29.03.2013 Views

Hector Berlioz - De Nederlandse Opera

Hector Berlioz - De Nederlandse Opera

Hector Berlioz - De Nederlandse Opera

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />

Les Troyens


Les Troyens


<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong>


<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong> 1803 -1869<br />

Les Troyens<br />

Grand opéra en cinq actes<br />

I. La prise de Troie<br />

II. Les Troyens à Carthage<br />

Libretto van <strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />

wereldpremière<br />

complete versie<br />

6 - 7 december 1890<br />

Karlsruhe<br />

première eerste voorstellingsreeks<br />

5 oktober 2003<br />

Het Muziektheater Amsterdam<br />

regie<br />

Pierre Audi<br />

decor<br />

George Tsypin<br />

kostuums<br />

Andrea Schmidt-Futterer<br />

licht<br />

Peter van Praet<br />

choreografie<br />

Amir Hosseinpour<br />

Jonathan Lunn<br />

dramaturgie<br />

Klaus Bertisch


Van heldendaden zing ik, van de held<br />

die ’t eerst uit Troje, voor het noodlot zwichtend,<br />

een toevlucht in Itaalje heeft gezocht<br />

en heeft gevonden aan ’t Lavinisch strand,<br />

hij, veel te land geteisterd en ter zee<br />

door godenmacht om Juno’s felle wrok,<br />

veel ook door oorlog, met het doel een stad<br />

te stichten en in Latium een dienst<br />

van goden in te voeren, oorsprong van<br />

Latijnen, Alba’s staat en Romes veste.<br />

Muze, vermeld de reednen mij, vermeld<br />

om welke hoogheidschennis, hoe gegriefd<br />

der goden koningin die vrome held<br />

gedwongen heeft tot zoveel avontuur,<br />

zoveel beproeving! – Toornen goden zo?<br />

Vergilius: Aeneis<br />

Dwaas is de mens die denkt dat zijn geluk onverwoestbaar is.<br />

<strong>De</strong> krachten die over ons lot beslissen<br />

zijn onberekenbaar als grillige mensen,<br />

en niemand is zijn hele leven lang gelukkig.<br />

Euripides: Trojaanse vrouwen<br />

Wanneer een oorlog begint, dat kan men weten,<br />

maar wanneer begint de vooroorlogstijd? Mochten<br />

daar regels voor bestaan, dan zou men die moeten<br />

doorvertellen. Op kleitabletten, in steen graveren,<br />

overleveren. Wat zou daar te lezen staan. Daar zou<br />

staan, onder meer: Laat je niet door je eugen<br />

mensen misleiden.<br />

Christa Wolf: Kassandra


8<br />

10<br />

13<br />

15<br />

17<br />

27<br />

32<br />

35<br />

53<br />

54<br />

59<br />

62<br />

64<br />

66<br />

71<br />

74<br />

Inhoud<br />

Vergilius<br />

Het Trojaanse paard<br />

Christa Wolf<br />

Als ik zeg wat ik voorzie...<br />

Friedrich Schiller<br />

Cassandra<br />

Charles Baudelaire<br />

<strong>De</strong> zwaan<br />

Euripides<br />

Trojaanse vrouwen<br />

Romain Rolland<br />

Wie was <strong>Berlioz</strong>?<br />

<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />

Aanpakken en afmaken<br />

Jürgen Maehder<br />

Dramaturgie en orkestbehandeling in Les Troyens<br />

Vergilius<br />

Dido en Aeneas<br />

Marie Luise Kaschnitz<br />

Dido<br />

Klaus Bertisch<br />

Dido en het paard van Troje<br />

Giuseppe Ungaretti<br />

Beschrijvende koren van Dido’s gemoedstoestanden<br />

Louis Couperus<br />

Karthago!<br />

Christopher Marlowe<br />

Dido’s dood<br />

Korte inhoud<br />

Libretto


Vergilius<br />

Het Trojaanse paard<br />

Wij braken in de stadswal zelf een bres,<br />

vol ijver, brachten wielen onder ’t beest,<br />

en touwen om zijn hals. Het noodlotstuig<br />

klom wapenzwanger binnen. Jubelzang<br />

hief aan een jongens- en een meisjeskoor,<br />

blij als hun hand een touw beroeren mocht,<br />

tot midden in de stad die dreiging stond.<br />

O vaderstad, o roemrijk Ilium<br />

waar goden huisden, viermaal stokte ’t wel<br />

en klonk al wapenklettren in de buik;<br />

maar toch hielden wij, blindgeslagen, vol<br />

en zetten ’t onheilsdier op onze burcht,<br />

al opende Cassandra ook haar mond<br />

voorspellend wat door niemand werd geloofd.<br />

Wij sierden op deez’ laatste, laatste dag<br />

der goden tempels feestelijk met groen.<br />

<strong>De</strong> hemel draaid’, uit d’ Oceaan rees nacht<br />

in duister hullend aard’ en hemeltrans<br />

en ’t Grieks verraad. In zwijgen zonk de stad,<br />

in slaap haar burgers, van het feest vermoeid.<br />

Toen stevende de Griekse vloot terug<br />

van Tenedos door gunst van maneglans.<br />

Het koningsschip vertoond’ een fakkelvlam,<br />

en Sino, werktuig van der goden wraak,<br />

verloste Grieken uit hun houten hok.<br />

Geopend, bracht het paard hen weer aan ’t licht,<br />

en dankbaar gleden langs een touw eruit<br />

Thessandrus, Sthenelus, Ulixes zelf,<br />

Achilles’ zoon, Thoas en Acamas,<br />

Machaon, Menelaus en Epeos<br />

die ’t kunstwerk vol bedrog vervaardigd had.<br />

8


<strong>De</strong> stad in roes verzonken doorgesneld,<br />

sloegen zij wachters dood en lieten in<br />

het leger dat hun médeplichtig was.<br />

Het was de tijd wanneer het mensenhart<br />

in rust zijn troost en diepste vreugde vindt,<br />

toen in mijn dromen <strong>Hector</strong> mij verscheen<br />

in tranen badend, – stofbevlekt als toen<br />

hem aan doorboorde voeten ’n tweespan had<br />

gesleept. Hoe anders bracht hij eens als buit<br />

Achilles’ wapentuig en stak de brand<br />

in Griekse schepen! – baard en haar bebloed,<br />

met wonden die de strijd voor ’t vaderland<br />

hem had geslagen. ’k Droomde dat ikzelf<br />

hem wenend toesprak: ‘Hoop en toeverlaat<br />

der Teucrers, waar hebt gij zolang getoefd,<br />

uit welke streken komt gij eindlijk weer?<br />

Hoe zien wij thans uw aanschijn, uitgeput<br />

na zoveel bittre dood en bittre nood?<br />

Wat schond zo jammerlijk uw schoon gelaat,<br />

en waarom moet ik u vol wonden zien?’<br />

Mijn vragen achtte hij geen antwoord waard;<br />

maar kreunend uit het diepste van zijn borst<br />

riep hij: ‘Voor vlammen vlucht, goddinnezoon!<br />

<strong>De</strong> vijand binnen! Troje stort ineen!<br />

Gij hebt genoeg gedaan. Als mensenhand<br />

kon baten, had mijn hand de stad gered.<br />

Aan u wordt Trojes schutsmacht toevertrouwd.<br />

Neem dit als tochtgenoot en zoek hiervoor<br />

een nieuwe stad na zwalken over zee!’<br />

Hij bracht uit ’t heiligst heiligdom de Haard,<br />

het eeuwig vuur met godlijk toebehoor.<br />

Vertaald door A. Rutgers van der Loeff<br />

9


Christa Wolf<br />

Als ik zeg wat ik voorzie…<br />

Zie je, Aineias, dat was wat ik bedoelde: de herhaling. Die ik<br />

niet meer wil. Waaraan jij je hebt uitgeleverd.<br />

Als ik tegen ze zeg dat ik niets weet, dan geloven ze me niet.<br />

Als ik zeg wat ik voorzie – wat iedereen zou kunnen – maken ze<br />

me van kant. Dat zou nog niet zo vreselijk zijn, maar hun eigen<br />

koningin zou hen daarvoor straffen. Of heb ik hier, anders dan<br />

ten slotte in Troia, geen bewakers? Zou ik in gevangenschap<br />

vrij zijn me uit te spreken. Dierbare vijanden. Wie ben ik dat ik<br />

in jullie alleen de overwinnaars zie, niet ook degenen die later<br />

zullen leven. Die moeten leven opdat wat wij ‘leven’ noemen<br />

verder gaat. <strong>De</strong>ze arme overwinnaars moeten verder leven voor<br />

allen die zij hebben gedood.<br />

Ik zeg tegen hem: Als ge zoudt kunnen ophouden met overwinnen,<br />

zal deze stad van u blijven bestaan.<br />

Mogen wij iets vragen, zieneres – (de voerman). – Vraag. –<br />

U gelooft daar niet in. – Waarin. – Dat wij kunnen ophouden met<br />

overwinnen. – Ik ken geen overwinnaar die daartoe in staat is. –<br />

Dus, als de ene overwinning na de andere uiteindelijk op ondergang<br />

neerkomt, is de ondergang een onderdeel van ons wezen.<br />

<strong>De</strong> vraag der vragen. Wat een slimme kerel.<br />

Kom nader, voerman. Luister. Ik geloof dat wij ons wezen niet<br />

kennen. Dat ik niet alles weet. Dus misschien komen er in<br />

de toekomst mensen die hun overwinning weten om te zetten<br />

in leven.<br />

In de toekomst, zieneres. Ik vroeg naar Mykenai. Naar mij en<br />

mijn kinderen. Naar ons vorstenhuis.<br />

Ik zwijg. Zie het lijk van zijn koning dat leegbloedt als een<br />

stuk vee bij de slager. Ik ril. <strong>De</strong> voerman verbleekt, doet een<br />

stap achteruit. Hem hoeft men niets meer te vertellen. [...]<br />

<strong>De</strong> ineenstorting kwam snel. Het einde van deze oorlog<br />

evenaarde zijn begin, smadelijk bedrog. En mijn Trojanen<br />

geloofden in wat ze zagen, niet in wat ze wisten. Dat de Grieken<br />

zouden vertrekken! En dat monster voor de poort lieten staan,<br />

het ding dat alle priesters van Athene, aan wie het gewijd zou<br />

zijn, haastig ‘paard’ noemden. Dus was dat ding een ‘paard’.<br />

Waarom zo groot? Wie weet. Zo groot als de eerbied van de<br />

verslagen vijand voor Pallas Athene die onze stad beschermde.<br />

Haal dat paard naar binnen.<br />

Dat ging te ver, ik geloofde mijn oren niet. Eerst probeerde ik<br />

het met nuchter verstand: zien jullie dan niet dat dat paard veel<br />

te groot is voor al onze poorten, stuk voor stuk.<br />

10


Dan maken we de muuropening groter.<br />

Nu wreekte zich dat ze mij haast niet meer kenden. <strong>De</strong><br />

huiver die ze met mijn naam verbonden was reeds verbleekt.<br />

<strong>De</strong> Grieken hebben die er weer aan verbonden. <strong>De</strong> Trojanen<br />

lachten om mijn kreten. Die is gek. Vooruit, breek de muur open!<br />

Haal dat paard toch naar binnen! Heftiger dan elke drift was<br />

hun streven dit overwinningsteken in hun stad op te stellen.<br />

<strong>De</strong> mensen die in dolle vreugde het afgodsbeeld de stad<br />

binnenhaalden zagen er niet uit als overwinnaars. Ik vreesde<br />

het ergste, niet omdat ik het plan van de Grieken in alle bijzonderheden<br />

doorgrondde, maar omdat ik zag hoe ontembaar de<br />

overmoed der Trojanen was. Ik kreet, smeekte, bezwoer en<br />

sprak in tongen. Mijn vader kon ik niet bereiken. Hij was onwel,<br />

zei men.<br />

Eumelos. Daar stond ik weer voor hem. Zag het gezicht dat je<br />

telkens weer vergeet en dat je daardoor bijblijft. Zonder uitdrukking.<br />

Onverbiddelijk. Onverbeterlijk. Zelfs als hij me geloofde<br />

– hij zou de Trojanen niet tegenhouden. En daarbij mogelijk<br />

vermoord worden. Die overleefde namelijk alles. En de Grieken<br />

zouden hem gebruiken. Waar we ook kwamen, altijd was hij er<br />

al. En hij zou over onze lijken gaan.<br />

Nu begreep ik wat de god beschikt had: Je spreekt de waarheid,<br />

maar niemand zal je geloven. Hier stond die Niemand die<br />

mij had moeten geloven; die dat niet kon omdat hij totaal niets<br />

geloofde. Een Niemand die niet in staat was tot geloof.<br />

Toen heb ik de god Apollon vervloekt.<br />

Wat toen ’s nachts gebeurde, de Grieken zullen het vertellen,<br />

op hun eigen wijze. Myrine was de eerste. Toen slag na slag<br />

en houw na houw en steek na steek. Bloed vloeide door onze<br />

straten en de jammerkreet die Troia uitstootte staat in mijn oren<br />

gegrift, ik heb die sindsdien dag en nacht gehoord. Nu zal men<br />

mij daarvan bevrijden. Toen ze mij uit angst voor godenbeelden<br />

later vroegen: of het echt waar was dat de Kleine Aias mij<br />

verkracht had bij het beeld van Athene, heb ik gezwegen.<br />

Het was in het heroëngraf, waar wij probeerden Polyxena<br />

te verstoppen, Polyxena die luid schreeuwde en zong. Wij, ik<br />

en Hekabe, propten vlas in haar mond. <strong>De</strong> Grieken waren naar<br />

haar op zoek vanwege hun grootste held, de schoft Achilleus.<br />

En ze hebben haar gevonden omdat haar vriend, de knappe<br />

Andron, haar heeft verraden. Tegen zijn wil, brulde hij, maar<br />

wat had hij anders kunnen doen, ze dreigden hem te doden.<br />

Luid lachend heeft Kleine Aias hem doorstoken. Polyxena was<br />

opeens volkomen bij haar verstand. Dood mij, zuster, smeekte<br />

ze zachtjes. Ach, ik ongelukzalige. <strong>De</strong> dolk die Aineias me<br />

op het laatst had opgedrongen, had ik hovaardig weggegooid.<br />

Niet voor mezelf, voor mijn zuster had ik hem nodig gehad.<br />

Toen ze haar wegsleurden wierp Kleine Aias zich op mij.<br />

11


En Hekabe, die ze vasthielden, stootte vervloekingen uit die<br />

ik nog nooit had gehoord. Een teef, schreeuwde Kleine Aias,<br />

toen hij klaar was met mij. <strong>De</strong> koningin der Trojanen een<br />

jankende teef.<br />

Ja. Zo was het.<br />

En nu komt het licht.<br />

Toen ik met Aineias op de muur stond om voor het laatst naar<br />

het licht te kijken, kwam het tot een twist tussen ons. Ik heb<br />

tot op heden vermeden daaraan te denken. Aineias die mij<br />

nooit dwong, die mij altijd in mijn waarde liet, niets in mij wilde<br />

ombuigen of veranderen, stond erop dat ik met hem meeging.<br />

Hij wilde het mij bevelen. Het was onzinnig mij in de ondergang<br />

te storten, een ondergang die onvermijdelijk was. Ik moest onze<br />

kinderen meenemen – hij zei: onze kinderen! – en de stad<br />

verlaten. Een troep Trojanen was daartoe bereid gevonden,<br />

en lang niet de slechtsten. Voorzien van voedsel en wapens.<br />

En vastberaden om uit te breken. Ergens een nieuw Troia te<br />

stichten. Van voren af aan beginnen. Mijn trouw was prijzenswaardig,<br />

maar zo was het wel genoeg.<br />

Je begrijpt me verkeerd, zei ik aarzelend. Niet vanwege Troia<br />

moet ik blijven, Troia heeft mij niet nodig. Maar om ons. Om jou<br />

en om mij.<br />

Aineias. Lieveling. Je hebt me begrepen, lang voordat je het<br />

zelf toegaf. Het was immers duidelijk: Allen die overleefden<br />

zouden onder de wet van de nieuwe heersers vallen. <strong>De</strong> aarde<br />

was niet groot genoeg om voor hen te vluchten. Jij, Aineias, had<br />

geen keus: Een paar honderd mensen moest je ontrukken aan<br />

de dood. Jij was hun leidsman. Spoedig, heel gauw zul je een<br />

held moeten zijn.<br />

Ja! heb jij toen geroepen. En wat dan nog? – In je ogen zag<br />

ik dat je me had begrepen. Een held kan ik niet liefhebben.<br />

Jouw verandering in een standbeeld wil ik niet meemaken.<br />

Lieveling. Je hebt niet gezegd dat jou dat niet zou overkomen.<br />

Of: Ik zou je daarvoor kunnen behoeden. Tegen een tijd die om<br />

helden vraagt kunnen wij niets beginnen, dat wist jij even goed<br />

als ik. Jij hebt de slangenring in zee gegooid. Jij zou ver, heel<br />

ver moeten gaan, en wat vóór je lag zou je niet weten.<br />

Ik blijf achter.<br />

<strong>De</strong> smart moet ons aan elkaar herinneren. Daaraan zullen we<br />

elkaar later, wanneer we elkaar weerzien, áls er een later is,<br />

herkennen.<br />

Het licht doofde. Dooft.<br />

Ze komen.<br />

Vertaald door Tinke Davids<br />

12


Friedrich Schiller<br />

Cassandra<br />

Vreugde heerst’ in Troje’s hallen,<br />

Vóór de hoge vesting viel.<br />

Jubelhymnen hoort men schallen<br />

In het gouden snarenspel.<br />

Alle handen rusten moede<br />

Van de tranenvolle strijd,<br />

Daar Peleas’ zoon, de vroede,<br />

Priams schone dochter vrijt,<br />

En getooid met lauwerkransen<br />

Wendt zich feest’lijk meen’ge schaar<br />

Naar de heil’ge Godentransen,<br />

Naar het Thymbrische altaar.<br />

Doffer bruisend door de straten<br />

Slingert de bacchantenhord’,<br />

Maar in d’ eigen smart verlaten<br />

Was één enk’le droeve borst,<br />

Vreugdeloos in volle vreugde,<br />

Onverzeld en gans alleen<br />

Wendde zich Cassandra treurig<br />

Naar Apollo’s bosje heen.<br />

Naar het woud, het groen-omrande,<br />

Was de profetes gevlucht,<br />

En ze wierp haar priesterbanden<br />

Toornig neder met een zucht.<br />

‘Alles staat voor vreugde open,<br />

Allen smaken nu ’t geluk:<br />

<strong>De</strong> bejaarde ouders hopen,<br />

En mijn zuster wordt gesmukt.<br />

Ik alleen moet eenzaam treuren,<br />

Mij ontvlucht de zoete waan,<br />

Want ik zie ’t: dwars door de muren<br />

Komt, gevleugeld, ’t onheil aan.<br />

13<br />

Ja, ik zie een fakkel gloeien,<br />

Maar ’t is niet in Hymens hand;<br />

’t Vuur zie ’k naar de wolken vloeien,<br />

’t Is geen offer, dat hier brandt.<br />

’k Zie een vrolijk feest bereiden,<br />

Maar mijn geest, die ’t angstig hoort,<br />

Voelt de God, die aan komt schrijden<br />

En het jammerlijk verstoort.<br />

En zij schimpen op mijn klagen,<br />

En zij honen al mijn smart.<br />

Eenzaam in woestijnen dragen<br />

Moet ik mijn gekwelde hart.<br />

Door gelukkigen te mijden,<br />

En door vrolijken bespot:<br />

J’ hebt m’ een lastig lot bescheiden,<br />

Pythondoder, boze God!<br />

Jouw orakels zou ’k verkonden;<br />

Waarom heb je mij dan in<br />

<strong>De</strong>ze blindenstad gezonden,<br />

Met ontvankelijke zin?<br />

Waarom liet je mij bespeuren<br />

Wat ik niet verand’ren kan?<br />

Ach, het noodlot moet gebeuren,<br />

Het gevreesde nadert dan.<br />

Baat het, sluiers weg te reven<br />

Bij de dreiging van de nood?<br />

Slechts vergissing in het leven,<br />

En het weten is de dood.<br />

Neem ze weg, die trieste klaarheid,<br />

Neem hem weg, die bloed’ge schijn,<br />

Gruwlijk is ’t, om voor jouw waarheid<br />

’t Sterfelijke vat te zijn.


Wil mijn blindheid wedergeven,<br />

En mijn donk’re, blijde zin.<br />

Nooit bezong ik vreugd in ’t leven,<br />

Sedert ik jouw spreekbuis ben.<br />

Toekomst heb je mij gegeven,<br />

Maar ’t moment ontstal je vlug.<br />

’t Vrolijk uur ontnam je ’t leven;<br />

Neem je vals geschenk terug!<br />

Nimmer, met de tooi der bruiden,<br />

Kroonde ik mijn geurend haar,<br />

Sinds ik aan jouw dienst mij wijdde,<br />

Bij dit treurige altaar.<br />

Heel mijn jeugd was slechts één greinen,<br />

En ik kend’ alleen de smart;<br />

Elke bitt’re nood der mijnen<br />

Knaagd’ aan mijn gevoelig hart.<br />

Vrolijk zie ik d’ and’ren spelen.<br />

Alles rond mij mint en leeft<br />

In de jeugd’ge lustpriëlen;<br />

’t Is alleen mijn hart dat beeft.<br />

Lente wordt mij nooit gegeven,<br />

Die de aarde feest’lijk schikt.<br />

Wie verheugt zich over ’t leven,<br />

Als hij in de afgrond blikt?<br />

Zalig prijs ik Polyxene<br />

In haar zoete bruiloftswaan,<br />

Want de beste der Hellenen<br />

Hoopt als bruid haar te ontvaa’n.<br />

Nauwlijks kan zij het geloven,<br />

Voor ’t geluk is zij vol schroom;<br />

Zelfs u, Hemelsen, daarboven,<br />

Geldt geen nijd meer in haar droom.<br />

14<br />

En ook ik heb hem bekeken,<br />

Die het hart verlangen doet,<br />

’k Zag zijn schone blikken smeken,<br />

Gans bezield met liefdegloed.<br />

Gaarne zou ik met mijn gade<br />

Naar onz’ eigen woning gaan;<br />

Telkens komt een Styxenschaduw<br />

’s Nachts tussen ons beiden staan.<br />

Al haar bleke hellegeesten<br />

Stuurt mij Proserpina daar,<br />

Waar ’k ook gaan moet op mijn queeste<br />

Staat rond mij die geestenschaar.<br />

In de jeugdig-blijde spelen<br />

Dringen zij met gruwelpijn;<br />

– Een afschuwelijk gewemel –<br />

Nimmer kan ik vrolijk zijn.<br />

En het moordstaal zie ik blinken,<br />

Moord’naarsogen kan ik zien;<br />

Noch naar rechter-, noch naar linker-<br />

Zijde kan ’k voor deze gruwel vlie’n.<br />

Zelfs de blik kan ik niet wenden;<br />

Wetend, kijkend, onvermand,<br />

Draag ik nu mijn lot ten ende,<br />

Vallend in het vreemde land.’<br />

Nog weergalmen hare woorden,<br />

Hoor! daar dringt een warre toon<br />

Van verre naar de tempelpoorten:<br />

Dood lag Thetis’ grote zoon!<br />

Eris schudt nu met haar slangen,<br />

Alle Goden vluchten heen,<br />

En de donderwolken hangen<br />

Zwaar op Ilion beneên.<br />

Vertaald door Georgette Gorus-<strong>De</strong> Rijcke


Charles Baudelaire<br />

<strong>De</strong> zwaan<br />

Aan Victor Hugo<br />

I<br />

Aan u, Andromache, denk ik! Het triest weerschijnen<br />

van deze arme beek, waar ooit de majesteit<br />

onmetelijk in blonk van Uw bestorven pijnen,<br />

die valse Simoëis, die groeide uit Uw spijt,<br />

bracht plots de wasdom in mijn brein vol vruchtbaarheden,<br />

toen ik het nieuwe Carrouselplein overging.<br />

Verdwenen is het oud Parijs (het hart van steden<br />

verandert eerder dan dat van de sterveling);<br />

slechts voor mijn geest zie ik dat kampement opdagen,<br />

die stapels schachten, voorontworpen kapiteel,<br />

onkruid, enorme blokken, nat, groen uitgeslagen,<br />

en het in glas weerspiegeld, ordeloos geheel.<br />

Op die plaats had zich ooit een dierenpark bevonden;<br />

daar zag ik, ’s morgens, bij het kil en helder zwerk,<br />

terwijl de ophaaldienst de stille lucht verwondde<br />

met een orkaan die somber opriep tot het Werk,<br />

een zwaan, die zelf zijn kooi had weten te ontruimen<br />

en, met zijn vliezen sloffend op het droge dek,<br />

voortsleepte, op de ruwe vloer, met blanke pluimen.<br />

Nabij een droge bedding sperde hij zijn bek,<br />

en liet gejaagd zijn vleugels in de stoflaag zinken,<br />

en sprak, vol van het meer waarvan hij was ontheemd:<br />

‘Wanneer ooit val jij, water, bliksem, zul jij klinken?’<br />

Ik zie dit wrak –een mythe, dodelijk en vreemd–<br />

ten hemel, zoals bij Ovidius soms mensen,<br />

ten hemel, van het wreedste blauw en vol van spot,<br />

zijn hals begerig strekken, met de kop vol wensen,<br />

alsof het zijn verwijten richten zou aan God!<br />

15


II<br />

Parijs verandert! Maar in mijn zwartgallig wezen<br />

is niets verroerd! Paleis, steen, steiger, oude wijk:<br />

in alles zal ik de allegorieën lezen,<br />

want wat mij dierbaar werd, wordt zwaarder, lood gelijk.<br />

Ook voor dit Louvre wordt een beeld mij ingegeven:<br />

zo denk ik aan mijn zwaan, grotesk als de risee,<br />

als een verbannene, lachwekkend maar verheven,<br />

verteerd door rustloos wee! Aan U, Andromache,<br />

die Uw gemaal verloor, wiens armen U bewaakten,<br />

–in Pyrrhus’ trotse macht het minste vee op stal–<br />

die naast de lege tombe in vervoering raakte;<br />

de vrouw van Helenos, helaas door <strong>Hector</strong>s val!<br />

En aan de negerin, van tering haast bezwijkend,<br />

die zeult door slijk en die de kokospalmen mist<br />

uit haar groots Afrika en die, verwilderd kijkend,<br />

vergeefs zoekt achter de immense muur van mist;<br />

aan ieder die verloor wat nooit, nooit wordt geborgen,<br />

aan zulke lieden die van tranen zijn doordrenkt<br />

en braaf als een wolvin het Leed met zog verzorgen!<br />

Aan wezen die men mager droogbloemleven schenkt!<br />

In ’t woud van mijn verbanning, door mijn geest verkozen,<br />

schalt uit de hoorn der Heugenis mijn oude zeer!<br />

Aan ’t eiland denk ik met de wachtende matrozen,<br />

aan gijzelaars, verslagenen... aan velen meer!<br />

Vertaald door Peter Hoosemans<br />

16


Euripides<br />

Trojaanse vrouwen<br />

Cassandra<br />

Moeder, vlecht om mijn hoofd een zegekrans,<br />

verheug u in mijn huwelijk met een koning.<br />

Leid me naar hem als ik zou tegenstribbelen.<br />

Zo waar Apollo leeft,<br />

ik ben voor Agamemnon, de befaamde koning van de Achaeërs,<br />

een verderfelijker bruid dan ooit Helena was.<br />

Ik zal hem doden, ik zal zijn geslacht vernietigen;<br />

zo wreek ik de dood van mijn vader en mijn broers.<br />

Maar daarover wil ik nu niet spreken.<br />

Ik zal niet zingen over de bijl die op mijn nek<br />

en op de nek van anderen zal vallen;<br />

ook niet over de moedermoord<br />

die door mijn huwelijk ontketend wordt,<br />

en ook niet over de vernietiging van het geslacht van Atreus.<br />

Ja, ik ben bezeten door een god,<br />

maar wat ik zeg komt niet uit waanzin voort.<br />

Ik zal u tonen dat het lot van onze stad<br />

minder rampzalig is dan dat van de Achaeërs.<br />

Omwille van één vrouw, één liefdesavontuur<br />

ontketenden zij de jacht op Helena<br />

en dreven talloze mannen naar hun dood.<br />

Hun wijze veldheer gaf wat hem het liefst was prijs<br />

voor wat hij ’t meest verachtte;<br />

hij offerde zijn huiselijk geluk, het leven van zijn kind,<br />

ten gunste van zijn broer – dat alles voor een vrouw<br />

die zich vrijwillig, zonder dwang, had laten roven.<br />

En bij de oevers van de Scamander aangekomen, stierven de Grieken,<br />

niet bij de verdediging van hun eigen grenzen<br />

of hun omwalde steden.<br />

Wie op het slagveld sneuvelde zag zijn kinderen niet meer<br />

en werd niet afgelegd door de handen van zijn vrouw,<br />

in vreemde grond werd hij begraven.<br />

Niet beter ging het in zijn eigen huis;<br />

vrouwen stierven als weduwen<br />

en oude mannen bleven kinderloos achter<br />

en treurden om de zonen die ze hadden grootgebracht.<br />

Niemand bezoekt hun graven<br />

17


om de doden te gedenken met een offer.<br />

Dat is de roem die Hellas heeft gewonnen.<br />

Maar het is niet mijn taak<br />

de schanddaden van de oorlog te onthullen.<br />

<strong>De</strong> Trojanen komt de hoogste roem toe:<br />

zij stierven bij het verdedigen van hun eigen land.<br />

Zij die gesneuveld waren, werden [door hun kameraden<br />

naar huis gedragen,] door liefdevolle handen<br />

in hun lijkwade gewikkeld<br />

en in de eigen vadergrond begraven.<br />

En zij die levend van het slagveld kwamen,<br />

brachten hun dagen door met vrouw en kinderen<br />

in eigen huis.<br />

Die vreugden kenden de Grieken niet.<br />

Zelfs in de dood van <strong>Hector</strong>, moeder,<br />

zie ik niet louter smart, want toen hij viel,<br />

had hij onsterfelijke roem verworven;<br />

dat dankt hij aan de Griekse oorlogszucht.<br />

Waren zij thuisgebleven, dan was zijn heldenmoed<br />

nooit aan het licht gekomen.<br />

En Paris heeft zijn faam hieraan te danken,<br />

dat hij een vrouw had die de dochter was van Zeus.<br />

Oorlog vermijden is de plicht van elke wijze mens,<br />

maar komt de oorlog toch,<br />

dan schenkt de heldendood in een rechtvaardige zaak<br />

de stad eeuwige roem;<br />

op hem die sterft in een verderfelijke zaak<br />

rust eeuwige schande.<br />

En daarom, moeder, weeklaag niet<br />

over de ondergang van onze stad,<br />

en omdat ik mijn maagdelijkheid moet verliezen.<br />

Mijn bruidsbed zal het wapen zijn<br />

waarmee ik onze ergste vijanden,<br />

de uwe en de mijne, zal vernietigen.<br />

[...]<br />

18


Koor<br />

Muze, kom en zing een rouwlied boven Iliums graf,<br />

door snikken en geweeklaag onderbroken.<br />

Nu wil ik het verhaal vertellen van het paard op wielen<br />

dat de Grieken binnenbracht,<br />

Troje verwoestte en ons tot slaven maakte.<br />

Bij de stadspoort stond het,<br />

op hoge benen, met goud belegd,<br />

en volgestouwd met wapens die ten hemel rammelden.<br />

Het volk stroomde naar de rots van Troje en schreeuwde:<br />

‘Ons lijden is voorbij!<br />

Kom, breng het houten paard<br />

als offer voor de maagd van Troje,<br />

de dochter van Zeus, Pallas Athena!’<br />

Jonge meisjes, oude mannen, allen renden naar buiten,<br />

lachend en zingend namen ze bezit<br />

van de verraderlijke hinderlaag.<br />

Al het volk van Troje stormde door de poorten<br />

om de maagd Pallas te eren,<br />

zij die de onsterfelijke paarden van de hemel mende;<br />

om aan haar op te dragen<br />

dat glanzende gedrocht, uit bergdennen getimmerd<br />

en met vernietiging gevuld.<br />

Ze slingerden er henneptouwen rond<br />

en als een donkere scheepsromp werd het voortgesleept,<br />

de heuvel op naar de marmeren vloer van Pallas’ tempel,<br />

waar het levensbloed van onze stad<br />

weldra weg zou stromen.<br />

Over de uitputting en blijdschap daalde nu<br />

de schaduw van de nacht.<br />

Toen klonken de opgewekte schrille tonen van de Libysche fluiten<br />

en de Phrygische gezangen.<br />

Het getrappel van dansende voeten<br />

en blije kreten galmden in de lucht,<br />

tot in de huizen de laatste flakkering van toortsen<br />

op de gezichten van de slapers gloeide.<br />

19


Ikzelf zong en danste die nacht<br />

rond de tempel van Zeus’ dochter,<br />

de maagdelijke Artemis van de bergen.<br />

Plotseling klinken in de straten van de stad<br />

ijzingwekkende kreten.<br />

Bevende kinderen klampen zich vast<br />

aan hun moeders rokken.<br />

<strong>De</strong> oorlogsgod breekt los uit zijn hinderlaag<br />

en het wrede werk van Pallas wordt voltooid.<br />

Van alle altaren stroomt Phrygisch bloed.<br />

Het hoofd, half opgericht van de peluw,<br />

wordt van de nek gehakt, en naast de dode<br />

plant de wellust van de overwinnaar<br />

een zoon voor Hellas,<br />

besproeid door de tranen van Trojes wanhoop.<br />

[Andromache komt op met Astyanax op haar arm]<br />

Kijk, Hecabe, ziet u Andromache<br />

op een wagen van de Grieken?<br />

Ze houdt haar lieve Astyanax, <strong>Hector</strong>s zoontje,<br />

aan haar borst gedrukt.<br />

Rampzalige vrouw, waar brengen ze u op die wagen heen,<br />

zittend tussen <strong>Hector</strong>s bronzen wapens<br />

en de oorlogsbuit van Trojaanse wapenrustingen,<br />

waarmee Achilles’ zoon de tempels van Phthia zal tooien?<br />

Vertaald door Willy Courteaux en Bart Claes<br />

20


Romain Rolland<br />

Wie was <strong>Berlioz</strong>?<br />

Het lijkt wellicht paradoxaal om te<br />

beweren dat wij over geen enkele musicus<br />

zo weinig weten als over <strong>Berlioz</strong>. Iedereen<br />

meent hem te kennen. Een luidruchtige<br />

faam omringt zijn persoon en zijn werk.<br />

Muzikaal Europa heeft zijn eeuwfeest<br />

gevierd. Duitsland betwist Frankrijk de<br />

eer zijn genie te hebben gevormd en<br />

ondersteund; Rusland, dat hem door hem<br />

triomfantelijk binnen te halen troostte<br />

over de onverschilligheid en vijandigheid<br />

van Parijs, heeft bij monde van Balakirev<br />

gezegd dat hij ‘de enige Franse musicus’<br />

was. Zijn belangrijkste composities<br />

worden telkens weer op concerten uitgevoerd,<br />

en sommige daarvan hebben<br />

het zeldzame voorrecht zowel de elite als<br />

de massa aan te spreken, terwijl enkele<br />

van zijn werken zelfs zeer geliefd zijn. Er<br />

is een groot aantal studies aan hem<br />

gewijd. Hij heeft zichzelf beschreven en<br />

becommentarieerd in talrijke geschriften.<br />

Ook zijn gezicht is alom bekend; als men<br />

het een keer heeft gezien, vergeet men<br />

het nooit meer. Het is, net als zijn muziek,<br />

zo opvallend en zo uitzonderlijk dat het<br />

lijkt alsof één blik voldoende is om er de<br />

betekenis van te doorgronden: geen<br />

toespelingen, geen mysterieuze onderliggende<br />

gedachten, geen wolken in deze<br />

ziel en dit oeuvre; zij vragen niet, zoals<br />

bij Wagner, een initiatie om te kunnen<br />

worden begrepen. Men is vriend of vijand,<br />

direct vanaf het begin, en de eerste<br />

indruk is blijvend.<br />

Daarin zit hem nu net het ongelukkige:<br />

dat men denkt hem met zo weinig moeite<br />

al te kennen. Obscuriteit is voor een<br />

groot artiest minder schadelijk dan een<br />

felle belichting. Hij doet er beter aan zich<br />

in sluiers te hullen, want als hij daardoor<br />

lange tijd onbegrepen blijft, moet men om<br />

27<br />

hem te kunnen doorgronden tenminste<br />

de moeite nemen naar het geheim van<br />

zijn gedachten te speuren. Men beseft<br />

niet genoeg dat er in een duidelijk vormgegeven<br />

oeuvre met een sterk reliëf, in<br />

het stralende genie van een grote Italiaan<br />

uit de Renaissance, evenveel diepte en<br />

complexiteit kan schuilen als in het halfduister<br />

van het Noorden, in de onmetelijke,<br />

duistere ziel van een Rembrandt.<br />

Dit is dus een eerste misverstand,<br />

maar er zijn er nog meer die ons beletten<br />

om <strong>Berlioz</strong> te begrijpen. Om hem te<br />

naderen moet men door een muur van<br />

vooroordelen, conventionele ideeën,<br />

pedanterie en intellectueel snobisme<br />

heenbreken. In feite moet men haast<br />

elke tegenwoordig gangbare mening<br />

afschudden om zijn oeuvre van een laag<br />

stof te ontdoen.<br />

Allereerst moet het misverstand omtrent<br />

Wagner uit de weg worden geruimd<br />

dat men ofwel <strong>Berlioz</strong> tegen Wagner afzet<br />

en hem aan die Germaanse Wodan offert,<br />

ofwel dat men beiden met geweld naast<br />

elkaar plaatst. Sommigen veroordelen<br />

<strong>Berlioz</strong> uit naam van Wagners theorieën,<br />

anderen kunnen er weer niet toe komen<br />

hem te laten vallen, en proberen van hem<br />

een voorloper van Wagner te maken –<br />

een oudere broer, wiens taak het was de<br />

weg te banen voor een vollediger genie<br />

dan hijzelf, een aanzet te geven tot diens<br />

werken en diens glorie mogelijk te<br />

maken. [...]<br />

Het ergste is dat <strong>Berlioz</strong> zelf de grootste<br />

misleider van allen is, en dat niemand<br />

meer dan hijzelf ertoe bijgedragen heeft<br />

om onjuiste meningen over hem in het<br />

leven te roepen. We weten hoeveel hij<br />

heeft geschreven over muziek en over


zijn leven; we weten hoeveel geestigheid<br />

hij heeft verwerkt in zijn scherpe kritieken<br />

en in zijn charmante Mémoires. Men<br />

zou denken dat zo’n handige en briljante<br />

schrijver, zo vol intelligentie en verve –<br />

die er door zijn werk als criticus aan<br />

gewend is om zijn gezichtspunten in al<br />

hun nuances onder woorden te brengen –<br />

ons nauwkeuriger zou moeten informeren<br />

over zijn artistieke denkwereld dan een<br />

Beethoven of een Mozart: dit is echter<br />

geenszins het geval. Zoals te veel licht<br />

vaak het zicht belemmert, zo verhindert<br />

een teveel aan esprit vaak een goed<br />

begrip. <strong>De</strong> intelligentie van <strong>Berlioz</strong> wordt<br />

ons in kleine doses geschonken, in vele<br />

facetten uiteenvallend. Nergens wordt<br />

zij geconcentreerd in een stralend brandpunt,<br />

dat ons diep in hem laat kijken.<br />

Hij probeert dat zelfs niet eens. Nooit is<br />

hij erin geslaagd uit te steken boven zijn<br />

leven en zijn werk. Ook dat heeft hij nooit<br />

geprobeerd. Hij was het vleesgeworden<br />

romantische genie: een losgeslagen<br />

kracht die niet weet waar ze heengaat.<br />

Ik zal niet zo ver gaan te beweren dat dit<br />

genie, met al zijn intelligentie, zichzelf<br />

niet zou begrijpen, maar telkens begrijpt<br />

hij zichzelf niet meer. Hij laat zich door<br />

het toeval sturen, zoals een oude Scandinavische<br />

zeerover, liggend op de bodem<br />

van zijn boot terwijl hij naar de hemel<br />

kijkt. Hij droomt, hij zucht, hij lacht en<br />

geeft zich over aan zijn hartstochtelijke<br />

hallucinaties. Zijn liefdesleven is net zo<br />

onzeker als zijn kunstenaarsleven. Zijn<br />

muzikale oeuvre, net als zijn kritieken,<br />

spreekt zichzelf tegen, aarzelt en keert<br />

op zijn schreden terug. Hij vergist zich<br />

waar het gaat om zijn passies en zijn<br />

denkbeelden. Zijn hart gaat uit naar het<br />

muziektheater en hij beult zich af met<br />

28<br />

het schrijven van opera’s; zijn bewondering<br />

pendelt tussen Gluck en Meyerbeer.<br />

Hij heeft een volks genie en hij veracht<br />

het volk. Hij is de dapperste muzikale<br />

revolutionair, en hij laat zich de leiding<br />

over de muzikale beweging uit handen<br />

nemen door wie maar wil. Sterker nog:<br />

hij verloochent deze beweging, hij keert<br />

de toekomst de rug toe en doet een<br />

sprong terug in het verleden. Waarom<br />

toch? Hij weet het meestal niet. Een<br />

passie, een wrok, een gril, gekwetste<br />

eigenliefde hebben op hem meer uitwerking<br />

dan dieperliggende motieven.<br />

Er is in hem totaal geen eenheid. [...]<br />

Alles bedriegt in hem, ook zijn uiterlijke<br />

verschijning. Wie ziet hem niet – volgens<br />

zijn portretten en het beeld dat men in<br />

gedachten van hem heeft gevormd – als<br />

een donkere zuiderling, met zwart haar<br />

en vurige ogen? – Hij was blond, met<br />

blauwe ogen: ‘diepliggende en doordringende<br />

ogen,’ zei Joseph d’Ortigue,<br />

‘die soms versluierd worden door melancholie<br />

en loomte.’ Een grote bos haar:<br />

‘een enorme paraplu van haar, als een<br />

bewegende luifel boven een snavel als<br />

die van een roofvogel.’ Een breed voorhoofd,<br />

op zijn dertigste al doorploegd<br />

met rimpels. Zijn mond was groot en fijn,<br />

met samengeperste lippen, aan de hoeken<br />

diepe plooien; zijn kin stak ver vooruit.<br />

Hij had een tamelijk lage stem. ‘Zijn<br />

spreken was ongelijkmatig, bruusk,<br />

brokkelig, driftig, soms uitvoerig maar<br />

meestal terughoudend en lomp.’ – Hij<br />

was van gemiddelde lengte, slank en<br />

goed geproportioneerd, en leek wanneer<br />

hij zat groter dan hij in werkelijkheid was.<br />

Hij was mager, hoekig, voortdurend in<br />

beweging; aan zijn afkomst uit de


Dauphiné had hij een voorliefde voor<br />

alpinisme overgehouden, een hartstocht<br />

voor lange wandelingen, bergbeklimmen<br />

en zwerftochten, die hij tot zijn vijfenzestigste<br />

behield. Zijn gezondheid was<br />

van ijzer, maar hij ruïneerde die door zelf<br />

opgelegde ontberingen en extravaganties:<br />

door de regen lopen, in de buitenlucht<br />

slapen, zelfs in de sneeuw.<br />

In dit sterke, pezige en taaie lichaam<br />

van een bergbewoner school een vurige,<br />

zwakke ziel, waarvan de sterkste, meest<br />

constante en meest kwellende gemoedsaandoening<br />

een ziekelijke behoefte aan<br />

tederheid was: ‘Het meedogenloze<br />

verlangen naar tederheid, dat mij doodt’...<br />

Liefhebben en nog eens liefhebben,<br />

bemind worden: daarvoor zou hij al het<br />

andere willen geven. Maar zijn liefde is<br />

die van een adolescent, die niet in staat<br />

is om zijn beminde te zien zoals die is,<br />

en niet in staat is om zichzelf te zien.<br />

Er is geen sprake van de energieke en<br />

heldere passie van de man die door het<br />

leven wijs geworden is, die het voorwerp<br />

van zijn hartstocht zonder illusies aanschouwt,<br />

en die haar bemint om wat zij is.<br />

<strong>Berlioz</strong> bemint de liefde, bemint dromen,<br />

sentimentele hersenschimmen; hij is er<br />

zelf een. Tot aan zijn laatste dag blijft<br />

hij ‘een ongelukkig kind van twaalf,<br />

gebroken door een liefde die zijn krachten<br />

te boven gaat’. – Kijk eens hoe kuis<br />

deze man, die zo’n vrij leven, met vele<br />

avontuurtjes leidde, altijd uitdrukking<br />

heeft gegeven aan de hartstocht. Wat<br />

een maagdelijke zuiverheid in zijn onsterfelijke<br />

liefdesbladzijden: de duetten<br />

in Les Troyens of de ‘nuit sereine’ uit<br />

Roméo et Juliette! Vergelijk deze vergiliaanse<br />

tederheid eens met de vleselijke<br />

vervoering van Wagner! – Wil dit zeggen<br />

29<br />

dat hij niet evenveel liefhad? Zijn leven<br />

was uitsluitend liefde en liefdeskwellingen;<br />

de droevige frase uit de inleiding<br />

van de Symphonie fantastique – waarvan<br />

Julien Tiersot in een mooi, recent boek<br />

het thema heeft kunnen identificeren als<br />

dat van een romance die <strong>Berlioz</strong> op zijn<br />

twaalfde had gecomponeerd, toen hij<br />

een meisje van achttien beminde, ‘met<br />

grote ogen en roze laarsjes’, Estelle,<br />

Stella montis, Stella matutina. <strong>De</strong>ze frase,<br />

een van de meest aangrijpende die hij<br />

ooit heeft geschreven, zou als devies<br />

kunnen dienen voor dit leven dat door<br />

tederheid en melancholie werd verteerd,<br />

veroordeeld tot een onherroepelijke<br />

eenzaamheid, tot dit ‘hartenleed, dit<br />

afschuwelijke isolement, deze lege<br />

wereld, deze duizend kwellingen die<br />

door mijn aderen meestromen met een<br />

ijskoud bloed, deze afkeer van het leven<br />

en deze onmogelijkheid om te sterven’.<br />

Hij heeft zelf met grote energie en<br />

precisie deze vreselijke ‘smart van het<br />

isolement’ beschreven, die zijn hele<br />

leven aan hem knaagde. Hij is voorbestemd<br />

om te lijden of, erger nog, te<br />

doen lijden. [...]<br />

Een schrijnend contrast: een ziel die<br />

dronken is van het leven en die door de<br />

dood wordt ondermijnd. Dat is de gruwelijke<br />

ernst en de tragiek van dit leven.<br />

Toen Wagner <strong>Berlioz</strong> ontmoette, slaakte<br />

hij een zicht van verlichting: eindelijk<br />

had hij iemand gevonden die nog ongelukkiger<br />

was dan hij! ...<br />

Vervolgens, op de drempel van de<br />

dood, alleen, wendt <strong>Berlioz</strong> zich wanhopig<br />

naar het enige licht dat hem nog rest,<br />

Stella montis, de herinnering aan zijn<br />

kinderlijke liefde: Estelle, inmiddels een


ejaarde, een grootmoeder, verlept<br />

door ouderdom en rouw. Hij maakt een<br />

pelgrimstocht naar Meylan, dicht bij<br />

Grenoble, om haar terug te zien. Hij is<br />

eenenzestig jaar oud, zij bijna zeventig.<br />

‘Het verleden! het verleden! de tijd! ...<br />

Nooit! nooit!’ – en toch wil hij haar liefhebben,<br />

hij houdt vurig van haar. [...]<br />

Op hetzelfde moment in zijn leven<br />

‘vluchtte [Wagner] ver weg van de wereld’,<br />

hij die toch een overwinnaar was, omringd<br />

en bewierookt door bewonderaars,<br />

en die de zorgvuldig gecreëerde legende<br />

van Bayreuth trachtte te omgeven met<br />

een aureool van geluk. Hij voelde de zinloosheid<br />

van zijn bittere strijd tegen de<br />

middelmatigheid van de wereld en stortte<br />

zich op het geloof. Toen een vriend hem<br />

tot zijn verbazing aan tafel zag bidden,<br />

zei Wagner: ‘Ja, ik ben gelovig, ik geloof<br />

in mijn Verlosser!’ Arme mensen, die<br />

wereldveroveraars! Wat zijn zij overwonnen<br />

en gebroken!<br />

Maar hoe veel treuriger is van deze<br />

twee levenseindes dat van de kunstenaar<br />

die niet gelooft en die niet genoeg<br />

kracht en stoïcijnsheid bezit om niet te<br />

geloven – die langzaam ligt te sterven<br />

in die kleine kamer in de rue de Calais,<br />

omgeven door het afschuwelijke lawaai<br />

van het onverschillige of vijandige Parijs,<br />

die zich opsluit in een schuwe stilte, die<br />

tijdens zijn laatste ogenblikken niet het<br />

gezicht van een geliefd persoon boven<br />

zich ziet – , en die niet eens de troost<br />

heeft van het geloof in zijn oeuvre, van<br />

het kalm overzien van het voltooide werk<br />

en de afgelegde levensweg, en die zich<br />

niet vol vertrouwen kan neerleggen bij<br />

de herinnering aan een mooi, heldhaftig<br />

leven. Hij herhaalt stervend de sinistere<br />

30<br />

woorden van Shakespeare, waarmee<br />

de Mémoires beginnen en eindigen:<br />

‘Life’s but a walking shadow. . . Het leven<br />

is slechts een voorbijgaande schim,<br />

een arme komediant die gedurende zijn<br />

uur op het toneel paradeert en zich drukmaakt<br />

en die daarna niet meer wordt<br />

gehoord – een verhaal verteld door een<br />

idioot, vol lawaai en razernij, zonder<br />

enige betekenis...’ [...]<br />

Hij is geen musicus, hij is de muziek<br />

zelve. Hij geeft geen orders aan zijn<br />

demon; hij is werkelijk diens prooi. Wie<br />

zijn geschriften heeft gelezen, weet<br />

hoezeer hij werd gevloerd, aangetast,<br />

verwoest door de emotie van de muziek.<br />

Het zijn heuse crises van extase, van<br />

convulsies. [...]<br />

<strong>Berlioz</strong> heeft zich overgegeven. Het<br />

leven heeft hem verslagen. Niet dat hij<br />

iets verloren zou hebben van zijn artistieke<br />

meesterschap, integendeel. Hij<br />

schrijft steeds volmaakter werken, en<br />

niets uit zijn vroegere composities haalt<br />

het in pure schoonheid bij bepaalde<br />

passages uit L’enfance du Christ (1850-<br />

1854) of Les Troyens (1855-1863).<br />

Maar hij verliest zijn kracht, zijn hartstocht,<br />

het revolutionaire elan, zijn demon<br />

die in zijn jeugd aanvulde wat hem aan<br />

geloof ontbrak. Hij leeft in zijn verleden.<br />

La damnation de Faust (1846) was als<br />

kiem aanwezig in de Huit scènes de<br />

Faust uit 1828. Sinds 1833 dacht hij<br />

aan Béatrice et Bénédict (1862). Wat<br />

betreft de Troyens, geïnspireerd door<br />

zijn jeugdige bewondering voor Vergilius,<br />

die heeft hij zijn hele leven met zich<br />

meegedragen. En wat heeft hij een<br />

moeite met het volbrengen van zijn taak!


