2017-01

le français vous va bien!
Revue des professeurs de français en Flandre n°9 - 31/3/2017
België-Belgique • PB-PP /B 43 • P2A6221 • Afgiftekantoor 9099 Gent X • Driemaandelijks tijdschrift • Afz. VU: Raymond Gevaert O. De Reusestraat 22 9040 Gent
LASCAUX
une immersion
dans la préhistoire
PARLER VRAI
Où va le français?
OLYFRAN
Bon anniversaire!
2017-01.indd 1 13-Jun-19 21:45:07

2017-01.indd 2 13-Jun-19 21:45:07

2017-01.indd 3 13-Jun-19 21:45:07

4
TABLE DES MATIÈRES – INHOUDSTAFEL
4 Édito
5 Rencontre
Parler vrai ! Où va le français ?
10 Points de vue
De ‘nieuwe’ Franse spelling : een stand
van zaken
15 Coup de coeur
Lascaux 4, une immersion dans la préhistoire
18 Profffiteroles
21 Lu pour vous
Famille, quand tu nous tiens
24 Lu pour eux
Le collier rouge
26 Bonnes pratiques
Comment donner un sens à ce que j’enseigne
?
30 Bonnes pratiques
Delen is het nieuwe vermenigvuldigen
33 Témoignage
Bon anniversaire, Olyfran
35 Amuse-mots
Le petit quiz des expressions
38 Vie de l’assos
40 Biblio
ProFFF en ligne
41 Infos
Coverfoto: Jacques Eichperger
Édito
HET GEWICHT VAN HET FRANS?
Onder Parler vrai! Où va le français?, kunt u een interview
lezen van professor Mathea Simons, een
vooraanstaande specialiste van het onderwijs van
het Frans in Vlaanderen. Zij argumenteert op accurate
wijze voor de noodzaak van de kennis van het
Frans. Die argumenten zijn misschien niet nieuw
maar het is goed dat ze herhaald worden: als men in
een jobadvertentie naar kennis van vreemde talen
vraagt dan staat Frans met stip op de eerste plaats
met 80,6%. Engels komt op de 2 de plaats met 60%.
Cijfers die onderstrepen, voor zover het nog nodig
is, hoe belangrijk Frans is voor de toekomst van
onze jeugd.
Toch gaan er stemmen op om de “bevoorrechte”
positie van het Frans aan te pakken. Er circuleren
nu teksten die, om meertaligheid te promoten, de
invoering van Engels en Duits in het lager onderwijs
willen ondersteunen en het gewicht van het Frans
in dat onderwijs willen reduceren.
Meertaligheid is een noodzaak, een must in Vlaanderen.
In 2004-2005, heeft het bestuur van de
toenmalige BVLF een belangrijke bijdrage geleverd
bij het opstellen van teksten waaruit de beleidsnota
“De lat hoog voor talen” gedistilleerd werd. De socioculturele
omgeving, de nabijheid van de francofonie,
de socio-economische en politieke contexten
waarin Vlamingen leven, stellen een aantal imperatieven.
Meertaligheid is er één van. Maar binnen
die eisen naar meertaligheid bestaat er ook een
hiër archie. De recente behoefteanalyses uitgevoerd
door de universiteiten Antwerpen en Hasselt bij de
VDAB en de Vlaamse bedrijven bewijzen het in alle
duidelijkheid.
Het zou op zijn minst contradictorisch zijn dat op
het moment dat de nood aan beheersing van het
Frans groter wordt, men in het lager onderwijs het
gewicht van die taal zou verminderen en dat van
het Engels, de reeds dominerende taal, zou opdrijven.
Het gaat er uiteraard niet om een strijd tegen
het Engels te voeren. Dit zou absurd zijn. Maar als
er een taal is die je moet kennen om in Vlaamse
en in Belgische contexten een maatschappelijke en
professionele toekomst te kunnen bouwen, dan is
dat wel het Frans. Die realiteit wordt niet belicht.
Het Engels, dat een groot deel van de culturele en
wetenschappelijke wereld domineert, vergroot niet
de jobkansen van jongeren in Vlaanderen en België.
Mag men dan, in dit verband, niet eindelijk een positief
signaal verwachten van de Vlaamse Overheid?
2017-01.indd 4 13-Jun-19 21:45:07

RENCONTRE
5
PARLER VRAI!
Où va le français?
Valeria Catalano
Mathea Simons is romaniste, lerarenopleider en verantwoordelijke voor didactiek
Frans aan de Universiteit Antwerpen. Ze volgt de huidige evolutie in het
onderwijslandschap van dichtbij en probeert met veel nuance en kritische zin
een analyse te maken. ProFFF interviewde haar en peilde naar haar visie op
de hervormingen van het secundair onderwijs, van de lerarenopleiding en op de
betekenis ervan voor het vak Frans.
De Universiteit Antwerpen organiseert de
lerarenopleiding binnen één overkoepelend
orgaan, de Antwerp School of Education. Is
dat een bewuste keuze?
Ja, absoluut. Wij hebben ervoor gekozen om één
team van specialisten vakdidactiek en onderwijskunde
samen te stellen binnen de lerarenopleiding
zelf. De vakdidactiek wordt
ingevuld door mensen die hetzij
een vakinhoudelijk, hetzij
een onderwijskundig doctoraat
schreven. Het feit dat we
in één team werken en onze
hoofdopdracht zich binnen de
lerarenopleiding situeert, draagt bij aan de afstemming
tussen de verschillende vakdidactieken (bv. op
het vlak van visie, einddoelen, evaluatie, inhoudelijke
accenten) en vermijdt dat vakken als eilanden,
los van elkaar, functioneren. Deze manier van werken
maakt het eenvoudiger om samen een coherente
leerlijn te ontwikkelen.
Buiten de lerarenopleiding omvat de Antwerp
School of Education het Centrum voor
Nascholing Onderwijs (CNO) en het Expertisecentrum
Hoger Onderwijs (ECHO). Wat
is de meerwaarde van het samenbrengen
van die drie entiteiten?
“EEN GEÏNTEGREERDE
AANPAK VAN DE
LERARENOPLEIDING”
De meerwaarde situeert zich in de kruisbestuiving.
De centrale focus van alle drie de entiteiten is immers
onderwijs: het (initieel) opleiden van aspirantleerkrachten
(de lerarenopleiding), het contact met
het werkveld en het professionaliseren van leerkrachten
door nascholing (via CNO), de professionalisering
van docenten en
assistenten (via ECHO) en het
wetenschappelijk onderzoek
dat er als een rode draad doorheen
loopt. We proberen in
onze werking veel aandacht te
schenken aan uitdagingen die
samenhangen met de grootstedelijke context van
Antwerpen. Ik denk dan in de eerste plaats aan de
grote diversiteit die wij binnen de grootstedelijke
context beleven. Wij proberen binnen de Antwerp
School of Education daar specifiek op in te spelen
en – vanuit de drie entiteiten – elkaar te versterken,
zowel op het vlak van onderwijs als op het vlak van
onderzoek.
Over noden en uitdagingen gesproken, de
hervormingen binnen het onderwijs en de
lerarenopleiding zijn ook tekenend voor een
steeds veranderende sociale realiteit waar-
2017-01.indd 5 13-Jun-19 21:45:07

6
RENCONTRE
op scholen, telkens weer,
moeten reageren. Wat betekent
de hervorming SO
voor het vak Frans?
Het is allemaal heet van de
naald natuurlijk. Toen ik gisteren
op de website van onderwijs
Vlaanderen het overzicht van de nieuwe domeinen
overliep, sloeg de schrik mij om het hart.
Nergens een spoor van “taal en cultuur”. Ondertussen
is het domein gelukkig toegevoegd. Ik vertel
dit omdat het een betekenisvolle anekdote is.
Het zegt iets over de perceptie die bestaat over
“taal leren”. Taal wordt te vaak geassocieerd met
functionaliteit, pragmatiek en situeert zich vaak op
het tweede plan ten opzichte van andere kennis- of
leerdomeinen. Taal dient andere doelen en dreigt
een middel te worden, terwijl het (ook) een doel
is op zich.
Indien we de studie van taal terug op het voorplan
willen zetten, moeten we een betere en meer
doorgedreven invulling geven aan de taalvakken.
Een invulling die maximale mogelijkheden biedt op
doorstroming in academische trajecten of implementering
in een professionele context. In studierichtingen
met talen zou de lat voor talen dan ook
hoger moeten liggen. In die zin is het een goede
zaak dat “taal en cultuur” één van de acht domeinen
binnen het onderwijsaanbod van het SO is, maar
het is belangrijk dat we daar dan ook hoge eisen aan
mogen stellen.
Ik betreur het dat er in tal van richtingen van het
hoger onderwijs geen aanbod van vreemde talen
meer is. Jarenlang zorgvuldig ingeoefende vaardigheden
gaan zo verloren. En
dat heeft ook een impact op
de perceptie en de motivatie
die onze leerlingen in de
derde graad van het SO voor
talen als Frans ontwikkelen.
Zij verliezen hun belangstelling
wanneer ze weten dat
een bepaalde taal niet meer
voorkomt in het programma
hoger onderwijs dat ze zullen
kiezen.
“TE VAAK WORDT TAAL
GEASSOCIEERD MET
FUNCTIONALITEIT,
PRAGMATIEK…”
“ALS IN EEN VACATURE
KENNIS VAN VREEMDE
TALEN WORDT
GEVRAAGD,
GAAT HET IN 80.6%
VAN DE GEVALLEN
EERST OM FRANS!”
Het debat dat hier gevoerd wordt, beperkt zich
echter niet tot het onderwijs. We stellen vandaag
vast dat Frans een vreemde taal is geworden. Ook
in de media bijvoorbeeld is er nog maar weinig aandacht
voor Frans; ook niet voor
Duits. De talendiversiteit in het
media-aanbod verschraalt. De
Vlaming wordt geroemd om
zijn talenkennis… Daar moeten
we zorg voor dragen. De
verantwoordelijkheid hiervoor
ligt niet enkel bij het onderwijs.
Ook het beleid heeft daarin een belangrijke rol te
spelen. Talen als Frans en Duits verdienen blijvende
steun, zeker wanneer je ook rekening houdt met
hun belang op de arbeidsmarkt.
Het blijft vreemd dat leerlingen die afstuderen
in het SO de eindtermen voor Frans
lang niet altijd halen, terwijl ze het vak vanaf
de lagere school volgden. Hoe leggen we dat
uit? Ligt het aan de leerkrachten?
Als we deze discussie voeren, horen we – ook van
leerkrachten - vaak dezelfde drie bemerkingen: “1)
De leerlingen kunnen het niet meer. 2) Ze doen het
niet graag. 3) Hebben ze het eigenlijk wel nodig?”.
Als we dat als leerkracht Frans zeggen, hebben we
een probleem. Ik start met de laatste vraag: Hebben
onze jongeren het Frans nog wel nodig? Samen
met enkele studenten voerde ik onlangs een analyse
uit van vacatures van 1500 Vlaamse bedrijven.
Die analyse peilde naar de vraag naar de kennis van
vreemde talen. Ik deed dat ook al eind jaren negentig.
Toen was Frans het meest gevraagd, op de
voet gevolgd door Engels en dan Duits. Spaans en
Italiaans werden slechts in uitzonderlijke gevallen
gevraagd. Ik vroeg me af of de situatie vandaag, bijna
20 jaar later, veranderd zou zijn. Uit onze analyse
blijkt dat er in 40% van de vacatures een vraag naar
kennis van vreemde talen geformuleerd wordt. Binnen
die vacatures staat Frans
met stip op de eerste plaats
met 80,6%. Engels (60%) en
Duits (10%) komen op plaats
twee en drie. Spaans (0,7%)
en Italiaans (0,5%) volgen op
grote afstand. Buiten deze
talen wordt de kennis van
geen enkele andere vreemde
taal gevraagd. We kunnen dus
gerust stellen dat er in Vlaanderen
een duidelijke vraag is
naar de kennis van het Frans.
Het antwoord op de derde vraag is dus “ja, zonder
meer”. Wij mogen als leerkracht Frans niet twijfelen
aan de noodzaak van de kennis van het Frans.
De cijfers geven ons ook meteen een idee van de
2017-01.indd 6 13-Jun-19 21:45:07

RENCONTRE
7
Mathea Simons is van opleiding romaniste. Na
haar afstuderen (1994) werkte ze in verschillende
secundaire scholen waar ze Frans gaf in
aso, bso en tso. Ze combineerde dit met een
studie politieke en sociale wetenschappen. Vervolgens
werkte ze als instructeur Frans bij de
VDAB, waar ze in teamverband onderwijs leerde
organiseren en zag hoe samenwerking tussen
leerkrachten, soms met een heel andere vakinhoudelijke
achtergrond, een positieve impact had
op het onderwijs en het functioneren als leerkracht.
Ook gaf ze tien jaar lang Frans en Spaans
in het volwassenenonderwijs. Ze schreef een
doctoraat over de opvattingen van leerkrachten
over zelf-effectiviteit voor het leergebied Frans
in de derde graad van het basisonderwijs en publiceerde
tal van wetenschappelijke studies. Sinds
2007 is ze aangesteld als verantwoordelijke voor
de vakdidactiek Frans en Spaans aan de specifieke
lerarenopleiding (SLO) van de Antwerp School of
Education (Universiteit Antwerpen). Naast onderwijs,
zijn dienstverlening en onderzoek twee
andere taken die ze erg ter harte neemt.
maatschappelijke verantwoordelijkheid die we als
leerkracht Frans dragen!
Wat de eerste twee bemerkingen betreft (De leerlingen
kunnen het niet meer / Ze doen het niet graag),
hebben wij als leerkracht Frans de sleutels zelf in
handen. Er gebeurt trouwens al heel veel in die zin.
Sinds de jaren negentig zien we dat er binnen de
navormingen frequent wordt ingezet op didactische
werkvormen die de motivatie bevorderen. Veel
leerkrachten proberen dan ook hun leerlingen te
begeesteren en stellen hun
“WIJ MOGEN
ALS LEERKRACHT FRANS
NIET TWIJFELEN
AAN DE NOODZAAK
VAN DE KENNIS
VAN HET FRANS.”
onderwijsstijl, hun aanpak
systematisch in vraag. Heel
belangrijk in deze is de goede
werking van de vakgroep.
Indien de initiatieven van de
individuele leerkracht niet
ondersteund worden door
de vakgroep (en de directie)
blijft het vaak bij een geïsoleerd
engagement dat niet
structureel in het onderwijs
van de school wordt ingebed. We merken bijvoorbeeld
dat er nog te weinig gedaan wordt met evidente
middelen als het chanson of filmfragmenten.
Hetzelfde geldt voor het contact met Franstalig
België. De taalgrens is zo dichtbij; maximaal op 80
km van de school. Een structureel ingebouwd programma
dat regelmatig contact met Brussel of Wallonië
voorziet, zou een evidentie moeten zijn. En
met de ICT-middelen waarover we tegenwoordig
beschikken, is dat nog haalbaarder dan vroeger.
Ten slotte is het belangrijk om als leerkracht Frans
de leerlingen positief te benaderen, hen aan te moedigen
en zelf niet te snel te denken dat ze het niet
kunnen. Elementen als het voorzien van voldoende
taalinput, realistische taken, gradueel opbouwen
van bekende naar minder
bekende situaties, het geven
van motiverende feedback
en evaluatie gefocust op ingeoefende
structuren, kunnen
daarbij ook motiverend
werken. En voor wat onszelf,
leerkrachten Frans aangaat:
enthousiasme en passie voor
het vak, identificatie met de
taal en de cultuur zijn dé
sleutelwoorden. Onderzoek
heeft uitgewezen dat het enthousiasme van de leerkracht
één van de grootste motiverende werkingen
heeft.
Laten we even terugkomen op de hervormingen
in het onderwijs en wat zij beteke-
2017-01.indd 7 13-Jun-19 21:45:07

