Authentieke versie downloaden (pdf) - Officiële bekendmakingen

2 (1933) No. 1
TRACTATENBLAD
VAN HET
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
A. TITEL
B. TEKST
JAARGANG 1954 No. 111
Internationaal Verdrag betreffende het goederenvervoer
per spoorweg (CIM), met bijlagen;
Rome, 23 November 1933.
De Franse tekst van het Verdrag en van de Bijlagen I (zoals vastgesteld
in Mei 1937) en II tot en rnet VIII is bij Koninklijk besluit
van 17 December 1938 bekendgemaakt in Stb. 47 (blz. 3 tot en met
208). Het Verdrag is ondertekend voor:
Duitsland
Oostenrijk
België
Bulgarije
Denemarken
de Vrije Stad Dantzig
Spanje
Estland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Italië
Letland
Liechtenstein
Luxemburg
Noorwegen
Nederland
Polen
Roemenië
Zweden
Zwitserland

Tsjechoslowakije
Turkije
Zuidslavië
de Regeringscommissie van het Saarbekkengebied.
C. VERTALING
De vertaling in het Nederlands van het Verdrag en van de Bijlagen
I (zoals vastgesteld in Mei 1937) en ï.1 tot en met VIII is bij
Koninklijk besluit van 17 December 1938 bekendgemaakt in Stb.
47 (blz. 265 tot en met 468).
D. GOEDKEURING
Het enig artikel van de Wet van 20' December 1935 (Stb. 724)
luidt: „De in afdruk nevens deze wet gevoegde, den 23 November
1933 te Rome gesloten internationale overeenkomsten omtrent het
goederenvervoer en het reizigers- en bagagevervoer per spoorweg,
worden goedgekeurd." Deze Wet is gecontrasigneerd door de Minister
van Waterstaat VAN LIDTH DE JEUDE, de Minister van Buitenlandse
Zaken DE GRAEFF, de Minister van Justitie VAN SCHAIK
en de Minister van Financiën OUD.
E. BEKRACHTIGING
De volgende Staten hebben hun akte van bekrachtiging overeenkomstig
artikel 63, eerste lid, van het Verdrag bij de Zwitserse Bondsraad
te Bern nedergelegd:
Saarbekkengebied
Oostenrijk
Zweden
Duitsland
Noorwegen
Hongarije
Italië
Denemarken
Polen
Dantzig
Luxemburg
Frankrijk
Estland
Nederland
België
Letland
Zwitserland
Tsjechoslowakije
Zuidslavië
23 October 1934
9 November 1934
11 April 1935
12 Juli 1935
22 Juli 1935
10 September 1935
30 October 1935
13 November 1935
11 Februari 1936
11 Februari 1936
29 Februari 1936
2 Maart 1936
12 Maart 1936
20 Maart 1936
17 Juni 1936
28 April 1937
29 Mei 1937
2 Juli 1937
10 November 1937

F. TOETREDING
De volgende Staten ^ijn op grond van artikel 59 tot het Verdrag
toegetreden:
Portugal
Verzoek aan de Zwitserse Regering, conform
artikel 59, paragraaf
Verdrag
1, van het
12 April 1938
Op grond van paragraaf 4 van het procesverbaal
van 17 November 1937 is afgezien
van de raadpleging der Verdragsluitende
Partijen bedoeld in artikel 59
van het Verdrag.
Mededeling van de Zwitserse Regering
aan de Verdragsluitende Partijen 14 Juni 1938
Litauen
Verzoek aan de Zwitserse Regering, conform
artikel 59, paragraaf 1, van het
Verdrag
Raadpleging der Verdragsluitende Partijen
geopend door mededeling van de Zwitserse
Regering
Mededeling van de Zwitserse Regering
nopens de inwilliging van het verzoek,
conform artikel 59, paragraaf 2, van het
Verdrag
G. INWERKINGTREDING
23 Februari 1939
26 April 1939
23 November 1939
In overeenstemming met het bepaalde in artikel 63, lid 2, van het
Verdrag is op 17 November 1937 te Bern door de gevolmachtigden
der Verdragsluitende Partijen de inwerkingtreding van het Verdrag
vastgesteld. De Franse tekst en de vertaling in het Nederlands van het
proces-verbaal dezer bijeenkomst zijn bij Koninklijk besluit van
17 December 1938 bekendgemaakt in Stb. 47 (blz. 209 tot en met 213
en blz. 469 tot en met 471).
Paragraaf 3 van art kei 60 en Bijlage VI van het Verdrag zijn in
werking getreden op 1 Januari 1938. De overige bepalingen van het
Verdrag en van de Bijlagen (daaronder begrepen Bijlage I, vastgesteld
in overeenstemming ir .et paragraaf 3 van artikel 60 en Bijlage VI)
zijn op 1 October 1938 in werking getreden voor de Partijen (waar-

onder Nederland, Rijk in Europa), die het Verdrag vóór 1 Augustus
1938 hadden bekrachtigd, alsmede voor Portugal. Deze bepalingen
zijn in werking getreden voor Bulgarije op 1 October 1938, voor
Griekenland en Finland op 1 December 1938, voor Litauen op
23 December 1939, voor Turkije op 1 Februari 1940 en voor Spanje
op 1 April 1943.
J. GEGEVENS
Het Internationale Verdrag betreffende het goederenvervoer per
spoorweg, hetwelk op 23 October 1924 te Bern werd gesloten en
waarnaar in de preambule van het onderhavige Verdrag wordt verwezen,
is bij Koninklijk besluit van 18 Mei 1928 bekendgemaakt in
Stb. 180. Zie ook de aanvullende akte van 2 September 1932 (Stb.
1933, 584) en de wijzigingen, in Bijlage I van het Verdrag van 1924
aangebracht met ingang van 1 Juli 1931 (Stb. 1931, 372), met
ingang van 1 Juli 1933 (Stb. 1933, 515) en met ingang van 1 Mei
1935 (Stb. 1935, 693). De bepalingen van het Verdrag van 1924 en
van de daarbij behorende aanvullingen en wijzigingen zijn op grond
van artikel 60, paragraaf 2, van het onderhavige Verdrag en op grond
van het proces-verbaal van 17 November 1937 buiten werking getreden
op 1 October 1938 en vervangen doof de bepalingen van het
onderhavige Verdrag.
In overeenstemming met artikel 18 van het Volkenbondsverdrag is
het onderhavige Verdrag op 29 November 1938 geregistreerd bij het
Secretariaat van de Volkenbond onder No. 4484. De Franse tekst en
de vertaling in het Engels van het Verdrag, met Bijlagen, en van het
proces-verbaal van 17 November 1937 zijn afgedrukt in „Recueil des
Traites" van de Volkenbond, deel CXCII, blz. 389 e.v.
Vergelijk Stb. 1938, 47 (blz. 214 tot en met 264 en blz. 472 tot en
met 520) voor het eveneens op 23 November 1933 te Rome gesloten
Internationaal Verdrag betreffende het vervoer van reizigers en bagage
per spoorweg (CIV).
In overeenstemming met artikel 60, paragraaf 3, en met Bijlage VI
van het onderhavige Verdrag zijn wijzigingen in Bijlage I vastgesteld
en op 1 April 1949 van kracht geworden. De Franse tekst en de vertaling
in het Nederlands van deze wijzigingen zijn bij Koninklijk
besluit van 20 Juni 1949 bekendgemaakt in Stb. J 264.
Op 13 Mei 1950 is te Bern een Aanvullend Verdrag gesloten tot
wijziging van de artikelen 60 en 61 van het onderhavige Verdrag en
tot toevoeging van Bijlagen IX en X. De Franse tekst en de vertaling
in het Nederlands van het Aanvullend Verdrag en van Bijlage
X zijn in Trb. 1951, 18, geplaatst. Zie ook Trb. 1951, 118, Trb.
1952, 166 (waarin de Franse tekst en de vertaling in het Nederlands
van de gewijzigde Bijlage VII en van Bijlage IX) en Trb. 1954, 93.
Op 25 October 1952 is 1 te Bern een herzien Internationaal Verdrag
betreffende het goederenvervoer per spoorweg (CIM) gesloten. De

Franse tekst van het herziene Verdrag en van Bijlagen II, III, IVa,
IVb, VI, IX en X is in Trh. 1953, 66, geplaatst; de Franse tekst van
Bijlage V en de vertaling in het Nederlands van Verdrag en Bijlagen
is in Trh. 1954, 94 geplaatst. Het herziene Verdrag zal op de dag van
zijn inwerkingtreding het onderhavige Verdrag vervangen.
In overeenstemming met artikel 60, paragraaf 3, en met Bijlage VI
van het onderhavige Verdrag is een opnieuw gewijzigde Bijlage I
vastgesteld en op 1 September 1953 van kracht geworden. De Franse
tekst en de vertaling in het Nederlands van de gewijzigde Bijlage I
luiden:

ANNEXE I
Prescriptions relatives aux matières et objets
admis au transport sous certaines conditions
Texte issu des délibérations des Xe, Xle et Xlle sessions de la
Commission d'experts
Entré en vigueur le 1er septembre 1953
Ce texte annule et remplace les prescriptions du 1er octobre 1938,
modifiées le 1er avril. 1949
OBSERVATIONS PRÉLIMINAIRES
1 (1) L'Annexe I constitue le règlement d'exécution de l'art. 3, 4°,
et de l'art. 4, § 1, 1°, de la Convention internationale concernant le
transport des marchandises par chemins de fer (CIM). Les matières
et objets qui, d'après ces dispositions, ne sont admis au transport que
sous certaines conditions, sont rangés dans la présente Annexe selon
les classes suivantes:
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
Classe
la.
Ib.
le.
Id.
le.
II.
Illa.
Illb.
IIIc.
IVa.
IVb.
V.
VI.
Matières explosives.
Munitions.
Inflammateurs, pièces d'artifice, etc.
Gaz comprimés, liquéfiés ou dissous sous pression.
Matières qui, au contact de l'eau, dégagent des gaz
inflammables.
Matières sujettes à l'inflammation spontanée.
Matières liquides inflammables.
Matières solides inflammables.
Matières comburantes.
Matières vénéneuses.
Matières radioactives.
Matières corrosives.
Matières répugnantes ou susceptibles de produire
une infection.
Matières diverses.
Classe VII.
(2) Les matières et les objets qui entrent dans la définition des
classes la, Ib, le, Id, le, II et VI sont exclus du transport par
la CIM. Sont exceptés (art. 3, 4°, de la CIM) les matières et les

BIJLAGE I
Voorschriften voor goederen, welke slechts
voorwaardelijk ten vervoer zijn toegelaten
Tekst, voortgekomen uit de besprekingen der Xde, Xlde en Xlïde
zitting van de Commissie van deskundigen
In werking getreden op 1 September 1953
Deze tekst doet te niet qn vervangt de voorschriften van 1 October 1938,
gewijzigd 1 April 1949
INLEIDING
1 (1) Bijlage I bevat de bepalingen ter uitvoering van het gestelde in
artikel 3, 4° en artikel 4, § 1, 1° van het Internationaal Verdrag betreffende
het goederenvervoer per spoorweg (CIM). De stoffen en
voorwerpen, die volgens deze bepalingen slechts voorwaardelijk ten
vervoer worden toegelaten, zijn in deze Bijlage ingedeeld in de volgende
klassen:
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Klasse
Ia.
Ib.
Ie.
ld.
Ie.
II.
lila.
Illb.
IHc.
IVa.
IVb.
V.
VI.
Ontplofbare stoffen.
Munitie.
Ontvlanimingsmiddelen, vuurwerk en dergelijke artikelen.
Samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk
opgeloste gassen.
Stoffen^ welke bij aanraking met water brandbare
gassen ontwikkelen.
Voor zelfontbranding vatbare sioffen.
Brandbare vloeistoffen.
Brandbare vaste stoffen.
Stoffen, die de verbranding bevorderen (oxyderend
werkende stoffen).
Vergiftige stoffen.
Radioactieve stoffen.
Bijtendie stoffen.
Walgingwekkende of gevaar voor besmetting opleverende
stoffen.
Verschillende stoffen.
Klasse VIL
(2) Stoffen en voorwerpen, vallende onder de omschrijving van
klasse Ia, Ib, Ie, ïd, Ie, II en VI zijn ingevolge de CIM van het
vervoer uitgesloten. Hiervan zijn uitgezonderd (art. 3, 4°, CIM)

objets énumérés aux numéros marginaux (marg.) 21, 61, 101, 131,
181, 201 et 601, qui sont admis au transport sious certaines conditions
et sont désignés comme matières et objets de l'Annexe I.
(3) Les matières et les objets qui entrent dans la définition des
classes Illa, Illb, IIIc, IVa, IVb, V et Vil ne sont pas exclus
du transport par la CIM. Toutefois les matières et les objets des
marg. 301, 331, 371, 401, 451, 501 et 701 ne sont admis au transport
que sous certaines conditions (art. 4, § 1, 1% de la CIM) et deviennent,
de ce fait, également des matières et objets de
l'Annexe I.
2 (1) Les conditions normales de transport sont
applicables aux matières et objets de l'AnneXe I à moins que cette
dernière n'en dispose autrement.
(2) Les conditions de transport applicables à chaque classe sont
réparties dans les chapitres suivants:
A. Colis:
1. Conditions générales d'emballage;
2. Emballage de matières isolées ou d'objets de
même espèce;
3. Emballage en commun;
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les colis.
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
D. Matériel et engins de transport:
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement;
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les wagons.
E. Interdictions de chargement en commun.
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
Six Appendices contiennent:
l'Appendice I, les conditions de stabilité de certaines
matières et objets sujets à l'explosion ou inflammables des classes
la, Ib, le et Illb, ainsi que les règles relatives aux épreuves
permettant de constater si ces conditions sont remplies;
l'Appendice II, les prescriptions relatives à la nature des
récipients en alliages d'aluminium pour certains gaz
de la classe Id;

stoffen en voorwerpen, genoemd onder randnummers (rn.) 21, 61,
101, 131, 181, 201 en 601, welke onder bepaalde voorwaarden ten
vervoer worden toegelaten en als stoffen en voorwerpen
van B ij lage I worden aangeduid.
(3) Stoffen en voorwerpen, vallende onder de omschrijving van
klasse lila, Ilïb, IIIc, ÏVa, IVb, V en VII, zijn ingevolge de CIM
niet van het vervoer uitgesloten. Nochtans worden stoffen en voorwerpen
genoemd onder rn. 301, 331, 371, 401, 451, 501 en 701 slechts
onder bepaalde voorwaarden ten vervoer toegelaten (art. 4, § 1, 1°,
CIM) en worden daardoor eveneens stoffen en voorwerpen
van B ij lage IP
2 (1) De algemene ver vo er s vo or waarden zijn op
stoffen en voorwerpen van Bijlage I van toepassing, tenzij deze Bijlage
andere voorschriften geeft.
(2) De vervoersvoorwaarden, geldende voor iedere klasse, zijn verdeeld
over de volgende hoofdstukken:
A. Colli:
1. Algemene verpakkingsvoorschriften;
2. Verpakking van afzon derl ij ke stoffen of van
voorwerpen van eenzelfde soort;
3. Gezamenlijke verpakking;
4. Opschriften en gevaar s. etiketten op de colli.
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen
betreffende de verzending.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen:
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden;
2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens.
E. Verbod van s arnenlading.
F. Ledige pakrniddelen. Verdere voorschriften.
De zes aanhangsels bevatten:
Aanhangsel I, stabiliteitseisen voor bepaalde ten
vervoer toegelaten ontplofbare of brandbare stoffen der klassen
Ia, Ib, Ie en Illb, benevens voorschriften voor het doen van
proeven, om vast te stellen of aan die eisen wordt voldaan;
Aanhangsel II, voorschriften betreffende de aard der
drukvaten vervaardigd uit aluminiumlegerin»
gen voor bepaalde gassen van klasse ld;

l'Appendice III, les épreuves relatives aux
matières liquides inflammables de la classe Illa;
l'Appendice IV, les conditions d'utilisation des wagons
munis d'installations électriques pour les matières
et objets des classes la, Ib, IIIc et pour certaines matières des classes
le, Illa et Illb;
l'Appendice V, les prescriptions relatives aux étiquettes
de danger et l'explication des figures;
F A p p e n d i c e VI, les prescriptions relatives aux containers.
(3) II y a, en outre, lieu d'observer les prescriptions nécessaires
à l'accomplissement des formalités exigées par les douanes,
octrois, autorités fiscales, de police et autres
autorités administratives (voir aft. 13, § 1, de la CIM).
II faut notamment, outre les mentions et attestations prescrites par
la présente Annexe, inscrire également dans la lettre de voiture les
attestations prescrites par les autorités administratives et joindre les
documents d'accompagnement exigés par celles-ci.
(4) Le signe „%" représente pour les matières à l'état solide ou à
l'état liquide le pourcentage en poids, pour les matières à l'état gazeux
au contraire le pourcentage en volume, à moins de dispositions contraires
dans le texte de l'Annexe I. Lorsque l'Annexe I prévoit des
limites dans le poids des colis, il s'agit, sauf indication contraire, des
poids bruts.
3 Toutes les prescriptions de l'Annexe I afférentes aux wagons
s'appliquent par assimilation aux grands containers (voir toutefois
aussi marg. 1600).
4 On ne peut transporter une matière de l'Annexe I en wagonréservoir
ou en container-citerne que lorsque ces modes de transport
sont explicitement mentionnés, pour cette rnatière, dans la classe
correspondante de l'Annexe I.
5-
19

Aanhangsel III, beproevingsmethoden betreffende
de brandbare vloeistoffen van klasse lila;
Aanhangsel IV, voorschriften voor het gebruik van wagens
met electrische inrichtingen voor stoffen en voorwerpen
der klassen Ia, Ib, IIIc, en voor bepaalde stoffen der klassen Ie,
lila en Illb;
Aanhangsel V, voorschriften betreffende gevaars-etiketten
en de verklaring der afbeeldingen;
Aanhangsel VI, voorschriften betreffende laadkisten.
(3) Voorts moeten in acht worden genomen de voorschriften
ter vervulling van de formaliteiten, geëist door douane-, fiscale-,
politie- en andere ambtelijke autoriteiten
(zie art. 13, § 1, CIM).
In het bijzonder moeten, behalve de ingevolge deze Bijlage voorgeschreven
aantekeningen en verklaringen, in de vrachtbrief ook zijn
vermeld de verklaringen^ voorgeschreven door de ambtelijke autoriteiten;
de door deze autoriteiten geëiste begeleidende bescheiden moeten
bij de vrachtbrief zijn gevoegd;
(4) Het teken „%" betekent voor stoffen in vaste toestand of in
vloeibare toestand het gewichtspercentage, voor stoffen in gastoestand
daarentegen het volumepercentage, behoudens tegengestelde bepalingen
in de tekst van Bijlage I. In de gevallen dat Bijlage I bepalingen
inhoudt betreffende beperking van het gewicht van colli, wordt, tenzij
anders is aangegeven, bedoeld het bruto gewicht.
3 Alle voorschriften van Bijlage I met betrekking tot wagens zijn
onverminderd van kracht voor de grote laadkisten (zie nochtans ook
rn. 1600).
4 Een stof van Bijlage I kan slechts in een reservoirwagen of in een
laadketel worden vervoerd, wanneer deze wijze van vervoer uitdrukkelijk
"in de overeenkomstige klasse van Bijlage I is genoemd voor
deze stof.
5-
19

CLASSE la. MATIÈRES EXPLOSIVES
Nota. Les matières qui ne peuvent exploser au contact d'une flamme et
qui ne sont pas plus sensibles, tant au choc qu'au frottement, que le
dinitrobeiizène, ne sont pas soumises aux prescriptions de la classe la.
1. Enumération des matières
20 (1) Parmi les matières entrant dans la définition de la classe la ne
sont admises au transport que celles énumérées au marg. 21, ceci sous
réserve des conditions prévues aux marg. 20 (2) à 52. Elles sont dès
lors des matières de l'Annexe I.
Nota. Les emballages vides ayant renfermé des matières de la classe la
ne sont pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
(2) Dans les explosifs qui sont admis au transport, la nitroglycérine
peut être remplacée en tout ou en partie par:
a) du nitroglycol ou
b) du dinitrodiéthylèneglycol ou
c) du sucre nitré (saccharose nitré) ou
d) un mélange des corps précédents.
21 1er groupe. Explosifs admis au transport comme envois
de détail ou wagons complets:
1° La nitrocellulose fortement nitrée (telle que le fulmicotori), c'està-dire
à taux d'azote dépassant 12,6 %, bien stabilisée et contenant
en outre:
25 % au moins d'eau ou d'alcool (éthylique, propylique,
butylique, amylique ou leurs mélanges), ou de mélanges d'eau
et d'alcool, quand elle n'est pas comprimée,
15 % au moins d'eau, ou 12 % au moins de paraffine ou d'autres
substances analogues, quand elle est comprimée.
Voir aussi Appendice I, marg. 1101.
Nota. Les nitrocelluloses à taux d'azote ne dépassant pas 12,6% sont des
matières de la classe Illb [voir marg. 331,8° a)].
2° La matière brute de poudre non gélatinisée (dite galette) servant
à la fabrication des poudres sans fumée, avec au plus 70 % de
matière anhydre et au moins 30 % d'eau; la matière anhydre ne
doit pas contenir plus de 50 % de nitroglycérine ou d'explosifs
liquides analogues.
3° Les poudres à la nitro cellulose gélatinisées non poreuses et non
poussiéreuses et les poudres à la nitrocellulose renfermant de la
nitroglycérine non poussiéreuses qui, les unes et les autres,
d'après les prescriptions du pays expéditeur, peuvent être expédiées
comme envois de détail. Voir aussi Appendice I,
marg. 1102.

KLASSE Ia. ONTPLOFBARE STOFFEN
Opmerking. Stoffen die niet kunnen ontploffen bij aanraking met een
vlam en die niet gevoeliger zijn voor stoten of wrijving dan dinitrobenzeen
(dinitrobenzol), zijn niet onderworpen aan de voorschriften van klasse Ia.
1. Opsomming der stoffen
20 (1) Van de stoffen, vallende onder de omschrijving van klasse Ia,
worden slechts ten vervoer toegelaten die, welke opgesomd zijn onder
rn. 21, en dan nog slechts onder de voorwaarden, genoemd onder
rn. 20 (2)—52. Dit zijn derhalve stoffen vallende onder Bijlage I.
Opmerking. Ledige pakmiddslen, welke stoffen van klasse Ia hebben
bevat, zijn niet onderworpen aan de Voorschriften van Bijlage I.
(2) In de ten vervoer toegelaten springstoffen mag nitroglycerine
geheel of gedeeltelijk vervangen zijn door:
a) nitroglycol, of
b) dinitrodiaethyleengrycol, of
c) genitreerde suiker (genitreerde saccharose), of
d) een mengsel van bovengenoemde stoffen.
21 Ie groep. Ontplofbare stoffen ten vervoer toegelaten ais stukgoed
of als wagenlading:
1 Sterk genitreerde nitrocellulose (b.\. schietkatoen), d.w.z. nitrocellulose
met een stikstof gehalte van meer dan 12,6 %, goed gestabiliseerd
en bovendien bevattende:
ten minste 25 % water of alcohol (aethyl-, propyl-, butyl-, amylalcohol
of mengsels hiervan), of mengsels van water en alcohol,
wanneer de nitrocellulose niet is samengeperst,
ten minste 15 % water, of ten minste 12 % paraffine of andere
soortgelijke stoffen, wanneer de nitrocellulose wel is samengeperst.
Zie ook Aanhangsel I, rn. 1101.
Opmerking. Nitrocellulose met een stikstof gehalte van ten hoogste 12,6%
is een stof van klasse ïllb [zie m. 331, 8° a)].
2 Grondstof (z.g. galette) voor rookzwak kruit, niet gegelatineerd,
met ten hoogste 70 % droge stof en ten minste 30 % water;
de droge stof mag niet meer dan 50 % nitroglycerine of soortgelijke
vloeibare ontplofbare stoffen bevatten.
3 Schietkatoenkruit, gegelatineerd, niet poreus en niet poedervormig
en schietkatoenkruit bevattende nitroglycerine, niet poedervormig,
die beide volgens de voorschriften van het land van afzending
als stukgoed verzonden mogen worden; zie ook Aanhangsel I,
ra. 1102.

