wetten, decreten, ordonnanties en verordeningen lois, decrets ... - fyto

BELGISCH STAATSBLAD — 23.07.2002 — MONITEUR BELGE 

32821 

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN 

LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS 

MINISTERIE VAN MIDDENSTAND EN LANDBOUW 

EN MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID 

EN LEEFMILIEU 

N. 2002 — 2578 

[C − 2002/16105] 

14 APRIL 2002. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk 

besluit van 13 maart 2000 tot vaststelling van de maximumgehalten 

aan residuen van bestrijdingsmiddelen toegelaten in en op voedingsmiddelen 

ALBERT II, Koning der Belgen, 

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. 

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische 

Gemeenschap, ondertekend te Rome op 25 maart 1957 en goedgekeurd 

door de wet van 2 december 1957; 

Gelet op de Richtlijn nr. 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot 

vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen 

in en op granen, gewijzigd bij de Richtlijnen nr. 88/298/EEG van 

de Raad van 16 mei 1988, nr. 93/57/EEG van de Raad van 29 juni 1993, 

nr. 94/29/EG van de Raad van 23 juni 1994, nr. 95/39/EG van de Raad 

van 17 juli 1995, nr. 96/33/EG van de Raad van 21 mei 1996, 

nr. 97/41/EG van de Raad van 25 juni 1997, nr. 97/71/EG van de 

Commissie van 15 december 1997, nr. 98/82/EG van de Commissie van 

27 oktober 1998, nr. 1999/65/EG van de Commissie van 24 juni 1999, 

nr. 1999/71/EG van de Commissie van 14 juli 1999, nr. 2000/24/EG 

van de Commissie van 28 april 2000, nr. 2000/42/EG van de Commissie 

van 22 juni 2000, nr. 2000/48/EG van de Commissie van 25 juli 2000, 

nr. 2000/58/EG van de Commissie van 22 september 2000, 

nr. 2000/81/EG van de Commissie van 18 december 2000, 

nr. 2000/82/EG van de Commissie van 20 december 2000, 

nr. 2001/39/EG van de Commissie van 23 mei 2001, nr. 2001/48/EG 

van de Commissie van 28 juni 2001, nr. 2001/57/EG van de Commissie 

van 25 juli 2001 en nr. 2002/23/EG van de Commissie van 

26 februari 2002; 

Gelet op de Richtlijn nr. 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot 

vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen 

in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong, gewijzigd bij de 

Richtlijnen nr. 93/57/EEG van de Raad van 29 juni 1993, nr. 94/29/EG 

van de Raad van 23 juni 1994, nr. 95/39/EG van de Raad van 

17 juli 1995, nr. 96/33/EG van de Raad van 21 mei 1996, nr. 97/41/EG 

van de Raad van 25 juni 1997, nr. 97/71/EG van de Commissie van 

15 december 1997, nr. 98/82/EG van de Commissie van 27 oktober 

1998, nr. 1999/71/EG van de Commissie van 14 juli 1999, 

nr. 2000/24/EG van de Commissie van 28 april 2000, nr. 2000/42/EG 


van 22 september 2000, nr. 2000/81/EG van de Commissie van 

18 december 2000, nr. 2000/82/EG van de Commissie van 20 december 

2000, nr. 2001/39/EG van de Commissie van 23 mei 2001, 

nr. 2001/57/EG van de Commissie van 25 juli 2001 en nr. 2002/23/EG 

van de Commissie van 26 februari 2002; 

Gelet op de Richtlijn nr. 90/642/EEG van de Raad van 27 november 

1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van 

bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige 

oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit, gewijzigd bij de 

Richtlijnen nr. 93/58/EEG van de Raad van 29 juni 1993, nr. 94/30/EG 

van de Raad van 23 juni 1994, nr. 95/38/EG van de Raad van 

17 juli 1995, nr. 95/61/EG van de Raad van 29 november 1995, 

nr. 96/32/EG van de Raad van 21 mei 1996, nr. 97/41/EG van de Raad 

van 25 juni 1997, nr. 97/71/EG van de Commissie van 15 december 

1997, nr. 98/82/EG van de Commissie van 27 oktober 1998, 

nr. 1999/65/EG van de Commissie van 24 juni 1999, nr. 1999/71/EG 

van de Commissie van 14 juli 1999, nr. 2000/24/EG van de Commissie 

van 28 april 2000, nr. 2000/42/EG van de Commissie van 22 juni 2000, 

nr. 2000/48/EG van de Commissie van 25 juli 2000, nr. 2000/57/EG 

van de Commissie van 22 september 2000, nr. 2000/58/EG van de 

Commissie van 22 september 2000, nr. 2000/81/EG van de Commissie 

van 18 december 2000, nr. 2000/82/EG van de Commissie van 

20 december 2000, nr. 2001/35/CE van de Commissie van 11 mei 2001, 

nr. 2001/39/EG van de Commissie van 23 mei 2001, nr. 2001/48/EG 


van 25 juli 2001, nr. 2002/5/EG van de Commissie van 30 januari 2002 

en nr. 2002/23/EG van de Commissie van 26 februari 2002; 

MINISTERE DES CLASSES MOYENNES ET DE L’AGRICULTURE 

ET MINISTERE DES AFFAIRES SOCIALES, DE LA SANTE 

PUBLIQUE ET DE L’ENVIRONNEMENT 

F. 2002 — 2578 

[C − 2002/16105] 

14 AVRIL 2002. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 

13 mars 2000 fixant les teneurs maximales pour les résidus de 

pesticides autorisées sur et dans les denrées alimentaires 

ALBERT II, Roi des Belges, 

A tous, présents et à venir, Salut. 

Vu le Traité instituant la Communauté économique européenne, 

signé à Rome le 25 mars 1957 et approuvé par la loi du 2 décembre 

1957; 

Vu la Directive n° 86/362/CEE du Conseil du 24 juillet 1986 

concernant la fixation de teneurs maximales pour les résidus de 

pesticides sur et dans les céréales, modifiée par les Directives 

n° 88/298/CEE du Conseil du 16 mai 1988, n° 93/57/CEE du Conseil 

du 29 juin 1993, n° 94/29/CE du Conseil du 23 juin 1994, n° 95/39/CE 

du Conseil du 17 juillet 1995, n° 96/33/CE du Conseil du 21 mai 1996, 

n° 97/41/CE du Conseil du 25 juin 1997, n° 97/71/CE de la 

Commission du 15 décembre 1997, n° 98/82/CE de la Commission du 

27 octobre 1998, n° 1999/65/CE de la Commission du 24 juin 1999, 

n° 1999/71/CE de la Commission du 14 juillet 1999, n° 2000/24/CE 

de la Commission du 28 avril 2000, n° 2000/42/CE de la Commission 

du 22 juin 2000, n° 2000/48/CE de la Commission du 25 juillet 2000, 

n° 2000/58/CE de la Commission du 22 septembre 2000, n° 2000/81/CE 

de la Commission du 18 décembre 2000, n° 2000/82/CE de la 

Commission du 20 décembre 2000, n° 2001/39/CE de la Commission 

du 23 mai 2001, n° 2001/48/CE de la Commission du 28 juin 2001, 

n° 2001/57/CE de la Commission du 25 juillet 2001 et n° 2002/23/CE 

de la Commission du 26 février 2002; 

Vu la Directive n° 86/363/CEE du Conseil du 24 juillet 1986 


pesticides sur et dans les denrées alimentaires d’origine animale, 

modifiée par les Directives n° 93/57/CEE du Conseil du 29 juin 1993, 

n° 94/29/CE du Conseil du 23 juin 1994, n° 95/39/CE du Conseil du 

17 juillet 1995, n° 96/33/CE du Conseil du 21 mai 1996, n° 97/41/CE 

du Conseil du 25 juin 1997, n° 97/71/CE de la Commission du 

15 décembre 1997, n° 98/82/CE de la Commission du 27 octobre 1998, 

n° 1999/71/CE de la Commission du 14 juillet 1999, n° 2000/24/CE de 

la Commission du 28 avril 2000, n° 2000/42/CE de la Commission du 

22 juin 2000, n° 2000/58/CE de la Commission du 22 septembre 2000, 

n° 2000/81/CE de la Commission du 18 décembre 2000, n° 2000/82/CE 

de la Commission du 20 décembre 2000, n° 2001/39/CE de la 

Commission du 23 mai 2001, n° 2001/57/CE de la Commission du 

25 juillet 2001 et n° 2002/23/CE de la Commission du 26 février 2002; 

Vu la Directive n° 90/642/CEE du Conseil du 27 novembre 1990 


pesticides sur et dans certains produits d’origine végétale, y compris 

les fruits et légumes, modifiée par les Directives n° 93/58/CEE du 

Conseil du 29 juin 1993, n° 94/30/CE du Conseil du 23 juin 1994, 

n° 95/38/CE du Conseil du 17 juillet 1995, n° 95/61/CE du Conseil du 

29 novembre 1995, n° 96/32/CE du Conseil du 21 mai 1996, n° 97/41/CE 

du Conseil du 25 juin 1997, n° 97/71/CE de la Commission du 

15 décembre 1997, n° 98/82/CE de la Commission du 27 octobre 1998, 

n° 1999/65/CE de la Commission du 24 juin 1999, n° 1999/71/CE de 

la Commission du 14 juillet 1999, n° 2000/24/CE de la Commission du 

28 avril 2000, n° 2000/42/CE de la Commission du 22 juin 2000, 

n° 2000/48/CE de la Commission du 25 juillet 2000, n° 2000/57/CE de 

la Commission du 22 septembre 2000, n° 2000/58/CE de la Commission 

du 22 septembre 2000, n° 2000/81/CE de la Commission du 

18 décembre 2000, n° 2000/82/CE de la Commission du 20 décembre 

2000, n° 2001/35/CE de la Commission du 11 mai 2001, 

n° 2001/39/CE de la Commission du 23 mai 2001, n° 2001/48/CE 

de la Commission du 28 juin 2001, n° 2001/57/CE de la Commission 

du 25 juillet 2001, n° 2002/5/CE de la Commission du 30 janvier 2002 

et n° 2002/23/CE de la Commission du 26 février 2002;

32822 BELGISCH STAATSBLAD — 23.07.2002 — MONITEUR BELGE 

Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen 

en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, 

inzonderheid op artikel 5, § 1, 3°, gewijzigd bij de wetten van 

21 december 1998 en 5 februari 1999; 

Gelet op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van 

de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere 

producten, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij de wetten van 

22 maart 1989 en van 9 februari 1994; 

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het 

Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; 

Gelet op het koninklijk besluit van 13 maart 2000 tot vaststelling van 

de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen toegelaten 

in en op voedingsmiddelen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten 

van 26 juni 2000, van 3 september 2000, van 23 januari 2001, 

5 april 2001, 4 juli 2001, 26 oktober 2001 en 4 februari 2002; 

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 

12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet 

van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996; 

Gelet op de dringende noodzakelijkheid; 

Overwegende dat de noodzaak om onverwijld zekere maximumgehalten 

aan residuen van bestrijdingsmiddelen toegelaten in en op 

voedingsmiddelen vast te stellen, voortvloeit uit de verplichting zich 

binnen de voorgeschreven termijnen te schikken naar de Richtlijnen 

2002/5/EG en 2002/23/EG; 

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, 

Volksgezondheid en Leefmilieu, 

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : 

Artikel 1. In de bijlage bij het koninklijk besluit van 13 maart 2000 

tot vaststelling van de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen 

toegelaten in en op voedingsmiddelen worden de volgende 

wijzigingen aangebracht : 

1° in punt 3 worden de bepalingen met betrekking tot de bestrijdingsmiddelen 

AMITRAZ, AZOXYSTROBIN, LAMBDA-CYHALOTHRIN 

en METALAXYL vervangen door de bepalingen in bijlage I bij dit 

besluit; 

2° in punt 3 wordt voor ACEFAAT tussen de maximale gehalten 

″pitvruchten 1″ en ″pruimen 2″ het maximale gehalte ″perziken 0.2″ 

ingevoegd; 

3° in punt 3 wordt voor CHLOORTHALONIL het maximale gehalte 

″knolselder 0.5″ door het maximale gehalte ″knolselder 1″ vervangen; 

4° in punt 3 wordt voor CYPERMETHRIN tussen de maximale 

gehalten ″erwten (met peul) 0.5″ en ″artisjokken 2″ het maximale 

gehalte ″asperges 0.1″ ingevoegd; 

5° in punt 3 wordt voor ETHEFON tussen de maximale gehalten 

″aalbessen 5″ en ″uien 0.5″ het maximale gehalte ″ananassen 2″ 

ingevoegd; 

6° in punt 3 wordt voor FENBUTATIN-OXIDE tussen de maximale 

gehalten ″tomaten 1″ en ″aubergines 1″ het maximale gehalte ″peperspaprika’s 

1″ ingevoegd; 

7° in punt 3 wordt voor KRESOXIM-METHYL tussen de maximale 

gehalten ″druiven 1″ en ″aalbessen 1″ het maximale gehalte ″aardbeien 

0.2″ ingevoegd; 

8° punt 3 wordt aangevuld met de bepalingen met betrekking tot 

de bestrijdingsmiddelen FLUPYRSULFURON-METHYL en PYMETRO- 

ZIN in bijlage I bij dit besluit; 

9° punt 4.B wordt aangevuld met de bepalingen met betrekking 

tot het bestrijdingsmiddel PYMETROZIN in bijlage II bij dit besluit. 

Art. 2. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2002. 

Art. 3. Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en 

Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit. 

Gegeven te Brussel, 14 april 2002. 

Vu la loi du 11 juillet 1969 relative aux pesticides et aux matières 

premières pour l’agriculture, l’horticulture, la sylviculture et l’élevage, 

notamment l’article 5, § 1 er , 3°, modifiée par les lois des 21 décembre 

1998 et 5 février 1999; 

Vu la loi du 24 janvier 1977 relative à la protection de la santé des 

consommateurs en ce qui concerne les denrées alimentaires et les 

autres produits, notamment l’article 5, telle qu’elle a été modifiée 

par les lois du 22 mars 1989 et du 9 février 1994; 

Vu la loi du 4 février 2000 relative à lacréation de l’Agence fédérale 

pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire; 

Vu l’arrêté royal du 13 mars 2000 fixant les teneurs maximales pour 

les résidus de pesticides autorisées sur et dans les denrées alimentaires, 

modifié par les arrêtés royaux des 26 juin 2000, 3 septembre 2000, 

23 janvier 2001, 5 avril 2001, 4 juillet 2001, 26 octobre 2001 et 

4 février 2002; 

Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, 

notamment l’article 3, § 1 er , remplacé par la loi du 4 juillet 1989 et 

modifié par la loi du 4 août 1996; 

Vu l’urgence; 

Considérant que l’urgence de fixer certaines teneurs maximales 

pour les résidus de pesticides autorisées sur et dans les denrées 

alimentaires résulte de l’obligation de se conformer aux délais prescrits 

par les Directives 2002/5/CE et 2002/23/CE; 

Sur la proposition de Notre Ministre de la Protection de la 

Consommation, de la Santé publique et de l’Environnement, 

Nous avons arrêté et arrêtons : 

Article 1 er . A l’annexe de l’arrêté royal du 13 mars 2000 fixant 

les teneurs maximales pour les résidus de pesticides autorisées sur et 

dans les denrées alimentaires sont apportées les modifications suivantes 

: 

1° au point 3, les dispositions concernant les pesticides AMITRAZE, 

AZOXYSTROBINE, LAMBDA-CYHALOTHRINE et METALAXYL 

sont remplacées par les dispositions en annexe I du présent arrêté; 

2° au point 3, pour l’ACEPHATE, la teneur maximale ″pêches 0.2″ est 

insérée entre les teneurs maximales ″fruits à pépins 1″ et ″prunes 2″; 

3° au point 3, pour le CHLOROTHALONIL, la teneur maximale 

″céleris-raves 0.5″ est remplacée par la teneur maximale ″céleris 

raves 1″; 

4° au point 3, pour la CYPERMETHRINE, la teneur maximale 

″asperge 0.1″ est insérée entre les teneurs maximales ″pois (non 

écossés) 0.5″ et ″artichauts 2″; 

5° au point 3, pour l’ETHEPHON, la teneur maximale ″ananas 2″ est 

insérée entre les teneurs maximales ″groseilles 5″ et ″oignons 0.5″; 

6° au point 3, pour le FENBUTATIN-OXIDE, la teneur maximale 

″poivrons 1″ est insérée entre les teneurs maximales ″tomates 1″ et 

″aubergines 1″; 

7° au point 3, pour le KRESOXIM-METHYL, la teneur maximale 

″fraises 0.2″ est insérée entre les teneurs maximales ″raisins 1″ et 

″groseilles 1″; 

8° le point 3 est complété par les dispositions concernant les 

pesticides FLUPYRSULFURON-METHYL et PYMETROZINE en 

annexe I du présent arrêté; 

9° le point 4.B est complété par les dispositions concernant le 

pesticide PYMETROZINE en annexe II du présent arrêté . 

Art. 2. Le présent arrêté entre en vigueur le 1 er septembre 2002. 

Art. 3. Notre Ministre de la Protection de la Consommation, de la 

Santé publique et de l’Environnement est chargée de l’exécution du 

présent arrêté. 

Donné àBruxelles, le 14 avril 2002. 

ALBERT 

Van Koningswege : 

De Minister van Consumentenzaken, 

Volksgezondheid en Leefmilieu, 

Mevr. M. AELVOET 

ALBERT 

Par le Roi : 

La Ministre de la Protection de la Consommation, 

de la Santé publique et de l’Environnement, 

Mme M. AELVOET


32823 

Bijlage I 

I II III 

Pesticide waarin het residu 

uitgedrukt is, behoudens 

andere vermelding 

Metabolieten, isomeren, 

afbraakproducten, 

reactieproducten en andere 

pesticiden begrepen in het 

toegelaten residu 

Toegelaten maximumgehalten aan residuen 

(mg/kg) 

AMITRAZ metabolieten die het 2,4 

dimethylaniline deel bevatten 

pitvruchten 0.5 

tomaten 0.5 

aubergines 0.5 

katoenzaad 1 

thee 0* (0.1) 

hop 20 

granen 0* (0.02) 

overige 0* (0.05) 

AZOXYSTROBIN Geen citrusvruchten 1 

noten (al dan niet in de dop, 0* (0.1) 

schil of schaal) 

druiven 2 

aardbeien 2 

bananen 2 

wortelen 0.2 

mierikswortel of peperwortel 0.2 

pastinaken 0.2 

wortelpeterselie 0.2 

schorseneren 0.2 

tomaten 2 

pepers - paprika 2 

aubergines 2 

cucurbitaceae met eetbare schil 1 

cucurbitaceae met niet-eetbare 0.5 

schil 

sla en dergelijke 3 

witlof 0.2 

bonen (met peul) 1 

erwten (met peul) 0.5 

erwten (zonder peul) 0.2 

selder 5 

artisjokken 1 

prei 0.1 

peulvruchten (gedroogd) 0.1 

thee 0* (0.1) 

hop 20 

gerst 0.3 

haver 0.3 

rijst 5 

rogge 0.3 

tarwe 0.3 

triticale 0.3 

overige 0* (0.05)


FLUPYRSULFURON-METHYL Geen oliehoudende zaden 0* (0.05) 

thee 0* (0.05) 

hop 0* (0.05) 

overige 0* (0.02) 

LAMBDA-CYHALOTHRIN Geen pompelmoezen 0.1 

sinaasappelen 0.1 

pomelo’s 0.1 

noten (al dan niet in de dop, 

schil of schaal) 

0* (0.05) 

pitvruchten 0.1 

abrikozen 0.2 

perziken (nectarines en soortgelijke 

kruisingen daaronder 

begrepen) 

0.2 

overige steenvruchten 0.1 

druiven 0.2 

aardbeien 0.5 

aalbessen 0.1 

kruisbessen 0.1 

wilde besvruchten en wilde 

vruchten 

0.2 

knolselder 0.1 

radijs 0.1 


pepers-paprika’s 0.1 


cucurbitaceae met eetbare schil 0.05 

cucurbitaceae met niet-eetbare 

schil 

0.05 

bloemkoolachtigen 0.1 

spruitjes 0.05 

sluitkool 0.2 


spinazie 0.5 

kruiden 1 

bonen (met peul) 0.2 

erwten (met peul) 0.2 

erwten (zonder peul) 0.2 

selder 0.3 

wilde paddestoelen 0.5 

thee 1 

hop 10 

gerst 0.05 

overige 0* (0.02)


32825 

METALAXYL Geen pompelmoezen 0.5 

sinaasappelen 0.5 

pomelo’s 0.5 

pitvruchten 1 

tafeldruiven 2 

wijndruiven 1 

aardbeien 0.5 

wortelen 0.1 

pastinaken 0.1 

uien 0.5 

sjalotten 0.5 

bosuien 0.2 

komkommers 0.5 

meloenen 0.2 

watermeloenen 0.2 

bloemkoolachtigen 0.1 

sluitkool 1 

sla 1 

andijvie 1 


prei 0.2 

thee 0* (0.1) 

hop 10 

overige 0* (0.05) 

PYMETROZIN Geen citrusvruchten 0.3 

abrikozen 0.05 

perziken (nectarines en soortgelijk 

0.05 

kruisingen daaronder 

begrepen) 


pepers-paprika 1 


cucurbitaceae met eetbare schil 0.5 

cucurbitaceae met niet-eetbare 0.2 

schil 

sluitkool 0.05 



katoenzaad 0.05 

thee 0* (0.1) 

hop 5 

overige 0*( 0.02) 

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 april 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 maart 2000 tot vaststelling 

van de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen toegelaten in en op voedingsmiddelen. 

ALBERT 


De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, 

Mevr. M. AELVOET


Bijlage II 

I II III 

Pesticide waarin het residu 

uitgedrukt is, behouden 

andere vermelding 

Metabolieten, isomeren, 

afbraakproducten, 

reactieproducten en andere 

pesticiden begrepen in het 

toegelaten residu 

Toegelaten maximumgehalten aan residuen 

(mg/kg) 

PYMETROZIN Geen alle 0* (0.01) 

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 april 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 maart 2000 tot vaststelling van 

de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen toegelaten in en op voedingsmiddelen. 

ALBERT 


De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, 

Mevr. M. AELVOET 

Annexe I 

I II III 

Pesticide dans lequel 

s’exprime le résidu, sauf 

mention contraire 

Métabolites, isomères, produits 

de dégradation ou de réaction 

et autres pesticides compris 

dans le résidu autorisé 

Teneurs maximales autoriséesenrésidus 

(mg/kg) 

AMITRAZE 

métabolites contenant la 

fraction 2,4 diméthylaniline 

fruits à pépins 0.5 

tomates 0.5 


graines de coton 1 

thé 0* (0.01) 

houblon 20 

céréales 0* (0.02) 

autres 0* (0.05) 

AZOXYSTROBINE Aucun agrumes 1 

noix (écalées ou non) 0*(0.1) 

raisins 2 

fraises 2 

bananes 2 

carottes 0.2 

raifort 0.2 

panais 0.2 

persil à grosse racine 0.2 

salsifis 0.2 

tomates 2 

poivrons 2 

aubergines 2 

cucurbitacées à peau comestible 1 

cucurbitacées à peau non comestible 

0.5


32827 

laitues et similaires 3 

witloof 0.2 

haricots (non écossés) 1 

pois (non écossés) 0.5 

pois (écossés) 0.2 

céleris 5 

artichauts 1 

poireaux 0.1 

légumineuses séchées 0.1 

thé 0* 0.1) 

houblon 20 

orge 0.3 

avoine 0.3 

riz 5 

seigle 0.3 

froment 0.3 

triticale 0.3 

autres 0* (0.05) 

FLUPYRSULFURON-METHYL Aucun graines oléagineuses 0* (0.05) 

thé 0* (0.05) 

houblon 0* (0.05) 

autres 0* (0.02) 

LAMBDA-CYHALOTHRINE Aucun pamplemousse 0.1 

oranges 0.1 

pomélos 0.1 

noix (écalées ou non) 0* (0.05) 

fruits à pépins 0.1 

abricots 0.2 

pêches (y compris les nectarines 

et hybrides similaires) 

0.2 

autres fruits à noyau 0.1 

raisins 0.2 

fraises 0.5 

groseilles 0.1 

groseilles à maquereau 0.1 

baies et fruits sauvages 0.2 

céleris-raves 0.1 

radis 0.1 

tomates 0.1 

poivrons 0.1 

aubergines 0.5


cucurbitacées à peau comestible 0.1 


choux (développement de 

l’inflorescence) 

0.05 

0.1 

choux de Bruxelles 0.05 

choux pommés 0.2 


épinards 0.5 

fines herbes 1 

haricots (non écossés) 0.2 

pois (non écossés) 0.2 

pois (écossés) 0.2 

céleris 0.3 

champignons sauvages 0.5 

thé 1 

houblon 10 

orge 0.05 

autres 0* (0.02) 

METALAXYL Aucun pamplemousses 0.5 

oranges 0.5 

pomélos 0.5 

fruits à pépins 1 

raisins de table 2 

raisins de cuve 1 

fraises 0.5 

carottes 0.1 

panais 0.1 

oignons 0.5 

échalotes 0.5 

oignons de printemps 0.2 

concombres 0.5 

melons 0.2 

pastèques 0.2 

choux (développement de 

l’inflorescence) 

0.1 

choux pommés 1 

laitue 1


32829 

scarole 1 


poireaux 0.2 

thé 0* (0.1) 

houblon 10 

autres 0* (0.05) 

PYMETROZINE Aucun agrumes 0.3 

abricots 0.05 

pêches (y compris les nectarines 

et hybrides similaires) 

0.05 

tomates 0.5 

poivrons 1 


cucurbitacées à peau comestible 0.5 


0.2 

choux pommés 0.05 



graines de coton 0.05 

thé 0* (0.1) 

houblon 5 

autres 0* (0.02) 

Vu pour être annexé à Notre arrêté du 14 avril 2002 modifiant l’arrêté royal du 13 mars 2000 fixant les teneurs maximales pour les 

résidus de pesticides autorisées sur et dans les denrées alimentaires. 

ALBERT 

Par le Roi : 

La Ministre de la Protection de la Consommation, de la Santé publique et de l’Environnement, 

Mme M. AELVOET 

Annexe II 

I II III 

Pesticide dans lequel s’exprime 

le résidu, sauf mention contraire 

Métabolites, isomères, produits 

de dégradation ou de réaction et 

autres pesticides compris dans le 

résidu autorisé 

Teneurs maximales autoriséesenrésidus 

(mg/kg) 

PYMETROZINE Aucun tous 0* (0.01) 

Vu pour être annexé à Notre arrêté du 14 avril 2002 modifiant l’arrêté royal du 13 mars 2000 fixant les teneurs maximales pour les 

résidus de pesticides autorisées sur et dans les denrées alimentaires. 

ALBERT 

Par le Roi : 

La Ministre de la Protection de la Consommation, de la Santé publique et de l’Environnement, 

Mme M. AELVOET


MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, 

VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU 

N. 2002 — 2579 

[C − 2002/22578] 

7 JULI 2002. — Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 7, § 3 

en 12 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot 

uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de 

besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke 

zekerheid der arbeiders 



Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 

28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der 

arbeiders, inzonderheid op artikel 2, § 1, 2°; 

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering 

van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 

28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der 

arbeiders, inzonderheid op de artikelen 7, § 3, gewijzigd bij de besluiten 

van 16 februari 1971, 2 juni 1998 en 23 december 1998, en 12, gewijzigd 

bij het besluit van 15 februari 1991; 

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 

25 oktober 2001; 

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 

27 november 2001; 

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad nr. 1.386 van 

29 januari 2002; 

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de 

Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand; 

Gelet op het advies nr. 33.090/1 van de Raad van State gegeven op 

21 maart 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de 

gecoördineerde wetten op de Raad van State; 

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en op het 

advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, 


Artikel 1. Artikel 7, § 3, van het koninklijk besluit van 28 november 

1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van 

de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke 

zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de besluiten van 16 februari 1971, 

2 juni 1998 en 23 december 1998, wordt vervangen als volgt : 

« § 3. De toepassing van de wet wordt beperkt tot de regeling voor 

verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector van de 

geneeskundige verzorging en de regeling voor kinderbijslag voor 

werknemers voor het op of na 1 januari 1999 nieuw in dienst genomen 

personeel, wat betreft de private personen die een instelling voor 

universitair onderwijs inrichten alsmede de leden van het academisch 

personeel die zij er tewerkstellen. 

Onder academisch personeel dient te worden verstaan : 

a) het vastbenoemd zelfstandig academisch personeel van de vrije 

universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap; 

b) het vastbenoemd academisch en wetenschappelijk personeel van 

de vrije universiteiten van de Franse Gemeenschap. » 

Art. 2. In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit 

van 15 februari 1991, wordt een § 3 ingevoegd, luidende als volgt : 

« § 3. De toepassing van de wet wordt eveneens beperkt tot de 

regeling inzake verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, 

sector van de geneeskundige verzorging, voor het vastbenoemd 

zelfstandig academisch personeel en voor het vastbenoemd administratief 

en technisch personeel van de Universitaire Instelling Antwerpen 

(U.I.A.), het Limburgs Universitair Centrum (L.U.C.), de Universiteit 

Gent en het Universitair Centrum Antwerpen. » 

Art. 3. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het 

Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. 

Art. 4. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering 

van dit besluit. 

Gegeven te Brussel, 7 juli 2002. 

MINISTERE DES AFFAIRES SOCIALES, 

DE LA SANTE PUBLIQUE ET DE L’ENVIRONNEMENT 

F. 2002 — 2579 

[C − 2002/22578] 

7 JUILLET 2002. — Arrêté royal modifiant les articles 7, §3et12de 

l’arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 

27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la 

sécurité sociale des travailleurs 



Vu la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 

concernant la sécurité sociale des travailleurs, notamment l’article 2, 

§1 er , 2°; 

Vu l’arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 

27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la 

sécurité sociale des travailleurs, notamment les articles 7, § 3, modifié 

par les arrêtés du 16 février 1971, 2 juin 1998 et 23 décembre 1998, et 12, 

modifié par l’arrêté du 15 février 1991; 

Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 25 octobre 2001; 

Vu l’accord du Ministre du Budget, donné le 27 novembre 2001; 

Vu l’avis du Conseil national du Travail n° 1.386, donné le 

29 janvier 2002; 

Vu la délibération du Conseil des Ministres sur la demande d’avis à 

donner par le Conseil d’Etat dans un délai ne dépassant pas un mois; 

Vu l’avis du Conseil d’Etat n° 33.090/1, donné le 21 mars 2002, en 

application de l’article 84, alinéa 1 er , 1°, des lois coordonnées sur le 

Conseil d’Etat; 

Sur la proposition de Notre Ministre des Affaires sociales et de l’avis 

de Nos Ministres qui en ont délibéré en Conseil, 


Article 1 er . L’article 7, § 3, de l’arrêté royal du 28 novembre 1969 pris 

en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 

28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, 

modifié par les arrêtés du 16 février 1971, 2 juin 1998 et 23 décembre 

1998, est remplacé par la disposition suivante: 

« § 3. L’application de la loi est limitée au régime d’assurance 

obligatoire contre la maladie et l’invalidité, secteur des soins de santé et 

au régime des allocations familiales pour travailleurs salariés pour le 

personnel engagé àpartir du 1 er janvier 1999, en ce qui concerne les 

personnes privées qui organisent un établissement d’enseignement 

universitaire ainsi que les membres du personnel académique qu’elles 

y occupent. 

Il faut entendre par personnel académique : 

a) le personnel académique autonome nommé à titre définitif des 

universités libres de la Communauté flamande; 

b) le personnel académique et scientifique nommé àtitre définitif des 

universités libres de la Communauté française. » 

Art. 2. Dans l’article 12 du même arrêté, modifié par l’arrêté du 

15 février 1991, il est inséré un§3,rédigé comme suit : 

« § 3. L’application de la loi est également limitée au régime 

d’assurance obligatoire contre la maladie et l’invalidité, secteur des 

soins de santé, pour le personnel académique autonome nommé àtitre 

définitif et pour le personnel administratif et technique nommé àtitre 

définitif de l’Universitaire Instelling Antwerpen (U.I.A.) et du Limburgs 

Universitair Centrum (L.U.C.), l’Universiteit Gent et l’Universitair 

Centrum Antwerpen. » 

Art. 3. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au 

Moniteur belge. 

Art. 4. Notre Ministre des Affaires sociales est chargé de l’exécution 

du présent arrêté. 

Donné àBruxelles, le 7 juillet 2002. 

ALBERT 


De Minister van Sociale Zaken, 

F. VANDENBROUCKE 

ALBERT 

Par le Roi : 

Le Ministre des Affaires sociales, 

F. VANDENBROUCKE


32831 

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID 

EN MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID 

EN LEEFMILIEU 

N. 2002 — 2580 

[2002/22558] 

7 JULI 2002. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk 

besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 4, van de wet 

van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale 

zekerheid voor werknemers 



Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen 

van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 35, 

§ 4, vervangen bij de wet van 26 maart 1999; 

Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van 

artikel 35, § 4 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene 

beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij het 

koninklijk besluit van 17 september 2000; 

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor 

Sociale Zekerheid gegeven op 24 mei 2002; 


13 mei 2002; 

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 

28 mei 2002; 

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de 

omstandigheid dat in artikel 35, § 1, 5°, van de wet van 29 juni 1981 

houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor 

werknemers wordt bepaald dat bedrag F* (forfaitair kwartaalbedrag 

van de bijdragevermindering) vanaf 1 april 1999 jaarlijks wordt 

vastgelegd bij een in Ministerraad overlegd besluit; 

Dat dit besluit, dat past in de algemene hervorming tot verhoging 

van de structurele vermindering van de lasten op de arbeidsinkomsten, 

tot doel heeft gevolg te geven aan voormeld wettelijk voorschrift, door 

de indexering van de loongrenzen waarmee rekening wordt gehouden 

voor de berekening van de specifieke structurele vermindering van de 

werkgeversbijdragen van sociale zekerheid voor de werknemers van 

beschutte werkplaatsen; 

Dat voor het welslagen van de hervorming er dan ook absoluut 

zoveel mogelijk moet voorkomen worden dat de verschillende reeds of 

weldra aangenomen maatregelen op verschillende data in werking 

zouden treden; 

Dat dit besluit dus op 1 april 2002 uitwerking moet hebben om de 

wettelijke verplichting van jaarlijkse vaststelling van het bedrag F* te 

kunnen nakomen. 

Dat aangezien onderhavige bepalingen op 1 april 2002 uitwerking 

hebben, de betrokken werkgevers dus dringend alle zekerheid moeten 

bekomen over de toepassing van deze vermindering vanaf deze datum, 

en namelijk om hun de mogelijkheid te geven hun verplichtingen 

inzake driemaandelijkse aangifte aan de Rijksdienst voor Sociale 

Zekerheid te kunnen nakomen; 

Gelet op het advies nr. 33.631/1 van de Raad van State, gegeven op 

18 juni 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de 


Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en van 

Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad 

vergaderde Ministers, 


Artikel 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot 

uitvoering van artikel 35, § 4, van de wet van 29 juni 1981 houdende de 

algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, 

gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2000, worden de 

volgende wijzigingen aangebracht : 

1° de getallen « 9 750 frank », « 19 000 », « 8 500 BEF » en « 21 206 », 

worden vervangen door de getallen « 241,70 EUR », « 471,00 », 

« 210,71 EUR » en « 525,68 »; 

MINISTERE DE L’EMPLOI ET DU TRAVAIL ET MINISTERE DES 

AFFAIRES SOCIALES, DE LA SANTE PUBLIQUE ET DE 

L’ENVIRONNEMENT 

F. 2002 — 2580 

[2002/22558] 

7 JUILLET 2002. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 7 mai 1999 

pris en exécution de l’article 35, § 4, de la loi du 29 juin 1981 

établissant les principes généraux de la sécurité sociale des 

travailleurs salariés 



Vu la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la 

sécurité sociale des travailleurs salariés, notamment l’article 35, § 4, 

remplacé par loi du 26 mars 1999; 

Vu l’arrêté royal du 7 mai 1999 pris en exécution de l’article 35, § 4, 

de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité 

sociale des travailleurs salariés, modifié par l’arrêté royal du 17 septembre 

2000; 

Vu l’avis du Comité de gestion de l’Office national de Sécurité sociale, 

donné le 24 mai 2002; 

Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances émis le 13 mai 2002; 

Vu l’accord du Ministre du Budget, donné le 28 mai 2002; 

Vu l’urgence motivée par le fait que l’article 35, § 1 er , 5°, de la loi du 

29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des 

travailleurs salariés prévoit que, à partir du 1 er avril 1999, le montant F* 

(montant forfaitaire trimestriel de la réduction de cotisations) est fixé 

annuellement par un arrêté délibéré en Conseil des Ministres; 

Que le présent projet, qui s’inscrit dans la réforme générale 

d’augmentation de la réduction structurelle des charges pesant sur les 

revenus du travail, a pour objet de satisfaire au prescrit légal précité en 

indexant les plafonds salariaux pris en compte pour le calcul de la 

réduction structurelle spécifique des cotisations sociales de sécurité 

sociale patronales pour les travailleurs des ateliers protégés; 

Qu’il est dès lors impératif, pour la réussite de la réforme, d’éviter 

autant que possible que les différentes mesures adoptées ou en voie 

d’adoption aient des entrées en vigueur différentes; 

Qu’il y a donc lieu que le présent arrêté produise ses effets le 

1 er avril 2002 afin de respecter l’obligation légale de fixation annuelle 

du montant F*. 

Que dès lors que les présentes dispositions produisent leurs effets le 

1 er avril 2002, il est dès lors urgent pour les employeurs concernés 

d’obtenir toutes les certitudes quant à l’application de la présente 

réduction à partir de cette date, et notamment, afin de leur permettre de 

remplir leurs obligations en matière de déclaration trimestrielle à 

l’Office national de Sécurité sociale; 

Vu l’avis n° 33.631/1 du Conseil d’Etat, donné le 18 juin 2002, en 

application de l’article 84, alinéa 1 er , 2°, des lois coordonnées sur le 

Conseil d’Etat; 

Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi et de Notre Ministre 

des Affaires sociales et de l’avis de Nos Ministres qui en ont délibéré en 

Conseil, 


Article 1 er . Dans l’article 1 er de l’arrêté royal du 7 mai 1999 pris en 

exécution de l’article 35, § 4, de la loi du 29 juin 1981 établissant les 

principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés, 

modifié par l’arrêté royal du 17 septembre 2000, sont aportées les 

modifications suivantes : 

1° les montants « 9 750 francs », « 19 000 », « 8 500 BEF », et « 21 206 » 

sont remplacés par les montants « 241,70 EUR », « 471,00 », « 210,71 EUR » 

et « 525,68 »;


2°§2,1.a) wordt vervangen als volgt : 

« a) De lastenverlaging hangt af van de zone waarin de loonmassa S 

van de werknemer zich situeert. Hiertoe onderscheidt men vier zones 

die afgebakend worden door de waarden S0, S1 en S2 : 

S0 is gelijk aan 2.565,18 EUR; 

S1 is gelijk aan 3.536,43 EUR; 

S2 is gelijk aan 4.470,31 EUR. » 

Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2002. 

Art. 3. Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van 

Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van 

dit besluit. 

2° le § 2, 1., le a) est remplacé par la disposition suivante : 

« a) La réduction dépend de la zone dans laquelle se situe la masse 

salariale S du travailleur. On distingue à cet effet quatre zones 

délimitées par les valeurs S0, S1 et S2 : 

S0 est égal à 2.565,18 EUR; 

S1 est égal à 3.536,43 EUR; 

S2 est égal à 4.470,31 EUR. » 

Art. 2. Le présent arrêté produit ses effets le 1 er avril 2002. 

Art. 3. Notre Ministre de l’Emploi et Notre Ministre des Affaires 

sociales sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l’exécution du 



Donné à Bruxelles, le 7 juillet 2002. 

ALBERT 


De Minister van Werkgelegenheid, 

Mevr. L. ONKELINX 

De Minister van Sociale Zaken, 


ALBERT 

Par le Roi : 

Le Ministre de l’Emploi, 

Mme L. ONKELINX 

Le Ministre des Affaires sociales, 


c 

N. 2002 — 2581 (2002 — 2240) 

[2002/22575] 

17 JUNI 2002. — Koninklijk besluit houdende vaststelling van de 

vermindering van het bedrag dat gestort wordt aan de sectorale 

fondsen bedoeld in artikel 35, § 5, derde lid, 1°, van de wet van 

29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale 

zekerheid voor werknemers alsook aan deze bedoeld in artikel 71, 

1° en 2°, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch 

actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse 

bepalingen, houdende vaststelling van het bedrag dat aan voormelde 

fondsen verschuldigd is voor het tweede semester 2002 en 

houdende bepaling van de besteding van de middelen van de 

terugvorderingsfondsen. — Erratum 

In het Belgisch Staatsblad nr. 217 van 29 juni 2002 wordt de volgende 

wijziging aangebracht : 

Op pagina 29.508, op de tweede regel van de tabel, wordt het bedrag 

« 33.696.643,14 » vervangen door het bedrag « 33.890.438,11 ». 

F. 2002 — 2581 (2002 — 2240) 

[2002/22575] 

17 JUIN 2002. — Arrêté royal portant fixation de la réduction du 

montant versé aux fonds sectoriels visés à l’article 35, § 5, alinéa 3, 

1°, de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la 

sécurité sociale des travailleurs salariés ainsi qu’aux fonds visés à 

l’article 71, 1° et 2°, de la loi du 26 mars 1999 relative au plan 

d’action belge pour l’emploi 1998 et portant des dispositions 

diverses, portant fixation du montant dû aux fonds précités pour le 

deuxième semestre 2002 et déterminant l’affectation des moyens 

des fonds de récupération. — Erratum 

Au Moniteur belge n° 217 du 29 juin 2002 est apportée la modification 

suivante : 

A la page 29.508, dans la deuxième ligne du tableau, le montant 

« 33.696.643,14 » est remplacé par le montant « 33.890.438,11 ». 

* 

MINISTERIE VAN LANDSVERDEDIGING 

N. 2002 — 2582 (2002 — 2526) 

[2002/07186] 

10 JULI 2002. — Koninklijk besluit tot toekenning 

van een herstructureringspremie aan sommige militairen 

Erratum 

In het Belgisch Staatsblad nr. 236 van 17 juli 2002, tweede uitgave, 

worden de volgende verbeteringen aangebracht : 

— blz. 32316, in het opschrift, men dient te lezen « 10 juli 2002 » in 

plaats van « 1 juli 2002 » en « 10 juillet 2002 » in plaats van « 1 er juillet 

2002 ». 

— blz. 32318, de woorden « Gegeven te Brussel, 1 juli 2002 » 

vervangen door de woorden « Gegeven te Brussel, 10 juli 2002 » en de 

woorden « Donné à Bruxelles, le 1 er juillet 2002 » vervangen door de 

woorden « Donné à Bruxelles, le 10 juillet 2002 ». 

MINISTERE DE LA DEFENSE 

F. 2002 — 2582 (2002 — 2526) 

[2002/07186] 

10 JUILLET 2002. — Arrêté royal 

accordant une prime de restructuration à certains militaires 

Erratum 

Au Moniteur belge n° 236 du 17 juillet 2002, deuxième édition, les 

corrections suivantes sont apportées : 

— page 32316, dans l’intitulé, il y a lieu de lire « 10 juli 2002 » au lieu 

de « 1 juli 2002 » et « 10 juillet 2002 » au lieu de « 1 er juillet 2002 ». 

— page 32318, les mots « Gegeven te Brussel, 1 juli 2002 » sont 

remplacés par les mots « Gegeven te Brussel, 10 juli 2002 » et les mots 

« Donné à Bruxelles, le 1 er juillet 2002 » sont remplacés par les mots 

« Donné à Bruxelles, 10 juillet 2002 ».


32833 

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN 

N. 2002 — 2583 

[C − 2002/00544] 

F. 2002 — 2583 

MINISTERE DE L’INTERIEUR 

[C − 2002/00544] 

2 JULI 2002. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel 

besluit van 26 mei 1998 betreffende de indienstneming en de 

tenlasteneming van het personeel van de centra van het eenvormig 

oproepstelsel en het ministerieel besluit van 7 maart 2002 tot 

wijziging van het ministerieel besluit van 26 mei 1998 betreffende 

de indienstneming en de tenlasteneming van het personeel van de 

centra van het eenvormig oproepstelsel 

2 JUILLET 2002. — Arrêté ministériel modifiant l’arrêté ministériel 

du 26 mai 1998 relatif au recrutement et à la prise en charge du 

personnel des centres du système d’appel unifié et l’arrêté ministériel 

du 7 mars 2002 modifiant l’arrêté ministériel du 26 mai 1998 

relatif au recrutement et à la prise en charge du personnel des 

centres du système d’appel unifié 

De Minister van Binnenlandse Zaken, 

Le Ministre de l’Intérieur, 

Gelet op de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige 

hulpverlening, inzonderheid op artikel 1, derde lid, vervangen bij 

de wet van 22 februari 1998, artikel 2, gewijzigd bij de wet van 

22 december 1977 en artikel 3; 

Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling 

van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige 

hulpverlening en houdende aanwijzing van gemeenten als centra van 

het eenvormig oproepstelsel, inzonderheid op artikel 2 en artikel 3, 

vervangen bij het koninklijk besluit van 19 december 1997 en gewijzigd 

bij de koninklijke besluiten van 26 november 1998, 26 mei 1999 en 

7 maart 2002; 

Gelet op het ministerieel besluit van 26 mei 1998 betreffende de 

indienstneming en de tenlasteneming van het personeel van de centra 

van het eenvormig oproepstelsel, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd 

bij de ministeriële besluiten van 14 oktober 1998, 5 maart 1999 en 

21 december 1999 en 7 maart 2002; 

Gelet op het ministerieel besluit van 7 maart 2002 tot wijziging van 

het ministerieel besluit van 26 mei 1998 betreffende de indienstneming 

en de tenlasteneming van het personeel van de centra van het 

eenvormig oproepstelsel; 


12 december 2001 en 26 april 2002; 

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 

21 december 2001 en 8 mei 2002; 


12 januari 1973, inzonderheid op het artikel 3, § 1, vervangen bij de wet 

van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; 

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de 

omstandigheid dat aan de eenvormige oproepcentra de middelen 

moeten worden gegeven die overeenstemmen met hun behoeften; dat 

bijgevolg het aantal aangestelden, nodig in het eenvormig oproepcentrum 

van Leuven, dringend moet worden aangepast, om de regelmatige 

werking van dit centrum te verzekeren; 

Overwegende dat de toekenning van de bijkomende toelage aan het 

eenvormig oproepcentrum van Luik, omwille van technische en 

organisatorische redenen, bovendien moet aanvangen vanaf 19 november 

2001, 

Besluit : 

Artikel 1. In artikel 1 van het ministerieel besluit van 26 mei 1998 

betreffende de indienstneming en de tenlasteneming van het personeel 

van de centra van het eenvormig oproepstelsel, gewijzigd bij de 

ministeriële besluiten van 14 oktober 1998, 5 maart 1999, 21 december 

1999 en 7 maart 2002, wordt het cijfer « 12 » tegenover het woord 

« Leuven » vervangen door het cijfer « 16 ». 

Art. 2. In artikel 2 van hetzelfde besluit, worden de woorden 

« overeenkomstig artikel 1 » vervangen door de woorden « overeenkomstig 

artikel 1 en 1bis ». 

Art. 3. In artikel 3, vierde lid, van het ministerieel besluit van 

7 maart 2002 tot wijziging van het ministerieel besluit van 26 mei 1998 

betreffende de indienstneming en de tenlasteneming van het personeel 

van de centra van het eenvormig oproepstelsel, worden de woorden 

« 1 januari 2002 » vervangen door de woorden « 19 november 2001 ». 

Vu la loi du 8 juillet 1964 relative à l’aide médicale urgente, 

notamment l’article 1 er , alinéa 3, remplacé par la loi du 22 février 1998, 

l’article 2, modifié par la loi du 22 décembre 1977 et l’article 3; 

Vu l’arrêté royal du 2 avril 1965 déterminant les modalités d’organisation 

de l’aide médicale urgente et portant désignation des communes 

comme centres du système d’appel unifié, notamment l’article 2 et 

l’article 3, remplacé par l’arrêté royal du 19 décembre 1997 et modifié 

par les arrêtés royaux des 26 novembre 1998, 26 mai 1999 et 7 mars 2002; 

Vu l’arrêté ministériel du 26 mai 1998 relatif au recrutement et à la 

prise en charge du personnel des centres du système d’appel unifié, 

notamment l’article 1 er , modifié par les arrêtés ministériels des 

14 octobre 1998, 5 mars 1999 et 21 décembre 1999 et 7 mars 2002; 

Vu l’arrêté ministériel du 7 mars 2002 modifiant l’arrêté ministériel 

du 26 mai 1998 relatif au recrutement et à la prise en charge du 

personnel des centres du système d’appel unifié; 

Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances donné les 12 décembre 2001 et 

26 avril 2002; 

Vu l’accord du Ministre du Budget, donné le 21 décembre 2001 et 

8 mai 2002; 




Vu l’urgence motivée par la circonstance qu’il importe de donner aux 

centres d’appel unifié les moyens qui correspondent à leurs besoins; 

qu’il faut dès lors de toute urgence adapter le nombre de préposés 

nécessaires au centre d’appel unifié de Louvain pour assurer le 

fonctionnement régulier de ce centre; 

Considérant qu’il faut, en outre, pour des raisons techniques et 

d’organisation, que l’octroi de la subvention complémentaire au centre 

d’appel unifié de Liège prenne cours dès le 19 novembre 2001, 

Arrête : 

Article 1 er . Dans l’article 1 er de l’arrêté ministériel du 26 mai 1998 

relatif au recrutement et à la prise en charge du personnel des centres 

du système d’appel unifié, modifié par les arrêtés ministériels des 

14 octobre 1998, 5 mars 1999, 21 décembre 1999 et 7 mars 2002, le 

chiffre « 12 » en regard du mot « Louvain » est remplacé par le 

chiffre « 16 ». 

Art. 2. Dans l’article 2 du même arrêté, les mots « conformément à 

l’article 1 er » sont remplacés par les mots « conformément aux articles 

1 er et 1bis ». 

Art. 3. Dans l’article 3, alinéa 4, de l’arrêté ministériel du 7 mars 2002 

modifiant l’arrêté ministériel du 26 mai 1998 relatif au recrutement et à 

la prise en charge du personnel des centres du système d’appel unifié, 

les mots « 1 er janvier 2002 » sont remplacés par les mots « 19 novembre 

2001 ».


Art. 4. Artikel 1 van dit besluit heeft uitwerking met ingang van 

1 juni 2002. 

Artikel 2 van dit besluit heeft uitwerking met ingang van 

19 november 2001. 

Art. 4. L’article 1 er du présent arrêté produit ses effets le 1 er juin 2002. 

L’article 2 du présent arrêté produit ses effets le 19 novembre 2001. 

Brussel, 2 juli 2002. 

Bruxelles, le 2 juillet 2002. 

A. DUQUESNE 

A. DUQUESNE 

* 

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID 

N. 2002 — 2584 

[C − 2002/12860] 

9 JULI 2002. — Koninklijk besluit tot vaststelling, voor de ondernemingen 

die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf 

(P.C. 124) ressorteren, van de voorwaarden waaronder het gebrek 

aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de 

arbeidsovereenkomst voor werklieden geheel schorst (1) 



Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, 

inzonderheid op artikel 51, § 1, gewijzigd bij de wetten van 

26 juni 1992 en 26 maart 1999 en bij het koninklijk besluit nr. 254 van 

31 december 1983; 

Gelet op het advies van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf; 





Overwegende dat de huidige economische toestand vereist dat 

zonder verwijl de nodige maatregelen worden genomen om de regeling 

te verlengen die omschrijft onder welke voorwaarden het gebrek aan 

werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst 

voor werklieden geheel schorst voor de ondernemingen die 

onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren; 

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, 


Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en op de 

werklieden van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor 

het bouwbedrijf ressorteren. 

Art. 2. Bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken mag de 

uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden volledig 

worden geschorst, mits er kennisgeving wordt gedaan, hetzij door 

aanplakking van een bericht, wanneer alle werklieden van de onderneming 

of van een bouwplaats collectief werkloos worden gesteld, 

hetzij door overhandiging aan de werkman van een geschrift, wanneer 

slechts een gedeelte van de werklieden van de onderneming of van een 

bepaalde bouwplaats werkloos worden gesteld. 

Het geschrift wordt per post verstuurd aan de werkman, die wegens 

gerechtvaardigde afwezigheid geen kennis kon nemen van het bericht, 

of het geschrift niet in ontvangst kon nemen. 

De kennisgeving moet ten laatste op woensdag gebeuren, opdat de 

volledig schorsing de volgende maandag kan beginnen te lopen. 

Art. 3. De duur van de volledige schorsing van de uitvoering van de 

arbeidsovereenkomst voor werklieden bij gebrek aan werk wegens 

economische oorzaken mag acht weken niet overschrijden. 

Art. 4. Een kopie van het bericht of het dubbel van het geschrift, 

zoals bedoeld in artikel 2, moet onder een bij de post aangetekende 

omslag, ten laatste de woensdag van de week waarin de kennisgeving 

geschiedt, worden gezonden aan het werkloosheidsbureau van de 

Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming 

gevestigd is. 

MINISTERE DE L’EMPLOI ET DU TRAVAIL 

F. 2002 — 2584 

[C − 2002/12860] 

9 JUILLET 2002. — Arrêté royal fixant, pour les entreprises ressortissant 

à la Commission paritaire de la construction (C.P. 124), les 

conditions dans lesquelles le manque de travail résultant de causes 

économiques suspend l’exécution du contrat de travail d’ouvrier (1) 



Vu la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, notamment 

l’article 51, § 1 er , modifié par les lois du 26 juin 1992 et 26 mars 1999 et 

par l’arrêté royal n˚ 254 du 31 décembre 1983; 

Vu l’avis de la Commission paritaire de la construction; 





Considérant que la situation économique actuelle impose que soient 

prises sans retard les mesures nécessaires afin de prolonger le régime 

qui fixe les conditions dans lesquelles le manque de travail résultant de 

causes économiques permet la suspension totale de l’exécution d’un 

contrat de travail ouvrier en ce qui concerne les entreprises ressortissant 

à la Commission paritaire de la construction; 

Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi, 


Article 1 er . Le présent arrêté s’applique aux employeurs et aux 

ouvriers des entreprises ressortissant à la Commission paritaire de la 

construction. 

Art. 2. En cas de manque de travail résultant de causes économiques, 

l’exécution du contrat de travail d’ouvrier peut être totalement 

suspendue, moyennant une notification qui s’effectue, soit par l’affichage 

d’un avis s’il s’agit d’une mise en chômage collective de tous les 

ouvriers de l’entreprise ou d’un chantier, soit par la remise à l’ouvrier 

d’un écrit si la mise en chômage n’affecte qu’une partie des ouvriers de 

l’entreprise ou d’un chantier déterminé. 

L’écrit est adressé par la poste à l’ouvrier qui par suite d’une absence 

justifiée n’a pu prendre connaissance de l’avis ou recevoir l’écrit de la 

main à la main. 

La notification s’effectue au plus tard le mercredi pour que la 

suspension totale puisse prendre cours le lundi suivant. 

Art. 3. La durée de la suspension totale de l’exécution du contrat de 

travail d’ouvrier pour manque de travail résultant de causes économiques 

ne peut dépasser huit semaines. 

Art. 4. Une copie de l’avis ou le double de l’écrit, visé àl’article 2, 

doit être envoyé sous pli recommandé à la poste au plus tard le 

mercredi de la semaine pendant laquelle la notification a été faite au 

bureau du chômage de l’Office national de l’Emploi du lieu où est située 

l’entreprise.


32835 

Art. 5. De bij artikel 2 bedoelde kennisgeving en de bij artikel 4 

bedoelde mededeling moeten de datum vermelden waarop de volledige 

schorsing van de uitvoering van de overeenkomst zal ingaan en de 

datum waarop deze schorsing een einde zal nemen. 

De bij artikel 4 bedoelde mededeling vermeldt daarenboven de 

economische oorzaken die de volledige schorsing van de uitvoering 

van de overeenkomst rechtvaardigen en hetzij de naam, de voornamen 

en het adres van de werkloos gestelde werklieden, hetzij de 

afdeling(en) van de onderneming waar de arbeid wordt geschorst. 

Art. 6. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2002 en 

treedt buiten werking op 1 juni 2003. 

Artikel 4 van dit besluit treedt buiten werking op de datum van 

inwerkingtreding van artikel 71 van de programmawet van 30 december 

2001. 

Art. 7. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering 


Art. 5. La notification visée à l’article 2 et la communication visée à 

l’article 4 doivent mentionner la date à laquelle la suspension totale de 

l’exécution du contrat prendra cours et la date à laquelle cette 

suspension prendra fin. 

La communication visée à l’article 4 mentionne en outre les causes 

économiques qui justifient la suspension complète de l’exécution du 

contrat et soit les nom, prénoms et adresse des ouvriers mis en 

chômage, soit la ou les sections de l’entreprise dont l’activité sera 

suspendue. 

Art. 6. Le présent arrêté produit ses effets le 1 er juin 2002 et cessera 

d’être en vigueur le 1 er juin 2003. 

L’article 4 du présent arrêté cesse d’être en vigueur à la date d’entrée 

en vigueur de l’article 71 de la loi-programme du 30 décembre 2001. 

Art. 7. Notre Ministre de l’Emploi est chargé de l’exécution du 




ALBERT 




ALBERT 

Par le Roi : 

La Ministre de l’Emploi, 


Nota 

(1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : 

Wet van 3 juli 1978, Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978. 

Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992. 

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999. 

Koninklijk besluit nr. 254 van 31 december 1983, Belgisch Staatsblad 

van 21 januari 1984. 

Note 

(1) Références au Moniteur belge : 

Loi du 3 juillet 1978, Moniteur belge du 22 août 1978. 

Loi du 26 juin 1992, Moniteur belge du 30 juin 1992. 

Loi du 26 mars 1999, Moniteur belge du 1 er avril 1999. 

Arrêté royal n˚ 254 du 31 décembre 1983, Moniteur belge du 

21 janvier 1984. 

c 

N. 2002 — 2585 

[C − 2002/12859] 

9 JULI 2002. — Koninklijk besluit tot vaststelling voor sommige 

ondernemingen die onder het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten 

(P.C. 106.02) ressorteren, van de voorwaarden waaronder 

het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de 

uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden schorst (1) 




inzonderheid op artikel 51, § 1, gewijzigd bij de wetten van 

26 juni 1992 en 26 maart 1999 en bij het koninklijk besluit nr. 254 van 


Gelet op het advies van het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten; 





Overwegende dat de huidige economische toestand het spoedig 

invoeren van een regeling van schorsing van de uitvoering van de 

arbeidsovereenkomst voor werklieden rechtvaardigt voor de ondernemingen 

die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten; 




werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair 

Subcomité voor de cementagglomeraten. 

F. 2002 — 2585 

[C − 2002/12859] 

9 JUILLET 2002. — Arrêté royal fixant, pour certaines entreprises 

ressortissant à la Sous-commission paritaire pour les agglomérés à 

base de ciment (C.P. 106.02), les conditions dans lesquelles le 

manque de travail résultant de causes économiques suspend 

l’exécution du contrat de travail d’ouvrier (1) 




l’article 51, § 1 er , modifié par les lois des 26 juin 1992 et 26 mars 1999 et 

par l’arrêté royal n˚ 254 du 31 décembre 1983; 

Vu l’avis de la Sous-commission paritaire pour les agglomérés à base 

de ciment; 





Considérant que la situation économique actuelle justifie la prolongation 

de toute urgence d’un régime de suspension de l’exécution du 

contrat de travail d’ouvrier pour les entreprises ressortissant à la 

sous-commission paritaire pour les agglomérés à base de ciment; 

Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi, 



ouvriers des entreprises ressortissant à la sous-commission paritaire 

pour les agglomérés à base de ciment.


Art. 2. Bij volledig of gedeeltelijk gebrek aan werk wegens economische 

oorzaken mag de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor 

werklieden volledig worden geschorst, mits er kennisgeving wordt 

gedaan door aanplakking in de lokalen van de onderneming, minstens 

zeven dagen op voorhand, de dag van de aanplakking niet inbegrepen. 

De aanplakking kan worden vervangen door een geschreven kennisgeving 

aan iedere werkloos gestelde werkman, ten minste zeven dagen 

vooraf, de dag van de kennisgeving niet inbegrepen. 

Art. 3. De duur van de volledige schorsing van de uitvoering van de 

arbeidsovereenkomst voor werklieden bij gebrek aan werk wegens 

economische oorzaken mag acht weken niet overschrijden. 

Art. 4. Mededeling van de bij artikel 2 bedoelde aanplakking of 

individuele kennisgeving moet door de werkgever, onder een bij de 

post aangetekende omslag, de dag zelf van de aanplakking of van de 

individuele kennisgeving worden gezonden aan het werkloosheidsbureau 

van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar 

de onderneming gevestigd is. 

Art. 5. De bij artikel 2 bedoelde kennisgeving en de bij artikel 4 

bedoelde mededeling moeten de datum vermelden waarop de volledige 

schorsing van de uitvoering van de overeenkomst zal ingaan en de 

datum waarop die schorsing een einde zal nemen alsook de data 

waarop de werklieden werkloos zullen gesteld worden. 

De bij artikel 4 bedoelde mededeling vermeldt daarenboven de 

economische oorzaken die de volledige schorsing van de uitvoering 

van de overeenkomst rechtvaardigen en hetzij de naam, de voornamen 

en het adres van de werkloos gestelde werklieden, hetzij de afdeling(en) 

van de onderneming waar de arbeid wordt geschorst. 

Art. 6. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2002 en treedt buiten 

werking op 1 januari 2003. 

Artikel 4 van dit besluit treedt buiten werking op de dag waarop 

artikel 71 van de programmawet van 30 december 2001 in werking 

treedt. 

Art. 7. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering 



ALBERT 




Art. 2. En cas de manque total ou partiel de travail résultant de 

causes économiques, l’exécution du contrat de travail d’ouvrier peut 

être totalement suspendue, moyennant une notification par affichage 

dans les locaux de l’entreprise, au moins sept jours à l’avance, le jour de 

l’affichage non compris. 

L’affichage peut être remplacé par une notification écrite à chaque 

ouvrier mis en chômage, au moins sept jours à l’avance, le jour de la 

notification non compris. 

Art. 3. La durée de la suspension totale de l’exécution du contrat de 

travail d’ouvrier pour manque de travail résultant de causes économiques 

ne peut dépasser huit semaines. 

Art. 4. Communication de l’affichage ou de la notification individuelle 

visée à l’article 2 doit être adressée par l’employeur, sous pli 

recommandé àla poste, le jour même de l’affichage ou de la notification 

individuelle, au bureau de chômage de l’Office national de l’Emploi du 

lieu où est située l’entreprise. 

Art. 5. La notification visée à l’article 2 et la communication visée à 

l’article 4 doivent mentionner la date à laquelle la suspension totale de 

l’exécution du contrat prendra cours et la date à laquelle cette 

suspension prendra fin ainsi que les dates auxquelles les ouvriers 

seront mis en chômage. 

La communication visée à l’article 4 mentionne, en outre, les causes 

économiques qui justifient la suspension totale de l’exécution du 

contrat et soit les nom, prénoms et adresse des ouvriers mis en 

chômage, soit la ou les section(s) de l’entreprise où le travail est 

suspendu. 

Art. 6. Le présent arrêté entre en vigueur le 1 er juillet 2002 et cessera 

d’être en vigueur le 1 er janvier 2003. 

L’article 4 du présent arrêté cesse d’être en vigueur à la date d’entrée 

en vigueur de l’article 71 de la loi-programme du 30 décembre 2001. 

Art. 7. Notre Ministre de l’Emploi est chargée de l’exécution du 



ALBERT 

Par le Roi : 

La Ministre de l’Emploi, 


Nota 


Wet van 3 juli 1978, Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978; 

Wet van 29 december 1990, Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991; 

Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992; 

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999; 

Koninklijk besluit nr. 254 van 31 december 1983, Belgisch Staatsblad 

van 21 januari 1984. 

Note 


Loi du 3 juillet 1978, Moniteur belge du 22 août 1978; 

Loi du 29 décembre 1990, Moniteur belge du 9 janvier 1991; 

Loi du 26 juin 1992, Moniteur belge du 30 juin 1992; 

Loi du 26 mars 1999, Moniteur belge du 1 er avril 1999; 

Arrêté royal n˚ 254 du 31 décembre 1983, Moniteur belge du 

21 janvier 1984. 

c 

N. 2002 — 2586 

[C − 2002/12854] 

9 JULI 2002. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de opzeggingstermijnen 

in de inrichtingen die ressorteren onder de bevoegdheid 

van het Paritair Comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van 

het vrij onderwijs (P.C. 152) (1) 




inzonderheid op artikel 61, §1, gewijzigd bij de wet van 

20 juli 1991; 

Gelet op het voorstel van het Paritair Comité voor de gesubsidieerde 

inrichtingen van het vrij onderwijs; 





F. 2002 — 2586 

[C − 2002/12854] 

9 JUILLET 2002. — Arrêté royal fixant les délais de préavis pour les 

institutions ressortissant à la Commission paritaire pour les 

institutions subsidiées de l’enseignement libre (C.P. 152) (1) 




l’article 61, §1 er , modifié par la loi du 20 juillet 1991; 

Vu la proposition de la Commission paritaire pour les institutions 

subsidiées de l’enseignement libre; 




Vu l’urgence;


32837 

Overwegende dat het noodzakelijk is zonder uitstel de opzeggingstermijnen 

voor de inrichtingen die ressorteren onder het Paritair 

Comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs, te 

wijzigen, teneinde de rechtspositie van de betrokken werknemers te 

waarborgen; 

Considérant qu’il est nécessaire de modifier sans retard les délais de 

préavis, pour les institutions ressortissant à la Commission paritaire 

pour les institutions subsidiées de l’enseignement libre; 




werklieden van de inrichtingen die ressorteren onder het Paritair 

Comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs. 

Art. 2. In afwijking van de bepalingen van artikel 59 van de wet van 

3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt de te geven 

opzeggingstermijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst voor 

werklieden, gesloten voor onbepaalde tijd, vastgesteld op : 

- een week wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat en drie 

dagen wanneer de opzegging van de werknemer uitgaat wat de 

werklieden betreft die minder dan zes maanden ononderbroken bij 

dezelfde onderneming in dienst zijn gebleven; 

- vijf weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat en twee 

weken wanneer de opzegging van de werknemer uitgaat wat de 

werklieden betreft die tussen zes maanden en minder dan vijf jaren 

ononderbroken bij dezelfde onderneming in dienst zijn gebleven; 

- zes weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat en 

twee weken wanneer de opzegging van de werknemer uitgaat wat de 

werklieden betreft die tussen vijf en minder dan tien jaren ononderbroken 

bij dezelfde onderneming in dienst zijn gebleven; 

- acht weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat en 


werklieden betreft die tussen tien en minder dan vijftien jaren 


- twaalf weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat en 


werklieden betreft die tussen vijftien en minder dan twintig jaren 


- zestien weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat en 


werklieden betreft die twintig jaren en meer ononderbroken bij 

dezelfde onderneming in dienst zijn gebleven; 

Art. 3. In geval van opzegging met het oog op brugpensioen gelden 

de opzeggingstermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 

3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 

Art. 4. De opzeggingen betekend voor de inwerkingtreding van dit 

besluit blijven al hun gevolgen behouden. 

Art. 5. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het 

Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. 

