeglijkheid der zenuwvezelen,<br />

den invloed der zenuwgeesten, of van<br />

iets anders, zoo 'er geene zenuwgeesten zijn;<br />

hieruit kunnen nu fnellere, vuurigere of levendigere<br />

gedagten fpruiten. Zouden niet de<br />

laatfte koortfige beweegingen bij uitteerende<br />

eene diergelijke uitwerking doen kunnen? Men<br />

weet dat uitteerende aandoenlijker worden dan<br />

zij te vooren waren. Hunne gevoelvezelen ,<br />

welke veelligt te vooren minder beweeglijk<br />

geweest zijn, waren misfchien nu prikkelbaarer<br />

en gefchikter tot levendige voorftellingen<br />

dan voorheen. De hitte der koorts, het naar<br />

het hoofd dringende bloed onderhoudt de verbeelding<br />

of de werking der hersfenen. Het<br />

was, dunkt mij, de Heer VAN H A L L E R ,<br />

die nooit fcherper dagt dan als hij de belroos<br />

hadt en geduurende het afgaan van de koorts<br />

in de koorts • hitte. Men kent de veelvuldige<br />

verbeeldingen van degeene , die aan koortfen<br />

ziek zijn, eer zij, bij fterke koorts , volkoomen<br />

aan


'ïdd OT HET LIGHAAM DEN GEEST<br />

aan het ylen gaan. De veretterde of verdopte<br />

longen kunnen buiten dar het terugvloeien van<br />

het bloed van het hoofd af bezwaarlijk maaken,<br />

zoo dat 'er juist eene voeglijke, de hersfenen<br />

behoorlijk verlevendigende, maar niet onderdrukkende<br />

menigte bloeds in het hoofd blijft.<br />

Het zijn dan geheel andere phijüeke omftandigheden<br />

, betreklijke koorts • hitte, gefchikte opkropping<br />

van bloed, eene vermeerderde prikkelbaarheid<br />

, fnellere beweeglijkheid der vezelen<br />

va».het hersfenmerg en diergelijke, welke<br />

den uitgeteerden mensch fomtijds nog kort<br />

voor zijnen dood fchranderer dan te vooren<br />

doen fpreeken. Het zijn, zeg ik, diezelfde<br />

omftandigheden, welke, wanneer zij de maat<br />

te buiten gaan , integendeel de menfchen zoo<br />

menigmaalen raazend of zinneloos kunnen maaken.<br />

Want eene al te groote koorts - hitte, eene<br />

al te groote beweeging of droogheid der gevoel-vezelen<br />

maakt razernij; eene al te groote<br />

hoeveelheid bloed drukt de hersfenen 'en verdooft.<br />

Eene al te geringe warmte, prikkelbaarheid,<br />

te weinig bloed, te weinig beweeging<br />

in de vogten maakt blohartig, traag, verftandloos.<br />

PYTHAGORAS en PLATO wilden zonder<br />

lighaam denken, daarom waren zij de uitvin,<br />

ders van de grondftelling dat men de ziel ontlijven<br />

moest om tot eene nadere gemeenfchap<br />

met de Godheid te geraaken, zegt Zi MM ER-<br />

MAN N. Hieruit fproot in het Oosten de gewoon-


IN DEN MENSCH HINDERLIJK ZIJ? 14*<br />

Woonte van tegens zijn lighaam met de uiterfte<br />

geftrengheid te werk te gaan. Hieruit fpruiten<br />

de grillen der hedendaagfe Bovennatuurkundigen<br />

en het muggenziften van het gilde onzer<br />

zielen-waarneemeren. Hieruit fpruit ook de bekende<br />

Platonifche liefde, die flegts eene overeenftemming<br />

der geesten tot grond zoude hebben;<br />

die goede Platonifche liefde, waarmede<br />

men dikwijls een begin maakt, als men goed<br />

Cynisch eindigen wil, of wélke zij, die in het<br />

geheim beminnen, tot voorwendzel gebruiken<br />

als zij in het verborgen zig met alle magt met<br />

het lighaamlijke bezig houden. . In hoe<br />

verre de leer van PLATO van het ontlijven der<br />

ziele gegrond of niet gegrond zij, kan uit het<br />

tot hiertoe gezegde verklaard worden.<br />

V A N


'42<br />

VAN DE VOORTTEELING EN ANDERE<br />

OMSTANDIGHEDEN, DIE INVLOED<br />

HEBBEN OP DE BEKWAAMHE­<br />

DEN VAN DEN MENSCH.<br />

Door menigvuldige ondervindingen en waarneemingen,<br />

uit de historie van den mensch afgeleid<br />

, zijn wij overtuigd geworden dat het<br />

juist geene onverfchillige zaak is, waar en onder<br />

welke voorwaarden wij eenen waereldburger<br />

teelen, laaten opwasfen en opvoeden.<br />

Het maakt op de bekwaamheden des menfchen<br />

geene onverfchillige werking of wij hem in<br />

eene warme of koude, natte of vogtige lugtftreek<br />

laaten opgroeijen, of wij hem befchaafd<br />

of onbefchaafd volk tot gezelfchap geeven,<br />

dan of men hem met het kind van ROUSSEAU<br />

in het woud laaten heromloopen , en eikelen<br />

eeten. ,, In het algemeen", zegt MONTES-<br />

QUIEU, ,, ftaat het in onze magt onzen kinde.<br />

,, ren onze kundigheden te geeven, maar nog<br />

,, veel meer onze hartstogten."<br />

Van den invloed der lugtftreek en der opvoeding<br />

zal ik ftraks fpreeken; maar ik heb vooraf<br />

enige omftandigheden omtrent de voortteeling<br />

en andere uiterlijke omftandigheden, welke


INVLOED DER VOORTTEELING ENZ. OP DEN MENSCH. 143<br />

ke men eenen invloed op de menfchen toefchrijft,<br />

willen aanvoeren.<br />

Men dagt, in de tijden van het bijgeloof,<br />

dat het bij de teeling, of bij de geboorte des<br />

menfchen alleenlijk op den invloed van een<br />

goed of kwaad gefternte aankwame, of het kind<br />

tot eenen geestigen, dommen of verftandigen,<br />

gelukkigen of ongelukkigen waereld - burger<br />

beftemd ware. In het teken van de Maagd ,<br />

fprak de Dichter M A N I L I U S , worden bekwaame<br />

tot de weetenfchappen aangelegde koppen<br />

geteeld.<br />

Enige der oude Wijsgeeren zogten de eigen,<br />

fchappen of bekwaamheden van het lighaam ett<br />

den geest van eene zekere vermenging der elementen,<br />

van aarde, water, vuur of van lugt.<br />

deelen afteleiden. Doch zij meenden dat de<br />

mensch zijne natuurlijke neigingen, zijnen aanleg<br />

tot bekwaamheden reeds van het begin zijner<br />

teeling en niet eerst na de geboorte ontving.<br />

Vroome deftige vrouwen en duistere<br />

zedenleeraars zijn van meening dat de mensch.<br />

de meeste neigingen zijner ziel met de melk<br />

zijner minne hebbe ingezogen. Zij brengen tot<br />

bewijs de onkuischheid onzer edellieden bij,<br />

welker minnen, gelijk zij zeggen, doorgaans<br />

hoeren waren.<br />

De onmogelijkheid van den invloed van het<br />

gefternte is door eene verftandiger beoefening<br />

der Natuur- en Sterrenkunde en door goede<br />

proeven bewezen geworden. Men moet hier<br />

in


444 INVLOED DER VOORTTEELING ENZ. OF<br />

.in het geheel geene van die zotte voorbeelden<br />

laaten gelden, welke bekrompen verdanden<br />

gouden mogen aanvoeren. Ik zou, als het der<br />

moeite waard ware, 'er even zoo veele kwalijk<br />

gedaagde voorbeelden tegens kunnen zetten.<br />

B AR CL AI fpreekt reeds van iemand, die het<br />

niet waagde zijne vrouw te bekennen, voor<br />

tiij zorgvuldig vernoomen hadt welke planeeten<br />

legeerden en des niet te min ongemeen domme<br />

koppen verwekte. Men moet altoos bij de<br />

Vertellingjens van den invloed der derren denken<br />

gelijk DIDEROT van de fpooken en mirakelen<br />

dagt. „ Ik zou wel durven zweeren",<br />

zegt hij, ,, dat alle degeene," die voorgeeven<br />

„ dat zij fpooken gezien hebben, voor dezelve<br />

„ bevreesd geweest zijn; en zij, die heden ten<br />

dage mirakelen willen gezien hebben, waren<br />

reeds zeer geneigd, of gongen 'er op uit om<br />

die te zien."<br />

Wat nu de melk der minnen betreft , zoo<br />

weeten wij wel dat elke hartstogt, gelijk elke<br />

foort van fpijs, haare groote werking op de<br />

melk der minne en in het lighaam des kinds<br />

doet. Maar anders zoude men, met verlof van<br />

alle dame? en burger-vrouwen, geen merkbaar<br />

natuurlijk onderfcheid tusfchen de melk eener<br />

hoere en die eener getrouwde vrouw toedaan<br />

kunnen. De onkuischheid van onze Amadisfen<br />

zal uit hunne opvoeding, uit hunne ftoutheid<br />

en levenswijs beter verklaard kunnen worden.<br />

Voor het overige weet ik anders niet met<br />

wel-


DE BEKWAAMHEDEN VAN DEN MENSCH. I4f<br />

welken grond Zedenkundigen en Dorp artfen<br />

altoos zoo zeer tegens de minnen fchreeuwen<br />

kunnen. Men kiest eene fterke, gezonde, met<br />

gewelfde borsten wel voorziene minne en verfchaft<br />

het kind een voedzel, dat het de dame<br />

uit haar weinigjen boezem niet geeven kan.<br />

Eene deern van den burger- of boerenftand<br />

leeft eenvoudiger; zij heeft vaster vleeschdeelen,<br />

dikker, voedzaamer vogten, grover<br />

zenuwen, daarbij minder aandoenlijkheid, minder<br />

hartstogten dan de ligt aandoenlijke dame.<br />

Eene gefchikte minne is dan voor de gezondheid<br />

en lighaams fterkte van het jonge heertjen<br />

het voordeeligste, dat hem zijne ouderen<br />

verfchaffen kunnen.<br />

De tijd, de drift of zekere andere omftandigheden,<br />

welke bij het voortteelings-werk in<br />

aanmerking kunnen koomen, moeten zeekerlijk<br />

voor het toekoomende des geteelden waereldburgers<br />

nog minder onverfchillig zijn. ARIS-<br />

T o T JE LES zegt: de vader, die verftandige<br />

zoonen teelen wil, moet gezond water drinken,<br />

en niet bij de vogtige middags - lugt, maar, bil<br />

den vrugtbaaren geestrijken avond-wind zijne<br />

vrouw bezoeken. GALENUS, die deeze zaak<br />

zeekerlijk beter verftaan zal hebben, wil meer<br />

op goed voedzel zien en leert dat men, als men<br />

vadervan verftandige kinderen zijn wil, eer<br />

men hand aan het werk legt, zijne drie boeken<br />

van de deugd en de elgenfchappcn der fpijzen wel<br />

doorgedagt moet hebben. HSRACLITUS wil<br />

K dat


INVLOED DER VOORTTEELING ENZ, OP<br />

dat men zig bevlijtige dat het lighaam zijns<br />

zoons enigzints droog worde, wijl, zegt hij »<br />

in een droog lighaam, de geest veel fcherper<br />

werkt. LINGCET zou verbieden het kind<br />

roggenbrood te geeven. TISSOT wil dat men<br />

het met tarwenbrood optrekke , als het verftandig<br />

zal worden. Die zijn lighaam tot het<br />

teelen van fchrandere kinderen kunstmaatig wil<br />

voorbereiden , mag bij verftandige artfen om<br />

goeden raad gaan. Hij kan naleezen hetgeen<br />

HUART naar GALENUS en naar deezen<br />

veele andere over dat ftuk gefchreven hebben.<br />

Hij zal bij deeze fchrijveren verneemen hoe hij<br />

zijn lighaam door patrijzen, kapoenen, zout,<br />

honig, kalfsgebraad, beweegingen en ontelbaare<br />

andere middelen tot deeze zoo gewigtige verrigting<br />

bekwaam zal maaken. Ook moet men<br />

nog opmerken dat jonge vrouwen gaerne meisjens,<br />

maar die wat ouder zijn gaerne jongens<br />

krijgen; kinderen, de van oude ouderen geteeld<br />

worden, hebben meest iets ernstigs, minder<br />

moed en temperament dan andere. Het<br />

overerven van veele ziekten en eene zieklijke<br />

gesteldheid is buiten dat eene meest bekende<br />

zaak. Men oordeele hier door van het nadeel,<br />

dat een Staat lijdt, daar altoos de fchoonste en<br />

gezondste menfchen tot monnikken en foldaaten<br />

genoomen worden en daar meestendeels flegts de<br />

gebrekkige zig der bevolking toewijden.<br />

De levenswijs der ouderen kan ook voor de<br />

vrugt, die geteeld moet worden, geene geheel<br />

on-


DE BEKWAAMHEDEN VAN DEN MENSCH, 14?<br />

onverfchillige zaak zijn, gelijk zij van onze ge­<br />

boorte af aan als gewigtig voor ons lighaam be-<br />

fchouwd wordt. HIPPOCRATES heeft door<br />

de verfcheidenheid van onze fpijzen, onze<br />

dranken, van onze kleeding, levenswijs enz;<br />

reden willen geeven waarom wij menfchen in<br />

de meeste landen eikanderen zoo weinig in aan-<br />

gezigt en zeden gelijken. Want van de Schy-<br />

then zegt hij dat zij bijna alle gelijke zeden en<br />

even gelijke gelaatstrekken hadden, waarvart<br />

de reden was dat zij alle van dezelfde levens­<br />

middelen, van hetzelfde water leefden en dezelf­<br />

de foort van kledij droegen en over het alge­<br />

meen eene eenvormige levenswijs volgden. Bij<br />

de Mooren, die eikanderen zoo zeer gelijken<br />

dat men hen met fneden in het gezigt tekenen<br />

moet, zou denklijk HIPPOCRATES eenö<br />

diergelijke oorzaak gezogt hebben.<br />

Men kan ten minsten zoo veel met zeekerheid<br />

beweeren dat de lighaamlij've gesteldheid of het<br />

te werk gaan der ouderen in het venuswerk*<br />

met opzigt tot de teeling van den menfch, van<br />

zeer veel belang zij. Zwakke ouders, ouders,<br />

die door het misbruik van het liefde-fpeU of<br />

door ziekten uitgeput of die door aanhou-<br />

.dend ftudeeren ontzenuwd zijn, van welke, ge­<br />

lijk de vrouwen zeggen, gefchreven ftaat: „ zij<br />

„ zijn half flaapende als zij te bed gaan en zijn<br />

„naauwlijks half wakker , als zij weder<br />

opstaan. " Zulke vaders hebben meer-<br />

maalen kinderen geteeld, die aan de kragten<br />

K a de*


J4? INVLOED DER VOORTTEELING ENZ. OP<br />

des lighaams en des geestes gebrek hadden.<br />

Van ruuwe phlegmatieke ouderen koomen<br />

meestal wederom zulke kinderen voort. Ik ken<br />

gantfche gedagten van dappere, levendige, eerlijke<br />

en flegte menfchen. De Heer V A N HAL-<br />

•LEK. heeft dikwijls waargenoomen dat groote,<br />

Uitsteekende lieden en domkoppen zig gewoonlijk<br />

tot in het vierde gelid voortplanten. Moeders,<br />

die met den witten vloed gekweld zijn,<br />

brengen dikwijls kinderen ter waereld, die<br />

fchielijk uitdroogen of de Engelfche ziekte<br />

krijgen. Ouders, bij welke overblijfzelen van<br />

venus-ziekten in het lighaam zijn, teelen kinderen<br />

met melaatsheid en andere flegte kwaaien.<br />

SANCHEZ heeft de ontaarting van het<br />

menfchlijk gefiagt in Rusland van het venusfmet<br />

afgeleid. Kinderen, die in een roes geteeld<br />

zijn, zouden, volgens H O F M A N N , duizelingen<br />

onderworpen zijn. Ik heb egter meest<br />

waargenoomen dat brandewijn-zuipers fchoone<br />

kinderen teelden. Ook heb ik meest bevonden<br />

dat de tweede zoon meer geest hadt dan de<br />

eerstgeborene, eene omstandigheid, die veelligt<br />

menig land onheil heeft aangebragt , vermits<br />

altoos de oudste zoon tot opvolger in de regeering<br />

bestemd is. Kinderen der wellust zijn gemeenlijk<br />

aan lighaam en geest volkoomener dan<br />

andere.<br />

Daar wordt bij het werk der voortteeling<br />

eene zekere warmte en fterkte des lighaams,<br />

èene behoorlijke hoedanigheid van het zaad-<br />

vogt,


DE BEKWAAMHEDEN VAN DEN MENSCH. I4><br />

vogt, eene ziedende moedige liefde vereifcht»<br />

welke bij den man door eene natuurlijke prikkeling<br />

van overvloedige vogten, of door de bevalligheid<br />

zijner vrouw, in het geheel of ten deelen<br />

genoomen, en bij de vrouw door de eene<br />

of andere omstandigheid, gelijk bij TRIS­<br />

TRAMS moeder door het opwinden van de klok,<br />

of bij andere door volheid van vogten, door<br />

ltoeijen, gezondheid, of wat haar anders in gedagten<br />

of in den zin koomt, wordt gaande en<br />

driftig gemaakt. Dan zal de verdere verrigting<br />

op eene geheel dierlijke wijze ten einde gebragt<br />

worden. De inbceldings- kragt der moeder<br />

kan wel het haare tot opwekking van geile<br />

lusten, maar, met verlof van A RIS TOT E LES,<br />

niets tot de gelaatstrekken, kleur of gesteldheid<br />

van het kind toebrengen.<br />

K 3 VA»


f50<br />

VAN DEN INVLOED DER LUGTSTREEK.<br />

Jk heb, dunkt mij, tot hiertoe door wettige<br />

fluitpedenen en door voorbeelden bewezen dat<br />

de werkingen, welke in het brein» of in onze<br />

uiterlijke zinnen verrigt worden , met de gefteldheid<br />

van ons lighaam,- onzer vogten en<br />

werktuigen in eene juiste evenredigheid ftaan.<br />

Ik heb gezegd dat het nieuw geboren kind ter<br />

nauwer nood de geringste fpooren van enig<br />

Verstand of geheugen heeft, wijl zijn brein te<br />

brëijachtig is. Een jongen, gelijk ook een<br />

phlegmatiek menfeh, is het gefchiktst tot de<br />

gefchiedenis, of tot alles wat op een goed geheugen<br />

rust, wijl zijn hersfen-merg week genoeg<br />

is om de indrukzelen, gelijk men in de<br />

fchoolen fpreekt, dieper opteneemen. Het<br />

koomt van een drooger brein dat mannen van<br />

eenen volwasfen ouderdom, of van een cholerifch<br />

temperament meer verstand en minder ge*<br />

heugen hebben. Vuurige koppen, vlugge vogten<br />

, beweeglijke vezelen veroorzaaken eene<br />

warmte of hevigheid van inbeeldingskragt. Een<br />

al te vogtig brein geeft domheid, een al te<br />

droog zinneloosheid. ARISTOTELES zeide<br />

dat die dieren verstandiger waren, die drooger<br />

jwaren, bij voorbeeld, de mieren, de bijen; die<br />

vog


VAN DEN INVLOED DER LLGTSTREEK. I3S<br />

vogtigst van natuur waren kon men ook voor<br />

de domste houden; hiertoe betrekt hij de zwijnen<br />

enz. De zenuwen, de hersfenen, de vogten<br />

van eenen reus zijn grover, aardachtiger,<br />

onbeweeglijker; hij zal dan minder fchrander,<br />

minder gevoelig, minder aandoenlijk zijn, even<br />

gelijk de zenuwen van het kind te week, te beweeglijk<br />

en dus te aandoenlijk zijn, waarvan<br />

daan het koomt dat het kind ügtst verfchnkt en<br />

van zuur in'het gedarmte of fchier elke prikkeling<br />

ftuipen krijgt. In zagte teêre vingeren,<br />

huid, zenuwen is het gevoel het fijnste. Wanneer<br />

nu de verfcheidenheid der lugt, warmte ot<br />

koude, vogtigheid uf droogte, waterachtige,<br />

rottige of zoutachtige uitwaasfemingen, of enige<br />

andere gesteldheid der lugtstreek, welke wij<br />

bewoonen, in ons lighaam tot weeke of harde<br />

vezelen, tot waterige, aardachtige of vlugge<br />

vogten, tot zwakkere of fterkere fpieren, beenderen,<br />

huid, zenuwen enz. aanleiding kunnen<br />

geeven, zoo moet 'er voorzeeker ook in ons<br />

vermogen van te gevoelen, gewaar te worden,<br />

te denken, te oordeelen noodwendig eene verfcheidenheid<br />

ontftaan. Aan de verfchillende gefteldheid<br />

der lugt heeft men de fijnheid der<br />

Atheneren en de domheid der Thebaners toegefchreven.<br />

De lugtftreek dan, in welke de waereld-bur-<br />

Ser het geluk heeft te koomen, is eene der<br />

noofdoorzaaken, die op de zinnen en op de verdingen<br />

van het brein, of volgens onze wijze<br />

v a n<br />

K 4


Ï52 V A N D È N I N V L O E D<br />

van fpreeken, op het vermogen van den geest,<br />

den grootsten invloed heeft. Naderhand kunnen,<br />

het is waar, de levenswijs, de opvoeding,<br />

de wetten, de gewoonte, de werking der lugtftreek<br />

behulpzaam of nadeelig zijn. De Athener<br />

kan, onder eenen willekeurigen dwang<br />

wederom tot traagheid en onweetendheid vervallen.<br />

Een vrugtbaare grond kan ook door vlijtige<br />

bebouwing goed gehouden, of door nalaatigbeid<br />

bijna onvrugtbaar worden. Men bepaate<br />

de geheele werking der lugtftreek tot eene mindere<br />

of meerdere bekwaamheid tot nadenken,<br />

Too zal tog altoos deeze bekwaamheid door opvoeding<br />

kunnen bearbeid worden of woest blijven<br />

liggen.<br />

Men heeft over het algemeen uit de waarnee-;<br />

mingen over den invloed der lugtftreek omtrent<br />

de volgende natuurkundige regelen aangenoo*<br />

men. Hoe meer, namelijk, de landen naar het<br />

Hoorden liggen , hoe fterker, vogtrijker of<br />

bloedrijker de menfchen naar evenredigheid zijn;,<br />

daarvandaan zijn zij ook wilder en hebben eener*<br />

fijnen en tot nadenken onbekwaameren geest.<br />

Hoe meer de menfchen naar het Zuiden woonen,<br />

boe minder zij tot dapperheid of fterkte, en hoe»<br />

meer zij tot fcherpzinnigheid aangelegd zijn. De<br />

Noordfche volkeren hebben in zaaken van het<br />

geheugen en die dieper denken vereisfchen der»<br />

voorrang, in taaien, werktuigkunde, krijgskunst,<br />

ftaatkunde; de zenuwen hunner tong, de werk-<br />

Jcingen hunner fpraak zijn ruuwer, traager;<br />

waar-


DER L U G T S T R E I J t . *53<br />

waarom zij gemeenlijk eene harder fpraak, meet<br />

woorden van eene lettergreep en meer medeklinkers<br />

hebben. De Zuidlijke volkeren zijn minder<br />

tot taaien en wijdloopiger geleerdheid ge»<br />

fch'ikt; maarzij zijn fpitsvindig, nadenkend en<br />

tot levendigen verbeeldingen bekwaam; hunne<br />

taal is ligter, vlugger. Men weet de werking<br />

der lugtftreek op plantgewasfen, waarom zoude<br />

men die niet aan de menfchen erkennen ? Waarom<br />

wast de zuiker en koffij flegts digt bij den<br />

keerkring? Waarom zijn alle vrugten in het<br />

Noorden zuurer, en zoeter in warme landen?<br />

Zelfs de azijn zou onder de evennagtslijn van<br />

zijn zuurheid verloren en dezelve in HollaHd<br />

wedergekregen hebben. Men leeze hetgeen<br />

MONTESQUIEU zoo fchoon over den invloed<br />

der lugtftreek gefchreven heeft. Doch hij, die<br />

leezen wil wat de lugtftreek op den godsdienst,<br />

den regeeringsvorm, op hartstogten, haat, liefde,<br />

verftand, zeden en alle onze handelingen<br />

vermag, kan het vinden in een werk, dat FAL-<br />

CONER over den invloed der lugtftreek verzameld<br />

heeft.<br />

Een land, dat vogtig, moerasfig, ongezond<br />

en koud is, teelt ongezonde, traage, weeke en<br />

flappe lighaamen, waarnaar de ziele-kragten<br />

insgelijks zijn afgemeeten. Dusdanig was weleer<br />

Amerika, eer het door omhakking der bosfchen,<br />

door uitdrooging der moerasfen en door<br />

bebouwing van den grond gezonder geworden<br />

was. De inwooners, fchrijft de Heer Kanun-<br />

K 5 nik


154 ,V A N BE.N I N V L O E D<br />

nik DE PAU waren zwak, vogtig van lighaam<br />

en onaandoenljk; zij waren meest zonder baard<br />

en wenkbraauwen, traag en kragtloos in het<br />

liefde-fpel. De vrouwen baarden ligt wegens<br />

de ilappigheid haarer deelen; zij waren niet<br />

vrugtbaar, zelfs de vrouwen der Mooren en<br />

Europeaanen, die daarhenen kwamen, verlooren<br />

haare vrugtbaarheid. Alle daar gebragte foorten<br />

van viervoetige dieren ontaarteden of gingen geheel<br />

te niet; alleen die, welke in moerasfen of<br />

in vogtigheid leeven, kwamen tot eene ontzagchelijkè<br />

grootte, als Hangen, hagedisfen, padden,<br />

zwijnen. Dus kan men ook aan de zeden<br />

en ziele-kragten den invloed der lugtftreek ontdekken.<br />

„De Amerikaan, zegt onze fchrijver,<br />

„is dom, noch deugdzaam, noch een booss,,wigt;<br />

de vreesachtigheid zijner ziel, dezwak-<br />

„,heid van zijnen geest, de noodzaaklijkheid om<br />

i, zig, in den fchoot der armoede, voedzel te verschaffen,<br />

de beheerfching der bijgeloovigheid,<br />

,,de invloed der lugtftreek leiden hem, zonder<br />

„dat hij het gewaar wordt,, in de diepste dwaa-<br />

„lingen en verwarring. Zijn geluk beftaat<br />

„daarin dat hij niet denkt, in eene volkoomen<br />

„werkloosheid blijft, veel flaapt,.en zig, als<br />

„zijn honger geftild is, om niets in de waereld<br />

„bekommert. Hij heeft niets te doen dan zijn<br />

„onderhoud te vinden, als de honger hem<br />

„ kwelt; hij zou zig geene hut bouwen, als de<br />

b, koude en de onguurheid van het weder hem<br />

„daartoe niet nodigden; hij zou de eens ge-<br />

„ bouw-


B t t t ü R T S T R E S I C . I5J<br />

„bouwde hut ook niet verhaten, als hem de<br />

„ndod en de honger niet daaruit dreeven. Zijn<br />

„ verftand 1<br />

koomt niet tot rijpheid. Hij blijft<br />

li een kind tot hij fterft.,,<br />

Wie zou hier niet uit het phyfiek en zedenlijk<br />

karakter des Amerikaans den duidlijksten invloed<br />

der lugtftreek raaden ? De moerasfige,<br />

zoutachtige, rottige, vogtige gefteldheid der<br />

lugt in een land, daar men niet dan blijken van<br />

eene niet lang geledene overftrooming heeft, en<br />

andere nadeelige eigenfchappen der lugtftreek<br />

maakten dat de vézelen der hersfenen, der zenuwen,<br />

der fpieren, week of flap, traag, onwerkzaam<br />

en minder aandoenlijk waren. De<br />

vogten waren flijmachtig, onzuiver, en ongeschikt<br />

tot eenen fnellen omloop, tot de af kléine<br />

zing van züiverer en fijner vogten. Hieruit kan<br />

men de zwakheid zijner lijfs- en ziele-kragten<br />

verklaaren. Tot beiden worden prikkelbaare,<br />

vêerkragtige vezelen, gevoeligheid, levendigheid,<br />

zuivere vogten een warmer drift in dezelve<br />

en eene werkzaame goede gefteldheid der<br />

werktuigen gevorderd.<br />

De invloed der lugtftreek is zeekerlijk trapswijze<br />

in betrekking van de ligging van een land<br />

naar het nabij, nader, of naast aan het Zuiden<br />

óf Noorden ligt (a). De hitte van de lugts-<br />

ge-<br />

(a) Ik zou liever zeggen: naar het aan de Urne, of naar de<br />

f,tooien ligt. VERTAALER.


