JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap

JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
24.02.2013 Views

Dat gij gebiedt over mij, Dat gi gebiet over mi, Hoe groot mijne zake zij? Hoe groot mine sake si: Gij moget mij vromen ende schaden Ghi moget mi vromen ende scaden. Wilt ge mij zieden ofte braden, Wildi mi zieden, ofte braden, Ofte hangen ofte blenden, Ofte hangen, ofte blenden, Ik ne mag u niet ontwenden. Ic ne mach u niet ontwenden. Alle dieren zijn in uw bedwang. Alle diere sijn in u bedwanc; Gij zijt groot ende ik ben krank. Gi sijt groot, ende ic bem cranc; Mijne hulpe es kleene ende de uwe groot. Mine hulp es clene, en duwe groot: Bij Gode, al sloeg ge mij dood, Bi Gode, al sloechdi mi doot, Dat ware eene kranke vrake.’ Dat ware ene cranke wrake!.” (1833-1849) 42 Hier maakt Gezelle een korte tussenbemerking: ‘En ‘t kan niet helpen dat hij sprake en wedersprak want’ ‘De klagen die de dieren ontbonden Die clagen, die de dieren ontbonden, Proefden zij met goeden oorkonden, Proefden si met goeden orconden, Als zij schuldig waren te doene. Als si sculdich waren te doene. De Koning dreef de hooge Baroenen Die coninc dreef die hoge baroene Te vonnesse van Reinaards zaken. Te vonnesse, van Reinaerts saken. Doen wijsden zij dat men zoude maken Doe wijsten si, dat men soude maken Eene galge, sterk ende vast, Ene galge, sterc ende vast, Ende men Reinaerde, den fellen gast Ende men Reinaerde, den fellen gast, Daaraan hinge, bij zijnde kele Daer an hinge, bi siere kele. Nu gaat Reinaard al uit den spele!’ Nu gaet Reinaerde al uten spele. (1881-1890) Waarschijnlijk beschikte Gezelle over J.F. Willems’ uitgave van het Comburgse handschrift (1836, tweede druk 1850). Misschien bezat hij Willems’ werk zelf in eigen bibliotheek? Wij vroegen om informatie bij het Gezellearchief in de Brugse stadsbibliotheek De Biekorf. Daar werd ons meegedeeld dat slechts een duizendtal boeken uit Gezelles persoonlijke bibliotheek bewaard bleven. Helaas vond men daartussen geen enkel Reynaertboek. Heel wat van Gezelles boeken werden later verkocht of zijn her en der verspreid. Vooral zijn neef Frank Lateur (Stijn Streuvels) had nogal wat boeken van Gezelle verworven. In De vos en het Lijsternest publiceert Rik van Daele de lijst van de Reynaertboeken in Streuvels’ bezit (p. 65-66). Interessant zijn de nummers 458 (J.F. Willems, Reinaert De Vos, Mechelen 1839;) en 474 (J.F. Willems, Reinaert de Vos, episch fabeldicht, Gent 1836). Behoorden deze boeken, vooral dan de uitgave van 1836, ooit toe aan Gezelle? Hoe dan ook, Gezelle volgde Willems hertaling van 1834 (of diens schoolbewerking van 1839) niet. Hij zette de tekst zelf om zonder bijna iets aan de Comburgse tekst te veranderen. Woord na woord eerbiedigt Gezelle de volgorde van de oorspronkelijke tekst en hij behoudt daarbij Middelnederlandse woorden en zinsbouw. Hij bereikt – naar mijn gevoel – een zeer gelukte communie van de oorspronkelijke en een eigentijdse versie. Was hij, bezeten van het belang van zijn eigen dialect, dat hij zelfs tot een soort algemeen beschaafde taal wilde ombuigen, de overtuiging toegedaan dat het handschrift in een West-Vlaams dialect geschreven werd? Zijn versie klinkt de West-Vlaming in elk geval bijzonder vertrouwd in de oren: de verlengingen bij Tiecelijn, 18, 2005