4° Les poudres à la nitrocelluîose gélatinisées poreuses, emballées
conformément au marg. 25. Voir aussi Appendice I, marg. 1102.
5° Les déchets de films de nitrocelluîose lavés et traités par ébullition
sous pression, avec une teneur en camphre d'au moins 2 %.
Voir aussi Appendice I, marg. 1103.
6° Le trinitrotoluène, les mélanges dits trinitrotoluène liquide et le
trinitranisol. Voir aussi Appendice I, marg. 1104.
7° a) Uhexyl (hexanitrodiphénylamine) tt Yacide picrique;
b) les pentolites (mélanges de tétranitrate de pentaérythrite et de
trinitrotoluène) et les hexolites (mélanges de triméthylènetrinitramine
et de trinitrotoluène) contenant un taux de
trinitrotoluène tel que la sensibilité au choc de ces produits ne
dépasse pas celle du tétryl;
c) la penthrite (tétranitrate de pentaérythrite) flegmatisée et
Yhexogène (triméthylène-trinitramine) flegmatisé, par incorporation
de cire, de paraffine, ou d'autres substances
analogues, en quantité telle que la sensibilité au choc du
produit ne dépasse pas celle du tétryl.
Pour a), b) et c) voir aussi Appendice I, marg. 1104.
8° Les corps nitrés organiques (voir aussi sous 16°):
a) les corps nitrés organiques, en colis dont chacun ne renferme
pas plus de 5 kg de corps nitrés;
b) le tétryl (tétranitroniéthylamline) en colis dont chacun ne
renferme pas plus de 30 kg de tétryl.
Pour a) et b): Le poids de l'expédition ne doit pas dépasser
300 kg. Voir aussi Appendice I, marg; 1104.
Nota. Sauf le trinitrotoluène liquide (6°), les corps nitrés organiques
explosifs liquides sont exclus du transport.
9° a) La penthrite (tétranitrate de pentaérythrite) et Yhexogène
(triméthylène-trinitramine),'humectés uniformément, la première
avec 20 % d'eau au moins, le second avec 15 % d'eau
au moins;
b) les pentolites (mélanges de penthrite et de trinitrotoluène) et
les hexolites (mélanges d'hexogène et de trinitrotoluène) dont
la sensibilité au choc dépasse celle du tétryl, les unes et les
autres uniformément humectées avec 15 % d'eau au moins;
c) les mélanges de penthrite ou d'hexogène avec de la cire, de la
paraffine ou avec des substances analogues à la cire et à la
paraffine, dont la sensibilité au choc dépasse celle du tétryl,
humectés avec 15 % d'eau au moins.

4 Poreus, gegelatineerd schietkatoenkruit, verpakt volgens rn. 25;
zie ook Aanhangsel I, rn. 1102.
5 Afval van nitrocellulose films, gewassen en nabehandeld door
koken onder druk, njiet een kamfergehalte van ten minste 2 %;
zie ook Aanhangsel I, rn. 1103.
6 Trinitrotolueen (trinitrotoluol )9 de mengsels genaamd vloeibare
trinitrotolueen (trinitrotoluol) en trinitroanisoL Zie ook Aanhangsel
I, rn. 1104.
7 a) Hexyl (hexanitrodiphenylamine) en pikrinezuur;
b) p entolie t [mengsels van pentaerytriettetranitraat en van trinitrotolueen
(trinitrotoluol)] en hexoliet [mengsels van trimethyleentrinitramine
en van trinitrotolueen (trinitrotoluol)]
een zodanig gehalte aan trinitrotolueen (trinitrotoluol) bevattende,
dat de gevoeligheid voor stoten van deze stoffen
die van tetryl niet overtreft;
c) pent riet (pentaerytriettetranitraat) en hexogeen (trimethyleentrinitramme),
door bijmengen van een zodanige hoeveelheid
was, paraffirie of andere soortgelijke stoffen geflegmatiseerd,
dat de stootgevoeligheid van de stof die van tetryl niet
overtreft.
Zie voor a), b) en e) ook Aanhangsel I, rn. 1104.
8 Organische nitroverbindingen (zie ook onder 16):
a) organische nitroverbindingen. Een collo mag ten hoogste 5 kg
nitroverbindingen bevatten;
b) tetryl (tetranitromethylaniline). Een collo mag ten hoogste
30 kg tetryl bevatten.
T.a.v. a) en b): het gewicht per zending mag niet meer bedragen
dan 300 kg. Zie ook Aanhangsel I, rn. 1104.
Opmerking. Behalve vloeibare trinitrotolueen (trinitrotoluol) (genoemd
onder 6), zijn vloeibare ontplofbare organische nitroverbindingen van
vervoer uitgesloten.
9 a) Pentriet (pentaerytriettetranitraat) en hexogeen (trimethyleentrinitramine),
gelijkmatig met water doortrokken, het
eerste met ten minste 20 % water, het tweede met ten minste
b) pentoliet [mengsels van pentriet en trinitrotolueen (trinitrotoluol)]
en hexoliet [mengsels van hexogeen en trinitrotolueen
(trinitrotoluol)], waarvan de stootgevoeligheid groter is dan
die van tetryl, beide met ten minste 15 % water gelijkmatig
bevochtigd;
c) mengsels van pentriet of van hexogeen met was, paraffine of
soortgelijke stoffen, waarvan de stootgevoeligheid groter is
dan die van tetryl, met ten minste 15 % water bevochtigd.

Pour a), b) et c): Le poids de l'expédition ne doit pas dépasser
300 kg; voir aussi sous 17°. Voir également Appendice I, marg.
1104.
10° Les explosifs à base de nitrate d'ammonium gélatineux ou non
gélatineux. Voir aussi Appendice I, marg. 1105.
11° Les poudres de mines lentes analogues à la poudre noire ayant
pour composition centésimale: 72 à 80 % de nitrate de sodium
(dont le quart au maximum peut être remplacé par du nitrate de
potassium), 8 à 12 % de soufre et 1% à 16 % de charbon de
houille ou de lignite. Voir aussi Appendice I, marg. 1106.
.12° Les matières énumérées aux 18°, 19°, 20° et 21° ci-après, si
elles sont expédiées comme échantillons en colis dont le poids
n'excède pas 10 kg; le poids de l'expédition ne doit pas dépasser
100 kg.
2e groupe. Explosifs admis au transport seulement
comme wagons complets en petite vitesse:
13° Les poudres à la nitrocellulose gélatinisées poreuses, emballées
conformément au marg. 34. Voir aussi Appendice I, marg. 1102.
14° Les poudres à la nitrocellulose gélatinisées et les poudres à la
nitrocellulose renfermant de la nitroglycérine qui, les unes et les
autres, d'après les prescriptions du pays expéditeur, ne peuvent
être expédiées comme envois de détail. Voir aussi Appendice I,
marg. 1102.
15° Les poudres à la nitrocellulose non gélatinisées (dites poudres
mélangées). Voir aussi Appendice I, marg. 1102.
16° Les corps nitrés organiques en quantités plus fortes que celles
qui sont spécifiées sous 8°:
a) solubles dans Veau, par ex. la trinitrorésorcine;
b) insolubles dans Veau, par ex. le tétryl (tétranitrométhylaniline).
Pour a) et b) voir aussi Appendice I, marg. 1104.
Nota. Sauf le trinitrotoluène liquide (6°), les corps nitrés organiques
explosifs liquides sont exclus du transport.
17° a) La penthrite (tétranitrate de pentaérythrite) et Yhexogène
(triméthylène-trinitr aminé), uniformément humectés, la première
avec 20 % d'eau au moins, le second avec 15 % d'eau
au moins, en quantités plus fortes que celles qui sont spécifiées
sous 9°;
b) les pentolites (mélanges de penthrite et de trinitrotoluène) et
les hexolites (mélanges d'hexogène et de trinitrotoluène) dont
la sensibilité au choc dépasse celle du tétryl, les unes et les
autres uniformément humectées avec 15 % d'eau au moins,
en quantités plus fortes que celles qui sont spécifiées sous 9°;

Voor wat betreft a), b) ene): het gewicht per zending mag niet
groter zijn dan 300 kg; zie ook onder 17. Zie eveneens Aanhangsel
I, rn. 1104.
10 Gegelatineerde of niet gegelatineerde ammoniumnitraatspringstoffen;
zie ook Aanhangsel I, rn. 1105.
11 Met zwart buskruit overeenkomende springstoffen van de volgende
samenstelling: 72—80 % natronsalpeter (waarvan ten hoogste
een vierde vervangen mag zijn door kalisalpeter), 8—12 %
zwavel en 12—16 % steen- of bruinkool; zie ook Aanhangsel
I, rn. 1106.
12 De stoffen, in 18, 19, 20 en 21 hieronder opgenoemd, indien zij
als monsters in één collo worden verzonden, waarvan het gewicht
niet groter is dan 10 kg; het gewicht van de gehele zending
mag niet meer bedragen dan 100 kg.
2e groep. Ontplofbare stoffen slechts ten vervoer toegelaten
als vrachtgoed en als wagenlading:
13 Poreus, gegelatineerd schietkatoenkruit, verpakt volgens m. 34;
zie ook Aanhangsel I, rn. 1102.
14 Gegelatineerd schietkatoenkruit en schietkatoenkruit dat nitroglycerine
bevat, die beide volgens de voorschriften van het land
van afzending niet als stukgoed mogen worden vervoerd; zie ook
Aanhangsel I, rn. 1102.
15 Niet gegelatineerd schietkatoenkruit, z.g. mengkruit; zie ook
Aanhangsel I, rn. 1102.
16 Organische nitroverbindingen in grotere hoeveelheden dan genoemd
onder 8:
a) in water oplosbaar, b.v. trinitroresorcine,
b) niet in water oplosbaar, b.v. tetryl (tetranitromethylaniline).
Zie voor a) en b) ook Aanhangsel I, nr. 1104.
Opmerking. Behalve vloeibare trinitrotolueen (trinitrotoluol) (genoemd
onder 6) zijn vloeibare organische ontplofbare nitroverbindingen uitgesloten
van vervoer.
17 a) Pentriet (pentaerytriettetranitraat) en hexogeen (trimethyleentrinitramine),
gelijkmatig bevochtigd, het eerste met ten
minste 20 % water, het tweede met ten minste 15 % water, in
grotere hoeveelheden dan aangeduid onder 9;
b) pentoliet [mengsels van pentriet en trinitrotolueen (trinitrotoluol)]
en hexoliet [mengsels van hexogeen en trinitrotolueen
(trinitrotoluol)], waarvan de stootgevoeligheid die van tetryl
overtreft, beide gelijkmatig met ten minste 15% water bevochtigd,
en in grotere hoeveelheden dan aangegeven onder
9;

c) les mélanges de penthrite ou d'hexogène avec de la cire, de la
paraffine ou avec des substances analogues à la cire et à la
paraffine, dont la sensibilité au choc dépasse celle du tétryl,
humectés avec 15 % d'eau au moins, en quantités plus fortes
que celles qui sont spécifiées sous 9°.
Pour a), b) et c) voir aussi Appendice I, marg. 1104.
18° a) Les dynamites à absorbant inerte et les explosifs analogues
aux dynamites à absorbant inerte;
b) les dynamites-gommes composées de nitrocoton et de nitroglycérine
dont la teneur en ce dernier produit ne dépasse pas
93 % et les dynamites gélatinîsées dont la teneur en nitroglycérine
ne dépasse pas 85 %.
Pour a) et b), voir aussi Appendice I, marg. 1107.
19° Les explosifs chlorates et perchloratés, c'est-à-dire les mélanges
de chlorates ou de perchloratés, alcalins ou alcalino-terreux, avec
des combinaisons riches en carbone. Voir aussi Appendice I,
marg. 1108.
20° La poudre noire utilisée comme explosif composée de nitrate de
potassium ou de nitrate de sodium, de soufre et de charbon de
bois, sous forme de poudre en grains, de poudre comprimée ou
de pulvérin. Voir aussi Appendice I, marg. 1109.
21 ° La poudre noire utilisée pour le tir. Voir aussi Appendice I, marg.
1109.
2. Conditions de transport
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
22 (1) Les emballages seront fermés et étanches de manière à
empêcher toute déperdition du contenu. La garantie de la fermeture
des emballages à l'aide de bandes ou de fils métalliques n'est admise
que dans des cas spécialement mentionnés.
(2) Les matières dont sont constitués les emballages et les fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu ni former avec
celui-ci de combinaisons nocives ou dangereuses.
(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les matières solides seront solidement assujettis dans leurs
emballages, de même que les emballages intérieurs dans les emballages
extérieurs.
(4) Les matières de remplissage formant tampon seront adaptées
aux propriétés du contenu; en particulier, elles seront absorbantes
lorsque celui-ci est liquide ou peut laisser exsuder du liquide.

c) mengsels van pentriet oi hexogeen met was, paraffine of met
soortgelijke stoffen, waarvan de stootgevoeligheid die van
tetryl overtreft, met ten minste 15 % water bevochtigd, in
grotere hoeveelheden dan aangegeven onder 9.
Zie voor a), b) en c) ook Aanhangsel I, rn. 1104.
18 a) Dynamiet met inert absorptiemiddel en springstoffen gelijkwaardig
aan dynamiet met inert absorptiemiddel;
b) springgelatine, samengesteld uit schietkatoen en ten hoogste
93 % nitroglycerine en gelatinedynamiet, waarvan het nitroglycerine-gehalte
niet meer bedraagt dan 85 %.
Zie voor a) en b) ook Aanhangsel I, rn. 1107.
19 Chloraat- en perchloraatspringstoffen, t.w. mengsels van chloraten
of perchloraten, van alkali- of aardalkalimetalen met koolstofrijke
verbindingen; zie ook Aanhangsel I, rn. 1108.
20 Zwart buskruit te gebruiken als springstof, samengesteld uit kaliof
natronsalpeter, zwavel en houtskool, gekorreld, geperst of in
poedervorm; zie ook Aanhangsel I, rn. 1109.
21 Zwart buskruit voor schietdoeleinden; zie ook Aanhangsel I,
rn. 1109.
2. Vervoersvoorwaarden
A. Colli.
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
22 (1) Pakmiddelen moeten zodanig gesloten en zo dicht zijn, dat
elk verlies van de inhoud is uitgesloten. Het zekeren van de sluitingen
der pakmiddelen met behulp van metalen banden of draden,
is slechts toegestaan in de uitdrukkelijk genoemde gevallen.
(2) Het materiaal, waarvan pakmiddelen en sluitingen vervaardigd
zijn, mag door de inhoud niet worden aangetast, noch daarmede
schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen.
(3) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen
bezwijken. Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoerseisen. Vaste stoffen moeten stevig in hun verpakking zijn
vastgezet, hetzelfde geldt voor de plaatsing van binnenverpakking
in buiten ver pakking.
(4) Voor opvulling dienende stoffen moeten aangepast zijn aan de
eigenschappen van de inhoud; in het bijzonder moeten die stoffen
absorberend zijn, indien de inhoud vloeibaar is of vocht kan uitzweten.

2. Emballage de matières isolées.
23 (1) Les matières des 1° et 2° seront emballées:
a) dans des récipients en bois ou dans des tonneaux en carton imperméable;
ces récipients et tonneaux seront en outre munis intérieurement
d'un revêtement imperméable aux liquides y contenus; ou
b) dans des tonneaux en fer intérieurement zingués ou plombés, ou
c) dans des récipients en fer-blanc, en tôle de zinc ou d'aluminium,
qui, soit seuls, soit en groupes, seront assujettis, avec interposition de
matières formant tampon, dans des caisses en bois.
(2) La fermeture ou le récipient même doit être muni d'un dispositif
de sécurité cédant à une faible pression intérieure, sans toutefois
influencer la résistance du récipient ou de la fermeture.
(3) Un colis renfermant des matières du 1° ne doit pas peser plus
de 120 kg et, lorsqu'il est susceptible d'être roulé, pas plus de 300 kg;
toutefois, s'il s'agit d'un tonneau en carton, le colis ne doit pas peser
plus de 15 kg. Un colis renfermant des matières du 2° ne doit pas
peser plus de 75 kg.
24 (1) Les matières du 3° seront emballées:
a) dans des boîtes en ca ton, en fer-blanc ou en tôle de zinc ou
d'aluminium ou en matières plastiques difficilement inflammables
ou dans des sachets paraffinés. Ces emballages seront placés, soit
seuls, soit en groupes, dans des caisses en bois. Ou
b) sans emballage préalable en boîtes ou en sachets:
1° dans des tonneaux en carton imperméable; ou
2° dans des emballages en bois revêtus intérieurement de tôle de
zinc ou d'aluminium; ou
3 ° dans des récipients en métal, excepté la tôle noire.
(2) Si la poudre est en tuyaux, en bâtons, en fils, en bandes ou en
plaques, elle peut aussi, sans emballage préalable en boîtes ou en
sachets, être renfermée dans des caisses en bois.
(3) Les récipients en métal doivent pouvoir céder à une faible
pression intérieure.
(4) Un colis ne doit pas peser plus de 120 kg; toutefois, s'il s'agit
d'un tonneau en carton, le colis ne doit pas peser plus de 75 kg.
25 (1) Les matières du 4° seront emballées:
a) dans des boîtes en carton ou en fer-blanc ou en tôle d'aluminium.
Chaque boîte ne doit pas renfermer plus de 1 kg de poudre
et doit être enveloppée dans du papier. Ces emballages seront placés,
soit seuls, soit en groupes, dans des emballages en bois. Ou

2. Verpakking der a f zonder! ij ke stoffen.
23 (1) Stoffen genoemd onder 1 en 2 moeten verpakt zijn:
a) in houten pakmiddelen of in waterdichte kartonnen houders;
deze pakmiddeïen en houders moeten bovendien voorzien zijn van
een binnenbekleding, welke ondoordringbaar is voor de vloeistoffen
die in de stof voorkomen, of
b) in inwendig verzinkte of verlode stalen houders, of
c) in pakmiddelen van blik, zink of aluminium, die hetzij afzonderlijk,
hetzij gezamenlijk door middel van ter opvulling dienende
stoffen, in houten kisten moeten zijn vastgezet.
(2) De sluiting of de houder zelf moet van een veiligheidsinrichting
zijn voorzien, die wijkt voor een zwakke inwendige druk, zonder
nochtans de sterkte van de houder of de sluiting te beïnvloeden.
(3) Een collo, bevattende stoffen genoemd onder 1, mag niet meer
dan 120 kg wegen en als het gerold kan worden, niet meer dan
300 kg; bij gebruik van een houder van karton, mag het collo echter
niet meer dan 75 kg wegen. Een collo, bevattende stoffen genoemd
onder 2, mag niet meer wegen dan 75 kg.
24 (1) Stoffen genoemd onder 3 moeten verpakt zijn:
a) in dozen van karton, blik of zink, aluminium of moeilijk brandbare
plastische stoffen of in geparaffincerde zakken. Deze pakmiddelen
moeten hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, in houten kisten
zijn geplaatst. Of
b) zonder binnen verpakking bestaande uit dozen of zakken:
Ie. in waterdichte kartonnen houders; of
2e. in houten pakmiddelen, voorzien van een zinken of aluminium
binnenbekleding; of
3e. in metalen pakmiddelen, uitgezonderd plaatstaal.
(2) Indien het kruit de vorm heeft van pijpen, staven, draden,
band of schijven, mag het ook zonder binnenverpakking bestaande
uit dozen of zakken, verpakt zijn in houten kisten.
(3) Metalen pakmiddelen moeten voor een zwakke inwendige druk
kunnen wijken.
(4) Een collo mag niet meer wegen dan 120 kg; bij gebruik van
een kartonnen houder mag het collo echter ten hoogste 75 kg wegen.
25 (1) Stoffen genoemd onder 4 moeten verpakt zijn:
a) in houders van karton, blik of aluminium; een houder mag niet
meer dan 1 kg kruit bevatten en moet in papier zijn gewikkeld. Deze
verpakte houders moeten hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, in
houten pakmiddelen zijn geplaatst. Of

) dans des sacs placés, soit seuls, soit en groupes, dans des emballages
en bois revêtus intérieurement de tôle de zinc ou d'aluminium,
ou dans des récipients en tôle de zinc ou d'aluminium. L'intérieur
des récipients en tôle de zinc ou d'aluminium sera complètement
garni de bois ou de carton.
(2) Les récipients en métal doivent pouvoir céder à une faible
pression intérieure.
(3) Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg. Il ne doit pas contenir
plus de 30 kg de poudre à la nitrocellulose.
26 (1) Les matières du 5° seront emballées dans des sacs en papier
placés, soit seuls, soit en groupes, dans des tonneaux en carton
imperméable ou dans des récipients en tôle de zinc ou d'aluminium
et dont les parois seront garnies intérieurement de carton, tandis que
le fond et le couvercle seront garnis intérieurement de bois.
(2) La fermeture des récipients en métal doit pouvoir céder à une
faible pression intérieure.
(3) Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg. Il ne doit pas contenir
plus de 30 kg de déchets de films de nitrocellulose.
27 (1) Les matières du 6° seront emballées dans des récipients en
bois. Sont également admis, pour le trinitrotoluène solide et pour le
trinitranisol, des tonneaux en carton imperméable et, pour les mélanges
dits trinitrotoluène liquide, des récipients en fer.
(2) Les récipients en métal doivent pouvoir céder à une faible
pression intérieure.
(3) Un colis ne doit pas peser plus de 120 kg et, lorsqu'il est
susceptible d'être roulé, pas plus de 300 kg; toutefois s'il s'agit d'un
tonneau en carton, le colis ne doit pas peser plus de 75 kg.
28 (1) Les matières du 7° seront emballées:
a) du 7° a): dans des récipients en bois ou dans des tonneaux en
carton imperméable. Pour l'emballage de l'acide picrique ne doivent
être employés ni le plomb ni des matières contenant du plomb
(alliages, mélanges ou combinaisons);
b) des 7° b) et c): jusqu'à 30 kg au plus, dans des sachets en toile
ne laissant pas tamiser la matière ou dans des sacs en papier solide
qui seront placés dans des caisses ou récipients en bois étanches.
Le couvercle des caisses sera fixé au moyen de vis.
(2) Un colis contenant des matières du 7° a) ne doit pas peser
plus de 120 kg s'il s'agit d'un récipient en bois; s'il s'agit d'un tonneau
en carton, le colis ne doit pas peser plus de 75 kg. Un colis contenant
des matières des 7° b) et c) ne doit pas peser plus de 60 kg; s'il
pèse plus de 35 kg, il sera muni de poignées.

) in zakken afzonderlijk of gezamenlijk geplaatst in houten pakmiddelen,
voorzien van een zinken of aluminium binnenbekleding
of in zinken of aluminium pakmiddelen. De binnenzijde der zinken
of aluminium pakmiddelen moet geheel met hout of karton bekleed
zijn.
(2) Metalen houders moeten voor een zwakke inwendige druk
kunnen wijken. s
(3) Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg. Het mag niet meer
bevatten dan 30 kg schietkatoenkruit.
26 (1) Stoffen genoemd onder 5 moeten verpakt zijn in papieren
zakken, die hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, geplaatst zijn in
houders van waterdicht karton, of van zink of aluminium, waarvan
de wanden voorzien zijn van een kartonnen binnenbekleding, terwijl
de bodem en het deksel van binnen met hout zijn bekleed.
(2) De sluiting van metalen houders moet voor een zwakke inwendige
druk kunnen wijken.
(3) Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg. Het mag niet meer
dan 30 kg afval van nitrocellulosefilms bevatten.
27 (1) Stoffen genoemd onder 6 moeten verpakt zijn in houten houders.
Eveneens zijn toegelaten waterdichte kartonnen vaten voor vaste
trinitrotolueen (trinitrotoluol) en voor trinitroanisol en stalen houders
voor zogenaamde vloeibare trinitrotolueen (trinitrotoluol).
(2) Metalen houders moeten voor een zwakke inwendige druk
kunnen wijken.
(3) Een collo mag niet meer wegen dan 120 kg en, als het gerold
kan worden niet meer dan 300 kg; bij gebruik van een kartonnen
houder mag het collo echter ten hoogste 75 kg wegen.
28 (1) Stoffen genoemd onder 7 moeten verpakt zijn:
a) die genoemd onder 7 a): in houten of waterdichte kartonnen
houders. Voor verpakking van pikrinezuur mogen geen lood, noch
loodhoudende stoffen (legeringen, mengsels of verbindingen) gebruikt
worden;
b) die genoemd onder 7 b) en 7 c):; tot ten hoogste 30 kg, in geweven
zakken, die de stof niet doorlaten, of in stevige papieren zakken,
geplaatst in waterdichte houten kisten of houders. Het deksel
der kisten moet dichtgeschroeid zijn.
(2) Een collo met stoffen genoemd onder 7 a) mag ten hoogste
120 kg wegen bij gebruik van een houten houder; bij gebruik van
een kartonnen houder mag het collo echter niet meer wegen dan
75 kg. Een collo bevattende stoffen genoemd onder 7 b) en c) mag
ten hoogste 60 kg wegen; indien het meer weegt dan 35 kg moet het
voorzien zijn van handvatten.