Hij, die slechts zeven maanden nodig had<br />

om Roméo et Juliette te schrijven en die<br />

‘omdat het onmogelijk was het Requiem<br />

snel genoeg te schrijven zich stenografische<br />

tekens had aangeleerd’, hij heeft<br />

zeven à acht jaren nodig om Les Troyens<br />

te componeren, waarbij passie en afkeer,<br />

koudheid en walging elkaar afwisselen,<br />

onder hevige twijfel. Hij gaat op<br />

zijn gevoel af, wankelt, aarzelt, en begrijpt<br />

zichzelf nauwelijks. Hij bewondert de<br />

meest middelmatige bladzijden uit zijn<br />

oeuvre: de scène van Laocoön, de finale<br />

van de laatste akte van La prise de<br />

Troie, de laatste scène van Aeneas in<br />

Les Troyens à Carthage. <strong>De</strong> lege hoogdravendheid<br />

van Spontini vermengt zich<br />

met de hoogste inspiratie. Men zou kunnen<br />

zeggen dat zijn genie hem vreemd<br />

is geworden: het is het mechanische werk<br />

van een onbewuste kracht, ‘als stalactieten<br />

in een vochtige grot’. Zijn eigen wil<br />

komt er niet aan te pas: ‘<strong>De</strong> tijd alleen is<br />

voldoende, mits het gewelf van de grot<br />

niet instort.’ Als hij Les Troyens schrijft,<br />

dan is dat niet zozeer omdat hij het wil<br />

schrijven als wel omdat hij dat ooit had<br />

gewild. Men wordt getroffen door de<br />

doodse wanhoop waarmee hij eraan<br />

werkt: hij is zijn testament aan het maken.<br />

En als hij klaar zal zijn, zal alles voor hem<br />

afgelopen zijn: zijn oeuvre is voltooid, en<br />

al zou hij honderd worden, hij zou de<br />

moed niet hebben om er iets aan toe te<br />

voegen. Hem rest slechts – en dat is wat<br />

hij zal doen – zich te omgeven met stilte<br />

en te sterven.<br />

Wat een treurig lot! Er zijn grote<br />

mannen die hun genie overleven. Maar<br />

bij <strong>Berlioz</strong> overleeft het genie zijn wil: het<br />

is daar, men vindt het in de sublieme bladzijden<br />

van de derde akte van Les Troyens<br />

31<br />

à Carthage, maar <strong>Berlioz</strong> gelooft er niet<br />

meer in; hij gelooft nergens meer in.<br />

Het genie sterft bij gebrek aan voeding.<br />

Het is een vlam op een lege tombe. – In<br />

hetzelfde uur van zijn ouderdom gaat de<br />

ziel van Wagner voort op haar glorieuze<br />

weg naar de top. Nadat zij alles heeft<br />

bereikt, behaalt ze de opperste overwinning<br />

door van alles afstand te doen<br />

in het geloof. Als in een verheven tempel<br />

weerklinken in haar de goddelijke zangen<br />

uit Parsifal, die de smartelijke kreten<br />

van Amfortas beantwoorden met de<br />

troostende woorden: ‘Selig im Glauben!<br />

Selig in Liebe!’<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart


<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />

Aanpakken en afmaken<br />

Toen ik in Weimar was bij prinses<br />

Wittgenstein (een toegewijde vriendin<br />

van Liszt, een sympathieke en intelligente<br />

vrouw, die mij heel dikwijls gesteund<br />

heeft in mijn somberste momenten), werd<br />

ik ertoe gebracht over mijn bewondering<br />

voor Vergilius te spreken en over de<br />

voorstelling die ik mij maakte van een<br />

grote opera, behandeld volgens<br />

de shakespeariaanse methode, en gebaseerd<br />

op het tweede en het vierde boek<br />

van de Aeneis. Ik voegde eraan toe dat<br />

ik te goed wist wat een verdriet een<br />

dergelijke onderneming mij zou brengen<br />

om er ooit aan te beginnen. ‘Inderdaad,’<br />

zei de prinses, ‘moet uw hartstocht voor<br />

Shakespeare, gevoegd bij de liefde voor<br />

de oudheid, iets grandioos en nieuws tot<br />

gevolg hebben. Vooruit, u moet die opera,<br />

dat lyrische gedicht maken; u mag het<br />

noemen en inkleden zoals u wilt. U moet<br />

dat aanpakken en afmaken.’ Toen ik bleef<br />

tegenstribbelen, zei de prinses tegen mij:<br />

‘Luistert u eens, als u terugdeinst voor<br />

de inspanning die dit werk u kan en moet<br />

kosten, als u zo zwak bent bang te zijn<br />

en niet alles te trotseren voor Dido en<br />

Cassandra, vertoont u zich dan nooit meer<br />

bij mij, ik wil u niet meer zien.’ Dat was<br />

meer dan genoeg om mij tot een besluit<br />

te brengen. Terug in Parijs begon ik<br />

de verzen voor het lyrische gedicht Les<br />

Troyens te schrijven. Vervolgens zette ik<br />

mij aan de partituur, en na drieëneenhalf<br />

jaar verbeteren, veranderen en toevoegen<br />

enzovoort, was alles klaar. [...]<br />

Op een avond, in de Tuilerieën, was ik in<br />

de gelegenheid de keizer even te spreken,<br />

en hij gaf mij toestemming hem het<br />

gedicht Les Troyens te brengen, waarbij<br />

hij mij de verzekering gaf dat hij het zou<br />

32<br />

lezen als hij een uurtje de tijd zou kunnen<br />

vinden. Maar heeft men vrije tijd als men<br />

keizer der Fransen is? Ik stelde mijn<br />

manuscript aan Zijne Majesteit ter hand,<br />

die het niet las en het doorstuurde naar<br />

de kantoren van de directie over de<br />

theaters. Daar werd mijn werk belasterd,<br />

men noemde het absurd en onzinnig; men<br />

bracht het gerucht in omloop dat het acht<br />

uur zou duren, dat er twee gezelschappen<br />

als dat van de Opéra nodig waren om het<br />

uit te voeren, dat ik om driehonderd extra<br />

koorzangers vroeg, enzovoort, enzovoort.<br />

Een jaar later scheen men zich een beetje<br />

met mijn werk te willen bezighouden. Op<br />

een dag nam Alphonse Royer mij terzijde<br />

en zei dat de minister van Staat hem<br />

geboden had mij mee te delen dat men op<br />

het punt stond mijn partituur Les Troyens<br />

in te studeren, en dat hij mij volledige<br />

genoegdoening wilde geven.<br />

<strong>De</strong>ze spontaan door Zijne Excellentie<br />

gedane belofte werd niet beter nagekomen<br />

dan zo vele andere, en vanaf dat<br />

moment is er geen, enzovoort, enzovoort.<br />

En dat is de reden waarom ik, na een<br />

lange en vruchteloze periode van wachten,<br />

het moe met zoveel minachting behandeld<br />

te worden, zwichtte voor de vriendschappelijke<br />

verzoeken van Carvalho en ik erin<br />

toestemde de opvoering van Les Troyens<br />

à Carthage in het Théâtre Lyrique aan<br />

hem over te laten, ondanks het feit dat het<br />

hem duidelijk onmogelijk was die tot een<br />

goed einde te brengen. Hij had juist van<br />

de regering een jaarlijkse subsidie van<br />

honderdduizend francs gekregen.<br />

<strong>De</strong>sondanks ging de onderneming zijn<br />

krachten te boven; zijn theater is niet<br />

groot genoeg, zijn zangers zijn niet<br />

bekwaam genoeg, zijn koor noch zijn<br />

orkest zijn toereikend. Hij bracht aanzien-


lijke offers. Zo deed ik mijnerzijds.<br />

Ik betaalde met mijn eigen penningen een<br />

paar musici die aan zijn orkest ontbraken,<br />

ik verminkte zelfs op vele plaatsen mijn<br />

instrumentatie om die aan te passen bij<br />

de middelen waarover hij beschikte.<br />

Mme Charton-<strong>De</strong>meur, de enige vrouw<br />

die de rol van Dido kon zingen, betoonde<br />

zich onbaatzuchtig en een vriendin door<br />

van Carvalho een salaris te accepteren<br />

dat veel lager lag dan dat wat de directeur<br />

van het theater van Madrid haar bood.<br />

Ondanks alles was de uitvoering zeer<br />

ontoereikend en kon dat ook alleen maar<br />

zijn. Mme Charton kende prachtige<br />

momenten. Monjauze, die Aeneas speelde,<br />

straalde op sommige dagen geestdrift<br />

en warmte uit; maar de enscenering, die<br />

Carvalho absoluut zelf had willen regelen,<br />

was totaal anders dan als ik had aangegeven,<br />

zij was zelfs op sommige plaatsen<br />

absurd en op andere belachelijk.<br />

<strong>De</strong> toneelknecht bedierf bijna alles bij de<br />

première en was er bijna de oorzaak van<br />

dat het stuk viel door zijn onhandigheid in<br />

de scène van de jacht tijdens het onweer.<br />

Dit tafereel, dat in de Opéra van een aangrijpende<br />

onstuimige schoonheid zou zijn,<br />

maakte een armetierige indruk, en voor<br />

de decorwisseling hierna was vijfenvijftig<br />

minuten pauze nodig. Met het gevolg dat<br />

de volgende dag het onweer, de jacht en<br />

de hele scène geschrapt werden.<br />

Ik heb al gezegd dat, wil ik naar behoren<br />

de uitvoering van een groot werk als het<br />

onderhavige kunnen organiseren,<br />

ik volstrekt meester moet zijn over het<br />

theater, zoals ik dat ben over het orkest<br />

als ik een symfonie instudeer; ik heb de<br />

welwillende medewerking van iedereen<br />

nodig en een ieder moet mij gehoorzamen<br />

zonder ook maar de geringste kritiek te<br />

33<br />

leveren. Anders raakt mijn energie na<br />

een paar dagen uitgeput in de botsing<br />

met de wil van mensen die de mijne<br />

dwarsbomen, met kinderlijke opvattingen<br />

en nog kinderlijker angsten waardoor<br />

men bezeten wordt en welke bezetenheid<br />

men mij oplegt. Ten slotte geef ik het op,<br />

stort uitgeput neer en laat alles in het<br />

honderd lopen. Ik kan niet zeggen wat een<br />

kwellingen Carvalho mij heeft doen ondergaan,<br />

– terwijl hij verkondigde dat hij zich<br />

alleen maar wilde voegen naar mijn<br />

bedoelingen en wilde doen wat ik wilde –,<br />

om gedaan te krijgen dat die coupures<br />

werden aangebracht die hij noodzakelijk<br />

achtte. Wanneer hij mij er niet zelf<br />

om durfde te vragen, dan liet hij er mij om<br />

vragen door een van onze gemeenschappelijke<br />

vrienden. <strong>De</strong>ze schreef mij dat<br />

die en die passage gevaarlijk was, gene<br />

smeekte mij, eveneens schriftelijk, een<br />

andere te schrappen. En detailkritiek om<br />

gek van te worden. [...]<br />

<strong>De</strong> première van Les Troyens à Carthage<br />

vond op 4 november 1863 plaats, zoals<br />

Carvalho had aangekondigd. Het werk<br />

had nog drie of vier serieuze generale<br />

repetities nodig, niets verliep vlekkeloos,<br />

vooral niet op het toneel. Maar de directeur<br />

wist niet wat hij allemaal moest doen<br />

om zijn repertoire te onderhouden, zijn<br />

theater stond elke avond leeg, hij wilde<br />

zo vlug mogelijk uit deze treurige positie<br />

geraken. In zo’n geval zijn directeuren,<br />

zoals bekend, meedogenloos.<br />

Mijn vrienden en ik dachten dat de avond<br />

stormachtig zou zijn, wij verwachtten<br />

allerlei vijandige demonstraties; maar<br />

niets daarvan. Mijn vijanden durfden zich<br />

niet te vertonen; een enkel persoon liet<br />

een wat beschroomd gefluit horen aan


het slot, toen mijn naam werd rondgebazuind,<br />

en dat was alles. <strong>De</strong> persoon die<br />

had gefloten, had zich waarschijnlijk tot<br />

taak gesteld mij verscheidene weken lang<br />

op dezelfde manier te beledigen, want<br />

hij kwam terug in gezelschap van een<br />

medewerker en floot op dezelfde plek<br />

ook bij de derde, vijfde, zevende en tiende<br />

voorstelling. Anderen hielden met komische<br />

heftigheid betogen in de couloirs,<br />

waarbij zij mij met verwensingen overlaadden<br />

en zeiden dat men een dergelijke<br />

muziek niet mocht, niet moest toestaan.<br />

Vijf kranten uitten dwaze beledigingen<br />

aan mijn adres, beledigingen die zo waren<br />

uitgekozen dat ze de kunstenaar in mij<br />

het hardvochtigst konden kwetsen. Maar<br />

daarentegen verschenen er veertien<br />

dagen lang meer dan vijftig kritieken vol<br />

bewondering, [...] artikelen die geschreven<br />

waren met echt enthousiasme en<br />

een zeldzaam inzicht en die mij met een<br />

vreugde vervulden die ik in lang niet ervaren<br />

had. Bovendien kreeg ik een groot<br />

aantal brieven, sommige welsprekend,<br />

andere naïef, allemaal vol emotie, die niet<br />

nalieten mij diep te roeren. Bij verschillende<br />

uitvoeringen heb ik mensen zien<br />

huilen. Dikwijls, in de twee maanden die<br />

volgden op de eerste verschijning van<br />

Les Troyens, ben ik in Parijs op straat<br />

staande gehouden door onbekenden die<br />

mij om toestemming vroegen mij de hand<br />

te drukken en die mij bedankten dit werk<br />

te hebben voortgebracht. Was dat niet<br />

genoeg om mij schadeloos te stellen<br />

voor de beledigingen van mijn vijanden?<br />

Vijanden die ik mij heb gemaakt, minder<br />

nog door mijn kritieken dan door strekking<br />

en streven van mijn muziek; vijanden wier<br />

haat lijkt op die van hoeren voor fatsoenlijke<br />

vrouwen en waardoor men zich<br />

34<br />

vereerd moet voelen. <strong>De</strong> muze van zulk<br />

soort mensen heet gewoonlijk Laïs,<br />

Phryne, heel zelden Aspasia; de muze die<br />

door edele naturen en vrienden van de<br />

grote kunst aanbeden wordt, heet Julia,<br />

<strong>De</strong>sdemona, Cordelia, Ophelia, Imogen,<br />

Virgilia, Miranda, Dido, Cassandra,<br />

Alcestis, verheven namen die gedachten<br />

aan poëtische liefde, schroom en<br />

toewijding doen ontstaan, waar eerstgenoemde<br />

slechts lage zinnelijkheid<br />

en prostitutie oproepen.<br />

Vertaald door W. Scheltens


Jürgen Maehder<br />

Dramaturgie en orkestbehandeling in Les Troyens<br />

‘Wij ensceneren niet Abbé <strong>De</strong>lille, maar<br />

Vergilius, en wel een geshakespearianiseerde<br />

Vergilius.’<br />

(<strong>Berlioz</strong> aan Léon Carvalho, 15 juli 1863)<br />

Nieuwe inzichten in de opera-esthetiek<br />

van de negentiende eeuw zorgden er<br />

in de afgelopen decennia voor dat de<br />

belangstelling van de muziekhistorici voor<br />

het genre van de grand opéra in belangrijke<br />

mate werd geïntensiveerd. Nu een<br />

opera-uitvoering niet meer uitsluitend als<br />

de scenische realisatie van een muzikale<br />

partituur wordt gezien, maar ook als een<br />

theatergebeuren met geheel eigen wetten,<br />

is het mogelijk geworden het negentiende-eeuwse<br />

Franse muziektheater te<br />

interpreteren als een ‘Gesamtkunstwerk’.<br />

En voor die interpretatie had men niet<br />

alleen een op begrip voor het muzikale<br />

opus gerichte muziekwetenschap nodig,<br />

maar ook disciplines als libretto- en<br />

theatergeschiedenis en de pas tot ontwikkeling<br />

gekomen sociale geschiedenis<br />

van het muziektheater, die probeert de<br />

uitvoering als gebeuren in de sociaaleconomische<br />

context te duiden.<br />

Het esthetische ideaal van het muziekdrama<br />

met zijn onscheidbare versmelting<br />

van woord, muziek en toneel was niet erg<br />

geschikt gebleken voor de interpretatie<br />

van een theaterkunst die niet eens naar<br />

deze versmelting van theatrale effectmiddelen<br />

streefde. Dankzij een minder vooringenomen<br />

benadering slaagde de internationale<br />

operawetenschap er tijdens de<br />

laatste vijfentwintig jaar in om de Franse<br />

en Italiaanse operagenres uit de eerste<br />

helft van de negentiende eeuw uit hun rol<br />

als voorlopers van het werk van Wagner<br />

te bevrijden en belangrijke bijdragen<br />

te leveren tot een beter begrip van die<br />

35<br />

genres. <strong>De</strong> werkenlijst en de monumentale<br />

uitgave van de werken van <strong>Hector</strong><br />

<strong>Berlioz</strong>, de publicatie van zijn Correspondance<br />

générale en de recentelijk begonnen<br />

complete editie van zijn muziekfeuilletons<br />

vormen mijlpalen binnen deze<br />

herwaardering van de negentiendeeeuwse<br />

operacultuur.<br />

Toen <strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong> een poging deed<br />

om door middel van een succes aan de<br />

Parijse Opéra een doorbraak te bereiken,<br />

zag hij zich geconfronteerd met een hem<br />

vijandige bureaucratie en met vele intriges,<br />

die de relatie van de componist met<br />

het ‘officiële’ Parijse muziekleven van<br />

zijn tijd voor altijd dreigden te verstoren.<br />

Benvenuto Cellini – vrucht van de diepe<br />

indrukken die de componist tijdens zijn<br />

reis naar Italië had opgedaan – was het<br />

werk van een jonge maar geenszins<br />

onbekende componist. In de literairmuzikale<br />

kringen van de Franse hoofdstad<br />

werd <strong>Berlioz</strong> gezien als hoop voor<br />

de toekomst, én als iemand die licht<br />

schandalen zou kunnen veroorzaken.<br />

Na het winnen van de Prix de Rome<br />

met de cantate Sardanapale (1830),<br />

rechtstreeks geïnspireerd door Eugène<br />

<strong>De</strong>lacroix’ beroemde schilderij La mort<br />

de Sardanapale (1827) en indirect<br />

door Lord Byrons drama Sardanapalus<br />

(1821), behaalde <strong>Berlioz</strong> zijn eerste<br />

publiekssucces met de Symphonie<br />

fantastique en met de muziektheatrale<br />

voortzetting daarvan, de ‘muzikale scène’<br />

Lélio (1832), waarin voor het eerst in<br />

de Europese muziekgeschiedenis een<br />

componist zijn eigen scheppingsproces<br />

ten tonele voerde.<br />

Het probleem van de relatie tussen<br />

kunst en leven – een van de basispro-


lemen van de Europese Romantiek –<br />

zou <strong>Berlioz</strong> in talrijke andere composities<br />

bezighouden: de symfonie Harold en<br />

Italie voor solo-altviool en orkest (1834),<br />

die oorspronkelijk voor Niccolò Paganini<br />

was geschreven, was aan dit thema<br />

gewijd, in aansluiting op Lord Byrons<br />

gedicht Childe Harold’s Pilgrimage<br />

(1812 -1818). In 1837 was <strong>Berlioz</strong> er<br />

eindelijk in geslaagd zijn monumentale<br />

Requiem – oftewel Grande messe des<br />

morts – voor het eerst uit te voeren.<br />

<strong>De</strong> quasi-scenische dispositie van nooit<br />

eerder gehoorde klankmassa’s en de<br />

veelvoud aan onvermoede klankeffecten<br />

die <strong>Berlioz</strong> wist op te roepen, maakten<br />

op het publiek een diepe indruk. Nadat<br />

hij ook muziekcriticus bij het Journal des<br />

Débats was geworden, gold <strong>Berlioz</strong> niet<br />

langer uitsluitend als de leidende exponent<br />

van de muzikale Romantiek in<br />

Frankrijk, maar beschikte hij ook over<br />

een aanzienlijke invloed op de Parijse<br />

muziekkritiek.<br />

<strong>De</strong> wereldpremière van een succesvolle<br />

opera zou alom als de bekroning van<br />

de snelle carrière van een van de meestbelovende<br />

jonge componisten worden<br />

gezien. En een doorslaand succes van<br />

<strong>Berlioz</strong> aan de Opéra zou ook de machtspositie<br />

van Giacomo Meyerbeer in sterke<br />

mate hebben gereduceerd. Diens tot<br />

1838 in Parijs voor het eerst opgevoerde<br />

opera’s Robert le diable (1831) en Les<br />

Huguenots (1836) beheersten zonder<br />

concurrentie het repertoire van de Opéra.<br />

Het spectaculaire fiasco van Benvenuto<br />

Cellini verijdelde echter voorgoed <strong>Berlioz</strong>’<br />

rechtlijnige carrière in het Parijse muziekleven,<br />

en leidde tot een kloof tussen<br />

enerzijds de verwachtingspatronen van<br />

het Parijse operapubliek en anderzijds<br />

<strong>Berlioz</strong>’ ideaal van een operamuziek die<br />

in structurele complexiteit niet onderdeed<br />

voor de werken van de Weense<br />

Klassieken.<br />

Zoals de meeste Parijse intellectuelen<br />

36<br />

van zijn generatie zag <strong>Berlioz</strong> in het<br />

theater van Victor Hugo niet alleen een<br />

bewonderd voorbeeld van ‘moderne’<br />

theaterkunst, maar ook nam hij deel aan<br />

de beroemde debatten over Hugo’s<br />

theatrale esthetiek, en woonde hij meermalen<br />

de omstreden eerste enscenering<br />

van Hugo’s Hernani bij (1830). <strong>De</strong> op<br />

de categorie van de couleur locale georienteerde<br />

theatrale esthetiek van Hugo,<br />

zoals hij die in zijn Préface à Cromwell<br />

(1827) zo overtuigend had geformuleerd,<br />

werd ook voor <strong>Berlioz</strong> tot een doorslaggevende<br />

categorie van scenische presentatie.<br />

Zoals bekend is uit de dagboeken<br />

van Giacomo Meyerbeer en Eugène<br />

<strong>De</strong>lacroix, bood de couleur locale tijdens<br />

de jaren dertig een geliefd discussiethema<br />

voor de Parijse intellectuelen.<br />

Niet in de laatste plaats door de artistieke<br />

vruchten van zijn reis naar Algiers zou<br />

<strong>De</strong>lacroix er zelf toe bijdragen dat in de<br />

loop van de negentiende eeuw de voorstelling<br />

van de geografische en de historische<br />

omgeving van de handeling, die<br />

samen de couleur locale vormen, een<br />

toenemende precisering doormaakte.<br />

<strong>De</strong> noodzaak van een couleur locale<br />

berustte in belangrijke mate op het verbazingwekkende<br />

pluralisme in de stof,<br />

dat zowel de negentiende-eeuwse schilderkunst<br />

als de theatercultuur uit die<br />

tijd kenmerkt. <strong>De</strong> lokale kleur lijkt aldus<br />

de toeschouwer als het ware de helpende<br />

hand te bieden zodat deze zich kan inleven<br />

in de door de kunstenaar gecreëerde<br />

wereld. Tegelijkertijd weerspiegelt de<br />

toenemende betekenis van de couleur<br />

locale in de kunst en in het theater van<br />

de negentiende eeuw ook de tendens<br />

van een burgerlijke kunst om afstand te<br />

nemen van de wereld waarin men leeft.<br />

Als een evocatie van het niet-tegenwoordige<br />

omschrijft een naar verre tijden en<br />

ruimten verplaatste toneelhandeling uit<br />

de Franse Romantiek met eigen middelen<br />

de fundamentele scheiding tussen de


verduisterde toeschouwersruimte als<br />

oord van de illusie en het steeds meer<br />

verlichte toneel.<br />

<strong>De</strong> door ‘lokale kleur’ veroorzaakte<br />

afstand tot het tegenwoordige kon op<br />

verschillende manieren gecreëerd<br />

worden; er moest onderscheid worden<br />

gemaakt tussen ruimtelijke afstand,<br />

afstand in de tijd en maatschappelijke<br />

afstand van de afgebeelde werkelijkheid<br />

ten opzichte van de leefwereld. <strong>De</strong><br />

begrippen ‘exotisme’, ‘archaïsme’ en<br />

‘status’ corresponderen min of meer met<br />

deze drie verschillende verschijningsvormen<br />

van afstand in de negentiendeeeuwse<br />

kunst. <strong>De</strong> alomtegenwoordige<br />

couleur locale sloeg op natuurlijke wijze<br />

ook over naar de muziek en leidde tot<br />

een groeiende doordringbaarheid van<br />

de compositiestructuur voor vreemde<br />

invloeden. Een geschiedenis van de geleidelijke<br />

absorptie van muzikaal ‘vreemd<br />

materiaal’ – gekenmerkt door geografische,<br />

historische of esthetische afstand<br />

ten opzichte van de normale manier van<br />

componeren en overeenstemmend met<br />

de hierboven genoemde drie-eenheid<br />

van ‘lokale kleur’ – vormde een noodzakelijke<br />

aanvulling van de historie van het<br />

componeren in de negentiende eeuw.<br />

<strong>De</strong> geschiedenis van de stof van de<br />

grand opéra tot aan de eeuwwisseling<br />

blijkt sterk gedetermineerd door de noodzaak<br />

om herhalingen van een eenmaal<br />

gekozen koloriet zoveel mogelijk te<br />

vermijden, de gekozen situering in tijd<br />

en ruimte steeds sterker te preciseren en<br />

de voorkeur te geven aan steeds verder<br />

afgelegen plaatsen van handeling. Ook<br />

Meyerbeers werken voor de grand opéra<br />

weerspiegelen deze tendens: van het<br />

middeleeuwse, met de sagenstof verbonden<br />

Frankrijk en Sicilië van Robert le<br />

diable leidde een consequente weg via<br />

de Bartholomeüsnacht (24 augustus<br />

1672) van Les Huguenots en het<br />

37<br />

Münsterse rijk van de wederdopers in<br />

Le prophète naar de karakteristieke<br />

mengeling van Indische en Afrikaanse<br />

elementen in L’Africaine, die uiteindelijk<br />

haar vaderland – als compromis tussen<br />

twee concurrerende vormen van couleur<br />

locale – in het verre Madagascar vond.<br />

Toen Charles Gounod voor zijn eerste<br />

opera, Sapho, (1851) een antiek gegeven<br />

had gekozen, vond hij hierin ondubbelzinnig<br />

de steun van de recensent<br />

<strong>Berlioz</strong>. Het aansluiten van de beeldcultuur<br />

van Revolutie en Empire bij het<br />

artistieke erfgoed van het antieke Rome,<br />

waardoor een specifiek Franse continuïteit<br />

van de receptie van de Romeinse<br />

oudheid in de klassieke Franse literatuur<br />

werd voortgezet, verschafte een bijzondere<br />

bindende kracht aan de antieke<br />

stof in het Franse negentiende-eeuwse<br />

theater. Tot het einde van het keizerrijk<br />

van Napoleon III bleef de keuze voor<br />

antieke gegevens in het Franse muziektheater<br />

verbonden met een latente<br />

politieke ondertoon van bonapartisme,<br />

een associatie waarmee <strong>Berlioz</strong> door het<br />

lot van de opera Le triomphe de Trajan<br />

van zijn leraar Le Sueur direct werd<br />

geconfronteerd.<br />

Bij het bewerken van Vergilius’ Aeneis<br />

voor het libretto van zijn opera besloot<br />

<strong>Berlioz</strong> – tegen de librettotraditie uit de<br />

Franse operageschiedenis in, volgens<br />

welke het werk werd verdeeld – dat<br />

dichter en componist één en dezelfde<br />

persoon zouden zijn. Hoewel tot nu toe de<br />

studie van het literaire niveau van <strong>Berlioz</strong>’<br />

Troyens-libretto aan dit onderwerp beslist<br />

geen recht heeft gedaan, heeft deze<br />

toch voldoende achtergrondmateriaal<br />

over het artistieke karakter van <strong>Berlioz</strong>’<br />

tekst opgeleverd om belangrijke structurele<br />

kenmerken van de onderlinge<br />

betrekkingen tussen libretto en partituur<br />

aan het licht te brengen. <strong>Berlioz</strong> zag<br />

zich genoodzaakt afstand te nemen tot


de traditie van de Franse receptie van<br />

de Antieken in de achttiende eeuw. In<br />

zijn bekende opmerking uit een brief<br />

aan Carvalho – dat hij niet de Vergilius<br />

van Abbé <strong>De</strong>lille maar een Vergilius<br />

gezien door de bril van Shakespeare<br />

wilde ensceneren – valt het persoonlijke<br />

enthousiasme voor Vergilius van de<br />

dichter-componist samen met de het<br />

theater betreffende idealen van de<br />

Franse Romantiek.<br />

<strong>De</strong> conceptie van een tragische opera<br />

met antiek koloriet was binnen de Franse<br />

operatraditie ondenkbaar zonder zowel<br />

bij het model van Glucks ‘tragédie lyrique’<br />

als ook bij de partituren van Gasparo<br />

Spontini’s ‘tragédies’ aan te knopen. In<br />

vergelijking met de late grand opéra met<br />

zijn overwegend heteronome muzikale<br />

esthetiek betekende deze beslissing op<br />

het vlak van de opera-esthetiek een<br />

bewust teruggrijpen naar de muzikale<br />

vormtaal van een in het algemene<br />

bewustzijn nog aanwezig verleden. Tekst<br />

en muziek getuigen van de intentie van<br />

de dichter-componist om op het hoogste<br />

esthetische niveau de grootheid van een<br />

vergane kunst op te roepen en zich daarmee<br />

te meten. Dat de rol van een literaire<br />

classicist niet schijnt te passen bij de<br />

muzikale revolutionair <strong>Berlioz</strong> – althans<br />

gemeten aan de literaire avantgarde van<br />

1864 –, behoort tot de fundamentele<br />

tegenstrijdigheden in Les Troyens waaraan<br />

de partituur zijn historisch exterritoriale<br />

karakter te danken heeft.<br />

<strong>Berlioz</strong> pakte de muziekdramatische<br />

opgave om een monumentaal historieschilderij<br />

uit de tijd van de Trojaanse<br />

oorlog op te zetten principieel niet anders<br />

aan dan zijn tijdgenoten dat zouden hebben<br />

gedaan. Hij ontwierp constellaties<br />

van personen en bracht deze in correlatie<br />

met stemtypes; hij combineerde deze<br />

stemkarakters in gesloten vormen tot de<br />

musiceervormen uit de operatraditie; hij<br />

bouwde een logische volgorde van ‘korte’<br />

38<br />

en ‘lange’ scènes op, welke reeks telkens<br />

naar een groot tableau aan het eind van<br />

de akte toewerkte. <strong>Berlioz</strong> plaatste de<br />

balletintermezzo’s volgens de traditie van<br />

de grand opéra, en hij plande het toepassen<br />

van speciale instrumentatie-effecten,<br />

er rekening mee houdend dat ieder<br />

afzonderlijk effect een dramaturgische<br />

legitimatie moet hebben.<br />

Het situeren van de handeling in Klein-<br />

Azië en Noord-Afrika en het oproepen<br />

van een ver verleden uit het begin van het<br />

collectieve geheugen van de Europese<br />

cultuur riep in de context van de Franse<br />

theateresthetiek van de negentiende<br />

eeuw een automatisme in het leven dat<br />

zijn neerslag vond in zowel het antieke<br />

als in het exotische instrumentarium van<br />

de partituur. Wat betreft de ‘typerende’<br />

instrumenten heeft Michael Walter op<br />

overtuigende wijze het esthetische dilemma<br />

beschreven waarvoor de noodzaak<br />

van een alomvattende karakterisering van<br />

de plaatsen van handeling in de grand<br />

opéra <strong>Berlioz</strong> plaatste: ‘Nog zwaarder dan<br />

het probleem van de handelingsstructuur<br />

woog het probleem van de door de esthetiek<br />

verlangde couleur locale, respectievelijk<br />

‘couleur du temps’. Twee oplossingen<br />

kwamen hiervoor in aanmerking: een<br />

archaïserende melodiek, die zou kunnen<br />

verwijzen naar de historische verte van<br />

het Klein-Aziatische Griekenland, of een<br />

antiek aandoende instrumentatie (respectievelijk<br />

de combinatie van beide).<br />

Aan het begin van de eerste akte<br />

combineert <strong>Berlioz</strong> de twee elementen,<br />

zij het op een wijze die op een zeer karakteristieke<br />

manier het probleem naar het<br />

vlak van de presentatie van het Klein-<br />

Aziatisch-exotische verschuift. Het toneel<br />

stelt het door de Grieken verlaten legerkamp<br />

voor Troje voor. Rechts bevindt<br />

zich de grafheuvel van Achilles. Op deze<br />

grafheuvel (dat wil zeggen technisch<br />

gezien op het toneel, aanvankelijk bij<br />

gesloten doek) spelen drie herders op


de dubbelfluit (‘double flûte’). In de partituur<br />

staat als instrumentatie-aanduiding<br />

‘flûtes antiques’ met de toevoeging ‘ou<br />

trois hautbois’. Daarmee lost <strong>Berlioz</strong> het<br />

praktische probleem op dat geen enkel<br />

Europees orkest beschikt over antieke<br />

dubbelfluiten. Het eigenlijke ‘antieke’<br />

aan de realisatie van deze stemmen is<br />

dan ook eerder de stemvoering dan de<br />

klank.’*<br />

Voor de balletintermezzo’s in de vierde<br />

akte liet de componist zich inspireren<br />

door Noord-Afrikaanse ensembles die<br />

hij in 1844 in Parijs had gehoord. Met<br />

de tarbuka deed een membranofoon van<br />

Noord-Afrikaanse oorsprong zijn intrede<br />

in het orkest, wederom in de traditionele<br />

functie van een ‘typerend instrument’<br />

dat diende om exotisme te creëren. Vergelijkt<br />

men het bespelen van antiquarische<br />

instrumentencombinaties zoals die<br />

enerzijds door <strong>Berlioz</strong> voor Les Troyens,<br />

anderzijds door Arrigo Boito voor Nerone<br />

werden samengesteld, dan valt op dat<br />

<strong>Berlioz</strong> doordat de handeling buiten<br />

Europa plaatsvindt wel gedwongen werd<br />

uit te wijken naar het gebied van het<br />

exotisme, terwijl Boito – zoals vóór hem<br />

reeds de componisten van de Franse<br />

revolutie-opera – op basis van archeologisch<br />

onderzoek in zijn tijd als het ware<br />

een ‘documentarisch’ instrumentarium<br />

kon verzamelen, waarvan de esthetische<br />

basis ten tijde van de postume wereldpremière<br />

(1924) echter al verouderd was.<br />

Zoals te verwachten bij een groot<br />

technoloog van de orkestklank vormt de<br />

partituur van Les Troyens een soort compendium<br />

van instrumentatietechnologie,<br />

om niet te zeggen een repertorium van<br />

instrumentatie-effecten, waarvan de<br />

toepassing door de dramatische intentie<br />

* Michael Walter: Exotik oder Farblosigkeit:<br />

Antikenbilder in der Oper des 19. Jahrhunderts,<br />

in: Humanistische Bildung 19/1996<br />

39<br />

van elke scène gestuurd wordt. <strong>De</strong> voorraad<br />

aan afzonderlijke instrumentale<br />

effecten, die men kan opvatten als de<br />

ontkenning van de traditionele toepassing<br />

van instrumenten, was echter niet<br />

onuitputtelijk; de constante herhaling<br />

van zulke effecten zou afbreuk hebben<br />

gedaan aan het verrassingsmoment en<br />

daarmee aan de unieke zeggingskracht<br />

van de partituur. <strong>De</strong>rhalve kwam <strong>Berlioz</strong><br />

tot de oplossing om de in zijn vroege<br />

werk hier en daar toegepaste effecten<br />

te integreren in een orkestrale structuur<br />

die terugblikkend naar de dramatische<br />

tableaustructuur van de late grand opéra<br />

een brede afwisseling aan klankkleuren<br />

mogelijk maakt.<br />

Men vergelijke de op zichzelf staande<br />

toepassing van pedaaltonen [natuur- of<br />

grondtonen van de trombones, vert.] in<br />

het ‘Hostias’ uit de Grande messe des<br />

morts – een vondst die in Leipzig zelfs<br />

de bewondering van Schumann had<br />

gewekt – met de in de toonzetting geïntegreerde<br />

toepassing van datzelfde<br />

effect in Les Troyens op de woorden<br />

‘Laocoon, un prêtre! Objet de la fureur<br />

des Dieux! Dévoré palpitant par ces<br />

monstres hideux, horreur!’ Het opnemen<br />

van dit instrumentale effect, dat reeds<br />

in Aeneas’ recitatief klinkt wanneer daar<br />

de slang wordt genoemd, berust op de<br />

kunstgreep tussen de slotakkoorden<br />

als het ware een ‘venster’ te scheppen<br />

voor deze klank van de trombones in een<br />

extreem lage ligging. Dankzij de dramatische<br />

suggestiviteit van de passage<br />

vergeet de luisteraar dat de componist<br />

door een ‘truc’ een identieke reeks tonen<br />

opnieuw kan gebruiken. Dit is des te<br />

opmerkelijker omdat niet alleen de voorraad<br />

pedaaltonen door de constructie<br />

van de tenortrombone vastligt, maar ook<br />

de volgorde van de tonen om speeltechnische<br />

redenen nauwelijks variabel is.<br />

[Zie muziekvoorbeeld op p. 40]