Art. 6. Onze Minister van Werkgelenheid is belast met de uitvoering 



Sur la proposition de notre Ministre de l’Emploi, 



ouvriers des institutions ressortissant à la Commission paritaire pour 

les institutions subsidiées de l’enseignement libre. 

Art. 2. Par dérogation aux dispositions de l’article 59 de la loi du 

3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, le délai de préavis à 

respecter pour mettre fin à un contrat de travail d’ouvrier, conclu pour 

une durée indéterminée, est fixé à: 

- une semaine lorsque le congé est donné par l’employeur et à trois 

jours lorsqu’il est donné par l’ouvrier, quand il s’agit d’ouvriers 

demeurés sans interruption au service de la même entreprise pendant 

moins de six mois; 

- cinq semaines lorsque le congé est donné par l’employeur et à deux 

semaines lorsqu’il est donné par l’ouvrier, quand il s’agit d’ouvriers 

demeurés sans interruption au service de la même entreprise de six 

mois à moins de cinq ans; 

- six semaines lorsque le congé est donné par l’employeur et à deux 


demeurés sans interruption au service de la même entreprise de cinq 

ans à moins de dix ans; 

- huit semaines lorsque le congé est donné par l’employeur et à deux 


demeurés sans interruption au service de la même entreprise de dix ans 

à moins de quinze ans; 

- douze semaines lorsque le congé est donné par l’employeur et à 

deux semaines lorsqu’il est donné par l’ouvrier, quand il s’agit 

d’ouvriers demeurés sans interruption au service de la même entreprise 

de quinze ans à moins de vingt ans; 

- seize semaines lorsque le congé est donné par l’employeur et à deux 


demeurés sans interruption au service de la même entreprise pendant 

vingt ans et plus; 

Art. 3. Dans le cadre d’un licenciement en vue de la prépension, les 

délais de préavis applicables sont ceux prévus à l’article 59 de la loi du 

3 juillet 1978 relative aux contrats de travail. 

Art. 4. Les préavis notifiés avant l’entrée en vigueur du présent 

arrêté continuent à sortir tous leurs effets. 

Art. 5. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au 

Moniteur belge. 

Art. 6. Notre Ministre de l’Emploi est chargée de l’exécution du 


Donné à, le Bruxelles, le 9 juillet 2002. 

ALBERT 


De Minister van Werkgelegenheid 


ALBERT 

Par le Roi : 

La Ministre de l’Emploi 


Nota 




Note 


Loi du 3 juillet 1978, Moniteur belge du 22 août 1978. 

Loi du 20 juillet 1991, Moniteur belge du 1 er août 1991.


GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN 

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION 

GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 

VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE 

N. 2002 — 2587 

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 

24 MEI 2002. — Decreet betreffende water bestemd voor menselijke aanwending (1) 

Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : 

HOOFDSTUK I. — Algemene bepalingen 

Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid. 

Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder : 

[S−C−2002/35862] 

1˚ abonnee : elke persoon die een recht van eigendom, vruchtgebruik, opstal of enig zakelijk recht geniet op het 

op het openbaar waterdistributienetwerk aangesloten of aan te sluiten onroerend goed; 

2˚ distributiegebied : gebied waarin door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk via leidingen 

van het openbaar waterdistributienetwerk, aan abonnees water bestemd voor menselijke consumptie of tweedecircuitwater 

wordt geleverd; 

3˚ exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk : de gemeente, de gemeentelijke regie, de intercommunale, 

de Vlaamse openbare instelling en alle andere exploitanten die een openbaar waterdistributienetwerk via leidingen 

beheren; 

4˚ grens tussen het openbaar of privaat waterdistributienetwerk en het huishoudelijk leidingnet : de grens tussen 

het openbaar of privaat waterdistributienetwerk en het huishoudelijk leidingnet bevindt zich stroomafwaarts 

onmiddellijk na de watermeter of, indien een gedeelte van het leidingnet voor de watermeter eigendom is van de 

abonnee, op het punt waar het eigendomsrecht van de abonnee op het leidingnet aanvangt; 

5˚ grondwater : al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct 

contact met de bodem of de ondergrond staat; 

6˚ grondwaterwinning : zoals bedoeld in artikel 2 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen 

inzake het grondwaterbeheer; 

7˚ huishoudelijk leidingnet : de kranen en de leidingen, fittingen en toestellen die geïnstalleerd worden tussen de 

kranen die gewoonlijk aangewend worden voor menselijke consumptie en het openbaar of privaat waterdistributienetwerk 

en die niet vallen onder de overeenkomstig artikel 6 vastgestelde verantwoordelijkheid van de waterleverancier; 

8˚ inrichting : de plaatsen waar oppervlaktewater, grondwater of ander water onttrokken, opgestuwd, opgeslagen 

of behandeld wordt tot water bestemd voor menselijke consumptie, ongeacht de herkomst van het water, en de 

plaatsen waar water bestemd voor menselijke consumptie in het openbaar of privaat waterdistributienetwerk verdeeld 

wordt; 

9˚ leveringsgebied : een geografisch afgebakend gebied waarbinnen het water bestemd voor menselijke 

consumptie afkomstig is uit een of enkele bronnen waarbinnen het water kan worden geacht van vrijwel uniforme 

kwaliteit te zijn; 

10˚ openbare dienstverplichting : verplichting die betrekking heeft op sociaal-economische, ecologische en 

technische aspecten van de voorziening van water bestemd voor menselijke aanwending; 

11˚ publieke gebouwen : plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, waar het publiek van water bestemd voor 

menselijke consumptie wordt voorzien, onder andere waar : 

a) al dan niet tegen betaling, aan het publiek diensten worden verstrekt, met inbegrip van plaatsen waar 

voedingsmiddelen of dranken ter consumptie aangeboden worden; 

b) zieken of bejaarden worden opgevangen en verzorgd; 

c) preventieve of curatieve gezondheidszorgen worden verstrekt; 

d) kinderen of jongeren tot en met schoolgaande leeftijd worden opgevangen, gehuisvest of verzorgd 

e) onderwijs en/of beroepsopleiding worden verstrekt 

f) vertoningen plaatsvinden; 

g) tentoonstellingen worden georganiseerd; 

h) sport wordt beoefend;


32839 

12˚ technische hulpmiddelen : chemische producten of fysische hulpmiddelen of alle materialen die deels of geheel 

aangewend worden bij de bereiding van water bestemd voor menselijke consumptie; 

13˚ titularis van een private waterwinning : de persoon die een private waterwinning voor water bestemd voor 

menselijke consumptie in eigendom heeft; 

14˚ tweedecircuitwater : hemelwater, grondwater, oppervlaktewater en gerecupereerd afvalwater dat niet bestemd 

is voor menselijke consumptie en apparatuur bevoorraadt voor bijvoorbeeld besproeien van tuinen, WC, wasmachine 

of reinigen van vloeren of voor industriële of agrarische toepassingen; 

15˚ verbruiker : de persoon die over het water bestemd voor menselijke consumptie beschikt in een onroerend goed 

of in een publiek gebouw; 

16˚ water bestemd voor menselijke aanwending het water bestemd voor menselijke consumptie, tweedecircuitwater 

en al het water dat aangewend wordt voor huishoudelijke, agrarische of industriële toepassingen, ongeacht de 

herkomst van dat water; 

17˚ water bestemd voor menselijke consumptie : al het water dat onbehandeld of na behandeling bestemd is voor 

drinken, koken, voedselberei ding of andere huishoudelijke doeleinden, ongeacht de herkomst en ongeacht of het water 

wordt geleverd via een waterdistributienetwerk of via een private waterwinning, uit een tankschip of tankauto, of in 

flessen of verpakkingen, met uitzondering van : 

a) natuurlijk mineraalwater dat dusdanig is erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 februari 1999 

betreffende natuurlijk mineraalwater en bronwater; 

b) water dat een geneesmiddel is; 

18˚ waterleverancier : hetzij de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk, hetzij de titularis van een 

private waterwinning die verbruikers of anderen die water bestemd voor menselijke aanwending gebruiken, 

bevoorraadt zonder een openbaar waterdistributienetwerk te gebruiken. 

Art. 3. § 1. Dit decreet beoogt een duurzame watervoorziening en een duurzaam watergebruik. 

§ 2. Een duurzame watervoorziening, met inbegrip van de winning, opvang, behandeling en distributie van water 

bestemd voor menselijke aanwending, en een duurzaam watergebruik hebben als doel de bescherming van het milieu, 

waarbij de bescherming van de volksgezondheid door het verzekeren van de levering van een optimale hoeveelheid 

water bestemd voor menselijke aanwending van een geschikte kwaliteit prioritair is en waarbij rekening gehouden 

wordt met sociale en economische aspecten. 

§ 3. Van het toepassingsgebied van dit decreet wordt uitgesloten : 

1˚ al het water bestemd voor menselijke consumptie dat in een levensmiddelenbedrijf wordt aangewend voor de 

vervaardiging, de behandeling, de conservering of het in handel brengen van voor menselijke consumptie bestemde 

producten of stoffen en dat niet geleverd wordt via een waterdistributienetwerk of dat een verwerking of behandeling 

in het bedrijf ondergaat; 

2˚ al het water bestemd voor menselijke consumptie dat geleverd wordt in flessen of verpakkingen in het kader 

van een commerciële activiteit; 

3˚ al het water bestemd voor menselijke consumptie dat in een levensmiddelenbedrijf via een tankschip of 

tankauto voor de vervaardiging, de behandeling, de conservering of het in handel brengen van voor menselijke 

consumptie bestemde producten of stoffen wordt geleverd. 

HOOFDSTUK II. — Bepalingen inzake kwaliteit en levering van water bestemd voor menselijke aanwending 

Art. 4. § 1. De Vlaamse regering kan met betrekking tot de waterproductie en watervoorziening een technische 

reglementering inzake de kwaliteit en de levering van het water bestemd voor menselijke consumptie en een technische 

reglementering met betrekking tot het gebruik en de levering van tweedecircuitwater vaststellen. 

De kwaliteitseisen van het water bestemd voor menselijke consumptie kunnen onder meer worden uitgedrukt in 

parameterwaarden. Tweedecircuitwater moet stromen in een afzonderlijk circuit, afgescheiden van het huishoudelijk 

leidingnet van water bestemd voor menselijke consumptie. Op plaatsen binnenshuis waar water bestemd voor 

menselijke consumptie kan worden aangewend, mag er geen afname mogelijk zijn van tweedecircuitwater dat zou 

kunnen worden aangewend als water bestemd voor menselijke consumptie, tenzij de nodige voorzorgen genomen 

werden. 

§ 2. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot : 

1˚ het huishoudelijk leidingnet, de systemen voor winning, opvang, behandeling en afvoer van tweedecircuitwater 

en het leidingnet voor tweedecircuitwater en de inspectie van deze leidingnetten en systemen, met inbegrip van een 

verplichte keuring voorafgaand aan de ingebruikname ervan en bij belangrijke wijzigingen; 

2˚ de waterwinningen en de kwaliteit van het water dat gebruikt wordt als water bestemd voor menselijke 

consumptie, ongeacht de herkomst en ongeacht de behandeling ervan. 

§ 3. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast over de te nemen herstelmaatregelen en beperkingen van het 

gebruik voor het geval het water bestemd voor menselijke consumptie dat geleverd wordt, niet voldoet aan de 

kwaliteitseisen. 

§ 4. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot : 

1˚ de inlichtingen die aan het publiek moeten worden verstrekt; 

2˚ de gevallen waarvan de waterleverancier de bevoegde diensten van de Vlaamse regering op de hoogte moet 

houden en van informatie moet voorzien; 

3˚ de gevallen waarin de bevoegde diensten van de Vlaamse regering advies verstrekken of inwinnen. 

De bevoegde diensten van de Vlaamse regering kunnen met het oog op het opmaken van hun verslagen alle 

informatie en gegevens die beschikbaar zijn bij de waterleveranciers, opvragen.


Art. 5. § 1. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de aansluiting van woningen op 

het openbaar waterdistributienetwerk door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk in zijn 

distributiegebied of met betrekking tot mogelijke alternatieven voor de aansluiting van een woning. 

De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot het aansluitrecht, de uitzonderingen hierop en 

de tariefstructuren voor water bestemd voor menselijke consumptie dat geleverd wordt door de exploitant van een 

openbaar waterdistributienetwerk. 

§ 2. Bij afwezigheid van een watermeter plaatst de waterleverancier een watermeter bij nieuwe aansluitingen of bij 

herstellingen aan het waterdistributienetwerk ter hoogte van de bestaande aansluitingen. 

Bij afwezigheid van een watermeter wordt de grens tussen het openbaar of privaat waterdistributienetwerk en het 

huishoudelijk leidingnet contractueel of reglementair bepaald tot op het moment dat een watermeter geplaatst wordt. 

Onverminderd het eerste lid, plaatst de waterleverancier, bij afwezigheid van een watermeter, uiterlijk op 

31 december 2007 een watermeter ter hoogte van de bestaande aansluitingen. 

§ 3. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot het leveren van een gratis hoeveelheid 

water bestemd voor menselijke consumptie door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk in zijn 

distributiegebied. 

HOOFDSTUK III. — Bepalingen met betrekking tot de plaats waar aan de kwaliteitseisen moet worden voldaan 

en met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de waterleverancier 

Art. 6. § 1. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de 

waterleverancier voor de kwaliteit van het water bestemd voor menselijke consumptie. 

§ 2. Voor water bestemd voor menselijke consumptie, moet door de waterleverancier aan de kwaliteitseisen 

worden voldaan op het punt binnen een perceel of gebouw waar het water uit de kranen komt die gewoonlijk worden 

aangewend voor water bestemd voor menselijke consumptie. 

Wanneer het niet voldoen aan de kwaliteitseisen van het water bestemd voor menselijke consumptie te wijten is 

aan het huishoudelijk leidingnet of het onderhoud daarvan, wordt de waterleverancier, behalve in publieke gebouwen 

en voorzover de waterleverancier de eigenaar of de abonnee heeft geïnformeerd over de kwaliteit van het water 

bestemd voor menselijke consumptie en over de mogelijke herstelmaatregelen, geacht te hebben voldaan aan de 

verplichtingen die hiervoor worden vastgesteld door de Vlaamse regering. De eigenaar of de abonnee voert in dat geval 

de herstelmaatregelen uit aan het huishoudelijk leidingnet zodat het water bestemd voor menselijke consumptie 

voldoet aan de kwaliteitseisen. De waterleverancier neemt hiernaast de door de Vlaamse regering vast te stellen 

maatregelen wanneer er een risico bestaat dat het water niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Indien de waterleverancier 

de eigenaar of de abonnee heeft geïnformeerd, dient in voorkomend geval de eigenaar de abonnee en de abonnee de 

eigenaar te informeren over het niet voldoen aan de kwaliteitseisen, de mogelijke herstelmaatregelen en de uitgevoerde 

herstelmaatregelen. 

Indien in een publiek gebouw het water bestemd voor menselijke consumptie niet voldoet aan de kwaliteitseisen, 

moet de waterleverancier de eigenaar, de abonnee en de bevoegde diensten van de Vlaamse regering inlichten. De 

eigenaar of de abonnee voert in dat geval de herstelmaatregelen uit aan het huishoudelijk leidingnet zodat het water 

bestemd voor menselijke consumptie voldoet aan de kwaliteitseisen. 

§ 3. Voor water bestemd voor menselijke consumptie dat geleverd wordt uit een tankschip of tankauto, wordt door 

de waterleverancier aan de kwaliteitseisen voldaan op het punt waar het uit het tankschip of de tankauto komt. 

Voor water bestemd voor menselijke consumptie dat in het kader van een niet-commerciële activiteit wordt 

geleverd in flessen of verpakkingen, wordt door de waterleverancier aan de kwaliteitseisen voldaan op het punt 

waarop de flessen of verpakkingen worden gevuld. 

Voor water bestemd voor menselijke consumptie dat aangewend wordt in een levensmiddelenbedrijf voor de 

vervaardiging, de behandeling, de conservering of het in handel brengen van voor menselijke consumptie bestemde 

producten of stoffen en dat geleverd wordt via een waterdistributienetwerk en geen verwerking of behandeling in het 

bedrijf ondergaat, wordt door de waterleverancier aan de kwaliteitseisen voldaan op het punt waar het in het bedrijf 

wordt aangewend. 

HOOFDSTUK IV. — Bepalingen met betrekking tot de controle van water bestemd voor menselijke aanwending 

Art. 7. § 1. De controle van het water aan de kranen die gewoonlijk worden aangewend voor water bestemd voor 

menselijke consumptie door de verbruiker, van het huishoudelijk leidingnet en van de watermeter, wordt toevertrouwd 

aan de waterleverancier. 

§ 2. De waterleverancier en de in § 3 bedoelde controleambtenaren hebben het recht de woning en publieke 

gebouwen te bezoeken tussen achtentwintig uur met het oog op de in § 1 bedoelde controles en met het oog op de 

inventarisatietaken bij de abonnees met betrekking tot de opvang, het gebruik, de afvoer en de zuivering van 

hemelwater, grondwater, oppervlaktewater en gerecupereerd afvalwater, inclusief de hiervoor aangewende infrastructuur. 

Als toegang tot de woning of het publieke gebouw wordt geweigerd, brengt de waterleverancier de in 3 bedoelde 

controleambtenaren hiervan op de hoogte. De controleambtenaren voeren in dit geval de in § 1 bedoelde controles uit. 

§ 3. De bevoegde diensten van de Vlaamse regering kunnen te allen tijde de in § 1 bedoelde controles en de 

in § 2, eerste lid, bedoelde inventarisatietaken uitvoeren. De Vlaamse regering wijst de daartoe bevoegde 

controleambtenaren aan. De controleambtenaren dienen zich steeds te legitimeren. 

Het ambt van controleambtenaar is onverenigbaar met het in artikel 17, § 1, bedoelde ambt van toezichthoudende 

ambtenaar. 

De controles kunnen door de waterleverancier of de bevoegde diensten van de Vlaamse regering toevertrouwd 

worden aan door de Vlaamse regering erkende organen. 

Indien de controleambtenaren, de waterleverancier en de door de Vlaamse regering erkende organen inbreuken 

vaststellen op dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, brengen zij de in artikel 17, § 1, bedoelde toezichthoudende 

ambtenaren hiervan op de hoogte. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de inbreuken 

waarvan de toezichthoudende ambtenaren op de hoogte moeten worden gebracht.


32841 

§ 4. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot : 

1˚ de controle, waaronder de te analyseren parameters, de plaatsen van monsterneming, de minimumfrequentie 

van monsterneming en analyse, de specificaties voor de analyse van parameters, en de controleprogramma’s; 

2˚ het opstellen van controleprogramma’s voor water bestemd voor menselijke consumptie dat geleverd wordt in 

publieke gebouwen. 

HOOFDSTUK V. — Beheers- en beleidsinstrumenten 

Afdeling 1. — Openbare dienstverplichtingen 

Art. 8. § 1. De Vlaamse regering legt aan de waterleverancier openbare dienstverplichtingen op, die betrekking 

kunnen hebben op : 

1˚ de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van het openbaar waterdistributienetwerk en van de 

inrichtingen; 

2˚ het bevorderen van duurzaam watergebruik bij de abonnee en de verbruikers, waarbij actieprogramma’s en 

sensibilisatiecampagnes naar de diverse doelgroepen gevoerd worden; 

3˚ het nemen van maatregelen van sociale aard, waarbij rekening gehouden wordt met het decreet van 

20 december 1996 tot regeling van het recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water; 

4˚ de dienstverlening aan de klant verzekeren, waarbij servicegaranties geboden worden; 

5˚ het in acht nemen van milieuzorg bij de winning, de behandeling en de distributie van water bestemd voor 

menselijke consumptie en van tweedecircuitwater, gebaseerd op de beste beschikbare technieken; 

6˚ het instellen van een aansluitrecht en het toepassen van de tariefstructuren voor water bestemd voor menselijke 

consumptie dat geleverd wordt door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk, waarbij : 

a) rekening gehouden wordt met de in 3˚ bedoelde maatregelen van sociale aard; 

b) duurzaam watergebruik bevorderd wordt; 

7˚ het bezorgen van het overeenkomstig artikel 16 vastgestelde algemeen en bijzonder waterverkoopreglement aan 

elke abonnee; 

8˚ het streven naar zo laag mogelijke kostprijzen, onder afweging van de kosten en baten, die voortvloeien uit de 

realisering van de overige openbare dienstverplichtingen; 

9˚ het leveren van een gratis hoeveelheid water bestemd voor menselijke consumptie door de exploitanten van een 

openbaar waterdistributienetwerk. 

§ 2. De Vlaamse regering kan, na consultatie van de reguleringsinstantie : 

1˚ andere openbare dienstverplichtingen opleggen dan die bepaald in § 1; 

2˚ nadere regels bepalen met betrekking tot de in §1en§2,1˚,bedoelde openbare dienstverplichtingen; 

3˚ specifieke maatregelen of programma’s opleggen aan de waterleverancier met betrekking tot de uitvoering van 

dein§1en§2,1˚,bedoelde openbare dienstverplichtingen; 

4˚ nadere regels bepalen met betrekking tot de vergoeding voor de waterleveranciers voor de uitvoering van 

opgelegde taken die niet tot de kerntaken van de waterleverancier behoren. 

Afdeling 2. — Reguleringsinstantie 

Onderafdeling. — Oprichting 

Art. 9. § 1. Binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit decreet wordt een instelling van openbaar nut met 

rechtspersoonlijkheid opgericht. Deze instelling draagt als naam ″reguleringsinstantie″. 

§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de vestigingsplaats van de zetel. 

Onderafdeling 2. — Bestuur en werking 

Art. 10. § 1. De reguleringsinstantie wordt geleid door een dagelijks bestuur bestaande uit een voorzitter en 

drie beheerders. Zij worden aangesteld door de Vlaamse regering. 

§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de aanwerving en de aanstelling van de leden van het 

dagelijks bestuur van de reguleringsinstantie, inclusief de duur van het mandaat. 

De leden van het dagelijks bestuur mogen geen andere functies vervullen die de onafhankelijkheid en de 

objectiviteit waarmee ze hun mandaat uitoefenen, kunnen belemmeren. De Vlaamse regering bepaalt de onverenigbaarheden 

met het mandaat van de leden van het dagelijks bestuur en de regels die van toepassing zijn op 

belangenconflicten. 

§ 3. De voorzitter zit de vergaderingen van het dagelijks bestuur voor dat besluiten neemt bij meerderheid. De 

voorzitter heeft een doorslaggevende stem bij staking van stemmen. Eventuele minderheidsstandpunten van de leden 

van het dagelijks bestuur kunnen aan de voorstellen, evaluaties en adviezen worden toegevoegd. 

§ 4. De voorzitter vertegenwoordigt de reguleringsinstantie in rechte.


Art. 11. § 1. De Vlaamse regering bepaalt het administratief en geldelijk statuut van het personeel en stelt de 

personeelsformatie van de reguleringsinstantie vast. 

§ 2. Het dagelijks bestuur kan eveneens personen op contractuele basis aanwerven om : 

1˚ in uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voorzien. Het betreft ofwel in de tijd beperkte acties ofwel 

een buitengewone toename van het werk; 

2˚ de ambtenaren te vervangen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden, onverminderd de 

mogelijkheid om een statutair personeelslid door een ander statutair personeelslid te vervangen; 

3˚ bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen na voorafgaand akkoord van de Vlaamse regering. 

§ 3. De leden van het dagelijks bestuur en de personeelsleden van de reguleringsinstantie zijn gebonden door het 

beroepsgeheim. Zij mogen de vertrouwelijke gegevens die hen ter kennis zijn gekomen op grond van hun functie bij 

de reguleringsinstantie aan niemand bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte te getuigen 

en onverminderd de uitwisseling van informatie met de bevoegde instanties van de andere gewesten en lidstaten van 

de Europese Unie, die uitdrukkelijk bepaald of toegestaan zijn door verordeningen of richtlijnen, vastgesteld door de 

instellingen van de Europese Unie. 

Onderafdeling 3. — Doel en opdrachten 

Art. 12. § 1. De reguleringsinstantie heeft als opdracht te inventariseren, te evalueren, te adviseren en te 

rapporteren over alle aangelegenheden met betrekking tot water bestemd voor menselijke aanwending. 

§ 2. De reguleringsinstantie geeft, binnen de haar overeenkomstig § 1 toegewezen opdracht, advies over en legt 

voorstellen voor aan de Vlaamse regering met betrekking tot : 

1˚ passende en doelmatige mechanismen voor de harmonisering, transparantie, functiescheiding en regulering met 

betrekking tot de productie, de invoer, de doorvoer, de levering, de tarieven en het gebruik van water bestemd voor 

menselijke aanwending, geleverd door exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk; 

2˚ de uitwerking en uitvoering van de in artikel 8 bedoelde openbare dienstverplichtingen; 

3˚ de investeringsplanningen in de waterdistributienetwerken, in de productie en in de invoer en doorvoer van 

water bestemd voor menselijke aanwending door de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk; 

4˚ het in artikel 16, § 1, bedoelde algemeen waterverkoopreglement; 

5˚ de kostenstructuur, de boekhouding en de daaraan gekoppelde maatstafconcurrentie van de exploitanten van 

een openbaar waterdistributienetwerk; 

6˚ de invoering van een normstelsel voor duurzaam watergebruik. 

§ 3. De reguleringsinstantie vergelijkt door middel van onder meer de kostenstructuur, de boekhouding en de 

daaraan gekoppelde maatstafconcurrentie, zoals vastgesteld in § 7, eerste lid, de prestaties en de efficiëntie van de 

exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk. 

§ 4. De reguleringsinstantie voert op eigen initiatief of op verzoek van de Vlaamse regering studies uit in verband 

met de opdrachten zoals bedoeld in §1en§2. 

§ 5. De reguleringsinstantie inventariseert, evalueert en rapporteert jaarlijks vanaf het jaar na haar oprichting aan 

de Vlaamse regering over onder meer : 

1˚ de toepassing van de in artikel 8 bedoelde openbare dienstverplichtingen; 

2˚ het in artikel 16, § 1, bedoelde algemeen waterverkoopreglement; 

3˚ de in § 2, 5˚, en § 3 bedoelde maatstafconcurrentie van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk. 

§ 6. De reguleringsinstantie voert alle andere taken uit die haar door decreten, besluiten, reglementen en 

beslissingen van de Vlaamse regering betreffende de organisatie van de levering van het water bestemd voor menselijke 

aanwending worden toevertrouwd. 

§ 7. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de kostenstructuur, de boekhouding en de 

daaraan gekoppelde maatstafconcurrentie van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk. 

De Vlaamse regering kan de opdrachten van de reguleringsinstantie nader omschrijven. 

Art. 13. § 1. De diensten van de Vlaamse regering, de administratieve overheden van het Vlaamse Gewest die 

onderworpen zijn aan het bestuurlijk toezicht van het Vlaamse Gewest, en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke 

instellingen en personen die belast zijn met taken van openbaar nut, zijn ertoe gehouden de gevraagde gegevens en 

inlichtingen met betrekking tot de in artikel 12 beschreven opdrachten aan de reguleringsinstantie te verschaffen in de 

vorm die, na consultatie, door de reguleringsinstantie wordt vastgesteld. Alle gegevens, verworven in het kader van 

opdrachten uitgaande van overheidsinstellingen, moeten gratis ter beschikking worden gesteld. Voor de overige 

gegevens kan, indien dat zo overeengekomen wordt, een vergoeding worden betaald. 

§ 2. De waterleverancier moet de gevraagde gegevens en inlichtingen met betrekking tot de in artikel 12 

beschreven opdrachten gratis aan de reguleringsinstantie verschaffen. De vorm en het tijdstip van die gegevensoverdracht 

worden, na consultatie van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk, door de reguleringsinstantie 

vastgesteld. 

Onderafdeling 4. — Financiële middelen 

Art. 14. De reguleringsinstantie beschikt over een dotatie die jaarlijks wordt ingeschreven op de begroting van de 

Vlaamse Gemeenschap. 

De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de financiële middelen ten behoeve van de 

reguleringsinstantie.


32843 

Onderafdeling 5. — Toezicht 

Art. 15. § 1. De reguleringsinstantie staat onder toezicht van de Vlaamse regering. Het toezicht wordt uitgeoefend 

door een regeringscommissaris die wordt benoemd en ontslagen door de Vlaamse regering. Het Vlaamse Gewest 

draagt de kosten, verbonden aan de uitoefening van zijn ambt. 

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot dit toezicht. 

§ 2. De regeringscommissaris kan op elk ogenblik inzage nemen van alle documenten en geschriften van de 

reguleringsinstantie. Hij kan van de voorzitter, de beheerders en de personeelsleden alle inlichtingen en ophelderingen 

vorderen, en alle verificaties verrichten, die hij nodig acht voor de uitvoering van zijn mandaat. 

§ 3. Ieder jaar stelt de regeringscommissaris een evaluatieverslag op ten behoeve van de Vlaamse regering over de 

activiteiten van de reguleringsinstantie. Dit evaluatieverslag wordt voor 30 juni bezorgd aan de Vlaamse regering. 

§ 4. De reguleringsinstantie brengt jaarlijks voor 30 mei van het volgende jaar verslag uit aan de Vlaamse regering 

over haar werkzaamheden. Dit verslag wordt jaarlijks, samen met het evaluatieverslag van de regeringscommissaris, 

voor 30 juli meegedeeld aan het Vlaams Parlement, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Milieu- en 

Natuurraad van Vlaanderen. 

Afdeling 3. — Waterverkoopreglement 

Art. 16. § 1. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de inhoud, het vaststellen en het 

wijzigen van het algemeen en bijzonder waterverkoopreglement tussen de exploitanten van een openbaar 

waterdistributienetwerk en de abonnee. 

Binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van het decreet, stelt de Vlaamse regering, na consultatie van de 

exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk, het algemeen waterverkoopreglement vast. 

Het algemeen waterverkoopreglement bevat ten minste de volgende bepalingen : 

1˚ het bepaalde in artikel 7, § 1 tot en met § 3, met betrekking tot de controle door de waterleverancier, de bevoegde 

diensten van de Vlaamse regering of door de Vlaamse regering erkende organen van het water aan de kranen die 

gewoonlijk worden aangewend voor water bestemd voor menselijke consumptie, van het huishoudelijk leidingnet en 

van de watermeter en met betrekking tot dein artikel 7, § 2, eerste lid, bedoelde inventarisatietaken; 

2˚ het bepaalde in artikel 6, § 2, met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de waterleverancier, de eigenaar 

en de abonnee; 

3˚ de herstelmaatregelen die overeenkomstig artikel 4, § 3, door de Vlaamse regering worden bepaald en de 

herstelmaatregelen die betrekking hebben op de overschrijding van de parameterwaarden die te wijten is aan het 

huishoudelijk leidingnet of het onderhoud daarvan. 

De Vlaamse regering kan voormelde lijst aanvullen. 

§ 2. Het door de Vlaamse regering goedgekeurde algemeen waterverkoopreglement kan door de exploitanten van 

een openbaar waterdistributienetwerk worden aangevuld met een bijzonder waterverkoopreglement, voorzover dat 

niet strijdig is met het algemeen waterverkoopreglement en met de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten. 

De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het opstellen en de goedkeuring van het 

bijzonder waterverkoopreglement. 

§ 3. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de communicatie van het algemeen en 

bijzonder waterverkoopreglement aan de abonnee. 

HOOFDSTUK VI. — Toezicht, dwang- en veiligheidsmaatregelen 

Art. 17. § 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de 

Vlaamse regering aangewezen ambtenaren toezicht op de toepassing van dit decreet, met uitzondering van 

artikelen 9, 10, 11, §1en§2,12,13,§1,14en15,enhunuitvoeringsbesluiten. 

§ 2. De in § 1 bedoelde toezichthoudende ambtenaren kunnen bij de uitoefening van hun ambt : 

1˚ elk onderzoek instellen, elke controle uitoefenen en alle inlichtingen inwinnen die nodig zijn voor de uitoefening 

van het toezicht; 

2˚ alle personen ondervragen over feiten die voor de uitoefening van het toezicht relevant zijn; 

3˚ de bijstand van de federale politie vorderen. 

De toezichthoudende ambtenaren dienen zich steeds te legitimeren. 

Binnen de bevoegdheden die hun overeenkomstig § 1 zijn toegewezen, kunnen de toezichthoudende ambtenaren 

mondelinge of schriftelijke raadgevingen, aanmaningen en bevelen geven. Ze kunnen ook de termijn vastleggen 

waarbinnen de voorschriften moeten worden nagekomen. 

Wanneer de toezichthoudende ambtenaren mondelinge raadgevingen, aanmaningen of bevelen hebben gegeven, 

dan dienen die binnen vijf werkdagen, bij ter post aangetekende brief, te worden bevestigd door de Vlaamse regering. 

§ 3. De toezichthoudende ambtenaren hebben voor de uitoefening van hun ambt, te allen tijde, zonder 

voorafgaande verwittiging, toegang tot de inrichtingen. 

§ 4. Zij stellen de inbreuken op dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vast door middel van processen-verbaal die 

bewijswaarde hebben tot het tegendeel bewezen is en die onmiddellijk worden bezorgd aan de procureur des Konings. 

Een afschrift van het proces-verbaal wordt bij ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de overtreder binnen 

vijf werkdagen na de vaststelling van de overtreding.


§ 5. Wanneer de toezichthoudende ambtenaren vaststellen dat de waterleverancier water bestemd voor menselijke 

consumptie levert dat niet voldoet aan de overeenkomstig artikel 4, § 1, en zijn uitvoeringsbesluiten vastgestelde 

kwaliteitseisen of dat de waterleverancier de overeenkomstig artikel 4, § 3, en zijn uitvoeringsbesluiten vastgestelde 

herstelmaatregelen en beperkingen van het gebruik niet neemt, kunnen de toezichthoudende ambtenaren, wanneer de 

waterleverancier weigert gevolg te geven aan de in § 2, derde lid, bedoelde raadgevingen, aanmaningen en bevelen : 

1˚ mondeling en ter plaatse de stopzetting bevelen van de levering van water bestemd voor menselijke consumptie 

binnen de termijn die zij bepalen of; 

2˚ de nodige maatregelen ambtshalve uitvoeren of doen uitvoeren; de uitvoering van deze maatregelen geschiedt 

op kosten en risico van de in gebreke blijvende persoon. 

Wanneer de toezichthoudende ambtenaren vaststellen dat de eigenaar of de abonnee de overeenkomstig artikel 6, 

§ 2, tweede en derde lid, en zijn uitvoeringsbesluiten vastgestelde herstelmaatregelen aan het huishoudelijk leidingnet 

niet uitvoert, kunnen de toezichthoudende ambtenaren, indien de eigenaar of de abonnee weigert gevolg te geven aan 

de overeenkomstig § 2, derde lid, gegeven raadgevingen, aanmaningen en bevelen : 

1˚ de onderbreking bevelen van de levering van water bestemd voor menselijke consumptie binnen de termijn die 

zij bepalen of; 

2˚ de nodige maatregelen ambtshalve uitvoeren of doen uitvoeren; de uitvoering van deze maatregelen geschiedt 

op kosten en risico van de in gebreke blijvende persoon. 

Naast de in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen, kunnen de toezichthoudende ambtenaren in geval van 

gevaar voor de volksgezondheid de stopzetting of de onderbreking bevelen van de levering van water bestemd voor 

menselijke consumptie. 

Indien binnen de gestelde termijn geen gevolg gegeven wordt aan de bevelen tot stopzetting of onderbreking, 

kunnen de toezichthoudende ambtenaren de nodige maatregelen ambtshalve uitvoeren of doen uitvoeren. De 

uitvoering van deze maatregelen geschiedt op kosten en risico van de in gebreke blijvende persoon. 

§ 6. De bevelen tot stopzetting of onderbreking van de levering zoals bedoeld in § 5, worden binnen vijf 

werkdagen, bij ter post aangetekende brief, ter kennis gebracht van de overtreder en van de waterleverancier. 

Een afschrift van het bevel tot stopzetting of onderbreking van de levering wordt onverwijld gezonden aan de 

Vlaamse regering. 

§ 7. De waterleverancier, de eigenaar, de abonnee en de verbruiker kunnen beroep indienen bij de Vlaamse 

regering tegen de in § 2, derde lid, bedoelde raadgevingen, aanmaningen en bevelen en de in § 5 bedoelde bevelen tot 

stopzetting of onderbreking van de levering. Het beroep schorst de beslissingen niet. Binnen een termijn van twee 

weken wordt over het beroep uitspraak gedaan. 

De Vlaamse regering regelt de modaliteiten en de termijnen van het beroep. 

HOOFDSTUK VII. — Strafbepalingen 

Art. 18. De volgende personen worden gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een 

geldboete van 100 euro tot 15.000 euro of met een van deze straffen alleen : 

1˚ de waterleverancier die water bestemd voor menselijke consumptie levert dat niet voldoet aan de 

kwaliteitseisen, met name bij niet-naleving van artikel 4, § 1, en zijn uitvoeringsbesluiten; 

2˚ de waterleverancier die de vastgestelde herstelmaatregelen of beperkingen van het gebruik niet neemt, met 

name bij niet-naleving van artikel 4, § 3, en zijn uitvoeringsbesluiten; 

3˚ de eigenaar of de abonnee die de herstelmaatregelen aan het huishoudelijk leidingnet niet uitvoert of die de 

informatieverplichting daaromtrent niet naleeft, met name bij niet-naleving van artikel 6, § 2, tweede en derde lid, en 

zijn uitvoeringsbesluiten. 

Art. 19. De volgende personen worden gestraft met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie maanden en 

met een geldboete van 100 euro tot 2.000 euro of met een van deze straffen alleen : 

1˚ degene die niet toestemt in of zich verzet tegen de bezoeken, de controles, de inspecties, het toezicht of de 

monsternemingen, verricht door de overeenkomstig artikel 17, § 1, door de Vlaamse regering aangewezen 

toezichthoudende ambtenaren die gemachtigd zijn om overtredingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten op te 

sporen en vast te stellen; 

2˚ de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk of de titularis van de aansluiting of zijn afgevaardigde 

die de verplichtingen met betrekking tot de levering van een gratis hoeveelheid water bestemd voor menselijke 

consumptie niet naleeft, met name bij niet-naleving van artikel 5, § 3, en zijn uitvoeringsbesluiten; 

3˚ de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk die de verplichtingen met betrekking tot de aansluiting 

op het openbaar waterdistributienetwerk niet naleeft, met name bij niet-naleving van artikel 5, § 1, en zijn 

uitvoeringsbesluiten; 

4˚ de waterleverancier die de overeenkomstig artikel 8 en zijn uitvoeringsbesluiten opgelegde openbare 

dienstverplichtingen niet naleeft; 

5˚ de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk die de overeenkomstig artikel 16 en zijn uitvoeringsbesluiten 

opgelegde verplichtingen met betrekking tot het waterverkoopreglement niet naleeft. 

Art. 20. De leden van het dagelijks bestuur en de personeelsleden van de reguleringsinstantie die de 

overeenkomstig artikel 11, § 3, opgelegde verplichtingen met betrekking tot het beroepsgeheim niet naleven, worden 

gestraft met de straffen, bepaald door artikel 458 van het Strafwetboek. 

Art. 21. In geval van herhaling binnen twee jaar na de jongste veroordeling, mogen de in artikelen 18 en 19 

vermelde straffen worden verdubbeld.


32845 

HOOFDSTUK VIII. — Administratieve geldboetes 

Art. 22. § 1. Voor iedere inbreuk op : 

1˚ de overeenkomstig artikel 7,§1en§4,enzijn uitvoeringsbesluiten opgelegde controleverplichtingen, wordt een 

administratieve geldboete opgelegd van 750 euro; 

2˚ de overeenkomstig artikel 4, § 4, eerste lid, 2˚ en 3˚, en tweede lid, en zijn uitvoeringsbesluiten opgelegde 

verplichtingen om de bevoegde diensten van de Vlaamse regering in te lichten en informatie te leveren, wordt een 

administratieve geldboete opgelegd van 750 euro; 

3˚ de overeenkomstig artikel 4, § 4, eerste lid, 1˚, en zijn uitvoeringsbesluiten opgelegde verplichtingen om de 

verbruikers in te lichten of van informatie te voorzien, wordt een administratieve geldboete opgelegd van 375 euro; 

4˚ de overeenkomstig artikel 13, § 2, en zijn uitvoeringsbesluiten opgelegde verplichtingen om de reguleringsinstantie 

van informatie te voorzien, wordt een administratieve geldboete opgelegd van 375 euro; 

5˚ de overeenkomstig artikel 5, § 2, en zijn uitvoeringsbesluiten opgelegde verplichtingen om een watermeter te 

plaatsen, wordt een administratieve geldboete opgelegd van 125 euro per niet geplaatste watermeter. 

§ 2. De administratieve geldboete wordt opgelegd door de door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren. 

§ 3. De overtreder wordt van het voornemen om een administratieve geldboete op te leggen in kennis gesteld bij 

ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst. 

Deze kennisgeving vermeldt het bedrag van de administratieve geldboete en ook de dag, de plaats en het uur 

waarop een hoorzitting wordt gehouden waar de overtreder zal worden gehoord. 

§ 4. Na de hoorzitting nemen de door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren, andere dan die bedoeld in 

§ 2, de zaak onmiddellijk in beraad. De beslissing wordt met redenen omkleed. De ambtenaren delen de beslissing mee 

aan de overtreder binnen tien dagen na de hoorzitting, bij ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst. 

§ 5. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de in § 3, tweede lid, bedoelde hoorzitting 

en met betrekking tot de betaling van de administratieve geldboete. 

Indien de overtreder in gebreke blijft bij het betalen van de administratieve geldboete, wordt de geldboete bij 

dwangbevel ingevorderd. De Vlaamse regering wijst de ambtenaren aan die gelast zijn dwangbevelen te geven en 

uitvoerbaar te verklaren. Die dwangbevelen worden betekend bij deurwaardersexploot met bevel tot betaling. 

§ 6. De vordering tot voldoening van de administratieve geldboete verjaart na verloop van vijf jaar, te rekenen 

vanaf de dag waarop ze is ontstaan. 

De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, bepaald in artikel 2244 en volgende van het 

Burgerlijk Wetboek. 

HOOFDSTUK IX. — Slotbepalingen 

Art. 23. Voor het Vlaamse Gewest wordt de wet van 14 augustus 1933 betreffende de bescherming van 

drinkwaters opgeheven, met uitzondering van artikel 1bis, §3en§4,diewordenopgeheven op het ogenblik van de 

inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse regering, genomen ter uitvoering van artikel 5, § 3, van dit decreet. 

Art. 24. Dit decreet treedt in werking op de dag van de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad. 

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. 

Brussel, 24 mei 2002. 

De minister-president van de Vlaamse regering, 

P. DEWAEL 

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, 

V. DUA 

Nota 

(1) Zitting 2001-2002. 

Stukken. — Ontwerp van decreet, 1045 - Nr. 1 + Errata. — Amendementen, 1045 - Nr. 2. — Verslag, 1045 - Nr. 3. 

Amendementen, 1045 - Nr. 4. —Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1045 - Nr. 5. 

Handelingen. — Bespreking en aanneming : vergaderingen van 8 mei 2002.


F. 2002 — 2587 

TRADUCTION 

MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FLAMANDE 

24 MAI 2002. — Décret relatif aux eaux destinées à l’utilisation humaine (1) 

[C − 2002/35862] 

Le Parlement flamand a adopté et Nous, Gouvernement, sanctionnons ce qui suit : 

CHAPITRE Ier. — Dispositions générales 

Article 1 er . Le présent décret règle une matière régionale. 

Art. 2. Dans le présent décret, on entend par : 

1˚ abonné : toute personne titulaire d’un droit de propriété, d’usufruit, de superficie ou d’un droit réel sur un 

immeuble raccordé ouàraccorder au réseau public de distribution d’eau; 

2˚ zone de distribution : la zone dans laquelle des eaux destinées à la consommation humaine ou des eaux de 

deuxième circuit sont distribuées aux abonnés par l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau via les 

canalisations du réseau public de distribution d’eau; 

3˚ exploitant d’un réseau public de distribution d’eau : la commune, la régie communale, l’intercommunale, 

l’organisme public flamand et tous autres exploitants qui gèrent un réseau public de distribution d’eau par 

canalisations; 

4˚ frontière entre le réseau de distribution d’eau public ou privé etleréseau de canalisations domestique : la limite 

entre le réseau de distribution d’eau public ou privé etleréseau de canalisations domestique se trouve immédiatement 

en aval du compteur ou, si une partie du réseau de canalisations avant le compteur appartient à l’abonné, au point où 

le droit de propriété de l’abonné auréseau de canalisations prend effet; 

5˚ eaux souterraines : toutes les eaux se trouvant sous la surface terrestre dans la zone saturée et qui sont en contact 

direct avec le sol ou le sous-sol; 

6˚ prise d’eau souterraine : la prise, telle que visée à l’article 2 du décret du 24 janvier 1984 portant des mesures 

en matière de gestion des eaux souterraines; 

7˚ réseau de canalisations domestique : les robinets et les canalisations, les raccords et les dispositifs installés entre 

les robinets normalement destinés à la consommation humaine et le réseau de distribution d’eau public ou privé et qui 

ne relèvent pas de la responsabilité du fournisseur d’eau, conformément à l’article 6; 

8˚ installation : les lieux où les eaux de surface, les eaux souterraines ou d’autres eaux sont prélevées, pompées, 

stockées ou traitées à des fins de consommation humaine, quelle que soit leur origine, et les lieux où les eaux destinées 

à la consommation humaine sont distribuées via le réseau de distribution d’eau public ou privé; 

9˚ zone de fourniture : zone géographique déterminée où les eaux destinées à la consommation humaine 

proviennent d’une ou de plusieurs sources à l’intérieur de laquelle la qualité peut être considérée comme étant à peu 

près conforme; 

10˚ obligation de service public : obligation portant sur les aspects socioéconomiques, écologiques et techniques de 

l’alimentation en eau destinée à l’utilisation humaine; 

11˚ édifices publics : les lieux accessibles au public, où ce dernier est approvisionné en eaux destinées à la 

consommation humaine, entres autres où : 

a) des services payants ou non sont fournis au public, y compris les lieux où des denrées alimentaires ou des 

boissons sont offerts à la consommation; 

b) des malades ou des personnes âgées sont accueillis et soignés; 

c) des soins de santé préventifs ou curatifs sont délivrés; 

d) des enfants ou des jeunes jusqu’à l’âge scolaire sont accueillis, hébergés ou soignés; 

e) un enseignement et/ou une formation professionnelle sont dispensés; 

f) des représentations ont lieu; 

g) des expositions sont organisées; 

h) des sports sont pratiqués; 

12˚ aides techniques : produits chimiques ou aides physiques ou tous matériaux utilisés en tout ou en partie pour 

préparer les eaux destinées à la consommation humaine; 

13˚ titulaire d’une prise d’eau privée : la personne à laquelle appartient une prise d’eau privée dont les eaux sont 

destinées à la consommation humaine; 

14˚ eaux de deuxième circuit : les eaux pluviales, les eaux souterraines, les eaux de surface et les eaux usées 

récupérées qui ne sont pas destinées à la consommation humaine et alimentent l’équipement pour l’arrosage de jardins, 

le nettoyage des sols, des applications industrielles ou agricoles, les W.-C., les machines à laver; 

15˚ consommateur : la personne qui dispose des eaux destinées à la consommation humaine dans un immeuble ou 

un édifice public; 

16˚ eaux destinées à l’utilisation humaine : les eaux destinées à la consommation humaine, les eaux de deuxième 

circuit et toutes les eaux servant à des applications domestiques, agricoles ou industrielles, quelle que soit leur origine; 

17˚ eaux destinées à la consommation humaine : toutes les eaux, soit en l’état, soit après traitement, destinées à la 

boisson, à la cuisson, à lapréparation d’aliments ou à d’autres usages domestiques, quelle que soit leur origine et 

qu’elles soient fournies par un réseau public de distribution d’eau par canalisations ou à partir d’une prise d’eau privée, 

à partir d’un camion-citerne ou un bateau-citerne, en bouteilles ou en conteneurs, à l’exception : 

a) des eaux minérales naturelles reconnues comme telles par l’arrêté royal du 8 février 1999 concernant les eaux 

minérales naturelles et les eaux de source; 

b) les eau médicinales;


32847 

18˚ fournisseur d’eau : soit l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau, soit le titulaire de l’autorisation 

de prise d’eau privée qui permet d’alimenter les consommateurs ou d’autres utilisant des eaux destinées à l’utilisation 

humaine, sans passer par un réseau public de distribution d’eau. 

Art. 3. §1 er .Leprésent décret vise un approvisionnement en eau durable et une utilisation durable d’eau. 

§ 2. Un approvisionnement en eau durable, y compris la prise, le captage, le traitement et la distribution des eaux 

destinées à l’utilisation humaine et une utilisation durable d’eau ont pour but la protection de l’environnement, la 

protection de la santé publique étant prioritaire par un approvisionnement garanti d’eaux destinées à l’utilisation 

humaine de qualité appropriée et tenant compte des aspects sociaux et économiques. 

§ 3. Sont exclues du champ d’application du présent décret : 

1˚ toutes les eaux destinées à la consommation humaine qui sont utilisées dans une entreprise alimentaire pour la 

fabrication, le traitement, la conservation ou la commercialisation de produits ou de substances destinés à la 

consommation humaine et qui ne sont pas fournies par un réseau de distribution d’eau ou qui subissent une 

transformation ou un traitement dans l’entreprise; 

2˚ toutes les eaux destinées à la consommation humaine qui sont livrées en bouteilles ou en conteneurs dans le 

cadre d’une activité commerciale; 

3˚ toutes les eaux destinées à la consommation humaine qui sont fournies dans une entreprise alimentaire à partir 

d’un bateau-citerne ou d’un camion-citerne pour la fabrication, le traitement, la conservation ou la commercialisation 

de produits ou de substances destinés à la consommation humaine. 

CHAPITRE II. — Dispositions en matière de qualité et de fourniture d’eaux destinées à l’utilisation humaine 

Art. 4. §1 er . Le Gouvernement flamand peut arrêter en matière de production d’eau et d’approvisionnement en 

eau une réglementation technique relative à la qualité des eaux destinées à la consommation humaine et une 

réglementation technique concernant l’utilisation et la fourniture d’eaux de deuxième circuit. 

Les exigences de qualité des eaux destinées à la consommation humaine peuvent entre autres être exprimées en 

valeurs paramétriques. 

Les eaux de deuxième circuit doivent circuler dans un circuit distinct, séparé du réseau de canalisations 

domestique pour eaux destinées à la consommation humaine. Aux endroits à l’intérieur des immeubles où des eaux 

destinées à la consommation humaine peuvent être utilisées, aucun prélèvement d’eaux de deuxième circuit 

susceptibles d’être utilisées en tant qu’eaux destinées à la consommation humaine n’est autorisé, à moins que les 

précautions nécessaires ne soient prises. 

§ 2. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités concernant : 

1˚ le réseau de canalisations domestique, les systèmes de prise, de captage, de traitement et d’écoulement des eaux 

de deuxième circuit et le réseau de canalisations pour eaux de deuxième circuit et l’inspection de ces réseaux de 

canalisations et systèmes, y compris un contrôle obligatoire préalablement à leur entrée en service et en cas de 

modifications importantes; 

2˚ les prises d’eau et la qualité des eaux utilisées comme eaux destinées à la consommation humaine, quelle que 

soit leur origine et leur traitement. 

§ 3. Le Gouvernement flamand arrête les modalités des mesures correctives à prendre et des restrictions de 

l’utilisation au cas où les eaux destinées à la consommation humaine fournies ne seraient pas conformes aux exigences 

de qualité. 

§ 4. Le Gouvernement flamand arrête les modalités concernant : 

1˚ les informations à fournir au public; 

2˚ les cas à signaler et les informations y afférentes à fournir par le fournisseur d’eau aux services compétents du 

Gouvernement flamand; 

3˚ les cas dans lesquels les services compétents du Gouvernement flamand recueillent ou émettent des avis. 

En vue de l’établissement de leurs rapports, les services compétents du Gouvernement flamand peuvent réclamer 

au fournisseur d’eau la communication de tous renseignements ou informations disponibles. 

Art. 5. §1 er . Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités concernant le raccordement des habitations au 

réseau public de distribution d’eau par l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau dans sa zone de 

distribution ou concernant d’éventuelles alternatives pour le raccordement d’une habitation. 

Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités concernant le droit de raccordement, les exceptions en la 

matière et les structures tarifaires en matière d’eaux destinées à la consommation humaine qui sont fournies par 

l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau. 

§ 2. En l’absence de compteur d’eau, le fournisseur d’eau installe un compteur d’eau, en cas de nouveaux 

raccordements ou en cas de réparations au réseau de distribution d’eau, au niveau des raccordements existants. 

En l’absence de compteur d’eau, la frontière entre le réseau de distribution d’eau public ou privé etleréseau de 

canalisations domestique, est fixée contractuellement ou règlementairement, jusqu’au moment de l’installation d’un 

compteur d’eau. 

Sans préjudice du premier alinéa, le fournisseur d’eau installe, en l’absence d’un compteur d’eau, au plus tard le 

31 décembre 2007, un compteur d’eau au niveau des raccordements existants. 

§ 3. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités concernant la fourniture d’une quantité d’eau gratuite 

destinée à la consommation humaine par l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau dans sa zone de 

distribution.


CHAPITRE III. — Dispositions concernant l’endroit où les exigences de qualité doivent être satisfaites 

et la responsabilité du fournisseur 

Art. 6. §1 er . Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités concernant la responsabilité du fournisseur 

d’eau en matière de qualité des eaux destinées à la consommation humaine. 

§ 2. Pour les eaux destinées à la consommation humaine, le fournisseur d’eau doit satisfaire aux exigences de 

qualité au point où, à l’intérieur d’une parcelle ou d’un immeuble où elles sortent des robinets qui sont normalement 

utilisés pour les eaux destinées à la consommation humaine. 

Lorsque le non-respect des exigences de qualité des eaux destinées à la consommation humaine est dû auréseau 

de canalisations domestique ou à son entretien, le fournisseur d’eau est réputé avoir satisfait aux obligations arrêtées 

à cet effet par le Gouvernement flamand, sauf dans des édifices publics et dans la mesure où le fournisseur d’eau a 

informé le propriétaire ou l’abonné sur la qualité des eaux destinées à la consommation humaine et sur les éventuelles 

mesures correctives. 

Le propriétaire ou l’abonné effectue dans ce cas les mesures correctives au réseau de canalisations domestique, de 

sorte que les eaux destinées à la consommation humaine répondent aux exigences de qualité. Le fournisseur d’eau 

prend en outre les mesures que le Gouvernement flamand fixe s’il y a danger de non-conformité des eaux aux exigences 

de qualité. Si le fournisseur d’eau a informé le propriétaire ou l’abonné, le propriétaire devra informer l’abonné et 

vice-versa, sur le non-respect des exigences de qualité, les éventuelles mesures correctives et les mesures correctives 

entreprises. 

Si dans un édifice public, les eaux destinées à la consommation humaine, ne répondent pas aux exigences de 

qualité, le fournisseur d’eau doit informer le propriétaire, l’abonné et les services compétents du Gouvernement 

flamand. Le propriétaire ou l’abonné effectue dans ce cas les mesures correctives au réseau de canalisations domestique, 

de sorte que les eaux destinées à la consommation humaine répondent aux exigences de qualité. 

§ 3. Pour les eaux destinées à la consommation humaine, qui sont fournies à partir d’un bateau-citerne ou d’un 

camion-citerne, le fournisseur d’eau respecte les exigences de qualité au point où elles sortent du bateau-citerne ou du 

camion-citerne. 

Pour les eaux destinées à la consommation humaine qui sont fournies en bouteilles ou en conteneurs dans le cadre 

d’une activité non commerciale, le fournisseur d’eau respecte les exigences de qualité au point où les bouteilles ou 

conteneurs sont remplis. 

Pour les eaux destinées à la consommation humaine qui sont utilisées dans une entreprise alimentaire pour la 

fabrication, le traitement, la conservation ou la commercialisation de produits ou de substances destinés à la 

consommation humaine et qui sont fournies par un réseau de distribution d’eau ou qui ne subissent aucune 

transformation ou traitement dans l’entreprise, le fournisseur d’eau respecte les exigences de qualité au point où elles 

sont utilisées dans l’entreprise. 

CHAPITRE IV. — Dispositions relatives au contrôle des eaux destinées à l’utilisation humaine 

Art. 7. §1 er . Le contrôle des eaux au niveau des robinets qui sont normalement utilisés par le consommateur pour 

les eaux destinées à la consommation humaine, du réseau de canalisations domestique et du compteur d’eau, est confié 

au fournisseur d’eau. 

§ 2. Le fournisseur d’eau et les fonctionnaires de contrôle visés au § 3, ont le droit de visiter l’habitation et les 

édifices publics entre huit et vingt heures afin d’effectuer les contrôles visésau§1 er et l’inventoriage auprès des abonnés 

de données concernant le recueillement, l’utilisation, l’évacuation et l’épuration des eaux pluviales, eaux souterraines, 

eaux de surface et eaux usées récupérées, y compris l’infrastructure y affectée. 

Si l’accès à l’habitation ou l’édifice public est refusé, le fournisseur d’eau en informe les fonctionnaires de contrôle 

visés au § 3. Ces derniers effectuent dans ce cas les contrôles visés au§1 er . 

§ 3. Les services compétents du Gouvernement flamand peuvent, à tout moment, effectuer les contrôles, visés au 

§1 er , et l’inventoriage, visé au § 2. Le Gouvernement flamand désigne à cet effet les fonctionnaires de contrôle 

compétents. Ces derniers doivent toujours se légitimer. 

La fonction de fonctionnaire de contrôle est incompatible avec celle du fonctionnaire de surveillance, visé à 

l’article 17, § 1 er . 

Les contrôles peuvent être confiés aux organes agréés par le Gouvernement flamand, par le fournisseur d’eau ou 

les services compétents du Gouvernement flamand. 

Si les fonctionnaires de contrôle, le fournisseur d’eau et les organes agréés par le Gouvernement flamand, 

constatent des infractions au présent décret et ses arrêtés d’exécution, ils en informent les fonctionnaires de 

surveillance, visés à l’article 17, § 1 er . Le Gouvernement flamand arrête les modalités concernant les infractions 

desquelles les fonctionnaires de surveillance doivent être informées. 

§ 4. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités concernant : 

1˚ le contrôle, en ce compris les paramètres à analyser, les points d’échantillonnage, la fréquence minimum 

d’échantillonnage et d’analyse, les spécifications de l’analyse des paramètres et les programmes de contrôle; 

2˚ l’établissement de programmes de contrôle pour les eaux destinées à la consommation humaine qui sont 

fournies dans des édifices publics. 

CHAPITRE V. — Instruments gestionnels et politiques 

Section 1 er . — Obligations de service public 

Art. 8. §1 er . Le Gouvernement flamand impose au fournisseur d’eau des obligations de service public qui visent 

à : 

1˚ exploiter, entretenir et développer le réseau public de distribution d’eau et les installations; 

2˚ encourager une utilisation durable d’eau par les abonnés et les consommateurs, impliquant des programmes 

d’action et des campagnes de sensibilisation à l’encontre des divers groupes cibles; 

3˚ prendre des mesures d’ordre social, dans le respect du décret du 20 décembre 1996 réglant le droit à la fourniture 

minimale d’électricité, de gaz et d’eau; 

4˚ assurer des services au client, des garanties étant offertes en la matière; 

5˚ assurer la protection de l’environnement lors du captage, traitement et distribution des eaux destinées à la 

consommation humaine et des eaux de deuxième circuit, basée sur les meilleures techniques disponibles;


32849 

6˚ instaurer un droit de raccordement et appliquer des structures tarifaires pour les eaux destinées à la 

consommation humaine qui sont fournies par l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau : 

a) en tenant compte des mesures d’ordre social, viséesau3˚; 

b) en encourageant une utilisation d’eau durable; 

7˚ faire parvenir à tout abonné, le règlement de vente d’eau général et particulier, établi conformément à 

l’article 16; 

8˚ s’efforcer à appliquer des prix de revient aussi bas que possible, eu égard aux coûtsetbénéfices, qui découlent 

de la réalisation des autres obligations de service public; 

9˚ fournir une quantité d’eau gratuite, destinée à la consommation humaine, par les exploitants d’un réseau public 

de distribution d’eau; 

§ 2. Le Gouvernement flamand peut, après consultation de l’autorité derégulation : 

1˚ imposer d’autres obligations de service public que celles citéesau§1 er ; 

2˚ arrêter les modalités relatives aux obligations de service public, visées aux §§ 1 er et 2; 

3˚ imposer des mesures ou programmes spécifiques au fournisseur d’eau en matière d’exécution des obligations 

de service public, viséesaux§1 er et au § 2, 1˚; 

4˚ arrêter les modalités en matière d’indemnisation des fournisseurs d’eau pour l’accomplissement des tâches 

imposées qui n’appartiennent pas à leurs tâches nucléaires. 

Section 2. — Autorité derégulation 

Sous-section 1 er .—Création 

Art. 9. §1 er . Dans un an suivant l’entrée en vigueur du présent décret, un établissement d’intérêt public est créé. 

Cet établissement porte le nom ″autorité derégulation″. 

§ 2. Le Gouvernement flamand fixe le lieu de son siège. 

Sous-section 2. — Direction et fonctionnement 

Art. 10. §1 er . L’autorité de régulation est dirigée par un bureau exécutif composé d’un président et de trois 

gestionnaires. Ils sont désignés par le Gouvernement flamand. 

§ 2. Le Gouvernement flamand arrête les modalités du recrutement et de la désignation des membres du bureau 

exécutif de l’autorité derégulation, y compris la durée de leur mandat. 

Les membres du bureau exécutif ne peuvent remplir aucune autre fonction qui entrave l’exercice indépendant et 

objectif de leur mandat. Le Gouvernement flamand fixe les incompatibilités avec le mandat des membres du bureau 

exécutif et les règles concernant les conflits d’intérêts. 

§3.Leprésident préside les séances du bureau exécutif qui prend ses décisions par majorité. En cas de partage des 

voix, le président a voix prépondérante. D’éventuels points de vue minoritaires des membres du bureau exécutif 

peuvent être joints aux propositions, évaluations et avis. 

§4.Leprésident représente l’autorité derégulation en justice. 

Art. 11. §1 er . Le Gouvernement flamand arrête le statut administratif et pécuniaire du personnel et le cadre 

organique de l’autorité derégulation. 

§ 2. Le bureau exécutif peut également engager des contractuels : 

1˚ afin de pourvoir à des besoins en personnel exceptionnels et temporaires. Il s’agit soit, d’actions limitées dans 

le temps, soit, d’un accroissement exceptionnel du volume de travail; 

2˚ afin de remplacer les fonctionnaires n’exerçant pas ou à temps partiel leurs fonctions, sans préjudice de la faculté 

de remplacer un membre du personnel statutaire par un autre membre du personnel statutaire; 

3˚ afin d’accomplir des missions supplémentaires ou spécifiques après accord préalable du Gouvernement 

flamand. 

§ 3. Les membres du bureau exécutif et les membres du personnel de l’autorité derégulation sont tenus au secret 

professionnel. Ils ne peuvent divulguer à personne les données confidentielles dont ils ont eu connaissance du fait de 

leurs fonctions auprès de l’autorité derégulation, sauf s’ils sont convoqués à témoigner en justice et sans préjudice de 

l’échange d’informations avec les autorités compétentes d’autres régions et Etats membres de l’Union européenne, qui 

sont définies ou autorisées explicitement par des règlements ou directives arrêtés par les institutions de l’Union 

européenne. 

Sous-section 3. — But et missions 

Art. 12. §1 er . L’autorité derégulation a pour mission d’inventorier, évaluer, conseiller et faire rapport sur toutes 

les matières concernant les eaux destinées à l’utilisation humaine. 

§ 2. L’autorité derégulation émet, dans les limites des missions qui lui sont conférées conformément au § 1 er , des 

avis et soumet des propositions au Gouvernement flamand, concernant : 

1˚ les mécanismes appropriés et efficaces pour l’harmonisation, la transparence, la séparation des fonctions et la 

régulation concernant la production, l’importation, le transit, la fourniture, les tarifs et l’utilisation des eaux destinées 

à l’utilisation humaine, distribuées par les exploitants d’un réseau public de distribution d’eau; 

2˚ l’élaboration et l’exécution des obligations de service public, visées à l’article 8; 

3˚ les plannings d’investissement portant sur les réseaux de distribution d’eau, la production, l’importation et le 

transit des eaux destinées à l’utilisation humaine par les exploitants d’un réseau public de distribution d’eau; 

4˚ le règlement de vente d’eau général, visé àl’article 16, § 1 er ; 

5˚ les structure des frais, la comptabilité et la concurrence par comparaison y couplée des exploitants d’un réseau 

public de distribution d’eau. 

6˚ l’introduction d’un régime de normes pour une utilisation d’eau durable.


§ 3. L’autorité derégulation compare, à l’aide notamment de la structure des frais, la comptabilité et la concurrence 

par comparaison y couplée, telles que prévues au § 7, premier alinéa, les prestations et l’efficacité des exploitants d’un 

réseau public de distribution d’eau. 

§ 4. L’autorité derégulation entreprend, d’initiative ou sur la demande du Gouvernement flamand, des études 

relativement aux missions visées aux §§ 1 er et 2. 

§ 5. L’autorité derégulation inventorie, évalue et fait rapport annuellement au Gouvernement flamand, à compter 

de l’année qui suit celle de sa création, sur : 

1˚ l’application des obligations de service public, visées à l’article 8; 

2˚ le règlement de vente d’eau général, visé àl’article 16, § 1 er ; 

3˚ la concurrence par comparaison, visée au § 2, 5˚ et au § 3, portant sur les exploitants d’un réseau de distribution 

d’eau,. 

§ 6. L’autorité derégulation accomplit toutes les autres missions qui lui sont confiées par les décrets, arrêtés, 

règlements et décisions du Gouvernement flamand relatifs à l’organisation de la fourniture des eaux destinées à 

l’utilisation humaine. 

§ 7. Le Gouvernement flamand arrête les modalités concernant la structure des frais, la comptabilité et la 

concurrence par comparaison y couplée des exploitants d’un réseau public de distribution d’eau. 

Le Gouvernement flamand peut préciser les missions de l’autorité derégulation. 

Art. 13. §1 er . Les services du Gouvernement flamand, les autorités administratives de la Région flamande qui 

sont soumises à la tutelle administrative de la Région flamande et les institutions et personnes de droit public et privé 

qui sont chargées de missions d’utilité publique, sont tenues de transmettre à l’autorité derégulation les données et 

renseignements demandés relatifs aux missions définies à l’article 12, dans la forme déterminée, après consultation, par 

l’autorité derégulation. Toutes les données récoltées dans le cadre des missions émanant d’établissements publics, 

doivent être fournies gratuitement. Les autres données peuvent faire l’objet d’une indemnité, si cela a été convenu. 

§ 2. Le fournisseur d’eau doit fournir gratuitement à l’autorité de régulation les données et renseignements 

demandés relatifs aux missions définies à l’article 12. La forme et la date de cette transmission de données sont 

déterminées par l’autorité derégulation, après consultation des exploitants d’un réseau de distribution d’eau. 

Sous-section 4. — Moyens financiers 

Art. 14. L’autorité de régulation dispose d’une dotation qui est inscrite annuellement au budget de la 

Communauté flamande. 

Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités concernant les moyens financiers au profit de l’autorité de 

régulation. 

Sous-section 5. — Tutelle 

Art. 15. §1 er . L’autorité derégulation est placée sous la tutelle du Gouvernement flamand. Cette tutelle est exercée 

par un commissaire du gouvernement qui est nommé etrévoqué par le Gouvernement flamand. Le Gouvernement 

flamand prend en charge les frais liés à l’exercice de sa fonction. 

