JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
eerste plaats: ‘Izengrims monnikworden in het klooster Elmare bij Oostburg’. Verder haalde hij ‘Hoeckenbroek, recht aan den Dam’ aan en verklaart: ‘gelijk het broek of lage gedeelte van Houke werkelijk tusschen Damm en Sluis ligt’. Minder duidelijk is waarom door hem ‘Hulsterloo vermeld wordt, in ‘t Oostende van Vlaenderen, als eene zoo groote wildernis, dat men er in zes maanden geen schepsel ontmoette en meer dergelijken’. 38 Het zou kunnen dat Dresselhuis ‘t Oostende interpreteerde als het Brugse Oostvrije zelf of het oostelijk gebied van het Oostvrije. In het laatstgenoemde gebied lagen in de Middeleeuwen nogal wat wilde gronden, zandverstuivingen en bossen, ‘eene zoo groote wildernis’ dus. De Sluise hoofdonderwijzer, lexicograaf en archivaris-historicus Johan Hendrik van Dale (1836-1872) heeft zich merkwaardig genoeg nauwelijks met de Reynaert beziggehouden, ondanks zijn brede belangstelling voor de Middelnederlandse taalen letterkunde en zijn regionaal-historische publicaties op dat gebied. Hij was, in tegenstelling tot zijn gewoonte, heel wat minder terughoudend dan Dresselhuis en twijfelde niet aan de kandidatuur. ‘Willem Utenhove, priester van Aardenburg vervaardigde omstreeks 1170 het tweede der boeken van den Reinaert de Vos, het tot heden ten dage beroemde dieren-epos’, schreef hij in zijn Mentet Haykens. Historische Kronijk van het Oost-Vrije (1854). 39 En in het artikel Fragment van een onuitgegeven rijmwerk uit de eerste helft der XIVde eeuw (1856) verklaarde hij dat hij ‘eenige tijd geleden de oude archieven der in vroeger eeuw zoo gewigtige en welvarende handelstad bezocht, waar eenmaal Willem Utenhove, een priester van goeden love zijn wereldberoemde Reinaert vervaardigde’. 40 De historisch publicist Frederik Nagtglas (1821-1902) besteedde in zijn Levensberichten van Zeeuwen (1893) eveneens aandacht aan Utenhove en was ook al minder voorzichtig dan Dresselhuis, ondanks de in zijn tijd verder gevorderde kennis van het Middelnederlands en de Middelnederlandse literatuurgeschiedenis. Volgens hem stamde Utenhove uit het geslacht van denzelfden naam[,] reeds in de twaalfde eeuw te Gent in aanzien. Door bijna alle schrijvers die over den Reinaert gehandeld hebben, is Utenhove ter sprake gebracht en aangetoond, dat dit beroemde geschrift in de omstreken van Aardenburg oorspronkelijk zou zijn. Zijn besluit is behoedzamer: ‘Maar [met] dat al is er over zijn persoon en werken nog niet veel licht verspreid’. 41 Aardenburgse historici (1854-1892) 26 De Aardenburgse schrijver en gemeentearchivaris Gerrit Pieter Roos (1822-1893) heeft zich vanaf het eind jaren 1850 gedurende bijna vier decennia intensief met ‘eene studie over de topografie van deze perel der Mnl. letterkunde’ beziggehouden. ‘Hij had er’, zei hij, ook eenig regt toe: Het noorden van Vlaanderen bewonend, was mij van der jeugd af de Reinaert der blaauwe bibliotheek en de beschrijving van Willems bekend; wij Zeeuwsche Vlamingen lezen in de regel vlot weg de fabel. Daarbij komt dat ik in Aardenburg Tiecelijn, 18, 2005
27 woon, en ‘t is nog niet uitgemaakt immers dat Willem Utenhove, een naam hier nog bekend, er niet de bewerker en vervolger van is. Van Roos’ studie getuigen enkele bijdragen in Het Leeskabinet. Daarin hertaalde hij enige Reynaertfragmenten in het Aardenburgse dialect en tekende daarbij aan dat ‘Willem Utenhove, den omwerker van het eerste en dichter van het tweede boek des Reinaerts’ was. 42 In dezelfde tijd publiceerde hij ook verschillende kleinere artikelen en vragen in het blad De Navorscher. 43 In 1861 vergeleek hij bijvoorbeeld verscheidene woorden uit de Reynaert met West-Zeeuws-Vlaamse varianten. En in 1868 ging hij in op verschillende plaatsnamen in de Reinaert, zoals Elmare en Husterloo, die hij niet ver van Aardenburg situeerde. Ook uit andere opmerkingen bleek zijn overtuiging: ‘Hij is hoogstwaarschijnlijk de bewerker van den MidNL. Reynaerde, dat hij een Bestiaris (Dierensage) schreef zegt Maerlant uitdrukkelijk.’ 44 Verder: ‘Willem Utenhove (zoo goed als zeker de vlaamsche bewerker van ‘t gedicht)’ en ‘Men wil Willem Utenhove den palm betwisten’. 