<strong>De</strong> zeer brede klankkleurendispositie in<br />

Les Troyens verwijst naar rangschikkingscriteria<br />

voor het gebruik van instrumenten<br />

die moeten worden geïnterpreteerd als<br />

directe consequentie uit de lange tijd<br />

onvermoede dimensies van de toonaangevende<br />

werken uit de grand opéra.<br />

Zowel voor de tijdelijke als de ruimtelijke<br />

dimensies van een vijf uren durende<br />

operapartituur, met meer dan één klankniveau<br />

binnen en buiten de reële toneelruimte,<br />

moesten vormen van akoestische<br />

differentiatie worden ontwikkeld waarvan<br />

men de principes tot nu toe slechts<br />

ten dele heeft doorzien. Reeds de uit verschillende<br />

lagen bestaande ensembles<br />

van de openingsscène maken de bedoeling<br />

van de componist duidelijk om uit<br />

het over elkaar heen plaatsen van diverse<br />

muzikale lagen muziekdramatisch voordeel<br />

te behalen. In de grote tableaus aan<br />

het slot van de eerste, tweede, derde en<br />

vijfde akte, en in de symfonische pantomime<br />

van de ‘Chasse royale et orage’<br />

aan het begin van de vierde akte rangschikte<br />

<strong>Berlioz</strong> de groepen van uitvoerenden<br />

volgens het principe van een veelvoudig<br />

gebroken opbouw naar een climax.<br />

Hiermee contrasteren uitgerekte lyrische<br />

rustpunten, zoals het grote liefdesduet<br />

in de vierde akte of het Lied van Hylas<br />

aan het begin van de vijfde akte, waar<br />

de orkestbegeleiding bewust getemperd<br />

blijkt te zijn. Dankzij de weidse rangschikking<br />

van klankkleuren slaagde <strong>Berlioz</strong><br />

erin om zowel in de ruimte als in de tijd<br />

een ‘perspectief’ van de orkestklank te<br />

realiseren dat men in zijn vormbepalende<br />

werking pas geleidelijk waarneemt.<br />

<strong>De</strong> ‘Marche et Hymne’ (nr. 4) is binnen<br />

de partituur het voorbeeld van ‘officiële’<br />

muziek. <strong>De</strong> noodzaak van een in structuur<br />

archaïsche muziek om de historische<br />

dimensie van de Trojaanse oorlog te<br />

karakteriseren viel samen met het streven<br />

van de componist om door typerende<br />

41<br />

slaginstrumenten als jeu de triangles<br />

en sistres antiques een Klein-Aziatisch,<br />

antiek aandoend lokaal koloriet voort te<br />

brengen. Michael Walter heeft de karakteristieke<br />

wisselende harmonie van het<br />

stuk evenals de ostinatostructuur van<br />

de slagwerkgroep teruggevoerd op het<br />

dilemma van een dubbel lokaal koloriet<br />

in de trant van een couleur historique en<br />

een couleur locale. In de krijgshaftige<br />

verzen van het Troyens-libretto, waarin<br />

vermoedelijk niet alleen de Romeinse<br />

expansiepolitiek in Noord-Afrika wordt<br />

bezongen, heeft hij bovendien aanwijzingen<br />

willen zien voor <strong>Berlioz</strong>’ conceptie<br />

van zijn opera als nationale opera van<br />

het Second Empire. Daarbij werd over<br />

het hoofd gezien dat <strong>Berlioz</strong> voor dit<br />

koor kon teruggrijpen op een direct<br />

voorbeeld uit de ‘tragédie lyrique’ uit de<br />

napoleontische tijd, namelijk het ‘Choeur<br />

général des Mexicains. Danses barbares’<br />

uit Fernand Cortez, ou la conquête de<br />

Mexique (1808 -1817) van Spontini.<br />

<strong>De</strong>ze partituur had <strong>Berlioz</strong> in zijn jeugd<br />

razend enthousiast gemaakt, en zij<br />

neemt ook in zijn Traité d’instrumentation<br />

et d’orchestration modernes een prominente<br />

plaats in.<br />

<strong>De</strong> finale van de eerste akte, de<br />

‘Marche troyenne’ voor Cassandre, koor,<br />

onzichtbaar koor, drie bühneorkesten en<br />

hoofdorkest (nr. 11), vormt het hoogtepunt<br />

van de muzikale ruimtelijke organisatie<br />

van de partituur. Terwijl aan het<br />

begin alleen Cassandres soloscène de<br />

werkelijke toneelruimte vult, klinken<br />

vanuit de coulissen de verschillende<br />

koorgroepen samen met de aan hen<br />

toegewezen instrumentale groepen<br />

trapsgewijs toenemend in volume.<br />

<strong>De</strong> geleidelijk dichterbij komende koorzangers<br />

betreden op het dynamische<br />

hoogtepunt het toneel en verlaten dit in<br />

de richting van de stadspoort van Troje.<br />

Het afwisselend overlappen van drie<br />

heterogene ensembles – een orkest


van koperblazers, een orkest van saxhoorns,<br />

zes hobo’s en zes tot acht harpen<br />

– met het hoofdorkest roept de akoestische<br />

illusie op van door de wind aangedragen<br />

verre klankflarden, en suggereert<br />

bij de luisteraar aldus met immanentmuzikale<br />

middelen de realistische indruk<br />

van een verre processie met verschillende<br />

muziekkapellen.<br />

<strong>De</strong> nauwkeurig op de eisen van het<br />

orkest van de Parijse Opéra toegesneden<br />

bezetting van orkest en bühnemuziek –<br />

met drie pauken in de orkestbak en met<br />

een bezetting van de bühnemuziek met<br />

saxhoorns naar het voorbeeld van de<br />

partituur van Meyerbeers Le prophète,<br />

maar dan verrijkt met de petit saxhorn<br />

suraigu – reflecteert de bestemming<br />

van <strong>Berlioz</strong>’ partituur voor de Parijse<br />

Académie Impériale de Musique. Het<br />

gebruik van meervoudige, in de ruimte<br />

verdeelde koperblazerskoren was voor<br />

de componist van de Grande messe<br />

des morts natuurlijk geen vernieuwing<br />

meer, maar toch blijkt uit de partituur<br />

van Les Troyens een beheersing van<br />

alle instrumentatietechnische aspecten<br />

van het schrijven voor koperblazers die<br />

omstreeks 1855 in feite maar één concurrent<br />

kende: Richard Wagner.<br />

Een gedetailleerde vergelijking van de<br />

compositietechnische integratie van de<br />

koperblazers in werken van <strong>Berlioz</strong> en<br />

Wagner moet een sterke nadruk leggen<br />

op de verschillen in het orkestrale denken,<br />

die niet alleen terug te voeren zijn op<br />

het leeftijdsverschil van een halve generatie<br />

tussen beide componisten, maar<br />

ook op hun verschillende concepties van<br />

toonzetting. Wanneer <strong>Berlioz</strong> bij Priamus’<br />

zegen van Astyanax, Andromaches zoon,<br />

de driestemmige zetting voor trombones<br />

extra kleur meegeeft door drievoudig<br />

gediviseerde celli en fagotten, dan grijpt<br />

hij slechts terug op een klankeffect<br />

dat hij voor het eerst had ingezet bij de<br />

43<br />

opkomst van de paus in Benvenuto<br />

Cellini: de symmetrische verdeling van<br />

trombones, fagotten en celli in een zetting<br />

voor orkest om een homogene mengklank<br />

te bereiken tussen drie orkestgroepen.<br />

[Zie muziekvoorbeeld op p. 42]<br />

Bij het realiseren van een analoge klankvoorstelling<br />

in de ongeveer in dezelfde<br />

tijd ontstane Walküre bij Wotans afscheid<br />

van Brünnhilde (‘<strong>De</strong>r Augen leuchtendes<br />

Paar’) concipieerde Wagner echter een<br />

gedifferentieerde, gelaagde structuur uit<br />

een vierstemmige zetting voor trombones<br />

als harmonisch ‘pedaal’ en een contrapuntisch,<br />

melodiedragend weefsel in de<br />

lage strijkers dat de zangstem van Wotan<br />

ondersteunt. Terwijl de door <strong>Berlioz</strong> voor<br />

Benvenuto Cellini uitgevonden klankcombinatie<br />

het orkesttechnische uitgangspunt<br />

voor Wagners vondsten voor<br />

het voorspel van Lohengrin had geleverd,<br />

had deze jongste van de twee componisten<br />

in zijn partituren na 1850 een nieuwe<br />

functionalisering van de harmonie ontwikkeld,<br />

en een orkestrale polyfonie die<br />

<strong>Berlioz</strong>’ begrip te boven ging. Daar staat<br />

tegenover dat <strong>Berlioz</strong> in het kader van<br />

Les Troyens gebruikmaakte van de afzonderlijke<br />

klankeffecten uit zijn eerdere<br />

partituren om een ‘klankkleurenlogica’ tot<br />

stand te brengen die de dramaturgische<br />

structuren voor de toeschouwer aanschouwelijk<br />

moet maken.<br />

Een goed voorbeeld van hergebruik van<br />

een reeds uit de Franse revolutie-opera<br />

bekend effect, dat <strong>Berlioz</strong> in zijn Traîté<br />

zelf noemde, zijn de geestverschijningen<br />

in Les Troyens [...]. Terwijl bij de verwijzing<br />

van Cassandra naar <strong>Hector</strong>s geest<br />

slechts gestopte tonen van de derde<br />

hoorn worden gebruikt, illustreerde<br />

<strong>Berlioz</strong> <strong>Hector</strong>s verschijning in de tweede<br />

akte door een ensemble van vier hoorns,<br />

die boven een grondklank van strijkerspizzicati<br />

en tremolo’s in de altviolen


uitsluitend gestopte tonen spelen. Het<br />

effect van de vier gestopte hoorns stamt<br />

uit de opera Mélidore et Phrosine van<br />

Étienne-Nicolas Méhul (Opéra Comique,<br />

1796), waar deze de laatste woorden<br />

van de stervende Aimar (‘Jules, tu seras<br />

mon vengeur’) begeleiden. Ook in dit<br />

geval werd het betreffende effect door<br />

Richard Wagner ontleend aan het vroege<br />

werk van <strong>Berlioz</strong> en op zijn eigen manier<br />

verder uitgewerkt, met een wel zeer overtuigende<br />

dramatische werking bij Ortruds<br />

betoog tegen Elsa, wanneer een gestopte<br />

hoornklank het akkoord van de<br />

houtblazers analoog met de zangstem<br />

donkerder kleurt.<br />

Voor de verschijning van de gestorven<br />

Trojaanse helden, die Aeneas in de vijfde<br />

akte bezoeken om hem te bewegen tot<br />

zijn vertrek naar Italië, verzon <strong>Berlioz</strong><br />

daarentegen een van zijn indrukwekkendste<br />

vernieuwingen op het gebied van<br />

de klankkleur, zonder bij deze gelegenheid<br />

weer terug te vallen op de klank<br />

van de gestopte hoorns. Drie onderling<br />

onafhankelijke klanklagen vormen samen<br />

de muzikale zetting: een lage unisono D<br />

van fagotten, hoorns en speciaal voor<br />

dit effect op de D in het contra-octaaf<br />

omlaag gestemde contrabassen, een<br />

mismoedig klinkend houtblazersakkoord<br />

van fluiten, hobo, Engelse hoorn, klarinet<br />

en basklarinet, evenals de glazige, doordringende<br />

flageoletklank van vier soloviolen<br />

in de hoogste ligging. <strong>De</strong> afgebeelde<br />

passage toont niet alleen de<br />

totale integratie van Engelse hoorn en<br />

basklarinet in de zetting voor houtblazers<br />

aan, maar ook het onfeilbare gevoel van<br />

de componist voor klankkleuren tijdens<br />

het combineren van hoogste en laagste<br />

liggingen. <strong>De</strong> resulterende totaalklank<br />

ontstaat niet in de laatste plaats uit het<br />

volledige niet-verbonden zijn van de<br />

afzonderlijke lagen van deze zetting.<br />

[Zie muziekvoorbeeld op p. 44]<br />

45<br />

Met het oog op de hoge graad van vernieuwing<br />

en organisatie van deze orkestpartituur<br />

zou het gewoonweg absurd<br />

zijn om te spreken van een afnemende<br />

vindingrijkheid van de componist <strong>Berlioz</strong>.<br />

Eerder valt er een element van de classicist<br />

op te merken in de onwrikbare<br />

wil tot ordening waarmee de componist<br />

de vernieuwingen op het gebied van<br />

de klankkleur uit zijn vroege werk hergroepeerde<br />

om ze tot een dramaturgisch<br />

consistent geheel om te vormen.<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart


Vergilius<br />

Dido en Aeneas<br />

<strong>De</strong> koningin door liefdes pijl gewond,<br />

voedt in haar aadren een verborgen vuur:<br />

telkens weer denkt zij aan zijn heldenmoed,<br />

zijn eedle stam, zijn woorden en gelaat;<br />

haar diep gevoel vergunt geen lichaamsrust.<br />

Toen ochtendgloren ’t nieuwe zonlicht bracht<br />

en vochtig duister van de hemel dreef,<br />

sprak zij, verward, haar lieve zuster toe:<br />

‘Anna, wat houdt mij slapeloos in angst!<br />

Wat vreemdeling betrad ons woonverblijf!<br />

Zijn schijn, zijn wezen en zijn levenswerk!<br />

Ja, waarlijk stamt hij van de goden af!<br />

’t Zijn laaggeboornen die de vrees verraadt;<br />

maar hij heeft zwaars beleefd en groots verricht.<br />

Als niet ’t besluit mij vaststond nimmermeer<br />

een echtverbintenis weer aan te gaan<br />

sinds rouw mijn loon voor eerste liefde werd,<br />

als daardoor niet mij ’t huwlijk was vergald,<br />

dan zou hier kans tot struiklen zijn. . . misschien<br />

’k Beken dat na Sychaeus’ droevig lot,<br />

na ’t moordbloed dat mijn broeder zelf vergoot,<br />

geen ander ooit mijn hart aan ’t wanklen bracht;<br />

maar thans herken ik sporen van weleer.<br />

Moog’ echter in de afgrond ik verzinken<br />

of, doodgeslagen door een bliksemstraal,<br />

Verdwijnen in het duister schimmenrijk,<br />

voordat ’k mijn trouw, mijn eerbaarheid verzaak!<br />

Die ’t eerst mij liefhad, nam mijn liefde mee<br />

en moet ze bij zich houden in zijn graf.’<br />

Zo sprekend stortte zij een tranenvloed.<br />

Haar antwoordd’ Anna: ‘Zuster die mij lief<br />

als ’t levenslicht zijt, wilt in eenzaamheid<br />

en droefnis g’uw jonkheid doen vergaan,<br />

verstoken van der min genot en vrucht?<br />

Meent gij dat dit der doden as verlangt?<br />

Mocht nimmer u een bruidegom vermurwen,<br />

noch hier, noch eerder in uw vaderstad,<br />

zelfs niet Iarbas onder zoveel vorsten<br />

van ’t zegezwanger Africa, – zult gij<br />

ook tegen liefde strijden die u lokt?<br />

Bedenkt gij niet, in wat voor land gij woont?’<br />

53


Marie Luise Kaschnitz<br />

Dido<br />

Als we teruggaan naar de oorsprong<br />

van de sage, dan vinden wij het beeld van<br />

Dido versmolten met dat van de Phoenicische<br />

godin Isjtar, de leeuwenberijdster<br />

die heerst over maan en sterren, bliksem<br />

en regen. Net als de natuur zelf heeft<br />

ook Isjtar een tweevoudige aard: ze belichaamt<br />

in gelijke mate weelderige<br />

vruchtbaarheid en nooit ophoudende<br />

verwekking als ook vernietiging, ondergang<br />

en dood. Zij is maagd, schenkster<br />

van zegen en godin van de liefde. <strong>De</strong><br />

granaatappel en de lotusbloem zijn aan<br />

haar gewijd, evenals de zachtmoedige<br />

duif en de stille vis. Tegenover alles wat<br />

teer en zacht is, wat bloesem en vrucht<br />

draagt, staat echter het andere: vernietiging<br />

van de geliefde, hellevaart, heerschappij<br />

van duistere machten, hardheid,<br />

haat.<br />

Uit deze merkwaardige sfeer van<br />

oosterse levensovervloed en levensvernietiging,<br />

van tederheid en sombere<br />

grootsheid, komt de oude sage van de<br />

mythische Dido naar boven. Haar trekken<br />

zijn streng en lieflijk; eenvoudig en<br />

groots is haar levensloop. Een godin daalt<br />

af naar de aarde en neemt een beschermend<br />

heerserschap op zich, aan vreemde<br />

kusten in de wereld. <strong>De</strong> stad Sidon is<br />

haar geboorteplaats. Haar vader Mutto<br />

heeft het rijk nagelaten aan haar jonge<br />

broer Pygmalion en aan haarzelf. Het<br />

duurt echter niet lang of de jonge koning,<br />

begerig naar macht en rijkdom, doodt<br />

Dido’s gemaal, de Melkartpriester<br />

Sicharbas, voor het altaar van Melkart.<br />

<strong>De</strong> moord wordt geheimgehouden, en<br />

pas in een droom waarin Dido haar met<br />

bloed overstroomde gemaal ziet terwijl<br />

deze op zijn wonden wijst, wordt haar de<br />

heimelijke misdaad geopenbaard. Maar<br />

54<br />

nu kan zij niet langer in haar geboortestreek<br />

blijven. Weldra breekt zij op, een<br />

dolende als de godin Isjtar, van nature<br />

vrolijk van aard, door haar gesternte<br />

echter tot een treurende gemaakt.<br />

Zij wordt vergezeld door allerlei ontevredenen.<br />

Haar bestaansmiddelen zijn<br />

de verborgen gehouden schatten van<br />

Sicharbas, en haar doel is het stichten<br />

van een nieuw rijk aan de zeekust.<br />

Zo varen zij naar het westen en landen na<br />

vele avonturen op het Noord-Afrikaanse<br />

strand. Met de inheemse bevolking<br />

worden begroetingen en geschenken<br />

uitgewisseld. Dido vraagt om zoveel land<br />

als met een runderhuid kan worden afgebakend<br />

en ontvangt – doordat zij de<br />

huid voor het afmeten in smalle repen<br />

snijdt – meer dan genoeg grond voor<br />

de stad en voor de akkers. Een paardenkop,<br />

die vanonder een palm wordt opgegraven,<br />

wordt als een gelukkig voorteken<br />

beschouwd. Zo komt het vervolgens tot<br />

het bouwen van de stad, tot het vestigen<br />

en uitbreiden van de macht, tot handel<br />

en nauwe betrekkingen met de aangrenzende<br />

barbaarse wereld. Weldra naderen<br />

de heersers van de naburige volkeren<br />

met de bedoeling Dido’s hand te veroveren.<br />

Hoe trotser de stad zich verheft en<br />

hoe machtiger zij de kust beheerst, des<br />

te talrijker worden de vrijers en des te<br />

ongeduldiger dringen zij aan op een<br />

beslissing. Tenslotte stelt de machtigste<br />

onder hen, koning Jarbas van Maxitanië,<br />

de koningin een ultimatum: binnen een<br />

vastgestelde tijd moet zij met Jarbas<br />

trouwen of hij zal de stad de oorlog<br />

verklaren.<br />

Nu pas openbaren zich eigenlijk het<br />

mythische karakter van de sage en de<br />

merkwaardige, bovenwereldlijke positie


van Dido, die toch zo aards aandeed<br />

met de list met de runderhuid en die zo<br />

wereldlijk-praktisch bleek in het uitvoeren<br />

van haar vlucht. Eensklaps doemen<br />

de Sidonische gestalten reusachtig op:<br />

Dido, als dienares van Isjtar en krachtens<br />

het offer van haar religieuze diensten als<br />

Isjtar zelf, Sicharbas, priester van Melkart<br />

en krachtens zijn ambt gelijk aan deze,<br />

en de wrede Pygmalion, wiens naam<br />

‘aambeeld des hoogsten’ betekent. In de<br />

sfeer waarin zij leven voltrekt zich wat<br />

wonderlijker en ontzagwekkender is dan<br />

het huwelijk en het baren van kinderen:<br />

het gehele lot van de aarde. Hoewel ook<br />

Jarbas zich een godenzoon noemt, is hij<br />

heel klein naast zoveel grootsheid. Hij is<br />

een vreemdeling, en hoe meer Dido zich<br />

door hem in het nauw gedreven voelt, des<br />

te meer luistert zij naar haar gemaal, die<br />

in haar dromen tot haar roept, naar de<br />

lokstem van de wereld waarin zij thuis<br />

is. Haar missie is een mythische, geen<br />

aardse; met het stichten van de stad is<br />

deze volbracht en ze heeft geen lijfelijke<br />

opvolger nodig. Vandaar dat Dido zich –<br />

onder het voorwendsel dat zij Sicharbas<br />

voordat zij hertrouwt nog een dodenoffer<br />

wil brengen – op de vlammende brandstapel<br />

het leven beneemt.<br />

<strong>De</strong> oude sage, zoals die door Grieken<br />

op Sicilië werd verteld en door de geleerde<br />

Timaeus werd overgenomen,<br />

weerspiegelt de gehele betovering van<br />

het vreemde werelddeel, heel de duistere<br />

grootsheid van de oosterse religie. [...]<br />

In de tijd van de Punische oorlogen –<br />

toen de Romeinen telkens weer bloedige<br />

confrontaties met de legermacht van<br />

Carthago moesten doorstaan – werd de<br />

verbinding met de Grieks-Romeinse sage<br />

tot stand gebracht. <strong>De</strong> dichter Naevius,<br />

55<br />

die in het Romeinse leger in Afrika<br />

streed, presenteert het verhaal op een<br />

nieuwe manier. Nu is het niet meer<br />

Jarbas om wie Dido zelfmoord pleegt,<br />

maar de Trojaan Aeneas, aan wie reeds<br />

Homeros de missie van het stichten van<br />

een stad op Italiaanse bodem toebedeelde,<br />

en die nu wordt geïntroduceerd als<br />

de stamvader van de Julii, als de mythische<br />

stichter van het Romeinse rijk.<br />

Hem heeft Dido, zodra de Trojanen als<br />

schipbreukelingen in Carthago landen,<br />

op het eerste gezicht lief. Haar verdriet<br />

over zijn trouweloosheid drijft haar de<br />

dood in, en in de vloek die zij de vertrekkende<br />

naslingert, ligt de verklaring voor<br />

de onverzoenlijke haat die de Romeinen<br />

in langdurige oorlogen met de machtige<br />

stad telkens weer ten deel viel.<br />

<strong>De</strong> door Naevius bij elkaar gebrachte<br />

gestalten van Aeneas en Dido zijn van<br />

nu af aan voor altijd geliefden geworden.<br />

Eeuwen later wekt de grote Vergilius hen<br />

tot leven, en wat hij – op basis van<br />

Homeros, Timaeus en Naevius – creëert,<br />

is nog op een andere manier van belang<br />

dan alleen door de gloeiende kleuren van<br />

zijn dichterlijke kracht. Het onderwerp<br />

van zijn vertelling is niet het individu,<br />

niet de dappere en lijdende krijger, die<br />

zwervend en dolend tenslotte een nieuw<br />

vaderland bereikt, maar de Romeinse<br />

staat, zijn verankering in de mythe en<br />

zijn opgroeien naar het licht van een<br />

glorierijke dag.<br />

In het weids opgezette kader van deze<br />

vertelling kan Aeneas’ ontmoeting met<br />

Dido slechts een episode zijn. Toch gaat<br />

het hier niet om een van die avonturen<br />

zoals Homeros’ helden die beleven.<br />

Zoals overal in de Aeneis de door het<br />

lot bepaalde noodzakelijkheid van de


Romeinse staat naar voren komt, en via<br />

een toevallige onderwerping en verovering<br />

haar rechten opeist, zo wordt ook<br />

het gebeuren rond Dido als een lotsmoment<br />

van het Romeinse rijk voorgesteld.<br />

<strong>De</strong> oosterse oerkracht van Dido, die de<br />

missie van Aeneas tot het uiterste op de<br />

proef stelde, staat voor de openbaring<br />

van de enige macht waardoor het bestaan<br />

van het Romeinse rijk ooit ernstig in<br />

gevaar is gekomen. In wezen is deze<br />

liefdesaffaire niets anders dan een stuk<br />

geschiedenis: de verlokkingen van het<br />

vreemde werelddeel, het gevaar van de<br />

Punische oorlog.<br />

<strong>De</strong> grote ommekeer ten opzichte van<br />

het mythologische tijdperk is overal in<br />

de eerste zangen van de Aeneis duidelijk<br />

waar te nemen. <strong>De</strong> vrouwengestalten<br />

van Homeros leven bij het ogenblik, onbekommerd.<br />

[...] <strong>De</strong> Dido van Vergilius is<br />

anders van aard: zij kent hoop en vrees,<br />

zij wil vasthouden wat haar dreigt te ontglippen,<br />

de liefde, het geluk. Zo geschiedt<br />

het merkwaardige dat zij, vervlochten in<br />

de voorstelling van een historisch idee,<br />

toch dichter bij ons staat dan de goddelijke<br />

Isjtar, de mythische Dido en de<br />

vrouwenfiguren van Homeros. Doordat<br />

de dichter bij een latere tijd hoort, is zij<br />

ontdaan van haar goddelijkheid; onder<br />

de dwang van de gevoelens die de<br />

Romeinse goden, die boven de wolken<br />

aan de touwtjes trekken, in haar opwekken,<br />

leeft zij vol hoop en voorgevoelens<br />

als een sidderend wezen van vlees en<br />

bloed. Aangezien een dergelijke ontvankelijkheid<br />

het lot is van de mens,<br />

wie slechts een enkele vrijheid, namelijk<br />

die van de dood, is vergund, krijgt ook<br />

Dido pas in de dood iets van haar goddelijkheid<br />

terug.<br />

56<br />

In de eerste zang van de Aeneis voltrekt<br />

zich – reeds voordat het menselijke spel<br />

begint en ook terwijl het al aan de gang<br />

is – als het ware op een hoger toneel de<br />

strijd van de goddelijke intriges, het uitvechten<br />

van de rivaliteit tussen de goden.<br />

Zo is daar Juno, beschermvrouwe van<br />

Carthago, die de Trojanen sinds het<br />

oordeel van Paris vijandig gezind is en<br />

zich vast heeft voorgenomen de vestiging<br />

van Aeneas in Italië te verhinderen of<br />

op zijn minst te vertragen. Tegenover haar<br />

staat Venus, de moeder van de Trojaanse<br />

held, wie niets zozeer ter harte gaat als<br />

juist die tocht naar het westen, het in<br />

vervulling gaan van de oude profetie waar<br />

het voortbestaan van Troje van afhangt.<br />

Haar, de schone, de lieflijk smekende,<br />

heeft Jupiter zijn hulp toegezegd; hij<br />

springt haar bij wanneer de machtige<br />

rivale dreigt te winnen. Zo voltrekt zich<br />

wat is voorbestemd: Aeneas landt met<br />

zijn kameraden op het Carthaagse strand.<br />

Als een visioen van zijn eigen doel van<br />

landwinning en stichting van een stad<br />

ziet hij de stad, waarin alle handen aan<br />

het werk zijn. Hij wordt gastvrij onthaald<br />

en ontvangt gewaden en sieraden, waarop<br />

hij als tegengave de staatsmantel<br />

van Troje, waarop gouden afbeeldingen<br />

geborduurd zijn, Helena’s sieraden uit<br />

Mykene en het parelcollier van Venus<br />

schenkt. Het is niet de waarde van deze<br />

schatten die de rijke Dido ontroert, maar<br />

hun eerbiedwaardigheid, de vage geur<br />

van noodlot en bloed die eromheen<br />

hangt. <strong>De</strong> geredde voorouderbeelden,<br />

die Aeneas altijd bij zich draagt, tonen<br />

de vreemdeling als gevangene van verleden<br />

en toekomst. Door hun bezit plaatst<br />

Aeneas zich tegelijkertijd buiten de<br />

schare van barbaarse vrijers, en zijn


verhalen doen het overige om hem de<br />

stralenkrans van een godenzoon en<br />

bereisde martelaar te verlenen. [...]<br />

Door een schitterende jacht bewijst<br />

Dido haar gast eer, en zij wil alle pracht<br />

en praal van haar rijke hof tentoonspreiden<br />

om hem te doen vergeten verder<br />

te reizen. Een goddelijk tweegesprek<br />

vertelt ons dat Aeneas en Dido ook niets<br />

anders zijn dan gebonden en geleid, en<br />

dat hun met donder, bliksem en stortbuien<br />

de gelegenheid verschaft zal<br />

worden om alleen te zijn en zich zonder<br />

terughouding aan hun verlangens over<br />

te geven. En zoals zich nu voor onze ogen<br />

de jacht afspeelt, zien we ook de regen<br />

neerstromen, we horen de hagel kletteren<br />

en de wilde beek naar het dal razen; de<br />

elementen zijn door de goden opgezweept<br />

tot al hun gruwelijke geweld. In<br />

een dergelijk uur scheuren de zedelijke<br />

banden en lijkt elke bedenking een waan.<br />

Temidden van de opgewoelde natuur in<br />

een grot aan hun begeleiders ontkomen,<br />

vieren Aeneas en Dido hun heilige bruiloft.<br />

Vanaf dat moment is Aeneas aan<br />

haar ten prooi gevallen en zij aan hem;<br />

hij denkt er niet meer aan verder te<br />

reizen, en zijn missie is vergeten. [...]<br />

Intussen gaat het spel op het hogere<br />

toneel voort. Fama – de achterklap, het<br />

vlugge gebabbel van de straat, de vreselijke<br />

macht van het menselijke woord –<br />

heeft het nieuws van Dido’s overgave<br />

naar Jarbas gebracht, en deze, een zoon<br />

van Zeus, smeekt zijn vader om wraak.<br />

Dan herinnert zich de merkwaardig<br />

vergeetachtige Aeneas zijn belofte aan<br />

Venus, en het rad der geschiedenis, dat<br />

een tijdlang stil leek te staan, begint<br />

weer te draaien. Aeneas moet verder<br />

trekken, hij moet zijn rijk stichten, en in<br />

57<br />

de gedaante van Hermes wordt hem,<br />

de nalatige, een bode gestuurd om hem<br />

daaraan te herinneren. Ook al ontvangt<br />

Aeneas die boodschap zonder enige<br />

vreugde, met slechts doffe schrik, toch<br />

denkt hij er geen moment aan zich tegen<br />

het goddelijke gebod te verzetten. Hij is<br />

bang om Dido te kwetsen, hij vreest haar<br />

tovermacht en het geweld van haar<br />

passie, die elk ogenblik in bedreiging kan<br />

omslaan. En wanneer hij zich opmaakt<br />

om zijn onvermijdelijke weg te gaan,<br />

doet hij dat in het geniep; hij bereidt het<br />

vertrek heimelijk voor en wil wegsluipen<br />

als een dief.<br />

Met het ogenblik van zijn besluit is<br />

Dido al verwijderd uit het voortgaande<br />

verloop van de gebeurtenissen. Maar nu<br />

wordt duidelijk dat zij bij een ander tijdperk<br />

hoort dan de vrouwen uit de tijd van<br />

Homeros. Nu zij de gave van de onschuld<br />

kwijt is, kan zij niet meer terugkeren<br />

naar haar vroegere zelf; ze heeft zich<br />

prijsgegeven, en doordat zij verleden en<br />

toekomst overziet, begrijpt zij dat ze<br />

buiten de liefde niet meer kan leven.<br />

Smekend en aandringend probeert zij<br />

Aeneas bij zich te houden. [...] Geen<br />

liefdespand werd in haar schoot verwekt,<br />

geen zoon zal er opgroeien om haar te<br />

verdedigen en te beschermen. Tegenover<br />

haar jammerklacht stelt Aeneas<br />

het gelijk van zijn missie. Maar door zijn<br />

tegenstand groeit in Dido steeds machtiger<br />

de oerwildheid van de vrouwelijke<br />

natuur, die zich tegenover de mannelijke<br />

plichten plaatst als het eeuwige begeren<br />

van de lust, dat plotseling kan veranderen<br />

in haat. Nu eens wil ze Aeneas als een<br />

boze wrekende demon volgen, hem<br />

zien omkomen in de storm, dan weer wil<br />

ze hem begeleiden, ontdaan van alle


waardigheid, gedoogd, vernederd, als<br />

een slavin. Tenslotte laat zij slechts om<br />

uitstel smeken en als hij ook dit weigert,<br />

dwaalt zij in totale verwarring rond, ziet<br />

bloed in haar wijn, hoort de kreet van de<br />

uil die de dood aankondigt en verliest<br />

zich steeds dieper in de nacht van de<br />

waanzin.<br />

Nu verlangt zij onbewust reeds terug<br />

naar de bescherming van haar vaderlijke<br />

gemaal, wiens stem zij meent te horen<br />

lokken en roepen uit het graf. Er is een<br />

tovenares aan het hof, die allerlei magische<br />

kunsten beheerst. Door haar laat<br />

Dido zich overreden om een brandstapel<br />

op te richten, waarop ze een wassen<br />

beeld van haar geliefde, zijn wapens en<br />

de kussens en dekens van hun gemeenschappelijke<br />

bed legt. [...] <strong>De</strong> morgen<br />

brengt echter de ontknoping: Aeneas is<br />

gevlucht, en de ontwakende Dido rest<br />

slechts de aanblik van op volle zee<br />

dansende schepen. En nu stevent alles,<br />

dwars door alle jammerklachten, verwensingen<br />

en wraakplannen heen, onstuitbaar<br />

op het einde af, het vreselijke en toch<br />

het enige verlossende einde: de dood.<br />

<strong>De</strong> goden zullen deze dood wreken en<br />

ook al bereikt Aeneas het einddoel van<br />

zijn reis, toch zal hij veel moeten doorstaan.<br />

Tussen Carthago en Rome zal<br />

vijandschap heersen, niet alleen van de<br />

mensen maar ook van de elementen.<br />

Dido roemt haar eigen daden en<br />

betreurt het uur waarin Aeneas haar<br />

stad was genaderd. Vervolgens stoot zij<br />

het zwaard van haar vriend in haar borst;<br />

de vrouwen horen haar angstkreet en<br />

Anna kan nog net het hoofd van de<br />

stervende aan haar hart drukken, terwijl<br />

Dido’s laatste blik in een smartelijke<br />

beweging de zon zoekt. Daarop nadert<br />

58<br />

echter reeds Iris, ‘met wiekendauw van<br />

goud’ en met ‘bonte bogen achter zich<br />

als spoor’, door Hecate gestuurd om<br />

een haarlok van Dido af te snijden en zo<br />

haar ziel vrij te maken voor de reis.<br />

Nog eenmaal duikt de gestalte van<br />

Dido op in de Aeneis. In het schemerlicht<br />

van het bos in de onderwereld doolt zij<br />

rond; met de dodelijke wond in haar<br />

borst komt zij Aeneas tegemoet met de<br />

starheid van de dode die tot geen verandering<br />

meer in staat is, met onverzoenlijke<br />

haat. In Dantes Inferno zwerft ze,<br />

ontkomen aan de schare der louter<br />

wellustigen treurig voort aan de zijde van<br />

Francesca. Zo blijft zij voor altijd naast<br />

de belichaming van een vreemde wereld<br />

en van een historische gebeurtenis de<br />

grote ongelukkig liefhebbende, die een<br />

tijd van onmeetbaar geluk moest betalen<br />

met de dood en eeuwige verdoemenis.<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart


Klaus Bertisch<br />

Dido en het paard van Troje<br />

Het is spreekwoordelijk geworden: het<br />

paard van Troje. Uit Homeros’ Odyssee<br />

en Vergilius’ Aeneis kennen we het<br />

verhaal van het houten gevaarte in de<br />

vorm van een paard, dat in zijn binnenste<br />

de Grieken verbergt die uithalen voor<br />

hun laatste slag, waarmee ze een einde<br />

maken aan de Trojaanse oorlog. Nadat<br />

die oorlog ooit was begonnen vanwege<br />

de roof van Helena, die door de Trojaanse<br />

prins Paris naar diens vaderland werd<br />

ontvoerd, hebben de Trojanen zich tien<br />

jaar lang met succes verweerd tegen de<br />

aanslagen van de Grieken. Slechts met<br />

een list zouden zij kunnen worden verslagen.<br />

Odysseus bedacht het bouwen<br />

van een paard dat voor de Trojanen zou<br />

worden achtergelaten. <strong>De</strong> Trojanen<br />

voelden zich alleen daarom al gevleid<br />

omdat zij beroemd waren om hun eigen<br />

paarden. Een kolossaal ros kon alleen<br />

maar een eerbiedwekkend, maar tegelijkertijd<br />

een vererend geschenk zijn. Alle<br />

waarschuwingen om dit geschenk niet<br />

aan te nemen werden in de wind geslagen.<br />

<strong>De</strong> priester Laocoön was de eerste<br />

die het geschenk van de Danaeërs aanzag<br />

voor een list van de vijand. Hij werd<br />

onmiddellijk gestraft. <strong>De</strong> godin Athene,<br />

die in de strijd der goden – die ook bij de<br />

Trojaanse oorlog in twee kampen waren<br />

verdeeld – aan de kant van de Grieken<br />

stond, liet hem en zijn beide zonen door<br />

slangen wurgen.<br />

Ook naar Cassandra’s waarschuwingskreten<br />

werd niet geluisterd. Dat was al<br />

heel lang haar noodlot. Van Apollo had<br />

ze de gave gekregen om de toekomst te<br />

kunnen voorspellen: een goddelijk<br />

geschenk voor de dochter van Priamus,<br />

waarvoor de god van de profetie in ruil de<br />

liefde van Cassandra hoopte te winnen.<br />

59<br />

Maar zij wilde hem deze liefde niet geven.<br />

Het geschenk kon ze echter niet meer<br />

teruggeven. Vervolgens legde Apollo er<br />

een vloek op: niemand zou ooit acht slaan<br />

op hetgeen Cassandra zou voorspellen.<br />

Een vloek die Troje fataal zou worden.<br />

In haar vertelling Kassandra suggereert<br />

de Duitse schrijfster Christa Wolf een<br />

relatie tussen de zieneres met de held<br />

van Troje, Aeneas.<br />

Maar waarom spreekt men in verband<br />

met Aeneas eigenlijk van een held? Hij<br />

heeft een paar mensen, onder wie zijn<br />

zoon Ascanius, maar vooral zichzelf bij<br />

de bestorming door de Grieken uit het<br />

houten paard uit Troje gered. Is iemand<br />

daarom al een held? In zijn epos laat<br />

Vergilius zijn vermeende held zijn avonturen<br />

zelf vertellen. Enige twijfel is bij<br />

een zichzelf roemende ik-verteller hoe<br />

dan ook altijd op zijn plaats. Maar het is<br />

Aeneas die door het andere kamp van<br />

de goden wordt gesteund. Naast Apollo,<br />

wiens positie natuurlijk duidelijk is vanwege<br />

zijn belangstelling voor Cassandra,<br />

is het vooral Venus, die probeert een<br />

positieve invloed uit te oefenen. Zij is de<br />

moeder van Aeneas, en van haar kreeg<br />

hij de opdracht om Rome als een nieuw<br />

Troje te stichten. Ook hij kon de ondergang<br />

van het oude Troje niet verhinderen.<br />

Als hij Cassandra al heimelijk heeft liefgehad<br />

(want eigenlijk was hij met Creusa<br />

getrouwd), dan heeft hij echter evenmin<br />

haar waarschuwingen serieus genomen.<br />

Hij volgde uitsluitend de roep van de<br />

goden.<br />

In het eerste deel van <strong>Berlioz</strong>’ opera Les<br />

Troyens speelt Aeneas geen bijzondere<br />

rol. Het bericht van de dood van Laocoön<br />

en het ontvangen van de goddelijke


opdracht door <strong>Hector</strong>s geest zijn de<br />

hoogtepunten van zijn opera-bestaan in<br />

La prise de Troie. Bij Christa Wolf is dat<br />

niet anders, maar zij geeft haar lezers in<br />

Cassandra’s woorden een verhelderende<br />

uitspraak: ‘Ik geloof – en begreep hem,<br />

maar begreep hem niet – dat Aeneas<br />

liever wegging dan bleef.’ Dit zegt een<br />

liefhebbende vrouw. Maar daarmee<br />

schetst zij Aeneas zoals wij hem later<br />

nog vaker zullen zien, als een man op<br />

doorreis. Bij het lezen van de zinnen van<br />

Christa Wolf denkt men eerst in de verkeerde<br />

mythe te zijn beland. Was het niet<br />

de Carthaagse koningin Dido die door<br />

Aeneas verlaten werd? Dat lezen wij<br />

namelijk over haar in het vierde, centrale<br />

boek van Vergilius’ Aeneis.<br />

Op de vlucht voor haar broer Pygmalion,<br />

die Dido’s echtgenoot uit machtswellust<br />

heeft gedood, zoekt zij een nieuw<br />

vaderland. Ze belandt op de Afrikaanse<br />

kust, daar waar tegenwoordig Tunesië<br />

ligt. Ze sticht Carthago en slaagt erin de<br />

stad in de kortste tijd tot grote welvaart<br />

te brengen. Bij haar aankomst in Afrika<br />

vindt ze in het zand onder een palmboom<br />

een paardenkop, zo vertelt Marie Luise<br />

Kaschnitz. <strong>De</strong>ze vondst werd beschouwd<br />

als een gunstig, veelbelovend voorteken.<br />

Zou zij zich net zo als de Trojanen vergist<br />

hebben, toen die op het strand van Troje<br />

het houten paard ontdekten, dat uiteindelijk<br />

hun ondergang werd?<br />

Alles leek erop te wijzen dat het Dido<br />

zou lukken alle negatieve krachten ver<br />

uit haar buurt te houden. Haar volk houdt<br />

van haar. Zijzelf spande zich slechts in<br />

voor het gedijen van haar nieuwe vaderland<br />

en voor het opbloeien van handwerk,<br />

akkerbouw en een vloot. Op het<br />

persoonlijke vlak leek zij onaantastbaar<br />

60<br />

in haar trouw aan haar vermoorde man,<br />

Sychaeus. Alle vrijers die naar haar hand<br />

dongen, werden afgewezen. Dat was niet<br />

altijd eenvoudig, want vooral een zekere<br />

Jarbas liep haar hardnekkig na en dreigde<br />

met politieke gevolgen als zij niet zou<br />

ingaan op zijn huwelijksplannen. Maar<br />

reeds bij Cassandra hebben we gezien<br />

waar het toe kan leiden als men ingaat<br />

op persoonlijke betrekkingen die gebaseerd<br />

zijn op afpersing. Als in deze<br />

situatie Aeneas in Carthago aankomt<br />

met dat deel van de Trojanen dat aan de<br />

laatste aanslag door de Grieken wist te<br />

ontkomen, schijnt de redding voor Dido<br />

in zicht: een held en zijn vazallen, die<br />

als tegenprestatie voor een gastvrij onthaal<br />

en onderdak meteen militaire hulp<br />

kunnen aanbieden voor het geval dat<br />

de bedreigingen van Jarbas te onontkoombaar<br />

mochten worden. En meteen<br />

wordt Dido verliefd.<br />

Aeneas dringt zijn gevoelens niet aan<br />

haar op. Hij vertelt haar zijn lotgevallen,<br />

zijn omzwervingen na de Griekse overwinning<br />

op de Trojanen, en hij heeft<br />

geschenken voor haar meegebracht: de<br />

zogenaamde schat van Priamus. <strong>De</strong>ze<br />

Aeneas is niet iemand die haar onder<br />

druk zet, zoals alle anderen die naar<br />

haar hand dingen. Aeneas is iemand aan<br />

wie zij haar koninklijke hulp kan bieden.<br />

En meteen verliest zij haar hart. Wég<br />

zijn staatsraison en eeuwige trouw aan<br />

Sychaeus! Dido is in tweestrijd, maar<br />

een enkel woord van haar zuster, een<br />

beetje morele steun van haar volk, dat<br />

zijn koningin niet alleen maar in haar<br />

officiële houding wil zien, en wég zijn alle<br />

twijfels. Het volk is natuurlijk van mening<br />

dat een man veel beter geschikt is<br />

voor de troon dan een vrouw, of dat er


tenminste een man aan de zijde van<br />

een vorstin hoort. Henry Purcell en zijn<br />

librettist Nahum Tate, die in 1689 bij<br />

hun opera Dido and Aeneas, net als later<br />

<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong>, uitgingen van Vergilius’<br />

