—–Rudolf Steiner Het esoterische christendom - Uitgeverij Christofoor

—–Rudolf Steiner Het esoterische christendom - Uitgeverij Christofoor —–Rudolf Steiner Het esoterische christendom - Uitgeverij Christofoor

christofoor.nl
from christofoor.nl More from this publisher
05.03.2013 Views

lang is voor de boeddhisten, maar voor alle mensen. De tweede hoofdlijn ligt besloten in het begrip karma. Door alle voordrachten heen loopt als een rode draad het inzicht dat dankzij de geestelijke werkzaamheid van Christus de mens op aarde een andere verhouding kan krijgen tot zijn lot. Het oude begrip van karma, dat vaak verbonden wordt met fatalisme, ondergaat volgens Steiner een transformatie door hetgeen Christus heeft gedaan en doet. Door de werking van Christus kan de mens niet alleen ervaren dat het leven wordt bepaald door karmische wetmatigheden, maar ook dat deze wetmatigheden de individuele vrijheid van mensen niet langer uitsluiten. In theologisch opzicht sluit deze visie aan bij iemand als de Duitse theologe Dorothé Sölle, die meent dat juist het vrije handelen van mensen mogelijk maakt dat de ‘genade’ van Christus zich openbaart. In de voordracht van 6 maart 1910 beschrijft Steiner hoe ‘in de toekomst’ mensen de ervaring zullen hebben dat in hun ziel ‘een soort droombeeld’ opstijgt nadat zij een handeling hebben verricht, iets hebben gedaan. Dit droombeeld, aldus Steiner, wordt dan beleefd als een nabeeld, dat de ‘karmische consequentie’ uitdrukt van de betreVende handeling. De werking van de etherische Christus leidt er dus volgens Steiner toe dat de mensen meer en meer zullen weten wat zij doen, in tegenstelling tot de mensen uit de tijd van de fysieke aanwezigheid van Christus op aarde, over wie deze zegt: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’ In een voordracht gehouden op 8 mei 1910, die niet in deze uitgave is opgenomen, spreekt Rudolf Steiner in dit verband van een sterke toename van de werking van het menselijk geweten.° En in nog andere voordrachten, zoals die van 6 maart 1911,° ook niet in deze uitgave opgenomen, legt hij een verband tussen het ‘Christus in mij’ en het optreden van morele impulsen in de menselijke ziel. 224

Kenmerken van de wederkomst Nu doet zich de vraag voor of deze voorspellingen van Rudolf Steiner inderdaad zijn uitgekomen. De beschrijvingen zijn zo concreet, dat het mogelijk moet zijn de vraag te beantwoorden of deze verschijnselen inmiddels hun intrede hebben gedaan. Dit geldt ook voor het verschijnsel dat hij bijvoorbeeld in de voordracht van 30 januari 1910 beschrijft, waarbij ‘een groter aantal mensen’ de etherische Christus zal waarnemen en met hem zal ‘omgaan als met een fysieke persoon’. Kan thans worden vastgesteld dat dergelijke ervaringen zich inderdaad hebben voorgedaan en zich nog voordoen? Voordat die vraag kan worden beantwoord, moet nog op twee aspecten worden gewezen. Steiner verklaart herhaaldelijk dat de verschijnselen zich hoe dan ook zullen voordoen, maar dat daarmee nog niet is gezegd dat ze ook zullen worden onderkend, laat staan begrepen. En als ze niet worden begrepen, aldus Steiner, dan zal er veel onheil uit ontstaan. Wanneer spirituele belevingen niet als zodanig worden herkend maar bijvoorbeeld worden afgedaan als psychische ziekteverschijnselen, kan de mens er geen bewuste verhouding toe krijgen. En dat is volgens Steiner nu precies waar het om gaat: het verkrijgen van een bewuste en daarmee vrije verhouding tot Christus en de inspiraties die van hem uitgaan. Een cultuur die spirituele ervaringen categorisch ontkent, zal niet in staat zijn de hierboven beschreven verschijnselen naar hun wezen te herkennen. Of zoals Johannes Lenz in zijn boek Die Taten der Apostel schrijft: ‘De werking [van de levende geest] op omstanders heeft een dubbel karakter, die ook vandaag de dag waargenomen kan worden. De een vraagt zich af wat eruit kan ontstaan en ziet er een mogelijkheid en een kans in voor de toekomst; de ander spot ermee en ziet er slechts symptomen in van dronkenschap.’° Het tweede aspect betreft het volgende. Als moment waarop Christus in de etherische wereld zal verschijnen, noemt Steiner de jaren dertig van de twintigste eeuw, in het bijzonder 1933. In een voordracht die hij jaren later, in 1924, voor de priesters van 225

lang is voor de boeddhisten, maar voor alle mensen.<br />

De tweede hoofdlijn ligt besloten in het begrip karma. Door<br />

alle voordrachten heen loopt als een rode draad het inzicht dat<br />

dankzij de geestelijke werkzaamheid van Christus de mens op<br />

aarde een andere verhouding kan krijgen tot zijn lot. <strong>Het</strong> oude<br />

begrip van karma, dat vaak verbonden wordt met fatalisme,<br />

ondergaat volgens <strong>Steiner</strong> een transformatie door hetgeen Christus<br />

heeft gedaan en doet. Door de werking van Christus kan de<br />

mens niet alleen ervaren dat het leven wordt bepaald door karmische<br />

wetmatigheden, maar ook dat deze wetmatigheden de individuele<br />

vrijheid van mensen niet langer uitsluiten. In theologisch<br />

opzicht sluit deze visie aan bij iemand als de Duitse theologe<br />

Dorothé Sölle, die meent dat juist het vrije handelen van mensen<br />

mogelijk maakt dat de ‘genade’ van Christus zich openbaart.<br />

In de voordracht van 6 maart 1910 beschrijft <strong>Steiner</strong> hoe ‘in<br />

de toekomst’ mensen de ervaring zullen hebben dat in hun ziel<br />

‘een soort droombeeld’ opstijgt nadat zij een handeling hebben<br />

verricht, iets hebben gedaan. Dit droombeeld, aldus <strong>Steiner</strong>,<br />

wordt dan beleefd als een nabeeld, dat de ‘karmische consequentie’<br />

uitdrukt van de betreVende handeling. De werking van de<br />

etherische Christus leidt er dus volgens <strong>Steiner</strong> toe dat de mensen<br />

meer en meer zullen weten wat zij doen, in tegenstelling tot<br />

de mensen uit de tijd van de fysieke aanwezigheid van Christus<br />

op aarde, over wie deze zegt: ‘Vader, vergeef het hun, want zij<br />

weten niet wat zij doen.’<br />

In een voordracht gehouden op 8 mei 1910, die niet in deze<br />

uitgave is opgenomen, spreekt Rudolf <strong>Steiner</strong> in dit verband van<br />

een sterke toename van de werking van het menselijk geweten.°<br />

En in nog andere voordrachten, zoals die van 6 maart 1911,° ook<br />

niet in deze uitgave opgenomen, legt hij een verband tussen het<br />

‘Christus in mij’ en het optreden van morele impulsen in de<br />

menselijke ziel.<br />

224

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!