29 (1) Les matières du 8° seront emballées, par quantités de 500 g
au plus, dans des récipients en vefrre, porcelaine, grès ou matières
similaires, assujettis, avec interposition de matières formant tampon
(par ex. du carton ondulé), dans une caisse en bois.
Les récipients doivent être fermés au moyen d'un bouchon de liège
ou de caoutchouc qui sera maintenu par un dispositif complémentaire
(tel que coiffe, cape, scellement, ligature) propre à éviter tout
relâchement en cours de transport.
Les récipients en verre doivent être exempts de défauts de nature à
en affaiblir la résistance; en particulier les tensions internes doivent
avoir été convenablement atténuées. L'épaisseur des parois ne doit
en aucun cas être inférieure à, 2 min.
Un colis ne doit pas peser plus de 15 kg.
(2) Le tétryl [8° b)] peut être eriiballé, par quantités de 15 kg au
plus, dans des sachets en toile, placé$ dans un emballage en bois.
Un colis ne doit pas peser plus de 40 kg.
30 (1) Les matières du 9° seront emballées, par quantités de 10 kg au
plus, dans des sachets en toile, placés dans une boîte en carton
imperméable ou dans une boîte en {fer-blanc ou en tôle d'aluminium.
Elles pourront également être emballées par quantités de 10 kg au
plus dans des récipients en carton suffisamment fort, imprégnés avec
de la paraffine ou rendus imperméables d'une autre manière. Les
boîtes en fer-blanc ou en tôle d'aluminium et les boîtes ou récipients
d'un autre genre seront placés dans une caisse en bois garnie intérieurement
de carton ondulé; les boîtes en métal seront isolées les
unes des autres au moyen d'une enveloppe en carton ondulé. Chaque
caisse ne pourra contenir plus de quatre boîtes ou récipients d'un
autre genre. Le couvercle des caisses sera fixé au moyen de vis.
Un colis ne doit pas peser plus de 60 kg; s'il pèse plus de 35 kg,
il sera muni de poignées.
(2) La penthrite (tétranitrate de pentaérythrite) humectée d'eau
[9° a)] peut aussi être contenue, pair quantités de 5 kg au plus, dans
des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires fermés
par un bouchon en liège ou en caoutchouc; chaque récipient doit
être placé dans un récipient métallique hermétiquement fermé par
soudure et avec interposition de matières élastiques pour caler
parfaitement le récipient intérieur sans laisser aucun espace vide.
Quatre boîtes de métal au plus seront emballées dans une caisse en
bois garnie intérieurement de carton ondulé et seront isolées les unes
des autres au moyen de plusieurs épaisseurs de carton ondulé.
Un colis ne doit pas peser plus de 35 kg.
(3) La penthrite (tétranitrate icje pentaérythrite) et l'hexogène
(triméthylène-trinitramine) humectés d'eau [9° a)] pourront également
être emballés, par quantités de 500 g au plus de produit

29 (1) Stoffen genoemd onder 8 moeten in hoeveelheden van ten
hoogste 500 g verpakt zijn in houders van glas, porcelein, aardewerk
of soortgelijke materialen, vastgezet in een houten kist door toevoeging
van voor opvulling dienende stoffen (b.v. golfkarton).
De houders moeten zijn gesloten door middel van een kurk of een
rubber stop, die bovendien moet zijn gezekerd (b.v. met een kap,
overtrek, lak, touw), om losgaan tijdens het vervoer te voorkomen.
Het glaswerk mag geen gebreken vertonen, waardoor de sterkte
minder wordt; in ,het bijzonder moet het zo goed als vrij zijn van
inwendige spanningen. De wanddikte mag nergens minder zijn dan
2 mm.
Een collo mag ten hoogste 15 kg wegen.
(2) Tetryl [8 b)] mag in hoeveelheden van ten hoogste 15 kg verpakt
zijn in geweven zakken, in houten pakmiddelen geplaatst.
Ben collo mag niet meer dan 40 kg wegen.
30 (1) Stoffen genoemd onder 9 moeten in hoeveelheden van ten
hoogste 10 kg verpakt zijn in geweven zakken, geplaatst in een doos
van waterdicht karton, aluminium of blik. Zij mogen ook in hoeveelheden
van ten hoogste 10 kg verpakt zijn in voldoend sterke kartonnen
verpakking, die geïmpregneerd is met paraffine of op andere
wijze waterdicht is gemaakt. Bïikken of aluminium bussen en
andere houders moeten geplaatst zijn in een houten kist, aan de
binnenzijde met golfkarton bekleed; metalen bussen moeten van
elkaar gescheiden worden door middel van omhulsels van golfkarton.
Een kist mag niet meer dan 4 bussen of andere houders bevatten.
Het deksel der kisten moet dichtgeschroefd zijn.
Een collo mag ten hoogste 60 kg wegen; indien het meer dan 35 kg
weegt, moet het voorzien zijn van handvatten.
(2) Pentriet (pentaerytriettetranitraat) met water bevochtigd [9 a)],
mag ook verpakt zijn in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg, in
houders van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke stoffen, afgesloten
door een kurk of rubber stop; elke houder moet geplaatst
zijn in een hermetisch dichtgesoldeerde metalen bus met volledige opvulling
door elastische stoffen om de binnenverpakking goed vast te
zetten. Ten hoogste vier metalen bussen moeten verpakt zijn in een
houten kist, welke aan de binnenzijde bekleed is met golfkarton, en
van elkaar gescheiden zijn door middel van enige lagen golfkarton.
Een collo mag ten hoogste 35 kg wegen.
(3) Pentriet (pentaerytriettetranitraat) en hexogeen (trimethyleentrinitramine),
met water bevochtigd [9 a)], mogen ook verpakt zijn
in hoeveelheden van ten hoogste 5Ó0 g drooggewicht, in houders van

calculé sec, dans des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières
similaires dont la fermeture sera assurée au moyen d'un bouchon en
liège ou en caoutchouc. Ces récipients seront placés dans une caisse
en bois. Ils seront isolés entre eux au moyen d'une enveloppe en
carton ondulé. Ils seront isolés des parois de la caisse par un espace
de 3 cm au moins bourré de matiçres formant tampon.
Un colis ne doit pas peser plus de 10 kg.
31 (1) Les matières du 10° seront éncartouchées dans des douilles en
papier. Les cartouches seront enjiballées dans des boîtes en tôle
hermétiquement fermées, qui seront placées, soit seules, soit en
groupes, dans des emballages en bois.
(2) Les cartouches trempées dans de la paraffine ou de cérésine et
les cartouches dans des douilles en papier paraffiné ou cérésine,
peuvent également être réunies eîi paquets par une enveloppe en
papier. Les cartouches non paraffinées ou non cérésinées, jusqu'à
concurrence d'un poids total dé 2,5 kg au plus, peuvent être
également réunies en paquets au moyen de papier fort. Les paquets
ainsi conditionnés seront trempés dans un bain de paraffine, de
cérésine ou de résine, afin d'être fermés de façon étanche. Les
paquets, soit seuls, soit en groupes, seront placés dans des emballages
en bois.
(3) La fermeture des emballages en bois peut être garantie au
moyen de bandes ou de fils métalliques enroulés et tendus autour
d'eux.
(4) Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg. Il ne doit pas contenir
plus de 50 kg d'explosifs.
32 (1) Les matières du 11°, comprimées en petits blocs, seront
enroulées dans du papier résistant; chaque rouleau ne doit pas peser
plus de 300 g. Les rouleaux seront; renfermés dans des emballages en
bois, garnis intérieurement de papier résistant.
(2) Les poudres de mines lentes analogues à la poudre noire,
granulées, seront emballées, par quantités de 2,5 kg au plus, dans
de forts sachets en papier, placésj, soit seuls, soit en groupes, dans
des caisses en carton renfermées à leur tour, soit seules, soit en
groupes, dans des emballages en tois.
(3) Les emballages en bois ne doivent pas être munis de clous,,
vis ou autres moyens de fixation en fer.
(4) Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg. Il ne doit pas contenir
plus de 50 kg d'explosifs.
33 (1) Les matières du 12° seront emballées:
a) les matières du 18°: comme il est indiqué au marg. 37 (1)
et (2);

glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke stoffen, waarvan de sluiting
verzekerd is door een kurk of rubber stop. Deze houders moeten
geplaatst zijn in een houten kist. Zij moeten van elkaar geseheiden
zijn door omhulsels van golfkarton. Zij moeten van de wand van de
kist gescheiden zijn door een ruimte van ten minste 3 cm, stevig opgevuld
met daarvoor geschikte stoffen.
Een collo mag niet meer dan 10 kg wegen.
31 (1) Stoffen genoemd onder 10 moeten de vorm van patronen
hebben en voorzien zijn van papieren hulzen. De patronen moeten
verpakt zijn in luchtdicht gesloten blikken bussen, die afzonderlijk of
gezamenlijk geplaatst zijn in houten pakmiddelen.
(2) Patronen, gedrenkt in paraffine of ceresine, en patronen, voorzien
van hulzen van geparaffineerd of geceresineerd papier, kunnen
ook door een papieren omhulsel verenigd zijn tot pakketten. Niet geparaffineerde
of geceresineerde patronen, tot een gezamenlijk gewicht
van ten hoogste 2,5 kg, mogen ook tot pakketten zijn verenigd door
middel van sterk papier. Deze pakketten moeten gedrenkt zijn in een
bad van paraffine, ceresine of hars, opdat zij luchtdicht gesloten zijn.
De pakketten moeten afzonderlijk of gezamenlijk in houten pakmiddelen
zijn geplaatst.
(3) De sluiting der houten pakmiddelen mag met behulp van er
om gelegde en gespannen metalen banden of draden zijn gezekerd.
(4) Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg. Het mag niet meer
dan 50 kg springstof bevatten.
32 (1) Stoffen genoemd onder 11 moeten, wanneer zij tot blokjes zijn
geperst, in stevig papier zijn gewikkeld; een wikkel mag niet meer dan
300 g wegen. De wikkels moeten verpakt zijn in houten pakmiddelen,
inwendig bekleed met stevig papier.
(2) Met zwart buskruit overeenkomende springstoffen in korrelvorm,
moeten in hoeveelheden van ten hoogste 2,5 kg verpakt zijn in
sterke papieren zakken, welke afzonderlijk of gezamenlijk in kartonnen
dozen geplaatst zijn, die op hun beurt afzonderlijk of gezamenlijk
verpakt moeten zijn in houten pakmiddelen.
(3) Houten pakmiddelen mogen niet voorzien zijn van ijzeren
draadnagels, ijzeren schroeven of andere ijzeren bevestigingsmiddelen.
(4) Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg. Het mag niet meer
dan 50 kg springstof bevatten.
33 (1) Stoffen genoemd onder 12 moeten verpakt zijn:
a) die genoemd onder 18: zoals aangegeven in rn. 37 (1) en (2);

) les explosifs chlorates et perchloratés (19°): comme il est
indiqué au marg. 38 (1);
c) la poudre noire utilisée comme explosif (20°): comme il est
indiqué au marg. 39 (1);
d) la poudre noire utilisée pour le tir (21°): comme il est indiqué
au marg. 40 (1).
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 10 kg.
34 (i) Les matières des 13°, 14° et 15° seront emballées dans des
tonneaux en carton imperméable, ou dans des emballages en bois ou
en métal, excepté la tôle noire. Les récipients en métal doivent pouvoir
céder à une faible pression intérieure.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 100 kg; toutefois, s'il s'agit
d'un tonneau en carton, le colis ne devra pas peser plus de 75 kg.
35 (l) Les matières du 16° seront emballées:
a) si elles sont solubles dans l'eau: dans des récipients en acier
non sujet à la rouille ou en une autre matière appropriée. Les corps
nitrés seront humectés de manière uniforme avec assez d'eau pour
que, pendant toute la durée du transport, la teneur en eau ne s'abaisse
pas au-dessous de 25 %. La fermeture des récipients doit pouvoir
céder à une faible pression intérieure. Les récipients, excepté ceux en
acier non sujet à la rouille, seront assujettis, avec interposition de
matières formant tampon, dans des emballages en bois;
b) si elles sont insolubles dans l'eau: par quantités de 15 kg au
plus, dans des sachets en toile, placés dans des emballages en bois.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 15 kg. Il ne doit pas
contenir plus de 25 kg de corps nitrés solubles dans l'eau ni plus de
50 kg de corps nitrés insolubles dans l'eau.
36 (1) Les matières du 17° seront emballées, par quantités de 10 kg
au plus, dans des sachets en toile, placés dans une boîte en carton
imperméable ou dans une boîte en fer-blanc ou en tôle d'aluminium.
Elles pourront également être emballées par quantités de 10 kg au
plus dans des récipients en carton suffisamment fort, imprégnés avec
de la paraffine ou rendus imperméables d'une autre manière. Les
boîtes en fer-blanc ou en tôle d'aluminium et les boîtes ou récipients
d'un autre genre seront placés dans une caisse en bois garnie
intérieurement 'de carton ondulé; les boîtes en métal seront isolées les
unes des autres au moyen d'une enveloppe en carton ondulé. Chaque
caisse ne pourra contenir plus de quatre boîtes ou récipients d'un
autre genre. Le couvercle des caisses sera fixé au moyen de vis.
(2) La penthrite (tétranitrate de pentaérythrite) humectée d'eau
[17° a)] peut aussi être contenue, par quantités de 5 kg au plus, dans
des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires fermés

) chloraat- en perchloraatspringstoffen (19): zoals aangegeven in
rn. 38 (1);
c) zwart buskruit te gebruiken als springstof (20): zoals aangegeven
in rn. 39 (1);
d) zwart buskruit voor schietdoeleinden (21): zoals aangegeven in
rn. 40 (1).
(2) Een collo mag ten hoogste 10 kg wegen.
34 (1) Stoffen genoemd onder 13, 14 en 15 moeten in waterdichte kartonnen
houders verpakt zijn of in houders van hout of metaal, uitgezonderd
plaatstaal. De metalen houders moeten kunnen wijken voor
een zwakke inwendige druk.
(2) Een collo mag niet meer dan 100 kg wegen; bij gebruik van
een kartonnen houder, mag het collo echter niet meer dan 75 kg
wegen.
35 (1) De stoffen genoemd onder 16 moeten worden verpakt:
a) als zij in water oplosbaar zijn: in houders van roestvrij staal
of ander geschikt materiaal.
Nitroverbindingen moeten op gelijkmatige wijze bevochtigd zijn
met zoveel water, dat het watergehalte gedurende het vervoer niet
beneden 25 % daalt. De sluiting van de pakmiddelen moet kunnen
wijken voor een zwakke inwendige druk. De houders moeten, met
uitzondering van die van roestvrij staal, in houten verpakkingen zijn
vastgezet door tussenvoeging van ter opvulling dienende stoffen;
b) indien zij niet in water oplosbaar zijn: in hoeveelheden van ten
hoogste 15 kg, in geweven zakken in houten verpakking geplaatst.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg. Het mag niet meer
dan 25 kg in water oplosbare nitroverbindingen of niet meer dan
50 kg in water onoplosbare nitroverbindingen bevatten.
36 (1) De stoffen genoemd onder 17 moeten, in hoeveelheden van ten
hoogste 10 kg, in geweven zakken verpakt, zijn geplaatst in een waterdichte
kartonnen houder of in een bus van blik of aluminium. Zij
kunnen eveneens, in hoeveelheden van ten hoogste 10 kg. verpakt zijn
in voldoend sterke houders van karton, geïmpregneerd met paraffine
of op andere wijze waterdicht gemaakt. De blikken of aluminium
bussen of de andere houders moeten geplaatst zijn in een houten kist,
welke aan de binnenzijde voorzien is van golfkarton; de metalen
bussen moeten van elkaar gescheiden gehouden worden door middel
van omhulsels van golfkarton. Elke kist mag ten hoogste 4 bussen of
andere houders bevatten. Het deksel der kisten moet dichtgeschroefd
zijn.
(2) Pentriet (pentaerytriettetranitraat), met water bevochtigd [17
a)] mag eveneens, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg, verpakt
zijn in houders van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke stoffen,

par un bouchon en liège ou en caoutchouc; chaque récipient doit
être placé dans un récipient métallique hermétiquement fermé par
soudure et avec interposition de matières élastiques pour caler
parfaitement le récipient intérieur sans laisser aucun espace vide.
Quatre boîtes de métal au plus seront emballées dans une caisse en
bois garnie intérieurement de carton ondulé et seront isolées les
unes des autres au moyen de plusieurs épaisseurs de carton ondulé.
(3) Un colis ne doit pas peser plus de 15 kg.
37 (1) Les matières du 18° a) seront encartouchées dans des douilles
en papier imperméabilisé. Les cartouches doivent être réunies en
paquets par une enveloppe en papier ou être, sans enveloppe en
papier, assujetties, avec interposition de matières formant tampon,
dans des caisses en carton. Les paquets ou caisses en carton, soit seuls,
soit en groupes, seront assujettis, avec interposition de matières inertes
formant tampon, dans des emballages en bois, dont la fermeture peut
être garantie au moyen de bandes ou de fils métalliques enroulés et
tendus autour d'eux.
(2) Les matières du 18° b) seront encartouchées dans des douilles
en papier imperméabilisé. Les cartouches seront placées dans une
boîte en carton. Les boîtes en carton, enveloppées de papier imperméabilisé,
seront assujetties, sans vides, dans des emballages en
bois, dont la fermeture peut être garantie au moyen de bandes ou de
fils métalliques enroulés et tendus autour d'eux.
(3) Un colis ne doit pas peser plus de 35 kg.
38 (1) Les matières du 19° seront encartouchées dans des douilles en
papier. Les cartouches non paraffinées ou non cérésinées seront
d'abord enroulées dans du papier imperméabilisé. Elles seront réunies,
au moyen d'une enveloppe en papier, en paquets de 2,5 kg au plus,
qui seront assujettis, avec interposition de matières formant tampon,
dans des emballages en bois, dont la fermeture peut être garantie au
moyen de bandes ou de fils métalliques enroulés et tendus autour
d'eux.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 35 kg.
39 (1) Les matières du 20° seront emballées, par 2,5 kg au plus, dans
des sachets placés dans des boîtes en carton, en fer-blanc ou en
aluminium. Celles-ci seront assujetties, avec interposition de matières
formant tampon, dans des emballages en bois, qui ne doivent pas
être munis de clous, vis ou autres moyens de fixation en fer. Les
boîtes en tôle doivent pouvoir céder à une faible pression intérieure.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg.

afgesloten door een kurk of rubber stop; elke houder moet geplaatst
zijn in een hermetisch dichtgesoldeerde metalen houder, met volledige
opvulling van elastische stoffen om de binnenste houder goed vast te
zetten. Ten hoogste vier metalen houders moeten in één houten kist,
aan de binnenzijde bekleed met golfkarton, verpakt zijn en van elkaar
gescheiden zijn door middel van enige lagen golfkarton.
(3) Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg.
37 (1) De stoffen genoemd onder 18 a) moeten de vorm van patronen
hebben en voorzien zijn van waterdicht gemaakte papieren hulzen.
De patronen moeten met papieren omhulsels verenigd zijn tot pakketten
of wel, zonder papieren omhulsel, met voor opvulling geschikte
stoffen vastgezet zijn in kartonnen dozen. De pakketten of de kartonnen
dozen moeten afzonderlijk of gezamenlijk met voor opvulling
geschikte inerte stoffen in houten pakmiddelen zijn vastgezet, waarvan
de sluiting gezekerd mag zijn door er om gelegde en gespannen metalen
banden of draden.
(2) De stoffen genoemd onder 18 b) moeten de vorm hebben van
patronen en voorzien zijn van waterdicht gemaakte papieren hulzen.
De patronen moeten in een kartonnen houder geplaatst zijn. De kartonnen
houders moeten, gewikkeld in waterdicht papier, zonder open
ruimten, zijn vastgezet in houten verpakkingen, waarvan de sluiting
gezekerd kan zijn door middel van er om gelegde en gespannen
metalen banden of draden.
(3) Een collo mag niet meer wegen dan 35 kg.
38 (1) Stoffen genoemd onder 19 moeten de vorm van patronen
hebben en voorzien zijn van papieren hulzen. Niet gepar af fineer de of
geceresineerde patronen moeten eerst in waterdicht gemaakt papier
gewikkeld zijn. Zij moeten door papieren omhulsels verenigd zijn tot
pakketten van ten hoogste 2,5 kg, die met voor opvulling geschikte
stoffen moeten zijn vastgezet in houten pakmiddelen, waarvan de
sluiting gezekerd mag zijn door er om gelegde en gespannen metalen
banden of draden.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 35 kg.
39 (1) Stoffen genoemd onder 20 moeten in hoeveelheden van ten
hoogste 2,5 kg verpakt zijn in zakken, geplaatst in houders van karton,
blik of aluminium. Deze moeten met voor opvulling geschikte
stoffen vastgezet zijn in houten pakmiddelen, die niet voorzien mogen
zijn van ijzeren draadnagels, ijzeren schroeven of andere ijzeren bevestigingsmiddelen.
Metalen houders moeten voor een zwakke inwendige
druk kunnen wijken.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 15 kg.

40 (1) Les matières du 21° seront renfermées dans des sacs, euxmêmes
placés 'dans des tonneaux ou caisses en bois. La poudre
prismatique par parties isolées sera emballée dans des récipients en
bois garnis intérieurement d'une matière élastique, lesquels ne doivent
pas être munis de clous, vis ou autres moyens de fixation en fer.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg.
3. Emballage en commun.
41 Les matières, quantités et emballages de matières dénommés sous
un chiffre du marg. 21 ne peuvent être réunis dans un même colis
ni avec des matières groupées sous le même chiffre avec une autre
dénomination ou sous un autre chiffre de ce marg., ni avec des
matières ou objets appartenant à d'autres classes ni avec d'autres
marchandises.
Nota. Les colis désignés au 8° a) peuvent contenir des corps nitrés organiques
de composition et dénomination différentes.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
42 Les colis renfermant de l'acide picrique [7° a)] porteront l'inscription
du nom de la matière en caractères rouges, clairs et indélébiles.
Cette inscription sera rédigée dans une langue officielle du pays
expéditeur et en outre en français, en allemand ou en italien, à moins
que les tarifs internationaux ou des accords spéciaux conclus entre
les administrations ferroviaires n'en disposent autrement.
43 Les colis contenant des explosifs des 1 ° à 21 ° seront munis
d'étiquettes conformes au modèle N° 1; en outre pour les colis
contenant des matières des 8° et 9° doit être apposée en rouge sur
les étiquettes la mention: ,,Seulement 300 kg" et pour les colis contenant
des matières du 12°: ,,Seulement 100 kg".
B. Mode d'envoi9 restrictions d'expédition.
44 Les matières des 7°, 8° et 11° ne sont admises en grande vitesse
qu'en wagons complets. Les matières des 13° à 21° sont exclues des
transports en grande vitesse; elles ne sont admises en petite vitesse
qu'en wagons complets.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
45 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 21. Dans le cas où les 8° a), 16° a) et b) ne contiennent
pas le nom de la matière, le nom commercial doit être inscrit,
complété de: ,,M®rchandise du ... de la classe la". La désignation de
la marchandise doit être soulignée en rouge.