Le Gouvernement flamand arrête les modalités de cette tutelle. 

§ 2. Le commissaire du gouvernement peut à tout moment consulter tous les documents et écrits de l’autorité de 

régulation. Il peut réclamer du président, des gestionnaires et des membres du personnel, tous renseignements ou 

clarifications et effectuer toute vérification qu’il juge utiles pour l’exercice de son mandat. 

§ 3. Le commissaire du gouvernement établit chaque année à l’intention du Gouvernement flamand un rapport 

d’évaluation sur les activités de l’autorité derégulation. Ce rapport est adressé au Gouvernement flamand avant le 

30 juin. 

§ 4. L’autorité de régulation adresse, chaque année avant le 30 mai, un rapport d’activités au Gouvernement 

flamand. Ce rapport est transmis chaque année avant le 30 juillet, conjointement avec le rapport d’évaluation du 

commissaire du gouvernement, au Parlement flamand, au Conseil socio-économique de la Flandre et au Conseil de 

l’Environnement et de la Nature de la Flandre. 

Section 3. —Règlement de vente d’eau 

Art. 16. §1 er . Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités concernant le contenu, la fixation et la 

modification du règlement de vente d’eau général et particulier entre les exploitants d’un réseau public de distribution 

d’eau et l’abonné. 

Dans les 18 mois après l’entrée en vigueur du décret, le Gouvernement flamand arrête, après consultation des 

exploitants d’un réseau public de distribution d’eau, le règlement de vente d’eau général. 

Le règlement de vente d’eau général contient au moins les dispositions suivantes : 

1˚ les dispositions de l’article 7, § 1 er à § 3 inclus, concernant le contrôle par le fournisseur d’eau, les services 

compétents du Gouvernement flamand ou par les organes agréés par le Gouvernement flamand, des eaux au niveau 

des robinets normalement utilisés pour les eaux destinées à la consommation humaine, du réseau de canalisations 

domestique et du compteur d’eau et des tâches d’inventoriage, visées à l’article 7, § 2, premier alinéa; 

2˚ les dispositions de l’article 6, § 2 concernant la responsabilité du fournisseur d’eau, du propriétaire et de 

l’abonné; 

3˚ les mesures correctives qui sont fixées par le Gouvernement flamand, conformément à l’article 4, §3etles 

mesures correctives concernant le dépassement des valeurs paramétriques imputables au réseau de canalisations 

domestique ou son entretien. 

Le Gouvernement flamand peut compléter la liste précitée. 

§2.Lerèglement de vente d’eau général approuvé par le Gouvernement flamand, peut être complété par les 

exploitants d’un réseau public de distribution d’eau par un règlement de vente d’eau particulier, dans la mesure ou ce 

dernier n’est pas contraire au règlement de vente d’eau général, aux dispositions du présent décretetàses arrêtés 

d’exécution. 

§ 3. Le Gouvernement flamand arrête les modalités de la communication à l’abonné durèglement de vente d’eau 

général et particulier.


32851 

CHAPITRE VI. — Mesures de surveillance, de sécurité et coercitives 

Art. 17. §1 er . Sans préjudice des attributions des officiers de la police judiciaire, les fonctionnaires désignés par le 

Gouvernement flamand veillent à l’application du présent décret, à l’exception des articles 9, 10, 11, § 1 er et 2, 12, 13, 

§1 er ,14et15etsesarrêtés d’exécution. 

§ 2. Les fonctionnaires de surveillance visés au§1 er , peuvent dans l’exercice de leurs fonctions : 

1˚ faire toute enquête, exercer tout contrôle et recueillir tout renseignement, nécessaires à l’exercice de leur 

surveillance; 

2˚ interroger toutes les personnes sur les faits pertinents pour l’exercice de leur surveillance; 

3˚ requérir l’assistance de la police fédérale. 

Les fonctionnaires de surveillance sont tenus de se légitimer. 

Dans les limites des compétences qui leur sont attribuées conformément au § 1 er , les fonctionnaires de surveillance 

peuvent donner des conseils, sommations et ordres oraux ou écrits. Ils peuvent également fixer le délai dans lequel les 

prescriptions doivent être remplies. 

Lorsque les fonctionnaires de surveillance ont donné des conseils, des sommations ou des ordres, ceux-ci doivent 

être confirmés, par lettre recommandée à la poste, dans les cinq jours, par le Gouvernement flamand. 

§ 3. Les fonctionnaires de surveillance ont, pour l’exercice de leurs fonctions, à tout moment, sans avertissement 

préalable, accès aux établissements. 

§ 4. Ils constatent les infractions au présent décret et ses arrêtés d’exécution, par des procès-verbaux faisant foi 

jusqu’à preuve du contraire, et qui sont transmis sans délai au procureur du Roi. Une copie du procès-verbal est 

adressée par lettre recommandée à la poste, au contrevenant dans les cinq jours ouvrables de la constatation de 

l’infraction. 

§ 5. Lorsque les fonctionnaires de surveillance constatent que le fournisseur d’eau livre des eaux destinées à la 

consommation humaine qui ne sont pas conformes aux exigences de qualité stipulées conformément à l’article 4, § 1 er , 

et ses arrêtes d’exécution ou que le fournisseur d’eau ne prend pas les mesures correctives et les restrictions de 

l’utilisation, fixées conformément à l’article 4, § 3, et ses arrêtés d’exécution, les fonctionnaires de surveillance peuvent, 

au cas où le fournisseur d’eau refuserait d’obtempérer aux conseils, sommations et ordres, visés au § 2, troisième alinéa : 

1˚ ordonner oralement et sur place, l’arrêt de la fourniture d’eaux destinées à la consommation humaine dans un 

délai qu’ils fixent ou; 

2˚ exécuter ou faire exécuter d’office ces mesures aux risques et dépens de la personne défaillante. 

Lorsque les fonctionnaires de surveillance constatent que le propriétaire ou l’abonné n’exécute pas les mesures 

correctives au réseau de canalisations domestique, fixées conformément à l’article 6, § 2, deuxième et troisième alinéas, 

et ses arrêtés d’exécution, les fonctionnaires de surveillance peuvent, au cas où le propriétaire ou l’abonné refuserait 

d’obtempérer aux conseils, sommations et ordres, visés au § 2, troisième alinéa : 

1˚ ordonner l’interruption de la fourniture d’eaux destinées à la consommation humaine dans un délai qu’ils fixent 

ou; 

2˚ exécuter ou faire exécuter d’office les mesures nécessaires aux risques et dépens de la personne défaillante. 

Outre les cas visés au premier et deuxième alinéas, les fonctionnaires de surveillance peuvent, en cas de danger 

pour la santé publique, ordonner l’arrêt ou l’interruption de la fourniture d’eau des eaux destinées à la consommation 

humaine. 

Au cas où il ne serait pas donné suite aux ordres d’arrêt ou d’interruption dans le délai imparti, les fonctionnaires 

de surveillance peuvent exécuter ou faire exécuter d’office les mesures nécessaires. L’exécution de ces mesures s’effectue 

aux risques et aux dépens de la personne défaillante. 

§ 6. Les ordres d’arrêt ou d’interruption de la fourniture, visés au § 5, sont notifiés au contrevenant et au 

fournisseur d’eau, par lettre recommandée, dans les cinq jours ouvrables. 

Une copie de l’ordre d’arrêt ou d’interruption de la fourniture est transmise sans délai au Gouvernement flamand. 

§ 7. Le fournisseur d’eau, le propriétaire, l’abonné et le consommateur peuvent exercer un recours auprès du 

Gouvernement flamand contre les conseils, sommations et ordres, visés au § 2, troisième alinéa, et les ordres d’arrêt ou 

d’interruption de la fourniture, visés au § 5. Le recours n’est pas suspensif des décisions. Il est statué sur le recours dans 

un délai de deux semaines. 

Le Gouvernement flamand règle les modalités et les délais du recours. 

CHAPITRE VII. — Dispositions pénales 

Art. 18. Les personnes suivantes sont punies d’un emprisonnement d’un mois à un an et d’une amende de 

100 euros à 15.000 euros ou de l’une de ces peines seulement : 

1˚ le fournisseur d’eau qui livre des eaux destinées à la consommation humaine qui ne répondent pas aux 

exigences de qualité, notamment en cas de non-respect de l’article 4, § 1 er , et de ses arrêtés d’exécution; 

2˚ le fournisseur d’eau qui ne prend pas les mesures correctives ou les restrictions de l’utilisation, notamment en 

cas de non-respect de l’article 4, § 3, et ses arrêtés d’exécution; 

3˚ le propriétaire ou l’abonné qui n’exécute pas les mesures correctives au réseau de canalisations domestique ou 

qui n’observe pas l’obligation d’information en cette matière, notamment en cas de non-respect de l’article 6, § 2, 

deuxième et troisième alinéas et ses arrêtés d’exécution. 

Art. 19. Les personnes suivantes sont punies d’un emprisonnement de quinze jours à trois mois et d’une amende 

de 100 euros à 2.000 euros ou de l’une de ces peines seulement : 

1˚ celui qui ne consentit pas ou s’oppose aux visites, contrôles, inspections, à la surveillance ou aux 

échantillonnages faits par les fonctionnaires de surveillance désignés par le Gouvernement flamand, conformément à 

l’article 17, § 1 er , qui sont habilités à rechercher et constater les infractions au présent décret et ses arrêtés d’exécution; 

2˚ l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau ou le titulaire du raccordement ou son représentant, qui ne 

respecte pas les obligations concernant la fourniture d’une quantité gratuite d’eaux destinées à la consommation 

humaine, notamment en cas de non-respect de l’article 5, § 3, et ses arrêtés d’exécution.


3˚ l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau qui ne respecte pas les obligations concernant le 

raccordement au réseau public de distribution d’eau, notamment en cas de non-respect de l’article 5, § 1 er , et ses arrêtés 

d’exécution; 

4˚ le fournisseur d’eau qui ne respecte pas les obligations de service public imposées conformément à l’article 8 et 

ses arrêtés d’exécution; 

5˚ l’exploitant d’un réseau public de distribution d’eau qui ne respecte pas les obligations concernant le règlement 

de vente d’eau, imposées conformément à l’article 16 et ses arrêtés d’exécution. 

Art. 20. Les membres du bureau exécutif et les membres du personnel de l’autorité derégulation qui ne respectent 

pas les obligations concernant le secret professionnel imposées conformément à l’article 11, § 3, sont punis des peines 

prescrites à l’article 458 du Code pénal. 

Art. 21. En cas de récidive dans les deux ans après la condamnation la plus récente, les peines prévues aux 

articles 18 et 19 peuvent être doublées. 

Art. 22. §1 er . Pour chaque infraction : 

CHAPITRE VIII. — Amendes administratives 

1˚ aux obligations de contrôle imposées conformément à l’article 7, § 1 er et § 4, et ses arrêtés d’exécution, une 

amende administrative de 750 euros est imposée; 

2˚ aux obligations de communication et d’information des services compétents du Gouvernement flamand, 

imposées conformément à l’article 4, § 4, premier alinéa, 2˚ et 3˚ et deuxième alinéa et ses arrêtés d’exécution, une 

administrative de 750 euros est imposée; 

3˚ aux obligations de communication et d’information des consommateurs, imposées conformément à l’article 4, 

§ 4, premier alinéa, 1˚, et ses arrêtés d’exécution, une amende administrative de 375 euros est imposée; 

4˚ aux obligations d’information de l’autorité derégulation, imposées conformément à l’article 13, § 2, et ses arrêtés 

d’exécution, une amende administrative de 375 euros est imposée; 

5˚ aux obligations d’installation d’un compteur d’eau, imposées conformément à l’article 5, § 2, et ses arrêtés 

d’exécution, une amende administrative de 125 euros est imposée par compteur non installé. 

§ 2. L’amende administrative est imposée par les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand. 

§ 3. Le contrevenant est informé de l’intention d’infliger une amende administrative, par lettre recommandée à la 

poste avec demande d’avis de réception. 

Cette notification mentionne le montant de l’amende administrative ainsi que le jour, le lieu et l’heure de l’audience 

où le contrevenant sera entendu. 

§ 4. A l’issue de l’audience, les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand, autres que ceux visésau§2, 

prennent l’affaire en délibération. La décision est motivée. Les fonctionnaires notifient la décision au contrevenant, par 

lettre recommandée à la poste avec demande d’avis de réception, dans les dix jours après l’audience. 

§ 5. Le Gouvernement flamand arrête les modalités concernant l’audience visée au § 3, deuxième alinéa,etle 

paiement de l’amende administrative. 

Au cas où le contrevenant manquerait de payer l’amende administrative, celle-ci est recouvrée par voie de 

contrainte. Le Gouvernement flamand désigne les fonctionnaires chargé dedélivrer les contraintes et de les déclarer 

exécutoires. Ces contraintes sont signifiées par exploit d’huissier avec sommation de payer. 

§ 6. L’action en paiement de l’amende administrative se prescrit par cinq ans à compter du jour de sa naissance. 

La prescription est interrompue de la manière et dans les conditions prescrites à l’article 2244 et suivants du Code 

civil. 

CHAPITRE IX. — Dispositions finales 

Art. 23. Pour ce qui concerne la Région flamande, la loi du 14 août 1933 concernant la protection des eaux de 

boisson est abrogé, à l’exception de l’article 1 er bis, §3et§4,quisont abrogés au moment de l’entrée en vigueur de 

l’arrêté du Gouvernement pris en exécution de l’article 5, § 3, du présent décret. 

Art. 24. Le présent décret entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge. 

Promulguons le présent décret, ordonnons qu’il soit publié auMoniteur belge. 

Bruxelles, le 24 mai 2002. 

Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, 

P. DEWAEL 

Lea Ministre flamande de l’Environnement et de l’Agriculture, 

V. DUA 

Note 

(1) Session 2001–2002. 

Documents. — Projet de décret, 1045 – N˚ 1 + Errata. — Amendements, 1045 – N˚ 2. — Rapport, 1045 – N˚ 3. — 

Amendements, 1045 – N˚ 4. — Texte adopté enséance plénière, 1045 – N˚ 5. 

Annales. — Discussion et adoption : séances du 8 mai 2002.


32853 

REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST 

MINISTERE DE LA REGION WALLONNE 

F. 2002 — 2588 

[C − 2002/27664] 

8 JUILLET 2002. — Décret portant assentiment à l’Accord de coopération du 25 avril 2002 conclu entre la Région 

wallonne, la Région flamande et la Région de Bruxelles-Capitale relatif à l’introduction d’une réduction de la 

taxe de mise en circulation sur la base de la norme d’émission du moteur (comme visé dans la 

Directive 98/69/C.E. du 13 octobre 1998) ou de la nature du combustible de propulsion, compte tenu de la 

neutralité fiscale et en vue de prévenir la concurrence entre les Régions au niveau de l’immatriculation des 

véhicules (1) 

Le Conseil régional wallon a adopté et Nous, Gouvernement, sanctionnons ce qui suit : 

Article 1 er . Le présent décret règle une matière visée à l’article 39 de la Constitution. 

Art. 2. Il est porté assentiment à l’Accord de coopération du 25 avril 2002 conclu entre la Région wallonne, la 

Région flamande et la Région de Bruxelles-Capitale relatif à l’introduction d’une réduction de la taxe de mise en 

circulation (T.M.C.) sur la base de la norme d’émission du moteur (comme visé dans la directive 98/69/C.E. du 

13 octobre 1998) ou de la nature du combustible de propulsion, compte tenu de la neutralité fiscale et en vue de prévenir 

la concurrence entre les Régions au niveau de l’immatriculation des véhicules. 

Art. 3. Sont considérés comme répondant à la norme euro 4, les véhicules qui ont reçu l’homologation européenne 

n° 98/69B, n° 1999/102B ou n° 1999/96B 

Promulguons le présent décret, ordonnons qu’il soit publié auMoniteur belge. 

Namur, le 8 juillet 2002. 

Le Ministre-Président, 

J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE 

Le Ministre de l’Economie, des P.M.E, de la Recherche et des Technologies nouvelles, 

S. KUBLA 

Le Ministre des Transports, de la Mobilité et de l’Energie, 

J. DARAS 

Le Ministre du Budget, du Logement, de l’Equipement et des Travaux publics, 

M. DAERDEN 

Le Ministre de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme et de l’Environnement, 

M. FORET 

Le Ministre de l’Agriculture et de la Ruralité, 

J. HAPPART 

Le Ministre des Affaires intérieures et de la Fonction publique, 

Ch. MICHEL 

Le Ministre des Affaires sociales et de la Santé, 

Th. DETIENNE 

La Ministre de l’Emploi et de la Formation, 

Mme M. ARENA 

Note 

(1) Session 2001-2002. 

Documents du Conseil 355 (2001-2002) N os 1et2. 

Compte rendu intégral, séance publique du 8 juillet 2002. 

Discussion. — Vote. 

Accord de coopération entre la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles-Capitale relatif à 

l’introduction d’une réduction de la taxe de mise en circulation (TMC) sur base de la norme d’émission du 

moteur (comme visé dans la directive 98/69/CE du 13 octobre 1998) ou de la nature du combustible de 

propulsion, compte tenu de la neutralité fiscale et en vue de prévenir la concurrence entre les Régions au niveau 

de l’immatriculation des véhicules 

Vu les articles 1, 3, 33, 35, 39, 134 et 170, §2delaConstitution; 

Vu la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, notamment l’article 92bis, §2,g), inséré par la loi 

spéciale du 8 août 1988 et modifié par la loi spéciale du 16 janvier 1989, la loi spéciale du 16 juillet 1993 et la loi spéciale 

du 13 juillet 2001; 

Vu la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux Institutions bruxelloises, notamment les articles 4 et 42; 

Vu la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions, notamment les 

articles 1 er ,§2,1 er bis, 3, 11°, 4, §§ 3 et 5, 11°, modifiés par la loi spéciale du 13 juillet 2001; 

Vu le Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus, notamment le Titre V, articles 94, 1°, 97, 98, §§1 er et 2, 

99,§1 er , 100, 101 et 103; 

Considérant que lors du Comité de concertation entre le Gouvernement fédéral et les Gouvernements des 

Communautés et des Régions du 7 décembre 2001, le Comité a confirmé son accord de principe du 13 juillet 2001 relatif 

à laréduction de la taxe de mise en circulation compte tenu de la neutralité fiscale;


Considérant que lors de ce même Comité de concertation du 7 décembre 2001 les Régions ont décidé, en exécution 

de l’accord de principe précité, de prendre des initiatives législatives portant modification des articles 98 et 100 du Code 

des taxes assimilées aux impôts sur les revenus; 

Considérant que lors de ce même Comité de concertation du 7 décembre 2001 les Régions ont décidé denégocier 

un accord de coopération afin d’exécuter l’accord de principe en exerçant leurs compétences et de prévenir la 

concurrence entre les Régions au niveau de l’immatriculation des véhicules; 

En exécution de l’article 4, § 3, de la loi spéciale du 16 janvier 1989, un accord de coopération est préalablement 

conçu au sens de l’article 92bis, §2,delaloispéciale du 8 août 1980; 

La Région flamande, représentée par son Gouvernement, en la personne de M. Dirk Van Mechelen, Ministre des 

Finances et du Budget, de l’Innovation, des Médias et de l’Aménagement du Territoire du Gouvernement flamand; 

La Région wallonne, représentée par son Gouvernement, en la personne de M. Michel Daerden, Vice-Président et 

Ministre du Budget, du Logement, de l’Equipement et des Travaux publics du Gouvernement wallon; 

La Région de Bruxelles-Capitale, représentée par son Gouvernement, en la personne de M. Guy Vanhengel, 

Ministre des Finances, du Budget, de la Fonction publique et des Relations extérieures du Gouvernement de la Région 

de Bruxelles-Capitale, 

Ont convenu ce qui suit : 

Article 1 er . Les Régions s’engagent à inscrire dans leurs réglementations respectives concernant la taxe de mise en 

circulation visée à l’article 3, 11°, de la loi spéciale de financement des Communautés et des Régions, remplacé par 

l’article 5 de la loi spéciale du 13 juillet 2001, les dispositions du présent accord décrites aux articles 2 à 4 compris. 

L’engagement, tel que décrit à l’alinéa premier, n’est d’application que dans le cas où le redevable est une société 

au sens de la loi du 7 mai 1999 portant le Code des sociétés, une entreprise publique autonome ou une association sans 

but lucratif à activités de leasing. 

Art. 2. Dans l’article 98 du Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus, il est inséré un§1 er bis, rédigé 

comme suit : 

«§1 er bis. Pour les véhicules visées à l’article 94, 1°, qui répondent à la norme d’émission « euro 4 », la taxe fixée 

conformément au § 1 er , A, est diminuée des montants mentionnés dans le tableau suivant, le cas échéant limités au 

montant de la taxe : 

Exercice d’imposition 2002 Exercice d’imposition 2003 

Diesel euro 4 - 620 EUR - 496 EUR 

Essence euro 4 - 323 EUR - 248 EUR 

Pour les véhicules dont le moteur est alimenté, même partiellement ou temporairement, au gaz de pétrole liquéfié 

ou aux autres hydrocarbures gazeux liquéfiés, la taxe fixée conformément au § 1 er , A, est diminuée de 298 EUR, le cas 

échéant limité au montant de la taxe. 

Si le moteur à combustion d’un véhicule est propulsé par différents types de carburants et qu’il peut bénéficier par 

voie de conséquence d’une combinaison de réductions pour essence et LPG, la réduction accordée est limitée au 

montant le plus élevé qui est applicable pour un type déterminé de carburant en ce qui concerne l’exercice d’imposition 

visé ». 

Art. 3. L’article 98, § 2, alinéa 1 er ,dumême Code, est remplacé par la disposition suivante : 

« § 2. La taxe fixée conformément au § 1 er ,A,et1 er bis est réduite à 90 p.c., 80 p.c., 70 p.c., 60 p.c., 55 p.c., 50 p.c., 

45 p.c., 40 p.c., 35 p.c., 30 p.c., 25 p.c., 20 p.c., 15 p.c. ou 10 p.c. de son montant, pour les véhicules visés à l’article 94, 

1°, qui ont déjà été immatriculés soit dans le pays, soit à l’étranger avant leur importation définitive, respectivement 

pendant 1 an à moins de 2 ans, 2 ans à moins de 3 ans, 3 ans à moins de 4 ans, 4 ans à moins de 5 ans, 5 ans à moins 

de 6 ans, 6 ans à moins de 7 ans, 7 ans à moins de 8 ans, 8 ans à moins de 9 ans, 9 ans à moins de 10 ans, 10 ans à moins 

de 11 ans, 11 ans à moins de 12 ans, 12 ans à moins de 13 ans, 13 ans à moins de 14 ans, 14 ans à moins de 15 ans. » 

Art. 4. Dans l’article 98, § 2, alinéa 2, du même Code, les mots « 10 ans » sont remplacés par les mots « 15 ans ». 

Art. 5. Les dispositions de l’article 2 du présent accord de coopération produiront leurs effets dans les 

réglementations régionales respectives à partir du 1 er janvier 2002. 

Les dispositions des articles 3 et 4 du présent accord de coopération entreront en vigueur dans les réglementations 

régionales respectives le 1 er mai 2002. 

Fait à Bruxelles, le 25 avril 2002 en autant d’originaux qu’il yadeparties au présent accord. 

Pour la Région flamande : 

Le Ministre des Finances et du Budget, de l’Innovation, des Médias et de l’Aménagement du Territoire, 

D. VAN MECHELEN 

Pour la Région wallonne : 

Le Vice-Président et Ministre du Budget, du Logement, de l’Equipement et des Travaux publics, 

M. DAERDEN 

Pour la Région de Bruxelles-Capitale : 

Le Ministre des Finances, du Budget, de la Fonction publique et des Relations extérieures, 

G. VANHENGEL


32855 

ÜBERSETZUNG 

MINISTERIUM DER WALLONISCHEN REGION 

D. 2002 — 2588 

[C − 2002/27664] 

8. JULI 2002 — Dekret zur Zustimmung zum zwischen der Wallonischen Region, der Flämischen Region und der 

Region Brüssel-Hauptstadt abgeschlossenen Zusammenarbeitsabkommen vom 25. April 2002 über die 

Einführung einer Senkung der Zulassungssteuer auf der Grundlage der Emissionsnorm des Motors (gemäß der 

Richtlinie 98/69/E.G. vom 13. Oktober 1998) oder der Art des Kraftstoffes, unter Berücksichtigung der 

steuerlichen Neutralität und im Hinblick auf die Vermeidung der Konkurrenz zwischen den Regionen 

bezüglich der Zulassung der Fahrzeuge (1) 

Der Wallonische Regionalrat hat das Folgende angenommen, und Wir, Regierung, sanktionieren es: 

Artikel 1. Das vorliegende Dekret regelt eine in Artikel 39 der Verfassung erwähnte Angelegenheit. 

Art. 2. Es wird dem zwischen der Wallonischen Region, der Flämischen Region und der Region Brüssel- 

Hauptstadt abgeschlossenen Zusammenarbeitsabkommen vom 25. April 2002 über die Einführung einer Senkung der 

Zulassungssteuer auf der Grundlage der Emissionsnorm des Motors (gemäß der Richtlinie 98/69/E.G. vom 

13. Oktober 1998) oder der Art des Kraftstoffes, unter Berücksichtigung der steuerlichen Neutralität und im Hinblick 

auf die Vermeidung der Konkurrenz zwischen den Regionen bezüglich der Zulassung der Fahrzeuge zugestimmt. 

Art. 3. Die Fahrzeuge, für welche die europäische Zulassung Nr. 98/69B, Nr. 1999/102B oder Nr. 1999/96B erteilt 

worden ist, werden als der Euro 4-Norm entsprechend betrachtet. 

Wir verkünden das vorliegende Dekret und ordnen an, daß es im Belgischen Staatsblatt veröffentlicht wird. 

Namur, den 8. Juli 2002 

Der Minister-Präsident, 


Der Minister der Wirtschaft, der K.M.B., der Forschung und der neuen Technologien, 

S. KUBLA 

Der Minister des Transportwesens, der Mobilität und der Energie, 

J. DARAS 

Der Minister des Haushalts, des Wohnungswesens, der Ausrüstung und der öffentlichen Arbeiten, 

M. DAERDEN 

Der Minister der Raumordnung, des Städtebaus und der Umwelt, 

M. FORET 

Der Minister der Landwirtschaft und der ländlichen Angelegenheiten, 

J. HAPPART 

Der Minister der inneren Angelegenheiten und des öffentlichen Dienstes, 

Ch. MICHEL 

Der Minister der sozialen Angelegenheiten und der Gesundheit, 

Th. DETIENNE 

Die Ministerin der Beschäftigung und der Ausbildung, 

Frau M. ARENA 

Fußnote 

(1) Sitzung 2001-2002. 

Unterlagen des Rates 355 (2001-2002) Nrn. 1 und 2. 

Ausführliches Sitzungsprotokoll, öffentliche Sitzung den 8. Juli 2002. 

Diskussion – Abstimmung. 

Zwischen der Flämischen Region, der Wallonischen Region, und der Region Brüssel-Hauptstadt abgeschlossenes 

Zusammenarbeitsabkommen über die Einführung einer Senkung der Zulassungssteuer auf der Grundlage der 

Emissionsnorm des Motors (gemäß der Richtlinie 98/69/E.G. vom 13. Oktober 1998) oder der Art des 

Kraftstoffes, unter Berücksichtigung der steuerlichen Neutralität und im Hinblick auf die Vermeidung der 

Konkurrenz zwischen den Regionen bezüglich der Zulassung der Fahrzeuge 

Aufgrund der Artikel 1, 3, 33, 39, 134 und 170, § 2 der Verfassung; 

Aufgrund des Sondergesetzes vom 8. August 1980 über institutionelle Reformen, insbesondere des Artikels 92bis, 

§ 2, g), eingefügt durch das Sondergesetz vom 8. August 1988 und abgeändert durch das Sondergesetz vom 

16. Januar 1989, das Sondergesetz vom 16. Juli 1993 und das Sondergesetz vom 13. Juli 2001; 

Aufgrund des Sondergesetzes vom 12. Januar 1989 über die Brüsseler Institutionen, insbesondere der Artikel 4 

und 42; 

Aufgrund des Sondergesetzes vom 16. Januar 1989 bezüglich der Finanzierung der Gemeinschaften und der 

Regionen, insbesondere der Artikel 1, § 2, 1bis, 3, 11°, 4, §§ 3 und 5, 11°, abgeändert durch das Sondergesetz vom 

13. Juli 2001; 

Aufgrund des Gesetzbuches über die den Einkommensteuern gleichgestellten Steuern, insbesondere des Titels V, 

Artikel 94, 1°, 97, 98, §§ 1 und 2, 99, § 1, 100, 101 und 103; 

In der Erwägung, dass der Konzertierungsausschuss zwischen der Föderalregierung und den Regierungen der 

Gemeinschaften und Regionen während seiner Versammlung vom 7. Dezember 2001 sein prinzipielles Einverständnis 

vom 13. Juli 2001 in Bezug auf die Senkung der Zulassungssteuer unter Berücksichtigung der steuerlichen Neutralität 

bestätigt hat;


In der Erwägung, dass die Regionen während der Versammlung desselben Konzertierungsausschusses vom 

7. Dezember 2001 beschlossen haben, in Durchführung des vorerwähnten prinzipiellen Einverständnisses gesetzgebende 

Initiativen zur Abänderung der Artikel 98 und 100 des Gesetzbuches über die den Einkommensteuern 

gleichgestellten Steuern zu nehmen; 

In der Erwägung, dass die Regionen während der Versammlung desselben Konzertierungsausschusses vom 

7. Dezember 2001 beschlossen haben, über ein Zusammenarbeitsabkommen zu verhandeln, um das prinzipielle 

Einverständnis durchzuführen, indem sie ihre Befugnisse ausüben, und um die Konkurrenz zwischen den Regionen 

bezüglich der Zulassung der Fahrzeuge zu vermeiden; 

In Durchführung des Artikels 4, § 3, des Sondergesetzes vom 16. Januar 1989 wird ein Zusammenarbeitsabkommen 

im Sinne des Artikels 92bis, § 2, des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zuvor entworfen; 

Die durch ihre Regierung in der Person des Herren Dirk Van Mechelen, Minister der Finanzen und des Haushalts, 

der Innovation, der Medien und der Raumordnung der Flämischen Regierung, vertretene Flämische Region; 

Die durch ihre Regierung in der Person des Herrn Michel Daerden, Vizepräsident und Minister des Haushalts, des 

Wohnungswesens, der Ausrüstung und der öffentlichen Arbeiten der Wallonischen Regierung vertretene Wallonische 

Region; 

Die durch ihre Regierung in der Person des Herrn Guy Vanhengel, Minister der Finanzen und des Haushalts, des 

öffentlichen Dienstes und der Außenbeziehungen der Regierung der Region Brüssel-Hauptstadt vertretene Region 

Brüssel-Hauptstadt, 

Haben Folgendes vereinbart : 

Artikel 1. Die Regionen verpflichten sich, die in den Artikeln 2bis 4 einschließlich beschriebenen Bestimmungen 

des vorliegenden Abkommens in ihre jeweiligen Regelungen bezüglich der in Artikel 3, 11° des Sondergesetzes 

bezüglich der Finanzierung der Gemeinschaften und Regionen, ersetzt durch Artikel 5 des Sondergesetzes vom 

13. Juli 2001 erwähnten Zulassungssteuer einzufügen. 

Die wie im ersten Absatz beschriebene Verpflichtung ist nur dann anwendbar, wenn der Steuerpflichtige eine 

Gesellschaft im Sinne des Gesetzes vom 7. Mai 1999 zur Schaffung des Gesetzbuches über die Gesellschaften, ein 

autonomes staatliches Unternehmen oder eine Vereinigung ohne Gewinnerzielungszweck, die eine Leasingtätigkeit 

betreibt, ist. 

Art. 2. In Artikel 98 des Gesetzbuches über die den Einkommensteuern gleichgestellten Steuern wird ein wie folgt 

verfasster § 1bis eingefügt: 

«§1bis. Was die in Artikel 94, 1° erwähnten Fahrzeuge betrifft, die der Emissionsnorm «Euro 4 » genügen, wird 

die gemäß §1,A, festgesetzte Steuer um die in folgender Tabelle erwähnten Beträge, die gegebenenfalls auf den Betrag 

der Steuer beschränkt werden, reduziert: 

Steuerjahr 2002 Steuerjahr 2003 

Diesel Euro 4 - 620 EUR - 496 EUR 

Benzin Euro 4 - 323 EUR - 248 EUR 

Was die Fahrzeuge betrifft, deren Motor sogar teilweise oder zeitweise mit flüssigem Propangas oder mit anderen 

verflüssigten gasförmigen Kohlenwasserstoffen betrieben wird, wird die gemäß §1,A, festgesetzte Steuer um den 

Betrag von 298 EUR, der gegebenenfalls auf den Betrag der Steuer beschränkt wird, reduziert. 

Wenn der Verbrennungsmotor eines Fahrzeugs mit verschiedenen Kraftstofftypen betrieben wird und wenn daher 

eine Kombination der für Benzin und für flüssiges Propangas gewährten Reduzierungen in Anspruch genommen 

werden kann, so wird die gewährte Reduzierung auf den höheren Betrag beschränkt, der auf einen bestimmten 

Kraftstofftyp in Bezug auf das betroffene Steuerjahr anwendbar ist». 

Art. 3. Artikel 98, § 2, bsatz 1, desselben Gesetzbuches wird durch die nachstehende Bestimmung ersetzt : 

« § 2. Die gemäß §1,A, und 1bis festgesetzte Steuer wird auf 90 %, 80 %, 70 %, 60 %, 55 %, 50 %, 45 %, 40 %, 35 %, 

30 %, 25 %, 20 %, 15 % bzw. 10 % ihres Betrages für die in Artikel 94, 1° erwähnten Fahrzeuge reduziert, die entweder 

im Lande oder im Ausland vor ihrer endgültigen Einfuhr schon während bzw. 1 bisweniger als 2 Jahren, 2 bisweniger 

als 3 Jahren, 3 bisweniger als 4 Jahren, 4 bisweniger als 5 Jahren, 5 bisweniger als 6 Jahren, 6 bisweniger als 7 Jahren, 

7 bisweniger als 8 Jahren, 8 bisweniger als 9 Jahren, 9 bisweniger als 10 Jahren, 10 bisweniger als 11 Jahren, 

11 bisweniger als 12 Jahren, 12 bisweniger als 13 Jahren, 13 bisweniger als 14 Jahren, 14 bisweniger als 15 Jahren 

zugelassen worden sind ». 

Art. 4. In Artikel 98, § 2, Absatz 2 desselben Gesetzbuches wird der Wortlaut «10 Jahre » durch den Wortlaut 

«15 Jahre» ersetzt ». 

Art. 5. Die Bestimmungen des Artikels 2 des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens werden in den 

jeweiligen regionalen Regelungen ab dem 1. Januar 2002 wirksam. 

Die Bestimmungen der Artikel 3 und 4 des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens werden in den jeweiligen 

regionalen Regelungen am 1. Mai 2002 in Kraft treten. 

Ausgefertigt in Brüssel am 25. April 2002 in so vielen Originalfassungen wie am vorliegenden Abkommen 

beteiligten Parteien. 

Für die Flämische Region: 

Der Minister der Finanzen und des Haushalts, der Innovation, der Medien und der Raumordnung, 


Für die Wallonische Region: 

Der Vizepräsident und Minister des Haushalts, des Wohnungswesens, der Ausrüstung 

und der öffentlichen Arbeiten, 

M. DAERDEN 

Für die Region Brüssel-Hauptstadt: 

Der Minister der Finanzen und des Haushalts, des öffentlichen Dienstes und der Außenbeziehungen, 

G. VANHENGEL


32857 

VERTALING 

MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST 

N. 2002 — 2588 

[C − 2002/27664] 

8 JULI 2002. — Decreet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 25 april 2002 tussen het Waalse 

Gewest, het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de invoering van een 

vermindering van de belasting op de inverkeerstelling (BIV) op grond van de emissienorm van de motor (zoals 

bepaald in Richtlijn 98/69/EG van 13 oktober 1998) of de aard van de aandrijvingsbrandstof, met inachtneming 

van de fiscale neutraliteit en ter voorkoming van de concurrentie tussen de Gewesten op het vlak van de 

inschrijving van de voertuigen (1) 

De Waalse Gewestraad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : 

Artikel 1. Dit decreet regelt een materie bedoeld in artikel 129 van de Grondwet. 

Art. 2. Het Samenwerkingsakkoord van 25 april 2002 tussen het Waalse Gewest, het Vlaamse Gewest en het 

Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de invoering van een vermindering van de belasting op de inverkeerstelling 

(BIV) op grond van de emissienorm van de motor (zoals bepaald in Richtlijn 98/69/EG van 13 oktober 1998) of 

de aard van de aandrijvingsbrandstof, met inachtneming van de fiscale neutraliteit en ter voorkoming van de 

concurrentie tussen de Gewesten op het vlak van de inschrijving van de voertuigen wordt goedgekeurd. 

Art. 3. De voertuigen die in aanmerking zijn gekomen voor de Europese goedkeuring nr. 98/69/B, nr. 1999/102B 

of nr. 1999/96B, worden geacht te beantwoorden aan de norm « euro 4 ». 

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. 

Namen, 8 juli 2002. 

De Minister-President, 


De Minister van Economie, K.M.O.’s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, 

S. KUBLA 

De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, 

J. DARAS 

De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken, 

M. DAERDEN 

De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, 

M. FORET 

De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, 

J. HAPPART 

De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, 

Ch. MICHEL 

De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, 

Th. DETIENNE 

De Minister van Tewerkstelling en Vorming, 

Mevr. M. ARENA 

Nota 

(1) Zitting 2001-2002 

Stukken van de Raad 355 (2001-2002), Nrs. 1 en 2. 

Volledig verslag, openbare vergadering van 8 juli 2002. 

Bespreking. — Stemming. 

Samenwerkingakkoord tussen het Waalse Gewest, het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 

betreffende de invoering van een vermindering van de belasting op de inverkeerstelling (BIV) op grond van 

de emissienorm van de motor (zoals bepaald in Richtlijn 98/69/EG van 13 oktober 1998) of de aard van de 

aandrijvingsbrandstof, met inachtneming van de fiscale neutraliteit en ter voorkoming van de concurrentie 

tussen de Gewesten op het vlak van de inschrijving van de voertuigen 

Gelet op de artikelen 1, 3, 33, 35, 39, 134 en 170, § 2 van de Grondwet; 

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 92bis, §2, 

g), ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 januari 1989, de 

bijzondere wet van 16 juli 1993 en de bijzondere wet van 13 juni 2001; 

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse instellingen, inzonderheid op de 

artikelen 4 en 42; 

Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de 

Gewesten, inzonderheid op de artikelen 1, § 2, 1bis, 3,11°,4,§3en5,11°,gewijzigd bij de bijzondere wet van 

13 juli 2001; 

Gelet op het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, inzonderheid op Titel V, 

artikelen 94, 1°, 97, 98, §§ 1 en 2, 99, § 1, 100, 101 en 103; 

Overwegende dat tijdens het overlegcomité tussen de Federale Regering en de Gemeenschaps- en Gewestregeringen 

op 7 december 2001 het Comité zijn principeakkoord van 13 juli 2001 heeft bevestigd over de vermindering 

van de belasting op de inverkeerstelling, met inachtneming van de fiscale neutraliteit;


Overwegende dat tijdens hetzelfde overlegcomité op 7 december 2001 de Gewesten hebben beslist ter uitvoering 

van voormeld bevestigd principeakkoord, wetgevende initiatieven te nemen tot wijziging van de artikelen 98 en 100 

van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen; 

Overwegende dat tijdens hetzelfde overlegcomité op 7 december 2001 de Gewesten hebben beslist een 

samenwerkingsakkoord te onderhandelen teneinde het principeakkoord uit te voeren door uitoefening van hun 

bevoegdheid en de concurrentie tussen de Gewesten te voorkomen op het vlak van de inschrijvingen van voertuigen; 

In uitvoering van artikel 4, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 wordt een voorafgaandelijk 

samenwerkingsakkoord afgesloten zoals bedoeld in artikel 92bis, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980; 

Het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door zijn Regering in de persoon van de heer Dirk Van Mechelen, 

Minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening van de Vlaamse regering; 

Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door zijn Regering in de persoon van de heer Michel Daerden, 

Vice-President en Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken van de Waalse Regering; 

Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door zijn Regering in de persoon van de heer 

Guy Vanhengel, Minister van Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen van de Brusselse 

Hoofdstedelijke Regering; 

Zijn overeengekomen wat hierna volgt : 

Artikel 1. De Gewesten verbinden zich ertoe de bepalingen, omschreven in de artikelen 2 tot en met 4 van dit 

samenwerkingsakkoord, op te nemen in hun respectieve regelgevingen betreffende de belasting op de inverkeerstelling, 

bedoeld in artikel 3, 11°, van de bijzondere wet tot financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, 

vervangen door artikel 5 van de bijzondere wet van 13 juli 2001. 

De verbintenis, zoals omschreven in het eerste lid, geldt slechts in zoverre de belastingplichtige een vennootschap, 

zoals bedoeld in de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, een autonoom overheidsbedrijf 

of een vereniging zonder winstgevend doel met leasingactiviteiten is. 

Art. 2. In artikel 98 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, wordt een 

§ 1 ingevoegd, luidende : 

«§1bis. Voor de in artikel 94, 1°, bedoelde voertuigen, die beantwoorden aan de emissienorm « euro 4 », wordt de 

belasting, vastgesteld overeenkomstig § 1, A, verminderd met de in de onderstaande tabel vermelde bedragen, in 

voorkomend geval beperkt tot het bedrag van de belasting : 

Aanslagjaar 2002 Aanslagjaar 2003 

Diesel euro 4 - 620 EUR - 496 EUR 

Benzine euro 4 - 323 EUR - 248 EUR 

Voor de voertuigen waarvan de motor, zelfs gedeeltelijk of tijdelijk, gedreven wordt met vloeibaar petroleumgas 

of andere vloeibare koolwaterstoffen, wordt de belasting, vastgesteld overeenkomstig § 1, A, verminderd met 298 EUR, 

in voorkomend geval beperkt tot het bedrag van de belasting. 

Indien de verbrandingsmotor van een voertuig wordt aangedreven door verschillende brandstoftypes, en het 

voertuig daardoor in aanmerking komt voor een combinatie van de verminderingen voor benzine en LPG, dan wordt 

de toe te kennen vermindering beperkt tot het hoogste bedrag dat voor dat aanslagjaar voor een bepaald type van 

brandstof van toepassing is ». 

Art. 3. Artikel 98, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : 

« § 2. De overeenkomstig § 1, A, en1bis vastgestelde belasting wordt verminderd tot 90 %, 80 %, 70 %, 60 %, 55 %, 

50 %, 45 %, 40 %, 35 %, 30 %, 25 %, 20 %, 15 % of 10 % van haar bedrag voor de in artikel 94, 1°, bedoelde voertuigen 

die reeds, ofwel in het binnenland, ofwel in het buitenland vóór hun definitieve invoer ingeschreven geweest zijn 

gedurende respectievelijk 1 jaar tot minder dan 2 jaar, 2 jaar tot minder dan 3 jaar, 3 jaar tot minder dan 4 jaar, 4 jaar 

tot minder dan 5 jaar, 5 jaar tot minder 6 jaar, 6 jaar tot minder 7 jaar, 7 jaar tot minder 8 jaar, 8 jaar tot minder 9 jaar, 

9 jaar tot minder dan 10 jaar, 10 jaar tot minder dan 11 jaar, 11 jaar tot minder 12 jaar, 12 jaar tot minder 13 jaar, 13 jaar 

tot minder dan 14 jaar, 14 jaar tot minder dan 15 jaar. » 

Art. 4. In artikel 98, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « 10 jaar » vervangen door de 

woorden « 15 jaar ». 

Art. 5. De bepalingen vervat in artikel 2 van dit Samenwerkingsakkoord zullen in de respectieve gewestelijke 

regelgevingen uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002. 

De bepalingen vervat in de artikelen 3 en 4 van dit Samenwerkingsakkoord zullen in de respectieve gewestelijke 

regelgevingen in werking treden op 1 mei 2002. 

Opgemaakt te Brussel, op 25 april 2002, in evenveel originele exemplaren als er partijen zijn bij dit akkoord. 

Voor het Vlaamse Gewest : 

De Minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, 


Voor het Waalse Gewest : 

De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken, 

M. DAERDEN 

Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 

De Minister van Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, 

G. VANHENGEL


32859 

BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST — REGION DE BRUXELLES-CAPITALE 

MINISTERIE 

VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 

N. 2002 — 2589 

[2002/31397] 

11 JULI 2002. — Ordonnantie tot verruiming van de nationaliteitsvoorwaarden 

voor de toegang tot betrekkingen in het gewestelijk 

openbaar ambt (1) 

MINISTERE 

DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE 

F. 2002 — 2589 

[2002/31397] 

11 JUILLET 2002. — Ordonnance élargissant les conditions de 

nationalité pour l’accès aux emplois de la fonction publique 

régionale (1) 

De Brusselse Hoofdstedelijke Raad heeft aangenomen en Wij, 

Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : 

Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld 

in artikel 39 van de Grondwet. 

Art. 2. De burgers met een andere dan Belgische nationaliteit en die 

geen onderdaan zijn van de Europese Unie of de Europese Economische 

Ruimte, worden toegelaten, in de diensten van de Brusselse 

Hoofdstedelijke Regering en de publiekrechtelijke rechtspersonen die 

ervan afhangen, tot de burgerlijke betrekkingen die geen rechtstreekse 

of onrechtstreekse deelneming aan het openbaar gezag inhouden of 

geen werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de 

algemene belangen van de Staat of andere openbare instanties. 

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch 

Staatsblad zal worden bekendgemaakt. 

Le Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale a adopté et 

Nous, Gouvernement, sanctionnons ce qui suit : 

Article 1 er . La présente ordonnance règle une matière visée à 

l’article 39 de la Constitution. 

Art. 2. Les citoyens revêtus d’une nationalité autre que belge et non 

ressortissants de l’Union européenne ou de l’Espace économique 

européen sont admissibles, dans les services du Gouvernement de la 

Région de Bruxelles-Capitale et des personnes morales de droit public 

qui en dépendent, aux emplois civils qui ne comportent pas de 

participation directe ou indirecte à l’exercice de la puissance publique 

ou aux fonctions qui n’ont pas pour objet la sauvegarde des intérêts 

généraux de l’Etat ou des autres collectivités publiques. 

Promulguons la présente ordonnance, ordonnons qu’elle soit publiée 

au Moniteur belge. 



De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, 

belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten 

en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, 

F.-X. de DONNEA 

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met 

Openbare Werken, Vervoer, Brandbestrijding en Dringende Medische 

Hulp, 

J. CHABERT 

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, 

belast met Werkgelegenheid, Economie, Energie en Huisvesting, 

E. TOMAS 

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast 

met Financiën, Begroting, Ambtenarenzaken en Externe Betrekkingen, 

G. VANHENGEL 

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met 

Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en 

Buitenlandse Handel, 

D. GOSUIN 

Le Ministre-Président du Gouvernement de la Région de Bruxelles- 

Capitale, chargé des Pouvoirs locaux, de l’Aménagement du Territoire, 

des Monuments et Sites, de la Rénovation urbaine et de la 

Recherche scientifique, 

F.-X. de DONNEA 

Le Ministre du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, 

chargé des Travaux publics, du Transport et de la Lutte contre 

l’Incendie et l’Aide médicale urgente, 

J. CHABERT 

Le Ministre du Gouvernement de le la Région de Bruxelles-Capitale, 

chargé de l’Emploi, de l’Economie, de l’Energie et du Logement, 

E. TOMAS 


chargé des Finances, du Budget, de la Fonction publique et des 

Relations extérieures, 

G. VANHENGEL 


chargé de l’Environnement et de la Politique de l’Eau, de la 

Conservation de la Nature, de la Propreté publique et du Commerce 

extérieur, 

D. GOSUIN 

Nota 

(1) Documenten van de Raad : 

Gewone zitting 2001-2002 : 

A-301/1 : Ontwerp van ordonnantie. 

A-301-2 : Verslag. 

Volledig verslag : 

Bespreking en aanneming : vergadering van vrijdag 5 juli 2002. 

Note 

(1) Documents du Conseil : 

Session ordinaire 2001-2002 : 

A-301/1 : Projet d’ordonnance. 

A-301/2 : Rapport. 

Compte rendu intégral : 

Discussion et adoption : séance du vendredi 5 juillet 2002.


COMMISSION COMMUNAUTAIRE FRANÇAISE DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE 

F. 2002 — 2590 

[C − 2002/31321] 

6 JUIN 2002. — Arrêté n° 2001/1071 du Collège de la Commission communautaire française modifiant l’arrêté du 

Collège de la Commission communautaire française du 24 février 2000 relatif à l’agrément, aux interventions 

et aux subventions aux entreprises de travail adapté agréées 

Le Collège, 

Vu le décret de la Commission communautaire française du 4 mars 1999 relatif à l’intégration sociale et 

professionnelle des personnes handicapées, notamment les articles 36, 37 et 38; 

Vu l’arrêté du Collège de la Commission communautaire française du 24 février 2000 relatif à l’agrément, aux 

interventions et aux subventions aux entreprises de travail adapté agréées; 

Vu l’avis de la Section « Personnes handicapées » du Conseil consultatif bruxellois francophone de l’Aide aux 

personnes et de la Santé, donné le 23 novembre 2001; 

Vu l’avis de l’Inspection des Finances, donné le 28 novembre 2001; 

Vu l’accord du Membre du Collège, chargé du Budget donné le 6 juin 2002; 

Vu la délibération du Collège sur la demande d’avis à donner par le Conseil d’Etat dans un délai ne dépassant pas 

un mois; 

Vu l’avis n° 32.905/4 du Conseil d’Etat, donné le 28 mars 2002, en application de l’article 84, alinea 1 er ,1°des 

lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; 

Sur la proposition du membre du Collège chargé de la Politique des Personnes handicapées; 

Après délibération, 

Arrête : 

Article 1 er . Le présent arrêté règle une matière visée à l’article 128 de la Constitution en vertu de l’article 138 

de celle-ci. 

Art. 2. Pour l’application du présent arrêté, il faut entendre par : 

« arrêté 99/262/B » : l’arrêté 99/262/B du Collège de la Commission communautaire française du 24 février 2000 

relatif à l’agrément, aux interventions et aux subventions aux entreprises de travail adapté agréées. 

Art. 3. Les articles 23 à 25 de l’arrêté 99/262/B sont remplacés par les dispositions suivantes : 

« Art. 23. § 1 er . Le personnel des entreprises de travail adapté comprend : 

1° le personnel de direction 

2° le personnel administratif 

3° le personnel commercial 

4° le personnel psycho-paramédico-social 

5° le personnel technique employé 

6° le personnel moniteur 

7° le personnel technique ouvrier et de production 

dont les titres, fonctions et exigences minimales de qualification sont repris à l’annexe 4. 

§ 2. Les membres du personnel administratif et du personnel psycho-paramédico-social ne peuvent être affectés 

aux activités de production de l’entreprise. 

Art. 24. Pour chaque entreprise, en fonction de son quota, les normes minimales d’encadrement sont fixées 

comme suit : 

1° un directeur temps plein; 

2° un membre du personnel moniteur temps plein par 15 unités; 

3° un membre du personnel psycho-paramédico-social temps plein par 100 unités. 

Art. 25. L’entreprise avertit immédiatement l’administration de l’engagement de nouveaux membres du personnel 

et lui communique copie du contrat de travail dans lequel figure le titre d’une des fonctions reprises en annexe 4, 

les preuves du respect des exigences de qualifications, les preuves utiles pour le calcul de l’ancienneté éventuellement 

reconnue. » 

Art. 4. Les articles 28 à 40 de l’arrêté sont remplacés par les dispositions suivantes : 

« Art 28. La demande d’intervention dans la rémunération des travailleurs de l’entreprise de travail adapté et 

dans les cotisations de sécurité sociale y relatives distingue : 

1° une première partie relative aux travailleurs handicapés, 

2° une deuxième partie relative aux travailleurs handicapés occupés en vertu de l’article 78 de l’arrêté royal 

du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, 

3° une troisième partie relative aux personnes handicapées occupées sous contrat d’adaptation professionnelle, 

4° une quatrième partie relative au personnel d’encadrement, 

5° une cinquième partie relative à la cotisation au Fonds de sécurité d’existence « Fonds de sécurité d’existence 

pour les entreprises de travail adapté agréées par la Commission communautaire française ». 

L’entreprise détermine les membres du personnel pour lesquels elle sollicite une intervention. 

Art 29. L’intervention dans la rémunération et les cotisations de sécurité sociale relatives aux travailleurs de 

l’entreprise de travail adapté est octroyée dans le respect des dispositions des articles 40, 71 et 72 de l’arrêté du 

Collège du 25 février 2000 relatif aux dispositions individuelles d’intégration sociale et professionnelle des personnes 

handicapées mises en œuvre par le Service bruxellois francophone des personnes handicapées.


32861 

Art. 30. § 1 er . La première partie de la demande d’intervention, relative aux travailleurs handicapés se rapporte : 

1° aux travailleurs handicapés sous contrat de travail dont la fonction correspond à un code barème des n os 21 

à 24 tels que précisés à l’annexe 4 

2° aux travailleurs handicapés sous contrat de travail dont la fonction correspond à un code barème des n os 13 

à 20 tels que précisés à l’annexe 4 

§ 2. Le montant pris en considération pour le calcul de l’intervention dans la rémunération et les cotisations 

de sécurité sociale de ces travailleurs est fixé à: 

a) pour les travailleurs sous 1°, 50 % du montant de la rémunération payée à chaque travailleur handicapé et 

des charges sociales y afférentes. 

Pour la fixation de ce montant : 

- la partie de la rémunération horaire qui excède le montant obtenu en multipliant par 1,21 le revenu minimum 

moyen tel que garanti par la Convention collective de travail n° 43 du 2 mai 1988, conclue au sein du Conseil national 

du travail, calculé sur une base horaire compte tenu d’une durée hebdomadaire de travail de 38 heures, n’est pas 

retenue; 

- pour les employés,larémunération horaire est le résultat de la division de la rémunération trimestrielle brute 

par le nombre d’heures prestées ou assimilées. 

Le montant des cotisations de sécurité sociale afférentes à larémunération du travailleur est fixé forfaitairement 

à 15 % de cette rémunération. 

b) pour les travailleurs sous 2°, 50 % du barème correspondant à la fonction exercée par le travailleur, tel que 

défini à l’annexe 4, et des charges sociales y afférentes. Le barème pris en considération est toutefois plafonné 

au barème 19. 

Pour la fixation de ce montant : 

pour les employés,larémunération horaire est le résultat de la division de la rémunération trimestrielle brute 

par le nombre d’heures prestées ou assimilées. 

Le montant des cotisations de sécurité sociale afférentes à larémunération du travailleur est fixé forfaitairement 

à 15 % de ce barème. 

Art. 31. La rémunération relative aux travailleurs handicapés comprend la rémunération brute totale relative 

aux heures effectivement prestées ainsi qu’à larémunération garantie en cas d’incapacité de travail, la rémunération 

des jours fériés et le simple pécule de vacances pour les employés. 

Elle ne comprend pas la rémunération des heures supplémentaires, ni les primes et indemnités contractuelles. 

Art. 32. Le montant de l’intervention est égal au montant de la rémunération pris en considération conformément 

aux articles 30 et 31 multiplié par un coefficient variant, selon la catégorie de capacité professionnelle comme suit : 

1° travailleur de la catégorie A : coefficient : 0,9; 

2° travailleur de la catégorie B : coefficient : 1,2; 

3° travailleur de la catégorie C : coefficient : 1,55; 

4° travailleur de la catégorie D : coefficient : 1,8; 

5° travailleur de la catégorie E : coefficient : 1,9; 

6° travailleur de la catégorie F : coefficient : 2. 

Art. 33. La deuxième partie de la demande d’intervention se rapporte aux travailleurs handicapés sous contrat 

de travail et occupés en vertu de l’article 78 de l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation 

du chômage. 

Le montant pris en considération pour le calcul de l’intervention dans la rémunération et les cotisations de 

sécurité sociale de ces travailleurs est fixé à50%deladifférence entre le montant pris en considération pour le calcul 

de l’intervention dans la rémunération et les cotisations de sécurité sociale conformément aux dispositions des 

articles 30 et 31 et l’allocation journalière de chômage convertie sur une base horaire, auxquels est ajouté le 

montant ci-dessous : 

1° catégories A, B et C : .................................................................................................................................................. 0 euro 

2° catégorie D ............................................................................................................................................................ 0,263 euro 

3° catégorie E ............................................................................................................................................................ 0,526 euro 

4° catégorie F ........................................................................................................................................................... 0,7892 euro 

plafonné à2,1009 euros. 

Cette intervention n’est octroyée que pour autant : 

1° que l’entreprise déclare à l’Office national de Sécurité sociale le complément de rémunération qu’elle octroie 

au travailleur; 

2° que le travailleur ait été engagé par l’entreprise avant le 1 er janvier 1998. 

Art. 34. Lorsque l’entreprise n’occupe pas au moins 20 % de travailleurs handicapés sous contrat de travail et dont 

la catégorie professionnelle est E ou F, l’administration opère sur l’intervention trimestrielle accordée à l’entreprise 

une retenue de 619,7338 euros par travailleur handicapé non occupé, calculée sur la moyenne du trimestre considéré. 

Art 35. § 1 er La troisième partie de la demande d’intervention se rapporte aux personnes handicapées occupées 

sous contrat d’adaptation professionnelle. Elles bénéficient d’une rémunération à charge de l’entreprise composée : 

1° d’une indemnité horaire fixée selon les modalités suivantes : 

a) catégories A, B, C ou D : ................................................................................................................................... 0,3946 euro 

b) catégorie E : ............................................................................. ............................................................................. 0,263 euro 

c) catégorie F............................................................................................................................................................ 0,1316 euro 

Ces montants sont augmentés de 0,1316 euro après 24 mois d’adaptation, de 0,3946 euro après 36 mois 

d’adaptation et de 0,6577 euro après 48 mois d’adaptation;


2° d’une intervention complémentaire fixée à 75 % du revenu minimum mensuel moyen garanti par la Convention 

collective de travail n° 43 du 2 mai 1988, conclue au sein du Conseil national du travail. 

§2.Larémunération est due pour les heures effectivement prestées ou assimilées. 

§ 3. L’administration rembourse à l’entreprise les cotisations de sécurité sociale afférentes à l’intervention 

complémentaire. 

Art. 36. La quatrième partie relative au personnel d’encadrement se rapporte aux membres du personnel définis 

ci-après et pour lesquels une intervention dans la rémunération et les cotisations de sécurité sociale est accordée 

à l’entreprise : 

1° en fonction de son quota : 

a) un directeur 

b) un directeur adjoint ou un assistant de direction quart temps par tranche de 25 unités au-dessus de 100 unités; 

Si l’entreprise ne peut bénéficier d’une intervention totale ou partielle pour un membre du personnel occupant 

une fonction de directeur adjoint ou assistant de direction, elle peut solliciter pour cette personne une intervention 

correspondant à la fonction de responsable administratif ou personnel administratif niveau 1. 

c) un membre du personnel administratif mi-temps par tranche de 25 unités; 

Dans cette limite, l’entreprise peut bénéficier d’une intervention pour maximum un responsable administratif; 

si l’entreprise ne peut bénéficier d’une intervention totale ou partielle pour un membre du personnel occupant la 

fonction de responsable administratif, elle peut solliciter pour cette personne une intervention correspondant à la 

fonction de personnel administratif niveau 1. 

d) un membre du personnel psycho-paramédico-social quart-temps par tranche de 25 unités; 

e) un membre du personnel moniteur mi-temps par tranche de 5 unités; 

Au sein d’un groupe de 6 membres du personnel moniteur équivalents temps plein bénéficiant d’une intervention, 

l’entreprise peut bénéficier d’une intervention pour un chef moniteur; si l’entreprise ne peut bénéficier d’une 

intervention totale ou partielle pour un membre du personnel occupant la fonction de chef moniteur, elle peut 

solliciter pour cette personne une intervention correspondant à la fonction de moniteur niveau 1. 

f) un membre du personnel commercial ou un membre du personnel technique employé repris sous les titres 5 A 

à 5 E de l’annexe 4 ou un membre du personnel technique ouvrier et de production repris sous les titres 7 A à 7C 

de l’annexe 4, quart-temps par tranche de 25 unités; 

Dans cette limite, l’entreprise peut bénéficier d’une intervention pour maximum un gestionnaire technique et un 

informaticien licencié; si l’entreprise ne peut bénéficier d’une intervention totale ou partielle pour un membre du 

personnel occupant la fonction de gestionnaire technique ou d’informaticien licencié , elle peut solliciter pour cette 

personne une intervention correspondant respectivement à la fonction de technicien supérieur ou d’informaticien 

gradué. 

2° en fonction du nombre moyen de travailleurs handicapés ayant effectué des prestations pendant le trimestre 

considéré et comptés pour le quota : 

a) un membre quart temps supplémentaire du personnel moniteur ou un membre quart temps supplémentaire du 

personnel commercial ou un membre quart temps supplémentaire du personnel technique employé repris sous les 

titres 5 A à 5 E de l’annexe 4 ou un membre quart temps supplémentaire du personnel technique ouvrier et de 

production repris sous les titres 7 A à 7 C de l’annexe 4 est accordé par groupe de 10 travailleurs handicapés classés 

en capacité professionnelle E ou F; 

b) un membre mi-temps supplémentaire du personnel moniteur ou un membre mi-temps supplémentaire du 

personnel commercial ou un membre mi-temps supplémentaire du personnel technique employé repris sous les 

titres 5 A à 5 F de l’annexe 4 ou un membre mi-temps supplémentaire du personnel technique ouvrier et de production 

repris sous les titres 7 A à 7 C de l’annexe 4 est accordé par groupe de 10 travailleurs handicapés classés en capacité 

professionnelle B, C, D, E ou F dont l’activité est, par nature, réalisée à l’extérieur de l’entreprise ou en contact direct 

et permanent avec la clientèle; 

c) un membre temps plein supplémentaire du personnel moniteur est accordé par groupe de 50 travailleurs 

handicapés, classés en capacité professionnelle B, C, D, E ou F dont l’activité est, par nature, réalisée à l’extérieur de 

l’entreprise; 

d) un membre du personnel moniteur à quart-temps est retiré par groupe de 5 travailleurs handicapés classés en 

capacité professionnelle A; 

Le complément prévu sous a) n’est pas cumulable avec les compléments prévus sous b) et c). 

Art. 37. Pour les membres du personnel d’encadrement, le montant pris en considération pour le calcul de 

l’intervention dans la rémunération et les cotisations de sécurité sociale est fixé à un pourcentage du barème 

correspondant au titre de la fonction admise par l’Administration, tel que précisé àl’annexe 4 

Les barèmes sont repris en annexe 5. 

Ce pourcentage est fixé comme suit : 57 % à partir du 1 er juillet 2001, 58,5 % à partir du 1 er janvier 2003, 

60 % à partir du 1 er janvier 2004 et 61 % à partir du 1 er janvier 2005. 

L’intervention est calculée au prorata du régime de travail et des prestations effectives auxquelles les prestations 

suivantes sont ajoutées : rémunération garantie en cas d’incapacité de travail, jours fériés, jours de vacances. 

Les heures supplémentaires, les primes et les indemnités contractuelles ne sont pas prises en considération. 

Art. 38. § 1 er Pour déterminer l’ancienneté des travailleurs bénéficiaires d’une fonction barémisée, les règles 

suivantes sont d’application : 

— Ancienneté acquise dans la même fonction et dans le secteur des entreprises de travail adapté : l’ancienneté 

complète est retenue 

— Ancienneté acquise dans une autre fonction dans la même entreprise : l’ancienneté complète est retenue si 

le travailleur passe d’une fonction barémisée à une autre fonction barémisée, ou la moitié de l’ancienneté plafonnée à 

10 ans est retenue s’il passe d’une fonction non barémisée à une fonction barémisée. 

— Ancienneté acquise dans la même fonction en dehors du secteur des entreprises de travail adapté : l’ancienneté 

complète est retenue et plafonnée à 10 ans


32863 

— Ancienneté acquise dans une fonction différente et en dehors du secteur des entreprises de travail adapté : 

la moitié de l’ancienneté est retenue et plafonnée à 10 ans 

En ce qui concerne les moniteurs, on entend par même fonction l’encadrement de personnes. 

§ 2. Les périodes de travail et jours assimilés sont additionnés et comptabilisés en années et en mois complets. 

§ 3. On entend par période de travail : 

— Les périodes de travail effectivement prestées couvertes par un contrat de travail ou par le statut régi par le droit 

public ou en tant qu’indépendant; ces dispositions s’appliquent également aux chômeurs difficiles à placer et aux 

travailleurs reconnus en incapacité de travail primaire, ou en invalidité etbénéficiant d’une autorisation de travail à 

temps partiel dans le cadre de la loi coordonnée – arrêté royal du 14 juillet 1994 portant coordination de la loi relative 

à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités. 

— Les jours assimilés définis à l’article 24 de l’Arrêté royal du 28 novembre 1969, les samedis, dimanches et jours 

de récupération, les périodes d’écartement, de congé d’accouchement et parental, les maladies, les vacances annuelles, 

l’interruption de carrièreetlecrédit temps, le congé éducation payé. 

Aucune distinction n’est faite entre les prestations à temps partiel et les prestations à temps plein 

Art 39. § 1 er . L’intervention prévue à l’article 38 ne peut être cumulée avec les interventions prévues aux articles 30 

à 35. 

§ 2. L’intervention prévue à l’article 38 peut être cumulée avec une intervention accordée par un organisme 

régional ou communautaire chargé de l’intégration des personnes handicapées visant à compenser la perte de 

rendement temporaire ou définitive d’un travailleur. 

Art 40. § 1 er . La cinquième partie de la demande d’intervention est relative à la cotisation de sécurité sociale versée 

trimestriellement par chaque entreprise au Fonds de sécurité d’existence « Fonds de sécurité d’existence pour les 

entreprises de travail adapté agréées par la Commission communautaire française. » 

§ 2. L’Administration octroie à l’entreprise une intervention trimestrielle qui tient compte de la formule suivante : 

AxC 

Bx4 

Où : A = les moyens affectés annuellement au Fonds de sécurité d’existence, 

soit en 2001 : ..................................................................................................................................................... 34.705,09 euros 

en 2002 : ............................................................................................................................................................ 69.410,19 euros 

en 2003 : .......................................................................................................................................................... 104.115,28 euros 

en 2004 : .......................................................................................................................................................... 138.820,37 euros 

à partir de 2005 : ........................................................................................................................................... 173.525,47 euros 

B = le quota global de travailleurs handicapés tel que précisé àl’article 16; 

C = le quota de l’entreprise le 1 er jour du trimestre pour lequel l’intervention est accordée. 

Cette intervention est octroyée à partir du 1 er trimestre 2001. ″ 

Art. 5. L’article 69 de l’arrêté 99/262/B est remplacé par la disposition suivante : 

« Art. 69. Les montants repris aux articles 33, 34, 35, 40 et à l’annexe 5 sont liés à l’indice-pivot de juillet 2001 et 

s’adaptent conformément aux dispositions de la loi du 1 er mars 1977 organisant un régime de liaison à l’indice des prix 

à la consommation du Royaume de certaines dépenses dans le secteur public à l’exception du délai de l’augmentation 

ou de la diminution. Celle-ci est appliquée à partir du 1 er mois qui suit le mois dont l’indice atteint le chiffre qui justifie 

une modification. » 

Art. 6. Le texte de l’annexe 4 de l’arrêté 99/262/B est remplacé par le texte de l’annexe 1 du présent arrêté. 