*5Ö* V A N D E N I N V L O E »<br />

gefteldheid in de verzengde lugtftreek is oorzaak<br />

van de-zwarte kleur der Mooren of Negeren,<br />

als het waar zij dat daarheenen gebragte<br />

Europeaanen eindelijk tot Negeren verbasteren.<br />

De in Europa gebragte Neger, die, wel is waar,<br />

eenen aanleg tot het voortplanten van het zwarte<br />

geflagt in zijn zaad draagt, wordt van geflagt tot<br />

geflagt meer den. Europeer gelijk en eindelijk<br />

even als hij. De kleur der Negeren verliest<br />

reeds van haare zwartheid, hoe meer de land*<br />

ftreek van de heete lugtftreek verwijderd ligt en<br />

hoe vogtiger zij wordt. De huid wordt bruineE,<br />

witter, de hairen minder gekroest, de gezigtstrekken<br />

aangenaamer. De Mooren zijn<br />

reeds minder zwart dan de Negers, wijl zij verder<br />

van de linie verwijderd zijn. De lugtftreek<br />

maakt dat geen Portugees,' geen Spanjaard en<br />

Napolitaan blond en degeene, die aan deeze<br />

zijde van het gebergte woonen, blank zijn, maar<br />

de lugtftreek maakt den Neger ook verhit,<br />

zijne hartstogten fterk, buitenfpoorig. De tedere,<br />

fijne en gevoelige werktuigen van het<br />

brein worden door het vuur der lugtftreek ftomp<br />

gemaakt; het geheugen en het verftand wordt<br />

bedorven. De maatig warme lugtftreek van den<br />

Italiaan, welke van die der Grieken en Spanjaarden<br />

weinig verfchilt, geeft hem gevoelige,<br />

enigzïnts droogere vezelen, vuurige vogten;<br />

hij'is hevig in zijne hartstogten, toornig, geil,<br />

en van eene levendige verbeeldingskragt, doch<br />

altoos nog met eene zekere maatiging, zoo dat<br />

hij


B E R L Ü G T S T I E E K ; tgf<br />

hij aan hoogmoed en zagtmoedigheid, aan ftoutheid<br />

en vreesachtigheid een maatig aandeel<br />

heeft en dus tot de meeste foorten van konsten<br />

of vveetenfchappen gefchikt is. De Spanjaard<br />

heeft veel fcherpzinnigheid, maar is minder tot<br />

taaien en omflagtige geleerdheid gefchikt, waarin<br />

de Duitfchers den voorrang hebben, welken<br />

men egter, niet zoo veel befpiegelings - geest en<br />

levendigheid van geest toeftaan wik Ik meen<br />

Waargenoomen te hebben dat de levendigheid<br />

van geest der Duitfche natie gestadig afneemt,<br />

hoe meer zig de natie naar het Noorden uitbreidt<br />

en hoe zwaarmoediger of meer afgemeeten<br />

zij haare taal fpreekt. De Courlander is<br />

reeds minder geestig dan de Pruis, deeze minder<br />

dan de Sax; de Lijflander minder dan beiden;<br />

en zoo ftrekt zig dat verder uit, tot de<br />

goede Duitfcher bijna tot een Laplander ontaart.<br />

De Franfchen hebben, in zaaken, welke eene<br />

levendige verbeeldingskragt eisfehen , den<br />

roem; de Engelfchen bezitten eene fterke nadruklijke<br />

verbeeldingskragt; zij bouwen nieuwe<br />

ftelzelen en verdedigen die hardnekkig; in<br />

hartstogten worden zij hevig, eigenzinnig,<br />

dweepig, zelfsmoorders. De Hollander bezit<br />

meer koelheid en voorzigtigheid ; hij is tot<br />

historiefchrijver, tot den handel, tot wiskundige<br />

weetenfehappen, tot bezigheden gefchikt.<br />

De lugtftreek mag ook wel eene hoofdoorzaak<br />

zijn dat, gelijk TRISTRAM zegt, de<br />

Jooden en Romeinen hunne droefheid weg<br />

ween-


lüt V A N D E N I N v t O E B<br />

weenden, dat de Laplander die verflaapt, dat<br />

de Engelschman die met zig ophangt, dat de<br />

Duitfcher die verzuipt, en de Franfchman die<br />

weg zingt. Uit de hitte der lugtftreek fpruit het<br />

dat de zwarte en alle in warme ftreeken woonende<br />

volkeren ten uitersten jaloers, en dat<br />

daarentegens volkeren uit eene koudere lugtftreek,<br />

gelijk de Groenlanders, minst jaloers<br />

zijn. De naauwlijks vier voet hooge zwakke<br />

Eskimaux van de Hudfons baai konden in het<br />

jaar 1747 hunne blijdfchap niet genoeg betoonen,<br />

als de welgemaakte Engelfchen de hun<br />

aangeboden vrouwen wel wilden voor lief<br />

neemen.<br />

De verandering der lugtftreek heeft zig reeds<br />

duidlijk aan geheele volkeren en aan enkelde<br />

reizenden getoond. De Noordfche volkeren veranderen<br />

hunne zeden en lighaamlijke eigenfchappen,<br />

als zij in heete landen gaan woonem<br />

Men kent, zegt DEPAU, eenen man, die,<br />

om de vervolging der monnikken, Europa verliet<br />

en als frokees ging leeven. Men bragt<br />

hem, eindelijk, bij gelegenheid des laatsten<br />

krijgs, terug; maar hij hadt zijn verftand verloren.<br />

De wiskundige MATTIAL dagt dat te<br />

Parijs te veel gedruis ware om zijne meetkonst<br />

daar te oefenen; hij gong naar Kanada; daar<br />

jeefde hij vijf jaaren onder de Wilden, vergat<br />

zijne Wiskunde en fcheen eene zwakheid in<br />

het verftand te hebben. Een Fransch Officier,<br />

die in den laatsten zee-oorlog in Amerika was,<br />

ver.


S E R L O G T S T R E E K .<br />

verhaalde mij dat de Wilden, bij de aankomst<br />

der Franfchen, enige afgevaardigden gezonden<br />

hadden. Een hunner, die in kleeding, zeden<br />

en voorkoomen de andere volkoomen geleek,<br />

maakte bekend dat hij een Duitfcher uit dePaltsj<br />

was. Hij was daarhenen gedreven, hadt nu<br />

reeds agttien of negentien jaaren onder de Wil»<br />

den gewoond, was vergenoegd en leefde als" dè<br />

andere. Zoo kan de lugtftreek en levenswijs<br />

de beste koppen veranderen! Men weet dat<br />

door de hitte alleen zulke uitwerkingen kunnen<br />

voortgebragt worden. Een jongen van agt jaa*<br />

ren, lees ik bij VAN SWIETEN, verloor drie<br />

dagen lang, bij eene groote zonne-hitte, volkoomen<br />

het geheugen van alles wat hij geleerd<br />

hadt, en kreeg het bij koeler weder wederom.<br />

Hij verloor het weder, toen de warmte weerom<br />

kwam. Door de hitte kan, namelijk, de<br />

beweeglijkheid der merg-vezelen van het brein<br />

verminderd geworden zijn, of eene zekere menigte<br />

verhitting en ophooping van het bloed in<br />

de aderen en holligheden van het brein heeft<br />

door drukking deeze wanorde geftigt. „ In ons<br />

„ Walliferland," zegt de Heer Lijfarts ZIM­<br />

MER MANN in zijn werk over de ondervinding^<br />

,, moeten de inwooners in den zomer hunne<br />

„ kinderen naar het hooge gebergte zenden, op<br />

„ dat zij niet in de, tusfchen hooge marmer-<br />

,, fteenen-muuren liggende dalen hun geheu-<br />

„ gen verliezen of krankzinnig worden." Door<br />

deeze oorzaak zijn in die dalen eene menigte<br />

gek-


ifift V A N D[«N I N V L O E D<br />

gekken. De natuurlijke uitwerkingen der hitte<br />

onder de linie hebben M E C K E L en TOWNS<br />

door de ontleedingen der zwarten bepaald. Het<br />

trein-merg is zwartachtig: de pijnappel-klier<br />

bijna geheel zwart: Dat deel der gezigt- zenuwen<br />

daar zij tezaamenloopen, eer zij in beiden<br />

de oogen ingaan, is bruinachtig: het bloed is<br />

donkerer rood dan bij ons; hun zaadvogt en<br />

flijmhuid (corpus mucofum) bevatten buiten<br />

dat den grond der zwarte kleur, die egter oorfpronglijk<br />

uit de warmte fpruit, terwijl alle Euïrjpeaanen,<br />

die in die landen gebragt worden,<br />

eindelijk tot Zwarten ontaarten.<br />

Men zou hier misfchien, onder verbetering,<br />

eene vraag kunnen opwerpen; hoe, namelijk,<br />

de verdedigers van de gelijkheid der menschlijke<br />

bekwaamheden zig tot hier toe verklaaren<br />

zouden? Zouden zij nog altoos alle oorzaaken<br />

der verfcheidenheid aan de opvoeding toefchrijven?<br />

Misfchien zeggen zij, het Wallifersch<br />

kind bragt van zijner moeder lijf af aan bekwaamheden<br />

met zig, gelijk alle kinderen;<br />

maar de hitte van dat land verdorf het terftond<br />

daarop zijne vloeibaare en vaste deelen zoo, dat<br />

het, ondanks de beste opvoeding, nimmermeer<br />

een verftandige waereld - burger worden konde.<br />

In dit geval zouden wij het misfchien ras eens<br />

kunnen worden. Hoe zeer ik mij, wel is waar,<br />

overtuigd houde dat het moeder-lijf eener Laplanderin<br />

en een moeder - lijf eener Italiaanfche<br />

tweërleie moeder-lijven zija en dus ook tweër-<br />

leie


E R L Ü G T S T R E E K. 1^1<br />

leie vrugten draagen , zoü ik tog 'egter, op<br />

hoop van een goed verdrag, niet ongenegen<br />

zijn mij enigzints toegeevend te toonën. Men<br />

geeve mij hü toe dat een jongen of jongeling,<br />

Uit welke oorzaaken zulks dan ook fpruiten mag *<br />

naar de phyfieke gefteldheid van zijn brein,<br />

voortaan meer of minder gefchikt zij om ge*<br />

waar te worden, te denken of opgevoed te worden<br />

dan de andere. Deeze beleefdheid mag ik<br />

van mijne tegenpartijderen ook wel vergen:<br />

„ Hinder mij in mijn purgeer-middel niet, dait<br />

„ zal ik u ook in uwe aderlaating toegeeven,"<br />

is het verdrag der geneesheeren bij MOLIÈ­<br />

RE. Staat men mij eens deeze ongelijkheid<br />

Van bekwaamheden toe, dan gaa ik verder en<br />

ben wel zoo ftout van te beweeren dat, uit<br />

even zulke oorzaaken, het fchoone geflagt niet<br />

tot groote dingen, tot gróote voortbrengzelen<br />

van den geest gefchapen zij. Daar zijn misfchien<br />

uitzonderingen. De Schoonen munten uit<br />

in geestigheid en het jongste meisjen kan wel<br />

aan den grootsten ftaatsdienaar iets belagchcnswaardigs<br />

vinden ; maar eene Odysfea, eene<br />

Made, eene Mneïde, eene Henriade en Iphigenió<br />

waren geen juffer-werk. Deeze waren werken,<br />

waartoe vastere zenuw - kragt, aanhoudende<br />

kragt van geest behoorden;<br />

De Noordfche volkeren, de Afiatifche, in<br />

Uort elke natie heeft haare grootheid of fterkte<br />

van lighaam, haaren uitteekenende vorm vatl<br />

gelaat, haare bloohartigheid of moedigheids<br />

h zoö


IÓ2 V A H B E N I N V L O Ï i<br />

zoo is ook de hevigheid of bedaardheid haarer<br />

hartstogten grootendeels als eene werking der<br />

lugtftreek te befchouwen. HIPPOCRATES<br />

zegt wel, daar hij de zeden der Scythen befchrijft,<br />

dat de lugtftreek en de wilde levenswijs<br />

de liefde en andere hartstogten vermindert, dat<br />

eene heete lugtftreek en een maatfchaplijk leven<br />

dezelve aanzet.<br />

Men heeft ook waargenoomen dat een volk des<br />

te meer gefchikt geweest is om befchaafdte worden,<br />

hoe gunftiger daartoe de lugtftreek ware.<br />

Volkeren, die onder palm- en cokosboomen woonen,<br />

zijn leniger dan die, welke niet dan de<br />

fchaduwen der beuken en de toppen der eiken<br />

zien. Eene warmere lugtftreek, beweeglijker<br />

vezelen en vogten, een vrugtbaar land, een heldere<br />

hemel maaken dat zig de menfchen veel<br />

eer in maatfchappij begeeven en zig laaten befchaaven<br />

dan die in ruuwe en onvrugtbaare<br />

ftreeken woonen. Men heeft het menfchen<br />

verftand of de liefde tot eenen gezelligen ftaat,<br />

tot konsten en weetenfchappen zig ordelijk en<br />

trapswijze van beter in flegter ftreeken zien verbreiden.<br />

Het was als of zij de reize deeden van<br />

Perfie of Zuidlijk Afia in Egypte, van Egypte en<br />

Phenicie in Griekenland, van Griekenland in Italië,<br />

van Italië in Gallie, van daar inDuitschland en<br />

wel altoos naar evenredigheid van de warmte en<br />

vrugtbaarheid des lands, zoo dat de Zwabers en<br />

Weftphalingers misfchien de laatste geweeft zijn,<br />

die eikelen gegeeten hebben. Even deezen omweg<br />

hei»-


D E R L U G T S T R 1 B K , J(?3<br />

hebben ook alle wysgeerige of veel meer onwysgeerige<br />

dweeperijen genoomen. Onze goudmaakers,<br />

Geestenzieners, Mystieken, en al het<br />

hoogvliegende onzer Duitfche koppen wordt<br />

nog altoos van de Egyptifche pyramiden uit het<br />

lieve Oosten gehaald: en over het algemeen is<br />

'er thans fchier geene Duitfche gekheid, welke<br />

ons niet door eenen Franschruan of andere is<br />

voorgedanst. Ongelukkig genoeg dat in de<br />

phlegmatieke Duitfche lugtftreek alle deeze<br />

grillen langer blijven kleeven dan in andere<br />

ftreeken.<br />

Lz VAM


f©4 V'AN D E N 1 N V L • E B<br />

VAN DEN INVLOED DER OPVOE­<br />

DING.<br />

Even gelijk de Hovenier door zijne vlijt es<br />

met hulp van miiïbedden en trekkasfen , in een<br />

koud land, vroegtijdiger en betere vrugten teelen,.<br />

daarentegens door nalaatigheid alles flegter<br />

en laater verkrijgen kan, zoo zal ook de op«<br />

voeding en wat daar onder behoort in den<br />

mensch meerdere of mindere bekwaamheden<br />

ontwikkelen; zij zal hem tot eenen ruuwen of<br />

befchaafden waereld burger kunnen vormen.<br />

Deezen invloed der opvoeding of der levenswijs<br />

zal men in de menfchen niet in twijfel kunnen<br />

trekken, daar men dezelve overal duidlijk bij<br />

de dieren waarneemen kan. Niemand twijfelt dat<br />

onze tamme dieren van de wilde gekoomen zijn;<br />

maar hoe zeer zijn, bij voorbeeld, onze varkens<br />

van de wilde zwijnen ontaart! De nood heeft<br />

het aan zijne eigene zorg betrouwde wilde zwijn<br />

voorzigtig en loos gemaakt; door het heromdwaaleninhet<br />

woud is het wild geworden. Men<br />

kan zelfs dit onderfcheid naar de verfcheidenheid<br />

der landen'gewaar worden. Men vergelijke<br />

eens eenen os uit Duitschland, eenen uit<br />

Hongarije, uit Afrika en Amerika met eikanderen.<br />

Men vergelijke een Hongersch, in wilde<br />

hei-


DER O P V O. E D I N ©. J6S<br />

heiden en bosfchen omloopend wild met een tam<br />

Duitsch in de ftal of de beperkte weide opgetrokken<br />

paerd. Men hadt den, in het voorbeen<br />

ongezond moerasfig Amerika gevonden, zwakken<br />

en vreesachtigen Leeuw tegens eenen ui'<br />

Afrika moeten vergelijken! (a) Bewijzen genoeg<br />

dat opvoeding of levenswijs en lugtftreek<br />

ook bij dieren de gewigtigste veranderingen<br />

maaken!<br />

Op gelijke wijze zal men aan den geheelen<br />

mensch, en bijzonderlijk aan zijne verftandskragten,<br />

van den invloed der opvoeding diergelijke<br />

veranderingen mogen afleiden. Het brein,<br />

het werktuig, waarmede men denken moet, kan<br />

ontftemmingen, verwarringen en daaruit ontftaande<br />

wanorden in zijne verrigtingen ondergaan,<br />

gelijk elk ander werktuig des lighaams zulks<br />

onderworpen is. In het oog, bij voorbeeld,<br />

kan eene belediging of verandering van een<br />

vliesjen of van een vogt oorzaak zijn dat men<br />

alles rood of geel ziet, alfchoon het andere<br />

kleuren heeft. Men ziet vuur - vonken en zwarte<br />

De Leeuw wordt in Amerika niet gevonden; men heeft wel<br />

•en dier, dat men aldaar aangetroffen heeft en dat door de natuur­<br />

lijke inwooneren Putna genoemd wordt, den naam van Ameri-<br />

kaanfche leeuw gegeeven, doch het is een geheel ander dier; het<br />

is de Cougouar van BÜFFON. Zie L I N N S I Systh. Nat, e&h<br />

« C M E I I N Lip/. 1788. T. I, p. 79. Felis eoncolor.<br />

LI<br />

' VERTAAIER.