40 (1) Stoffen genoemd onder 21 moeten verpakt zijn in zakken, die
op hun beurt weer geplaatst moeten zijn in een houten verpakking.
Los prismatisch buskruit moet verpakt zijn in inwendig met een elastische
stof beklede, houten pakmiddelen, die niet voorzien mogen
zijn van ijzeren draadnagels, ijzeren schroeven of andere ijzeren bevestigingsmiddelen.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg.
3. Gezamenlijke verpakking.
41 De onder een cijfer van rn. 21 opgesomde stoffen mogen niet
— ook niet in de toegestane hoeveelheden en verpakkingen — in één
collo gezamenlijk verpakt zijn met andere stoffen genoemd onder
hetzelfde cijfer of genoemd onder een ander cijfer van dit rn., noch
met stoffen of voorwerpen behorende tot andere klassen, noch met
andere goederen.
Opmerking. Colli bedoeld onder 8 a) mogen organische nitroverbindingen
van verschillende soort en benaming bevatten.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
42 Colli met pikrinezuur [7 a)] moeten voorzien zijn van een opschrift
dat duidelijk en onuitwisbaar, in rode letters de naam van de stof
vermeldt. Het opschrift moet gesteld zijn in een der officiële talen van
het land van afzending en bovendien in het Frans, Duits of Italiaans,
tenzij in de internationale tarieven of in bijzondere overeenkomsten
tussen de spoorweg-administraties anders is bepaald.
43 De colli, welke ontplofbare stoffen genoemd onder 1—21 bevatten,
moeten voorzien zijn van etiketten overeenkomstig model no. 1;
bovendien moeten de colli, die stoffen genoemd onder 8 en 9 bevatten,
voorzien zijn van een in rood op de etiketten aangebrachte
mededeling: „niet meer dan 300 kg" en de colli die stoffen genoemd
onder 12 bevatten van de mededeling: „niet meer dan 100 kg".
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
44 Stoffen genoemd onder 7, 8 en 11 worden ten vervoer als snelgoed
slechts toegelaten als wagenlading. Stoffen genoemd onder 13—21 zijn
van het vervoer als snelgoed uitgesloten; ten vervoer als vrachtgoed
worden zij slechts toegelaten als wagenlading.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
45 (1) De omschrijving der goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen in rn. 21. In
het geval, dat van een stof, vallende onder 8 a), 16 a) en b), de naam
niet cursief gedrukt is aangegeven, moet de handelsbenaming worden
vermeld, aangevuld met: „Goederen genoemd onder ... van klasse Ia".
De aanduiding van de goederen moet rood onderstreept zijn.

(2) Four les matières de la classe la, l'expéditeur doit certifier dans
la lettre de voiture: ,,La nature et Y emballage sont conformes aux
prescriptions de V Annexe l à la CI M".
(3) Pour les explosifs du 2e groupe, (13° à 21°), les lettres de
voiture porteront l'indication du poids de chaque colis, outre celles
des marques et numéros, du nombre et de l'espèce des emballages.
D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
46 (1) Les matières de la classe la seront chargées dans des wagons
couverts.
(2) Ne doivent être employés pour les explosifs du 2e groupe (13°
à 21°) que des wagons couverts pourvus d'appareils de choc et de
traction à ressorts, à toiture solide et sûre, ne présentant pas de
fissures, munis de portes et de volets (vantaux) fermant bien et
dépourvus, si possible, d'appareils de freinage. En cas d'utilisation de
wagons pourvus d'appareils de freinage, ceux-ci seront mis en condition
de ne pas pouvoir être actionnés. On doit éviter qu'il subsiste,
en saillie, à l'intérieur des wagons des objets en fer qui ne seraient
pas des éléments constructifs du wagon. Les portes et les volets (vantaux)
des wagons doivent être tenus fermés.
(3) Les wagons dont les parois sont revêtues de plomb, qui sont
munis d'armatures et de ferrures en plomb ou dont la toiture est
recouverte de plomb, ne doivent pas être employés pour le transport
de l'acide picrique [7° a)].
(4) Pour l'utilisation des wagons munis d'installations électriques,
voir Appendice IV.
47 (1) Peuvent être chargés dans un wagon comme envois de détail
les envois de matières des 8° et 9° qui, au total, ne pèsent pas plus
de 300 kg, et ceux de matières du 12° qui ne pèsent pas plus de
100 kg. Le chemin de fer peut limiter l'acceptation du transport en
conséquence.
(2) Les colis seront arrimés dans les wagons de manière qu'ils
soient garantis contre tout frottement, cahot, heurt, renversement et
chute. Les tonneaux seront couchés, leur axe longitudinal dans le
sens de la longueur du wagon, et garantis contre tout mouvement
latéral par des cales en bois. Les agrès spéciaux seront fournis par
l'expéditeur et seront livrés au destinataire avec la marchandise.
48 (1) Les colis renfermant des matières rangées dans la présente
classe peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir
Appendice VI).

(2) Voor stoffen vallende onder klasse Ia moet de afzender in de
vrachtbrief verklaren: „Aard en verpakking voldoen aan de voorschriften
van Bijlage 1, CIM".
(3) Voor ontplofbare stoffen van de 2e groep (13—21) moet in de
vrachtbrieven aangegeven zijn het gewicht van elk collo, benevens
de merken en nummers, het aantal en de soort der pakmiddelen.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
46 (1) Stoffen vallende onder klasse Ia moeten in gesloten wagens
worden geladen.
(2) Vervoer van ontplofbare stoffen van de 2e groep (13—21) mag
slechts geschieden in gesloten wagens, voorzien van verend stoot- en
trekwerk, een sterk en dicht dak zonder reten, goed sluitende deuren
en luiken (ventilatiekleppen) en zo mogelijk zonder remwerk. Voor
het geval wagens voorzien van remwerk worden gebruikt, moet dit
buiten bedrijf gesteld zijn. In het inwendige der wagens mogen geen
ijzeren voorwerpen uitsteken, die niet tot de samenstellende delen van
de wagen behoren. Deuren en luiken (ventilatiekleppen) moeten
steeds gesloten worden gehouden.
(3) Wagens, waarvan de wanden met lood zijn bekleed, die voorzien
zijn van armaturen of beslag van lood of waarvan het dak met
lood is bedekt, mogen niet worden gebruikt voor het vervoer van
pikrinezuur [7 a)].
(4) Voor het gebruik van wagens met electrische inrichtingen, zie
Aanhangsel IV.
47 (1) Zendingen stoffen genoemd onder 8 en 9 mogen als stukgoed
slechts dan in één wagen worden geladen indien het gezamenlijke
gewicht niet meer bedraagt dan 300 kg. Voor zendingen van stoffen
genoemd onder 12 is het gezamenlijke gewicht per wagen tot 100 kg
beperkt. De Spoorweg kan de aanneming ten vervoer dienovereenkomstig
beperken.
(2) De colli moeten zodanig in de wagens worden geladen, dat
schuiven, stoten, schokken, kantelen en vallen is uitgesloten. Vaten
moeten met de lengteas in de lengterichting van de wagen worden
gelegd, en elke zijdelingse rollende beweging moet onmogelijk zijn
door plaatsing van houten stopwiggen. Speciaal laadgereedschap moet
door de afzender worden verstrekt en met de goederen aan geadresseerde
worden afgeleverd.
48 (1) Colli, die stoffen bevatten, welke onder deze klasse vallen,
kunnen in kleine laadkisten geplaatst zijn (zie Aanhangsel VI).

(2) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
50 devront être respectées à l'intérieur du petit container ainsi que
dans le wagon transportant le ou les petits containers,
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
49 Les wagons dans lesquels sont chargés des colis munis d'étiquettes
conformes au modèle N° 1 (marg. 43) porteront cette même étiquette
sur leurs deux côtés.
E. Interdictions de chargement en commun,
50 (1) Les matières de la classe la ne doivent pas être chargées en
commun dans le même wagon:
a) avec les pétards de chemins de fer du 3° de la classe Ib (marg.
61);
b) avec les amorces détonantes du 5° de la classe Ib (marg. 61);
c) avec les mèches détonantes instantanées du 7° de la classe Ib
(marg. 61);
d) avec les objets du 13° de la classe Ib (marg. 61);
e) avec les munitions du 14° de la classe Ib (marg. 61);
f) avec les matières sujettes à l'inflammation spontanée du 3° du
marg. 201 et avec toutes les autres matières de la classe II (marg. 201)
quand elles ne sont pas emballées dans des récipients en métal;
g) avec les matières liquides inflammables des 1° et 2°, ainsi
qu'avec le nitrométhane du 3°, l'aldéhyde acétique, l'acétone, les
mélanges d'acétone du 5° de la classe Illa (marg. 301);
h) avec des matières comburantes de la classe IIIc (marg. 371):
i) avec des matières radioactives de la classe IVb (marg. 451).
(2) Les explosifs chlorates et perchloratés du 19° ne doivent pas
non plus être chargés en commun dans le même wagon avec les acides
sulfuriques et les mélanges renfermant de l'acide sulfurique (1°),
l'anhydride sulfurique (8°), l'acide chloro-sulfonique (9°) de la
classe V (marg. 501).
(3) II est interdit de charger dans le même wagon du plomb ou
des matières contenant du plomb (alliages, mélanges ou combinaisons)
en commun avec l'acide picrique [7° a)].
51 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
52 Pas de prescriptions.
53-59

(2) De verbodsbepalingen betreffende samenlading, vermeld in
ra. 50 moeten zowel t.a.v. de kleine laadkisten als van de wagen,
waarin de kleine laadkisten worden vervoerd, in acht worden genomen.
2. Opschriften en gevaarsetiketten op d e w a i> e n s
(zie Aanhangsel V).
49 Op de wagens, waarin colli zijn geladen, voorzien van etiketten
volgens model nr. 1 (rn. 43), moeten aan beide zijden dezelfde etiketten
zijn aangebracht.
E. Verbod van samenlading.
50 (1) Stoffen vallende onder klasse Ia mogen niet in éénzelfde
wagen worden geladen:
a) met knalseinen voor spoorwegdoeleinden genoemd onder 3 van
klasse Ib (rn. 61);
b) met brisante ontstekingsmiddelen genoemd onder 5 van klasse
Ib (rn. 61);
c) met slagsnoer genoemd onder 7 van klasse Ib (rn. 61);
d) met voorwerpen genoemd onder 13 van klasse Ib (rn. 61);
e) met munitie genoemd onder 14 van klasse Ib (rn. 61);
f) met voor zelfontbranding vatbare stoffen genoemd onder 3 van
rn. 201 en met alle andere stoffen vallende onder klasse II (rn. 201),
wanneer deze niet in metalen houders verpakt zijn;
g) met brandbare vloeistoffen vallende onder klasse lila (rn. 301)
genoemd onder 1 en 2, alsmede met nitromethaan genoemd onder 35
aceetaldehyde, aceton, mengsels van aceton genoemd onder 5;
h) met oxyderend werkende stoffen vallende onder klasse IIIc
(ra. 371);
i) met radioactieve stoffen vallende onder klasse IVb (rn. 451).
(2) Chloraat- en perchloraatspringstoffen genoemd onder 19 mogen
evenmin in éénzelfde wagen geladen worden met zwavelzuur in verschillende
vorm en mengsels van zwavelzuur (genoemd onder 1),
zwaveltrioxyde (genoemd onder 8), chloorsulf onzuur (genoemd onder
9) van klasse V (rn. 501).
(3) Het is verboden lood of loodhoudende stoffen (legeringen,
mengsels of verbindingen) in éénzelfde wagen te laden met pikrinezuur
[7 a)].
51 Voor zendingen, die niet met andere in éénzelfde wagen mogen
worden geladen, moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt
(art. 6, § 9, 2e lid, CIM).
F» Ledige pakmiddeien. Verdere voorschriften.
52 Geen voorschriften.
53-59

CLASSE Ib. MUNITIONS
1. Eiramération des objets
60 (1) Parmi les objets entrant dans la définition de la classe Ib ne
sont admis au transport que ceux énumérés au marg. 61, ceci sous
réserve des conditions prévues aux marg. 60 (2) à 87. Ils sont dès lors
des objets de l'Annexe I.
Nota. Les emballages vides ayant renfermé des objets de la classe Ib ne
sont pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
(2) Si les munitions énumérées sous 8°, 9°, 10°, 13° ou 14° sont
constituées ou chargées de matières explosives énumérées au marg. 21,
ces matières doivent satisfaire aux conditions de stabilité et de sûreté
établies pour elles-mêmes dans l'Appendice I.
61 1° Les mèches non amorcées:
a) les mèches à combustion rapide (mèches consistant en un
boyau épais à âme de poudre noire de grande section ou à
âme de fils de coton nitré); quant aux mèches à combustion
lente, voir à la classe le, 3° (marg. 101);
b) les cordeaux détonants sous forme de tubes métalliques à
parois minces de faible section à âme remplie d'une matière
explosive; voir aussi Appendice I, marg. 1110;
c) les cordeaux détonants sous forme de cordeaux tissés 'de faible
section à âme remplie d'une matière explosive; voir aussi
Appendice I, marg. 1111.
Quant aux mèches détonantes instantanées, voir sous 7°.
2° Les amorces non détonantes (amorces qui ne produisent d'effet
brisant ni à l'aide de détonateurs, ni par d'autres moyens):
a) les capsules pour armes à feu et pour munitions;
b) les douilles vides avec capsules pour armes à feu de tous
calibres, y compris les douilles vides de cartouches dites à feu
de bord avec capsules pour les petits calibres;
c) les étoupilles, vis-amorces et autres amorces similaires
renfermant une faible charge (poudre noire ou autres explosifs),
actionnées par friction, par percussion ou par
l'électricité;
d) les fusées de projectiles sans dispositif produisant un effet
brisant (par ex. détonateur), les amorces pour fusées de
projectiles.
3 ° Les pétards de chemin de fer.
4° Les cartouches pour armes à feu portatives (à l'exclusion de celles
qui comportent soit une charge d'éclatement, soit une charge
incendiaire; voir toutefois sous 14°), par ex.:

KLASSE Ib. MUNITIE
1. Opsomming der voorwerpen
60 (1) Van de voorwerpen, vallende onder de omschrijving van klasse
Ib, worden slechts die ten vervoer toegelaten, welke opgesomd zijn
onder rn. 61 en dan nog slechts onder de voorwaarden, genoemd in
rn. 60 (2)—87. Dit zijn derhalve voorwerpen vallende onder Bijlage I.
Opmerking. Ledige pakmiddelen, welke voorwerpen van klasse Ib hebben
bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
(2) Indien de onder 8, 9, 10, 13 of 14 opgesomde munitie is
samengesteld uit of gevuld met onder rn. 21 opgesomde springstoffen,
moeten die stoffen voldoen aan de voorwaarden van stabiliteit en
veiligheid, voor de betrokken stoffen vastgesteld in Aanhangsel I.
61 1 Vuurkoord, zonder ontstekingsmiddel:
a) sneïbrandend vuurkoord (vuurkoord bestaande uit een dikke
slang met een buskruitkern van grote doorsnede of met een
kern van schietkatoendraad); voor langzaam brandend vuurkoord
zie klasse Ie, 3 (rn. 101);
b) detonerend vuurkoord, in de vorm van een dunwandige metalen
buis van geringe doorsnede met een kern van springstof;
zie ook Aanhangsel I, rn. 1110;
c) detonerend vuurkoord, in de vorm van gesponnen snoer, van
geringe doorsnede met een kern van springstof; zie ook Aanhangsel
I, rn. 1111.
Voor slagsnoer, zie 7.
2 Niet brisante ontstekingsmiddelen (ontstekingsmiddelen, welke
noch met behulp van een slagpijpje, noch met een ander middel
een brisante werking veroorzaken):
a) slaghoedjes voor vuurwapens en voor munitie;
b) ledige patroon- en kardoeshulzen, voorzien van slaghoedjes,
voor vuurwapens van elk kaliber, daaronder begrepen ledige
randvuurpatroonhulzen, voorzien van ontstekingsmiddel, voor
vuurwapens van klein kaliber;
c) pijpjes, ontstekingsdoppen en soortgelijke ontstekingsmiddelen
met kleine vulling (zwart buskruit of andere springstoffen),
welke door wrijving, slag of electriciteit kunnen worden ontstoken;
d) buizen voor projectielen zonder een inrichting, die een brisante
werking veroorzaakt (b.v. een slagpijpje), slagdoppen voor
buizen voor projectielen.
3 Knalseinen voor spoorwegdoeleinden.
4 Patronen voor draagbare vuurwapens (met uitzondering van die,
welke hetzij een springlading, hetzij een brandlading hebben;
zie nochtans onder 14), bijvoorbeeld:

a) les cartouches à percussion centrale;
b) les cartouches Flobert.
Nota. En dehors des cartouches de chasse à petits plombs, ne sont considérées
comme munitions pour armes à feu portatives que celles dont le
calibre ne dépasse pas 13,2 mm.
5° Les amorces détonantes:
a) les détonateurs avec ou sans dispositif de retardement;
b) les détonateurs munis d'amorces électriques avec ou sans
dispositif de retardement (par ex. les cartouches de sondage
par F écho);
c) les détonateurs reliés solidement à une mèche de poudre
noire;
d) les détonateurs avec relais (détonateurs combinés avec une
charge de transmission composée d'un explosif comprimé);
voir aussi Appendice I, marg. 1112;
e) les détonateurs dans les fusées de projectiles avec ou sans
charge de transmission;
f ) les bouchons allumeurs pour grenades munis d'un détonateur.
6° Les capsules de sondage, dites bombes de sondage (détonateurs
avec ou sans amorce, contenus dans des tubes en tôle).
7° Les mèches détonantes instantanées (cordeaux tissés de faible
section à âme remplie d'une matière explosive offrant plus de
danger que la penthrite).
Quant aux autres mèches, voir sous 1° et à la classe le, 3°
(marg. 101).
8° Les munitions, non dénommées ailleurs (par ex. les charges
propulsives, les charges propulsives dans des douilles, les cartouches,
les projectiles chargés), toutes sans fusée et sans
dispositif produisant un effet brisant (par ex. détonateur), à la
condition qu'elles ne contiennent que des matières explosives de
la classe la.
9° Les grenades à main et les grenades pour fusils, les unes et les
autres sans fusée et sans dispositif produisant un effet brisant
(par ex. détonateur).
10° Les charges d'éclatement:
a) les charges d'éclatement brisantes pour projectiles, les têtes de
torpilles de combat, les charges de mines mannes et fluviales,
les corps d'explosifs pour charges de remplissage et pour
charges d'inflammation, les charges massives, les pétards, les
cartouches de forage, les corps d'explosifs, les cartouches pour
mines. Les charges de ces objets ne seront constituées que
d'explosifs admis au transport en vertu de la classe la;
b) les gaines (relais) de tétryl;

a) patronen met centrale ontsteking;
b) flobertpatronen.
Opmerking. Behalve hagelpatronen wordt slechts als munitie voor draagbare
vuurwapens beschouwd die, welke geen groter kaliber heeft dan
13,2 mm.
5 Brisante ontstekingsmiddelen:
a) slagpijpjes, al of niet met vertragingsinrichting;
b) slagpijpjes, voorzien van electrische ontsteking, al of niet met
vertragingsinrichting (b.v. echoloodpatronen);
c) slagpijpjes vast verbonden aan vuurkoord gevuld met zwart
buskruit;
d) detonatoren (slagpijpjes in verbinding met een overdrachtslading
van geperste springstof); zie ook Aanhangsel I, rn.
1112;
e) slagpijpjes in buizen voor projectielen, al of niet met een inleidingslading;
f) branddoppen voor granaten, voorzien van een detonator.
6 Werploden (slagpijpjes al of niet met slaghoedjes, opgesloten in
dunwandige metalen buisjes).
7 Slagsnoer (gesponnen snoer van geringe doorsnede met een kern
van een springstof die gevaarlijker is dan pentriet).
Voor ander vuurkoord, zie 1 en klasse Ie, 3 (rn. 101).
8 Munitie, elders niet genoemd (b.v. kardoezen, kardoezen in
hulzen, patronen, gevulde projectielen), alle zonder ontstekingsmiddel
en zonder een inrichting, die een brisante werking veroorzaakt
(b.v. een slagpijpje), onder voorwaarde, dat deze munitie
slechts springstoffen van klasse Ia bevat.
9 Hand- en geweergranaten, beide zonder ontstekingsmiddel en
zonder een inrichting, die een brisante werking veroorzaakt (b.v.
slagpijpje).
10 Springladingen:
a) brisante ladingen voor projectielen, torpedokoppen, zee- en
riviermijnladingen, geperste springstof voor springladingen en
voor ontstekingsladingen, springstof in blokjes, petarden,
patronen voor het boren van bronnen, springbussen, boorpatronen.
De ladingen mogen slechts bestaan uit springstoffen,
ten vervoer toegelaten op grond van de bepalingen van
klasse Ia;
b) tetrylhulzen;

c) les relais en penthrite comprimée;
toutes sans fusée et sans dispositif produisant un effet brisant
(par ex. détonateur).
11° Les matières éclairantes et les matières pour signaux dont la
matière propulsive ou éclairante est comprimée de manière que
les objets ne puissent plus faire explosion lorsqu'on y met le feu:
a) les cartouches éclairantes et les cartouches pour signaux, les
obus éclairants, les cartouches à projectiles traceurs;
b) les signaux lumineux à main, les feux de signalisation.
12° Les engins fumigènes renfermant du chlorate de potassium ou de
sodium ou munis d'une charge explosive.
Quant aux matières produisant des fumées pour des buts agricoles
et forestiers, voir à la classe le, 27° (marg. 101).
13° Les torpilles de forage renfermant une charge de dynamite ou
d'explosifs analogues à la dynamite sans fusée et sans dispositif
produisant un effet brisant (par ex. détonateur), les engins à
charge creuse destinés aux buts économiques, renfermant au plus
1 kg d'explosif immobilisé dans l'enveloppe et dépourvus de
détonateur.
14° Les munitions des 8° à. 10° et 15° munies de fusées ou de
dispositifs produisant un effet brisant (par ex. détonateurs), le
tout bien garanti.
15° Les munitions d'exercice sans charge d'éclatement.
A. Colis,
2. Conditions de transport
1. Conditions générales d'emballage.
62 (1) Les emballages seront fermés et étanches de manière à
empêcher toute déperdition du contenu. La garantie de la fermeture
des caisses à l'aide de bandes ou de fils métalliques n'est admise que
dans les cas spécialement mentionnés.
(2) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les objets seront solidement assujettis dans leurs emballages,
de même que les emballages intérieurs dans les emballages
extérieurs.
(3) Les matières de remplissage formant tampon seront adaptées
aux propriétés du contenu.

c) geperste pentrietladingen;
alles zonder ontstekingsmiddel en zonder een inrichting, die
een brisante werking veroorzaakt (b.v. een slagpijpje).
11 Middelen dienende tot verlichting en voor het geven van seinen,
waarvan de voortdrijvende sas of de lichtsas zo sterk moet zijn
samengeperst, dat de voorwerpen bij het aansteken niet kunnen
ontploffen:
a) licht- en seinpatronen, licht granaten, licht spoor patronen;
b) handlichtseinen, lichtkogels.
12 Rookontwikkelaars die kaliumchloraat of natriumchloraat bevatten
of voorzien zijn van een springlading.
Voor rook ontwikkelende stoffen ten dienste van landbouw en
bosbouw, zie klasse Ie, 27 (rn. 101).
13 Brontorpedo's met een lading van dynamiet of een met dynamiet
overeenkomende springstof zonder ontstekingsmiddel en zonder
een inrichting, die een brisante werking veroorzaakt (b.v. een
slagpijpje, holle ontstekingsapparaten bestemd voor economische
doeleinden, met ten hoogste 1 kg springstof, onwrikbaar in het
omhulsel bevestigd en zonder detonator.
14 De munitie genoemd onder 8—10 en 15, voorzien van ontstekingsmiddelen
of inrichtingen die een brisante werking veroorzaken
(b.v. slagpijpjes), alles betrouwbaar gezekerd.
15 Oefenmunitie zonder springlading.
A. Colli
2. Vervoersvoorwaarden
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
62 (1) Pakmiddelen moeten zodanig gesloten en zo dicht zijn, dat
elk verlies van de inhoud is uitgesloten. Het zekeren van de sluitingen
der kisten met behulp van metalen banden of draden, is slechts toegestaan
in de uitdrukkelijk genoemde gevallen.
(2) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoerseisen. De voorwerpen moeten stevig in hun verpakking zijn
vastgezet; hetzelfde geldt voor de plaatsing van binnenverpakking in
b uiten verpakking.
(3) Voor opvulling dienende stoffen moeten stroken met de eigenschappen
van de inhoud.