Art. 7. Le texte de l’annexe 5 de l’arrêté 99/262/B est remplacé par le texte de l’annexe 2 du présent arrêté. 

Art. 8. Le présent arrêté produit ses effets le 1 er juillet 2001. 

Art. 9. Le Membre du Collège compétent pour la Politique des personnes handicapées est chargé de l’exécution 

du présent arrêté. 

Bruxelles, le 6 juin 2002. 

Par le Collège de la Commission communautaire française : 

Président du Collège, 

E. TOMAS 

Membre du Collège chargé de la Politique des personnes handicapées, 

W. DRAPS 

Membre du Collège chargé du Budget, 

A. HUTCHINSON


VERTALING 

FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 

N. 2002 — 2590 

[C − 2002/31321] 

6 JUNI 2002. — Besluit nr. 2001/1071 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van het 

besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 24 februari 2000 betreffende de erkenning, 

tegemoetkoming en subsidiëring van ondernemingen met aangepast werk 

Het College, 

Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 4 maart 1999 betreffende de sociale integratie van 

de gehandicapten en hun inschakeling in het arbeidsproces, inzonderheid op de artikelen 36, 37 en 38; 

Gelet op het besluit van de Franse Gemeenschapscommissie van 24 februari 2000 betreffende de erkenning, 

tegemoetkoming en subsidiëring van ondernemingen met aangepast werk; 

Gelet op het advies van de afdeling « Gehandicapten » van de Franstalige Brusselse Adviesraad voor Bijstand aan 

Personen en Volksgezondheid, gegeven op 23 november 2001; 

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 november 2001; 

Gelet op het akkoord van het Lid van het College belast met de Begroting, gegeven op 6 juni 2002; 

Gelet op de beraadslaging van het College van 27 mei 1999 over de aanvraag om advies die de Raad van State moet 

geven binnen een termijn die een maand niet overschrijdt; 

Gelet op het advies nr. 32.905/4 van de Raad van State, bij toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de 


Op voordracht van het lid van het College belast met het gehandicaptenbeleid; 

Na erover te hebben beraadslaagd; 

Besluit : 

Artikel 1. Het besluit regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 128 van de Grondwet, krachtens artikel 138 van 

de Grondwet. 

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 

« besluit 99/262/B » : het besluit 99/262/B van de Franse Gemeenschapscommissie van 24 februari 2000 

betreffende de erkenning, tegemoetkoming en subsidiëring van ondernemingen met aangepast werk; 

Art. 3. De artikelen 23 tot 25 van het besluit 99/262/B worden vervangen door de volgende bepalingen : 

″ Art. 23. § 1. Het personeel van de ondernemingen met aangepast werk omvat : 

1° het directiepersoneel 

2° het administratief personeel 

3° het commercieel personeel 

4° het psycho-paramedisch-sociaal personeel 

5° het technisch bedienden personeel 

6° het monitor-personeel 

7° het technisch arbeiders en productiepersoneel 

waarvan de titels, functies en minimumvereisten inzake kwalificatie vermeld staan in bijlage 4. 

§ 2. De leden van het administratief personeel en van het psycho-paramedisch-sociaal personeel mogen niet 

worden ingezet voor de productieactiviteiten van de onderneming. 

Art. 24. Voor elke onderneming worden de minimumbegeleidingsnormen, in functie van haar quota, als volgt 

bepaald : 

1° een voltijdse directeur; 

2° een voltijds lid van het monitor-personeel per 15 eenheden; 

3° een voltijds lid van het psycho-paramedisch-sociaal personeel per 100 eenheden. » 

Art. 25. De onderneming brengt het bestuur onmiddellijk op de hoogte van de indienstneming van nieuwe 

personeelsleden en bezorgt het een kopie van het arbeidscontract waarin de titel van een van de in bijlage 4 hernomen 

functies voorkomt, evenals het bewijs van de naleving van de kwalificatievereisten en de nuttige gegevens voor de 

berekening van de eventueel erkende anciënniteit. » 

Art. 4. De artikelen 28 tot 40 van het besluit worden vervangen door de volgende bepalingen : 

« Art 28. De aanvraag om tegemoetkoming in de bezoldiging van de werknemers van de onderneming met 

aangepast werk en in de sociale zekerheidsbijdragen die erop betrekking hebben, onderscheiden : 

1° een eerste deel aangaande de gehandicapte werknemers, 

2° een tweede deel aangaande de gehandicapte werknemers die zijn tewerkgesteld krachtens artikel 78 van het 

koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, 

3° een derde deel aangaande de gehandicapte werknemers die zijn tewerkgesteld onder een omscholingsovereenkomst, 

4° een vierde deel aangaande het begeleidingspersoneel, 

5° een vijfde deel aangaande de bijdrage aan het Fonds voor bestaanszekerheid « Fonds voor bestaanszekerheid 

voor de door de Franse Gemeenschapscommissie erkende ondernemingen met aangepast werk ». 

De onderneming bepaalt de personeelsleden waarvoor zij een tussenkomst vraagt. 

Art 29. De tegemoetkoming in de bezoldiging en de sociale zekerheidsbijdragen aangaande de werknemers van 

de onderneming met aangepast werk wordt toegekend krachtens van de bepalingen van de artikelen 40, 71 en 72 van 

het besluit van het College van 25 februari 2000 betreffende de individuele bepalingen van de Brusselse Franstalige 

Dienst voor mindervaliden voor de sociale integratie van gehandicapte personen en hun inschakeling in het 

arbeidsproces.


32865 

Art. 30. § 1 er . Het eerste deel van de aanvraag om tegemoetkoming betreffende de gehandicapte werknemers, heeft 

betrekking op : 

1° voor de gehandicapte werknemers die zijn tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst waarvan de 

functie overeenstemt met een baremacode van de nrs. 21 tot 24 zoals gepreciseerd in bijlage 4; 

2° voor de gehandicapte werknemers die zijn tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst waarvan de 

functie overeenstemt met een baremacode van de nrs. 13 tot 20 zoals gepreciseerd in bijlage 4. 

§ 2. het bedrag dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de tussenkomst in de bezoldiging en 

de sociale zekerheidsbijdragen van deze werknemers, wordt vastgesteld op : 

a) voor de werknemers onder 1°, 50 % van het bedrag van aan elke gehandicapte werknemer uitbetaalde 

bezoldiging en van de sociale lasten die erop betrekking hebben. 

Voor het bepalen van dit bedrag : 

- komt het gedeelte van het uurloon dat uitkomt boven het bedrag dat het product is van 1,21 x het gemiddeld 

minimuminkomen zoals gewaarborgd door de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 die gesloten is 

in de Nationale Arbeidsraad, berekend op uurbasis waarbij rekening is gehouden met een 38-uren werkweek, niet in 

aanmerking; 

- is voor de bedienden het uurloon gelijk aan het quotiënt van de deling van het bruto kwartaalloon door het aantal 

gepresteerde of gelijkgestelde uren. 

Het bedrag van de sociale zekerheidsbijdragen wordt forfaitair vastgesteld op 15 % van het in aanmerking 

genomen loon. 

b) voor de werknemers onder 2°, 50 % van het barema dat overeenstemt met de door de werknemer uitgeoefende 

functie, zoals bepaald in bijlage 4, en van de sociale lasten die erop betrekking hebben. Het beschouwde barema is 

evenwel geplafonneerd op het barema 19. 

Voor het bepalen van dit bedrag : 

is voor de bedienden het uurloon gelijk aan het quotiënt van de deling van het bruto kwartaalloon door het aantal 

gepresteerde of gelijkgestelde uren. 

Het bedrag van de sociale zekerheidsbijdragen wordt forfaitair vastgesteld op 15 % van het in aanmerking 

genomen loon. 

Art. 31. De bezoldiging van de gehandicapte werknemers omvat het totale brutoloon dat betrekking heeft op de 

daadwerkelijk gepresteerde uren plus het gewaarborgd loon ingeval van arbeidsongeschiktheid, de bezoldiging voor 

feestdagen en het gewone vakantiegeld voor de bedienden. 

In de bezoldiging zijn niet inbegrepen de bezoldiging voor overuren, de contractuele premies en vergoedingen. 

Art. 32. Het bedrag van de tussenkomst is gelijk aan het bedrag van de in aanmerking genomen bezoldiging 

overeenkomstig de artikelen 30 en 31 en vermenigvuldigd met een coëfficiënt die, naargelang de evaluatie van de 

beroepsbekwaamheid, als volgt varieert : 

1° werknemer de la categorie A : coëfficiënt : 0,9; 

2° werknemer de la categorie B : coëfficiënt : 1,2; 

3° werknemer de la categorie C : coëfficiënt : 1,55; 

4° werknemer de la categorie D : coëfficiënt : 1,8; 

5° werknemer de la categorie E : coëfficiënt : 1,9; 

6° werknemer de la categorie F : coëfficiënt : 2. 

Art. 33. Het tweede deel van de aanvraag om tussenkomst heeft betrekking op de gehandicapte werknemers onder 

arbeidscontract die zijn tewerkgesteld krachtens artikel 78 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende 

reglementering van de werkloosheid. 

Het bedrag dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de tussenkomst in de bezoldiging en de 

sociale zekerheidsbijdragen van deze werknemers wordt vastgesteld op 50 % van het verschil het in aanmerking 

genomen bedrag voor de berekening van de tussenkomst in de bezoldiging en de sociale zekerheidsbijdragen 

overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 30 en 31 en de dagelijkse werkloosheidsuitkering berekend op uurbasis, 

waaraan het volgende bedrag wordt toegevoegd : 

1° categorieën A, B et C : .............................................................................................................................................. 0 euro 

2° categorie D : ......................................................................................................................................................... 0,263 euro 

3° categorie E : .......................................................................................................................................................... 0,526 euro 

4° categorie F : ........................................................................................................................................................ 0,7892 euro 

geplafonneerd op 2,1009 euro. 

Deze tegemoetkoming wordt slechts toegekend op voorwaarde : 

1° dat de onderneming bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid het supplement opgeeft van de bezoldiging die 

zij aan de werknemer betaalt; 

2° dat de werknemer door de onderneming vóór 1 januari 1998 is aangesteld. 

Art. 34. Wanneer de onderneming niet minstens 20 % gehandicapte werknemers in dienst heeft die zijn aangesteld 

op basis van een arbeidsovereenkomst en behoren tot beroepsbekwaamheidscategorie E of F, houdt het bestuur op de 

aan de onderneming toegekende driemaandelijkse tegemoetkoming 619,7338 euro in per niet aangestelde gehandicapte 

werknemer, berekend op het gemiddelde van het betrokken kwartaal.


Art 35. § 1. Het derde deel van de aanvraag om tussenkomst heeft betrekking op de gehandicapte werknemers die 

zijn aangesteld op basis van een omscholingsovereenkomst. Zij genieten een bezoldiging ten laste van de onderneming 

die bestaat uit : 

1° een uurvergoeding vastgesteld overeenkomstig de volgende modaliteiten : 

a) categorieën A, B, C of D : ................................................................................................................................ 0,3946 euro 

b) catégorie E : .......................................................................................................................................................... 0,263 euro 

c) catégorie F : ......................................................................................................................................................... 0,1316 euro 

Deze bedragen worden vermeerderd met 0,1316 euro na 24 maanden omscholing, met 0,3946 euro na 36 maanden 

omscholing en met 0,6577 euro na 48 maanden omscholing; 

2° een aanvullende tegemoetkoming vastgesteld op 75 % van het gemiddeld minimum maandinkomen zoals 

gewaarborgd door de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1998, gesloten in de Nationale Arbeidsraad. 

§ 2. De bezoldiging is verschuldigd voor de daadwerkelijk gepresteerde of gelijkgestelde uren. 

§ 3. Het bestuur betaalt de onderneming de sociale zekerheidsbijdragen terug die betrekking hebben op de 

aanvullende tegemoetkoming. 

Art. 36. Het vierde deel aangaande het begeleidingspersoneel heeft betrekking op de hieronder vermelde 

personeelsleden waarvoor een tegemoetkoming in de bezoldiging en de sociale zekerheidsbijdragen aan de 

onderneming wordt toegekend : 

1° in functie van haar quotum : 

a) een directeur 

b) een adjunct-directeur of een 1/4-tijdse directieassistent per schijf van 25 eenheden boven de 100 eenheden; 

Indien de onderneming geen volledige of gedeeltelijke tegemoetkoming kan genieten voor een personeelslid dat 

de functie van adjunct-directeur of directieassistent bekleedt, kan ze voor deze persoon een tegemoetkoming vragen die 

overeenstemt met de functie van administratief verantwoordelijke of administratief personeel niveau 1. 

c) een halftijds administratief personeelslid per schijf van 25 eenheden; 

Binnen deze limiet kan de onderneming een tegemoetkoming genieten voor maximum één administratief 

verantwoordelijke; indien de onderneming geen volledige of gedeeltelijke tegemoetkoming kan genieten voor een 

personeelslid dat de functie van administratief verantwoordelijke bekleedt, kan ze voor deze persoon een 

tegemoetkoming vragen die overeenstemt met de functie van administratief personeel niveau 1. 

d) een 1/4-tijds psycho-paramedisch-sociaal personeelslid per 25 eenheden; 

e) een halftijdse monitor per schijf van 5 eenheden; 

Binnen een groep van 6 monitoren op voltijdse basis die een tegemoetkoming genieten, kan de onderneming een 

tegemoetkoming genieten voor een hoofdmonitor; indien de onderneming geen volledige of gedeeltelijke tegemoetkoming 

kan genieten voor een personeelslid dat de functie van hoofdmonitor bekleedt, kan ze voor deze persoon een 

tegemoetkoming vragen die overeenstemt met de functie van monitor niveau 1. 

f) een commercieel of technisch bediende hernomen onder de titels 5 A tot 5 E van bijlage 4 of een arbeider – 

technisch of productie – hernomen onder de titels 7 A tot 7 C van bijlage 4, 1/4-tijds per schijf van 25 eenheden. 

Binnen deze limiet kan de onderneming een tegemoetkoming genieten voor maximum één technisch manager of 

licentiaat in de informatica; indien de onderneming geen volledige of gedeeltelijke tegemoetkoming kan genieten voor 

een personeelslid dat de functie van technisch manager of licentiaat in de informatica bekleedt, kan ze voor deze 

persoon een tegemoetkoming vragen die overeenstemt met de functie van hogergeschoold technicus of gegradueerde 

in de informatica. 

2° naar gelang van het gemiddeld aantal gehandicapte werknemers dat gedurende het beschouwde kwartaal 

prestaties geleverd heeft en in het quotum is opgenomen : 

a) een bijkomende 1/4-tijdse monitor of een bijkomend 1/4-tijds commercieel bediende of een bijkomend 1/4-tijds 

technisch bediende hernomen onder de titels 5 A tot 5 E van bijlage 4 of een bijkomend 1/4-tijds arbeider – technisch 

of productie – hernomen onder de titels 7 A tot 7 C van bijlage 4 wordt toegestaan per groep van 10 gehandicapte 

werknemers die ondergebracht zijn in beroepsbekwaamheidscategorie E of F; 

b) een bijkomende halftijdse monitor of een bijkomend halftijds commercieel bediende of een bijkomend halftijds 

technisch bediende hernomen onder de titels 5 A tot 5 F van bijlage 4 of een bijkomend halftijdse arbeider – technisch 

of productie – hernomen onder de titels 7 A tot 7 C van bijlage 4 wordt toegestaan per groep van 10 gehandicapte 

werknemers die ondergebracht zijn in beroepsbekwaamheidscategorie B, C, D, E of F waarvan de activiteit van nature 

buiten de onderneming gebeurt of in rechtstreeks en permanent contact met de klanten; 

c) een voltijdse monitor wordt toegestaan per groep van 50 gehandicapte werknemers, ondergebracht in 

beroepsbekwaamheidscategorie B, C, D, E of F, waarvan de activiteit van nature buiten de onderneming gebeurt; 

d) een 1/4-tijdse monitor wordt weggenomen per groep van 5 gehandicapte werknemers ondergebracht in 

beroepsbekwaamheidscategorie A. 

De onder a) voorziene toevoeging kan niet gecumuleerd worden met de onder b) en c) voorziene toevoegingen. 

Art. 37. Voor de leden van het begeleidingspersoneel wordt het bedrag dat in aanmerking wordt genomen voor 

de berekening van de tegemoetkoming in de bezoldiging en de sociale zekerheidsbijdragenvastgesteld op een 

percentage van het barema dat overeenstemt met de door het bestuur aanvaarde titel van de functie, zoals gepreciseerd 

in bijlage 4 

De barema’s staan vermeld in bijlage 5. 

Dit percentage wordt als volgt bepaald : 57 % vanaf 1 juli 2001; 58,5 % vanaf 1 januari 2003; 60 % vanaf 

1 januari 2004 et 61 % vanaf 1 januari 2005. 

De tegemoetkoming wordt berekend naar rato van het arbeidsstelsel en van de effectieve prestaties waaraan de 

volgende prestaties worden toegevoegd : gewaarborgde bezoldiging ingeval van arbeidsongeschiktheid, feestdagen, 

vakantiedagen. 

In de bezoldiging zijn niet inbegrepen de bezoldiging voor overuren, de contractuele premies en vergoedingen.


32867 

Art. 38. § 1 er . Om de anciënniteit te bepalen van de werknemers die een baremafunctie genieten, zijn de volgende 

regels van toepassing : 

— Anciënniteit verworven in dezelfde functie en in de sector van de ondernemingen met aangepast werk : de 

volledige anciënniteit wordt weerhouden. 

— Anciënniteit verworven in een andere functie in dezelfde onderneming : de volledige anciënniteit wordt 

weerhouden wanneer de werknemer overstapt van een baremafunctie naar een andere baremafunctie, de helft van de 

anciënniteit – geplafonneerd op 10 jaar – wordt weerhouden wanneer hij overstapt van een niet-baremafunctie naar een 

baremafunctie. 

— Anciënniteit verworven in dezelfde functie en buiten de sector van de ondernemingen met aangepast werk : de 

volledige anciënniteit wordt weerhouden en geplafonneerd op 10 jaar. 

— Anciënniteit verworven in een verschillende functie en buiten de sector van de ondernemingen met aangepast 

werk : de helft van de anciënniteit wordt weerhouden en geplafonneerd op 10 jaar. 

Wat de monitoren betreft, verstaat men onder dezelfde functie de begeleiding van personen. 

§ 2. De arbeidsperioden en gelijkgestelde dagen worden opgeteld en geboekt in jaren en volledige maanden. 

§ 3. Onder arbeidstijd verstaat men : 

— De daadwerkelijk gepresteerde arbeidstijd op basis van een arbeidsovereenkomst of onder het publiekrechtelijk 

statuut of als zelfstandige; deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de moeilijk te plaatsen werkelozen en op 

de werknemers met erkende primaire beroepsonbekwaamheid of met erkende invaliditeit en die een toelating genieten 

voor deeltijdse arbeid in het kader van de gecoördineerde wet –koninklijk besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie 

van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 

— De onder artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 gedefinieerde gelijkgestelde dagen, de 

zaterdagen, zondagen en recuperatiedagen, het zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof, de ziekten, de 

jaarlijkse vakantie, de loopbaanonderbreking en het tijdskrediet, het betaald vormingsverlof. 

Er wordt geen enkel onderscheid gemaakt tussen de halftijdse en de voltijdse prestaties. 

Art 39. § 1. De in artikel 38 voorziene tegemoetkoming mag niet worden gecumuleerd met de in de artikelen 30 

tot 35 voorziene tegemoetkomingen. 

§ 2. De in artikel 38 voorziene tegemoetkoming mag gecumuleerd worden met een tussenkomst, toegekend door 

een gewestelijke of communautaire instelling die belast is met de integratie van gehandicapte personen en dit, om het 

tijdelijk of permanent rendementsverlies van een werknemer te compenseren. 

Art 40. § 1. Het vijfde deel van de aanvraag om tegemoetkoming heeft betrekking op de sociale zekerheidsbijdrage 

die trimestrieel door iedere onderneming gestort moet worden aan het aan het Fonds voor bestaanszekerheid « Fonds 

voor bestaanszekerheid voor de door de Franse Gemeenschapscommissie erkende ondernemingen met aangepast 

werk ». 

§ 2. Het bestuur kent de onderneming een trimestriële tegemoetkoming toe die rekening houdt met de volgende 

formule : 

AxC 

Bx4 

waarin : 

A = de jaarlijks aan het Fonds voor bestaanszekerheid ter beschikking gestelde middelen, 

hetzij : in 2001 : .................................................................................................................................................. 34.705,09 euro 

in 2002 : ............................................................................................................................................................... 69.410,19 euro 

in 2003 : ............................................................................................................................................................. 104.115,28 euro 

in 2004 : ............................................................................................................................................................. 138.820,37 euro 

vanaf 2005 : ...................................................................................................................................................... 173.525,47 euro 

B = het globaal quotum van de gehandicapte werknemers zoals gepreciseerd in artikel 16, 

C = het quotum van de onderneming de 1 e dag van het kwartaal waarvoor de tegemoetkoming wordt toegestaan. 

Deze tegemoetkoming wordt toegekend vanaf het eerste kwartaal 2001. 

Art. 5. Artikel 69 van het besluit 99/262/B wordt vervangen door de volgende bepaling : 

« Art. 69. De bedragen die worden genoemd in de artikelen 33, 34, 35, 40 en in bijlage 5 zijn gekoppeld aan de 

spilindex van juli 2001 en worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende 

inrichting van een stelsel waarbij bepaalde uitgaven in de openbare sector, uitgezonderd de stijgings- of dalingstermijn, 

aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Deze wordt toegepast vanaf de eerste maand die 

volgt op de maand waarin de index het cijfer dat een wijziging rechtvaardigt, heeft bereikt. » 

Art. 6. De tekst van bijlage 4 van het besluit 99/262/B wordt vervangen door de tekst van bijlage 1 van dit besluit. 

Art. 7. De tekst van bijlage 5 van het besluit 99/262/B wordt vervangen door de tekst van bijlage 2 van dit besluit. 

Art. 8. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2001. 

Art. 9. Het Lid van het College dat belast is met het Gehandicaptenbeleid is belast met de uitvoering van deze 

beslissing. 

Brussel, 6 juni 2002. 

Namens het College van de Franse Gemeenschapscommissie : 

Voorzitter van het College, 

E. TOMAS 

Lid van het College belast met het Gehandicaptenbeleid, 

W. DRAPS 

Lid van het college belast met de Begroting, 

A. HUTCHINSON


F. 2002 — 2591 

[C − 2002/31367] 

6 JUIN 2002. — Arrêté n° 2001/249 du Collège de la Commission communautaire française modifiant l’arrêté du 

16 mars 1995 du Collège de la Commission communautaire française relatif à l’agrément et aux subventions des 

centres de planning familial 

Le Collège de la Commission communautaire française, 

Vu le Décret de la Commission communautaire française du 16 juillet 1994 relatif à l’agrément et aux subventions 

des centres de planning familial; 

Vu l’arrêté 95/129 du Collège de la Commission communautaire française du 16 mars 1995 relatif à l’agrément et 

aux subventions des centres de planning familial modifié par l’arrêté du 14 décembre 2000; 

Vu l’avis de la section « ambulatoire » du Conseil consultatif bruxellois francophone de l’Aide aux personnes et de 

la santé, donné le 13 novembre 2001; 

Vu l’avis de l’Inspection des Finances donné le 3 octobre 2001; 

Vu l’accord du Membre du Collège chargé du budget donné le 27 novembre 2001; 

Vu la délibération du Collège sur la demande d’avis à donner par le Conseil d’Etat dans un délai ne dépassant pas 

un mois; 

Vu l’avis n° 32.796/4 du Conseil d’Etat, donné le 22 avril 2002 en application de l’article 84, alinéa 1 er , 1°, des lois 

coordonnées sur le Conseil d’Etat; 

Le Collège, après délibération, sur la proposition du Membre du Collège compétent pour l’Aide aux personnes, 

Arrête : 

Article 1 er . Le présent arrêté règle, en application de l’article 138 de la Constitution, une matière visée à 

l’article 128 de celle-ci 

Art. 2. L’article 2, 3° tiret, de l’arrêté du 16 mars 1995 du Collège de la Commission communautaire française 

relatif à l’agrément et aux subventions des centres de planning familial, est remplacé par la disposition suivante : 

« Conseil consultatif la section : « Services ambulatoires » du Conseil consultatif bruxellois francophone de l’aide aux 

personnes et de la santé créée par le décret du 5 juin 1997. » 

Art. 3. L’article 5 du même arrêté est remplacé par la disposition suivante : 

« Art. 5. Pour assurer les fonctions et les missions prévues à l’article 5, § 1 er ,dudécret, le cadre du personnel qui 

constitue l’équipe pluridisciplinaire de base doit comprendre au minimum : 

1° un médecin généraliste ou un médecin spécialisé en gynécologie, urologie ou en médecine interne dont le 

volume hebdomadaire de travail doit être au moins 0,16 équivalent temps plein, réparti sur 2 ou 7 jours et presté dans 

le respect des conventions médico-mutualistes; 

2° un(e) licencié(e) en psychologie ou un médecin psychiatre à raison d’au moins 0,16 équivalent temps plein; 

3° un(e) assistant(e) social(e) ou infirmier(ère) gradué(e) social(e) à raison d’au moins 0,16 équivalent temps plein; 

4° un(e) licencié(e) ou un docteur en droit à raison d’au moins 0,16 équivalent temps plein; 

5° un travailleur(euses) administratif(ive) titulaire d’une qualification équivalente au minimum à celle de 

l’enseignement secondaire inférieur engagé(e) dans les liens d’un contrat d’emploi à mi-temps au moins; 

Il peut en outre, comporter : 

1° une sexologue titulaire de la licence en sciences familiales et sexologiques à raison d’au moins 0,16 équivalent 

temps plein; 

2° un(e) conseiller(ère) conjugal(e) titulaire d’un graduat en conseille conjugal et familial. Toutefois, à titre 

dérogatoire, le Ministre peut autoriser les titulaires d’un diplôme de conseiller conjugal délivré par un centre de 

formation bruxellois avant 30 juin 2006, à remplir la fonction de conseiller conjugal. » 

Art. 4. L’article 7 du même arrêté est abrogé. 


« Art. 9. Le centre doit organiser des activités de prévention. Chaque type d’activité doit faire l’objet d’une 

évaluation. Cette évaluation doit rester disponible au centre. Une synthèse de l’ensemble des activités de prévention 

figure dans le rapport d’activité annuel du centre. 

Les activités de prévention organisées par les membres de l’équipe ne peuvent entraîner de modifications dans 

l’horaire de permanence et de consultations fixé pour l’année. » 

Art. 6. L’alinéa 3 de l’article 11 du même arrêté est abrogé. 

Art. 7. Dans l’article 13 du même arrêté les mots « approuvé par l’Assemblée générale et signé par un 

administrateur » sont insérés entre les mots « rapport d’activité annuel » et « qui reprend de façon globalisée. » 

Art. 8. A l’article 14 du même arrêté sont apportées les modifications suivantes : 

1° le point 3° est complété comme suit « et le nom de la personne désignée par le conseil d’administration pour 

représenter le centre »; 

2° le point 6° est complété comme suit :«etlapreuve de paiement de la prime pour l’année en cours »; 

3° les points 7°, 9°, 10° et 11° sont supprimés. 


« Art. 15. L’administration instruit la demande. Lorsqu’elle est recevable, l’administration procède à une inspection 

afin de déterminer si le centre respecte les conditions d’agrément visées aux articles 4 à 12dudécret. L’administration 

transmet la demande dans un délai de trois mois au Conseil consultatif, accompagnée de son avis relatif au respect des 

conditions et de la procédure d’agrément et des conclusions de l’inspection. 

L’administration propose un cadre du personnel, un nombre d’heures hebdomadaires de permanence et de 

consultation pour chaque centre. »


32869 

Art. 10. A l’article 17, alinéa 2, du même, arrêté après les mots « la décision est notifiée au demandeur », les mots 

« par pli recommandé àla poste » sont supprimés. 

Art. 11. A l’article 26, 2°, du même arrêté le montant « 800 frs » est remplacé par « 20,45 euros » et les mots 

« non médicale » sont insérés entre les mots « heures de consultation » et «,deréunion. » 

Art. 12. A l’article 27, du même arrêté sont apportées les modifications suivantes : 

1° l’alinéa 1 er est remplacé par la disposition suivante : « la subvention relative aux frais de fonctionnement est 

fixée à 4.958 euros par travailleur équivalent temps plein subventionné. Un montant minimum de 20.901 euros est 

toutefois garanti à chaque centre. Ces montants sont adaptés annuellement à chaque 1 er janvier compte tenu de l’indice 

des prix à la consommation visé au chapitre II de l’arrêté royal du 24 décembre 1993 portant exécution de la loi du 

6 janvier 1989 de sauvegarde de compétitivité du pays, si après dénommé indice santé, suivant la formule : 

Montant de base X indice santé de décembre de l’année précédente 

Indice santé de décembre 2001 

2° Au 2 e alinéa, 2°, le montant « 800 frs/heure » est remplacé par « 20.50 euros/heure » 

3° Au 2 e alinéa, 3°, les mots « pour un montant total inférieur à 50.000 frs » sont supprimés. 

4° Au 2 e alinéa, 4°,les mots « selon les modalités définies par le Collège » sont supprimés. 

Art. 13. L’article 28 du même arrêté est abrogé. 

Art. 14. A l’article 29 du même arrêté les mots « Cette subvention est à charge de l’article 52.01 du programme 5 

de la division 22 » sont supprimés 

Art. 15. Le présent arrêté entre en vigueur le 1 er janvier 2002. 

Art. 16. Le Membre du Collège compétent pour l’Action sociale et la Famille est chargé de l’exécution du présent 

arrêté. 


Par le Collège : 

A. HUTCHINSON, 

membre du Collège, chargé de l’Action sociale, de la Famille et du Budget. 

E. THOMAS, 

président du Collège. 

VERTALING 

N. 2002 — 2591 

[C − 2002/31367] 

6 JUNI 2002. — Besluit nr. 2001/249 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van het 

besluit van 16 maart 1995 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en 

de subsidiëring van de centra voor gezinsplanning 

Het College van de Franse Gemeenschapscommissie, 

Gelet op het decreet van 16 juli 1994 van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en de 

subsidiëring van de centra voor gezinsplanning; 

Gelet op het besluit 95/129 van 16 maart 1995 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende 

de erkenning en de subsidiëring van de centra voor gezinsplanning, zoals gewijzigd door het besluit van 


Gelet op het advies van de afdeling « Ambulante Dienstverlening » van de Franstalige Adviesraad voor Bijstand 

aan Personen en Gezondheid, gegeven op 13 november 2001; 

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 3 oktober 2001; 

Gelet op het akkoord van het Lid van het College, bevoegd voor Begroting, gegeven op 27 november 2001; 

Gelet op de beraadslaging van het College met betrekking tot de vraag om advies door de Raad van State binnen 

een termijn van een maand; 

Gelet op het advies nr. 32.796/4 van de Raad van State, gegeven op 22 april 2002, met toepassing van artikel 84, 

lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de raad van State; 

Op voorstel van het Lid van het College bevoegd voor Bijstand aan Personen; 

Na beraadslaging, 

Besluit : 

Artikel 1. Dit besluit regelt, krachtens artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 128 van 

de Grondwet. 

Art. 2. De tekst na het derde streepje in artikel 2 van het besluit van 16 maart 1995 van het College van de Franse 

Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor gezinsplanning, wordt 

vervangen door de volgende bepaling : « — de Adviesraad : de afdeling « Ambulante Dienstverlening » van de 

Franstalige Adviesraad voor Bijstand aan Personen en Gezondheid opgericht door het dekreet van 5 juni 1997. » 

Art. 3. Het artikel 5 van voornoemd besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : 

« Artikel 5. Voor de uitvoering van de taken en opdrachten vastgesteld in artikel 5, § 1, van het decreet moet de 

personeelsformatie van het multidisciplinair basisteam minstens bestaan uit : 

1° een algemeen geneesheer of een geneesheer-specialist in gynaecologie, urologie of interne geneeskunde, met 

een werkweekvolume van minstens 0,16 equivalent voltijds, verdeeld over 2 of 7 dagen en uitgevoerd met naleving van 

de medico-mutualistische overeenkomsten; 

2° een licentiaat psychologie of een geneesheer-psychiater, met een werkweekvolume van minstens 

0,16 equivalent voltijds;


3° een sociaal-assistent of een gegradueerde sociale verpleegster, met een werkweekvolume van minstens 

0,16 equivalent voltijds; 

4° een licentiaat of doctor in de rechten, met een werkweekvolume van minstens 0,16 equivalent voltijds; 

5° een administratieve medewerker, met een kwalificatie die minstens equivalent is aan voltooid lager secundair 

onderwijs en te werk gesteld met een arbeidsovereenkomst voor minstens een halftijdse tewerkstelling. 

De personeelsformatie kan bovendien verder ook omvatten : 

1° een seksuoloog, houder van een licentie in gezins- en seksuologische wetenschappen, met een werkweekvolume 

van minstens 0,16 equivalent voltijds; 

2° een gezinsconsulent, houder van een graduaat gezinswetenschappen. De Minister kan echter afwijkingen 

toestaan om aan de houders van een diploma van gezinsconsulent dat voor 30 juni 2006 werd afgeleverd door een 

Brussels vormingscentrum toelating te verlenen de functie van gezinsconsulent uit te oefenen » 

Art. 4. Het artikel 7 van voornoemd besluit wordt opgeheven. 

Art. 5. Het artikel 9 van voornoemd besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : 

« Artikel 9. Het centrum moet preventieactiviteiten organiseren. Elk activiteitstype moet aan evaluatie worden 

onderworpen. Het resultaat van elke evaluatie moet in het centrum beschikbaar blijven. In het jaarlijkse 

activiteitenverslag van het centrum moet een samenvatting van al de preventieactiviteiten worden opgenomen. 

De door teamleden ingerichte preventieactiviteiten mogen geen wijzigingen veroorzaken aan voor het hele jaar 

vastgelegde uurrooster van de permanenties en raadplegingen. » 

Art. 6. Het derde lid van het artikel 11 van voornoemd besluit wordt opgeheven. 

Art. 7. In het artikel 13 van voornoemd besluit worden de woorden « door de algemene vergadering goedgekeurd 

en door een beheerder ondertekend » ingevoegd tussen de woorden « …, maakt het centrum een » en « jaarverslag van 

zijn… ». 

Art. 8. In het artikel 14 van voornoemd besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 

1° aan punt 3° wordt toegevoegd :«endenaam van de persoon die door de raad van bestuur werd aangeduid 

om het centrum te vertegenwoordigen »; 

2° aan punt 6° wordt toegevoegd :«enhetbetalingsbewijs van de premie voor het lopende jaar »; 

3° de punten 7°, 9°, 10° en 11° worden opgeheven. 

Art. 9. Het artikel 15 van voornoemd besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : 

« Artikel 15. De administratie onderzoekt de aanvraag. Als de aanvraag ontvankelijk is, voert de administratie een 

inspectie uit om na te gaan of het centrum de in de artikelen 4 tot 12 van het decreet opgesomde erkenningsvoorwaarden 

naleeft. De administratie maakt de aanvraag, samen met haar bemerkingen over de naleving van de 

procedure en de voorwaarden van de erkenning en met de besluiten van de inspectie, binnen een termijn van drie 

maanden over aan de Adviesraad. 

Voor elk centrum stelt de administratie de personeelsformatie en het aantal uren permanentie en raadplegingen 

per week voor. » 

Art. 10. In het tweede lid van artikel 17 van voornoemd besluit worden, na de woorden « De beslissing wordt », 

de woorden « bij een ter post aangetekend schrijven » geschrapt. 

Art. 11. In het artikel 26, 2° van voornoemd besluit, wordt het bedrag van « 800 BEF » vervangen door het bedrag 

« 20,45 euro » en wordt de woorden « niet-medische » ingevoegd tussen de woorden « … per uur voor de » en het 

woord « raadplegingen,… ». 

Art. 12. In het artikel 27 van voornoemd besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 

1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : 

« De subsidie voor de werkingsuitgave bedraagt 4.958 euro per gesubsidieerde equivalent voltijdse werknemer. 

Een minimum bedrag van 20.901 euro wordt echter aan elk centrum gewaarborgd. Deze bedragen worden op 

1 januari van elk jaar aangepast aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen zoals bedoeld in hoofdstuk II 

van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van de 

concurrentiekracht van het land, hierna de gezondheidsindex genoemd, volgen de volgende formule : 

basisbedrag X gezondheidsindex voor december van het vorig jaar 

gezondheidsindex voor december 2001 

2° in lid 2, 2° wordt « 800 BEF per uur » vervangen door « 20.50 euro per uur » 

3° in lid 2, 3° worden de woorden « voor een totaal bedrag onder de 50.000 BEF » geschrapt 

4° in lid 2, 4° worden de woorden « onder voorwaarden bepaald door het College » geschrapt. 

Art. 13. Het artikel 28 van voornoemd besluit wordt opgeheven. 

Art. 14. In het artikel 29 van voornoemd besluit worden de woorden « Deze subsidie is aanwijsbaar op 

begrotingsartikel 52.01 van programma 5 van afdeling 22 » geschrapt. 

Art. 15. Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 januari 2002. 

Art. 16. Het Lid van het College bevoegd voor Bijstand aan Personen wordt met de uitvoering van dit besluit 

belast. 


Vanwege het College : 

A. HUTCHINSON, 

lid van het College, bevoegd voor Bijstand aan Personen, Gezin en Begroting. 

E. THOMAS, 

voorzitter van het College.


32871 

ANDERE BESLUITEN — AUTRES ARRETES 

FEDERALE OVERHEIDSDIENST 

KANSELARIJ EN ALGEMENE DIENSTEN 

[S−C−2002/29139] 

Secretariaat-generaal. — Dienst Nationale Orden. — Algemene 

Directie Sport – ADEPS. — Algemene Dienst Lichamelijke Opvoeding, 

Sport en Openluchtleven. — Nationale Orden. — Benoeming 

Bij koninklijk besluit van 4 februari 2002 wordt tot officier in de 

Kroonorde benoemd Mevr. Beckers, Christine Marie Monique Laure, 

Belgisch Kampioene Autopiloten. 

Ze zal op de datum van deze dag rang innemen in de Orde. 

SERVICE PUBLIC FEDERAL 

CHANCELLERIE ET SERVICES GENERAUX 

[S−C−2002/29139] 

Secrétariat général. — Service des Ordres nationaux. — Direction 

générale du Sport – ADEPS. — Service général de l’Education 

physique, des Sports et de la Vie en Plein Air. — Ordres 

nationaux. — Nomination 

Par arrêté royal du 4 février 2002, est nommée officier de l’Ordre de 

la Couronne Mme Beckers, Christine Marie Monique Laure, championne 

de Belgique des Conductrices (pilote automobile). 

Elle prendra rang dans l’Ordre à la date de ce jour. 

[C − 2002/21139] 

Opruststelling 

Bij koninklijk besluit van 25 januari 2002, dat in werking treedt op 

1 januari 2003, wordt eervol ontslag uit zijn functies verleend aan de 

heer Cozijns Filip, cultuurpactinspecteur bij de Diensten van de Vaste 

Nationale Cultuurpactcommissie. 

Het is de betrokkene toegestaan zijn pensioenaanspraak te doen 

gelden. Hij wordt ertoe gemachtigd de titel van zijn ambt eershalve te 

voeren. 

[C − 2002/21139] 

Mise à la retraite 

Par arrêté royal du 25 janvier 2002, qui entre en vigueur le 

1 er janvier 2003, démission honorable de ses fonctions est accordée à 

M. Cozijns Filip, inspecteur du pacte culturel aux Services de la 

Commission nationale permanente du pacte culturel. 

L’intéressé est admis à faire valoir ses droits à la pension de retraite. 

Il est autorisé àporter le titre honorifique de ses fonctions. 

* 

MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN 

[2002/11276] 

Toelating verleend aan een onderneming 

om aan verzekeringen te doen 

Bij koninklijk besluit van 26 juni 2002 wordt aan de onderneming 

″Assubel — Arbeidsongevallen″ (administratief codenummer 0339), 

gemeenschappelijke kas waarvan de zetel is gevestigd Lakensestraat 

35, te 1000 Brussel, de toelating verleend om de tak ″Ongevallen″ 

(tak 1) te beoefenen. 

MINISTERE DES AFFAIRES ECONOMIQUES 

[2002/11276] 

Agrément accordé à une entreprise 

pour faire des opérations d’assurances 

Par arrêté royal du 26 juin 2002 est accordé l’agrément à l’entreprise 

″Assubel — Accidents du Travail″ (code administratif numéro 0339), 

caisse commune dont le siège est situé rue de Laeken 35, à 1000 Bruxelles, 

pour pratiquer la branche ″Accidents″ (branche 1). 

[2002/11277] 




″Verzekeringskas Arbeidsongevallen — Securex″ (administratief codenummer 

0519), gemeenschappelijke kas waarvan de zetel is gevestigd 

Verenigde-Natieslaan 1, te 9000 Gent, de toelating verleend om de tak 

″Ongevallen″ (tak 1) te beoefenen. 

[2002/11277] 




″Caisse d’Assurance Accidents du Travail — Securex″, (code administratif 

numéro 0519), caisse commune dont le siège est situé Verenigde- 

Natieslaan 1, à 9000 Gent, pour pratiquer la branche ″Accidents″ 

(branche 1). 

[2002/11278] 




″P&V — Gemeenschappelijke Kas tegen de Arbeidsongevallen″ (administratief 

codenummer 0618), gemeenschappelijke kas waarvan de zetel 

is gevestigd Koningsstraat 151, te 1210 Brussel, de toelating verleend 

om de tak ″Ongevallen″ (tak 1) te beoefenen. 

[2002/11278] 




″P&V — Caisse Commune contre les Accidents du Travail″ (code 

administratif numéro 0618), caisse commune dont le siège est situé rue 

Royale 151, à 1210 Bruxelles, pour pratiquer la branche ″Accidents″ 

(branche 1). 

[2002/11166] 

Human Resources. — Pensionering 

Bij koninklijk besluit van 10 augustus 2001 wordt aan de heer Theofiel 

Biebaut, adviseur bij het Bestuur Economische Betrekkingen, met 

ingang van 1 juni 2002, eervol ontslag uit zijn functies verleend en 

wordt hij gerechtigd aanspraak te maken op een rustpensioen ten laste 

van de Openbare Schatkist. 

De heer Biebaut wordt ertoe gemachtigd de titel van zijn graad 

eershalve te voeren en de ambtskledij ervan te dragen. 

[2002/11166] 

Ressources humaines. — Mise à la retraite 

Par arrêté royal du 10 août 2001, démission honorable de ses 

fonctions avec faculté de faire valoir ses droits à une pension à charge 

du Trésor public est accordée, à la date du 1 er juin 2002, à M. Theofiel 

Biebaut, conseiller à l’Administration des Relations économiques. 

M. Biebaut est autorisé à porter le titre honorifique de son grade et en 

revêtir l’uniforme.


FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE 

[2002/09719] 

Rechterlijke Orde. — Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling 

ingesteld ingevolge artikel 2 van de wet van 

18 maart 1998 

In de Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling werd 

aangewezen, overeenkomstig de artikelen 4 en 6 van voornoemde wet, 

met ingang van en voor een termijn vermeld na zijn naam : 

Rechtsgebied van het hof van beroep te Gent 

Plaatsvervangend lid van en openbaar ministerie : de heer 

Libbrecht, P., eerste substituut-procureur des Konings bij de rechtbank 

van eerste aanleg te Brugge (voor een termijn van drie jaar, met ingang 

van 9 juli 2002). 

SERVICE PUBLIC FEDERAL JUSTICE 

[2002/09719] 

Ordre judiciaire. — Commissions de libération conditionnelle 

instituées en vertu de l’article 2 de la loi du 18 mars 1998 

Dans les Commissions de libération conditionnelle, a été désigné, 

conformément aux articles 4 et 6 de la loi précitée, à la date et pour un 

terme figurant en regard de son nom : 

Ressort de la cour d’appel de Gand 

Membre suppléant d’un ministère public : M. Libbrecht, P., premier 

substitut du procureur du Roi près le tribunal de première instance de 

Bruges (pour un terme de trois ans prenant cours le 9 juillet 2002). 

Rechterlijke Orde. — Erratum 

[2002/09715] 

Ordre judiciaire. — Erratum 

[2002/09715] 

In het Belgisch Staatsblad nr. 234 van 16 juli 2002, bericht nr. 2002/09685, 

blz. 31642, Nederlandse tekst, tweede alinea, gelieve te lezen : 

« — is benoemd tot adjunct-secretaris bij het parket van het hof van 

beroep te Gent, Mevr. De Bruycker, I., beambte bij het parket van dit 

hof; ». 

Au Moniteur belge n° 234 du 16 juillet 2002, avis n° 2002/09685, 

page 31642, texte néerlandais, deuxième alinéa, prière de lire : 

« — is benoemd tot adjunct-secretaris bij het parket van het hof van 

beroep te Gent, Mevr. De Bruycker, I., beambte bij het parket van dit 

hof; ». 

* 

MINISTERIE VAN MIDDENSTAND 

EN LANDBOUW 

Belgisch Interventie- en Restitutiebureau 

Personeel. — Mobiliteit 

[2002/16117] 

MINISTERE DES CLASSES MOYENNES 

ET DE L’AGRICULTURE 

[2002/16117] 

Bureau d’Intervention et de Restitution belge 

Personnel. — Mobilité 

Bij besluit van de raad van bestuur van het Belgisch Interventie- en 

Restitutiebureau van 20 maart 2002, wordt de heer Pascal Herbots, 

penitentiair beambte bij het Ministerie van Justitie en geslaagd voor het 

vergelijkend overgangsexamen tot de graad van bestuursassistent, met 

ingang van 1 oktober 2001, overgeplaatst naar het Belgisch Interventieen 

Restitutiebureau in een vacante betrekking van bestuursassistent in 

het Nederlandse taalkader. 

Par décision du conseil d’administration du Bureau d’intervention et 

de restitution belge du 20 mars 2002, M. Pascal Herbots, agent 

pénitentiaire auprès du Ministère de la Justice et lauréat du concours 

d’accession au niveau supérieur au grade d’assistant administrative, est 

transféré au Bureau d’intervention et de Restitution belge, dans un 

emploi d’assistant administratif vacant au cadre linguistique néerlandais, 

à partir du 1 er octobre 2001. 

Bij besluit van de raad van bestuur van het Belgisch Interventie- en 

Restitutiebureau van 20 maart 2002, wordt Mevr. Chantal Pulinckx, 

assistent bij het Ministerie van Financiën, met ingang van 16 februari 2002, 

overgeplaatst naar het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau in een 

vacante betrekking van klerk in het Nederlandse taalkader. 

Het beroep van nietigverklaring van de voormelde akten met 

individuele strekking kan voor de afdeling administratie van de Raad 

van State worden gebracht binnen de zestig dagen na deze bekendmaking. 

Het verzoekschrift dient bij ter post aangetekende brief aan de 

Raad van State (adres : Wetenschapsstraat 33, 1040 Brussel) te worden 

toegezonden. 

Par décision du Conseil d’administration du Bureau d’intervention 

et de Restitution belge du 20 mars 2002, Mme Chantal Pulinckx, 

assistant auprès du Ministère des Finances, est transférée au Bureau 

d’intervention et de restitution belge, dans un emploi de commis vacant 

au cadre linguistique néerlandais, à partir du 16 février 2002. 

Le recours en annulation des actes précités à portée individuelle peut 

être soumis à la section d’administration du Conseil d’Etat endéans les 

soixante jours après cette publication. La requête doit être envoyée au 

Conseil d’Etat (adresse : rue de la Science 33, 1040 Bruxelles) sous pli 

recommandé à la poste. 

* 

MINISTERIE VAN FINANCIEN 

[2002/03353] 

MINISTERE DES FINANCES 

[2002/03353] 

Kabinet van de Minister van Financiën. — Eervol ontslag 

Bij koninklijk besluit van 7 juli 2002, wordt, met ingang van 

30 juni 2002 ’s avonds, eervol ontslag verleend aan de heer Laes, J.-C., 

uit zijn functie van kabinetschef van de Minister van Financiën. 

Cabinet du Ministre des Finances. — Démission honorable 

Par arrêté royal du 7 juillet 2002, démission honorable de sa fonction 

de chef de cabinet du Ministre des Finances est accordée à M. Laes, 

J.-C., à partir du 30 juin 2002 au soir. 

De betrokkene wordt ertoe gemachtigd de titel van zijn ambt 

eershalve te voeren. 

L’intéressé est autorisé à porter le titre honorifique de ses fonctions.


32873 

OFFICIELE BERICHTEN — AVIS OFFICIELS 

COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN 

[C − 2002/03328] 

Toestemming voor fusie tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke 

instellingen en andere in de financiële sector bedrijvige 

instellingen (artikelen 30 en 31 van de wet van 22 maart 1993 op het 

statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en artikelen 

73 en 74 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire 

markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, 

de bemiddelaars en beleggingsadviseurs) 

Overeenkomstig artikel 30 van de wet van 22 maart 1993 en artikel 73 

van de wet van 6 april 1995 heeft de Commissie voor het Bank- en 

Financiewezen haar toestemming verleend voor de fusie door overneming, 

met ingang van 1 januari 2002, van Realbank N.V., Koloniënstraat 

1, 1000 Brussel, door VMS-Keytrade.com N.V., Vorstlaan 100, 

1170 Brussel. 

Ingevolge artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 en artikel 74 van 

de wet van 6 april 1995 is iedere overdracht tussen kredietinstellingen 

of tussen dergelijke instellingen en andere in de financiële sector 

bedrijvige instellingen, van rechten en verplichtingen dit voortkomen 

uit verrichtingen van de betrokken instellingen of ondernemingen, 

waarvoor toestemming is verleend overeenkomstig artikel 30 van de 

wet van 22 maart 1993 en artikel 73 van de wet van 6 april 1995, aan 

derden tegenstelbaar zodra de toestemming van de Commissie voor 

het Bank- en Financiewezen in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. 


De Voorzitter, 

E. Wymeersch. 

COMMISSION BANCAIRE ET FINANCIERE 

[C − 2002/03328] 

Autorisation de fusion entre établissements de crédit ou entre de tels 

établissements et d’autres institutions financières (articles 30 et 31 

de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des 

établissements de crédit, et articles 73 et 74 de la loi du 6 avril 1995 

relative aux marchés secondaires, au statut des entreprises d’investissement 

et à leur contrôle, aux intermédiaires et conseillers en 

placements) 

Conformément à l’article 30 de la loi du 22 mars 1993 et à l’article 73 

de la loi du 6 avril 1995, la Commission bancaire et financière a autorisé, 

avec effet au 1 er janvier 2002, la fusion par absorption de la 

Realbank S.A., rue des Colonies 1, à 1000 Bruxelles, par 

VMS-Keytrade.com S.A., boulevard du Souverain 100, à 1170 Bruxelles. 

Aux termes des articles 31 de la loi du 22 mars 1993 et 74 de la loi du 

6 avril 1995, toute cession totale ou partielle entre établissements de 

crédit ou entre de tels établissements et d’autres institutions financières 

des droits et obligations résultant des opérations des établissements ou 

entreprises concernés et autorisée conformément aux articles 30 de la 

loi du 22 mars 1993 et 74 de la loi du 6 avril 1995 est opposable aux tiers 

dès la publication au Moniteur belge de l’autorisation de la Commission 

bancaire et financière. 


Le Président, 

E. Wymeersch. 

[C − 2002/03329] 

Lijst van de kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is 

verleend (artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van 

en het toezicht op de kredietinstellingen) 

Bij besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 

26 juni 2002, wordt de op 31 december 2001 opgemaakte lijst van 

kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend, 

gewijzigd onder de titel « Bijkantoren in België van kredietinstellingen 

die ressorteren onder een Staat die geen lid is van de Europese Unie » 

door de schrapping van « UFJ Bank Limited, Kunstlaan 53-54, 1000 Brussel 

». 

[C − 2002/03329] 

Liste des établissements de crédit agréés en Belgique (article 13 de la 

loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des établissements 

de crédit) 

Par arrêté de la Commission bancaire et financière du 26 juin 2002, la 

liste des établissements de crédit agréés en Belgique, arrêtée au 

31 décembre 2001, est modifiée sous le titre « Succursales en Belgique 

des établissements de crédit relevant du droit d’un Etat non membre de 

l’Union européenne » par la radiation de « UFJ Bank Limited, avenue 

des Arts 53-54, 1000 Bruxelles ». 



E. Wymeersch. 



E. Wymeersch. 

[C − 2002/03316] 





25 juni 2002, wordt de op 31 december 2001 opgemaakte lijst van de 

kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend, 

gewijzigd onder de titel « Kredietinstellingen naar Belgisch recht » in 

de rubriek « Banken » door de vergunning van « UBS Private Banking 

(Belgium) N.V., Louizalaan 65, 4 e verdieping, 1050 Brussel ». 

[C − 2002/03316] 



de crédit) 

Par arrêté de la Commission bancaire et financière du 25 juin 2002, la 

liste des établissements de crédit agréés en Belgique, arrêtée au 

31 décembre 2001, est modifiée sous le titre « Etablissements de 

crédit de droit belge » à la rubrique « Banques » par l’agrément de 

« UBS Private Banking (Belgium) S.A., avenue Louise 65, 4 e étage, 

1050 Bruxelles ». 



E. Wymeersch. 



E. Wymeersch.


[C − 2002/03282] 





29 mei 2002 wordt de op 31 december 2001 opgemaakte lijst van de 

kredietinstellingen die onder een andere Lid-Staat van de Europese 

Gemeenschap ressorteren en een in België geregistreerd bijkantoor 

hebben, gewijzigd door de registratie van « Banque Covefi, naamloze 

vennootschap naar Frans recht, rue de Glategnies 4, 7500 Tournai ». 



E. Wymeersch. 

[C − 2002/03282] 



de crédit) 

Par arrêté de la Commission bancaire et financière du 29 mai 2002, la 

liste des établissements de crédit relevant du droit d’un autre Etat 

membre de la Communauté européenne ayant une succursale enregistrée 

en Belgique, arrêtée au 31 décembre 2001, est modifiée par 

l’enregistrement de « Banque Covefi, société anonyme de droit français, 

rue de Glategnies 4, 7500 Tournai ». 



E. Wymeersch. 

[C − 2002/03174] 

Lijst van de in België geregistreerde wisselkantoren (artikel 7 van het 

koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren 

en de valutahandel) 

De op 28 januari 2002 opgemaakte lijst van de in België geregistreerde 

wisselkantoren wordt gewijzigd in de rubriek « 1. WISSELKAN- 

TOREN OPGERICHT IN DE VORM VAN EEN VENNOOTSCHAP » 

door toevoeging van « Money International SA, rue Puits en Sock 9, 

4020 Liège ». 

Brussel, 28 maart 2002. 

[C − 2002/03174] 

Liste des bureaux de change enregistrés en Belgique (article 7 de 

l’arrêté royal du 27 décembre 1994 relatif aux bureaux de change et 

au commerce des devises) 

La liste, arrêtée le 28 janvier 2002, des bureaux de change enregistrés 

en Belgique, est modifiée à la rubrique « 1. BUREAUX DE CHANGE 

CONSTITUES SOUS FORME DE SOCIETE » par l’adjonction de 

« Money International SA, rue Puits en Sock 9, 4020 Liège ». 

Bruxelles, le 28 mars 2002. 

[C − 2002/03208] 







door toevoeging van « United Europhil Belgique BVBA, Gootstraat 21, 

1000 Brussel ». 

Brussel, 16 april 2002. 

[C − 2002/03208] 





en Belgique, est modifiée à la rubrique « 1. BUREAUX DE CHANGE 

CONSTITUES SOUS FORME DE SOCIETE » par l’adjonction de 

« United Europhil Belgique SPRL, rue de la Gouttière 21, 1000 Bruxelles 

». 

Bruxelles, le 16 avril 2002. 

[C − 2002/03259] 







door de doorhaling van « European Exchange & Credit N.V., Sint- 

Annastraat 32, 1000 Brussel ». 



E. Wymeersch. 

[C − 2002/03259] 





en Belgique est modifiée à la rubrique « 1. BUREAUX DE CHANGE 

CONSTITUES SOUS FORME DE SOCIETE » par la radiation de 

« European Exchange & Credit S.A., rue Sainte-Anne 32, 1000 Bruxelles 

». 



E. Wymeersch. 

[C − 2002/03303] 







door de doorhaling van « United Europhil N.V., Gootstraat 21, 1000 Brussel 

». 



E. Wymeersch. 

[C − 2002/03303] 





en Belgique est modifiée à la rubrique « 1. BUREAUX DE CHANGE 

CONSTITUES SOUS FORME DE SOCIETE » par la radiation de 

« United Europhil S.A., rue de la Gouttière 21, 1000 Bruxelles ». 



E. Wymeersch.


32875 

[2002/03141] 





wisselkantoren wordt gewijzigd in de rubriek ″2. Wisselkantoren 

gevestigd als natuurlijke personen″ door de doorhaling van 

″De heer Jacques Lembourg, rue des Faux Bois 7, 7050 Masnuy-Saint- 

Jean, optredend onder de handelsnaam Agence Lembourg Jacques, rue 

de la Chaussée 1, 7000 Mons″. 

Brussel, 12 februari 2002. 


E. WYMEERSCH 

[2002/03141] 





en Belgique est modifiée à la rubrique ″2. Bureaux de change établis 

comme personnes physiques″ par la radiation de ″Monsieur Jacques 

Lembourg, rue des Faux Bois 7, 7050 Masnuy-Saint-Jean, intervenant 

sous la dénomination Agence Lembourg Jacques, rue de la Chaussée 1, 

7000 Mons″. 

Bruxelles, le 12 février 2002. 


E. WYMEERSCH 

[2002/03166] 





wisselkantoren wordt gewijzigd in de rubriek « 1. Wisselkantoren 

opgericht in de vorm van een vennootschap » door toevoeging 

van « LCC Trans-Envoi B.V.B.A., Kleerkoperstraat 17, Centrumgalerij 

34, 1000 Brussel ». 

Brussel, 22 maart 2002. 


E. WYMEERSCH 

[2002/03166] 





en Belgique, est modifiée à la rubrique « 1. Bureaux de change 

constitués sous forme de société » par l’adjonction de « LCC Trans- 

Envoi S.P.R.L., rue des Fripiers 17, galerie du Centre 34, 1000 Bruxelles 

». 

Bruxelles, le 22 mars 2002. 


E. WYMEERSCH 

[2002/03140] 





wisselkantoren wordt gewijzigd in de rubriek ″1. Wisselkantoren 

opgericht in de vorm van een vennootschap″ door de doorhaling 

van ″Chequepoint (Belgium) B.V.B.A., Franklin Rooseveltlaan 142, 

1050 Brussel″. 

Brussel, 12 februari 2002. 


E. WYMEERSCH 

[2002/03140] 





en Belgique est modifiée à la rubrique ″1. Bureaux de change constitues 

sous forme de société″ par la radiation de ″Chequepoint (Belgium) 

S.P.R.L., avenue Franklin Roosevelt 142, 1050 Bruxelles″. 

Brussel, 12 février 2002. 


E. WYMEERSCH 

* 

MINISTERE DES AFFAIRES ECONOMIQUES 

[C − 2002/11178] 

Conseil de la Concurrence. 

Décision n° 2002-V/M-01 du 8 janvier 2002. — Affaire CONC-VMP-96/0001 

Vu : 

* la lettre du 23 janvier 1996,enregistrée le 29 janvier 1996, par laquelle le conseil de Maître Raphaël Tambue 

a saisi le Conseil de la Concurrence en déposant plainte contre l’Ordre national des avocats de Belgique et le 

Conseil de l’ordre des avocats du Barreau d’Arlon et sollicité des mesures provisoires sur base de la loi du 5 août 1991 

sur la protection de la concurrence économique 

* le rapport du Service de la concurrence déposé le 26 février 1996 

*ladécision de Mme la Présidente du Conseil de la Concurrence du 19 mars 1996 et la question préjudicielle 

posée à la Cour d’arbitrage 

* l’arrêt du 30 avril 1997 de la Cour d’arbitrage 

* la plainte déposée le 12 novembre 1997 par le demandeur auprès de la Commission de l’Union européenne, 

Service de la Concurrence, contre l’Ordre national des avocats de Belgique et divers Ordres locaux 

*ladécision de rejet de cette plainte du 21 septembre 1998 par la Commission des Communautés européennes 

* le rapport du Service de la Concurrence du 8 janvier 1999 

* les mémoires de synthèse déposés par le demandeur le 8 janvier 2001, pour l’Ordre des avocats du barreau 

d’Arlon le 2 février 2001 et pour l’Ordre national des avocats de Belgique le même jour 

*ladécision du Conseil de la Concurrence du 3 octobre 2001 

Entendu à l’audience du 7 novembre 2001 le demandeur, les parties et leurs conseils ainsi que les rapporteurs 

du Service de la concurrence 

Après délibéré, le Conseil prononce la décision suivante : 

I. La demande et les antécédents de procédure 

Par courrier daté du 23 janvier 1996 adressé au secrétariat du Conseil de la Concurrence, M. Raphaël TAMBUE 

( ci-après « le demandeur »)dépose plainte contre le Conseil des avocats du barreau d’Arlon et contre l’Ordre 

national des avocats de Belgique entre les mains du Conseil de la Concurrence.


Les plaintes du demandeur tendent, au fond, à : 

* constater que les règlements de l’Ordre national des avocats de Belgique du 13 janvier 1994 ainsi que les divers 

règlements adoptés dans la plupart des barreaux pour restreindre l’accès à la profession d’avocat et notamment 

par le Barreau d’Arlon qui limite le nombre de stagiaires à un stagiaire par patron de stage constituent des pratiques 

restrictives de concurrence 

* ordonner la cessation de ces pratiques en faisant interdiction à l’Ordre national des avocats de Belgique, à 

l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon ou à tout autre Conseil de l’Ordre d’exiger du demandeur la possession du 

certificat d’aptitude à la profession d’avocat comme condition d’admission ou de maintien sur une liste des stagiaires 

ou sur un tableau des avocats inscrits 

* faire interdiction à l’Ordre national des avocats de Belgique, à l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon ou 

à tout autre Conseil de l’Ordre de s’opposer à l’admission du demandeur comme stagiaire par tout patron de stage 

au motif que ce patron de stage assumerait déjà la maîtrise de stage d’un ou de plusieurs autres stagiaires 

*décider de toutes autres modalités qu’il plaira au Conseil de la Concurrence pour assurer la cessation des 

pratiques restrictives de concurrence dénoncées conformément à l’article 31 de la loi du 5 août 1991. 

Au provisoire, le demandeur sollicite du Conseil de la Concurrence les mesures suivantes : 

* faire interdiction au barreau d’Arlon de poursuivre la procédure d’omission annoncée à l’encontre du 

demandeur et lui faire injonction de s’abstenir de toute autre mesure de nature à entraver le déroulement normal 

du stage de celui-ci tant que le Conseil de la Concurrence n’aura pas statué 

* enjoindre au barreau d’Arlon (pour son propre ressort territorial) et à l’Ordre national (pour le reste du pays) 

de faire en sorte que le demandeur ne puisse provisoirement se voir opposer aucun règlement ni aucune pratique 

limitant l’accès au stage d’avocat, notamment en prévoyant une limitation du nombre de stagiaires par patron de stage. 

En son rapport du 26 février 1996, l’Inspection générale des Prix et de la Concurrence a proposé au Conseil de la 

Concurrence de prendre les mesures provisoires suivantes : 

* faire injonction à l’Ordre national des avocats de Belgique de suspendre les dispositions du règlement incriminé 

relatives au CAPA (certificat d’aptitude à la profession d’avocat) dans la mesure où les règlements de l’Ordre national 

sont obligatoires à l’égard des Ordres locaux 

* interdire à l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon et, par l’intermédiaire de l’Ordre national, à tout Ordre local, 

de subordonner la réussite du stage et, par voie de conséquence, l’inscription au tableau de l’Ordre à laréussite du 

CAPA 

* faire injonction à l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon et, par l’intermédiaire de l’Ordre national, à tout 

Ordre local, de suspendre les dispositions de leurs règlements limitant directement ou indirectement le nombre de 

stagiaires par patron de stage 

* assortir ses décisions d’une astreinte. 

Par décision du 19 mars 1996, Mme la Présidente du Conseil de la Concurrence a posé àla Cour d’arbitrage 

la question préjudicielle suivante : 

Les dispositions de la loi du 5 août 1991 sur la protection de la concurrence économique relatives à la saisine 

du Conseil de la Concurrence et aux compétences du Conseil de la Concurrence à l’égard des entreprises et des 

associations d’entreprise et notamment les articles 6, § 1 er , 10, § 1 er , 12, § 5, 16, 23, § 1 er , 27 à 33, 35, 36 à 41, 

violent-elles l’article 10 de la Constitution dans la mesure où il faudrait déduire de ces dispositions, interprétées à 

la lumière des articles 468, 469bis, 477, 502, 610 et 611 et 1088 du Code judiciaire, qu’échappent à la juridiction du 

Conseil de la Concurrence - à supposer qu’ils constituent des pratiques restrictives de concurrence au sens de la loi 

du 5 août 1991 ou des articles 85 et 86 du Traité de Rome - les règles et usages de la profession d’avocat arrêtés par voie 

de règlement du Conseil général de l’Ordre national des avocats, ou résultant des actes des autorités du barreau, en ce 

compris le résolutions réglementaires que les Conseils de l’Ordre adoptent et, dans la mesure où il faudrait dès 

lors constater que la loi du 5 août 1991 crée, sur le plan de l’application du droit de la concurrence, entre les titulaires 

de la profession d’avocat et ceux d’autres professions libérales, un traitement différencié sur base d’un critère de 

rattachement de leur Ordre respectif à l’ordre administratif ou à l’ordre judiciaire ? 

Par arrêt du 30 avril 1997, la Cour d’arbitrage a répondu de la manière suivante : 

« L’article 10 de la Constitution n’est pas violé par les dispositions de la loi du 5 août sur la concurrence 

économique relatives à la saisine du Conseil de la Concurrence et aux compétences du Conseil de la concurrence à 

l’égard des entreprises et associations d’entreprises, et notamment les articles 6, 6 1, 10, § 1 er , 12 6 (, 16, 23, § 1 er ,27à 

33, 35, 36 à 41, n ce que ces dispositions, interprétées à la lumière des articles 468 , 469bis, 477 , 502 , 610 , 611 et 1088 

du code judiciaire, font échapper à la juridiction du Conseil de la Concurrence - à supposer qu’ils constituent des 

pratiques restrictives de concurrence au sens de la loi du 5 août 1991 et des articles 85 et 86 du Traité de Rome - les 

règles et usages de la profession d’avocat arrêtés par voie de règlements du Conseil général de l’Ordre national des 

avocats, ou résultant des actes des autorités du barreau, en ce compris les résolutions réglementaires que les Conseils 

de l’Ordre adoptent ». 

Suite à cet arrêt, et sur invitation de Mme la Présidente du Conseil de la Concurrence, la Division Prix et 

Concurrence a établi un rapport complémentaire en vue d’actualiser le rapport du 26 février 1996. 

Le 8 janvier 1999, le Service a proposé àMme la Présidente de : 

* faire injonction à l’Ordre national des avocats de Belgique de suspendre les dispositions du règlement incriminé 

relatives au CAPA, dans la mesure où les règlements de l’Ordre national sont obligatoires à l’égard des Ordres locaux 

* interdire à l’Ordre des avocats du barreau (d’Arlon) et, par l’intermédiaire de l’Ordre national, à tout Ordre 

local, de subordonner la réussite du stage et, par voie de conséquence, l’inscription au tableau de l’Ordre, à laréussite 

du CAPA 

* assortir ces décisions d’une astreinte. 