l66 V A N D I N I N V L O E *<br />

te vlekken, die egter niet werklijk daar zijn.<br />

Eene verharding van de huid , verlamming, jigt,<br />

kan mij het gebruik mijner handen, het gevoel<br />

of de beweeging veranderen, of geheel en al beneemen.<br />

Even zoo is het met de werkingen van<br />

het brein gefield; even zoo kan bet door een<br />

gebrek in de vogten, of in de vaste deelen ontfleld<br />

zijn. De gek kan ordelijk zien of gevoelen;<br />

maar alleen in zijn brein gefchieden gebrekkige<br />

gewaarwordingen. Hij fpringt uit<br />

het venfter, denkt dat hij vliegen kan en breekt<br />

den hals; hij legt vuur onder het dak-riet en<br />

meent zig dood te lagchen dat hij zijn huis zoo<br />

fchoon ziet afbranden; hij eet eene fpin of rups<br />

met evenveel fmaak als wij een patrijs. Ik heb<br />

eenen man gekend, die door het venus-fpel<br />

uitgeput was, wiens gewaarwordings-vezelen<br />

zoo overfpannen waren, dat het brommen van<br />

eene vlieg aan zijne ooren hem zoo fchrikverwekkend<br />

als eene kanon - fchoot was; hij fidderde<br />

aan zijn gantfche lijf als hem een kind haastig<br />

aanfprak. Hetgeen hier ziekte deedt kan<br />

bij andere eene verwijfde opvoeding doen. Bijzonderlijk<br />

is die thans zoo gewoone aandoenlijkheid<br />

of het fentimenteele, en ook waare gevoeligheid<br />

, eene uitwerking der opvoeding. Een<br />

tedergevoelige Ridder viel in onmagt, als hij<br />

bij iemand eene geringe wond in den vinger zag.<br />

Hier over is voorzeeker nooit een van de oude<br />

krijgshaftige Duitfchers onmagtig geworden.<br />

Men ftelle nu in het algemeen dat opvoeding of


D Z R O F V O E D I N » 1&7<br />

levenswijs eene meer of minder duidlijke verandering<br />

in de werktuigen des menfchen maaken ;<br />

hierbij ftelle men de zedenlijke verfcheidenheid<br />

in gewaarwordingen, voortellingen en oordeelen,<br />

waartoe ons opvoeding, wetten en vooroordeelen<br />

gewennen, zoo zal 'er natuurlijkerwijze<br />

onder ons een onderfcheid in neigingen, genegenheden,<br />

verftandskragten en handelingen ontftaan.<br />

Het natuurlijk en zedenlijk gedeelte van<br />

den mensch hangt zeer veel van den invloed der<br />

opvoeding af.<br />

De Wysgeeren neemen gewoonlijk het woord<br />

fpvoeding in den ruimften zin. Hiertoe rekent<br />

men de levenswijs, het voedzel, het gezelfchap,<br />

de gewoonte, de leerwijze, den godsdienst, dê<br />

wetten, bijzondere toevallen en diergelijke, elken<br />

van welke men zekeren invloed op de menfchen<br />

toefchrijft. Deeze hebben, zegt men,<br />

het gewigtigst aandeel aan de verfcheidenheid<br />

der menfchen, welke zig zoo wel over het lighaam<br />

als over de werkingen des geestes<br />

uitftrekt.<br />

Men heeft bewijzen genoeg, die de kragt van<br />

het voedzel en van onze levenswijs op onze handelingen<br />

ftaaven. Uit het dik fcorbutiek bloed<br />

der volkeren van de Noord-pool fpruit het dat<br />

zij meest melancholiesch zijn; en deeze fcorbutieke<br />

gefteldheid koomt van de buitengewoon<br />

dikke of koude lugt, van hunne fpijzen, van<br />

hunne werklooze levenswijs geduurende den<br />

langen nagt; want daar zijn levensmiddelen, die<br />

* L 4<br />

o n<br />

*


l63 VAN- D E N I N V L O E D<br />

ons traag, werkloos, dom, zwak en ilaaperig<br />

maaken; andere kunnen onze bekwaamheden en<br />

hartstogten ongemeen opwekken. De koudbloedige<br />

vet gemeste man heeft mindere hartstogten;<br />

hij vertoornt zig niet; hij haat niet en is<br />

zelfs zelden verliefd. Maar men kan door wijn,<br />

koffij of andere verhittende dingen, door muzijk<br />

en diergelijke zijne gevoel vezelen tot eene ligtere<br />

beweeging ftemmen; men kan dezelve dan<br />

meer doen gevoellen; Andere, die heete vlug*,<br />

tige vogten en prikkeibaare vezelen bezitten,<br />

zullen de levendigste gewaarwordingen en hartstogten<br />

hebben, doch welke men door eene verkoelende<br />

leefregel en arbeid, door werkloosheid<br />

en nederslaande gemoeds - aandoeningen<br />

weder zoude kunnen verminderen. HALLER<br />

klaagde dat hem de vaste fpijzen, van welke<br />

hij zig om zijne jigt en gal lang bedienen moest,<br />

in het venus-werk merklijk zwakker maakten»<br />

Daarentegen dorst de eerwaardige Vader SAN-<br />

EHEZ noch peper, noch zout noch azijn gebruiken;<br />

hij hieldt aan de tafel, als hij gong<br />

eeten, altoos de voeten in de hoogte, enkel om<br />

zig tegens de aanprikkehng van onkuisheid op<br />

alle mogelijke wijzen te hoeden, Uit een misfchien<br />

tegengefteld inzigt nam ik eens waar<br />

dat eene jonge vrouw haaren ouden man fchier<br />

eiken dag tot het eeten van fcherpe radijs en<br />

peper nodigde.<br />

HIPPOCRATES heeft reeds zekere wanorden<br />

in het brein van verdorven en onzuivere<br />

Vog=


p B R 0 P V 0 E D I N 8 . l6$<br />

vogten, die welligt door de levenswijs en het<br />

voedzel geteeld zijn gewerden, afgeleid. Daarom<br />

liet hij zig zekere kruiden opzoeken, toen<br />

hij naar Abdera reisde, om den krankzinnigen<br />

DEMOCRITUS te geneezen. MELAMPUS<br />

genas de razernij der Konings dogter met nieswortel,<br />

toen hij woedende geiten hierdoor hadt<br />

zien geneezen. HOFMANN verhaalt dat een<br />

krankzinnig en voor alle onderrigting onvatbaar<br />

mensch door een flik-middel van ^dnacardium<br />

in korten tijd zoo gevoelig en vatbaar geworden is,<br />

dat men hem tot leeraar in de rechten aangefteld<br />

heeft. Maar enige jaaren daarna wierdt hij zoa<br />

droog en dorstig, dat hij zig dagelijks vol zoop,<br />

zig en zijnen medeburgeren onnut wierdt en ellendiglijk<br />

ftorf. Geneesmiddelen en levenswijs<br />

konden den hier fchranderheid en ook wederom<br />

krankzinnigheid veroorzaaken. Wij zullen wel<br />

altoos naar de gefteldheid onzer vogten en vaste<br />

deelen, of naar ons temperament denken en ons<br />

temperament zal veel van den invloed der levensmiddelen,<br />

levenswijs en andere omftandigheden<br />

afhangen.<br />

Een mensch, die door fterk werken gehard is,<br />

heeft weinig aandoenlijkheid, weinig gevoel en<br />

verftandskragten, dewijl hij door den arbeid<br />

drooger en ftijver huid, zenuwen, vaten en<br />

taaier vogten verkrijgt en in zijne levenswijs met<br />

minder voorwerpen of bezigheden voor zijnen<br />

geest omringd is. Eene in de ftad met haaren<br />

opfchik, mecfpeelen, breijen, of knoopen zig<br />

L g bezig


tJO VAN BEN INVLOED<br />

bezig houdende dame behoudt eene fijne huid,<br />

gevoelige zenuwen, dunnere vogten. Zij breidt<br />

den kring haarer denkbeelden door het leezen<br />

van boeken, door den omgang met menfchen<br />

Uit; en van de heertjens, die haar liefkoozen,<br />

wordt haar bijna daaglijks iets nieuws gezegd;<br />

zij heeft tijds genoeg om op listige ftreeken, vermaaken<br />

en andere voorwerpen te denken. Haar<br />

geest wordt dus aandoenlijker, levendiger en<br />

met veel meer denkbeelden verrijkt; zij wordt<br />

welleevend, gevoelig, fpraakzaam, listig, onderhoudende;<br />

zij kan ons anderen gevoelige<br />

ftervelingen het leven verzoeten of ongemeen<br />

bitter maaken. De arbeidsman daarentegens<br />

blijft, tot hij fterft, onweetend en onbefchoft.<br />

Gefteld, zegt MONTESQUIEU, daar ware<br />

onder ons eene maatfchappij van lieden, die zoo<br />

met de jagt ingenoomen waren, dat zij zig eenig<br />

en alleen daarmede bezig hielden, zoo zouden<br />

zij ook zeer zeeker eene zekere ruuwheid aanneemen.<br />

De Grieken lieten den arbeid en den<br />

koophandel aan de ilaaven over; zij zogten zig<br />

flegts door lighaamsoefeningen en prijs-fpelen<br />

tot den krijg bekwaam en hun lighaam hard te<br />

maaken; maar deeze oefeningen zouden hen<br />

ruuw en wild gemaakt hebben, zegt MONTES­<br />

QUIEU, zoo zij hunne zeden niet door de muzijk<br />

hadden geweeten te verzagten. Dus verhaalt<br />

hij uit POLYBIÜS dat de muzijk nodig<br />

ware, om de zeden der Arcadiers, die een akelig


D E I O P V O E D I N » .<br />

lig en koud land bewoonen, getemder te maaken<br />

en dat deCyneters, welke de muzijk aan eene<br />

zijde zetteden, in wreedheid alle Grieken over»<br />

troffen hadden.<br />

Daar is over het algemeen een onderfcheid<br />

tusfchen de lighaamen en geesten van hun, die<br />

van den landbouw leeven, en die, welke zig in<br />

wildernisfen van den roof onderhouden. De<br />

godsdienst, de wetten, de befchaaving, de regeering<br />

enz. konden nergens tot ftand koomen<br />

voor men de dwaalende volkeren tot eenen ordelijken<br />

landbouw en dus ook door tot verza*<br />

meling, aanhoudende wooning en tot eenen gezelligen<br />

omgang gebragt hadde. De denkbeelden<br />

van ziel, van zaligheid, onsterflijkheid en<br />

diergelijke zijn vrugten van de fchranderhoid der<br />

menfchen, die in maatfchappij leefden, en, zonder<br />

op roof of levensmiddelen te denken, tijd hadden<br />

om wysgeerige befpiegelingen te maaken.<br />

Voor den Hottentot, den Neger, den zwervenden<br />

volkeren zijn deeze onbekende dingen. Men<br />

weet dat zulke verheven begrppen en leeringen<br />

altoos van een volk, dat eerst in maatschappij<br />

leefde, aan een ander zijn medegedeeld geworden.<br />

Zij kwamen van de Perfen enChaldeers tot<br />

de Egyptenaaren, van deeze tot de Grieken, van de<br />

Grieken tot deRomeinen, van de Romeinen verder<br />

tot andere. Alle waren zij eerst in maatschappijen<br />

verzameld, eer zij befchaafd en wysgeerig wierden.<br />

De Chineezen noemen ons den eersten<br />

ftigter hunner maatschappij en leeraar, hunnen<br />

FOHI


I?2 V A N B E N r N V L O E »<br />

FOHI en CHIN-NONG; de Perfen hadden<br />

hunnen KEIOMARAS en HTJSHANC; bij de<br />

Egyptenaaren leest men van hunnen V U L K A -<br />

NUS, SATURNUS, OSIRIS en Isis; de<br />

Grieken roemen hunnen PELASGUS, hunne<br />

CiREs, hunnen TRIFTOLEMTJS. Alle,<br />

namelijk, wierden zij dooreenen of meerdere<br />

aanv erers in maatschappij verzameld; zij wierden<br />

tot enige bouwkonst, tot den akkerbouw,<br />

tot konsten en werken aangevoerd.<br />

De gefchiedenis van MejuiTer LE B L A N C<br />

en andere haare gelijke is al te bekend en zeekerlijk<br />

toereikende genoeg om ons te overtuigen<br />

wat gezelligheid wat wildheid op eenen mensch<br />

vermag. Dit in het jaar 1731 bij Chalons in<br />

Champagne gevangene wild, van roof levende<br />

meisjen bekende daarna zelve, toen het door<br />

omgang en opvoeding hadt leeren fpreeken en<br />

denken, dat zij in haaren wilden Staat nooit<br />

eene verftandige overlegging gemaakt hadt. Zij<br />

hadt niets dan een gevoel van haare behoeften<br />

en eene aandrift om die te bevredigen gevoeld.<br />

Daarvandaan hadt zij zig in. het loopen, in het beklimmen<br />

van boomen, zwemmen, en in het verdedigen<br />

van zigzelve tegens vijandlijke dieren<br />

enz., op aandringen van haare behoeften, eene<br />

ongemeene bekwaamheid verkregen, eene bekwaamheid,<br />

welke men nog daaglijks onder de<br />

horden van zwervende volkeren waarneemen kan.<br />

De bekende Schotsman A L E X ANDER SEL-<br />

SIRK leefde vier jaaren en even zoo veele<br />

maag-


DEK. O P T O E D I N O i 173<br />

maanden alleen op het eiland Juan Fernandez,<br />

waarop hem de onmenschlijke STRADLINS<br />

met enige klederen, een bed, eene fnaphaan,<br />

een pond buskruid, kogelen, tobak, een mes,<br />

eene timmermans bijl, een ketel, een bijbel en<br />

nog enige boeken aan land gezet hadt. In de<br />

eerste vier maanden hadt hij altoos luft zig uit<br />

droefheid en mismoedigheid om te brengen;<br />

toen zijn kruid verfchoten was, moest hij zig<br />

in het loopen oefenen; hij verkreeg ook eindelijk<br />

daarin eene ongemeene bekwaamheid. Hi)<br />

agterhaaide geiten; hij moest meest altoos op<br />

zijne levensmiddelen denken en vergat daardoor<br />

zeden, weetenfchappen en bijna zijne taal. Zijn<br />

verlosfer ROG ER.S bemerkte met verbaasdheid<br />

dat hij van elk woord flegts de laatste lettergreep<br />

uitfprak; hij zou dan zonder boeken en<br />

als het langer geduurd hadde, alle fpraak verloren<br />

hebben. Hier toont zig de kragt der gezelligheid,<br />

de kragt der opvoeding. Zet VOL«<br />

TAIRES en NEWÏONS tien jaaren lang zonder<br />

boeken, zonder gezelfchap van menfchen in<br />

de.woestijn; laaten zij zig hun voedzel met zoo<br />

veele moeite bejaagen en dan.zult gij de NEW-<br />

TONS en VOLTAIRES weder in ruuwe, onweetende<br />

en onbefchaafde menfchen verkeerd<br />

zien.<br />

Het gezelfchap van de fchoone kunne maakt<br />

ons aangenaam, zagtmoedig en mak a's lammetjens.<br />

De wilde dapperheid van KAKEL XII<br />

zou getemd en Europa niet door dezelve<br />

OHt-


174 V A N D E N I N V L O E D<br />

ontrust zijn geworden, zegt een fchrijver, als<br />

hij meer in den omgang van de fchoonen geleefd<br />

hadde. Doch die te vroeg, te veel in zulk gezelfchap<br />

verkeert, wordt dikwerf enigzints zot,<br />

zegt KANT. Men pleegt over het algemeen<br />

den mensch naar zijne verkeering met goed of<br />

liegt gezelfchap te beoordelen. Ca)<br />

Het gezellige leven wekt naijver, begeerte<br />

naar roem, weelde, taaien, verfijning van zeden,<br />

ongebondenheid, verdragen, wetten, konsten<br />

en weetenfchappen. In de maatschappij onderhouden<br />

wij de zinnen, verrijken wij het verftand,<br />

worden wij gemeenzaam, welfpreekend,<br />

zindelijk, menschlievend. De dapperste Officier<br />

is met zijnen pérfoon verlegen, zoo dra hij in<br />

gezelfchap van Hovelingen koomt, aan welke hij<br />

niet gewoon is. De fcherpzinnigste geleerde,<br />

die niet uit zijnen kring koomt, moet dikwerf<br />

in fatsoenlijk gezelfchap voor een lompert doorgaan.<br />

Schuuwheid en gebrek aan welvoeglijkheid<br />

worden eerst door gezelligen omgang<br />

afgelegd.<br />

De eenzaame levenswijs der Kluizenaaren in<br />

heete landen maakte hen miltziek en dweepig.<br />

Daar­<br />

na) Wij zien in onzen tijd een voorbeeld wat opvoeding ver­<br />

mag, dat de fchrijver zon hebben kunnen bijbrengen, in de zoo-<br />

genaarada Ridderes D'EON, die, eene vrouw zijnde en als eea<br />

man opgetrokken wordende, die hoedanigliedea bekwam, d»«<br />

welke de mannen uitmunun. VSRTAAIER,


Daarom trof PROSPER ALPINUS in Egypte<br />

zeer veele melancholiefche lieden aan. De hitte,<br />

het gering deel voedzel, dat zij gebruikten, het<br />

veel waaken, hadden hun brein te droog gemaakt<br />

en bijna uitgebrand; zij zagen doorgaans<br />

zwart, morsfig en droog als mummieën uit.<br />

Hunne ten uitersten gevoelige en zwakke zenuwen<br />

waren door hunne werklooze levenswijs tot<br />

de hoogste inbeelding, tot dweeperij en woede<br />

geneigd. Door eene zittende levenswijs, door<br />

diep denken en onbehoorlijk voedzel kan het<br />

brein ligt door beangstigende zwarte gal gedrukt,<br />

de fijnere vogten onzuiver gemaakt, de<br />

inbeeldingskragt en het geheugen bedorven<br />

worden.<br />

De zedenlijke opvoeding verandert t'eefimaal<br />

in den grond de denkwijze der menfchen; men<br />

kan den jongen lieden hoogmoed, bijgelovigheid,<br />

vooroordeel, gekheid en allerlei in het<br />

hoofd planten. Hieruit fpruit de groote<br />

verfcheidenheid van zeden, gewoonten, wetten<br />

en allerhande vooroordeelen, welke men bij<br />

elke natie en fchier bij elke familie anders vindt.<br />

De verkiezing, de wending van het hoofd, van<br />

de onderrigting, alles brengt hier eene oneindige<br />

verfcheidenheid voort. Dit is meermaalen<br />

van oude volkeren erkend geworden. Bij de<br />

Spartaaners mogt een vader zijn kind niet naar<br />

willekeur opvoeden. Zoo dra de kinderen hun<br />

zevende jaar bereikt hadden, wierden zij in zekere<br />

afdeelingen ingefchreven en van het gemee-<br />

ne»