Aeneis – en daarbij vooral van het vierde<br />

boek –, maken de invloed van het koor op<br />

Dido’s gevoelsleven veel duidelijker dan<br />

later de Franse componist:<br />

Chorus<br />

Banish sorrow, banish care,<br />

Grief should ne’er approach the fair.<br />

en kort daarna:<br />

When monarchs unite, how happy their<br />

state,<br />

They triumph at once o’er their foes and<br />

their fate.<br />

Navenant duidelijk is de opstelling van<br />

de held zelf in het verdere verloop:<br />

Aeneas<br />

If not for mine, for Empire’s sake,<br />

Some pity on your lover take;<br />

Ah, make not, in a hopeless fire<br />

A hero fall, and Troy once more expire.<br />

Hij maakt zelf dus de vergelijking met de<br />

ondergang van Troje. Carthago zou ten<br />

onder gaan als Dido hem geen gehoor<br />

geeft. Er lijkt hier nauwelijks een verschil<br />

te zijn tussen de houding van Aeneas en<br />

die van Jarbas: de een wil Carthago ten<br />

onder laten gaan als zijn wensen niet<br />

worden ingewilligd, de ander wil het<br />

vernietigen als hij zijn zin niet krijgt. Wat<br />

men Aeneas ten goede moet houden:<br />

hij heeft nooit verheeld dat hij een goddelijke<br />

roeping heeft. <strong>De</strong> opdracht naar<br />

61<br />

Italië te trekken is Dido in alle versies<br />

bekend. Toch is er ook zoiets als emotionele<br />

chantage. En welke vrouw beeldt<br />

zich niet in dat ze met haar verleidingskunsten<br />

een man iets anders kan laten<br />

doen dan wat hij zelf wil? Toch zou de<br />

kuise Dido de hele tijd haar koninklijke<br />

houding bewaard hebben als Aeneas<br />

haar niet een gezamenlijke toekomst in<br />

het vooruitzicht had gesteld.<br />

Allen – Dido, haar zuster Anna en het<br />

hele Carthaagse volk – hebben zich laten<br />

bedotten door de beloften van de Trojaan.<br />

Het vooruitzicht van een vredig leven<br />

onder een elkaar liefhebbend vorstenpaar<br />

was te mooi. Niemand heeft ook<br />

gelet op het slechte voorteken van het<br />

paard dat onder de palmboom lag. Zo<br />

heeft Dido in de persoon van Aeneas<br />

een Trojaans paard in haar opbloeiende<br />

staat binnengehaald. Want zijn vertrek<br />

betekent tegelijkertijd de ondergang van<br />

Carthago. Het spreekwoord is ook hier<br />

van toepassing. En Dido wordt tenslotte<br />

tot Cassandra, tot een zieneres die weet<br />

dat er een nieuwe held moet komen om<br />

haar te wreken: Hannibal zal eens tegen<br />

Rome ten strijde trekken. Maar het volk<br />

heeft weer niets geleerd. Het vervloekt<br />

de held die het aanvankelijk zo hoopvol<br />

had begroet, wiens binnendringen het<br />

zelf gevraagd en aangemoedigd had.<br />

Zoals het Trojaanse paard de ondergang<br />

van Troje bezegelde, zo bezegelt de<br />

Trojaanse held Aeneas – met goddelijke<br />

toestemming – de ondergang van<br />

Carthago.<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart


Giuseppe Ungaretti<br />

Beschrijvende koren van Dido’s gemoedstoestanden<br />

I<br />

Als schaduwen verdwijnen,<br />

In ver voorbije jaren,<br />

Toen pijnen nog niet hartverscheurend waren,<br />

Hoor je de toen nog kinderlijke<br />

Maar begeerde borst zich heffen<br />

En je verontruste ogen<br />

Het roekeloos aprilse vuur onthullen<br />

Op een geurige wang.<br />

Spot, onverdroten spooksel<br />

Dat tijd te traag doet vlieden<br />

En te langdurig van zijn woede spreekt:<br />

Verlaat het zieke hart!<br />

Maar kan, de stille strijd<br />

Tot rust gekomen, nacht voorgoed verdwijnen?<br />

II<br />

<strong>De</strong> avond blijft zich lengen<br />

Met vlammen aan de einder<br />

En allengs lijkt een huiver in de grassen<br />

Oneindigheid met noodlot te verenen.<br />

Onopgemerkt verrees de zilverwitte<br />

Echo, versmeltend met het schuimend water.<br />

Ik weet niet wat meer leefde,<br />

Het murmelen van de bedwelmde oever<br />

Of zij, de droomster die zo teder zweeg.<br />

62


III<br />

<strong>De</strong> wind is nu ten slotte stilgevallen,<br />

En stil zijn ook de golven;<br />

Alles zwijgt; in de stilte<br />

Alleen nog de schreeuw van mijn hart,<br />

Een schreeuw van liefde en een schreeuw van schaamte<br />

Vanuit mijn hart dat brandt<br />

Sinds ik je zag en sinds jij naar me keek<br />

En sinds ik niet meer dan een speelbal ben.<br />

Ik schreeuw, mijn hart brandt, ik ken geen soelaas<br />

Sinds ik niets anders ben<br />

Dan een vervallen en verlaten ding.<br />

XIV<br />

Om hun licht te verdragen<br />

Kneep jij je ogen dicht, verloren, bij het zien<br />

Van zijn begerige en onverschrokken<br />

Ogen die hij niet meer op jou zou laten rusten,<br />

Nooit meer, helaas, nooit meer.<br />

Om hun jou onbekende, onbezonnen trots,<br />

Door jou nog steeds aanbeden, te verdragen<br />

Zouden jouw nu uitgebluste, dorre ogen<br />

Jou ten onrechte schuldig verklaren<br />

Aan je lot, en je smeken zou nutteloos zijn:<br />

Ze zouden geen genade meer kunnen vinden,<br />

Zo luttel dat ze een enkel vonkje wekte<br />

Of een enkele traan,<br />

Je uitgebluste, dorre ogen,<br />

Uitgeblust, zonder licht.<br />

XIX<br />

Je hebt je verdeemoedigd voor de gruwel<br />

Van troosteloze fouten.<br />

Vertaald door Ike Cialona<br />

63


Louis Couperus<br />

Karthago!<br />

Karthago! Daar ga ik nu bijna iederen dag heen als gij<br />

straks iederen dag naar Scheveningen gaat. ‘Willen we<br />

vanmiddag naar Karthago gaan?’ Dat zeg je hier zoo doodeenvoudig,<br />

alsof Karthago niet was geweest eene der<br />

meest beroemde steden, die vernietigd moest worden,<br />

meende Cato – Karthago est delenda! – alsof Karthago<br />

niet was, geen stad meer, maar nog wel het historische<br />

emplacement van eene, door de eeuwen heen vernietigde<br />

en nog eens vernietigde, stad, de tragische rivale van Rome!<br />

En dan neem je het electrische treintje, dat je van Tunis<br />

over den smallen dijk heen door het meer van Tunis voert<br />

en denk je even aan de Venetiaansche lagune, want daar<br />

heeft dit zouten meer wel iets van, zoowel van kleur als van<br />

geur als van stemming: de mat irizeerende watertint, de zilte<br />

en even wat visschige uitwademing van stilstaande plas<br />

en zeewier. [...]<br />

Er is niet heel veel van Karthago overgebleven. Zoo luidt<br />

het algemeene oordeel. Spreek dit echter niet uit ten<br />

gehoore van le Docteur Louis Carton en Mme Carton,<br />

die zoo beminnelijk zijn geweest ons rond te leiden door<br />

enkele Karthaagsche ruïnes. Want deze archeologen,<br />

beiden enthouziast om wat wèl overbleef van hun geliefd<br />

Karthago, wier ruïnes zij hier, in Kheredinne wonende in hun<br />

villa-muzeum, met hand en tand verdedigen tegen bouwwoede<br />

en redelooze vernietiging – nog steeds schijnt Cato’s<br />

vloek op de ongelukkige stad te drukken, nog steeds zijn<br />

hare weinige ruïnes niet geheel veilig voor welke vernietiging<br />

ook! – zouden u die uitspraak nooit vergeven. Zij<br />

meenen, dat er wèl veel van Karthago is overgebleven, van<br />

Puniesch, Romeinsch en Byzantijnsch Karthago. En ik ben<br />

door hen gewonnen toe te geven, dat zij gelijk hebben en<br />

dat de Oudheid-beminnende toerist over deze heuvelen en<br />

velden, die op dit oogenblik goudgeel staan van de overal<br />

weligende brem en zonkleurige bloemen, vele middagen<br />

blijde zoek kan maken met verschillende Karthaagsche<br />

ruïnes te doordwalen.<br />

64


Ruïnes zien met een iets meer dan oppervlakkigen blik is<br />

moeilijk werk. Vooral moet ge de eeuwen onderscheiden<br />

en hier bijv. u herinneren, dat op het vernielde Puniesche<br />

Karthago van Hamilcar, Hannibal en Hasdrubal werd<br />

gesticht een Romeinsche stad, residentie van een Proconsul<br />

tot de Wandalen zich hier nestelden en Belizarius’<br />

hen overwinnende legers een Byzantijnsch Karthago<br />

stichtten op hunne beurt. In uw blik en uw geest moet ge<br />

dus eeuwen omvatten en onderscheiden. [...]<br />

En dan wilde ik u vooral dadelijk voeren naar den heuvel,<br />

waarop de Kathedraal gebouwd is. Want weet ge, deze<br />

heuvel is Byrsa, en Byrsa... dat is precies dezelfde plaats<br />

waar Dido – ik meen die van Vergilius – in het Vierde Boek<br />

der Aeneïs, zich den brandstapel bouwt, dien zij betreden<br />

zal omdat Aeneas haar ontvluchtte. Aeneas, dien ge ginds<br />

in de Golf van Tunis, tegen den Tweehoornigen Berg, blauwende<br />

berg en golf, vluchten ziet met zijn triremen, om het<br />

bevel der goden. O, goddelijke heugenis van die goddelijke<br />

poëzie! O, emoties om Dido en Aeneas, die ik heb doorgemaakt<br />

als Latijn leerende jongeling, terwijl mijn vader mij<br />

les gaf... ik heb u weêr gevoeld daar op den Byrsa-heuvel.<br />

Hièr ook was het, dat de verlatene Dido den brandstapel<br />

beklom, dáár was het dat Aeneas vluchtte. En weet ge,<br />

ik niet alleen heb die emotie gevoeld hier ter plaatse! Sla<br />

Boissier* eens op en ge zult zien, dat Boissier zelve, de<br />

geleerde lezer, en archeoloog, deftig Membre de l’Académie<br />

des Inscriptions et Belles Lettres, zich niet geschaamd heeft<br />

hier ter plaatse te denken: Dido, zij heeft geleefd; Dido,<br />

zij heeft hier geleden; Dido, zij heeft hier, na verzengd te zijn<br />

in den brand harer liefde, zich doen verzengen in den brand<br />

van den stapel, en Aeneas... hij heeft vluchtend over de<br />

zee op der goden bevel haar moeten zien dien stapel<br />

beklimmen. Dit is de schoonheid en heiligheid van zulke<br />

plekken als deze Byrsa-heuvel.<br />

* L’Afrique Romaine [red.]<br />

65


Christopher Marlowe<br />

Dido’s dood<br />

Dido<br />

Ben jij vergeten hoeveel naburige vorsten<br />

de wapens grepen toen ik jou mijn liefde gaf?<br />

Hoe Carthago zich roerde, hoe Jarbas raasde,<br />

en heel de wereld mij een tweede Helena noemt,<br />

daar ik mij door een schone vreemdeling liet strikken?<br />

Nu zou jij je dus even trouw als Paris betonen,<br />

Carthago zou, als het mooie Troje, geplunderd worden<br />

en ik werd een tweede Helena geheten!<br />

Had ik een zoon van jou, dan zou ’t mijn leed verzachten:<br />

in zijn gelaat zou ik Aeneas kunnen zien.<br />

Maar als jij gaat, wat kun je dan achterlaten<br />

dat de pijn niet verhevigen maar verlichten zal?<br />

Aeneas<br />

Stil toch, mijn lief, voor niets spil jij je adem:<br />

zo woorden mij nog raakten, dan was ik al gezwicht.<br />

Dido<br />

En jij laat je niet door Dido’s woorden raken?<br />

Jouw moeder was geen godin, valshartige man,<br />

noch Dardanus de vader van jouw stam;<br />

nee, de Scythische Kaukasus heeft jou verwekt,<br />

en het waren Hyrcaanse tijgers die jou zoogden.<br />

Ach, dwaze Dido, zo lang in een waan te leven!<br />

Leed jij geen schipbreuk hier, voor deze Libische kust,<br />

en kwam jij niet als een berooide visser bij Dido aan?<br />

Ik spaarde toch jouw schepen, maakte jou tot koning<br />

en verhief jouw haveloze mannen in de adelstand?<br />

O slang, die kronkelend uit de zee kwam kruipen<br />

en die ik uit deernis aan mijn boezem koesterde,<br />

wil jij mij nu doden met je giftige steek<br />

en naar Dido sissen omdat zij jou redding bood?<br />

Ga, ga, meedogenloze, zet koers naar Italië,<br />

en mogen de klippen en de zilte golven<br />

de straf volvoeren die de liefde mij ontzegt,<br />

opdat jij vergaan zult in de woeste baren,<br />

waaraan de arme Dido haar wraak toevertrouwt.<br />

Ja, lafaard, de zee zal jou terugwerpen op het strand<br />

waar jij met je makkers zo gastvrij werd onthaald;<br />

66


mocht dit gebeuren, dan zal ik jou begraven<br />

en tranen storten op jouw levenloos karkas,<br />

al toon jij nu geen greintje deernis met mijn lot.<br />

Wat staar je mij aan? Als je toch blijft,<br />

kom in mijn armen; mijn armen open ik wijd;<br />

zo niet, wend je dan af en ik wend mij af van jou;<br />

want al heb jij het hart om mij vaarwel te zeggen,<br />

ik heb de macht niet om jou hier te houden. [...]<br />

Jarbas<br />

(komt op)<br />

Hoe lang nog zal Dido het vertrek betreuren<br />

van een vreemdeling die haarzelf en ook Carthago heeft onteerd?<br />

Hoe lang nog zal ik in smart mijn dagen slijten,<br />

zonder ooit loon te oogsten voor mijn liefdestrouw?<br />

(Wachten komen op met hout en fakkels.)<br />

Dido<br />

Jarbas, geen woord meer over Aeneas. Laat hem gaan!<br />

Sta me terzijde en help mij een vuur te maken,<br />

dat zal verteren al wat deze vreemdeling achterliet;<br />

daarmee wil ik nu mijn offer gaan volbrengen,<br />

om mijn gemoed te helen, verzengd door liefdespijn.<br />

Jarbas<br />

Maar zal Dido me daarna haar liefde gunnen?<br />

Dido<br />

Ja, ja, Jarbas, als dit is gedaan,<br />

zal ik geen ander dan jou mijn liefde schenken.<br />

(Ze maken een vuur.)<br />

Laat me nu; ik wil door niemand worden gestoord.<br />

(Jarbas en wachten gaan af.)<br />

En nu, Dido, verbrand jouzelf met deze resten,<br />

en maak Aeneas over heel de wereld befaamd<br />

om zijn woordbreuk en de moord op een koningin.<br />

Hier ligt het zwaard dat hij in de duistere grot<br />

ontblootte, waarbij hij zwoer me trouw te zijn.<br />

Jou geef ik als eerste aan de vlammen;<br />

jouw misdrijf is zwaarder dan dat van hem.<br />

Hier ligt het gewaad waarin ik hem hulde<br />

toen hij mij voor het eerst verscheen; verdwijn ook jij.<br />

67


<strong>De</strong>ze brieven, verzen en geschonden beloften –<br />

in het edele vuur zal alles tot as vergaan.<br />

En nu, gij goden, die het besterde gewelf regeren<br />

en naar wier verheven wil alles zich schikken moet,<br />

geef, ook al bereiken die verraders dan Italië,<br />

dat zij ook daar door onrust worden bestookt;<br />

En laat uit mijn graf een veroveraar verrijzen,<br />

die mij, verraden koningin, zal wreken<br />

door al zijn landen om te ploegen met het zwaard!<br />

Tussen ons volk en het zijne moge nimmer vrede heersen;<br />

ik bid om vijandschap van kust tot kust, van zee tot zee,<br />

van leger tegen leger; strijd voor hen en al hun zonen!<br />

Leef, valse Aeneas! <strong>De</strong> trouwe Dido sterft;<br />

zo, zo wil ik de duisternis ingaan.<br />

(Zij stort zich in de vlammen.)<br />

Vertaald door Janneke van der Meulen<br />

68


Personnages<br />

<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong> 1803 - 1869<br />

Les Troyens<br />

Grand opéra en cinq actes<br />

I. La prise de Troie<br />

II. Les Troyens à Carthage<br />

Libretto van <strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong><br />

<strong>Nederlandse</strong> vertaling<br />

Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen<br />

Énée, héros troyen, fils de Vénus<br />

et d’Anchise<br />

ténor<br />

Chorèbe, jeune prince d’Asie,<br />

fiancé de Cassandre<br />

baryton<br />

Panthée, prêtre troyen, ami d’Énée<br />

basse<br />

Narbal, ministre de Didon<br />

basse<br />

Iopas, poète tyrien de la cour de Didon<br />

ténor<br />

Ascagne, jeune fils d’Énée (15 ans)<br />

soprano<br />

Cassandre, prophétesse troyenne,<br />

fille de Priam<br />

mezzo soprano<br />

Didon, reine de Carthage,<br />

veuve de Sichée, prince de Tyr<br />

mezzo soprano<br />

Anna, sœur de Didon<br />

contralto<br />

Sinon, espion grec<br />

ténor<br />

Hylas, jeune matelot phrygien<br />

ténor<br />

Priam, roi des Troyens<br />

basse<br />

Un chef grec<br />

basse<br />

L’ombre d’<strong>Hector</strong>, héros troyen,<br />

fils de Priam<br />

basse<br />

Hélénus, prêtre troyen, fils de Priam<br />

ténor<br />

<strong>De</strong>ux soldats troyens<br />

basses<br />

Le dieu Mercure<br />

basse<br />

Un prêtre de Pluton<br />

basse<br />

Polyxène, sœur de Cassandre<br />

soprano<br />

Hécube, reine des Troyens<br />

soprano<br />

Andromaque, veuve d’<strong>Hector</strong><br />

personnage muet<br />

Astyanax<br />

personnage muet<br />

Chœurs<br />

Troyens, Grecs, Tyriens, et Carthaginois;<br />

Nymphes, Satyres, Faunes et Sylvains;<br />

Ombres invisibles


Korte inhoud<br />

I. <strong>De</strong> inname van Troje<br />

Eerste bedrijf<br />

Na een oorlog van tien jaren hebben de<br />

Grieken hun legerkamp voor de poorten<br />

van Troje verlaten. Onder de Trojanen<br />

heerst nog steeds onzekerheid, maar<br />

uiteindelijk is er grote vreugde over het<br />

vertrek van de vijand. Er is onder andere<br />

een gigantisch houten paard achtergebleven:<br />

het lijkt een offer aan de godin<br />

Athene. Men maakt zich op om het te<br />

gaan bewonderen. Cassandra, een<br />

dochter van koning Priamus, een wijze<br />

profetes, heeft sombere voorgevoelens:<br />

ze voorziet het bloedige einde van<br />

Troje. Maar niemand luistert naar haar,<br />

haar vader niet en ook haar verloofde,<br />

Chorebus niet. Ze probeert tenminste<br />

hem ervan te overtuigen dat hij uit Troje<br />

moet vluchten. Maar ook al kan Chorebus<br />

Cassandra niet van haar visioenen<br />

afbrengen, hij zal haar nooit verlaten.<br />

Cassandra weet echter dat zij beiden de<br />

dood zullen vinden. In een hymnisch<br />

ritueel danken Priamus, de koninklijke<br />

familie en het volk van Troje de goden<br />

voor de zo lang verbeide vrede. <strong>De</strong> diepe<br />

rouw van Andromache om haar man<br />

<strong>Hector</strong> vertroebelt de vreugde. Soldaten<br />

brengen de Griek Sinon op. <strong>De</strong> bevolking<br />

houdt hem voor een spion en eist zijn<br />

dood. Maar Priamus is mild gestemd.<br />

Hij hoort Sinon aan, die vertelt hoe hij<br />

door de Grieken zou worden geofferd<br />

om de goden gunstig te stemmen voor<br />

de terugreis, maar wist te ontkomen.<br />

Als Priamus van hem nadere bijzonderheden<br />

over het grote houten paard wil<br />

vernemen, beschrijft hij dat inderdaad<br />

als een geschenk van de Grieken voor<br />

de godin Athene. Het werd zo groot<br />

gebouwd opdat het niet binnen Troje een<br />

plaats zou kunnen vinden, want als het<br />

71<br />

binnen de stadsmuren zou staan, zou<br />

het de Trojanen aan hun kant helpen de<br />

Grieken te overwinnen. Ondanks alle<br />

waarschuwingen van Cassandra laat<br />

Priamus daarop een stadspoort afbreken<br />

om het paard in de stad te kunnen laten<br />

brengen. In Cassandra’s ogen is dit de<br />

genadeslag. Aeneas komt aangestormd.<br />

Hij meldt dat de priester Laocoön door<br />

twee slangen werd gedood toen hij het<br />

volk aanspoorde om het houten paard<br />

in brand te steken: ook hij had in de<br />

kolos een list van de Grieken vermoed.<br />

<strong>De</strong> Trojanen zien dit als een straf van<br />

Athene en als bewijs dat Sinon de waarheid<br />

spreekt. In een grote triomftocht<br />

wordt het godengeschenk de stad in<br />

gevoerd. Zelfs als het lijkt alsof er in zijn<br />

binnenste wapengekletter te horen is,<br />

laat het volk zich in zijn vreugderoes niet<br />

storen. Op de waarschuwingen van<br />

Cassandra slaat niemand meer acht.<br />

Tweede bedrijf – eerste tafereel<br />

Aeneas slaapt. <strong>De</strong> geest van de verslagen<br />

Trojaanse held <strong>Hector</strong> verschijnt<br />

aan hem. <strong>Hector</strong> waarschuwt Aeneas<br />

voor de vlammen die Troje weldra zullen<br />

hebben vernietigd. Aeneas moet de schat<br />

van Troje redden en alle overlevenden<br />

met zich meenemen. In Italië moet hij<br />

een nieuw rijk stichten, waaraan zich<br />

later de hele wereld zal onderwerpen.<br />

Als de geest van <strong>Hector</strong> is verdwenen,<br />

stormt Pantheus binnen en weet te<br />

berichten dat er in de buik van het<br />

paard Grieken hebben gezeten, die alle<br />

wachters overmeesterd hebben. Sinon<br />

was inderdaad een verrader, die nu de<br />

stad in brand gestoken heeft. Ook zijn<br />

nu de terugkerende Grieken van buitenaf<br />

de geopende stad binnengedrongen.


Koning Priamus is al dood. Aeneas wil<br />

met zijn zoon Ascanius en met Chorebus<br />

proberen te redden wat er nog te redden<br />

valt.<br />

Tweede bedrijf – tweede tafereel<br />

<strong>De</strong> vrouwen van Troje zoeken bescherming<br />

voor de Grieken. Cassandra weet<br />

dat Aeneas zich in veiligheid heeft<br />

kunnen brengen en dat hij de schat van<br />

Priamus bij zich heeft. Eens zal hij in<br />

Italië een nieuw Troje stichten, dat<br />

mooier en machtiger dan het oude zal<br />

zijn. Chorebus is echter gesneuveld en<br />

Cassandra zelf verlangt alleen nog naar<br />

de dood. <strong>De</strong> vrouwen begrijpen dat<br />

Cassandra de waarheid had voorspeld,<br />

maar nu is het te laat. Om niet in gevangenschap<br />

te geraken of onteerd te<br />

worden besluiten zij met haar de dood<br />

in te gaan. Hun laatste kreet is voor<br />

Aeneas en de toekomst van hun volk in<br />

Italië!<br />

72<br />

II. <strong>De</strong> Trojanen in Carthago<br />

<strong>De</strong>rde bedrijf<br />

Dido, de koningin van Carthago, viert<br />

feest met haar volk: zeven jaren is het<br />

geleden dat ze – nadat haar broer haar<br />

echtgenoot had vermoord – de stad<br />

Carthago heeft gesticht. <strong>De</strong> prestaties<br />

van haar volk vervullen haar met trots,<br />

want daardoor is de stad tot grote bloei<br />

gebracht. Men zingt het volkslied, en<br />

Dido onderscheidt verdienstelijke handwerkers,<br />

boeren en zeelieden. Zij zou<br />

eigenlijk de toekomst vol vertrouwen<br />

tegemoet kunnen zien, maar ze heeft<br />

steun nodig omdat de Numidische koning<br />

Jarbas dreigt haar en haar volk te onderwerpen<br />

als zij niet met hem trouwt. Maar<br />

Dido blijft trouw aan haar dode gemaal,<br />

ook al wordt ze gekweld door eenzaamheid.<br />

Haar zuster Anna wijst haar erop<br />

dat een nog zo jonge en mooie vrouw<br />

op den duur niet ongehuwd zou moeten<br />

blijven. <strong>De</strong> dichter Jopas bericht over<br />

de aankomst van vreemde zeelieden.<br />

Het zijn de gevluchte Trojanen, aangevoerd<br />

door Aeneas, die in eerste instantie<br />

echter incognito blijft. Dido verleent<br />

hun asiel en wordt daarop door Ascanius<br />

met rijke schatten beloond. <strong>De</strong> priester<br />

Pantheus verklaart dat het noodlot<br />

bepaald heeft dat Aeneas naar Italië<br />

moet trekken om daar een nieuw Troje<br />

te stichten. Dido’s minister Narbal brengt<br />

de onheilstijding dat Jarbas optrekt<br />

tegen Carthago en dat men niet uitgerust<br />

is voor een gewapende strijd. Meteen<br />

maakt Aeneas zich bekend en biedt<br />

Dido zijn hulp aan. <strong>De</strong> koningin gaat daar<br />

maar al te graag op in, en nadat Aeneas<br />

zijn zoon aan Dido’s zorgen heeft toevertrouwd,<br />

trekken onder zijn leiding de<br />

Trojanen en Tyriërs samen ten strijde<br />

tegen Jarbas.


Vierde bedrijf<br />

Dido en Aeneas schuilen voor een onweer.<br />

In de losgeslagen natuur ontvouwen<br />

zich visioenen van oorlog en liefde,<br />

om met verre uitroepen van ‘Italië’ weer<br />

tot rust te komen. Narbal is bezorgd:<br />

Aeneas en de Trojanen zijn na de overwinning<br />

op Jarbas niet verdergetrokken,<br />

en Dido verwaarloost haar land en heeft<br />

alleen nog oog voor haar redder. Maar<br />

hij zal haar vroeger of later verlaten om<br />

naar Italië te trekken. Anna denkt er<br />

anders over: zij gelooft dat de macht van<br />

Amor over het voorbestemde lot van<br />

Aeneas zal zegevieren, maar Narbal<br />

vreest de toorn van Jupiter. Zo zou de<br />

gastvriendschap van de Carthagers zich<br />

uiteindelijk tegen henzelf kunnen keren.<br />

Tijdens een feest met zang en dans<br />

wordt nog eenmaal de vredige cultuur<br />

van Carthago bezongen. Dido’s belangstelling<br />

gaat echter alleen uit naar<br />

Aeneas. Hij moet haar verder vertellen<br />

over de Trojanen, vooral over Andromache.<br />

Andromache was weduwe, net<br />

als Dido, maar nadat zij als gevangene<br />

was weggevoerd, is zij getrouwd met<br />

Pyrrhus, de moordenaar van haar vader<br />

en tegelijk de zoon van de moordenaar<br />

van <strong>Hector</strong>. Dido ziet hierin een voorbeeld<br />

voor de ontbinding van haar eigen<br />

gelofte van trouw aan haar vermoorde<br />

man, Sichaeus. Ze is nog onzeker, maar<br />

als Ascanius haar als Amor de trouwring<br />

van de vinger trekt en de nacht allen<br />

betovert, is Dido’s weerstand gebroken.<br />

Dido en Aeneas prijzen deze nacht als<br />

die van hun gezamenlijke geluk. <strong>De</strong> god<br />

Mercurius herinnert Aeneas echter aan<br />

zijn opdracht: driemaal klinkt de uitroep<br />

‘Italië!’<br />

73<br />

Vijfde bedrijf<br />

<strong>De</strong> jonge zeeman Hylas zingt een vaderlands<br />

lied vol heimwee, terwijl twee<br />

Trojaanse wachters hoog opgeven van<br />

de Carthaagse meisjes. Om de goden<br />

niet nog meer te ontstemmen moeten er<br />

snel voorbereidingen voor het vertrek<br />

worden getroffen. Maar Aeneas wil eerst<br />

afscheid nemen van Dido. <strong>De</strong> schimmen<br />

van Cassandra, Priamus, <strong>Hector</strong> en<br />

Chorebus herinneren hem eraan dat<br />

haast geboden is. Ook de smeekbeden<br />

van de koningin kunnen hem niet langer<br />

vasthouden. Onder de vervloeking van<br />

Dido breekt Aeneas op. Alleen achtergebleven,<br />

besluit zij tot haar eigen dood.<br />

Alles wat hij haar ooit schonk, moet vernietigd<br />

worden. In een doodsceremonieel<br />

roepen priesters samen met Anna en<br />

Narbal de goden van dood en vergetelheid<br />

aan. Op een brandstapel gooit<br />

Dido alles wat haar aan Aeneas herinnert<br />

in de vlammen. Als in een trance voorspelt<br />

zij het verschijnen van een wreker:<br />

Hannibal zal haar vernedering wreken<br />

op de nakomelingen van de Trojanen.<br />

Maar ze weet dat Carthago ten onder zal<br />

gaan. Tot ontzetting van allen doodt ze<br />

zich met het zwaard van Aeneas. In haar<br />

laatste visioen ziet ze het onsterfelijke<br />

Rome. Maar haar volk zweert eeuwige<br />

wraak op Aeneas. Een nieuwe oorlog<br />

kondigt zich al aan.<br />

Klaus Bertisch<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart


I. La prise de Troie<br />

Acte premier<br />

(L’emplacement du camp abandonné<br />

des Grecs dans la plaine de Troie.<br />

À gauche du spectateur et à quelque<br />

distance dans l’intérieur de Troie,<br />

la Citadelle. À droite, le Simoïs et sur<br />

l’un des bords un tumulus, le tombeau<br />

d’Achille. Au loin les sommets du mont<br />

Ida. Un autel champêtre sur l’avantscène<br />

et près de l’autel un trône élevé.)<br />

Nº 1 – Chœur de la populace troyenne<br />

(Le peuple troyen se répandant joyeusement<br />

dans la plaine. Soldats, citoyens,<br />

femmes, et enfants. Danses, jeux divers.<br />

Trois bergers jouent de la double flûte<br />

au sommet du tombeau d’Achille.)<br />

Chœur<br />

Ha! ha!<br />

Après dix ans passés dans nos<br />

murailles,<br />

Ah! quel bonheur de respirer<br />

L’air pur des champs, que le cri des<br />

batailles<br />

Ne va plus déchirer.<br />

(Les dances cessent. Jeunes garçons<br />

et enfants accourant avec des débris<br />

d’armes à la main. Quelques groupes<br />

dans le fond exécutent encore des<br />

danses populaires.)<br />

Que de débris! – Un fer de lance!<br />

Je trouve un casque! – Et moi, deux<br />

javelots!<br />

Voyez, ce bouclier immense!<br />

Il porterait un homme sur les flots!<br />

Quels poltrons que ces Grecs!<br />

Un soldat<br />

Savez-vous quelle tente<br />

En ce lieu même s’élevait?<br />

Chœur<br />

Non! Dites-le... C’était?<br />

74<br />

Le soldat<br />

Celle d’Achille.<br />

Chœur<br />

(se reculant avec terreur)<br />

Dieux!<br />

Le soldat<br />

Restez, troupe vaillante!<br />

Achille est mort, vous pouvez voir ici<br />

Sa tombe, la voici.<br />

(Il s’éloigne avec un sourire de mépris.<br />

Les joueurs de flûte placés sur le<br />

tombeau s’enfuient épouvantés.)<br />

Chœur<br />

C’est vrai; de ce monstre homicide<br />

Pâris nous délivra. – Connais-tu le<br />

cheval<br />

<strong>De</strong> bois, qu’avant de partir pour<br />

l’Aulide<br />

Construisirent les Grecs? –<br />

Ce cheval colossal,<br />

Leur offrande à Pallas, dans ses vastes<br />

entrailles<br />

Tiendrait un bataillon. On abat les<br />

murailles.<br />

Dans la ville, ce soir, nous allons le<br />

traîner;<br />

On dit que le roi vient tantôt<br />

l’examiner!<br />

Où donc est-il? – Sur le bord du<br />

Scamandre!<br />

Il faut le voir sans plus attendre!<br />

Courons! courons! Le cheval! le cheval!<br />

(Ils sortent en tumulte.)<br />

Nº 2 – Récitatif et Air<br />

(Pendant la fin de la scène précédente,<br />

Cassandre a paru au milieu des groupes,<br />

parcourant la plaine avec agitation. Son<br />

regard est inquiet et égaré.)<br />

Cassandre<br />

Les Grecs ont disparu!... mais quel<br />

dessein fatal<br />

Cache de ce départ l’étrange promptitude?<br />

Tout vient justifier ma sombre inquiétude!


I. <strong>De</strong> inname van Troje<br />

Eerste bedrijf<br />

(Het verlaten kamp van de Grieken<br />

in de vlakte van Troje. Links van de<br />

toeschouwers, wat dieper de stad in, de<br />

burcht. Rechts de Simoïs en op de oever<br />

daarvan de grafheuvel van Achilles.<br />

In de verte de toppen van de berg Ida.<br />

Op de voorgrond een altaar en daarnaast<br />

een hoge troon.)<br />

Nr. 1 – Koor van het Trojaanse volk<br />

(Vrolijk verspreidt het Trojaanse volk<br />

zich over de vlakte. Soldaten, burgers,<br />

vrouwen en kinderen. Ze dansen, doen<br />

allerlei spelen. Op het graf van Achilles<br />

bespelen drie herders elk een dubbelfluit.)<br />

Koor<br />

Ha! Ha!<br />

Ach, wat een geluk, om na tien jaar<br />

binnen onze muren,<br />

de zuivere lucht in te ademen van de<br />

velden,<br />

waar het schrille krijgsgeschreeuw<br />

niet langer zal klinken.<br />

(Het dansen wordt gestaakt.<br />

Jongemannen en kinderen komen aangerend<br />

met restanten van wapens in de<br />

hand. Op de achtergrond zijn een paar<br />

groepjes nog aan het volksdansen.)<br />

Wat een wapenresten! – <strong>De</strong> schacht van<br />

een speer!<br />

Hier heb ik een helm! – En ik vond twee<br />

spiesen!<br />

Kijk, een reusachtig schild!<br />

Daar kun je de golven op berijden!<br />

Laffe honden, die Grieken!<br />

Soldaat<br />

Weten jullie welke tent<br />

hier precies stond?<br />

Koor<br />

Nee! Vertel... Van wie?<br />

75<br />

Soldaat<br />

<strong>De</strong> tent van Achilles.<br />

Koor<br />

(wijkt in ontzetting terug)<br />

Goden!<br />

Soldaat<br />

Blijf, dappere schare!<br />

Achilles is dood, hier zien jullie<br />

zijn graf, kijk.<br />

(Hij verwijdert zich met een laatdunkende<br />

glimlach. <strong>De</strong> fluitspelers komen<br />

verschrikt van de grafheuvel af en<br />

maken zich uit de voeten.)<br />

Koor<br />

Zo is het; van dat moordend monster<br />

heeft Paris ons bevrijd. – Weet je van<br />

het houten paard,<br />

dat de Grieken bouwden<br />

voor ze naar Aulis vertrokken? –<br />

Dat kolossale paard,<br />

hun offergave aan Pallas, zou in zijn<br />

reusachtige romp<br />

een heel bataljon kunnen bergen. We<br />

breken de ommuring af.<br />

Vanavond trekken we het paard de<br />

stad in.<br />

Straks komt de koning, om het te<br />

bekijken!<br />

Waar staat het? – Aan de oever van de<br />

Scamander!<br />

We moeten er onmiddellijk heen!<br />

Vlug, vlug! Naar het paard, naar het paard!<br />

(Rumoerig gaan ze af.)<br />

Nr. 2 – Recitatief en Aria<br />

(Tijdens het slot van de vorige scène<br />

is Cassandra tussen de verzamelde<br />

Trojanen opgedoken, en gejaagd loopt ze<br />

over de vlakte. Haar ogen staan ongerust<br />

en verwilderd.)<br />

Cassandra<br />

<strong>De</strong> Grieken zijn verdwenen!... Maar welk<br />

rampzalig plan<br />

zou hun haastige aftocht verhullen?<br />

Alles versterkt mijn angstig voorgevoel!


J’ai vu l’ombre d’<strong>Hector</strong> parcourir nos<br />

remparts<br />

Comme un veilleur de nuit, j’ai vu ses<br />

noirs regards<br />

Interroger au loin le détroit de Sigée...<br />

Malheur! dans la folie et l’ivresse<br />

plongée<br />

La foule sort des murs, et Priam la<br />

conduit!<br />

Malheureux roi! dans l’éternelle nuit,<br />

C’en est donc fait, tu vas descendre!<br />

Tu ne m’écoutes pas, tu ne veux rien<br />

comprendre,<br />

(avec terreur)<br />

Malheureux peuple, à l’horreur qui<br />

me suit!<br />

Chorèbe, hélas, oui, Chorèbe lui-même<br />

Croit ma raison perdue!...<br />

À ce nom mon effroi<br />

Redouble! Dieux! Chorèbe! il m’aime!<br />

Il est aimé! Mais plus d’hymen<br />

pour moi,<br />

Plus d’amour, de chants d’allégresse,<br />

Plus de doux rêves de tendresse!<br />

<strong>De</strong> l’affreux destin qui m’oppresse<br />

Il faut subir l’inexorable loi!<br />

(avec accablement)<br />

(Elle tombe dans une tendre rêverie.)<br />

Chorèbe!... Il faut qu’il parte et quitte<br />

la Troade.<br />

Nº 3 – Duo<br />

(Chorèbe s’avance vivement.)<br />

Cassandre<br />

C’est lui!<br />

Chorèbe<br />

Quand Troie éclate en transports<br />

jusqu’ aux cieux<br />

Vous fuyez les palais joyeux<br />

Pour les bois et les champs, pensive<br />

Hamadryade!<br />

<strong>De</strong> vous on s’inquiète...<br />

76<br />

Cassandre<br />

Ah! je cache à vos yeux<br />

Le trouble affreux<br />

Dont mon âme est remplie!<br />

Chorèbe<br />

Cassandre!<br />

Cassandre<br />

Quitte-moi!<br />

Chorèbe<br />

Viens!<br />

Cassandre<br />

Pars, je t’en supplie!<br />

Chorèbe<br />

Moi, partir! Te quitter quand le plus<br />

saint des noeuds...<br />

Cassandre<br />

C’est le temps de mourir et non pas<br />

d’être heureux.<br />

Chorèbe<br />

Reviens à toi, vierge adorée!<br />

Cesse de craindre en cessant de prévoir;<br />

Lève vers la voûte azurée<br />

L’oeil de ton âme rassurée.<br />

Laisse entrer dans ton coeur un doux<br />

rayon d’espoir.<br />

Cassandre<br />

Tout est menace au ciel! Crois en ma voix<br />

qu’inspire<br />

Le barbare dieu même à nous perdre<br />

acharné.<br />

Au livre du destin mon regard a su lire,<br />

Je vois l’essaim de maux sur nous tous<br />

déchaîné!<br />

Il va tomber sur Troie!<br />

À sa fureur en proie,<br />

Le peuple va rugir<br />

Et de son sang rougir<br />

Le pavé de nos rues;<br />

Les vierges demi-nues,<br />

Aux bras des ravisseurs,<br />

Vont pousser des clameurs<br />

À déchirer les nues!<br />

Déjà le noir vautour,<br />

Sur la plus haute tour<br />

A chanté le carnage!<br />

Tout s’écroule! Tout nage


Ik zag de schim van <strong>Hector</strong> als een<br />

nachtwaker<br />

over de stadsmuur gaan, ik zag hem met<br />

een donkere blik<br />

in de verte turen, naar de Straat van<br />

Sigeum...<br />

Wee ons! In een uitzinnige roes<br />

waagt het volk zich buiten de muren,<br />

Priamus voorop!<br />

Onzalige koning! Het is zover,<br />

straks daal je af in het eeuwige duister!<br />

Jullie zijn doof voor mijn woorden, niets<br />

willen jullie begrijpen...<br />

(met ontzetting)<br />

...o onzalig volk, van de gruwel die me<br />

achtervolgt!<br />

Chorebus, helaas, zelfs Chorebus<br />

acht mij ten prooi aan wanen!...<br />

Bij die naam groeit mijn angst!<br />

Goden! Chorebus bemint mij!<br />

En wordt bemind! Maar voor mij geen<br />

huwelijk meer.<br />

Geen liefde meer, geen vreugdezangen,<br />

geen zoete dromen van tederheid!<br />

Aan het gruwelijk lot dat mij benart<br />

weet ik mij onherroepelijk uitgeleverd!<br />

(terneergeslagen)<br />

(Ze geeft zich over aan innige<br />

mijmeringen.)<br />

Chorebus!... Hij moet hier weg, moet<br />

Troje verlaten.<br />

Nr. 3 – Duet<br />

(Chorebus komt haastig aanlopen.)<br />

Cassandra<br />

Daar is hij!<br />

Chorebus<br />

Terwijl heel Troje in vervoering jubelt,<br />

verruil jij de vrolijke paleizen<br />

voor bossen en velden, jij dromerige<br />

woudnimf!<br />

We maken ons ongerust over je...<br />

77<br />

Cassandra<br />

Ah! Voor jouw blik verberg ik<br />

de vreselijke verwarring<br />

die mijn ziel bevangt!<br />

Chorebus<br />

Cassandra!<br />

Cassandra<br />

Je moet van me weg!<br />

Chorebus<br />

Kom mee!<br />

Cassandra<br />

Ik smeek je, vertrek!<br />

Chorebus<br />

Ik vertrekken? Jou verlaten terwijl de<br />

allerheiligste band…<br />

Cassandra<br />

Dit is een uur om te sterven en niet<br />

om gelukkig te zijn.<br />

Chorebus<br />

Kom tot jezelf, o maagd die ik aanbid!<br />

Verdrijf je angst door niet langer in de<br />

toekomst te kijken;<br />

hef naar het azuurblauwe gewelf<br />

de blik van een kalme ziel. Laat een<br />

zoet sprankje hoop toe in je hart.<br />

Cassandra<br />

<strong>De</strong> lucht spelt louter dreiging! Geloof<br />

mijn woorden,<br />

ingefluisterd door de barbaarse god<br />

die aast op onze ondergang.<br />

In het boek van het lot heb ik kunnen<br />

lezen,<br />

ik zie de zwerm rampen die ons komt<br />

bestoken!<br />

Weldra stort die zwerm op Troje neer!<br />

Uit het volk, prooi van die razernij,<br />

zal een gebrul opklinken<br />

en het plaveisel van onze straten<br />

zal rood zien van het bloed;<br />

in de armen van hun belagers<br />

zullen halfnaakte maagden<br />

kreten slaken die de wolken<br />

uiteen zullen rijten!<br />

Reeds heeft de zwarte gier<br />

boven op de hoogste toren<br />

het bloedbad uitgezongen!<br />

Alles stort in! Alles drijft mee


Sur un fleuve de sang,<br />

Et dans ton flanc<br />

Le fer d’un Grec!... Ah!<br />

(Chorèbe soutient un instant dans ses<br />

bras Cassandre à demi-évanouie.)<br />

Chorèbe<br />

Pauvre âme égarée!<br />

Reviens à toi, vierge adorée...<br />

Cassandre<br />

La mort déjà plane dans l’air...<br />

Et j’ai vu le sinistre éclair<br />

<strong>De</strong> son froid regard homicide!<br />

Si tu m’aimes, va-t’en –<br />

Pars!... va rendre à ton père<br />

Un appui nécessaire<br />

À ses vieux ans,<br />

Inutile pour nous.<br />

Chorèbe<br />

Eh, de quel oeil, si de tels maux sur<br />

vous<br />

<strong>De</strong>vaient tomber, chère insensée,<br />

Mon père me reverrait-il<br />

Fuyant ma fiancée<br />

Au moment du péril?<br />

Mais le ciel et la terre,<br />

Oublieux de la guerre<br />

Proclament ton erreur.<br />

Cette tiède douceur<br />

Du souffle de la brise<br />

Et cette mer qui brise<br />

Si mollement ses flots<br />

Aux caps de Ténédos;<br />

Sur la plaine ondoyante<br />

Ces tranquilles troupeaux,<br />

Ce pâtre heureux qui chante<br />

Et ces joyeux oiseaux<br />

Semblent ne faire entendre,<br />

Sous le céleste dais,<br />

Et partout ne répandre<br />

Que l’hymne de la paix.<br />

Cassandre<br />

Signes trompeurs! calme perfide!<br />

La mort déjà plane dans l’air,<br />

Et j’ai vu le sinistre éclair<br />

<strong>De</strong> son froid regard homicide!<br />

78<br />

Quitte-nous dès ce soir,<br />

Entends-moi, je t’implore,<br />

Dans nos murs que l’aurore<br />

Ne puisse te revoir!<br />

D’épouvante j’expire<br />

Et mon coeur se déchire!<br />

Pars ce soir, pars ce soir!<br />

Chorèbe<br />

Te quitter, dès ce soir!<br />

Cassandre! et je t’adore!<br />

Sauve-moi, je t’implore,<br />

D’un affreux désespoir.<br />

Tu veux donc que j’expire?<br />

Sans pitié peux-tu dire:<br />

‘Pars ce soir, pars ce soir!’<br />

Cassandre<br />

Si de ton noble amour, Chorèbe,<br />

Tu me crus digne un jour, tu<br />

partiras!<br />

Chorèbe<br />

Au nom des dieux du ciel et de l’Érèbe,<br />

Cassandre, tu m’écouteras!<br />

À tes genoux, je tombe,<br />

Cassandre!<br />

Cassandre<br />

À tant de douleurs je succombe!<br />

Ô dieux cruels!<br />

Entends-moi...<br />

Aveugle et sourd comme eux! Tu<br />

persévères<br />

À t’immoler à ton funeste amour?<br />

Chorèbe<br />

Je ne te quitte pas!<br />

Cassandre<br />

L’épouvantable jour<br />

Te verra donc combattre avec mes<br />

frères?<br />

Chorèbe<br />

Je ne te quitte pas!<br />

Cassandre<br />

Eh bien! voilà ma main<br />

Et mon chaste baiser d’épouse!<br />

(Elle l’embrasse.)<br />

Reste! La mort jalouse<br />

Prépare notre lit nuptial pour demain.


in een rivier van bloed,<br />

en in jouw zijde<br />

het zwaard van een Griek!… Ah!<br />

(Even ondersteunt Chorebus de bijna<br />

bezwijmde Cassandra.)<br />

Chorebus<br />

Jij arme, verdwaasde ziel!<br />

Kom tot jezelf, o maagd die ik aanbid…<br />

Cassandra<br />

Reeds cirkelt de dood in de lucht…<br />

en ik zag de onheilspellende schicht<br />

van zijn kille, moordbeluste blik!<br />

Als je me liefhebt, ga dan –<br />

vertrek!… ga je oude vader<br />

de steun verlenen<br />

die hij nodig heeft<br />

en die ons niet meer baat.<br />

Chorebus<br />

Maar hoe zou mijn vader, mochten<br />

al die rampen<br />

jullie inderdaad te wachten staan,<br />

dwaze lieveling,<br />

me bezien, als ik mijn verloofde ontvlucht<br />

in het uur van gevaar?<br />

Toch verkondigen hemel en aarde,<br />

die geen weet meer hebben van de oorlog,<br />

dat je je vergist.<br />

Het zachte blazen<br />

van het milde briesje,<br />

en de zee die loom zijn golven<br />

neervlijt over de klippen van Tenedos;<br />

die kuddes zo kalm<br />

op de golvende vlakte,<br />

de blije zang van de herder,<br />

terwijl de montere vogels<br />

onder het hemels baldakijn<br />

niets anders laten klinken,<br />

en alom verbreiden,<br />

dan het lied van de vrede.<br />

Cassandra<br />

Bedrieglijke tekenen! Verraderlijke rust!<br />

Reeds cirkelt de dood in de lucht,<br />

en ik zag de onheilspellende schicht<br />

van zijn kille, moordbeluste blik!<br />

79<br />

Ga vanavond nog weg,<br />

luister, smeek ik je,<br />

laat de dageraad<br />

je niet weerzien binnen onze muren!<br />

<strong>De</strong> angst verstikt me,<br />

en mijn hart wordt verscheurd!<br />

Ga vanavond weg, vanavond nog!<br />

Chorebus<br />

Jou verlaten, vanavond al!<br />

Cassandra! En ik aanbid je!<br />

Behoed me, smeek ik je,<br />

voor afgrijselijke wanhoop.<br />

Wil je dan dat ik tenietga?<br />

Kun jij zo genadeloos zeggen:<br />

‘Ga vanavond weg, vanavond nog!’<br />

Cassandra<br />

Als jij mij ooit, Chorebus,<br />

je nobele liefde waardig achtte,<br />

ga dan weg!<br />

Chorebus<br />

In naam van de goden uit de hemel en<br />

uit de Erebus,<br />

luister naar me, Cassandra!<br />

Op mijn knieën val ik voor je neer,<br />

Cassandra!<br />

Cassandra<br />

Al dit verdriet wordt mij te veel!<br />

O wrede goden!<br />

Je bent al even blind en doof als zij! Jij<br />

bent dus vastbesloten<br />

je op te offeren aan deze noodlottige<br />

liefde?<br />

Chorebus<br />

Ik ga niet van je weg!<br />

Cassandra<br />

Zal de verschrikkelijke dageraad jou dan<br />

zien strijden<br />

aan de zijde van mijn broers?<br />

Chorebus<br />

Ik ga niet van je weg!<br />

Cassandra<br />

Nu dan! Hier heb je mijn hand<br />

en de kuise kus van een verloofde!<br />

(Ze omhelst hem.)<br />

Blijf! <strong>De</strong> afgunstige dood bereidt<br />

voor morgen ons huwelijksbed.