8
RENCONTRE
nen voor het vak Frans. In het basisonderwijs
zou er sprake zijn van het invoeren van
een keuzemogelijkheid voor de leerlingen.
Ze zouden kunnen kiezen tussen taalinitiatie
Frans, Engels of Duits. Hoe reageer je
daarop?
Op zich vind ik het positief dat zowel voor Frans als
voor Duits taalsensibilisering aangeboden kan worden.
Voor Engels vind ik dat minder nodig. Ik zou
wel willen stilstaan bij de term “taalinitiatie”. Het
verschil met taalsensibilisering is dat er wel degelijk
een cognitieve component wordt
opgenomen in het aanbod, waarbij
het bij taalsensibilisering eerder
over een “proeven van” gaat.
Voor kinderen van het kleuter- of
het lager onderwijs tot het vierde
leerjaar vind ik dat uitdagend. Taalinitiatie
aan (zeer) jonge kinderen geven vraagt een
specifieke aanpak. Men hoort soms dat dat door
taalexperts of leermeesters kan gebeuren, maar
zelf ga ik voor onderwijzers die het willen en kunnen
doen. Zij kennen het doelpubliek het best. Ook
socio-emotioneel is de figuur van de klasleraar voor
kinderen uit het lager onderwijs belangrijk, een leraar
die een goed zicht heeft op het totaalbeeld van
het kind. Het lager onderwijs heeft zijn eigen finaliteit
en identiteit. De slinger mag niet doorslaan
naar het model van het secundair onderwijs.
Wel zou dat kunnen betekenen dat binnen de lerarenopleiding
lager onderwijs met subspecialisaties
gewerkt kan worden. De student lerarenopleiding
lager onderwijs zou zich zo kunnen bekwamen in
het onderwijzen van Frans Vreemde Taal (of andere
leergebieden als muzische vorming, wetenschap en
techniek). De student zou dan kunnen kiezen. Externe
leermeesters inschakelen is geen goed idee.
Zij missen voeling met de leerlingen en uit onderzoek
blijkt dat zij zich moeilijker inschrijven in het
geheel van het schoolteam. Beter is het in team
samen te werken en elkaars competenties aan te
vullen. Dat zou vanuit de lerarenopleiding versterkt
kunnen worden, onder andere ook door bijvoorbeeld
tijdens de opleiding al meer in te zetten op
co-teaching.
Op 25 maart 2016 keurde de Vlaamse Regering
de conceptnota “Lerarenopleidingen
versterken: wervende en kwalitatieve lerarenopleidingen
als basispijler voor hoogstaand
onderwijs” goed. Wat is jouw analyse
van deze conceptnota?
“NIET IEDEREEN
KAN ZOMAAR
LERAAR WORDEN.”
Het sterke punt van deze conceptnota is dat ze
duidelijkheid schept. Vanaf september 2019 zullen
er twee types lerarenopleidingen zijn: een van het
niveau bachelor en een van het niveau master. Vandaag
worden die twee lerarenopleidingen georganiseerd
door drie aanbieders: de hogescholen, de
universiteiten en de CVO’s. Een eerder ongezonde
situatie, door de onderlinge concurrentie. Vanaf
2019 zullen de hogescholen en de universiteiten
de eindverantwoordelijkheid voor de lerarenopleiding
dragen; een model waarin de expertise van de
CVO’s maximaal gewaarborgd zal worden.
De universiteiten zullen een educatieve
master inrichten die de
student met een academische bachelor
de mogelijkheid biedt zich al
tijdens de masterjaren te specialiseren
in het leraarschap, waardoor
de integratie tussen vakdomein en leraarschap versterkt
kan worden. De diplomatitel wordt aantrekkelijker.
Vanaf 2019 zal de student een volwaardige
mastertitel bekomen in het leraarschap. Dat is een
positieve evolutie want het betekent een opwaardering
van het lerarendiploma voor masters.
Eveneens positief is het feit dat er duidelijke instapvoorwaarden
zullen geformuleerd worden bij de instroom
van de educatieve masters. Dat is vandaag
slechts ten dele zo voor de SLO en het zorgt soms
voor problemen, gezien het feit dat de vooropleidingen
van de afgestudeerde masters die zich aanbieden
voor een SLO erg kunnen verschillen. Die
flexibiliteit is een zorgpunt. Vandaag creëren we
zowaar de indruk dat iedereen zomaar leraar kan
worden. Dat is uiteraard niet zo en dat wordt via
de hervorming scherper gesteld. Ik hoop dat de
rea lisatie van de conceptnota effectief zal bijdragen
aan de aantrekkelijkheid en de waardering voor de
lerarenopleiding.
Maar er is ook de professionele bachelor.
Heb jij zicht op de manier waarop de afbakening
binnen het werkveld precies zal gebeuren
tussen bachelors en masters? We zien
vandaag dat professionele bachelors, onder
andere voor het vak Frans (gezien het gebrek
aan leraren Frans), in alle graden van
het secundair onderwijs terechtkomen, en
soms ook in de derde graad van het aso.
Neen, ik heb daar geen zicht op. Het verschil tussen
bachelors en masters wordt gedefinieerd door
de beheersingsniveaus (Dublin descriptoren) die ui-
2017-01.indd 8 13-Jun-19 21:45:07

RENCONTRE
9
ting geven aan een diepere domeinkennis en een
meer gevorderde kritische en onderzoekende houding
op masterniveau. Masters zouden dus vooral
in de derde graad van het SO terechtkomen. De
school kan echter zelf beslissen welke leerkrachten
in welke klassen worden ingezet. Scholen hebben
daarin een belangrijke autonomie, hetgeen positief
is. Het is belangrijk dat ervaring en professionalisering
van de individuele leerkracht ook gehonoreerd
kan worden.
Waarom zouden er verschillende beheersingsniveaus
moeten zijn voor de verschillende
graden van het SO? Kunnen we niet gewoon
één master inrichten voor alle leraren?
Daar valt iets voor te zeggen, maar belangrijker is
dat we de perceptie van het lerarenberoep moeten
veranderen. Ik ben voorstander van een instaptoets
die best moeilijk mag zijn, om duidelijk te maken dat
je niet zomaar leraar wordt. Wat voor geneeskunde
kan, moet ook kunnen voor toekomstige leraren.
Zelf ervaar ik binnen de zeer diverse instroom van
studenten SLO (omwille van de flexibele voortrajecten)
dat de taalkundige en culturele bagage van
de studenten die zich aanbieden zeer ongelijk van
niveau is. Indien we willen nadenken over een geïntegreerde
opleiding van masterniveau voor alle
leraren Frans, dan zou het moeten gaan over een
hoog kwalitatieve opleiding met aandacht voor én
vakinhouden én vakdidactiek. Afspraken over de inhouden
zouden een goede zaak zijn. Ik kom terug
op het voorbeeld van het Franse chanson, al zijn
er ook andere te noemen. Vanuit het ongelooflijk
uitgebreid en prachtig patrimonium dat we ter beschikking
hebben, zouden we telkens via een andere
insteek het chanson kunnen benaderen en zo verschillende
niveaus van verwerking, reflectie en kennis
over taal en cultuur nastreven. Hetzelfde zouden
we kunnen doen voor een aantal andere pijlers
binnen de studie van de Franse taal en Franstalige
cultuur. Leerlingen uit het SO geven steeds weer
aan dat het de passie en het enthousiasme van de
leerkracht zijn die bepalend zijn voor de motivatie
die zij zelf voor de taal ontwikkelen. Passie en enthousiasme
gaan over de identificatie met de taal
en het vak, het willen getuige zijn van de taal en
de cultuur die we onderwijzen. Zonder inhouden is
dat onmogelijk. We moeten er dus voor zorgen dat
deze begeesterende en belangrijke inhouden aangeboden
worden in de opleiding.
We nemen dit zeker mee en onthouden dat
in de conceptnota een flink deel van deze
verzuchtingen opgenomen worden. Bedankt,
Mathea, voor dit boeiende gesprek.
2017-01.indd 9 13-Jun-19 21:45:08

10
POINTS DE VUE
DE ‘NIEUWE’ FRANSE SPELLING:
een stand van zaken
Aurélie Welcomme
Docente Frans, Arteveldehogeschool
Opschudding begin 2016: de ‘nieuwe’ Franse spelling werd opnieuw onder de
aandacht gebracht, 26 jaar (!) na datum. De polemiek leek ook uit het niets
te komen: zelfs het Franse ministerie van Onderwijs wist niet waar de opschudding
vandaan kwam, aangezien er niets nieuws werd beslist. Maar wat is er
in februari 2016 dan precies gebeurd, en, belangrijker nog, wat is de concrete
impact van deze ‘nieuwe’ spelling? Een overzicht.
Op 3 februari 2016 brengt een artikel op de website
van de Franse televisiezender TF1 de bal aan
het rollen, door de volgende zin: «la réforme de
l’orthographe votée en 1990 sera[it] appliquée à la
rentrée prochaine». Dit persbericht zorgde voor
heel wat opschudding; vooral het ‘verdwijnen’ van
de accent circonflexe leek voor velen onaanvaardbaar
(#jesuiscircon flexe).
Wat was er dan aan de hand, als het bericht noch
van het ministerie van Onderwijs, noch van de Académie
française kwam? Het zijn de uitgevers van
schoolhandboeken die de kat de bel aanbonden en
besloten om de ‘nieuwe’ spelling in de handboeken
toe te passen vanaf september 2016. Die is immers
al sinds 1990 toegelaten, werd al in de meeste
woordenboeken toegepast en is al sinds 2005 erkend
door de spellingscorrector van het Office-pakket.
Een sticker op de handboeken zou de lezers
duidelijk maken dat ze de nieuwe spelling hanteren.
Dit is op zich ook niet helemaal nieuw: een aantal
handboeken, zoals die van Hatier, volgden al de
nieuwe spellingsregels.
De discussies over de ‘nieuwe’ spelling flakkeren om
de zoveel tijd weer even op. De vernieuwing van de
onderwijsprogramma’s eind 2015 zal waarschijnlijk
aan de basis gelegen hebben van deze hernieuwde
aandacht. Het probleem blijft echter steeds hetzelfde:
de nieuwe Franse spelling, die voortvloeit
uit de aanbevelingen die door het expertencomité
(de Conseil supérieur de la langue française) werden
geformuleerd en door de Académie française werden
goedgekeurd, is al sinds 1990 erkend, maar de
toepassing ervan is (nog steeds) niet verplicht. De
twee spellingen worden allebei erkend en aanvaard,
zonder echter duidelijk voor de nieuwe spelling te
kiezen en die op te leggen, zoals voor het Nederlands
wel is gebeurd. Er zijn wel steeds meer initiatieven
in de richting van de nieuwe spelling, zoals de
officiële erkenning door het Franse ministerie van
Onderwijs op 12 april 2007 (l’orthographe révisée est
la référence). De stelling dat leerkrachten de nieuwe
spelling niet zouden moeten aanleren, is tevens onwaar
(de richtlijnen van de verschillende académies
waarbij leerkrachten aangesloten zijn voor vorming
en opleiding zijn hierover duidelijk), maar het blijft
zo dat beide spellingen aanvaard worden, ook tijdens
examens bijvoorbeeld.
In de Franstalige Gemeenschap werd de nieuwe
spelling in 1998 opgenomen. De omzendbrief van
20 augustus 1998 vermeldt echter dat geen van
beide opgelegd wordt en dat beiden dus aanvaard
worden, voor onbepaalde tijd. Het is echter wel
zo dat de omzendbrieven van 2008 aangeven dat
leerkrachten (en lerarenopleidingen) prioritair de
nieuwe spelling moeten aanleren.
WAT IS ER CONCREET VERANDERD? DE NIEUWE
FRANSE SPELLING IN VIER PUNTEN
De nieuwe spelling wordt meestal gereduceerd tot
de ‘verdwijning’ van het accent circonflexe et de
bijzondere, maar verklaarbare aanpassing van sommige
woorden zoals nénuphar - nénufar (waterlelie)
of oignon - ognon (ui). De nieuwe spelling heeft een
impact op ongeveer 2400 woorden, slechts 4% van
de woordenschat.
Wat is er nu concreet veranderd? Hieronder groeperen
we, in vier punten, de essentie van de spellingshervorming.
2017-01.indd 10 13-Jun-19 21:45:08