Le demandeur sollicite, dans son mémoire de synthèse, qu’il soit fait droit à ces demandes. 

II. Exposé des faits 

Le demandeur, né enRépublique démocratique du Congo en 1947, est de nationalité allemande. 

Il est titulaire d’une licence en droit délivrée en 1975 par la Faculté de Droit de l’Université de Strasbourg. Il termine 

une maîtrise en droit à l’Université de Metz un an plus tard. 

De 1977 à 1983, il est fonctionnaire au Ministère des Transports et Communication à Kinshasa. De 1984 à 1993, 

il est juriste-collaborateur au sein d’un cabinet d’avocats situé àSarrebruck. 

Le 18 mai 1993, le demandeur prête le serment d’avocat à la Cour d’Appel de Liège et est inscrit à la liste 

des stagiaires le 22 mai suivant. 

Le règlement de l’Ordre national des avocats de Belgique sur le stage et la formation professionnelle (ci-après 

« RON ») lui est applicable.


32877 

Ce règlement prévoit, entre autre, que : 

* article 7 : Sont seuls reçus à présenter l’épreuve les stagiaires qui justifient avoir effectivement suivi les 

2/3 des cours au moins, dans les deux années qui précèdent. (...) 

* article 8 : Chaque stagiaire doit réussir, au plus tard, à l’issue de la deuxième année de stage, une épreuve 

consistant en une interrogation verbale ou écrite sur chacune des matières faisant l’objet du programme. Chaque 

stagiaire ne peut représenter cette épreuve qu’à deux reprises. 

* article 16 : Le jury décerne le CAPA au stagiaire qui a obtenu une cote de 12/20 dans toutes les matières. 

Il peut décerner également ce certificat au stagiaire qui a obtenu 12/20 dans 5 matières au moins, et une moyenne 

de 50 % des points au moins pour l’ensemble des matières. 

* article 17 : En cas d’échec, le stagiaire doit représenter celui-ci au plus tard à la fin de sa deuxième année 

de stage. En cas de deuxième échec ou en cas de circonstances exceptionnelles, le stagiaire est invité devant le conseil 

de l’Ordre pour y présenter ses explications. Le conseil de l’Ordre pourra soit l’autoriser à présenter une dernière 

épreuve dans les six mois, soit l’omettre conformément au code judiciaire pour non-accomplissement des obligations 

de stage. 

* article 20 : Le stagiaire qui demande son inscription à la liste des stagiaires d’un autre barreau doit justifier 

de la délivrance du CAPA dans son barreau d’origine. Sinon, il est tenu de suivre ou de compléter le cycle de cours 

et de présenter l’épreuve au sein du barreau dans lequel il demande son inscription. 

Le demandeur a présenté les épreuves en avril 1994 et septembre 1994. A chaque fois, il a échoué. Par décision 

du conseil de l’Ordre du barreau d’Arlon du 5 décembre 1994 il fût autorisé àprésenter une « troisième et dernière fois » 

les examens du CAPA. 

Dans l’intervalle, le maître de stage du demandeur fût nommé magistrat et un autre membre du barreau d’Arlon 

accepta d’assumer la continuation de la charge de maître de stage. 

Le demandeur représenta les examens relatifs à l’épreuve CAPA en avril 1995. Sans obtenir la cote de 12/20, il 

pouvait prétendre au bénéfice des dispositions de l’article 16 al .2 dont il vient d’être fait état. 

Toutefois, la délibération du Conseil de l’Ordre ne fût pas positive en ce qui le concernait. Le demandeur fût 

cependant autorisé » à titre tout-à-fait exceptionnel » à représenter une quatrième fois les examens du CAPA. 

Ce qu’il fit, sans succès, en septembre 1995. 

Le 11 décembre 1995, le conseil de l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon décide d’entamer la procédure 

d’omission du demandeur de la liste des stagiaires, et ce pour non-accomplissement des obligations de stage. 

Le 23 janvier 1996, celui-ci dépose une plainte devant le Conseil belge de la concurrence pour violation de la loi 

du 5 août 1991 sur la protection de la concurrence économique. Cette plainte est assortie d’une demande de mesures 

provisoires laquelle fait l’objet des présents débats. 

Comme déjà exposé, Mme la Présidente du Conseil de la concurrence posa, en date du 19 mars 1996, une question 

préjudicielle à la Cour d’arbitrage à laquelle il fût répondu par un arrêt du 30 avril 1997 ( cfr. supra ). 

Le 12 novembre 1997, le demandeur introduisit une plainte assortie d’une demande de mesures provisoires devant 

la Commission des Communautés Européennes. Par une décision de la Commission du 17 septembre 1998, la plainte 

est rejetée pour défaut d’intérêt communautaire suffisant. 

Entre temps, le demandeur avait sollicité, en raison d’un état de santé déficient et de difficultés financières, la 

suspension de ses obligations de stage. Cette demande fût repoussée le 27 avril 1998 au motif que celui-ci n’avait pas 

produit de document prouvant son état de santé et qu’il ne justifiait pas en quoi sa situation financière serait 

exceptionnelle par rapport à celle des autres stagiaires. 

Les débats reprirent devant Mme la Présidente le 16 décembre 1998 et celle-ci invita la Division Prix et Concurrence 

d’établir un complément de rapport, ce qui fût fait le 8 janvier 1999 (cfr. supra). 

Le 26 février 1999, le Conseil de l’Ordre du barreau d’Arlon omet le demandeur de la liste des stagiaires et motive 

sa décision par le fait que celui-ci n’a pas fréquenté le cabinet de son deuxième patron, qu’il n’a pas fréquenté 

assidûment les audiences et qu’il n’a pas réussi les épreuves du CAPA. 

Le 15 mars 1999, le demandeur relève appel de cette décision devant le Conseil de discipline d’appel, ce qui a 

pour effet de suspendre la décision d’omission. L’affaire, à ce jour, est toujours pendante devant le Conseil de 

discipline d’appel. 

III. Position des parties et décision du 3 octobre 2001 

Maître Raphaël Tambue 

Le demandeur déclare conserver un intérêt à agir et explique qu’il souhaite obtenir son inscription au Tableau 

de l’Ordre pour retourner ensuite exercer la profession de magistrat dans son pays d’origine (la République 

démocratique du Congo). 

Il est à relever que le demandeur est toujours inscrit sur la liste des avocats stagiaires du barreau d’Arlon, en 

raison de l’effet suspensif de l’appel du 15 mars 1999 à l’encontre de la décision du 26 février 1999 du Conseil de 

l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon. 

Le demandeur considère que le règlement litigieux n’a pas de fondement légal, mais à supposer même qu’il en ait 

un, la qualification de décision d’association d’entreprises est maintenue et donne compétence au Conseil de la 

Concurrence pour connaître de la demande. 

A son estime, l’intérêt économique général au sens de l’article 35 de la loi du 5 août 1991 est mis en péril - ce qui 

constitue une condition de compétence du Président - et l’adoption de mesures instaurant une restriction de 

concurrence ne se justifie pas et n’est nullement nécessaire au maintien des règles fondamentales de la profession. 

Le demandeur sollicite en conséquence qu’il soit fait droit à la demande de mesures provisoires telles que 

formulées par le Service de la Concurrence dans son rapport du 8 janvier 1999 

L’Ordre national des avocats de Belgique et l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon 

La position des deux Ordres s’articule autour de quatre axes : 

* le demandeur n’a plus d’intérêt à son action 

* les conditions du référé, à savoir l’urgence et l’apparence de bon droit ne sont pas réunies 

* le Conseil de la Concurrence n’est pas compétent, les règlements incriminés relèvent de la compétence exclusive 

des autorités judiciaires 

* les règlements incriminés ne sont pas des décisions d’associations d’entreprises qui ont pour objet ou pour effet 

d’empêcher, de restreindre ou de fausser de manière sensible la concurrence sur le marché belge ou une partie 

substantielle de celui-ci 

* en toute hypothèse, les règlement incriminés se justifient par des motifs touchant à l’intérêt général 

La décision du Conseil de la Concurrence du 3 octobre 2001 

La loi du 4 juillet 2001, publiée au Moniteur Belge du 25 juillet 2001, a organisé la disparition de l’Ordre national 

des avocats de Belgique ainsi que son remplacement par deux nouvelles institutions autonomes.


L’Ordre des barreaux francophones et germanophone réunit les ordres francophones ainsi que l’Ordre des 

avocats du barreau d’Eupen et l’« Orde van Vlaamse balies » regroupent les ordres néerlandophones. 

Ces Ordres succèdent à la Conférence des barreaux francophones et germanophone et à la Vereniging van Vlaamse 

balies, associations constituées sur une base consensuelle suite aux difficultés rencontrées par l’Ordre national des 

avocats de Belgique. 

La loi du 4 juillet 2001 confère aux deux Ordres leur autonomie organisationnelle. 

Désormais, les deux Ordres communautaires sont compétents, entre autres, en matière d’aide juridique, de stage, 

de formation professionnelle des avocats stagiaires et de formation de tous les avocats appartenant aux barreaux qui 

en font partie. 

Le 3 octobre 2001, le Conseil de la Concurrence a décidé de communiquer aux deux nouvelles entités - qui n’étaient 

pas à la cause - l’état de la présente procédure dans la mesure où 

l’objet des débats relèvent de compétences désormais attribuées aux deux Ordres créés par la nouvelle loi afin de 

permettre à ceux-ci de faire valoir, s’ils l’estiment opportuns, leur point de vue respectif quant aux présents débats. 

Le Président de l’Ordre des Barreaux francophones et germanophone a fait savoir au Conseil de la Concurrence, 

par courrier du 18 octobre 2001 que « M. le Bâtonnier Antoine Braun poursuivra la défense de l’Ordre des barreaux 

francophones et germanophone » alors que la Présidente de l’« Orde van Vlaamse Balies » a fait savoir, par courrier du 

15 octobre 2001, que cet Ordre n’envisageait pas pour l’heure d’intervention et ne comparaîtrait en conséquence pas à 

l’audience du 7 novembre 2001. 

A l’heure actuelle, l’Ordre national des avocats de Belgique n’est cependant toujours pas dissous et ne le sera qu’au 

moment où les deux Ordres seront opérationnels, et ce en exécution de l’article 506 nouveau du code judiciaire. 

Il résulte enfin des dispositions transitoires de la loi du 4 juillet 2001 que les règlements adoptés par l’Ordre 

national restent d’application jusqu’à leur remplacement (éventuel) par de nouveaux règlements édictés par les deux 

Ordres. 

IV. Position du conseil 

4.1. L’intérêt à agir 

L’Ordre des Avocats du barreau Arlon et l’Ordre national des avocats de Belgique considèrent que le demandeur 

n’a pas d’intérêt à son action, dans la mesure où, même dans l’hypothèse d’une suspension des règlements litigieux, 

« le Conseil de discipline d’appel devrait constater que, cinq ans après son admission, M.Tambue n’a toujours pas 

rempli les obligations légales établies par son barreau et, partant, l’omettre de la liste des stagiaires ». 

Les obligations concernées sont les suivantes : 

*fréquenter le cabinet d’un patron 

*fréquenter assidûment les audiences des cours et tribunaux 

* assumer la défense des personnes dont les intérêts lui sont confiés par le bureau de consultation et de défense 

* suivre avec fruit des cours de formation professionnelle. 

Dans la mesure où le demandeur sollicite du Conseil la suspension et l’interdiction d’une des obligations ayant 

entraîné en raison de sa violation la décision d’omission prise à son encontre le 26 février 1999 par le Conseil de 

l’Ordre du barreau d’Arlon, le demandeur a intérêt à agir. 

Le demandeur conserve également un intérêt à agir dès lors qu’il est toujours réputé inscrit à la liste des stagiaires 

en raison de l’effet suspensif de l’appel dirigé devant le Conseil de discipline d’appel. 

Enfin, le fait qu’il ait provisoirement cesser ses activités au Barreau d’Arlon est sans incidence sur la question de 

l’intérêt vu le souhait réitéré du demandeur de solliciter son inscription au Tableau de l’Ordre, en vue notamment 

de son intention déclarée d’entamer une carrière dans la magistrature en République démocratique du Congo. 

4.2. La réunion des conditions du référé 

Aux termes de l’article 35 de la loi du 5 août 1991, l’urgence, qui doit s’apprécier au moment où le juge statue, 

se définit comme la menace d’un préjudice grave, imminent et irréparable pour l’intéressé ou l’intérêt général. 

Le demandeur a été omis de la liste des stagiaires par décision du 26 février 1999, décision suspendue par 

l’effet de l’appel aussi longtemps que le conseil de discipline d’appel ne se sera pas prononcé. 

Une décision définitive d’omission aurait pour conséquence la fermeture de l’accès à la profession d’avocat pour 

le demandeur. 

La décision du 26 février 1999 est motivée par le fait que le demandeur n’a pas fréquenté le cabinet de son 

deuxième patron, qu’il n’a pas fréquenté assidûment les audiences et qu’il n’a pas réussi les épreuves du CAPA. 

Si les mesures provisoires demandées venaient à lui être accordées par le Conseil de la Concurrence, une au moins 

des motivations d’omission, soit l’échec dans les épreuves du CAPA, viendrait, même le cas échéant à titre provisoire, 

à disparaître. 

Adéfaut, le demandeur se verrait priver de l’accès à la barre. 

Il en résulte qu’à ce stade, la condition de l’urgence telle qu’elle vient d’être rappelée est remplie. 

Quant à l’apparence de bon droit, il se conçoit difficilement, toujours à ce stade, de ne pas considérer que, prima 

facie, les règlements litigieux puissent, le cas échant, être contraires à l’article 2 de la loi du 5 août 1991, fût-ce 

simplement en raison même des décisions déjà prises en cette cause, e.a. celle du 19 mars 1996 de la Présidente du 

Conseil ainsi que celle de la Commission du 17 septembre 1998. 

Enfin, la circonstance que la suspension des règlements incriminés léseraient l’ensemble des avocats stagiaires qui 

n’ont pas encore subi les épreuves du CAPA n’est pas établie. 

On voit mal en effet en quoi l’obligation de devoir ultérieurement entreprendre des démarches nécessaires à 

l’obtention du certificat léseraient gravement ceux-ci dans la mesure ou, au jour d’aujourd’hui, ils en sont de toutes 

façons astreints. 

4.3. La question de la compétence du Conseil de la Concurrence 

Il importe d’examiner si : 

* les règles incriminées relèvent de la compétence exclusive des autorités judiciaires 

*àdéfaut, si la notion d’entreprise recouvre l’activité d’avocat et si l’Ordre National et/ou les Ordres locaux 

doivent être considérés comme association d’entreprises 

* en pareille hypothèse, si les règlements incriminés ont pour objet ou pour effet d’empêcher, de restreindre ou 

de fausser de manière sensible la concurrence sur le marché belge ou une partie substantielle de celui-ci. 

4.3.1. Les règles incriminées relèvent-elles de la compétence exclusive des autorités judiciaires ? 

Face à une exception d’incompétence, la Présidente du Conseil de la Concurrence avait décidé, par décision du 

19 mars 1996 (cfr. supra) de surseoir à statuer et de poser à la Cour d’arbitrage une question préjudicielle sur la question 

de savoir si, dans l’hypothèse où il faudrait interpréter la loi du 5 août 1991, à la lumière des articles du Code judiciaire 

organisant des recours contre les actes et règlements des autorités du Barreau devant le pouvoir judiciaire, comme


32879 

excluant sa compétence à l’égard des actes et règlements du Barreau, cette législation ne violerait-elle pas la règle 

constitutionnelle d’égalité, dans la mesure où les autres ordres des professions libérales sont justiciables du Conseil de 

la Concurrence. 

Cette question a été posée le 19 mars 1996. La Cour constitutionnelle yarépondu par un arrêt du 30 avril 1997. 

Il convient d’analyser la portée de celui-ci. 

La réponse de la Cour d’arbitrage ne permet de tirer aucune conclusion définitive au sujet de la compétence 

du Conseil de la Concurrence à l’égard des actes et règlements du Barreau. 

Elle comporte deux volets : 

* Les dispositions du Code judiciaire mentionnée dans la question préjudicielle figurent dans la deuxième partie 

du Code qui traite de l’organisation judiciaire. 

Elles organisent des recours contre les décisions et règlements des autorités du barreau. Les unes attribuent aux 

conseils de discipline d’appel la connaissance des recours dirigés contre les sentences disciplinaires rendus par les 

conseils de l’Ordre et contre les décisions prises par ces conseils en matière d’inscription au tableau et d’admission au 

stage. 

Les autres traitent des recours en annulation qui peuvent être exercés pour excès de pouvoir, notamment contre 

les actes des conseils de l’Ordre et contre les règlements du conseil général de l’Ordre national des avocats. Elles en 

attribuent la connaissance à la Cour de cassation. 

* Les dispositions de la loi du 5 août 1991 sur la protection de la concurrence économique mentionnées dans la 

question préjudicielle ont trait aux attributions du Conseil et du Service de la concurrence et aux règles de 

fonctionnement qu’ils sont tenus d’observer. 

Elles confèrent au Conseil de la Concurrence la qualité de juridiction administrative et lui confient une compétence 

de décision, de proposition et d’avis. 

Elles déterminent sa compétence à l’égard de pratiques restrictives de concurrence et de concentration entre deux 

ou plusieurs entreprises. 

En tirant les conclusions de ces deux réponses, la Cour d’arbitrage a ensuite décidé que : 

* Les contestations auxquelles donnent lieu les dispositions réglementaires arrêtées par les Ordres des avocats 

sont attribuées par le Code judiciaire, tantôt aux autorités disciplinaires du barreau, tantôt à la Cour de Cassation. 

* A supposer que le Code judiciaire ait ainsi pour effet de faire échapper ces contestations à la compétence du 

Conseil de la Concurrence et que de telles contestations, lorsqu’elles concernent les titulaires des autres professions 

libérales, y seraient au contraire soumises, une différence de traitement serait opérée par le législateur dont il est 

demandé àla Cour d’apprécier l’éventuel caractère discriminatoire 

* La Cour limite son examen à la seule différence de traitement mentionnée dans la question préjudicielle. Elle 

n’examine pas si, d’une manière générale, des accords, des associations, des pratiques concertées ou des concentrations 

entre cabinets d’avocats sont soumis aux dispositions de la loi sur la protection de la concurrence économique. 

Elle n’examine pas non plus si certains actes des autorités des barreaux peuvent constituer des pratiques 

restrictives de concurrence. 

Elle n’a pas d’avantage à vérifier si, comme le suppose le juge a quo, les règlements arrêtés par les autorités 

d’autres professions libérales sont soumis aux dispositions de la loi du 5 août 1991. 

La Cour d’arbitrage a rappelé le principe général selon lequel les contestations auxquelles donnent lieu les 

dispositions réglementaires arrêtées par les ordres des avocats sont attribuées, par le Code judiciaire, tantôt aux 

autorités disciplinaires du barreau, tantôt à la Cour de Cassation. 

Cependant, comme le souligne le représentant de l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon, le recours judiciaire d’un 

particulier à l’encontre d’une disposition réglementaires dont celui-ci conteste la légalité ne parait pas, de prime abord, 

exclu. 

En conséquence les avocats ne paraissent donc pas, dans cette mesure, dépourvus de moyens pour réagir contre 

un règlement pris par le Conseil général de l’Ordre dans la mesure où celui-ci le concerne. 

Cette possibilité n’est cependant pas de nature à conférer aux autorités judiciaires la compétence exclusive de 

l’examen des règlements incriminés. 

Tout d’abord, il convient de rappeler que la loi du 5 août 1991 est postérieure aux dispositions du Code judiciaire 

qui ont attribué àla Cour de Cassation le contentieux des actes et règlements du Barreau et a institué une nouvelle 

juridiction compétente pour connaître du contentieux de violation des règles de concurrence par toutes décisions 

d’associations d’entreprises. 

L’argument de la séparation des pouvoirs invoqué àl’appui de l’incompétence du Conseil de la Concurrence 

en tant que juridiction administrative vis-à-vis des actes et règlements des autorités du barreau n’est pas déterminant. 

Ainsi, il ne vaut pas nécessairement en ce qui concerne le droit communautaire de la concurrence (arrêt Factortame 

– C-221/89, 25.07.1991 cité par le demandeur en mémoire de synthèse p.6 )et ne s’est pas opposé, au niveau de 

l’Union, à la compétence d’autorités nationales de concurrence à l’égard des pratiques du Barreau. Tel est ainsi le cas 

en France. 

D’autre part, s’il est vrai que les travaux préparatoires du Code judiciaire relatifs aux dispositions organisant des 

recours devant la Cour de Cassation indiquent la volonté dulégislateur d’exclure la compétence du Conseil d’Etat à 

l’égard des actes individuels des Conseils de l’Ordre et des règlements de l’Ordre national des avocats (Doc. Parl. Ch. 

Repr., sess. 1989/1990, 1281/1, PP.15-16), ils ne sont cependant pas de nature à exclure la compétence du Conseil 

de la Concurrence, dont la création est ultérieure. 

Ils le sont d’autant moins que les travaux préparatoires de la loi du 5 août 1991 n’excluent nullement une 

compétence de principe du Conseil de la Concurrence à l’égard des Ordres des professions libérales. 

S’il est vrai que la Cour d’arbitrage a constaté que certaines dispositions du code judiciaire font échapper des 

contestations relatives à des dispositions réglementaires adoptées par des ordres d’avocat à la compétence du Conseil 

de la Concurrence - d’où il résulte une différence de traitement par rapport aux autres professions libérales - en se 

référant entre autres à la participation des avocats au service public de la justice ainsi qu’à leur rattachement à l’ordre 

judiciaire, la Cour d’arbitrage n’a cependant nullement exclu que même en ce qui concerne les actes des barreaux, 

les autorités ne peuvent organiser ou favoriser des pratiques restrictives de concurrence qui ne seraient pas en rapport 

avec les caractéristiques essentielles de nature non économique de la profession. 

Il en résulte que l’incompétence du Conseil de la Concurrence ne vaudraient que dans les cas où les règlements 

incriminés ne porteraient pas une atteinte injustifiée aux règles de la concurrence. 

A contrario, il convient donc de considérer que toute atteinte injustifiée au droit de la concurrence qui serait la 

conséquence d’actes du barreau peut être sanctionnée par une juridiction, fut-elle même considérée comme 

administrative, comme, par exemple, le Conseil de la Concurrence ou son Président (cfr. commentaires de Koen 

PLATTEAU de l’arrêt du 30 avril 1997 — RDC 1997, p. 575 et svtes.).


En conséquence, s’il n’appartient pas au Conseil de la Concurrence d’examiner si, en adoptant les règlements 

litigieux, les conseils des ordres sont ou non sortis de leur mission légale, il lui revient cependant d’examiner si ceux-ci 

portent ou non aux règles de la concurrence une atteinte injustifiée. 

La compétence du Conseil de la Concurrence à l’égard des règlements adoptés par les conseils des ordres se 

mesure donc à cette aune. 

4.3.2. La profession d’avocat est-elle une entreprise et les règlements litigieux (règlement national et règlements 

d’application) sont-elles des « décisions d’associations d’entreprises » ? 

A. La profession d’avocat et la notion d’entreprise 

La notion d’entreprise comprend » toute entité exerçant une activité économique indépendamment du statut 

juridique de cette entité ou de son mode de financement » (Arrêt du 23 avril 1991, Höfner et Elser – C-41/90, 

Rec.p.I-1979, point 21). 

Comme le souligne l’Ordre des avocats du barreau d’Arlon, il ne peut plus être contesté qu’un avocat constitue une 

association d’entreprise au sens de l’article 2 de la loi du 5 août 1991 

(cfr. mémoire de synthèse du Barreau d’Arlon- n° 46 p. 19). 

Conformément à la définition livrée par la Cour de justice des Communautés européennes dans le cadre de 

l’article 85 - maintenant 81 - du Traité C.E., l’avocat, en donnant des consultations, en rédigeant des actes de procédure 

et des conclusions, en représentant ses clients devant les juridictions, en négociant des transactions, exerce une 

activité économique consistant à offrir, contre rémunération, des services sur un marché donné (cfr. mémoire de 

synthèse précité, idem). 

B. Les règlements litigieux et les décisions d’association d’entreprises 

Les règlements litigieux constituent-ils des « décisions d’associations d’entreprises » ? 

Les parties défenderesses exposent qu’« une décision prise par un organisme composé de représentants de la 

profession ne peut être qualifiée de«décision d’association d’entreprises » au sens de l’article 85 du Traité C.E. que si 

elle vise exclusivement les intérêts économiques de la profession, les deux conditions étant dès lors cumulatives » 

(cfr. mémoire de synthèse précité P. 22). 

A l’appui de leur thèse, elles citent deux décisions de la Cour (17 novembre 1993, C-185/91, Rec.p.I-5801 et 

A juin 1994, C-153/3, Rec. P.2517) dans lesquelles la Cour avait décidé que les tarifs du transport routier et fluvial fixés 

par des commissions composéesdereprésentants du secteur concerné, qui n’étaient pas liés par instructions émanant 

de ce secteur, ne relevaient pas de l’article 85 du Traité C.E. « dès lors que ces tarifs étaient également fixés en fonction 

de considérations d’intérêt général ». 

Le demandeur considère que l’Ordre national et les conseils des Ordres jouent avant tout le rôle d’organismes de 

contrôle et d’instances de régulation d’une profession qui exerce par ailleurs une activité économique. 

Il ajoute que « quant aux prérogatives de puissance publique attribuées par la loi aux ordres professionnels, si 

elles échappent, semble-t-il, à l’heure actuelle, au droit de la concurrence, il faut alors que l’inapplicabilité soit 

d’interprétation stricte et que tous les comportements détachables puissent être appréhendés par le droit de la 

concurrence » (cfr. mémoire de synthèse du demandeur, p.10). 

La notion d’association d’entreprise n’est pas définie par le Traité. Elle regroupe des entreprises de la même 

branche et se charge de représenter et de défendre leurs intérêts communs à l’égard des autres opérateurs économiques, 

des organismes gouvernementaux et du public en général (Le droit de la CE, volume 4, Concurrence, éditions de 

l’université libre de Bruxelles, 1997, 2 e . Ed. - point 128) 

Le concept d’association d’entreprises vise à éviter que les entreprises puissent échapper aux règles de la 

concurrence en raison de la seule forme par laquelle elles coordonnent leur comportement sur le marché. 

Pour garantir l’effectivité de ce principe, l’article 85 appréhende non seulement les modalités directes de 

coordination de comportement entre entreprises (les accords et les pratiques concertées), mais aussi les formes 

institutionnalisées de coopération, c.à.d. les situations où les opérateurs économiques agissent par l’intermédiaire 

d’une structure collective ou d’un organe commun (Conclusions de l’Avocat général M.Philippe Léger présentée le 

10 juillet 2001 – Affaire C-309/99 – points 61 et 62). 

Dans ses conclusions, M. l’Avocat général Philippe Léger fait référence à l’affaire CNSD (décision 93/438/CEE du 

30 juin 1993 relative à une procédure d’application de l’article 85 du Traité CEE (IV/33.407 - CNSD - JO L 203, p.27) où 

la Cour a appliqué pour la première fois la notion d’entreprises à un ordre professionnel. 

Sur base de cet arrêt, une entreprise ne saurait être qualifiée d’association d’entreprise lorsque d’une part elle est 

composée d’une majorité de représentants de la puissance publique et d’autre part, elle est tenue par la législation 

nationale de prendre ses décisions en tenant compte d’un certain nombre de critères d’intérêts public. 

La question se pose de savoir si le fait pour une entité d’être investie d’une mission d’intérêt général - comme 

l’Ordre national ou les autorités ordaniques locales - a pour effet de les soustraire, de ce fait, c.a.d. en raison même de 

la mission particulière qui leur est imparties, du champ d’application du droit de la concurrence. 

Comme rappelé plus haut, la notion d’entreprise comprend « toute entité exerçant une activité économique 

indépendamment du statut juridique de cette entité ou de son mode de financement ». 

Une entité n’échappera donc au champ d’application des règles de concurrence que lorsque son activité 

ne présente aucun caractère économique. 

Adéfaut, elle doit être qualifiée d’entreprise, le fait qu’elle soit ou non investie d’une mission d’intérêt général 

ou de service public important peu. 

Il en résulte que si une entité exerce et une activité économique et une mission d’intérêt général ou de service 

public, il n’y a pas lieu de dissocier celles-ci et cette entité n’échappe pas au champ d’application des règles de 

concurrence. 

Qu’en est- il au niveau des autorités ordaniques, nationales ou locales ? 

La mission d’intérêt général ou de service public de ces autorités est établie. 

Leur mission légale est déterminée en fonction d’un système établi par le législateur. 

Ainsi, le Code judiciaire confie des missions aux diverses autorités de(s) l’Ordre(s) en matière de sauvegarde de 

l’honneur, de maintien des principes de dignité, de probité etdedélicatesse (articles 456 et 494 du Code judiciaire). 

Il s’agit de considérations générales qui rencontrent l’intérêt de la profession dont il s’agit de préserver, dans 

l’intérêt de tous, l’image de marque et la dignité. 

Exercent-elles une activité économique ? 

Il convient de répondre par l’affirmative. 

Tout d’abord, il y a lieu de rappeler que l’activité de l’avocat est une activité économique qui consiste à offrir, contre 

rémunération, des services sur un marché donné (cfr.supra). 

Il est permis de considérer que lorsqu’ils concluent des accords entre eux - la première mission de l’avocat n’est-elle 

pas de concilier ? -, les avocats, en tant qu’acteurs économiques privés agissent dans l’intérêts de leur mandant et non 

dans l’intérêt public - en ce sens que les accords conclus ne correspondent pas nécessairement à l’intérêt public.


32881 

Ensuite, l’Ordre et les Ordres locaux sont composés exclusivement (ou tout-à-fait majoritairement en ce qui 

concerne le cas spécifique des Conseils de discipline d’appel) de membres de la profession que le loi n’oblige pas à tenir 

compte de l’intérêt général dans l’exercice des compétences réglementaires en manière telle que rien ne les empêche, 

dans certaines décisions, de se préoccuper exclusivement des intérêts de la profession. 

Enfin, dans les missions dévolues aux autorités ordinales, il y a lieu de relever » les intérêts professionnels 

communs des avocats » et, à cet égard, on peut se rallier à la thèse défendue par le professeur Delpérée et citée par 

le conseil du requérant (cfr. mémoire de synthèse page 12 in fine) selon laquelle « à côté de l’exercice de l’autorité 

publique l’ordre exerce d’autres responsabilités dans un but d’intérêt social ou exclusivement professionnel ». 

Il convient donc de considérer la profession d’avocat comme une entreprise et les règlements litigieux (règlement 

national et règlements d’application) « décisions d’associations d’entreprises ». 

4.3.3. Les règlements incriminés ont-ils pour objet ou pour effet d’empêcher, de restreindre ou de fausser de 

manière sensible la concurrence sur le marché belge ou une partie substantielle de celui-ci. 

Il convient maintenant d’examiner si, en ajoutant aux conditions légales d’accès à la profession la nécessité de 

réussir l’examen du CAPA, l’Ordre national a instauré une restriction de concurrence ou, plus précisément, si le 

règlement national et ses règlements d’application ont pour objet ou pour effet de restreindre de manière sensible 

la concurrence sur le marché des services affectés par les avocats. 

Il y d’abord lieu de rappeler que la réussite de l’examen CAPA, si elle ajoute à une condition d’accès à la profession 

d’avocat, n’est pas le seul ajout du genre. 

Ainsi, le licencié ou le docteur en droit qui souhaite s’inscrire au tableau de l’Ordre des avocats doit, au préalable, 

avoir réussi un examen de déontologie (ce qui sert l’intérêt général). 

En outre, rien ne permet d’exclure que l’objectif poursuivi par l’obligation de la réussite de l’examen CAPA soit de 

familiariser les avocats stagiaires avec la pratique de la profession et dès lors d’améliorer la production des services 

prestés par les avocats dans l’intérêt des consommateurs de ces services (ce qui sert également l’intérêt général) plutôt 

que de détourner de la profession un certain nombre de licencié ou de docteur en droit. 

Le règlement litigieux a déjà été évoqué (cfr. supra). La sanction de l’omission est prévue en son article 17 (En cas 

d’échec, le stagiaire doit représenter celui-ci au plus tard à la fin de sa deuxième année de stage. En cas de deuxième 

échec ou en cas de circonstances exceptionnelles, le stagiaire est invité devant le conseil de l’Ordre pour y présenter ses 

explications. Le conseil de l’Ordre pourra soit l’autoriser à présenter une dernière épreuve dans les six mois, soit 

l’omettre conformément au code judiciaire pour non-accomplissement des obligations de stage). 

Le requérant, après avoir deux fois échoué, avait vainement été autorisé àprésenter une « troisième et dernière 

fois », puis, tout aussi vainement, une quatrièmefois«àtitre tout-à-fait exceptionnel » les examens du CAPA. 

Dans son mémoire de synthèse, l’Ordre des Avocats du Barreau d’Arlon rappelle, sans être contredit, qu’au cours 

des années 1991-1992 à 1999-2000, 609 stagiaires ont été inscrits à l’école du stage du barreau de Liège (stagiaires 

provenant des barreaux de Liège, Verviers, Marche, Neufchâteau, Arlon et Eupen). 

Sur ces 609 personnes, 4 n’ont pu obtenir le CAPA alors qu’elles se sont présentées aux épreuves. 

Il en résulte que le taux d’échec définitif est inférieur à 1%. 

Ce chiffre est certes relatif. 

Ainsi, il y a lieu de prendre en considération les avocats stagiaires qui ne s’y sont pas inscrits, tantôt en raison 

d’un échec aux épreuves, tantôt en raison du caractère dissuasif de celles-ci, tantôt en raison de la difficulté de 

trouver un maître de stage, tantôt en raison de la précarité des revenus, surtout en début de carrière, tantôt parce 

qu’ils ont fait le choix d’une autre orientation professionnelle. 

Il pourrait, de ce fait, être soutenu que l’accès à la profession d’avocat est restreint, voire entravé, par l’exigence 

de la réussite de l’épreuve CAPA et que le règlement incriminé induit une restriction de concurrence. 

Encore faudrait-il établir que s’il y ait en l’espèce, quod non, restriction de concurrence, encore celle-ci devrait-elle 

présenter un caractère sensible. 

Sur base des éléments de faits portés à la connaissance du Conseil (e.a. le taux excessivement réduit d’échec 

et les multiples possibilité offertes au demandeur - au delà même des prescrits du règlement du stage - de passer avec 

fruit les examens du CAPA) et des motifs ci-avant exposés, le Conseil de la Concurrence est amené àconstater que le 

règlement national et les règlements d’application litigieux n’ont pas pour objet de restreindre de manière sensible 

la concurrence sur le marché des services affectés par les avocats. 

Il en résulte que la demande doit être déclarée non fondée. 

Par ces motifs, 

Nous, Jacques Schaar, membre du Conseil de la Concurrence, exerçant les fonctions de Président du Conseil, 

Déclarons la demande recevable 

Constatons l’urgence 

Nous déclarons compétent pour connaître de la demande 

Constatons que le règlement national et les règlements d’application litigieux n’ont pas pour objet de restreindre 

de manière sensible la concurrence sur le marché des services affectés par les avocats et déclarons en conséquence 

la demande non fondée; 

[C − 2002/11179] 

Conseil de la Concurrence. 

Décision n° 2002-V/M-02 du 25 janvier 2002 

Affaire CONC-V/M-01/0058. — S.A. Clear Channel Belgium c/ S.A. JC Decaux Belgium Publicité 

Vu la plainte datée du 12 octobre 2001 par laquelle la S.A. Clear Chanel Belgium anciennement dénommée City 

Advertising dénonce une violation de l’article 3 de la loi du 5 août 1991 sur la protection de la concurrence économique 

(abus de position dominante) à charge de la S.A. JC Decaux Belgium Publicité et sollicite des mesures provisoires 

conformément à l’article 35 de cette loi; 

Vu le rapport motivé du service de la concurrence daté du 7 novembre 2001; 

Vu la décision sur la confidentialité du 9 novembre 2001; 

Vu la demande de report de la date d’audience des conseils de la partie plaignante; 

Entendu à l’audience du 12 décembre 2001 : 

Le rapporteur, M. Patrick Marchand; 

M. Hubert JANVIER, Maître Luc MISSON, Maître Patrick M’BAYA et Maître Emmanuelle BERTRAND, 

représentant la société anonyme Clear Channel Belgium; 

M. LAURENT, Mme DEKEZEL, Maître Dirk VANDEMEERSCH, Maître Marc WAHA et Maître Damien GERARD, 

représentant la Société anonyme JC Decaux Belgium Publicité


Vu la note d’observations de la S.A. Clear Channel Belgium transmise après l’audience et datée du 

13 décembre 2001; 

Vu le mémoire de la S.A. JC Decaux Belgium Publicité déposé le 11 décembre 2001 et la note transmise après 

l’audience, datée du 14 décembre 2001; 

Vu les pièces de la procédure; 

Vu la loi du 5 août 1991 sur la protection de la concurrence économique coordonnée le 1 er juillet 1999 notamment 

son article 35 qui prévoit que « le président du Conseil de la concurrence peut, sur demande du plaignant ou du 

Ministre (de l’Économie), prendre des mesures provisoires destinées à suspendre les pratiques restrictives de 

concurrence faisant l’objet de l’instruction, s’il est urgent d’éviter une situation susceptible de provoquer un préjudice 

grave, imminent et irréparable aux entreprises dont les intérêts sont affectés par ces pratiques ou de nuire à l’intérêt 

économique général ». 

I. Les faits 

La S.A. Clear Channel Belgium dont le siège social est établi à 1050 Bruxelles, boulevard de la Plaine 5, inscrite au 

registre de commerce de Bruxelles sous le n° 371266 est une filiale belge du groupe international Clear Channel 

Communication Inc. Elle a pour objet statutaire « (…) la publicité sous toutes ses formes et par toutes voies : affichage, 

presse, cinéma, radio, télévision, étalages, objets publicitaires, peintures publicitaires, organisation de stands, enseignes 

lumineuses et toute autre réalisation publicitaire faite directement ou indirectement. (…) ». 

Elle exerce notamment une activité de fourniture, de placement et d’exploitation de mobilier urbain dans les villes 

et les communes en Belgique. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité ayant son siège social à 1000 Bruxelles, allée Verte 50, inscrite au registre de 

commerce de Bruxelles sous le n° 338440 est active en Belgique dans le secteur de la publicité extérieure et plus 

particulièrement du mobilier urbain (fourniture, placement et entretien). La S.A. JC Decaux Belgium Publicité est une 

filiale à 100 % de la société de droit français JC Decaux. 

Les sociétés Clear Channel Belgium et JC Decaux Belgium Publicité sont ainsi concurrentes sur le marché du 

mobilier urbain et sont systématiquement en compétition lorsqu’une commune décide d’adjuger ou de contracter une 

concession domaniale sur le mobilier urbain. 

La S.A. Clear Channel Belgium considère que la S.A. JC Decaux Belgium Publicité est en position dominante sur 

ce marché du mobilier urbain et qu’elle abuse de cette position notamment à l’occasion de la passation des marchés 

publics et concessions domaniales relatifs à la ville de Liège et aux communes de Turnhout et d’Edegem. 

Le Conseil communal d’Edegem a le 2 octobre 2001 attribué par adjudication un contrat de placement et 

d’entretien de 24 abris voyageurs et de 10 panneaux d’information de 2 m 2 à la S.A. JC Decaux Belgium Publicité. 

Lors de la mise en adjudication, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité offrait des compensations financières en 

faveur de cette commune de l’ordre de [CONFIDENTIEL] BEF alors que la S.A. Clear Channel Belgium proposait des 

compensations financières que de [CONFIDENTIEL] BEF . 

Le Conseil communal de Turnhout a le 26 septembre 2001 attribué par adjudication le contrat de placement et 

d’entretien des abris voyageurs à la S.A. JC Decaux Belgium Publicité. La S.A. JC Decaux Belgium Publicité offrait pour 

l’octroi de cette concession une compensation financière annuelle de [CONFIDENTIEL] BEF par abri alors que la S.A. 

Clear Channel Belgium ne proposait qu’un montant de [CONFIDENTIEL] BEF par an et par abri. 

Le Conseil communal de la Ville de Liègeadécidé le 23 avril 2001, d’organiser une procédure de consultation 

restreinte, avec publicité préalable, en vue de la conclusion d’un contrat de concession domaniale pour le 

renouvellement du mobilier urbain de la ville, les anciens contrats prenant fin le 18 septembre 2001. 

En effet, le 18 septembre 1986, des contrats de concession domaniale relatifs au mobilier urbain de la ville de Liège 

avaient été conclus avec la société S.A. JC Decaux Belgium Publicité (pour le centre ville) et la société S.A. Clear Channel 

Belgium (pour la périphérie) pour une durée de quinze ans. 

La société Decaux disposait ainsi sur la base de l’ancienne concession de 832 faces (principalement au centre ville) 

pour 132 faces à la société Clear Chanel (sur des territoires administrés par la ville de Liège, en périphérie). 

Le Conseil communal de la Ville de Liègeaégalement adopté cemême jour le cahier des clauses et conditions 

contractuelles. 

L’objet de cette concession est limité au territoire sous administration de la Ville de Liège et ne remet pas en cause 

la concession du domaine public des autres communes de l’agglomération liégeoise. 

L’article 8 du cahier des clauses et conditions contractuelles précise la nature juridique de la convention : « la 

présente convention constitue un contrat de mobilier urbain, passé sous la forme d’une concession domaniale, en vertu 

duquel une société s’engage, d’une part à installer, à titre gratuit, pour la Ville, du mobilier urbain sur le domaine public 

de celle-ci et, d’autre part obtient en contrepartie l’autorisation d’exploiter à titre exclusif les supports (faisant l’objet 

du contrat) à des fins publicitaires, étant entendu qu’il se réserve la propriété du mobilier et laisse une partie des 

emplacements à la disposition de la Ville pour la diffusion d’informations locales ». 

Le cahier des clauses et conditions contractuelles précise notamment que la désignation du concessionnaire sera 

réalisée par le Conseil communal. 

Le 4 mai 2001, un avis portant appel aux candidatures est publié auBulletin des Adjudications, la date ultime de 

réception des candidatures étant fixée au 21 mai 2001. 

Le 14 juin 2001, le Collège échevinal décide de retenir les candidatures des sociétés S.A. JC Decaux Belgium 

Publicité et S.A. Clear Channel Belgium. Ces deux sociétés sont invitées à déposer leur offre pour le 3 août 2001 au plus 

tard. 

Le 29 juin 2001, une séance d’information a lieu, à l’hôtel de ville de Liège, en présence des deux candidats. 

Le 3 août 2001, les S.A. Clear Channel Belgium et S.A. JC Decaux Belgium Publicité déposent chacune trois offres. 

Ces offres reprennent des styles de mobilier différents. 

Le 23 août 2001, les candidats sont auditionnés séparément. 

L’examen des offres par la ville de Liège met en exergue quatre problèmes particuliers : 

1) Les surfaces publicitaires proposées par les trois offres de la S.A. Clear Channel Belgium comportent notamment 

des caissons trop encombrants de 8 m 2 . 

Ces dispositifs publicitaires de 8 m 2 ne peuvent en effet être placés sur le territoire communal en raison de leur 

encombrement visuel outrancier. 

Il est alors demandé àS.A. Clear Channel Belgium de revoir ses offres sur base de caissons de 2 m 2 . 

2) Les propositions d’amélioration proposées par la S.A. JC Decaux Belgium Publicité (dalles en fonte, marquages 

des structures par blason, …) ne peuvent être valorisées. Ces équipements ne sont en effet pas prévus par le cahier des 

clauses et conditions contractuelles. 

Il est demandé àS.A. JC Decaux Belgium Publicité que ces améliorations soient valorisées financièrement avec 

droit pour la ville d’opter plutôt pour une compensation financière majorée.


32883 

3) La S.A. JC Decaux Belgium Publicité propose dans ses offres [CONFIDENTIEL] appareils d’affichage dynamique 

(non publicitaire) contre [CONFIDENTIEL] pour la S.A. Clear Channel Belgium. 

Dans le même souci d’une comparaison objective des offres proposées, il est demandé àchacun des deux candidats 

de valoriser financièrement ces appareils. 

4) La troisième offre de S.A. Clear Channel Belgium est non-conforme avec le cahier des clauses et conditions 

contractuelles. 

En effet, cette offre ne répond pas au critère « d’homogénéité du mobilier et d’unicité d’images » exigé par le cahier 

des clauses et conditions contractuelles. 

Il est demandé àla S.A. Clear Channel Belgium de revoir cette offre. Suite à ce problème, la S.A. Clear Channel 

Belgium décide de retirer sa troisième offre. 

Le 1 er septembre 2001, les deux candidats sont reçus séparément par la ville aux fins de négocier les conditions et 

modalités du contrat de concession domaniale à venir. 

Le 4 septembre 2001, les sociétés S.A. JC Decaux Belgium Publicité et S.A. Clear Channel Belgium déposent leur 

offre amendée. 

L’analyse des offres est effectuée par un groupe de travail administratif de douze fonctionnaires qui établit un 

rapport. 

De ce rapport, il résulte que la meilleure offre de la S.A. JC Decaux Belgium Publicité, dite « Cox », obtient 

89,2 points (sur 100) tandis que les deux offres de S.A. Clear Channel Belgium obtiennent respectivement 62,5 points 

(offre Flausch) et 68,2 points (offre Agoris). 

Il est ainsi décidé que l’offre dite « Cox » de S.A. JC Decaux Belgium Publicité serait présentée le 17 septembre 2001 

au Conseil communal. 

Le 11 septembre 2001, la S.A. Clear Channel Belgium prend encore contact avec la ville de Liège suite à un article 

de presse publié le 10 septembre et à certaines rumeurs. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité proposerait un montant de [CONFIDENTIEL] francs de compensation 

financière à la ville de Liège en rapport avec une rentabilité en rentrées publicitaires qui atteindrait un montant annuel 

de [CONFIDENTIEL] francs pendant 15 ans. 

Le 13 septembre 2001, la S.A. Clear Channel Belgium mandate un expert aux fins d’effectuer une analyse financière 

et économique de l’offre de S.A. JC Decaux Belgium Publicité àla lumière des chiffres susmentionnés. 

Cet expert conclut que le montant de [CONFIDENTIEL] francs de compensation financière entraîne pour la 

S.A. JC Decaux Belgium Publicité une perte d’au moins [CONFIDENTIEL] francs. 

Le 17 septembre 2001, la S.A. Clear Channel Belgium dépose une requête unilatérale visant à ordonner à la ville 

de Liège de surseoir à l’attribution du contrat. Le président du tribunal de première instance de Liège déboute le même 

jour la S.A. Clear Channel Belgium de sa demande pour défaut d’urgence. 

Le 17 septembre 2001, sur appel de cette décision, la Cour d’appel de Liège : 

« Interdit à la ville de Liège, représentée par son Collège des Bourgmestre et Echevins, …, d’attribuer par son 

Conseil communal, le contrat de concession du mobilier urbain de la ville de Liège lors de sa séance du 

17 septembre 2001 et avant que ne soit intervenue une décision contradictoire en référé sur la régularité delaprocédure 

d’attribution du marché,... ». 

Cette interdiction prendra fin le 15 décembre 2001, sauf à obtenir à cette date sa prolongation par le juge des référés 

qui aura été saisi. 

Le Bourgmestre de la ville de Liège décide alors de supprimer la séance du Conseil communal, initialement prévue 

le 17 septembre 2001. 

Le 19 septembre 2001, la S.A. Clear Channel Belgium cite la ville de Liègeenréféré devant le président du tribunal 

de première instance de Liège pour l’audience le 25 septembre 2001. 

Le 20 septembre 2001, la S.A. Clear Channel Belgium cite la S.A. JC Decaux Belgium Publicité en intervention 

forcée et déclaration d’ordonnance commune et d’expertise commune pour la même audience du 25 septembre 2001. 

Deux audiences successives ont lieu le 3 et 10 octobre 2001. 

Le 20 septembre 2001, la ville de Liège fait tierce opposition à l’arrêt prononcé par la cour d’appel le 17 septembre. 

Le 2 octobre 2001, la Cour d’appel reçoit la tierce opposition, la dit partiellement fondée, confirme l’interdiction 

faite à la ville de Liège d’attribuer le contrat de concession du mobilier urbain, tout en la limitant au 10 octobre 2001 

ou à toute date plus proche où le juge des référés statuera. 

Le 12 octobre 2001, alors que la cause est en délibéré, la S.A. Clear Channel Belgium dépose une requête en 

réouverture des débats. 

Le 12 octobre 2001, la S.A. Clear Channel Belgium dépose également une plainte auprès du Conseil de la 

concurrence et sollicite des mesures provisoires. 

Le 23 octobre 2001, le président du tribunal de première instance de Liège, statuant en référé, déboute la S.A. Clear 

Channel Belgium de sa demande en considérant que « dans le cadre de la présente action, en l’absence de preuve 

d’irrégularité manifeste au niveau de la procédure préliminaire à la désignation du concessionnaire, au vu des 

arguments sérieux avancés par les défenderesses, il n’y a pas lieu de faire droit aux mesures postulées par la 

demanderesse ». 

Le 24 octobre, la S.A. Clear Channel Belgium interjette appel de cette décision. L’affaire est plaidée devant la cour 

d’appel le 6 novembre 2001et prise en délibéré. 

Le 12 novembre 2001, la Cour d’appel, relevant que la S.A. Clear Channel Belgium n’a pas agi et n’annonce pas 

une action au fond devant les cours et tribunaux pour faire valoir ses prétentions, constate le défaut d’urgence de la 

demande en référé formée sur base d’une prétendue violation des dispositions d’exclusion du cahier des clauses et 

conditions contractuelles. 

II. Griefs reprochés 

La S.A. Clear Channel Belgium fait grief à la S.A. JC Decaux Belgium Publicité d’abuser de sa position dominante 

sur le marché du mobilier urbain dans le cadre du renouvellement de trois contrats de concessions domaniales, pour 

la Ville de Liège et pour les communes de Turnhout et d’Edegem. 

La S.A. Clear Channel Belgium reproche à la S.A. JC Decaux Belgium Publicité : 

1) Pour ce qui concerne la concession à Liège, de pratiquer des prix « prédateurs ». Elle soutient que la S.A. 

JC Decaux Belgium Publicité n’a pas prévu d’installer d’office des dispositifs dérouleurs dans les caissons de 2 m 2 . 

L’écart entre les offres des deux parties ne s’explique que par la production d’une offre à perte, fondée sur la position 

dominante de la S.A. JC Decaux Belgium Publicité.


En outre, du fait de l’augmentation de l’offre découlant du placement des panneaux déroulants, les annonceurs 

devront soit augmenter leur budget au profit de la S.A. JC Decaux Belgium Publicité, soit ne plus faire appel à la S.A. 

Clear Channel Belgium, ce qui se traduirait par son éviction du marché de Liège et une diminution de parts de marché 

dans le Royaume. 

2) Pour la zone d’Anvers - et plus particulièrement, les communes d’Edegem et de Turnhout -, de tenter d’affermir 

sa position dominante à Anvers en s’octroyant les marchés situés dans la périphérie de la métropole et d’exclure ainsi 

de la zone sa concurrente, la S.A. Clear Channel Belgium. 

Selon la S.A. Clear Channel Belgium, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité peut pour ce faire s’appuyer sur la 

modicité des compensations financières qu’elle verse à la ville d’Anvers pour formuler des offres exorbitantes à des 

communes dont l’importance commerciale ne justifie pas de telles sommes. 

En agissant de la sorte, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité propose aux communes d’Edegem et de Turnhout des 

marchés qui, en eux-mêmes, sont purement à perte, se reposant sur les bénéfices qui vont résulter de l’exploitation de 

ses réseaux publicitaires dans la ville d’Anvers. La S.A. JC Decaux Belgium Publicité abuse ainsi de sa position 

dominante en usant à nouveau de la méthode dite des « prix prédateurs ». 

III. Objet de la demande de mesures provisoires 

Les mesures sollicitées par la S.A. Clear Channel Belgium dans le cadre de la demande de mesures provisoires sont 

les suivantes : 

1) interdire à la S.A. JC Decaux Belgium Publicité de maintenir ses offres contraires à la loi du 5 août 1991; 

2) adopter des mesures provisoires adéquates qui permettent à la S.A. Clear Channel Belgium de concourir à 

nouveau pour l’obtention des marchés de Liège et d’Edegem, les procédures en cause ayant fait l’objet d’une 

suspension par décision judiciaire. 

IV. Marchés concernés 

Le secteur économique concerné par la présente plainte est celui de la gestion des supports de publicité 

(code NACE 74.402). 

La S.A. Clear Channel Belgium, dans le cadre de sa plainte et de sa demande de mesures provisoires, estime que 

le marché deréférence est celui du mobilier urbain. 

Elle fait notamment référence à la jurisprudence du Conseil de la Concurrence français qui, dans une décision du 

7 juillet 1998 définissait le marché de référence dans une affaire similaire comme celui du mobilier urbain, et en 

particulier distinguait nettement le mobilier urbain publicitaire, du mobilier urbain non publicitaire. 

La S.A. Clear Channel Belgium signale également que les différents segments du marché de la publicité extérieure 

se démarquent chacun par une structure de prix, des utilisations et des caractéristiques particulières… Dès lors, ces 

différents produits n’entrent pas en concurrence directe et ne peuvent donc pas être considérés comme faisant partie 

d’un marché unique en Belgique. 

Selon la S.A. JC Decaux Belgium Publicité, le marché pertinent en l’espèce est le marché de la publicité extérieure, 

sur lequel la S.A. JC Decaux Belgium Publicité et la S.A. Clear Channel Belgium sont toutes deux actives en tant que 

vendeurs et prestataires de services. 

Selon la S.A. JC Decaux Belgium Publicité, le marché qui fait l’objet véritable de la demande comprend la 

fourniture d’espaces à des fins d’utilisation publicitaire, marché sur lequel les deux entreprises sont actives en tant 

« qu’acheteurs ». 

Ce marché se situe en amont du premier cité. 

Elle précise en outre que dans l’affaire Rizzoli/Publitransport/Decaux, la Commission européenne a considéré que 

« le marché de produit pertinent est celui de la publicité extérieure [comprenant] entre autres les panneaux d’affichage, 

les véhicules de transports publics, le mobilier urbain (par ex. les abribus, les panneaux publicitaires sur pied, les 

colonnes décoratives, les kiosques et autres équipements urbains), les aéroports, les centres commerciaux, etc. Il ne peut 

être exclu, sur base de l’enquête, que les catégories spécifiques ci-dessus ne peuvent constituer des segments de marché 

différents. » 

Comme le signale le Corps des Rapporteurs dans son rapport motivé, à ce stade de l’analyse, il ne paraît pas 

nécessaire de définir plus avant le marché concerné en optant entre le marché de la publicité extérieure - le plus largeet 

le marché de la publicité sur mobilier urbain obtenu par concession - le plus étroit - en passant par un marché 

intermédiaire que pourrait constituer la publicité extérieure « petits formats ». 

En effet, il ne semble pas prima facie que la S.A. JC Decaux Belgium Publicité dispose d’une position dominante 

au sens de l’article 1 er de la loi et ce, quel que soit le marché retenu. 

En ce qui concerne la délimitation géographique du marché concerné, il s’agit de l’ensemble du territoire belge en 

raison notamment du caractère essentiellement national des campagnes de publicité réalisées par les grands 

annonceurs sur ces types de supports publicitaires extérieurs. 

V. Arguments des parties 

1. Arguments de la S.A. Clear Channel Belgium 

La S.A. Clear Channel Belgium considère sur base des pièces en sa possession, que dans le cadre de la concession 

domaniale de la ville de Liège, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité n’avait pas prévu d’installer d’office des dispositifs 

dérouleurs dans les caissons de 2 m 2 et par conséquent avait l’intention de pratiquer des prix « prédateurs » dans le 

cadre de cette concession. 

La méthode dite des prix prédateurs consiste en une concurrence de prix destinée à éliminer du Marché un 

concurrent qui ne dispose pas des moyens financiers suffisants pour supporter longtemps des ventes en dessous du prix 

de revient. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité a fait trois offres à la ville de Liège selon le type de mobilier à installer. Sur 

base des renseignements en sa possession, la S.A. Clear Channel Belgium estime, que les conditions offertes par la S.A. 

JC Decaux Belgium Publicité sont délibérément trop intéressantes pour la ville de Liège par rapport aux conditions du 

marché. La S.A. Clear Channel Belgium a mandaté un expert en vue d’effectuer une analyse économique et financière 

des offres de la S.A. JC Decaux Belgium Publicité. 

Sur base des pièces en sa possession et de ses travaux d’analyse et d’investigations, l’expert conclut que « la S.A. 

JC Decaux Belgium Publicité a manifestement déposé àla villes de Liège une offre à perte. L’estimation de la perte… 

est de plus de [CONFIDENTIEL] de francs. 

Une telle méthode ne peut se concevoir que pour acquérir ou conserver une position dominante sur le marché du 

mobilier urbain. 

La seule explication technique économique envisageable serait que, grâce à sa position exclusive obtenue à Liège 

et profitant de sa position dominante à Bruxelles et Anvers, la société Decaux n’augmente fortement par la suite les 

tarifs publicitaires, de manière à spéculer sur un bénéfice final, supporté enréalité par ses clients-annonceurs. »


32885 

2. Arguments de la S.A. JC Decaux Belgium Publicité. 

A. La demande est irrecevable 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité estime que, par le biais de la plainte déposée auprès du conseil de la 

concurrence et de sa demande de mesures provisoires, la S.A. Clear Channel Belgium cherche à obtenir ce que le 

président du tribunal de première instance de Liège siégeant en référé et ensuite la cour d’appel de Liège statuant en 

degré d’appel, lui ont refusé, à savoir la réouverture de la procédure d’octroi de la concession domaniale de la ville de 

Liège sur base de l’irrégularité prétendue des offres présentées par la S.A. JC Decaux Belgium Publicité. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité considère que la demande de mesures provisoires a le même objet que les 

actions intentées devant les juridictions liégeoises et s’appuie sur les mêmes faits et arguments. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité estime qu’en l’espèce, il apparaît que l’objet véritable de la plainte et de la 

demande de la S.A. Clear Channel Belgium auprès du conseil de la concurrence consiste à solliciter de la part d’une 

juridiction administrative une décision sur l’atteinte qui est faite au droit subjectif de cette dernière à participer à un 

processus d’adjudication objectif et à exploiter son entreprise. 

Conformément à l’article 144 de la Constitution, telle n’est pas la compétence d’une juridiction administrative à 

laquelle il revient de déclarer la demande irrecevable. 

B. La demande n’est pas fondée 

a) Absence de préjudice grave, immédiat et irréparable établissant l’urgence de mesures provisoires 

La S.A. Clear Channel Belgium n’apporte pas les éléments de preuve matérielle de son préjudice allégué, alors qu’il 

lui appartient d’apporter la preuve que les conditions pour l’octroi de mesures provisoires sont remplies. 

Pour rappel, jusqu’au 18 septembre dernier, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité était concessionnaire de la 

majorité du domaine public qui fait l’objet de la procédure actuelle d’adjudication. La S.A. Clear Channel Belgium 

partage la concession pour certains territoires limités (Angleur, Bressoux, Chênée, Jupille et Sclessin), sur lesquels elle 

exploite 132 panneaux d’affichage sur mobilier urbain. Dès lors si la S.A. Clear Channel Belgium perd l’adjudication, 

elle perdra 132 espaces d’affichage dans la ville de Liège mais en conservera près de 570 dans l’agglomération liégeoise 

(sur un total de l’ordre de 1500). 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité considère qu’il n’est pas question en l’espècedel’élimination de la S.A. Clear 

Channel Belgium de la région liégeoise, les deux sociétés concurrentes ayant chacune actuellement un nombre similaire 

de faces, ce qui ne serait par contre plus le cas si la S.A. Clear Channel Belgium obtenait l’adjudication de la ville de 

Liège. 

L’attribution des concessions litigieuses n’aura pas pour effet de priver la plaignante de ses parts de ventes, ni 

même de revenus, ni de la possibilité d’offrir à ses clients des réseaux de publicité extérieure à couverture nationale, 

régionale ou locale. La perte éventuelle de revenus restera très limitée et ne saurait en aucun cas constituer un préjudice 

grave au sens de l’article 35 de la loi. 

Enfin, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité tient à rappeler que, dans son analyse de la gravité dupréjudice et des 

intérêtsenprésence, le président du Conseil doit prendre en considération l’intérêt économique général, et donc aussi 

celui du concédant, à savoir la ville de Liège. Or, la nécessité de suspendre la procédure d’adjudication, voire de la 

rouvrir, alors que celle-ci a été menée de façon transparente et équitable, est susceptible de causer à la ville un préjudice 

financier certain. 

b) Absence de position dominante 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité estime ne pas détenir de position dominante sur le marché belge de la 

publicité extérieure, ni sur celui du mobilier urbain. 

Elle avance plusieurs arguments pour asseoir cette affirmation : 

— la S.A. JC Decaux Belgium Publicité est « contrainte » par un concurrent puissant qui dispose d’une part de 

marché supérieure sur le marché de la publicité extérieure. 

Cette part reste encore très importante même si l’on restreint le marché àla publicité extérieure sur mobilier urbain 

installé dans le cadre de concession du domaine public; 

— la S.A. JC Decaux Belgium Publicité est « contrainte » par la concentration extrême de la demande (la 

quasi-totalité des ventes est réalisée par trois centrales d’achat d’espaces média) et par les pressions sur les prix exercées 

par les annonceurs; 

— la S.A. JC Decaux Belgium Publicité est « contrainte » par ses fournisseurs d’espace, qui exigent une 

rémunération croissante pour la location ou la concession d’espace à des fins d’utilisation publicitaire; 

— La publicité extérieure subit la pression émanant des autres formes de publicité. 

c) Absence de pratiques anticoncurrentielles 

La S.A. JC Decaux Belgium, bien que ne se considérant pas en position dominante, estime devoir fournir certains 

éléments qui permettent d’écarter les allégations d’abus. 

— Une entreprise dominante peut participer au jeu de la concurrence 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité estime utile de rappeler que le fait mêmededétenir une position dominante 

n’est pas en soi une infraction au droit de la concurrence. 

Même si une entreprise en position dominante adoptait une pratique qui a pour effet d’exclure un concurrent, ce 

n’est que si elle utilise des moyens autres que la concurrence légitime fondée sur les mérites qu’elle devra être 

sanctionnée. 

Le jeu de la concurrence exige que toutes les entreprises, y compris celles qui détiennent une position dominante, 

puissent participer au jeu concurrentiel et aux appels d’offres. 

— La S.A. JC Decaux Belgium Publicité, qui n’est pas en position dominante, ne pratique pas de prix prédateurs. 

Dans le cadre de l’obtention d’une concession ou d’une location, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité et la S.A. 

Clear Channel Belgium sont amenées à installer du mobilier urbain. Elles le font gratuitement pour le concédant. Le 

propre de ces situations est que le mobilier urbain sera payé par des tiers, les annonceurs, au bénéfice des collectivités 

locales. 

La rentabilité des offres faites par les concessionnaires potentiels doit donc s’apprécier sur les recettes futures 

dégagées par l’exploitation de l’espace publicitaire. L’accusation de la S.A. Clear Channel Belgium est donc pour le 

moins prématurée puisque la S.A. JC Decaux Belgium Publicité n’a fait que proposer un montant pour la redevance 

relative à la concession du domaine public. 

Il est tout à fait remarquable que la S.A. Clear Channel Belgium reproche à la S.A. JC Decaux Belgium Publicité 

de faire des pertes sur des ventes qu’elle n’a pas encore réalisées. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité a en outre fourni au Conseil de la concurrence des informations sur la 

rentabilité escomptée des concessions du domaine public à Liège, Edegem et Turnhout et affirme que les prix pratiqués 

couvriront bien ses coûts totaux pour chacune de ces localités, ce qui l’exonère de toute allégation de prix prédateurs.


Pour conclure, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité souligne que la vraisemblance d’une éventuelle « vente à 

perte » ou de « prix prédateurs » est mise en cause par les actions de la S.A. Clear Channel Belgium elle-même. 

En effet, celle-ci a proposé le 11 octobre 2001 dans le cadre de l’adjudication de la ville de Liège, un montant de 

redevance bien supérieur à celui proposé par la S.A. JC Decaux Belgium. 

On ne comprend pas comment la S.A. Clear Channel Belgium peut argumenter avec sérieux que la S.A. JC Decaux 

Belgium Publicité ne sera pas capable de couvrir ses coûts alors que la S.A. Clear Channel Belgium serait capable de 

supporter les coûts engendrés par une offre supérieure. 

VI. En droit 

A. Conditions d’octroi de mesures provisoires 

Pour que des mesures provisoires au sens de l’article 35 de la loi du 5 août 1991 sur la protection de la concurrence 

économique puissent être prononcées par le président du Conseil de la concurrence, il faut que trois conditions soient 

cumulativement remplies : 

1° l’existence d’une plainte recevable; 

2° l’existence prima facie d’une infraction à la loi du 5 août 1991 sur la protection de la concurrence économique. 

3° la probabilité d’un préjudice grave, imminent et irréparable dans le chef de la demanderesse ou de nature à nuire 

à l’intérêt économique général; 

1. Existence d’une plainte recevable 

Une plainte a été déposée par la S.A. Clear Channel Belgium contre la S.A. JC Decaux Belgium Publicité le 

12 octobre 2001 et a été enregistrée au secrétariat du Conseil de la concurrence sous la référence CONC-P/K- 01/0057. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité est en outre une entreprise au sens de l’article 1 er a) de la loi du 5 août 1991 sur 

la protection de la concurrence économique. 

La plaignante justifie d’un intérêt direct et actuel en tant qu’acteur important dans le secteur de la gestion des 

supports de publicité en ce compris le segment de la publicité sur mobilier urbain. 

La S.A. Clear Channel Belgium est systématiquement concernée lorsqu’une commune ou une ville décide 

d’adjuger ou de contracter une concession domaniale. 

La plainte introduite par la S.A. Clear Channel Belgium est par conséquent recevable. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité considère que la demande de mesures provisoires est irrecevable d’une part 

sur base du principe de l’autorité de chose jugée car la même demande a été soumise et tranchée par les juridictions 

de l’Ordre judiciaire et d’autre part en raison du fait que le Conseil de la concurrence ne serait pas compétent pour 

connaître de cette demande. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité invoque également l’exceptio obscuri libelli pour soutenir que la plainte de 

la S.A. Clear Channel Belgium et la demande de mesures provisoires qui y est assortie, devraient être déclarées 

irrecevables à défaut d’objet. 

L’argument d’irrecevabilité de la demande de mesures provisoires avancé par la S.A. JC Decaux Belgium Publicité 

n’est pas fondé. 

En effet, l’article 23 du Code judiciaire dispose que « l’autorité de la chose jugée n’a lieu qu’à l’égard de ce qui a 

fait l’objet de la décision. 

Il faut que la chose demandée soit la même, que la demande soit fondée sur la même cause, que la demande soit 

entre les mêmes parties et formée par elles et contre elles en la même qualité ». 

Comme elle le signale expressément dans sa note d’observations du 10 décembre 2001, la jurisprudence concernant 

les compétences parallèles mais distinctes du Conseil de la Concurrence (et de son président) et des autres juridictions 

et réfutant que l’autorité de la chose jugée des décisions rendues par les juridictions de l’Ordre judiciaire puisse 

entraîner l’incompétence du Conseil et de son président, se base sur les travaux préparatoires de la loi sur la protection 

de la concurrence économique. 

