JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap

JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
24.02.2013 Views

ecensie Reinardus 16 Brian Levy & Paul Wackers (red.), Reinardus. Yearbook of the International Reynard Society. Volume 16. Amsterdam/Philadelphia, John Benjamins, 2003. ISBN 90 272 4045 0. In dit zestiende jaarboek worden twaalf lezingen gepubliceerd die werden gehouden op het veertiende colloquium in Hull anno 2003. Dit congres werd georganiseerd door Brian Levy, die op 10 augustus 2004 totaal onverwacht overleed. De vos komt ruim aan zijn trekken. In zijn bijdrage Pulci’s Margutte: An Italian Fox Revealed (p. 117-132) heeft Leslie Zarker Morgan het over de duidelijke verwantschap van Margutte (‘volpe’) met Le Roman de Renart. Niet alleen treft een overeenkomst in de plot, maar opvallend zijn onder andere de humoristische structuur, de woordenschat en de motieven die we ook in Le Roman de Renart terugvinden. Luigo Pulci (1432-1484) gebruikte teksten uit diverse branches om zijn eigen verhaal te versterken. Karen Sullivan snijdt Reynaerts ‘ketterschap’ aan in ‘Filz a putein, puant heirites’: The Heterodoxy of Renart (p. 183-194). Waar Rutebeuf de vos als een monnik voorstelt die de pij van Dominicus draagt, wordt Reynaert in Le Roman de Renart viermaal een ‘heretic’ genoemd: een ketter … die zich bovendien aan sodomie bezondigt. Zeer boeiend en vlot leesbaar is het artikel ‘Much Ado about Nothing’. Remarks on the Projected Illustration Cycle of Ms. B of ‘Reynaerts Historie’ van Paul Wackers (p. 195-208). Wackers heeft het over de twintig opengebleven ruimten in handschrift Brussel, RL., 14601 (hs. B), die bedoeld waren voor illustraties. Dit manuscript is het enige volledige dat we van Reinaerts Historie bezitten. De auteur probeert te bewijzen dat de vijf illustraties in dit handschrift waarschijnlijk niet origineel zijn. De onderwerpen van de twintig geplande tekeningen worden gereconstrueerd. De hypothetische cyclus wordt vergeleken met de illustraties van branche I van manuscrit I van de Roman de Renart en met de oudste houtsnedencyclus van het Reynaertverhaal. Wackers brengt een aantal argumenten naar voren die de relatie tussen deze drie cycli moeten staven. Zijn hypothese luidt: een niet meer bestaand manuscript van Reynaerts Historie is gebaseerd op manuscrit I van de Roman de Renart en is zelf een bron voor de cyclus die we aantreffen in handschrift B en de oudste Nederlandse houtsnedencyclus. Een zevental illustraties verduidelijken het betoog. Vos, beer, wolf en leeuw spelen een rol in de bijdrage van J. Rakusan: Wild Beasts of Phraseological Lexicons. Slavonic and Germanic Similes (p. 165-182). Het artikel handelt over het woordgebruik van een spreker of schrijver. Enkele tabellen geven een duidelijk beeld van hoe dikwijls benamingen van wilde dieren voorkomen in Slavische en Germaanse talen en in welke betekenissen. Tot slot komt Reynaert ook aan bod in Levy’s bespreking van de uitgave van R. Anthony Lodge en Kenneth Varty: The Earliest Branches of the Roman de Renart. Synthema I, gepubliceerd bij uitgeverij Peeters te Leuven in 2001 (p. 209- 210). Maar ook de andere lezingen zijn meer dan interessant. Carole Ann Adkins heeft het over de invloed van ouders op de vorming van karakter en gedragspatronen van 78 Tiecelijn, 18, 2005

