JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
48<br />
Ook de wolf is in de Rond den heerd-verhalen een domme en agressieve Beotiër.<br />
In jaargang 21, nummer 14, p. 110 staat het verhaal van De wolf op schole afgedrukt.<br />
Een geleerde aap zal het diere<strong>nr</strong>as ‘herschaven’. Hij sticht ‘een schole van<br />
philosophie’. Dat zint de wolf wel. Men is immers nooit te oud om te leren, oordeelt<br />
hij. De aap heeft het dan uitvoerig over matigheid: ‘daarvoor is elk geschapen’, proclameert<br />
hij stellig.’Hoor! Hoor!, zei Wolf tot Bruin den Beer: Hij spreekt over schapen,<br />
‘t andere is maar pruts voor mij … Philosophie is schapen eten.’ En ook de<br />
andere dieren spraken zo en trokken met die wijsheid weer naar huis. De auteur<br />
(M.V.) wijst erop dat heel wat mensen zoals de wolf redeneren. Wat hen niet baat,<br />
verstaan ze niet. ‘De wijsheid dat is: elk zijn bate. Dat is nu de averechtse leer.’ Wij<br />
moeten aan Isegrim in het klooster denken. Hij wordt er door Reynaert ingepraat,<br />
maar kan er niet aarden omdat hij vooral goedgevulde tafels verwachtte.<br />
Een tweede wolvenverhaal werd ontleend aan G.E. Lessing (jaargang 25, nummer<br />
17, p. 142-143): De geschiedenisse van den ouden wolf. Een wolf wil, nu hij<br />
oud is geworden, vrede sluiten met de schapers. Aan de dichtstbijzijnde zegt hij: gij<br />
ziet mij als moordenaar, maar ik doodde alleen uw schapen als ik honger had.<br />
Bevrijd me van de honger en als ik mijn buikje vol heb, laat ik uw schapen met rust.<br />
Maar hij wordt weggejaagd. Geef mij zes schapen per jaar, vraagt hij aan de tweede,<br />
en als die dat te veel vindt, is hij tevreden met vijf … zelfs met vier … Maar ook<br />
deze schaper jaagt hem weg. Bij de derde is hij al tevreden met één schaap per<br />
jaar, maar hij wordt uitgelachen. Ge zijt te laat, ‘oude Isegrim’, smaalt hij, uw tanden<br />
zijn afgesleten. De dreiging dat die nog scherp genoeg zijn om een lammeken te<br />
doden helpt niet. De vierde schaper is zijn hond verloren en de wolf wil die vervangen.<br />
Maar ook hier vangt hij bot. Aan de vijfde zegt hij tevreden te zijn met een dood<br />
schaap. Hij krijgt als antwoord: ‘Houd uw muile, noch levende noch dode.’ Aan de<br />
zesde wil hij zijn vel schenken als hij sterft, maar die wil zo lang niet wachten. De<br />
wolf is woedend van machteloosheid, maar van honger wil hij niet sterven. Hij<br />
breekt in huizen in en stormt af op kinderen tot een schaper hem doodslaat. ‘Dan<br />
sprak de wijste onder hen: ‘Wij hadden algelijk o<strong>nr</strong>echt van den ouden baanstroper<br />
op zijn uiterste te brengen en hem alle middel van beternisse, hoe late en hoe<br />
gedwongen hij ook was, te ontnemen’. In een voetnoot wordt de vraag gesteld of de<br />
wolf hier niet voor de vierde stand staat (vgl. Tiecelijn, 2003, p. 168-173).<br />
V. Lefere heeft het in de laatste jaargang, blad 17, p. 155-156 over De strijd om<br />
de voorrang onder de dieren. In vier fabelen (of hoe de leeuw koning der dieren<br />
werd). Ook dit verhaal is ontleend aan Lessing. In de eerste fabel stelt het paard<br />
voor naar de mensen te gaan om te bepalen wie de belangrijkste is onder de dieren.<br />
Mol en waterrat verzetten zich en de ezel vindt dat de mens geen verstand<br />
genoeg heeft. Toch wordt in de tweede fabel de mens als rechter gekozen, maar de<br />
leeuw wil nog een woordje zeggen: ‘Volgens welken regel zult gij onze wereld oordelen’.<br />
De mens antwoordt: ‘Volgens uwen meerdere of mindere nuttigheid ter mijnen<br />
opzichte.’ Dat vindt de leeuw spijtig, want hij ziet de ezel boven hem verheven.<br />
‘Pak u voort’, brult hij. In de derde fabel triomferen mol en waterrat. Zij wijzen het<br />
paard terecht: ‘De leeuw peinst gelijk wij’. ‘Maar om grondiger redens dan gij’, zei<br />
de leeuw. En in de vierde fabel spreekt hij verder: ‘Na rijp overleg is de strijd om den<br />
voorrang volgens mij van het minste nut niet. Houdt mij voor den besten of voor den<br />
slechtsten, ‘t is mij al eender.’ En zo dachten ook de wijze olifant, de dappere tijger,<br />
‘de diepdenkende beer’, de ‘slimme vos’ en ‘het edele peerd’, ‘kortom al dezen die<br />
hunne weerde voelden of geloofden te gevoelen, waren ‘t eens met den leeuw’.<br />
Alleen de aap en de ezel morren.<br />
Tiecelijn, <strong>18</strong>, 2005