Dans l’Exposé des motifs, le gouvernement a clairement précisé que les éventuels différences d’appréciation entre 

le Conseil et une autre juridiction ne constituent pas de réels conflits, car dans ce genre de situation, ni la chose 

demandée, ni la loi invoquée, ni les parties en présence ne sont les mêmes : les actions se meuvent sur des plans 

différents qui ne se recoupent pas (Doc. Parl., Ch. Repr., sess. ord. 1989-1990, n° 1282/1, pp. 33, 34). 

En effet, le risque de contradiction n’existe pas dès lors que les motifs des décisions prononcées par les cours et 

tribunaux, d’une part, et par le Conseil de la Concurrence, d’autre part, sont nécessairement différents. La loi du 

5 août 1991 sur la protection de la concurrence économique est la seule susceptible de fonder une décision du Conseil 

de la Concurrence et de son président. 

Le président du conseil de la concurrence peut ainsi en vertu de l’article 35 de cette loi sur la protection de la 

concurrence économique, prendre des mesures provisoires destinées à suspendre les pratiques restrictives de 

concurrence faisant l’objet d’une instruction, s’il est urgent d’éviter une situation susceptible de provoquer un préjudice 

grave, imminent et irréparable aux entreprises dont les intérêts sont affectés par ces pratiques ou de nuire à l’intérêt 

général et ce, nonobstant l’existence d’éventuelles décisions judiciaires. 

Si dans le cadre des procédures menées en parallèle le dispositif de la demande formée par la S.A. Clear Channel 

Belgium est similaire, l’intervention du Conseil de la Concurrence - et de son président dans le cadre des mesures 

provisoires -, se situe dans le cadre d’un contentieux objectif de légalité et de protection de la concurrence économique 

et non dans le cadre d’un contentieux subjectif tranchant des contestations particulières ou consacrant un droit d’une 

partie. 

Les intérêts protégés sont donc avant tout publics et non particuliers, ce qui justifie d’ailleurs le caractère erga 

omnes des décisions du conseil qui doivent être publiées au Moniteur belge en vertu de l’article 41 de la loi du 

5 août 1991, à la différence des décisions prononcées par les cours et tribunaux de l’Ordre judiciaire. 

En outre, le (président du) Conseil lorsqu’il est appelé àstatuer sur l’objet particulier relevant de sa compétence, 

dispose notamment du rapport motivé du service de la concurrence rédigé au terme d’une enquête approfondie sur 

l’existence éventuelle d’une violation des règles de la concurrence économique, ce dont les juridictions de l’Ordre 

judiciaire appelées à se prononcer sur d’éventuelles violations de droits subjectifs, ne disposent pas. 

Dès lors, il ne peut être question d’invoquer l’autorité de la chose jugée s’agissant de juridictions appartenant à des 

ordres distincts, dont les compétences matérielles ne se recouvrent pas et dont les décisions ont une portée 

fondamentalement différente. 

La demande de mesures provisoires doit dès lors être déclarée recevable. 

2. Examen de l’existence prima facie d’une infraction à la loi du 5 août 1991 sur la protection de la concurrence 

économique.


32887 

La S.A. Clear Channel Belgium fait grief à la S.A. JC Decaux Belgium Publicité, qu’elle qualifie d’entreprise en 

position dominante, de pratiquer des « prix prédateurs » dans le cadre des offres soumises pour l’octroi de concessions 

de mobilier urbain en vue de l’écarter à terme du marché de la publicité sur mobilier urbain ou à tout le moins 

d’entraîner son éviction du marché de Liège et de la zone d’Anvers ainsi qu’une diminution de ses parts de marché 

dans le Royaume. 

Ce faisant, selon la S.A. Clear Channel Belgium, la S.A. JC Decaux Belgium Publicité abuse de sa position 

dominante et contrevient à l’article 3 de la loi sur le protection de la concurrence économique. 

Avant de déterminer si la S.A. JC Decaux Belgium Publicité a commis un abus de position dominante, il convient 

d’examiner si elle est en position dominante sur le marché de la publicité extérieure ou du mobilier urbain. 

Il résulte des pièces du dossier et d’une enquête du Service de la concurrence que sur base des données disponibles, 

la S.A. JC Decaux Belgium Publicité n’est pas en position dominante et ce, quelque soit le marché considéré comme 

pertinent pour la détermination des positions des entreprises visées dans cette affaire. 

En effet, si l’on prend comme marché deréférence celui de la publicité extérieure (comme le préconise la S.A. 

JC Decaux Belgium Publicité), il apparaît au dire même de la S.A. Clear Channel Belgium qu’elle détient le leadership 

du marché. 

La S.A. JC Decaux Belgium Publicité ne saurait donc y être en position dominante. 

Si on retient comme marché deréférence le marché le plus étroit relatif à la publicité sur mobilier urbain obtenu 

par concession (comme le souhaite la S.A. Clear Channel Belgium), on relève que la S.A. JC Decaux Belgium Publicité 

détient des parts de marché deprès de 60 % contre 42 à son seul concurrent. 

Cette part de marché importante au niveau national ne suffit pas à elle seule pour qualifier la position de la S.A. 

JC Decaux Belgium Publicité de dominante au sens de l’article 1 er de la loi. 

En effet, comme le signale la S.A. JC Decaux Belgium Publicité, elle est « contrainte » par un concurrent puissant 

qui dispose d’un réseau certes moins performant mais malgré tout bien implanté au niveau national et même meilleur 

sur le Sud du pays. 

En outre, elle doit tenir compte de la concentration extrême de la demande entre quelques centrales d’achats et de 

la pression sur les prix exercée indirectement par les annonceurs dont les budgets communications sont très sensibles 

à l’évolution économique. 

Enfin, elle est « contrainte » par les exigences financières croissantes des fournisseurs d’espace à fins publicitaires. 

Ces arguments avancés par la partie incriminée se trouvent confortés par l’étude Mediactive de Carat Crystal. 

Cette analyse, qui tend à rejeter l’existence d’une position dominante dans le chef des opérateurs présents sur le 

marché au niveau national, est également suivie dans une autre étude réalisée en décembre 2000 par « Space – 

Spac’Essentials » qui compare les réseaux de City et de Decaux. 

Dans la mesure où la S.A. JC Decaux Belgium Publicité ne dispose pas d’une position dominante, et ce quel que 

soit le marché concerné retenu, elle ne peut a fortiori en abuser. 

Etant donné que les conditions d’octroi des mesures provisoires sont cumulatives, il n’y a pas lieu, en l’absence de 

position dominante, d’examiner si les pratiques dénoncées doivent être considérées comme un abus au sens de 

l’article 3, c, de la loi, ni de vérifier si ces pratiques sont de nature à causer un préjudice grave, imminent et irréparable, 

le défaut de l’une de ces conditions entraînant l’absence de fondement de la demande. 

Par ces motifs, 

Nous, Patrick De Wolf, vice-président faisant fonction de président du Conseil de la Concurrence, décidons qu’il 

n’y a pas lieu de faire droit à la demande de mesures provisoires sollicitées par la S.A. Clear Channel Belgium dans sa 

lettre du 12 octobre 2001 enregistrée au secrétariat du Conseil de la Concurrence sous la référence CONC-V/M-01/0058. 

Ainsi décidé le 25 janvier 2002 par Patrick De Wolf, vice-président faisant fonction de président du Conseil de la 

Concurrence. 

* 

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE 

[2002/09687] 

Wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen. 

Bekendmaking 

Bij koninklijk besluit van 26 juni 2002 is machtiging verleend aan : 

Mej. Zahraoui, Wendy Nancy Jozef, geboren te Mechelen op 

11 februari 1984; 

Mej. Zahraoui, Yasmina, geboren te Mechelen op 1 juli 1986; 

de heer Zahraoui, Younes, geboren te Mechelen op 5 mei 1987, allen 

wonende te Vilvoorde, 

om, behoudens tijdig verzet waarover zal beslist worden, hun geslachtsnaam 

in die van « Van Rompuy » te veranderen, na afloop van 60 dagen 

te rekenen van deze bekendmaking. 

SERVICE PUBLIC FEDERAL JUSTICE 

[2002/09687] 

Loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms. 

Publication 

Par arrêté royal du 26 juin 2002 : 

Mlle Zahraoui, Wendy Nancy Jozef, née à Malines le 11 février 1984; 

Mlle Zahraoui, Yasmina, née à Malines le 1 er juillet 1986; 

M. Zahraoui, Younes, né à Malines le 5 mai 1987, tous demeurant à 

Vilvorde, 

ont été autorisés, sauf opposition en temps utile sur laquelle il sera 

statué, à substituer à leur nom patronymique celui de « Van Rompuy » 

après l’expiration du délai de 60 jours à compter de la présente 

insertion. 

Bij koninklijk besluit van 26 juni 2002 is machtiging verleend aan de 

heer Zamanian, Sarem, geboren te Teheran (Iran) op 22 september 1982, 

wonende te Oostende, om, behoudens tijdig verzet waarover zal beslist 

worden, zijn geslachtsnaam in die van « Simons » te veranderen, na 

afloop van 60 dagen te rekenen van deze bekendmaking. 

Par arrêté royal du 26 juin 2002, M. Zamanian, Sarem, né à Téhéran 

(Iran) le 22 septembre 1982, demeurant à Ostende, a été autorisé, sauf 

opposition en temps utile sur laquelle il sera statué, à substituer à son 

nom patronymique celui de « Simons » après l’expiration du délai de 

60 jours à compter de la présente insertion.


Bij koninklijk besluit van 26 juni 2002 is machtiging verleend aan 

Mej. Lopez Rojas, Asha Melina, geboren te Antwerpen op 6 februari 2000, 

wonende te Sint-Jans-Molenbeek, om, behoudens tijdig verzet waarover 

zal beslist worden, haar geslachtsnaam in die van « Lopez » te 

veranderen, na afloop van 60 dagen te rekenen van deze bekendmaking. 

Par arrêté royal du 26 juin 2002, Mlle Lopez Rojas, Asha Melina, née 

à Anvers le 6 février 2000, demeurant à Molenbeek-Saint-Jean, a été 

autorisée, sauf opposition en temps utile sur laquelle il sera statué, à 

substituer à son nom patronymique celui de « Lopez » après l’expiration 

du délai de 60 jours à compter de la présente insertion. 

Bij koninklijk besluit van 26 juni 2002 is machtiging verleend aan 

Mevr. Baetens, Véronique Elvire Georges, geboren te Etterbeek op 

29 augustus 1970, wonende te Keerbergen, om, behoudens tijdig verzet 

waarover zal beslist worden, haar geslachtsnaam in die van « De Bolle » 

te veranderen, na afloop van 60 dagen te rekenen van deze 

bekendmaking. 

Par arrêté royal du 26 juin 2002 Mme Baetens, Véronique Elvire 

Georges, née à Etterbeek le 29 août 1970, demeurant à Keerbergen, a été 

autorisée, sauf opposition en temps utile sur laquelle il sera statué, à 

substituer à son nom patronymique celui de « De Bolle » après 

l’expiration du délai de 60 jours à compter de la présente insertion. 

[2002/09680] 

Wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen 

Bekendmaking 

Bij koninklijk besluit van 7 juli 2002 is machtiging verleend aan de 

heer Galiskan, Moustava, geboren te Nijvel op 16 januari 1968, 

wonende te Anderlecht, om, behoudens tijdig verzet waarover zal 

beslist worden, zijn geslachtsnaam in die van « Çalişkan », te veranderen, 

na afloop van 60 dagen te rekenen van deze bekendmaking. 

[2002/09680] 

Loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms 

Publication 

Par arrêté royal du 7 juillet 2002, M. Galiskan, Moustava, né à 

Nivelles le 16 janvier 1968 demeurant à Anderlecht, a été autorisé, sauf 


nom patronymique celui de « Çalişkan », après l’expiration du délai de 

60 jours à compter de la présente insertation. 

Bij koninklijk besluit van 7 juli 2002 is machtiging verleend aan de 

heer Johnson Mudingay, geboren te Brussel op 17 januari 1988, 

wonende te Lessen, om, behoudens tijdig verzet waarover zal beslist 

worden, zijn geslachtsnaam in die van « Johnson », te veranderen, na 

afloop van 60 dagen te rekenen van deze bekendmaking. 

Par arrêté royal du 7 juillet 2002, M. Johnson Mudingay, né à 

Bruxelles le 17 janvier 1988, demeurant à Lessines, a été autorisé, sauf 


nom patronymique celui de « Johnson », après l’expiration du délai de 

60 jours à compter de la présente insertion. 

[C − 2002/09627] 

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 

Inhoud 

L 158 17 juni 2002 

I. Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing 

... 

II. Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing 

EUROPEES PARLEMENT 

2002/444/EG, EGKS, Euratom : 

* Besluit van het Europees Parlement van 10 april 2002 over het 

verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene 

begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000 

(Commissie) 

Resolutie van het Europees Parlement met opmerkingen bij het 

besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de 

algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 

2000 (Commissie) 


* Besluit van het Europees Parlement van 10 april 2002 tot afsluiting 

van de rekeningen betreffende de uitvoering van de algemene 


(Commissie) 

2002/446/EG : 

* Besluit van het Europees Parlement van 10 april 2002 inzake het 

verlenen van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de 

begroting van het zesde, zevende en achtste Europees Ontwikkelingsfonds 

in het begrotingsjaar 2000 

Resolutie van het Europees Parlement met opmerkingen bij het 

besluit waarbij de Commissie kwijting wordt verleend voor de 

uitvoering van de begroting van het zesde, zevende en achtste 

Europees Ontwikkelingsfonds in het begrotingsjaar 2000 

2002/447/EG : 

* Besluit van het Europees Parlement van 10 april 2002 tot sluiting 

van de rekeningen van het zesde, zevende en achtste Europees 

Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2000 

2002/448/EGKS 


verlenen van kwijting aan de Commissie voor het beheer van de 

begroting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal 

(EGKS) in het begrotingsjaar 2000 

[C − 2002/09627] 

Journal officiel des Communautés européennes 

Sommaire 

L 158 17 juin 2002 

I. Actes dont la publication est une condition de leur applicabilité 

... 

II. Actes dont la publication n’est pas une condition de leur applicabilité 

PARLEMENT EUROPEEN 

2002/444/CE, CECA, Euratom : 

*Décision du Parlement européen du 10 avril 2002 concernant la 

décharge sur l’exécution du budget général de l’Union européenne 

pour l’exercice 2000 (Commission) 

Résolution du Parlement européen contenant les observations qui 

font partie intégrante de la décision concernant la décharge sur 

l’exécution du budget général de l’Union européenne pour l’exercice 

2000 (Commission) 


*Décision du Parlement européen du 10 avril 2002 sur la clôture des 

comptes concernant l’exécution du budget général de l’Union 

européenne pour l’exercice 2000 (Commission) 

2002/446/CE : 

*Décision du Parlement européen du 10 avril 2002 sur l’octroi de la 

décharge à la Commission sur l’exécution du budget des sixième, 

septième et huitième Fonds européens de développement pour 

l’exercice 2000 


font partie intégrante de la décision donnant décharge à la 

Commission sur l’exécution du budget des sixième, septième et 

huitième Fonds européens de développement pour l’exercice 2000 

2002/447/CE : 

*Décision du Parlement européen du 10 avril 2002 sur la clôture des 

comptes des sixième, septième et huitième Fonds européens de 

développement pour l’exercice 2000 

2002/448/CECA : 


décharge sur l’exécution du budget de la Communauté européenne 

du charbon et de l’acier (CECA) pour l’exercice 2000)


32889 

Resolutie van het Europees Parlement met de opmerkingen die een 

deel vormen van het besluit inzake de kwijting voor de uitvoering 

van de begroting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en 

Staal (EGKS) voor het begrotingsjaar 2000 





(afdeling I - Parlement) 

2002/450/EG : 


verlenen van kwijting aan de raad van beheer van de Europese 

Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden 

voor de uitvoering van zijn begroting voor het begrotingsjaar 2000 

2002/451/EG : 


verlenen van kwijting aan de raad van bestuur van het Europees 

Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor de 

uitvoering van zijn begroting voor het begrotingsjaar 2000 

2002/452/EG : 

* Besluit van het Europees Parlement van 10 april 2002 waarbij de 

directeur van het Europees Bureau voor wederopbouw kwijting 

wordt verleend voor de uitvoering van zijn begroting voor het 

begrotingsjaar 2000 

2002/453/EG : 



begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000 : 

Afdeling II — Raad, Afdeling IV — Hof van Justitie, Afdeling V — 

Rekenkamer, Afdeling VI — Economisch en Sociaal Comité, 

Afdeling VII — Comité van de Regio’s, Afdeling VIII — Ombudsman, 

en over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de 

algemene begroting van de Europese Unie voor de begrotingsjaren 

1996-1999 : Afdeling VI — Economisch en Sociaal Comité 


font partie intégrante de la décision concernant la décharge sur 

l’exécution du budget de la Communauté européenne du charbon 

et de l’acier (CECA) pour l’exercice 2000 


*Décision du Parlement européen du 10 avril 2002 sur l’octroi de la 

décharge à la Commission sur l’exécution du budget général des 

Communautés européennes pour l’exercice 2000 (Section I — 

Parlement européen) 

2002/450/CE : 

*Décision du Parlement européen du 10 avril 2002 sur la décharge au 

conseil d’administration de la Fondation européenne pour l’amélioration 

des conditions de vie et de travail sur l’exécution de son 

budget pour l’exercice 2000 

2002/451/CE : 


décharge au conseil d’administration du Centre européen pour le 

développement de la formation professionnelle sur l’exécution de 

son budget pour l’exercice 2000 

2002/452/CE : 


décharge au directeur de l’Agence européenne pour la reconstruction 

sur l’exécution de son budget pour l’exercice 2000 

2002/453/CE : 

*Décision du Parlement européen du 25 avril 2002 sur la décharge sur 

l’exécution du budget général de l’Union européenne pour l’exercice 

2000 — section II — Conseil, section IV — Cour de justice, 

section V — Cour des comptes, section VI — Comité économique 

et social, section VII — Comité des régions, section VIII — 

Médiateur et sur la décharge sur l’exécution du budget général de 

l’Union européenne pour les exercices 1996 à 1999, section VI — 

Comité économique et social 

L 159 17 juni 2002 


... 


Commissie 

2002/458/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 1 maart 2000 betreffende de 

steunregelingen die Griekenland in 1992 en 1994 heeft toegepast 

met het oog op de vereffening van de schulden van landbouwcoöperaties 

(inclusief steun voor de reorganisatie van de zuivelcoöperatie 

AGNO) (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 686) 

2002/459/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 4 juni 2002 tot vaststelling van 

de lijst van de eenheden van het computernetwerk ″Animo″ en tot 

intrekking van Beschikking 2000/287/EG (kennisgeving geschied onder 

nummer C(2002) 2026) 

L 159 17 juin 2002 


... 


Commission 

2002/458/CE : 

*Décision de la Commission du 1 er mars 2000 relative aux régimes 

d’aides mis en œuvre par la Grèce en faveur du règlement des 

dettes des coopératives agricoles en 1992 et 1994, y compris les 

aides pour la réorganisation de la coopérative laitière AGNO 

(notifiée sous le numéro C(2000) 686) 

2002/459/CE : 

*Décision de la Commission du 4 juin 2002 fixant la liste des unités 

du réseau informatisé ANIMO et abrogeant la décision 2000/287/CE 

(notifiée sous le numéro C(2002) 2026) 

L 160 18 juni 2002 

Hof van Justitie 

* Wijziging van de instructies voor de griffier van het Gerecht van 

eerste aanleg van 5 juni 2002 


* Verordening (EG) nr. 1050/2002 van de Raad van 13 juni 2002 tot 

instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve 

inning van het voorlopige recht op opneembare compactdiscs uit 

Taiwan 

Verordening (EG) nr. 1051/2002 van de Commissie van 17 juni 2002 tot 

vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de 

invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit 

* Verordening (EG) nr. 1052/2002 van de Commissie van 17 juni 2002 

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1520/2000 tot vaststelling 

van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling 

aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de 

criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende 

bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen 

die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen 

L 160 18 juin 2002 

Cour de justice 

* Modifications du règlement de procédure de la Cour de justice du 

5 juin 2002 


*Règlement (CE) n° 1050/2002 du Conseil du 13 juin 2002 instituant 

un droit antidumping définitif et portant perception définitive du 

droit provisoire institué sur les importations de disques compacts 

pour l’enregistrement originaires de Taïwan 

Règlement (CE) n° 1051/2002 de la Commission du 17 juin 2002 

établissant les valeurs forfaitaires à l’importation pour la détermination 

du prix d’entrée de certains fruits et légumes 

*Règlement (CE) n° 1052/2002 de la Commission du 17 juin 2002 

modifiant le règlement (CE) n° 1520/2000 établissant, pour certains 

produits agricoles exportés sous forme de marchandises ne relevant 

pas de l’annexe I du traité, les modalités communes d’application 

du régime d’octroi des restitutions à l’exportation et des 

critères de fixation de leur montant


Verordening (EG) nr. 1053/2002 van de Commissie van 17 juni 2002 

inzake de levering van tuinbonen als voedselhulp 


inzake de levering van spliterwten als voedselhulp 


Raad 

2002/460/EG : 

* Besluit van de Raad van 17 juni 2002 tot uitvoering van artikel 2, 

lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke 

beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten 

met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van 

Besluit 2002/334/EG 

Commissie 

2002/461/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 12 juni 2002 tot goedkeuring 

van de door de lidstaten voor het begrotingsjaar 2001 ingediende 

rekeningen inzake de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds 

voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde 

uitgaven (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2057) 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de 

Europese Unie 

2002/462/GBVB : 

* Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 17 juni 2002 inzake 

de actualisering van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB 

betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding 

van het terrorisme en houdende intrekking van Gemeenschappelijk 

Standpunt 2002/340/GBV 

Règlement (CE) n° 1053/2002 de la Commission du 17 juin 2002 relatif 

à la fourniture de fèves au titre de l’aide alimentaire 


à la fourniture de pois cassés au titre de l’aide alimentaire 


Conseil 

2002/460/CE : 

*Décision du Conseil du 17 juin 2002 mettant en œuvre l’article 2, 

paragraphe 3, du règlement (CE) n° 2580/2001 concernant l’adoption 

de mesures restrictives spécifiques à l’encontre de certaines 

personnes et entités dans le cadre de la lutte contre le terrorisme et 

abrogeant la décision 2002/334/CE 

Commission 

2002/461/CE : 

*Décision de la Commission du 12 juin 2002 relative à l’apurement 

des comptes des Etats membres au titre des dépenses financées par 

le Fonds européen d’orientation et de garantie agricole (FEOGA), 

section ″Garantie″, pour l’exercice financier 2001 (notifiée sous le 

numéro C(2002) 2057) 

Actes adoptés en application du titre V du traité sur l’Union européenne 

2002/462/PESC : 

* Position commune du 17 juin 2002 portant mise à jour de la position 

commune 2001/931/PESC relative à l’application de mesures spécifiques 

en vue de lutter contre le terrorisme et abrogeant la position 

commune 2002/340/PESC 

Rectificatifs 

* Rectificatif au règlement (CE) n° 1651/2001 de la Commission du 

14 août 2001 modifiant le règlement (CEE) n° 1274/91 établissant les 

modalités d’application du règlement (CEE) n° 1907/90 du Conseil 

concernant certaines normes de commercialisation applicables aux 

œufs (JO L 220 du 15.8.2001) 

L 161 19 juni 2002 






tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2921/90 betreffende de 

steunverlening voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt 

verwerkt 


betreffende de opening van aanvullende contingenten voor de 

invoer in de Gemeenschap in contingentjaar 2003 van een aantal 

textielproducten uit bepaalde derde landen die deelnemen aan 

handelsbeurzen die in november 2002 in de Europese Gemeenschap 

plaatsvinden 


waarbij machtiging wordt verleend tot overdracht tussen kwantitatieve 

maxima voor textiel- en kledingproducten van oorsprong 

uit de Volksrepubliek China 


tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor rundvlees, te 

koop aangeboden in het kader van de in Verordening (EG) 

nr. 958/2002 bedoelde openbare inschrijving 


Raad 

2002/463/EG : 

* Beschikking van de Raad van 13 juni 2002 tot vaststelling van een 

actieprogramma voor administratieve samenwerking op het gebied 

van buitengrenzen, visa, asiel en immigratie (ARGO-programma) 

Commissie 

2002/464/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 13 juni 2002 houdende 

wijziging van Beschikking 97/222/EG tot vaststelling van de lijst 

van derde landen waaruit de lidstaten de invoer toestaan van 

vleesproducten, met betrekking tot Argentinië, Chili en Uruguay 

(kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2100) (Voor de EER 

relevante tekst) 

L 161 19 juin 2002 






modifiant le règlement (CEE) n° 2921/90 relatif à l’octroi des aides 

au lait écrémé transformé en vue de la fabrication de caséine et de 

caséinates 


portant ouverture de contingents supplémentaires à l’importation 

dans la Communauté, au cours de l’année 2003, de certains produits 

textiles originaires de certains pays tiers participant aux foires 

commerciales organisées en novembre 2002 dans la Communauté 

européenne 


autorisant des transferts entre les limites quantitatives de produits 

textiles et d’habillement originaires de la République populaire de 

Chine 


relatif à la fixation de prix de vente minimaux pour la viande 

bovine mise en vente dans le cadre de l’adjudication visée au 

Règlement (CE) n° 958/2002 


Conseil 

2002/463/CE : 

* Décision du Conseil du 13 juin 2002 portant adoption d’un 

programme d’action concernant la coopération administrative dans 

les domaines des frontières extérieures, des visas, de l’asile et de 

l’immigration (programme ARGO) 

Commission 

2002/464/CE : 

* Décision de la Commission du 13 juin 2002 modifiant la décision 

97/222/CE établissant la liste des pays tiers en provenance 

desquels les Etats membres autorisent l’importation de produits à 

base de viande, en ce qui concerne l’Argentine, le Chili et 

l’Uruguay (notifiée sous le numéro C(2002) 2100) (Texte présentant de 

l’intérêt pour l’EEE)


32891 

L 162 20 juni 2002 

Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de 

Europese Unie 

2002/465/JBZ ; 

* Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke 

onderzoeksteams 






betreffende de verkoop bij openbare inschrijving van rundvlees 

uit de voorraden van bepaalde interventiebureaus 


tot rectificatie van Verordening (EG) nr. 999/2002 houdende vaststelling 

van de restituties die worden toegepast voor eieren en 

eigeel, uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag 

vermelde goederen 


houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van 

de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen 


wijziging van de restituties bij uitvoer voor granen en bepaalde 

soorten van meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge 


wijziging van het op de restitutie voor granen toe te passen 

correctiebedrag 


vaststelling van de invoerrechten in de sector rijst 


Raad 

2002/466/EG : 

* Besluit van de Raad van 17 december 2001 betreffende de sluiting 

van een aanvullend protocol betreffende de handel in bepaalde 

soorten vis en visserijproducten bij de Europa-overeenkomst 

waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese 

Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek 

Letland, anderzijds 

Aanvullend protocol betreffende de handel in bepaalde soorten vis 

en visserijproducten bij de Europaovereenkomst waarbij een 

associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen 

en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Letland, 

anderzijds 

L 162 20 juin 2002 

Actes adoptés en application du titre VI du traité sur l’Union européenne 

2002/465/JAI : 

*Décision-cadre du Conseil du 13 juin 2002 relative aux équipes 

communes d’enquête 






relatif à la vente, dans le cadre d’une procédure d’adjudication, de 

viandes bovines détenues par certains organismes d’intervention 


portant rectification du règlement (CE) n° 999/2002 fixant les taux 

des restitutions applicables aux œufs et aux jaunes d’œufs exportés 

sous forme de marchandises ne relevant pas de l’annexe I du traité 


établissant des valeurs unitaires pour la détermination de la valeur 

en douane de certaines marchandises périssables 


modifiant les restitutions applicables à l’exportation des céréales, des 

farines et des gruaux et semoules de froment ou de seigle 


modifiant le correctif applicable à la restitution pour les céréales 

Règlement (CE) n° 1066/2002 de la Commission du 19 juin 2002 fixant 

les droits à l’importation dans le secteur du riz 


Conseil 

2002/466/CE : 

*Décision du Conseil du 17 décembre 2001 relative à la conclusion 

d’un protocole additionnel à l’accord européen établissant une 

association entre les Communautés européennes et leurs Etats 

membres, d’une part, et la République de Lettonie, d’autre part, 

protocole fixant les dispositions commerciales applicables aux 

échanges de certains poissons et produits de la pêche 

Protocole additionnel à l’accord européen établissant une association 

entre les Communautés européennes et leurs Etats membres, d’une 

part, et la République de Lettonie, d’autre part, protocole fixant les 

dispositions commerciales applicables aux échanges de certains 

poissons et produits de la pêche 

L 163 21 juni 2002 






vaststelling, voor de sector suiker, van de representatieve prijzen en 

de bedragen van de aanvullende invoerrechten voor melasse 


vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in 

onveranderde vorm 


vaststelling van het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer van 

witte suiker voor de 43 e deelinschrijving in het kader van de 

inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1430/2001 


inzake de stopzetting van de visserij op zandspiering door 

vaartuigen die de vlag voeren van een lidstaat, uitgezonderd 

Denemarken en het Verenigd Koninkrijk 

L 163 21 juin 2002 






les prix représentatifs et les montants des droits additionnels à 

l’importation des mélasses dans le secteur du sucre 


les restitutions à l’exportation du sucre blanc et du sucre brut en l’état 


le montant maximal de la restitution à l’exportation de sucre blanc 

pour la quarante-troisième adjudication partielle effectuée dans le 

cadre de l’adjudication permanente visée au règlement (CE) 

n° 1430/2001 


relatif à l’arrêt de la pêche du lançon par les navires battant 

pavillon d’un Etat membre, à l’exception du Danemark et du 

Royaume-Uni



wijziging van de representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten 

voor bepaalde producten uit de sector suiker 


vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe in 

het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 899/2002 


vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van gerst in het 

kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 901/2002 


vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van rogge in het 



betreffende de offertes voor de uitvoer van haver, die zijn meegedeeld 

in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in 

Verordening (EG) nr. 1789/2001 


vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van 

maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) 

nr. 537/2002 


Commissie 

2002/469/CE : 


wijziging van Beschikking 97/20/EG tot vaststelling van de lijst van 

derde landen die voldoen aan de gelijkwaardigheidseisen voor de 

productie en het in de handel brengen van tweekleppige weekdieren, 

stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen, teneinde 

Japan daarin op te nemen (kennisgeving geschied onder 

nummer C(2002) 2194) (Voor de EER relevante tekst) 

2002/470/CE : 


bijzondere voorwaarden voor de invoer van verwerkte of ingevroren 

tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en 

zeeslakken uit Japan (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2198) 

(Voor de EER relevante tekst) 

2002/471/CE : 


wijziging van Beschikking 95/538/EG tot vaststelling van de 

bijzondere voorwaarden voor de invoer van visserijproducten en 

aquacultuurproducten van oorsprong uit Japan (kennisgeving geschied 

onder nummer C(2002) 2205) (Voor de EER relevante tekst) 

2002/472/CE : 


specifieke voorwaarden voor de invoer van visserijproducten uit 

Bulgarije (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2195) (Voor de 

EER relevante tekst) 

2002/473/CE : 


wijziging van Beschikking 97/296/EG tot vaststelling van de lijsten 

van derde landen waaruit invoer van visserijproducten voor 

menselijke consumptie is toegestaan, met betrekking tot Bulgarije 

en de Verenigde Arabische Emiraten (kennisgeving geschied onder 



modifiant les prix représentatifs et les droits additionnels à l’importation 

pour certains produits du secteur du sucre 


la restitution maximale à l’exportation de blé tendre dans le cadre de 

l’adjudication visée au règlement (CE) n° 899/2002 


la restitution maximale à l’exportation d’orge dans le cadre de 



la restitution maximale à l’exportation de seigle dans le cadre de 



aux offres communiquées pour l’exportation d’avoine dans le cadre 

de l’adjudication visée au règlement (CE) n° 1789/2001 


l’abattement maximal du droit à l’importation de maïs dans le cadre 

de l’adjudication visée au règlement (CE) n° 537/2002 


Commission 

2002/469/CE : 


97/20/CE établissant la liste des pays tiers qui remplissent les 

conditions d’équivalence pour les conditions de production et de 

mise sur le marché des mollusques bivalves, échinodermes, 

tuniciers et gastéropodes marins, afin d’y inclure le Japon (notifiée 

sous le numéro C(2002) 2194) (Texte présentant de l’intérêt pour l’EEE) 

2002/470/CE : 

*Décision de la Commission du 20 juin 2002 fixant les conditions 

particulières d’importation des mollusques bivalves, échinodermes, 

tuniciers et gastéropodes marins originaires du Japon, transformés 

ou congelés (notifiée sous le numéro C(2002) 2198) (Texte 

présentant de l’intérêt pour l’EEE) 

2002/471/CE : 


95/538/CE fixant les conditions particulières d’importation des 

produits de la pêche et de l’aquaculture originaires du Japon 

(notifiée sous le numéro C(2002) 2205) (Texte présentant de l’intérêt 

pour l’EEE) 

2002/472/CE : 

*Décision de la Commission du 20 juin 2002 fixant les conditions 

particulières d’importation des produits de la pêche originaires de 

la République de Bulgarie (notifiée sous le numéro C(2002) 2195) 

(Texte présentant de l’intérêt pour l’EEE) 

2002/473/CE : 


97/296/CE établissant la liste des pays tiers en provenance 

desquels l’importation des produits de la pêche est autorisée pour 

l’alimentation humaine, pour la République de Bulgarie et les 

Émirats arabes unis (notifiée sous le numéro C(2002) 2215) (Texte 


Rectificatifs 

* Rectificatif à la décision 2001/929/CE de la Banque centrale 

européenne du 20 décembre 2001 relative à l’approbation du 

volume de l’émission de pièces en 2002 (BCE/2001/19) (JO L 344 du 

28.12.2001) 

L 164 22 juni 2002 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de 

Europese Unie 

2002/475/GBVB : 

* Gemeenschappelijk Standpunt van 20 juni 2002 tot wijziging van 

Gemeenschappelijk Standpunt 2001/443/GBVB betreffende het 

Internationaal Strafhof 

Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de 

Europese Unie 

2002/475/JBZ : 

* Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding 

L 164 22 juin 2002 

Actes adoptés en application du titre V du traité sur l’Union européenne 

2002/474/PESC : 

* Position commune du Conseil du 20 juin 2002 modifiant la position 

commune 2001/443/PESC concernant la Cour pénale internationale 

Actes adoptés en application du titre VI du traité sur l’Union européenne 

2002/475/JAI : 

*Décision-cadre du Conseil du 13 juin 2002 relative à la lutte contre 

le terrorisme


32893 






inzake de stopzetting van de visserij op schelvis door vaartuigen 

die de vlag van België voeren 


inzake de opening van een permanente openbare inschrijving voor 

de uitvoer van rogge die in het bezit is van het Duitse interventiebureau 

naar bepaalde derde landen 


inzake de opening van een permanente openbare inschrijving voor 

de uitvoer van gerst die in het bezit is van het Franse interventiebureau 


houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 395/2002 en houdende 

verhoging tot ongeveer 40 000 ton, van de hoeveelheid rijst uit de 

Italiaanse interventievoorraden waarvoor een permanente inschrijving 

voor de verkoop op de interne markt gehouden wordt 


houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 347/2002 tot opening 

van de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad 

bedoelde crisisdistillatie voor tafelwijn in Frankrijk 


betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de 

sector groenten en fruit 


vaststelling van de voor het tweede halfjaar van 2002 beschikbare 

hoeveelheid voor bepaalde producten in de sector melk en zuivelproducten 

in het kader van door de Gemeenschap geopende 

contingenten op basis van uitsluitend invoercertificaten 


betreffende de offertes voor de uitvoer van rondkorrelige volwitte 

rijst bestemd voor bepaalde derde landen, die zijn ingediend in het 



betreffende de offertes voor de uitvoer van halflangkorrelige en 

langkorrelige A volwitte rijst bestemd voor bepaalde derde landen in 

Europa, die zijn ingediend in het kader van de inschrijving bedoeld 

in Verordening (EG) nr. 2008/2001 


betreffende de offertes voor de uitvoer van halflangkorrelige en 

langkorrelige A volwitte rijst bestemd voor bepaalde derde landen, 

die zijn ingediend in het kader van de inschrijving bedoeld in 

Verordening (EG) nr. 2009/2001 


betreffende de offertes voor de uitvoer van langkorrelige volwitte rijst 

bestemd voor bepaalde derde landen, die zijn ingediend in het kader 

van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2010/2001 


vaststelling van de maximumsubsidie voor de verzending van 

langkorrelige gedopte rijst naar het eiland Réunion, in het kader van 

de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2011/2001 


wijziging van de uitvoerrestituties in de sector eieren 


wijziging van de uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee 


Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der 

lidstaten 

2002/476/EGKS : 

* Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de 

lidstaten in het kader van de Raad bijeen, van 17 juni 2002 

houdende wijziging van Besluit 2001/933/EGKS betreffende 

bepaalde maatregelen die van toepassing zijn op Oekraïne wat 

betreft de handel in bepaalde onder het EGKS-Verdrag vallende 

ijzer- en staalproducten 

Commissie 

2002/477/EG : 


de volksgezondheidsvoorschriften voor vers vlees en vers vlees 

van pluimvee, ingevoerd uit derde landen, en tot wijziging van 

Beschikking 94/984/EG (kennisgeving geschied onder nummer 

C(2002) 2196) (Voor de EER relevante tekst) 






relatif à l’arrêt de la pêche de l’églefin par les navires battant 

pavillon de la Belgique 


à l’ouverture d’une adjudication permanente pour l’exportation de 

seigle détenu par l’organisme d’intervention allemand vers certains 

pays tiers 


à l’ouverture d’une adjudication permanente pour l’exportation 

d’orge détenue par l’organisme d’intervention français 


modifiant le règlement (CE) n° 395/2002 et portant à environ 

40 000 tonnes l’adjudication permanente pour la revente sur le 

marché intérieur du riz détenu par l’organisme d’intervention italien 


modifiant le règlement (CE) n° 347/2002 ouvrant la distillation de 

crise visée à l’article 30 du règlement (CE) n° 1493/1999 du Conseil 

pour les vins de table en France 


à la délivrance de certificats d’exportation du système A3 dans le 

secteur des fruits et légumes 


déterminant la quantité disponible pour le deuxième semestre 

de 2002 pour certains produits dans le secteur du lait et des produits 

laitiers dans le cadre de contingents ouverts par la Communauté sur 

la base du seul certificat 


aux offres déposées pour l’exportation de riz blanchi à grains ronds 

à destination de certains pays tiers dans le cadre de l’adjudication 

visée au règlement (CE) n° 2007/2001 


aux offres déposées pour l’exportation de riz blanchi à grains moyens 

et longs A à destination de certains pays tiers de l’Europe dans le 

cadre de l’adjudication visée au règlement (CE) n° 2008/2001 


aux offres déposées pour l’exportation de riz blanchi à grains moyens 

et longs A à destination de certains pays tiers dans le cadre de 



aux offres déposées pour l’exportation de riz blanchi à grains longs à 

destination de certains pays tiers dans le cadre de l’adjudication visée 

au règlement (CE) n° 2010/2001 


la subvention maximale à l’expédition de riz décortiqué à grains 

longs, à destination de l’île de la Réunion dans le cadre de 



modifiant les restitutions à l’exportation dans le secteur des œufs 


modifiant les restitutions à l’exportation dans le secteur de la viande 

de volaille 


Conférence des représentants des gouvernements des Etats membres 

476/2002/CECA : 

*Décision des représentants des gouvernements des Etats membres, 

réunis au sein du Conseil du 17 juin 2002 modifiant la décision 

2001/933/CECA relative à certaines mesures applicables à 

l’égard de l’Ukraine en ce qui concerne le commerce de certains 

produits sidérurgiques relevant du traité CECA 

Commission 

2002/477/CE : 

*Décision de la Commission du 20 juin 2002 établissant les exigences 

de santé publique applicables aux viandes fraîches et aux viandes 

de volaille importées de pays tiers, et modifiant la décision 

94/984/CE (notifiée sous le numéro C(2002) 2196) (Texte présentant 

de l’intérêt pour l’EEE)


2002/478/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 20 juni 2002 betreffende de 

niet-opneming van fentin-acetaat in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG 

van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen 

die deze werkzame stof bevatten (kennisgeving 

geschied onder nummer C(2002) 2199) (Voor de EER relevante tekst) 

2002/479/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 20 juni 2002 betreffende de 

niet-opneming van fentin-hydroxide in bijlage I bij Richtlijn 

91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor 

gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten 



2002/478/CE : 

* Décision de la Commission du 20 juin 2002 concernant la 

non-inscription de l’acétate de fentine dans l’annexe I de la 

directive 91/414/CEE du Conseil et le retrait des autorisations 

accordées aux produits phytopharmaceutiques contenant cette 

substance active (notifiée sous le numéro C(2002) 2199) (Texte présentant 

de l’intérêt pour l’EEE) 

2002/479/CE : 

* Décision de la Commission du 20 juin 2002 concernant la 

non-inscription de l’hydroxyde de fentine à l’annexe I de la 

directive 91/414/CEE du Conseil et le retrait des autorisations 

accordées aux produits phytopharmaceutiques contenant cette 

substance active (notifiée sous le numéro C(2002) 2207) (Texte présentant 

de l’intérêt pour l’EEE) 

L 165 24 juni 2002 


... 


Commissie 

2002/467/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 31 januari 2001 inzake de steun 

die Spanje aan het Fesa-Enfersa-concern (Fertiberia) heeft verleend 



2002/468/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 15 januari 2002 betreffende de 

Staatssteun die Duitsland ten gunste van Klausner Nordic Timber 

GmbH & Co. KG, Wismar, Mecklenburg-Voor-Pommeren, heeft 

verleend (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 13) (Voor de 

EER relevante tekst) 

L 165 24 juin 2002 


... 


Commission 

2002/467/CE : 

*Décision de la Commission du 31 janvier 2001 concernant l’aide 

d’Etat mise à exécution par l’Espagne en faveur du groupe 

Fesa-Enfersa (Fertiberia) (notifiée sous le numéro C(2001) 324) (Texte 


2002/468/CE : 

*Décision de la Commission du 15 janvier 2002 relative à l’aide d’Etat 

accordée par l’Allemagne en faveur de Klausner Nordic Timber 

GmbH & Co. KG, Wismar, Mecklembourg-Poméranie occidentale 

(notifiée sous le numéro C(2002) 13) (Texte présentant de l’intérêt pour 

l’EEE) 

L 166 25 juni 2002 


* Verordening (EG) nr. 1093/2002 van de Raad van 18 februari 2002 

betreffende de uitvoer van bepaalde EGKS- en EG-ijzer- en 

staalproducten uit de Slowaakse Republiek naar de Gemeenschap 

voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2002 

(verlenging van het systeem van dubbele controle) (Voor de EER 






wijziging van Verordening (EG) nr. 668/2001, teneinde de hoeveelheid 

waarop de permanente openbare inschrijving voor de uitvoer 

van gerst uit Duitse interventievoorraden betrekking heeft, tot 

3 000 055 ton te verhogen 


houdende opening van tariefcontingenten voor de invoer van 

bijzondere preferentiële ruwe rietsuiker uit de ACS-landen en uit 

India voor de voorziening van de raffinaderijen in de periode van 

1 juli 2002 tot en met 28 februari 2003 


tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 

betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het 

″Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde 

geografische aanduidingen″ bedoeld in Verordening (EEG) 

nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische 

aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten 

en levensmiddelen (Queso de Murcia al vin° — Queso de Murcia) 

L 166 25 juin 2002 


* Règlement (CE) n° 1093/2002 du Conseil du 18 février 2002 

concernant l’exportation de certains produits sidérurgiques CECA 

et CE de la République slovaque vers la Communauté pour la 

période du 1 er janvier au 31 décembre 2002 (prorogation du système 

de double contrôle) (Texte présentant de l’intérêt pour l’EEE) 





modifiant le règlement (CE) n° 668/2001 et portant à 3 000 055 tonnes 

l’adjudication permanente pour l’exportation d’orge détenue par 

l’organisme d’intervention allemand 


portant ouverture de contingents tarifaires à l’importation de sucre 

brut de canne préférentiel spécial des pays ACP et de l’Inde pour 

l’approvisionnement des raffineries pendant la période du 

1 er juillet 2002 au 28 février 2003 


complétant l’annexe du règlement (CE) n° 2400/96 relatif à l’inscription 

de certaines dénominations dans le Registre des appellations 

d’origine protégées et des indications géographiques protégées 

prévue au règlement (CEE) n° 2081/92 du Conseil relatif à la 

protection des indications géographiques et des appellations 

d’origine des produits agricoles et des denrées alimentaires (Queso 

de Murcia al vin° — Queso de Murcia)


32895 


vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de 

aanvragen om invoercertificaten voor bepaalde producten in de 

sectoren slachtpluimvee en eieren, die in juni 2002 worden ingediend 

op grond van de regeling die is vastgesteld in de door de 

Gemeenschap gesloten overeenkomsten met de Republiek Polen, de 

Republiek Hongarije, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Roemenië 

en Bulgarije 




sectoren eieren en slachtpluimvee, die in juni 2002 worden ingediend 

op grond van de Verordeningen (EG) nr. 1474/95 en (EG) nr. 1251/96 




sector slachtpluimvee, die in juni 2002 worden ingediend op grond 

van de regeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 774/94 

van de Raad houdende opening en vaststelling van de wijze van 

beheer van communautaire tariefcontingenten voor slachtpluimvee 

en bepaalde andere landbouwproducten 


wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1938/2001, (EG) nr. 1939/2001 

en (EG) nr. 1940/2001 betreffende de opening van permanente 

openbare inschrijvingen voor de verkoop, op de markt van de 

Gemeenschap, van rijst uit de voorraad van respectievelijk het 

Spaanse, het Griekse en het Italiaanse interventiebureau, met het oog 

op verwerking in diervoeding 


vaststelling van de communautaire producenten- en invoerprijzen 

voor anjers en rozen met het oog op de toepassing van de 

invoerregeling voor bepaalde producten van de bloementeelt van 

oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië en Marokko alsmede de 

Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook 


déterminant la mesure dans laquelle les demandes de certificats 

d’importation introduites en juin 2002 pour certains produits des 

secteurs de la viande de volaille et des œufs dans le cadre du régime 

prévu dans les accords conclus entre la Communauté etlaRépublique 

de Pologne, la République de Hongrie, la République tchèque, la 

Slovaquie, la Roumanie et la Bulgarie peuvent être acceptées 



d’importation introduites en juin 2002 pour certains produits du 

secteur des œufs et de la viande de volaille dans le cadre des 

règlements (CE) n° 1474/95 et (CE) n° 1251/96 peuvent être acceptées 



d’importation introduites en juin 2002 pour certains produits à base 

de viande de volaille peuvent être acceptées dans le cadre du régime 

prévu par le règlement (CE) n° 774/94 du Conseil portant ouverture 

et mode de gestion de certains contingents tarifaires communautaires 

pour la viande de volaille et certains autres produits agricoles 


modifiant les règlements (CE) n° 1938/2001, (CE) n° 1939/2001, (CE) 

n° 1940/2001 relatifs à l’ouverture d’adjudications permanentes pour 

la revente, sur le marché intérieur de la Communauté, du riz détenu 

par les organismes d’intervention espagnol, grec et italien pour 

utilisation dans les aliments pour animaux 


les prix communautaires à la production et les prix communautaires 

à l’importation pour les œillets et les roses pour l’application du 

régime à l’importation de certains produits de la floriculture 

originaires de Chypre, d’Israël, de Jordanie et du Maroc ainsi que de 

Cisjordanie et de la bande de Gaza 


Raad 

2002/480/EG : 

* Besluit nr. 2/2002 van de Associatieraad EU-Slowakije van 

30 april 2002 tot vaststelling van de voorwaarden voor de deelname 

van Slowakije aan het Fiscalis-programma van de Gemeenschap 

2002/481/EG : 

* Besluit nr. 3/2002 van de Associatieraad EU-Slowaakse Republiek 

van 7 mei 2002 tot verlenging van het bij Besluit nr. 3/97 van de 

Associatieraad ingestelde systeem van dubbele controle voor de 

periode van 1 januari tot en met 31 december 2002 

Commissie 

2002/482/EG : 

* Beschikking van de Commissie van 21 juni 2002 tot wijziging van 

Beschikking 93/52/EEG houdende constatering dat bepaalde lidstaten 

of gebieden aan de voorwaarden voldoen om te worden erkend 

als officieel brucellosevrij (B. melitensis) (kennisgeving geschied 

onder nummer C(2002) 2213) (Voor de EER relevante tekst) 

2002/483/EG : 


wijziging van Beschikking 1999/120/EG tot vaststelling van de 

voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de 

lidstaten de invoer toestaan van darmen, magen en blazen van 

dieren, met betrekking tot Oekraïne (kennisgeving geschied onder 


Rectificaties 

* Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2193/2001 van de Commissie 

van 12 november 2001 houdende wijziging van Verordening (EG) 

nr. 2138/97 tot afgrenzing van de homogene productiegebieden van 

olijfolie (PB L 295 van 13.11.2001) 


Conseil 

2002/480/CE : 

* Décision n° 2/2002 du Conseil d’association UE-Slovaquie du 

30 avril 2002 adoptant les conditions et modalités de la participation 

de la Slovaquie au programme communautaire Fiscalis 

2002/481/CE : 

*Décision n° 3/2002 du Conseil d’association UE-République slovaque 

du 7 mai 2002 prorogeant le système de double contrôle 

institué par la décision n° 3/97 du Conseil d’association pour la 

période du 1 er janvier au 31 décembre 2002 

Commission 

2002/482/CE : 


93/52/CEE constatant le respect par certains Etats membres ou 

régions des conditions relatives à la brucellose (Br. melitensis) et 

leur reconnaissant le statut d’Etat membre ou région officiellement 

indemne de cette maladie (notifiée sous le numéro C(2002) 2213) (Texte 


2002/483/CE : 


1999/120/CE relative à l’établissement de listes provisoires des 

établissements de pays tiers en provenance desquels les Etats 

membres autorisent les importations de boyaux d’animaux, en ce 

qui concerne l’Ukraine (notifiée sous le numéro C(2002) 2226) (Texte 


Rectificatifs 

* Rectificatif au règlement (CE) n° 2193/2001 de la Commission du 

12 novembre 2001 modifiant le règlement (CE) n° 2138/97 délimitant 

les zones homogènes de production d’huile d’olive (JO L 295 

du 13.11.2001)

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN 

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION 

GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 

VLAAMSE GEMEENSCHAP EN WAALS GEWEST 

COMMUNAUTE FLAMANDE ET REGION WALLONNE 

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 

MINISTERE DE LA REGION WALLONNE 

Lijst van de loontrieerders erkend tot 30.04.2003 Liste des trieurs à façon agréés jusqu’au 30.04.2003 

Nom du trieur à façon 

— 

Naam van de loontrieerder 

Nom de l’entreprise de triage à façon 

— 

Naam van het loontriëringsbedrijf 

Adresse de l’installation de triage à façon 

— 

Adres van de loontriëringsinstallatie 

DEMUNCQ XAVIER AGRIFAMENNE - ONHAYE S.C. ROUTE DE WEILLEN 4 5520 ONHAYE 

WERRY ERIC ALLIANCE BLE S.C. CHAUSSEE DE RŒULX 133 7060 SOIGNIES 

BADOT CHRISTIAN ET GEORGES BADOT ETS. S.A. RUE PAUL-PASTUR 1 6567 MERBES-LE-CHATEAU (FONTAINE 

VALMONT) 

BAUDUIN ALAIN BAUDUIN - CAMBIER ET FILS S.A. RUE DE L’EQUIPEE 69 7181 FELUY 

BENTEIN LUC BENTEIN LUC DIJK 28 8670 KOKSIJDE (WULPEN) 

BODSON EMILE BODSON S.A. MOULINS RUE VICTOR HEPTIA 35 4340 AWANS (VILLERS-L’EVEQUE) 

DEMOITIE JOSEPH BRICHART ETS. S.A.(HANNUT) RUE DESIRE STREEL 14 4280 HANNUT (CRAS-AVERNAS) 

DEMOITIE JOSEPH BRICHART ETS. S.A.(GRANDLEEZ) RUE DU PONT DES PAGES, 1 5030 GEMBLOUX-SUR-ORNEAU (GRAND- 

LEEZ) 

DEMOITIE JOSEPH BRICHART ETS. S.A. (LONGCHAMPS) RUE SAINTE-ANNE 3 5310 EGHEZEE (LEUZE-LONGCHAMPS) 

DEMOITIE JOSEPH BRICHART ETS. S.A.(GEROMPONT) RUE DE L’OURCHET 13 1367 RAMELLIES (GEROMPONT- BOMAL) 

FROMONT DANNY CENTRAGRO S.C.R.L. RUE DU BOIS-BOURDON 110 7080 FRAMERIES 

FROMONT DANNY CENTRAGRO S.C.R.L. CHAUSSEE BRUNEHAULT 147 7120 ESTINNES-AU-MONT 

COLSON FRANCOIS COLSON FRANCOIS RUE DE SIRIEU 301 7061 THIEUSIES 

FRANCOIS LOUIS 

COOPÉRATIVE AGRICOLE ET BOULAN- RUE DES 3 RUELLES 4 

7870 LENS 

GÈRE (CAB) SCRL 

COOPMAN CARLOS COOPMAN CARLOS MOERESTEENWEG 9 8630 HOUTEM - VEURNE 

DEBYSER MARC DEBYSER MARC AS-HOOP 12 8647 LO - RENINGE 

DELEHOUZEE CHARLES DELEHOUZEE CHARLES PLACE VERTE 9 7760 CELLES (HAINAUT) 

DELOBELLE PIERRE ET BATTE ANNE- DELOBELLE ET FILS CHAUSSEE BRUNEHAUT 292 7972 BELŒIL (ELLIGNIES-STE-ANNE) 

MARIE 

DERASSE PHILIPPE DERASSEETS. S.A. CHAUSSEE DE DOUAI 48 7504 FROIDMONT 

DERONNE FABRICE DERONNE S.A. CHAUSSEE GABRIELLE RICHET 229 7860 LESSINES (OLLIGNIES) 

DESOETE DIRK DESOETE DIRK B.V.B.A. SPANJAARDSTRAAT 60 8490 JABBEKE (STALHILLE) 

VANDENBERGHE MARNIC DEVA FYTO N.V. VAARTSTRAAT 37 8630 VEURNE 

DEWEER WERNER DEWEER WERNER PONTSTRAAT 84 8551 ZWEVEGEM (HEESTERT) 

32896 BELGISCH STAATSBLAD — 23.07.2002 — MONITEUR BELGE

Nom du trieur à façon 

— 

Naam van de loontrieerder 

Nom de l’entreprise de triage à façon 

— 

Naam van het loontriëringsbedrijf 

Adresse de l’installation de triage à façon 

— 

Adres van de loontriëringsinstallatie 

DOBBELAERE HANS DOBBELAERE FIRMA B.V.B.A. HOEKESTRAAT 78 8300 KNOKKE-HEIST (WESTKAPELLE) 

DUMORTIER HENRI DUMORTIER HENRI RUE DE TOURNAI 84 7520 TOURNAI (TEMPLEUVE) 

FAYT JOSEPH FAYT- CARLIER S.A. RUE DE FLEUR EN CHAMPS (RUE 

GROMBION) 

6120 HAM-SUR-HEURE/NALINNES (MAR- 

BAIS LA TOUR) 

GHISBAIN HENRI/DUPONT COLETTE GHISBAIN ETS. S.A. RUE DU NOIR JAMBON 7 7830 SILLY (THORICOURT) 

GOCHEL GUY GOCHEL MOULIN S.A. RUE DU CRUCIFIX 2A 4210 BURDINNE (OTEPPE) 

INGHELBRECHT HENDRIK INGHELBRECHT HENDRIK B.V.B.A. CATHILLEWEG 113 8490 JABBEKE (STALHILLE) 

LOVERIX NICO LOVERIX N.V. WILSTRAAT 37 3700 TONGEREN (RUTTEN) 

MAERTENS JEAN MAERTENS EN ZONEN B.V.B.A. BLOEMMOLENKAAI 10 8600 DIKSMUIDE 

MAZY MICHEL MAZY MICHEL ETS. RUE DE LA FONTAINE ST. MAURICE 4 4260 BRAIVES (CIPLET) 

(deux installations) 

MONSEU J- L MONSEU ETS S.A. RUE BARONNE LEMONNIER 122 5580 ROCHEFORT (LAVAUX-STE-ANNE) 

MOUCHART JOCELYNE MOUCHART ETS. S.A. RUE DE CAMBRON 6A 7063 SOIGNIES (CHSEE -N-D-LOUVI- 

GNIES) 

HAPPART MARIE-FRANCE MOULIN DE CRISNEE GRAND - ROUTE 60 4367 CRISNEE 

BAVEYE PIERRE MOULINS D ARC’ S.P.R.L. PLACE D’ARC 9 7910 ARC-WATTRIPONT 

PAUWELS TINO PAUWELS LUC N.V. KETTERIJSTRAAT 46A 9988 WATERVLIET 

PIERARDJEAN - LUC ET RIGO ISABELLE PIERARD AGROPHYT S.P.R.L. RUE DE LEXHY (ANCIENNE SUCRERIE) 4347 FEXHE-LE-HAUT-CLOCHER 

PIRON MICHEL PIRON ET FILS S.A. RUE LAVAULX 1 (deux installations) 4357 DONCEEL (JENEFFE) 

BAUDOIN JEAN - PIERRE RIGAUX ETS. S.A. RUE ST. DONAT 10 5640 METTET 

GERARD ALAIN SCAM PARC INDUSTRIEL 16 5300 ANDENNE (SEILLES) 

SESIER JEAN-MARIE SESIER JEAN-MARIE KORTESTRAAT 1 8670 KOKSIJDE (WULPEN) 

SIBILLE POL SIBILLE ETS. S.A. RUE SART HAUT 26 6210 LES BONS VILLERS 

VAN DE VELDE HANS VAN DE VELDE HANS MOERSTRAAT 113 9970 KAPRIJKE 

VAN WINKELEN GODELIEVE VAN WINKELEN GODELIEVE HAUTHEMSTRAAT 74A 3320 HOEGAARDEN 

VERAVERBEKE W ILFRIED VERAVERBEKE W ILFRIED SEULESTRAAT 98 8950 HEUVELLAND (NIEUWKERKE) 

VERHELST DIRK VERHELST - COPPENS AGRI N.V. DORPWEG 39 8377 ZUIENKERKE (MEETKERKE) 

VOETS MARC VOETS MARC CHAUSSEE DE TOURNAI 355 7812 ATH (LIGNE) 

VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE 

JOBPUNT VLAANDEREN 

2002/05050 

Selectie voor de functie verificateur voor het IWT 

(Instituut voor de aanmoediging van innovatie door wetenschap en technologie in Vlaanderen). — Uitslagen 

Rangschikking van de geslaagde kandidaten in het vergelijkend wervingsexamen : 

1. Ghys, Ferdinand 

2. Lietaert, Rik 

De procedure was eveneens aanleiding tot het aanleggen van een wervingsreserve voor de duur van twee jaar te 

beginnen vanaf 10 juni 2002. 


32897


WETTELIJKE BEKENDMAKINGEN 

EN VERSCHILLENDE BERICHTEN 

PUBLICATIONS LEGALES 

ET AVIS DIVERS 

VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 

Vacatures academisch personeel 

Vacature nr. : WE/2002/004. 

Faculteit : wetenschappen. 

Betrekking : assisterend academisch personeel. 

Intern of extern : extern. 

Mandaat : deeltijds assistent 50 %. 

Ingangsdatum : 1 oktober 2002. 

Duur : twee jaar, hernieuwbaar. 

Vakgebied : geologie. 

Omschrijving : 

Ondersteuning van het geologie-onderwijs voor studenten scheikunde, 

biologie, bio-ingenieur, geografie en geologie, onder de verantwoordelijkheid 

van de vakgroep geologie. Onderzoek aanleunend bij 

de vakgroep geologie. 

Vereisten : 

Kandidaat moet houder zijn van het diploma van licentiaat in de 

geologie. 

Contactpersoon : prof. dr. E. Keppens. 

Contact telefoon : 02-629 33 95. 

Contact e-mail : ekeppens@vub.ac.be 

Naam decaan : prof. dr. L. Wyns. 

Inwachtingstermijn : twee weken na publicatie in het Belgisch Staatsblad. 

De kandidaten worden verzocht gebruik te maken van het daartoe 

bestemde kandidaatstellingsformulier met verklaring vrij onderzoek en 

cumulatieformulier dat kan gedownload worden op het internetadres 

http://www.vub.ac.be/DP/AP.html of bekomen worden op de dienst 

personeel (tel. 02-629 20 02) van de Vrije Universiteit Brussel, Pleinlaan 

2, te 1050 Brussel. 

Eén ingevuld kandidaatstellingsformulier dient gericht te worden 

aan de rector van de Vrije Universiteit Brussel. Eén kopie van het 

kandidaatstellingsformulier dient gelijktijdig gericht te worden aan de 

decaan van de faculteit. (19668) 

Vacature nr. : RG/2002/024. 

Faculteit : rechtsgeleerdheid. 



Mandaat : deeltijds assistent 10 %. 



Vakgebied : rechten. 


Praktische oefeningen bij de cursus « Familiaal vermogensrecht » 

(30uur×2groepen = 60 uur + 5 uur praktische werkzaamheden - 

tweede jaar licentiaat in de rechten - titularis prof. dr. H. Casman). 


Licentiaat in de rechten met goede studieresultaten en belangstelling 

voor wetenschappelijk onderzoek. Ervaring in het domein van het 

familiaal vermogensrecht (erfrecht, schenkingen en testamenten, 

huwelijksvermogensrecht), strekt tot aanbeveling. 

Contactpersoon : prof. dr. H. Casman. 


Contact e-mail : helene.casman@vub.ac.be 

Naam decaan : prof. dr. M. Magits. 

Inwachtingstermijn : vóór 15 augustus 2002. 











Vacature nr. : ESP/2002/013. 

Faculteit : ESP - wetenschappen. 

Betrekking : assistent. 


Mandaat : 30 %. 



Vakgebied : economische en handelswetenschappen. 

Omschrijving : oefeningen economie. 


Licentiaat (toegepaste) economische wetenschappen - handelsingenieur 

van een universiteit. 

Contactpersoon : prof. dr. R. S’Jegers. 


Naam decaan : Jacques Vilrokx. 












Vacature nr. : TW/2002/015. 

Faculteit : toegepaste wetenschappen. 



Mandaat : voltijds assistent. 



Vakgebied : elektronica.


32899 


De opdracht bestaat voor 50 % uit onderwijstaken. Deze houden o.a. 

in het begeleiden van studenten bij uitvoering van praktica in het 

gebied van de analoge en digitale elektronica en het computergesteund 

ontwerpen van geïntegreerde schakelingen. De opdracht bestaat voor 

50 % uit onderzoekswerk. Dit moet kaderen in de onderzoeksprioriteiten 

van het laboratorium voor micro- en optoelektronica (LAMI) van 

de vakgroep ETRO. 


Burgerlijk elektrotechnisch ingenieur richting elektronica. De kandidaat 

zal op zijn minst enige ervaring hebben in het computergesteund 

ontwerpen van gemengd analoog/digitale geïntegreerde schakelingen, 

van computergestuurd meten, VHDL en microcontrollers en van autoterminatietechnieken 

van digitale transmissielijnen. 

Contactpersoon : prof. R. Vounckx. 


Contact e-mail : rvounckx@vub.ac.be 

Naam decaan : prof. J. Wastiels. 












Wet van 29 maart 1962 (artikelen 9 en 21) 

Loi du 29 mars 1962 (articles 9 et 21) 

Stad Menen 

Bijzonder plan van aanleg — Bericht van onderzoek 

Het College van burgemeester en schepenen van de stad Menen, 

overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van het decreet betreffende 

de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, 

gewijzigd bij decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot 

de begeleiding van de begroting 1999, bij decreet van 18 mei 1999 

houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en bij decreet van 

26 april 2000 en 13 juli 2001, brengt ter kennis aan de bevolking dat het 

bijzonder lan van aanleg BPA Bedrijvenzone Kortrijkstraat (bestaande 

toestand en bestemmingsplan), opgemaakt overeenkomstig de wettelijke 

bepalingen en door de gemeenteraad voorlopig aangenomen in 

de vergadering van 28 juni 2002, in het gemeentehuis voor eenieder ter 

inzage ligt op de dienst ruimtelijke ordening en stedenbouw, Grote 

Markt 1, te Menen, gedurende een termijn van dertig dagen, en dit 

vanaf 12 augustus 2002, om 11 uur, t.e.m. 10 september 2002, om 11 uur. 

Al wie bezwaren of opmerkingen te maken heeft nopens dit BPA 

moet dit schriftelijk aan het schepencollege laten geworden, uiterlijk op 

10 september 2002, om 11 uur. 

Menen, 12 juli 2002. (23423) 

Stad Hamont-Achel 

Bijzonder plan van aanleg — Bekendmakingen openbaar onderzoek 

Overeenkomstig artikels 19 en 26 van het gecoördineerd decreet 

betreffende ruimtelijke ordening van 22 oktober 1996 brengt het College 

van burgemeester en schepenen van de stad Hamont-Achel ter kennis 

aan de bevolking dat het « BPA Vanreusel Snacks », bevattende : 

ontwerp van stedenbouwkundige voorschriften; 

memorie van toelichting; 

plan 1 : ontwerp van bestaande toestand; 

plan 2 : ontwerp bestemmingsplan, 

opgemaakt conform de wettelijke bepalingen, en door de gemeenteraad 

voorlopig vastgesteld in zitting van 1 juli 2002, wordt onderworpen aan 

een openbaar onderzoek. 

Het dossier ligt ter inzage voor eenieder : 

1. bureel technische dienst, stadhuis, Stad 40, 3930 Hamont-Achel : 

tijdens de openingsuren : 

elke werkdag van 8 u. 30 m. tot 12 u. 30 m.; 

woensdag van 13 u. 30 m. tot 16 uur; 

donderdag van 16 uur tot 18 u. 30 m.; 

2. termijn van inzage : 22 juli 2002 tot 20 augustus 2002, om 11 uur; 

3. opmerkingen of bezwaren dienen schriftelijk toe te komen bij het 

College van burgemeester en schepenen, vóór 20 augustus 2002, op 

welke datum en uur het proces-verbaal van sluiting van openbaar 

onderzoek zal worden opgemaakt. 

Hamont-Achel, 17 juli 2002. (23424) 

Overeenkomstig artikels 19 en 26 van het gecoördineerd decreet 

betreffende ruimtelijke ordening van 22 oktober 1996 brengt het College 

van burgemeester en schepenen van de stad Hamont-Achel ter kennis 

aan de bevolking dat het « BPA Den Holdert », bevattende : 

ontwerp van stedenbouwkundige voorschriften; 

memorie van toelichting; 

plan 1 : ontwerp van bestaande toestand; 

plan 2 : ontwerp bestemmingsplan; 

plan 3 : ontwerp van onteigeningsplan, 

opgemaakt conform de wettelijke bepalingen, en door de gemeenteraad 

voorlopig vastgesteld in zitting van 1 juli 2002, wordt onderworpen aan 

een openbaar onderzoek. 