Chorèbe<br />

Viens! Viens!<br />

(Il l’entraîne éperdue.)<br />

Nº 4 – Marche et Hymne<br />

Chœur<br />

(s’avançant du fond du théâtre)<br />

Dieux protecteurs de la ville éternelle,<br />

Recevez notre encens;<br />

Et du bonheur de son peuple fidèle<br />

Entendez les accents!<br />

Ô vous, grands dieux, divins auteurs de<br />

notre délivrance.<br />

Dieu de l’Olympe! Dieu des mers!<br />

Régulateurs de l’univers,<br />

Acceptez les présents de la reconnaissance.<br />

(Entrent Ascagne à la tête des enfants,<br />

Hécube et les princesses, Énée à la<br />

tête des guerriers troyens, Priam et les<br />

prêtres.)<br />

Nº 5 – Combat de ceste<br />

Pas de lutteurs<br />

(danses et jeux populaires)<br />

Nº 6 – Pantomime<br />

(Andromaque entre à pas lents, tenant<br />

par la main Astyanax. Ils sont en deuil –<br />

vêtus de blanc – tous les deux.)<br />

Chœur<br />

Andromaque et son fils!<br />

Ô destin!<br />

Ces clameurs de la publique allégresse...<br />

(Astyanax dépose une corbeille de<br />

fleurs au pied de l’autel. Andromaque<br />

s’agenouille à côté de lui et prie pendant<br />

quelques instants.)<br />

Et cette immense tristesse,<br />

Ce deuil profond,<br />

(Andromaque se lève et conduit son fils<br />

devant le trône de Priam.)<br />

80<br />

Ces muettes douleurs!<br />

(Elle présente l’enfant au roi et à la<br />

reine. Elle attire Astyanax contre son<br />

sein et l’embrasse avec une tendresse<br />

convulsive.)<br />

Les épouses, les mères pleurent à leur<br />

aspect...<br />

(Priam se lève et bénit l’enfant. Hécube<br />

le bénit à son tour. Le roi et la reine<br />

reprennent place sur leurs trônes.<br />

Astyanax intimidé revient se réfugier<br />

auprès de sa mère. L’émotion douloureuse<br />

d’Andromaque augmente.)<br />

Cassandre<br />

(passant au fond du théâtre)<br />

Hélas! garde tes pleurs,<br />

Veuve d’<strong>Hector</strong>...<br />

(Les larmes la gagnant, Andromaque<br />

abaisse son voile.)<br />

À de prochains malheurs<br />

Tu dois bien des larmes amères...<br />

(Andromaque reprend la main d’Astyanax<br />

et passe devant les divers groupes<br />

du peuple pour se retirer. La foule<br />

s’écarte devant les deux personnages.<br />

Plusieurs femmes troyennes pleurant,<br />

cachent leur visage sur l’épaule des<br />

hommes qui sont auprès d’elles. Les<br />

deux personnages s’éloignent à pas<br />

lents.)<br />

Chœur<br />

Ah!<br />

(<strong>De</strong>s soldats s’avancent traînant<br />

un captif en haillons, à l’aspect<br />

misérable, et les mains liées derrière<br />

le dos.)<br />

Nº 6 bis – Scène de Sinon<br />

Chœur<br />

Un traître, un espion!<br />

Pour lui, la flagellation!<br />

Sans doute c’est un Grec! qu’on l’immole<br />

à Neptune!<br />

À mort le Grec, à mort!<br />

Priam<br />

Pour cette humble infortune


Chorebus<br />

Kom! Kom!<br />

(Hij trekt de radeloze Cassandra mee.)<br />

Nr. 4 – Mars en Lofzang<br />

Koor<br />

(komt vanaf het achtertoneel naar voren)<br />

Gij goden die de eeuwige stad beschermt,<br />

ontvang onze wierook;<br />

en hoor hoe de trouwe bevolking<br />

uiting geeft aan haar vreugde!<br />

O gij verheven goden, die ons hebt<br />

bevrijd.<br />

God van de Olympus! God van de zeeën!<br />

Gij die het heelal bestiert,<br />

wil onze dankbare gaven aanvaarden.<br />

(Opkomst van Ascanius met een stoet<br />

kinderen achter zich aan, van Hecuba<br />

en de prinsessen, van Aeneas aan het<br />

hoofd van de Trojaanse strijdmacht,<br />

van Priamus en de priesters.)<br />

Nr. 5 – Rituele vuistgevechten<br />

Worstelaarsdans<br />

(Het volk geeft zich over aan dansen<br />

en spelen.)<br />

Nr. 6 – Pantomime<br />

(Met trage passen komt Andromache<br />

op, Astyanax aan de hand. Beiden<br />

dragen witte rouwkledij.)<br />

Koor<br />

Andromache en haar zoon!<br />

Ach, lot!<br />

Die kreten van blijdschap alom…<br />

(Astyanax zet een mand met bloemen<br />

aan de voet van het altaar. Andromache<br />

knielt naast hem neer en blijft enige<br />

ogenblikken in gebed verzonken.)<br />

En die onmetelijke droefheid,<br />

die diepe rouw…<br />

(Andromache staat op en voert haar zoon<br />

tot voor de troon van Priamus.)<br />

81<br />

Die stille smart!<br />

(Ze toont Astyanax aan de koning en de<br />

koningin. Ze drukt het kind aan haar<br />

borst en omhelst het met krampachtige<br />

tederheid.)<br />

Hun aanblik beweegt echtgenotes en<br />

moeders tot tranen…<br />

(Priamus staat op en zegent het kind.<br />

Daarna wordt het ook door Hecuba<br />

gezegend. Koning en koningin nemen<br />

weer plaats op hun troon. Astyanax<br />

kruipt verlegen weg bij zijn moeder.<br />

Andromaches smart verhevigt.)<br />

Cassandra<br />

(begeeft zich naar het achtertoneel)<br />

Ach, hou je tranen in,<br />

weduwe van <strong>Hector</strong>…<br />

(Andromache, huilend nu, trekt haar<br />

sluier voor haar gezicht.)<br />

Er zijn rampen op komst<br />

die je nog veel bitter geween zullen<br />

ontlokken…<br />

(Andromache pakt Astyanax weer bij<br />

de hand en loopt weg, langs de mensen<br />

die in groepjes bij elkaar staan.<br />

<strong>De</strong> menigte wijkt uiteen om het tweetal<br />

door te laten. Verscheidene Trojaanse<br />

vrouwen huilen, hun gezicht tegen de<br />

schouder van hun gezel. Moeder en zoon<br />

verwijderen zich met trage stappen.)<br />

Koor<br />

Ah!<br />

(Er komen soldaten aan, ze sleuren<br />

een gevangene mee wiens handen op<br />

zijn rug zijn gebonden, een haveloze,<br />

deerniswekkende verschijning.)<br />

Nr. 6 bis – Scène van Sinon<br />

Koor<br />

Een verrader, een spion! Gesel hem!<br />

Het zal een Griek zijn! Die moet geofferd<br />

aan Neptunus!<br />

Dood aan de Griek, dood aan de Griek,<br />

dood, dood!<br />

Priamus<br />

Dit nederig slachtoffer van tegenspoed


Ayez plus de pitié!<br />

Laissez jusques à moi<br />

Venir ce malheureux.<br />

Chœur<br />

Oui, qu’il réponde au roi,<br />

Qu’il parle!<br />

Priam<br />

Quel es-tu? Pourquoi dans ces<br />

campagnes<br />

Te trouvons-nous errant?<br />

Sinon<br />

Pardonne au suppliant, grand roi!<br />

Je l’avouerai, je naquis aux montagnes<br />

Du royaume d’Ithaque.<br />

Chœur<br />

Ah! c’est un Grec!<br />

Priam<br />

Ton nom?<br />

Chœur<br />

Qu’on le brûle vivant!<br />

Sinon<br />

On me nomma Sinon.<br />

Objet de la haine d’Ulysse<br />

Je fus pour être offert en sacrifice<br />

Désigné par ce chef d’accord avec<br />

Calchas.<br />

Les dieux exigeaient mon trépas<br />

Pour nous rendre le vent au retour<br />

favorable.<br />

J’allais subir mon sort;<br />

Mais l’horreur de la mort<br />

M’ouvrit l’asile impénétrable<br />

D’un fétide marais; j’y dérobai ma fuite,<br />

<strong>De</strong>s sacrificateurs je trompai la<br />

poursuite,<br />

Caché dans les roseaux<br />

Jusqu’au départ de nos vaisseaux.<br />

<strong>De</strong>puis ce temps, en proie à la faim<br />

dévorante,<br />

J’erre éperdu, tremblant à l’idée<br />

effrayante,<br />

Après m’être soustrait à la haine des<br />

miens,<br />

<strong>De</strong> ne point éviter la fureur des<br />

Troyens.<br />

Telle est la vérité.<br />

82<br />

(<strong>De</strong>puis quelque temps Cassandre<br />

est entrée avec Chorèbe et examine<br />

Sinon d’un regard soupçonneux.)<br />

Cassandre<br />

Tout n’est que perfidie dans la bouche<br />

d’un Grec!<br />

Chœur<br />

Oui, Cassandre a raison!<br />

Entraînons-le!<br />

Priam<br />

(apaisant la foule d’un geste)<br />

Sinon, je t’accorde la vie<br />

Si tu veux me répondre en toute<br />

vérité.<br />

Sinon<br />

Soyez témoins, ô dieux, de ma<br />

sincerité!<br />

Priam<br />

Quel est l’objet de l’oeuvre merveilleuse<br />

Que l’art des Grecs au bord du<br />

Scamandre éleva?<br />

Fut-ce offrande pieuse<br />

Ou machine?<br />

Sinon<br />

Ô Priam, Ulysse l’acheva<br />

Pour être offerte à Pallas offensée;<br />

Et la déesse courroucée<br />

Par le sacrilège qu’un jour<br />

Diomède commit sur sa divine image,<br />

À ce prix seul permit notre retour.<br />

Mais Calchas ordonna que d’étage<br />

en étage<br />

Le cheval s’élevant, devint si monstrueux<br />

Que ce présent prodigieux<br />

Ne put être introduit dans la ville<br />

troyenne.<br />

Car... oui, je l’avouerai<br />

pour moi quoi qu’il advienne,<br />

Si dans votre Ilion il parvenait jamais,<br />

Victorieuse désormais,<br />

La race de Priam ferait trembler la<br />

terre<br />

Et jusqu’aux murs d’Argos irait porter<br />

la guerre.


verdient meer medelijden!<br />

Breng hem naar me toe,<br />

de ongelukkige.<br />

Koor<br />

Ja, laat hem de koning uitleg geven,<br />

laat hem spreken!<br />

Priamus<br />

Wie ben jij? Waarom treffen we jou<br />

dolend in de velden?<br />

Sinon<br />

Vergeeft u mij, smekeling, o grote koning!<br />

Ik werd geboren, dat beken ik, in de<br />

bergen<br />

van het koninkrijk Ithaca.<br />

Koor<br />

Ah, een Griek!<br />

Priamus<br />

Je naam?<br />

Koor<br />

Verbrand hem levend!<br />

Sinon<br />

Ik draag de naam Sinon.<br />

Omdat Odysseus mij haatte,<br />

heeft die vorst, in samenspel met Calchas,<br />

mij aangewezen als offer voor de goden,<br />

die eisten dat ik zou sterven<br />

in ruil voor een gunstige wind op de<br />

terugreis.<br />

Bijna zou ik dat lot al ondergaan<br />

toen ik, in mijn afschuw van de dood,<br />

vluchtte in het ondoordringbare,<br />

stinkende moeras; ik wiste er de sporen<br />

van mijn vlucht,<br />

misleidde mijn bloeddorstige achtervolgers<br />

en hield me schuil in het riet<br />

tot de schepen waren uitgevaren.<br />

Sindsdien dwaal ik rond, verteerd van<br />

honger,<br />

sidderend bij de vreselijke gedachte<br />

dat ik, na aan de haat<br />

van mijn eigen volk te zijn ontsnapt,<br />

niet kan ontkomen aan de woede der<br />

Trojanen.<br />

Zo zijn de feiten.<br />

(Cassandra heeft zich inmiddels samen<br />

met Chorebus bij het gezelschap<br />

83<br />

gevoegd en bekijkt Sinon met een<br />

onderzoekende, argwanende blik.)<br />

Cassandra<br />

Al wat uit een Griekse mond komt,<br />

is vals!<br />

Koor<br />

Ja, Cassandra heeft gelijk!<br />

Laten we hem grijpen!<br />

Priamus<br />

(brengt met een handgebaar de<br />

menigte tot bedaren)<br />

Sinon, ik laat je in leven<br />

als je me volledig naar waarheid wilt<br />

antwoorden.<br />

Sinon<br />

O goden, gij zijt getuigen van mijn<br />

oprechtheid!<br />

Priamus<br />

Waartoe dient het prachtige bouwwerk<br />

dat de Grieken zo kunstig langs de<br />

Scamander hebben opgericht?<br />

Was het bedoeld als vrome offergave<br />

of als oorlogstuig?<br />

Sinon<br />

O Priamus, Odysseus heeft het laten<br />

vervaardigen<br />

als geschenk voor de gegriefde Pallas.<br />

<strong>De</strong> godin, vertoornd<br />

over de heiligschennis ooit door<br />

Diomedes gepleegd<br />

jegens haar verheven beeltenis,<br />

wilde alleen tegen deze prijs onze<br />

terugreis begunstigen.<br />

Maar op last van Calchas maakte men<br />

het paard<br />

steeds hoger, en het werd zo reusachtig<br />

dat dit wonderbaarlijke geschenk<br />

nooit binnen Trojes muren gebracht<br />

zou kunnen worden.<br />

Want… ja, wat mij ook te wachten staat,<br />

ik zal het bekennen:<br />

mocht dit paard ooit in Ilion geraken,<br />

dan zal het ras van Priamus alom<br />

zegevierend<br />

de aarde doen schudden<br />

en krijgszuchtig optrekken naar Argos’<br />

muren.


Chœur<br />

Quoi! nous irons à notre tour<br />

Piller les Argiens?<br />

Cassandre<br />

Il ment!<br />

Chœur<br />

Quelle bataille! Quel incendie!<br />

Cassandre<br />

Il ment!<br />

Priam<br />

(descend de son trône)<br />

Qu’on abatte la tour<br />

<strong>De</strong> la porte de Scée, et qu’un pan de<br />

muraille<br />

Tombe! Allez! et malgré la ruse de<br />

Calchas<br />

Installez dans nos murs cette offrande<br />

à Pallas.<br />

Chœur<br />

À l’oeuvre! obéissons!<br />

Cassandre<br />

Dieux éternels! Qu’entends-je?<br />

Par ta fille... par toi... mon père! Quel<br />

étrange<br />

<strong>De</strong>ssein! Je crains les Grecs jusques<br />

dans leurs présents!<br />

Révoque l’ordre! ô dieux!<br />

Priam<br />

Reprends tes sens, chère fille!<br />

Chœur<br />

Elle est folle! allons!<br />

Priam<br />

Laisse à ton père<br />

Le soin de protéger son peuple et ses<br />

états.<br />

(Plusieurs hommes sortent comme pour<br />

aller exécuter l’ordre de Priam.)<br />

Cassandre<br />

Ah! c’est le dernier coup!<br />

Chorèbe<br />

Elle me désespère!<br />

Nº 7 – Récit<br />

Énée<br />

(accourant)<br />

Du peuple et des soldats,<br />

84<br />

Ô roi! la foule<br />

S’enfuit et roule<br />

Comme un torrent; on ne peut l’arrêter!<br />

Un prodige inouï vient de l’épouvanter:<br />

Laocoon, voyant quelque trame perfide<br />

Dans l’ouvrage des Grecs, a d’un bras<br />

intrépide<br />

Lancé son javelot sur ce bois,<br />

excitant<br />

Le peuple indécis et flottant<br />

À le brûler. Alors, gonflés de rage,<br />

<strong>De</strong>ux serpents monstrueux s’avancent<br />

vers la plage,<br />

S’élancent sur le prêtre, en leurs<br />

terribles noeuds<br />

L’enlacent, le brûlant de leur haleine<br />

ardente,<br />

Et le couvrant d’une bave sanglante,<br />

Le dévorent à nos yeux.<br />

Nº 8 – Ottetto et double Chœur<br />

Priam Panthée Chorèbe Énée<br />

Hélénus Cassandre Ascagne<br />

Hécube Le peuple<br />

Châtiment effroyable!<br />

Mystérieuse horreur!<br />

À ce récit épouvantable<br />

Le sang s’est glacé dans mon coeur.<br />

Un frisson de terreur<br />

Ébranle tout mon être!<br />

Laocoon! un prêtre!<br />

Objet de la fureur des dieux,<br />

Dévoré palpitant par ces monstres hideux,<br />

Horreur!<br />

Cassandre<br />

Ô peuple déplorable!<br />

Nº 9 – Récitatif et Chœur<br />

Priam<br />

Que la déesse nous protège,<br />

Conjurons ce nouveau danger!<br />

Sinon dit vrai, Pallas vient de venger<br />

Un affreux sacrilège.<br />

Pour l’apaiser, suivez mes ordres sans<br />

retard.


Koor<br />

Wat! Wij zullen op onze beurt<br />

de Argeeërs plunderen?<br />

Cassandra<br />

Hij liegt!<br />

Koor<br />

Wat een strijd! Wat een gloed!<br />

Cassandra<br />

Hij liegt!<br />

Priamus<br />

(daalt af van zijn troon)<br />

Breek de toren af van de Scaeïsche<br />

poort<br />

en haal een deel van de stadswal<br />

neer! Vooruit! Trotseer Calchas’ list<br />

en breng dit offer aan Pallas tot binnen<br />

onze muren.<br />

Koor<br />

Aan het werk! Laat ons doen wat hij zegt!<br />

Cassandra<br />

Eeuwige goden! Wat hoor ik?<br />

Bij je dochter… bij jou… mijn vader!<br />

Wat een wonderlijk idee!<br />

Ik vrees van de Grieken zelfs hun<br />

geschenken!<br />

Herroep het bevel! O goden!<br />

Priamus<br />

Kom bij zinnen, dierbare dochter!<br />

Koor<br />

Zij is gek! Kom, we gaan!<br />

Priamus<br />

Laat het aan je vader over<br />

om zijn volk en zijn rijk te<br />

beschermen.<br />

(Een aantal mannen verdwijnt, kennelijk<br />

om Priamus’ opdracht te gaan<br />

volvoeren.)<br />

Cassandra<br />

Ah, dit is de genadeslag!<br />

Chorebus<br />

Zij drijft me tot wanhoop!<br />

Nr. 7 – Relaas<br />

Aeneas<br />

(komt haastig aanlopen)<br />

Het volk en de soldaten, o koning,<br />

85<br />

nemen massaal<br />

de vlucht en storten zich<br />

als een bergstroom voort, onstuitbaar!<br />

Een miraculeuze gebeurtenis heeft hun<br />

ontzetting gewekt.<br />

Laocoön, die in het Griekse bouwsel<br />

verraderlijke opzet zag,<br />

had met onverschrokken arm zijn spies in<br />

het hout gestoten, en het aarzelende,<br />

besluiteloze volk gemaand het paard<br />

in brand te steken.<br />

Op dat moment komen er twee slangen,<br />

gezwollen van razernij, uit de zee naar<br />

het strand,<br />

schieten op de priester af, verstrikken<br />

hem in hun gruwelijke knopen,<br />

verzengen hem met hun gloeiende adem,<br />

en hem met bloedig kwijl bedekkend,<br />

verslinden ze hem voor onze ogen.<br />

Nr. 8 – Octet en Dubbelkoor<br />

Priamus Pantheus Chorebus<br />

Aeneas Helenus Cassandra<br />

Ascanius Hecuba Volk<br />

Wat een afgrijselijke straf!<br />

Wat een raadselachtige verschrikking!<br />

Door dit vreselijke verhaal<br />

is het bloed in mijn hart gestold.<br />

Een huivering van schrik<br />

trekt door mijn leden!<br />

Laocoön! Een priester<br />

als doelwit van de razernij der goden,<br />

levend verslonden door die afzichtelijke<br />

monsters! O gruwel!<br />

Cassandra<br />

O deerniswekkend volk!<br />

Nr. 9 – Recitatief en Koor<br />

Priamus<br />

Moge de godin ons beschermen,<br />

laat ons dit nieuwe gevaar bezweren!<br />

Sinon spreekt de waarheid, Pallas nam<br />

wraak voor een vreselijke ontwijding.<br />

Volg, om haar te bedaren, onverwijld<br />

mijn bevelen.


Que sur des rouleaux disposés avec art,<br />

Le cheval soit placé, que chacun le<br />

conduise,<br />

Avec solennité le traîne et l’introduise!<br />

À cet objet sacré formez cortège,<br />

enfants,<br />

Femmes, guerriers, couvrez de fleurs la<br />

voie,<br />

Et que jusques dans Troie<br />

La trompette et la lyre accompagnent<br />

vos chants!<br />

Ascagne Hécube Hélénus<br />

Chorèbe Chœur<br />

À cet objet sacré formez<br />

cortège…<br />

Cassandre<br />

(parcourant la scène avec<br />

égarement)<br />

Malheur!<br />

Priam Hécube Énée Panthée<br />

Chorèbe<br />

Pallas, pardonne à Troie!<br />

Sinon<br />

Grande Junon, tu me livres donc Troie!<br />

(Ils sortent. Cassandre reste seule<br />

sur l’avant-scène. Après avoir fait<br />

quelques pas pour suivre la foule,<br />

elle rentre brusquement.)<br />

Nº 10 – Air<br />

Cassandre<br />

(dans le plus grand égarement)<br />

Non je ne verrai pas la déplorable fête<br />

Où s’enivre, en espoir d’un brillant avenir,<br />

Ce peuple condamné, que rien, hélas!<br />

n’arrête<br />

Sur la pente du gouffre. Ô cruel souvenir!<br />

Gloire de la patrie!… Et voir s’évanouir<br />

Du bonheur le plus pur la séduisante<br />

image!<br />

Ô Chorèbe! Ô Priam!… Vains efforts de<br />

courage,<br />

<strong>De</strong>s pleurs d’angoisse inondent mon<br />

visage!<br />

86<br />

Nº 11 – Final: Marche troyenne<br />

(On entend le cortège dans un grand<br />

éloignement.)<br />

Cassandre<br />

<strong>De</strong> mes sens éperdus… est-ce une<br />

illusion?<br />

Les chœurs sacrés d’Ilion!<br />

Chœur<br />

Du roi des dieux, ô fille aimée,<br />

Du casque et de la lance armée,<br />

Sage guerrière aux regards doux,<br />

À nos destins sois favorable,<br />

Rends Ilion inébranlable,<br />

Belle Pallas, protège-nous.<br />

Cassandre<br />

Quoi, déjà le cortège!… Au loin je<br />

l’aperçois!<br />

Sinon triomphe et la ville est ouverte!<br />

Ce peuple fou qui se rue à sa perte<br />

Semble avoir devancé les ordres de<br />

son roi!<br />

(On entend le cortège plus près.)<br />

Chœur<br />

Du roi des dieux…<br />

Entends nos voix, vierge sublime,<br />

Aux sons des flûtes de Dindyme<br />

Se mêler au plus haut des airs.<br />

Que la trompette phrygienne<br />

Unie à la lyre troyenne<br />

Te porte nos pieux concerts!<br />

Cassandre<br />

L’éclat des chants augmente!<br />

L’énorme machine roulante<br />

S’avance!… la voici!<br />

Chœur<br />

(entrant en scène, s’y rangeant<br />

à droite et à gauche dans le fond<br />

pendant le passage du cheval et du<br />

cortège qui le suit)<br />

Du roi des dieux…<br />

Souriante guirlande,<br />

À l’entour de l’offrande<br />

Dansez, heureux enfants!


Zorg dat het paard degelijk op de rollers<br />

wordt gezet,<br />

laten allen het begeleiden,<br />

het plechtig voorttrekken en naar<br />

binnen voeren!<br />

Vorm een stoet rond dit heilig voorwerp,<br />

kinderen,<br />

vrouwen, krijgers, strooi bloemen op<br />

de weg,<br />

laat tot in Troje uw zangen<br />

begeleiden door trompet en lier!<br />

Ascanius Hecuba Helenus<br />

Chorebus Koor<br />

Vorm een stoet rond dit heilig voorwerp,<br />

kinderen…<br />

Cassandra<br />

(loopt verwezen heen en weer over<br />

het toneel)<br />

O onheil!<br />

Priamus Hecuba Aeneas Pantheus<br />

Chorebus<br />

Pallas, schenk Troje vergiffenis!<br />

Sinon<br />

Machtige Juno, gij levert Troje dus aan mij<br />

uit!<br />

(Ze gaan af. Alleen Cassandra blijft op<br />

het voortoneel. Ze zet een paar stappen<br />

om achter de menigte aan te gaan, maakt<br />

dan abrupt rechtsomkeert.)<br />

Nr. 10 – Aria<br />

Cassandra<br />

(totaal verdwaasd)<br />

Nee, ik ga niet kijken naar dat<br />

jammerlijke feest,<br />

roesfestijn voor een gedoemd volk dat<br />

op een stralende toekomst hoopt,<br />

terwijl het onstuitbaar naar de afgrond<br />

glijdt! O wrede herinnering!<br />

Roem van het vaderland!… En te zien<br />

hoe het droombeeld<br />

van het zuiverste geluk vervliegt!<br />

O Chorebus! O Priamus!… Vergeefse<br />

pogingen tot moed,<br />

tranen van angst stromen over mijn<br />

gezicht!<br />

87<br />

Nr. 11 – Finale: Trojaanse mars<br />

(Heel in de verte klinken geluiden van<br />

de stoet.)<br />

Cassandra<br />

Brengen mijn verwarde zinnen… me een<br />

begoocheling?<br />

Het heilig koor van Ilion!<br />

Koor<br />

O geliefde dochter van de koning der<br />

goden,<br />

gewapend met helm en speer,<br />

wijze krijgsvrouw met de milde blik,<br />

wees ons lot gunstig gezind,<br />

maak Ilion onwankelbaar,<br />

schone Pallas, wil ons beschermen.<br />

Cassandra<br />

Wat, de stoet is al gevormd!… Ik zie<br />

hem in de verte!<br />

Sinon triomfeert, de stad ligt open!<br />

Het dwaze volk, dat zijn ondergang<br />

tegemoet stormt,<br />

heeft de bevelen van de koning niet eens<br />

afgewacht!<br />

(Nu klinkt de stoet dichterbij.)<br />

Koor<br />

O geliefde dochter…<br />

hoor hoe onze stemmen, verheven maagd,<br />

zich hoog in de lucht vermengen<br />

met het spel van fluiten uit Dindyma.<br />

Laten de Frygische trompet,<br />

en de Trojaanse lier,<br />

onze vrome muziek naar u toe dragen!<br />

Cassandra<br />

Het zingen zwelt aan!<br />

Het rollend gevaarte<br />

gaat voorwaarts!… Daar is het!<br />

Koor<br />

(komt op, blijft links en rechts op de<br />

achtergrond staan terwijl het paard<br />

en de stoet voorbijtrekken, en sluit<br />

zich er dan bij aan.)<br />

Geliefde dochter...<br />

Vorm een lachende slinger<br />

rond de offergave,<br />

dans, gelukzalige kinderen!


Semez sur la ramée<br />

La neige parfumée<br />

<strong>De</strong>s muguets du printemps.<br />

Pallas! protège-nous!<br />

(Les chants cessent brusquement. Le<br />

chœur s’agite en divers sens; quelques<br />

femmes sortent comme pour aller voir<br />

ce qui se passe hors de la scène et<br />

reviennent presque aussitôt.)<br />

Quelques hommes du peuple<br />

Qu’est-ce donc? et pourquoi ce<br />

mouvement d’alarmes?<br />

Cassandre<br />

Jupiter! on hésite!<br />

Et la foule s’agite!<br />

Les femmes<br />

Dans les flancs du colosse on entend un<br />

bruit d’armes…<br />

Cassandre<br />

On s’arrête… Ô dieux! Si…<br />

(Le chœur regarde au loin en manifestant<br />

un peu d’inquiétude.)<br />

Hommes<br />

Présage heureux! chantez, enfants!<br />

(Les chants reprennent avec plus d’éclat<br />

qu’auparavant.)<br />

Tout le chœur<br />

Fiers sommets de Pergame,<br />

D’une joyeuse flamme<br />

Rayonnez triomphants!<br />

(Le chœur reprend la suite du cortège<br />

et sort.)<br />

Cassandre<br />

Arrêtez! arrêtez! Oui, la flamme, la hache!<br />

Fouillez le flanc du monstrueux cheval!<br />

Laocoon!… les Grecs!… il cache<br />

Un piège infernal…<br />

Ma voix se perd! plus d’espérance!<br />

Vous êtes sans pitié, grands dieux,<br />

Pour ce peuple en démence!<br />

Ô digne emploi de la toute-puissance,<br />

Le conduire à l’abîme en lui fermant<br />

les yeux!<br />

88<br />

(Elle écoute les derniers sons de<br />

la marche triomphale qu’on distingue<br />

encore et qui s’éteignent tout d’un<br />

coup.)<br />

Ils entrent, c’en est fait, le destin tient<br />

sa proie!<br />

Soeur d’<strong>Hector</strong>, va mourir sous les débris<br />

de Troie!<br />

(Elle sort.)


Bestrooi het lover<br />

met geurige vlokken<br />

van de meibloempjes.<br />

Pallas! Wil ons beschermen!<br />

(Het gezang houdt plotseling op. Het<br />

koor beweegt zich verschillende kanten<br />

op; enkele vrouwen lopen weg om te<br />

zien wat er buiten het toneel gaande is<br />

en komen bijna onmiddellijk weer terug.)<br />

Mannen uit het volk<br />

Wat is er toch? Vanwaar die golf van<br />

schrik?<br />

Cassandra<br />

Bij Jupiter! Ze aarzelen!<br />

En de menigte is onrustig!<br />

Vrouwen<br />

In de flanken van de kolos klinkt wapengerinkel…<br />

Cassandra<br />

Ze houden halt… O goden! Als…<br />

(Het koor kijkt van verre toe en spreidt<br />

enige ongerustheid ten toon.)<br />

Mannen<br />

Een gelukkig voorteken! Zingen,<br />

kinderen!<br />

(Nog luider wordt het zingen hervat.)<br />

Koor<br />

Fiere toppen van Pergamum,<br />

wil zegevierend het licht verspreiden<br />

van een vreugdevolle vlam!<br />

(Het koor sluit zich bij de stoet aan<br />

en gaat af.)<br />

Cassandra<br />

Staan blijven! Staan blijven! Ja, de vlam,<br />

de bijl!<br />

Doorzoek de romp van dat monsterpaard!<br />

Laocoön!… <strong>De</strong> Grieken!… Er schuilt<br />

een duivelse valstrik…<br />

Mijn stem gaat verloren!… Alle hoop<br />

vervliegt!<br />

O grote goden, jullie kennen geen<br />

medelijden<br />

met dit volk in waanzin!<br />

Wel een passend gebruik van de almacht<br />

om het zo, geblinddoekt, naar de afgrond<br />

te voeren!<br />

89<br />

(Ze luistert naar de laatste klanken<br />

van de triomfmars, die dan ineens<br />

wegsterft.)<br />

Ze trekken naar binnen, het is gebeurd,<br />

het lot omklemt zijn prooi!<br />

Zuster van <strong>Hector</strong>, je kunt gaan sterven<br />

in het puin van Troje!<br />

(Ze gaat af.)


Acte deuxième<br />

Premier tableau<br />

Nº 12 – Scène et Récitatif<br />

(Un appartement du palais d’Énée,<br />

qu’éclaire à peine une lampe. Rumeurs<br />

de combats éloignés. Énée à demi armé<br />

dort sur son lit. Ascagne sort tout<br />

effrayé d’un appartement voisin.<br />

II écoute; il s’approche du lit de son<br />

père. Les bruits de la ville cessant de<br />

se faire entendre, il n’ose pas le réveiller<br />

et s’en retourne. D’un coin obscur<br />

s’avance vers Énée le spectre sanglant<br />

d’<strong>Hector</strong> d’un pas lent et solennel.<br />

Sa barbe et sa chevelure sont souillées<br />

et en désordre. Parvenu auprès d’Énée,<br />

il reste un instant immobile à le contempler<br />

et soupire profondément.<br />

Un bruit d’écroulement au loin, plus<br />

fort que les précédents, éveille Énée<br />

en sursaut. Il voit <strong>Hector</strong> debout devant<br />

lui et après un instant d’indécision il<br />

lui adresse la parole, à demi levé sur<br />

son lit.)<br />

Énée<br />

Ô lumière de Troie!… Ô gloire des<br />

Troyens!<br />

Après tant de labeurs de tes<br />

concitoyens,<br />

<strong>De</strong> quels bords inconnus reviens-tu?<br />

Quel nuage<br />

Semble voiler tes yeux sereins?<br />

<strong>Hector</strong>, quelles douleurs ont flétri<br />

ton visage?<br />

L’ombre d’<strong>Hector</strong><br />

Ah!… fuis, fils de Vénus! l’ennemi<br />

tient nos murs!<br />

<strong>De</strong> son faîte élevé Troie entière<br />

s’écroule!<br />

Un ouragan de flammes roule<br />

<strong>De</strong>s temples aux palais ses tourbillons<br />

impurs…<br />

90<br />

Nous eussions fait assez pour sauver<br />

la patrie<br />

Sans l’arrêt du destin. Pergame te confie<br />

Ses enfants et ses dieux. Va, cherche<br />

l’Italie…<br />

Où pour ton peuple renaissant,<br />

Après avoir longtemps erré sur l’onde<br />

Tu dois fonder un empire puissant,<br />

Dans l’avenir, dominateur du monde,<br />

Où la mort des héros t’attend.<br />

(<strong>Hector</strong> s’éloigne avec solennité et sa<br />

forme devient de plus en plus indistincte<br />

pendant qu’Énée le suit d’un regard<br />

effaré.)<br />

Nº 13 – Récitatif et Chœur<br />

(Entre Panthée blessé au visage et<br />

portant les dieux de Troie.)<br />

Énée<br />

Quelle espérance encor est permise,<br />

Panthée?<br />

Où combattre, où courir?<br />

Panthée<br />

La ville ensanglantée<br />

Brûle! c’est notre jour fatal!<br />

Priam n’est plus! Sortis du monstrueux<br />

cheval,<br />

Les Grecs ont massacré les gardes de<br />

nos portes.<br />

Déjà d’innombrables cohortes,<br />

Affluant du dehors, courent de toutes<br />

parts<br />

Attiser l’incendie<br />

Qu’alluma de Sinon l’infâme perfidie;<br />

D’autres occupent les remparts.<br />

(Entre Ascagne.)<br />

Ascagne<br />

Ô père! le palais d’Ucalégon s’écroule!<br />

Son toit fondant en pluie ardente coule!<br />

Énée<br />

(l’interrompant)<br />

Suis-nous, Ascagne!<br />

(Entre Chorèbe, à la tête d’une troupe<br />

armée.)


Tweede bedrijf<br />

Eerste tafereel<br />

Nr. 12 – Scène en Recitatief<br />

(Een vertrek in het paleis van Aeneas,<br />

in karig lamplicht. Ver weg klinken<br />

krijgsgeluiden. Aeneas ligt op een bed<br />

te slapen, gedeeltelijk in wapenrusting.<br />

Ascanius komt hevig verschrikt uit een<br />

aangrenzend vertrek. Hij luistert, loopt<br />

naar het bed van zijn vader. Als in de<br />

stad het lawaai verstomt, durft hij hem<br />

niet te wekken en gaat terug. Uit een<br />

donkere hoek loopt met trage, plechtige<br />

stappen de bebloede schim van <strong>Hector</strong><br />

op Aeneas toe. Zijn haar en baard<br />

zijn warrig en besmeurd. Bij Aeneas<br />

gekomen, blijft hij een kort moment in<br />

roerloze aanschouwing verzonken en<br />

zucht dan diep. In de verte klinkt het<br />

geraas van iets dat instort, luider dan<br />

de vorige keren, en Aeneas schrikt<br />

wakker. Hij ziet <strong>Hector</strong> voor zich staan<br />

en spreekt hem na enige aarzeling toe,<br />

half overeind op zijn bed.)<br />

Aeneas<br />

O licht van Troje!… O trots van de<br />

Trojanen!<br />

Van welke onbekende oevers keert<br />

gij terug,<br />

na al het lijden van uw stadgenoten?<br />

Welke wolk<br />

hangt als een sluier voor uw onverstoorbare<br />

ogen?<br />

<strong>Hector</strong>, welke smarten hebben uw<br />

gezicht getekend?<br />

Schim van <strong>Hector</strong><br />

Ach, zoon van Venus, vlucht! <strong>De</strong> vijand<br />

bezet onze muren!<br />

Het verheven Troje staat op instorten!<br />

Een orkaan van vlammen rolt zijn<br />

schennende wervelingen<br />

van de tempels naar de paleizen…<br />

91<br />

We hadden genoeg kunnen doen om<br />

het vaderland te redden<br />

als het lot niet anders had beschikt.<br />

Aan jou vertrouwt Pergamum<br />

zijn kinderen en goden toe. Ga, zet koers<br />

naar Italië…<br />

waar je voor je herrijzend volk,<br />

na een lange tocht over zee,<br />

een machtig rijk zult stichten,<br />

dat ooit over de wereld zal heersen,<br />

en waar een heldendood je wacht.<br />

(<strong>Hector</strong> verwijdert zich plechtig, steeds<br />

meer vervaagt zijn gestalte, terwijl<br />

Aeneas hem onthutst nakijkt.)<br />

Nr. 13 – Recitatief en Koor<br />

(Pantheus komt op, met een wond aan<br />

zijn gezicht; hij draagt de goden van Troje.)<br />

Aeneas<br />

Welke hoop mogen we nog koesteren,<br />

Pantheus?<br />

Waar kunnen we strijden, waarheen gaan?<br />

Pantheus<br />

<strong>De</strong> in bloed gedrenkte stad brandt!<br />

Dit is de dag van ons noodlot!<br />

Priamus is niet meer! Uit het reuzenpaard<br />

gekomen,<br />

hebben de Grieken onze poortwachters<br />

afgeslacht.<br />

Reeds verspreiden tal van cohorten,<br />

van buiten toegestroomd,<br />

zich door de hele stad<br />

om het vuur aan te wakkeren<br />

dat is aangestoken door Sinon, de<br />

verachtelijke verrader;<br />

ook houden ze de stadsmuren bezet.<br />

(Ascanius komt op.)<br />

Ascanius<br />

Vader! Het paleis van Ucalegon stort in!<br />

Het dak zakt weg als gloeiende regen!<br />

Aeneas<br />

(onderbreekt hem)<br />

Volg ons, Ascanius!<br />

(Chorebus komt op, aan het hoofd<br />

van een groep gewapende mannen.)


Chorèbe<br />

Aux armes, grand Énée !<br />

Viens, la citadelle cernée<br />

Tient encor!<br />

Énée<br />

À tout prix il faut y parvenir.<br />

Prêts à mourir<br />

Tentons de nous défendre.<br />

Le salut des vaincus est de n’en plus<br />

attendre.<br />

(grands bruits et cris lointains)<br />

Chœur<br />

Le salut des vaincus est de n’en plus<br />

attendre.<br />

Entendez-vous<br />

L’écroulement des tours?… la flamme<br />

dévorante?<br />

Les hurlements des Grecs? Toujours<br />

leur foule augmente.<br />

Marchons! Le désespoir dirigera nos<br />

coups.<br />

Tous<br />

Prêts à mourir, tentons de nous<br />

défendre,<br />

Le salut des vaincus est de n’en plus<br />

attendre.<br />

(Énée prend la main d’Ascagne<br />

et le place au milieu d’un groupe<br />

armé.)<br />

Mars! Erynnis! conduisez-nous!<br />

(Ils sortent.)<br />

<strong>De</strong>uxième tableau<br />

Nº 14 – Chœur – Prière<br />

(Un intérieur du palais de Priam. Dans le<br />

fond, une galerie à colonnade dont le<br />

parapet peu élevé donne sur une place<br />

située à une assez grande profondeur.<br />

Entre les colonnades on aperçoit au<br />

loin le mont Ida. L’autel de Vesta-Cybèle<br />

allumé. Polyxène, femmes troyennes,<br />

groupées autour de l’autel.<br />

Quelques-unes sont agenouillées,<br />

d’autres assises à terre, plusieurs sont<br />

couchées sur les gradins de l’autel, la<br />

92<br />

face contre terre. Toutes dans l’attitude<br />

du plus profond accablement.)<br />

Chœur des Troyennes<br />

Ah!<br />

Puissante Cybèle,<br />

Déesse immortelle,<br />

Mère des malheureux,<br />

À tes Troyens sois secourable,<br />

À leurs efforts sois favorable<br />

En ces moments affreux!<br />

Sauve de l’outrage<br />

Et de l’esclavage<br />

Leurs mères, leurs soeurs.<br />

Brise l’arme impie<br />

<strong>De</strong> la perfidie<br />

Aux mains des vainqueurs.<br />

Nº 15 – Récitatif et Chœur<br />

(Entre Cassandre, les cheveux épars.)<br />

Cassandre<br />

Tous ne périront pas. Le valeureux<br />

Énée<br />

Et sa troupe, trois fois au combat<br />

ramenée,<br />

Ont délivré nos braves citoyens<br />

Enfermés dans la Citadelle.<br />

Le trésor de Priam est aux mains des<br />

Troyens.<br />

Bientôt en Italie, où le sort les appelle,<br />

Ils verront s’élever, plus puissante et plus<br />

belle,<br />

Une nouvelle Troie. Ils marchent vers<br />

l’Ida.<br />

Chœur<br />

Et Chorèbe?<br />

Cassandre<br />

Il est mort.<br />

Chœur<br />

Dieux cruels!<br />

Cassandre<br />

<strong>De</strong> Vesta,<br />

Pour la dernière fois, à l’autel,<br />

je m’incline.<br />

Je suis mon jeune époux.


Chorebus<br />

Te wapen, grote Aeneas!<br />

Kom, de omsingelde burcht<br />

houdt nog stand!<br />

Aeneas<br />

Die moeten we tot elke prijs bereiken.<br />

Laat ons, stervensbereid,<br />

proberen ons te verdedigen.<br />

Heilzaam voor verliezers is dat ze geen<br />

heil meer verwachten.<br />

(luid kabaal, verre kreten)<br />

Koor<br />

Heilzaam voor verliezers is dat ze geen<br />

heil meer verwachten.<br />

Horen jullie<br />

de instortende torens, het vernietigende<br />

vuur,<br />

het geschreeuw van de Grieken?<br />

Ze komen steeds talrijker.<br />

Voorwaarts! <strong>De</strong> wanhoop zal ons leiden<br />

in onze strijd.<br />

Allen<br />

Laat ons, stervensbereid, proberen ons<br />

te verdedigen,<br />

heilzaam voor verliezers is dat ze geen<br />

heil meer verwachten.<br />

(Aeneas pakt Ascanius bij de hand en<br />

zet hem midden in een gewapende<br />

groep.)<br />

Mars! Erinyen! Wil ons geleiden!<br />

(Ze gaan af.)<br />

Tweede tafereel<br />

Nr. 14 – Koor – Gebed<br />

(In het paleis van Priamus. Op de<br />

achtergrond een zuilengalerij met een<br />

vrij lage borstwering, in de diepte uitkijkend<br />

op een plein. Tussen de zuilen<br />

is in de verte de berg Ida zichtbaar.<br />

Het altaar van Vesta-Cybele is verlicht.<br />

Om het altaar zijn Polyxena en andere<br />

Trojaanse vrouwen verzameld.<br />

Sommige knielen, andere zitten op de<br />

grond, verscheidene liggen met hun<br />

gezicht tegen de altaartreden.<br />

93<br />

Uit aller houding spreekt diepe<br />

verslagenheid.)<br />

Koor van Trojaanse vrouwen<br />

Ach!<br />

Machtige Cybele,<br />

onsterfelijke godin,<br />

moeder van de ongelukkigen,<br />

sta uw Trojanen bij,<br />

begunstig hun inspanningen<br />

in dit gruwelijk uur!<br />

Behoed hun moeders, hun zusters,<br />

voor schennis<br />

en slavernij.<br />

Verbrijzel het goddeloze wapen<br />

van het verraad<br />

in de handen van de overwinnaars.<br />

Nr. 15 – Recitatief en Koor<br />

(Cassandra komt op, met verwarde<br />

haren.)<br />

Cassandra<br />

Niet allen zullen sneuvelen. <strong>De</strong> dappere<br />

Aeneas en zijn mannen,<br />

tot drie keer toe teruggekeerd in de<br />

strijd,<br />

hebben onverschrokken stadgenoten<br />

bevrijd uit de burcht.<br />

<strong>De</strong> schat van Priamus is in handen van<br />

de Trojanen.<br />

Weldra zullen zij in Italië, waarheen het<br />

lot hen roept,<br />

een nieuw Troje zien verrijzen, machtiger,<br />

mooier.<br />

Ze zijn op weg naar de Ida.<br />

Koor<br />

En Chorebus?<br />

Cassandra<br />

Die is dood.<br />

Koor<br />

Wrede goden!<br />

Cassandra<br />

Voor Vesta’s altaar<br />

buig ik, een laatste maal.<br />

Ik volg mijn jonge echtgenoot.