POINTS DE VUE
11
1 Het koppelteken
Getallen
Bij getallen betekent de spellingshervorming echt
een vereenvoudiging van het systeem: alles wordt
nu verbonden met een koppelteken (bv. vingt-et-un,
deux-cents). De enige onduidelijkheid betreft million
en milliard, die als zelfstandige naamwoorden niet
automatisch als getallen worden gezien. Gezien ze
echter steeds meer als getallen worden beschouwd,
wordt het gebruik van het koppelteken niet als een
fout bestempeld (bv. deux(-)millions(-) trois-centsoixante-dix-mille-neuf-cent-treize).
Samenstellingen
Samengestelde woorden worden nu vaker aan elkaar
geschreven, dus zonder koppelteken. Dit is zo
a. wanneer het verband tussen de betekenis
van het samengestelde woord niet meer
duidelijk af te leiden valt van de onderdelen
(bv. un croquemonsieur, un portemanteau).
Het koppelteken blijft wanneer het
wel duidelijk is (zoals bij après-midi).
b. bij onomatopeeën (bv. blabla, froufrou, tamtam,
pingpong).
c. bij woorden van Latijnse of vreemde oorsprong
(bv. un apriori, socioéconomique, weekend,
fastfood). Dit is niet zo indien er leesmoeilijkheden
ontstaan (ai – oi – ou; bv.
auto-immune).
d. bij woorden met Latijnse en Griekse voorvoegsels
(zoals extra-, infra-, intra-, macro-, micro-,
néo-, ultra-…) en voorvoegsels als contr(e)-,
entr(e)-… (vb. entretemps, un extraterrestre), behalve
wanneer er leesmoeilijkheden optreden,
zoals bij extra-institutionnel.
Woorden die een geografische of geschiedkundige
relatie aangeven, blijven met een koppelteken geschreven
worden (bv. franco-belge). Samenstellingen
met demi, être, ex, non, sans, semi, sous worden ook
nog steeds met een koppelteken geschreven, (vb. un
demi-litre, un ex-mari).
Het koppelteken verdwijnt dus niet, en blijft ook
in de samenstellingen met -ci, -là en -même (bv. luimême),
bij inversies in vraagzinnen en tussen voornaamwoorden
na de imperatief (bv. Donnez-le-moi).
2 Accenten
Het accent circonflexe
Het accent circonflexe verdwijnt inderdaad bij de ‘i’
en de ‘u’ (bv. aout, le cout, le maitre, la maitresse, il
connait …) maar blijft wel in geval van ambiguïteit
(homoniemen, zoals bij dû-du, mûr-mur, sûr-sur) en in
vervoegingen (passé simple en subjonctif). Het accent
blijft ook onveranderd behouden bij de ‘a’ en de ‘o’.
Het accent grave
Het accent grave vinden we nu terug
• op de ‘a’ van Latijnse uitdrukkingen (à priori,
à postériori)
• ter vervanging van de accent aigu op de ‘e’ voor
een lettergreep met een doffe ‘e’ (un évènement,
un cèleri). Uitzonderingen hierop zijn frequente
woorden, zoals médecin, médecine.
• Hetzelfde principe geldt bij de futur simple en
de conditionnel présent van het type ‘céder’ (je
cèderai, il règlera).
De werkwoorden op -eler en -eter krijgen ook een
accent grave voor een lettergreep met een doffe ‘e’
en de ‘l’ of de ‘t’ worden niet verdubbeld (je renouvèle,
tu épèles, il époussète, ils feuillètent). Belangrijke
uitzondering: appeler, jeter en hun samenstellingen.
Het accent aigu
Om de spelling beter te laten aansluiten bij de uitspraak,
wordt het accent aigu geschreven bij open
lettergrepen met een ‘e’, (bv. un référendum, etcétéra).
Het trema
Het trema werd verplaatst bij -güe- et -güi- (bv. aiguë,
ambiguë, ambiguïté “ aigüe, ambigüe, ambigüité)
en werd aan bepaalde woorden toegevoegd om
zo de uitspraak ervan te verduidelijken (bv. argüer).
3 Meervoud van samenstellingen en leenwoorden
Het meervoud van samenstellingen opgebouwd uit
een voorzetsel of werkwoord en een zelfstandig
naamwoord is nu eenduidig enkel op het tweede
deel van de samenstelling zichtbaar (bv. un essuiemain,
des essuie-mains, in plaats van un essuie-main(s),
des essuie-main(s)), op een aantal uitzonderingen na
(zie Dupriez 2009). Het meervoud van leenwoorden
volgt eveneens de meervoudsregels van het
Frans (bv. des graffitis, des box, les matchs, les maximums).
2017-01.indd 11 13-Jun-19 21:45:08

2017-01.indd 12 13-Jun-19 21:45:08

POINTS DE VUE
13
4 Meer eenvormigheid bij dubbele medeklinkers
en een spelling die dichter bij de uitspraak
staat
Dit punt omvat een aantal minder gemakkelijk te
groeperen regels. We vinden hier regels die een
grotere eenvormigheid tussen woorden van eenzelfde
woordfamilie beogen, zoals bv. bonhommie
i.p.v. bonhomie, naar analogie met (bon)homme. Ook
ognon i.p.v. oignon, naar analogie met un rognon (een
niertje), un trognon (een klokhuis) is daar een voorbeeld
van.
We vinden tevens regels terug die de spelling dichter
bij de uitspraak brengen: zo kunnen woorden
op -olle en werkwoorden op -otter nu met een
enkele ‘l’ of ‘t’ geschreven worden (met uitzondering
van colle, folle, molle), worden woorden op
-illier/-illière nu met iller/-illère geschreven (bv. un
joailler, une serpillère), kan het voltooid deelwoord
van absoudre en dissoudre nu met een -t geschreven
worden (absous, dissous “ absout, dissout) en
wordt de spelling van Griekse of Latijnse woorden
vereenvoudigd (homœo- “ homéo-).
Voor -ph- blijft de situatie ingewikkeld: -ph- kan
vervangen worden door -f- als beide schijfwijzen
bestonden (bv. un parafe i.p.v. un paraphe), maar de
spelling met -ph- blijft in vele gevallen behouden (bv.
une catastrophe, une pharmacie). Nénufar is een geval
apart: dit van oorsprong Arabisch woord werd ten
onrechte ‘vergriekst’ en werd tot in 1932 als nénufar
geschreven. Deze onterechte spellingsverandering
werd dus teruggedraaid.
Het meest verrassende principe is echter het volgende:
“wanneer verschillende spellingen bestaan, is
de simpelste en de meest conforme aan de Franse
taal deze die weerhouden wordt”. Deze regel is
breed toepasbaar; zo krijgen woorden van Engelse
oorsprong een ‘meer Franse’ spelling op -eur (bv. un
snowboardeur, un rockeur).
Het voltooid deelwoord laissé gevolgd door een infinitief
is nu ook onveranderlijk, bv. Je les ai laissé
partir, wat ook twijfel wegneemt.
HOE MOET HET NU VERDER?
Het grootste probleem blijft natuurlijk de vrijblijvendheid
van de toe te passen spelling, zoals een artikel
van het NRC Handelsblad naar aanleiding van de
Duitse spellingshervorming in 1995 aanstipt: “Het
systeem [van dubbelvormen, voorkeurspelling naast toegelaten
spelling] is, hoe sympathiek ook op het eerste
gezicht, volstrekt onbruikbaar in de praktijk. In welke
spelling moeten lesboeken verschijnen? Een afgewogen
mengeling van beide vormen? Scholen kunnen zich
profileren als conservatief of progressief op het gebied
van de spelling, een keuzevrijheid die menigeen niet zal
waarderen”. Het lijkt er ook niet meteen op dat er
een definitieve, politieke beslissing of stellingname
in de nabije toekomst op de agenda staat. Uiteindelijk
kwam de kwestie slechts weinig in het nieuws bij
de start van het nieuwe schooljaar.
Dat neemt uiteraard de vragen van leerkrachten in
de Vlaamse Gemeenschap niet weg. De impact op
de lespraktijk blijkt minimaal: de leerplannen voor
het lager onderwijs vermelden in de gemeenschappelijke
actieve woordenschatlijst zowel de oude als
de nieuwe spelling van de 7 (!) woorden die veranderen
door de nieuwe spelling: “Wat de nieuwe
Franse spelling betreft, hebben we gekozen om zowel
de klassieke als de nieuwe schrijfwijze te vermelden.
De nieuwe schrijfwijze staat tussen vierkante
haakjes: vingt et un [vingt-et-un]’. Het gaat in totaal
om 7 woorden: s’il vous plaît [plait], août [aout], un
week-end [weekend], vingt et un [vingt-et-un], trente
et un [trente-et-un], deux cents [deux-cents] en deux
mille [deux-mille]” (http://curriculum-basisonderwijs.
katholiekonderwijs.vlaanderen/content/frans-0).
De nieuwe spelling lijkt ook niet meteen een prioriteit.
Bij uitgeverij Van In lezen we echter ook het
volgende: “In En action vermelden we in de woordenschatlijsten
voor de leerlingen enkel de klassieke
schrijfwijze. Het is immers best geen verwarring
in de hand te werken in de prille leerjaren. In
de handleiding voor de leerkracht wordt daarnaast
ook de andere schrijfwijze gemeld, bv. bij août […].
Vestig hier verder geen aandacht op. Maar reken het
niet als fout aan als een leerling aout schrijft” (http://
www.vanin-methodes.be/vanin_master/ enaction/
page.aspx?pid=805).
Gezien het feit dat de nieuwe spellingsregels het
leven van leerlingen (en van leerkrachten!) gemakkelijker
kunnen maken (zoals de nieuwe regels voor
getallen, bijvoorbeeld), dat de nieuwe spelling gestaag
aan invloed en erkenning wint en dat de lerarenopleiding
in het Franstalig landsgedeelte aangespoord
wordt om de nieuwe spelling aan te leren,
zou het een stap vooruit kunnen zijn om ook op de
kar van de nieuwe spelling te springen.
De Taalunie laat overigens weten dat “omwille van
het belang van de herkenbaarheid van woordbeelden
bij spelling en de uitgesproken wens tot spellingrust”
de spelling van woorden in het Nederlands
die uit het Frans overgenomen zijn ongewijzigd blijft.
Meer info op de site van ProFFF
2017-01.indd 13 13-Jun-19 21:45:08

14
COUP DE CŒUR
LASCAUX 4,
une immersion dans la préhistoire
Frans De Clercq
© Semitour
La grotte de Lascaux, près de Montignac dans le département de la Dordogne,
est incontestablement une des plus importantes grottes ornées du Paléolithique.
Découverte en 1940 par quatre adolescents, elle est ouverte au public dès
1947. Une erreur, parce que l’afflux des visiteurs, rompant l’équilibre millénaire
du climat dans la grotte, provoque des dégradations importantes, notamment
par l’apparition d’algues et de champignons sur les parois. En 1963, le
ministre de la Culture, André Malraux, prend la décision de fermer définitivement
la grotte au public pour préserver les trésors inestimables de celle qu’on
surnomme la Chapelle Sixtine de la préhistoire.
LASCAUX 2, 3 ET 4
Pour permettre au grand public de connaître et
d’admirer tout de même les œuvres d’art splendides
datant d’il y a environ 18 000 ans, une reproduction
partielle de la grotte avait été réalisée
en 1983 sous le nom de Lascaux 2. Regroupant
90% des dessins et des peintures, Lascaux 2 a accueilli
à ce jour environ 9 millions de visiteurs, soit
250 000 personnes par an. Mais la grotte réplique a
mal vieilli, elle s’est abîmée et elle reste incomplète.
Autre souci: Lascaux 2 et ses parkings sont installés
à 300 m du site original. L’activité intense dans ce
lieu fragile menace l’équilibre de la colline. L’État et
l’Unesco ont dès lors demandé une meilleure préservation
du lieu. C’est pourquoi la région Aquitaine
et le département de la Dordogne ont décidé
de construire une nouvelle réplique, plus moderne
et mieux adaptée à l’accueil de nombreux visiteurs.
En préparation de cet évènement, le Conseil général
de la Dordogne a mis sur pied en 2012 Lascaux
3, une exposition itinérante reproduisant sur des
panneaux plusieurs parois de la grotte originale et
qu’on a pu voir partout dans le monde, notamment
à Bruxelles.
Lascaux 4 enfin, est un fac-similé intégral, construit
2017-01.indd 14 13-Jun-19 21:45:08

COUP DE CŒUR
15
au pied de la colline où se trouve la grotte originale
et intégré dans un complexe plus important,
le Centre International de l’Art Pariétal. Ce centre
ultramoderne est le résultat d’une collaboration
internationale: l’édifice a été conçu par le cabinet
d’architecture norvégien Snøhetta et la scénographie
par l’agence londonienne Casson Mann. Celleci
avait déjà imaginé le parcours de la Cité du vin à
Bordeaux.
Les travaux ont débuté en 2014 et l’inauguration a
eu lieu le 15 décembre 2016. Sur plus de 8000 m 2 ,
le Centre International de l’Art Pariétal comprend,
à côté d’une réplique intégrale de la grotte, cinq
autres espaces pour mieux comprendre Lascaux,
la préhistoire et l’art rupestre. Le visiteur pourra
admirer de près les peintures spectaculaires de la
grotte et approfondir ses connaissances. Le bâtiment,
long de 150 m et couvert d’une toiture végétale,
est parfaitement intégré dans le paysage. Ce
nouveau Lascaux, d’un coût de 60 millions d’euros,
devrait attirer 400 000 visiteurs par an.
UNE RÉPLIQUE À L’IDENTIQUE
Il est évident que la reproduction à l’identique des
gravures et des dessins vieux d’environ 18 000 ans
a représenté un travail énorme. Pendant 30 mois,
une trentaine d’artisans, peintres et sculpteurs,
mouleurs et techniciens ont travaillé d’arrachepied
pour reproduire au millimètre près, et dans un
temps record, 900 m 2 de parois ornées. La concentration
d’images dans la grotte est exceptionnelle:
pas moins de 1900 peintures et gravures ornent
les parois. La diversité de la palette des couleurs,
la précision anatomique des animaux, le relief et le
mouvement qui leur sont donnés: tout a été reproduit
dans les moindres détails. Les copies gardent
ainsi toute la puissance et toute la vie des peintures
d’origine. Un travail de titan qui a fait appel aussi
bien aux techniques les plus modernes (scanner,
laser, 3D) qu’à la palette et aux pinceaux traditionnels.
DÉCOUVRIR D’ABORD
Quand on entre dans le Centre, on est tout de
suite invité à prendre un ascenseur qui mène au
belvédère. Là, on a une vue panoramique sur la vallée
de la Vézère, qui compte pas moins de 15 sites
préhistoriques. On descend ensuite lentement vers
la réplique de la grotte, via le «Chemin de la découverte»,
un long plan incliné qui longe la paroi de la
colline de Lascaux. Un film montre l’état de cette
colline à l’époque préhistorique. Finalement, on pénètre
dans la grotte par groupes de 32 personnes
maximum.
À l’intérieur du fac-similé, l’atmosphère est celle de
la grotte originale. La température est de 12,3 degrés,
il fait sombre et humide, les sons sont assourdis.
On peut admirer, dans des conditions imitant le
réel, les félins, les chevaux, les cerfs et les aurochs
peints sur les parois. Dans la lumière des torches,
les animaux semblent courir autour des visiteurs
pour les encercler. On découvre aussi la fameuse
peinture dite «la scène du puits», représentant un
homme à tête d’oiseau, couché devant un bison
© Semitour
2017-01.indd 15 13-Jun-19 21:45:08