45 Roos staat ook stil bij de WTH-hypothese van Van den Bergh: ‘Ik verbaas mij welligt noodeloos over de mededeling van den heer v.d. B. uit het amst.[erdams] hs. Ik heb over dat onderwerp nooit iets gelezen: van daar mijne vraag, staat in dat hs. werkelijk: Wi(T)llem die madock(H) maecte’. Het antwoord op Roos’ vraag werd gegeven door de redactie van De Navorscher (onder redactie van de taal- en letterkundige Pieter Leendertsz Wz (1817-1880), zelf ook een Reynaertonderzoeker): ‘Er staat inderdaad in het ms. een T als verlenging der i van het woord Willem en eene h van madock’. In hetzelfde artikel deelde Roos mee dat hij doende was een toponiemenlijst van de Reynaert aan te leggen. Wat daarvan gekomen is, is niet bekend, maar in ieder geval werd zij niet gepubliceerd. 46 De grote Reynaertvorser Isidoor Teirlinck (1833-1912) betreurt dat in zijn De toponymie van de Reinaert (1910-1912): ‘het is jammer, want Roos was een gewetensvol navorscher’. 47 Overigens valt het op dat Roos na 1879 over het auteurschap van de Reynaert en de Aardenburgse oorsprong verder zwijgt. Even opmerkelijk is zijn lof voor de kwaliteit van Jonckbloets tekstuitgave van de Reynaert – dezelfde Jonckbloet die een generatie eerder de auteur definitief als Oost-Vlaming gekarakteriseerd had en zo een einde maakte aan elke serieuze aspiratie van Aardenburg als Reynaertstad. 48 Roos’ leeftijd- en plaatsgenoot, de dominee en lokaal-historicus Herman Broese van Groenou (1822-1894) ‘trachtte aan te wijzen dat de Reynaert in zijn middel- Nederlandsche vorm te Aardenburg, of althans dicht in de nabijheid vervaardigd moet zijn’ geweest. Met nieuwe argumenten kwam deze doopsgezinde dominee en schrijver van verdienstelijke historische artikelen over de Aardenburgse dopers niet, maar wel is hij de eerste die alle tot dan toe naar voren gebrachte argumenten in één artikel samenvatte. In zijn Nog iets over de Reinaert (1878) 49 zijn dat Willem Utenhove en zijn Bestiaris, verschillende plaatsnamen uit de Reynaert en de lettercombinatie in het Amsterdams handschrift: Wie door het vervaardigen van eenen ‘bestiaris’ reeds een zekere voorliefde voor de dieren te kennen gaf, kon er licht toe komen een dierenepos te dichten – waarvoor hij de grondstof vond in ‘walschen boeken’. Misschien door hem geraadpleegd om zijn zoölogische werk samen te stellen. Zeker is het dat [hij] de naam Willem droeg. ‘t Was dezelfde Willem die den Madock, een verloren Tiecelijn, 18, 2005
- Page 1 and 2: Meerderjarig Tiecelijn gaat zijn ac
- Page 3 and 4: 3 afb. 2 afb. 3 Tiecelijn, 18, 2005
- Page 5 and 6: 5 sche vernieuwingen. Door het uitb
- Page 7 and 8: 7 afb. 5 afb. 6 Tiecelijn, 18, 2005
- Page 9 and 10: Het zou een halve eeuw duren eer me
- Page 11 and 12: 11 afb. 8 afb. 9 Tiecelijn, 18, 200
- Page 13 and 14: 13 van de plank verbeteren en Reina
- Page 15 and 16: 15 afb. 12 Tiecelijn, 18, 2005
- Page 17 and 18: 17 lezen in Cinema & Theater (17 de
- Page 19 and 20: ■ Arco Willeboordse 19 ‘Willem
- Page 21 and 22: Spiegel historiael en had bovendien
- Page 23 and 24: Onder de trouwste medestanders van
- Page 25: 25 Reinaert, il y a une grande dist
- Page 29 and 30: 29 dichtte, in het Zeeuwsch-Vlaamsc
- Page 31 and 32: 31 heersers over stad en land, even
- Page 33 and 34: 33 Bewaard in de Bourgondische Bibl
- Page 35 and 36: 35 een West-Zeeuws-Vlaams, Aardenbu
- Page 37 and 38: ■ Marcel Ryssen 37 Reintje Rond d
- Page 39 and 40: 39 afb. 1 Tiecelijn, 18, 2005
- Page 41 and 42: 41 Duclos, een knap organisator, ne
- Page 43 and 44: 43 doene, kele, spele …; de dubbe
- Page 45 and 46: 45 dige bronnen. In de eerste jaarg
- Page 47 and 48: 47 ten.’ En hij vertelt hem dat h
- Page 49 and 50: Verder van de Reynaertmaterie staat
- Page 51 and 52: - Hij is de beer (of iemand die de
- Page 53 and 54: ■ Paul van Keymeulen De bornput (
- Page 55 and 56: kreeg hij opeens zo’n grote dorst
- Page 57 and 58: Hier weert men haat en vijandschap,
- Page 59 and 60: en houdt zich daar als voor dood. E
- Page 61 and 62: de tweederde ervan krijgt. Zo luidt
- Page 63 and 64: De meute zit achter hem aan. De jac
- Page 65 and 66: dat, kalle, kun je niet weerleggen.