17Ö V A N D E N I N V L 0 E - D<br />

nebest door bekwaame leermeesters-opgetrokken.<br />

Dan konden LYCURGUS wetten, naar<br />

welke de jeugd werdt opgevoed , Sparta tot<br />

groo:heid en roem brengen. PHILOP OE MEN*<br />

dwong, om de Lacedemoniers van hunne grootmoedige<br />

en edele denkenswijs aftebrengen, de<br />

ouderen hunne kinderen niet meer op de voori*<br />

ge wijze optevoeden.<br />

De hoofdneigingen der menfchen vertoonerï<br />

Zig dikwerf reeds in de eerste jaaren* en welke<br />

vernuften zou die Staat opkweeken, welke van<br />

de neigingen der jeugd het regte gebruik wist<br />

te maaken! Toen CASSIUS, in 'het gevolg<br />

van eenen der zaamgezworene tegens C E SAR,<br />

nog een jongen zijnde, den zoon van SYELA<br />

eene oorvijg gaf, omdat deeze van zijnen vader<br />

beweerde dat hij heer over het volk ware,.zoo<br />

kon men toen reeds aan hem den ij veraar voof<br />

Vrijheid van den Staat. befpèuren. Toen<br />

A L E X A N D E R in zijne jeugd bij. de Olympifche<br />

fpelen niet om den prijs Wilde kampen,<br />

omdat zijne tegenpartijders geene Koningen<br />

waren , hadt men daaraan reeds een bewijs<br />

van zijne toekoomende eerzugt. SCIPÏO zag<br />

het den jongen M ARIUS aan dat hij nog eens na<br />

hem veldheer worden konde. Een Italiaanscli<br />

fchrijver dagt dat men van eenen fchaapenhoeder<br />

in de wildernis, die met eene ongemeene<br />

naauwkeurigheid en met het ernstigst gelaat<br />

enige minuuteti lang eieren beurtelings in de<br />

hoogte wierp en weder opvong, eenen grooten<br />

Meet-


D U O f ï O Ï B I S ü . 177<br />

•meetkundigen dan ARCHIMEDES ZOU hebben<br />

kunnen maaken. Zonder opvoeding en afkomst<br />

zou misfchien van eenen JULIUS C^SAR<br />

niets dan een bekwaame kampvegter geworden<br />

lijn. Wat hadde integendeel uit dien fpartaanfchen<br />

jongen niet goeds of flegts kunnen worden,<br />

die zig, uit vrees voor de fchande dat hij<br />

eenen vos geftolen hadt, dien hij onder zijnen<br />

rok verborgen hieldt, zonder te fchreeuwen,<br />

in de ingewanden liet bijten ?<br />

In het Oosten, in de despotieke Staaten zoekt<br />

men het hart vrees en het verftand eene zeer<br />

oppervlakkige kennis van enigen godsdienst inteplanten.<br />

Dit is dan ook bijna de inhoud der<br />

gantfche opvoeding; daar ontbreekt dan nog de<br />

invloed van den gezelligen omgang. De jeugd<br />

is opgefloten; daarom zijn alle begrippen of<br />

oordeelen , welke men door het gezellige leven<br />

verkrijgt ,hier binnen zeer enge paaien befloten;<br />

zij worden veel meer door den omgang met<br />

flaaven bedorven. Het ontbreekt hun aan<br />

onderrigting, aan naijver, aan talrijkheid van<br />

denkbeelden en aan vatbaarheid. Het hoofd<br />

wordt flegts met gekheden en bijgeloovigheden<br />

opgevuld. Men houdt daarenboven het vernuft<br />

voor een gevaarlijk gefchenk der Goden; daarom<br />

vereert men in de oosterfche landen de<br />

gekken als lievelingen der Voorzienigheid,<br />

welken dit gevaarlijk gefchenk geweigerd is;<br />

waarom zij ook dikwijls in hun leven voor<br />

heiligen verklaard worden.<br />

M Een


J?8 V A » D E N I N V L O E D<br />

Een Fakir heeft het kind, naar hij denkt,<br />

opvoeding genoeg gegeeven, als hij het tusfchen<br />

zijn vijfde en zesde jaar in het hoofd<br />

brengt dat de God Fo deH mensch in de geftalte<br />

eenes witten olijphants verfchenen zij en<br />

dat het kind, als het dit niet gelooven wil, na<br />

zijn dood zoo veele jaaren lang gegeesfeld zal<br />

worden. Hij leert het kind misfchien nog dat<br />

omtrent het einde der waereld de vijand des<br />

Gods Fo met deezen God vegten zal. Den<br />

Perfiaanfchen kinderen vertelt men dat de groote<br />

H A L I voor hun alleen gekoomen zij; dat<br />

de ongeloovige Turken en andere geloofsgenooten<br />

in den dag des oordeels den Jooden als<br />

ezels dienen zullen om hen in vollen draf naar<br />

de hel te rijden. Deeze en nog enige diergelijke<br />

: leerftellingen plant menden kinderen als<br />

eerfte waarheden in. Dit is de beste voorbereiding<br />

tot toekoomende dwaasheden en ver*<br />

keerde fluitredenen.<br />

Men kan aan elk kind bemerken hoe zijne<br />

verftandskragten of zijn vermogen van te oordeelen<br />

door bijgeloovige vertellingen en ingeboezemde<br />

vooroordeelen nog daaglijks bedorven<br />

worden. Wat heeft, bij voorbeeld, een<br />

boldergeest met de duisternis gemeen? Waarom<br />

zoude hij niet even zoo goed bij dag verfchijnen,<br />

als hij werklijk aanwezig ware ? Doch<br />

men laate eene bijgeloovige dienstmeid het<br />

kind bij nagt meermaalen het denkbeeld van<br />

een fpook inprenten, zoo zal bet kind zig gewen*


S E R O P V O E D I N G . Y/9<br />

•wennen om beiden denkbeelden van /pook en<br />

tiagt te zaamen te vereenigen; het zal veelligt,<br />

gelijk LOCKE zegt, in zijn gantfche leven<br />

niet meer in ftaat zijn die van eikanderen te<br />

fëheiden. De duisternis zal het voortaan enkel<br />

fchriklijke inbeeldingen verwekken; elke fchaduw,<br />

elke boom, elk geruisch zal het zig bij<br />

nagt als fpooken verbeelden. In zijne droomen<br />

zullen zig vreeslijke verfchijningen opdoen,<br />

welke ligtgeloovige tot loutere dwaaling brengen.<br />

GLAPHYRA, de dogter des Konings<br />

ARCHELAUS geloofde het, en JOSEPHUS,<br />

haar gefchiedfchrijver, geloofde het ook als<br />

eene waarheid, dat haar veelligt een droom of<br />

eene bedorven inbeelding hadt voorgefteld.<br />

Haar eerfte man was haar verfchenen en hadt<br />

haar beloofd haar weder in de eeuwigheid ten<br />

vrouw te neemen. Die wijze van leven in eenea<br />

toekomenden ftaat, de verfchijning des over.<br />

ledenen, beiden deeze droomerijen wierden als<br />

waarheden aangenoomen, omdat de opvoeding<br />

hun reeds zulke denkbeelden hadt in het hoofd<br />

gebragt en geloofbaar gemaakt. Nog veele<br />

zulke fraaie vertellingen van bijgeloovigheden,<br />

benevens derzelver ijslijke gevolgen heeft ons<br />

PLUTARCHUS , een Griekfche Franschman,<br />

verhaald.<br />

Bijna elke foort van weetenfchappen veroorzaakt<br />

in den mensch haare eigene dwaasheid.<br />

Van de godgeleerde boeken zegt<br />

M 3 men


l8f> V A N D E N I N V L O E B<br />

men O) dat zij ons twistziek, hardnekkig, eigenzinnig<br />

maaken. De rechtsgeleerde leerboeken<br />

en verrigtingen zullen misfchien het gevoel<br />

van menfchen-liefde verminderen en tot<br />

eenen verachtenden hoogmoed aanleiding geeven,<br />

gelijk men het werklijk aan zeer veele<br />

matroozen der gerechtigheid meent waargenoomen<br />

te hebben. De tot het gevoel van de ellenden<br />

der menfchen gefchapene artfen zijn<br />

meestendeels medelijdend en vol menschlievendheid,<br />

eer zij door de gewoonte al te zeer verhard<br />

zijn geworden. De groote uitgeftrektheid<br />

en onzeekerheid hunner konst mag veele tot<br />

kwakzalverij verleiden, waardoor zij ons bedrevener<br />

fchijnen willen dan zij werklijk zijn ;<br />

en door lange oefening hunner kunst wordt ook<br />

meenig een hard, onbarmhartig, eindelijk ook<br />

zoo onbeleefd als een post-fekretaris. Uit de<br />

verfcheidenheid der weetenfchappen fpruit<br />

meermaalen dat iemand, als Wijsgeer, aan alles<br />

twijffelt, en als Godgeleerde niets durft<br />

ontkennen. Een Philofooph heeft eenen onbegrensden<br />

haat tegens den man, die het hoofd<br />

vol gefchiedenisfen heeft , en de Philofooph<br />

wordt daarentegen van den man met een goed<br />

geheugen voor een hersfenfchimmige, voor een<br />

droomer gehouden. „ De man", zeide eens<br />

(e) Confeils i urn /tmit,<br />

een


H E R 0 P V 0 1 D Ï N G . l8l<br />

een rechtsgeleerde daglooner van eenen onzer<br />

grootfte Wijsgeeren, „ zou bij mij geen droog<br />

„ brood verdienen."<br />

De Wiskundige is ook menigmaal een Os,<br />

zegt een vriend van liefde en geneugten; hij<br />

is een adelaar, die zoo hoog in de wolken<br />

zweeft, dat hij eindelijk onbeweeglijk fchijnt»<br />

zegt zijn Heer Collega.<br />

Elk handwerk heeft zijnen invloed op de zeden<br />

der menfchen. Hoe aardig is de paruikmaaker,<br />

de fnijder, het kameniertjen, de jongen<br />

in het koffijhuis. De daaglijkfe omgang met<br />

fatfoenlijke lieden, de verfcheidenheid en menigvuldigheid<br />

der voorwerpen, hunne niet zeer<br />

drukke bezigheden, die nog tijd genoeg tot<br />

fpreeken of denken laaten , de vaerdigheid,<br />

waartoe die foort van lieden meermaalen aangezet<br />

wordt, alle diergelijke omftandigheden veroorzaaken<br />

bij hen eene zekere loosheid, handigheid<br />

en bevalliger manieren. Men vergelijke<br />

met deeze den fmit, den molenaars knegt»<br />

den houthakker. Een osfenhoeder zal, als zijn<br />

vee, dom, traag en langzaam zijn. De ftalknegt<br />

is ijveriger, van een fneller befluit, gaauwer<br />

en gefchikter. Het gevaar bij dartele paarden<br />

maakt hem voorzigtig, en over het algemeen<br />

veroorzaakt de heftiger en driftiger aart van een<br />

paard ook bij zijnen oppasfer diergelijke hoedanigheden.<br />

Hiervan heeft men een zeer duidlijk<br />

bewijs als men den luien, aan lijf en ziele<br />

traagen, Ukrainer met den werkzaamen en<br />

M 3 moe-


ï?2 VAN DEN 1 K V 1/ S I S<br />

fnoedigen Rus vergelijkt. Wat kan niet dikwerf<br />

de flipte foldaaten - dienst van ruuwe boe»<br />

ren-knegten geordende menfchen maaken ?<br />

Welk onderfcheid is 'er tusfchen eenen arbeidsman<br />

in eene voornaame ftad en eenen op<br />

een klein dorpjen ? Hoe fpraakzaam wordt de<br />

galanterie-kraamfter? Wie heeft niet, na den<br />

voorigen oorlog, na de langduurige verkeering<br />

met Franfchen en allerleie troepen aan onze boeren<br />

, vrouwen en meisjens eene merklijke verandering<br />

waargenoomen? Zoo veel werkte voorbeeld,<br />

opvoeding, omgang en bezigheid !<br />

Onvoorziene toevallen kunnen in het brein,<br />

het hoofdwerktuig van het denken, eene phijfieke<br />

en zedenlijke verandering maaken j zij<br />

kunnen voor eerst op de vloeibaare en vaste<br />

deelen van ons lighaam eenen invloed maaken ,<br />

waardoor zig gantsch andere uitwerkingen des<br />

geestes vertoonen, gelijk de val van den jongen'<br />

BOÜHOURS bewijst. Misfchien is zijn<br />

brein te vogtig, te koud, zijn bloeds-omloop<br />

te traag of zijn jzijne vezelen te ftram geweest.<br />

Door de trilling, welke door den val in zijn<br />

hoofd wierdt veroorzaakt, door de ziekte, geneesmiddelen<br />

enz. is in zijn brein de voordeeligfte<br />

verandering voorgevallen. Kinderen ,<br />

die in hunne jeugd met engelfche ziekte, met<br />

zweeren, been - eeters, en diergelijke toevallen<br />

lang gemarteld worden, hebben daarna in hunne<br />

jongelings jaaren de grootfte bekwaamheden<br />

van geest getoond. Kinderen, welken het<br />

hoofd


fiEït O P V O E D I N G . ï'3<br />

hoofd in de geboorte tegennatuurlijk in de<br />

lengte of breedte gedrukt wordt, kunnen aan<br />

het verftand lijden , wijl de fchikking van het<br />

brein geleden heeft. Ziekten kunnen tot inwendige<br />

verrukkingen aanleiding geeven , gelijk<br />

men weet dat lieden, naa heete ziekten, het<br />

geheugen, andere het verftand verloren hebben.<br />

Eene once bloed, dat onder het bekkeneel<br />

is uitgeftort, neemt de menschlijkheid<br />

weg, zegt V A N S WIET EN. Met recht, zegt<br />

daarom DESCARTES : „ Onze geest hangt<br />

„ zoodanig van ons temperament en van de ge-<br />

„ fteldheid der werktuigen des lighaams af •<br />

H dat, zoo 'er middelen zijn, die de menfchen<br />

'„ verftandiger en geestiger maaken kunnen dan<br />

,, zij werklijk zijn, zulke middelen, naar mij-<br />

„ ne gedagten, bij de artfen te zoeken zijn." 0 0<br />

" Andere onvoorziene toevallen hebben de grootfte<br />

aanleiding tot onze opmerkzaamheid, tot<br />

onze omkeering, tot onze zeden, en verftandskragten<br />

gegeeven. Men herinnere zig hier den<br />

beet van den kalkoenfen haan ,bij B O I L E A U ;<br />

men erinnere zig die kleinigheden, waardoor<br />

Wijsgeeren, als N E W T O N door het vallen<br />

van den appel, tot nieuwe ftelzelen geleid zijn.<br />

Dikwerf kan een droom, eene voorfpelling, befchaming,<br />

aanmoediging, lof, een roman enz.<br />

on-<br />

(d) Mtthcd. Disf. VI- § «•<br />

M 4


184 V A K D « N 1 N V I. O E B<br />

onze opmerkzaamheid in eens gaande en werkzaam<br />

maaken. Van dien oogenblik af aan beginnen<br />

wij ons anders te wenden, natevolgen ,<br />

ons te beteren, te verilimmeren, te veranderen.<br />

Ieder denke de omftandigheden zijns levens<br />

na; en hij zal ontdekken dat zijne gewigtigfte<br />

veranderingen uit de geringfte omftandigheden<br />

zijn voortgefproten. Een toevallig<br />

verkregen goede leermeester, de verftandige<br />

of geftrenge grootmoeder, enige dugtige flagen,<br />

vermaaningen, naijver, de omgang met<br />

eenen naarftigen fchoolier en diergelijke wekten<br />

den jongeling tot vlijtig ftudeeren. Wat<br />

heeft niet menige vrouw van haaren [maft<br />

weeten te maaken? De goede luim van eenen<br />

Staatsdienaar, een juist te pas gebragt compliment,<br />

de voorfpraak eener gemalin, van<br />

eenen juist daar tegenswoordigen heer, der kamenier,<br />

des kappers, de geftalte, de kleding,<br />

of de vrouw, die hij meent te trouwen, hebben<br />

menigen man dienst gedaan. Een bijgeval betrokken<br />

eet - huis , een gastmaal, een lijk, eene<br />

wandeling, de fchouwburg, eene' fnuifje hebben<br />

hem de eerfte kennis aan, en de eerfte aanleiding<br />

tot zijne vrouw gegeeven. Het bad,<br />

gasten, wijn, een maaltijd, eene verliefde vertelling,<br />

opwekkende pillen, de juist op het gelukkig<br />

tijdftip gekoomen kapper hielpen hem<br />

aan zijnen erfgenaam. Een eenig woord jen ,<br />

dar een ander niet dulden wilde, eene ftruikeling,<br />

een losgebrande fnaphaan, een op eenen<br />

ver-


B K K O P V O E D I N G . ]$£<br />

verkeerden tijd genoomen dronk, een toevalB»<br />

ge val, een fprong, een ingeflikt beentjen, in<br />

kort, de minfte omftandigheid bereidde hem<br />

tot zijn graf. Men fpoore het geluk van den<br />

krijgsman, den rijkdom der geflagten, de keuze<br />

der regenten, de bevorderingen hunner bedienden<br />

na, en men zal overal een minimum<br />

kunnen vinden, dat bekwaame gelegenheid tot<br />

alles gaf. Even zoo is het nu met onze zeden,<br />

geneigdheden, konsten, bekwaamheden, godsdienst,<br />

weetenfchappen, in kort, bijna met alles,<br />

van der jeugd af, gefteld. Hadde eene,<br />

juist aan den oever der rivier wandelende, prinfes<br />

niet den in zijne biezen.korfjen drijvenden,<br />

kleinen Mos ES juist in het oog gekregen, dan<br />

zou hij niet aan het hof opgevoed, en tot zulk<br />

een groot legerhoofd gefchikt geworden zijn.<br />

Enige minuuten laater hadden de opvoeding<br />

van het kind, zoo wel als zijn leven, kunnen<br />

verdelgen.<br />

Het verval of de verandering van gantfche<br />

natieën fproot dikwerf oorfpronglijk uit eene<br />

even zulke kleinigheid. Erkent de magt van<br />

hem, die mij gezonden heeft, zegt een van de<br />

medgezellen van HARCOURT tot het volk in<br />

Guinea, en ik zal u water in fteen veranderen<br />

; hij maakte door de konstgreep die ieder<br />

een bekend is konftig ijs; de Negers ftonden<br />

verbaasd en waren alle bereid hem aantebid-<br />

den. ADRIAAN VAN DER S T E L L , een<br />

Hollandsen bevelhebber, ftak in tegenswoor-<br />

M 5 dig-


l86 V A N O E N Ï N V L O E-D<br />

digheid van eenen troep Afrikaanen een beker<br />

met brandewijn aan en zeide : wie onder u<br />

durft deezen beker met vuur drinken ? welaan<br />

ik zal doen dat geen van u onderftaan durft.<br />

Hij dronk den beker in eene teug uit. Hier ,<br />

zeide hij, hebt Gij een, naar alle regelen volmaakt<br />

wonderwerk, dat Gij van ons vreemde<br />

begeerd hebt; van dat uur af aan wierden de<br />

Hottentotten met de Hollanderen de beste vrienden.<br />

De Turken wilden eens van hunnen Keizer<br />

OSMAN niets als geregtigheid bij zekere<br />

bezwaaren begeeren. Eene onbekende ftem<br />

riep bij geval uit den hoop den naam van<br />

MUSTAPHA; terftond riep men algemeen<br />

MUSTAPHA en maakte hem tot Keizer,<br />

OSMAN wierdt dus afgezet, zonder dat men<br />

te vooren die daad in den zin had. Eene verdrietigheid,<br />

welke BOERHAVE door eene<br />

zijner predikaatieën wierdt aangedaan, bragte<br />

hem tot het befluit zig in de geneeskonst te oefenen<br />

, waarop daarna in deeze konst eene algemeene<br />

hervorming gevolgd is. En het gefchreeuw,<br />

dat bij de eerfte verfchijning van<br />

den Wijsgeerigen Arts ontftondt, maakte dat<br />

de fchrijver buiten 'slands zoo veele vrienden<br />

won als hem deeze arbeid onder de vroome<br />

zielen van zijn Vaderland vijanden op den hals<br />

gehaald hadt.<br />

Door bijvoegzelen, veranderingen en verbeteringen<br />

kunnen uit de minst aanmerklijke kleinigheden<br />

groote en gewigtige dingen ontftaan.<br />

De


B E K o r v o e D i N e; it?<br />

De grootfte verfchijnzelen en gebeurtenisfeti<br />

waren dikwijls in haare oorfprong de geringfte<br />

kleinigheden: uit de zwakke beginzelen van<br />

het ballet ontftondt langzaamerhand de pragt<br />

onzer eeuw, de Opera. Zoo kunnen de geringfte<br />

voorbereidingen ons hoofd tot de gewigtigfte<br />

uitvindingen brengen. Zoo krijgt<br />

onze verbeeldingskragt door omftandigheden<br />

aanleiding om het een of ander voorttebrengen.<br />

De heere PHRINE heeft PRAXITE-<br />

LES als een model voor zijne Gridifche VE-<br />

NUS gediend. APELLES zag deeze zelfde<br />

PHRINE op het feest van NEPHTUNUS aan<br />

den oever der zee, naakt, met wapperende<br />

hairen liggen en nam aan haar het model zijner<br />

VENUS uit het bad ftijgende. Een ander<br />

zou wederom van haar het ideaal tot eene Heilige<br />

MAGDALENA genoomen hebben.<br />

De invloed, welke de gewoonte eindelijk op<br />

onze handelingen doet, is reeds genoegzaam<br />

erkend geworden. De gewoonte van met gefchillen<br />

omtegaan maakt dat de Rechtsgeleerde,<br />

ook in gezelfchap, over elke voorvallende<br />

zaak gefchil vraagen opwerpt; zijn gebrek<br />

in den daaglijkfen omgang wordt twiszugt en<br />

de geest van tegenfpreeken. De Meetkonstehaar<br />

heeft zig zoo aan eene geftrenge naauwkeurigheid<br />

van befluiten gewend, dat hij ook<br />

in de gemeenzaamfte gefprekken geftrenge bewijzen<br />

vordert. Het is wonderlijk hoe zig onze<br />

zinnen dikwerf aan dingen gewennen en<br />

juist


l88 V A N D B N I N V L O E B<br />

juist diezelvde meest beminnen, van welke zij<br />

eerst den grootften affchrik hadden. Welk<br />

kind of welk mensch heeft niet het hoofd gefchud,<br />

toen hem de eerfte reis wijn, toebafc,<br />

Jcoffij of brandewijn gegeeven wierdt? En nu<br />

wil hij het om alle de waereld niet ontbeeren.<br />

Ik heb enige der dapperfte wijnzuipers gekend,<br />

die voor hun agttiende jaar de reuk van den<br />

wijn niet verdraagen konden. Het meisjen gewent<br />

zig eindlijk zoo aan het persfen van haar<br />

keurslijf dat zij zig fchier niet meer vertrouwt<br />

zonder hetzelve te gaan. De Israëliten zugteden<br />

in de woestijn naar hunne vleesch-potten<br />

in Egijpte. Een man, die eenen vuurigen kop<br />

om te denken hadt, vondt, door eene lange<br />

gewoonte, eindelijk zijne lust in protokollen<br />

te leezen. Men leert koude, hitte, arbeid<br />

met lust verdraagen. De Heer V A N H A L -<br />

IER, die door zijne aandoenlijke reuk de uitwaasfemingen<br />

van eenen ouden mensch, als<br />

die hem naderde, onderfcheidde, die zekere<br />

boeken niet leezen kon, om dat zij in eene<br />

kaas-kist ingepakt geweest waren, hadt zig<br />

zoo zeer aan de reuk van lijken gewend, dat<br />

hij die bijna niet meer gewaar wierdt. Men<br />

kan zig gramfchap, boosheid, deugd en ondeugd<br />

aanwennen en zig daarin verlustigen,<br />

Men gaat voort zekere dingen te haaten of te<br />

beminnen zoo dat men diergelijke afkeerigheden<br />

eindlijk voor iets aangeborens houdt.<br />

PYTHAGORAS trok hier de regel uit dat men<br />

zig


D E R O P V O E D I N G . l8


3$9 V A K B S W I N V L O E D<br />

egter voort, naar de eens aangenoomen orde<br />

de uuren te tellen.<br />

Om de verfcheiden wijzen van denken, welke<br />

de godsdienst inboezemt, uittedrukken, liet<br />

een Wijsgeer eenen goedhartigen Perfiaan daaglijks<br />

het volgend gebed tot God rigten («; ;<br />

„ Heere, ik veriïaa niets van de gefchillen,<br />

„ welke men daaglijks over u voert; ik wilde<br />

„ u gaerne dienen volgens uwen wil maar elk,<br />

„ dien ik raadpleeg, wil dat ik u naar de zij-<br />

„ nen diene. Als, ik mijn gebed tot u wil rig-<br />

„ ten, weet ik niet in welke taal ik u moete<br />

„ aanfpreeken. Ik weet niet in welke geftalte<br />

„ ik mij plaatfen moete; de een zegt dat ik u<br />

„ overeind moete bidden; de ander wil dat ik<br />

„ zitten zal; de ander eischt dat ik mijn lighaam<br />

., op mijne knieën ruste. Dit is het nog niet<br />

„ al; daar zijn 'er die willen dat ik mij eiken<br />

s, morgen met koud water wasfchen zal; andere<br />

9, wederom houden ftaande dat gijmijmetafgrij.<br />

„ zenbefchouwen ziut*alsik mij niet een fluk jen<br />

„ van mijn vleesch affijde. Het geviel laatst<br />

„ dat ik in een carayan/èra een konijn at: drie<br />

,, mannen,die bij mij ftonden, deeden mij beeven ;<br />

„ Zij beweerden alle drie dat ik u zwaar bele-<br />

„ digd hadde, de een een Jood, om dat dat<br />

„ dier onrein was; den ander, een Turk, om<br />

05MONTESQUIEU Lettres Perfanes L. XLVI,<br />

„ dat


D i t O P V O E D I N G . 191<br />

„ dat het verflikt was; de ander, eindlijk een<br />

„ Armeniër, omdat het geen visch was. Een<br />

„ Brachmaan, die voorbij kwam, en welken,<br />

„ ik tot fcheidsman inriep , zeide mij: Zij<br />

„ hebben ongelijk, want gij hebt zeekerlijk<br />

„ dat dier niet zelf gedood. Ja wel, zeide<br />

s, ik. Ach! dan hebt gij een verfoeielijke daad<br />

„ gedaan, die God u nooit vergeeven zal,<br />

„ zeide hij mij op eenen flraffen toon: wat<br />

,, weet gij of de ziel van uwen Vader niet in<br />

„ dat dier ware overgegaan? Alle deeze din-<br />

„ gen, Heere, brengen mij in eenen onbegrijp-<br />

,, lijken maalftroom, ik kan het hoofd niet om-<br />

„ draaien of ik ben in gevaar van u te beledigen;<br />

ik wenschte ondertusfchen u te kun-<br />

„ nen behaagen en daartoe wilde ik het leven»<br />

„ dat ik van u ontvangen heb, befleeden. Ik<br />

„ weet niet of ik mij bedriege; maar ik ge-<br />

„ loof dat de beste wijze om daartoe te geraa-<br />

„ ken zij als goed burger te leeven in de<br />

„ maatfchappij, waarin gij mij hebt doen gebooren<br />

worden en als goed vader in het ge*<br />

zin, dat gij mij gegeeven hebt." Eene Iange<br />

aanhaaling uit eenen lang bekenden Schrijver!<br />

Maar als men de hedendaagfe dweepexijen<br />

der zig verlicht noemende Christenen<br />

doorleest en den weder in zwang koomenden<br />

vervolgings-geest overweegt, dan is het tog<br />

der moeite wel waardig zulk een wijsgeerig gebedjen<br />

weder op nieuw in herinnering te brengen.<br />

Men


ÏQl V A N D E N I N V L • E D.<br />

Mea vervolgde en verworgde onder LODE.<br />

WYK XIII en zijnen ftaatsdienaar RICHELIEU<br />

de Calvinisten , MALHERBE bezingt deeze<br />

onmenfchlijkheid in eenen lierzang en zoekt die<br />

een dweepachtig vuur bijtezetten. Een Jefuit»<br />

Vader BOTJHOURS leest den lierzang en roept<br />

vol verrukking uit. „ Dat is verheven! „VOL-<br />

TAIRE, de Apostel der verdraagzaamheid,<br />

leest dien; hij beklaagt den rampzaligen huichelaar<br />

en predikt zig fehor tegens de woede des<br />

wreeden vervolgings - geest. In alle hoeken des<br />

aardsbodems, zegt hij, vind ik de onfchuld op<br />

de knieën der ondeugd den hals toereiken.<br />

Een wilde zonder alle opvoeding en godsdienst<br />

zou misfchien dit menfchen moorden als een<br />

gruwel, ,of, als hij ongevoelig genoeg ware,<br />

met onverfchilligheid befchouwen. MASIUS<br />

bekent dat hij zijne eerfte . verlichting uit de Openbaaringe<br />

van J o HA N KTE S en zijne gelukzaligheid<br />

uit het aanzien van JESUS verkregen heeft<br />

Ach! zou een Wijsgeer zeggen, lieve M A S I U S ,<br />

uwe Jpocalijpfis heeft u tot eenen gek gemaakt!<br />

Uit dit alles ziet men hoe de opvoeding en<br />

het geen 'daar onder gerekend wordt van den<br />

mensch goeds of kwaads maaken kan. Men<br />

leert 'er tegelijk uit hoe gewigtig het zoude zijn,<br />

als in eiken ftaat de jeugd eene overeenkomftige<br />

opvoeding gegeeven wierde. Men zal beden,<br />

ken hoe onmenschlijk het zij gekken tot opzieneren<br />

over de jeugd te maaken. Maar even zoo<br />

onmenschlijk is het dat in onze tijden dweepers ei}<br />

gek-


P E K 0 8 V O E D I N G ; .1^3<br />

gekken den toon geeven willen. PERIKLES zeide,<br />

in de beroemde lijkreden na den Samifchen<br />

flag dat het verlies, hetwelk het gemeenebest<br />

door den dood der Athener jongelingen leedt,<br />

bij dat te vergelijken ware, dat het jaar door<br />

het verlies van de lente lijden zoude; maar wat<br />

helpt hét, als eene ruuwe, flegte, onvrugtbaare<br />

lente het gantlche jaar nadeelig wordt?<br />

CICERO zegt: de roem van Rome heeft zoo<br />

lang geduurd als men den jongelingen het ledig<br />

rondloopen niet toeliet. Daar was bij de Romeinen<br />

eene heilige wet dat geen jongeling na zijn<br />

tiende jaar ledig op de ftraat mogt loopen. De<br />

vrije burgers kinderen liet men zuigen tot in<br />

het tvveeede jaar; tot in het vierde wierden zij<br />

ligt en goed gevoed; in het zesde jaar moesten<br />

zij leezen, in het agtfte fchrijven en in het tiende<br />

de grondbeginzelen der fpraakkunst leeren.<br />

Na het tiende jaar moesten zij tot een handwerk<br />

of tot de weetenfchappen, of tot den krijgsdienst<br />

opgeleid worden. Zoo wist men bij de<br />

Romeinfche jeugd vlijt en opmerkzaamheid door<br />

de opvoeding gaande en werkzaam te maaken!<br />

— Hadt men toen wel zoo veele boekjens over<br />

de opvoeding der jeugd geleezen als men nu elk<br />

jaar ziet verfchijnen! — Maar broddelaars en<br />

fchrijvertjens durfden zig ook in dien tijd niet<br />

met zulke gewigtige bezigheden bemoeijen en,<br />

niet ieder, die flegts vijf vingeren en eene vermeden<br />

pen hadt, gevoelde zig beroepen eeu Schrijver<br />

en Leeraar des volks te worden.<br />

N VA,r»