16
COUP DE CŒUR
blessé par une lance. C’est la seule représentation
d’un être humain dans toute la grotte de Lascaux.
Les visiteurs sont invités à contempler les reproductions
des œuvres d’art en silence. Le guide ne
donne que quelques explications indispensables. Ici
il faut surtout regarder, vivre l’expérience de la découverte.
COMPRENDRE ENSUITE
Après avoir parcouru la réplique de la grotte et subi
l’émotion de la découverte, les visiteurs entrent
dans la zone «Comprendre Lascaux», composée de
quatre espaces. D’abord, il y a «L’atelier de Lascaux»
qui explique à la fois le travail des artistes préhistoriques
et celui des équipes qui ont réalisé Lascaux
4. L’espace suivant, «Le théâtre de l’art pariétal», se
présente comme une suite de petites salles avec de
multiples écrans et objets trouvés dans les grottes.
Le visiteur remonte le temps et découvre l’évolution
de l’archéologie, des méthodes primitives de
la fin du XIXe siècle aux techniques sophistiquées
de nos jours.
Dans l’espace suivant, «Le cinéma, Lascaux et le
monde, la visite virtuelle, la visite personnelle», les
visiteurs sont invités à un voyage virtuel saisissant.
Munis de lunettes 3D, on s’installe devant un grand
écran. Le film, qui restitue l’essentiel de la grotte,
amène les spectateurs au plus près des œuvres. On
a vraiment l’impression de pouvoir les toucher. Sur
d’autres écrans, on peut comparer Lascaux avec des
grottes ornées du monde entier. Dans une petite
salle annexe, on met un casque de réalité augmentée
qui vous permet de faire une promenade virtuelle
dans la grotte, même dans les coins les plus
difficilement accessibles. Sans effort, en avançant
avec un joystick, on découvre chaque espace de la
grotte comme si on y était.
Pour finir, le Centre comprend aussi une «Galerie
de l’imaginaire» où on découvre les liens parfois
inattendus entre les artistes modernes et ceux du
Paléolithique. Picasso, notamment, était un grand
admirateur de l’art pariétal et plusieurs de ses
peintures y réfèrent. Des expositions temporaires
d’œuvres contemporaines créées par des artistes
internationaux auront également lieu dans cette
zone.
Lascaux 4 sera incontestablement la nouvelle référence
mondiale pour apprendre à connaître les
chefs-d’œuvre de l’art pariétal.
LE SORT DE LASCAUX 2
Le 15 décembre 2016, jour de l’ouverture au public du Centre
International de l’Art Pariétal, Lascaux 2 a fermé ses portes…
jusqu’en avril 2017. Il est désormais ouvert pour de petits
groupes: des écoles, des associations ou des artistes qui pourront
y travailler en toute quiétude.
© Semitour
2017-01.indd 16 13-Jun-19 21:45:09

COUP DE CŒUR
17
UNE DÉCOUVERTE FORTUITE
Le 8 septembre 1940, Marcel Ravidat, 17 ans, se promène avec son chien Robot sur les collines environnant
Montignac. Tout à coup, le chien disparaît dans un fourré et ne revient pas. Marcel va le chercher
et il retrouve Robot, grattant furieusement dans un trou d’environ 1,5 m de profondeur, au pied d’un
arbre déraciné. Au fond du trou apparaît un orifice d’une vingtaine de centimètres. Ravidat a l’idée d’y
jeter des pierres: elles roulent longtemps dans les profondeurs… C’est la découverte: le jeune homme
se rend compte que le trou ouvre sur un espace souterrain. Il pense à une galerie cachée, menant au
château de Lascaux tout proche. Marcel Ravidat rentre chez lui, mais quatre jours plus tard, il décide
de revenir vers ce trou qui l’intrigue. Sur sa route, il rencontre trois copains – Jacques Marsal,14 ans,
Georges Agniel, 16 ans, et Simon Coencas, 13 ans – et tous les quatre vont élargir l’ouverture. Ils arrivent
difficilement à descendre, mais après avoir avancé plusieurs mètres à plat ventre, ils pénètrent
enfin dans une grotte où ils peuvent se relever. En agitant leurs lampes à pétrole, ils découvrent à leur
stupéfaction des rhinocéros, des bisons, des chevaux peints sur les parois et se rendent compte qu’ils
ont fait une découverte extraordinaire. Le lendemain, munis de pelles et de pioches, ils reviennent et
décident d’agrandir l’entrée afin d’explorer leur trésor. Quelques jours plus tard, les garçons en parlent
à leur ancien instituteur, Léon Laval, grand amateur d’archéologie, qui pense d’abord qu’ils bluffent. Ce
n’est que lorsqu’il voit quelques croquis faits par un des garçons qu’il décide de se rendre sur place et
qu’il découvre lui aussi avec stupéfaction l’intérieur de la grotte. L’instituteur avertit rapidement Henri
Breuil, un préhistorien reconnu, réfugié dans la région. Dès le 21 septembre, celui-ci est sur place pour
faire l’inventaire des richesses de la grotte.
UN COMPAGNON DE VISITE NUMÉRIQUE
Chaque visiteur de Lascaux 4 reçoit un «compagnon de visite»,
une tablette sophistiquée, munie d’écouteurs. Selon l’endroit où
on se trouve, on reçoit les informations indispensables dans une
langue au choix. La tablette sert aussi de torche pour éclairer
les parois de la grotte. Au cours de sa visite, on peut également
sélectionner des images et des informations qu’il est possible de
récupérer, grâce à un lien, une fois rentré chez soi.
© Semitour
2017-01.indd 17 13-Jun-19 21:45:09

18
Profffiteroles
Joëlle De Pessemier
PARIS AU PARFUM
Paris et parfum sont des mots quasi fusionnels. Rien d’étonnant
donc à ce que la Ville Lumière rende hommage à la
parfumerie française. Mi-décembre, le Grand Musée du
Parfum, situé rue du faubourg Saint-Honoré, a ouvert ses
portes au public. Ce musée propose un parcours en trois
séquences. La première, située au sous-sol, est consacrée
aux racines. Le visiteur y découvre e.a. le premier parfum
d’origine égyptienne, le kyphi, et parcourt l’histoire du parfum:
outil de séduction à la Renaissance ou encore «cachemauvaises
odeurs» à l’époque de Louis XIV. La rétrospective
se termine par l’évocation
de la rencontre
entre le parfum et la
grande couture parisienne
au début du
XXe siècle. Le parfum
devient alors le dernier
accessoire de la
toilette féminine. Au
premier étage, le visiteur
se retrouve en
immersion olfactive.
Il est invité à un parcours
ludique et multisensoriel
révélant
les secrets de la création
et la chimie des
odeurs. La troisième
séquence est consacrée
à la création, au
métier de parfumeur.
Tout au long de son
parcours, le visiteur
tient à jour un carnet
olfactif, avec ses préférences
qui lui permettront
de s’orienter
dans le choix d’un
parfum. Ne ratez pas non plus cette attraction particulière:
les boules suspendues rassemblant les musts olfactifs à l’origine
des plus grands parfums.
BON ANNIVERSAIRE, BEAUBOURG!
Inauguré en 1977, le Centre national
d’art et de culture Georges Pompidou
fête cette année ses 40 ans.
On le sait, à l’époque, l’audacieux
projet a provoqué un véritable tollé,
avec ses tuyauteries, passerelles et
escalators extérieurs. Entre-temps,
Beaubourg est devenu un lieu pluriculturel
très vivant et a inspiré de
nombreux musées tels que la Tate
Modern Gallery de Londres ou le
Musée du quai Branly de Paris. Le
musée détient la collection d’art
moderne et contemporain la plus
importante au monde après celle du
MOMA de New York.
En fait, le Centre Pompidou fêtera
son anniversaire partout en France:
il prêtera les œuvres de sa collection
à 51 expositions organisées dans
quarante villes françaises. De nombreux
concerts et spectacles seront
également présentés en partenariat
avec des festivals ou des salles de
spectacle.
Découvrez la programmation sur
www.centrepompidou40ans.fr
Plus d’infos sur www.grandmuseeduparfum.fr
2017-01.indd 18 13-Jun-19 21:45:09

19
MON PARIS LITTÉRAIRE
«Paris est un véritable océan. Jetez-y la sonde, vous
n’en connaîtrez jamais la profondeur.» (Balzac), «Paris
est la seule ville du monde où une femme civilisée respire.»
(Francis Scott Fitzgerald)
Ces citations et bien d’autres, on les déguste dans le petit
guide littéraire rédigé par François Busnel, le célèbre
présentateur de l’émission La Grande Librairie. Mon Paris
littéraire, au format d’un guide bleu, est une véritable
mine d’or pour les amateurs de Paris et de littérature.
L’auteur décrit par arrondissement les librairies qui valent
le détour, signale les adresses d’intérêt littéraire
(lieux de naissance d’auteurs, lieux signalés dans des
romans célèbres…). Busnel propose également un lieu
pour bouquiner (une chaise ou un banc dans un parc, un
bar…), sans oublier ses meilleures adresses pour dîner
ou boire un verre. À chaque fois, l’auteur nous explique
ses choix. Le guide est truffé d’anecdotes et de petits
tuyaux (Où dîner tard?, Où se faire couper les cheveux,
bouquiner et boire un bon café?…) Ce guide richement
illustré rend un vibrant hommage aux libraires parisiens.
À vous procurer d’urgence!
François Busnel, Mon Paris littéraire, Flammarion, 239 p.
BON ANNIVERSAIRE, MONTRÉAL!
Le 17 mai 2017, Montréal célèbrera
son 375e anniversaire et vibrera au
rythme de projets sociaux et d’évènements
culturels, sportifs, festifs. On
sait combien Montréal est une ville
cosmopolite qui adore faire la fête.
Attendons-nous donc à un bouillonnement
démentiel tout au long de cette
année. Pendant tout le mois de juillet,
des centaines de troupes européennes,
australiennes et canadiennes présenteront
leur savoir-faire dans les rues de
la métropole. Les festivals annuels tels
les Francofolies et le Festival du Jazz seront également en mode «spécial-anniversaire» cet été. Toutes
les activités sont l’occasion de célébrer l’identité montréalaise par son histoire, ses gens, sa présence
et son rayonnement. En même temps, de belles réalisations de projets d’infrastructure et d’aménagements
urbains verront le jour. Après l’été, Montréal se tournera vers l’avenir. La cité sera l’hôte du
tout premier Sommet mondial du design qui réunira des O.N.G., des chefs d’entreprise, des leaders
de gouvernement et des professionnels du secteur. Ils plancheront sur les moyens de se réinventer au
cours des 25 prochaines années.
Découvrez le riche programme sur www.375mtl.com
2017-01.indd 19 13-Jun-19 21:45:09

20
LU POUR VOUS
FAMILLE,
QUAND TU NOUS TIENS
Jeannine Willemse, Joëlle De Pessemier et Raymond Gevaert
LA SUCCESSION
Paul Katrakilis, 28 ans, est médecin (non pratiquant)
et joueur professionnel de pelote basque à Miami.
Adolescent, il ne trouvait le bonheur que pendant
ses vacances annuelles près de Bayonne. Moments
privilégiés qui lui permettaient d’échapper temporairement
à l’indifférence de ses parents et de pratiquer
un sport qui le passionnait. C’est là qu’un
recruteur venu des États-Unis l’a découvert et lui
a proposé d’exercer ses talents sportifs en Floride.
Pendant quatre ans, Paul fait partie des pelotaris du
Jaï-alaï de Miami qui attire les parieurs du monde du
cinéma, de la politique et de la mafia.
Jusqu’au jour où on lui annonce la mort de son père.
Paul rentre alors à Toulouse pour régler l’enterrement
et la succession. La succession, c’est d’abord
une maison de famille; c’est ensuite une clientèle,
puisque son père était médecin. Mais ce n’est pas
seulement ça. La succession, c’est aussi l’hérédité,
car Paul descend d’une famille d’excentriques suicidaires.
Aussi bien le grand-père, Spyridon, médecin
de Staline, qui prétendait avoir emporté une lamelle
du cerveau du dictateur après l’autopsie, que son
oncle vaguement incestueux, que sa mère et enfin,
son père, tous ont décidé de quitter la vie d’une
manière spectaculaire. Ainsi, le père s’est jeté du
huitième étage en ayant pris soin de s’entourer
d’abord le visage de scotch (pour s’empêcher de
crier?).
Au contact des amis et des patients de son père,
Paul comprend mieux le contenu des carnets cachés
dans le bureau du médecin et découvre sa
vraie personnalité. «Un jour, tu finiras par prendre
ma succession», avait-il prédit à son fils. Paul pourra-t-il
échapper au destin familial?
Dans ce roman sur la transmission et le déterminisme,
sombre et attachant, Jean-Paul Dubois réussit
magistralement à mêler dérision et mélancolie,
légèreté et gravité.
Jean-Paul Dubois, La succession, Éd. de l’Olivier,
234 p.
DÉSORIENTALE
Dans une salle d’attente de l’hôpital Cochin, à Paris,
une jeune femme, fébrile, attend le médecin qui
va pratiquer l’insémination artificielle qui, elle l’espère,
la rendra mère. Pour tromper l’angoisse qui
la gagne, Kimia se plonge dans ses souvenirs. Ceux
de son pays d’origine, l’Iran, où elle est née comme
troisième fille d’un couple d’intellectuels engagés à
gauche, opposants d’abord au régime du Shah, traqués
ensuite, après 1978, par les ayatollahs. Ceux
de sa famille, bien sûr: son père, Darius, emprisonné
et contraint à l’exil; sa mère et ses sœurs, avec
qui elle a fui son pays à cheval dans la neige, vers la
Turquie en passant par le Kurdistan; son grand-père
aux 56 femmes, et ses oncles numéros 1 à 6… Elle
se rappelle aussi son arrivée en France, pays dont
2017-01.indd 20 13-Jun-19 21:45:09

LU POUR VOUS
21
ses parents francophiles lui avaient transmis une
image quelque peu idéalisée, mais où la vie n’est pas
facile lorsqu’on vient d’ailleurs. Pour se faire accepter,
pour «s’intégrer», Kimia a dû d’abord «se désintégrer»,
perdre peu à peu sa personnalité orientale.
Saga familiale foisonnante et captivante, mais aussi
réflexion sur le cheminement de la mémoire, ce
roman nous plonge dans l’histoire récente et trop
méconnue de l’Iran. Son originalité se situe, entre
autres, dans sa construction qui rappelle celle d’un
conte oriental, illustrant le fait que le parcours de la
mémoire n’est jamais chronologique: une anecdote
conduit à une autre, un personnage pratiquement
oublié ressurgit au premier plan, des détails renvoient
à des récits qu’on avait effacés. Pourtant, le
lecteur ne perd jamais le fil de l’histoire. À la fois
épique, émouvant, grave et pourtant joyeux, Désorientale
est un bel hymne à la liberté de vivre, de
penser, d’aimer. Ce premier roman de Négar Djavadi
se lit sans reprendre son souffle. On attend
donc avec impatience le suivant.
roman de Laurent Mauvignier. L’auteur nous y entraîne
dans un western œdipien passionnant.
Lorsque Sibylle, une mère célibataire vivant à Bordeaux,
constate que son fils, Samuel, se déconnecte
de plus en plus, elle prend le taureau par les cornes.
Elle vend sa maison familiale et décide de tout quitter
pour emmener son fils dans une aventure hors
du commun: traverser le Kirghizistan à cheval. Il y
a urgence: Samuel s’est rendu complice d’un viol
et ne fait que confirmer ainsi sa dérive adolescente
empreinte de révolte, de racisme et de misogynie.
C’est à la lecture d’un article publié dans Le Monde,
racontant une expérience similaire, que Mauvignier
se lance dans l’écriture de ce roman. «L’article était
beau, il portait cette idée de seconde chance et
donnait à penser qu’on n’est pas obligé de subir sa
vie, qu’on peut dire non à un moment, prendre une
décision et risquer quelque chose» explique-t-il. Il
en résulte un récit émouvant porté en alternance
par la voix de Sybil et celle de son fils, ce procédé
narratif qui permet d’accéder à l’intériorité complexe
des personnages. Ceux-ci vont devoir s’apprivoiser
dans un environnement rude et magnifique à
la fois. Les descriptions d’un Kirghizistan fabuleux
alternent avec les moments de crise entre les deux
protagonistes. Les moments de chaleur humaine
– les Kirghizes sont réputés pour leur hospitalité
– ne font que renforcer le désarroi des deux citadins
livrés à eux-mêmes dans une nature sauvage et
hostile.
Négar Djavadi, Désorientale, Éd. Liana Lévi, 352 p.
CONTINUER
Une mère et son fils, une chevauchée au cœur du
Kirghizistan, voilà les ingrédients de ce merveilleux
2017-01.indd 21 13-Jun-19 21:45:09