Oui, cet instant termine<br />

Mon inutile vie.<br />

Chœur<br />

Ô digne soeur d’<strong>Hector</strong>!<br />

Prophétesse que Troie accusait de<br />

démence!<br />

<strong>De</strong> nous sauver, hier, il était temps<br />

encor,<br />

Quand elle prédisait cette ruine<br />

immense!<br />

Cassandre<br />

Bientôt elle ne sera plus.<br />

Chœur<br />

Ô désespoir! Ô regrets superflus!<br />

Cassandre<br />

Mais vous, colombes effarées,<br />

Pouvez-vous consentir<br />

À l’horrible esclavage? et voudrez-vous<br />

subir,<br />

Vierges, femmes déshonorées<br />

La loi brutale des vainqueurs?<br />

Chœur<br />

Faut-il bannir tout espoir de nos coeurs?<br />

Cassandre<br />

L’espoir! Ô malheureuses!<br />

Dans ces ténèbres lumineuses<br />

Ne voyez-vous, n’entendez-vous donc<br />

pas<br />

Les cruels Myrmidons qui remplissent<br />

nos rues<br />

Et ceux qui du palais gardent les<br />

avenues?<br />

Chœur<br />

C’en est fait, rien ne peut nous sauver<br />

de leurs bras.<br />

Cassandre<br />

Rien, dites-vous? Si l’honneur vous<br />

anime,<br />

(montrant la galerie)<br />

Pour qui donc cet abîme<br />

Est-il ouvert devant vos pas?<br />

(montrant son poignard et les ceintures<br />

des femmes)<br />

Pour qui ce fer et ces cordons de soie,<br />

Sinon pour vous, femmes de Troie?<br />

(Un petit groupe se tait et manifeste<br />

une terreur profonde.)<br />

94<br />

Une partie du chœur,<br />

la plus nombreuse<br />

Héroïne d’amour<br />

Et d’honneur, tu dis vrai! nous te<br />

suivrons!<br />

Cassandre<br />

Le jour<br />

Ne vous trouvera pas par les Grecs<br />

profanées?<br />

Le grand chœur<br />

Non, Cassandre, nous le jurons!<br />

Cassandre<br />

Vous ne paraîtrez pas en triomphe<br />

traînées?<br />

Le grand chœur<br />

Jamais! jamais! avec toi nous mourrons.<br />

Nº 16 – Final<br />

(Les femmes se parlent entre elles.<br />

Quelques-unes prennent des lyres et<br />

en jouent en chantant.)<br />

Le grand chœur<br />

Complices de sa gloire,<br />

En partageant son sort,<br />

<strong>De</strong>s Grecs par notre mort<br />

Flétrissons la victoire!<br />

Pures et libres nous vivions.<br />

En cette nuit fatale<br />

Pures et libres descendons<br />

À la rive infernale!<br />

Cassandre<br />

(interpellant le petit groupe)<br />

Vous qui tremblez et gardez le silence,<br />

Vous hésitez?<br />

Le petit groupe<br />

Ah! je me sens frémir!<br />

Cassandre<br />

Eh quoi! vous subiriez une vile<br />

existence<br />

Indigne des grands coeurs?…<br />

Le petit groupe<br />

Hélas!… déjà mourir!


Ja, dit moment<br />

besluit mijn nutteloze leven.<br />

Koor<br />

O ware zuster van <strong>Hector</strong>!<br />

Profetes, door Troje beschuldigd van<br />

waanzin!<br />

Gisteren was er nog tijd om een uitweg<br />

te zoeken,<br />

toen zij deze peilloze ondergang voorspelde!<br />

Cassandra<br />

Weldra zal ze niet meer zijn.<br />

Koor<br />

O wanhoop! O vergeefse spijt!<br />

Cassandra<br />

Maar kunnen jullie, bange schapen,<br />

berusten<br />

in de gruwelijke slavernij die jullie wacht?<br />

En willen jullie,<br />

maagden, onteerde vrouwen, je straks<br />

voegen<br />

naar de brute wet van de overwinnaars?<br />

Koor<br />

Moeten we alle hoop uit ons hart bannen?<br />

Cassandra<br />

Hoop! Ach ongelukkigen!<br />

Zien en horen jullie niet,<br />

in het oplichtend duister,<br />

de wrede zonen van Achilles, die onze<br />

straten bezetten<br />

en de wegen naar het paleis bewaken?<br />

Koor<br />

Het is gebeurd, niets kan ons nog redden<br />

uit hun armen.<br />

Cassandra<br />

Niets, menen jullie? Als er eergevoel<br />

in je huist…<br />

(wijzend naar de galerij)<br />

… voor wie opent zich dan<br />

de afgrond daar onder je voeten?<br />

(wijzend naar haar dolk en naar de<br />

ceintuurs van de vrouwen)<br />

Voor wie zijn dit wapen en die zijden<br />

koorden anders<br />

dan voor jullie, vrouwen van Troje?<br />

(Een klein groepje zwijgt en geeft<br />

tekenen van diepe ontzetting.)<br />

95<br />

Groot koor<br />

Heldin van de liefde<br />

en van de eer, je hebt gelijk! We zullen<br />

je volgen!<br />

Cassandra<br />

Hoeft de dageraad straks niet te<br />

aanschouwen<br />

hoe jullie door de Grieken zijn<br />

geschonden?<br />

Groot koor<br />

Nee, Cassandra, dat zweren we!<br />

Cassandra<br />

Zullen jullie niet in triomf worden<br />

meegesleurd?<br />

Groot koor<br />

Nooit, nooit! We zullen sterven met jou.<br />

Nr. 16 – Finale<br />

(<strong>De</strong> vrouwen praten met elkaar.<br />

Sommige pakken een lier, beginnen te<br />

spelen en zingen erbij.)<br />

Groot koor<br />

Laat ons, door in de schaduw van haar<br />

roem<br />

haar lot te delen,<br />

met onze dood een smet aanbrengen<br />

op de overwinning van de Grieken!<br />

Zuiver en vrij hebben we geleefd.<br />

Laat ons, in deze noodlottige nacht,<br />

zuiver en vrij afdalen<br />

naar de oever van de onderwereld!<br />

Cassandra<br />

(zich tot het kleine groepje richtend)<br />

Jullie die beven en zwijgen,<br />

hebben jullie aarzelingen?<br />

Groepje<br />

O, ik moet huiveren!<br />

Cassandra<br />

Wat! Jullie zouden je schikken in een<br />

verachtelijk bestaan<br />

dat een nobel hart onwaardig is?…<br />

Groepje<br />

Maar ach!… Nu al sterven!


Cassandre<br />

(avec explosion)<br />

Allez dresser la table et le lit de vos<br />

maîtres!<br />

Esclaves loin de nous!<br />

Le petit groupe<br />

Pitié…<br />

Cassandre Le grand chœur<br />

Honte sur vous!<br />

<strong>De</strong>scendez vers ces traîtres,<br />

Jetez-vous à leurs pieds, embrassez<br />

leurs genoux!<br />

(avec une violente expression de<br />

mépris)<br />

Allez vivre! Thessaliennes!<br />

Honte sur vous! sortez! Vous n’êtes pas<br />

Troyennes!<br />

(Elles les chassent. Le petit groupe<br />

recule en silence devant les autres<br />

femmes jusqu’à la coulisse et sort<br />

enfin de la scène. Toutes les autres<br />

redescendent la scène avec une<br />

exaltation toujours croissante.)<br />

Le grand chœur<br />

Cassandre, avec toi nous mourrons!<br />

On ne nous verra pas par les Grecs<br />

profanées,<br />

Nous ne paraîtrons pas en triomphe<br />

traînées,<br />

Non, non, jamais, nous le jurons.<br />

(reprenant leurs lyres)<br />

Ouvre-nous, noir Pluton,<br />

Les portes du Ténare!<br />

Fais retentir, Caron,<br />

Ta funèbre fanfare!<br />

Cassandre<br />

(avec la plus grande exaltation)<br />

Chorèbe! <strong>Hector</strong>! Priam! père! frère!<br />

amant!<br />

Je vous rejoins! Entendez leur serment,<br />

Dieux des enfers!<br />

(Cassandre saisit la lyre d’une<br />

Troyenne.)<br />

Cassandre Chœur<br />

Mourez (mourons) dignes de gloire!<br />

En partageant mon (son) sort<br />

<strong>De</strong>s Grecs par votre (notre) mort…<br />

96<br />

(Un chef grec entre rapidement<br />

l’épée haute, et s’arrête étonné<br />

à l’aspect des Troyennes.)<br />

Le chef<br />

(pendant la fin du chœur)<br />

Quoi: la lyre à la main!… de ce noble<br />

transport,<br />

J’admire malgré moi la sublime ironie!<br />

Cassandre!… qu’elle est belle ainsi<br />

chantant la mort, Bacchante à l’oeil<br />

d’azur s’enivrant d’harmonie!<br />

(Entre une partie des Grecs.)<br />

Les soldats<br />

Le trésor! le trésor! livrez-nous<br />

le trésor!<br />

(Ils lèvent leurs épées sur les femmes.)<br />

Cassandre<br />

Nous méprisons votre Iâche menace,<br />

Monstres ivres de sang, troupe immonde<br />

et rapace!<br />

Vous n’étancherez pas, brigands, votre<br />

soif d’or!<br />

(Elle se frappe et tendant le poignard<br />

à Polyxène:)<br />

Tiens! la douleur n’est rien!<br />

(Polyxène se frappe à son tour.<br />

Cassandre se soutient toujours.)<br />

Autre troupe de Grecs<br />

(entrant)<br />

Dieux ennemis! Ô rage!<br />

Couverts de sang, du milieu du carnage,<br />

Énée et ses Troyens échappent à nos<br />

coups.<br />

Et, maîtres du trésor, ils sortent!…<br />

Cassandre (mourant) Femmes<br />

(Quelques-unes dénouent leur ceinture<br />

et tirent leur poignard.)<br />

Malgré vous,<br />

Aux chemins de l’Ida déjà, les voilà tous,<br />

Et nous bravons votre furie.<br />

(Toutes agitant leurs voiles et leurs<br />

écharpes du côté de l’Ida.)


Cassandra<br />

(in een felle uitbarsting)<br />

Ga dan maar de tafel en het bed van<br />

je meesters in orde maken!<br />

Weg jullie, slavinnen!<br />

Groepje<br />

Heb medelijden…<br />

Cassandra Groot koor<br />

Schaam je!<br />

Ga naar buiten, die verraders tegemoet,<br />

werp je voor hun voeten, omhels hun<br />

knieën!<br />

(met een uitdrukking van heftige<br />

verachting)<br />

Leef maar door, vrouwen van Thessalonië!<br />

Schaam je! Ga weg, jullie zijn geen<br />

vrouwen van Troje meer!<br />

(Ze drijven de anderen op. Zwijgend wijkt<br />

het groepje voor hen terug, steeds verder<br />

naar achteren, en tenslotte verdwijnt het<br />

uit het zicht. <strong>De</strong> overgebleven vrouwen<br />

lopen in groeiende vervoering terug naar<br />

het voorste deel van het toneel.)<br />

Groot koor<br />

Cassandra, we zullen sterven met jou!<br />

<strong>De</strong> Grieken zullen zich niet aan ons<br />

vergrijpen,<br />

we zullen niet in triomf worden<br />

meegesleurd,<br />

nee, nee, nooit, dat zweren we.<br />

(Ze pakken hun lieren weer op.)<br />

Zwarte Pluto, open voor ons<br />

de poorten van de Taenara!<br />

Laat, o Charon,<br />

uw doodsfanfare schallen!<br />

Cassandra<br />

(in complete extase)<br />

Chorebus! <strong>Hector</strong>! Priamus! Vader,<br />

broeder, minnaar!<br />

Ik kom naar jullie toe! Hoor wat deze<br />

vrouwen zweren,<br />

o hellegoden!<br />

(Ze pakt de lier van een Trojaanse.)<br />

Cassandra Koor<br />

Sterf een roemrijke dood<br />

en breng, door mijn lot te delen,<br />

met uw dood een smet aan…<br />

97<br />

(Een Griekse aanvoerder komt op,<br />

in snelle pas, het zwaard geheven.<br />

Wanneer hij de Trojaanse vrouwen<br />

ziet, blijft hij verbluft staan.)<br />

Aanvoerder<br />

(tijdens het slot van de koorzang)<br />

Wat: een lier in de hand!… van deze<br />

nobele vervoering<br />

bewonder ik ondanks mezelf de sublieme<br />

ironie!<br />

Cassandra!… Wat is ze mooi terwijl ze<br />

zo de dood bezingt,<br />

als een bacchante met helblauwe ogen,<br />

dronken van harmonie!<br />

(Een aantal Grieken komt op.)<br />

Soldaten<br />

We willen de schat! Geef ons de schat!<br />

(Dreigend heffen ze hun zwaard naar<br />

de vrouwen.)<br />

Cassandra<br />

We verachten dit laffe gedreig,<br />

bloeddronken monsters, vunzige,<br />

roofzuchtige bende!<br />

Jullie dorst naar goud, schurken,<br />

zal niet worden gestild!<br />

(Ze steekt zichzelf, reikt dan de dolk<br />

over aan Polyxena:)<br />

Hier! <strong>De</strong> pijn stelt niets voor!<br />

(Ook Polyxena geeft zichzelf een dolkstoot.<br />

Cassandra blijft nog overeind.)<br />

Andere groep Grieken<br />

(verschijnt ten tonele)<br />

Vijandige goden! O gramschap!<br />

Aeneas en zijn Trojanen zijn, met bloed<br />

overdekt,<br />

ontkomen aan onze zwaarden, weg<br />

uit de slachting.<br />

Ze verwijderen zich en voeren de schat<br />

met zich mee!…<br />

Cassandra (stervend) Vrouwen<br />

(van wie sommige hun ceintuur losknopen<br />

en een dolk trekken)<br />

In weerwil van jullie<br />

zijn zij allemaal al op weg naar de Ida,<br />

en wij trotseren jullie razernij.<br />

(Alle vrouwen wuiven met hoofddoeken<br />

en sjaals in de richting van de Ida.)


Sauve leurs fils, Énée! Italie! Italie!<br />

(Quelques-unes se précipitent, d’autres<br />

s’étranglent et se poignardent.<br />

Cri d’horreur des Grecs s’élançant vers<br />

la galerie. Pendant cette dernière scène,<br />

Cassandre s’avance en chancelant<br />

vers le fond du théâtre; les forces lui<br />

manquent avant de parvenir à la galerie.<br />

Elle s’affaisse aux genoux, puis se<br />

relevant par un suprême effort et<br />

tendant les bras vers l’Ida, elle s’écrie:<br />

‘Italie!’ et tombe morte.)<br />

98<br />

II. Les Troyens à Carthage<br />

Acte troisième<br />

(Une vaste salle de verdure du palais<br />

de Didon à Carthage. Sur l’un des côtés<br />

s’élève un trône entouré des trophées<br />

de l’agriculture, du commerce, et des<br />

arts; sur l’autre côté et au fond un<br />

amphithéâtre en gradins, sur lequel une<br />

innombrable multitude est assise, au<br />

lever du rideau.)<br />

Nº 17 – Chœur<br />

Chœur<br />

(une partie du peuple carthaginois)<br />

<strong>De</strong> Carthage les cieux semblent bénir<br />

la fête!<br />

Vit-on jamais un jour pareil<br />

Après si terrible tempête?<br />

Quel doux zéphyr! notre brûlant soleil<br />

<strong>De</strong> ses rayons calme la violence;<br />

À son aspect la plaine immense<br />

Tressaille de joie; il s’avance<br />

Illuminant le sourire vermeil<br />

<strong>De</strong> la nature à son réveil.<br />

Nº 18 – Chant national<br />

(Entre Didon avec sa suite. À son entrée,<br />

tout le peuple assis sur les gradins de<br />

l’amphithéâtre se lève en agitant des<br />

voiles de diverses couleurs, des palmes,<br />

des fleurs. Didon va s’asseoir sur son<br />

trône ayant sa soeur à sa droite et<br />

Narbal à sa gauche; quelques soldats<br />

les entourent.)<br />

Chœur<br />

Gloire à Didon, notre reine chérie!<br />

Reine par la beauté, la grâce, le génie,<br />

Reine par la faveur des dieux,


Red onze zonen, Aeneas! Italië! Italië!<br />

(Sommige vrouwen springen naar<br />

beneden, andere snoeren zich de keel<br />

dicht of drijven een dolk in hun lichaam.<br />

<strong>De</strong> Grieken slaken kreten van afgrijzen<br />

en haasten zich naar de galerij.<br />

Intussen verwijdert ook Cassandra zich<br />

wankelend naar het achtertoneel.<br />

Haar krachten begeven het voordat ze<br />

de galerij heeft bereikt. Ze zinkt op haar<br />

knieën, werkt zich dan met een laatste<br />

krachtsinspanning weer omhoog, strekt<br />

haar armen naar de Ida en schreeuwt<br />

‘Italië!’, waarna ze dood neervalt.)<br />

99<br />

II. <strong>De</strong> Trojanen in Carthago<br />

<strong>De</strong>rde bedrijf<br />

(Een ruime, met loof versierde zaal in<br />

het paleis van Dido in Carthago. Aan<br />

een zijkant staat de troon, omgeven<br />

met symbolen van landbouw, handel en<br />

ambachten. Aan de andere zijde en<br />

aan de achterkant bevindt zich een<br />

amfitheater met geleidelijk oplopende<br />

banken, waarop, wanneer het doek<br />

opgaat, een grote mensenmenigte<br />

gezeten is.)<br />

Nr. 17 – Koor<br />

Koor<br />

(een deel van het Carthaagse volk)<br />

<strong>De</strong> hemel geeft dus zijn zegen aan het<br />

Carthaagse feest!<br />

Was er ooit een dag als deze<br />

na zo’n vreselijke storm?<br />

Dat milde briesje! Onze warme zon<br />

tempert het geweld met haar stralen;<br />

bij die aanblik trekt door de onmetelijke<br />

vlakte een huivering van vreugde;<br />

de zon gaat voort en verlicht<br />

de gulden glimlach<br />

van de ontwakende natuur.<br />

Nr. 18 – Volkslied<br />

(Dido en haar gevolg komen op. Bij haar<br />

komst staat iedereen op van de banken<br />

van het amfitheater, zwaaiend met<br />

doeken in allerlei kleuren, palmtakken,<br />

bloemen. Dido neemt plaats op de troon,<br />

aan haar rechterhand haar zuster en<br />

links Narbal; om hen heen staan enkele<br />

soldaten.)<br />

Koor<br />

Ere zij Dido, onze geliefde koningin!<br />

Koningin door schoonheid, gratie en<br />

vernuft,<br />

koningin door de gunst der goden,


Et reine par l’amour de ses sujets<br />

heureux!<br />

(Le peuple agite des palmes et jette<br />

des fleurs.)<br />

Nº 19 – Récitatif et Air<br />

Didon<br />

(debout, du haut de son trône)<br />

Nous avons vu finir sept ans à peine,<br />

<strong>De</strong>puis le jour où, pour tromper la haine<br />

Du tyran meurtrier de mon auguste<br />

époux,<br />

J’ai dû fuir avec vous,<br />

<strong>De</strong> Tyr à la rive africaine.<br />

Et déjà nous voyons Carthage s’élever,<br />

Ses campagnes fleurir, sa flotte<br />

s’achever!<br />

Déjà des bords lointains où s’éveille<br />

l’aurore<br />

Vous rapportez, laboureurs de la mer,<br />

Le blé, le vin et la laine et le fer,<br />

Et les produits des arts qui nous<br />

manquent encore.<br />

Chers Tyriens, tant de nobles travaux<br />

Ont enivré mon coeur d’un orgueil<br />

légitime!<br />

Mais ne vous lassez pas, suivez la voix<br />

sublime<br />

Du dieu qui vous appelle à des efforts<br />

nouveaux!<br />

Donnez encore un exemple à la terre;<br />

Grands dans la paix, devenez dans la<br />

guerre<br />

Un peuple de héros.<br />

Le peuple<br />

Grands dans la paix, devenons dans<br />

la guerre<br />

Un peuple de héros.<br />

Didon<br />

Le farouche Iarbas veut m’imposer<br />

la chaîne<br />

D’un hymen odieux;<br />

Son insolence est vaine.<br />

Le peuple<br />

Son insolence est vaine.<br />

100<br />

Didon<br />

Le soin de ma défense est à vous<br />

comme aux dieux.<br />

Le peuple<br />

Gloire à Didon, notre reine chérie!<br />

Chacun de nous est prêt à lui donner<br />

sa vie!<br />

Tous nous la défendrons.<br />

Nous bravons d’Iarbas l’insolence<br />

et la rage,<br />

Et nous repousserons<br />

Jusqu’au fond des déserts ce Numide<br />

sauvage!<br />

Didon<br />

Chers Tyriens! Oui, vos nobles travaux<br />

Ont enivré mon coeur d’un orgueil<br />

légitime.<br />

Soyez heureux et fiers!<br />

Suivez la voix sublime<br />

Du dieu qui vous appelle à des efforts<br />

nouveaux!<br />

Le peuple<br />

Tous nous la défendrons.<br />

Soyons heureux et fiers!<br />

Suivons la voix sublime<br />

Du dieu qui nous appelle à des efforts<br />

nouveaux!<br />

Didon<br />

Cette belle journée,<br />

Qui dans vos souvenirs doit rester<br />

à jamais,<br />

À couronner les oeuvres de la paix<br />

Fut par moi destinée.<br />

Approchez, constructeurs,<br />

Matelots, laboureurs;<br />

Recevez de ma main la juste récompense<br />

Due au travail qui donne la puissance<br />

Et la vie aux états.<br />

Nº 20 – Entrée des constructeurs<br />

(Les constructeurs en cortège s’avancent<br />

vers le trône. Didon donne à leur<br />

chef une équerre d’argent et une hache.<br />

Le cortège retourne au fond du théâtre.)


en koningin door de liefde van haar<br />

gelukkige onderdanen!<br />

(Het volk zwaait met palmtakken en<br />

werpt bloemen.)<br />

Nr. 19 – Recitatief en Aria<br />

Dido<br />

(staande, hoog voor haar troon)<br />

Nog geen zeven jaren zijn verstreken<br />

sinds de dag dat ik, om te ontkomen<br />

aan de haat<br />

van de tiran die mijn voorname gade<br />

had vermoord,<br />

samen met u moest vluchten<br />

van Tyrus naar de kust van Afrika.<br />

En reeds zien wij Carthago oprijzen,<br />

de velden in bloei, de vloot vrijwel<br />

voltooid!<br />

En gij die door de golven ploegt,<br />

gij brengt van verre kusten, waar<br />

de dag ontwaakt,<br />

graan, wijn, wol en ijzer,<br />

en de vrucht van ambachten die wij<br />

nog niet beheersen.<br />

Beste Tyriërs, al die nobele prestaties<br />

brengen mijn hart in een roes van<br />

terechte trots!<br />

Maar zorg dat u niet verflauwt en volg<br />

de verheven stem<br />

van de god die u maant tot nieuwe<br />

inspanningen!<br />

Wees de wereld opnieuw tot voorbeeld;<br />

u die groots bent in vredestijd, betoon<br />

u in de oorlog een heldenvolk.<br />

Volk<br />

Laten wij ons, groots in vredestijd,<br />

in de oorlog een heldenvolk betonen.<br />

Dido<br />

<strong>De</strong> barbaarse Jarbas wil mij in de kluisters<br />

van een weerzinwekkend huwelijk<br />

slaan. Zijn brutaliteit is vergeefs.<br />

Volk<br />

Zijn brutaliteit is vergeefs.<br />

101<br />

Dido<br />

Op u rust, evengoed als op de goden,<br />

de taak mij te verdedigen.<br />

Volk<br />

Ere zij Dido, onze geliefde koningin!<br />

Ieder van ons is bereid haar zijn leven<br />

te geven!<br />

Allemaal zullen we haar verdedigen.<br />

We trotseren Jarbas’ brutaliteit, zijn<br />

woede,<br />

en we zullen die brute Numidiër<br />

terugdrijven tot diep in de woestijn!<br />

Dido<br />

Beste Tyriërs! Ja, uw nobele prestaties<br />

brengen mijn hart in een roes van<br />

terechte trots.<br />

Wees blij en fier!<br />

Volg de verheven stem<br />

van de god die u maant tot nieuwe<br />

inspanningen.<br />

Volk<br />

Allemaal zullen we haar verdedigen.<br />

Laat ons blij zijn en fier,<br />

laat ons de verheven stem volgen<br />

van de god die ons maant tot nieuwe<br />

inspanningen.<br />

Dido<br />

<strong>De</strong>ze mooie dag,<br />

die u nooit mag vergeten,<br />

was door mij bedoeld<br />

om de vredeswerken te bekronen.<br />

Kom dichterbij, bouwlieden,<br />

matrozen, boeren;<br />

ontvang uit mijn hand het rechtmatig loon<br />

voor de arbeid die een staat<br />

machtig maakt en doet leven.<br />

Nr. 20 – Optocht van de bouwlieden<br />

(<strong>De</strong> bouwlieden lopen in een stoet naar<br />

de troon. Dido overhandigt aan hun leider<br />

een zilveren winkelhaak en een bijl. <strong>De</strong><br />

stoet loopt terug naar het achtertoneel.)


[Nº 21 – Entrée des matelots]<br />

(Les matelots en cortège s’avancent<br />

vers le trône, Didon donne à leur chef<br />

un gouvernail et un aviron. Le cortège<br />

retourne au fond du théâtre.)<br />

Nº 22 – Entrée des laboureurs<br />

(Le cortège des laboureurs, plus<br />

nombreux que les deux précédents,<br />

s’avance lentement vers le trône; un<br />

vieillard robuste le conduit.)<br />

Nº 23 – Récitatif et Chœur<br />

(Didon donne au vieillard chef des<br />

laboureurs une faucille d’or, puis, tenant<br />

à la main une couronne de fleurs<br />

et d’épis, elle s’écrie:)<br />

Didon<br />

Peuple! tous les honneurs<br />

Pour le plus grand des arts, l’art qui<br />

nourrit les hommes!<br />

(Elle couronne le vieillard.)<br />

Le peuple<br />

Vivent les laboureurs! nous sommes<br />

Leurs fils reconnaissants; ils nous<br />

donnent le pain!<br />

Didon<br />

(à part)<br />

Ô Cérès! l’avenir de Carthage est<br />

certain!<br />

Chœur<br />

Gloire à Didon, notre reine chérie!<br />

Chacun de nous est prêt à lui donner<br />

sa vie.<br />

Prouvons-lui notre amour par des gages<br />

nouveaux.<br />

Colons, marins, formons un peuple<br />

de héros!<br />

(Le peuple, conduit par Narbal, défile<br />

en cortège devant le trône de Didon et<br />

sort.)<br />

102<br />

Nº 24 – Récitatif et Duo<br />

Didon<br />

Les chants joyeux, l’aspect de cette<br />

noble fête,<br />

Ont fait rentrer la paix en mon coeur<br />

agité.<br />

Je respire, ma soeur, oui, ma joie est<br />

parfaite,<br />

Je retrouve le calme et la sérénité.<br />

Anna<br />

Reine d’un jeune empire<br />

Qui chaque jour s’élève florissant,<br />

Reine adorée et que le monde admire,<br />

Quelle crainte avait pu vous troubler<br />

un instant?<br />

Didon<br />

Une étrange tristesse,<br />

Sans causes, tu le sais, vient parfois<br />

m’accabler.<br />

Mes efforts restent vains contre cette<br />

faiblesse,<br />

Je sens transir mon sein qu’un ennui<br />

vague oppresse,<br />

Et mon visage en feu sous mes larmes<br />

brûler…<br />

Anna<br />

(souriant)<br />

Vous aimerez, ma soeur…<br />

Didon<br />

Non, toute ardeur nouvelle<br />

Est interdite à mon coeur sans retour.<br />

Anna<br />

Vous aimerez, ma soeur…<br />

Didon<br />

Non, la veuve fidèle<br />

Doit éteindre son âme et détester l’amour.<br />

Anna<br />

Didon, vous êtes reine, et trop jeune,<br />

et trop belle,<br />

Pour ne plus obéir à cette douce loi;<br />

Carthage veut un roi.<br />

Didon<br />

(montrant à son doigt l’anneau de<br />

Sichée)<br />

Puissent mon peuple et les dieux me<br />

maudire,


[Nr. 21 – Optocht van de matrozen]<br />

(<strong>De</strong> matrozen lopen in een stoet naar de<br />

troon. Dido overhandigt aan hun leider<br />

een scheepsroer en een roeiriem. <strong>De</strong><br />

stoet loopt terug naar het achtertoneel.)<br />

Nr. 22 – Optocht van de boeren<br />

(<strong>De</strong> stoet van de boeren, omvangrijker<br />

dan de twee vorige, loopt langzaam naar<br />

de troon, aan het hoofd een oude, stevig<br />

gebouwde man.)<br />

Nr. 23 – Recitatief en Koor<br />

(Dido overhandigt aan de leider van<br />

de boeren een gouden sikkel waarna ze,<br />

een krans van bloemen en korenaren<br />

in de hand, luid verkondigt:)<br />

Dido<br />

Volk! Alle hulde<br />

aan het grootste van alle ambachten, het<br />

ambacht dat ons voedsel verschaft!<br />

(Ze zet de krans op het hoofd van de<br />

oude man.)<br />

Volk<br />

Lang leve het boerenvolk! Wij zijn<br />

hun dankbare kinderen; zij geven<br />

ons brood!<br />

Dido<br />

(terzijde)<br />

O Ceres! Carthago’s toekomst<br />

is verzekerd!<br />

Koor<br />

Ere zij Dido, onze geliefde koningin!<br />

Ieder van ons is bereid haar zijn leven<br />

te geven.<br />

Laat ons met nieuwe bewijzen onze liefde<br />

aan haar tonen.<br />

Laat ons van kolonisten en zeelui een<br />

heldenvolk worden!<br />

(Onder leiding van Narbal trekt het volk<br />

in optocht langs Dido’s troon en<br />

verdwijnt.)<br />

103<br />

Nr. 24 – Recitatief en Duet<br />

Dido<br />

<strong>De</strong> blijde zang, de aanblik van dit<br />

edele feest<br />

hebben mijn jachtig hart tot rust<br />

gebracht.<br />

Ik heradem, zuster, ja, mijn vreugde<br />

is volmaakt,<br />

ik hervind kalmte en onverstoorbaarheid.<br />

Anna<br />

Jij, vorstin van een pril koninkrijk<br />

dat dagelijks meer gedijt,<br />

o aanbeden, door de wereld bewonderde<br />

koningin,<br />

welke angst kon jou een moment<br />

aangrijpen?<br />

Dido<br />

Je weet, soms ga ik gebukt<br />

onder een vreemde droefheid, zonder<br />

reden.<br />

Tegen die zwakte valt niets uit te richten,<br />

een vage melancholie beklemt dan mijn<br />

gemoed,<br />

en mijn gloeiend gezicht brandt onder<br />

mijn tranen…<br />

Anna<br />

(glimlachend)<br />

<strong>De</strong> liefde komt wel, zuster…<br />

Dido<br />

Nee, voor elke nieuwe hartstocht<br />

blijft mijn hart onherroepelijk gesloten.<br />

Anna<br />

<strong>De</strong> liefde komt wel, zuster…<br />

Dido<br />

Nee, een trouwe weduwe moet haar<br />

gevoel doven en de liefde verfoeien.<br />

Anna<br />

Dido, je bent koningin, en te jong,<br />

te mooi,<br />

om je te onttrekken aan die zoete wet;<br />

Carthago wil een koning.<br />

Dido<br />

(laat haar vinger zien, met de ring van<br />

Sychaeus)<br />

Moge de vloek van mijn volk en van de<br />

goden mij treffen,


Si je quittais jamais cet anneau consacré!<br />

Anna<br />

Un tel serment fait naître le sourire<br />

<strong>De</strong> la belle Vénus; sur le livre sacré<br />

Les dieux refusent de l’inscrire.<br />

Didon<br />

Sa voix fait naître dans mon sein<br />

La dangereuse ivresse;<br />

Déjà dans ma faiblesse<br />

Contre un espoir confus je me débats<br />

en vain.<br />

Anna<br />

Ma voix fait naître dans son sein<br />

<strong>De</strong>s rêves de tendresse;<br />

Déjà dans sa faiblesse,<br />

Au doux espoir d’aimer elle résiste<br />

en vain.<br />

Didon<br />

Sichée! Ô mon époux, pardonne<br />

À cet instant d’involontaire erreur,<br />

Et que ton souvenir chasse loin de mon<br />

coeur<br />

Ce trouble qui l’étonne.<br />

Anna<br />

Didon, ma tendre soeur, pardonne<br />

Si je dissipe une trop chère erreur,<br />

Pardonne si ma voix excite dans ton<br />

coeur<br />

Ce trouble qui l’étonne<br />

(Iopas entre.)<br />

Nº 25 – Récitatif et Air<br />

Iopas<br />

Échappés à grand peine, à la mer<br />

en fureur,<br />

Reine, les députés d’une flotte inconnue<br />

D’être admis devant vous implorent<br />

la faveur.<br />

Didon<br />

La porte du palais n’est jamais défendue<br />

À de tels suppliants.<br />

(Sur un signe de la reine, Iopas sort.)<br />

Errante sur les mers,<br />

Ne fus-je pas aussi, de rivage en rivage,<br />

104<br />

Emportée au sein de l’orage<br />

Jouet des flots amers!<br />

Hélas, des coups du sort je sais<br />

la violence<br />

Sur ceux qu’il frappe. Au malheur<br />

compatir<br />

Est facile pour nous. Qui connut la<br />

souffrance<br />

Ne pourrait voir en vain souffrir.<br />

Nº 26 – Marche troyenne dans<br />

le mode triste<br />

Didon<br />

(à part)<br />

J’éprouve une soudaine et vive<br />

impatience<br />

<strong>De</strong> les voir, et je crains en secret leur<br />

présence.<br />

(Elle monte sur son trône. Entrent<br />

Énée sous un déguisement de matelot,<br />

Panthée, Ascagne, et les chefs troyens<br />

portant des présents.)<br />

Nº 27 – Récitatif<br />

Ascagne<br />

(s’inclinant devant la reine)<br />

Auguste reine, un peuple errant et<br />

malheureux<br />

Pour quelques jours vous demande<br />

un asile.<br />

Je dépose à vos pieds les présents<br />

précieux,<br />

Débris de sa grandeur, que, par ma<br />

main débile<br />

Au nom de Jupiter, vous offre<br />

un chef pieux.<br />

Didon<br />

<strong>De</strong> ce chef, bel enfant, dis-moi le nom,<br />

la race?<br />

Ascagne<br />

Ô reine, sur nos pas une sanglante trace<br />

<strong>De</strong>s monts de la Phrygie a marqué<br />

les chemins<br />

Jusqu’à la mer. Ce sceptre d’Ilione,


als ik ooit deze heilige ring verloochen!<br />

Anna<br />

Zo’n eed brengt een glimlach<br />

op het gelaat van de schone Venus; de<br />

goden weigeren<br />

hem op te tekenen in het gewijde boek.<br />

Dido<br />

Haar stem wekt in mijn binnenste<br />

de hachelijke roes;<br />

in mijn zwakheid strijd ik reeds<br />

vruchteloos<br />

tegen een vage hoop.<br />

Anna<br />

Mijn stem wekt in haar binnenste<br />

tedere dromen;<br />

in haar zwakheid verweert ze zich reeds<br />

vruchteloos<br />

tegen de zoete hoop op liefde.<br />

Dido<br />

Sychaeus, mijn echtgenoot! Vergeef<br />

me dit moment van ongewilde dwaling,<br />

en moge de herinnering aan jou<br />

deze vreemde verwarring uit mijn hart<br />

bannen.<br />

Anna<br />

Dido, lieve zus, vergeef me<br />

als ik een te dierbare dwaling verdrijf,<br />

vergeef me als mijn stem<br />

een vreemde verwarring wekt in je hart.<br />

(Jopas komt op.)<br />

Nr. 25 – Recitatief en Aria<br />

Jopas<br />

Majesteit, afgevaardigden van een<br />

onbekende vloot,<br />

ternauwernood ontsnapt aan de razende<br />

golven,<br />

smeken om de gunst bij u te worden<br />

toegelaten.<br />

Dido<br />

Voor zulke smekelingen<br />

blijft de paleispoort nooit gesloten.<br />

(Op een teken van de koningin gaat<br />

Jopas af.)<br />

Ook ik doolde immers over de zeeën,<br />

van kust naar kust,<br />

105<br />

meegesleurd door de storm, speelbal van<br />

de bittere golven!<br />

Ik weet, helaas, hoe heftig het lot<br />

kan toeslaan. Meevoelen met ellende<br />

valt ons niet moeilijk. Wie zelf heeft<br />

geleden,<br />

kan niet toekijken bij het lijden van<br />

een ander.<br />

Nr. 26 – Trojaanse mars in<br />

de treurige toonsoort<br />

Dido<br />

(terzijde)<br />

Ineens vlas ik vol ongeduld op die<br />

ontmoeting,<br />

en heimelijk vrees ik hun komst.<br />

(Ze bestijgt de troon. Aeneas komt op,<br />

vermomd als matroos, in gezelschap<br />

van Pantheus, Ascanius en de Trojaanse<br />

aanvoerders, die geschenken bij zich<br />

hebben.)<br />

Nr. 27 – Recitatief<br />

Ascanius<br />

(buigend voor de koningin)<br />

Verheven majesteit, een dolend,<br />

ongelukkig volk<br />

vraagt u hier enkele dagen te mogen<br />

blijven.<br />

Aan uw voeten leg ik, nog van onze<br />

grote tijd,<br />

kostbaarheden, die u uit mijn<br />

zwakke hand,<br />

in naam van Jupiter, geschonken worden<br />

door een plichtsgetrouwe leider.<br />

Dido<br />

Vertel mij, schone knaap, de naam en<br />

herkomst van die leider.<br />

Ascanius<br />

O vorstin, waar wij liepen, merkte<br />

een bloedig spoor<br />

onze wegen,<br />

van de bergen van Frygië<br />

tot aan de zee. <strong>De</strong>ze scepter van Ilione…


(Il offre un à un les présents.)<br />

Fille du roi Priam, d’Hécube la<br />

couronne,<br />

Et ce voile léger d’Hélène où l’or<br />

rayonne,<br />

Doivent vous dire assez que nous<br />

sommes Troyens.<br />

Didon<br />

Troyens!<br />

Ascagne<br />

Notre chef est Énée,<br />

Je suis son fils.<br />

Didon<br />

Étrange destinée!<br />

Panthée<br />

(s’avançant)<br />

Obéissant au souverain des dieux<br />

Ce héros cherche l’Italie,<br />

Où le sort lui promet un trépas<br />

glorieux<br />

Et le bonheur de rendre aux siens<br />

une patrie.<br />

Didon<br />

Qui n’admire ce prince, ami du grand<br />

<strong>Hector</strong>?<br />

Qui de son nom fameux n’est ignorant<br />

encor?<br />

Carthage en est remplie.<br />

Dites-lui que mon port ouvert à ses<br />

vaisseaux<br />

L’attend. Qu’il vienne, qu’il oublie<br />

Avec vous à ma cour ses pénibles<br />

travaux.<br />

Nº 28 – Final<br />

Narbal<br />

(entrant avec agitation)<br />

J’ose à peine annoncer la terrible<br />

nouvelle!<br />

Didon<br />

Qu’arrive-t-il ?<br />

Narbal<br />

Le Numide rebelle,<br />

Le féroce Iarbas<br />

Avec d’innombrables soldats<br />

106<br />

S’avance vers Carthage.<br />

Carthaginois<br />

(au loin)<br />

<strong>De</strong>s armes! des armes!<br />

Narbal<br />

Et la troupe sauvage<br />

Égorge nos troupeaux<br />

Et dévaste nos champs.<br />

Mais des malheurs nouveaux<br />

Menacent la ville elle-même:<br />

À nos jeunes guerriers dont l’ardeur<br />

est extrême<br />

Les armes vont manquer.<br />

Didon<br />

Que dites-vous, Narbal?<br />

Narbal<br />

Que nous allons tenter un combat inégal.<br />

Carthaginois<br />

<strong>De</strong>s armes! des armes!<br />

Énée<br />

(s’avançant, laisse tomber son<br />

déguisement de matelot; il porte un<br />

brillant costume et la cuirasse, mais<br />

sans casque ni bouclier)<br />

Reine, je suis Énée!<br />

Ma flotte sur vos bords par les vents<br />

entraînée<br />

À de rudes travaux fut par moi destinée;<br />

Permettez aux Troyens de combattre<br />

avec vous!<br />

Didon<br />

J’accepte avec orgueil une telle alliance!<br />

Énée armé pour ma défense!<br />

Les dieux se déclarent pour nous.<br />

(à part, à Anna)<br />

Ô ma soeur, qu’il est fier, ce fils de<br />

la déesse,<br />

Et qu’on voit sur son front de grâce et<br />

de noblesse!<br />

Énée<br />

Sur cette horde immonde d’Africains,<br />

Marchons Troyens et Tyriens,<br />

Volons à la victoire ensemble!<br />

Comme le sable emporté par les vents<br />

Chassons dans ses déserts brûlants<br />

Le Numide éperdu; qu’il tremble.


(Een voor een biedt hij haar de<br />

geschenken aan.)<br />

… dochter van koning Priamus, de kroon<br />

van Hecuba,<br />

en de luchtige sluier van Helena die<br />

schittert van het goud,<br />

volstaan om u te tonen dat wij Trojanen<br />

zijn.<br />

Dido<br />

Trojanen!<br />

Ascanius<br />

Onze leider is Aeneas, ik ben zijn zoon.<br />

Dido<br />

Raadselachtig lot!<br />

Pantheus<br />

(treedt naar voren)<br />

Gehoorzaam aan de opperste der goden,<br />

is deze held op weg naar Italië,<br />

waar het lot hem een roemrijke dood<br />

belooft<br />

en het geluk de zijnen een nieuw land<br />

te kunnen geven.<br />

Dido<br />

Wie bewondert niet die vorst, ooit<br />

bevriend met de grote <strong>Hector</strong>?<br />

Wie heeft nog nimmer die beroemde<br />

naam gehoord?<br />

Carthago is er vol van.<br />

Zeg hem dat mijn haven open is voor<br />

zijn schepen<br />

en hem wacht. Laat hij komen, laat hij<br />

aan mijn hof,<br />

met u allen, vergeten wat hij heeft<br />

doorstaan.<br />

Nr. 28 – Finale<br />

Narbal<br />

(komt nerveus op)<br />

Ik durf de onheilstijding amper uit te<br />

spreken!<br />

Dido<br />

Wat is er?<br />

Narbal<br />

<strong>De</strong> rebelse Numidiër,<br />

de woeste Jarbas<br />

trekt met talloze soldaten<br />

107<br />

op naar Carthago.<br />

Carthagers<br />

(in de verte)<br />

Wapens, wapens!<br />

Narbal<br />

En die barbaarse troepen<br />

slachten onze kuddes<br />

en verwoesten onze akkers.<br />

Maar de stad zelf wordt bedreigd<br />

door andere rampen:<br />

onze jonge krijgers, brandend van<br />

strijdlust,<br />

ontberen wapens.<br />

Dido<br />

Wat bedoelt u, Narbal?<br />

Narbal<br />

Dat we een ongelijke strijd tegemoet gaan.<br />

Carthagers<br />

Wapens, wapens!<br />

Aeneas<br />

(treedt naar voren en ontdoet zich van<br />

zijn matrozenvermomming. Over een<br />

schitterend kostuum draagt hij een kuras,<br />

maar hij is zonder helm of schild.)<br />

Koningin, ik ben Aeneas!<br />

Mijn vloot, door de stormwind naar uw<br />

kust gestuwd,<br />

heb ik voor zware taken bestemd;<br />

sta de Trojanen toe aan uw zijde te<br />

vechten!<br />

Dido<br />

Met trots aanvaard ik dit verbond!<br />

Aeneas grijpt de wapens om mij te<br />

verdedigen!<br />

<strong>De</strong> goden kiezen onze kant.<br />

(terzijde, tegen Anna)<br />

O zuster, wat is hij fier, die zoon<br />

van een godin,<br />

wat een knap en edel gezicht!<br />

Aeneas<br />

Laat ons, Trojanen en Tyriërs,<br />

optrekken tegen die vuige horde Afrikanen,<br />

samen naar de overwinning!<br />

Laat ons de radeloze Numidiër<br />

opjagen door zijn gloeiende woestijn,<br />

als zand meegevoerd in de wind;<br />

moge hij sidderen.