43 doene, kele, spele …; de dubbele negatie ik ‘ne’…’niet’; bem (De Bo geeft in zijn Westvlaams Idioticon als illustratie een vers van Gezelle: ‘Wilt uw oor tot mywaerd keeren / Die om bystand roepen bem’); es i.p.v. is ... Het woord blenden wordt door De Bo in zijn Westvlaamsch Idioticon verklaard als ‘uit de oogen verdwijnen, henen varen, te zoek geraken’. Streuvels vertaalt: ‘verblinden’. Vandaag zegt de West- Vlaming nog altijd blend i.p.v. blind; ook hoor je: Waar is hij belend? of waar is hij naartoe? ‘Vromen’ verklaart Janssens als ‘voordeel doen’; Streuvels vertaalt ‘begenadigen’. Bij De Bo vinden we o.a. als verklaring: ‘benoten, den akker na den oegst aanstonds omploegen en bezaaien of beplanten. Eenen akker vromen. Als men het land vroomt, dan wordt het noch gebroken of gesloofd, noch gesteken of gezaadvoord’. De Bo verwijst ook naar Kiliaan: ‘vremmen’ betekent ‘land verkloeken, versterken, verbeteren’. In elk geval t.o. ‘braden’ als tegenstelling: een woord met een eerder positieve betekenis. (Kiliaens Etymologicum Teutonicae Linguae sive dictionarum Teutonico-Latinum – een Nederlands woordenboek – was het lievelingswerk van Gezelle.) Gezelle behoudt ‘blenden’ en ‘vromen’, wat mij doet veronderstellen dat zijn lezers (vooral West-Vlaamse collegestudenten, geestelijken en andere notabelen) deze woorden verstonden. Ze behoorden tot hun eigen dialect. In zijn eigen Loquela vermeldt Gezelle noch ‘blenden’ noch ‘vromen’. Jammer genoeg geeft Gezelle geen verder commentaar bij dit korte vossenstukje, het blijft dus gissen. Maar wetend dat de Middelnederlandse literatuur Gezelle zeer bekend was, mogen wij met zekerheid aannemen dat Van den vos Reynaerde dat in elk geval was. Uit zijn korte inleiding blijkt dat hij er een verhaal in zag dat ‘verlustigde’ en ‘beleerde’. Levenswijsheid opdoen op een aangename wijze. Wellicht durfde hij in zijn zeer katholiek weekblad niet al te veel de aandacht wijden aan een verhaal met obscene passages waarin de geestelijkheid nu niet direct een voorbeeldig gedrag demonstreert. En was Jan Frans Willems, de man die het Reynaertverhaal tussen 1830 en 1840 weer uit de vergetelheid had gehaald, geen liberaal? Maerlant achterna: een ‘uitstap in de warande’ Het volk beleren en opvoeden was een van Gezelles belangrijkste doelstellingen, zowel van de leraar als van de journalist. In Rond den heerd publiceerde hij 62 stukjes over dieren en planten, een soort Der Naturen bloeme vol encyclopedische en persoonlijke beschouwingen. Een paar maal citeert of verwijst Gezelle daarin ook naar ‘den Griekschen Physiolog(u)os, ‘den bestiaris of den beestenboek … waarvan de schrijver mij onbekend is’. Hij vertelt er ook stukken uit na. In die sterk gevarieerde ‘warande’ wordt terloops nu en dan naar de vos verwezen. Alle bijdragen uit deze rubriek werden afzonderlijk uitgegeven in 1882. Het succes was enorm. In 1907 bijvoorbeeld beleefde Uitstap in de Warande reeds zijn vijfde uitgave. In de eerste acht nummers van de eerste jaargang van Rond den heerd heeft hij het over ‘de koninklijke grootmoedige leeuw’ of zoals verder geduid: ‘den machtigen koning der dieren’ (p. 7-8, 15-16, 20-21, 29-30, 38-39, 47-48, 54-55, 63-63, telkens gesigneerd door Dr. S.). Gezelle typeert de leeuw als ‘sterk, durvend en kwaad’ en bovendien ‘de treffelijkste van alle dieren’ (willen of niet, wij toetsen deze eigenschappen even aan Nobel, een reus op lemen voeten, die wel brullen kan, maar pijnlijk onder de sloffen van zijn gemalin zit en zijn treffelijkheid vergeet als hij baat ruikt). De leeuw huist niet in de bossen, schrijft Dr. S., ‘maar niet verre van daar, in Tiecelijn, 18, 2005