22
LU POUR VOUS
Ce qui rend ce roman particulièrement attachant,
c’est son humanité. C’est un roman sur les faiblesses,
les espoirs brisés, les échecs, l’abandon,
mais aussi sur la transformation possible. La loi de
la survie du plus fort, chère à Isabelle Autissier qui
décrit également des personnages confrontés à
l’extrême, n’est pas de mise ici. Il s’agit chez Laurent
Mauvignier de sonder les non-dits qui ont généré
la situation conflictuelle et cela sans tomber dans
l’écueil moralisateur. Un roman puissant!
Laurent Mauvignier, Continuer, Les Éditions de Minuit,
239 p.
LA BELGIQUE DE SIMENON
Fascinant et passionnant. Il n’y a guère d’autres
termes pour qualifier le magnifique ouvrage que Michel
Carly et Christian Libens nous offrent avec La
Belgique de Simenon, 101 scènes d’enquêtes. Ce livre,
très richement illustré, n’est pas une biographie à
proprement parler et se lit comme une enquête à la
recherche de Simenon et de son œuvre.
Les auteurs proposent une approche nouvelle et
captivante. Ils resituent dans la réalité 101 «scènes
de crime», mais aussi et surtout des scènes de vie,
tirées des romans de Simenon, et démontrent qu’il
a puisé son inspiration dans son histoire personnelle,
voire dans sa famille. Il l’a dit lui-même: «Mes
personnages, je les ai rencontrés à Liège.» Pour les auteurs,
Simenon, écrivain «universel et cosmopolite»,
est aussi «l’un des plus enracinés dans le territoire
affectif de ses origines». Comme de vrais Maigret,
par une enquête dans une Belgique aujourd’hui en
partie disparue, Carly et Libens nous font pénétrer
dans les entrelacs de l’univers de Simenon, pour
nous faire découvrir combien riche et complexe est
son œuvre et, surtout, combien il était profondément
belge.
La Cité ardente est le berceau de son imagination.
C’est Liège qu’on retrouve dans Pedigree – un de
ses romans les plus forts – avec le monde des petites
gens du faubourg populeux d’Outremeuse et
la figure dominatrice de la mère honnie avec qui il
entretint une relation de rancœur et de haine. Personnage
qu’on retrouve dans Le Chat. C’est Saint-
Pholien et son pendu. C’est l’ami assassin planqué
en Outremeuse qui deviendra le personnage des
Trois crimes de mes amis. C’est aussi Crime impuni.
C’est encore l’ombre furtive de Christian, le frère
indigne. Et c’est encore avec Liège que Simenon bâtira
nombre de descriptions de villes et portrait de
banlieues «françaises».
Cent une scènes qui nous emmènent aussi loin de
Liège. Bruxelles, Charleroi, Ostende, Bruges, Furnes,
l’Ardenne et le Limbourg offriront des scènes de
crimes et de drames humains pour nombre de ses
romans. Un livre à ne pas lire d’une traite, mais
à feuilleter, à déposer sur la table de salon, à reprendre,
car il vous attire comme un aimant, pour
s’y replonger avec
avidité. Un livre indispensable
pour redécouvrir
l’œuvre fascinante
de cet immense
écrivain qui fut bien
plus que le père de
Maigret.
Carly, M., Libens, C.,
La Belgique de Simenon,
101 scènes d’enquête,
Weyrich, 268 p.
2017-01.indd 22 13-Jun-19 21:45:09

2017-01.indd 23 13-Jun-19 21:45:10

24
LU POUR EUX
LE COLLIER ROUGE
Joëlle De Pessemier
Dès la première page, le décor est planté. Nous sommes en août 1919, dans
un village du Berry accablé par la chaleur. Un chien aboie à longueur de journée
dans la cour d’une prison, au désespoir de l’unique gardien des lieux. Une
seule cellule est occupée par un soldat, décoré de la Légion d’honneur pour ses
actes héroïques pendant la guerre. Que fait donc ce gars du pays en prison?
Quel crime a-t-il commis? C’est ce que va tenter de découvrir pas à pas le juge
chargé de l’instruction. Son enquête tient le lecteur en haleine jusqu’à la fin de
ce roman original et profondément humain.
Très vite, l’intrigue se resserre sur les rapports
entre le soldat et son chien. Pour quelle raison le
prisonnier n’aime-t-il plus ce chien, qui lui a pourtant
été fidèle tout au long de la guerre jusqu’à lui
sauver la vie? Le collier rouge réfère bien sûr au
ruban rouge de la Légion d’honneur, médaille que
porte d’ailleurs le chien sur l’illustration de la première
de couverture. Comme l’auteur nous l’explique
à la fin de l’ouvrage, l’idée de ce roman lui
est venue en Jordanie en 2011, lors d’un reportage
sur les printemps arabes qu’il devait effectuer pour
un hebdomadaire français. Le photographe qui
l’accompagne lui raconte un jour l’histoire de son
grand-père, décoré en rentrant de la guerre de 14,
et qui s’est retrouvé en prison pour un acte inouï
pour l’époque.
les clichés. En effet, la jeune femme vit dans une
petite ferme délabrée dont les murs sont tapissés
d’ouvrages politiques. Ce sont ces écrits engagés
dont le jeune soldat se nourrit lors d’une de ses
permissions.
Le Collier rouge est une réflexion sur la condition
humaine et la part animale de l’homme, en particulier.
Pour l’auteur, la fidélité et la loyauté sont des
vertus reconnues de tout un chacun et même récompensées
par la Légion d’honneur. Or, ce sont
des qualités que l’être humain partage avec l’animal.
Qu’est-ce qui fait alors la différence entre l’homme
et l’animal? Qu’est-ce qui fait de nous des hommes?
Rufin nous invite à entrer dans un huis clos constitué
par quatre personnages: le prisonnier, le juge,
la compagne du prisonnier et le chien. L’intérêt du
roman réside sans doute dans le choix des personnages
atypiques. Outre le prisonnier médaillé, on
découvre un juge hors du commun. Appartenant à
la classe dirigeante, il a été quelque peu épargné par
les affres de la guerre. Pourtant, on sent bien que
les valeurs que devrait incarner ce représentant des
autorités bienpensantes, ont été mises à mal après
le carnage des quatre années du conflit mondial.
Comme tant d’autres, il a compris que personne n’a
gagné cette horrible guerre. Il va donc s’appliquer à
sa tâche et tout faire pour comprendre les raisons
qui ont poussé le soldat décoré à commettre son
acte. Il mène une enquête approfondie et finit par
briser le mutisme de la révolte orgueilleuse du prisonnier.
Ce travail l’amène à tomber sous le charme
de la compagne du jeune soldat. Avec la description
de cette jeune et belle fermière, Rufin brise encore
2017-01.indd 24 13-Jun-19 21:45:10

LU POUR EUX
25
L’auteur nous explique que c’est la capacité qu’a
l’être humain de faire la part des choses et «d’aller
un peu au-delà». L’être humain reconnaît ainsi la défense
de l’ami, mais il est également capable de voir
le frère dans l’ennemi. C’est ce que Rufin illustre
dans un passage où il livre le récit d’une fraternisation
qui a eu lieu en 1917 sur le front d’Orient près
de Salonique. C’est la pagaille au sein de l’armée des
alliés d’Orient, constituée d’Anglais, de Russes, de
Français, et dans laquelle se retrouvent notre prisonnier
et son chien. Dans ce chaos, une tentative
de fraternisation entre les Russes, qui viennent de
renverser le tsar, et les Bulgares voit le jour. «Rendez-vous
compte. Nous étions au fond de l’enfer,
d’un cloaque. Le monde avait sombré dans la barbarie.
Et, en même temps, quelque part, la volonté
d’un peuple lui avait permis de se débarrasser d’un
tyran! Il fallait terminer le travail. Il fallait continuer
la révolution, pas seulement en Russie mais partout.
Pour cela, la première chose à faire était de mettre
fin à cette guerre. Si nous nous révoltions, les généraux
resteraient seuls pour la faire.» Malheureusement,
cet espoir de fraternisation se terminera
dans un bain de sang… un de plus.
En nous racontant cette histoire, Jean-Christophe
Rufin ne plaide pas pour un pacifisme naïf. Il reconnaît
la vertu de la fidélité. «La fidélité, dit-il, n’est
pas non plus à jeter aux orties. C’est une vraie vertu
et il faut savoir se battre et défendre ce en quoi
on croit. Mais c’est une des vertus, c’est une partie
de nous et il y en a une autre qui est peut-être plus
humaine encore, celle qui nous permet de dépasser
le stade de l’opposition frontale entre amis et
ennemis et qui permet la fraternité.» En mettant
en scène un chien loyal et fidèle et un prisonnier
humain, l’auteur nous propose une réflexion passionnante
sur ce qui fait de nous des hommes.
Le talent de conteur de Jean-Christophe Rufin n’est
plus à démontrer. Depuis L’Abyssin, en passant par
les délicieuses nouvelles Sept histoires qui reviennent
de loin, et Le grand Cœur ou encore Check-point, cet
auteur nous épate à chaque fois par son regard imprégné
d’humanisme tout à l’écoute de l’autre. Sans
doute sa carrière de médecin humanitaire y est-elle
pour beaucoup. Un livre qui, tant par son suspense
que par sa thématique, intéressera nos élèves de
17-18 ans.
Le site en ligne de ProFFF vous propose une exploitation
développée par Paulien Beckers, étudiante à
l’UCLL à Hasselt, ainsi que du matériel complémentaire.
Jean-Christophe Rufin, Le Collier rouge, Collection
Folio (n° 5918), 178 p.
2017-01.indd 25 13-Jun-19 21:45:10

26
BONNES PRATIQUES
COMMENT DONNER DU SENS
À CE QUE J’ENSEIGNE?
Valeria Catalano
Voici une question fondamentale qui, espérons-le, continue à occuper l’esprit de
l’enseignant et celui des décideurs politiques. Abstraction faite de la méthode
utilisée, du milieu scolaire, des objectifs et du discours pédagogique moderne,
la question ne bouge pas et reste bien sur place. Évidemment, car elle est
essentielle et au centre de ce que signifie l’enseignement. Dans l’exemple commenté
ci-dessous, je tenterai d’illustrer comment un sujet traditionnel peut être
traité de façon à intéresser et impliquer des élèves de la 3e année du secondaire
(général et technique). La tâche comme dynamique de l’apprentissage...
Ceci dit, si le professeur n’y met pas tout son cœur, ce matériel n’aura pas ou
peu d’effet.
JOYEUX ANNIVERSAIRE
Le thème de l’anniversaire figure régulièrement dans
les manuels de FLE. Bien sûr, il s’agit de retrouver
l’élève dans son monde bien à lui, de le reconnaître
dans ce qu’il vit, dans ce qu’il connaît. Revisitons le
sujet et essayons d’éveiller l’élève. De le confronter
non seulement à son propre monde, mais aussi à
celui qu’il ne connaît pas. De lui raconter des histoires
drôles et moins drôles. Et de le mettre au
travail. Tout en lui accordant une bonne dose de
responsabilité.
Afin d’illustrer la force
d’un enseignement authentique
et la plus-value
d’une tâche, un petit dossier
a été élaboré pour
la troisième année du secondaire,
enseignement
général (ou technique), et
ce dans le cadre des cours
de didactique de la formation
d’enseignants de FLE
de la PXL. L’idée était de
ne pas perdre la tension
didactique, ô combien importante,
entre le moment
de «décoller» dans un nouveau
dossier et celui d’«atterrir».
En d’autres mots,
comment ne pas perdre la motivation des élèves le
long d’un trajet qui doit les mener vers une tâche
concrète?
LES MOMENTS D’APPRENTISSAGE: 1, 2, 3 SOLEIL!
La structure du petit dossier s’articule autour de
trois «moments» d’apprentissage. Le premier moment,
celui où le professeur «plante le décor», devrait
introduire le sujet et inspirer, informer, intéresser
l’élève. Il s’agit d’une série de deux leçons où
le professeur prend en charge la gestion des activi-
2017-01.indd 26 13-Jun-19 21:45:10

