De Nederlandse beeldenaars van 1586-1626
De Nederlandse beeldenaars van 1586-1626
De Nederlandse beeldenaars van 1586-1626
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
6 H. ENNO VAN GELDER<br />
Overal zouden geslagen worden enerzijds (Leicester) realen en onderdelen, in<br />
wezen een voortzetting <strong>van</strong> de traditionele Philipsdaalder, benevens bijbehorende<br />
rozenobels, anderzijds — met het oog op de handelsbelangen <strong>van</strong> de<br />
noordelijke gewesten — dukaten en rijksdaalders overeenkomend met die <strong>van</strong><br />
het Duitse Rijk. Tenslotte volgen zeer uitvoerige bepalingen over het toezicht<br />
op de muntslag, waarbij het oudecollege <strong>van</strong> de Generaalmeesters <strong>van</strong> de Munt gereorganiseerd<br />
werd, en op wisselaars, goudsmeden en anderen die zijdelings bij<br />
het muntwezen betrokken zijn, o.a. bij de inwisseling <strong>van</strong> niet voor de circulatie<br />
geschikte muntstukken.<br />
Het ambitieuze doel met deze ordonnantie het muntwezen <strong>van</strong> de jonge Republiek<br />
voor geruime tijd afdoende te ordenen werd echter hiermede geenszins<br />
bereikt. Hiervoor zijn in hoofdzaak drieerlei oorzaken aan te wijzen. Al spoedig<br />
bleek dat het politieke uitgangspunt <strong>van</strong> de regeling, n.1. muntslag in de provinciën<br />
uitsluitend volgens de door het centraal bestuur gestelde voorschriften,<br />
nog allerminst realiteit was. Al na enkele jaren gingen verschillende gewesten<br />
weer volgens eigen, afwijkende bepalingen munten, hervatten de stedelijke<br />
munthuizen in Overijssel de uitoefening <strong>van</strong> hun zelfstandig muntrecht en<br />
openden de Westfriese steden een tweede muntbedrijf binnen de provincie Holland.<br />
<strong>De</strong>ze nieuwe munten hadden veelal bij gelijke nominale koers een lagere<br />
intrinsieke waarde, zodat de relatief betere oude munten agio gingen doen of —<br />
anders uitgedrukt — in koers gingen oplopen. Vervolgens werd de stabiliteit<br />
<strong>van</strong> het muntwezen voortdurend — zoals dat trouwens ook al in de voorafgaande<br />
decennia het geval geweest was — bedreigd <strong>van</strong>uit het buitenland.<br />
Vooral de muntvoetverlagingèn in de Zuidelijke, Spaanse Nederlanden die begonnen<br />
in 1599, verstoorden het evenwicht en leidden op hun beurt weer in verschillende<br />
noordelijke provinciën tot nieuwe eigenmachtige muntverzwakkingen.<br />
Tenslotte was handhaving <strong>van</strong> de koersen <strong>van</strong> <strong>1586</strong> ten enenmale onmogelijk<br />
doordat de verhouding tussen de prijzen <strong>van</strong> goud en zilver op de<br />
wereldmarkt zich wijzigde: door de enorme invoer <strong>van</strong> zilver uit Amerika werd<br />
goud relatief duurder, zodat ook de waarde <strong>van</strong> de gouden munten, uitgedrukt<br />
in zilveren stuivers aan gestadige verhoging onderhevig was.<br />
<strong>De</strong> Staten-Generaal als regering <strong>van</strong> de Republiek stonden eigenlijk tegenover<br />
deze verschijnselen tamelijk machteloos. In een lange reeks <strong>van</strong><br />
wettelijke voorschriften die elkaar gedurende een halve eeuw haast jaarlijks<br />
opvolgden, trachtten zij aan de „steigering" <strong>van</strong> het geld en aan gebruik <strong>van</strong><br />
ongewenste muntsoorten paal en perk te stellen, maar vrijwel vergeefs. Niettegenstaande<br />
de ferme beweringen <strong>van</strong> de plakkaten betekenen deze een reeks<br />
<strong>van</strong> concessies: telkens weer worden de in de praktijk ontstane koersen op een<br />
hoger niveau gelegaliseerd en worden nieuwe muntsoorten na veel strubbeling<br />
tenslotte toegelaten.<br />
<strong>De</strong> voornaamste phasen in deze ontwikkeling kunnen als volgt worden<br />
samengevat!. Reeds in 1589 zien de Staten-Generaal zich genoodzaakt tegen