2. Emballage d'objets de même espèce.
63 (1) Les objets du 1° seront renfermés:
a) des 1° a) et b): dans des emballages en bois ou dans des tonneaux
en carton imperméable. Un colis ne doit pas peser plus de
120 kg; toutefois, s'il s'agit d'un tonneau en carton, le colis ne doit
pas peser plus de 75 kg;
b) du 1° c): enroulés en longueurs pouvant atteindre 250 m sur
des rouleaux en bois ou en carton. Les rouleaux seront placés dans
des caisses en bois, de manière qu'ils ne puissent entrer en contact ni
entre eux ni avec les parois des caisses. Une caisse ne doit pas
renfermer plus de 1000 m de cordeaux.
(2) La fermeture des caisses peut être garantie au moyen de bandes
ou fils métalliques tendus et enroulés autour d'elles.
64 (1) Les objets du 2° seront renfermés:
a) du 2 ° a) : les capsules avec charge explosive découverte, au
nombre de 500 au plus, et les capsules avec charge explosive couverte,
au nombre de 5000 au plus: dans des boîtes en tôle, des boîtes en
carton ou des caissettes en bois. Ces emballages seront placés dans une
caisse d'expédition en bois ou en tôle;
b) du 2° b): les douilles vides avec capsules pour armes à feu de
tous calibres: dans des emballages en bois ou en carton ou dans des
sacs. Les douilles vides de cartouches dites à feu de bord pour les
floberts et les petits calibres similaires, au nombre de 25 000 au plus,
peuvent aussi être emballées dans un sac, qui doit être garanti dans
une caisse d'expédition au moyen de carton ondulé;
c) du 2° c) et 2° d): dans des boîtes en carton, en bois ou en tôle
qui seront placées dans des emballages en bois,
(2) La fermeture des caisses peut être garantie au moyen de bandes
ou fils métalliques tendus et enroulés autour d'elles.
(3) Un colis renfermant des objets des 2° a), 2° c) et 2° d) ne
doit pas peser plus de 100 kg.
65 (1) Les objets du 3° seront emballés dans des caisses formées de
planches d'au moins 18 mm d'épaisseur, bouvetées, assemblées par des
vis à bois. Les pétards seront assujettis, avec interposition de matières
formant tampon, dans les caisses de manière qu'ils ne puissent entrer
en contact ni entre eux ni avec les parois des caisses.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 50 kg.
66 (1) Les objets du 4° seront renfermés dans des emballages en tôle,
en bois ou en carton et assujettis, avec interposition de matières
formant tampon, dans des emballages d'expédition en bois.

2. Verpakking van voorwerpen van eenzelfde
soort.
63 (1) Voorwerpen genoemd onder 1 moeten zijn verpakt:
a) die genoemd onder 1 a) en b): in houten pakmiddelen of in
waterdichte kartonnen houders. Een collo mag niet meer wegen dan
120 kg; bij gebruik van een kartonnen houder mag het collo echter
niet meer dan 75 kg wegen;
b) die genoemd onder 1 c): in lengten tot ten hoogste 250 m gewikkeld
op rollen van hout of karton. De rollen moeten zodanig in
houten kisten zijn geplaatst, dat zij noch met elkander, noch met de
wanden der kisten in aanraking kunnen komen. Een kist mag niet
meer dan 1000 m vuurkoord bevatten.
(2) De sluiting der kisten mag met behulp van er om gelegde en
gespannen metalen banden of draden zijn gezekerd.
64 (1) Voorwerpen genoemd onder 2 moeten zijn verpakt:
a) die genoemd onder 2 a): slaghoedjes, waarvan de slagsas onbedekt
is, tot ten hoogste 500 stuks en die waarvan de slagsas bedekt is,
tot ten hoogste 5000 stuks: in blikken of kartonnen houders of in
houten kistjes. Deze pakmiddelen moeten in een houten of plaatstalen
buitenkist zijn geplaatst;
b) die genoemd onder 2 b): ledige patroon- en kardoeshulzen voor
vuurwapens van elk kaliber, voorzien van ontstekingsmiddelen: in
houten of kartonnen pakmiddelen of in zakken. Ledige hulzen voor
randvuurpatronen voor flobertvuurwapens en soortgelijke vuurwapens
van klein kaliber, mogen ook tot ten hoogste 25 000 stuks, verpakt
zijn in een zak, die in een buitenkist met behulp van golfkarton moet
zijn gezekerd;
c) die genoemd onder 2 c) en 2 d): in kartonnen, houten of blikken
houders, geplaatst in houten pakmiddelen.
(2) De sluiting der kisten mag gezekerd zijn door middel van er om
gelegde en gespannen metalen banden of draden.
(3) Een collo met voorwerpen genoemd onder 2 a), 2 c) en, 2 d),
mag niet meer wegen dan 100 kg.
65 (1) De voorwerpen genoemd onder 3 moeten verpakt zijn in kisten,
bestaande uit gevoegde planken van ten minste 18 mm dikte, bevestigd
met houtschroeven. De knalseinen moeten met voor opvulling
geschikte stoffen zodanig zijn vastgezet, dat zij noch met elkaar, noch
met de kistwanden in aanraking kunnen komen.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 50 kg.
66 (1) Voorwerpen genoemd onder 4 moeten zijn verpakt in pakmiddelen
van blik, hout of karton, die met voor opvulling geschikte
stoffen in houten buitenkisten moeten zijn vastgezet.

(2) La fermeture des caisses peut être garantie au moyen de bandes
ou fils métalliques tendus et enroulés autour d'elles.
(3) Un colis ne doit pas peser plus de 100 kg.
67 (1) Les objets du 5° seront renfermés:
a) du 5° a): bien protégés contre toute inflammation, par 100 au
plus, assujettis, avec interposition de matières formant tampon, dans
des récipients en tôle ou en carton imperméable. Les récipients en
tôle seront garnis intérieurement d'une matière élastique. Les
couvercles seront fixés tout autour des récipients au moyens de bandes
collées. Les récipients seront, par 5 au plus, réunis en un paquet
ou placés dans une boîte en carton. Les paquets ou les boîtes seront
emballés dans une caisse en bois fermée au moyen de vis, dont les
parois auront au moins 18 mm d'épaisseur, ou dans un emballage
en tôle, qui, l'une comme l'autre, seront assujettis, avec interposition
de matières formant tampon, dans une caisse d'expédition fermée au
moyen de vis et dont les parois auront au moins 18 mm d'épaisseur,
de manière qu'il existe partout, entre la caisse en bois ou l'emballage
en tôle et la caisse d'expédition, un espace de 3 cm au moins bourré
de matières de remplissage. Un colis ne doit pas peser plus de 50 kg;
b) du 5° b): réunis par 100 au plus dans des paquets où les
détonateurs seront placés alternativement à l'un et à l'autre bout
du paquet. 10 au plus de ces paquets seront liés en un paquet collecteur.
5 au plus de ces paquets collecteurs seront assujettis, avec
interposition de matières formant tampon, dans une caisse d'expédition
en bois fermée au moyen de vis et dont les parois auront au
moins 18 mm d'épaisseur, ou dans une emballage en tôle, de manière
qu'il existe partout, entre les paquets collecteurs et la caisse d'expédition
ou l'emballage en tôle, un espace de 3 cm au moins bourré
de matières de remplissage;
c) du 5° c): les mèches munies de détonateurs, enroulées en
anneaux; 10 anneaux au plus seront réunis en un rouleau qui sera
emballé dans du papier. 10 rouleaux au plus seront assujettis, avec
interposition de matières formant tampon, dans une caissette en bois,
fermée au moyen de vis et dont les parois auront au moins 12 mm
d'épaisseur. Les caissettes seront assujetties, avec interposition de
matières formant tampon, par 10 au plus, dans une caisse d'expédition
fermée au moyen de vis et dont les parois auront au moins 18 mm
d'épaisseur, de manière qu'il existe partout, entre les caissettes et la
caisse d'expédition, un espace de 3 cm moins bourré de matières de
remplissage;
d) du 5° d): par 100 détonateurs au plus, dans des caisses en bois
dont les parois auront au moins 18 mm d'épaisseur, de manière qu'ils
soient espacés d'au moins 1 cm les uns des autres, ainsi que des
parois de la caisse. Celles-ci seront assemblées à dent, le fond et le

(2) De sluiting der kisten mag gezekerd zijn door middel van er
om gelegde en gespannen metalen banden of draden.
(3) Een collo mag niet meer wegen dan 100 kg.
67 (1) Voorwerpen genoemd onder 5 moeten zijn verpakt:
a) diQ genoemd onder 5 a): tot ten hoogste 100 stuks, goed beschermd
tegen mogelijke ontsteking, en met voor opvulling dienende
stoffen stevig vastgezet in houders van blik of waterdicht karton.
Blikken houders moeten inwendig met een elastische stof zijn bekleed.
Deksels moeten rondom met plakband aan het pakmiddel zijn
bevestigd. Ten hoogste 5 houders moeten zijn verenigd tot een pakket
of geplaatst zijn in een kartonnen doos. Pakketten of dozen moeten
verpakt zijn in een houten kist met een wanddikte van ten minste
18 mm en gesloten door middel van schroeven of in een blikverpakking.
Beide pakmiddelen moeten met voor opvulling dienende stoffen
stevig vastgezet zijn in een buitenkist met een wanddikte van ten
minste 18 mm en gesloten door middel van schroeven; tussen de
houten kist of de blikverpakking en de buitenkist moet overal een
ruimte van ten minste 3 cm overblijven, die met voor opvulling dienende
stoffen moet zijn aangevuld. Een collo mag niet meer wegen
dan 50 kg;
b) die genoemd onder 5 b): tot ten hoogste 100 stuks verenigd
in pakketten, waarin de slagpijpjes beurtelings naar de ene en naar
de andere zijde van het pakket moeten zijn gericht. Ten hoogste 10
dezer pakketten moeten tot een groot pakket zijn verenigd. Ten
hoogste 5 van deze grote pakketten moeten met voor opvulling
dienende stoffen vastgezet zijn in een houten buitenkist, met een
wanddikte van ten minste 18 mm en gesloten met schroeven, of in
een plaatstalen kist; tussen de grote pakketten en de buitenkist of
de plaatstalen kist moet overal een ruimte van ten minste 3 cm overblijven,
die met voor opvulling dienende stoffen moet zijn aangevuld;
c) die genoemd onder 5 c): vuurkoord, voorzien van een detonator,
opgerold tot ringen; ten hoogste 10 ringen moeten, tot een rol
verenigd, in papier verpakt zijn. Ten hoogste 10 rollen moeten met
voor opvulling dienende stoffen vastgezet zijn in een houten kistje,
met een wanddikte van ten minste 12 mm en met schroeven gesloten.
Ten hoogste 10 kistjes moeten met voor opvulling dienende stoffen
vastgezet zijn in een buitenkist met een wanddikte van ten minste
18 mm en gesloten met schroeven; tussen de kistjes en de buitenkist
moet overal een ruimte van ten minste 3 cm overblijven, die met voor
opvulling dienende stoffen moet zijn aangevuld;
d) die genoemd onder 5 d): bij ten hoogste 100 detonatoren in
houten kisten met een wanddikte van ten minste 18 mm en wel zodanig,
dat tussen de voorwerpen onderling en tussen voorwerpen
en wanden overal een afstand overblijft van ten minste 1 cm. De

couvercle fixés au moyen de vis. Si la caisse est revêtue intérieurement
de tôle de zinc ou d'aluminium, une épaisseur de paroi de 16 mm
est suffisante. Cette caisse sera assujettie, avec interposition de
matières formant tampon, dans une caisse d'expédition, fermée au
moyen de vis et dont les parois auront au moins 18 mm d'épaisseur,
de manière qu'il existe partout, entre elle et la caisse d'expédition,
un espace de 3 cm au moins bourré de matières de remplissage. Ou
par 5 détonateurs au plus dans des boîtes en tôle. Ils y seront
placés dans des grilles en bois ou dans des~ pièces de bois perforées.
Le couvercle sera fixé tout autour au moyen de bandes collées.
20 boîtes en tôle au plus seront placées dans une caisse d'expédition
en bois dont les parois auront au moins 18 mm d'épaisseur.
Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg;
e) du 5° e): par 25 au plus, dans des caisses en bois dont les parois
auront au moins 18 mm d'épaisseur. Dans les caisses, les objets seront
assujettis à l'aide d'un dispositif en bois, de manière qu'ils soient
espacés d'au moins 2 cm les uns des autres, ainsi que des parois de
la caisse. Les parois de la caisse seront assemblées à dent, le fond et
le couvercle fixés au moyen de vis. 5 caisses au plus seront assujetties,
avec interposition de matières formant tampon, dans une caisse
d'expédition fermée au moyen de vis et dont les parois auront au
moins 18 mm d'épaisseur, de manière qu'il existe partout, entre les
caisses et la caisse d'expédition, un espace de 3 cm au moins bourré
de matières de remplissage;
f) du 5° f): par 50 au plus, dans des caisses en bois ou dans des
caisses métalliques. Dans ces caisses, chaque détonateur sera disposé
dans un logement d'un tasseau en bois, la distance entre deux
détonateurs voisins et la distance entre les détonateurs extrêmes et
la paroi de la caisse étant de 2 cm au moins. La fermeture du
couvercle de la caisse assurera'une immobilité complète de l'ensemble.
3 caisses au plus seront placées, sans vides, dans une caisse
d'expédition en bois, fermée au moyen de vis et dont les parois
auront au moins 18 mm d'épaisseur.
(2) Les colis qui pèsent plus de 25 kg seront pourvus de poignées
ou de tasseaux.
(3) Chaque colis renfermant des objets du 5° sera pourvu d'une
fermeture assurée soit au moyen de plombs ou de cachets (empreinte
ou marque) appliqués à deux têtes de vis aux extrémités du grand
axe du couvercle, soit au moyen d'une bande portant la marque de
fabrique et collée sur le couvercle et sur deux parois opposées de la
caisse.
68 (1) L es objets du 6° seront enroulés isolément dans du papier et
placés dans des emballages en carton ondulé. Ils seront emballés,

kistwanden moeten met zwaluwstaarten aan elkander zijn verbonden,
bodem en deksel door middel van schroeven bevestigd. Indien de kist
voorzien is van een binnenbekleding van zink of aluminium, is een
wanddikte van 16 mm voldoende. Deze kist moet met voor opvulling
dienende stoffen vastgezet zijn in een buitenkist met een wanddikte
van ten minste 18 mm en gesloten met schroeven; tussen de kist en
de buitenkist moet overal een ruimte van ten minste 3 cm overblijven,
die met voor opvulling dienende stoffen moet zijn aangevuld. Of:
bij ten hoogste 5 detonatoren in blikken bussen. Zij moeten daarin
geplaatst zijn in houten roosters of uitgeboorde stukken hout. Het
deksel moet rondom met plakband zijn bevestigd. Ten hoogste 20
blikken bussen moeten geplaatst zijn in houten buitenkisten met een
wanddikte van ten minste 18 mm.
Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg;
e) die genoemd onder 5 e): tot ten hoogste 25 stuks in houten
kisten met een wanddikte van ten minste 18 mm. In de kisten moeten
de voorwerpen door middel van een houten raamwerk zodanig zijn
vastgezet, dat zij ten minste 2 cm van elkander en van de wanden zijn
verwijderd. De kistwanden moeten met zwaluwstaarten zijn verbonden,
deksel en bodem moeten met schroeven zijn bevestigd. Ten hoogste
5 kisten moeten met voor opvulling geschikte stoffen vastgezet zijn
in een buitenkist met een wanddikte van ten minste 18 mm en met
schroeven gesloten; tussen de kisten en de buitenkist moet overal een
ruimte van ten minste 3 cm overblijven, die met voor opvulling geschikte
stoffen moet zijn aangevuld;
f) die genoemd onder 5 f): tot ten hoogste 50 stuks in houten of
metalen kisten. In deze kisten moet elke detonator in een houten
raamwerk zo worden geplaatst, dat zij ten minste 2 cm van elkander
en van de wanden zijn verwijderd. In gesloten toestand moet het
deksel van de kist een volledige onbeweeglijkheid van de inhoud verzekeren.
Ten hoogste 3 kisten moeten zonder tussenruimten in een
houten buitenkist geplaatst zijn, die dichtgeschroefd is en waarvan
de wanden ten minste 18 mm dik zijn.
(2) Colli, die meer dan 25 kg wegen, moeten voorzien zijn van
handvatten of klampen.
(3) Elke kist, die voorwerpen genoemd onder 5 bevat, moet voorzien
zijn van een sluiting, die verzekerd is hetzij door loodjes of
lakken (voorzien van stempel of merk) aangebracht aan twee schroefkoppen
gelegen op de uiteinden van de lengte-as van het deksel, hetzij
door middel van een band, die van het fabrieksmerk voorzien en
over het deksel en twee tegenover elkaar liggende wanden van de kist
geplakt moet zijn.
68 (I) Voorwerpen genoemd onder 6 moeten afzonderlijk in papier
zijn gerold en geplaatst in hulzen van golfkarton. Zij moeten tot ten

par 25 au plus, dans des boîtes en carton ou en tôle. Les couvercles
seront fixés tout autour au moyen de bandes collées. 20 boîtes au
plus seront placées dans une caisse d'expédition en bois. Les caisses
qui pèsent plus de 25 kg seront pourvues de poignées ou de tasseaux.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 50 kg.
69 Les objets du 7° seront enroulés en longueurs pouvant atteindre
125 m sur des rouleaux en bois ou en carton qui seront emballés dans
une caisse en bois fermée au moyen de vis et dont les parois auront au
moins 18 mm d'épaisseur, de manière que les rouleaux ne puissent
entrer en contact ni entre eux ni avec les parois de la caisse. Une
caisse ne doit pas renfermer plus de 1000 m de cordeaux.
70 Les objets du 8° seront emballés dans des caisses en bois fermées
au moyen de vis.
71 (1) Les objets du 9° seront emballés dans des caisses en bois dont
les parois auront au moins 16 mm d'épaisseur.
(2) Chaque colis sera pourvu d'une fermeture assurée soit au
moyen de plombs ou de cachets (empreinte ou marque) appliqués
à deux têtes de vis aux extrémités du grand axe du couvercle, soit au
moyen d'une bande portant la marque de fabrique et collée sur le
couvercle et sur deux parois opposées de la caisse.
(3) Un colis ne doit pas peser plus de 50 kg.
72 Les objets du 10° seront emballés:
a) du 10° a): dans des caisses en bois. Les corps composés d'acide
picrique comprimé seront pourvus d'un emballage imperméable; le
plomb ou les matières contenant du plomb (alliages, mélanges ou
combinaisons) ne doivent pas être employés pour l'emballage. Les
têtes de torpilles de combat et les charges de mines marines et
fluviales peuvent être expédiées dans leur enveloppe en acier également
sans caisse. Les colis qui pèsent plus de 25 kg seront pourvus de
poignées ou de tasseaux;
b) du 10° b): par 100 au plus, dans des boîtes en tôle. 100 au
plus de ces boîtes seront emballées dans une caisse d'expédition en
bois;
c) du 10° c): par quantités de 3 kg au plus, dans des caisses en
carton, de manière à ne pouvoir entrer en contact entre eux. Ces
caisses seront assujetties, avec interposition de matières formant
tampon, par 3 au plus, dans une caisse en bois fermée au moyen de
vis, de manière qu'il existe partout, entre les caisses en carton et la
caisse d'expédition, un espace de 3 cm au moins bourré de matières
de remplissage.

hoogste 25 stuks verpakt zijn in kartonnen of blikken houders.
Deksels moeten rondom met plakband zijn bevestigd. Ten hoogste
20 houders moeten geplaatst zijn in een houten buitenkist. Kisten,
die meer dan 25 kg wegen, moeten voorzien zijn van handvatten of
klampen.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 50 kg.
69 Voorwerpen genoemd onder 7 moeten in lengten van ten hoogste
125 m gewonden zijn op houten of kartonnen rollen, die verpakt
moeten zijn in een houten kist met een wanddikte van ten minste
18 mm en met schroeven gesloten; de rollen mogen noch elkander
noch de kistwanden kunnen raken. Een kist mag ten hoogste 1000 m
slagkoord bevatten.
70 Voorwerpen genoemd onder 8 moeten verpakt zijn in houten kisten,
met schroeven gesloten.
71 (1) Voorwerpen genoemd onder 9 moeten verpakt zijn in houten
kisten, waarvan de wanden ten minste 16 mm dik zijn.
(2) Elk collo moet voorzien zijn van een sluiting die verzekerd is
hetzij door loodjes of lakken (voorzien van stempel of merk) aangebracht
aan twee schroefkoppen gelegen op de uiteinden van de
lengte-as van het deksel, hetzij door middel van een band, die van
het fabrieksmerk voorzien en over het deksel en twee tegenover
elkaar liggende wanden van de kist geplakt moet zijn.
(3) Een collo mag ten hoogste 50 kg wegen.
72 Voorwerpen genoemd onder 10 moeten verpakt zijn:
a) die genoemd onder 10a): in houten kisten. Ladingen van geperst
pikrinezuur moeten voorzien zijn van een waterdicht omhulsel;
lood of loodbevattende stoffen (legeringen, mengsels of verbindingen)
mogen niet voor de verpakking gebruikt worden. Springladingen
voor torpedokoppen en zee- en riviermijnen kunnen ook zonder kist
in hun stalen omhulsels worden vervoerd. Colli, die meer dan 25 kg
wegen moeten voorzien zijn van handvatten of klampen;
b) die genoemd onder 10b): tot ten hoogste 100 stuks in blikken
houders. Ten hoogste 100 houders moeten in een houten buitenkist
zijn verpakt;
c) die genoemd onder 10c): in hoeveelheden van ten hoogste
3 kg in kartonnen dozen, zodanig, dat zij elkander niet kunnen
raken. Ten hoogste 3 dozen moeten met voor opvulling geschikte
stoffen vastgezet zijn in esn houten kist, gesloten met schroeven;
tussen de kartonnen dozen en de buitenkist moet overal een ruimte
van ten minste 3 cm overblijven, die met voor opvulling geschikte
stoffen moet zijn aangevuld.

73 (1) Les objets du 11° seront emballés:
a) du 11° a): dans des caisses en bois garnies intérieurement de
papier huilé, dont les parois, assemblées à dent, auront au moins
18 mm d'épaisseur et dont le fond et le couvercle seront fixés au
moyen de vis. Sont également admis des couvercles à charnières fixés
à la caisse. La caisse sera pourvue de poignées ou de tasseaux;
b) du 11° b): dans des caisses en bois ou dans des tonneaux en
carton imperméable. La tête d'allumage sera protégée de manière à
empêcher tout tamisage de la charge.
(2) Chaque colis sera pourvu d'une fermeture assurée soit au
moyen de plombs ou de cachets (empreinte ou marque) appliqués à
deux têtes de vis aux extrémités du grand axe du couvercle, soit au
moyen d'une bande portant la marque de fabrique et collée sur le
couvercle et sur deux parois opposées de la caisse.
(3) Un colis ne doit pas peser plus de 100 kg; toutefois, s'il s'agit
d'un tonneau en carton, le colis ne devra pas peser plus de 75 kg.
74 Les objets du 12° seront renfermés dans des emballages en bois.
75 Les objets du 13° seront emballés dans des caisses en bois munies
de poignées ou de tasseaux.
76 Les objets du 14° seront emballés:
a) les cartouches d'un calibre inférieur à 13,2 mm par 25 au plus,
sans jeu, dans des boîtes en carton fermant bien; ces boîtes seront
placées, sans vides, dans une caisse en bois dont les parois auront
au moins 18 mm d'épaisseur et qui pourra être munie d'un
revêtement en zinc, en fer-blanc ou en tôle d'aluminium.
Un colis ne doit pas peser plus de 50 kg. Les colis pesant plus de
25 kg seront pourvus de poignées ou de tasseaux.
b) les cartouches d'un calibre de 13,2 jusqu'à 57 mm, isolément:
soit dans une enveloppe en carton, forte, bien adaptée et fermant
bien,
soit dans une enveloppe en carton, forte, bien adaptée, ouverte aux
deux extrémités, mais portant intérieurement un ressaut capable
d'immobiliser l'obus.
Emballées de la sorte, les cartouches d'un calibre de 13,2 jusqu'à
21 mm à raison de 300 au plus, d'un calibre de plus de 21 jusqu'à
37 mm à raison de 60 au plus, et d'un calibre de plus de 37 jusqu'à
57 mm à raison de 25 au plus, seront placées par couches dans une
caisse en bois dont les parois auront au moins 18 mm d'épaisseur et
qui pourra être munie d'un revêtement en zinc, en fer-blanc ou en
tôle d'aluminium.