Het dossier ligt ter inzage voor eenieder : 

1. bureel technische dienst, stadhuis, Stad 40, 3930 Hamont-Achel : 

tijdens de openingsuren : 

elke werkdag van 8 u. 30 m. tot 12 u. 30 m.; 

woensdag van 13 u. 30 m. tot 16 uur; 

donderdag van 16 uur tot 18 u. 30 m.; 

2. termijn van inzage : 22 juli 2002 tot 20 augustus 2002, om 11 uur; 

3. opmerkingen of bezwaren dienen schriftelijk toe te komen bij het 

College van burgemeester en schepenen, vóór 20 augustus 2002, op 

welke datum en uur het proces-verbaal van sluiting van openbaar 

onderzoek zal worden opgemaakt. 

Hamont-Achel, 17 juli 2002. (23425) 

Aankondigingen − Annonces 

VENNOOTSCHAPPEN − SOCIETES 

Castrum Beheer, naamloze vennootschap, 

Brechtsebaan 451, 2900 Schoten 

H.R. Antwerpen 349607 — BTW 456.493.876 

Omwille van niet-voldoen aan het quorum vereist op de eerste 

vergadering, geschiedt de tweede buitengewone vergadering der 

aandeelhouders op 1 augustus 2002, te 14 uur, op de zetel van de 

vennootschap. — Dagorde : Benoeming bestuurders. Ontslag bestuurders. 

Vaststelling vergoeding bestuurders. Verscheidene. Neerlegging 

van de aandelen uiterlijk vijf dagen vóór de vergadering, op de 

zetel. (23426)


De Bruyn, naamloze vennootschap, 

Aarschotsesteenweg 200c, 2230 Herselt (Ramsel) 

H.R. Turnhout 74502 — BTW 452.837.471 

De jaarvergadering zal gehouden worden op de zetel, op 

1 augustus 2002, te 20 uur. — Dagorde : 1. Verslag van de bestuurders. 

2. Goedkeuring van de jaarrekening. 3. Bestemming van het resultaat. 

4. Kwijting aan de bestuurders. 5. Varia. Zich houden aan de statuten. 

(23427) 

Vas, naamloze vennootschap, 

Klein Zottegem 31, 9521 Sint-Lievens-Houtem 

H.R. Oudenaarde 45242 — BTW 466.460.627 

De jaarvergadering zal gehouden worden op de zetel, op 

1 augustus 2002, te 10 uur. 

Dagorde : 

1. Verslag van de raad van bestuur. 2. Goedkeuring van de jaarrekening. 

3. Bestemming van het resultaat. 4. Kwijting aan bestuurders. 

5. Varia. Om aan de vergadering deel te nemen, zich schikken naar de 

statuten. (23428) 

Cromemco Bénélux, société anonyme, 

avenue Brugmann 499, 1180 Bruxelles 

R.C. Bruxelles 545553 — T.V.A. 444.222.386 

L’assemblée générale ordinaire se tiendra au siège social, le 

8 août 2002, à 10 heures. — Ordre du jour : 1. Lecture des comptes 

annuels et du compte de résultats. 2. Rapport des mandataires. 

3. Discussion et approbation des comptes de l’exercice 2001-2002. 

4. Rétribution des mandataires. 5. Affectation à donner aux résultats. 

6. Décharge aux mandataires. Le dépôt des titres au porteur devra être 

effectué au siège social, pour le 31 juillet 2002 au plus tard. 7. Renouvellements 

des mandats. (23429) 

« Ackermans & Van Haaren », naamloze vennootschap, 

Begijnenvest 113, 2000 Antwerpen-1 


Aangezien op de buitengewone algemene vergadering van 8 juli 2002 

het vereiste aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, worden de 

aandeelhouders uitgenodigd om een nieuwe buitengewone algemene 

vergadering bij te wonen die zal doorgaan op donderdag 

1 augustus 2002, om 11 uur, in de zetel van de vennootschap. 

Deze vergadering zal geldig kunnen beraadslagen en besluiten over 

de agenda ongeacht het door de aanwezige aandeelhouders vertegenwoordigde 

deel van het kapitaal. 

Agenda : 

1. Verslag. 

Met redenen omkleed verslag van de raad van bestuur opgemaakt in 

uitvoering van artikel 604 van het Wetboek van vennootschappen 

waarin hij aangeeft in welke bijzondere omstandigheden hij gebruik zal 

kunnen maken van het toegestane kapitaal en welke doeleinden hij 

daarbij nastreeft. 

2. Hernieuwing van het toegestane kapitaal – Statutenwijziging. 

Voorstel tot besluit : 

a) Om voor een periode van vijf (5) jaren de machtiging aan de raad 

van bestuur te hernieuwen om het maatschappelijk kapitaal te 

verhogen met een bedrag van vijfhonderdduizend euro (S 500.000) met 

of zonder uitgifte van nieuwe aandelen of door uitgifte van al dan niet 

achtergestelde converteerbare obligaties of van warrants of andere 

roerende waarden al dan niet gehecht aan andere effecten van de 

vennootschap binnen voormeld bedrag van vijfhonderdduizend euro 

(S 500.000) - eventueel met opheffing of beperking van het voorkeurrecht 

van de bestaande aandeelhouders. 

Deze bevoegdheid wordt toegekend met inbegrip van : 

kapitaalverhogingen of uitgiften van converteerbare obligaties of van 

warrants waarbij het voorkeurrecht van de aandeelhouders is beperkt 

of uitgesloten; 

kapitaalverhogingen of uitgiften van converteerbare obligaties 

waarbij het voorkeurrecht van de aandeelhouders is beperkt of uitgesloten 

ten gunste van één of meer bepaalde personen, andere dan 

personeelsleden van de vennootschap of van haar dochtervennootschappen; 

kapitaalverhogingen die geschieden door omzetting van de reserves. 

b) Om voor een periode van drie (3) jaren de machtiging aan de raad 

van bestuur te hernieuwen om gebruik te maken van het toegestaan 

kapitaal, op de wijze vermeld in punt a) hierboven, teneinde de 

vennootschap te verdedigen tegen een openbaar overnamebod op de 

effecten van de vennootschap, dit alles binnen de perken van de wet. 

En dienvolgens de huidige tekst van artikel 9:Toegestaan kapitaal 

van de statuten te herbevestigen met dien verstande dat : 

in de tweede zin van dit artikel de woorden ″drieëntwintig 

juni negentienhonderd negenennegentig″ worden vervangen door 

de datum van de buitengewone algemene vergadering die het besluit 

zal nemen; 

in de derde zin de woorden ″paragrafen 3 tot 5 van artikel 33bis van 

de vennootschappenwet″ te vervangen door ″Artikel 607 van het 

Wetboek van vennootschappen″; 

de overgangsbepaling te herformuleren derwijze dat de machtiging 

toegekend aan de raad bij besluit van de buitengewone algemene 

aandeelhoudersvergadering van drieëntwintig juni negentienhonderd 

negenennegentig van kracht blijft tot de bekendmaking in de bijlage 

tot het Belgisch Staatsblad van de hernieuwing van de machtiging 

besloten door de onderhavige buitengewone algemene vergadering. 

3. Hernieuwing van de machtiging tot inkoop van eigen aandelen — 

Machtiging tot vervreemding — Statutenwijziging. 


Om, in het kader van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen, 

machtiging te verlenen aan de raad van bestuur van de 

vennootschap en aan de raden van bestuur van haar rechtstreeks 

gecontroleerde dochtervennootschappen in de zin van artikel 627 van 

het Wetboek van vennootschappen om, rechtstreeks of door tussenkomst 

van een persoon die handelt in eigen naam maar voor rekening 

van de vennootschap, gedurende een periode van achttien (18) 

maanden te rekenen vanaf de datum van deze buitengewone algemene 

vergadering, ten hoogste driehonderdduizend (300 000) aandelen van 

de vennootschap te verkrijgen, door aankoop of ruil, tegen een minimumprijs 

per aandeel die overeenstemt met de laagste van de laatste 

twintig (20) slotkoersen voorafgaand aan de dag van inkoop van eigen 

aandelen verminderd met tien procent (10 %) en tegen een maximumprijs 

per aandeel die overeenstemt met de hoogste van de laatste 

twintig (20) slotkoersen voorafgaand aan de dag van inkoop van eigen 

aandelen verhoogd met tien procent (10 %). 

Om in het kader van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen, 

tevens de in artikel 15 : ″Inkoop van eigen aandelen″ 

voorziene machtiging te hernieuwen om gedurende een periode van 

drie (3) jaren vanaf de bekendmaking van deze statutenwijziging in de 

bijlage tot het Belgisch Staatsblad, zonder verder besluit van de vergadering 

van aandeelhouders en overeenkomstig de bepalingen van het 

Wetboek van vennootschappen, aandelen of winstbewijzen van de 

vennootschap te verkrijgen of te vervreemden wanneer zulks noodzakelijk 

zou zijn om te voorkomen dat de vennootschap een ernstig en 

dreigend nadeel zou lijden. Deze machtiging kan voor periodes van 

drie jaar verlengd worden. 

De inkoop van de eigen aandelen zal geschieden zonder vermindering 

van het geplaatste kapitaal, doch door vorming van een onbeschikbare 

reserve gelijk aan de waarde waarvoor de verkregen aandelen in 

de inventaris zijn ingeschreven. 

Zolang de aandelen in bezit zullen zijn van de vennootschap, wordt 

het aan die aandelen verbonden stemrecht geschorst. Het dividendrecht 

alsook de andere lidmaatschaps- en vermogensrechten worden 

niet geschorst. 

Om de raad van bestuur van de vennootschap en de raden van 

bestuur van haar rechtstreeks gecontroleerde dochtervennootschappen 

in de zin van artikel 627 van het Wetboek van vennootschappen, zonder 

tijdsbeperking, te machtigen, om de aldus ingekochte aandelen te 

vervreemden, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van een 

persoon die handelt in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap, 

tegen ofwel (a) een prijs die ligt binnen de vork bepaald voor de


32901 

machtiging tot inkoop van eigen aandelen, ofwel (b) wanneer de 

vervreemding geschiedt in het kader van het aandelenoptieplan van de 

vennootschap, de uitoefenprijs van de opties. In het laatste geval is de 

raad van bestuur gemachtigd om de aandelen, met toestemming 

van de begunstigden van het aandelenoptieplan, buiten beurs te 

vervreemden. 

Om dienvolgens de tekst van artikel 15 : ″Inkoop van eigen aandelen″ 

te vervangen door de volgende tekst : 

″De raad van bestuur is gemachtigd om, zonder verder besluit van 

de vergadering van aandeelhouders en overeenkomstig de bepalingen 

van het Wetboek van vennootschappen, aandelen of winstbewijzen van 

de vennootschap te verkrijgen of te vervreemden. 

Deze machtiging is toegekend voor een periode van drie (3) jaar te 

rekenen van de bekendmaking van deze statutenwijziging in de bijlage 

tot het Belgisch Staatsblad, wanneer deze verkrijging of vervreemding 

noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de vennootschap een ernstig en 

dreigend nadeel zou lijden. Deze machtiging kan voor periodes van 

drie (3) jaar verlengd worden. 

De raad van bestuur van de vennootschap alsook de raden van 

bestuur van haar rechtstreeks gecontroleerde dochtervennootschappen, 

in de zin van artikel 627 van het Wetboek van vennootschappen, zijn 

bovendien gemachtigd om overeenkomstig artikel 620 van het Wetboek 

van vennootschappen, rechtstreeks of door tussenkomst van een 


gedurende een periode van achttien (18) maanden te rekenen 

vanaf de datum van deze buitengewone algemene vergadering, ten 

hoogste driehonderdduizend (300 000) aandelen van de vennootschap 

te verkrijgen, door aankoop of ruil, tegen een minimumprijs per 

aandeel die overeenstemt met de laagste van de laatste twintig (20) 

slotkoersen voorafgaand aan de dag van inkoop van eigen aandelen 

verminderd met tien procent (10 %) en tegen een maximumprijs per 

aandeel die overeenstemt met de hoogste van de laatste twintig (20) 

slotkoersen voorafgaand aan de dag van inkoop van eigen aandelen 

verhoogd met tien procent (10 %) en de aldus ingekochte aandelen te 

vervreemden, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van een 


tegen ofwel (a) een prijs die ligt binnen de vork bepaald voor de 

machtiging tot inkoop van eigen aandelen, ofwel (b) wanneer de 

vervreemding geschiedt in het kader van het aandelenoptieplan van de 

vennootschap, de uitoefenprijs van de opties. In het laatste geval is de 

raad van bestuur gemachtigd om de aandelen, met toestemming van 

de begunstigden van het aandelenoptieplan, buiten beurs te vervreemden.″ 

4. Statutenwijziging. 


Om in de laatste zin van artikel 1 : ″rechtsvorm en naam″ de woorden 

″de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen″ te 

vervangen door ″het Wetboek van vennootschappen″. 

Om de tekst van artikel 16 : ″Benoeming en ontslag, van de 

bestuurders″ te vervangen door de volgende tekst : 

″De vennootschap wordt bestuurd door een raad van bestuur 

samengesteld uit ten minste drie (3) bestuurders. 

De bestuurders worden benoemd door de algemene vergadering. 

De duur van hun opdracht mag zes jaren niet te boven gaan. 

Hun opdracht eindigt bij de sluiting van de algemene vergadering. 

De bestuurders kunnen te allen tijde door de algemene vergadering 

worden ontslagen. 

Uittredende bestuurders zijn herbenoembaar.″ 

Om in artikel 20 : ″Besluitvorming in de raad van bestuur″, de vierde 

zin te herformuleren als volgt : 

″Indien, op grond van artikel 523, § 1, laatste lid van het Wetboek 

van vennootschappen, één of meerdere bestuurders zich hebben teruggetrokken, 

worden de besluiten geldig genomen bij meerderheid van 

de overige aanwezige of vertegenwoordigde leden van de raad van 

bestuur, zelfs indien ten gevolge van de terugtrekking van meerdere 

bestuurders, niet meer voldaan wordt aan het aanwezigheidsquorum 

gesteld in het eerste lid van dit artikel.″ 

Om de tekst van artikel 26 : ″Controle″ te vervangen door de 

volgende tekst : ″De controle op de financiële toestand, op de jaarrekening 

en op de regelmatigheid, vanuit het oogpunt van het Wetboek 

van vennootschappen en van deze statuten, van de verrichtingen weer 

te geven in de jaarrekening, wordt aan één of meer commissarissen 

opgedragen. 

De commissarissen worden benoemd door de algemene vergadering 

van de aandeelhouders overeenkomstig de wettelijke voorschriften terzake. 

Worden er meerdere commissarissen benoemd dan beraadslagen 

en beslissen zij collegiaal. 

De algemene vergadering kan een plaatsvervangend commissaris 

aanduiden. 

De functie van uittredend commissaris houdt onmiddellijk op na de 

gewone algemene vergadering. 

Aan de commissarissen wordt door de algemene vergadering een 

vast bedrag toegekend dat bij de aanvang van hun opdracht wordt 

vastgesteld. Dit bedrag kan enkel met de instemming van de partijen 

worden gewijzigd.″ 

Om de tekst van artikel 28 : ″Jaarvergadering″ zonder wijziging van 

de datum en het uur van de gewone algemene vergadering, te 

herformuleren als volgt : 

″Artikel 128 : Gewone algemene vergadering 

De gewone algemene vergadering moet ieder jaar worden bijeengeroepen 

op de vierde maandag van de maand mei, te vijftien (15) uur. 

Indien die dag een wettelijke feestdag is, wordt de vergadering op 

de eerstvolgende werkdag gehouden, behoudens zaterdag. 

Elke algemene vergadering wordt gehouden in de zetel van de 

vennootschap of in een andere plaats aangewezen in de oproeping. 

De gewone algemene vergadering behandelt de jaarrekening en 

spreekt zich, na goedkeuring daarvan, bij afzonderlijke stemmingen uit 

over het verlenen van kwijting aan de bestuurders en aan de commissarissen. 

In geval van oorlog of van politieke troebelen, zullen de algemene 

vergaderingen, bij besluit van de raad van bestuur, kunnen gehouden 

worden op iedere andere plaats in België of in het buitenland. De 

uitnodigingen zullen in dergelijke geval gedaan worden op de meest 

geschikte manier om te voldoen aan de wettelijke voorschriften.″ 

Om de tekst van artikel 29 : ″Buitengewone algemene vergaderingen″ 


″Artikel 29 : Bijzondere en buitengewone algemene vergaderingen 

De raad van bestuur of elke commissaris kunnen te allen tijde een 

bijzondere of een buitengewone algemene vergadering bijeenroepen 

om te beraadslagen over enig onderwerp dat tot haar bevoegdheden 

behoort. 

Zij zijn verplicht een bijzondere of een buitengewone algemene 

vergadering bijeen te roepen wanneer één of meer aandeelhouders die 

alleen of gezamenlijk één vijfde van het maatschappelijk kapitaal 

vertegenwoordigen, het vragen. 

Het verzoek wordt bij aangetekend schrijven aan de zetel van de 

vennootschap gestuurd; het moet op gemotiveerde wijze de agendapunten 

en voorstellen tot besluit opgeven waarover de algemene 

vergadering dient te beraadslagen en te besluiten. 

De oproeping tot de dientengevolge te houden algemene vergadering 

moet worden gedaan binnen drie weken na de verzendingsdatum 

van de voormelde aangetekende brief. 

In de oproeping kunnen aan de agendapunten opgegeven door de 

aandeelhouders, andere onderwerpen worden toegevoegd.″ 

Om de tekst van artikel 30 : ″Oproeping van de algemene vergadering″ 


″De oproepingen tot een algemene vergadering geschieden door 

middel van een aankondiging die wordt geplaatst : 

a. ten minste acht dagen vóór de vergadering, in het Belgisch Staatsblad; 

b. tweemaal met een tussentijd van ten minste acht dagen en de 

tweede maal ten minste acht dagen vóór de vergadering, in een blad 

met nationale verspreiding en in een blad uit het gewest waar de 

vennootschap haar zetel heeft. 

De oproeping vermeldt de volledige agenda, die de te behandelen 

onderwerpen dient te bevatten, en de voorstellen tot besluit. 

Een afschrift van alle verslagen en andere stukken die aan de 

vergadering moeten voorgelegd worden, wordt toegezonden aan 

degenen die uiterlijk de zevende (7 e ) dag voorafgaand aan de dag van 

de algemene vergadering, de formaliteiten hebben vervuld om aan de 

algemene vergadering deel te nemen. De personen die deze formaliteiten 

na dit tijdstip hebben vervuld, krijgen een afschrift van deze 

documenten op de algemene vergadering. Bovendien wordt de oproeping 

vijftien dagen vóór de vergadering bij gewone brief toegezonden


aan de houders van aandelen op naam, aan de bestuurders en aan de 

commissarissen. Bij deze oproepingsbrief moet een afschrift worden 

gevoegd van alle verslagen en andere stukken die aan de vergadering 

moeten voorgelegd worden. 

In voorkomend geval worden de houders van obligaties en warrants 

op naam of de houders van certificaten op naam die werden uitgegeven 

met medewerking van de vennootschap, op dezelfde wijze opgeroepen 

tot de algemene vergaderingen.″ 

Om in artikel 31 : ″Toelating tot de vergadering″ de term ″drie (3) 

werkdagen″ telkens te vervangen door ″uiterlijk drie (3) werkdagen″. 

Om de tekst van artikel 36 : ″Verdaging van de vergadering″ te 

vervangen door de volgende tekst : 

″De raad van bestuur heeft het recht, tijdens de zitting, het besluit 

met betrekking tot de goedkeuring van de jaarrekening drie weken uit 

te stellen. Deze verdaging doet geen afbreuk aan de andere genomen 

besluiten, behoudens andersluidend besluit van de algemene vergadering 

hieromtrent. De volgende vergadering heeft het recht de jaarrekening 

definitief vast te stellen. 

De raad van bestuur heeft tevens het recht, tijdens de zitting, elke 

bijzondere of buitengewone algemene vergadering één enkele maal met 

drie weken uit te stellen. Deze verdaging doet geen afbreuk aan de door 

deze vergadering reeds genomen besluiten, behoudens andersluidend 

besluit van de algemene vergadering hieromtrent. 

Op de volgende vergadering worden de agendapunten van de eerste 

vergadering waarover geen definitief besluit werd genomen, verder 

afgehandeld; aan deze agendapunten kunnen bijkomende agendapunten 

worden toegevoegd. 

Aandeelhouders die aan de eerste vergadering niet hebben deelgenomen, 

worden tot de volgende vergadering toegelaten, mits zij door 

de statuten bepaalde formaliteiten hebben vervuld.″ 

Om de tekst van artikel 37 : ″Statutenwijzigingen″ te vervangen door 

de volgende tekst : 

″Over een wijziging van de statuten kan slechts geldig worden 

beraadslaagd en besloten door een buitengewone algemene vergadering, 

voor notaris, met inachtneming van de voorschriften van de 

artikelen 558 en volgende van het Wetboek van vennootschappen.″ 

Om aan de vergadering te kunnen deelnemen, worden de eigenaars 

van aandelen aan toonder verzocht de aandelen waarmee zij aan de 

vergadering wensen deel te nemen, ten minste drie werkdagen vóór de 

datum van de vergadering neer te leggen op de zetel van de vennootschap 

of in de kantoren van Bank J. Van Breda & Co, Dexia Bank, KBC 

Bank, Fortis Bank, BBL, Bank Delen, Bank Degroof of Petercam. 

Op de zetel van de vennootschap kunnen volmachtformulieren 

worden aangevraagd door aandeelhouders die zich op deze vergadering 

wensen te laten vertegenwoordigen. 

De volmachten verleend voor de buitengewone algemene vergadering 

van 8 juli 2002 blijven evenwel geldig voor de vergadering van 

1 augustus 2002, onverminderd het recht voor de aandeelhouder om 

deze volmachten te herroepen en nieuwe volmachten te verlenen. 

(23430) De raad van bestuur. 

dat de voorwaarden wijzigt van de obligatielening (d.i. de obligatielening 

″1995/2000/2005″ van BEF 100 000 000 (EUR 2.478.935,25), uitgegeven 

bij beslissing van de raad van bestuur van 9 mei 1995 en 

vertegenwoordigd door 100 obligaties van elk BEF 1 000 000 

(EUR 24.789,35). 

Tengevolge van deze homologatie kunnen de beslissingen van de 

algemene vergadering van obligatiehouders van 31 mei 2002 uitgevoerd 

worden en zijn de wijzigingen aan de obligatielening, die ingaan 

op 1 juni 2002, definitief geworden. De volledige tekst van de gewijzigde 

modaliteiten van de obligatielening is ter beschikking op de 

maatschappelijke zetel van de vennootschap en kan op eenvoudig 

verzoek bekomen worden door elke obligatiehouder. Er worden geen 

nieuwe obligaties gedrukt. De oude effecten blijven in omloop, zijnde 

overeenkomstig de nieuwe leningsvoorwaarden zoals goedgekeurd 

door de algemene vergadering van obligatiehouders van 31 mei 2002 en 

gehomologeerd door het hof van beroep te Gent. 

Overeenkomstig de beslissing van voornoemde algemene vergadering 

van obligatiehouders en voornoemde beslissing van het hof van 

beroep te Gent, verleent, naamloze vennootschap, Immotel aan elke 

obligatiehouder de mogelijkheid om de vervroegde terugbetaling te 

vragen van alle of een gedeelte van zijn obligaties aan 100,75 

van de nominale waarde ervan. Elke obligatiehouder kan van dit 

recht gebruik maken gedurende een periode van twee maanden, zijnde 

van 5 augustus 2002 tot en met 5 oktober 2002 (″de Uitoefenperiode″). 

De obligatiehouders die van dit recht gebruik willen maken, dienen 

hun obligaties, coupons nrs. 7 tot en met 10 aangehecht, te deponeren 

tijdens de Uitoefenperiode op de hoofdzetel van Fortis Bank te Brussel 

of in één van de agentschappen van Fortis Bank. De datum voor de 

terugbetaling is vastgesteld op 15 oktober 2002. De obligaties waarvoor 

de terugbetaling gevraagd wordt, zullen geen rente meer opbrengen 

vanaf deze datum. 

Aan de obligatiehouders die hun obligaties krachtens voormeld lid 

ter terugbetaling gedeponeerd hebben, zal op 15 oktober 2002 terugbetaald 

worden : 

1) het kapitaal aan 100,75 van de nominale waarde, hetzij 

EUR 24.975,27 per obligatie; 

2) de op 31 mei 2002 vervallen rente aan de oorspronkelijk voorziene 

rentevoet van 9,25 bruto, hetzij een brutobedrag van EUR 2.293,01 per 

obligatie; 

3) de rente - op het nominaal kapitaal en de vervallen rente - over de 

periode van 1 juni 2002 tot 15 oktober 2002, aan een rentevoet 

van 7,95 bruto op jaarbasis, hetzij een brutobedrag van : 

(EUR 24.789,35 + 2.293,01) × 7,95 × 137/365 = EUR 808,13 per obligatie, 

dit alles onder aftrek van de in te houden belastingen. 

De raad van bestuur wenst de obligatiehouders eraan te herinneren 

dat voormelde mogelijkheid om de terugbetaling van de obligaties te 

vragen, geboden wordt als een éénmalige uitstapmogelijkheid ter 

gelegenheid van de wijziging van de obligatievoorwaarden, en dat er 

nadien geen vervroegde terugbetaling meer mogelijk is, noch op 

verzoek van de vennootschap, noch op verzoek van de obligatiehouder. 

(91374) 

De Kimpe-Cool, naamloze vennootschap, 

Hofstraat 176, 9200 Dendermonde 

H.R. Dendermonde 49545 — BTW 452.386.125 

Jaarvergadering ten maatschappelijke zetel op 14.08.2002, om 

16 uur. — Agenda : 1. Verslag raad van bestuur. 2. Goedkeuring jaarrekening 

per 31.03.2002 3. Bestemming resultaat. 4. Kwijting bestuurders. 

5. Rondvraag. Zich schikken naar de statuten. (91373) 

Immotel, naamloze vennootschap, 

Zuid-Australiëstraat 42, 8760 Meulebeke 

H.R. Kortrijk 91726 — BTW 405.282.232 

Bericht aan de obligatiehouders 

De raad van bestuur van de naamloze vennootschap Immotel 

informeert haar obligatiehouders dat het hof van beroep te Gent op 

13 juni 2002, bij toepassing van artikel 574 van het Wetboek van 

vennootschappen, homologatie heeft verleend betreffende het besluit 

van de algemene vergadering van obligatiehouders van 31 mei 2002, 

Matexi, naamloze vennootschap, 

Zuid-Australiëstraat 42, 8760 Meulebeke 

H.R. Kortrijk 44122 — BTW 405.580.655 

Bericht aan de obligatiehouders 

De raad van bestuur van, naamloze vennootschap, Matexi informeert 

haar obligatiehouders dat het hof van beroep te Gent op 13 juni 2002, 

bij toepassing van artikel 574 van het Wetboek van vennootschappen, 

homologatie heeft verleend betreffende het besluit van de algemene 

vergadering van obligatiehouders van 31 mei 2002, dat de voorwaarden 

wijzigt van de obligatielening (d.i. de obligatielening ″1995/2000/2005″ 

van BEF 450 000 000 (EUR 11.155.208,61), uitgegeven bij beslissing van 

de raad van bestuur van 9 mei 1995 en vertegenwoordigd door 

450 obligaties van elk BEF 1 000 000 (EUR 24.789,35). 

Tengevolge van deze homologatie kunnen de beslissingen van de 

algemene vergadering van obligatiehouders van 31 mei 2002 uitgevoerd 

worden en zijn de wijzigingen aan de obligatielening die ingaan 

op 1 juni 2002, definitief geworden. De volledige tekst van de gewijzigde 

modaliteiten van de obligatielening is ter beschikking op de 

maatschappelijke zetel van de vennootschap en kan op eenvoudig 

verzoek bekomen worden door elke obligatiehouder. Er worden geen 

nieuwe obligaties gedrukt. De oude effecten blijven in omloop, zijnde


32903 

overeenkomstig de nieuwe leningsvoorwaarden zoals goedgekeurd 

door de algemene vergadering van obligatiehouders van 31 mei 2002 en 

gehomologeerd door het hof van beroep te Gent. 

Overeenkomstig de beslissing van voornoemde algemene vergadering 

van obligatiehouders en voornoemde beslissing van het hof van 

beroep te Gent, verleent naamloze vennootschap Matexi aan elke 

obligatiehouder de mogelijkheid om de vervroegde terugbetaling te 

vragen van alle of een gedeelte van zijn obligaties aan 100,75 van de 

nominale waarde ervan. Elke obligatiehouder kan van dit recht gebruik 

maken gedurende een periode van twee maanden, zijnde van 

5 augustus 2002 tot en met 5 oktober 2002 (″de Uitoefenperiode″). De 

obligatiehouders die van dit recht gebruik willen maken, dienen hun 

obligaties, coupons nrs. 7 tot en met 10 aangehecht, te deponeren 

tijdens de Uitoefenperiode op de hoofdzetel van Fortis Bank te Brussel 

of in één van de agentschappen van Fortis Bank. De datum voor de 

terugbetaling is vastgesteld op 15 oktober 2002. De obligaties waarvoor 

de terugbetaling gevraagd wordt, zullen geen rente meer opbrengen 

vanaf deze datum. 

Aan de obligatiehouders die hun obligaties krachtens voormeld lid 

ter terugbetaling gedeponeerd hebben, zal op 15 oktober 2002 terugbetaald 

worden : 

1) het kapitaal aan 100,75 van de nominale waarde, hetzij 

EUR 24.975,27 per obligatie; 

2) de op 31 mei 2002 vervallen rente aan de oorspronkelijk voorziene 

rentevoet van 9,25 bruto, hetzij een brutobedrag van EUR 2.293,01 per 

obligatie; 

3) de rente - op het nominaal kapitaal en de vervallen rente - over de 

periode van 1 juni 2002 tot 15 oktober 2002, aan een rentevoet 

van 7,95 bruto op jaarbasis, hetzij een brutobedrag van : 

(EUR 24.789,35 + 2.293,01) × 7,95 × 137/365 = EUR 808,13 per obligatie, 

dit alles onder aftrek van de in te houden belastingen. 

De raad van bestuur wenst de obligatiehouders eraan te herinneren 

dat voormelde mogelijkheid om de terugbetaling van de obligaties te 

vragen, geboden wordt als een éénmalige uitstapmogelijkheid ter 

gelegenheid van de wijziging van de obligatievoorwaarden, en dat er 

nadien geen vervroegde terugbetaling meer mogelijk is, noch op 

verzoek van de vennootschap, noch op verzoek van de obligatiehouder. 

(91375) 

en voordelen bieden als de bestaande aandelen en die in de winsten 

zullen delen vanaf de effectieve inschrijving van de kapitaalverhoging. 

Op deze 30 nieuwe aandelen zal worden ingeschreven in speciën tegen 

de globale prijs van 74.368,06 euro. 3. Vaststelling van de voorwaarden 

van uitgifte en afbetaling van de nieuwe aandelen, onder meer vaststelling 

van de termijn binnen dewelke het voorkeurrecht kan uitgeoefend 

worden overeenkomstig artikel 593 van het Wetboek van vennootschappen. 

4. Volledige herwerking van de statuten om deze aan te 

passen aan voormelde agendapunten en aan de bepalingen van de wet 

van 13 april 1995 houdende wijzigingen van de vennootschappenwet 

en aan de bepalingen van de wet van 7 mei 1999, gewijzigd door de 

wet van 23 januari 2001, houdende het Wetboek van vennootschappen. 

De aandeelhouders worden verzocht zich te schikken naar de statuten. 

(23612) 

S.A.R.E.M., naamloze vennootschap, 

Gebrandestraat 60B, 3511 Hasselt (Kuringen) 

H.R. Hasselt 29527 — BTW 401.345.121 

De aandeelhouders worden verzocht aanwezig te zijn op de buitengewone 

algemene vergadering die zal plaatsvinden op het kantoor van 

notaris Marc Jansen te Hasselt, 3510 Kermt, Diestersteenweg 175, op 

maandag 5 augustus 2002, om 11 u 30 m. — Agenda : 1. Kapitaalverhoging 

met een bedrag van 8.723,69 EUR om het te brengen van 

791.276,31 EUR op 800.000 EUR, door inlijving van beschikbare 

reserves, zonder uitgifte van nieuwe aandelen. 2. Kapitaalvermindering 

met 600.000 EUR om het kapitaal te verlagen van 800.000 EUR tot 

200.000 EUR, door aanzuivering van geleden verliezen, met behoud 

van het aantal aandelen. 3. Wijziging van artikel 18 der statuten in 

verband met de externe vertegenwoordigingsmacht. 4. Aanpassing van 

de statuten aan de voorgaande beslissingen en aan het nieuwe Wetboek 

van Vennootschappen van zeven mei negentienhonderd negenennegentig. 

5. Machtiging aan de raad van bestuur om de statuten te 

coördineren. Om aan de vergadering deel te nemen, worden de 

aandeelhouders verzocht zich te gedragen overeenkomstig de wet en 

de statuten. 

(23613) De raad van bestuur. 

Nobelco, naamloze vennootschap, 

Scheldestraat 35, 2000 Antwerpen 


Jaarvergadering op 02.08.2002 om 11.30 uur, op de zetel. — Dagorde : 

1. Bespreking en goedkeuring jaarrekening per 31.03.2002. 2. Kwijting 

aan de bestuurders. 3. Ontslagen en benoemingen. 4. Bezoldigingen. 

(91376) 

Openbare Besturen en Technisch Onderwijs 

Administrations publiques 

et Enseignement technique 

(Dit bericht had moeten verschijnen op 15 juli 2002) 

Vicinvest, naamloze vennootschap, 

Stationstraat 47, 1742 Ternat 

De jaarvergadering zal worden gehouden op de zetel van de 

vennootschap op 02.08.2002, te 20.00 uur. — Agenda : 1. Verslag raad 

van bestuur. 2. Goedkeuring van de jaarrekening per 31.12.2001. 

3. Bestemming resultaat. 4. Kwijting bestuurders. 5. Ontslag en benoeming 

bestuurders. Varia. Zich richten naar de statuten. (91377) 

Het Vlakke Land, naamloze vennootschap, 

Witte Bremlaan 7, 2360 Oud-Turnhout 

H.R. Turnhout 77154 — BTW 455.261.283 

De aandeelhouders worden uitgenodigd op de buitengewone algemene 

vergadering die zal gehouden worden op het kantoor van notaris 

Jozef Coppens te Vosselaar, Cingel 12, op 5 augustus 2002, om 10 uur, 

met als agenda : 1. Conversie van het bedrag van het kapitaal in euro. 

2. Verhoging van het maatschappelijk kapitaal met 74.368,06 euro om 

het te brengen van 74.368,06 euro op 148.736,12 euro door de creatie 

van 30 aandelen zonder vermelding van waarde, die dezelfde rechten 

OPENSTAANDE BETREKKINGEN − PLACES VACANTES 

Katholieke Universiteit Leuven 

Voor de dienst onderzoekscoördinatie zoeken wij een (m/v), graad 9 

of 10 — VB/A/2002/35/P 

Doel van de functie. 

Instaan voor de dagelijkse leiding van de dienst onderzoekscoördinatie, 

met name de stafdienst en het secretariaat. De stafdienst levert 

de essentiële ondersteunende diensten voor het onderzoeksbeleid en 

de centrale administratie : voorbereiding van evaluatie, inventarisatie, 

administratie, voorlichting en bijstand inzake financiering van onderzoek, 

projectaanvragen enzovoort. 

Opdrachten. 

Dagelijkse administratieve leiding van de dienst onderzoekscoördinatie, 

dit is een team van een tiental personen. 

Ondersteuning van de taken van de coördinator onderzoeksbeleid. 

Opbouw en implementering van een specifieke evaluatieprocedure 

voor de onderzoeksgroepen van de K.U. Leuven.


Specifieke opdrachten in functie van de eigen expertise, bijvoorbeeld 

in verband met public relations, administratieve vertegenwoordiging 

van de dienst onderzoekscoördinatie in beleidsorganen, ondersteuning 

van EU-projectaanvragen ... 

Profiel. 

U hebt een universitair diploma. 

U beschikt over uitstekende leidinggevende en organisatorische 

kwaliteiten en heeft bij voorkeur ervaring in een leidinggevende 

functie. 

U hebt sterke communicatieve vaardigheden en kunt een team 

motiveren en coachen. 

U hebt een uitgesproken interesse voor het universitaire gebeuren en 

het wetenschappelijk onderzoek. Een doctoraat is een pluspunt. 

Selectieproeven. 

Preselectie op basis van elementen uit het profiel. 

Proeven en/of interviews in verband met bovengenoemde taken en 

een assessment center. 

Wij bieden een voltijdse tewerkstelling voor onbepaalde duur. 

Aan deze functie wordt graad 9 of 10 gekoppeld, afhankelijk van de 

kwalificaties en de relevante ervaring van de kandidaat. 

Interesse ? 

Je kandidatuur moet je, samen met je curriculum vitae (vermeld 

duidelijk je beroepsmatige ervaring), een eensluidend verklaard 

afschrift van je diploma en een kopie van je rijbewijs : 

- ofwel aangetekend verzenden aan het College van burgemeeser en 

schepenen, Vredelaan 1, 2490 Balen, uiterlijk gepost op 

22 augustus 2002; 

- ofwel tegen ontvangstbewijs afgeven op de personeelsdienst van 

het gemeentehuis van Balen, Vredelaan 1 te Balen, ten laatste op 

22 augustus 2002, om 20 uur. 

De volledige functiebeschrijving, aanwervingsvoorwaarden en sollicitatieprocedure 

kan je op eenvoudig verzoek bekomen op de personeelsdienst, 

tel. 014-81 99 23. Er wordt een wervingsreserve aangelegd 

voor een termijn van drie jaar. (23432) 

″Groupe ICHEC-ISC Saint-Louis-ISFSC″ 

Appel à candidatures suivant art. 10, §6del’arrêté royal n° 63 du 

20 juillet 1982 - Dérogations pour l’exercice d’une fonction accessoire. 

La Liste des cours est disponible au bureau de placement de 

l’ORBEM 65, boulevard Anspach, 1000 Bruxelles. (23433) 

Hoe solliciteren ? 

Interesse ? Stuur dan uw gemotiveerde sollicitatie met curriculum 

vitae naar de personeelsdienst K.U. Leuven, ter attentie van Ilse 

Vanwezer, personeelsconsulent, Parijsstraat 72 b te 3000 Leuven, 

tel. 016-32 83 27, fax : 016-32 83 10. 

E-mail : Ilse.Vanwezer@pers.kuleuven.ac.be 

De kandidaturen moeten binnen zijn op de personeelsdienst K.U. 

Leuven uiterlijk op 20 augustus 2002. 

Inzake rekrutering en aanwerving voert de K.U. Leuven een gelijke 

kansenbeleid. (23431) 

Cultuurbeleidscoördinator 

Gemeente Balen 

Gerechtelijke akten 

en uittreksels uit vonnissen 

Actes judiciaires 

et extraits de jugements 

Bekendmaking gedaan overeenkomstig artikel 488bis e, § 1 

van het Burgerlijk Wetboek 

Publication faite en exécution de l’article 488bis e, § 1 er 

du Code civil 

Aanstelling voorlopig bewindvoerder 

Désignation d’administrateur provisoire 

Niveau A (m/v) - statutaire betrekking 

Takenpakket : 

je staat in voor de opmaak, uitvoering en evaluatie van het cultuurbeleidsplan 

van de gemeente Balen en geeft leiding aan de diensten van 

De Magneet; 

daarnaast organiseer je inspraak en participatie inzake cultuur, 

verzorgt de culturele communicatie, ondersteunt het verenigingsleven 

en beheert de culturele infrastructuur; 

je ondersteunt en ontwikkelt de lokale culturele dynamiek en 

ontplooi je in overleg met de verschillende culturele actoren, projecten 

en activiteiten, ook over de gemeentegrenzen heen. 

Profiel : 

je bent in het bezit van een universitair diploma of gelijkgesteld of 

een diploma van hoger onderwijs van 2 cycli of van het lange type 

(HOLT); 

daarnaast heb je minstens 2 jaar beroepservaring in de culturele 

sector en beschik je over rijbewijs B; 

je bent een beleidsmatig persoon die beschikt over sterke coördinerende 

en leidinggevende capaciteiten; 

je bent een echte ″netwerkmakelaar″ en communicatieve teambuilder. 

Vredegerecht van het tweede kanton Anderlecht 

Bij beschikking van de vrederechter van het tweede kanton Anderlecht, 

verleend op 4 juli 2002, werd de heer Hendrik Moyson, echtgenoot 

van Mevr. Maria Van Overstraeten, geboren op 28 juni 1914 te 

Ganshoren, wonende te Sint-Agatha-Berchem, Gentse steenweg 1011, 

maar verblijvende in « Home les Oliviers », Koekelberglaan 2, te Sint- 

Agatha-Berchem, niet in staat is zijn goederen te beheren, en kreeg 

toegevoegd als voorlopig bewindvoerder, zijn vriendin : Mevr. Marie- 

Louise Danne, wonende te Sint-Jans-Molenbeek, Gentse steenweg 581n, 

en dat vanaf de neerlegging van het verzoekschrift, zijnde 20 juni 2002. 

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Brigitte de Bremme. 

(66021) 

Vredegerecht van het derde kanton Antwerpen 

Bij beschikking van de vrederechter van het derde kanton 

Antwerpen, verleend op 5 juli 2002, werd Segal, René, geboren te 

Borgerhout op 22 augustus 1931, wonende te 2000 Antwerpen, 

Britselei 10, verblijvende te AZM, Campus Hoge Beuken, Neurologie 1, 

Commandant Weynsstraat 165, te 2660 Hoboken (Antwerpen), niet in


32905 

staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als 

voorlopig bewindvoerder : Meerts, Jan, advocaat, kantoorhoudende te 

2000 Antwerpen, Mechelsesteenweg 12/6. 

Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 

28 juni 2002. 

Antwerpen, 15 juli 2002. 

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Roger 

Wouters. (66022) 

Vredegerecht van het vierde kanton Brugge 

Bij beschikking d.d. 3 juli 2002, gewezen op verzoekschrift van 

20 juni 2002, heeft de vrederechter over het vierde kanton Brugge voor 

recht verklaard dat Beckers, Christine, geboren te Heusden op 

24 oktober 1946, verblijvende in het Psychiatrisch Ziekenhuis 

O.L. Vrouw, Koning Albert I-laan 8, 8200 Brugge, niet in staat is zelf 

haar goederen te beheren, en heeft aangewezen als voorlopige bewindvoerder 

: Van den Berghe, Philip, advocaat te 8000 Brugge, Bevrijdingslaan 

4/1. 

Brugge, 15 juli 2002. 

De hoofdgriffier, (get.) Vanheste, René. (66023) 

Vredegerecht van het kanton Geel 

Vredegerecht van het kanton Geraardsbergen-Brakel, 

zetel Geraardsbergen 

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Geraardsbergenbrakel, 

zetel Geraardsbergen, verleend op 8 juli 2002 : 

verklaart Wytinck, Eugène, geboren te Antwerpen op 21 november 

1924, weduwnaar, wonende te 9500 Geraardsbergen, Molenstraat 

28, niet in staat zelf zijn goederen te beheren; 

voegt toe als voorlopig bewindvoerder : De Brouwer, Paul, advocaat 

te Geraardsbergen, er kantoorhoudende aan de Moenebroekstraat 33. 

Geraardsbergen, 12 juli 2002. 

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Borgenon, Christiane. 

(66027) 

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Geraardsbergen- 

Brakel, zetel Geraardsbergen, verleend op 8 juli 2002 : 

verklaart Robberechts, Ludovicus Marc, geboren te Mechelen op 

11 september 1961, wonende te 9500 Geraardsbergen, Heuvelstraat 133, 

niet in staat zelf zijn goederen te beheren; 

voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Robberechts, Marleen, 

geboren te Mechelen op 10 mei 1960, wonende te 9500 Geraardsbergen, 

Heuvelstraat 133. 

Geraardsbergen, 12 juli 2002. 

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (signé) Borgenon, 

Christiane. (66028) 

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Geel, verleend 

op 5 juli 2002, werd de heer Buyens, Ludovicus Augustinus Albertus, 

geboren te Lichtaart op 15 februari 1915, verblijvende te 2440 Geel, 

Home Laarsveld, Laarsveld 28, niet in staat verklaard zijn goederen te 

beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : 

Mevr. Linda Claessens, advocate, met kantoor te 2440 Geel, Rijn 56. 

Geel, 15 juli 2002. 

Voor eensluidend uittreksel : de eerstaanwezend adjunct-griffier, 

(get.) Victor Vos. (66024) 

Vredegerecht van het eerste kanton Hasselt 

Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton te Hasselt 

van 10 juli 2002, wordt over Meeuwissen, Hubertina, geboren te 

Lanaken op 22 september 1924, wonende te 3520 Zonhoven, Schutenseweg 

10, verblijvende te 3500 Hasselt, Salvatorstraat 20, Salvatorrusthuis, 

aangesteld als voorlopige bewindvoerder : Mr. Berghs, 

Hubert, kantoorhoudende te 3500 Hasselt, Guffenslaan 84. 

Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) M. Kreemers. (66029) 

Vredegerecht van het eerste kanton Gent 

Gelet op het verzoekschrift d.d. 25 juni 2002, ter griffie neergelegd 

werd bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Gent, 

verleend op 3 juli 2002, Windels, Juliaan, geboren op 16 oktober 1932, 

wonende te 9940 Evergem, Hoeksken 29, verblijvende Psychiatrisch 

Centrum Dr. Guislain, Campus Sint-Alfons, Sint-Juliaanstraat 1, te 

9000 Gent, niet in staat verklaard zelf zijn goederen te beheren en kreeg 

toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Windels, Denise, wonende 

te 9940 Evergem, Kuitenbergstraat 86. 

Gent, 15 juli 2002. 

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Parijs, 

Nadine. (66025) 

Vredegerecht van het kanton Herne-Sint-Pieters-Leeuw, 

zetel Sint-Pieters-Leeuw 

Beschikking d.d. 9 juli 2002 : 

verklaren Esselens, José, geboren te Asse op 17 februari 1958, 

wonende te 1745 Opwijk, Lepelstraat 15, opgenomen in de instelling 

Ziekenhuis De Bijtjes, Koninklijke Instelling V.Z.W., Inkendaalstraat 1, 

te 1602 Vlezenbeek, niet in staat zelf haar goederen te beheren; 

voegen toe als voorlopig bewindvoerder : Van Eeckhoudt, Marc, 

advocaat, wonende te 1082 Brussel, Dr. Schweitzerplein 18. 

Sint-Pieters-Leeuw, 15 juli 2002. 

De adjunct-griffier, (get.) Partous, An. (66030) 

Vredegerecht van het vierde kanton Gent 


Bij beschikking van de vrederechter van het vierde kanton Gent van 

12 juli 2002 werd Debruyne, Dieter, geboren te Roeselare op 

11 januari 1978, gedomicilieerd en verblijvend te 9000 Gent, Olifantenstraat 

36, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg 

toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mr. Dirk Neels, advocaat te 

9000 Gent, Muinklaan 12. 

Het verzoekschrift werd ter griffie neergelegd op 10 juni 2002. 

Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Dominique Monteyne. 

(66026) 

verklaren Verbeijst, Jan, geboren te Strombeek op 4 januari 1932, 

wonende te 1070 Anderlecht, Marius Renardlaan 41/19, opgenomen in 

de instelling Ziekenhuis De Bijtjes, Koninklijke Instelling V.Z.W., Inkendaalstraat 

1, te 1602 Vlezenbeek, niet in staat zelf zijn goederen te 





De adjunct-griffier, (get.) Partous, An. (66031)



verklaren Rogier, Jean Baptist, geboren te Huizingen op 

25 september 1920, wonende te 1651 Lot, Goutstouwersstraat 21, 

opgenomen in de instelling Ziekenhuis De Bijtjes, Koninklijke Instelling 

V.Z.W., Inkendaalstraat 1, te 1602 Vlezenbeek, niet in staat zelf zijn 

goederen te beheren; 




De adjunct-griffier, (get.) Partous, An. (66032) 

Vredegerecht van het kanton Lokeren 

Vredegerecht van het kanton Mol 

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Mol, verleend op 

4 juli 2002, werd Leconte, Marie Antoinette Charlotte, geboren te 

Menen op 26 februari 1913, wonende te 2400 Mol, Brouwerijdreef 40, 

niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd 

als voorlopig bewindvoerster : Schillebeekx, Anne Claire Marthe 

Gilberte Josephine, geboren te Balen op 24 april 1945, verpleegster, 

wonende te 2400 Mol, Brouwerijdreef 40. 

Mol, 15 juli 2002. 

Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Marc Verheyden. 

(66037) 

Bij beschikking d.d. 12 juli 2002 van de vrederechter van het kanton 

Lokeren werd Persyn, Julia, geboren te Lokeren op 16 januari 1923, 

wonende te 9160 Lokeren, Kerkstraat 51, verblijvende Hof ter Engelen, 

Polderstraat 4, K 210, te 9160 Lokeren, niet in staat verklaard zelf haar 

goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder 

: Van de Vyver, Guido, zonder beroep, wonende te 9160 Eksaarde, 

Rechtstraat 114, en Van de Vyver, Marc, handelaar, wonende te 

9160 Lokeren, Sint-Jozefstraat 72. 

Lokeren, 15 juli 2002. 

De eerstaanwezend adjunct-griffier, (get.) Schepens, Vera. (66033) 

Vredegerecht van het kanton Meise 

Justice de paix du second canton d’Anderlecht 

Par ordonnance du juge de paix du second canton d’Anderlecht, en 

date du 4 juillet 2002, la nommée Mme Germaine De Greef, veuve 

Samuel Géraldo, née le 19 mai 1928 à Uccle, domiciliée à Ixelles, rue de 

Tenbosch 108, mais résidant actuellement aux Jardins de Provence, 

boulevard Sylvain Dupuis 94, à Anderlecht, a été déclarée incapable de 

gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : 

Me Eric Dierickx, avocat, dont les bureaux sont établis à Anderlecht, 

rue Georges Moreau 160, et ce, à dater du dépôt de la requête, soit le 

21 juin 2002. 

Pour extrait conforme : la greffière en chef, (signé) Brigitte 

de Bremme. (66038) 

Bij beschikking van 10 juli 2002 van de vrederechter van het kanton 

Meise werd Viaulu, Thérèse, geboren op 24 januari 1920 te Schaarbeek, 

en wonende te 1860 Meise, Keizerinlaan 14, niet in staat verklaard haar 

goederen te beheren en kreeg Mr. D’Hollander, Jean, advocaat, met 

kantoor te 1780 Wemmel, De Limburg Stirumlaan 62, aangewezen als 

voorlopig bewindvoerder. 

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) De Donder, 

Nicole. (66034) 

Bij beschikking van 10 juli 2002 van de vrederechter van het kanton 

Meise werd Mevr. De Hulster, Christiane, geboren te Farbus (Frankrijk) 

op 27 oktober 1929, wonende te 1780 Wemmel, Diepestraat 104, doch 

verblijvende in de V-Dienst te Jette, Sint-Pieterskerkstraat 47, niet in 

staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg Mr. D’Hollander, 

Jean, advocaat, met kantoor te 1780 Wemmel, De Limburg Stirumlaan 

62, aangewezen als voorlopig bewindvoerder. 

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) De Donder, 

Nicole. (66035) 

Vredegerecht van het kanton Menen 


date du 5 juillet 2002, la nommée Mme Andrée Jardinet, née le 

4 février 1927 à Anseremme, domiciliée à Watermael-Boitsfort, chaussée 

de la Hulpe 229, mais résidant actuellement à l’Hôpital Erasme, route 

de Lennik 808, à Anderlecht, a été déclarée incapable de gérer ses biens 

et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Me Patrick 

Nedergedaelt, avocat, dont le cabinet est établi avenue J. et 

P. Carsoel 43/8, à 1180 Bruxelles, et ce, à dater du dépôt de la requête, 

soit le 28 juin 2002. 




date du 4 juillet 2002, la nommée Mme Fernande Fortunée, née à 

Molenbeek-Saint-Jean le 24 avril 1904, domiciliée à Molenbeek-Saint- 

Jean, rue de la Célidée 16/4, et résidant actuellement en la maison de 

repos « Val des Fleurs », avenue du Roi Albert 88, à Berchem-Sainte- 

Agathe, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue 

d’un administrateur provisoire, étant : Me Erika Swysen, avocate, dont 

les bureaux sont établis à 1082 Bruxelles, place D. Schweitzer 18, et ce, 

à dater du dépôt de la requête, soit le 19 juin 2002. 




verklaart Delheye, Charles, geboren te Barnalec (Frankrijk) op 

20 september 1915, wonende te 8211 Aartrijke, Professor 

Nelisstraat 25B, opgenomen in de instelling R.V.T. « Sint-Jozef », Sint- 

Maartensplein 15, te 8560 Moorsele, niet in staat zelf zijn goederen te 


voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Delheye, Camille, wonende 

te 8560 Gullegem, Kwadries 83. 

Menen, 15 juli 2002. 

De griffier, (get.) Engels, Rita. (66036) 


date du 4 juillet 2002, la nommée Mme Elisabeth Maria Huygens, veuve 

Pluckers, Gustaaf, née le 20 février 1911 à Haren, domiciliée et résidant 

actuellement en la maison de repos « Val des Fleurs », avenue du Roi 

Albert 88, à Berchem-Sainte-Agathe a été déclarée incapable de gérer 

ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : son 

petit-fils, M. Alain Pluckers, domicilié à 1000 Bruxelles, rue Philippe de 

Champagne 36, et ce, à dater du dépôt de la requête, soit le 19 juin 2002. 


de Bremme. (66041)


32907 

Justice de paix du canton d’Arlon-Messancy, siège d’Arlon 

Justice de paix du canton de Fontaine-l’Evêque 

Par ordonnance du juge de paix du canton d’Arlon-Messancy, siège 

d’Arlon, rendue le 5 juillet 2002, sur requête déposée le 24 juin 2002, 

M. Lebeau, Michel, né à Thy-le-Château le 18 août 1944, domicilié rue 

Netzer 22, à 6700 Arlon, résidant actuellement en la maison de repos 

« Le Refuge », à Marbehan, Grand-Rue 4, a été déclaré incapable de 

gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la 

personne de Me Soblet, Dimitri, dont le cabinet se trouve avenue 

Bouvier 41, à 6760 Virton. 

Extrait certifié conforme : le greffier en chef, (signé) Mertz, M. (66042) 

Suite à la requête déposée le 27 mai 2002, par ordonnance du juge de 

paix du canton de Fontaine-l’Evêque, rendue le 10 juillet 2002, Auteri, 

Steve, né à Charleroi le 5 février 1982, domicilié et résidant à 

6142 Leernes, rue de la Joncquière 19, a été déclaré incapable de gérer 

ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne 

de Di Pisa, Maria Stella, domiciliée à 6142 Leernes, rue de la Joncquière 

19. 

Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Metillon, 

Martine. (66047) 

Justice de paix du cinquième canton de Charleroi 

Justice de paix du canton d’Herstal 

Par ordonnance du juge de paix du cinquième canton de Charleroi, 

en date du 3 juillet 2002, le nommé Grégoire, Robert Félix, époux de 

Lorand, Lucie, né à Falisolle le 3 novembre 1912, domicilié à Charleroi 

ex Mont-sur-Marchienne, rue du Beau Site 26, a été déclaré incapable 

de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : 

Tramasure, Sébastien, avocat, domicilié à Charleroi ex Mont-sur- 

Marchienne, avenue P. Pastur 136. 

Requête déposée le 7 juin 2002. 

Pour extrait certifié conforme : le greffier en chef, (signé) Goffin, 

Gudy. (66043) 

Par ordonnance du juge de paix du canton d’Herstal, du 27 juin 2002, 

la nommée Michau, Antoinette, née le 23 octobre 1924, domiciliée à 

4680 Oupeye, rue du Roi Albert 138, a été déclarée incapable de gérer 

ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la 

personne de Cloes, José, avocat, domicilié à 4670 Blegny, rue du 

Vicinal 25. 

Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Depas, 

Marie-Paule. (66048) 

Justice de paix du premier canton de Huy 

Justice de paix du canton de Dour-Colfontaine, 

siège de Dour 

Suite à la requête déposée le 25 juin 2002, par ordonnance du juge de 

paix suppléant, Yves Bronsart, du canton de Dour-Colfontaine, siège 

de Dour, rendue le 4 juillet 2002, Mme Cornez, Monique, née le 

18 avril 1939, domiciliée Home « Bon Accueil », rue des Andrieux 180, 

à 7370 Elouges, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été 

pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Van 

Kerckhoven, Luc, dont le cabinet est établi à 7000 Mons, rue des 

Marcottes 30. 

Pour extrait conforme : le greffier en chef faisant fonction, (signé) 

Breuse, Brigitte. (66044) 

Suite à la requête déposée le 5 juillet 2002, par ordonnance du juge 

de paix du premier canton de Huy, rendue le 11 juillet 2002, M. Ferrière, 

Jean-Pierre Carl Marie Anthony, Belge, né à Huy le 12 mars 1975, 

célibataire, domicilié avenue du Paradis 18/9, à 4540 Amay, résidant 

C.H.U. (Tour 2 - soins intensifs - chambre 43), Sart Tilman, à 4000 Liège, 

a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un 

administrateur provisoire en la personne de Me Sacre, Laurent, avocat, 

dont l’étude est établie rue Vankeerberghen 7, à 4500 Huy. 

Pour extrait conforme : le greffier adjoint, (signé) Grifnée, Marie- 

Paule. (66049) 

Justice de paix du troisième canton de Liège 


de paix suppléant du canton de Dour-Colfontaine, siège de Dour, 

rendue le 10 juillet 2002, M. Muczerniuk, Stefan, né à Mysyn le 

14 février 1921, domicilié rue des Andrieux 180, à 7370 Elouges, a été 

déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur 

provisoire en la personne de Me Bronsart, Yves, avocat, de résidence 

rue Pairois 44, à 7370 Dour. 




de paix du troisième canton de Liège, rendue le 9 juillet 2002, 

Mme Wilhelm, Marie, née à Glain le 10 août 1928, domiciliée rue Jean 

Somers 14, 4000 Liège, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a 

été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de 

M. Jammaer, Thierry, avocat, domicilié rue Jean Haute 104, 4000 Liège. 

Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Marzée, Christiane. (66050) 

Justice de paix du second canton de Namur 


paix suppléant, Yves Bronsart, du canton de Dour-Colfontaine, siège 

de Dour, rendue le 10 juillet 2002, M. Lefevre, Marcel, né à Dour le 

7 mars 1920, domicilié rue Alexandre Patte 5, à 7370 Dour, résidant 

Home « Bienvenue », rue de la Frontière 77, à 7370 Dour, a été déclaré 

incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur 

provisoire en la personne de Me Bronsart, Yves, avocat, dont le cabinet 

est établi rue Pairois 44, à 7370 Dour. 



Par ordonnance du juge de paix du second canton de Namur, en date 

du 12 juillet 2002, le nommé Maso, Sergio, né à Strepy-Bracquegnies le 

8 juillet 1950, domicilié et résidant à 5000 Namur, avenue Vauban 8, 

La Bastide, actuellement hospitalisé à l’H.N.P. Saint-Martin, rue Saint- 

Hubert 84, à 5100 Dave, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a 

été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : Me Dominique 

Rasquin, avocat, rue Pépin 32, à 5000 Namur. 

Pour extrait certifié conforme : le greffier en chef, (signé) Annie 

Grégoire. (66051)


Par ordonnance du juge de paix du second canton de Namur, en date 

du 12 juillet 2002, le nommé Roufosse, Noël, né le 17 juillet 1949, 

domicilié à 5300 Andenne, rue des Combattants 93/31, résidant à 

l’H.N.P. Saint-Martin, rue Saint-Hubert 84, à 5100 Dave, a été déclaré 

incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur 

provisoire, étant : Me Pierre Grossi, avocat, rue de Dave 45, à 

5100 Jambes. 

Pour extrait certifié conforme : le greffier en chef, (signé) Annie 

Grégoire. (66052) 

Justice de paix du canton de Saint-Nicolas 


paix du canton de Saint-Nicolas, rendue le 4 juillet 2002, Mme Roster, 

Florentine, née le 7 mai 1914, veuve, domiciliée rue des Ponts 32, à 

4430 Ans, résidant à l’Hôpital Saint-Joseph, rue de Hesbaye 75, 

4000 Liège, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue 

d’un administrateur provisoire en la personne de Me Chapelier, Joël, 

avocat, dont l’étude est sise chaussée de Gaule 20, 4000 Liège. 

Pour extrait certifié conforme : le greffier, (signé) Dejonc, 

Jacques. (66053) 


paix du canton de Saint-Nicolas, rendue le 26 juin 2002, Mme Pinte, 

Maria, née le 27 février 1925 à Kemexhe, domiciliée rue L. Dewonck 13, 

à 4432 Alleur, résidant au Vert Bocage, rue du Plope 12, 4431 Loncin, a 

été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un 

administrateur provisoire en la personne de Me Baldo, Isabelle, avocat, 

dont l’étude est sise rue Colard Trouillet 47, 4100 Seraing. 



Mainlevée d’administration provisoire 

Opheffing voorlopig bewind 

Vredegerecht van het kanton Neerpelt-Lommel, zetel Neerpelt 

Bij beschikking van de toegevoegd vrederechter van het kanton 

Neerpelt-Lommel, met zetel te Neerpelt, verleend op 9 juli 2002, werd 

ambtshalve een einde gesteld aan het voorlopig bewind over de 

goederen van Kanters, Hendrikus, geboren te Valkenswaard (Nederland), 

wettelijk gedomicilieerd Achel Statie 62, 3930 Hamont-Achel, 

verblijvende Beverbekerdijk 7, 3930 Hamont-Achel, ingevolge zijn 

overlijden op 3 juli 2002 te Hamont-Achel. 

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Willy Moermans. 

(66058) 

Justice de paix du second canton d’Anderlecht 

Par ordonnance du juge de paix du second canton d’Anderlecht en 

date du 11 juillet 2002, il a été mis fin au mandat de Mme Madeleine 

Barbe, domiciliée à Anderlecht, rue de l’Energie 7, en sa qualité 

d’administrateur provisoire de Mme Sidonie Lefèvre, née le 

21 septembre 1930 à Anderlecht, domiciliée et résidant à Anderlecht, 

avenue Guillaume Stassart 124, cette dernière ayant été déclarée à 

nouveau apte à gérer ses biens. 

Pour extrait conforme : la greffière en chef, (signé) Brigitte de 

Bremme. (66059) 

Justice de paix du canton de Seneffe 

Justice de paix du canton de Verviers 1-Herve, siège de Herve 

Par ordonnance du 2 juillet 2002, prononcée par le juge de paix du 

canton de Seneffe, siégeant en chambre du conseil, Me Benoît Parmentier, 

avocat à 6060 Gilly, chaussée de Fleurus 72, a été désigné en qualité 

d’administrateur provisoire des biens de Mme Simonna Vereecke, née 

à Ypres le 9 octobre 1911, domiciliée à Manage, chaussée de Mons 46, 

cette dernière étant hors d’état de gérer ses biens. 

Pour extrait conforme : le greffier adjoint, (signé) Nykon, Martine. 

(66055) 

Par ordonnance du 2 juillet 2002, prononcée par le juge de paix du 

canton de Seneffe, siégeant en chambre du conseil, Me Benoît Parmentier, 

avocat à 6060 Gilly, chaussée de Fleurus 72, a été désigné en qualité 

d’administrateur provisoire des biens de M. Patrick Lhost, né à Waziers 

(France), le 29 mars 1956, domicilié à Manage, Grand’Rue 23A, ce 

dernier étant hors d’état de gérer ses biens. 

Pour extrait conforme : le greffier adjoint, (signé) Nykon, Martine. 

(66056) 

Justice de paix du canton de Tournai 

Par ordonnance de M. le juge de paix du canton de Herve du 

15 juillet 2002 : 

a été levée la mesure d’administration provisoire prise par ordonnance 

du 9 mai 2001, et publiée au Moniteur belge du 19 mai 2001, à 

l’égard de Mme Lejaer, Marie, née le 7 décembre 1916 à Dison, 

célibataire, domiciliée rue d’Elvaux 10, à 4650 Herve, résidant Maison 

de Repos, place Lecomte 29, à 4650 Herve. Cette personne étant décédée 

le 17 juin 2002 à Verviers; 

a été mis fin, en conséquence, à la mission de son administrateur 

provisoire, Mme Gerardy, Lucie, avocat, domiciliée rue de la Station 47, 

4880 Aubel. 

Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Dumoulin, Patrick. (66060) 

Justice de paix du canton d’Uccle 


paix du premier canton de Tournai, rendue le 3 juillet 2002, 

M. Carnaille, Henry, né le 16 juillet 1937 à Wavre, domicilié avenue de 

la Basilique 99, à 7603 Bonsecours, mais résidant actuellement au Home 

« Maison de Providence », chaussée de Renaix 26, à 7500 Tournai, a été 

déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur 

provisoire en la personne de Mme De Vuyst, Isabelle, domiciliée avenue 

de la Basilique 99, à 7603 Bonsecours. 

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Boiteau, 

Gérard. (66057) 

Par ordonnance du juge de paix du canton d’Uccle en date du 

12 juillet 2002, il a été constaté que par le décès, survenu le 18 juin 2002, 

de Mme De Ridder, Marie Joseph, née à Merchtem le 21 juillet 1911, de 

son vivant domiciliée à 1160 Auderghem, avenue Jean-François 

Leemans 90, mais résidant à la Résidence « Les Jardins de Longchamp 

», avenue Winston Churchill 255, à Uccle, il a été mis fin au 

mandat d’administrateur provisoire de Mme Monique Jacques, domiciliée 

à Uccle, avenue Winston Churchill 161, bte 19. 

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Goies, 

Pascal. (66061)


32909 

Justice de paix du second canton de Wavre 

Par ordonnance du juge de paix du second canton de Wavre rendue 

le 12 juillet 2002, il a été constaté que la mesure d’administration 

provisoire prise par ordonnance du 17 janvier 2002, a pris fin suite au 

décès de Mme Van Eyck, Jeanne, née à Grez-Doiceau le 

3 septembre 1910, domiciliée en son vivant à 1490 Court-Saint-Etienne, 

rue Notre-Dame 1, décédée à Frasnes-lez-Gosselies le 7 mars 2002. 

Pour extrait conforme : le greffier adjoint délégué, (signé) Detilleux, 

Chantal. (66062) 

Remplacement d’administrateur provisoire 

Vervanging voorlopig bewindvoerder 

Vredegerecht van het eerste kanton Brugge 

Bij beschikking van de heer vrederechter van het eerste kanton 

Brugge, verleend op 4 juli 2002, werd, in vervanging van Mr. Leen 

Desticker, advocaat te 8200 Brugge (Sint-Andries), Gistelsesteenweg 

340, de heer Peter Vermander, gedomicilieerd te 8310 Brugge 

(Sint-Kruis), Puienbroeklaan 1, aangesteld als voorlopig bewindvoerder 

over Mevr. De Graeve, Marleen, geboren op 21 januari 1960, 

gedomicilieerd te 8310 Brugge (Assebroek), César Gezellestraat 37. 

Voor eensluidend uittreksel : de e.a. adjunct-griffier, (get.) Gina 

Huyghe. (66063) 

Justice de paix du canton de Saint-Nicolas 


de paix du canton de Saint-Nicolas, rendue le 4 juillet 2002, il a été mis 

fin à la date du 4 juillet 2002, au mandat de Me Isabelle Baldo, en sa 

qualité d’administrateur provisoire des biens de M. Horward, Roger, 

né à Namur le 6 août 1946, domicilié rue Marie-Henriette 40, 

4800 Verviers, et a été désigné en qualité de nouvel administrateur 

provisoire : Me Chapelier, Joël, avocat dont l’étude est sise chaussée de 

Gaulle 20, 4000 Liège. 