BONNES PRATIQUES
27
tés. Le second moment d’apprentissage a comme
objectif de fixer et de consolider les «briques» dont
l’élève aura besoin pour se lancer dans son troisième
moment. Il le fera de façon indépendante et à
l’aide du matériel spécialement conçu pour ce faire.
La phase finale dans ce voyage consiste à exécuter
et à présenter une tâche relative au sujet abordé.
C’est ici que je propose aux élèves et au professeur
trois parcours: un parcours guidé entièrement par
le professeur mais exécuté de façon indépendante
par les élèves; un parcours qui permet à l’élève de
faire des choix plus prononcés et de travailler en
semi-autonomie, le professeur offrant toujours un
soutien; un dernier parcours qui ne propose aucun
trajet préconçu et donne toute la responsabilité à
l’élève, son autonomie devenant ainsi totale. Dans
les trois parcours, le rôle du professeur change dans
la mesure où il est guide dans le premier, guide et
coach dans le second et coach dans le troisième.
«PLANTONS LE DÉCOR»:
L’IMPORTANCE DES DOCUMENTS AUTHENTIQUES
qui ne prend ni les mêmes dimensions, ni la même
forme pour les différents acteurs.
La chanson Joyeux anniversaire, connue par tout le
monde et chantée dans le monde entier, ne demande
aucune introduction. Son histoire, moins
connue, est intéressante et assez ancienne. Dans
un petit paragraphe introducteur, les élèves apprennent
d’où vient la chanson et depuis quand elle
existe. Ils se rendent par la suite sur le site chansonsdemariage.com
pour y retrouver la chanson en
question sous toutes ses formes: version dance sur
fond d’orchestre philharmonique; version zouk et
ambiance soleil; version super drôle chantée par les
Minions; nostalgie avec le Club Dorothée; version
salsa et rythme endiablé; version chinoise délirante;
version africaine au djembé; version Patrick Sébastien
pour ceux qui aiment :-); version piano un peu
trop gentille; version gitane, roulotte comprise.
Bref, un parcours amusant qui permet en plus aux
élèves de lire les petits textes qui accompagnent
les clips, afin de remplir la grille d’appréciation dans
le dossier. Pour cette activité, les élèves pourront
travailler individuellement ou à deux (n’oubliez pas
les écouteurs) et compareront leur choix à celui de
leurs camarades de classe. Belle occasion de parler
musique, humour, et de s’entraîner à formuler une
appréciation tout en ajoutant des arguments.
Connaissent-ils les Beatles? Björk? Marilyn Monroe?
Peut-être, mais ce n’est pas sûr. Ce n’est pas le but
d’ailleurs. Ce qui relie ces célébrités, c’est le thème
J’aborde le thème de l’anniversaire par le biais de
trois petits documents: un haïku et deux petits
messages drôles, écrits à l’occasion d’un anniversaire.
Une petite activité accompagne les textes et
vise la découverte du thème dans une ambiance
conviviale. Aux élèves ensuite de prendre la parole
et de raconter, en binôme, quelle importance ils attachent
à leur propre anniversaire. Une petite mise
en commun permettra de regrouper le lexique,
les tournures, les idées sur le sujet. Évidemment,
tout le monde ne fête pas un/son anniversaire de la
même façon. La classe offre un corpus interculturel
et divers intéressant au professeur et aux élèves.
Elle permet de partager et d’apprendre à mieux
connaître son voisin par le biais d’un rituel culturel,
2017-01.indd 27 13-Jun-19 21:45:10

28
BONNES PRATIQUES
de l’anniversaire. Serontils
intéressés? Qui sait?
Une version pop-rock de
la chanson Happy Birthday
des Beatles réussit en tout
cas à enflammer une petite
Britannique de 8 ans, Emily,
batteuse, qui montre
son talent impressionnant
et sa concentration exemplaire
et adorable dans un
clip Youtube. Elle charmera
à coup sûr ces ados
qui verront en elle une
petite sœur. Un tout autre
registre dans la chanson
Birthday d’une très jeune
Björk, qui, dans le clip, a
l’âge du public visé ici. Version punk pour le moins
déroutante et osée au niveau musical et rythmique.
Curieux… Et puis, et puis… il y a Marilyn… qui
dans son rôle de «sex-symbol» chante à l’occasion
de l’anniversaire du président des États-Unis, John
F. Kennedy. Document inoubliable pour toute une
génération mais probablement inconnu des élèves
de 15 ans.
Vous aurez compris. Nous misons sur la découverte
d’un nouvel horizon. Un patrimoine culturel
qui vaut le détour et mérite d’être présenté à nos
jeunes. Qui – on ne sait jamais – en discuteront
avec leurs parents et leurs proches? Approche interculturelle
qui va dans tous les sens: style musical,
générations, goûts, savoirs.
Dans ce qui suit, nous changeons de cap, en intégrant
des documents d’un autre type. Trois petits
documents (images et textes) racontent le quotidien
d’enfants venant de trois coins du monde différents:
Haïti, la Syrie et… la Belgique. Fêterontils
leur anniversaire? Le merveilleux site de Arte
prévoit des pages pour les jeunes sur lesquelles on
présente l’actualité mondiale à partir d’une même
entrée: «ll/Elle a ton âge». Afin d’éviter que nos
jeunes situent les catastrophes et les injustices sociales
uniquement dans un monde lointain, comme
Haïti et la Syrie, un petit article dans le Vif nous
rappelle que la pauvreté touche pas mal de familles
et d’enfants en Belgique, faisant en sorte que ces
enfants ne fêtent jamais leur anniversaire.
Une activité ludique clôture ces deux séquences
de cours. Afin d’asseoir les savoirs présentés et
exploiter la compétence écrite, un devoir de synthèse
est proposé aux élèves. Suivant un modèle
explicité, ils écriront un texte structuré qui résume
ce qu’ils ont appris dans les deux leçons. Le professeur
corrigera soigneusement les productions
des élèves, car ils auront besoin de ce texte pour
alimenter la tâche finale. C’est ici que le professeur
demandera aux élèves à quelle tâche ils s’attendent
et pourquoi. Question d’impliquer les élèves dans le
trajet d’apprentissage et de leur faire découvrir les
objectifs des leçons enseignées. Le professeur dirige
la conversation de classe et incite les élèves à formuler
des tâches possibles. Finalement, le concept
global de la tâche sera présenté.
«FIXONS DAVANTAGE»
Un petit dossier qui récapitule, présente et fixe le
vocabulaire, la grammaire et les éléments phonétiques
et prosodiques liés à notre thème est soumis
aux élèves ensuite. Ils travailleront ce dossier en
toute indépendance. Tablette ou feuille de travail,
selon les possibilités et les choix du professeur, soutiendront
ce moment d’apprentissage.
«AU TRAVAIL: LA TÂCHE FINALE»
Nous arrivons à la dernière étape de notre trajet, la
présentation de la tâche finale: les élèves organiseront
une exposition sur le thème des anniversaires.
Cette exposition pourra être numérique (virtuelle)
ou réelle (affiches, objets, etc.) et fera appel aux
compétences stratégiques des élèves, à leur créativité,
leur esprit de synthèse (leçons données) et
leurs compétences langagières. Ainsi, ils devront
se frayer un chemin à travers le parcours choisi,
prendre des décisions et agir (faire une interview),
manier l’outil informatique (applications diverses),
«transformer» ce qu’ils ont appris en forme de do-
2017-01.indd 28 13-Jun-19 21:45:10

BONNES PRATIQUES
29
trajet offre une autonomie
totale aux élèves: ils ont la
consigne de la tâche, mais
c’est à eux de dessiner
un parcours, de décider
comment ils procèderont
et qui fera quoi. Le professeur
n’intervient pas et
attend le résultat final.
cument numérique ou en réalisation plastique, et,
finalement, présenter leur exposition au groupe. En
fonction des spécificités du groupe d’élèves, du moment,
des choix ou possibilités, les élèves parcourront
des trajets différents. Ces trajets pourront
aussi être soumis à un seul groupe d’élèves (et donc
à eux de choisir leur trajet) ou chacun à un groupe
spécifique.
Quelle est la différence entre les trajets proposés
et quel est l’objectif de la démarche? Le premier
trajet mène les élèves systématiquement vers l’action,
limite leurs choix, les soutient dans la décision
qu’ils doivent prendre, leur propose des documents
précis pour tel ou tel aspect de l’exposition. Le professeur
suit donc de près le travail des élèves et leur
donne un soutien concret là où nécessaire. Il s’agit
d’un travail indépendant – les élèves exécutent en
toute indépendance les activités – mais nettement
balisé et guidé. Le deuxième trajet donne plus d’autonomie
aux élèves: les étapes sont moins précises,
les choix plus grands, le soutien moins prononcé et
les documents sont proposés en vrac. C’est donc
aux élèves de préciser ce qu’ils doivent faire lors de
chacune des étapes, de savoir quels documents ils
choisissent d’utiliser et comment ils réaliseront l’interview,
etc. Le professeur est toujours là, il suit les
élèves et intervient là où nécessaire. Le troisième
Comment ce résultat final
sera-t-il évalué? Des critères
d’évaluation pourront
être formulés avec
les élèves (collaboration,
répartition du travail, originalité,
structure, variété
des documents, créativité,
intégration des savoirs
acquis dans les leçons
données, langue orale et
langue écrite, maîtrise du
numérique, travail artisanal,
présentation…). Une
partie de ces critères étant
identique pour les trois
trajets différents, des critères
spécifiques pourront
être formulés pour chacun des parcours (respect
de la consigne, choix argumentés, esprit d’initiative,
degré d’autonomie, gestion du groupe).
L’approche proposée a comme objectif d’intéresser
les élèves au patrimoine socioculturel, de les
impliquer, de les confronter à des réalités ou des
mondes qu’ils ne connaissent pas et de les mettre
au travail. Le thème de l’anniversaire peut être remplacé
par n’importe quel autre thème. Dans notre
démarche, la priorité a été donnée à la durée limitée
du parcours, à la qualité des documents proposés,
à la motivation et à l’implication des élèves
et au travail indépendant ou autonome du groupe.
Le professeur aura différents rôles à jouer: celui de
professeur, de guide et de coach.
Au travail!
Le matériel didactique relatif au parcours proposé est
accessible via le site de ProFFF
2017-01.indd 29 13-Jun-19 21:45:10

30
BONNES PRATIQUES
DELEN
is het nieuwe
vermenigvuldigen
Pascale Fierens
Een les op een creatieve manier aanpakken, het zoeken van geschikte remediërings-
of differentiatieoefeningen, het opstellen van originele toetsen, taaltaken
en examens…, het vraagt veel voorbereidingstijd en energie. Aangezien
het weinig zinvol is dat elke leerkracht op zijn eigen eiland hetzelfde werk
verzet en gelovend in het principe “l’union fait la force”, namen collega’s Julie
Lippens, lector Frans in Howest te Brugge en Ann Everaert, leerkracht aan
het Sint-Franciscusinstituut te Melle, het initiatief een samenwerkingsproject te
lanceren. Onder de naam Creacours proberen ze zoveel mogelijk leerkrachten
Frans samen te brengen en ieders talenten, expertise, creativiteit en ervaring
te bundelen met de bedoeling de werklast van de leerkrachten te verminderen,
maar vooral ook om de lessen Frans zo attractief mogelijk te maken voor de
leerlingen.
BEDOELING VAN HET PROJECT
Initiatiefneemsters Julie Lippens en Ann Everaert
benadrukken dat dit initiatief berust op twee belangrijke
pijlers:
We willen iedere dag de beste en de meest attractieve
lessen aan onze leerlingen voorschotelen. Wij
zijn allen ervaringsdeskundigen en toch deinzen we
er dikwijls voor terug om materiaal (dat vaak bloed,
zweet en tranen en vooral veel ontwikkelingstijd
heeft gekost) te delen. Ergens is dat natuurlijk begrijpelijk,
maar het kan toch zo verrijkend zijn en
we kunnen veel tijd winnen als iedereen het materiaal
dat hij/zij ontwikkeld heeft of bij elkaar heeft
gezocht kan delen met collega’s die voor dezelfde
uitdagingen staan. Best cases, nieuwe werkvormen,
toetsen of examenvragen uitwisselen en samen bespreken
werkt enthousiasmerend en kan ook een
antwoord bieden op heel wat vragen en frustraties.
Het kan tevens de angstgevoelens verminderen
(doe ik het wel goed?), waar toch heel wat leerkrachten
mee worstelen.
We willen dus een netwerk uitbouwen van collega’s
die elkaar regelmatig ontmoeten, zodat de stap naar
een goede samenwerking “als je elkaar kent” sneller
zal worden gezet. Dit geldt voor jonge (of nieuwe)
starters, maar evengoed voor “oude krokodillen”
die al jaren in het vak staan en wel eens een andere
invalshoek willen uitproberen om het les geven en
het les volgen uitdagend te houden.
EERSTE UITWISSELINGSNAMIDDAG
Op 14 september 2016 vonden een 60-tal enthousiaste
collega’s Frans SO uit heel Vlaanderen
en Brussel de weg naar Howest Brugge, campus
Sint-Jorisstraat. Tijdens het eerste halfuur gaf Julie
2017-01.indd 30 13-Jun-19 21:45:10

BONNES PRATIQUES
31
Lippens een presentatie over creatieve lesideeën.
Nadien werden de deelnemers verdeeld in kleine
groepen volgens onderwijsniveau en per graad of
jaar. Indien mogelijk werden ook de gebruikers van
eenzelfde handboek in eenzelfde groep ondergebracht.
De bedoeling was natuurlijk de leerkrachten
Frans samen rond de tafel te brengen om van elkaar
te leren. Dit kon gaan van het gewoon uitwisselen
van lesideeën, werkvormen en leermiddelen tot het
samen uitwerken van nieuw of vernieuwend lesmateriaal.
Dankzij de gebundelde talenten steeg de
creativiteit en kwamen bestaande handboeken echt
tot leven.
CREACOURS BIBLIO
Na de uitwisselingsnamiddag werd Creacours biblio
opgericht. Dit platform in Google Drive laat toe
concreet materiaal in een veilige omgeving te delen
en te creëren. Creacours biblio is dus een gesloten
groep, d.w.z. dat deze community uitsluitend toegankelijk
is voor de deelnemers aan de uitwisselingsnamiddag.
Dit is een bewuste keuze. Creacours
wil immers letterlijk de leerkrachten Frans dichter
bij elkaar brengen. Men hoopt dat het persoonlijk
contact het delen zal bevorderen en het geven van
feedback zal vergemakkelijken.
De bibliotheek bestaat uit een aantal hoofdmappen
volgens thema zodat men het materiaal makkelijk
kan terugvinden. De meeste hoofdmappen hebben
meerdere onderverdelingen om nog gerichter te
kunnen delen en zoeken. Er zijn mappen per vaardigheid,
per handboek, per werkvorm, enz. Sommige
collega’s deelden reeds toetsen en examens,
anderen deelden interessante lesintro’s of zelfs hele
lespakketten, nog anderen plaatsten info omtrent
«Leren leren»... Aangezien de leden beschikken
over de e-mailadressen van de andere deelnemende
collega’s, is het ook steeds mogelijk vragen te stellen
of van gedachten te wisselen over een bepaald
onderwerp. Uiteraard gaan de initiatiefneemsters
ervan uit dat elkeen respect toont voor het vele
werk dat iedere deelnemer stopt in het aanmaken
van lesmateriaal en dat men bij gebruik ervan steeds
correct verwijst naar de bron.
PLANNEN VOOR DE TOEKOMST?
Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat het project
Creacours verder groeit. Momenteel denkt men aan
een tweede uitwisselingsnamiddag in september
2017, hopelijk met nog meer deelnemers dan de
eerste keer. Een definitieve datum zal zo snel mogelijk
bekend gemaakt worden. Ook leerkrachten uit
het volwassenenonderwijs zijn meer dan welkom.
Waarschijnlijk zal er nu ook een centraal thema
zijn, waarrond dan concreet kan gewerkt worden.
Howest Brugge blijft de vaste stek, maar niets sluit
uit dat er in de toekomst ook ontmoetingsdagen in
andere provincies zullen bijkomen.
In elk geval, Creacours staat voor creativiteit,
efficiën tie, samenwerking en de daaruit voortvloeiende
kruisbestuiving. Het is zeker de bedoeling een
langdurige en kwalitatieve samenwerking op te
zetten, omdat samen nu eenmaal meer kan verwezenlijkt
worden dan alleen.
We hopen van harte dat dit initiatief mag leiden tot
betere en leukere lessen, tot mooie vriendschappen
en tot verrassende inzichten.
Wil ook jij er de volgende keer bij zijn en actief participeren?
Maak dan je interesse kenbaar en stuur
een e-mail naar creacours2016@gmail.com.
2017-01.indd 31 13-Jun-19 21:45:10