104.<br />

VAN DAT HETWELK MEN GEWETEN<br />

NOEMT,<br />

De mensch, die nu niet eens aan zigzelvea<br />

blijft overgelaaten, die door de lugtftreek, opvoeding<br />

en andere omftandigheden dus of zoo<br />

veranderd wordt, heeft egter altoos een zeker<br />

rigtfnoer, naar welk hij zijne handelingen pleegt<br />

aftemeeten. Men fchikt zig meermaalen naar<br />

de gewoonten van het volk, van hetwelk men<br />

goedkeuring en lof verwagt. Zoo is men,onder<br />

de Wilden, trotsch op fterkte des lighaams, in<br />

gemeenebesten op vaderlandsliefde, in Koningrijken<br />

op adel, in despotieke Rijken op pragt en<br />

glans en op de menigte van rondom ons kruipende<br />

flaaven. Men fchikt zig naar den fmaak<br />

dar Grooten, of van hun, van welke men gunst<br />

of goedkeuring verwagt. Zoo was, bij voorbeeld,<br />

NERO op het geele amberkleurige hair<br />

van PopPiEA raazend verliefd j hij bezong deeze<br />

hairen op zijne lier, en maakte 'er verzen op»<br />

hij telde die, gaf elk haairtjen zijnen naam; hij<br />

kemde die; de uitgevallen hairen liet hij in goud<br />

zettenen wijdde die aan JUNO. Om deeze reden<br />

nu wilden alle de Romeinfche vrouwen amberkleurige<br />

hairen hebben en ook zulke klederen<br />

draagen. Men droeg ringen, halsfnoeren, alle*<br />

van amberkleur,.<br />

Bij


TAN ÖAT HETWELK MEN GEWETEN NOEMT. ICg<br />

Bij andere v'oeijen alle handelingen uit cere<br />

zekere hartstogt en zijn naar een daaruit fpruitend<br />

doel gerigt. Men ftreeft, bij voorbeeld,<br />

naar eer; alles, wat men onderneemt, moet<br />

daartoe ftrekken om ons bij Hot eer te verwerven;<br />

maar de begrippen, welke men zig van<br />

waare eer maakt, en de middelen, welke men<br />

verkiest omtot dezelve te geraaken* zijn oneindig<br />

verfcheiden. Ik heb lieden gekend, welker doel<br />

in alles was rijk en geëerd te worden. Zij waren<br />

ten uitersten gebelgd, als men het minfte<br />

aan hunnen tijtel of rang liet ontbreeken; daarentegen<br />

konden zij,bij andere gelegenheden,als<br />

zij geld wonnen, of als 'er geld te winnen ware, dé<br />

ftekeligste verwijtingen verduuwen. De hartstogt<br />

de hebzugt werkte hier aan fterker dan die der<br />

ecrzugt en de gewaande eer beftondt flegts in<br />

een buitenwerk.<br />

De vegter zoekt de verheerlijking van zijnen<br />

roem in kloekmoedigheid en veele tweegevegten<br />

; de veroveraar in gelukkige veldflagen;<br />

HARPAxin het opleggen van groote fchatten; ,<br />

AMADIS in het genieten van veele meis ens en<br />

DonQuixoTTE bij zijne DULCINEA; Hieruit<br />

moet zekerlijk eene ongemeehe verfcheidenheid<br />

in neigingen en handelingen fpruiten. „ Ik<br />

*, verzeekereuweMajefteit,zeidePARME NIO,<br />

,i de gunfteling van ALEXANDER, tot zijneiï-<br />

Koning, dat ik de aanbiedingen van DAi,<br />

RIUS, om den vrede te koopen, aanneemen<br />

n zoude, als ik ALEXAN DER ware; ik zou-<br />

N s» „ ó$


Ïfj6 VAN DAT H E T W E L K M E N<br />

„ de die ook aanneemen, "zeide ALEXANDER,<br />

„ als ik PARMENIO ware."<br />

Wanneer nu bijgeval de veroveraar iets over<br />

het hoofd gezien heeft, waardoor de flag hadde<br />

kunnen gewonnen worden: wanneer men iets<br />

ondernoomen heeft, ftrijdig met den fmaak der<br />

Grooten, of de goedkeuring des volks,aan welke<br />

ons egter veel gelegen was; als de vegter<br />

zig eens te blohartig getoond heeft; als AMA-<br />

DIS een der fchoonfte meisjens uit onachtzaamheid<br />

alleen heeft laaten liggen, zoo geeft dat te<br />

zijner tijd misnoegdheid, verwijten. AM ADIS<br />

kwelt zig over zijn verlies zoo goed als de<br />

veroveraar; zij erkennen beiden dat zij niet<br />

yverig of voorzigtig genoeg geweest zijn. HAR­<br />

IA x wordt raazend over zijne achtloosheid,<br />

waardoor hij fommen verloren heeft; en de dame<br />

rukt zig de hairen uit dat zij niet ook, als<br />

andere haare gelijke, een band of hals-fieraad<br />

van amberkleur gekozen heeft.<br />

Daar zijn nu zekere wetten, gewoonten, verbonden,<br />

ftraffen, belooningen, welke, ons tot<br />

deeze of geene handelingen verbinden, en het<br />

berouwt ons meer of minder, als wij daartegens<br />

gezondigd hebben, naar maate ons belang daarbij<br />

kleiner of grooter zij, en naar maate onze<br />

inbeeldingskragt en ons gevoel fijner, werkzaa.<br />

mer of werkloozer zij. Wat bekommert zig een<br />

eek dat hij de geheele waereld beledigd heeft,<br />

als zijn huis afbrandt? Wat trekt het zig de<br />

sevoellooze dwingeland aan, als hij zoo veele<br />

* on-


« E W E T E N N O E M T . 127<br />

onfchuldige zig in hun bloed ziet wentelen? En<br />

de zwelger, die in den toorn Gods {taatsdienaar<br />

of voorzitter geworden is, als de menfchen verhongeren<br />

en derven, eer hij zig de moeite geeft<br />

hunne rechtvaerdigfte zaak voor den troon te<br />

brengen? als een gantsch Rijk in nood en verval<br />

geraakt, omdat hij niet deedt,of niet wist te doen<br />

hetgeen zijn pligt van hem vorderde.<br />

Het hondjen fpeelde met het kind; het wierdt<br />

eindelijk ongeduldig en beet in de drift het kind<br />

in den vinger; maar hoe (loop het met den ft aart<br />

tusfchen de pooten bevreesd henen, toen het<br />

kind overluid begon te fchreeuwen! De ftraf,<br />

welke het hondjen meermaalen in diergelijke gevallen<br />

geleden hadt, maakte het loos diertjen<br />

hier aan zijn misdrijf gedagtig en bewoog het<br />

tot berouw, daar het zig nu wederom in het geval<br />

bevondt van met flagen getuchtigd te worden.<br />

De ftudent doet zig zeiven verwijtingen<br />

over zijne nalaatigheid, als hij op het eind van<br />

het jaar niet aan de uitgeloofde eerprijs geraaken<br />

kan. De foldaat, de burger heeft zig verwijtingen<br />

te maaken, als hij tegens zijne wetten gezondigd<br />

heeft, wijl hem zijne misgreepen in eer,<br />

goedkeuring, lof, of andere belangen nadeelig<br />

geweest zijn.<br />

Dus kan ook eene zaak, die op zigzelve onverfchillig<br />

is, verboden worden ,en dan doet zig<br />

evenwel de overtreder verwijtingen over zijne<br />

overtreding, enkel omdat hij voor eene ftraf<br />

te vreezen heeft. Daarom beweerde CARWEA-<br />

N 3 DES


I98 V A N D A T H E T W E L K M E M<br />

DES en na hem HOBBES en LOCKE, dat<br />

Recht en Onrecht niet eer beftonden dan toen<br />

'er werklijk wetten gegeeven waren. Zoo kan<br />

ook, zegt MONTESQUIEU, voornamelijk in<br />

gemaatigde regeeringen, voor eenen goeden<br />

wetgeever, alles tot ftraffe dienen; alles, zegt<br />

hij, dat de wet eene ftraf noemt, is wezenlijk<br />

eene ftraf; zoo was het met die ftraffen in Sparta<br />

gefteld, van welke hij gewag maakt Dit<br />

zelfde geldt ook van eer, fchande, van veele<br />

deugden en ondeugden. Wat kunnen wij arme<br />

echtgenooien het helpen, als ons moedigefpringers<br />

met hoornen kroonen en egter moeten wij<br />

daarvoor aan befpotting blootgefteld zijn, daar<br />

oniertusfchen "hij, die ons tpt hoorndragers gemaakt<br />

heeft, zig trotsch durft beroemen? Bij<br />

de Groenlanderen, zegt de Bisfchop EGEDE,<br />

is het eene der edelfte gemoedshoedanigheden,<br />

als men zijne vrouw zonder den minften tegenzin<br />

aan eenen anderen leenen kan. In het<br />

Spaanfche Peru wil nog tot op denhuidigendag,<br />

trotsch de inquifitie en alle bedreigingen, geen<br />

mansperfoon eene vrouw trouwendie nog<br />

maagd is. Niets koomt hun befpotlijker voor<br />

dan een meisjen, die de eer nog niet gehad<br />

heeft van door veele gebruikt te worden.<br />

Misfchien ware het voor de menschlijke<br />

i- 1<br />

-<br />

1<br />

'•<br />

1 1<br />

" - ><br />

Verrit Hes Lot* T. I, L VU CA. §. •<br />

maav


G E W E T E N N O E M T . 199<br />

maatfchappij het voordeeligfte, wanneer men<br />

eikanderen flegts over die overtredingen de<br />

grootlte verwijtingen deede, welke.de pligten<br />

tegens de maatfchappij, tegens onzen naasten,<br />

onze huisgenooten en overigheden betroffen en<br />

wanneer zig onze goede naam en eer op de<br />

vervulling van die pligten der menschlievendheid<br />

grondden. De pligten van eenen mensch,<br />

van eenen burger, van eenen Vaderlander, als het<br />

gewigtigfte doel onzer handelingen waargenoomen<br />

wordende zouden den Staaten en het menschlijk<br />

geflagt eene mogelijke gelukzaligheid verfchaffen.<br />

Ik zal gelegenheid hebben meer hier<br />

van te zeggen in de verhandeling over het<br />

tweegevegt en het point cfhonneur.<br />

Daar zijn nu nog wetten van den godsdienst,<br />

welke ons in eene andere waereld eene eeuwige<br />

ftraffe dreigen, of eene eeuwige vergelding be.<br />

looven. Dsor deeze wetten worden wij aangemaand<br />

onze handelingen in deeze waereld geftreng<br />

naar het voorfchrift van den godsdienst<br />

interigten, opdat wij het voorgefteld doel eener<br />

gelukzaligheid in eene andere waereld niet misfen<br />

mogen. Deeze ftraffen of belooningen na<br />

ons leven op aarde, welke ons de godsdienst<br />

daar als eeuwigduurend verklaart, moeten nu<br />

zeekerlijk voor ons gewigtiger dan alle andere<br />

zijn. Wanneer wij ons dan hier aan eenen misftap<br />

fchuldig kennen, zoo errinneren wij ons de<br />

eeuwige duuring der pijnlijkfte ftraffen en het<br />

verlies der hoogfte gelukzaligheid j wij hebben<br />

N 4 meer


*2©0 V A N D A T H E 1 W É L K M E' ft<br />

meer berouw over die zonde dan over alk overtredingen<br />

van tijdlijke pligten; wij worden onrustig;<br />

wjj gelooven eene eeuwige ftraf verdiend<br />

te hebben; ons belang lijdt ten uiterften,<br />

Deeze ongerustheid nu, deeze verwijtingen,<br />

deeze overtuiging van onzen misflag heeft men<br />

het Geweten genaamd.<br />

Men zal mij tegenwerpen dat het berouw<br />

over onze zonden niet om de verbeurde belooning<br />

of de te vreezen ftraf, maar om de belediging<br />

van eenen oneindig volmaakten . God<br />

ontftaan moet, dat ons daarover een welgefteld<br />

gewisfe zal knaagen. Ik weet dat men dit een<br />

volmaakt berouw noemt; maar ik weet ook<br />

dat, bij het denkbeeld van deezen God , gelijk<br />

bij alles in de waereld, ons belang ook mede<br />

inrekening koomt. Bij alles vreezen wij ftraffen<br />

, berisping, verachting of hoopen belooning,<br />

of, goedkeuring, eer, gelukzaligheid. Zonder<br />

zulke eigenbaatige drijfvederen, het mag dan<br />

wezenlijk of gewaand goed of kwaad zijn, zouden<br />

wij niets goeds onderneemen, zoo lang wij<br />

menfchen zijn; zelfs de eer, naar welke men<br />

ftreeft, van eene belanglooze daad gedaan te<br />

hebben noemt men eigenbelang.<br />

Die zig nu duidlijk genoeg voorftelt wat lugtftreek,<br />

opvoeding, wetten en omftandigheden<br />

van de menfchen maaken kunnen, die zig over<br />

het algemeen met de gefchiedenis en doeleinden<br />

der menschlijke handelingen wat naauwkeuriger<br />

heeft bekend gemaakt, zal ligtlijk befluiten<br />

dat


G E W E T E N N O E M T . 201,<br />

dat Geweten geene van de Natuur aangeboren<br />

overtuiging van het goed of kwaad, of een ander<br />

bijzonder principium zij. Alles koomt flegts<br />

daarop aan of bij ons de opvoeding , of het temperament<br />

met eene daad tegelijk het denkbeeld<br />

eener zonde verbonden hebbe;ofwij, namelijk,<br />

gelooven daar mede de oneindige Godheid beledigd<br />

en dus eene eeuwige ftraf verdiend te<br />

hebben. Het koomt daarop aan of men ons van<br />

de jeugd af aan ingeboezemd hebbe dat het<br />

konijntjen een onrein dier zij, of dat het zonde<br />

zij een verflikt dier te eeten, of zonde een<br />

dier te nuttigen , dat niet visch heet, of de<br />

grootfte zonden een dier, welk het ook zij, te<br />

dooden. Men prente een kind in dat het zonde<br />

begaat als het brood op den grond laat vallen,<br />

zoo zal het, als het brood wegwerpt, een in_<br />

wendig verwijt over zijne overtreeding, eenen<br />

knaagenden worm van het gewisfe gevoelen ,<br />

welken het zigzelf geeft, als het wegens de hel<br />

beangftigd wordt. Als het gewisfe iets aangeborens<br />

ware, dan zou deeze aangeboren overtuiging<br />

zoo menigerlei zijn als 'er volkeren, godsdiensten<br />

en temperamenten zijn.<br />

Bij een zeker Noord - Amerikaansch volk<br />

trouwt men zijne dogter en zuster ; men neeint<br />

ligt vrouwen en zendt die ook even ligt weder<br />

weg. Zekere wilde volkeren geeven zig uit<br />

onweetendheid en verzaagdheid den dood; Heidenfche<br />

Wijsgeeren hebben het met grootmoedigheid<br />

en overleg gedaan. De menfchen -<br />

N 5 eeters


SOS V A N D A T H E T W E L K M E N<br />

eeters Aagten eenen mensch met de grootfte onverfchilligheid.<br />

Daar zijn volkeren , van welke<br />

GARCILASSO enVossius voorbeelden verhaaien<br />

, die de vrouwen, welke zij gevangen<br />

kreegen, tot bijwijven gebruikten en haare kinderen<br />

tot hun dertiende jaar mesteden en dan<br />

met de moeder opvraten. Als deMexicaanfche<br />

priesters lust hadden een feest te geeven, dan<br />

zeiden zij dat hun God Vislipuüi dorst hadde<br />

en terftond wierdt 'er een gevangene aan den<br />

voet van zijn beeld geflagt. Bij veele volkeren<br />

was het weleer het gebruik vreemdelingen<br />

ten offer te Aagten; men verhaalt dit zelfs van<br />

de Romeinen dat zij twee Grieken en twee<br />

Galliërs geAagt hebben om de minnarijen van<br />

drie Vestaalfche priesteresfen daardoor bij de<br />

Goden te boeten. JEPHTA Aagtede zijne dog»<br />

ter. De Braminen laaten, uit hunne zugt voor<br />

de zielverhuizing, geen infekt vrijwillig dooden<br />

; maar zij laaten de Ieevende weduwen met<br />

haare verdorven mannen verbranden, opdat de<br />

mannen zig in de andere waereld nog van haar<br />

zouden kunnen bedienen. BRENNUS zeide,<br />

toen hij tegens het Kapitool optrok, tot de<br />

Romeinen: gij onderneemt in het geheel niets<br />

zeldzaams of onrechtvaerdigs, als gij uwe nabuuren<br />

beftrijdt en onderwerpt, of u hunne<br />

goederen toeeigent, gij handelt naar de oudfte<br />

aller wetten, dat is, naar die, welke den fterta<br />

ften de goederen van den zwakften toewijst. —<br />

Alle deeze dingen zijn bij ons, volgens de op-


G E W E T E N N O E M T . 20$<br />

voeding van het gros der menfchen, onvergeeflijke<br />

misdaaden: zoo zij zig daaraan fchuldig<br />

bevonden,zou hun een knaagend gew isfekwellen;<br />

terwijl ondertusfchen de hier genoemde<br />

menfchen en volkeren bij zulke handelingen<br />

altoos in de genoeglijkfte rust van hun gemoed<br />

geweest zijn.<br />

Bij lieden van tederer zintuigen zijn het gevoel<br />

en de inbeeldingskragt veel fijner en le*<br />

vendiger dan zij bij ruuwere vezelen en werktuigen<br />

zijn. Lieden, welke meer gevoel en inbeeldingskragt<br />

dan andere hebben, kunnen van<br />

toekoomende , of tegenswoordige dingen veel,<br />

fcherpere en levendigere gewaarwordingen of<br />

denkbeelden hebben; daarom zullen zij ook des<br />

te meer het verlies of het bezit eener gelukzaligheid<br />

weeten te gevoelen ofte fchatten; daar<br />

van daan zal bij hen ook dat, hetwelk men gc~<br />

yisfe heet, des te gevoeliger zijn. Men vergelijke<br />

eene tedere dame en eene ruuwe boerenvrouw<br />

; beiden zullen eenen even gelijken ramp<br />

geleden hebben. De dame zal in onmagt vallen,<br />

de boerin zal door enige traanen haare<br />

droefheid te kennen geeven. Even zoo verfcheiden<br />

zouden, in geval eener overtreding,<br />

de verwijtingen van het geweten bij beiden zijn,<br />

vooronderfteld egter dat beiden in dezelfde<br />

grondbeginzelen van godsdienst opgevoed waren.<br />

Miltzieke, vrouwen met opftijgingen gekweld<br />

, vuurige en zwaarmoedige menfchen<br />

zijn over het algemeen gevoeliger dan andere;<br />

el.


2Ö4 V A N D A T H E T W E L K M E N<br />

elke kleinigheid ontroert hen ; zij worden daarom<br />

ook door verwijtingen van het geweten, ligter<br />

dan andere, in angst en onrust gebragt.<br />

Als men nu nog aanneemt dat bij iemand door<br />

eene fterke droefgeestigheid de vloeibaare en<br />

vaste deelen van een lighaam bedorven zijn,<br />

waardoor bij hem een natuurlijke aanleg tot<br />

eene bedendige angst en rustloosheid ontftaat,<br />

zoo zal hij in eenen grooten graad beangst van<br />

geweten zijn; dat hij zegt of onderneemt zal<br />

hem bijna alles als zonde voorkoomen en eeuwige<br />

angsten veroorzaaken; hij zal de ongerustfte<br />

boetvaardige worden; hij gaat wreed met<br />

zijn lighaam te werk , waarvan men in de<br />

warmde landen de menigvuldigde voorbeelden<br />

heeft, of hij beneemt zig ook eindelijk uit vertwijfeling<br />

zelf het leven. Zeer dikwijls, als ikenigzints<br />

ongezond word, en eene hijpocondriefche<br />

luim krijg, gevoel ik waare angstheid des herte<br />

, als mij zoo veele in mijn leven begaane losheden<br />

in gedagten koomen; maar zoo dra ik mij<br />

wederom beter bevind, trek ik mij alle mijne bedreven<br />

dwaasheden minder aan: genoeg , denk<br />

ik, dat ik de grenzen der eerlijkheid niet overfchreden<br />

hebbe: Nos omnes fuo temporeftultescimus.<br />

De verfcheidenheid van het gewisfe rust dan<br />

op het onderfcheid der opvoeding, onzer vogten,<br />

gevoel-vezelen, temperamenten, even gelijk<br />

de kragt der hartstogten op diergelijke oorzaaken<br />

gegrond is. Platonifche wijsgeeren,<br />

die het geweten en de hartstogten enkel als<br />

wer-


« B W E T E N N O E M T . 2


flQ


O E W E T E N N O E M T . ïCf<br />

oefening, eindelijk, heeft in de gevoel-vezelen<br />

eene vaerdigheid veroorzaakt, die niet zoo<br />

ligt tot in den grond verloren wordt De<br />

zelden geprikkelde wellust-deelen van eenen<br />

zig onthoudenden kluizenaar zullen voorzeeker in<br />

lang niet zoo gereed en langduurig hunnen<br />

dienst verrigten als die eenes wellustlings, die<br />

dezelve van de jeugd af aan in eene behoorlijke,<br />

maar niet onmaatige oefening wist te houden.<br />

Onze jongeling dan, die nog in zijnen<br />

ouderdom een man is, die in de fraaie waereld<br />

weet te leeven, is alsdan van den ouden daglooner<br />

zoo veel onderfcheiden als een van de<br />

jeugd af aan aan de weetenfchappen toegewijd<br />

man van eenen anderen, die zig niet met dezelve<br />

heeft bezig gehouden: men geeve beiden<br />

eene nieuwe taak opteftellen, zoo zal men zien<br />

met welke bezwaarlijkheid, hoofdpijn en vermoeijing<br />

de ongeoefende het opgegeevene vervaardigt.<br />

De hersfen- vezelen, namelijk, van<br />

den eersten zijn beweeglijker, gefchikter en<br />

meer aan oefening gewoon dan die des laatiTen.<br />

Hieruit volgt dat ook die Platonifche verdoemenis<br />

ftraf, die daarin beftaan zoude dat zig de<br />

ziel<br />

(d) VAge afoïblit le caraiïère: c'ejl un prlre qtti ne prodttft<br />

plus que quelquesfruits dégénérés; rmtü ils fint toujours de m(mt<br />

nature; il ft couyre de nauds & de mousfe, il devient vermi«!u t<br />

siais il est tovjmrt chine e* piirier.


«OS V A N D A T H E T W E L K . tóEN<br />

ziel na den dood in de haar aanhangende be*<br />

geerten niet meer verzadigen kan, zonder grond<br />

is. "Daaruit volgt over het algemeen dat de<br />

hartstogten eene zekere gefteldheid en oefening<br />

der gevoel-vezelen, der vogten, des temperaments<br />

tot grondflag hebben.<br />

Ik heb hier eene uitweiding over de hartstog.<br />

ten gemaakt, wijl ik geloof dat zij met dat,hetwelk<br />

men gewisfe noemt, veel gemeens hebben.<br />

Een ligtzinnig, lustig, zorgloo.s mensch zal even<br />

zulke ligte vlugtige fpooren van het verwijt<br />

van zijn gewisfe hebben als zijne gemoedsneiging<br />

is. De zwaarmoedige nadenker gevoelt<br />

een aanhoudend knaagen van zijn geweten,<br />

gelijk alle zijne gewaarwordingen aanhoudender<br />

zijn. Men weet enigzints van waar het koome<br />

dat men ligtzinniger of zwaarmoediger gevoelt,<br />

als men weet dat men naar elk temperament anders<br />

gewaar wordt. Even ook als de wellustlïng<br />

den gierigaart en de gierigaart hem , uit<br />

het verfchil van hun temperament, hunne opvoeding<br />

en de uit beiden fpruitende neigingen<br />

haat, zoo ziet ook de wellustling zijne minnarijtjens<br />

als kleinigheden aan en berispt het onmenschlijk<br />

geweten van den gierigaart. De<br />

gierigaart vergeeft zigzelven zijne tegens alle<br />

menschlievendheid ftrijdende handelingen en<br />

beklaagt den bedorven gewetens-toeftand des<br />

wellustlings, die bij zijne veelvuldige wellustige<br />

zonden nog gerust leeven kan; hij zou in vertwijfeling<br />

geraaken, als zijne ziel met het twintig-


3 Ï W K T E K N O E M T .<br />

ïïgfte deel deezer ontugtigheden verontreinigd<br />

ware. De Wijsgeer beklaagt de ongelukkige »<br />

welken de rechter hunne bezittingen via juris<br />

en falvo regresfu ontneemt; en de rechter weet<br />

in de waereld niets godloozers te bedenken,<br />

dan een Philofooph. Dus koomt ook op de verfcheidenheid<br />

der neigingen en hartstogten eert<br />

groot deel van de verfcheidenheid van het gewisfe<br />

aan; en waaruit de verfcheidenheid van<br />

onze hartstogten en neigingen fpruite, zal reeds<br />

uit de voorige verhandelingen vrij duidlijk gebleken<br />

zijn.<br />

O VAN


VAN DE HISTORIE DER ZIEL, HAA­<br />

RE ZITPLAATS EN EIGEN­<br />

SCHAPPEN.<br />

Ons vermogen van te willen, te denken, het lighaam<br />

of deelen in beweeging te brengen wordt,<br />

als iets dat van het lighaamonderfcheiden,maar<br />

egter met hetzelve vereenigdis, Zte/genaamd (a).<br />

Andere hebben enkel het vermogen van<br />

te denken Ziel genoemd en het wezen der ziel<br />

in het denken bepaald. Het vermogen van te<br />

denken is reeds den ouden Wijsgeeren altoos<br />

als het wonderbaarlijkfte aan den mensch voorgekoomen;<br />

daarom hebben zij het in een bijzonder<br />

wezen gezogt. „ Het moet iets wonder-<br />

„ lijks zijn" zeiden de eerfte Chaldeefche en<br />

Egijptifche Wijsgeeren, „ dat onze gedagten<br />

„ teelt." Men geloofde meestal dat denken en<br />

ziel een en hetzelfde waren. „ Eene denken-<br />

„ de ziel", zegtPLAïo, «doet niet anders<br />

„ dan met zig zelve fpreeken; zij vraagt zig,<br />

,, zij andwoord zig, zij beaamt, zij ontkent zig-<br />

„ zelve. Gedagten zijn dan eene redeneering,<br />

„ wel-<br />

(d) Anima vühi est Principium yolens, cogitans, imp ellens,<br />

torpori unititm, SEKF T £lftti. PhyfmU Patfrolog. Vol. !•£.


VAK DE HISTORIE DER ZIEL-, enz. 2tj<br />

„ welke de ziel met zigzelve houdt over din-<br />

„ gen, die zij betragten wil."<br />

De Grieken dagten dat het iets zeer fijns,<br />

vlugs, vuurigs of etherisch moest zijn dat ons<br />

doet denken, en noemden het ons Wij. Doch dat<br />

wezen, dat in de vingeren gevoelt, in den neus<br />

riekt, dat gewaar wordt, of dat wij met andere<br />

dieren gemeen hebben, fcheen hun toe grover<br />

en dierlijker te wezen en zij hebben het Psyche,<br />

genaamd. In den grond zou hun het een zoo<br />

zwaar te verklaaren geweest zijn als het ander.<br />

De verborgen eigenfehappen, geheime beginzelen,<br />

het beftaan en de verfchijningen van geefteu<br />

hebben van ouds her hunne tijdperken gehad.<br />

Men befchouwde dan meest altoos het denkvermogen<br />

als het eigenlijke, wezen der ziele en<br />

van deeze ziel zijn de wonderlijkfte gisfingen<br />

ontftaan; daarom zegt een fchrijver met recht:<br />

„ Het is nu reeds veele eeuwen dat de ziel zig<br />

,, met de ziel bezig houdt, zonder dat zij daar-<br />

,, toe geraaken kan de ziel grondig te leeren.<br />

„ kennen."<br />

Wat is ziel ? Het is eene hoop in beweeging<br />

gebragte lighaamtjens of deeltjens, zeggen<br />

EPICURUS, HOBBES, SPINOSA. Het is de<br />

Natuur in haare beweeging, zegt T H A LES. Een<br />

zekere DIOGENES beweerde dat de ziel een<br />

deel van het wezen van God zeiven ware. ARIS«<br />

TOTELES, die, gelijk iemand zig uitdrukt,<br />

alles verklaarde en niets verftondt, zoude gezegd<br />

hebben dat de ziel de eerfte verrigting eens be-<br />

O 2 werk-


222 VAM DE HISTORIE DER ZIEL,<br />

werktuigden lighaams ware; andere zeggen dat<br />

hij gedagt heeft dat het verftand van alle menfchen<br />

eenen het zelfde wezen ware. PLATO<br />

enSocRATES onderfcheidden wel de ziel van<br />

het lighaam, welke zij als de bevelvoerder<br />

over het lighaam, of over den mensch zeiven<br />

befchouwden; maar hunne zielen fchijnen tog<br />

iets zaamengeftelds, en derhalven een fijnst,<br />

Ijghaamlijk en egter eeuwig wezen te zijn. PLA­<br />

TO leerde, na zijne voorgangeren THALES,<br />

PYTHAGORAS, ALCMEON en andere, dat<br />

onze zielen iets godlijks en onfterflijks waren en,<br />

bij het verlaaten van ons lighaam, weder naar<br />

den hemel terugkeerden, en de meeste Christlijke<br />

leerftellingen ftammen van de Platonifche<br />

fchool af. Veele Kerkvaders van de eerfte<br />

eeuwen zouden geloofd hebben dat de menschlijke<br />

ziel, de Engelen, God en alles wat men<br />

geesten noemt, lighaamen waren; geest of<br />

ziel, namelijk, zou niets dan een lighaam van<br />

zulk eene fijnheid zijn, dat het niet onder het<br />

bereik der zinnen viel, hoedanig ook HOBBES<br />

eigenlijk de ziel verftaan heeft. Het denkbeeld<br />

van geestlijkheid, gelijk wij het hebben, was<br />

hem volkoomen onbekend Qa), PHILO en<br />

AviCENNA gaven zelfs de fterren ook eene<br />

verftandige ziel, welke egter SIMPLICIUS<br />

maar<br />

(a) NouvdUs Littersjres TM, /, 1771. p. 35.


HAARE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEjf» Sl-f<br />

maar drie van onze zinnen en de Heilige THO­<br />

MAS eene gewaarwordende ziel (Animam fenfitiyam')<br />

vergunde. De godlijke ANAXAGO.<br />

RAS, ftaat 'er ergens gefchreven, welken men<br />

een altaar ftigtte, omdat hij den menfchen geleerd<br />

hadt dat de zon grooter was dan Pelopon*<br />

nefus dat de fneeuw zwart en de hemel van fteen<br />

waren, verzeekerde dat de Ziel een lugtachtige,<br />

maar niet te min onfterfiijke geest was. DE-<br />

MOCRITUS hieldt haar voor vuur, HYPPON<br />

voor water;DIC^EARCHUS voor de overeenftemmingen<br />

der vier hoofdftoffen. Andere maaken<br />

van de Ziel dat PASCAL van de Natuur<br />

gemaakt heeft, eenen cirkel zonder eind, van<br />

welken het middenpunt overal is en welks omtrek<br />

nergens gevonden wordt. De hemel weet,<br />

zegt RIEDEL («), waarvoor nog andere fcherpzinnige<br />

leeraars, de fijnspinnende SCOTUS,<br />

de onwederfpreeklijke Doctor H A LES, de<br />

engelachtige, de honigvloeiende, de feraphijnfche,<br />

de cherubijnfche of ik weet niet welke<br />

Doctor haar gehouden hebben. Uit alles blijkt<br />

klaar dat men van eeuwig langen tijd reeds zeer<br />

veel waars en zeer veel onzin heeft voorgeftaan<br />

over datgeen wat men hedendaags eigenlijk<br />

door ziel verftaat.<br />

Enige ftoutere Wijsgeeren beweerden dat het<br />

(a) Philofophifche EiHiothek.<br />

03<br />

werk-


JJJ£ VAN DE HISTORIE DER ZIEL,<br />

werktuig onzes lighaams zoo ingerigt ware dat<br />

het naar zijne natuurlijke ordelijke gefteldheid<br />

leven en gewaarwordingen hadde. Andere verzeekeren<br />

dat de naam Ziel niets anders te befchouwen<br />

is dan als eene overeenftemming, een<br />

muzijk of eene zaamenvoeging van enkele werkingen<br />

der lighaamlijke beftanddeelen, of toonen.<br />

Zoo zouden DICJEARCHÜS en ARIS-<br />

TOXENES omtrent geleerd hebben-en omtrent<br />

dus leert VOLTAIRE en zijn aanhang. Het<br />

as niet bewezen, zegt LOCKE, dat eene ftof<br />

niet ook denken konne O). Denken of gewaar<br />

worden kan eene eigenfchap van een bewerktuigd<br />

lighaam zijn, zegt HELVETIUS (JÏ).<br />

Door het woord floffe verftaat hij de verzameling<br />

van de eigenfchappen, die allen lighaamen<br />

gemeen zijn. Het vermogen van gewaar te<br />

Worden, zegt hij, kan (gelijk AttraStio, Solidi«<br />

•tas, Impenetrabilitas) eene eigenfchap van alle<br />

lighaamen zijn, welke zig egter flegts iri de bewerktuigde<br />

lighaamen der dieren uitwendig<br />

vertoont (/). Men leeze hier wederom het ftukjen<br />

fc_ ii . •<br />

Xa) Lib. IV. Cap. JK<br />

OO Discours I. Chap. 11. de VEsprit.<br />

(/) Qjiand Vlmmme tont entier ne feroit que matiére, il n ,<br />

en<br />

feroit pas moins parfait, til moins appellé tl Vimmortalité. BON-.<br />

NE T.<br />

L'extenjion n'ejl pas une proprieté de la matiére fcule, mail<br />

celle de tout ce qui cxisle; natte amt existe, ettc efi dom étcndue,<br />

D. CANOiMI.


HA MIE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEN. 2.1?<br />

jen over de eigenlijke kragt, waardoor wasdom en<br />

voeding ontflaat.<br />

Nu vondt men nog enige zwaarigheid te verklaaren<br />

, wanneer en op welke wijze de ziel<br />

met het menschlijk lighaam véreenigd worde?<br />

De eene onderftelling volgt altoos uit de andere<br />

, zoo dra men eens lust tot wonderbaare ondcrftellingen<br />

gekregen heeft. De ziel of het<br />

denkend wezen, zeggen fomniige, moet reeds<br />

met het manlijk zaad in het eitjen der moedei'<br />

koomen. Zij koomt eerst na enige maanden in<br />

het kind, terwijl het in het lijf zijner moeder<br />

Wast, zeggen weder andere. Zekere Godgeleerden<br />

beweerden dat zielen door zielen geteeld<br />

wierden. ÏERIULIIANÜS -iaat haar in eene<br />

regte lijn van de ziel van ADAM afdammen.<br />

_ Man heeft altoos allerlei verkeerds<br />

van zaaken gezegd, van welke men niets zee.<br />

kers wist. Van waar koomt het, twistede men<br />

zeer lang en zeer geleerd, dat in den winter<br />

de kelders en bronnen wanner en in den zomer<br />

kouder zijn ? Dat koomt daar vandaan, en daar<br />

van daan of daarvandaan, zeiden de fijne geleerden.<br />

Een man, die Natuurkunde verftondt<br />

en goed verftand bezat, bewees nu ontegenzeglijk<br />

dat de kelders noch in den winter warmer,<br />

noch in den zomer kouder waren, dat deeze<br />

meening enkel uit eenen valfchen waan en eene<br />

misleide gewaarwording fproot en nu wil geen<br />

mensch m;er over die fijne zaak gefchil voeren.<br />

O 4 **'


6l5 'VAN DB HISTORIE DER ZIEL,<br />

De gevoelens zijn niet minder verfcheiderc<br />

geweest over de zitplaats der ziel: „ De ziel"<br />

zegt HE LM ONT, „ is een zeker licht ; zij<br />

„ heeft haaren zetel in den bovenften mond van<br />

de maag, of in de ftreek van het hart-kuiltjen,<br />

waaruit zij, als uit een middenpunt haa-<br />

„ re licht-en levens-ftraalen door den levens-<br />

,, geest Archaus, die het werktuig des levens-'<br />

„ lichts is, uitzendt." DESCARTES heeft<br />

bij de menfchen de ziel in de pijnappel-klier<br />

gehuisvest; LA PEIRONIE heeft haar, naar<br />

CAMISITJS, het corpus callofum, het weerachtig<br />

lighaam aangewezen. STR U VIUS heeft<br />

haar in de verduuwings-werktuigen en andere<br />

in het bloed gezogt. SCHELHAMMER gaf<br />

haar het verlengde rugge-merg, VIEBISSEN<br />

de geftreepte lighaamen, NUC.K het eivormig<br />

middenpunt. De ziel woont in de borst, beweerden<br />

enige; want op de borst gevoelt men,<br />

zeggen zij, beklemming in droefheid, op de<br />

borst gevoelt men vuur in min -geneugten. Een<br />

van nationaalen hoogmoed opgezwollen Italiaanfche<br />

Schrijver beweerde in plompe fcherts<br />

dat de Duitfchers hunne zielen niet, gelijk andere<br />

menfchen, in het hoofd, maar als muilezels<br />

op den rug hadden. WILLIS zogt de<br />

ziel in het begin van het verlangde merg ;<br />

BOERHAVE plaatfte die in de mergachtige<br />

zelfftandigheid van het brein. Weleer was het<br />

in de fchoolen: de ziel is gantsch in het gantfche<br />

en gantsch in elk deel. Zij was door het<br />

m gant-


HAAEE ZITPLAATS EN EICENSCHAPPEN. £l£<br />

gantfche lighaam uitgeftort en men noemde<br />

haar firma fubftantialis. Ach! wisten tog die<br />

grondig geleerde Pfychologen flegts eerst eens<br />

waar het ding t'huis hoort, waarover zij reeds<br />

zoo veel geredentwist en waargenoomen hebben<br />

!<br />

Tot geluk voor het menschlijk geflagt maaken<br />

de dwaasheden der Wijsgeeren op verre na<br />

niet zoo veel indruk of zulk eene gisting in de<br />

gemoederen des volks als die der Godgeleerden<br />

veroorzaaken. Anders moesten 'er, enkel om de<br />

zitplaats der ziel, de bloedigfte oorlogen gevoerd<br />

geworden zijn. Nog erger oorlogen, nog grootere<br />

beroeringen zouden 'er hebben kunnen ontftaan<br />

dan die tusfchen de inwooneren van Bh'<br />

fusku en Liüput over het gewigtig gefchilftuk<br />

of men een zagt gekookt ei aan de punt, of<br />

aan het breede eind openen moeste? Nog erger<br />

dan die onder de inwooneren van Schefchian<br />

om de blaauwe of vuurverwige aap. De hemel<br />

bewaare ons nu dat niet nog eens het gefchilftuk<br />

over de eigenlijke zitplaats der ziel tot<br />

eene Theologifche vraag gemaakt en met moord<br />

en donder geftaafd worde. „ Wij moesten onze<br />

„ verftandskragten daartoe befteeden om het<br />

„ goede te vinden en uitteoefenen, en niet om<br />

„ het eigen wezen van ons verftand daarmede<br />

„ uittevorfchen" zegt LOCKE naar GASSEN-<br />

XJI en H A L L E R naar beiden. En deeze mannen<br />

zeggen dat recht is.<br />

Het flot van alles wat wij met opzigt tot het<br />

O 5 den-


VAM DÉ HÏSTÖRÏË DES ZIEL,<br />

denkend wezen of de ziel van de beste Wijs*<br />

geeren, zelfs van de Apollos en Alexanders in<br />

de Wijsbegeerte geleerd hebben is ondertusfchen<br />

nu zoo veel, dat wij, zoo wel omtrent het<br />

aanwezen en de gefteldheid als omtrent de woonplaats<br />

deezer ziel nog zeer onkundig zijn.<br />

Over waarheden, welke men duidlijk en zeeker<br />

erkent te zijn, wordt zelden of nooit ge.<br />

ftreden. Men kan dan reeds uit de menigvuldigheid<br />

der gevoelens de duisterheid van onze<br />

zaak befpeuren.<br />

De Christen Artfen, die in alles gaerne den middenweg<br />

bewandelen, houden het nu meest daarmede<br />

dat in het hersfen ~ merg, bij de oorfprong<br />

of verzamelplaats der zenuwen, de zitplaats<br />

der ziele is. Daar werkt of denkt zij,<br />

gelijk zij zeggen, en deelt bevelen uit tot die<br />

handelingen, welke wij willekeurig heeten.<br />

Daar laat zij zig de verrigtingen aankondigen,<br />

die in de uitwendige deelen of zinnen zijn omgegaan.<br />

De Artfen hebben tot deeze onderhandeling<br />

zekere adjudanten, een zeker bovenniaaten<br />

fijn, vlug, onzigtbaar wezen veraonrien,<br />

welk in de holletjens van de tederlïe<br />

zenuw-vezelen, onder den naam van Zenuwgeatcn,<br />

als een middelding tusfchen geest en<br />

lighaam tot den vaerdigften dienst der ziel gereed<br />

is. Doch zij weeten, helaas! even zoo<br />

weinig'grondigs van deeze zenuw-geesten als<br />

zij van de ziel zelve weeten.<br />

Ik zal hier, met verlof van alle Artfen, herin.