- Page 67 and 68: want ik zweer u, Heer, plechtig, da
- Page 69 and 70: Zo groot is het prestige van de wol
- Page 71 and 72: 71 zij daar niet te keuvelen stonde
- Page 73 and 74: dat de klacht door de wolf neergele
- Page 75 and 76: Velen nochtans onder hen hebben voo
eerste plaats: ‘Izengrims monnikworden in het klooster Elmare bij Oostburg’. Verder<br />
haalde hij ‘Hoeckenbroek, recht aan den Dam’ aan en verklaart: ‘gelijk het broek of<br />
lage gedeelte van Houke werkelijk tusschen Damm en Sluis ligt’. Minder duidelijk<br />
is waarom door hem ‘Hulsterloo vermeld wordt, in ‘t Oostende van Vlaenderen, als<br />
eene zoo groote wildernis, dat men er in zes maanden geen schepsel ontmoette en<br />
meer dergelijken’. 38 Het zou kunnen dat Dresselhuis ‘t Oostende interpreteerde als<br />
het Brugse Oostvrije zelf of het oostelijk gebied van het Oostvrije. In het laatstgenoemde<br />
gebied lagen in de Middeleeuwen nogal wat wilde gronden, zandverstuivingen<br />
en bossen, ‘eene zoo groote wildernis’ dus.<br />
De Sluise hoofdonderwijzer, lexicograaf en archivaris-historicus Johan Hendrik<br />
van Dale (<strong>18</strong>36-<strong>18</strong>72) heeft zich merkwaardig genoeg nauwelijks met de Reynaert<br />
beziggehouden, ondanks zijn brede belangstelling voor de Middelnederlandse taalen<br />
letterkunde en zijn regionaal-historische publicaties op dat gebied. Hij was, in<br />
tegenstelling tot zijn gewoonte, heel wat minder terughoudend dan Dresselhuis en<br />
twijfelde niet aan de kandidatuur. ‘Willem Utenhove, priester van Aardenburg vervaardigde<br />
omstreeks 1170 het tweede der boeken van den Reinaert de Vos, het tot<br />
heden ten dage beroemde dieren-epos’, schreef hij in zijn Mentet Haykens.<br />
Historische Kronijk van het Oost-Vrije (<strong>18</strong>54). 39 En in het artikel Fragment van een<br />
onuitgegeven rijmwerk uit de eerste helft der XIVde eeuw (<strong>18</strong>56) verklaarde hij dat<br />
hij ‘eenige tijd geleden de oude archieven der in vroeger eeuw zoo gewigtige en<br />
welvarende handelstad bezocht, waar eenmaal Willem Utenhove, een priester van<br />
goeden love zijn wereldberoemde Reinaert vervaardigde’. 40<br />
De historisch publicist Frederik Nagtglas (<strong>18</strong>21-1902) besteedde in zijn<br />
Levensberichten van Zeeuwen (<strong>18</strong>93) eveneens aandacht aan Utenhove en was<br />
ook al minder voorzichtig dan Dresselhuis, ondanks de in zijn tijd verder gevorderde<br />
kennis van het Middelnederlands en de Middelnederlandse literatuurgeschiedenis.<br />
Volgens hem stamde Utenhove<br />
uit het geslacht van denzelfden naam[,] reeds in de twaalfde eeuw<br />
te Gent in aanzien. Door bijna alle schrijvers die over den Reinaert<br />
gehandeld hebben, is Utenhove ter sprake gebracht en aangetoond,<br />
dat dit beroemde geschrift in de omstreken van Aardenburg<br />
oorspronkelijk zou zijn.<br />
Zijn besluit is behoedzamer: ‘Maar [met] dat al is er over zijn persoon en werken nog<br />
niet veel licht verspreid’. 41<br />
Aardenburgse historici (<strong>18</strong>54-<strong>18</strong>92)<br />
26<br />
De Aardenburgse schrijver en gemeentearchivaris Gerrit Pieter Roos (<strong>18</strong>22-<strong>18</strong>93)<br />
heeft zich vanaf het eind jaren <strong>18</strong>50 gedurende bijna vier decennia intensief met<br />
‘eene studie over de topografie van deze perel der Mnl. letterkunde’ beziggehouden.<br />
‘Hij had er’, zei hij,<br />
ook eenig regt toe: Het noorden van Vlaanderen bewonend, was<br />
mij van der jeugd af de Reinaert der blaauwe bibliotheek en de<br />
beschrijving van Willems bekend; wij Zeeuwsche Vlamingen lezen<br />
in de regel vlot weg de fabel. Daarbij komt dat ik in Aardenburg<br />
Tiecelijn, <strong>18</strong>, 2005