2017-01.indd 32 13-Jun-19 21:45:11

TÉMOIGNAGE
33
BON ANNIVERSAIRE, OLYFRAN!
Pascale Fierens
Cette année, Olyfran fête ses 30 ans. Félicitations! À l’occasion de ce bel anniversaire,
ProFFF a interviewé Quirijn Tanghe, le gagnant du concours Max-ASO
2016, ainsi que quelques autres personnes concernées.
© Olyfran - Guido Elsen
Bonjour Quirijn. D’abord, pourrais-tu te présenter
à nos lecteurs?
J’ai 17 ans, j’aime les sports et j’habite à Wachtebeke,
en Flandre-Orientale. Je suis en rhéto. À
l’école, j’ai choisi l’option économie-maths, car j’aimerais
devenir économiste. C’est surtout la macroéconomie
qui me fascine.
Mais tu es aussi doué pour les langues…
Oui, j’aime également les langues, surtout le français.
C’est une passion que j’ai découverte assez
tard, en quatrième année du secondaire. À ce moment-là,
on faisait un échange avec une école de
Nivelles et j’ai constaté que mon niveau de français
était insuffisant. Ça m’a donné un boost pour faire
plus d’efforts et améliorer ma pratique du français.
Quelle a été ta motivation pour participer à
Olyfran?
Je voulais me tester, me comparer à d’autres élèves
afin de savoir à quel point j’avais fait des progrès.
Qu’est-ce que tu as fait pour te préparer?
Pour être honnête, rien de spécial. Après l’échange
en quatrième, j’ai entretenu le contact avec une
copine wallonne et j’ai pris l’habitude de pratiquer
mes loisirs en français. Je regarde la télé en français
et je lis des journaux francophones, surtout Le Soir,
parce que c’est le journal le plus intéressant pour
l’économie. Je suis des YouTubeurs comme Norman
et Cyprien. Et je joue à des jeux vidéo comme
Fifa et Football Manager en français. Dans la perspective
du concours, j’ai essayé d’enrichir mon vocabulaire,
mais pour le reste, je m’y suis lancé sans
préparation particulière.
À l’épreuve écrite, tu avais 87%, un excellent
résultat, mais tu n’étais pas le meilleur. Heureusement
pour toi, c’est l’épreuve orale qui
est décisive…
Oui, c’est vrai. Après l’épreuve écrite, j’ai continué à
lire en français et mon professeur m’a aidé à me préparer
pour l’interview. Pendant une semaine, on a
pris rendez-vous à midi pour m’entraîner à bien développer
mon point de vue sur un sujet d’actualité
et pour apprendre à répondre à des questions imprévues.
Au moment même de l’épreuve orale, j’ai
vraiment eu de la chance, parce qu’une des deux affirmations
tirées au sort était un sujet économique.
Quand as-tu appris que tu avais gagné?
À Bruxelles, à la proclamation. Les gagnants des différentes
catégories ne connaissaient pas leur résultat
à l’avance. Le suspense était donc énorme. Pour
moi, la surprise était totale. J’étais bouleversé. Ce
n’est que quelques jours plus tard que je me suis
2017-01.indd 33 13-Jun-19 21:45:11

34
TÉMOIGNAGE
rendu compte de ce que j’avais réalisé.
Ton prix était un séjour linguistique. Tu peux
nous en parler un peu?
Initialement, il était prévu d’aller à Paris, mais les
organisateurs ont décidé de changer la destination à
cause d’une menace de terrorisme. Je suis donc allé
dans le Bassin d’Arcachon, à quelque 70 kilomètres
de Bordeaux, un lieu beaucoup plus sûr. Le matin,
on suivait des cours. L’après-midi, il y avait des activités
sur la plage. Le soleil renforçait l’ambiance de
vacances. En général, on passait la soirée dans notre
famille d’accueil, ce qui nous donnait l’occasion de
pratiquer le français dans un contexte non scolaire
et d’apprendre quelque chose sur leur mode de vie
et sur la culture française.
Comment est-ce que cette expérience t’a
marqué?
C’était une expérience géniale! Je suis très reconnaissant
d’avoir pu la vivre. À Arcachon, j’ai rencontré
des jeunes de beaucoup de nationalités et j’ai
réalisé que le monde est plus grand que la Flandre,
que tout le monde ne pense pas de la même façon.
C’est donc une expérience qui m’a enrichi sur
le plan personnel. Une autre chose qui m’a frappé,
c’est que les jeunes entre eux s’expriment plus facilement
en anglais qu’en français. Pendant les cours,
WILLY CLIJSTERS,
PROFESSEUR ÉMÉRITE À L’UNIVERSITÉ DE HAS-
SELT ET INITIATEUR DU CONCOURS
on essayait de communiquer en français, mais dès
qu’on quittait la classe, tout le monde parlait anglais.
D’une part, je trouvais un peu dommage qu’on
ne profite pas plus de l’occasion pour améliorer son
français, d’autre part, ça ne me dérangeait pas du
tout, parce que je voulais apprendre à connaître les
autres le mieux possible, peu importe la langue utilisée.
Vous voulez en savoir plus? Consultez les sites
www.uhasselt.be/interculturalis et www.olyfran.
org/olyfran/
SARA VAN DER VREKEN,
PROFESSEUR DE FRANÇAIS DE QUIRIJN
Depuis des années, je m’investis à l’école pour
qu’un maximum d’élèves des trois degrés et
de tous les types d’enseignement participent à
Olyfran. Selon moi, c’est une initiative très précieuse,
qui aide à (re)motiver les jeunes pour
le français. L’esprit de compétition a des effets
positifs. Ce qui me frappe toujours, c’est, quand
les élèves participent deux années de suite, qu’ils
constatent eux-mêmes qu’ils ont fait des progrès.
Même ceux qui ne sont pas tellement forts
voient qu’il y a une évolution.
En 30 ans, beaucoup de choses ont changé. L’initiative
fut lancée modestement en 1988 par DiWeF
(= Didactische Werkgroep Frans) pour dynamiser
l’enseignement du français auprès des jeunes de
la province du Limbourg. Très vite, toutes les universités
flamandes (Louvain, Courtrai, Gand, Anvers,
Bruxelles) ont rejoint l’organisation. D’abord
baptisée La Tour Eiffel, pour la valeur symbolique
de ce monument et par analogie avec la tour biblique
de Babel, l’initiative a subi un relooking en
2004-2005. Le nouveau nom Olyfran, acronyme
de Olympiade du français, établit un lien explicite
vers les autres olympiades (mathématiques,
chimie, géographie…) organisées en Flandre.
Au début, le concours s’adressait uniquement
aux élèves du troisième degré (catégorie MAX)
et cela en trois sous-catégories: ASO (jeunes de
l’enseignement général), HAN (élèves des filières
techniques ayant un cours de français des affaires),
TKBSO (les autres filières techniques, le professionnel
et l’artistique). Depuis 2004-2005, on accueille
aussi les jeunes du second degré dans la
catégorie JUNIOR. Depuis 2009, les élèves peuvent
également participer au concours YouTube:
en publiant une vidéo de promotion pour Olyfran
ou pour le français, ils peuvent gagner des tickets
de cinéma. Et cette année-ci, nous avons lancé la
catégorie CADET, qui s’adresse aux élèves du premier
degré. Un succès immédiat! Les chiffres sont
impressionnants. La première édition (1987-1988),
organisée uniquement à l’université de Hasselt, a
connu 1114 participants. En 2017, la 30e édition a
battu tous les records de participation: elle a accueilli
10 833 inscrits!
Au-delà du concours réalisé en Flandre, le projet
s’est développé également à l’échelle internationale,
à travers un tournoi mondial de français
par Internet. En jouant sur le site olyfran.org, des
équipes, formées généralement de trois ou quatre
personnes, obtiennent des points selon l’exactitude
de leurs réponses, le degré de difficulté de
celles-ci et la vitesse avec laquelle elles répondent.
Une manière ludique de pratiquer la langue de
Molière…
2017-01.indd 34 13-Jun-19 21:45:11

AMUSE-MOTS
35
LE PETIT QUIZ DES EXPRESSIONS
Jeannine Willemse
Une fois n’est pas coutume, nous avons choisi, pour ce numéro de ProFFF, de
vous offrir un petit quiz qui vous permettra de tester vos connaissances sur
l’origine de quelques expressions courantes du français. Bon amusement!
1. Qui a dit: «Après nous le déluge!»?
a. Moïse
b. Madame de Pompadour
c. Napoléon Ier
3. L’expression «Se mettre en rang
d’oignons» signifie-t-elle…?
a. Se mettre sur une seule ligne, à la file
b. Prendre place à une réunion où on
n’est pas invité
c. Se placer derrière une personne plus
importante
2. Qui a lancé l’expression «En voiture,
Simone!», signifiant «Allons-y!»?
a. Fangio, champion automobile italien
b. Nicolas Sarkozy, président français
c. Guy Lux, animateur télé
4. Faut-il dire… ?
a. «Sabler le champagne» ou
b. «Sabrer le champagne»
6. Vous connaissez l’expression «Se
bousculer au portillon», mais où se
trouvait ce fameux portillon?
a. Au théâtre
b. Dans le métro
c. Dans les relais de poste
8. À quelle période historique peuton
rattacher l’origine de l’expression
«pour des prunes»?
a. Aux croisades
b. À la Révolution française
c. À l’armistice du 22 juin 1940
5. À quoi renvoie le mot tonnerre dans l’expression
«Tonnerre de Brest!», si chère au
capitaine Haddock?
a. À une pâtisserie bretonne
b. Au bruit de l’orage sur Brest
c. Au bruit des canons de Brest
7. Dans l’expression «à pile ou
face», que désigne «pile»?
a. Une colonne
b. Une pile de livres
c. La batterie d’une lampe de poche
9. Quelle est la bonne graphie
de l’expression…?
a. Autant pour moi
b. Au tant pour moi
c. Au temps pour moi
10. D’où vient l’expression «métro
– boulot – dodo»?
a. D’un slogan publicitaire pour le
Club Med dans les années 1980
b. D’un poème de Pierre Béarn
c. D’un discours politique de François
Mitterrand prononcé en 1981
2017-01.indd 35 13-Jun-19 21:45:11

36
AMUSE-MOTS
SOLUTIONS ET EXPLICATIONS
Carte 1
Réponse b.
À l’annonce de la défaite des troupes françaises à
Rossbach, face aux Prussiens, et en voyant la mine
déçue du roi, la maîtresse de Louis XIV, Madame de
Pompadour, incita le roi à oublier sa contrariété en
s’exclamant «Après nous, le déluge!».
Carte 2
Réponse c.
En 1962, Guy Lux présente la très populaire émission
Intervilles avec sa complice Simone Garnier. Au
moment de lancer un jeu, il lui crie, pour rire: «En
voiture, Simone! C’est moi qui conduis, c’est toi qui
klaxonnes!». Guy Lux fait alors référence à Simone-
Louise de Pinet de Borde des Forest, une jeune fille
de 19 ans qui fut, en 1929, la première Française
pilote de rallyes automobiles.
Carte 3
Réponse a.
Contrairement à ce qu’on pourrait imaginer, l’origine
de cette expression ne remonterait pas à la
façon dont l’agriculteur plante ses oignons (tout
comme d’autres légumes, d’ailleurs). Selon Littré,
dans son dictionnaire de 1870, elle serait née au
XVIe siècle, à la cour du roi. La fonction de maître
de cérémonie y consistait, entre autres, à attribuer
des places bien précises à table, selon des règles
protocolaires très strictes. Or, cette fonction fut
occupée bien longtemps par Artus de la Fontaine-
Solaro, baron d’Ognon. Voilà pourquoi tout ce
beau monde était assis «en rang d’Ognon», formule
transformée plus tard en «d’oignons».
Carte 4
Les deux expressions sont correctes mais, à l’origine,
elles n’avaient pas le même sens. «Sabler le
champagne» signifiait boire sa coupe d’un trait, avec
avidité, alors que «sabrer le champagne» consistait
à ouvrir la bouteille en en tranchant le goulot d’un
trait de sabre. Actuellement, l’usage du sabre s’étant
perdue et les règles du savoir-vivre exigeant que
l’on déguste le nectar avec retenue, ces expressions
s’utilisent toutes deux pour exprimer que l’on fête
un évènement heureux en buvant du champagne.
Carte 5
Réponse c.
«Mille sabords!, Bachi-bouzouk! Tonnerre de
Brest!» Voilà bien quelques-uns des jurons préférés
du capitaine Haddock. Mais cette dernière expression
était utilisée bien avant lui. Le coup de tonnerre
en question était en fait un coup de canon. Dans le
port breton, les canons résonnaient jadis matin et
soir, à l’ouverture et à la fermeture des portes de la
ville. Mais également pour signaler une évasion du
bagne de Brest, alertant à la fois les forces de police
et les habitants, qui recevaient une récompense s’ils
capturaient l’évadé.
Carte 6
Réponse b.
Dans les années 1920, les portillons installés à l’entrée
des quais du métro de Paris se bloquaient automatiquement
à l’arrivée d’une nouvelle rame, afin
de réguler le flot des voyageurs. Il était donc fréquent
de voir les gens «se bousculer au portillon»
pour passer in extremis. L’expression est restée
pour désigner toute idée de concurrence afin d’atteindre
un même but.
Carte 7
Réponse a.
À l’époque des Romains, on jouait à croix ou face,
selon les motifs présents sur les deux faces d’une
pièce de monnaie. D’un côté une croix, de l’autre le
visage de Janus. À partir de 1548, sous Henri II, les
pièces ont comporté une pile (une colonne) et une
face (l’effigie du souverain). Dès lors, on s’est mis à
jouer à pile ou face.
Carte 8
Réponse a.
En 1148, pendant le siège de la ville de Damas, les
croisés goûtèrent un nouveau fruit, la prune. La ville
n’ayant pas cédé, les valeureux chevaliers revinrent
au pays sans avancées diplomatiques, mais avec une
découverte gastronomique. Depuis, l’expression
«pour des prunes» désigne le fait d’accomplir une
action sans résultat probant.
Carte 9
Réponse c.
Cette expression familière servant à admettre son
erreur, à concéder qu’on va reprendre ou reconsidérer
les choses depuis le début, est issue du langage
militaire, où «au temps!» se disait pour commander
la reprise d’un mouvement depuis le début.
Ainsi «au temps pour les crosses!» signifiait que les
crosses des fusils n’étaient pas retombées toutes en
même temps.
Carte 10
Réponse b.
Cette expression qui résume la monotonie de la vie
dans les grandes villes est attribuée à Pierre Béarn
(1902-2004), poète, romancier et libraire. Le quatrain
dont s’inspire cette expression se trouve dans
le recueil Couleurs d’usine, paru en 1951.
2017-01.indd 36 13-Jun-19 21:45:11