73 (1) Stoffen genoemd onder 11 moeten verpakt zijn:
a) die genoemd onder 11 a): in houten kisten met een binnen -
bekleding van geolied papier. De wanden moeten verbonden zijn met
zwaluwstaarten en een dikte hebben van ten minste 18 mm; bodem
en deksel moeten met schroeven zijn bevestigd. Deksels die met scharnieren
aan de kist zijn bevestigd zijn eveneens toegestaan. De kist
moet voorzien zijn van handvatten of klampen;
b) die genoemd onder 11 b): in houten kisten of in waterdichte
kartonnen houders; de ontstekingsplaats moet zodanig zijn afgedekt,
dat elk verlies van de lading is uitgesloten.
(2) Elk collo moet voorzien zijn van een sluiting die verzekerd is
hetzij door loodjes of lakken (voorzien van stempel of merk) aangebracht
aan twee schroef koppen gelegen op de uiteinden van de
lengte-as van het deksel, hetzij door middel van een band, die van
het fabrieksmerk voorzien en over het deksel en twee tegenover
elkaar liggende wanden van de kist geplakt moet zijn.
(3) Een collo mag niet meer wegen dan 100 kg; bij gebruik van
een kartonnen houder mag het collo echter ten hoogste 75 kg wegen.
74 Voorwerpen genoemd onder 12 moeten in houten pakmiddelen zijn
verpakt.
75 Voorwerpen genoemd onder 13 moeten verpakt zijn in houten
kisten, voorzien van handvatten of klampen.
76 Voorwerpen genoemd onder 14 moeten zijn verpakt:
a) patronen met een kaliber kleiner dan 13,2 mm tot ten hoogste
25 stuks zonder speling, in goedsluitende kartonnen dozen; deze
dozen moeten, zonder tussenruimten, in een houten kist geplaatst
zijn, waarvan de wanden ten minste 18 mm dik moeten zijn en die
voorzien mogen zijn van een binnenbekleding van zink, blik of
aluminium.
Een collo mag ten hoogste 50 kg wegen. Colli van meer dan 25 kg
moeten voorzien zijn van handvatten of klampen.
b) Patronen met een kaliber van 13,2 tot 57 mm: elk afzonderlijk,
ofwel in een sterk, nauwkeurig passend en goed sluitend kartonnen
omhulsel, of in een sterke, nauwkeurig passende en aan beide
einden open kartonnen huls, met vernauwingen waardoor de granaat
op zijn plaats gehouden wordt.
Op deze wijze verpakt, moeten de patronen met kaliber 13,2-21 mm
tot ten hoogste 300 stuks, met kaliber 21-37 mm tot ten hoogste
60 stuks en met kaliber 37-57 mm tot ten hoogste 25 stuks, laagsgewijze
geplaatst zijn in een houten kist, waarvan de wanden ten
minste 18 mm dik moeten zijn en die voorzien mag zijn van een
binnenbekleding van zink, blik of aluminium.

Pour les cartouches emballées dans des tubes en carton ouverts aux
deux extrémités, la caisse d'expédition sera en outre garnie intérieurement,
sur les deux faces normales aux tubes, d'une plaque en
feutre de 7 mm au moins d'épaisseur.
Les colis pesant plus de 25 kg seront munis de poignées ou de
tasseaux.
c) les autres objets du 14° seront emballés selon le genre de
munitions, conformément aux prescriptions des marg. 70, 71, 72 ou
77.
77 Les objets du 15° seront emballés dans des caisses en bois. Les colis
qui pèsent plus de 25 kg seront pourvus de poignées ou de tasseaux.
3. Emballage en commun.
78 Les objets dénommés sous un chiffre du marg. 61 ne peuvent être
réunis dans un même colis ni avec des objets d'une espèce différente
du même chiffre, ni avec des objets d'un autre chiffre de ce marg.,
ni avec des matières ou objets appartenant à d'autres classes, ni avec
d'autres marchandises.
Peuvent cependant être réunis dans un même colis:
a) les objets du 1° entre eux, savoir:
ceux des 1° a) et 1° b), dans l'emballage conforme au marg. 63.
Lorsque des objets du 1° c) sont réunis dans un même colis avec
des objets du 1° a) ou du 1° b) ou des deux, ceux du 1° c) doivent
être emballés comme colis conformément aux prescriptions qui leur
sont propres et l'emballage d'expédition doit être celui prescrit pour
les objets du 1° a) ou du 1° b). Un colis ne doit pas peser plus de
120 kg;
b) les objets du 2° a) avec ceux du 2° b), pourvu que les uns
et les autres soient contenus dans des emballages intérieurs formés
de boîtes placées dans des caisses en bois. Un colis ne doit pas peser
plus de 100 kg;
c) les objets du 4°, entre eux, compte tenu des prescriptions
concernant l'emballage intérieur, dans un emballage d'expédition en
bois. Un colis ne doit pas peser plus de 100 kg.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
79 Les colis renfermant des objets des 1°, 3°, 5° à 11° et 13° à 15°
seront munis d'étiquettes conformes au modèle N° 1.
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
80 Les objets des 3°, 5°, 7° à 10° et 15° ne sont admis en grande
vitesse qu'en wagons complets. Les objets des 13° et 14° sont exclus

Voor patronen verpakt in kartonnen hulzen die aan beide einden
open zijn, moet de buitenkist bovendien aan de beide binnenzijden
die loodrecht staan op de as der hulzen voorzien zijn van een ten
minste 7 mm dikke viltlaag.
Colli die meer dan 25 kg wegen moeten voorzien zijn van handvatten
of klampen.
c) De overige voorwerpen genoemd onder 14 moeten verpakt
zijn naargelang de soort munitie, in overeenstemming met de voorschriften
der rns. 70, 71, 72 of 77.
77 De voorwerpen genoemd onder 15 moeten verpakt zijn in houten
kisten. Colli die meer wegen dan 25 kg moeten voorzien zijn van
handvatten of klampen.
3. Gezamenlijke verpakking.
78 De onder een cijfer van rn. 61 opgesomde voorwerpen mogen niet
in één collo gezamenlijk verpakt zijn met andere voorwerpen genoemd
onder hetzelfde cijfer of genoemd onder een ander cijfer van
dit rn., noch met stoffen of voorwerpen behorende tot andere klassen,
noch met andere goederen.
Echter mogen in één collo verpakt zijn:
a) voorwerpen genoemd onder 1 met elkander t.w. die genoemd
onder 1 a) en 1 b) in de verpakking volgens rn. 63. Indien voorwerpen
genoemd onder 1 c) gezamenlijk verpakt zijn met voorwerpen
genoemd onder la) of 1 b) of met beide, moeten die genoemd
onder 1 c) reeds verpakt zijn volgens de daarvoor geldende
voorschriften, terwijl de buitenverpakking in overeenstemming moet
zijn met die welke voorgeschreven is voor voorwerpen genoemd
onder 1 a) of 1 b). Een collo mag niet meer wegen dan 120 kg;
b) voorwerpen genoemd onder 2 a) met die genoemd onder 2 b)
mits afzonderlijk verpakt in binnenverpakkingen bestaande uit dozen,
en gezamenlijk in houten kisten geplaatst. Een collo mag ten hoogste
100 kg wegen;
c) voorwerpen genoemd onder 4 met elkander, onder inachtneming
van de voorschriften voor de binnenverpakking, in een houten buitenkist.
Een collo mag niet meer wegen dan 100 kg.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
79 Colli, waarin voorwerpen genoemd onder 1, 3, 5—11 en 13—15
verpakt zijn, moeten voorzien zijn van etiketten volgens model nr. 1.
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
80 Voorwerpen genoemd onder 3, 5, 7—10 en 15 worden ten vervoer
als snelgoed slechts toegelaten als wagenlading. Voorwerpen genoemd

des transports en grande vitesse; ils ne sont admis en petite vitesse
qu'en wagons complets.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
81 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 61 et doit être soulignée en rouge.
(2) L'expéditeur doit certifier dans la lettre de voiture:
a) pour les objets des 1° b), 1° c), 5° d) et 11°: ,,La nature et
remballage sont conformes aux prescriptions de l'Annexe I à la
CIM";
b) pour les objets des 2°, 3°, 4°, 5° a) à c), 5° e) et f), 6° à 10°
et 12° à 15°: ,,Uemballage est conforme aux prescriptions de l'Annexe
I à la CIM".
D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
82 (1) Les objets de la classe Ib seront chargés dans des wagons
couverts.
(2) Ne doivent être employés pour les objets des 13° et 14° que
des wagons couverts pourvus d'appareils de choc et de traction à
ressorts, à toiture solide et sûre, ne présentant pas de fissures, munis
de portes et de volets (vantaux) fermant bien et dépourvus, si
possible, d'appareils de freinage. En cas d'utilisation de wagons
pourvus d'appareils de freinage, ceux-ci seront mis en condition de ne
pas pouvoir être actionnés. On doit éviter qu'il subsiste, en saillie,
à l'intérieur des wagons des objets en fer qui ne seraient pas des
éléments constructifs du wagon. Les portes et les volets (vantaux) des
wagons doivent toujours être tenus fermés.
(3) Pour l'utilisation des wagons munis d'installations électriques,
voir Appendice IV.
(4) Les colis renfermant des objets des 13° et 14° seront arrimés
dans les wagons de manière qu'ils soient garantis contre tout frottement,
cahot, heurt, renversement et chute.
83 (1) Les colis renfermant des objets rangés dans la présente classe
peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir Appendice
VI).
(2) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
85 devront être respectées à l'intérieur du petit container ainsi que
dans le wagon transportant le ou les petits containers.

onder 13 en 14 zijn van het vervoer als snelgoed uitgesloten; ten vervoer
als vrachtgoed worden zij slechts toegelaten als wagenlading.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
81 (1) De omschrijving van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn aan een der cursief gedrukte benamingen in rn. 61 en
moet rood onderstreept zijn.
(2) De afzender moet in de vrachtbrief verklaren:
a) voor voorwerpen genoemd onder 1 b), 1 c), 5 d) en 11:
„Aard en verpakking voldoen aan de voorschriften van Bijlage I,
CIM";
b) voor voorwerpen genoemd onder 2, 3, 4, 5 a)—c), 5 e), 5 f),
6—10 en 12—15:
„De verpakking voldoet aan de voorschriften van Bijlage I, CIM".
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
82 (1) Voorwerpen vallende onder klasse Ib moeten in gesloten
wagens geladen worden.
(2) Vervoer van voorwerpen genoemd onder 13 en 14 mag slechts
geschieden in gesloten wagens, voorzien van verend stoot- en trekwerk,
een sterk en dicht dak zonder reten, goed sluitende deuren en
luiken (ventilatiekleppen) en zo mogelijk zonder remwerk. Indien
wagens voorzien van remwerk, gebruikt worden, moet dit buiten
bedrijf gesteld zijn. In het inwendige der wagens mogen geen ijzeren
voorwerpen uitsteken, die niet tot de samenstellende delen van de
wagen behoren. Deuren en luiken (ventilatiekleppen) moeten steeds
gesloten worden gehouden.
(3) Voor het gebruik van wagens met electrische inrichtingen, zie
Aanhangsel IV.
(4) Colli met voorwerpen genoemd onder 13 en 14 moeten zodanig
in de wagens worden geladen dat schuiven, stoten, schokken, kantelen
en vallen is uitgesloten.
83 (1) Colli, die voorwerpen bevatten die onder deze klasse vallen
mogen in kleine laadkisten geplaatst zijn (zie Aanhangsel VI).
(2) De verbodsbepalingen betreffende samenlading, vermeld in rn.
85 moeten zowel t.a.v. de kleine laadkisten als van de wagen, waarin
de kleine laadkisten worden vervoerd, in acht worden genomen.

2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
84 Les wagons dans lesquels sont chargés des colis munis d'étiquettes
conformes au modèle N° 1 (marg. 79) porteront cette même étiquette
sur leurs deux côtés.
E. Interdictions de chargement en commun.
85 (1) Les pétards de chemin de fer (3°), les amorces détonantes
(5°), les mèches détonantes instantanées (7°) et les objets des 13° et
14° ne doivent pas être chargés en commun dans le même wagon:
a) avec des matières explosives de la classe la (marg. 21);
b) avec les objets du 6° de la classe Ib (marg. 61);
c) avec les matières liquides inflammables des 1° et 2°, ni avec
de l'aldéhyde acétique, de l'acétone, des mélanges d'acétone (5°). de
la classe Illa (marg. 301).
(2) Ne doivent pas non plus être chargés en commun dans le
même wagon:
a) les pétards de chemin de fer (3°), les amorces détonantes (5°)
et les mèches détonantes instantanées (7°) avec les objets des 8° à
11°, 14° et 15° de la classe Ib (marg. 61);
b) les objets du 13° avec les objets des 3°,5 o ,7 o àll o ,14°et
15° de la classe Ib (marg. 61);
c) les munitions (14°) avec les objets des 3°, 5°, 7°, 11° et 13°
de la classe Ib (marg. 61).
(3) Les objets du 3° et des 5° à 15° de la classe Ib ne doivent pas
être chargés en commun dans le même wagon avec les matières
comburantes de la classe IIIc (marg. 371).
(4) Les objets de la classe Ib ne doivent pas être chargés en commun
dans le même wagon:
a) avec les matières sujettes à l'inflammation spontanée du 3° du
marg. 201, et avec toutes les autres matières de la classe II en tant
qu'elles ne sont pas emballées dans des récipients en métal;
b) avec des matières radioactives de la classe IVb (marg. 451).
86 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les
envois qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même
wagon (art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
87 Pas de prescriptions.
88-
99

2. Opschriften en gevaarsetiketten opdewagens
(zie Aanhangsel V).
84 Op de wagens, waarin colli zijn geladen, voorzien van etiketten
volgens model nr. 1 (rn. 79), moeten aan beide zijden dezelfde
etiketten aangebracht zijn.
E. Verbod van samenlading.
85 (1) Knalseinen voor spoorwegdoeleinden (3), brisante ontstekingsmiddelen
(5), slagsnoer (7), voorwerpen genoemd onder 13 en 14
mogen niet in éénzelfde wagen worden geladen:
a) met ontplofbare stoffen vallende onder klasse Ia (rn. 21);
b) met voorwerpen genoemd onder 6 van klasse Ib (rn. 61);
c) met brandbare vloeistoffen genoemd onder 1 en 2 noch met
aceetaldehyde, aceton, mengsels van aceton genoemd onder 5 van
klasse lila (rn. 301).
(2) Evenmin mogen in éénzelfde wagen worden samengeladen:
a) knalseinen voor spoorwegdoeleinden (3), brisante ontstekingsmiddelen
(5) en slagsnoer (7) met voorwerpen genoemd onder 8—11,
14 en 15 van klasse Ib (rn. 61);
b) voorwerpen genoemd onder 13 met voorwerpen genoemd onder
3, 5, 7—11, 14 en 15 van klasse Ib (rn. 61);
c) munitie genoemd onder 14 met voorwerpen genoemd onder 3,
5, 7—11 en 13 van klasse Ib (rn. 61).
(3) De voorwerpen genoemd onder 3 en onder 5—15 van klasse
Ib mogen niet in éénzelfde wagen geladen worden met oxyderend
werkende stoffen van klasse Mc (rn. 371).
(4) De voorwerpen vallende onder klasse Ib mogen niet in éénzelfde
wagen geladen worden:
a) met stoffen vatbaar voor zelf ontbranding genoemd onder 3 van
rn. 201 en met alle andere stoffen vallende onder klasse II voor zover
deze niet in metalen houders verpakt zijn;
b) met radioactieve stoffen vallende onder klasse IVb (rn. 451).
86 Voor zendingen, die niet met andere in éénzelfde wagen mogen
worden geladen, moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt
(art. 6, § 9, 2e lid, CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
87 Geen voorschriften.
88-
99

CLASSE le. INFLAMMATEURS, PIÈCES D'ARTIFICE, etc.
1. Enumération des objets
100 (1) Parmi les objets entrant dans la définition de la classe le ne
sont admis au transport que ceux énumérés au marg. 101, ceci sous
réserve des conditions prévues aux marg. 100 (2) à 120. Ils sont
dès lors des objets de l'Annexe I.
Nota. Les emballages vides ayant renfermé des objets de la classe le ne
sont pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
(2) Quant à leur substance, les objets admis doivent remplir les
conditions suivantes:
a) La charge explosive sera constituée, aménagée et répartie de
manière que ni la friction, ni les trépidations, ni le choc, ni l'inflammation
des objets emballés ne puissent provoquer une explosion de
tout le contenu du colis.
b) Le phosphore blanc ou jaune ne doit être employé que dans les
objets des 2° et 20° (marg. 101).
c) La composition détonante des pièces d'artifice (marg. 101, 21°
à 24°) et les compositions fumigènes des matières utilisées pour la
lutte contre les parasites (marg. 101, 27°) ne doivent pas contenir de
chlorate.
d) La charge explosive doit satisfaire à la condition de stabilité du
marg. 1113 de l'Appendice I.
101 A. Inflammateurs:
1 ° a) Les allumettes de sûreté (à base de chlorate de potassium et
de soufre) ;
b) les allumettes à base de chlorate de potassium et de sesquisulfure
de phosphore, ainsi que les inflammateurs à friction.
2° Les bandes d'amorces pour lampes de sûreté et les bandes
d'amorces paraffinées pour lampes de sûreté. 1000 amorces ne
doivent renfermer que 7,5 g au plus d'explosif.
Quant aux rubans d'amorces, voir sous 15°.
3° Les mèches à poudre noire dites mèches à combustion lente
(mèches consistant en un cordeau mince et étanche avec une
âme de poudre noire de faible section).
Quant aux autres mèches, voir à la classe Ib, 1° et 7° (marg.
61).
4° Le /// pyroxylé (fils de colon nitré). Voir aussi Appendice I,
marg. 1101.
5° Les lances d'allumage (tubes en papier ou en carton renfermant
une petite quantité de composition fusante de matières oxygénées
et de matières organiques, additionnés ou non de composés nitrés

Ie ONTVLAMMINGSMIDDELEN, VUURWERK EN
DERGELIJKE ARTIKELEN
1. Opsomming der voorwerpen
100 (1) Van de voorwerpen, vallende onder de omschrijving van klasse
Ie, worden slechts ten vervoer toegelaten die, welke opgesomd zijn
onder rn. 101 en dan nog slechts onder de voorwaarden, genoemd in
rn. 100 (2)—120. Dit zijn derhalve voorwerpen vallende onder
Bijlage I.
Opmerking. Ledige pakmiddelen, welke voorwerpen van klasse Ie hebben
bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
(2) De samenstelling der toegelaten voorwerpen moet voldoen
aan de volgende voorwaarden:
a) De ontplofbare sas moet zodanig zijn samengesteld, aangebracht
en verdeeld, dat wrijven, schokken, stoten of ontbranden der
verpakte goederen geen ontploffing van de gehele inhoud van het
collo kan teweegbrengen.
b) Witte of gele phosphor mag uitsluitend worden gebruikt bij de
voorwerpen genoemd onder 2 en 20 (rn. 101).
c) De knalsas van vuurwerk (rn. 101, 21—24) en de rooksas in
de middelen tot bestrijding van schadelijke insecten (rn. 101, 27),
mogen geen chloraat bevatten.
d) De ontplofbare sas moet voldoen aan de stabiliteitseis gesteld
in rn. 1113, Aanhangsel I.
101 A. Oetvlammingsmiddelen:
1 a) V eiligheidslucifers (met kaliumchloraat en zwavel);
b) lucifers met kaliumchloraat en phosphortrisulfide, alsmede
wrijvingslucifers.
2 Ontstekingsbanden voor veiligheidslampen en geparaffineerde
ontstekingsbanden voor veiligheidslampen. 1000 amorces mogen
ten hoogste 7,5 g knalsas bevatten.
Voor knalstroken (amorcesstroken), zie 15.
3 Langzaam brandend vuurkoord (vuurkoord bestaande uit een
dunne dichte slang met een kern van zwart buskruit van geringe
doorsnede).
Voor ander vuurkoord, zie klasse Ib, 1 en 1 (rn. 61).
4 Sckietkatoendraad, zie ook Aanhangsel I, rn. 1101.
5 Zunders (papieren of kartonnen kokers, bevattende een kleine
hoeveelheid brandsas bestaande uit zuurstofdragers en organische
stoffen, waaraan al of niet aromatische nitroverbindingen zijn

aromatiques) et les capsules à thermite avec des pastilles
d'allumage.
6° Les allumeurs de sûreté pour mèches (douilles en papier renfermant
une amorce traversée par un fil destiné à produire une
friction ou un arrachement, ou engins de construction similaire).
7° Les amorces électriques sans détonateur.
8° Les inflammateurs électriques (par ex. les inflammateurs destinés
à l'allumage des poudres de magnésium photographiques). La
charge d'un inflammateur ne doit ni dépasser 30 mg, ni renfermer
plus de 10% de fulminate de mercure.
Nota. Les appareils produisant une lumière subite dans le genre des ampoules
électriques et qui renferment une charge d'inflammation semblable
à celle des inflammateurs électriques ne sont pas soumis aux prescriptions
de l'Annexe I.
B. Articles et jouets pyrotechniques; amorces et rubans d'amorces;
articles détonants:
9° Les articles pyrotechniques de salon (par ex. cylindres Bosco,
bombes de confetti, fruits pour cotillons). Les objets à base de
coton nitré (coton-collodion) ne doivent en renfermer que 1 g au
plus par pièce.
10° Les bonbons fulminants, cartes de fleurs, lamelles de papier nitré
(papier-collodion).
11° Les pois fulminants, grenades fulminantes et autres jouets pyrotechniques
similaires renfermant du fulminate d'argent. 1000
pièces ne doivent renfermer que 2,5 g au plus de fulminate
d'argent.
12° Les pierres fulminantes, portant à la surface une charge d'explosif
de 3 g au plus par pièce à l'exclusion de fulminate.
13° Les allumettes pyrotechniques (par ex. allumettes de bengale.
allumettes pluie d'or ou pluie de fleurs).
14° Les cierges merveilleux sans tête d'allumage.
15° Les amorces pour jouets d'enfants, les rubans d'amorces et les
anneaux d'amorces. 1000 amorces ne doivent pas renfermer plus
de 7,5 g d'explosif exempt de fulminate.
Quant aux bandes d'amorces pour lampes de sûreté, voir sous 2°.
16° Les bouchons fulminantsavec une charge explosive à base de
phosphore et de chlorate ou avec une charge de fulminate ou
d'une composition similaire, comprimée dans des douilles en carton.
1000 bouchons ne doivent renfermer que 60 g au plus
d'explosif chlorate ou 10 g au plus de fulminate ou de composition
à base de fulminate.
17° Les pétards ronds avec une charge explosive à base de phosphore
et de chlorate, 1000 pétards ne doivent renfermer que
45 g au plus d'explosif.

toegevoegd) en thermietpijpjes met ontstekingspillen.
6 Veiligheidsaanstekers voor lonten (papieren hulzen, bevattende
een slaghoedje met een doorlopende wrijvings- of trekdraad of
een inrichting van soortgelijke samenstelling).
7 Electrische ontstekers zonder slagpijpje.
8 Electrische ontvlammingsmiddelen (b.v. voor fotografisch flitslicht).
De hoeveelheid sas in een ontvlammingsmiddel mag niet
meer bedragen dan 30 mg en niet meer dan 10' % slagkwik
bevatten.
Opmerking. Flitslichttoestellen uitgevoerd als electrische gloeilampen
en die een sas bevatten als aangegeven voor electrische ontvlammingsmiddelen,
zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
B. Pyrotechnisch speelgoed; klappertjes en knalstroken; knaiartikelen:
9 Kamervuurwerk (b.v. boscocylinders, confettibommen, cotillonvruchten).
Voorwerpen met collodiumwol mogen daarvan ten
hoogste 1 g per stuk bevatten.
10 Knalbonbons, bloemenkaarten, blaadjes collodiumpapier.
11 Knalerwten, knaïgranaten en soortgelijk knalzüver bevattend
pyrotechnisch speelgoed. 1000 stuks mogen ten hoogste 2,5 g
knalzüver bevatten.
12 Knalstenen, aan de oppervlakte voorzien van ten hoogste 3 g
knalsas per stuk met uitzondering van fulminaat.
13 Pyrotechnische lucifers (b.v. Bengaalse lucifers, goudenregenkaarsen,
bloemenregenkaarsen).
14 Wonderkaarsen zonder ontstekingskop.
15 Klappertjes (amorces), knalstroken (amorcesstroken) en knolringen
(amorcesringen). 1000 klappertjes mogen ten hoogste
7,5 g knalsas, met uitzondering van fulminaat, bevatten.
Voor ontstekingsbanden voor veiligheidslampen, zie 2.
16 Knaïkurken met een knalsas, samengesteld uit phosphor met een
chloraat of in de vorm van een kartonnen dopje, waarin een
fulminaat of een dergelijke knalsas geperst is, 1000 knaïkurken
mogen ten hoogste 60 g chloraatknalsas of ten hoogste 10 g fulminaat
of samenstelling op basis van fulminaat bevatten.
17 Knalschijven met een knalsas samengesteld uit phosphor met een
chloraat. 1000 stuks mogen ten hoogste 45 g knalsas bevatten.

