JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
50 te maken hebben. Ook een aantal leuke uitspraken of wetenswaardigheden, kort en kernachtig geformuleerd, troffen mijn aandacht. Zo las ik in de rubriek Uitstapje in tijdschriften een verwijzing naar Compte rendu des séances de la commission royale d’ histoire. Série 4, tome 10, 3ème bulletin. Sur differentes publications faites à l’étranger qui ont rapport à l’histoire de Belgique par Ch. Piot. Daarin gaat het over Frederic Prien, de schrijver van Zur Vorgeschichte des Reinke Vos (Halle, 1880): ‘De sage van Reinaart de Vos is herkomstig van het Oosten en zij werd hersmeed, volgens de aard en den geest van het volk in wier tale zij hernomen wierd. ‘t Is een duitsche sage in Duitschland, een engelsche in Engeland, een fransche in Vrankrijk, een Vlaamsche in Nederland. De vrage is: in welk land wierd de epos voor de eerste maal herdicht en herschapen?’ (jaargang 18, nummer 8, p. 64). In de achttiende jaargang (p. 331-336) trof mij een artikel over William Caxton, de Engelse vertaler van het Reynaertverhaal (Reynaerts historie): Van William Caxton en van den eersten gedrukten boek in Engelsche taal, geschreven door Ad. Duclos. Hij vat het leven van Caxton kort samen (geboren in Kent in 1412, bekend met Brugge, waar hij Les Histoires de Troyes vertaalde, het eerste gedrukte boek in het Engels, zijn drukperikelen in Westminster) en behandelt ook Caxtons opvolger, Winkin de Worde, die drukte in het huis waar zijn meester gestorven was. Was die Winkin een Vlaming, vraagt Duclos zich af, een leerknape door Caxton meegenomen naar Westminster? In de laatste jaargang komt Caxton nogmaals ter sprake (p. 176, blad 23, 1891) n.a.v. The Caxton Review of Catholic Literature (nr. 2, p. 34), ‘uitgekomen dezer dagen bij de gebroeders De Plancke te Brugge’. Uit de rubriek Waar ‘t vliegen wil sprokkelden wij heel wat spreuken, gezegden, raadsels en weetjes. We presenteren enkele voorbeelden uit de eerste jaargang van Rond den heerd, die nog volledig door Gezelle werd volgeschreven: - Men moet vossen met vossen vangen. - De leeuw brult, het kieken piept, de kraeye kraeyt, de oyvaer kleppelt … (in de warande wordt de ooievaar ook ‘odevaere’ genoemd). - Zo mager als de kraaien van den Zondag (opgetekend in Veurne- Ambacht). - ‘Alle baten helpen’, zei de beer, en hij knapte een vlieghe. - ‘Ongebonden is best’, zei ‘t schaap, en ‘t zat aan den hooitas. - ‘Woorden zijn schoone’, zei de wolf, ‘maar ik en koe in ‘t dorp niet’ Een paar voorbeelden van weetjes ... In Menen, ‘ongeveer uit de stad rechte naar het Brugsche voorgeborgte’, huist een weerwolf. Hij doet sommige soorten kwaad, andere niet. Mijnheer Rond den heerd vraagt zijn lezers: ‘Wie weet er welke?’ En nog over wolven: ‘Te Rousselare luiden ze nog ‘s nuchtens ten drie’n de groote klokke; en ze heeten dit ‘de Wulvenklokke’ en dit is wel nog oudheidensch.’ Een uitspraak die mij trof – helaas zonder verklaring –, was ‘Die langst leeft mag Baudenloobosch kappen.’ Voer voor de speurders die de Reynaert met de Boudeloabdij verbinden? Jan Maes heeft het in de negende jaargang p. 318-320 (nr. 39) over beren en wolven in Vlaanderen. Die wolven waren ‘een ware plage’ voor de landbouwers. De keizer stelde in de negende eeuw wolvenjagers aan. Beren en wolven bleven zo lang in Vlaanderen als er bossen waren. Zij bleven ook voortleven in de taal. Tiecelijn, 18, 2005