Énée Panthée Narbal Iopas<br />

Ascagne Didon Anna<br />

Les chefs troyens<br />

Qu’il tremble!<br />

C’est le dieu Mars qui vous (nous)<br />

rassemble,<br />

C’est le fils de Vénus qui vous (nous)<br />

guide aux combats!<br />

Exterminez (exterminons) la noire armée,<br />

Et que demain la renommée<br />

Proclame au loin la honte et la mort<br />

d’Iarbas!<br />

(On apporte ses armes à Énée. Il met<br />

rapidement son casque, passe à son<br />

bras son vaste bouclier et saisit ses<br />

javelots.)<br />

Énée<br />

(à Panthée)<br />

Annonce à nos Troyens l’entreprise<br />

nouvelle<br />

Où la gloire les appelle.<br />

(Panthée sort.)<br />

Reine, bientôt du barbare odieux<br />

Vous serez délivrée. À vos soins<br />

généreux<br />

J’abandonne mon fils.<br />

Didon<br />

<strong>De</strong> mon amour de mère<br />

Pour lui ne doutez pas.<br />

Énée<br />

(à Ascagne)<br />

Viens embrasser ton père.<br />

(Il l’embrasse en le couvrant tout entier<br />

de ses armes. Ascagne pleure sans<br />

répondre.)<br />

D’autres t’enseigneront, enfant, l’art<br />

d’être heureux;<br />

Je ne t’apprendrai, moi, que la vertu<br />

guerrière<br />

Et le respect des dieux;<br />

Mais révère en ton coeur et garde en<br />

ta mémoire<br />

Et d’Énée et d’<strong>Hector</strong> les exemples<br />

de gloire.<br />

108<br />

(Le peuple de Carthage accourt de<br />

toutes parts demandant des armes.<br />

Quelques hommes seulement sont<br />

armés régulièrement, les autres portent<br />

des faux, des haches, des frondes.<br />

Panthée rentre en scène. Ascagne<br />

essuie tout à coup ses larmes et<br />

s’élance à côté des chefs troyens.)<br />

Ensemble<br />

<strong>De</strong>s armes! des armes!<br />

Sur cette horde immonde d’Africains,<br />

Marchez (marchons) Troyens et Tyriens…


Aeneas Pantheus Narbal Jopas<br />

Ascanius Dido Anna<br />

Trojaanse aanvoerders<br />

Moge hij sidderen!<br />

<strong>De</strong> god Mars brengt u (ons) samen,<br />

de zoon van Venus voert u (ons) ten<br />

strijde!<br />

Vernietig (we vernietigen) het zwarte<br />

leger,<br />

en dat morgen in de wijde omtrek het<br />

nieuws moge klinken<br />

dat Jarbas smadelijk is gestorven!<br />

(Aeneas’ wapens worden hem gebracht.<br />

Hij zet snel zijn helm op, bevestigt het<br />

enorme schild aan zijn arm en pakt zijn<br />

spiesen.)<br />

Aeneas<br />

(tot Pantheus)<br />

Ga onze Trojanen berichten over de<br />

nieuwe taak<br />

waartoe de roem hen roept.<br />

(Pantheus af)<br />

Koningin, spoedig zult u bevrijd zijn<br />

van de gehate woesteling. Mijn zoon<br />

vertrouw ik toe aan uw edelmoedige<br />

zorg.<br />

Dido<br />

U hoeft niet te twijfelen<br />

aan mijn moederlijke liefde voor hem.<br />

Aeneas<br />

(tot Ascanius)<br />

Kom je vader omhelzen.<br />

(Hij omarmt zijn zoon, die door de<br />

wapens volkomen aan het zicht onttrokken<br />

wordt. Ascanius huilt zonder<br />

verder iets te zeggen.)<br />

Kind, anderen zullen je de kunst leren<br />

om gelukkig te zijn;<br />

ik zal je onderrichten in de krijgsdeugden<br />

en in eerbied jegens de goden, meer niet.<br />

Maar vereer in je hart, bewaar in je<br />

geheugen,<br />

de roemrijke voorbeelden van Aeneas<br />

en <strong>Hector</strong>.<br />

109<br />

(Het volk van Carthago komt van alle<br />

kanten toegesneld, vragend om wapens.<br />

Slechts enkelen dragen een echte<br />

wapenrusting, de anderen zijn voorzien<br />

van zeisen, bijlen, steenslingers.<br />

Pantheus weer op. Plotseling droogt<br />

Ascanius zijn tranen en rent aan de zijde<br />

van de Trojaanse aanvoerders weg.)<br />

Allen<br />

Wapens, wapens!<br />

Voorwaarts, Trojanen en Tyriërs,<br />

tegen die vuige horde Afrikanen…


Acte quatrième<br />

Premier tableau<br />

Nº 29 – Chasse royale et orage –<br />

Pantomime<br />

(Une forêt d’Afrique, au matin. Au fond,<br />

un rocher très élevé. Au bas et à gauche<br />

du rocher, l’ouverture d’une grotte. Un<br />

petit ruisseau coule le long du rocher<br />

et va se perdre dans un bassin naturel<br />

bordé de joncs et de roseaux. <strong>De</strong>ux<br />

naïades se laissent entrevoir un instant<br />

et disparaissent; puis on les voit nager<br />

dans le bassin. Chasse royale. <strong>De</strong>s fanfares<br />

de trompe retentissent au loin<br />

dans la forêt. Les naïades effrayées se<br />

cachent dans les roseaux. On voit passer<br />

des chasseurs tyriens, conduisant<br />

des chiens en laisse. Le jeune Ascagne,<br />

à cheval, traverse le théâtre au galop.<br />

Le ciel s’obscurcit, la pluie tombe. Orage<br />

grandissant… Bientôt la tempête<br />

devient terrible, torrents de pluie, grêle,<br />

éclairs et tonnerres. Appels réitérés des<br />

trompes de chasse au milieu du tumulte<br />

des éléments. Les chasseurs se dispersent<br />

dans toutes les directions; en<br />

dernier lieu on voit paraître Didon vêtue<br />

en Diane chasseresse, l’arc à la main,<br />

le carquois sur l’épaule, et Énée en costume<br />

demi-guerrier. Ils sont à pied l’un<br />

et l’autre. Ils entrent dans la grotte.<br />

Aussitôt les nymphes des bois apparaissent,<br />

les cheveux épars, au sommet du<br />

rocher, et vont et viennent en courant,<br />

en poussant des cris et faisant des<br />

gestes désordonnés. Au milieu de leurs<br />

clameurs, on distingue de temps en<br />

temps le mot: ‘Italie!’<br />

Le ruisseau grossit et devient une bruyante<br />

cascade. Plusieurs autres chutes<br />

d’eau se forment sur divers points du<br />

rocher et mêlent leur bruit au fracas de<br />

la tempête. Les satyres et les sylvains<br />

exécutent avec les faunes des danses<br />

110<br />

grotesques dans l’obscurité. La foudre<br />

frappe un arbre, le brise et l’enflamme.<br />

Les débris de l’arbre tombent sur la<br />

scène. Les satyres, faunes et sylvains<br />

ramassent les branches enflammées,<br />

dansent en les tenant à la main, puis<br />

disparaissent avec les nymphes dans<br />

les profondeurs de la forêt. La tempête<br />

se calme. Les nuages s’élèvent.)<br />

<strong>De</strong>uxième tableau<br />

Les jardins de Didon sur le bord de<br />

la mer. Le soleil se couche.)<br />

Nº 30 – Récitatif<br />

Anna<br />

Dites, Narbal, qui cause vos alarmes?<br />

Le jour qui termina la guerre et ses<br />

malheurs<br />

N’a-t-il pas vu briller la gloire de nos<br />

armes?<br />

Les Tyriens ne sont-ils pas vainqueurs?<br />

Narbal<br />

Pour nous de ce côté plus rien n’est<br />

redoutable;<br />

Les Numides chassés dans leurs<br />

déserts de sable,<br />

Près de nos murs ne reparaîtront pas;<br />

Et le glaive terrible<br />

Du héros invincible<br />

Nous a délivrés d’Iarbas.<br />

Mais Didon maintenant oublie<br />

Les soins naguère encore à son esprit<br />

si chers;<br />

En chasses, en festins, elle passe sa vie;<br />

Les travaux suspendus, les ateliers<br />

déserts,<br />

Le séjour prolongé du Troyen à<br />

Carthage<br />

Me causent des soucis que le peuple<br />

partage.


Vierde bedrijf<br />

Eerste tafereel<br />

Nr. 29 – Drijfjacht en onweer –<br />

Pantomime<br />

(Een Afrikaans woud, ochtend. Op de<br />

achtergrond een hoge rots. Onderaan en<br />

links hiervan de opening van een grot.<br />

Een beekje stroomt langs de rots en<br />

mondt uit in een natuurlijk waterbekken,<br />

dat wordt omzoomd door riet.<br />

Twee waternimfen duiken even op en<br />

verdwijnen dan weer; vervolgens zien we<br />

ze zwemmen in het meertje. Drijfjacht.<br />

In de verte klinkt vanuit het woud het<br />

geschal van jachthoorns. Verschrikt<br />

verstoppen de waternimfen zich tussen<br />

het riet. Tyrische jagers komen langsgelopen,<br />

met honden aan een lijn. <strong>De</strong> jonge<br />

Ascanius galoppeert het toneel over.<br />

<strong>De</strong> hemel verduistert, het begint te<br />

regenen. Het noodweer verhevigt… Al<br />

spoedig wordt de storm verschrikkelijk,<br />

hoosbuien, hagel, bliksemschichten en<br />

donderslagen. Herhaaldelijk klinken<br />

jachthoorns door het tumult der elementen<br />

heen. <strong>De</strong> jagers verspreiden zich<br />

naar alle kanten; als laatsten zien we<br />

Dido verschijnen, gekleed als de jaagster<br />

Diana, de boog in haar hand, de<br />

pijlkoker om haar schouder, en Aeneas,<br />

gedeeltelijk in krijgstenue. Beiden zijn<br />

te voet. Ze gaan de grot in. Op de top<br />

van de rots verschijnen onmiddellijk<br />

bosnimfen; ze hebben verwarde haren<br />

en rennen af en aan, onderwijl kreten<br />

slakend en wild gebarend. Te midden<br />

van hun geroep valt zo nu en dan het<br />

woord ‘Italië’ te onderscheiden. <strong>De</strong> beek<br />

zwelt aan tot een kolkende waterval.<br />

Op diverse punten van de rots vormen<br />

zich nog meer watervallen, waarvan het<br />

kabaal zich vermengt met het stormgeraas.<br />

Saters en bosgoden voeren<br />

met faunen groteske dansen uit in de<br />

111<br />

duisternis. Een boom wordt getroffen<br />

door de bliksem, splijt in tweeën en<br />

vat vlam. <strong>De</strong> resten van de boom vallen<br />

op het toneel. <strong>De</strong> saters, faunen en bosgeesten<br />

pakken de brandende takken<br />

op en dansen ermee rond, verdwijnen<br />

dan met de nimfen in het woud. <strong>De</strong> storm<br />

gaat liggen. <strong>De</strong> wolken trekken op.)<br />

Tweede tafereel<br />

(<strong>De</strong> tuinen van Dido aan de oever van<br />

de zee. <strong>De</strong> zon gaat onder.)<br />

Nr. 30 – Recitatief<br />

Anna<br />

Zeg me, Narbal, wat u zo beangstigt.<br />

Toen de oorlog met zijn verschrikkingen<br />

eindigde,<br />

waren het toch onze wapens die roemrijk<br />

fonkelden?<br />

Het waren toch de Tyriërs die zegevierden?<br />

Narbal<br />

Van die kant hebben we niets meer<br />

te vrezen.<br />

<strong>De</strong> Numidiërs zijn naar hun woestijnen<br />

verdreven<br />

en zullen zich niet meer bij onze muren<br />

wagen;<br />

en het gevreesde zwaard<br />

van de onverslaanbare held<br />

heeft ons van Jarbas verlost.<br />

Maar nu vergeet Dido<br />

de taken die haar ooit zo na aan het<br />

hart lagen;<br />

met jagen en feesten verdoet zij haar<br />

dagen;<br />

bouwwerken liggen stil, werkplaatsen<br />

staan leeg,<br />

het langdurig verblijf van de Trojaan<br />

in Carthago –<br />

dat alles baart me zorgen, die<br />

het volk deelt.


Anna<br />

Eh! ne voyez-vous pas, Narbal, qu’elle<br />

l’aime,<br />

Ce fier guerrier, et qu’il ressent lui-même<br />

Pour ma soeur un amour égal?<br />

Narbal<br />

Quoi!<br />

Anna<br />

<strong>De</strong> l’ardeur qui les anime<br />

Quel malheur craignez-vous?<br />

Didon peut-elle avoir un plus vaillant<br />

époux,<br />

Carthage, un roi plus magnanime?<br />

Narbal<br />

Mais le destin impérieux<br />

Appelle Énée en Italie!<br />

Anna<br />

Une voix lui dit: ‘Pars!’ une autre voix<br />

lui crie:<br />

‘Reste!’<br />

L’amour est le plus grand des dieux.<br />

Nº 31 – Air, Cavatine et Duo<br />

a – Air<br />

Narbal<br />

<strong>De</strong> quels revers menaces-tu Carthage,<br />

Sombre avenir?<br />

Je vois sortir<br />

<strong>De</strong> sinistres éclairs du sein de ton nuage!<br />

Jupiter! dieu de l’hospitalité,<br />

En exerçant la vertu qui t’est chère,<br />

Avons-nous donc, avons-nous mérité<br />

Les coups de ta colère?<br />

b – Cavatine<br />

Anna<br />

Vaine terreur!<br />

Carthage est triomphante!<br />

Notre reine charmante<br />

Aime un héros vainqueur,<br />

Une chaîne de fleurs les enlace;<br />

Bientôt ils vont s’unir.<br />

112<br />

Telle est la menace<br />

Du sombre avenir.<br />

c – Air et Cavatine ensemble<br />

Nº 32 – Marche pour l’entrée de la reine<br />

sur le thème du Chant national<br />

(Entrent Didon, Énée, Panthée,<br />

Iopas, Ascagne. Didon va s’asseoir<br />

avec Anna sur une estrade,<br />

ayant Énée et Narbal auprès d’elle.)<br />

Nº 33 – Ballets<br />

a – Pas des Almées<br />

b – Danse des Esclaves<br />

c – Pas d’Esclaves nubiennes<br />

Esclaves nubiennes<br />

Ha! Ha!<br />

Amaloué<br />

Midonaé<br />

Faï caraïmé<br />

<strong>De</strong>ï beraïmbé<br />

Ha! Ha!<br />

(La reine descend de l’estrade et<br />

va s’étendre à l’avant-scène sur un lit<br />

de repos, de manière à présenter son<br />

profil gauche au spectateur. Énée<br />

debout d’abord.)<br />

Nº 34 – Scène et Chant d’Iopas<br />

Didon<br />

(languissamment)<br />

Assez, ma soeur, je ne souffre qu’à peine<br />

Cette fête importune…<br />

(Sur un signe d’Anna les danseurs<br />

se retirent.)<br />

Iopas, chante-nous,<br />

Sur un mode simple et doux,<br />

Ton poème des champs.


Anna<br />

Maar ziet u niet, Narbal, dat zij hem<br />

liefheeft,<br />

die trotse strijder, en dat hij mijn zuster<br />

een eendere liefde toedraagt?<br />

Narbal<br />

Wat!<br />

Anna<br />

Wat voor onheil vreest u<br />

van de hartstocht die hen bezielt?<br />

Kan Dido een onversaagder echtgenoot<br />

hebben,<br />

Carthago een edeler vorst?<br />

Narbal<br />

Maar het onverbiddelijk lot<br />

roept Aeneas naar Italië!<br />

Anna<br />

<strong>De</strong> ene stem zegt: ‘Vertrek!’ Een andere<br />

roept hem toe: ‘Blijf!’<br />

<strong>De</strong> liefde is de machtigste aller goden.<br />

Nr. 31 – Aria, Cavatina en Duet<br />

a – Aria<br />

Narbal<br />

Met welke rampspoed bedreig jij<br />

Carthago,<br />

donkere toekomst?<br />

Ik zie onheilspellende bliksems<br />

uit het hart van jouw wolk ontsnappen!<br />

Jupiter! God van de gastvrijheid,<br />

hebben wij, door de deugd te beoefenen<br />

die jou lief is,<br />

hebben wij daarmee de slagen<br />

van jouw toorn verdiend?<br />

b – Cavatina<br />

Anna<br />

Loze angst!<br />

Carthago triomfeert!<br />

Onze bekoorlijke koningin<br />

bemint een zegerijke held,<br />

wat hen ketent, is een slinger van<br />

bloemen;<br />

weldra wacht hun het huwelijk.<br />

113<br />

Zulks is de dreiging<br />

van de sombere toekomst.<br />

c – Aria en Cavatina samen<br />

Nr. 32 – Mars voor de opkomst van de<br />

koningin op het thema van het volkslied<br />

(Dido komt op, vergezeld van Aeneas,<br />

Pantheus, Jopas, Ascanius. Dido gaat<br />

met Anna op een verhoging zitten, terwijl<br />

Aeneas en Narbal zich vlak bij haar<br />

opstellen.)<br />

Nr. 33 – Ballet<br />

a – Dans der almehs<br />

b – Ballet van de slaven<br />

c – Dans der Nubische slavinnen<br />

Nubische slavinnen<br />

Ha! Ha!<br />

Amaloewee<br />

Miedonawee<br />

Faa-ie karaa-iemee<br />

<strong>De</strong>e-ie bera-iembee<br />

Ha! Ha!<br />

(<strong>De</strong> koningin komt van de verhoging af<br />

en strekt zich op het voortoneel op een<br />

rustbed uit, zodat de toeschouwers haar<br />

linkerprofiel zien. Aeneas blijft eerst nog<br />

staan.)<br />

Nr. 34 – Scène en Lied van Jopas<br />

Dido<br />

(kwijnend)<br />

Genoeg, zuster, ik kan dit hinderlijke<br />

feestvertoon<br />

amper verdragen…<br />

(Op een wenk van Anna trekken de<br />

dansers zich terug.)<br />

Jopas, zing voor ons,<br />

op simpele, zoete wijze,<br />

je gedicht over de velden.


Iopas<br />

À l’ordre de la reine<br />

J’obéis.<br />

(Un harpiste thébain vient se placer<br />

auprès d’Iopas et accompagne son<br />

chant. Le costume du harpiste est le<br />

costume religieux égyptien.)<br />

O blonde Cérès,<br />

Quand à nos guérets<br />

Tu rends leur parure<br />

<strong>De</strong> fraîche verdure,<br />

Que d’heureux tu fais<br />

Du vieux laboureur,<br />

Du jeune pasteur,<br />

La reconnaissance<br />

Bénit l’abondance<br />

Que tu leur promets.<br />

Le timide oiseau,<br />

Le folâtre agneau,<br />

<strong>De</strong>s vents de la plaine<br />

La suave haleine,<br />

Chantent tes bienfaits.<br />

Féconde Cérès…<br />

Nº 35 – Récitatif et Quintette<br />

Didon<br />

(l’interrompant)<br />

Pardonne, Iopas, ta voix même,<br />

En mon inquiétude extrême,<br />

Ne peut ce soir me captiver…<br />

Énée<br />

(allant s’asseoir aux pieds de Didon)<br />

Chère Didon!<br />

Didon<br />

Énée,<br />

Ah! daignez achever<br />

Le récit commencé<br />

<strong>De</strong> votre long voyage<br />

Et des malheurs de Troie.<br />

Apprenez-moi le sort<br />

<strong>De</strong> la belle Andromaque…<br />

114<br />

Énée<br />

Hélas! en esclavage<br />

Réduite par Pyrrhus,<br />

Elle implorait la mort;<br />

Mais l’amour obstiné<br />

<strong>De</strong> ce prince pour elle<br />

Sut enfin la rendre infidèle<br />

Aux plus chers souvenirs<br />

Après de longs refus,<br />

Elle épousa Pyrrhus.<br />

Didon<br />

Quoi! la veuve d’<strong>Hector</strong>!<br />

Énée<br />

Sur le trône d’Épire<br />

Elle est ainsi montée.<br />

Didon<br />

Ô pudeur!<br />

(à part)<br />

Tout conspire<br />

À vaincre mes remords et mon coeur<br />

est absous.<br />

(Ascagne appuyé sur son arc et<br />

semblable à une statue de l’Amour, se<br />

tient debout au côté gauche de la reine,<br />

Anna inclinée appuie son coude sur le<br />

dossier du lit de Didon. Auprès d’Anna,<br />

Narbal et Iopas debout.)<br />

Andromaque épouser l’assassin de son<br />

père,<br />

Le fils du meurtrier de son illustre époux!<br />

Énée<br />

Elle aime son vainqueur, l’assassin de<br />

son père,<br />

Le fils du meurtrier de son illustre époux!<br />

(Didon ayant le bras gauche posé<br />

sur l’épaule d’Ascagne, de façon que sa<br />

main pend devant la poitrine de l’enfant,<br />

celui-ci retire en souriant du doigt de<br />

la reine l’anneau de Sichée, que Didon<br />

lui reprend ensuite d’un air distrait et<br />

qu’elle oublie sur le lit de repos en se<br />

levant.)


Jopas<br />

Ik gehoorzaam<br />

het bevel van de koningin.<br />

(Een Thebaanse harpist komt bij<br />

Jopas zitten en begeleidt diens zang.<br />

<strong>De</strong> harpist draagt een religieus<br />

gewaad in Egyptische stijl.)<br />

O blonde Ceres,<br />

als jij onze akkers<br />

hult in hun tooi<br />

van prille gewassen,<br />

wat een vreugde schenk je dan!<br />

<strong>De</strong> dank<br />

van de oude boer<br />

en van de jonge herder<br />

zegent de overvloed<br />

die jij hun belooft.<br />

<strong>De</strong> schuchtere vogel,<br />

het dartele lam,<br />

de wind die zacht<br />

over de vlakte waaiert –<br />

alles zingt de lof van je weldaden.<br />

Vruchtbare Ceres…<br />

Nr. 35 – Recitatief en Kwintet<br />

Dido<br />

(hem onderbrekend)<br />

Vergeef me, Jopas, maar zelfs jouw stem<br />

kan me vanavond<br />

in mijn onrust niet bekoren…<br />

Aeneas<br />

(gaat aan Dido’s voeten zitten)<br />

Liefste Dido!<br />

Dido<br />

Aeneas,<br />

Ah! Voltooi toch<br />

het relaas dat je begon<br />

over je lange tocht<br />

en de beproevingen van Troje.<br />

Vertel me het lot<br />

van de schone Andromache…<br />

115<br />

Aeneas<br />

Ach! Door Pyrrhus<br />

meegevoerd als slavin,<br />

smeekte zij om de dood;<br />

maar de hardnekkige liefde<br />

die deze vorst haar toedroeg,<br />

bracht haar tenslotte tot ontrouw<br />

aan haar dierbaarste herinneringen…<br />

Na lang te hebben geweigerd<br />

trouwde zij Pyrrhus.<br />

Dido<br />

Wat! <strong>De</strong> weduwe van <strong>Hector</strong>!<br />

Aeneas<br />

Zo heeft zij toen de troon<br />

van Epirus bestegen.<br />

Dido<br />

O schande!<br />

(terzijde)<br />

Alles spant samen<br />

om mijn wroeging te overwinnen, en mijn<br />

hart krijgt vergeving.<br />

(Ascanius, die leunt op zijn boog en<br />

op een standbeeld van Amor lijkt, staat<br />

links van de koningin; Anna staat bij<br />

Dido’s bed en laat haar elleboog op de<br />

rugleuning rusten. Naast Anna staan<br />

Narbal en Jopas.)<br />

Andromache die de moordenaar van haar<br />

vader huwt,<br />

de zoon van de man die haar roemrijke<br />

echtgenoot doodde!<br />

Aeneas<br />

Zij houdt van haar overwinnaar,<br />

de moordenaar van haar vader,<br />

<strong>De</strong> zoon van de man die haar roemrijke<br />

echtgenoot doodde!<br />

(Dido heeft haar linkerarm om de<br />

schouder van Ascanius geslagen, zodat<br />

haar hand voor de borst van de knaap<br />

hangt; deze schuift glimlachend de ring<br />

van Sychaeus van haar vinger, die Dido<br />

vervolgens verstrooid van hem terugneemt<br />

en op het rustbed laat liggen als<br />

ze overeind komt.)


Anna<br />

(montrant Ascagne)<br />

Iopas Narbal<br />

Voyez (Je vois), Narbal, la main légère<br />

<strong>De</strong> cet enfant, semblable à Cupidon,<br />

Ravir doucement à Didon<br />

L’anneau qu’elle révère.<br />

Didon<br />

(rêvant)<br />

Le fils du meurtrier de son illustre<br />

époux!…<br />

Énée<br />

Didon soupire…<br />

Mais le remords s’enfuit, et son coeur<br />

est absous!…<br />

Didon soupire…<br />

Mais son coeur, oui, son coeur est<br />

absous.<br />

Didon Anna Iopas Narbal<br />

Tout conspire<br />

À vaincre mes (ses) remords et mon<br />

(son) coeur est absous.<br />

Nº 36 – Récitatif et Septuor<br />

Énée<br />

Mais bannissons ces tristes souvenirs.<br />

(Il se lève.)<br />

Nuit splendide et charmante!<br />

Venez, chère Didon, respirer les soupirs<br />

<strong>De</strong> cette brise caressante.<br />

(Didon se lève à son tour.)<br />

Didon Énée Ascagne Anna Iopas<br />

Narbal Panthée Chœur<br />

Tout n’est que paix et charme autour<br />

de nous!<br />

La nuit étend son voile et la mer<br />

endormie<br />

Murmure en sommeillant les accords<br />

les plus doux.<br />

(Tous les personnages, excepté Énée et<br />

Didon, se retirent peu à peu vers le fond<br />

du théâtre et finissent par disparaître<br />

tout à fait.)<br />

116<br />

Nº 37 – Duo<br />

(clair de lune)<br />

Didon Énée<br />

Nuit d’ivresse et d’extase infinie!<br />

Blonde Phoebé, grands astres de<br />

sa cour,<br />

Versez sur nous votre lueur bénie;<br />

Fleurs des cieux, souriez à l’immortel<br />

amour!<br />

Didon<br />

Par une telle nuit, le front ceint de<br />

cytise,<br />

Votre mère Vénus suivit le bel Anchise<br />

Aux bosquets de l’Ida.<br />

Énée<br />

Par une telle nuit, fou d’amour et de joie,<br />

Troïlus vint attendre aux pieds des murs<br />

de Troie<br />

La belle Cressida.<br />

Par une telle nuit la pudique Diane<br />

Laissa tomber enfin son voile<br />

diaphane<br />

Aux yeux d’Endymion.<br />

Didon<br />

Par une telle nuit le fils de Cythérée<br />

Accueillit froidement la tendresse<br />

enivrée<br />

<strong>De</strong> la reine Didon!<br />

Énée<br />

Et dans la même nuit hélas! l’injuste<br />

reine,<br />

Accusant son amant, obtint de lui sans<br />

peine<br />

Le plus tendre pardon.<br />

Didon Énée<br />

Ô nuit d’ivresse et d’extase…


Anna<br />

(wijst naar Ascanius)<br />

Jopas Narbal<br />

Kijk, (ik zie) hoe de snelle hand<br />

van die knaap, als een Cupido,<br />

Dido stilletjes ontdoet<br />

van de ring die zij aanbidt.<br />

Dido<br />

(in gedachten verzonken)<br />

<strong>De</strong> zoon van de man die haar roemrijke<br />

echtgenoot doodde!…<br />

Aeneas<br />

Dido zucht…<br />

Maar haar wroeging verdwijnt, en haar<br />

hart krijgt vergeving!<br />

Dido zucht…<br />

Maar haar hart, ja, haar hart krijgt<br />

vergeving.<br />

Dido Anna Jopas Narbal<br />

Alles spant samen<br />

om mijn (haar) wroeging te overwinnen,<br />

en mijn (haar) hart krijgt vergeving.<br />

Nr. 36 – Recitatief en Septet<br />

Aeneas<br />

Maar laat ons die droeve herinneringen<br />

verdrijven.<br />

(Hij staat op.)<br />

Wat een schitterende, bekoorlijke nacht!<br />

Kom, liefste Dido, en adem de zuchten<br />

van dit strelende briesje.<br />

(Dido staat eveneens op.)<br />

Dido Aeneas Ascanius Anna Jopas<br />

Narbal Pantheus Koor<br />

Om ons heen heerst rust en lieflijkheid!<br />

<strong>De</strong> nacht spreidt zijn sluier uit, en de<br />

slapende zee<br />

murmelt dommelend de zoetste<br />

akkoorden.<br />

(Alle personages, behalve Aeneas en<br />

Dido, trekken zich geleidelijk terug op<br />

de achtergrond van het toneel en verdwijnen<br />

tenslotte geheel.)<br />

117<br />

Nr. 37 – Duet<br />

(maneschijn)<br />

Dido Aeneas<br />

Nacht van bedwelming en eindeloze<br />

extase!<br />

Blonde Phoebe, stralende sterren van<br />

haar hof,<br />

stort uw gezegende glans over ons uit;<br />

hemelse bloemen, lach deze onsterfelijke<br />

liefde toe!<br />

Dido<br />

In een nacht als deze, haar hoofd<br />

omkranst met goudenregen,<br />

volgde jouw moeder Venus de mooie<br />

Anchises<br />

naar de bosschages van de Ida.<br />

Aeneas<br />

In een nacht als deze, dol van liefde en<br />

vreugde,<br />

wachtte Troïlus aan de voet van de<br />

Trojaanse muren<br />

de mooie Cressida op.<br />

In een nacht als deze liet de beschroomde<br />

Diana<br />

eindelijk haar doorschijnende sluier<br />

vallen voor de ogen van Endymion.<br />

Dido<br />

In een nacht als deze liet de zoon van<br />

Cytherea*<br />

zich koel de dronken hartstocht<br />

welgevallen<br />

van koningin Dido!<br />

Aeneas<br />

En diezelfde nacht – ach! – dat de<br />

koningin<br />

haar geliefde ten onrechte beschuldigde,<br />

verkreeg zij moeiteloos<br />

de tederste vergiffenis.<br />

Dido Aeneas<br />

O nacht van bedwelming en eindeloze<br />

extase…<br />

* = Venus [red.]


(Ils marchent lentement vers le fond du<br />

théâtre en se tenant embrassés, puis ils<br />

disparaissent en chantant. Au moment<br />

où les deux amants qu’on ne voit plus<br />

finissent leur duo dans la coulisse,<br />

Mercure paraît subitement dans un<br />

rayon de la lune non loin d’une colonne<br />

tronquée où sont appendues les armes<br />

d’Énée. S’approchant de la colonne,<br />

il frappe de son caducée deux coups<br />

sur le bouclier qui rend un son lugubre<br />

et prolongé.)<br />

Mercure<br />

(d’une voix grave, et étendant le bras<br />

du côté de la mer)<br />

ltalie! Italie! ltalie!<br />

(Il disparaît.)<br />

118<br />

Acte cinquième<br />

Premier tableau<br />

(Le bord de la mer couvert de tentes<br />

troyennes. On voit les vaisseaux troyens<br />

dans le port. Il fait nuit. Un jeune matelot<br />

phrygien chante en se balançant au<br />

haut du mât d’un navire. <strong>De</strong>ux sentinelles<br />

montent la garde devant les tentes<br />

au fond de la scène.)<br />

Nº 38 – Chanson d’Hylas<br />

Hylas<br />

Vallon sonore,<br />

Où dès l’aurore<br />

Je m’en allais chantant, hélas!<br />

Sous tes grands bois chantera-t-il<br />

encore,<br />

Le pauvre Hylas?…<br />

Berce mollement sur ton sein<br />

sublime,<br />

Ô puissante mer, l’enfant de<br />

Dindyme!<br />

Fraîche ramée,<br />

Retraite aimée<br />

Contre les feux du jour, hélas!<br />

Quand rendras-tu ton ombre<br />

parfumée<br />

Au pauvre Hylas?…<br />

Berce mollement sur ton sein sublime,<br />

Ô puissante mer, l’enfant de Dindyme!<br />

Humble chaumière,<br />

Où de ma mère<br />

Je reçus les adieux,<br />

Première sentinelle<br />

Il rêve à son pays …<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

Qu’il ne reverra pas.<br />

Hylas<br />

Hélas!<br />

Reverra-t-il ton heureuse misère,<br />

Le pauvre Hylas?…


(Met verstrengelde armen lopen ze langzaam<br />

naar het achtertoneel, verdwijnen<br />

dan zingend. Op het moment dat de<br />

beide gelieven in de coulissen hun duet<br />

besluiten, doemt in het maanlicht vlak<br />

bij een gebroken zuil, waaraan de<br />

wapens van Aeneas hangen, plotseling<br />

Mercurius op. Hij loopt naar de zuil<br />

en geeft met zijn staf twee slagen<br />

tegen het schild, dat een langgerekte,<br />

naargeestige klank voortbrengt.)<br />

Mercurius<br />

(op plechtige toon, terwijl hij zijn arm<br />

naar de zee uitstrekt)<br />

Italië! Italië! Italië!<br />

(Hij verdwijnt.)<br />

119<br />

Vijfde bedrijf<br />

Eerste tafereel<br />

(<strong>De</strong> oever van de zee, waar het vol met<br />

Trojaanse tenten staat. We zien de<br />

Trojaanse schepen in de haven. Het is<br />

nacht. Een jonge Frygische matroos<br />

zingt een lied, terwijl hij hoog in de mast<br />

van een boot hangt. Twee soldaten<br />

houden de wacht voor de tenten op het<br />

achtertoneel.)<br />

Nr. 38 – Lied van Hylas<br />

Hylas<br />

Weergalmende vallei,<br />

waar ik bij het eerste ochtendkrieken<br />

al liep te zingen – ach!<br />

Zal hij ooit nog zingen tussen jouw<br />

welige bomen,<br />

de arme Hylas?…<br />

Koester wiegend<br />

aan je welvende boezem,<br />

o machtige zee, het kind van Dindyma!<br />

Verkoelende takken,<br />

geliefd toevluchtsoord<br />

tegen de hitte van de dag – ach wee!<br />

Wanneer zul jij de arme Hylas<br />

weer met je geurige schaduw beschutten?<br />

Koester wiegend aan je welvende<br />

boezem,<br />

o machtige zee, het kind van Dindyma!<br />

Nederige stulp,<br />

waar mijn moeder mij<br />

vaarwel zei…<br />

Eerste wachter<br />

Hij droomt van zijn vaderland…<br />

Tweede wachter<br />

Dat hij niet weer zal zien.<br />

Hylas<br />

Ach wee!<br />

Zal hij ooit jouw gelukkige armoede<br />

weerzien,<br />

de arme Hylas?


Berce mollement sur ton sein sublime,<br />

Ô puissante mer, l’enfant…<br />

(Il s’endort.)<br />

Nº 39 – Récitatif et Chœur<br />

(Entrent Panthée et les chefs troyens.)<br />

Panthée<br />

Préparez tout, il faut partir enfin.<br />

Énée en vain<br />

Voit avec désespoir l’angoisse de<br />

la reine,<br />

La gloire et le devoir sauront briser<br />

sa chaîne<br />

Et son coeur sera fort au moment<br />

des adieux.<br />

Panthée Les chefs<br />

Chaque jour voit grandir la colère<br />

des dieux.<br />

<strong>De</strong>s signes effrayants déjà nous<br />

avertissent;<br />

La mer, les monts, les bois profonds<br />

gémissent;<br />

Sous d’invisibles coups nos armes<br />

retentissent;<br />

Comme dans Troie en la fatale nuit,<br />

<strong>Hector</strong>, dont l’oeil courroucé luit,<br />

En armes apparaît; un chœur d’ombres<br />

le suit;<br />

Et ces morts irrités<br />

La nuit dernière encore ont crié trois<br />

fois…<br />

Les ombres<br />

Italie! Italie! Italie!<br />

Panthée Les chefs<br />

Dieux vengeurs! c’est leur voix!<br />

Nous avons trop longtemps bravé<br />

l’ordre céleste;<br />

Quittons sans plus tarder ce rivage<br />

funeste!<br />

À demain! à demain!<br />

Il faut partir enfin.<br />

(Ils entrent dans les tentes.)<br />

120<br />

Nº 40 – Duo<br />

(Les deux soldats en sentinelle<br />

marchent, l’un de droite à gauche, l’autre<br />

de gauche à droite. Ils s’arrêtent de<br />

temps en temps l’un près de l’autre vers<br />

le milieu du théâtre.)<br />

Première sentinelle<br />

Par Bacchus! ils sont fous avec leur<br />

Italie!…<br />

Je n’ai rien entendu.<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

Ni moi.<br />

Première sentinelle<br />

La belle vie,<br />

Pourtant, qu’on mène ici!<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

Dans plus d’une maison<br />

Nous trouvons et bon vin et grasse<br />

venaison.<br />

Première sentinelle<br />

À ma belle Carthaginoise,<br />

Je puis déjà parler phénicien.<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

La mienne comprend le troyen,<br />

M’obéit sans me chercher noise.<br />

Première sentinelle<br />

La tienne comprend le troyen ?<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

M’obéit sans me chercher noise.<br />

La femme n’est point rude ici pour<br />

l’étranger.<br />

Ensemble<br />

Non! la femme n’est point rude ici<br />

pour l’étranger.<br />

Première sentinelle<br />

Et l’on nous veut faire changer<br />

Ces douceurs contre un long voyage!<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

Les caresses de l’orage!<br />

Première sentinelle<br />

La faim.<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

La soif.


Koester wiegend aan je welvende boezem,<br />

o machtige zee, het kind…<br />

(Hij slaapt in.)<br />

Nr. 39 – Recitatief en Koor<br />

(Pantheus en de Trojaanse aanvoerders<br />

komen op.)<br />

Pantheus<br />

Maak alles gereed, eindelijk gaan we<br />

vertrekken.<br />

Tevergeefs aanschouwt Aeneas<br />

vol wanhoop de beklemming van de<br />

koningin;<br />

roem en plicht zullen zijn ketenen slaken,<br />

zijn hart zal sterk zijn bij het afscheid.<br />

Pantheus Aanvoerders<br />

Met de dag verhevigt de toorn der goden.<br />

Vreeswekkende tekenen waarschuwen<br />

ons reeds;<br />

de zee, de bergen, de diepe wouden<br />

zuchten;<br />

onder onzichtbare slagen galmen onze<br />

wapens;<br />

zoals in Troje in die onheilsnacht<br />

verschijnt <strong>Hector</strong>, zijn ogen glanzend<br />

van gram,<br />

in wapenrusting; een schare schimmen<br />

volgt hem;<br />

en die getergde doden<br />

riepen ook vannacht tot drie keer toe…<br />

Schimmen<br />

Italië! Italië! Italië!<br />

Pantheus Aanvoerders<br />

Wrekende goden! Daar klinkt hun stem!<br />

Te lang sloegen we het hemelse bevel<br />

in de wind;<br />

laat ons zonder verder dralen dit noodlotsstrand<br />

verlaten!<br />

Tot morgen! Tot morgen!<br />

Eindelijk gaan we vertrekken!<br />

(Ze gaan de tenten in.)<br />

121<br />

Nr. 40 – Duet<br />

(<strong>De</strong> twee soldaten die de wacht houden,<br />

lopen de één van rechts naar links,<br />

de ander vice versa. Zo nu en dan staan<br />

ze stil, dicht bij elkaar, ergens midden op<br />

het toneel.)<br />

Eerste wachter<br />

Bij Bacchus! Ze zijn niet wijs met hun<br />

Italië!<br />

Ik heb niets gehoord.<br />

Tweede wachter<br />

Ik evenmin.<br />

Eerste wachter<br />

Een fijn leventje<br />

is het hier wel!<br />

Tweede wachter<br />

In menig huis<br />

vinden we goede wijn en vet gebraad.<br />

Eerste wachter<br />

Met mijn mooie Carthaagse<br />

kan ik al Fenicisch praten.<br />

Tweede wachter<br />

<strong>De</strong> mijne verstaat Trojaans,<br />

gehoorzaamt me zonder morren.<br />

Eerste wachter<br />

<strong>De</strong> jouwe verstaat Trojaans?<br />

Tweede wachter<br />

Gehoorzaamt me zonder morren.<br />

<strong>De</strong> vrouwen hier zijn lief voor<br />

vreemdelingen.<br />

Beiden<br />

Ja!… de vrouwen hier zijn lief voor<br />

vreemdelingen.<br />

Eerste wachter<br />

En nu willen ze dat we die genoegens<br />

opgeven voor een lange tocht!<br />

Tweede wachter<br />

<strong>De</strong> strelingen van de stormwind!<br />

Eerste wachter<br />

Honger.<br />

Tweede wachter<br />

Dorst.