HAARE ZITPLAATS EJJ EIGENSCHAPPEN. 2Ï$<br />

inneren dat een punt of eenfioek in het brein,<br />

waarin een geest zou opgefloten zijn, even zoo<br />

ongerijmd zoude kunnen fchijnen als of men<br />

hem in de maan verwezen hadde. Een ding,<br />

dat eene zekere plaats inneemt, of dat een zeker<br />

vertrek bewoont, zal altoos een lighaam -<br />

lijk ding zijn, het mag dan uit zulke fijne deelen<br />

beftaan als het wil; het zal eene zekere<br />

grootte, eene zekere afmecting hebben. Naar<br />

het gevoelen onzer Artfen woont de Ziel in het<br />

brein, aan de plaats daar alle de zenuw-draaden<br />

te zaamenloopen, omtrent Zoo als eene fpin<br />

in het raidden van haar web zit. Eene vlieg,<br />

of iets anders, mag eene draad van het web<br />

beweegen waar het ook zij , zoo zal de fpin<br />

deeze geringe fchudding merken en of op den<br />

buit toevliegen, of naar goedvinden wegloopen,<br />

even gelijk de Ziel de aangenaame of onaangenaame<br />

beroeringen dier zenuw-draaden verneemt.<br />

Ware dit egter niet even zoo goed als<br />

de ziel in eene flesch te willen opfluiten als Eau,<br />

dc Luce P Zouden wij niet die bedriegers gelijk<br />

zijn, die ligtgeioovige wilden opdringen dat<br />

zij in hunne lederen valiezen of knapzakken<br />

eenen ieder, die zulks verlangde, de fpooken<br />

uit het huis kouden wegdraagen? Als de ziel<br />

in het brein woont, dan is ook daar het willende,<br />

of het willekeurig beweegende beginzel.<br />

Nu fnijd ik de wesp den kop af en het dier<br />

doet nog langen tijd zijn best om mij met zijnen<br />

angel te kwetfen. Zij wil mij pijn doen.<br />

Zou-


SKf VAM DE HISTORIE DER ZIEL,<br />

Zouden misfchien de zielen der wespen in de<br />

ftreek van den angel en niet ook in den kop<br />

woonen?<br />

Ik moet egter ook in het voorbijgaan erkennen<br />

dat mij , menschlijker wijze gefprooken ,<br />

over het algemeen de natuur van eenen geest,<br />

naar het denkbeeld, dat wij hedendaags van denzei<br />

ven verkrijgen, ongemeen zwaar om te begrijpen<br />

voorkoomt. Ik wenschte wel dat redenlijke<br />

Pfychologen de geesten-leer duidlijker<br />

wilden ophelderen. Ik weet dat brandewijn<br />

uit fijnere deeltjens beftaat dan bruin bier; ik<br />

noem dien dan fijner of vlugger. De reuk, die<br />

van muskus opvliegt, moet uit nog fijnere deeltjens<br />

beftaan. Ik mag nu iets zoo fijns bedenken<br />

als ik maar immer kan, zoo blijft het altoos<br />

vast dat het uit onuitfpreeklijk fijne deeltjens<br />

beftaat en dat het tog altoos iets is, dat dooide<br />

eene of andere werking zig kan laaten bemerken,<br />

gelijk de lichtftraalen op de oogen,<br />

de ruikende deeltjens in den neus. Wanneer<br />

men mij nu van een ding verhaalt, dat ook niet<br />

uit de allerfijnste deeltjens beftaat, dat in het<br />

geheel geene deeltjens heeft, men mag die dan<br />

zoo klein denken als men wil, zoo zal ik het<br />

naar menschlijke redeneering uit de reeks der<br />

dingen bannen, ten minsten uit de reeks van<br />

zulke dingen, die in onze zenuwen of ergens<br />

anders eene werking zullen voortbrengen; ik<br />

zoude fchier zeggen: wat niet iets is, is niets,,<br />

Klaardenkende Wijsgeeren hebben lang beweerd


HAARE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEN. 23 f:<br />

Weerd dat Ziel zoo veel was als Overeenftem*<br />

ming , Gedag!'e , Bewceging , Duuring, Tijd,<br />

Leven, Dood, of dat zij de werking of de uitkomst<br />

van werkende oorzaaken was. De Geest,<br />

zegt BONNET en enige Christlijke angstvallige<br />

Wijsgeeren, zou enige fijnfte ftoife en tog tot<br />

de onfterflijkheid beftemd kunnen zijn. Zij<br />

zeggen dat deeze leer niet tegens het Euangelie<br />

ftrijdt, wijl in hetzelve flegts van de onfterflijkheid<br />

des menfchen en niet van de onfterflijkheid<br />

der Ziele gefprooken wordt. ' Daar zou<br />

dan een deeltjen der ftoffe voor de eeuwigheid<br />

bewaard kunnen worden. Waartoe?<br />

Men ftrijdt ook daartegens dat juist het den»<br />

ken als het wezen der Ziel befchouwd wordt.<br />

Gij verwondert U, zeggen de Wijsgeeren ,<br />

over het vermogen van denken en Gij noemt<br />

het Zieh Is het gewaarworden, het gevoel in<br />

het kleinst infekt, zeggen zij, niet even zoo<br />

wonderbaarlijk als het vermogen van te denken<br />

in het brein van eenen NEWTON? Is de gewaarwording<br />

niet even zoo wel een onvergelijklijk<br />

konstftuk des Scheppers? of,zou H E L ­<br />

VETIUS zeggen, is denken iets anders dan gevaarworden<br />

? Daaruit dat alle gevoelende zenuwen<br />

naar het brein loopen volgt even zoo<br />

weinig dat daar de denkende ziel woone als men<br />

daaruit bewijzen kan dat zij in het hart woont,<br />

wijl uit hetzelve de oorfprong van alle beweeging<br />

der vogten koomt? De maag is gevormd<br />

om te verteeren, het oog om te zien, het oor<br />

om


523 VAN DE HISTORIE DER ZIBI,,<br />

om te hooren ; zekere deelen dienen tot het<br />

teelen van onze gelijke; het hart is beftemd<br />

tot de beweeging van het bloed en het brein<br />

om te denken. Ziekten van het gemoed ge»<br />

voelt men in het hart-kuiltjen. Waarom hebt<br />

Gij, zeggen nu de Wijsgeeren, uw verteerend,<br />

uw hoorend, uw gevoelend wezen ook niet tot<br />

zielen gemaakt? Kan uw denkend wezen het<br />

oor, de maag, het hart gt?bieden ? Als uwe<br />

Ziel, zeggen zij verder, het denkende wezen<br />

is, zoo zou men gelooven dat zij in een afgehouwen<br />

hoofd, dat dikwijls nog, na deszelfs<br />

fcheiding van het lighaam, huppelt, met de<br />

lippen klappert, gelijk ik zelf gezien heb, en<br />

in welk het weerachtig lighaam, de plaats van<br />

de oorfprongder zenuw-vezelen, de pijnappelklier<br />

, of wat men anders tot de woonplaats<br />

der Ziele maakt, nog lang onveranderd blijft,<br />

ongemeen levendig denken moest. Uw hoofd<br />

moest het hoofd vanORPHEus gelijken, dat<br />

nog een liedjen zong, toen men het in het water<br />

van den Ibrus wierp. Als uw hoofd van<br />

uw lighaam gefcheiden is, dan is vermoedlijk<br />

uw vermogen van te denken weg; maar het<br />

hart heeft nog gevoel en prikkelbaarheid. Als<br />

de beweegingen der fpieren werkingen der<br />

willende ziel zijn, zoo verklaare men hoe het<br />

gefchiede dat wij, bij eenen pnvoorzienen<br />

fchrik, bij eene kanon-fchoot in de hoogte<br />

fprlngen, alle ledenmaaten beweegen, dingen<br />

vatten of van ons werpen, zonder dat zulks de<br />

ge.


HAARE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEN. 253<br />

geringfte werking van onzen wil was. Men<br />

heeft van fchrikken onvoorziene proeven van<br />

ongelooflijke kragt gezien. Eene zwakke vrouw<br />

wees eenen fterken bedelaar af; de fchurk greep<br />

naar zijn mes. De vrouw vatte in eenen buitengewoonen<br />

fchrik den kaerl aan en droeg hem<br />

lugtig de deur uit. Wij zien eenen mensch van<br />

eene hoogte ftorten; wij gevoelen terftond den<br />

val in alle onze ledenmaaten en fpringen toe v<br />

of grijpen naarhem, zonder overlegd te hebben<br />

dat wij helpen willen. Kan men dit werkingen<br />

eener willende ziele heeten?<br />

Wij laaten den Wijsgeeren hunne grillent<br />

De Hardouins zouden hen voor Atheisten uitfchelden<br />

en eene halve eeuw tegens hen op elken<br />

dorps-kanzei prediken en hunne voorvaders<br />

zouden hen hebben laaten verbranden.<br />

Wij ondertusfchen zouden egter den Wijsgeeren<br />

zoo veel toegegeeven hebben dat het juist<br />

nog niet, gelijk veele gelooven, onweêrfpreeklijk<br />

bewezen is wat door Ziele eigenlijk verftaan<br />

moete worden en of de zetel der Ziel in<br />

het brein, en of het vermogen van te denken<br />

de wezenlijke Ziel zij? DESCARTES dwaalde<br />

met te gelooven dat hij altoos dagt. Daar<br />

kunnen tijdftippen zijn, wanneer wij in het geheel<br />

niet denken en wanneer de Ziel egter nog<br />

moet voor handen zijn. Men bedenke hier den<br />

toeftand eener flaauwte, of van zekere epileptifche<br />

of andere ziekten, bij voorbeeld, den zinvang,<br />

welke voorheen de toeftand der-verrukte<br />

was,


824 VAN DE HISTORIE DER ZIEL,<br />

was, waardoor de mensch in het midden zijner<br />

reden van de ziekte overvallen wordt, Hij<br />

blijft enigen tijd in dien toeftand en zet dan de<br />

begonnen reden of half uitgefprooken woorden<br />

weder voort, gelijk mij zeiven voorbeelden<br />

daarvan bekend zijn. De ziel heeft dan in dien<br />

tusfchentijd, zoo lang de aanval duurt, voorzeeker<br />

niets gedagt. Zullen wij zeggen dat het<br />

denken iets onverdeelbaars en dus zelfde ziele<br />

zij, zoo zegt ons terftond de Wijsgeer VOL-<br />

TAIRE: „ Ontleedt ons in den fteen zijne<br />

„ kragt van naar het middenpunt der aarde te<br />

„ vallen,of zijne beweegingskragt;ontleedt ons<br />

„ in de roozen-ftruik het vermogen van te<br />

„ groei jen en bloemen voorttebrengen, ontleedt<br />

„ de ingefchapen drift van uwen hond, het<br />

„ leven van uw paerd. Gij moet dan ook enkel<br />

„ zielen in de beweeging van den fteen, in<br />

„ het wasfen van de roos in het inftinft van<br />

,, den hond vinden." Die geene moeten ook<br />

dwaalen, welke de woonplaats der Ziel juist in<br />

het brein bepaalen, want daar zijn leevende kinderen<br />

ter waereld gekoomen, bij welke noch<br />

brein, noch verlengd ruggemerg te vinden was,<br />

en die egter eerst na verfcheiden uuren geftorven<br />

zijn. Diergelijk een voorbeeld is in het<br />

Jaar 1768 te Weenen in een zieken - huis gezien;<br />

en daar zijn mij zedert nog enige diergelijke<br />

voorbeelden bekend geworden. Daar ziju<br />

nog andere ongerijmdheden, welke uitdeopfluiting<br />

van deezen Geest in het brein volgen zouden.<br />

Een


V HAARE ZITPLAATS EN EIGENSCHAPPEN. 325<br />

Een driftige Godgeleerde, wien ik, uit grond<br />

van mijn hart, verftand, menfchen-liefde en<br />

alles goeds wenfche, zal het mij wel niet kwalijk<br />

willen neemen dat ik hier over de natuur en<br />

woonplaats van eenen Geest mijne natuurlijke<br />

twijfelingen en phyfifche onweetendheid met alle<br />

befcheidenheid te kennen gegeeven hebbe. Ik<br />

neem de vrijheid hem te herinneren dat 'er nog<br />

meer godsdienstige leerftukken zijn, waaromtrent<br />

de Heer Theologant en ik de grootfte onkunde<br />

bekennen moeten, bij welke de Christen<br />

zig enkel aan de hem voorgezeide öpenbaaring<br />

houdt, maar de Wijsgeer menigmaalen eene<br />

onderdaanige twijfeling opwerpt, of anders, op"<br />

eene befcheiden wijze uit phyfifche, en andere<br />

gronden, zijne gedagten zegt; maar dit alles<br />

zonder ooit den Theologant te vervolgen, die<br />

ftrijdige leerftellingen leert, of Platonifche grillen<br />

in de leer van zijnen Godsdienst inweeft.<br />

Wie heeft ons nog uit Phijfifche gronden bewezen<br />

hoe God de waereld uit niets gefchapen<br />

heeft, hoe hij mensch geworden is enz? Christenen<br />

gelooven dat, zonder 'er ooit over natedenken,daar,buiten<br />

dat, in geloofs-zaaken het<br />

denken eene gevaarlijke zaak is, gelijk de predikers<br />

ons leeren. De Wijsgeer zegt: als ik<br />

juist niet als Christen, maar wijsgeerig van de<br />

zaak fpreeken zoude, zoo hield ik dit of dat<br />

daar voor. In den grond is het hem vervolgens<br />

hetzelfde of hij gelijk of ongelijk hebbe.—<br />

Voor het overige is ons zoo wel omtrent de<br />

P na-


22Ö VAN DE HISTORIE BÈR ZIEL,ellZ.<br />

natuur van eenen Geest als omtrent zijne woonplaats<br />

in den mensch, mijns weetens, door de<br />

Openbaaring nog niets naauwkeurigs bepaaldlijk<br />

verkondigd. Daar is ons niet voorgefchreven<br />

of de Ziel in de hersfenen, in de maag, of in<br />

het bloed woone. Integendeel heeft V O L T AI-<br />

RE zelf uit de fchrift de wonderlijkfte (tellingen<br />

over de ziel getrokken. Men zie zijne Dictionaire<br />

Philosophique A. Ame. Of men leeze wat<br />

zoo veele oude heilige Vaders, bij voorbeeld<br />

IRE NiEus , TERTTJLLIANUS , TATIA-<br />

NUS, HIEARIÜS, AMBROSIUS, van de ziel<br />

gefchreven hebben.<br />

VAN


VAN HET LEVEN, DEN OUDER­<br />

DOM , DEN DOOD.<br />

SS?<br />

Veele Artsen en Natuur onderzoekers hebben<br />

van de oorfprong van ons leven hedendaags<br />

omtrent de volgende gedagte. Het wijfjen heeft<br />

eiertjens in haare eierstokken. In het eitjen<br />

ligt het dierkiemtjen, dat is, een allerkleinst<br />

ftipjen, dat een onontwikkeld diertjen in het<br />

klein voorüelt 0> Dit kiemtjen ligt hier onont-<br />

(«) In dit ftipjen, of dier kiemtjen iaat BONNET de ziel<br />

woonen. Alle dieren en planten zouden zielen hebben. Elk<br />

wijfjen heeft, naar zijn gevoelen, van een voorgaand wijfjen eene<br />

menigte deezer kiemtjens geërfd, enz. Ik waag het niet bij<br />

zulke fijnigheden iets te willen beflisfen. Daarenboven is de<br />

theorie der dier-kiemtjens ook nog niet algemeen aangenoo-<br />

men. De Heer VON GLEICHEN heeft onlangs zeer veele<br />

proeven ten besten van de theorie der zaad-diertjens genoo-<br />

men. De historie van den jongen, wiens afbeelding ik in drie-<br />

erleie geftalten of profilen bezitte, en wiens eene helft het lig­<br />

haam van dén bruinen vader, de andere dat van de blonde moe­<br />

der, in hair, oogen, handen, voeten gelijkt, is wederom cene<br />

gewigtige tegenwerping tegens veele in zwang zijnde theorieën,<br />

der voortteeling. Ik heb hier ovet in het ftukjen van de eigen­<br />

lijke kragt, waardoor wasdom en voeding gefchiedtenige verklaa-<br />

ring gewaagd.<br />

P a


228 V A N H E T L B V E N ,<br />

ontwikkeld, als fïaapende, omtrent 200 als de*<br />

vledermuis of de huisvlieg in den winter ligt.<br />

Het bezit eene zekere prikkelbaarheid, waarop<br />

misfchien alleen het vlugtig deel des manlijken<br />

zaads werken kan. Dit fijnfte deel'- des zaadvogts<br />

alleen, als het op de wijze, die beiden de geflagten<br />

genoeg bekend is, tot het ekjen van het wijfjen gebragt<br />

wordt, doordringt het eitjen, prikkelt het<br />

dfer-kiemtjen, zoo dat het begin van enige beweegïng<br />

in hetzelve wordt voortgebragt. Deeze<br />

beweeging mag nog in het eerfte begin allergeringst<br />

en alleronduidlijkst zijn; maar zij wordt<br />

van langzaamerhand fterker, naar maate enige<br />

deelen toegenoomen of vaster geworden zijn.<br />

Daar onftaat in de vloeibare deelen eene fteeds<br />

duidlijker flingerende beweeging, hieruit eene<br />

uitzetting der vafte deelen, eene ontwikkeling<br />

der buisjens, ledenmaaten; daar vloeien meer<br />

voedzaame vogten naartoe; daar ontftaat over<br />

het-algemeen dat hetgeen men Wasdom heet,<br />

welke bij de Physiologisten duidlijk en omftandig<br />

genoeg behandeld is, of ten minften behoorde<br />

te zijn.<br />

Van de prikkelbaarheid (Irritabilitas, Con.<br />

tractibilitas) zal ik enige voorbeelden aanvoeren.<br />

Beweegingen, die noch van de ziel, noch<br />

van den invloed der zenuwen koomen, worden<br />

hier-<br />

(a) Zie de meergemelde Verhandeling over de eigenlijke kragt t<br />

waardoor wasdom en voeding-.:gefchiedt.


£>EN OUDERDOM DEN DOOD. S2£<br />

hiertoe gerekend. Ik heb dikwijls reden dat<br />

men kikvorichen-pooten, verfcheiden uuren na<br />

dat zij afgekapt of afgerukt waren, met zout<br />

beftrooide, als wanneer 'er een hevig trekken<br />

en eene lang aanhoudende beweeging in dezelve<br />

ontftondt. Wanneer reeds alle gewaarwording<br />

bij den mensch ophoudt, zal de beweer<br />

ging van het hart weder herfteld worden, wan*<br />

neer men warm bloed, water; lugt in hetzelve<br />

inlaat.(» Het uit het dier gerukte hart begint<br />

door zoodanig eene prikkeling wederom in beweeging<br />

te koomen. Het hart van het kieken<br />

in het ei was reeds gantsch ftil; men legde het ei<br />

in warm water, het hart begon wederom te beeven<br />

en zig te beweegen. De prikkelbaarheid<br />

van de vledermuis, van de huisvlieg en andere<br />

dieren, moet door de koude in den winter verdoofd<br />

zijn; zij wordt door de warmte weder<br />

opgewekt; daar vertoont zig weder beweeging,<br />

pmloop, leven. Deeze proef gelukt ook in<br />

den winter bij de kagchel. Poch men moet<br />

*<br />

, : :<br />

•' id i-v IUJL tij. - ioq ::;.-9P T<br />

(/) Dié da bekwaamheidbezace een dood dier warm bloed,<br />

Svater,of liigt in liet hart te brengen 2011 zoo terftond de bewee-<br />

jing van het hart weder hei-Hellen; hij zou den bloeds omloop<br />

en het leven herltellen, als de nodige deelen nog onbefchadigd,<br />

de vogten nog onbedorven en de verftoppingcii in de aderen',<br />

de longen, of in andere deelen wegtencemen waren. Hierin zou,<br />

men het onderfcheid tusfchen onmagtige, verflikte en andere, die<br />

ivcder opgewekt worden, en tusfchen verftorvene kunnen zoeken,<br />

V 3


230 V A N H E T L E V E N,<br />

opmerken dat deeze prikkelbaarheid dikwerf<br />

betreklijk is. Zoo zal misfchien het bloed het<br />

gefehiktfte middel wezen om het hart van den<br />

mensch te prikkelen en de warmte bij zekere<br />

diertjens ofinfekten. De gezigt-zenuwen prikkelt<br />

hét licht; de gehoor-zenuwen het geluid;<br />

de reuk zenuwen de riekende dingen. Braakwortel<br />

prikkelt, de maag-, rhabarber de darmen.<br />

Van ingelaaten lugt wordt het hart het fterkst<br />

geprikkeld.' De pisblaas ondervindt van de<br />

fcherpe pis flegts eene maatige prikkeling ;<br />

maar de prikkeling wordt fterker en pijnlijk ,<br />

als 'er warm water in de blaas gebragt wordt.<br />

Warm water heeft dikwijls de maag tot braaken<br />

geprikkeld. Het manlijk zaadvogt mag<br />

misfchien het regte prikkel middel voor het<br />

dier kiemtjen zijn, even gelijk een ander man.<br />

lijk werktuig de gefehiktfte prikkeling veroorzaakt<br />

om de vrouwlijke eitjens en deelen in behoorlijke<br />

beweeging te zetten. Het een dier<br />

heeft ook prikkelbaaref deelen dan'het ander,<br />

gelijk ook het een deel van hetzelfde dier prik-<br />

Kelbaarer dan het ander is. Het hart van een<br />

kikvorsch floeg,door het inlaaten van lugt,enige<br />

uuren voort. Ook is deeze prikkelbaarheid<br />

naar het onderfcheid des ouderdoms en des ge»<br />

flagts onderfcheiden. Het kind is veel prikkel-<br />

-baarer dan de grijzaart; daarom gefchieden<br />

ook de kloppingen van zijn hart veel fneller.<br />

De dame is prikkelbaarer dan de boeren knegt.<br />

Het dier-kiemtjen wordt dan door het zaadvogt


DEN OUDERDOM, DEN DOOD. 23!<br />

vögftot zijne eerfte beweeging, tot zijne ontwikkeling<br />

geprikkeld. Het begin^ van den<br />

mensch begint zig te vertoonen; hij wast; hij<br />

koomt ter waereld. Nu ondervindt hij de werkingen<br />

der voedingsmiddelen, der lugtftreek,<br />

der°opvoeding en van dat alles, waarvan wij<br />

tot hier toe gefprooken hebben- Wanneer men<br />

nu uit hem, naar de.verfcheidenheid zijner<br />

opvoeding, van zijn temperament, der lugtftreek,<br />

die hij bewoont, der levenswijs, die<br />

hij volgt, 'of van een minimum, een meer of<br />

minder volkoomen mensch van zijne foort heeft<br />

laaten worden, zoo koomt hij eindlijk tot den<br />

ouderdom, tot het afneemen zijner bekwaamheden<br />

van lighaam en geest en fterft.<br />

Het is bekend dat ons leven hoofdzaaklijk in<br />

den omloop van het bloed beftaat. Het bloed<br />

koomt van de deelen des lighaams uit oneindig<br />

kleine adertjens geduurig in grootere en eindelijk<br />

in de twee groote holle aderen terug in de<br />

regter herts - holligheid; hieruit wordt het door<br />

de longen-flag-ader in de longen gedreven;<br />

van daar koomt het door de longen-bloed-aderen<br />

in de flinker holligheid van het hart, uit<br />

deeze door de groote flag-ader en haare ontallijke<br />

takken en verdeelingen weder in alle deelen<br />

des lighaams. Zoo lang deeze omloop in<br />

'orde gehouden wordt, zoo lang leeft de mensch;<br />

hij wordt wederom uit zijne onmagt of verflik -<br />

king tot het leven opgewekt, als deeze omloop<br />

weder te herftellen is. Maar juist deeze be-<br />

P 4<br />

ften<br />

"