- Hij is de beer (of iemand die de uil van het spel is). - Hij kan kijken lijk een beer (stuurs en kwaad). - Hij is lelijk lijk een beer. Ook de kat wordt meermaals vermeld, o.a. in: - De kat aan de bel hangen’ (iets onbekends uitbrengen) - Hij meende dat hij daar de katte ging bouten en hij heeft nooit aan den steert gerocht (‘mislukt in ‘t gene hij peinsde zeker te zijn’; De Bo: ‘bout’ is o.a. ‘ondereinde van een afgemaaiden strohalm’; hier waarschijnlijk staart inkorten). In de achttiende jaargang treffen enkele ‘Turkse spreekwoorden’ zoals ‘Men verkoopt kraaien voor nachtegalen’ en ‘De wolf bij zijn oren grijpen is moeilijk’. In de twintigste jaargang, nummer 13, p. 97-98 vinden we Drie oude liedjes, waarvan eentje over de ontelbare kraaien op de akkers die ‘met hun dikke koppen / en hun bekken hard als staal / hun met kostbaar graan opkroppen / en verslinden allemaal.’ De jagers worden uitgenodigd op mussen en kraaien te jagen. Wee u Tiecelijn. Tot slot nog dit rijmpje uit Waar ‘t vliegen wil: Tusschen twee wolven een schaap vet, Tusschen twee vossen een capoen gezet. Tusschen twee avocaten een rijk man, Tusschen twee katten een muizeken dan. Zegt mij, die nu ter werelt leeft, Wie van dezen het ‘t beste heeft. Beeren, leeuwen en semmen (apen) Zijn beesten die men kan getemmen. Maar men vindt nooit zoo wel een man Die een boos wijf getemmen kan: ‘t Is verloren smijten, kijven. Is zij boos, zij zal boos blijven. Vos, wolf, beer, leeuw en haas: populaire beesten nabij ‘den heerd’ 51 Tijdens ons onderzoek ontmoetten we niet op elke pagina in Rond den heerd een vos of een van zijn kompanen en tegenspelers. Toch mogen wij tot besluit stellen dat Gezelle en de andere redacteurs, waar het hen gepast leek, hun vertrouwdheid met het vossenverhaal en wat er omheen leefde, demonstreerden. Het dier kreeg een belangrijke rol. Dieren staan in fabels en verhalen vaak voor mensen en werden gebruikt om nut en lering aan ontspanning te koppelen. Vos en wolf, beer, leeuw en haas spannen daarbij in Rond den heer de kroon. Gezelle was duidelijk vertrouwd met het Reynaertverhaal. Alleen al die korte hertaling waaraan hij zich waagde, maakte onze tijdrovende zoektocht doorheen 25 jaargangen van Rond den heerd succesvol. Het Reynaertverhaal moet Gezelle hebben geboeid. Hij erkende de algemene bekendheid ervan en zag er een kostbaar Vlaams cultuurbe- Tiecelijn, 18, 2005
- Page 1 and 2: Meerderjarig Tiecelijn gaat zijn ac
- Page 3 and 4: 3 afb. 2 afb. 3 Tiecelijn, 18, 2005
- Page 5 and 6: 5 sche vernieuwingen. Door het uitb
- Page 7 and 8: 7 afb. 5 afb. 6 Tiecelijn, 18, 2005
- Page 9 and 10: Het zou een halve eeuw duren eer me
- Page 11 and 12: 11 afb. 8 afb. 9 Tiecelijn, 18, 200
- Page 13 and 14: 13 van de plank verbeteren en Reina
- Page 15 and 16: 15 afb. 12 Tiecelijn, 18, 2005
- Page 17 and 18: 17 lezen in Cinema & Theater (17 de
- Page 19 and 20: ■ Arco Willeboordse 19 ‘Willem
- Page 21 and 22: Spiegel historiael en had bovendien
- Page 23 and 24: Onder de trouwste medestanders van
- Page 25 and 26: 25 Reinaert, il y a une grande dist
- Page 27 and 28: 27 woon, en ‘t is nog niet uitgem
- Page 29 and 30: 29 dichtte, in het Zeeuwsch-Vlaamsc
- Page 31 and 32: 31 heersers over stad en land, even
- Page 33 and 34: 33 Bewaard in de Bourgondische Bibl
- Page 35 and 36: 35 een West-Zeeuws-Vlaams, Aardenbu
- Page 37 and 38: ■ Marcel Ryssen 37 Reintje Rond d
- Page 39 and 40: 39 afb. 1 Tiecelijn, 18, 2005
- Page 41 and 42: 41 Duclos, een knap organisator, ne
- Page 43 and 44: 43 doene, kele, spele …; de dubbe
- Page 45 and 46: 45 dige bronnen. In de eerste jaarg
- Page 47 and 48: 47 ten.’ En hij vertelt hem dat h
- Page 49: Verder van de Reynaertmaterie staat
- Page 53 and 54: ■ Paul van Keymeulen De bornput (
- Page 55 and 56: kreeg hij opeens zo’n grote dorst
- Page 57 and 58: Hier weert men haat en vijandschap,
- Page 59 and 60: en houdt zich daar als voor dood. E
- Page 61 and 62: de tweederde ervan krijgt. Zo luidt
- Page 63 and 64: De meute zit achter hem aan. De jac
- Page 65 and 66: dat, kalle, kun je niet weerleggen.