Première sentinelle<br />

Vingt maux d’enfer!<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

Et tous les ennuis de la mer!<br />

Première sentinelle<br />

Maudite folie!<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

Pour cette Italie…<br />

Première sentinelle<br />

Où nous devons jouir du fruit de nos<br />

travaux…<br />

Ensemble<br />

En nous faisant rompre les os!<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

Encor pâtir!<br />

Première sentinelle<br />

Encor pâtir!<br />

Notre lot est l’obéissance.<br />

<strong>De</strong>uxième sentinelle<br />

Silence!<br />

Je vois Énée à grands pas accourir.<br />

(Les deux sentinelles s’éloignent et<br />

disparaissent.)<br />

Nº 41 – Récitatif mesuré et Air<br />

Énée<br />

(s’avançant dans une grande agitation)<br />

Inutiles regrets!… je dois quitter<br />

Carthage!<br />

Didon le sait… son effroi, sa stupeur,<br />

En l’apprenant, ont brisé mon courage…<br />

Mais je le dois… il le faut!<br />

Non, je ne puis oublier la pâleur<br />

Frappant de mort son beau visage,<br />

Son silence obstiné, ses yeux<br />

Fixes et pleins d’un feu sombre…<br />

En vain ai-je parlé des prodiges sans<br />

nombre<br />

Me rappelant l’ordre des dieux,<br />

Invoqué la grandeur de ma sainte<br />

entreprise,<br />

L’avenir de mon fils et le sort des<br />

Troyens,<br />

122<br />

La triomphale mort par les destins<br />

promise,<br />

Pour couronner ma gloire aux champs<br />

ausoniens;<br />

Rien n’a pu la toucher; sans vaincre son<br />

silence<br />

J’ai fui de son regard la terrible<br />

éloquence.<br />

Ah! quand viendra l’instant des suprêmes<br />

adieux,<br />

Heure d’angoisse et de larmes baignée,<br />

Comment subir l’aspect affreux<br />

<strong>De</strong> cette douleur indignée?…<br />

Lutter contre moi-même et contre toi,<br />

Didon!<br />

En déchirant ton coeur implorer mon<br />

pardon!<br />

En serai-je capable?… En un dernier<br />

naufrage,<br />

Ah! puissé-je périr, si je quittais<br />

Carthage<br />

Sans te revoir pourtant!…<br />

Sans la voir? lâcheté!<br />

Mépris des droits sacrés de l’hospitalité!<br />

Non, non, reine adorée,<br />

Âme sublime et par moi déchirée,<br />

Bienfaitrice des miens! Non, je veux<br />

te revoir,<br />

Une dernière fois presser tes mains<br />

tremblantes,<br />

Arroser tes genoux de mes larmes<br />

brûlantes,<br />

Dussé-je être brisé par un tel désespoir.<br />

Nº 42 – Scène<br />

Chœur d’ombres<br />

Énée!…<br />

Énée<br />

Encor ces voix !<br />

(Les quatre spectres voilés paraissent<br />

successivement, l’un à l’entrée des<br />

coulisses à gauche du spectateur,<br />

l’autre à l’entrée des coulisses à droite,<br />

les deux autres au fond du théâtre.<br />

Au-dessus de la tête de chacun d’eux


Eerste wachter<br />

Honderd helse rampen!<br />

Tweede wachter<br />

En al die ontberingen op zee!<br />

Eerste wachter<br />

Vervloekte waanzin!<br />

Tweede wachter<br />

Voor dat Italië…<br />

Eerste wachter<br />

Waar we de vruchten van onze<br />

beproevingen kunnen genieten…<br />

Beiden<br />

Door onze botten te breken!<br />

Tweede wachter<br />

Opnieuw die lijdensweg!<br />

Eerste wachter<br />

Opnieuw die lijdensweg!<br />

Tot gehoorzaamheid zijn wij gedoemd.<br />

Tweede wachter<br />

Stil!<br />

Ik zie dat Aeneas zich hierheen haast.<br />

(<strong>De</strong> beide wachters verdwijnen uit het<br />

zicht.)<br />

Nr. 41 – Recitatief a tempo en Aria<br />

Aeneas<br />

(nadert zeer geagiteerd)<br />

Zinloze spijt!… Ik moet Carthago<br />

verlaten!<br />

Dido weet het… haar angst en ontzetting,<br />

toen ze het hoorde, braken mijn<br />

wilskracht…<br />

Maar het is mijn plicht… het moet!<br />

Nee, ik kan niet vergeten hoe haar<br />

mooie gezicht<br />

doodsbleek wegtrok,<br />

haar verbeten zwijgen, haar ogen<br />

die staarden, brandend van een<br />

donker vuur…<br />

Vergeefs noemde ik de talloze wonderen<br />

die me herinneren aan het bevel der<br />

goden,<br />

beriep ik me op het gewicht van mijn<br />

heilige taak,<br />

de toekomst van mijn zoon en het lot<br />

der Trojanen,<br />

123<br />

de zegerijke dood die het lot mij beloofde<br />

op de Ausonische velden, als bekroning<br />

van mijn roem –<br />

niets kon haar vermurwen; zij volhardde<br />

in haar zwijgen,<br />

en ik ben gevlucht voor de gruwelijke<br />

welsprekendheid van haar blik.<br />

Ah! Als het moment van het laatste<br />

vaarwel is aangebroken,<br />

het uur van angst, gedrenkt in tranen,<br />

hoe dan de vreselijke aanblik te<br />

doorstaan<br />

van die verbolgen smart?<br />

Strijden tegen mezelf en tegen jou, Dido!<br />

Om vergiffenis smeken terwijl ik je hart<br />

verscheur!<br />

Kan ik dat? En toch, in een laatste<br />

schipbreuk<br />

moge ik vergaan, ah, als ik Carthago<br />

verlaat<br />

zonder jou nog te zien!<br />

Zonder haar te zien? <strong>De</strong> lafheid!<br />

Schennis van de heilige rechten der<br />

gastvrijheid!<br />

Nee, nee, aanbeden koningin,<br />

verheven ziel, door mij verscheurd,<br />

terwijl je de mijnen hebt beschermd!<br />

Nee, ik wil je weerzien,<br />

éénmaal nog jouw bevende handen<br />

drukken,<br />

je knieën besprenkelen met hete<br />

tranen,<br />

al zou de wanhoop me vermorzelen.<br />

Nr. 42 – Scène<br />

Koor van schimmen<br />

Aeneas!<br />

Aeneas<br />

Weer die stemmen!<br />

(Achtereenvolgens verschijnen de vier<br />

gesluierde schimmen, de een bij de<br />

ingang van de coulissen ter linkerzijde<br />

van de toeschouwers, de ander bij de<br />

ingang ter rechterzijde, de beide andere<br />

op het achtertoneel. Op het hoofd van


ille une couronne de petites flammes<br />

pâles.)<br />

<strong>De</strong> la sombre demeure,<br />

Messager menaçant, qui donc t’a fait<br />

sortir?…<br />

Le spectre de Priam<br />

(visible)<br />

Ta faiblesse et ta gloire…<br />

Énée<br />

Ah! je voudrais mourir!<br />

Le spectre de Priam<br />

Plus de retards!<br />

Le spectre de Chorèbe<br />

(invisible)<br />

Pas un jour!<br />

Les spectres d’<strong>Hector</strong> et de<br />

Cassandre<br />

(invisibles)<br />

Pas une heure!<br />

Le spectre de Priam<br />

(levant son voile devant les yeux d’Énée)<br />

Je suis Priam!… il faut vivre et partir!<br />

(Sa couronne s’éteint, il disparaît. Énée,<br />

s’élançant éperdu vers le côté droit de la<br />

scène, y rencontre le spectre de<br />

Chorèbe.)<br />

Le spectre de Chorèbe<br />

(levant son voile)<br />

Je suis Chorèbe!<br />

Il faut partir et vaincre!<br />

(Sa couronne s’éteint, il disparaît. Énée,<br />

reculant vers le fond du théâtre,<br />

y rencontre les deux autres spectres.<br />

Cassandre a le bras gauche appuyé sur<br />

l’épaule d’<strong>Hector</strong>. <strong>Hector</strong> est armé de<br />

pied en cap.)<br />

Énée<br />

(les reconnaissant au moment où ils<br />

se dévoilent)<br />

<strong>Hector</strong>! dieux de l’Érèbe!…<br />

Cassandre!…<br />

Les spectres de Cassandre<br />

et d’<strong>Hector</strong><br />

Il faut vaincre et fonder!…<br />

(Leurs couronnes s’éteignent, ils<br />

disparaissent.)<br />

124<br />

Énée<br />

Je dois céder<br />

À vos ordres impitoyables!<br />

J’obéis, j’obéis, spectres inexorables!<br />

Je suis barbare, ingrat; vous l’ordonnez,<br />

grands dieux<br />

Et j’immole Didon, en détournant les<br />

yeux!<br />

Nº 43 – Scène et Chœur<br />

Énée<br />

(passant devant les tentes)<br />

<strong>De</strong>bout, Troyens, éveillez-vous, alerte!<br />

Le vent est bon, la mer nous est<br />

ouverte!<br />

Éveillez-vous!<br />

Il faut partir avant le lever du soleil!<br />

Les Troyens<br />

(dans les tentes)<br />

Alerte!… Entendez-vous, amis, la voix<br />

d’Énée?…<br />

(Ils sortent des tentes.)<br />

Donnez partout le signal du réveil…<br />

Énée<br />

(à un chef)<br />

Va, cours, porte cet ordre à l’oreille<br />

étonnée<br />

D’Ascagne: ‘Qu’il se lève et qu’il se rende<br />

à bord!<br />

Avant le jour il faut quitter le port.’<br />

Ma tâche, jusqu’au bout, grands dieux,<br />

sera remplie,<br />

Alerte, amis! profitons des instants!<br />

Coupez les câbles, il est temps!<br />

En mer! en mer! Italie! Italie!<br />

Chœur<br />

Voici le jour, profitons des instants!<br />

Coupons les câbles, il est temps!<br />

En mer! en mer! Italie! Italie!


elk van hen fonkelt een kroon met<br />

kleine, vale vlammen.)<br />

Onheilsbode,<br />

wat voert jou van het duister domein<br />

naar hier?<br />

Schim van Priamus<br />

(zichtbaar)<br />

Jouw zwakheid en je glorie…<br />

Aeneas<br />

Ah! Ik zou willen sterven!<br />

Schim van Priamus<br />

Geen uitstel meer!<br />

Schim van Chorebus<br />

(onzichtbaar)<br />

Nog geen dag!<br />

Schimmen van <strong>Hector</strong> en Cassandra<br />

(onzichtbaar)<br />

Nog geen uur!<br />

Schim van Priamus<br />

(licht voor de ogen van Aeneas zijn<br />

sluier op)<br />

Ik ben Priamus! Blijf leven en vertrek!<br />

(Zijn kroon dooft, hij verdwijnt. Aeneas,<br />

die radeloos naar de rechterkant van het<br />

toneel stormt, stuit daar op de schim van<br />

Chorebus.)<br />

Schim van Chorebus<br />

(licht zijn sluier op)<br />

Ik ben Chorebus!<br />

Blijf leven en vertrek!<br />

(Zijn kroon dooft, hij verdwijnt. Aeneas,<br />

die terugdeinst naar het achtertoneel,<br />

stuit daar op de beide andere schimmen.<br />

Cassandra steunt met haar linkerarm<br />

op de schouder van <strong>Hector</strong>. <strong>Hector</strong> is<br />

in complete wapenrusting.)<br />

Aeneas<br />

(herkent hen zodra ze hun sluier<br />

afnemen)<br />

<strong>Hector</strong>! Goden van de Erebus!…<br />

Cassandra!…<br />

Schimmen van Cassandra en<br />

<strong>Hector</strong><br />

Behaal de overwinning en sticht!…<br />

(Hun kronen doven, ze verdwijnen.)<br />

125<br />

Aeneas<br />

Ik moet zwichten<br />

voor jullie meedogenloze bevelen!<br />

Ik gehoorzaam, onverbiddelijke<br />

schimmen!<br />

Ik zal wreed zijn, ondankbaar; jullie<br />

willen het zo, grote goden!<br />

En met afgewende blik doe ik Dido teniet!<br />

Nr. 43 – Scène en Koor<br />

Aeneas<br />

(loopt voor de tenten langs)<br />

Opstaan, Trojanen, word wakker, geef<br />

acht!<br />

<strong>De</strong> wind is gunstig, de zee ligt voor<br />

ons open!<br />

Wakker worden!<br />

We moeten voor zonsopgang vertrekken!<br />

Trojanen<br />

(in de tenten)<br />

Geef acht! Horen jullie, kameraden,<br />

de stem van Aeneas?<br />

(Ze komen de tenten uit.)<br />

Laat alom de reveille klinken…<br />

Aeneas<br />

(tot een aanvoerder)<br />

Snel nu, zeg dit bevel tot de verbaasde<br />

oren<br />

van Ascanius: hij moet opstaan en aan<br />

boord gaan!<br />

Voor de dageraad moeten we de haven<br />

uit zijn.<br />

Ik zal mijn taak volvoeren, grote goden.<br />

Geef acht, vrienden! Laat ons het<br />

ogenblik benutten!<br />

Snij de touwen los, het is zover!<br />

Naar zee, naar zee! Italië, Italië!<br />

Koor<br />

<strong>De</strong> morgen daagt, laat ons het ogenblik<br />

benutten!<br />

Snij de touwen los, het is zover!<br />

Naar zee, naar zee! Italië, Italië!


Énée<br />

(se tournant du côté du palais de Didon)<br />

À toi mon âme! Adieu! Digne de ton<br />

pardon,<br />

Je pars, noble Didon!<br />

L’impatient destin m’appelle;<br />

Pour la mort des héros, je te suis infidèle.<br />

(Tous se précipitent hors de la scène<br />

dans diverses directions, comme pour<br />

faire des préparatifs de départ. On voit<br />

les vaisseaux commencer à se mettre<br />

en mouvement. Éclairs et tonnerres<br />

lointains.)<br />

Nº 44 – Duo et Chœur<br />

Didon<br />

(entre)<br />

Errante sur tes pas,<br />

Sous la foudre qui gronde,<br />

J’ai voulu voir, je vois et ne crois pas…<br />

Tu prépares ta fuite?<br />

Énée<br />

En ma douleur profonde,<br />

Chère Didon, épargnez-moi!<br />

Didon<br />

Tu pars? tu pars?<br />

Sans remords! Quoi!<br />

Dédaigneux du sceptre de Lybie,<br />

En m’arrachant le coeur tu cours en<br />

Italie!<br />

Énée<br />

J’ai trop tardé… des dieux les ordres<br />

souverains…<br />

Didon<br />

Il part!… il suit la voix d’implacables<br />

destins,<br />

Sans écouter la mienne! à ses lâches<br />

dédains<br />

Il me voit exposer ma douleur<br />

surhumaine,<br />

(Elle voit un groupe de Troyens sourire<br />

en la regardant.)<br />

Et ma beauté de reine<br />

Aux rires insolents de ces ingrats<br />

Troyens!…<br />

126<br />

Énée<br />

Didon!<br />

Didon<br />

Sans qu’à l’aspect d’une telle misère<br />

La pitié d’une larme humecte sa<br />

paupière!<br />

Tu pars? Non! ce n’est pas Vénus<br />

qui t’enfanta,<br />

Quelque louve hideuse aux forêts<br />

t’allaita!<br />

Énée<br />

Ô Reine, quand à vous se dévoua<br />

mon âme,<br />

Elle subit la loi d’un immortel amour,<br />

Et jusqu’au dernier jour<br />

Mon coeur vivra de cette flamme…<br />

Didon<br />

Tais-toi! rien ne t’arrête;<br />

La mort qui plane sur ma tête,<br />

Ma honte, mon amour, notre hymen<br />

commencé,<br />

Mon nom du livre d’or dès ce jour<br />

effacé!<br />

Encor, si de ta foi, j’avais un tendre<br />

gage,<br />

Oui, si d’un fils d’Énée<br />

Le fier et doux visage<br />

Me rappelant tes traits, souriait sur<br />

mon sein,<br />

Je serais moins abandonnée…<br />

Énée<br />

Je vous aime, Didon; grâce! L’ordre<br />

divin<br />

Pouvait seul emporter la cruelle<br />

victoire.<br />

(On entend la fanfare de la marche<br />

troyenne.)<br />

Didon<br />

À ce chant de triomphe où rayonne<br />

ta gloire,<br />

Je te vois tressaillir!<br />

Tu pars?<br />

Énée<br />

Je dois partir…<br />

Didon<br />

Tu pars?


Aeneas<br />

(terwijl hij zich in de richting van Dido’s<br />

paleis wendt)<br />

En jij, zielsbeminde, vaarwel! Jouw<br />

vergiffenis waardig<br />

vertrek ik, edele Dido!<br />

Het ongeduldige lot roept me;<br />

omwille van een heldendood ben ik<br />

jou ontrouw.<br />

(Allen stormen verschillende kanten op,<br />

het toneel af, als om voorbereidingen<br />

voor het vertrek te treffen. We zien de<br />

schepen in beweging komen. In de verte<br />

bliksemschichten en donderslagen.)<br />

Nr. 44 – Duet en Koor<br />

Dido<br />

(komt op)<br />

Dwalend in jouw voetsporen,<br />

onder het grommen van de bliksem,<br />

wilde ik zien – nu zie ik en ik geloof het<br />

niet…<br />

Jij staat op het punt te vluchten?<br />

Aeneas<br />

In mijn diepe verdriet,<br />

Dido, liefste, spaar me!<br />

Dido<br />

Je vertrekt, je vertrekt?<br />

Zonder wroeging! Wat!<br />

Je wijst de scepter van Libië af,<br />

rukt me mijn hart uit en rept je naar Italië!<br />

Aeneas<br />

Ik heb al te lang getalmd…<br />

de onwrikbare bevelen van de goden…<br />

Dido<br />

Hij gaat!… Hij volgt de stem van het<br />

meedogenloze lot,<br />

zonder te luisteren naar die van mij!<br />

Hij ziet toe hoe ik<br />

mijn immense verdriet uitlever aan zijn<br />

laffe minachting…<br />

(Ze ziet een groep Trojanen glimlachend<br />

naar haar kijken.)<br />

… en mijn vorstelijke schoonheid<br />

aan de brutale grijns van die ondankbare<br />

Trojanen!<br />

127<br />

Aeneas<br />

Dido!<br />

Dido<br />

En de aanblik van die diepe ellende<br />

weet bij hem nog geen traan van deernis<br />

te wekken!<br />

Je vertrekt? Nee! Jij bent niet uit Venus<br />

geboren,<br />

een afgrijselijke wolvin moet jou in<br />

het woud hebben gezoogd!<br />

Aeneas<br />

O koningin, toen mijn ziel zich aan<br />

u toewijdde,<br />

onderwierp zij zich aan de wet van<br />

een onsterfelijke liefde,<br />

en tot aan mijn laatste levensdag<br />

zal mijn hart op deze vlam blijven teren…<br />

Dido<br />

Zwijg! Niets weerhoudt jou;<br />

noch de dood die al rondcirkelt boven<br />

mijn hoofd,<br />

noch mijn schande, mijn liefde, ons<br />

nog zo prille huwelijk,<br />

mijn naam die vandaag gewist wordt<br />

uit het gouden boek!<br />

En had ik van jouw band met mij dan nog<br />

een liefdespand,<br />

ja, kon ik een zoon van Aeneas<br />

aan mijn hart koesteren, die naar<br />

me lachte,<br />

in wiens trots en lief gelaat ik het<br />

jouwe herkende,<br />

dan zou ik me minder verlaten voelen…<br />

Aeneas<br />

Ik heb u lief, Dido; genade! Alleen een<br />

goddelijk bevel<br />

kon deze wrede zege behalen.<br />

(We horen het thema van de Trojaanse<br />

mars.)<br />

Dido<br />

Die zegezang, waar jouw roem in<br />

schittert, doet jou huiveren, zie ik.<br />

Je gaat?<br />

Aeneas<br />

Ik moet gaan…<br />

Dido<br />

Je gaat?


Énée<br />

Mais pour mourir,<br />

Obéissant aux dieux,<br />

Je pars et je vous aime!<br />

Didon<br />

Ne sois pas plus longtemps par mes<br />

cris arrêté,<br />

Monstre de piété!<br />

Va donc, va! je maudis et tes dieux<br />

et toi-même!<br />

(Elle sort. <strong>De</strong>s groupes de soldats<br />

troyens occupés des préparatifs du<br />

départ passent et se dirigent vers les<br />

vaisseaux.)<br />

Énée Les Troyens<br />

Italie!<br />

(Ascagne arrive conduit par un chef<br />

troyen. Énée monte sur un vaisseau.)<br />

<strong>De</strong>uxième tableau<br />

(Un appartement de Didon.<br />

Le jour se lève.)<br />

Nº 45 – Scène<br />

Didon<br />

Va, ma soeur, l’implorer,<br />

<strong>De</strong> mon âme abattue<br />

L’orgueil a fui. Va! ce départ me tue<br />

Et je le vois se préparer.<br />

Anna<br />

Hélas! moi seule fus coupable,<br />

En vous encourageant à former d’autres<br />

noeuds.<br />

Peut-on lutter contre les dieux?…<br />

Son départ est inévitable,<br />

Et pourtant il vous aime.<br />

Didon<br />

Il m’aime! non! non! Son coeur est<br />

glacé!<br />

Ah! je connais l’amour, et si Jupiter<br />

même<br />

M’eût défendu d’aimer, mon amour<br />

insensé<br />

128<br />

<strong>De</strong> Jupiter braverait l’anathème.<br />

Mais va, ma soeur, allez, Narbal,<br />

le supplier<br />

Pour qu’il m’accorde encore<br />

Quelques jours seulement.<br />

Humblement je l’implore:<br />

Ce que j’ai fait pour lui, pourra-t-il<br />

l’oublier,<br />

Et repoussera-t-il cette instance<br />

suprême<br />

<strong>De</strong> vous, sage Narbal, de toi, ma soeur,<br />

qu’il aime?…<br />

Nº 46 – Scène<br />

Chœur<br />

(au loin derrière la scène)<br />

En mer, voyez! six vaisseaux! sept! neuf!<br />

dix!<br />

Iopas<br />

(entrant)<br />

Les Troyens sont partis!<br />

Didon<br />

Qu’entends-je?<br />

Iopas<br />

Avant l’aurore<br />

Leur flotte était en mer, on l’aperçoit<br />

encore!<br />

Didon<br />

Dieux immortels! Il part! Armez-vous,<br />

Tyriens!<br />

Carthaginois, courez, poursuivez les<br />

Troyens!<br />

Courbez-vous sur les rames,<br />

Volez sur les eaux,<br />

Lancez des flammes,<br />

Brûlez leurs vaisseaux!<br />

Que la ville entière…<br />

Que dis-je?… impuissante fureur!<br />

Subis ton sort et désespère,<br />

Dévore ta douleur,<br />

Ô malheureuse!<br />

Et voilà donc la foi de cette âme<br />

pieuse!<br />

J’offrais un trône! Ah! je devais alors<br />

Exterminer la race vagabonde<br />

<strong>De</strong> ces maudits, et disperser sur l’onde


Aeneas<br />

Maar om te sterven,<br />

gehoorzaam aan de goden<br />

ga ik, en ik heb u lief!<br />

Dido<br />

Laat je niet langer weerhouden door<br />

mijn jammerklacht,<br />

monster van barmhartigheid!<br />

Ga dan! Ik vervloek jou en je goden!<br />

(Zij gaat af. Groepen Trojaanse soldaten,<br />

bezig met de toebereidselen voor de<br />

afvaart, trekken voorbij en begeven<br />

zich naar de schepen.)<br />

Aeneas Trojanen<br />

Italië!<br />

(Ascanius komt op, vergezeld van een<br />

Trojaanse aanvoerder. Aeneas gaat aan<br />

boord van een schip.)<br />

Tweede tafereel<br />

(Een vertrek in het paleis van Dido.<br />

<strong>De</strong> zon komt op.)<br />

Nr. 45 – Scène<br />

Dido<br />

Ga, zuster, ga hem smeken;<br />

mijn verslagenheid is zo diep,<br />

dat alle trots verdwenen is. Ga!<br />

Zijn vertrek is mijn dood,<br />

en ik zie dat hij zich gereedmaakt.<br />

Anna<br />

Helaas! Dit alles is mijn schuld,<br />

ik immers spoorde je aan om nieuwe<br />

banden aan te knopen.<br />

Maar is het mogelijk de goden te<br />

weerstreven?<br />

Zijn vertrek is onvermijdelijk,<br />

en toch houdt hij van je.<br />

Dido<br />

Hij houdt van me? Nee! Nee! Zijn hart<br />

is van ijs!<br />

Ah! Ik ken de liefde, en ook al had<br />

Jupiter zelf<br />

mij verboden lief te hebben, dan zou<br />

mijn dwaze liefde<br />

129<br />

de vloek van Jupiter hebben<br />

getrotseerd.<br />

Maar toe, zuster, ga, en ook u, Narbal,<br />

smeek hem<br />

mij nog luttele dagen te gunnen.<br />

In alle nederigheid bid ik het hem.<br />

Kan hij vergeten wat ik voor hem<br />

heb gedaan,<br />

en zal hij zo’n dringende bede<br />

afwijzen<br />

van u, wijze Narbal, van jou, mijn zuster,<br />

die hij liefheeft?<br />

Nr. 46 – Scène<br />

Koor<br />

(van verre, achter het toneel)<br />

Op zee, kijk! Zes schepen! Zeven! Negen!<br />

Tien!<br />

Jopas<br />

(komt op)<br />

<strong>De</strong> Trojanen zijn vertrokken!<br />

Dido<br />

Wat hoor ik?<br />

Jopas<br />

Reeds voor de dageraad<br />

was hun vloot op zee, hij is nog te zien!<br />

Dido<br />

Onsterfelijke goden! Hij gaat weg!<br />

Te wapen, Tyriërs!<br />

Carthagers, snel, zet de achtervolging<br />

in!<br />

Roei uit alle macht,<br />

vlieg over de golven,<br />

werp vlammen,<br />

steek hun schepen in brand!<br />

Laat de hele stad…<br />

Wat zeg ik?… Machteloze woede!<br />

Schik je in je lot, laat af van alle hoop,<br />

verzwelg je verdriet,<br />

jij, armzalige!<br />

Zo zwaar weegt dus het woord van<br />

die plichtsgetrouwe!<br />

Ik bood hem een troon!… Ach, ik had<br />

dat vervloekte zwerversras moeten<br />

uitroeien<br />

en hun stoffelijk overschot moeten


Les débris de leurs corps!<br />

C’est alors qu’il fallait prévoir leur<br />

perfidie,<br />

Livrer leur flotte à l’incendie,<br />

Et me venger d’Énée et lui servir enfin<br />

Les membres de son fils en un hideux<br />

festin!<br />

À moi, dieux des enfers! L’Olympe est<br />

inflexible!…<br />

Aidez-moi! Que par vous mon coeur soit<br />

enflammé<br />

D’une haine terrible<br />

Pour ce fugitif que j’aimai!<br />

Du prêtre de Pluton, qu’on réclame<br />

l’office!<br />

Pour apaiser mes douloureux transports,<br />

À l’instant même offrons un sacrifice<br />

Aux sombres déités de l’empire des<br />

morts!<br />

Qu’on élève un bûcher!<br />

Que les dons du perfide<br />

Et ceux que je lui fis,<br />

Dans la flamme livide,<br />

Souvenirs détestés, disparaissent!…<br />

Sortez!<br />

Narbal<br />

(à Anna)<br />

Son regard m’épouvante, ô princesse,<br />

restez!<br />

Didon<br />

Anna, suivez Narbal.<br />

Anna<br />

Que ma soeur me pardonne!<br />

Didon<br />

Je suis reine et j’ordonne;<br />

Laissez-moi seule, Anna.<br />

(Anna, Narbal et Iopas sortent.)<br />

Nº 47 – Monologue<br />

(Didon parcourt la scène en s’arrachant<br />

les cheveux, se frappant la poitrine et<br />

poussant des cris inarticulés.)<br />

Didon<br />

Ah! Ah!<br />

(Elle s’arrête brusquement.)<br />

130<br />

Je vais mourir…<br />

Dans ma douleur immense submergée<br />

Et mourir non vengée!…<br />

Mourons pourtant! Oui, puisse-t-il<br />

frémir<br />

À la lueur lointaine de la flamme de<br />

mon bûcher!<br />

S’il reste dans son âme quelque chose<br />

d’humain,<br />

Peut-être il pleurera sur mon affreux<br />

destin.<br />

Lui, me pleurer!…<br />

Énée!… Énée!…<br />

Oh! mon âme te suit,<br />

À son amour enchaînée,<br />

Esclave, elle l’emporte en l’éternelle<br />

nuit…<br />

Vénus! rends-moi ton fils!… Inutile<br />

prière<br />

D’un coeur qui se déchire!… À la mort<br />

tout entière<br />

Didon n’attend plus rien que de la<br />

mort.<br />

Nº 48 – Air<br />

Didon<br />

Adieu, fière cité, qu’un généreux<br />

effort<br />

Si promptement éleva florissante;<br />

Ma tendre soeur qui me suivis<br />

errante,<br />

Adieu, mon peuple, adieu; adieu, rivage<br />

vénéré,<br />

Toi qui jadis m’accueillis suppliante;<br />

Adieu, beau ciel d’Afrique, astres<br />

que j’admirai<br />

Aux nuits d’ivresse et d’extase<br />

infinie;<br />

Je ne vous verrai plus, ma carrière est<br />

finie!…<br />

(Elle sort à pas lents.)


meegeven aan de zee!<br />

Meteen al had ik hun trouweloosheid<br />

moeten voorzien,<br />

hun vloot aan de vlammen prijsgeven,<br />

me wreken op Aeneas en hem<br />

uiteindelijk<br />

het vlees van zijn eigen zoon als<br />

monsterlijk maal voorzetten!<br />

Kom hierheen, goden van de hel!<br />

<strong>De</strong> Olympus is onwrikbaar!<br />

Help me! Wil mijn hart verzengen<br />

van gruwelijke haat<br />

voor die voortvluchtige, die ik liefhad!<br />

Roep de diensten van Pluto’s priester in!<br />

En laten we, om mijn smartelijke kwelling<br />

te verzachten,<br />

nu meteen een offer brengen<br />

aan de duistere goden van het dodenrijk!<br />

Bouw een brandstapel!<br />

<strong>De</strong> geschenken van die trouweloze<br />

en al wat ikzelf hem schonk –<br />

verfoeide herinneringen! –<br />

moeten in de vale vlammen<br />

verdwijnen!… Ga!<br />

Narbal<br />

(tot Anna)<br />

Haar blik jaagt me angst aan, o prinses,<br />

blijf hier!<br />

Dido<br />

Anna, ga met Narbal mee.<br />

Anna<br />

Neem me niet kwalijk, zuster!<br />

Dido<br />

Ik ben koningin, ik geef de bevelen;<br />

laat me alleen, Anna.<br />

(Anna, Narbal en Jopas gaan af.)<br />

Nr. 47 – Monoloog<br />

(Dido loopt heen en weer over het<br />

toneel, terwijl ze zich de haren uittrekt,<br />

zich op de borst slaat en onverstaanbare<br />

kreten uitstoot.)<br />

Dido<br />

Ah! Ah!<br />

(Ze staat plotseling stil.)<br />

131<br />

Ik ga sterven…<br />

Ondergedompeld in mijn peilloze<br />

verdriet,<br />

en ongewroken sterven!<br />

Toch moet ik sterven! Ja, laat hij huiveren<br />

als hij in de verte de vlam van mijn<br />

brandstapel ziet!<br />

Als zijn hart nog een greintje menselijkheid<br />

kent,<br />

zal hij misschien mijn gruwelijk lot<br />

bewenen.<br />

Hij, mij bewenen!<br />

Aeneas!… Aeneas!…<br />

O! Mijn ziel volgt jou,<br />

als een slavin gekluisterd<br />

aan haar liefde, die zij meeneemt in de<br />

eeuwige nacht…<br />

Venus! Geef mij je zoon terug!…<br />

Vruchteloze bede<br />

van een hart dat wordt verscheurd!…<br />

Geheel de dood toegewijd<br />

verwacht Dido alleen nog iets van de<br />

dood.<br />

Nr. 48 – Aria<br />

Dido<br />

Vaarwel, trotse stad, die door een gulle<br />

inspanning<br />

zo snel tot voorspoed raakte;<br />

dierbare zuster, die mij op mijn zwerftochten<br />

volgde,<br />

vaarwel, mijn volk, vaarwel; vaarwel,<br />

geliefde kust,<br />

jij die mij ooit als smekeling welkom<br />

heette;<br />

vaarwel, schoon uitspansel van Afrika,<br />

sterren die ik bewonderde<br />

in nachten van bedwelming en<br />

eindeloze extase;<br />

ik zal jullie niet meer zien, mijn levensloop<br />

is ten einde!<br />

(Ze verwijdert zich traag.)


Troisième tableau<br />

Nº 49 – Cérémonie funèbre<br />

(Une partie des jardins de Didon,<br />

sur le bord de la mer. Un vaste bûcher<br />

est élevé; on y monte par des gradins<br />

latéraux. Sur la plate-forme du bûcher<br />

sont placés un lit, une toge, un casque,<br />

une épée avec son baudrier, et un buste<br />

d’Énée. Entrent les prêtres de Pluton,<br />

revêtus de costumes funèbres, ils<br />

viennent processionnellement se<br />

grouper auprès de deux autels où<br />

brillent des flammes verdâtres, puis<br />

Anna, Narbal, et enfin Didon voilée et<br />

couronnée de feuillage. Pendant la<br />

première partie du chœur des prêtres,<br />

Anna, s’approchant de sa soeur, lui<br />

dénoue sa chevelure et lui ôte le<br />

cothurne de son pied gauche.)<br />

Chœur des prêtres de Pluton<br />

Dieux de l’oubli, dieux du Ténare,<br />

Au coeur blessé rendez la force et le<br />

repos!<br />

<strong>De</strong>s profondeurs du noir Tartare<br />

Entendez-nous, Hécate, Érèbe, et toi<br />

Chaos!<br />

Anna Narbal<br />

(étendant le bras droit du côté<br />

de la mer)<br />

S’il faut enfin qu’Énée aborde en Italie,<br />

Qu’il y trouve un obscur trépas!<br />

Que le peuple latin à l’ombrien s’allie<br />

Pour arrêter ses pas!<br />

Percé d’un trait vulgaire en la mêlée<br />

ardente,<br />

Qu’il reste abandonné sur l’arène<br />

sanglante,<br />

Pour servir de pâture aux dévorants<br />

oiseaux!<br />

Entendez-nous, Hécate, Érèbe, et toi<br />

Chaos!<br />

132<br />

Les prêtres Anna Narbal<br />

Dieux de l’oubli, dieux du Ténare…<br />

Nº 50 – Scène<br />

Didon<br />

(parlant comme en songe)<br />

Pluton… semble m’être propice…<br />

En ce cruel instant… Narbal…<br />

ma soeur<br />

C’en est fait… achevons le pieux<br />

sacrifice…<br />

Je sens rentrer le calme… dans mon<br />

coeur.<br />

(<strong>De</strong>ux prêtres portant le premier autel<br />

s’avancent de gauche à droite, deux<br />

autres portant le second s’avancent de<br />

droite à gauche et font en se croisant<br />

ainsi le tour du bûcher. Didon, le pied<br />

gauche nu, les cheveux épars, après<br />

avoir déposé sur l’un des autels sa<br />

couronne de feuillage, le suit d’un pas<br />

saccadé. Pendant ce mouvement processionnel,<br />

Anna est à genoux à droite<br />

de la scène et Narbal à gauche. Entre<br />

eux le grand-prêtre de Pluton, debout,<br />

étend, en la tenant des deux mains, la<br />

fourche plutonique vers le bûcher. Enfin,<br />

saisie d’une énergie convulsive, Didon<br />

monte d’un pas rapide les degrés du<br />

bûcher. Parvenue au sommet, elle saisit<br />

la toge d’Énée, détache le voile brodé<br />

d’or qui couvre sa tête, et les jetant l’une<br />

et l’autre sur le bûcher, elle dit:)<br />

D’un malheureux amour, funestes gages,<br />

Dans la flamme emportez avec vous mes<br />

chagrins!<br />

(Elle considère les armes d’Énée.)<br />

Ah!<br />

(Elle se prosterne sur le lit, qu’elle<br />

embrasse avec des sanglots convulsifs.<br />

Elle se relève et prenant l’épée elle dit<br />

d’un ton prophétique:)<br />

Mon souvenir vivra parmi les âges.<br />

Mon peuple accomplira d’héroïques<br />

destins.<br />

Un jour sur la terre africaine,


<strong>De</strong>rde tafereel<br />

Nr. 49 – Doodsceremonieel<br />

(Een deel van de tuinen van Dido, aan de<br />

oever van de zee. Er is een grote brandstapel<br />

opgericht, die via een trap aan de<br />

zijkant kan worden beklommen. Boven<br />

op de brandstapel bevinden zich een<br />

bed, een toga, een helm, een zwaard<br />

met draagriem en een borstbeeld van<br />

Aeneas. <strong>De</strong> priesters van Pluto komen<br />

op, gehuld in rouwkledij, en scharen zich<br />

in een plechtige stoet rond twee altaren,<br />

waarop groenige vlammen branden;<br />

dan Anna, Narbal en ten slotte Dido,<br />

gesluierd, het hoofd met bladeren<br />

omkranst. Tijdens het eerste deel van<br />

het priesterkoor loopt Anna naar haar<br />

zuster toe, maakt haar haar los en trekt<br />

de laars van haar linkervoet.)<br />

Koor van de priesters van Pluto<br />

Goden van de vergetelheid, goden<br />

van de Taenara,<br />

schenk kracht en rust aan dit<br />

verwonde hart!<br />

Vanuit de diepten van de zwarte Tartarus,<br />

verhoor ons, Hecate, Erebus en jij,<br />

Chaos!<br />

Anna Narbal<br />

(hun rechterarm naar de zee<br />

uitstrekkend)<br />

Als Aeneas dan toch in Italië moet<br />

aanlanden,<br />

laat hij daar een naamloze dood vinden!<br />

Laat het Latijnse volk zich met de<br />

Umbriërs verenigen<br />

om hem in zijn vaart te stuiten!<br />

Laat hij, in het krijgsgewoel geveld<br />

door een simpele pijl,<br />

alleen in het bloedige strijdperk<br />

achterblijven<br />

en de aasgieren tot voedsel dienen!<br />

Verhoor ons, Hecate, Erebus en jij,<br />

Chaos!<br />

133<br />

Priesters Anna Narbal<br />

Goden van de vergetelheid, goden van<br />

de Taenara…<br />

Nr. 50 – Scène<br />

Dido<br />

(pratend als in een droom)<br />

Pluto… lijkt mij welgezind…<br />

In dit wrede uur… Narbal… zuster<br />

Het is zover… laten we het vrome offer<br />

volbrengen…<br />

Ik voel de rust weerkeren… in mijn hart.<br />

(Twee priesters, die het ene altaar dragen,<br />

lopen van links naar rechts, twee<br />

die het andere altaar dragen, lopen van<br />

rechts naar links om de brandstapel<br />

heen, zodat ze elkaar op een bepaald<br />

moment passeren. Dido, haar linkervoet<br />

ongeschoeid, met verwarde haren, legt<br />

op een van de altaren haar bladerkrans<br />

neer en loopt er met hortende tred<br />

achter. Gedurende deze processie zit<br />

Anna op haar knieën aan de rechterkant<br />

van het toneel, Narbal aan de linkerkant.<br />

In het midden staat de hogepriester van<br />

Pluto, die de plutonische tweetand naar<br />

de brandstapel uitstrekt. Dan klimt Dido<br />

in verkrampte haast de trap van de<br />

brandstapel op. Boven gekomen, grijpt<br />

ze de toga van Aeneas, verwijdert de<br />

met gouddraad bestikte sluier die haar<br />

hoofd omhulde en zegt, terwijl ze toga<br />

en sluier op de brandstapel werpt:)<br />

Treurige panden van een onzalige<br />

liefde,<br />

neem al mijn smart in de vlammen mee!<br />

(Ze kijkt naar de wapens van Aeneas.)<br />

Ah!<br />

(Ze stort neer op het bed, waaraan zij<br />

zich snikkend vastklampt. Ze komt overeind,<br />

en terwijl ze het zwaard in de hand<br />

neemt, zegt ze op profetische toon:)<br />

Mijn nagedachtenis zal de eeuwen<br />

doorstaan.<br />

Mijn volk wacht een heroïsch lot.<br />

Eens zal in het Afrikaanse land


Il naîtra de ma cendre un glorieux<br />

vengeur…<br />

J’entends déjà tonner son nom<br />

vainqueur.<br />

Annibal! Annibal! D’orgueil mon âme est<br />

pleine!<br />

Plus de souvenirs amers!<br />

C’est ainsi qu’il convient de descendre<br />

aux enfers!<br />

(Elle tire l’épée du fourreau, se frappe<br />

et tombe sur le lit.)<br />

Nº 51 – Chœur<br />

Tous<br />

Ah! Au secours! au secours!<br />

La reine s’est frappée!<br />

Jour d’horreur! malheur!<br />

(Anna s’élance sur le bûcher, presse<br />

convulsivement sa soeur dans ses bras,<br />

étanche le sang de sa blessure. Narbal<br />

sort comme pour aller chercher du<br />

secours. )<br />

Chœur<br />

(derrière la scène et accourant)<br />

Quels cris! Ah! dans son sang trempée<br />

La reine meurt!<br />

(Narbal rentre avec la foule.)<br />

Est-il vrai? Jour d’horreur! malheur!<br />

Didon<br />

(se relevant appuyée sur son coude)<br />

Ah!<br />

(Elle retombe.)<br />

Anna<br />

(sur le bûcher)<br />

Ma soeur!<br />

(Didon se relève.)<br />

Didon<br />

Ah!<br />

(Elle lève les yeux au ciel et retombe<br />

gémissant.)<br />

Anna<br />

C’est moi,<br />

Cest ta soeur qui t’appelle…<br />

Didon<br />

(se relevant à demi)<br />

Ah! <strong>De</strong>s destins ennemis…<br />

134<br />

implacable fureur…<br />

Carthage périra!<br />

Nº 52 – Imprécation<br />

(On voit dans une gloire lointaine le<br />

Capitole romain au fronton duquel brille<br />

ce mot: ROMA. <strong>De</strong>vant le Capitole<br />

défilent des légions et un empereur<br />

entouré d’une cour de poètes et d’artistes.<br />

Pendant cette apothéose, invisible<br />

aux Carthaginois, on entend au loin la<br />

Marche troyenne transmise aux Romains<br />

par la tradition et devenue leur chant<br />

de triomphe.)<br />

Didon<br />

(se lève debout)<br />

Rome… Rome… immortelle!<br />

(Elle retombe, et meurt. Anna tombe<br />

évanouie à côté d’elle. Le peuple de<br />

Carthage, s’avançant vers l’avant-scène<br />

et tournant le dos au bûcher, lance<br />

son imprécation, premier cri de guerre<br />

punique, contrastant par sa fureur avec<br />

la solennité de la Marche triomphale.)<br />

Chœur<br />

Haine éternelle à la race d’Énée!<br />

Qu’une guerre acharnée<br />

Précipite à jamais nos fils contre ses fils!<br />

Que par nos vaisseaux assaillis<br />

Leurs vaisseaux dans la mer profonde<br />

Périssent abîmés! Que sur la terre et<br />

l’onde<br />

Nos derniers descendants, contre eux<br />

toujours armés,<br />

<strong>De</strong> leur massacre, un jour, épouvantent<br />

le monde!


uit mijn as een roemrijke wreker<br />

worden geboren…<br />

Ik hoor zijn overwinnaarsnaam al galmen.<br />

Hannibal! Hannibal! Mijn hart zwelt<br />

van trots!<br />

Weg met al die bittere herinneringen!<br />

Zo past het in de onderwereld af<br />

te dalen!<br />

(Zij trekt het zwaard uit de schede,<br />

doorsteekt zich en valt op het bed<br />

neer.)<br />

Nr. 51 – Koor<br />

Allen<br />

Ah! Te hulp! Te hulp!<br />

<strong>De</strong> koningin heeft zich verwond!<br />

Dag van gruwel! Rampspoed!<br />

(Anna haast zich de brandstapel op,<br />

klemt krampachtig haar zuster in haar<br />

armen, stelpt het bloed van de wond.<br />

Narbal gaat af, als om hulp te halen.)<br />

Koor<br />

(achter het toneel, toesnellend)<br />

Wat een kreten! Ah! Badend in haar<br />

eigen bloed ligt de koningin te sterven!<br />

(Narbal komt terug, gevolgd door<br />

de menigte.)<br />

Is het waar? Dag van gruwel! Rampspoed!<br />

Dido<br />

(komt iets overeind, steunend op haar<br />

elleboog)<br />

Ah!<br />

(Ze zijgt weer neer.)<br />

Anna<br />

(op de brandstapel)<br />

Zuster!<br />

(Dido komt overeind.)<br />

Dido<br />

Ah!<br />

(Zij heft haar ogen ten hemel en valt<br />

kermend neer.)<br />

Anna<br />

Ik ben het, het is je zuster die je roept…<br />

Dido<br />

(komt half overeind)<br />

Ah! Het vijandige lot…<br />

135<br />

onverzoenlijke woede…<br />

Carthago zal vergaan!<br />

Nr. 52 – Vervloeking<br />

(In een verre gloed is het Romeinse<br />

Capitool te zien; op het fronton fonkelt<br />

het woord ROMA. Voor het Capitool<br />

trekken legioenen voorbij en ook een<br />

keizer, die wordt omringd door een<br />

schare dichters en kunstenaars. Tijdens<br />

deze apotheose, die voor de Carthagers<br />

niet zichtbaar is, klinkt in de verte de<br />

Trojaanse mars, die door de traditie aan<br />

de Romeinen is overgeleverd en nu hun<br />

zegezang is geworden.)<br />

Dido<br />

(richt zich op)<br />

Rome… Rome… onsterfelijk!<br />

(Zij valt neer en sterft. Anna valt bewusteloos<br />

naast haar. Het volk van Carthago<br />

komt naar het voortoneel, draait de<br />

brandstapel de rug toe en spreekt zijn<br />

vervloeking uit, de eerste Punische<br />

strijdkreet, waarvan de razernij scherp<br />

contrasteert met het plechtige karakter<br />

van de triomfmars.)<br />

Koor<br />

Eeuwige haat aan het ras van Aeneas!<br />

Laat een verbeten oorlog voor altijd<br />

onze zonen tegen de zijne opzetten!<br />

Laat onze schepen de hunne aanvallen<br />

en tot wrakken in de diepe zee doen<br />

vergaan! Laat ooit te land en ter zee<br />

onze laatste nazaten, nog steeds tegen<br />

hen gewapend,<br />

met hun bloedbad de wereld<br />

verschrikken!


Colofon<br />

Uitgever<br />

<strong>De</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>Opera</strong>, Amsterdam<br />

Redactie en productie<br />

Klaus Bertisch, samenstelling en eindredactie<br />

ism Frits Vliegenthart<br />

Hans Hijmering, Marjolijn Vis, productie<br />

Grafisch ontwerp en samenstelling beeld<br />

Lex Reitsma<br />

Lithografie en druk<br />

Drukkerij Mart.Spruijt bv, Amsterdam<br />

Teksten<br />

Charles Baudelaire – <strong>De</strong> zwaan<br />

Uit: <strong>De</strong> bloemen van het kwaad/Les fleurs<br />

du mal,<br />

vert. Petrus Hoosemans,<br />

Historische Uitgeverij, Groningen 2001<br />

<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong> – Aanpakken en afmaken<br />

Uit: Mijn leven (<strong>De</strong>el 2: 1834-1865),<br />

vert. W. Scheltens,<br />

Uitgeverij <strong>De</strong> Arbeiderspers, Amsterdam 1987<br />

Klaus Bertisch – Dido en het paard van Troje<br />

Originele bijdrage, Amsterdam 2003<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart<br />

Hermann Broch – <strong>De</strong> dood van Vergilius<br />

Uit: <strong>De</strong> dood van Vergilius,<br />

vert. Anneke Brassinga,<br />

Uitgeverij Ambo bv, Baarn 1989<br />

Louis Couperus – Karthago!<br />

uit: Met Louis Couperus in Afrika (geschreven<br />

1920-1921),<br />

Uitgeverij L. J. Veen, Amsterdam/Antwerpen 1995<br />

Euripides – Trojaanse vrouwen<br />

Uit: Na de val van Troje,<br />

vert. Willy Courteaux en Bart Claes,<br />

Uitgeverij Ambo bv, Baarn, 1996<br />

Marie Luise Kaschnitz – Dido<br />

Uit: Griechische Mythen,<br />

<strong>De</strong>utscher Taschenbuch Verlag, München 1984<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart<br />

Jürgen Maehder – Dramaturgie en orkestbehandeling<br />

in Les Troyens van <strong>Hector</strong><br />

Originele bijdrage, Berlijn 2003<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart<br />

Christopher Marlowe – Dido’s dood<br />

Uit: Dido, Queen of Carthage,<br />

Penguin Books, Londen 1986<br />

Vertaald door Janneke van der Meulen<br />

Romain Rolland – Wie was <strong>Berlioz</strong>?<br />

Uit: Musiciens d’aujourd’hui, 7ème édition,<br />

Librairie Hachette et Cie., Parijs 1917<br />

Vertaald door Frits Vliegenthart<br />

Friedrich Schiller – Cassandra<br />

Uit: Programmaboek Les Troyens,<br />

Koninklijke Muntschouwburg, Brussel 1993<br />

Vertaald door Georgette Gorus-<strong>De</strong> Rijcke<br />

136 8<br />

Giuseppe Ungaretti – Koren, de gemoedstoestand<br />

van Dido beschrijvend<br />

Uit: Vita d’un uomo, Tutte le poesie,<br />

Oscar Mondadori, Milaan 1992<br />

Vertaald door Ike Cialona<br />

Publius Vergilius Maro – Het Trojaanse paard /<br />

Dido en Aeneas<br />

Uit: Aeneïs,<br />

vert. A. Rutgers van der Loeff,<br />

Uitgeverij <strong>De</strong> Nederlandsche Boekhandel,<br />

Antwerpen 1979<br />

Christa Wolf – Als ik zeg, wat ik voorzie...<br />

Uit: Kassandra,<br />

vert. Tinke Davids,<br />

Van Gennep, Amsterdam 1999<br />

Korte inhoud<br />

Klaus Bertisch<br />

vertaald door Frits Vliegenthart<br />

Libretto<br />

<strong>Hector</strong> <strong>Berlioz</strong>, Les Troyens,<br />

Grand opéra en cinq actes<br />

<strong>Nederlandse</strong> vertaling: Jeanne Holierhoek en<br />

Janneke van der Meulen/<strong>De</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>Opera</strong><br />

Alkor-Edition, Bärenreiter Verlag, Kassel<br />

© Copyright 2010, 2003<br />

<strong>De</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>Opera</strong> Stichting<br />

Waterlooplein 22 1011 PG Amsterdam<br />

Rechthebbenden die menen aan deze uitgave<br />

aanspraken te kunnen ontlenen, wordt verzocht<br />

contact op te nemen met de uitgever. Niets uit<br />

deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/<br />

of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,<br />

microfilm of op welke andere wijze dan ook,<br />

zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.<br />

CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek,<br />

<strong>De</strong>n Haag<br />

<strong>Berlioz</strong>, <strong>Hector</strong>, 1803-1869/ Berio, Les Troyens,<br />

Grand opéra en cinq actes; libretto van <strong>Hector</strong><br />

<strong>Berlioz</strong>; [samenstelling Klaus Bertisch; libretto<br />

vertaald uit het Frans door Jeanne Holierhoek<br />

en Janneke van der Meulen. – Amsterdam,<br />

<strong>De</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>Opera</strong>. – Ill.<br />

Wereldpremière complete versie: 6-7 december<br />

1890, Karlsruhe. Tekst van het libretto in het<br />

Frans met <strong>Nederlandse</strong> vertaling.<br />

ISBN 978-90-5082-205-3.<br />

Trefw.: Les Troyens (opera)/ libretto’s


www.dno.nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!