18° Les amorces en carton (munition Hlliput) avec une charge explosive
à base de phosphore et de chlorate ou avec une charge
de fulminate ou d'une composition similaire. 1000 amorces ne
doivent renfermer que 25 g au plus d'explosif.
19° Les amorces en carton éclatant sous le pied, avec une charge
protégée à base de phosphore et de chlorate. 1000 amorces ne
doivent renfermer que 30 g au plus d'explosif.
20° a) Les plaques détonantes;
b) les martinikas (dits feux d artifice espagnols),
les unes et les autres se composant d'un mélange de phosphore
blanc (jaune) et rouge avec du chlorate de potassium et au moins
50 % de matières inertes n'intervenant pas dans la décomposition
du mélange de phosphore et de chlorate. Une plaque ne
doit pas peser plus de 2,5 g et un martinika pas plus de 0,1 g.
C. Pièces d'artifice:
21° Les fusées paragrêles non munies de détonateur, les bombes et
les pots à feu. La charge, y compris la charge propulsive, ne
doit pas peser plus de 14 kg par pièce, la bombe ou le pot à feu
plus de 18 kg au total.
22° Les bombes incendiaires, les fusées, les chandelles romaines, les
fontaines, les roues et les pièces d'artifice similaires, dont la
charge ne doit pas peser plus de 1200 g par pièce.
23 ° Les coups de canon renfermant par pièce au plus 600 g de poudre
noire en grains ou 220 g d'explosifs pas plus dangereux que la
poudre d'aluminium avec du perchlorate de potassium, les coups
de fusil (pétards) renfermant par pièce au plus 20 g de poudre
noire en grains, tous pourvus de mèches dont les bouts sont
couverts, et les articles similaires destinés à produire une forte
détonation.
Quant aux pétards de chemin de fer, voir à la classe Ib, 3°
(marg. 61).
24° Les petites pièces d'artifice (par ex. crapauds, serpenteaux, pluies
d'or, pluies d'argent, s'ils renferment au plus 1000 g de poudre
noire en grains par 144 pièces; les volcans et les comètes à main,
s'ils renferment par pièce 30 g au plus de poudre noire en grains).
25° Les feux de bengale sans tête d'allumage (par ex. torches de
bengale, lumières, flammes).
26° Les poudres-éclairs au magnésium prêtes à Vusage, dans des
emballages isolés, ne renfermant pas plus de 5 g de charge
éclairante, sans addition d'aucun chlorate.

18 Kartonnen slaghoedjes (Liliputmunitie) met een knalsas, samengesteld
uit phosphor met een chloraat of uit een fulminaat of
soortgelijke stof. 1000 stuks mogen ten hoogste 25 g knalsas
bevatten.
19 Kartonnen slaghoedjes (voetklappers), met een afgedekte knalsas,
samengesteld uit phosphor met een chloraat. 1000 stuks
mogen ten hoogste 30 g knalsas bevatten.
20 a) Knetterlak;
b) martinica's (z.g. Spaans vuurwerk),
beide bevattende een mengsel van witte (gele) en rode phosphor
met kaliumchloraat en ten minste 50 % inerte stoffen,
welke aan de ontleding van het mengsel geen werkzaam
aandeel hebben.
Een stukje knetterlak mag niet meer wegen dan 2,5 g en een
martinica niet meer dan 0,1 g.
C. Vuurwerk.
21 Hagelv uur pijlen zonder slagpijpjes, bommen en vuur- of zwerm*
potten. De lading met inbegrip van de voortdrijvende lading,
mag niet meer wegen dan 14 kg, een bom of een vuur- of zwermpot
niet meer dan in totaal 18 kg.
22 Branders, vuurpijlen, romeinse kaarsen, fonteinen, vuurwielen en
soortgelijk vuurwerk, waarvan de lading per stuk niet meer dan
1200 g mag wegen.
23 Kanonslagen, bevattende ten hoogste 600 g gekorreld zwart buskruit
of 220 g springstof, die niet gevaarlijker is dan alurniniumpoeder
met kaliumperchloraat en geweerklappers (petarden), bevattende
ten hoogste 20 g gekorreld buskruit, beide soorten voorzien
van een lont, waarvan de uiteinden afgedekt zijn, en soortgelijke
artikelen, om een sterke knal voort te brengen.
Voor knalseinen voor spoorwegdoeleinden zie klasse Ib (rn. 61).
24 Kleine vuurwerkartikelen (b.v. voetzoekers, zevenklappers, gouden
en zilveren regen, indien zij ten hoogste 1000 g gekorreld
zwart buskruit per gros bevatten; vulkanen en staartsterren, indien
zij ten hoogste 30 g gekorreld zwart buskruit per stuk bevatten).
25 Bengaals vuurwerk zonder ontstekingskop (b.v. Bengaalse fakkels,
Bengaals vuur, Bengaalse vlammen).
26 Flitslicht poeder, gereed voor het gebruik, in afzonderlijke pakjes,
elk bevattende ten hoogste 5 g lichtsas, waarin geen chloraten
mogen voorkomen.

D. Matières utilisées pour la lutte contre les parasites:
27° Les matières produisant des fumées pour des buts agricoles et
forestiers, ainsi que les cartouches fumigènes pour la lutte contre
les parasites.
Quant aux engins fumigènes renfermant du chlorate de potassium
ou de sodium ou munis d'une charge explosive, voir à la classe
Ib, 12° (marg. 61).
A. Colis.
2. Conditions de transport
1. Conditions générales d'emballage.
102 (1) Les emballages seront fermés et étanches de manière à
empêcher toute déperdition du contenu.
(2) Les emballages y compris les fermetures doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les objets seront solidement assujettis dans leurs emballages,
de même que les emballages intérieurs dans les emballages
extérieurs.
(3) Les matières de remplissage formant tampon seront adaptées
aux propriétés du contenu.
2. Emballage d'objets de même espèce.
103 (1) Les objets du 1 ° a) seront emballés:
a) dans des boîtes de telle façon que tout jeu soit exclu; 16 au
plus de ces boîtes seront réunies au moyen de papier résistant en un
paquet dont tous les, plis seront collés.
Ces paquets seront placés dans une caisse en carton lisse fort ou en
carton ondulé double-face, dont tous les rabats seront collés ou
fermés par des bandes gommées recouvrant tous les joints. Le poids
d'un colis ne pourra dépasser 15 kg si la caisse est en carton lisse,
ou 20 kg si elle est en carton ondulé double-face;
ou bien: 50 au plus de ces paquets seront réunis, au moyen de
papier Kraft d'au moins 50 g/m 2 , en un paquet collecteur, dont tous
les plis seront collés. Une série de ces paquets collecteurs sera placée
dans une caisse en carton ondulé double-face; le poids d'un colis ne
pourra dépasser 30 kg. Tous les rabats de la caisse seront collés ou
fermés par des bandes gommées recouvrant tous les joints.
Les colis d'un poids supérieur à 15 kg auront en outre leur fermeture
assurée par un ou plusieurs cerclages métalliques serrés mécaniquement;

D. Middelen tot bestrijding van schadelijke insecten.
27 Rook ontwikkelende stoffen ten dienste van land- en bosbouw,
alsmede rookpatronen ter bestrijding van schadelijke insecten.
Voor rookontwikkelaars die kalium- of natriumchloraat bevatten
of die voorzien zijn van een ontplofbare lading, zie klasse Ib,
12 (rn. 61).
A. Colli.
2. Vervoersvoorwaarden
1. Algemene v e r p a k k i n g s v o o r s c h r i f t e n.
102 (1) Pakmiddelerr moeten zodanig gesloten en zo dicht zijn, dat elk
verlies van de inhoud is uitgesloten.
(2) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale vervoerseisen.
De voorwerpen moeten stevig in hun verpakking zijn
vastgezet; hetzelfde geldt voor de plaatsing van binnen verpakking in
buiten verp akking.
(3) Voor opvulling dienende stoffen moeten stroken met de eigenschappen
van de inhoud.
2. Verpakking der voorwerpen van eenzelfde
soort.
103 (1) Voorwerpen genoemd onder 1 a) moeten verpakt zijn:
a) in doosjes en wel zodanig dat elke speling is uitgesloten; ten
hoogste 16 van deze doosjes moeten door middel van sterk papier
verenigd zijn tot een pak waarvan alle naden zijn dichtgeplakt.
Deze pakken moeten geplaatst zijn in een doos, vervaardigd uit
sterk, glad karton of uit dubbelzijdig golfkarton, waarvan alle kleppen
dichtgeplakt zijn of gesloten met plakband, dat alle voegen bedekt.
Het gewicht van een collo mag niet meer bedragen dan 15 kg
indien de doos bestaat uit glad karton, of 20 kg als hij bestaat uit
dubbelzijdig golfkarton; ofwel: ten hoogste 50 van deze pakken moeten
door middel van kraftpapier van ten minste 50 g/m 2 tot een
pakket zijn verenigd, waarvan alle naden dichtgeplakt moeten zijn.
Een aantal van deze pakketten moet in een doos van dubbelzijdig
golfkarton verpakt zijn; het gewicht van een collo mag ten hoogste
30 kg bedragen. Alle kleppen van de doos. moeten dichtgeplakt of
door plakband, dat alle voegen bedekt, gesloten zijn.
Van een collo met een gewicht groter dan 15 kg moet de verpakking
bovendien versterkt zijn door één of meer metalen banden met
mechanische sluiting.

) en pochettes: 100 pochettes pourront être emballées dans des
boîtes en carton mince ou en une autre matière difficilement inflammable
(par ex. acétate de cellulose) ou dans du papier fort,
ou bien: 200 pochettes pourront être emballées dans des boîtes en
carton mince ou en une autre matière difficilement inflammable
(par ex. acétate de cellulose) à la condition que chaque rangée de
pochettes soit séparée des autres par une feuille intercalaire en carton
ou en une autre matière difficilement inflammable.
50 au plus de ces boîtes ou paquets seront emballés dans des caisses
en carton lisse fort. Le poids d'un colis ne pourra dépasser 20 kg.
Les colis d'un poids supérieur à 15 kg auront leur fermeture
assurée par un ou plusieurs cerclages métalliques serrés mécaniquement.
(2) Les objets du 1° b) seront emballés dans des boîtes, de telle
façon que tout jeu soit exclu.
12 au plus de ces boîtes seront réunies au moyen de papier résistant,
en un paquet dont tous les plis seront collés,
50 au plus de ces paquets seront réunis, au moyen de papier Kraft
d'au moins 50 g/m 2 , en un paquet collecteur dont tous les plis seront
collés et dont le poids ne devra pas dépasser 10 kg.
Une série de ces paquets collecteurs sera placée dans une caisse en
carton ondulé double-face, dont tous les rabats seront collés ou
fermés par des bandes gommées recouvrant tous les joints. Le poids
d'un colis né pourra dépasser 20 kg; ceux dont le poids est supérieur
à 15 kg auront en outre leur fermeture assurée par une ou plusieurs
bandes métalliques serrées mécaniquement.
104 (1) Les objets du 2° seront emballés dans des boîtes en tôle ou en
carton. 30 boîtes en tôle ou 144 boîtes en carton au plus seront
réunies en un paquet qui doit renfermer au plus 90 g d'explosif. Ces
paquets seront placés, soit seuls, soit en groupes, dans une caisse
d'expédition à parois bien jointives d'au moins 18 mm d'épaisseur,
garnie intérieurement de papier résistant ou de tôle mince de zinc ou
d'aluminium. Pour les colis qui ne pèsent pas plus de 35 kg, une
épaisseur de paroi de 11 mm est suffisante lorsque les caisses sont
entourées d'une bande en fer.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 100 kg.
105 ^ es °bjets du 3° seront emballés dans des caisses en bois garnies
intérieurement de papier résistant ou de tôle mince de zinc ou
d'aluminium, ou dans des tonneaux en carton imperméable, qui ne
doivent pas peser plus de 75 kg. Les petits envois d'un poids maximum
de 20 kg, enveloppés dans du carton ondulé, peuvent aussi
être emballés dans des paquets en fort papier d'emballage double,
solidement ficelés.

) in boekjes: 100 boekjes mogen verpakt zijn in dozen van dun
karton of een ander moeilijk brandbaar materiaal (b.v. acetylcellulose)
of in sterk papier,
of wel: 200 boekjes mogen verpakt zijn in dozen van dun karton
of van een andere moeilijk brandbare stof (b.v. acetylcellulose)
onder voorwaarde, dat elke laag boekjes gescheiden moet zijn van de
andere door een plaat van karton of een andere moeilijk brandbare
stof.
Ten hoogste 50 van deze dozen of pakketten moeten verpakt zijn
in dozen van sterk, glad karton. Het gewicht van een collo mag niet
meer bedragen dan 20 kg.
Van colli met een gewicht groter dan 15 kg moet de verpakking
bovendien versterkt zijn door één of meer metalen banden met
mechanische sluiting.
(2) Voorwerpen genoemd onder 1 b) moeten verpakt zijn in doosjes
en wel op zodanige wijze, dat elke speling uitgesloten is.
Ten hoogste 12 van deze doosjes moeten door middel van sterk
papier verenigd zijn tot een pak, waarvan alle naden zijn dichtgeplakt.
Ten hoogste 50 van deze pakken moeten door middel van kraftpapier
van ten minste 50 g/m 2 , tot een pakket zijn verenigd, waarvan
alle naden dichtgeplakt moeten zijn en waarvan het gewicht niet meer
dan 10 kg mag bedragen.
Een aantal van deze pakketten moet verpakt zijn in een doos
van dubbelzijdig golfkarton, waarvan alle kleppen dichtgeplakt zijn
of door plakband, dat alle voegen bedekt, gesloten. Het gewicht van
een collo mag ten hoogste 20 kg bedragen; van colli, waarvan het
gewicht meer dan 15 kg bedraagt, moet de verpakking bovendien
versterkt zijn door één of meer metalen banden met mechanische
sluiting.
104 (1) Voorwerpen genoemd onder 2 moeten verpakt zijn in blikken
of kartonnen doosjes. Ten hoogste 30 blikjes of 144 kartonnen doosjes
moeten verenigd zijn tot een pakket, dat ten hoogste 90 g springstof
mag bevatten. Deze pakketten moeten, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk,
geplaatst zijn in een buitenkist met goed gevoegde, ten
minste 18 mm dikke wanden die voorzien is van een binnenbekleding
van sterk papier of van zink- of aluminiumblik. Voor colli niet
zwaarder dan 35 kg, is een wanddikte van 11 mm voldoende indien
om de kisten een ijzeren band is gelegd.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 100 kg.
105 Voorwerpen genoemd onder 3 moeten verpakt zijn in houten kisten
met een binnenbekleding van sterk papier of van zink- of aluminiumblik,
of in waterdichte kartonnen houders, die niet meer mogen
wegen dan 75 kg. Kleine zendingen met een gewicht van ten hoogste
20 kg, gewikkeld in golfkarton, mogen ook verpakt zijn in sterk
dubbel pakpapier, dat stevig is dichtgebonden.

1 1 1
106 (1) Le fil pyroxylé (4°) sera enroulé, par longueurs de 30 m au
plus, sur des bandes de carton. Chaque rouleau sera enveloppé dans
du papier. Ces rouleaux seront réunis, par 10 au plus, au moyen de
papier d'emballage, en paquets qui seront assujettis, avec interposition
de matières formant tampon, dans des caissettes en bois. Celles-ci
seront placées, soit seules, soit en groupes, dans une caisse d'expédition
en bois.
(2) Un colis doit renfermer au plus 6000 m de fil pyroxylé.
107 (1) Les objets du 5° seront emballés, par 25 au plus, dans des
boîtes en fer-blanc ou en carton; toutefois les capsules de thermite
peuvent être emballées par 100 au plus dans des boîtes en carton.
40 de ces boîtes au plus seront assujetties, avec interposition de matières
formant tampon, dans une caisse en bois, de manière qu'elles
ne puissent entrer en contact ni entre elles, ni avec les parois de la
caisse.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 100 kg.
108 Les objets des 6° & 8° seront emballés:
a) du 6°: dans des caisses en bois;
b) du 7°: dans des caisses en bois ou dans des tonneaux en bois
ou en carton imperméable; un tonneau en carton imperméable ne
doit pas peser plus de 75 kg;
c) du 8°: dans des boîtes en carton. Les boîtes seront réunies en
un paquet renfermant au plus 1000 inflammateurs électriques. Les
paquets seront placés, soit seuls, soit en groupes, dans une caisse
d'expédition en bois.
109 (1) Les objets des 9° à 26° seront renfermés (emballages intérieurs):
a) des 9° et 10°: dans des emballages en papier ou dans des
boîtes;
b) du 11°: assujettis avec interposition de sciure de bois formant
tampon, soit dans des boîtes en carton qui, soit seules, soit en
groupes, seront enveloppées dans du papier, soit dans des caissettes
en bois; chaque boîte en carton ou caissette en bois doit renfermer
au plus 500 de ces objets;
c) du 12°: par 25 au plus, dans des boîtes en carton;
d) du 13°: dans des boîtes. 12 boîtes au plus seront réunies dans
des paquets au moyen d'une enveloppe en papier;
e) du 14°: dans des boîtes ou dans des sacs en papier. Ces emballages
seront réunis, au moyen d'une enveloppe en papier, en un
paquet renfermant au plus 144 de ces objets;

106 (1) Gezwinde lont (4) moet in lengten van ten hoogste 30 m
gerold zijn om stroken karton. ledere rol moet in papier zijn gewikkeld.
Ten hoogste 10 van deze rollen moeten door middel van
pakpapier verenigd zijn tot pakketten, die met voor opvulling dienende
stoffen vastgezet moeten zijn in houten kistjes. Deze moeten
hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, in een houten buitenkist geplaatst
zijn.
(2) Een collo mag ten hoogste 6000 m gezwinde lont bevatten.
107 (I) Voorwerpen genoemd onder 5 moeten tot ten hoogste 25 stuks
verpakt zijn in blikken of kartonnen doosjes; thermietpijpjes mogen
echter tot ten hoogste 100 stuks in kartonnen doosjes zijn verpakt. Ten
hoogste 40 van deze doosjes moeten met voor opvulling dienende stoffen
zodanig zijn vastgezet in een houten kist, dat ze noch met elkander,
noch met de kistwanden in aanraking kunnen komen.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 100 kg.
108 Voorwerpen genoemd onder 6—8 moeten zijn verpakt:
a) die genoemd onder 6: in houten kisten;
b) die genoemd onder 7: in houten kisten of in houten of waterdichte
kartonnen houders; bij gebruik van een waterdichte kartonnen
houder mag een collo ten hoogste 75 kg wegen;
c) die genoemd onder 8: in kartonnen dozen. De dozen moeten
zijn verenigd tot een pakket, bevattende ten hoogste 1000 electrische
ontstekingslamellen. De pakketten moeten hetzij afzonderlijk, hetzij
gezamenlijk geplaatst zijn in een houten buitenkist.
109 (1) Voorwerpen genoemd onder 9—26 moeten zijn verpakt (binnenverpakking):
a) die genoemd onder 9 en 10: in papier of in doosjes;
b) die genoemd onder 11: hetzij in kartonnen doosjes die afzonderlijk
of gezamenlijk in papier moeten zijn gewikkeld, hetzij in
houten kistjes; ieder kartonnen doosje of ieder houten kistje mag ten
hoogste 500 stuks bevatten; in beide gevallen moet de verpakking
met zaagsel opgevuld zijn;
c) die genoemd onder 12: tot ten hoogste 25 stuks in kartonnen
doosjes;
d) die genoemd onder 13: in doosjes; ten hoogste 12 doosjes
moeten door middel van papier tot een pakket zijn verenigd;
e) die genoemd onder 14: in doosjes of in papieren zakjes. Deze
verpakkingen moeten door middel van papier verenigd zijn tot een
pakket, dat ten hoogste 144 stuks mag bevatten;

f) du 15°: dans des boîtes en carton dont chacune doit renfermer
au plus 100 amorces chargées chacune de 5 mg au plus d'explosif
ou au plus 50 amorces chargées chacune de 7,5 mg au plus d'explosif.
12 de ces boîtes au plus seront réunies en un rouleau, et 12 de ces
rouleaux au plus seront réunis en un paquet au moyen d'une enveloppe
en papier.
Les rubans de 50 amorces chargées chacune de 5 mg au plus
d'explosif pourront être emballés de la façon suivante: par 5 rubans,
dans des boîtes en carton lesquelles seront enveloppées, au nombre
de 6, dans un papier présentant les caractéristiques de résistance
habituelle d'un papier Kraft d'au moins 40 g/m 2 ; 12 petits paquets,
ainsi formés, seront réunis en un grand paquet par enveloppement
dans un papier analogue;
g) du 16°: assujettis, avec interposition de matières formant
tampon, par 50 au plus, dans des boîtes en carton. Les bouchons
seront collés sur le fond des boîtes ou y seront fixés de manière
équivalente dans leur position. 10 boîtes au plus, disposées par petits
paquets, seront réunies en un paquet;
h) du 17°: par 5 au plus, dans des boîtes en carton. 200 boîtes au
plus, disposées en rouleaux, seront réunies dans une boîte collectrice
en carton;
i) du 18°: assujettis, avec interposition de matières formant
tampon, par 10 au plus, dans des boîtes en carton. 100 boîtes au
plus, disposées en rouleaux, seront réunies en un paquet au moyen
d'une enveloppe en papier;
k) du 19°: assujettis, avec interposition de matières formant tampon,
par 15 au plus, dans des boîtes en carton. 144 boîtes au plus, disposées
en rouleaux, seront emballées dans une seconde boîte en
carton;
1) du 20° a): par 144 au plus, assujettis, avec interposition de
matières formant tampon, dans des caisses en carton;
m) du 20° b): par 75 au plus, dans des boîtes en carton; 72. boîtes
au plus seront réunies en un paquet au moyen d'une enveloppe en
carton;
n) du 21°: dans des boîtes en carton ou dans du papier fort. Si
le point de mise à feu des objets n'est pas recouvert d'une coiffe protectrice,
ceux-ci doivent d'abord isolément être entourés de papier.
La charge propulsive des bombes pesant plus de 5 kg sera protégée
par une douille de papier recouvrant la partie inférieure de la bombe;
o) du 22°: dans des boîtes en carton ou dans du papier fort. Les
pièces d'artifice de grandes dimensions n'ont pas besoin d'un emballage
intérieur si leur point de mise à feu est recouvert d'une coiffe
protectrice;
p) du 23°: assujettis, avec interposition de matières formant tampon,
dans des boîtes en bois ou en carton. Les têtes de mise à feu
seront protégées par une coiffe protectrice;