»S? V A N H I T / L E V E N ,<br />

ftendige omloop bereidt ojis eindelijk tot den<br />

dood. De vaste en vloeibaare deelen worden<br />

door denzelven zoo bedorven en afgefleten, dat<br />

eindelijk het gantfche werktuig niet langer in<br />

ftaat kan blijven.<br />

Als het hart zijn bloed door de flag-aderen<br />

drijft, dan moet eerstlijk het bloed voorwaarts<br />

geftooten worden; ook moeten de wanden der<br />

aderen uitgezet worden. Door den aanhoudenden<br />

bloeds-omloop, of door de aanhoudende<br />

drukking van het bloed op de wanden der<br />

flag aderen, worden deeze wanden meer en<br />

meer digter en fterker; wijl de zeer kleine vaat •<br />

jens, waaruit die wanden beftaan, of door verlies<br />

, of verdikking van dezelver vogten eindelijk<br />

vergroëijen en vafter wanden maaken, die bij<br />

zeer oude luiden meefmaalen kraakbeenig of<br />

gantsch beenachtig gevonden worden; elke vezel<br />

van deeze wanden wordt eindelijk drooger,<br />

vaster en digter: fterker wanden maaken nu<br />

eenen fterkeren wéderftand tegens de kragten<br />

van het hart; of het hart, 'twelk buiten dat gp<br />

eenen volwasfen ouderdom naar evenredigheid<br />

van het lighaam geringer geworden is dan het<br />

in de kindsheid was, verliest meer kragten, terwijl<br />

het, door het voordrijven van die bloedkolom,<br />

deeze fterkere. wanden der flagaderen<br />

verwijden moet; eindelijk kan het deezen wéderftand<br />

niet meer overwinnen. Deszelfs prikkelbaarheid<br />

is tct hiertoe daaglijks verminderd ge.<br />

worden; het wordt zeldzaamer tot zaamentrek-<br />

king


DEH «OÖERDOM, DEN DOOD. 233<br />

king of onrlediging van het bloed aangeprikkeld<br />

, waardoor het bloed, bij eenen traagen om»<br />

loop, meer tijd tot verdikking of ftremming wint.<br />

Door den langen omloop zijn ook buiten dat<br />

de vogten fcherper, dikker, rijker aan aardp<br />

geworden. Eindelijk kan het zwakker hart het<br />

dikke bloed niet meer door de ftramme vaten<br />

van zig ftooten; het beproeft om door meerdere<br />

ftooten, na krampachtige prikkelingen, dat<br />

te weeg te brengen dat het in eene zaamentrekking<br />

zoude hebben moeten voortftooten,<br />

waardoor enige hartkloppingen, afgebrooken<br />

pols en eene ligte angftigheid, ook in eenen<br />

hoogen ouderdom, yolgen moet. In het eind<br />

bezwijkt het hart onder zijnen last; daar ont»<br />

ftaat een zagte dood des puderdoms, .gelijk<br />

Co RN AR o dien ondervondt.<br />

De dood des ouderdoms is meest de zagtfte<br />

wijze van fterven. Wij kunnen egter vroeger<br />

of laater dien dood ondergaan , naar maate,<br />

namelijk, de ftramheid of droogheid onzer' vaten,<br />

de onbeweeglijkheid der vogten vroeger<br />

of laater tot ftand koomt. VAN SWIETEN<br />

zag eene vrouw, die nog geene veertig jaaren<br />

oud was, welke, zonder ziek te wezen, binnen<br />

twee jaaren zoo uitdroogde, dat haar flegts de<br />

rimpelige huid over de beenderen overig bleef,<br />

dat men misfchien de ouderdoms ziekte mag<br />

noemen. Zoo weeten wij ook dat dieren des te<br />

eerder de uitwerkingen des ouderdoms gevoelen,<br />

hoe heviger zij, van de jeugd af aan,'ge-<br />

P 5 oe-


'fi'34 V A N H E T L E V E N ,<br />

oefend worden of naar hun voedzel en levenswijs<br />

is, daar, ondertusfchen , de Amerikaan<br />

langer dan andere leefde, wijl zijne lugtftreek<br />

'en -'zijn (temperament vogtig en zijn gemoed<br />

zorgloos was, of oók, wijl hij, daar hij niets<br />

zouts eet, minder fcherpte in de vogten hadt,<br />

gelj|k men ook minder dierlijk zout i uit zijne<br />

Vogten dan bij andere menfchen verkregen heeft.<br />

Men weet over het algemeen van het dierlijk<br />

lighaam dat deszelfs vogten door den geftadigen<br />

omloop en door meer gezouten fpijzen geduurig<br />

taaier en fcherpcr worden. Van de fcherpte<br />

der uitgewaasfemde deelen koomt het dat de<br />

oude vrouw het bij haar liggende kind bleek<br />

en ongezond maakt, en dat HA LI. ER eenen agter<br />

zig koomenden ouden mensch kan ruiken.<br />

Het is eene algemeen bekende werking des<br />

ouderdoms dat onze zinnen even als onze kragten<br />

afneemen. Wij weeten hoe het gevoel, de<br />

fmaak, de reuk gefchiedèn. Daar zijn zenuwtepeltjens<br />

of voelkorreltjens, welke onder de<br />

opperhuid, die wij Epidermis heeten, in een<br />

zeker flijm of vógtigheid liggen en van de uitwendige<br />

lighaamen geroerd worden. Deeze<br />

opperhuid kan door langheid van tijd, door<br />

zekere drukkende oorzaaken dikker of harder<br />

werden; het flijm of de vógtigheid, die het<br />

voelkorreitjeu omgeeft, of week houdt, kan<br />

taai of droog worden; de zenuwen zelve kunnen<br />

drooger, derzelver huid dikker, derzelver geesten<br />

(als zij die hebben; taaier, minder en on-<br />

be-


OEN OUDERDOM, DEN DOOD' 2<br />

35<br />

beweeglijker worden, waardoor flegts het gevoel<br />

verminderd wordt. Men kent zekere deelen<br />

aan den mensch, welke door veele onder<br />

een fijn huidjen liggende gevoeltepeltjens zeer<br />

gevoelig zijn: zij worden eindelijk zoo ftomp<br />

of ongevoelig, dat zij naauwlijks nog fpooren<br />

dier prikkelingen gevoelen, die dezelve in de<br />

jeugd bijna tot razernij bragten. En dan eerst<br />

roept de negentigjaarige Generaal in vollen toorn<br />

enige jonge officieren,'die met meisjensdartelheid<br />

bedreven, toe. Is dat het voorbeeld'datikugeeve?<br />

Zoo verdwijnt de eene zin na den anderen!<br />

De fmaak - tepeltjens op de tong verliezen van<br />

hunne gevoe;igheid, of de vógtigheid, welke dezelve<br />

omgeeft, neemt eene fcherpte aan; beiden<br />

oorzaaken verminderen het naauwkeurig gevoel<br />

van den fmaak; want dat alleen is voor ons<br />

fmaaklijk, wat ziltiger dan de vógtigheid va n<br />

onzen mond is; en dat is fmaakloos, 't welk<br />

niet zoo ziltig als die vógtigheid is. Hoe ziltiger<br />

nu de vógtigheid in onzen mond wordt,<br />

hoe minder fmaaklijk ons de fpijzen zullen<br />

voorkoomen , gelijk het den wijnzuiperen en<br />

anderen gaat. Even zoo verminderen ook het<br />

gezigt, de reuk en het gehoor,'door eene ver.<br />

harding of andere gebreken der huid, der vogten<br />

] der zenuwen enz. geftadig in den ouderdom.<br />

De oude vrouw wordt aan het naaikusfen<br />

genodigd zig van eene bril, die verraderes<br />

haarér klimmende jaaren, te bedienen.<br />

Wij


235 V A N H E T L E V E N ,<br />

Wij moeten met eene fterker ftem fpreeken,<br />

zal ons de grijsaart hooren. Het geheugen zal<br />

zig bijna geheel in het door den ouderdom uitgedroogde,<br />

brein verliezen. De zenuwen, het<br />

hersfenmerg verliezen hunne natuurlijke beweeglijkheid,<br />

hunne gevoeligheid; of, hoort<br />

gij dat liever , de zenuwgeesten worden, bij<br />

eenen zwakken en langzaamen bloedsomloop,<br />

in geringere hoeveelheid afgekleinsd. De zenuwen<br />

zijn daardoor onbekwaam om de uitwendige<br />

indrukzelen fnel en duidlijk genoeg gewaar<br />

te worden, cf zoo vaardig als voorheen beweegingen<br />

te werk te ftellen; want het is zeer<br />

wel waargenoonien dat de zenuwen des te onbeweeglijker<br />

zijn , hoe drooger zij worden.<br />

Deeze ongevpeJigheid der zenuwen, of het verminderd<br />

gewaarwordingsvermogen ftrekt zi^<br />

ook tot dat uit, 't welk wij ziele-werkingen<br />

noemen. De grjjzaart is onbarmhartiger ; hij<br />

wordt minder door de Schoonen geroerd en<br />

zelden in hevige gemoedsbeweegingen gebragt.<br />

De fpieren verliezen haare prikkelbaarheid; zij<br />

worden niet zoo ligt tot bewcegingen opgewakkerd.<br />

Uit droogheid pf gebrek vanhetbevogtigend<br />

vet, of van een ander vogt zijn de vleeschachtige<br />

deelen harder en ftijver, de gewrigten onbuigzaamer,.<br />

de huid droog, wankleurig en :gerimpeld<br />

geworden. De aderen zijn, gelijk wij<br />

weeten, uitgedroogd, verhard of verlieten.<br />

De prikkelbaarheid van het hart, dat anders,<br />

bij


BEN OÜBERDOM, DBN DOÖD. 23J<br />

bij het invloeijen van het warme bloed, terftond<br />

eene verwonderlijke beweeging veroorzaakte,<br />

is verminderd geworden, gelijk ook bijna alle<br />

deelen nu minder prikkelbaar en minder gevoe.<br />

lig zijn. In den hoogften ouderdom wordt men<br />

weder den kinderen gelijk. De menfchen worden<br />

dan bijna gevoelloos. Eene ftoute vlieg<br />

kan ongeftoord op hun aangezigt heromwandelen.<br />

Zulke lieden gevoelen naauwlijks nog de<br />

prikkeling van den afgang. Zij flaapen meesf,<br />

én houden dikwijls in den ftaap op te leeven-<br />

De gewrigten zijn ftijf, de fpieren zoo zwak,<br />

dat zij naauwlijks meer gaan kunnen; het lighaam<br />

is te zaamengebogen, mager en week geworden.<br />

Menigmaal fterven 'er ledenmaatea<br />

brandig af, daar 'er geen bloed meer toevloeijen<br />

kan. Het ademhaalen wordt moeijelijk, langzaam,<br />

afgebrooken. Het hart, dat de ftijfheid<br />

dér flag-adereri niet wel overwinnen kan, wordt<br />

gevolglijk meer uitgezet. Eindelijk wordt de<br />

geheele omloop geftremd. Het bloed wint geduurig<br />

meer tijd om dikker of geftremder te<br />

worden; het hoopt in de groote aderen op, terwijl<br />

de kleine adertjens ten deelen vergroeijen,<br />

ten deelen voor dikkere vogten ondoordringbaar<br />

zijn. Dus verliest, gelijk ik reeds gezegd heb,<br />

het hart zijn vermogen om het bloed door de<br />

ftrammere kanaalen der groote flag-aderen in de<br />

verwijderde deelen des lighaams te drijven ; het<br />

kan zig niet ontledigen. Het uit de longen terugvlietende<br />

bloed kan geenen ingang in het<br />

mat-


2 f<br />

3S V A N H E T L E V E N ,<br />

matte hart verkrijgen; daar ontftaat eene ftrem.<br />

ming van het bloed in de longen , en veroor-<br />

zaakt eene geringe benaauwdheid, die in den<br />

dood eindigt Hij heeft opgehouden te fnuiven<br />

de oude grijzaart, hij k> dood, zegt men dan van<br />

hem, terwijl men hem reeds menigmaaleu als<br />

onnut op de waereld heeft aangezien; men troost<br />

zig daarmede, dat men zijne plaats door fonge-<br />

re dikwijls veelvuldiger vervullen kan. Omtrent<br />

zoo doen de Chineezen met een uurwerk als het<br />

bedorven is ; het is dood, zeggen zij, en ver­<br />

ruilen het tegens een ander.<br />

Weinige menfchen egter koomen tot het doel<br />

van eenen natuurlijken dood des ouderdoms. De<br />

meeste worden door wanorde of ziekten voor<br />

den tijd in het graf geftort. Ik zal nu in het<br />

algemeen zulke foorten van dood in weinige<br />

klasfen verdeelen.<br />

Door enige doodlijke toevallen wordt het hart<br />

de behoorlijke hoeveelheid bloeds of vogten, die<br />

tot den omloop of tot het leven nodig zijn, be-<br />

noomen, gelijk, bij voorbeeld, door fchielijke<br />

wonden gefchiedt. Hier houdt de beweeging<br />

van het hart, uit gebrek van het invloeijend<br />

bloed, op: de doodfluipt, zonder enige groote<br />

benaauwdheid, toe, behalven die misfchien uit<br />

de belediging der doorboorde of verfcheurde<br />

ingewanden ontftaan mag, Zoo liep een Jager<br />

twee fchelmen na; de een ftiet hem een mes in<br />

de borst; de Jager, die niets dan eenen flag op<br />

de borst gevoeld hadt, liep den vlugtenden<br />

nog


DEN OUDERDOM, DEN DOOD. 239<br />

nog verder ageer na; hij kwam terug, en fprak<br />

met zijnen medgezel; eindelijk zonk hij neder<br />

en ftorf: de groote holle ader was bij het hart<br />

doorgefneden; de invloeijing van het bloed in<br />

het hart was eindelijk, en daarmede ook deszelfs<br />

beweeging, opgehouden; daarvan volgde<br />

de dood, zonder bijzonderen doods-angst. Op<br />

eene diergelijke, maar langzaamere wijze dooden<br />

zekere langzaame bloedftortingen, verteerende<br />

of verzwakkende ziekten, uitteeringen,<br />

buikloopen en diergelijke. Naar het getuigenis<br />

van VAN SWIETEN kan een mensch in<br />

eene heete ziekte binnen vier en twintig uuren<br />

de helft zijner vogten verliezen. De phyfieke<br />

doods-angst is bij zulke langzaame uitputtingen<br />

naauwlijks veel aanmerklijker; het heeft flegts<br />

aan de hoeveelheid en aan den invloed der<br />

vogten ontbrooken. Men zegt meest van deeze:<br />

Zij zijn zagtjens ontjlaapen. God trooste hen!<br />

Andere ziekten dooden daardoor dat zij zekere<br />

ftremmingen of hindernisfen in den omloop<br />

te weeg brengen, zoo dat het tot beweeging<br />

geprikkelde hart zig van het bloed niet ontledigen<br />

kan. Zoo gefchiedt het in ontfteekingen<br />

der longen en van andere deelen, in drukkingen,<br />

of verftoppingen der aderen, door flijmproppen,<br />

gezwellen, en diergelijke. Deeze is<br />

ook de wijze van fterven, fchoon op eene fchielijkere<br />

wijze, bij verdikkingen, verdrinking,<br />

gehangene, enz. In deze gevallen kan zig nu,<br />

natuurlijker wijze, het leven niet zonder groote<br />

ang.


ï'40' V A N H E T L É V E F?,<br />

angften eindigen; het geprikkelde hart trek'!<br />

zig, namelijk, dikwijls en onvolkoomen te zaa<<br />

men; het kan zijne hindernisfen niet overwinnen.<br />

Hierbij ontftaat uit het om de ftreek van<br />

het hart opgehoopt bloed eene ongemeene benaauwdheid.<br />

Eindelijk fterft de zieke na den<br />

allervuurigften doods-angst. Maar mén moet<br />

egter ook niet gelooven dat deze angst tot het<br />

laatfte eind van het leven aanhoudt. Ik weet de<br />

gefchiedenis van eenen gehangenen, die weder<br />

afgefneden en tot het leven terug gebragt wierdt»<br />

Hij herinnerde zig eene fpoedige of oogenbliklijke<br />

benaauwdheid, maar terftond was hem<br />

hooren, zien, en alle gewaarwording vergaan ,<br />

en hij kon eerst na langen tijd weder tot gewaarwordingen<br />

, of tot een regelmaatig leven gebragt<br />

worden. Het hoofd wordt, namelijk, terftond<br />

met bloed opgevuld, daar hetzelve door<br />

de afgebonden aderen niet terug koomen kan.<br />

Het brein en de zenuwen worden van het bloed<br />

gedrukt en onaandoenlijk gemaakt. Men gevoelt<br />

welhaast even zoo weinig fmerten of benaauwdheid<br />

als men bij eene beroerte ondervindt.<br />

Dit wordt ook door de opening der gehangene<br />

of verworgde bevestigd. Ook het fpartelen,<br />

of de trekkingen van enige ledenmaaten<br />

des gehangenen kunnen niet als bewijzen van<br />

pijnlijke gewaarwordingen gelden; het zijn<br />

werkingen van die levenskragt, waardoor de<br />

kikvorfchen pooten of het hart zig nog na den<br />

dood van het dier beweegen,<br />

Daar'


DEN OUD'ERÖOM, DÉN fiOÖD. 241<br />

Daar is nog een derde geval, waarin het hart<br />

èn de aderen, fchielijk doorftilftaandeof benoomen<br />

kragt der zenuwen gelamd, ongevoelig, of<br />

Onwerkzaam gemaakt worden, bij voorbeeld,<br />

in onmagten, in algemeene verlammingen, of<br />

doodlijke beroerten. Hier fluipt de dood, zonder<br />

enig angftig gevoel, toe. Men moet zig<br />

zelfs door de vreeslijkfte ftuipen niet laateri<br />

Verfchrikken. Welk mensch, dat met de vallende<br />

ziekte bezogt is, heeft nog ooit over<br />

fmerten, bij zijne hevigfte ftuiptrekkingen, geklaagd?<br />

Ik heb iemand, na ontallijke ftuipen ,<br />

zien fterven. Hij fprak als de ftuipen ophielden<br />

, en Was zig geener fraerte bewust. Diergelijke<br />

heb ik nog meer gezien. Twee beroerde<br />

hadden veele honderd ftuipen; zij fprakeni<br />

enigzints verward, doch zonder enig teken van<br />

fmert te geeven. Zij zijn 'er weder van opgekoomen,<br />

zonder dat zij zig hunne omftandigheden<br />

duidlijk wisten te herinneren.- Iö eene<br />

onmagt houden de bloed-aders op haar bloed iri<br />

het hart te brengen. De onmagtige wordt dus<br />

eerst dan weder opgewekt, wanneer door het<br />

befprenkelen met koud water, of op eene andere<br />

wijze, dé aderen zig weder beginnen zaamen<br />

te trekken, en haar bloed in het hart te<br />

brengen, waardoor dan het hart op nieuw tot<br />

beweeging geprikkeld wordt. In doodlijke beroerten,<br />

in kneuzingen van de hersfenen, in<br />

verlammingen en diergelijke wordt de werking<br />

der zenuwen op het hart en op de aderen afge»<br />

Q broo-


242 V A N H E T L E V E N ,<br />

fcrooken. Dus wordt zoo wel de invïoeijing des<br />

bloeds uit de bloed-aderen in het hart, als de<br />

uitvloeijing in de flag-aderen geftaakt. In gedrukte<br />

of verlamde zenuwen houdt terftond alle<br />

gevoel op. Bovennatuurkundigen, die alles zien<br />

gelijk zij het gaerne zien willen, en niet gelijk<br />

het werklijk is, kunnen waarlijk tot hiertoe<br />

gantsch andere denkbeelden opgevat hebben.<br />

„ De onmagt ontftaat," zegt SULZER 6?),<br />

„ als de ziel op eenmaal met eene menigte<br />

„ denkbeelden verrascht wordt." Hoe zig de<br />

ziel bij eene duizeling bevindt is zeer ftigtlijk te<br />

leezen bij Heer MARKUS HERZ over de Duizeling.<br />

Nog fchooner zaaken van bovennatuurkundige<br />

rariteiten vindt men in de verzamelingen<br />

der ziele-waarneemeren. SULZER gelooft<br />

zijne ftelling te bewijzen, daar hij verhaalt dat<br />

zelfs ook op al te groote blijdfchap of fchrik,<br />

welke uitvallen der ziel zouden zijn, onmagt<br />

volgen kan. Doch men kent nu al te wel de<br />

lighaamlijke veranderingen, waardoor onmagt<br />

ontftaat; en zelfs ook de hartstogten zouden<br />

geene onmagt kunnen veroorzaaken, als zij niet<br />

diezelfde ftremming in het bloed te weeg bragten<br />

, f<br />

gelijk bij veele eene hevige pijn, kramp,<br />

ftank, kolen-damp, of wat het ook zijn mag.<br />

Zoo dikwijls ik aan eene gevaarlijke omftandigheid<br />

(*)-Firaiscks Philofofhifchs Schriften, 117%.


DEN OUDERDOM, DEN DOOD. 343<br />

beid van mijnen lijder denke, gevoel ik eene<br />

beweeging tot afgang. Is bet de ziel, die zig<br />

door deezen afgang van haaren angst bevrijden<br />

wil, of is de beweeging der ingewanden uit<br />

den invloed mijner gevoelige zenuwen op de<br />

even zoo gevoelige aderen en darmen te verklaaren?<br />

Ik zal misfchien in het vervolg diergelijke<br />

omftandigheden duidlijker tragten te maaken.<br />

Het is irriiabilitas, prikkelbaarheid. De gemeene<br />

man noemt het niet geheel verkeerd de<br />

levensgeesten. Irritabilitas £? reaÏÏio.<br />

Op deeze wijzen koomen wij dan eindlijk tot<br />

fterven, tot het einde onzes levens, waaraanwij<br />

doorgaans niet zonder fiddering en ontroering<br />

denken. Doch daar zijn zedenlijke en natuurlijke<br />

omftandigheden, die ons eene ijzing<br />

yoor den dood doen hebben. De dood fcheidt<br />

verbonden harten, zeggen de verliefde. Hij<br />

laat arme weduwen, verlaaten kinderen agter,<br />

zoo zugten de vrouwen. Hij ontrukt den Staat<br />

getrouwe regenten, voorzigtige ftaatsdienaaren,<br />

bekwaame burgeren. Hij plaatst ons, c^dat men<br />

voor het ergfte van alle houdt) in eene angftige<br />

onzeekerheid wegens het toekomftige, zegt de<br />

ijverige zielezorger.<br />

Elk volksken zoekt hier vooruit zijne verfchillende<br />

wegen, waardoor het zig, omtrent<br />

deeze onzeekerheid van het toekomftige, in<br />

veiligheid hoopt te ftellen. De Bramin belooft<br />

toekoomende zaligheid, als het geen infekt dooden,<br />

en ondeitusfchen de leeyende weduwen<br />

Q % mst


V'A'tf ft I T L E' V E K,<br />

met haare verftorvene mannen verbranden last;<br />

De Inca laat het volk aan zigbiegten, en heeft<br />

voor zigzelven genoeg gedaan, als hij zijne<br />

zónden aan de zon gebiegt heeft. De Hogepriester<br />

in Peru geeft tot zeekerheid den Kei-<br />

2fer ën zijn geflagt de vergiffenis vooruit, als<br />

zij lust hebben bij den hemel hunne biegt te<br />

doen. De Indiër heeft zig met God verzoend ,<br />

als hij, hem ter eere, jaarlijks eenen flemp maaltijd<br />

gehouden heeft. Wie weet welke verzeekeringen<br />

nog elke Lama, Bonze, Dervis, Faquir,<br />

Druide, Mandarin en diergelijke luidjens<br />

weeten te geeven, of welke bijzondere kunstgreepën<br />

zij nog in articulo mortis in voorraad<br />

hebben? De leidsman van gevader MATHES<br />

laat zig dan in deze laatfte verlegenheid het<br />

monnikskleed aandoen, en RABELAIS verlangt<br />

een domino, omdat hij in de fchrift geleezen<br />

heeft: Beati qui in Domino morientur. ——<br />

}k gun eenen ieder zijne rust, en keer weder"<br />

terug tot het geen ik van het fterven nog goeds<br />

óf kwaads te zeggen heb„-<br />

Voor den dood gaat gemeenlijk een heir<br />

vreeslijke toneelen vooraf. Eene martelende<br />

ziekte of een ander gruwelijk toeval, zegt men,<br />

veroorzaakt ons, 'eer wij fterven, buitengewoone<br />

fmerten; verder ziet men ftervende van angst<br />

beeven; ftuiptrekkende beweegingen vertrekken<br />

alle fpieren van het lighaam. De fchcidlng<br />

van de ziel van het lighaam, bij het laatfte<br />

affchéid, wordt buiter) dat van enige boven-<br />

na-


HEN O U D E R D O M , DEN DOOD. 2$$<br />

natuurkundige denkers voor ten uiterflen fmertlijk<br />

gehouden, en dikwijls, zegt BEATE, verfchijnen<br />

den ftervenden nog in zijne laatfte<br />

oogenblikken, fchriklijke duivels met lange<br />

ftaerten en hoornen, benevens vertwijfelde verwijtingen<br />

en verzoekingen; in kort, men wil<br />

zig gaerne alle ongemakken des menschlijken<br />

levens onderwerpen, als maar de gruwel van het<br />

fterven weg ware!<br />

Ik ben voor de rust van het gemoed mijner<br />

medeburgeren zoo bezorgd, dat ik meermaalen<br />

waarneemingen aan het fterf-bed verzameld, en<br />

de regte gronden nagevorscht heb, om, over<br />

het algemeen, allen den geenen, die nog eens<br />

meenen te fterven, tot troost te kunnen zeggen<br />

dat zij voor den werklijken dood, voor het flerfuur<br />

in het geheel niet behoeven te vreezen.<br />

Men heeft zonder grond gedagt dat het fterven<br />

fmertlijk zij- Zekere ziekten kunnen ongemee.<br />

ne fmerten veroorzaaken; maar de dood zelf is,<br />

als wij denzelven natuurkundig befchouwen,<br />

niet veel meer dan eene kleinigheid. Ik zal mijn<br />

best doen om dit, en over het algemeen de<br />

gefchiedenis van het fterven, duidlijk te maaken.<br />

Als men het ongeluk heeft aan een gevoelig<br />

deel eene ontfteeking, en hierop het heet vuur<br />

te krijgen, zoo beklaag ik den ongelukkigen;<br />

ik neem deel aan zijne fmerten. Het ontfteekings-gezwel<br />

drukt zijne vezelen en zet die uit;<br />

bet brengt haar bijna tot verfcheuring. In het<br />

vuur is deeze uitzetting op haar hoogst toppunt,<br />

Q 3<br />

er<br />

»