Justice de paix du second canton de Wavre 

A l’audience en chambre du conseil du lundi huit juillet deux mil 

deux, au prétoire de la justice de paix du second canton de Wavre, nous, 

Charles-Edouard de Fresart, juge de paix assisté de Chantal Detilleux, 

greffier adjoint délégué, avons rendu l’ordonnance suivante : 

En cause : 

Dabin-Serlez, Corinne, avocat, domiciliée à 1300 Wavre, rue Lambert 

Fortune 65, partie requérante; 

contre : 

Vissers, Eva, née à Bruxelles le 1 er février 1948, Résidence au Bon 

Vieux Temps, 1435 Hévillers, rue de Corbais 14, personne à protéger; 

Vu la requête du 8 juillet 2002 déposée au greffe le 8 juillet 2002 ; 

Vu les dispositions de la loi du 15 juin 1935 relative à l’emploi des 

langues en matière judiciaire; 

Disons pour droit qu’il y a lieu de mettre fin à la mission de 

Me Corinne Dabin-Serlez, en tant qu’administrateur provisoire des 

biens de Mme Eva Vissers; 

Désignons en qualité d’administrateur provisoire en remplacement : 

de Visscher, Frédéric, avocat, domilié Verte Voie 20, à 1348 Louvain-la- 

Neuve. 

Disons pour droit : 

que l’administrateur provisoire encaissera les allocations sociales 

et/ou autres revenus de la personne protégée; 

que le montant des revenus ordinaires, après déduction des dépenses 

courantes d’entretien, vestimentaires et autres liées à l’amélioration du 

sort de cette personne, sera versé mensuellement sur un compte ouvert 

au nom de la personne protégée auprès d’une institution financière; 

que l’administrateur provisoire pourra gérer ce compte courant, sans 

autorisation spéciale; 

que ce compte courant ne pourra excéder un montant de 75 000 et 

que le surplus sera automatiquement transféré sur un compte 

d’épargne ouvert au nom de la personne protégée, en vue d’un 

placement définitif; 

que le carnet d’épargne devra porter la mention de l’indisponibilité 

du capital, mais décidons : 

a) que l’administrateur provisoire pourra disposer des intérêts à leur 

échéance, pour compte de la personne protégée, et 

b) que tout retrait sur le capital sera subordonné à l’autorisation du 

juge de paix; 

que les placements en actions et obligations, et autres valeurs devront 

faire l’objet d’un dossier ouvert dans une institution financière, au nom 

de la personne protégée, et que toute opération de disposition du 

capital et des intérêts sera subordonnée à l’autorisation du juge de paix. 

Disons n’y avoir lieu, vu les dispositions qui précèdent, d’ordonner à 

l’administrateur provisoire de fournir garanties pour sûreté de sa 

gestion, sauf à revoir la situation ultérieurement s’il y a lieu, dans 

l’intérêt de la personne protégée; 

Disons que l’administrateur provisoire rendra compte de sa gestion 

au juge de paix de ce canton à l’expiration de son mandat; 

Ordonnons à l’administrateur provisoire : 

de faire savoir, par écrit, au juge de paix de ce canton, dans les huit 

jours de la présente, s’il accepte sa désignation; 

d’établir, au plus tard dans le mois de l’acceptation de sa mission, un 

rapport écrit sur la nature et la composition des biens à gérer, à déposer 

au greffe de cette justice de paix; 

de rendre compte de sa gestion chaque année, et à la fin de son 

mandat, sous forme de note à adresser au juge de paix et à la personne 

protégée; 

d’informer la personne protégée des actes qu’il accomplit si celle-ci 

en exprime le désir; 

de représenter la personne protégée en justice, comme demandeur, 

mais uniquement en exécution d’une autorisation spéciale; 

Autorisons l’administrateur provisoire à percevoir une rémunération 

calculée en raison des vacations accomplies, des obligations inhérentes 

à sa mission et de l’importance du patrimoine à gérer, étant entendu 

que ce montant ne peut dépasser trois pour cent des revenus. 

Les prestations exceptionnelles pourront faire l’objet d’un état motivé 

soumis à l’approbation du juge de paix. 

Disons que pour le surplus, l’administrateur provisoire sera tenu de 

se conformer aux dispositions des articles 488bis, a à g, du Code civil. 

Et nous avons signé avec le greffier. 

Le greffier adjoint délégué, (signé) Ch. Detilleux; le juge de paix, 

(signé) Ch.-E. Fresart. 

Pour copie conforme : le greffier en chef, (signé) Lucette 

Jonet. (66065)


Bekendmaking voorgeschreven bij artikel 793 

van het Burgerlijk Wetboek 

Publication prescrite par l’article 793 

du Code civil 

Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving 

Acceptation sous bénéfice d’inventaire 

Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde 

Bij akte, verleden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te 

Dendermonde op 17 juli 2002, heeft Mr. Veronique Decolvenaer, 

advocaat, kantoorhoudende te 9100 Sint-Niklaas, Mgr. Stillemansstraat 

9, handelend als gevolmachtigde van : 

1. Poppe, Hans, geboren te Lokeren op 19 januari 1968, en zijn 

echtgenote, Di Marcantonio, Anna, geboren te Hasselt op 17 maart 1969, 

samenwonende te 9200 Dendermonde, Van Langehovestraat 89, handelend 

in hun hoedanigheid van ouders en dragers van het ouderlijk 

gezag over hun bij hen inwonende minderjarige kinderen : 

Poppe, Hanna, geboren te Dendermonde op 7 mei 1996, en 

Poppe, Arne, geboren te Dendermonde op 15 december 1998, 

hiertoe gemachtigd bij beschikking van de vrederechter van het kanton 

Dendermonde-Hamme, d.d. 26 juni 2002; 

2. Verdegem, Bart, geboren te Lokeren op 10 oktober 1970, en zijn 

echtgenote, Poppe, Ilse, geboren te Lokeren op 23 maart 1970, samenwonende 

te 9080 Lochristi (Zeveneken), Sint-Elooistraat 85, handelend 

in hun hoedanigheid van ouders en dragers van het ouderlijk gezag 

over hun bij hen inwonend minderjarig kind : 

Verdegem, Tine, geboren te Aalst op 24 oktober 1996, 

hiertoe gemachtigd bij beschikking van de vrederechter van het kanton 

Zelzate d.d. 27 juni 2002, 

verklaard onder voorrecht van boedelbeschrijving de nalatenschap te 

aanvaarden van wijlen De Vos, Gustaaf, geboren te Grembergen op 

24 september 1907, in leven laatst wonende te 9200 Dendermonde, 

Rootjensweg 77, en overleden te Dendermonde op 4 december 2000. 

De schuldeisers en legatarissen worden verzocht binnen de drie 

maanden, te rekenen van de datum van opneming in het Belgisch 

Staatsblad , hun rechten bij aangetekend schrijven te doen kennen ter 

studie van Mr. Jan Muller, notaris, met standplaats te 9250 Waasmunster, 

Kerkstraat 25. 

Dendermonde, 17 juli 2002. 

De adjunct-griffier, (get.) Els Piccart. (23434) 

Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren 

Ten jare tweeduizend en twee, op zestien mei, ter griffie van de 

rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement 

Tongeren, voor ons, Moens, Mireille, griffier, is verschenen : 

Janssen, Yvan, geboren te Tongeren op 30 augustus 1964, wonende te 

3700 Tongeren, Watertorenstraat 24/8, handelend als volmachtdrager 

namens : 

Coenen, Sabine Maria Michèle, zelfstandige, geboren te Tongeren op 

14 september 1958, echtgenote van de heer Danneels, Philippe Jean 

Marie Alain, samenwonende te 3700 Tongeren, Lerestraat 2; 

Coenen, Noëlla Elisabeth Jean Toussaint, studiemeesteres, geboren te 

Tongeren op 25 december 1955, echtgenote van de heer Jorissen, 

Rudiger, samenwonende te 3700 Tongeren, Maastrichtersteenweg 212; 

Coenen, Nicole Hélène Marie Louise, lerares, geboren te Tongeren op 

3 oktober 1951, echtgenote van de heer Vanvinckenroye, samenwonende 

te 3700 Tongeren, Blaarstraat 139, 

die ons in het Nederlands verklaart de nalatenschap van wijlen Coenen, 

François Elisabeth Jean Louis, geboren te Tongeren op 5 augustus 1927, 

in leven wonende te Tongeren, Wijngaardstraat 17, overleden op 

11 februari 2002 te Tongeren, te aanvaarden onder voorrecht van 

boedelbeschrijving. 

De schuldeisers en legatarissen worden verzocht, bij aangetekend 

schrijven, hun rechten te doen gelden binnen de drie maanden, te 

rekenen vanaf de datum van de opneming van deze akte in het Belgisch 

Staatsblad . 

Dat aangetekend schrijven moet verzonden worden aan notaris 

Vandersmissen, Guy, Sint-Truidersteenweg 80, 3700 Tongeren. 

Waarvan akte, opgemaakt op verzoek van de verschijner en door 

deze, na voorlezing, ondertekend samen met ons, Moens, Mireille, griffier. 

(Get.) Moens, M.; Janssen, Y. 

Tongeren, 17 juli 2002. 

Voor eensluidend afschrift : de hoofdgriffier, (get.) H. Roeffelaer. 

(23435) 

Tribunal de première instance de Bruxelles 

Suivant acte n° 02-1254 passé au greffe du tribunal de première 

instance de Bruxelles le 17 juillet 2002 : 

1. Mme Vanhollebeke, Nadine Jeanne Hortense S., domiciliée à 

1800 Vilvoorde, Patrijzenstraat 9; 

2. M. Vanhollebeke, Stéphane Jacques, domicilié à 1367 Ramillies, rue 

de la Frête 21; 

3. Mme Vanhollebeke, Chantal Monique H.S., domiciliée à 

5000 Namur, rue Louis Loiseau 30; 

4. M. Vanhollebeke, Raoul Victor Eugène A., domicilié à 1070 Anderlecht, 

rue de Birmingham 299, 

ont déclaré accepter la succession sous bénéfice d’inventaire de Vanhollebeke, 

Eugène Noël Achille, né à Uccle le 25 décembre 1931, de son 

vivant domicilié à Uccle, avenue d’Homborchveld 85, et décédé le 

12 juin 2002 à Anderlecht. 

Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître, par avis 

recommandé, leurs droits dans un délai de trois mois à compter de la 

présente insertion à M. Michel Herbay, notaire à 5310 Eghezée, 

chaussée de Namur 71. 


Le greffier, (signé) Philippe Mignon. (23436) 

Tribunal de première instance de Huy 

L’an 2002, le 5 juillet, au greffe du tribunal de première instance de 

Huy, a comparu : 

Me Julie Lambotte, notaire à 4540 Amay, rue de Biber 35, agissant en 

sa qualité de mandataire spécial en vertu de deux procurations faites 

sous seing privé qui seront annexées au présent acte pour et au nom 

de : 

1. M. François Robert Jacques Gony, né le 10 octobre 1959 à Seraing, 

domicilié à 4540 Amay, agissant en qualité de père et tuteur de Gony, 

Ronny Robert Ghislain, né à Huy le 13 septembre 1990, domicilié à 

4540 Amay, chaussée Roosevelt 169, fils de la défunte, lequel est 

autorisé aux fins des présentes par ordonnance de M. le juge de paix 

du premier canton de Huy en date du 6 mars 2002 dont copie restera 

annexée au présent acte. 

2. M. Wirtz, John Michel Alexandre, chauffeur, né à Amay le 

30 septembre 1958, domicilié à 4540 Ampsin, rue Sous les Vignes 14, 

agisssant en sa qualité de père et tuteur de sa fille mineur d’âge, à 

savoir : 

Wirtz, Kelly Luce Ghislaine, née à Huy le 22 octobre 1984, domiciliée 

à 4540 Ampsin, rue Sous les Vignes 14, fille de la défunte, lequel est 

autorisé aux fins des présentes par ordonnance de M. le juge de paix 

du premier canton de Huy en date du 26 février 2002 dont copie restera 

en annexe du présent acte. 

Lequel comparant a déclaré accepter sous bénéfice d’inventaire la 

succession de Lambert, Carine Esther Ghislaine, née à Huy le 

8 novembre 1960, de son vivant domiciliée à Amay, chaussée Roosevelt 

169, et décédée le 9 octobre 2001, à Flémalle.


32911 

Conformément aux prescriptions du dernier alinéa de l’article 793 du 

Code civil, le comparant déclare faire élection de domicile en l’étude 

de Me Julie Lambotte, notaire à 4540 Amay, rue de Biber 35, où les 

créanciers et légataires sont invités à faire valoir leurs droits dans les 

trois mois de la présente insertion. 

Dont acte signé, lecture faite par le comparant et le greffier. 

(Signé) E. Henrot, greffier adjoint délégué. (23437) 

Tribunal de première instance de Liège 

L’an 2002, le 17 juillet, au greffe du tribunal de première instance de 

Liège, a comparu : 

Me Balzat, Dominique, avocat, ayant son cabinet rue Forestière 22/1, 

à 1050 Bruxelles, agissant en sa qualité d’administrateur provisoire des 

biens de Mme : 

Funken, Berthe, née le 8 avril 1912, domiciliée avenue Henri 

Montjoie 21, à 4300 Waremme, mais résidant avenue Molière 485, à 

1050 Bruxelles, dans la Résidence « Les Deux Marroniers »; 

désignée à cette fonction par ordonnance de Mme le juge de paix du 

canton d’Ixelles en date du 31 janvier 2002; 

et à ce autorisée par ordonnance de ladite juge de paix en date du 

9 avril 2002, 

ordonnances qui sont produites en copies et qui resteront annexées 

au présent acte. 

Laquelle comparante a déclaré ès qualitès accepter sous bénéfice 

d’inventaire la succession de Portier, René Lambert Lucien, né à Seraing 

le 1 er mars 1914, de son vivant domicilié à Waremme, avenue Henri 

Monjoie 21, et décédé le 21 décembre 2001 à Ixelles. 

Conformément aux prescriptions du dernier alinéa de l’article 793 du 

Code civil, la comparante déclare faire élection de domicile en son 

étude. 

Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits 

par avis recommandé au domicile élu dans les trois mois de la présente 

insertion. 

Le greffier, chef de service, (signé) J. Diederen. (23438) 

Tribunal de première instance de Namur 


recommandé, leurs droits, dans un délai de trois mois à compter de la 

date de la présente insertion. 

Au greffe du tribunal de première instance de Namur, et par devant 

nous, Jacqueline Tholet, greffier, a comparu : 

M. Philippe de Wasseige, domicilié rue de la Vieille Eglise 4, à 

5100 Dave, représentant en vertu de procurations sous seing privé : 

Mlle De Backer, Sandrine (fille du défunt), domiciliée à 5580 Rochefort, 

rue Devant Sauvenière 12; 

M. De Backer, Jérémy (fils du défunt), domicilié à 5000 Namur, rue 

Pépin 60, bte 8. 

Lequel comparant a déclaré en langue française, agissant comme dit 

ci-dessus, accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de 

M. De Backer, Dany, en son vivant domicilié à 5100 Jambes, avenue 

Bourg, Jean Materne 197/0001, et décédé à Profondeville en date du 

16 août 2001. 

Cet avis doit être adressé à Me Maus de Rolley, notaire à 5580 Rochefort, 

Devant Sauvenière 12. 


Le greffier, (signé) Jacqueline Tholet. (23439) 


recommandé, leurs droits, dans un délai de trois mois à compter de la 

date de la présente insertion. 

Au greffe du tribunal de première instance de Namur, et par devant 

nous, Jacqueline Tholet, greffier, a comparu : 

Mme Dupré, Angélique, domiciliée à 1360 Perwez, rue du Mont 77, 

agissant en sa qualité de titulaire de l’autorité parentale envers les 

enfants mineurs : 

Tonneau, Mégan, née à Namur le 18 novembre 1995; 

Tonneau, Océane, née à Namur le 10 mars 1998; 

Tonneau, Rayan, né à Namur le 16 juillet 1999, 

et ce dûment autorisée par ordonnance du juge de paix suppléant du 

premier canton de Namur en date du 5 juillet 2002. 

Lequel comparant, a déclaré en langue française, agissant comme dit 

ci-dessus, accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de 

M. Tonneau, Raphaël, en son vivant domicilié à 5024 Gelbressée, 

chemin du Raidillon 12, et décédé à Gelbressée en date du 4 juin 2002. 

Cet avis doit être adressé à Me Michel Herbay, notaire à 

5310 Eghezée, chaussée de Namur 71. 


Le greffier, (signé) Jacqueline Tholet. (23440) 

Faillissement − Faillite 

Rechtbank van koophandel te Brussel 

Bij vonnis van 4 juli 2002 werd, op dagvaarding, geopend verklaard 

het faillissement van Paternotte, Thierry, met zetel te 3090 Overijse, 

Lanestraat 46, voornaamste handelsactiviteit : publiciteitsonderneming, 

H.R. Brussel 605955, BTW 578.770.393. 

Rechter-commissaris : de heer Marc Van Hees. 

Curator : Mr. A.-M. Vanderleenen, Ernest Allardstraat 35-37, 

1000 Brussel. 

De schuldeisers worden uitgenodigd de verklaring van hun schuldvorderingen 

te doen ter griffie van de rechtbank van koophandel, 

gerechtsgebouw, Poelaertplein, 1000 Brussel, en dit binnen de termijn 

van dertig dagen te rekenen vanaf de datum van uitspraak van het 

vonnis. 

Sluiting van het proces-verbaal van nazicht van de schuldvorderingen 

op woensdag 7 augustus 2002, te 14 uur, in zaal G, niveau 01. 

De curator, (get.) Anna-Maria Vanderleenen. (Pro deo) (23441) 

Bij vonnis van 4 juli 2002 werd, op dagvaarding, geopend verklaard 

het faillissement van de B.V.B.A. Isoface, met zetel te 1703 Schepdaal, 

Schapenstraat 53, voornaamste handelsactiviteit : bouwonderneming, 

H.R. Brussel 621068, BTW 462.524.308. 



1000 Brussel. 



gerechtsgebouw, Poelaertplein, 1000 Brussel, en dit binnen de termijn 

van dertig dagen te rekenen vanaf de datum van uitspraak van het 

vonnis. 

Sluiting van het proces-verbaal van nazicht van de schuldvorderingen 

op woensdag 7 augustus 2002, te 14 uur, in zaal G, niveau 01. 

De curator, (get.) Anna-Maria Vanderleenen. (Pro deo) (23442)


Bij vonnis d.d. 11 juni 2002 van de rechtbank van koophandel te 

Brussel, werd het faillissement van de E.B.V.B.A. IM Telecom, met zetel 

te 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 36-38, BTW 467.014.319, gesloten 

verklaard wegens ontoereikend actief. 

De rechtbank heeft de gefailleerde niet verschoonbaar verklaard. 

Voor eensluidend uittreksel : de curator, (get.) B. Dehandschutter. 

(Pro deo) (23443) 

Tribunal de commerce de Bruxelles 

Par jugement du 4 juillet 2002 a été déclarée ouverte, sur citation, la 

faillite de la S.P.R.L. Watou Horeca Services, dont le siège social est 

établi à 1030 Bruxelles, place Terdelt 2/69, activité commerciale principale 

: restaurant, R.C. Bruxelles 635617, T.V.A. 466.494.873. 

Juge-commissaire : M. Marc Van Hees. 

Curateur : A.-M. Vanderleenen, rue Ernest Allard 35-37, 

1000 Bruxelles. 

Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe du tribunal 

de commerce, palais de justice, place Poelaert, 1000 Bruxelles, dans le 

délai de trente jours à dater du prononcé du jugement. 

Clôture du procès-verbal de vérification des créances : le mercredi 

7 août 2002, à 14 heures, à la salle G, niveau 01. 

Le curateur (signé) Anna-Maria Vanderleenen. (Pro deo) (23444) 


Bij vonnis van 4 juli 2002 werd, op dagvaarding, geopend verklaard, 

het faillissement van de B.V.B.A. K & M Import, met zetel te 

1050 Brussel, Langehaagstraat 50/ES, voornaamste handelsactiviteit : 

kleinhandel in motorvoertuigen, H.R. Brussel 559436, BTW 447.714.386. 



1000 Brussel. 

De schuldeisers worden uitgenodigd de aangifte van hun schuldvorderingen 

te doen ter griffie van de rechtbank van koophandel te 

Brussel, gerechtsgebouw, Poelaertplein, te 1000 Brussel, en dit binnen 

de termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de datum van uitspraak 

van het vonnis. 

Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der schuldvorderingen : 

op woensdag 7 augustus 2002, te 14 uur, in zaal G, in niveau 01. 





het faillissement van de B.V.B.A. Watou Horeca Services, met zetel te 

1030 Brussel, Terdeltplein 2/69, voornaamste handelsactiviteit : restaurant, 

H.R. Brussel 635617, BTW 466.494.873. 



1000 Brussel. 










faillite de la S.A. Fidisco, dont le siège social est établi à 1080 Bruxelles, 

rue De Koninck 76, activité commerciale principale : bureau de conseil, 

R.C. Bruxelles X109744, T.V.A. 442.477.178. 













faillite de la S.P.R.L. K&MImport, dont le siège social est établi à 

1050 Bruxelles, rue de la Longue Haie 50/ES, activité commerciale 

principale : commerce de détail en véhicules automobiles, 

R.C. Bruxelles 559436, T.V.A. 447.714.386. 











het faillissement van de N.V. Fidisco, met zetel te 1080 Brussel, De 

Koninckstraat 76, voornaamste handelsactiviteit : raadgevend bureau, 

H.R. Brussel X109744, BTW 442.477.178. 



1000 Brussel. 








De curator, (get.) Anna-Maria Vanderleenen. (Pro deo) (23446)


32913 



Par jugement du 9 juillet 2002, ont été déclarées closes, pour 

insuffisance d’actif, les opérations de la faillite de M. Marcel Steurs, 

avenue de la Reine 5, à 1030 Schaerbeek, R.C. Bruxelles 625070, 

T.V.A. 548.595.772. 

Le tribunal a déclaré que le failli n’est pas excusable. 

Pour extrait conforme : (signé) Charles Walhin, curateur. 

(Pro deo) (23447) 


Par jugement du 9 juillet 2002, la quatrième chambre du tribunal de 

commerce de Bruxelles a clôturé, pour insuffisance d’actif, la faillite de 

la S.A. Newsta, dont le siège social était établi à 1200 Bruxelles, rue des 

Déportés 60, et ayant exploité un restaurant sous la dénomination 

« Café de la Gare », rue de la Station 95, à 1200 Bruxelles, 


La faillie n’a pas été déclarée excusable. 

Le curateur : (signé) Luc Lemaire, avocat à 1050 Bruxelles, avenue 

Louise 486. (23449) 

Bij vonnis d.d. 9 juli 2002, werden de verrichtingen van het faillissement 

van de heer Marcel Steurs, Koninginnelaan 5, te 1030 Schaarbeek, 

afgesloten verklaard voor ontoereikend actief, 

H.R. Brussel 625070, BTW 548.595.772. 

De rechtbank heeft verklaard dat de gefailleerde niet verschoonbaar 

is. 

Voor eensluidend uittreksel : (get.) Charles Walhin, curator. 

(Pro deo) (23447) 



Bij vonnis van 9 juli 2002 van de vierde kamer van de rechtbank van 

koophandel te Brussel werd het faillissement van de N.V. Newsta, met 

maatschappelijke zetel gevestigd te 1200 Brussel, Weggevoerdenstraat 

60, en handeldrijvende onder benaming restaurant « Le Café de 

la Gare », te 1200 Brussel, Stationstraat 95, H.R. Brussel 391709, 

BTW 415.292.830, gesloten verklaard wegens ontoereikend actief. 

De gefailleerde werd niet verschoonbaar verklaard. 

De curator, (get.) Luc Lemaire, advocaat te 1050 Brussel, Louizalaan 

486. (23449) 

Par jugement du 16 juillet 2002 a été déclarée ouverte, sur aveu, la 

faillite de la S.A. Garages Grand Forestier - ATRA Réunis, en abrégé 

ATRA, ayant son siège social à Ixelles, avenue de la Couronne 536-544, 


Activité commerciale : garage. 

Verbeterend bericht 

Rechtbank van koophandel te Antwerpen 

Juge-commissaire : M. Van de Putte. 

Curateur : Me Roland Dupont, rue de l’Industrie 42, bte 2, à 





Clôture du procès-verbal de vérification de créances : le mercredi 

21 août 2002, à 14 heures, à la salle A. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) Roland Dupont. (23448) 

In het Belgisch Staatsblad nr. 183 van 1 juni 2002, blz. 24457, bericht 

nr. 18488, gelieve te lezen : « Bij arrest van het hof van beroep te 

Antwerpen van 23 mei 2002 », in plaats van : « Bij vonnis in datum van 

28 mei 2002 » (23450) 

Rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Brugge 


Bij vonnis d.d. 16 juli 2002 werd geopend verklaard, op bekentenis, 

het faillissement van de N.V. Garages Grand Forestier - ATRA Réunies, 

in ’t kort : ATRA, met maatschappelijke zetel te Elsene, Kroonlaan 536- 

544, H.R. Brussel 363984, BTW 407.905.883. 

Handelsactiviteit : garage. 

Bij beschikking van 17 juli 2002 heeft de heer Emile Vanbiervliet, 

rechter-commissaris over het faillissement van Van Landschoot 

B.V.B.A., te 8200 Brugge, de vergadering van de schuldeisers, 

ingevolge artikel 76 faillissementswet, nopens het vereffeningsverslag 

vastgesteld op woensdag 28 augustus 2002, om 9 u. 30 m., in de 

raadkamer van de rechtbank, achterin de zaal N, op de eerste verdieping 

van het gerechtsgebouw, Kazernevest 3, te 8000 Brugge. 

Deze kennisgeving geldt als enige oproeping. 

De adjunct-griffier, (get.) T. Neels. (23451) 

Rechter-commissaris : de heer Van de Putte. 

Curator : Mr. Roland Dupont, Nijverheidsstraat 42, 1040 Brussel, 

advocaat te Brussel. 



gerechtsgebouw, Poelaertplein, 1000 Brussel, binnen de termijn van 

dertig dagen te rekenen vanaf de datum van uitspraak van het vonnis. 


op woensdag 21 augustus 2002, te 14 uur, in zaal A. 

Voor eensluidend uittreksel : de curator, (get.) Mr. Roland Dupont. 

(23448) 


rechter-commissaris over het faillissement van Centraflam N.V., te 

8200 Brugge, de vergadering van de schuldeisers, ingevolge artikel 76 

faillissementswet, nopens het vereffeningsverslag vastgesteld op 

woensdag 28 augustus 2002, om 10 uur, in de raadkamer van de 

rechtbank, achterin de zaal N, op de eerste verdieping van het 

gerechtsgebouw, Kazernevest 3, te 8000 Brugge. 


De adjunct-griffier, (get.) T. Neels. (23452)



rechter-commissaris over het faillissement van Delys, Erik August, te 

8200 Brugge, de vergadering van de schuldeisers, ingevolge artikel 76 

faillissementswet, nopens het vereffeningsverslag vastgesteld op 

woensdag 28 augustus 2002, om 10 u. 30 m., in de raadkamer van de 




De adjunct-griffier, (get.) T. Neels. (Pro deo) (23453) 


rechter-commissaris over het faillissement van Vlaeminck, Chris A., te 

8020 Oostkamp, de vergadering van de schuldeisers, ingevolge 

artikel 76 faillissementswet, nopens het vereffeningsverslag vastgesteld 

op woensdag 28 augustus 2002, om 11 uur, in de raadkamer van de 




De adjunct-griffier, (get.) T. Neels. (Pro deo) (23454) 

Rechtbank van koophandel te Kortrijk 

Bij vonnis van de derde kamer van de rechtbank van koophandel te 

Kortrijk, d.d. 16 juli 2002, werd, op aangifte, in staat van faillissement 

verklaard : N.V. Jean Paul Vanackere, met zetel te 8800 Roeselare, Oostnieuwkerksesteenweg 

37, H.R. Kortrijk 105036, BTW 425.349.651, grooten 

kleinhandel in lederwaren. 

Rechter-commissaris : de heer Jozef Decorte, rechter in handelszaken. 

Ophouding van betaling op 10 juli 2002. 

Neerlegging van de verklaring van schuldvordering : vóór 

7 augustus 2002, ter griffie van de rechtbank van koophandel te Kortrijk. 

Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der schuldvorderingen 

op vrijdag 13 september 2002, om 15 uur, op de rechtbank van 

koophandel te 8500 Kortrijk, gerechtsgebouw II, Beheerstraat 41. 

Voor eensluidend uittreksel : de curator, (get.) Nathalie Beernaert, 

advocaat te 8800 Roeselare, Sint-Hubrechtsstraat 11. (23455) 



verklaard : Galerij Henri B.V.B.A., met zetel te 8540 Deerlijk, Pontstraat 

55, H.R. Kortrijk 91468, BTW 415.933.129, met als werkzaamheid 

grooten kleinhandel in niet-metalen meubelen, meubileringsartikelen, 

antikwiteiten, tweedehandsgoederen (geen auto’s) en fantasieartikelen. 






op vrijdag 13 september 2002, om 14 u. 30 m., op de rechtbank van 

koophandel te 8500 Kortrijk, gerechtsgebouw II, Beheerstraat 41. 


advocaat te 8800 Roeselare, Sint-Hubrechtsstraat 11. 

(Pro deo) (23456) 



verklaard : N.V. Auralig, met zetel te 8770 Ingelmunster, Heirweg 

Zuid 12a, H.R. Kortrijk 142179, BTW 461.917.562, met als werkzaamheid 

holdingmaatschappij, studie-, organisatie- en raadgevend bureau 

inzake financiële, handels-, fiscale of sociale aangelegenheden. 






op vrijdag 13 september 2002, om 14 u. 45 m., op de rechtbank van 

koophandel te 8500 Kortrijk, gerechtsgebouw II, Beheersstraat 41. 


advocaat te 8800 Roeselare, Sint-Hubrechtsstraat 11. 

(Pro deo) (23457) 

De vierde kamer van de rechtbank van koophandel te Kortrijk heeft 

bij vonnis van 24 juni 2002 in staat van faillissement verklaard, de 

B.V.B.A. In de Scuur, in vereffening, met zetel te 8520 Kuurne, Sint- 

Katriensteenweg 236, H.R. Kortrijk 110275, BTW 428.922.320, kruidenierszaak. 

Het tijdstip van het ophouden van de betalingen werd vastgesteld 

op 24 juni 2002. 

Rechter-commissaris : de heer Johan Vanbiervliet, rechter in handelszaken. 

De curator : Mr. Randall Huysentruyt, advocaat te 8930 Menen 

(Lauwe), Lauwergstraat 110. 

De schuldeisers dienen hun verklaring van schuldvordering in te 

dienen ter griffie van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, 

gerechtsgebouw II, Beheersstraat 41, en dit vóór 15 juli 2002. 

De sluiting van het proces-verbaal van onderzoek naar de echtheid 

van de schuldvorderingen zal geschieden op 9 augustus 2002, om 

16 uur, ter rechtbank van koophandel te Kortrijk, gerechtsgebouw II, 

Beheersstraat 41. 

Voor gelijkvormig uittreksel : de curator, (get.) Mr. Randall Huysentruyt. 

(23458) 

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vierde 

kamer, d.d. 10 juni 2002, werd de heer Decock, Bert, Simon Stevinstraat 

33, Kortrijk, H.R. Kortrijk 147880, in staat van faillissement 

verklaard. 

Rechter-commissaris : de heer Johan Vanbiervliet. 

Advocaat : advocaat Frank Glorieux, Wolvendreef 71, Kortrijk (056- 

23 67 00). 

De schuldeisers dienen hun verklaring van schuldvordering in te 

dienen ter griffie van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vóór 

2 juli 2002. 

Sluiting van het proces-verbaal van echtheid van schuldvorderingen 

gebeurt op vrijdag 26 juli 2002, om 14 u. 45 m., ter rechtbank van 

koophandel te Kortrijk, Beheersstraat 41, 8500 Kortrijk. 

Voor eensluidend verklaard uittreksel : (get.) Frank Glorieux, curator. 

(Pro deo) (23459) 

Rechtbank van koophandel te Leuven 

Bij vonnis d.d. 12 juli 2002 heeft de rechtbank van koophandel te 

Leuven, op bekentenis, het faillissement uitgesproken van 

B.V.B.A. Mina, met zetel te 3200 Aarschot, Poortveldeplein 7, en met als 

activiteiten : drankgelegenheid met kleine restauratie, met als benaming 

« Parochiecentrum Vinea », H.R. Leuven 98041, BTW 461.802.350. 

Rechter-commissaris : de heer C. Plingers. 

Curator : Mr. V. Missoul, advocaat te 3010 Kessel-Lo, Koning Albertlaan 

186. 

Staking der betalingen : 12 juli 2002. 

Indienen der schuldvorderingen : vóór 2 augustus 2002, ter griffie 

dezer rechtbank.


32915 

Nazicht schuldvorderingen : 2 september 2002, te 15 uur. 

Datum oprichting bedrijf : 16 oktober 1997. 

De curator, V. Missoul. (23460) 

Tribunal de commerce de Charleroi 

Par jugement rendu le 16 juillet 2002, le tribunal de commerce de 

Charleroi, première chambre, a déclaré en faillite la S.P.R.L. Qreabel, 

dont le siège social est établi à 7130 Binche, rue de la Tannerie 5, 

R.C. Charleroi 198662, T.V.A. 463.032.666. 

Par même jugement, le tribunal a fixé la date provisoire de cessation 

de paiement au 16 juillet 2002. 

Juge-commissaire : M. Alpi. 

Curateur : Me Francis Hertsens, avocat à 6000 Charleroi, rue de la 

Justice 1a. 

Dépôt des créances : avant le 13 août 2002. 

Clôture du procès-verbal de vérification des créances : le 

10 septembre 2002, à8h30m. 

Le pro deo a été accordé. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) F. Hertsens. (23461) 

Tribunal de commerce de Dinant 

Par jugement du 10 juillet 2002, le tribunal de commerce de Dinant a 

déclaré la faillite, sur aveu, de la S.P.R.L. Convec-Chauffage, dont le 

siège social est établi à 5650 Walcourt (d’Yves-Gomezée), rue 

Mimbercée 18, R.C. Dinant 26165, T.V.A. 415.658.559. 

Juge-commissaire : Mme Christine Dehu, juge consulaire au tribunal 

de commerce de Dinant. 

Curateur : Me Bénédicte Vanolst, avocat, rue de la Gendarmerie 13, à 

5600 Philippeville. 

Les créanciers doivent déposer la déclaration de leur créance avec 

leur titre, dans un délai de trente jours à compter du jugement, au greffe 

du tribunal de commerce de Dinant, place du Palais de Justice 8, à 

5500 Dinant. 

La clôture du procès-verbal de vérification des créances est fixée au 

mardi 3 septembre 2002, à9h30m,enl’auditoire du tribunal de 

commerce, palais de justice (1 er étage), à 5500 Dinant. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) Bénédicte Vanolst. 

(Pro deo) (23464) 

Tribunal de commerce de Huy 

Par jugement en date du 16 juillet 2002, la première chambre du 

tribunal de commerce de Charleroi a prononcé la faillite, sur assignation, 

de la S.A.R.L. Bati-France, dont le siège social est à Péronnes-lez- 

Binche, cour de la Sucrerie 5, R.C. Charleroi 201825. 

Ce jugement a désigné comme juge-commissaire, M. Florins, et 

comme curateur, Me Hugues Born, avocat, ayant son cabinet à 

6001 Marcinelle, rue Destrée 68. 

Ledit jugement fixe : 

1° au 14 mars 2002, la date provisoire de la cessation des paiements 

de la faillie; 

2° au 13 août 2002, la date limite pour le dépôt des déclarations de 

créance au greffe du tribunal de commerce; 

3° au 10 septembre 2002, à8h30m,laclôture du procès-verbal de la 

vérification des créances, qui aura lieu en la chambre du conseil de la 

première chambre du tribunal précité, siégeant au local ordinaire de ses 

audiences, au palais de justice de Charleroi. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) Hugues Born. 

(Pro deo) (23462) 

Par jugement du 10 juillet 2002, a été déclarée ouverte, sur aveu, la 

faillite de la S.P.R.L. Xerus Design, ayant son siège social et son 

établissement à 4560 Clavier, rue de l’Arene 11, R.C. Huy 45501, pour 

l’activité de conception, création, founiture, distribution, fabrication, 

réparation, entretien et l’application de lettrages autocollants, d’articles 

de publicités, imprimés, peintures sur baches et toutes activités de 

sérigraphie. 

Juge-commissaire : Jacques Pleinevaux, juge consulaire. 

Curateur : Me Arnaud Destexhe, avocat à 4500 Huy, place Saint- 

Denis 1. 

Les déclarations de créances doivent être déposées au greffe du 

tribunal de commerce de Huy, dans les trente jours, à compter dudit 

jugement. 

Clôture du procès-verbal de vérification des créances, le mercredi 

4 septembre 2002, à8h45m,augreffedecetribunal. 

Le curateur, (signé) A. Destexhe. (Pro deo) (23465) 

Par jugement du 9 juillet 2002, le tribunal de commerce de Charleroi 

(vacation) a déclaré la faillite de la S.P.R.L. Parent, dont le siège social 

est sis à 6010 Couillet, rue de Châtelet 100, R.C. Charleroi 198527, 

T.V.A. 472.121.170. 

Son activité commerciale se situait dans le secteur du commerce de 

détail de matériel électronique et informatique. 

Par même jugement, le tribunal a fixé la date provisoire de cessation 

des paiements au 9 juillet 2002. 

Les créances doivent être déposées au greffe du tribunal de 

commerce de Charleroi (boulevard Général Michel 1, à 6000 Charleroi) 

pour le 6 août 2002 au plus tard. 

Le procès-verbal de vérification des créances sera clos le 

3 septembre 2002, à8h15m,enl’auditoire de la première chambre du 

tribunal de commerce, palais de justice à Charleroi. 

Le jugement désigne comme juge-commissaire, M. Marcel R. Balsat, 

et comme curateur, Me Stéphane Vidaich, avocat à 6280 Loverval, allée 

Notre-Dame de Grâce 2. 

Le pro deo a été accordé. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) Stéphane Vidaich. (23463) 

Tribunal de commerce de Liège 

Par jugement du 28 juin 2002, le tribunal de commerce de Liège a 

prononcé, sur aveu, la faillite de la S.C.R.L. A.B.A., Agence belge 

autonome, rue Fond Saint-Servais 14, à 4000 Liège, R.C. Liège 175860, 

T.V.A. 443.664.340, pour les activités suivantes : import-export et 

commerce de gros en machines-outils, outillages en tout genre. 

Le même jugement ordonne aux créanciers de faire au greffe du 

tribunal de commerce, Ilot Saint-Michel, rue Joffre 12, à 4000 Liège, la 

déclaration de leurs créances dans les trente jours à compter du présent 

jugement. 

Juge-commissaire : M. Paul Collette. 

Procès-verbal de vérification des créances : mardi 20 août 2002, à 

9h30m. 

Le curateur, (signé) Jean-Luc Paquot, avocat à 4000 Liège, avenue 

Blonden 33. (Pro deo) (23466)


Tribunal de commerce de Marche-en-Famenne 

Par jugement rendu à son audience publique du 10 juillet 2002, le 

tribunal déclare, clôturées par liquidation, les opérations de la faillite 

de M. Adam, Bernard Alfred Michel Ghislain, né à Marche-en-Famenne 

le 3 mars 1955, de nationalité belge, domicilié anciennement à 

6900 Marche-en-Famenne, rue Neuve 5, et actuellement à 6940 Durbuy 

(Grandhan), Les Marchettes 20, R.C. Marche-en-Famenne 10936, 

T.V.A. 691.045.915, pour l’activité de traiteur, déclarée par jugement de 

ce tribunal du 20 novembre 2000, désignant Me Jean-Pierre Sevrain, 

avocat à 6900 On, rue d’Antiémont 30, en qualité de curateur. 

Dit que le failli est excusable. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) J.-P. Sevrain. (23467) 

Par jugement du 10 juillet 2002, le tribunal de commerce de Marcheen-Famenne 

a déclaré, ouverte la faillite de la S.A. CBP, Commercial 

Belgian Products, dont le siège social est établi à 6987 Rendeux 

(Warisy), vieux chemin de Gênes, bâtiment Vauban, zone 3, 

R.C. Liège 185073, en instance d’inscription au registre de commerce 

de Marche-en-Famenne, T.V.A. 429.275.082. 

Il a nommé juge-commissaire : M. Jean Sovet, et curateur : Me Eric 

Maurice Marie Christian Robert, avocat à 6690 Vielsalm, rue Chars à 

Boeufs 4. 

Il ordonne aux créanciers de déposer au greffe du tribunal de 

commerce, rue V. Libert 9, à 6900 Marche-en-Famenne, pour le 

9 août 2002, les déclarations de créances avec leurs titres. 

La clôture du procès-verbal de vérification des créances aura lieu le 

lundi 2 septembre 2002, à 14 h 30 m, au local habituel des audiences du 

tribunal de commerce, palais de justice, rue V. Libert 9, à Marche-en- 

Famenne. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) Eric Robert. 

(Pro deo) (23468) 

Tribunal de commerce de Namur 

Tribunal de commerce de Namur, quatrième chambre, jugement du 

13 juin 2002, en cause de Me Thibault Bouvier, avocat au barreau de 

Namur, agissant en sa qualité de curateur à la faillite de la S.P.R.L. 

Ets Alain Vanderus, dont le siège social est sis à 5060 Sambreville 

(Tamines), rue Capitaine Fernémont 5, exerçant une activité d’entreprises 

de peinture du bâtiment, R.C. Namur 49372, prononcée par le 

tribunal de céans le 17 avril 1997. 

Attendu qu’il n’y a pas en l’espèce d’élément suffisant pour justifier 

l’excusabilité de la société faillie; 

Déclare closes par liquidation, les opérations de la faillite de la 

S.P.R.L. Ets Alain Vanderus, précitée; 

Donne décharge à la partie requérante de son mandat; 

Dit n’y avoir lieu à prononcer l’excusabilité de la société faillie. 

(Signé) E. Marmagne; M. Lesoye; P. Jadoul; J. Gillardin. 

Le curateur, (signé) Th. Bouvier. (Pro deo) (23472) 

Par jugement du 27 juin 2002, le tribunal de commerce de Namur a 

déclaré ouverte, la faillite de la Cie La Botte Baily S.C.S., dont le siège 

social est établi à 5170 Profondeville, chaussée de Dinant 89, ayant 

comme activités principales toutes les opérations d’agence, d’assurances, 

immobilières, de comptabilité ou d’expertise, de récupération 

ou de rachat de créances, etc, ... R.C. Namur 50448, T.V.A. 425.660.942. 

Le même jugement reporte à la date provisoire du 27 juin 2002, 

l’époque de la cessation des paiements, et ordonne aux créanciers de 

faire au greffe la déclaration de leur créance dans les trente jours. 

Juge-commissaire : M. Paul Jadoul, juge consulaire. 

Curateurs : Mes Thibault et Geoffroy Bouvier, rue des Tanneries 13, à 

5000 Namur. 

Procès-verbal de vérification des créances : le 12 août 2002, à 

10 heures, au palais de justice de Namur, 1 er étage. 

Les curateurs, (signé) Thibault et Geoffroy Bouvier. 

(Pro deo) (23473) 

Par ordonnance du 11 juillet 2002, M. Maurice Collot, 

juge-commissaire de la faillite de la S.A. Kalli, déclarée le 3 août 1999 a 

ordonné la convocation des créanciers inscrits dans la faillite, à l’assemblée 

qui se tiendra au greffe du tribunal de commerce de Namur, rue 

du Collège 37, le 6 septembre 2002, à 14 heures, pour entendre le 

rapport du curateur sur l’évolution de la liquidation. 

Pour extrait conforme : le greffier, (signé) André Baye. 

(Pro deo) (23469) 

Par ordonnance du 16 juillet 2002, M. Maurice Collot, 

juge-commissaire de la faillite de la S.A. New Magta, déclarée le 

29 juin 1999 a ordonné la convocation des créanciers inscrits dans la 

faillite, à l’assemblée qui se tiendra au greffe du commerce de Namur, 

rue du Collège 37, le 12 septembre 2002, à 14 heures, pour entendre le 

rapport du curateur sur l’évolution de la liquidation. 


(Pro deo) (23470) 

Par ordonnance du 17 juillet 2002, Mme Evelyne Lahaye, jugecommissaire 

de la faillite de la S.A. Risto, déclarée le 18 mars 1999 a 

ordonné la convocation des créanciers inscrits dans la faillite, à l’assemblée 

qui se tiendra au greffe du commerce de Namur, rue du Collège 37, 

le 4 septembre 2002, à 14 heures, pour entendre le rapport du curateur 

sur l’évolution de la liquidation. 


(Pro deo) (23471) 

Tribunal de commerce de Neufchâteau 

Par jugement du 16 juillet 2002, le tribunal de commerce de Neufchâteau 

a déclaré ouverte, sur aveu, la faillite de M. Gusbin, Pascal, né 

à Libramont le 11 avril 1970, domicilié à 6600 Bastogne, route de 

Laroche 19, R.C. Neufchâteau 21132, T.V.A. 694.400.531, pour exercer 

les activités de boulangerie et pâtisserie, de commerce de détail en 

produits de la boulangerie et pâtisserie, en produits de la confiserie, de 

sandwichs garnis, en alimentation générale à l’exclusion des tabacs et 

alcool et en produits laitiers. 

Juge-commissaire : M. A. Closset. 

Curateur : Me Daniel Henneaux, avocat à 6870 Saint-Hubert (Hatrival), 

rue de Vesqueville 14. 

Le tribunal a fixé au 19 mai 2002 l’époque de la cessation des 

paiements. 

Les créanciers doivent faire au greffe du tribunal de commerce de 

Neufchâteau, rue Roosevelt 33, la déclaration de leurs créances au plus 

tard le 16 août 2002. 

La clôture du procès-verbal de vérification des créances est fixée au 

13 septembre 2002, à 15 heures, en l’auditoire du tribunal de commerce, 

palais de justice, place Charles Bergh, à Neufchâteau. 

Lors de cette vérification, sera fixée la date d’audience pour statuer 

sur les créances contestées. Les créanciers concernés seront convoqués 

par lettre recommandée. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) Daniel Henneaux. (23474)


32917 

Par jugement du 16 juillet 2002, le tribunal de commerce de Neufchâteau 

a déclaré ouverte, sur aveu, la faillite de la S.C. Caprice 

féminin, dont le siège social est établi à Bertrix (Nevraumont), rue du 

Grand Enclos 44, R.C. Neufchâteau 17872, T.V.A. 438.887.683. 

Activité commerciale : vente au détail de lingerie. 

Juge-commissaire : M. André Closset. 

Curateur : Me Claire Rion, avenue de la Gare 139, 6840 Neufchâteau. 

Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les 

trente jours. 


13 septembre 2002, à 14 h 30 m, palais de justice de et à Neufchâteau. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) Claire Rion. (23475) 

Tribunal de commerce de Nivelles 

Par jugement du 8 mai 2000, le tribunal de commerce de Nivelles a 

prononcé pour insuffisance d’actif, la clôture de la faillite de la 

S.A. International Transaction Entertainment, dont le siège social est sis 

à 1331 Rosières, rue Rosier Bois 3, R.C. Charleroi 170735, 

T.V.A. 444.639.288, faillite déclarée ouverte le 7 septembre 1998. 

Le curateur, (signé) Xavier Van Gils. (Pro deo) (23476) 

Par jugement du 26 juin 2002, le tribunal de commerce de Nivelles a 

prononcé pour insuffisance d’actif, la clôture de la faillite de la S.P.R.L. 

de droit anglais Beltraco Limited, dont le siège social est sis à 

1420 Braine-l’Alleud, chaussée d’Alsemberg 23/1, R.C. Nivelles 89917, 

T.V.A. 460.561.047, faillite déclarée ouverte le 27 juillet 2000. 


Par jugement du 26 juin 2002, le tribunal de commerce de Nivelles a 

prononcé pour insuffisance d’actif, la clôture de la faillite de la 

S.P.R.L. Fifouche, dont le siège social est sis à 1400 Nivelles, rue de 

Namur 29/2, R.C. Nivelles 66676, T.V.A. 441.650.896, faillite déclarée 

ouverte le 18 octobre 1999. 


Curateur : Me Jean-Luc Ransy. 

Par jugement du 11 juillet 2002, le tribunal de commerce de Verviers 

a clôturé la faillite préqualifiée par liquidation. 

Par le même jugement, Mme Petra Bellarz, a été déclarée excusable. 

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc 

Duysinx. (23480) 

Faillite sur aveu 

Par jugement du 17 juillet 2002, le tribunal de commerce de Verviers 

a déclaré la faillite de Van Dyck, Alex René Dany, né à Verviers le 

7 novembre 1965, domicilié à 4960 Malmedy (Bernister), route des 

Planeresses 27, R.C. Verviers 72391, T.V.A. 607.650.956, pour un 

commerce de détail en fruits et légumes exercé à 4960 Malmedy, avenue 

des Alliés 17, sous l’appellation « L’Etal ». 

Curateur : Me Françoise Gathoye, avocat à 4970 Stavelot, avenue F. 

Nicolay 18A. 

Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les 

trente jours. 


16 septembre 2002, à9h30m,aupalais de justice de Verviers. 

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc 

Duysinx. (23481) 

Huwelijksvermogensstelsel − Régime matrimonial 

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 

6 juni 2002, werd de akte wijziging huwelijksstelsel, verleden voor 

notaris Bob Bultereys, te Avelgem, op 27 maart 2002, tussen de heer 

Danny Ettienne Martha Blomme, bediende, geboren te Gent op 

18 september 1967, en zijn echtgenote, Mevr. Heidi Mariette Rosa 

Dendoncker, arbeidster, geboren te Zwevegem op 17 februari 1970, 

samenwonende te 8580 Avelgem, Burchthof 18, gehomologeerd. 

Avelgem, 17 juli 2002. 

Voor de verzoekers, (get.) Bob Bultereys, notaris. (23482) 

Tribunal de commerce de Tournai 

Par jugement rendu le 17 juillet 2002 par le tribunal de commerce de 

Tournai, a été ouverte, sur aveu, la faillite de Bourdeaux, Jean-Marie, 

né à Mouscron le 9 novembre 1944, domicilié à 7712 Herseaux, rue de 

la Broche de Fer 152, porteur de publicités, R.C. Tournai 69232, 

T.V.A. 668.180.144. 

Les créanciers sont tenus de produire leurs créances au greffe du 

tribunal de commerce de Tournai, rue des Filles Dieu 1, à 7500 Tournai, 

dans un délai de trente jours (16 août 2002). 

La clôture du procès-verbal de vérification des créances a été fixée au 

16 septembre 2002, à 9 heures, en chambre du conseil du tribunal de 

commerce de Tournai, palais de justice, à Tournai. 

Tournai, le 17 juillet 2002. 

Pour extrait conforme : le curateur, (signé) Me Leclercq, Xavier, rue 

de Tourcoing 98, 7700 Mouscron. (23479) 

Tribunal de commerce de Verviers 

Faillite : Bellarz, Petra, née à Aachen le 16 juillet 1969, ayant été 

domiciliée à 4851 Plombières, rue de Moresnet 246, R.C. Verviers 67954, 

pour l’exploitation d’un débit de boissons à Moresnet, rue de la 

Clinique 2, sous l’appellation « Belle-Vue », déclarée en faillite sur aveu, 

par jugement du 10 juin 1999. 

Bij vonnis van 13 mei 2002 van de rechtbank van eerste aanleg te 

Mechelen werd gehomologeerd de akte houdende wijziging van huwelijkscontract 

verleden voor notaris Philippe Van Hoof, te Sint-Truiden, 

op 3 december 2001, tussen de heer Grosemans, Erik Pascal Joseph 

Erwin, afgevaardigd bestuurder, geboren te Sint-Truiden op 

22 juni 1961, en zijn echtgenote, Mevr. Hoebregs, Sonja Julienne 

Rolanda, zaakvoerder, geboren te Sint-Truiden op 23 september 1961, 

samenwonende te 2590 Berlaar, Hemelshoek 235. 

Wijziging : behoud van het wettelijk stelsel, met inbreng door 

Mevr. Hoebregs van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk 

vermogen. 

Namens de echtgenoten Grosemans-Hoebregs, (get.) Philippe Van 

Hoof, notaris. (23483) 

Verzoekschrift tot homologatie van de akte van wijziging van 

huwelijksvermogensstelsel verleden voor notaris Kurt Geysels, te 

Aarschot, op 25 juni 2002, inhoudende uitbreiding van het gemeenschappelijk 

huwelijksvermogen door inbreng door de echtgenoot van 

een onroerend goed. 

Voor de echtgenoten Goossens, Rudy, leraar, geboren te Leuven op 

21 juli 1966, en zijn echtgenote, Mevr. Paulus, Nancy, bediende, geboren 

te Diest op 22 juni 1967, samenwonend te 3128 Tremelo (Baal), Remerstraat 

62. 

Dit verzoekschrift zal neergelegd worden ter homologatie op de 

rechtbank van eerste aanleg te Leuven. 

(Get.) K. Geysels, notaris. (23484)


Bij verzoekschrift van 16 juli 2002 hebben de echtgenoten Bellen, 

Rogier Fidelis Joseph, en Stiers, Lucienne Marie Françoise, wonende te 

3470 Kortenaken, Zandrodestraat 36, aan de rechtbank van eerste 

aanleg te Leuven om de homologatie gevraagd van de akte houdende 

wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel, verleden voor notaris 

Eric Tallon, met standplaats te Geetbets, op 16 juli 2002. 

Voor de verzoekers, (get.) Eric Tallon, notaris. (23485) 

Bij verzoekschrift van 15 juli 2002 hebben de heer Noelmans, Jean 

Gerard Godfried, licentiaat-vertaler, Belg, geboren te Hasselt op 

25 juni 1956, en zijn echtgenote, Mevr. Dendas, Rita Germaine 

Lucienne, maatschappelijk assistente, Belgische, geboren te Sint- 

Truiden op 11 juni 1957, wonende te 3545 Halen, Ertsenrijkstraat 51, 

gehuwd onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract 

verleden voor notaris Jean-Pierre Dincq, te Halen, op 

10 september 1979, houdende het wettelijk stelsel en een verblijvingsbeding, 

aan de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt de homologatie 

aangevraagd van de akte houdende wijziging huwelijksvermogensstelsel 

verleden voor notaris Marie-Rose Vanhelmont, te Hasselt, op 

27 juni 2002, waarbij het wettelijk stelsel behouden blijft doch 

houdende volgende wijzigingen : regularisatie van een onderhandse 

verzaking aan het recht van natrekking, inbreng van een onroerend 

goed, inlassing beding met betrekking tot verdeling van het gemeenschappelijk 

vermogen na de ontbinding ervan. 

Hasselt, 17 juli 2002. 

Voor de verzoekers, (get.) Rose-Marie Vanhelmont, notaris. (23486) 

Bij verzoekschrift van 10 juli 2002, hebben de heer Marnik Platteeuw, 

en zijn echtgenote, Mevr. Dina Vereeken, samenwonende te 

8850 Ardooie, Berlingmolenstraat 43, gehuwd onder het wettelijk stelsel 

bij gebrek aan huwelijkscontract, aan de rechtbank van eerste aanleg te 

Brugge homologatie gevraagd van de akte wijziging huwelijksstelsel 

verleden voor notaris Stefaan Laga, met standplaats te Izegem op 

10 juli 2002. De voormelde echtgenoten behouden het wettelijk stelsel 

met inbreng door de heer Marnik Platteeuw van een woonhuis aan de 

Berlingmolenstraat 43, te Ardooie. 

Voor de echtgenoten, (get.) Stefaan Laga, notaris te Izegem. (23487) 

Bij verzoekschrift van 17 juni 2002, hebben de echtgenoten de heer 

Van Der Weken, Rudiger Leopold Maria, televerkoper, geboren te Sint- 

Niklaas op 28 januari 1956, en zijn echtgenote, Mevr. Van Den Driessche, 

Ingrid Alma, bediende, geboren te Gent op 28 april 1965, beiden 

wonende te Hamme, Heirbaan 259, voor de rechtbank van eerste aanleg 

te Dendermonde om homologatie verzocht van het contract houdende 

wijziging huwelijksvermogensstelsel, opgemaakt bij akte verleden voor 

notaris Dirk Smet, te Sint-Gillis-Waas, op 17 juni 2002. De verzoekers 

wensen over te gaan van het wettelijk stelsel naar een stelsel van 

scheiding van goederen, met toebedeling van de helft in een onroerend 

goed aan Mevr. Van Den Driessche, Ingrid. 

Sint-Gillis-Waas, 16 juli 2002. 

Namens de verzoekers, (get.) D. Smet, notaris. (23488) 

Bij vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Gent, 

op 13 juni 2002, werd de akte gehomologeerd, verleden voor notaris 

Marc Claeys Bouuaert, te Gent, op 10 april 2002, inhoudende wijziging 

aan het huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Jacques Schotte, 

doctor in de geneeskunde, en zijn echtgenote, Mevr. Liliane Taelman, 

zonder beroep, samenwonende te Gent, Onderbergen 69; deze akte 

voorziet in de inbreng van een onroerend goed van de echtgenoot in 

de gemeenschap. 

Voor de echtgenoten, (get.) Marc Claeys Bouuaert, notaris. (23489) 

Par requête en date du 12 juillet 2002, M. Jacques, André Paul Marie, 

professeur, né à Robelmont le 23 janvier 1952 et son épouse, 

Mme Champagne, Claire, cultivatrice, née à Virton le 14 décembre 1951, 

domiciliés et demeurant ensemble à 6769 Meix-devant-Virton, rue 

Fernand-Didier 95, ont introduit devant le tribunal civil de première 

instance d’Arlon une requête en homologation du contrat modificatif 

de leur régime matrimonial comportant adoption du régime de la 

communauté réduite aux acquêts, dressé par acte reçu par le notaire 

François Culot, à Virton, en date du 24 juin 2002. 

(Signé) François Culot, notaire. (23490) 

Par jugement en date du 27 mai 2002, le tribunal de première instance 

de Verviers a homologué l’acte modificatif du régime matrimonial des 

époux Servais, Arille Joseph Marius Eugène, et Lejeune, Nicole Marie 

José Armande, domiciliés ensemble à Verviers (Petit-Rechain), route de 

Grand-Rechain 56A, acte reçu par le notaire Benoît Jeangette, à Dison le 

14 mars 2002. 

Aux termes de cet acte, les époux ont déclaré maintenir le régime 

légal de communauté, avec ameublissement d’un immeuble propre à 

l’époux. 

Dison, le 17 juillet 2002. 

(Signé) Benoît Jeangette, notaire. (23491) 

Suivant requête déposée au greffe du tribunal de première instance 

d’Arlon le 16 juillet 2002, M. Schmit, Stéphane Marie Marcel, employé, 

né à Kinshasa (Zaïre) le 12 décembre 1973, et son épouse, Mme Goosse, 

Patricia Annick, Joan, employée, née à Libramont le 3 avril 1974, 

domiciliés à Arlon, avenue de Mersch 7, ont demandé au tribunal de 

première instance d’Arlon d’homologuer l’acte reçu par le notaire 

Vanderhoven, à Aubange le 18 juin 2002 portant modification de leur 

régime matrimonial, modification portant sur la composition du patrimoine 

commun sans que le régime matrimonial soit par ailleurs 

modifié. 

Pour les époux, (signé) Marc Vanderhoven, notaire. (23492) 

Onbeheerde nalatenschap − Succession vacante 

Par ordonnance délivrée en chambre du conseil par la chambre des 

vacations du tribunal de première instance de Liège en date du 

12 juillet 2002, Me Georges Rigo, avocat, juge suppléant, dont l’étude 

est sise à 4000 Liège, rue Beeckman 14, a été désigné en qualité de 

curateur à la succession réputée vacante de Mme Spooren, Denise 

Jeanne Josée, née à Saint-Nicolas le 3 juin 1928, veuve de Dremont, 

Maurice, en son vivant domiciliée à Seraing, rue Sualem 19, et y 

décédée le 11 novembre 2001. 

Les créanciers et héritiers éventuels sont priés de se mettre en rapport 

avec le curateur à succession vacante. 

(Signé) G. Rigo, avocat. (23493) 

Tribunal de première instance de Bruxelles 

La douzième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles 

a désigné le 5 juin 2002, M. Jean-Jacques Pegorer, avocat et juge 

suppléant, avenue du Parc 35, à 1060 Bruxelles, en qualité de curateur 

à la succession de Fadeur, François Alexandre, né à Perwez le 

16 mars 1942, domicilié en son vivant à 1000 Bruxelles, rue du 

Commerce 126, décédé à Bruxelles le 14 juin 2001. 


Le greffier adjoint délégué, (signé) Ch. Sauvage. (23494) 


a désigné le 3 mai 2000, M. Bruno Putzeys, avocat et juge suppléant, 

avenue Brugmann 311, à 1180 Bruxelles, en qualité de curateur à la 

succession de Misson, Emmanuel, né à Molenbeek-Saint-Jean le 

28 septembre 1923, domicilié en son vivant à 1000 Bruxelles, rue Terre 

Neuve 132, décédé à Bruxelles le 9 juin 1999. 


Le greffier adjoint délégué, (signé) Ch. Sauvage. (23495)


32919 


a désigné le 13 février 2002, Mme Marie-Dominique Coppieters 

’T Wallant, avocat et juge suppléant, avenue du Pesage 61, bte 18, à 

1050 Bruxelles, en qualité de curateur à la succession de Van Aerde, 

Jean Jules Joseph, né à Courcelles le 27 janvier 1921, domicilié en son 

vivant à 1140 Evere, clos des Lauriers Roses 105, décédé à Evere le 

3 juin 2000. 




a désigné le 17 octobre 2001, M. Bruno Putzeys, avocat et juge 

suppléant, avenue Brugmann 311, à 1180 Bruxelles, en qualité de curateur 

à la succession de De Mont, Alain Pierre Philippe, né à Uccle le 

1 er octobre 1954, domicilié en son vivant à 1200 Woluwe-Saint-Lambert, 

Mont Saint-Lambert 6, décédé à Bruxelles le 17 décembre 1999. 




a désigné le 29 mai 2002, Mme Marie-Dominique Coppieters T’ Wallant, 

avocat et juge suppléant, avenue du Pesage 61, bte 18, à 1050 Bruxelles, 

en qualité de curateur à la succession de Van Helspelgem, Paul 

Léopold, né à Erembodegem le 25 octobre 1948, domicilié en son vivant 

à 1140 Evere, rue Gustave Norga 3, décédé à Bruxelles le 7 juillet 2000. 




De afgevaardigd adjunct griffier, (get.) Ch. Sauvage. (23499) 

Bij beschikking d.d. 4 juni 2002 van de 27 e kamer van de rechtbank 

van eerste aanleg te Brussel, werd Mr. Paul Struyven, advocaat en 

plaatsvervangende rechter, Opperstraat 93, te 1050 Brussel, aangesteld 

als curator over de nalatenschap van Olieslaegher, Jacobus Emiel, 

geboren te Overijse, op 22 augustus 1914, laatst gehuisvest te 

1500 Halle, Krekelenberg 12, overleden te Sint-Lambrechts-Woluwe, op 

24 oktober 1999. 



Bij beschikking d.d. 28 mei 2002 van de 27 e kamer van de rechtbank 

van eerste aanleg te Brussel werd Mr. Johan Billiet, advocaat en 

plaatsvervangende rechter, Louizalaan 148/2, te 1050 Brussel, aangesteld 

als curator over de nalatenschap van Keijser, Roland Victor Elie, 

geboren te Anderlecht, op 1 augustus 1943, laatst gehuisvest te 

1070 Anderlecht, Edgard Tinelstraat 31, overleden te La Hulpe, op 

15 november 2000. 


De afgevaardigd adjuct griffier, Ch. Sauvage. (23501) 

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel 

Bij beschikking d.d. 4 juni 2002, van de 27 e kamer van de rechtbank 

van eerste aanleg te Brussel, werd Mr. Paul Struyven, advocaat en 

plaatsvervangende rechter, Opperstraat 93, te 1050 Brussel, aangesteld 

als curator over de nalatenschap van Olieslaegher, Emiel Jaak, geboren 

te Elsene, op 3 oktober 1942, laatst gehuisvest te 1500 Halle, Krekelenberg 

12, overleden te Andenne, op 27 september 1992. 

Bij beschikking d.d. 4 juni 2002 van de 27 e kamer van de rechtbank 

van eerste aanleg te Brussel werd Mr. Alex Wijns, advocaat en plaatsvervangende 

rechter, Albertlaan 248, te 1190 Brussel, aangesteld als 

curator over de nalatenschap van Vandiest, Emilie Fernande Antoinette, 

geboren te Halle, op 29 juli 1897, laatst gehuisvest te 1600 Sint- 

Pieters-Leeuw, Sint-Stevensstraat 38, overleden te Sint-Agatha- 

Berchem, op 2 juli 1978. 



BIJLAGE tot het Belgisch Staatsblad van 23 juli 2002 − ANNEXE au Moniteur belge du 23 juillet 2002 

Bekendmaking gedaan in uitvoering van het artikel 34bis 

van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen 

Publication faite en exécution de l’article 34bis 

des lois coordonnées sur les sociétés commerciales 

Liège Tilleur, société anonyme, rue de la Boverie 253 (Stade du Pairay), 4100 Seraing 

R.C. Liège 180133 — T.V.A. 447.176.235 

L’assemblée générale extraordinaire du 15 juillet 2002 à décidé : 

Avis aux actionnaires (article 593 du Code des sociétés) 

a) d’augmenter, à concurrence de 111.555 euros, le capital de la société actuellement fixé à 111.552 euros et de le porter ainsi à 223.107 euros 

par la création de 450 actions nouvelles, sans désignation de valeur nominale, du même type et jouissant des mêmes droits et avantages que les 

actions existantes et participant aux bénéfices à partir du 1 er juillet 2002; 

b) que les 450 actions nouvelles doivent être souscrites en espèces, au pair, prix de 247,90 euros chacune, et totalement libérées à la 

souscription;


c) que les 450 actions nouvelles doivent être offertes par préférence aux actionnaires anciens, à titre irréductible, dans la proportion d’une 

action de capital nouvelle pour une action de capital ancienne, le tout sans admission de fractions, durant le délai ci-après fixé; 

d) que, passé ce délai, le conseil d’administration pourra offrir les actions restantes, à titre réductible, aux actionnaires anciens ayant déjà 

souscrit et ce pendant un second délai ci-après fixé; 

e) que, passé ce nouveau délai, les tiers pourront participer à l’opération; 

f) que l’article 584 du Code des sociétés sera applicable. 

Délai d’exercice du droit de souscription préférentielle 

Le droit de souscription préférentielle à titre irréductible pourra s’exercer du 1 er août 2002 au 30 août 2002 inclus. 

Le droit de souscription préférentielle à titre réductible pourra s’exercer du 2 septembre 2002 au 16 septembre 2002 inclus. 

Le droit de souscription préférentielle est représenté par le coupon numéro 1. 

Les souscriptions peuvent se faire à Fortis Banque, rue Reine Astrid 70, 4470 Saint-Georges, tous les jours de9à12heures et de 14 à 16 heures, 

sauf le samedi. 

Tous renseignements utiles sont tenus à la disposition des actionnaires au siège social. (23503) 

Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel. − Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles. 

Adviseur/Conseiller : A. VAN DAMME

wetten, decreten, ordonnanties en verordeningen lois, decrets ... - fyto

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

Delete template?

Save as template?