Dat gij gebiedt over mij, Dat gi gebiet over mi,<br />

Hoe groot mijne zake zij? Hoe groot mine sake si:<br />

Gij moget mij vromen ende schaden Ghi moget mi vromen ende scaden.<br />

Wilt ge mij zieden ofte braden, Wildi mi zieden, ofte braden,<br />

Ofte hangen ofte blenden, Ofte hangen, ofte blenden,<br />

Ik ne mag u niet ontwenden. Ic ne mach u niet ontwenden.<br />

Alle dieren zijn in uw bedwang. Alle diere sijn in u bedwanc;<br />

Gij zijt groot ende ik ben krank. Gi sijt groot, ende ic bem cranc;<br />

Mijne hulpe es kleene ende de uwe groot. Mine hulp es clene, en duwe groot:<br />

Bij Gode, al sloeg ge mij dood, Bi Gode, al sloechdi mi doot,<br />

Dat ware eene kranke vrake.’ Dat ware ene cranke wrake!.”<br />

(<strong>18</strong>33-<strong>18</strong>49)<br />

42<br />

Hier maakt Gezelle een korte tussenbemerking: ‘En ‘t kan niet helpen dat hij sprake<br />

en wedersprak want’<br />

‘De klagen die de dieren ontbonden Die clagen, die de dieren ontbonden,<br />

Proefden zij met goeden oorkonden, Proefden si met goeden orconden,<br />

Als zij schuldig waren te doene. Als si sculdich waren te doene.<br />

De Koning dreef de hooge Baroenen Die coninc dreef die hoge baroene<br />

Te vonnesse van Reinaards zaken. Te vonnesse, van Reinaerts saken.<br />

Doen wijsden zij dat men zoude maken Doe wijsten si, dat men soude maken<br />

Eene galge, sterk ende vast, Ene galge, sterc ende vast,<br />

Ende men Reinaerde, den fellen gast Ende men Reinaerde, den fellen gast,<br />

Daaraan hinge, bij zijnde kele Daer an hinge, bi siere kele.<br />

Nu gaat Reinaard al uit den spele!’ Nu gaet Reinaerde al uten spele.<br />

(<strong>18</strong>81-<strong>18</strong>90)<br />

Waarschijnlijk beschikte Gezelle over J.F. Willems’ uitgave van het Comburgse<br />

handschrift (<strong>18</strong>36, tweede druk <strong>18</strong>50). Misschien bezat hij Willems’ werk zelf in<br />

eigen bibliotheek? Wij vroegen om informatie bij het Gezellearchief in de Brugse<br />

stadsbibliotheek De Biekorf. Daar werd ons meegedeeld dat slechts een duizendtal<br />

boeken uit Gezelles persoonlijke bibliotheek bewaard bleven. Helaas vond men<br />

daartussen geen enkel Reynaertboek. Heel wat van Gezelles boeken werden later<br />

verkocht of zijn her en der verspreid. Vooral zijn neef Frank Lateur (Stijn Streuvels)<br />

had nogal wat boeken van Gezelle verworven. In De vos en het Lijsternest publiceert<br />

Rik van Daele de lijst van de Reynaertboeken in Streuvels’ bezit (p. 65-66).<br />

Interessant zijn de nummers 458 (J.F. Willems, Reinaert De Vos, Mechelen <strong>18</strong>39;)<br />

en 474 (J.F. Willems, Reinaert de Vos, episch fabeldicht, Gent <strong>18</strong>36). Behoorden<br />

deze boeken, vooral dan de uitgave van <strong>18</strong>36, ooit toe aan Gezelle? Hoe dan ook,<br />

Gezelle volgde Willems hertaling van <strong>18</strong>34 (of diens schoolbewerking van <strong>18</strong>39)<br />

niet. Hij zette de tekst zelf om zonder bijna iets aan de Comburgse tekst te veranderen.<br />

Woord na woord eerbiedigt Gezelle de volgorde van de oorspronkelijke tekst<br />

en hij behoudt daarbij Middelnederlandse woorden en zinsbouw. Hij bereikt – naar<br />

mijn gevoel – een zeer gelukte communie van de oorspronkelijke en een eigentijdse<br />

versie. Was hij, bezeten van het belang van zijn eigen dialect, dat hij zelfs tot een<br />

soort algemeen beschaafde taal wilde ombuigen, de overtuiging toegedaan dat het<br />

handschrift in een West-Vlaams dialect geschreven werd? Zijn versie klinkt de<br />

West-Vlaming in elk geval bijzonder vertrouwd in de oren: de verlengingen bij<br />

Tiecelijn, <strong>18</strong>, 2005

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!