240 » 1 » « I I LEVEN,<br />

en dan lijdt men ook de grootfte fmert. Ik heb<br />

lieden gezien, die aan het vuur in de darmen<br />

leeden; zij wilden van pijn langs de muuren<br />

opkruipen. Ik heb iemand aan eene ontfteeking<br />

van een deel zien fterven, dat hem anders de<br />

grootfte wellust verfchaft hadt. Hij beefde van<br />

pijn. Maar dit bedroefd tooneel kan egter niet<br />

altijd duuren. De hoogfte fmert moet even als<br />

de hoogfte wellust de eerfte ophouden. Mijn<br />

zieke kreeg, na de fterkfte ontfteeking, na het<br />

lieet vuur, het koud vuur, gelijk bij alle gemeenlijk<br />

gefchiedt. Nu hielde de gewaarwording<br />

van de pijn op. „ Ik ben zeer wel,"<br />

zeide hij. Hij fnoof wat heviger; hij begon<br />

menigmaalen in eens te raaskallen; deeze toe.<br />

Hand duurde wel meer dan twaalf uuren. Hij<br />

ilorf gerust, voor de zijnen, gelijk de meeste<br />

ftervende, onbekommerd, zonder gewaarwording;<br />

dit is het geval met alle, die van het<br />

vuur fterven. Op deeze wijze zag ik ook iemand<br />

aan het vuur in de voeten fterven. „ Ik<br />

3, bevind mij thans vrij wel," zeide hij, en<br />

wilde, als burgemeester, geheel bedaardlijk<br />

van ftadszaaken fpreeken. Hij bevondt zig,<br />

naar zijne gedagten, wel, tot hij den laatften<br />

adem uitblies. Bij de meeste, of bij alle, die<br />

aan heete ziekten fterven, neemt men dezelfde<br />

wijze van fterven waar. Zij fterven even zoo<br />

gerust; zij bevinden zig even zoo wel als mijn<br />

burgemeester. Men bevindt ook bij eene ontleedkundige<br />

opening bijna altoos dat 'er aan<br />

ze-


DEN OUDERDOM, DEN DOOD. «47<br />

zekere inwendige deelen vuur is. Dan heeft<br />

men de darmen, lever, longenrdan iets anders<br />

met vuur aangedaan gevonden.<br />

Nu zal men mij nog tegenwerpen dat zulke<br />

menfchen ondertusfehen meenigmaalen fchriklijke<br />

ftuiptrekkingen lijden. „ Het isverbaazend<br />

„ wat dat onnozele kind nog lijden moet," zegt<br />

dan zoo menige meêdoogende minne, als zij<br />

deeze ftuiptrekkende bewcegingen ziet. Doch<br />

ik heb boven reeds herinnerd dat ftuiptrekkingen<br />

geen bewijs van tegenswoordige fmerten<br />

zijn. Dit heb ik door het voorbeeld van lieden ,<br />

die de vallende ziekte hebben, van enige, die<br />

van beroerte overvallen wierden, en van andere<br />

bewezen. Die de vallende ziekte hebben zijn<br />

zoo ongevoelig dat zij gloeijend ijzer zelf niet<br />

gevoelen zouden. Waarom zien wij bijna alle<br />

kinderen met ftuiptrekkingen fterven? Omdat<br />

hunne vezelen aandoenlijker en beweeglijker<br />

zijn dan bij andere. Zij leeden, bij het uitkoomen<br />

der tanden, bij wormen, bij zuur in de<br />

maag en darmen, ftuiptrekkingen, zonder dat<br />

zij ooit daarna over geledene fmerten geweend<br />

hebben. Ik heb meer dan eenmaal menfchen ,<br />

•welke uit ijslijke ftuipen kwamen, en die, als<br />

zij alles om zig in beweeging zagen, haastig<br />

vroegen wat hun gebeurd ware, geandwoord,<br />

dat zij eene flaauwte gehad hadden, of bijna in<br />

eene flaauwte gevallen waren. Zij waren met<br />

mijn andwoord zeer wel te vreden. Ik had<br />

flegts nog enige moeite om hun de overgeble-<br />

Q 4 veae


248 VAN H B ï t e v E y,<br />

vene hoofdpijn en de nedergeflagenheid der iedenmaaten<br />

op waarfchijnlijke gronden te ver»<br />

klaaren. Wij hebben zenuw-vezelen, die tot<br />

het gevoel dienen, en deeze veroorzaaken fmerten,<br />

zoo dra zij geprikkeld worden; wij hebben<br />

andere, welke tot beweeging dienen, en deeze<br />

maaken hevige of onordelijke beweegingen,<br />

zoo dra zij eene tegennatuurlijke prikkeling ondervinden,<br />

TISSOT en andere, die zig van de<br />

hulp der zenuw-geesten bedienen, vergelijken<br />

de gevoelende, of de gewaarwordings-zenuwen<br />

met de terugvoerende aderen en de beweegingszenuwen<br />

ftellen zij met de pitwaartsvoerende flagaderen<br />

gelijk. De kragt der eerfte fchijnt bijna altoos<br />

voor den dood verdelgd te wezen. Door de<br />

nog overig zijnde en geprikkelde kragt der laatfte,<br />

door de over het algemeen nog enige uuren na<br />

den dood overig zijnde prikkelbaarheid der<br />

fpierachtige deelen kan zeekerlijk de mond nog<br />

laat vertrokken, en het lighaam gefchud wor-den.<br />

Maar wij kunnen die vertrekkingen altoos<br />

daar laaten, als zij ons geene pijn aandoen. En<br />

op deezen grond vergeef ik eenen man, dien ik<br />

gekend heb, zijne nieuwsgierigheid. Hij hadt<br />

eene affchuuwelijk lelijke oude vrouw, en hieldt<br />

zig zeer zelden bij haar op, uitgezonderd toen<br />

zij ziek wierdt, en hij vermoedde dat zij wel<br />

zoude kunnen fterven. ,, Ik wil nu nog eens de<br />

„ affchuwelijkheid van haarep mond zien," zeide<br />

hij, „ als hij door den dood vertrokken wordt."<br />

^Iet de verfchijning van den Duivel aan het<br />

ft erf-


BEN OUDERDOM, DE» DOOD. 249<br />

fterf-bed zal het zoodanig gefchapen zijn als het<br />

weleer niet den ontugtsduivel (Incubts, Succugeweest<br />

is. Men onderdek dat de Boschgoden,<br />

Faunen of Satyrs der Dichteren niet<br />

anders dan groote Aapen, Oerang- Oetangs<br />

waren. Dan viel het ligt bij zwaar bloed of<br />

belette fpijs verteering, van Faunen of Satyrs<br />

te droomen, die ontugt met den llaapenden<br />

dreeven (a). De uit volfappigheid of uit het<br />

temperament, of uit eene phyfieke oorzaak ontftaane<br />

prikkeling tot wellust, de wellustige<br />

gewaarwording in den droom was te gelijk met<br />

zwaarmoedigheid verbonden, die uit dik bloei ,<br />

uit miltziekte of belette fpijsverteering ontftaau<br />

was. Even zoo gaat het met de verfchijningen bij<br />

ftervende. Menfchen, die eene verhitte bloedsomloop<br />

hebben,verkrijgen eene vermeerderde ge<br />

voeligheid of aandoenlijkheid en eene verhitte verbeel­<br />

de) Dit que les Anciens introdmfirent dans leur religion de\<br />

Dcmidieux ji libertins & fi luxurieux, il dut s'y trouyer des hom­<br />

mes & des femmes d'un temperament méltncolique, qui, oppreS'<br />

fis durant la nuit par le poids d'un fang (pais ou tTune indiges-<br />

tion, réyèrent que les Faunes £? les Satyr es les yioloient pendant<br />

leur fommeil; £? ce font ces fonges, que les Latim nommeient<br />

Faunorum ludibria, contre lefquels FLINE confeille fagement la<br />

racine de la grande Pioine. Telle eft Vorigine det Intubes & des<br />

Succubes, dont parient les Démonograplies modernes, qai rappor-<br />

tent aux génies immondes ce que les Anciens attribuoient ü leurs<br />

Satyres & ce que les Phyficiens n'attribuent ni aux uns tti aux<br />

mtres. Recherches Philofophiques fur lts Amerkatnt, T. IL<br />

letT. II.<br />

Q5


2o» V A N H E T L E V E N<br />

beelding; zij hebben menigerleie inbeeldingen.<br />

Als nu de bloeds-omloop te gelijk met bezwaarlijkheid<br />

of enige hindernis gefchiedt; zoo zullen<br />

deeze inbeeldingen zwaarmoedig en vreeslijk<br />

zijn. Als men nu van de kindsheid af aan het<br />

hoofd vol hexen- of duivels-hiftorietjens heeft,<br />

dan is het ook geen wonder dat men altoos<br />

droomt duivelen of geesten te zien. De kraamvrouw,<br />

die in eene foort van wond-koorts ligt,<br />

koomt het voor als of eene hex haar den nieuwen<br />

erfgenaam ontlteelen wilde, en als daarop<br />

het kindjen door de Engelfche ziekte een mismaakt<br />

hoofd krijgt, zoo zal het de goede moeder<br />

ligt voor een verruild kind, voor een zoogenaamd<br />

wisfel- of tover-kind houden. De<br />

ftervende, of iemand, die aan eene zwaare<br />

ziekte ter neder ligt, die nu ten uiterften voor<br />

zijnen toekoomenden ftaat bekommerd, en om<br />

zijne zonden vol angst is, ziet allerhande vreeslijke<br />

duivelen met zonden listen. De koortshitte<br />

van den zieken, die zijne gevoeligheid<br />

vermeerdert, maakt dat hij ligt van fchrikken<br />

zaamen trekt; zijne verhitte verbeelding is vrugtbaarer<br />

aan wonderlijke beelden, en eene Itremming<br />

in den bloeds-omloop, eene verftopping<br />

of belediging van het een of ander ingewand,<br />

eene drukking kan alle deeze beelden uit natuurlijke<br />

oorzaaken met benaauwdheid en zwaarmoedigheid<br />

overdekken , behalven nog hetgeen<br />

de zieke van de zedenlijke zijde in zijne verbeelding<br />

te lijden heeft.<br />

Nu


DEN OUDERDOM, DEN DÓÓD. 2^1<br />

Nu koom ik tot de gefchiede.nis der Verzoekingen<br />

op het fterfbed, waarvoor zoo menige<br />

vroome Vestaale zoo zeer gedugt heeft. Wat<br />

noemen uwe Eerwaarden dan wel verzoekingen?<br />

Ik , onmetaphyfiek mensch, daar ik de<br />

zaak gaerne neem gelijk ik die voor oogen vinde,<br />

ik noem verzoekingen juist niet veel anders dan<br />

gelegenheid, gewoonte, temperament, opvoeding.<br />

De jongeling heeft zijne verzoekingen tot vrolijkheid<br />

en ontugt, deGrijzaart tot gierigheid,<br />

de dikke phlegmatieke tot rust en traagheid, de<br />

drooge cholerieke tot toorn en eergierigheid,<br />

de kleinmoedige miltzieke tot zelfsmoord. De<br />

oorzaak is phyfiek; zij ligt in de verfcheidenheid<br />

der vogten, der beweegbaarheid onzer<br />

vezelen, enz. De omgang met vrolijke meisjens<br />

vervoert mij tot liefde, de goede wijn tot<br />

het maaken van gedruis. De gelegenheid, benevens<br />

enige levendigheid van mijn temperament,<br />

het meisjen aan lijf en ziele rond f», de<br />

goede wijn, het vrolijk gezelfchap waren misfchien<br />

hierbij de oorzaaken mijner verzoekingen.<br />

„ De belustheid eener zwangere vrouw," zegt<br />

SHANDY, „ fpruit uit de veranderde gefteld-<br />

„ heid van haar lighaam; de belustheid eener<br />

„ vrouw, die niet zwanger is, fpruit even zbo<br />

,, uit de gefteldheid van haar lighaam. De<br />

OÖ Lindonette in den Nieuwen Amadis.<br />

„ arme


252 » A U K B T L E V B M,<br />

„ arma ziel is flegts lijdelijk en buiten alle<br />

„ fchuld." Om mij nu niet te wijd van mijn<br />

onderwerp te laaten vervoeren, ben ik voorneemens<br />

liever op eenen anderen tijd van de Verzoekingen<br />

in het algemeen, als ik mij flegts<br />

mijne belofte weder herinnere, eene opzetlijke<br />

verhandeling te geeven. Thans heb ik van de<br />

verzoekingen der dervende nog iets weinigs te<br />

zeggen.<br />

Een zieke kan uit gewoonte, uit volheid, of<br />

zieding, of uit eene zekere fcherpte zijner vogten,<br />

uit de vermeerderde prikkelbaarheid der<br />

vaste deelen, uit zijne ligging, uit onthouding,<br />

door de geneesmiddelen en diergelijke, opwekkingen<br />

tot wellust ondervinden. Dit wordt van<br />

de geneesheeren voor een goed teken gehouden<br />

, voor zoo verre het uit overvloed des zaadvogts,<br />

uit eene wakkerheid der levens-kragten<br />

en niet uit de fcherpte der vogten, en uit al te<br />

groote prikkelbaarheid of beweeglijkheid van<br />

verzwakte vezelen ontftaat. Ik herinnere mij<br />

hier eenen zieklijken ouden man, wiens vrolijke<br />

vrouw zig nog beftendig op dit kenteken, of op<br />

deeze proef van fterkte beriep. Zij zeide mij<br />

dikwerf: ,, ik geloof niet dat mijn man nog<br />

„ fterven zal, wijl hij nog zulke fterke opwek-<br />

„ kingen heeft.'* De man ftorf egter enige<br />

maanden daarna, toen ik hem niet meer waarnam.<br />

Of het nu uit de veelvuldigheid der proeyen<br />

gefchiede, welke de vrouw in dit ftuk met<br />

hem genoomen hadt, dan of de opwekkingen<br />

meer


Dl» OUDERDOM, ÖÏN DOOD. i$$<br />

meer uit eene fcherpte en zwakheid dan van<br />

werklijke fterkte kwamen, heb ik zoo naauwkeurig<br />

niet kunnen nagaan. Ik heb reeds ergens<br />

verhaald dat aangelegde blaartrekkende pleifters,<br />

welke men hadt vergeeteh afteneemen, eenen<br />

zieken, die in eene heete koorts lag te ijlen*<br />

zoo verre bragten dat hij zijnen eerwaardigen<br />

arts met eene groote wit gepoederde paruik &<br />

la grecque bedienen wilde. Hier hadden dan<br />

de Spaanfche vliegen zulke fchriklijke verzoekingen<br />

veroorzaakt.<br />

Hier mede meen ik de oorfprong der verzoekingen<br />

tot wellust gedeeltelijk aangetoond te<br />

hebben. Doch ik verzeeker dat bij die geene,<br />

welke door de zwaarfte ziekten verzwakt zijn,<br />

die reeds half van den dood onderdrukt liggen ,<br />

in het geheel niets van de aandrift tot wellust<br />

befpeurd zal worden. Eene aandachtige Non<br />

behoeft daarom in het geringfte niet vooraf ovér<br />

dit gevaar in haar laatfte uur bekommerd te zijn.<br />

wijl haar zeer zeeker de zegen over de onkuischheid<br />

op haar dood-bed, niet zoo veel als in haare<br />

cel bij gezonde en ledige uuren, zal te doen<br />

geeven.<br />

Andere verzoekingen, zegt men, betreffen<br />

zwaarmoedige vrees en vertwijfeling. Ik heb<br />

boven reeds verhaald hoe uit phyfieke oorzaaken<br />

voor den dood eene benaauwdheid ondervonden<br />

wordt. Eene uit phyfieke oorzaaken in<br />

het lighaam ontftaane benaauwdheid kan zeekerlijk<br />

oorzaak tot kleinmoedigende en beangftigen-


454' f A N H E T L E - V E M ,<br />

gende gedagten geeven, bijzonderlijk als ons<br />

denkvermogen door eene dweepachtige opvoeding,<br />

door verfchrikkende vertellingen eenes<br />

akeligen predikers geheel ontftemd, en flegts<br />

aan fchrikbeelden gewoon is. Hier is de eenigfte<br />

hulp in het goed gebruik van het gezond<br />

verftand, in de aanwending eener gezonde wijsbegeerte<br />

te vinden. Doch even gelijk tegens<br />

het einde des levens alle gevoeligheid ,of gevoelbaarheid<br />

vermindert, zco zal deeze beklemming<br />

ook verdwijnen. De inbeelding, en over het<br />

algemeen het vermogen van gewaar te worden<br />

en te denken, wordt omtrent het eind des levens<br />

meest vernietigd, en met een zullen de verfchrikkende<br />

verwijtingen en inbeeldingen verbannen<br />

zijn. Men fterft meest in de grootfte<br />

onverfchilligheid des gemoeds, en is noch om<br />

vrienden, noch nabeftaanden bekommerd. Vertwijfeling<br />

fpruit uit een gebrek aan kloekmoedigheid,<br />

uit verzaagdheid, die dikwijls in het<br />

lighaam phyfieke oorzaaken heefc, en meermaalen<br />

door verkeerde begrippen en leeringen van<br />

God, godsdienst en een toekoomend leven,door<br />

onbefcheiden predikers is ingeboezemd, terwijl<br />

ondertusfchen de ongelukkige Duivel als bewerker<br />

der verzoekingen gantsch onbillijk de<br />

fchuld moet draagen Ik was eens bij eenen<br />

00<br />

Su<br />

" quemque premis terroris imago.<br />

ütu ! quaniuin p«:ioi mi/ira mens eosfcia donat,<br />

fter-


DEN OUDERDOM, DEN DOOD.<br />

ftervenden. De oogen waren gevoelloos en<br />

fcheef op eenen zekeren hoek in de kamer, daar<br />

het handbekken ftondt, gerigt. De fpieren van<br />

het oog behoeven flegts aan eene zijde verflapt<br />

of verlamd te zijn, zoo trekken zig de andere<br />

fterker te zaamen, en dus is de geheele wending<br />

van het oog verklaard. De omftanders en<br />

de Heer Pater namen deeze omftandigheid van<br />

den rogchelenden ftervenden waar. Daar in<br />

dien hoek, bij het handbekken, zeiden zij, moet<br />

de Duivel ftaan en zijne verzoekingeu maaken,<br />

wijl de oogen van den ftervenden beftendig daar<br />

henen gerigt zijn. Meer dan tien maaien hadt<br />

de Heer Pastoor de plaats met wijwater befprengd,<br />

gezegend, en den armen Duivel allerlei fcheldnaamen<br />

toegeduwd, tot eindelijk de zieke ten<br />

vollen verfcheiden was.<br />

„ Het is voorzeeker een onvermijdlijk nood-<br />

„ lot — het eerfte ftatuut in de Magna Char-<br />

„ ta — het is eene eeuwigduurende Parlements-<br />

„ aftc, mijn lieve broeder," zeide de oude<br />

SHANDV, • „ alles moet fleryen" Maar<br />

daar is egter dit onderfcheid in, dat enige met<br />

koelzinnige onverfchilligheid, andere met angst<br />

en onrustigheid, andere met overleg en tevreden-<br />

Qfiot Jlygia, et manes infestaque Tartara vWet l<br />

wm^ infira menfira flagellant.<br />

fc V C A N.


Eenheid den dood te geraoet zien. Ik heb van<br />

a<br />

' ke klasfe menfchen zien fterven. Enige fchertften,<br />

om zoo te fpreeken, tot hunne laatfte<br />

ademhaaling; andere gaven zig aan den wil des<br />

Scheppers övef, wien het behaagde hen van de<br />

Waereld te roepen, andere ftorven in domme<br />

onverfchilligheid. Enige beefden voor het denkbeeld<br />

van den dood, en riepen, zoo lang zij<br />

tegenswoordig van geest waren, om hulp. Dat'<br />

vreeslijk fterven! Zelfs die ftervende Prelaat<br />

verdemoedigde zig te zugten: o God, zijt mijtier<br />

Hoogeerwaardigheid genadig!<br />

Ik heb reeds enige oorzaaken des doodsangst<br />

aangeroerd; ik zal de verfcheidenheid in het<br />

gedrag der ftervende nog verder zoeken te ontleeden.<br />

Ik heb meermaalen de grootfte werking van<br />

de opvoeding en de gewoonte ook op het fterfbed<br />

waargenoomen. Menfchen, die in hun leven<br />

vrolijk en ligt van befluit waren, konden'<br />

zig even zoo ligt bij de aankondiging van den<br />

dood bezitten. „ Hoe lang zal ik nog leeven?"<br />

vraagde mij eens een kloekmoedige ftervende.<br />

„ Ik denk tot morgen," andwoordde ik. „ Laat<br />

„ het dan mijnen heer zeggen," hernam hij,<br />

„ en ik zal van daag van mijne vrienden affcheid<br />

„ neemen." Hij ftorf omtrent een of twee uuren<br />

vroeger of laater dan ik voorzegd hadt- Hij<br />

W3s gelaaten, onderworpen, tot hij eindelijk<br />

enigzints verward en ongevoelig ftorf. RABE-<br />

&AIS boertte tot hij ftorf. De iugtige PETR.0-<br />

KI-


DEN OUDERDOM, DEN DOOti. 35?<br />

Nius ftorf gelijk hij geleefd hadt* THOMAS<br />

• Mo RUS was vrolijk tot op de gerigtsplaats, hij<br />

ftak zijnen kop vrolijk toe. Ik heb eenen longzieken<br />

zoo fchertfend op zijn doodbed als voorheen<br />

in gezelfchap gezien.<br />

Andere hebben zig uit wijsgeerige grootmoedigheid<br />

den dood onderworpen. Zij kennen de<br />

onbillijkheid van de vervolgingen der waereld,<br />

de bezwaarnisfen hunnes levens, de noodwendigheid<br />

van het fterven ; zij ftellen zig den<br />

Schepper als eenen goeden Vader voor. Uit<br />

zulke gronden zien zij het einde des levens met<br />

even zulk eene gelaatenheid te gemoet als een<br />

wijsgeerige Staatsdienaar, na den dood van zijnen<br />

Heer, zijne verwijdering van het Hof bedaard<br />

vooruitziet. Zulke voorbeelden van<br />

eenen wijsgeerigen dood zouden BRAND en<br />

STRUENSEE gegeeven hebben of hadden zij<br />

ten minsten moeten geeven Met blijdfchap<br />

en fiere grootmoedigheid gong de on.<br />

fchuldige PHOCION naar de geregtsplaats.<br />

SOCRATES was zig eens wel beftead levens<br />

bewust en van eene toekoomende zaligheid<br />

over-<br />

00 BRAND ondergong den dood als een man, als een Wijs*<br />

geer, doch STRUENSEE was ten uitenten kleinmoedig,,<br />

YERTAAIER.


V A N JIET L E V E N ,<br />

overtuigd , daaruit fproot zijne grootmoedig©<br />

wijze van fterven. Zoo fterven Wijsgeeren en<br />

waare Helden!<br />

— Quos ille timorum.<br />

Maximus haud urget lethi metus: inde ruendi<br />

In ferrum mens prona viris atiimceque capaces<br />

LüCAN.<br />

Eene edele eergierigheid, de hoop van roem<br />

natelaaten kan insgelijks den dood doen verachten.<br />

EPAMINONDAS was doodlijk gewond<br />

en het zwaerd ftak nog in zijne wonde. Hij<br />

bleef in deeze geftalte liggen tot hij hoorde<br />

dat zijn volk de overwinning behaald hadt.<br />

Hierop liet hij het ftaal uittrekken en zeide:<br />

Hier eindigt mijn leven niet, lieve fpitsbroeders\<br />

thans wordt uw EPAMINONDAS eerst regt geboren,<br />

daar hij met zoo veel eere fier ft. Men<br />

weet dat het denkbeeld van eer dikwerf alle<br />

andere denkbeelden overweegt. Bij eentweegevegt<br />

hebben veele van de vrees voor den dood en<br />

het verlies der zaligheid maar al te duidlijke en be.<br />

naauwde denkbeeldenen egterkanhet denkbeeld<br />

_yan eer bij veele die beiden andere verdringen.<br />

Men vegt, al gelooft men leven en zaligheid te<br />

waagen. Men praat van looden kogelen als of<br />

het


BBN OUDERDOM, DE ff DOOD. ZgQ<br />

het pepernooten waren; wel te verdaan egter<br />

dat dit denkbeeld van eer niet bij alle even<br />

dezelfde werking doet!<br />

De begrippen van God en van eenen toekoo •<br />

menden "ftaat kunnen ons op het fterfbed insgelijks<br />

gerust of ongerust maaken. De Druyden<br />

hadden hun volk een toekomftig leven in eene<br />

andere waereld zoo waarfchijnlijk geweetcn te<br />

maaken dat men eikanderen in deeze geld leende<br />

om hetzelve in de andere waereld wederom te<br />

ontvangen/Volkeren, die aan de ziele verhuizing,<br />

aan toekoomende wellust, aan eene weder opftanding<br />

in een beter land gelooven , zullen<br />

beter te vreden deeze waereld verlaaten. Volkeren<br />

, die in het geheel geene begrippen van<br />

eenen toekoomenden ftaat, of van onfterflijkheid<br />

hebben, zullen insgelijks onverfchilliger bij het<br />

fterven zijn. Ik zag eens eene ftervende, welke<br />

de predikant van niets dan van hoop, van<br />

verkrijging der zaligheid en diergelijke 'fprak.<br />

Zij bereidde zig met de grootfte orde en tevredenheid<br />

tot den dood, zij fcheen naar dat doel<br />

te reikhalzen. Men heeft de vrugt van de voormaalige<br />

Jefuiten-bezendingen gezien, fommige<br />

menfchen zijn raazend geworden. Hoe fidderen<br />

en beeven diergelijke beangftigde menfchen van<br />

vrees en vertwijfeling bij het bloot aandenken<br />

aan den dood!<br />

Daar is nog eene phyfieke oorzaak, die ons<br />

ongevoeliger of koelzinniger voor den dood<br />

R a maakt


S50 - V A N H E T L E V E N ,<br />

maakt. Ik bedoel fterker of minder gevoel ,<br />

vermeerderde of verminderde gevoeligheid, die<br />

op de gefteldheid der vezelen des lighaams gegrond<br />

is. Scherpdenkende menfchen, ligt gevoelige<br />

menfchen zullen van alles duidlijker<br />

begrippen vatten. Zij zullen het verlies van het<br />

leven, het uur des doods, of de leer van eenen<br />

toekoomenden ftaat veel duidlijker en heviger<br />

gevoelen en dus daardoor ook meer ontrust<br />

worden, als hen eene goede Wijsbegeerte niet<br />

te regt helpt. Hier zal het egter meermaalen<br />

zijn gelijk SCHLAUKENBERG bij SHANDY<br />

zegt: „ Het gemeene volk, zegt hij, befchouvvt<br />

„ het te hoog de Philofooph dikwijls te<br />

,, laag—-maar de waarheid ftaat in hetmidden."<br />

Ruuwe plompe kinkels zijn bijna ongevoelig;<br />

zij zijn het vee gelijk, dat van het fterven even<br />

zoo weinig begrip heeft. Zoo ziet men veele<br />

ruuwe boeren doorgaans koelzinnig fterven.<br />

Zoo fterven alle gekken of krankzinnige. Even<br />

zoo verdraagt de Rus twee honderd ftokflagendaar<br />

de gevoeligeFranschman aan vijftien genoeg<br />

heeft. „ Broeder! "zeide een Rusfisch foldaat<br />

"tot zijnen makker, ,, de veldflag is verloren;<br />

„ ziet gij niet hoe voor, agter en nevens ons<br />

kaerels vallen? — Wat raakt ons dat", hernam<br />

de ander, „ dat mag onze Commandant verand-<br />

„ woorden." Voor den koelzinnigen inwooner van<br />

Par-aguai mogen onder de Jesuiten-regeering<br />

twaalf flagen met de geesfel - zweep, ter eere<br />

van


DEN OUDERDOM, DEN DOOD. l6t<br />

van de twaalf Apoftelen, bij den eenen of anderen<br />

geringen misflag, ook flegts eene geringe<br />

herinnering geweest zijn. Vogtige hemels ftreeken,<br />

dikke bedorven vogten, phlegmatieke lighaamen,<br />

grove of onbeweeglijke vezelen en diergelijke<br />

kunnen de fpanning en aandoenlijkheid<br />

der zenuw • vezelen bijna doen verdwijnen. Zoovindt<br />

men Wilden in Amerika en elders, die<br />

onmenschlijk geflaagen en gepijnigd worden<br />

zonder enig bijzonder teken van fmert te verraaden.<br />

Even zoo weinig zijn zij over den dood<br />

bekommerd. Zij laaten zig zonder groote gemoeds<br />

aandoening naar de geregtsplaats voeren.<br />

Zij hebben over het algemeen weinig denkbeelden<br />

en bijna geene van een gelukkig of ongelukkig<br />

toekoomende; daarom hebben zij ook dien<br />

zedenlijken angst niet, welke den Theologanten<br />

kwelt, zegt DE PATJ na D'ULLOA 00<br />

G e<br />

*<br />

fteld,<br />

(a) lis ne fe débattext presque poirit en mou aitl des faites cTuns<br />

malaiie, oü des fitites d'uxe blesfure, £? enyifagent fans ejfroi,<br />

fans inquietude, l'ombre de la mort, £? la mort mime: l'idic de<br />

Vayenir, auquel ils n''ont jamais réjlechi, ifa rempli leur tmagimu<br />

tion ni d'images flatleufes, ni d'images terribles. Enfin ils ont<br />

trop peu d'idées faBices & morales pour craindre la mort commes<br />

un Theologien la craint.<br />

Ce tfestpoint feulement parmi les peuples du Nord, Kaisencsre<br />

chiz tottieslfi nctions Americaines qui hebitent versie Stid & dans<br />

R 3 fa


3Ó2 V A N H E T L E V E N ;<br />

fteld, men martele hen; of zij worden van eene<br />

pijnlijke ziekte geknaagd, zoo zullen zij na het<br />

eind dezer fmerten verlangen, hetzij het dan<br />

door den dood of door de geneezing gefchiede.<br />

Wij gaan nu de nog overig blijvende vraag<br />

voorbij, wanneer eigenlijk de ziel van het lighaam<br />

fcheide ? Zij is voor koppen gefchikt, die<br />

in gisfingen en befpiegelingen behaagen fcheppen.<br />

Den goeden dorppredikeren wilde ik nu<br />

gaerne nog narigt geeven dat hun toefchreeuwen<br />

•inarticulo mortis weinig baaten zal. Een mensch<br />

zonder gevoel, zonder het gebruik van zijne zinnen<br />

zal weinig gewaarwording van dit angftig<br />

toeroepen hebben. Niet zonder lagchen ziet men<br />

fomtijds den geeftlijken wegwijzer de ziel tot<br />

op het uiterften met toeroepingen vervolgen.<br />

De zieke begint te fterven: handen en voeten<br />

zijn reeds koud en dood; de oogen zijn gebrooken<br />

en zonder gewaarwording; de Geeftlijke vermoedt<br />

of merkt in de ooren dezelfde ongevoeligheid.<br />

Nu begint hij den ftervenden boven op het hoofd<br />

toe<br />

ia Zone Tornde qu'on obferye, au declln dele vit, tette tren-<br />

quillitc fingulièrc qu'on nommeroit grandeur /Paine dans des hom­<br />

mes flus brayes g> plus fiers, mais qui n'est en eux que Teftt.<br />

machinal de leur orgmifation allerée. Recherches fhüofoyhi-<br />

ques fur les Americains, T, I,


DEN OUDERDOM, DES D00 D. "2ÖJ<br />

toetefchreeuwen, wijl hij gelooft dat de ziel<br />

zig aldaar nog het langst ophoudt en misfchien<br />

daar uit het hoofd haar affcheid neemt. Dit getuigt<br />

egter van niets dan van onkunde en baat<br />

even zoo veel als of men den ftervenden door<br />

den grooten teen toeroepen wilde. Door het oog<br />

ontdekt men zigbaare voorwerpen, door de ooren<br />

het geluid. Een mensch mag duizend zielen<br />

hebben, zoo zal hij egter niet kunnen zien, als<br />

hij geene oogen heeft en niet kunnen hooren,<br />

als hij zonder ooren is. De ooren zijn het werktuig<br />

des gehoors en niet de hoofdfchedel. Daarenboven<br />

ligt het edelfte deel der hersfenen, het<br />

Cerebellum, waarin de ziel dan eerst te zoeken<br />

zoude zijn, diep naar onderen. De Heer Paftoor<br />

heeft dan eene verkeerde plaats gekozen,<br />

als hij den ftervenden op de kruin toeroept.<br />

STRUVIUSZOU op het hart-kuiltjen roepen.<br />

Voor het overige kan men de allerwijsfte fchikking,<br />

dat alle menfchen /Ier/lijk zijn, zoo min haare<br />

zedenlijke als natuurlijke nuttigheid hetwisten ;<br />

en de leer van een toekomftig leven is een heerlijk<br />

middel om menfchen, die een flegt hart hebben,<br />

in teugel te houden. Zonder deeze leer<br />

zou dikwerf de dood voor zulke booswigten eene<br />

der geringfte ftraffen zijn. CJESAR, een groote<br />

geest, wilde daarom de medepligtigen aan eene<br />

zaamenzweering niet met den dood, maar met<br />

eene eeuwige gevangenis geftraft hebben. Wat<br />

is de dood,zeide hij? Het einde van alle hunne<br />

ftraf.


ïfik VAN H E T ii E V E N j E N ï.<br />

ftraffen, van hunne fchande? Want van de<br />

hel, als eene ftraf voor booswigten, hadt C m-<br />

5AR, die geen PhilofoophèlaPlaton was, geen<br />

denkbeeld. Maar aanhoudende ftraffen in dit<br />

leven fcheenen hem toe iets werklijks en overeenkomftig<br />

de misdaad te zijn.<br />

EINDE VAN HET EERSTE L7EBL,

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!