79 hun kroost onder de sprekende titel van Beastly Mothers – Beastly Sons: Richeut (p. 3-17). Richeut kan een voorloper van de fabliau worden genoemd. In Le fabliau, genre didactique (étude sur ‘La Damoisele qui ne pooit oïr parler de foutre’) analyseert Clarissa Bégin deze erotische fabliau waarin de lach didactische bedoelingen heeft (p. 19-29). Anne Berthelot schrijft een boeiend artikel over een dierlijk aspect in de Arturverhalen: De Merlin au roi Lar: l’homme qui se transforme en animal (p. 31-46). Even boeiend schrijft Sylvie Bethmont-Gallerand over de rijke middeleeuwse iconografie van de gepersonifieerde dood, vooral dan de dood die te paard op een os, stier of kalf rijdt (De l’illustration à la leçon, le motif de ‘la Mort à cheval sur un boeuf’, p. 47-61). Frédéric Billiet begeleidt ons bij een muzikale reis: Itinéraire musical de la pastourelle de Robin et Marion de la fin du XIIIe siècle à la fin du XVIe siècle (p. 63-81) en constateert hoe dit thema in Picardië, Parijs en Val-de-Loire componisten blijft inspireren. We worden door Jean-Marie Fritz binnengeleid in een meer fantastische en Kafkaiaanse wereld van mens-dieren (p. 83-106): Du tigre au coleoptère [kever]: avatars [gedaanteverwisselingen] médiévaux et modernes de la manticore (menselijk gelaat, lichaam van een leeuw, staart van een schorpioen, drie reeksen tanden). Yomb May heeft het over Die deutsche Fabel der Aufklärung im Spannungsfeld von Schrift und Performanz (p. 107-116); Valeria Mouchet buigt zich over Boccaccio’s Decamerone waarin heel wat dieren een belangrijke rol spelen (als kern van de plot, ingebed in spotternijen, in dromen …): Asini, gru e galline: breve indagine sugli animali del Decameron (p. 133-164). Polyglotten vinden in Reinardus heel wat wetenswaardige dingen over de felle en andere beesten. Het is in elk geval te hopen dat het schielijke overlijden van Brian Levy de werking van dit uitstekende wetenschappelijke tijdschrift niet hypothekeert. Marcel Ryssen Tiecelijn, 18, 2005

79<br />

hun kroost onder de sprekende titel van Beastly Mothers – Beastly Sons: Richeut<br />

(p. 3-17). Richeut kan een voorloper van de fabliau worden genoemd. In Le fabliau,<br />

ge<strong>nr</strong>e didactique (étude sur ‘La Damoisele qui ne pooit oïr parler de foutre’) analyseert<br />

Clarissa Bégin deze erotische fabliau waarin de lach didactische bedoelingen<br />

heeft (p. 19-29). Anne Berthelot schrijft een boeiend artikel over een dierlijk aspect<br />

in de Arturverhalen: De Merlin au roi Lar: l’homme qui se transforme en animal (p.<br />

31-46). Even boeiend schrijft Sylvie Bethmont-Gallerand over de rijke middeleeuwse<br />

iconografie van de gepersonifieerde dood, vooral dan de dood die te paard op<br />

een os, stier of kalf rijdt (De l’illustration à la leçon, le motif de ‘la Mort à cheval sur<br />

un boeuf’, p. 47-61). Frédéric Billiet begeleidt ons bij een muzikale reis: Itinéraire<br />

musical de la pastourelle de Robin et Marion de la fin du XIIIe siècle à la fin du XVIe<br />

siècle (p. 63-81) en constateert hoe dit thema in Picardië, Parijs en Val-de-Loire<br />

componisten blijft inspireren. We worden door Jean-Marie Fritz binnengeleid in een<br />

meer fantastische en Kafkaiaanse wereld van mens-dieren (p. 83-106): Du tigre au<br />

coleoptère [kever]: avatars [gedaanteverwisselingen] médiévaux et modernes de la<br />

manticore (menselijk gelaat, lichaam van een leeuw, staart van een schorpioen, drie<br />

reeksen tanden). Yomb May heeft het over Die deutsche Fabel der Aufklärung im<br />

Spannungsfeld von Schrift und Performanz (p. 107-116); Valeria Mouchet buigt zich<br />

over Boccaccio’s Decamerone waarin heel wat dieren een belangrijke rol spelen<br />

(als kern van de plot, ingebed in spotternijen, in dromen …): Asini, gru e galline:<br />

breve indagine sugli animali del Decameron (p. 133-164).<br />

Polyglotten vinden in Reinardus heel wat wetenswaardige dingen over de felle en<br />

andere beesten. Het is in elk geval te hopen dat het schielijke overlijden van Brian<br />

Levy de werking van dit uitstekende wetenschappelijke tijdschrift niet hypothekeert.<br />

Marcel Ryssen<br />

Tiecelijn, <strong>18</strong>, 2005

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!