- Page 67 and 68: want ik zweer u, Heer, plechtig, da
- Page 69 and 70: Zo groot is het prestige van de wol
- Page 71 and 72: 71 zij daar niet te keuvelen stonde
- Page 73 and 74: dat de klacht door de wolf neergele
- Page 75 and 76: Velen nochtans onder hen hebben voo
- Page 77 and 78: Naschrift In de editie van Armand S
- Page 79 and 80: 79 hun kroost onder de sprekende ti
- Page 81: Jaargang 18 nummer 1 1 Rik van Dael
50<br />
te maken hebben. Ook een aantal leuke uitspraken of wetenswaardigheden, kort en<br />
kernachtig geformuleerd, troffen mijn aandacht. Zo las ik in de rubriek Uitstapje in<br />
tijdschriften een verwijzing naar Compte rendu des séances de la commission royale<br />
d’ histoire. Série 4, tome 10, 3ème bulletin. Sur differentes publications faites à<br />
l’étranger qui ont rapport à l’histoire de Belgique par Ch. Piot. Daarin gaat het over<br />
Frederic Prien, de schrijver van Zur Vorgeschichte des Reinke Vos (Halle, <strong>18</strong>80):<br />
‘De sage van Reinaart de Vos is herkomstig van het Oosten en zij werd hersmeed,<br />
volgens de aard en den geest van het volk in wier tale zij hernomen wierd. ‘t Is een<br />
duitsche sage in Duitschland, een engelsche in Engeland, een fransche in Vrankrijk,<br />
een Vlaamsche in Nederland. De vrage is: in welk land wierd de epos voor de eerste<br />
maal herdicht en herschapen?’ (jaargang <strong>18</strong>, nummer 8, p. 64).<br />
In de achttiende jaargang (p. 331-336) trof mij een artikel over William Caxton, de<br />
Engelse vertaler van het Reynaertverhaal (Reynaerts historie): Van William Caxton<br />
en van den eersten gedrukten boek in Engelsche taal, geschreven door Ad. Duclos.<br />
Hij vat het leven van Caxton kort samen (geboren in Kent in 1412, bekend met<br />
Brugge, waar hij Les Histoires de Troyes vertaalde, het eerste gedrukte boek in het<br />
Engels, zijn drukperikelen in Westminster) en behandelt ook Caxtons opvolger,<br />
Winkin de Worde, die drukte in het huis waar zijn meester gestorven was. Was die<br />
Winkin een Vlaming, vraagt Duclos zich af, een leerknape door Caxton meegenomen<br />
naar Westminster? In de laatste jaargang komt Caxton nogmaals ter sprake<br />
(p. 176, blad 23, <strong>18</strong>91) n.a.v. The Caxton Review of Catholic Literature (<strong>nr</strong>. 2, p. 34),<br />
‘uitgekomen dezer dagen bij de gebroeders De Plancke te Brugge’.<br />
Uit de rubriek Waar ‘t vliegen wil sprokkelden wij heel wat spreuken, gezegden,<br />
raadsels en weetjes. We presenteren enkele voorbeelden uit de eerste jaargang van<br />
Rond den heerd, die nog volledig door Gezelle werd volgeschreven:<br />
- Men moet vossen met vossen vangen.<br />
- De leeuw brult, het kieken piept, de kraeye kraeyt, de oyvaer kleppelt …<br />
(in de warande wordt de ooievaar ook ‘odevaere’ genoemd).<br />
- Zo mager als de kraaien van den Zondag (opgetekend in Veurne-<br />
Ambacht).<br />
- ‘Alle baten helpen’, zei de beer, en hij knapte een vlieghe.<br />
- ‘Ongebonden is best’, zei ‘t schaap, en ‘t zat aan den hooitas.<br />
- ‘Woorden zijn schoone’, zei de wolf, ‘maar ik en koe in ‘t dorp niet’<br />
Een paar voorbeelden van weetjes ... In Menen, ‘ongeveer uit de stad rechte naar<br />
het Brugsche voorgeborgte’, huist een weerwolf. Hij doet sommige soorten kwaad,<br />
andere niet. Mijnheer Rond den heerd vraagt zijn lezers: ‘Wie weet er welke?’ En<br />
nog over wolven: ‘Te Rousselare luiden ze nog ‘s nuchtens ten drie’n de groote klokke;<br />
en ze heeten dit ‘de Wulvenklokke’ en dit is wel nog oudheidensch.’<br />
Een uitspraak die mij trof – helaas zonder verklaring –, was ‘Die langst leeft mag<br />
Baudenloobosch kappen.’ Voer voor de speurders die de Reynaert met de Boudeloabdij<br />
verbinden?<br />
Jan Maes heeft het in de negende jaargang p. 3<strong>18</strong>-320 (<strong>nr</strong>. 39) over beren en wolven<br />
in Vlaanderen. Die wolven waren ‘een ware plage’ voor de landbouwers. De keizer<br />
stelde in de negende eeuw wolvenjagers aan. Beren en wolven bleven zo lang<br />
in Vlaanderen als er bossen waren. Zij bleven ook voortleven in de taal.<br />
Tiecelijn, <strong>18</strong>, 2005