2017-01.indd 37 13-Jun-19 21:45:11

38
LA VIE DE PROFFF
LA VIE DE L’ASSOCIATION
Raymond Gevaert
Au cours des derniers mois, l’association n’est pas restée inactive, c’est le moins
qu’on puisse dire. Nous vous présentons un aperçu des activités et des travaux
des derniers mois. Dans les numéros précédents de notre revue, nous vous
avons parlé des engagements que votre association avait pris. Engagements
que nous avions reformulés à l’issue de l’enquête, dont nous vous avons communiqué
les résultats dans le numéro de décembre.
RENCONTRE DES FORMATEURS DE PROFS DE FLE
Un de ces engagements concernait l’organisation
de rencontres entre et avec des professeurs
de français. Le 21 janvier dernier, nous avons eu
une première rencontre avec une vingtaine de
professeurs de français des hautes écoles, tous
formateurs de bacheliers du primaire et/ou du secondaire.
Ils représentaient une dizaine de hautes
écoles et venaient de toutes les provinces. Cette
rencontre passionnante permit aux participants de
faire état de leurs préoccupations, voire de leurs
inquiétudes, quant à l’avenir des formations d’enseignants
de français (problème de recrutement de
candidats étudiants, problème de la maîtrise langagière).
Cette ‘matinée débat’ fit également apparaître
la nécessité d’échanger de bonnes pratiques
pour s’entraider et de créer un réseau d’expertise.
La majorité de ces enseignants exprima le souhait
que l’on déterminât des contenus afin d’harmoniser
les formations. Il fut décidé de se retrouver bientôt
et de créer sur le nouveau site de PROFFF, qui
doit s’ouvrir durant le 2 e trimestre, une page forum
pour les formateurs d’enseignants de FLE.
PROFFF À L’HONNEUR
Une nouvelle qui aurait dû être publiée plus tôt et qui, inexplicablement,
a glissé entre les mailles du filet des infos : notre trésorier, Giedo
Custers, a été élu président de la Commission de l’Europe de l’Ouest
(CEO) de la Fédération internationale des Professeurs de français. Bravo,
Giedo, pour cette nomination qui honore notre association.
Le 24 janvier, PROFFF était à l’honneur lors d’une réception à l’ambassade
de France. Liesbeth Martens, professeur à la haute école d’Heverlee
et membre de l’association, et Pascale Fierens, membre du
conseil d’administration et rédactrice de votre revue, ont été faites
chevaliers dans l’ordre des Palmes académiques. Claudine De Rockere,
notre présidente fondatrice
et l’âme de l’association, a
été élevée au rang d’officier
dans le même ordre. Vous
trouverez l’intégralité du
discours de Claudine sur
notre site. Notre association
est non seulement honorée
mais surtout fière de
compter ces trois femmes
dans ses rangs.
2017-01.indd 38 13-Jun-19 21:45:11

LA VIE DE PROFFF
39
AU REVOIR FORMACOM, BIENVENUE FRANCOFORM !
Le 24 février, on célébra la clôture du projet FOR-
MACOM. En 17 ans et 5 programmes multiannuels,
ce projet permit de former environ 170 formateurs
de formateurs ou de personnes ressources pour
l’enseignement secondaire. Ces ‘formés’ ont proposé
près de 290 ateliers de démultiplication , qui
touchèrent aux environs de 7450 participants. Si on
ajoute que le projet fut présenté dans 20 pays, on
ne peut qu’être satisfait et fier du bilan.
Mais FORMACOM a un successeur : Franco-
Form. Ce nouveau projet trisannuel de formation
s’adresse à tous les professeurs de français du
secondaire, de l’enseignement pour adultes et des
hautes écoles. Ce projet, dont PROFFF est chargé
de l’organisation, de la gestion et de la coordination,
regroupe 13 partenaires : le Service culturel
de l’ambassade de France, le Ministère flamand de
l’Enseignement, PROFFF, les Alliances françaises de
Bruxelles-Europe et de Flandre-Orientale, 4 universités
(UA, UGent, KU Leuven et VUB) et les 4
réseaux d’enseignement. Ce projet fonctionnera
selon trois axes :
a) une remise à niveau et un approfondissement de la
formation pédagogique et didactique initiale ;
b) un bain linguistique et la maîtrise des aspects
culturels et socioculturels de la francophonie ;
c) la mise en place d’une pédagogie de l’interculturel
dans les leçons de FLE en tenant compte des évolutions
des publics scolaires.
Intéressé ? Vous trouverez tous les renseignements
et le dossier de candidature sur bvlf.org.
JOURNÉE D’ÉTUDES ET FORMAPRIM
Parmi les autres besoins auxquels votre association
s’est engagée (de continuer) à répondre, il y a, bien
sûr, les formations. Ainsi, notre Journée d’études
annuelle proposa, le 10 mars dernier, en plus de son
salon des exposants, 24 ateliers présentés par 17
animateurs et rassembla plus de 300 participants.
Le montage et la coordination de cette journée reposent
sur les épaules d’une petite équipe animée,
les dernières années, par Elisabeth Daeninck, qui
avait repris la tâche de Claudine De Rockere. Malheureusement,
Elisabeth nous a quittés pour suivre
son mari en Inde. Elle nous manque déjà mais nous
lui souhaitons bonne chance et un heureux séjour
dans ce superbe pays !
Depuis une quinzaine d’années, notre association
se charge de l’organisation, de la gestion et de la
coordination d’un programme de formation continue
de FLE pour les instituteurs, FORMAPRIM.
Le programme 2015 2017 propose, cette annéeci,
à 50 participants, dans 6 villes (Anvers, Bruges,
Bruxelles, Gand, Hasselt et Louvain), 18 sessions
de formation. FORMAPRIM est le produit d’un
multipartenariat regroupant le Service culturel de
l’ambassade de France, le Ministère flamand de l’Enseignement,
l’Alliance française Bruxelles-Europe,
l’Alliance française de Flandre-Orientale, PROFFF
et les 4 réseaux d’enseignement.
2017-01.indd 39 13-Jun-19 21:45:11

40
BIBLIO
RECENSIE
Hugo Sonneville
Olivier MARCHON. Atlas de la France incroyable.
Cartographie d’Aurélie Boissière. Préface de François
Morel. Édition mise à jour. – Paris, Librairie Générale
Française, 2016, 18 x 13,5, ill., 128 p., ISBN 978-2-
253-18595-6, € 7,90. LE LIVRE DE POCHE, 34313.
Spiritueel geschreven teksten en toelichtingen op
de linkerpagina’s flankeren veelkleurige kaartjes van
Frankrijk (incl. Corsica en geregeld ook de overzeese
gebieden) op de tegenoverliggende bladzijden
van de tegelijk amusante en leerrijke atlas, waarvan
de nieuwe, bijgewerkte editie 1 onder het label ‘Livre
de Poche’ uitgebracht werd. Het garengenaaide
boek op kwaliteitspapier maakt de lezer in vierenvijftig
beurten vertrouwd met merkwaardige feiten,
cijfers en gebruiken, waar kaartenboeken en publicaties
over land en volk meestal aan voorbijgaan.
Enkele voorbeelden illustreren hoe gevarieerd de
behandelde thema’s zijn: grappige plaatsnamen, de
regionale verschillen qua dakbedekking, de oude
dialectgebieden, de ‘uitslag’ van de geluksbarometer
in de diverse regio’s, de geografische spreiding
van de verschillende benamingen voor ‘dweil’, de
regionale variatie in het aanbod worst en pens, het
aantal zoenen (van één tot vier) bij begroeting. De
laatste pagina’s zijn mondiaal georiënteerd en zetten
bijvoorbeeld de verspreiding van het Frans in
Noord-Amerika op kaart.
De speelse verwoording neemt niet weg dat de
samengebrachte informatie wel degelijk op ernstig
bronnenmateriaal is gebaseerd. De lezer kan met de
biblio- en/of webografische verwijzingen bij iedere
rubriek de onderwerpen van zijn keus uitdiepen.
Het nieuwe boek is een interessante informatiebron
voor francofielen en vooral voor de leraren en
reisleiders onder hen.
1. De eerste uitgave verscheen in 2014 bij de Parijse
uitgeverij Autrement (21,5 x 19,5, geb., 128 p., ill.,
€ 18,50).
2017-01.indd 40 13-Jun-19 21:45:11

INFOS
41
INFOS
Claudine De Rockere
FORMATIONS
Navormingen SLO Frans – KU
Leuven
26 april 2017 (9u30-12u30): Lezen of tv-kijken als
bron voor woordenschatverwerving
Maribel Montero-Perez en Elke Peters (KU Leuven)
Gaan woordenschatverwerving en receptieve
vaardigheidstraining hand in hand? En hoe authentieke
documenten verrijken om woordenschatverwerving
te bevorderen?
www.kuleuven.be/samenwerking/avlnascholingen/fr31
Centrum Nascholing Onderwijs - Universiteit
Antwerpen - www.uacno.be
9 mei 2017: Je veux des applications dans ma classe
de FLE – Veronik Bogaert www.uacno.be/16/
FRA127
À RETENIR
Alliance française Oost-Vlaanderen
20 april 2017: Huis clos (Jean-Paul Sartre) door
Théâtre en liberté (Bruxelles) Schoolvoorstelling
om 14u. - Avondvoorstelling om 20u.
22 april: Open Deur Roeland - Alliance française
- Mediatheek Frans Documentatiecentrum - BibRoeland
22 mei: Café littéraire: 19u30 - 21u30, in Alliance
française (Krijgslaan 20-22, 9000 Gent)
Alle info op www.alliancefr-oostvlaanderen.be
Vlaamse Olympi@de van het Frans
19 april: finaleronde van de 30e Olympi@de van
het Frans
MAX en JUNIOR: mondelinge proeven in Universiteit
Hasselt
CADET: finaleronde via internet in de eigen
school
10 mei: proclamatie en prijsuitreiking 30e Vlaamse
olympi@de van het Frans
Informatie en gratis publicitair materiaal: Universiteit
Hasselt-Campus Diepenbeek
Tel. 011 26 86 55 - E-post: olyfranvl@olyfran.org
Europees label voor innovatief talenonderwijs
2017: Taalvriendelijke samenleving –
het informeel leren van talen
U dient uiterlijk op 26 april 2017 het deelnameformulier
in.
Meer informatie? www.epos-vlaanderen.be/nl/talenlabel
– E-mail: renilde.reynders@epos-vlaanderen.be
Paris - Louvre: Vermeer et les maîtres de la
peinture de genre. Jusqu’au 22 mai.
Saint-Tropez, Musée de la Gendarmerie et
du Cinéma: Brigitte Bardot: mythe à Saint-
Tropez. Jusqu’au 15 janvier 2018 – www.sainttropez.fr
2017-01.indd 41 13-Jun-19 21:45:11

42
ProFFF en ligne
Sur le site bvlf.org, vous trouverez
- les liens actifs des sites mentionnés dans les articles.
- du matériel didactique supplémentaire. Ceci est
le cas pour Le collier rouge (Lu pour eux) et pour
l’article Comment donner du sens à ce que j’enseigne
(Bonnes pratiques).
- une sito- et bibliographie sur la «nouvelle» orthographe.
- des informations sur l’initiative Swap-Swap, une
plate-forme d’échanges linguistiques.
- les liens vers quelques sites intéressants pour les
cours de FLE.
- le texte du discours prononcé par Claudine De
Rockere lors de la cérémonie à l’Ambassade de
France le 24 janvier 2017 à l’occasion de la remise
des insignes de l’Ordre des Palmes Académiques.
ProFFF in mijn bus?
HEEL EENVOUDIG!
U gaat naar de website van PROFFF vzw:
www.bvlf.org
U registreert zich als lid van PROFFF vzw en
betaalt € 20 op de rekening van onze vereniging
IBAN: BE67 2900 5055 3387
BIC: GEBABEBB
Als lid van PROFFF vzw ontvangt u dan automatisch
de vier nummers. ProFFF verschijnt vier
maal per jaar: eind maart, eind juni, eind september
en eind december.
Buitenlandse leden, instellingen en scholen betalen
€ 50.
AANDACHT!
Op het etiket van de verpakking van uw ProFFF,
vindt u uw persoonlijk lidnummer van onze
vzw PROFFF.
Bewaar dit nummer zorgvuldig: u heeft het immers
nodig bij uw inschrijving voor onze Studiedag
en als login om toegang te krijgen tot de
inhoud van onze website.
ATTENTION!
Sur l’étiquette de l’emballage de votre numéro
de ProFFF, vous trouvez votre numéro
d’adhérent à l’association PROFFF.
Conservez ce numéro avec soin : vous en aurez
besoin pour votre inscription à notre Journée
d’études et pour avoir accès au contenu
de notre site web.
Colofon
ProFFF
Tijdschrift van PROFFF vzw.
Verantwoordelijke uitgever:
vzw PROFFF,
p/a Raymond Gevaert, Oscar De Reusestraat 22, 9040 Gent
Ondernemingsnummer 0441 390 283
Zetel: Oscar De Reusestraat 22, 9040 Gent
Hoofdredacteur:
Raymond Gevaert (raymond.gevaert@fipf.org)
Redactiesecretariaat:
Joëlle De Pessemier (joelle.depessemier@skynet.be)
Redactie: Suzanne Bodson, Valeria Catalano, Frans De Clercq,
Claudine De Rockere, Pascale Fierens, Vincent Kortleven,
Mathea Simons, Hugo Sonneville, Jeannine Willemse
Lay-out:
Benoit Gevaert (benoit.gevaert@telenet.be)
Publiciteit:
Iris Haentjens (iris.haentjens@telenet.be)
Lidmaatschap:
Registratie via de website van PROFFF vzw: www.bvlf.org: € 20
en u ontvangt 4 nummers per jaar.
Druk:
Nevelland vzw, Werkplaats voor aangepaste arbeid, Landegem
Website:
www.bvlf.org
Auteurs die niet behoren tot de redactie van ProFFF vertolken
enkel hun eigen standpunt.
2017-01.indd 42 13-Jun-19 21:45:12

2017-01.indd 43 13-Jun-19 21:45:12

2017-01.indd 44 13-Jun-19 21:45:12