f) die genoemd onder 15: in kartonnen doosjes, waarvan elk niet
meer dan 100 klappertjes met ten hoogste 5 mg knalsas of niet meer
dan 50 klappertjes met ten hoogste 7,5 mg knalsas mag bevatten. Ten
hoogste 12 doosjes moeten verenigd zijn tot een rol en ten hoogste
12 van deze rollen moeten door middel van papier verenigd zijn tot
een pakket.
Stroken van 50 klappertjes met elk ten hoogste 5 mg knalsas mogen
op de volgende wijze verpakt worden: 5 stroken in kartonnen doosjes;
6 doosjes moeten verpakt zijn in papier, even sterk als kraftpapier
van ten minste 40 g/m 2 ; 12 van deze pakjes moeten door middel van
soortgelijk papier tot een pakket verenigd zijn;
g) die genoemd onder 16: tot ten hoogste 50 stuks in kartonnen
doosjes, opgevuld met daartoe geschikte stoffen. De kurken moeten
op de bodems der doosjes zijn vastgelijmd of op een andere even
deugdelijke wijze op hun plaats worden gehouden. Ten hoogste 10
doosjes moeten, in kleine pakjes onderverdeeld, zijn verenigd tot een
pakket;
h) die genoemd onder 17: tot ten hoogste 5 stuks in kartonnen
doosjes. Ten hoogste 200 doosjes, onderverdeeld in rollen, moeten
zijn verpakt in een kartonnen doos;
i) die genoemd onder 18: tot ten hoogste 10 stuks in kartonnen
doosjes, opgevuld met daartoe geschikte stoffen. Ten hoogste 100
doosjes, onderverdeeld in rollen, moeten in papier zijn verpakt;
k) die genoemd onder 19: tot ten hoogste 15 stuks in kartonnen
doosjes, opgevuld met daartoe geschikte stoffen. Ten hoogste 144
doosjes, onderverdeeld in rollen, moeten verpakt zijn in een kartonnen
doos;
1) die genoemd onder 20a): tot ten hoogste 144 stuks in kartonnen
dozen, opgevuld met daartoe geschikte stoffen;
m) die genoemd onder 20 b): tot ten hoogste 75 stuks in kartonnen
doosjes; deze doosjes moeten tot ten hoogste 72 stuks in
karton verpakt zijn;
n) die genoemd onder 21: in kartonnen dozen of in sterk papier.
Indien de plaats van ontsteking der voorwerpen niet bedekt is met
een beschermkap, moeten de voorwerpen vooraf afzonderlijk in
papier zijn gewikkeld. De voortdrijvende lading van bommen, die
meer dan 5 kg wegen, moet beschermd zijn door een papieren huls,
die het onderste gedeelte van de bom bedekt;
o) die genoemd onder 22: in kartonnen dozen of in sterk papier.
Voor grote stukken vuurwerk is een binnenverpakking niet nodig,
indien de ontstekingsplaats bedekt is met een beschermkap;
p) die genoemd onder 23: in houten of kartonnen dozen, opgevuld
met daartoe geschikte stoffen. De ontstekingsplaatsen moeten bedekt
zijn met een beschermkap;

q) du 24°: dans des boîtes en carton ou dans du papier fort;
r) du 25°: dans des boîtes en carton ou dans du papier fort. Les
pièces d'artifice de grandes dimensions n'ont pas besoin d'un emballage
intérieur si leur point de mise à feu est recouvert d'une coiffe
protectrice;
s) du 26°: dans des sacs en papier ou dans de petits tubes en verre,
qui seront placés dans des boîtes en carton. Une boîte en carton doit
renfermer au plus 3 tubes en verre.
(2) Les emballages intérieurs mentionnés à l'ai. (1) seront placés
soit seuls, soit en groupes, dans des caisses d'expédition:
a) les emballages renfermant des objets des 10°, 13° et 14°, dans
des caisses d'expédition en bois;
b) les emballages renfermant des objets des 9°, 11°, 12° et 15° à
26 °, dans des caisses d'expédition à parois bien jointives d'au moins
18 mm d'épaisseur, garnies intérieurement de papier résistant ou
de tôle mince de zinc ou d'aluminium. Pour les colis qui ne pèsent pas
plus de 35 kg, une épaisseur de paroi de 11 mm est suffisante lorsque
les caisses sont entourées d'une bande en fer.
Cependant une caisse doit renfermer au plus:
50 boîtes collectrices en carton renfermant des objets du 17°,
25 paquets renfermant des objets du 18°,
50 caisses en carton renfermant des objets du 20° a),
50 paquets de 72 boîtes en carton renfermant des objets du 20° b),
un nombre de fusées paragrêles non munies de détonateurs, de
bombes ou de pots à feu (21°) de manière que la charge totale ne
dépasse pas 56 kg;
c) les poudres-éclairs au magnésium (26°) aussi dans des caisses
d'expédition ordinaires en bois, ou, si elles sont emballées dans des
sachets en papier, dans des caisses en carton fort; dans les deux cas,
ces caisses d'expédition ne doivent pas peser plus de 5 kg.
(3) Les caisses en bois renfermant des objets avec une charge explosive
à base de phosphore et de chlorate doivent être fermées au
moyen de vis.
(4) Un colis renfermant des objets des 9°, 11°, 12°, 15° à 22° et
24° à 26° ne doit pas peser plus de 100 kg; il ne doit pas peser plus
de 50 kg s'il renferme des objets du 23° et pas plus de 35 kg si les
parois de la caisse n'ont qu'une épaisseur de 11 mm et si cette caisse
est entourée d'une bande en fer.
110 (1) Les objets du 27° seront emballés dans des caisses en bois
garnies intérieurement de papier d'emballage, de papier huilé ou de
carton ondulé. La garniture intérieure n'est pas nécessaire lorsque
ces objets sont pourvus d'enveloppés en papier ou en carton.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 100 kg.

q) die genoemd onder 24: in kartonnen dozen of in sterk papier;
r) die genoemd onder 25: in kartonnen dozen of in sterk papier.
Voor grote stukken vuurwerk is een binnenverpakking niet nodig,
indien de ontstekingsplaats bedekt is met een beschermkap;
s) die genoemd onder 26: in papieren zakjes of in glazen buisjes,
geplaatst in kartonnen dozen. Een kartonnen doos mag ten hoogste
3 glazen buisjes bevatten.
(2) De binnen verpakkingen, genoemd in rn. 109 (1), moeten hetzij
afzonderlijk, hetzij gezamenlijk in buitenkisten zijn geplaatst:
a) verpakkingen met voorwerpen genoemd onder 10, 13 en 14 in
houten buitenkisten;
b) verpakkingen met voorwerpen genoemd onder 9, 11, 12 en
15—26, in buitenkisten met goed gevoegde wanden van ten minste
18 mm dikte en inwendig bekleed met sterk papier of zink- of aluminiumblik.
Voor colli, die niet meer wegen dan 35 kg, is een wanddikte
van 11 mm voldoende, indien om de kist een ijzeren band is
gelegd.
Een kist mag echter niet meer bevatten dan:
50 kartonnen dozen met voorwerpen genoemd onder 17,
25 pakken met voorwerpen genoemd onder 18,
50 kartonnen dozen met voorwerpen genoemd onder 20 a),
50 pakketten van 72 kartonnen dozen met voorwerpen genoemd
onder 20 b),
en een zodanig aantal hagelvuurpijlen zonder slagpijpjes, bommen,
vuur- of zwermpotten (21), dat het totale gewicht 56 kg niet te boven
gaat;
c) flitslichtpoeder (26) ook in gewone houten buitenkisten of, indien
verpakt in papieren zakken, in sterke kartonnen dozen; in beide
gevallen mag een collo niet meer wegen dan 5 kg.
(3) Houten kisten, die voorwerpen bevatten met phosphor-chloraatsas
moeten dichtgeschroefd zijn.
(4) Een collo met voorwerpen genoemd onder 9, 11, 12, 15—22 en
24—26 mag niet meer wegen dan 100 kg en met voorwerpen genoemd
onder 23 niet meer dan 50 kg; indien de kistwanden slechts
11 mm dik zijn en om de kist een ijzeren band is gelegd mag het collo
niet meer wegen dan 35 kg.
110 (1) Voorwerpen genoemd onder 27 moeten verpakt zijn in houten
kisten, voorzien van een binnenbekleding van pakpapier, geolied
papier of golfkarton. Deze binnenbekleding is niet nodig, indien de
voorwerpen afzonderlijk in papier of karton verpakt zijn.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 100 kg.

(3) Les cartouches fumigènes destinées à la lutte contre les parasites,-si
elles sont enveloppées dans du papier ou du carton, peuvent
également être emballées:
a) dans des boîtes en carton ondulé ou dans des caisses en carton
fort; un colis ne doit pas peser plus de 20 kg;
b) dans des caisses en carton ordinaire; un colis ne doit pas peser
plus de 5 kg.
3. Emballage en commun.
111 Parmi les objets dénommés au marg. 101 peuvent seulement être
réunis dans un même colis avec des objets d'une espèce différente
de ce marg. ou avec des matières ou objets appartenant à d'autres
classes ou avec d'autres marchandises, les objets ci-dessous et sous
réserve des conditions ci-après:
a) entre eux:
1° objets groupés sous le même chiffre, renfermés, compte tenu
des prescriptions relatives à remballage intérieur, dans l'emballage
d'expédition tel qu'il est prescrit pour les objets de ce
chiffre. Equivalence admise entre une caisse en carton renfermant
des objets du 20° a) et un paquet renfermant des objets.du 20°
b). En outre, les prescriptions du marg. 109 (3) relatives au
colis doivent être observées;
2° objets dénommés sous 9° à 25°, renfermés, compte tenu des
prescriptions relatives à remballage intérieur, dans une caisse
collectrice répondant aux prescriptions concernant les objets y
renfermés auxquels le marg. 109 (2) et (3) impose les conditions
les plus rigoureuses. Equivalence admise entre un paquet
renfermant des objets du 18° et deux boîtes collectrices renfermant
des objets du 17° ou deux caisses en carton renfermant
des objets du 20° a) ou deux paquets renfermant des objets du
20° b). En aucun cas, un colis ne doit peser plus de 100 kg
et plus de 50 kg s'il renferme des objets du 23°;
b) avec des matières appartenant à d'autres classes — si et en
tant que l'emballage en commun est également admis pour ces matières
— ainsi qu'avec d'autres marchandises:
1° objets du 1° en quantité totale de 5 kg au plus; réunion interdite
avec les matières des classes II, Illa et Illb. Les objets, compte
tenu des prescriptions relatives à l'emballage intérieur, seront
réunis dans un emballage collecteur en bois avec les autres
marchandises devant être emballées en commun;
2° objets du 4° en quantité totale de 5 caissettes au plus. Les
objets, compte tenu des prescriptions relatives à l'emballage

(3) Rookpatronen voor de bestrijding van schadelijke insecten
mogen, indien zij gewikkeld zijn in papier of karton, ook verpakt zijn:
a) in dozen van golfkarton of van sterk karton; een collo mag niet
meer wegen dan 20 kg;
b) in dozen van gewoon karton; een collo mag niet meer wegen
dan 5 kg.
3. Gezamenlijke verpakking.
111 Van de voorwerpen opgesomd onder rn. 101 mogen slechts onder
de volgende voorwaarden de hierna genoemde in één collo gezamenlijk
verpakt zijn met andere voorwerpen genoemd onder dit rn. of
met stoffen of voorwerpen vallende onder andere klassen of met
andere goederen:
a) onderling:
Ie. voorwerpen genoemd onder hetzelfde cijfer onder inachtneming
van de voorschriften betreffende de binnenverpakking, in de voorgeschreven
buitenverpakking. Een kartonnen doos met voorwerpen
genoemd onder 20 a) wordt gelijkgesteld met een pak met
voorwerpen genoemd onder 20 b). Bovendien moeten de voorschriften
genoemd in rn. 109 (3) in acht zijn genomen;
2e. voorwerpen genoemd onder 9—25 onder inachtneming van de
voorschriften betreffende de binnenverpakking in een buitenkist
die voldoet aan de strengste voorschriften ten aanzien van de desbetreffende
voorwerpen en genoemd onder rn. 109 (2) en (3).
Een pak met voorwerpen genoemd onder 18 wordt gelijkgesteld
met twee kartonnen dozen met voorwerpen genoemd onder 17, of
met twee kartonnen dozen met voorwerpen genoemd onder 20 a)
of met twee pakken met voorwerpen genoemd onder 20 b). Een
collo mag in geen geval meer dan 100 kg wegen, het gewicht mag
ten hoogste 50 kg bedragen indien het collo voorwerpen genoemd
onder 23 bevat;
b) met stoffen vallende onder andere klassen — indien en voor
zover gezamenlijke verpakking ook voor deze stoffen is toegestaan
— of met andere goederen;
Ie. voorwerpen genoemd onder 1 in een totale hoeveelheid van ten
hoogste 5 kg; gezamenlijke verpakking met stoffen vallende onder
de klassen II, lila en Illb is verboden. De voorwerpen moeten
dan met inachtneming van de voorschriften betreffende de binnenverpakking,
met de andere goederen gezamenlijk verpakt zijn in
een houten buitenkist; t
2e. voorwerpen genoemd onder 4 in hoeveelheden van ten hoogste
5 kistjes. De voorwerpen moeten dan met inachtneming van de

intérieur, seront réunis dans un emballage collecteur en bois
avec les autres marchandises devant être emballées en commun;
c) avec de la mercerie ou des jouets ordinaires:
objets des 9° à 20°. Ils doivent être tenus isolés de la mercerie et
des jouets ordinaires. Chaque espèce, compte tenu des prescriptions
relatives à l'emballage intérieur, sera réunie à de la mercerie ou
à des jouets dans une caisse collectrice répondant aux prescriptions
concernant les objets y renfermés auxquels le marg. 109 (2) et (3)
impose les conditions les plus rigoureuses. Equivalence admise entre
un paquet renfermant des objets du 18° et deux boîtes collectrices
renfermant des objets du 17° ou deux caisses en carton renfermant des
objets du 20° a) ou deux paquets renfermant des objets du 20° b).
En aucun cas, un colis ne doit peser plus de 100 kg.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
c o 1 i s.
112 Pas de prescriptions.
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
113 Pas de prescriptions.
C. Mentions dans îa lettre de voiture.
114 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 101 et doit être soulignée en rouge. Est également
admise la mention dans la lettre de voiture: ,,Pièces d'artifice
de l'Annexe I à la CIM, marg. 101, chiffres ", avec indication
des chiffres sous lesquels sont rangés les objets à transporter.
(2) Pour les objets des 2°, 4°, 5°, 8 Y 9°, 11°, 12° et 15° à 27°,
l'expéditeur doit certifier dans la lettre de voiture: ,,La nature et
Vemballage sont conformes aux prescriptions de VAnnexe 1 à la
CIM".
(3) Dans les lettres de voiture afférentes aux colis dans lesquels
un objet dénommé au marg. 101 est emballé en commun avec d'autres
matières ou objets de l'Annexe I ou avec d'autres marchandises, les
mentions relatives à chacun de ces objets ou matières doivent être
indiquées séparément.
D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions-relatives aux wagons et au chargement.
115 (1) Les objets de la classe le seront chargés dans des wagons
couverts.

voorschriften betreffende de binnen ver pakking met de andere
goederen gezamenlijk verpakt zijn in een houten buitenkist;
c) met galanterieën of speelgoed:
voorwerpen genoemd onder 9—20. Zij moeten van de galanterieën
en het speelgoed gescheiden worden gehouden. Iedere soort moet,
met inachtneming van de voorschriften omtrent de binnenverpakking,
met de galanterieën of het speelgoed gezamenlijk verpakt zijn in een
houten buitenkist, welke moet voldoen aan de strengste voorschriften
ten aanzien van de desbetreffende voorwerpen en genoemd onder rn.
109 (2) en (3). Eén pak met voorwerpen genoemd onder 18 wordt
gelijkgesteld met- twee kartonnen dozen met voorwerpen genoemd
onder 17 of twee kartonnen dozen met voorwerpen genoemd onder
20 a) of twee pakketten met voorwerpen genoemd onder 20 b). Een
collo mag in geen geval meer dan 100 kg wegen.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli.
112 Geen voorschriften.
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
113 Geen beperkingen.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
114 (1) De omschrijving der goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn aan een der cursief gedrukte benamingen in rn. 101 en
moet rood zijn onderstreept. In plaats daarvan is ook in de vrachtbrief
de volgende vermelding toegestaan: „Vuurwerk vallende onder
Bijlage /, CIM, rn. 101, genoemd onder ", met aanduiding
der cijfers waaronder de te vervoeren voorwerpen gerangschikt zijn.
(2) Voor voorwerpen genoemd onder 2, 4, 5, 8, 9, 11, 12 en 15—
27 moet de afzender in de vrachtbrief verklaren: „Aard en verpakking
voldoen aan de voorschriften van Bijlage I, CIM".
(3) Voor colli, waarin een of meer voorwerpen opgesomd in rn.
101 gezamenlijk verpakt zijn met andere stoffen of voorwerpen vallende
onder Bijlage I of met andere goederen, moeten de aanduidingen
voor ieder van deze voorwerpen of stoffen afzonderlijk in de vrachtbrief
zijn vermeld.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
115 (1) Voorwerpen vallende onder klasse Ie moeten in gesloten wagens
zijn geladen.

(2) Pour l'utilisation des wagons munis d'installations électriques
au transport des objets des 4% 21°, 22°, 23° et 26°, voir Appendice
IV.
116 (1) Les colis renfermant des objets rangés dans la présente classe
peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir Appendice
VI).
(2) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
118 devront être respectées à l'intérieur du petit container ainsi que
dans le wagon transportant le ou les petits containers.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons,
117 Pas de prescriptions.
E. Interdictions de chargement en commun,
118 Les objets de la classe le ne doivent pas être chargés en commun
dans le même wagon avec des matières radioactives de la classe IVb
(marg. 451).
119 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les en
vois qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même
wagon (art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
Fo Emballages vides. Autres prescriptions.
120 Pas de prescriptions.
121-
129

(2) Voor het gebruik van wagens voorzien van electrische installaties
voor het vervoer van de voorwerpen der nrs. 4, 21, 22, 23 en
26, zie Aanhangsel IV.
116 (1) Colli, die voorwerpen bevatten, welke onder deze klasse vallen,
kunnen in kleine laadkisten geplaatst zijn (zie Aanhangsel VI).
(2) De verbodsbepalingen betreffende samenlading, vermeld in rn.
118, moeten zowel ten aanzien van de kleine laadkisten als van de
wagen, waarmee de kleine laadkisten worden vervoerd, in acht worden
genomen.
2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens.
117 Geen voorschriften.
E. Verbod van samenlading.
118 De voorwerpen vallende onder klasse Ie mogen niet in één wagen
met radioactieve stoffen vallende onder klasse IVb (rn. 451) geladen
zijn.
119 Voor zendingen die niet met andere in één wagen geladen mogen
worden, moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt (art.
6, § 9, 2e lid, CIM).
F. Ledige pakiniddelen. Verdere voorschriften.
120 Geen voorschriften.
121-
129

CLASSE Id. GAZ COMPRIMÉS, LIQUÉFIÉS OU DISSOUS
SOUS PRESSION
1. Emimération des matières
130 (1). Parmi les matières entrant dans la définition de la classe Id,
ne sont admises au transport que celles énumérées au marg. 131,
ceci sous réserve des conditions prévues aux marg. 131 à 164. Elles
sont dès lors des matières de l'Annexe I.
(2) Par le mot ,,pression", l'on entend toujours la pression manométrique
(excès de pression par rapport à la pression atmosphérique).
131 A. Gaz comprimés:
1° a) lu oxyde de carbone, Yhydrogène contenant au plus 2 %
d'oxygène, le gaz à l'eau, les gaz de synthèse (par ex. d'après
Fischer-Tropsch), le méthane (grisou et gaz naturel), le gaz
d'éclairage (gaz de ville, gaz de houille);
b) les mélanges de gaz du 1° a) du marg. 131.
2° Le gaz d'huile comprimé (gaz riche).
3° V'oxygène, contenant au plus 3 % d'hydrogène, les mélanges
d'oxygène et d'anhydride carbonique ne renfermant pas plus de
20 % d'anhydride carbonique, Y azote, Yair comprimé, le nitrox
(mélange de 20 % d'azote et de 80 % d'oxygène), le fluorure
de bore (trifluorure de bore), les gaz rares: Y hélium, le néon,
Yargon, le crypton, le xénon, les mélanges de gaz rares et les
mélanges de gaz rares et d'azote.
Pour l'oxygène, voir aussi marg. 131a, sous a).
B. Gaz liquéfiés [voir aussi marg. 131a, sous c)]:
4° U anhydride carbonique (acide carbonique), y compris les tubes
renfermant de l'anhydride carbonique pour le tir au charbon
(tels que les tubes Cardox chargés), le protoxyde d'azote (gaz
hilarant), Yéthane, Yéthylène, le gaz d'huile liquéfié, dont la
pression à 50° C ne dépasse pas 26 kg/cm 2 (dit gaz Z). Pour
l'anhydride carbonique liquéfié voir aussi marg. 131a, sous b).
Nota. Par tube pour tir au charbon, on entend des engins d'acier, à paroi
très épaisse, pourvus d'une plaquette de rupture, et qui renferment d'une
part de l'anhydride carbonique, d'autre part une cartouche (appelée
généralement élément chauffant) dont la mise à feu ne peut se faire
qu'au moyen d'un courant électrique; la composition que renferme l'élément
chauffant doit être telle qu'elle ne puisse pas déflagrer lorsque
l'engin n'est pas garni d'anhydride carbonique sous pression. Les tuhes
Cardox ou similaires, remis au transport, doivent être d'un des modèles
qui ont reçu l'agrément d'une administration gouvernementale, pour leur
emploi dans les mines.
5° U acide chlorhydrique anhydre (acide chlorhydrique liquéfié).
Yacide fluorhydrique anhydre, Yhexafluorure de soufre, Yacide
suif hydrique (hydrogène sulfuré), Y ammoniac, le chlore, Yanhy-

KLASSE ld. SAMENGEPERSTE, VLOEIBAAR GEMAAKTE
OF ONDER DRUK OPGELOSTE GASSEN
1. Opsomming der stoffen
130 (1) Van de stoffen die onder de omschrijving van klasse ld vallen,
zijn alleen de in rn. 131 opgesomde en dan nog slechts onder de
voorwaarden genoemd in rn. 131—164, ten vervoer toegelaten en
derhalve stoffen van Bijlage I.
(2) In het volgende wordt met „druk" steeds bedoeld overdruk
(ato).
131 A. Samengeperste gassen:
1 a) Koolmonoxyde, waterstof met ten hoogste 2 % zuurstof,
watergas, synthese gassen (b.v. volgens Fischer-Tropsch),
methaan (aardgas en moerasgas), licht gas (uit steenkolen);
b) mengsels van gassen genoemd onder rn. 131, la).
2 Samengeperst oliegas (gaz riche).
3 Zuurstof met ten hoogste 3 % waterstof, mengsels van zuurstof
met kooldioxyde met ten hoogste 20 % kooldioxyde, stikstof,
samengeperste lucht, nitrox (mengsel van 20 % stikstof en 80 %
zuurstof), boriumfluoride, edele gassen: helium, neon, argon,
krypton, xenon en mengsels van de edele gassen en mengsels van
de edele gassen met stikstof.
Voor zuurstof zie ook rn. 131a onder a).
B. Vloeibaar gemaakte gassen [rn. 131a onder c)]:
4 Kooldioxyde (koolzuur), met inbegrip van kooldioxyde bevattende
buizen, gebruikt voor het losmaken van steenkool (zoals
gevulde cardoxpatronen), stikstof oxyduul (lachgas), aethaan,
aetheen (aethyleen), Z-gas (vloeibaar gemaakt oliegas, dat bij
50° C niet meer dan 26 kg/cm 2 druk heeft). Voor vloeibaar kooldioxyde,
zie ook rn. 131a onder b).
Opmerking. Men verstaat onder buizen gebruikt voor het losmaken van
steenkool dikwandige stalen houders, voorzien van een veiligheidsplaatje,
die kooldioxyde bevatten, alsmede een in het algemeen als verwarmingselement
aangeduide patroon, waarvan de ontsteking alleen langs electrische
weg kan geschieden; het verwarmingselement dient zodanig ingericht
te zijn, dat het niet kan exploderen, indien de houder niet met kooldioxyde
onder druk is gevuld. Cardoxpatronen of soortgelijke buizen, die ten vervoer
worden aangeboden, moeten overeenkomen met een der modellen
die van Rijkswege voor gebruik in de mijnen zijn goedgekeurd.
5 Chloorwaterstof, fluorwaterstof, zwavelhexafluoride, zwavelwaterstof,
ammoniak, chloor, zwaveldioxyde (zwaveligzuur),
stikstoftetroxyde, T-gas [mengsel van epoxyaethaan (aethyleen-

aride sulfureux (acide sulfureux), le peroxyde d'azote (tétroxyde
d'azote), le gaz T (mélange d'oxyde d'éthylène et d'anhydride
carbonique, dont la pression à 50° C ne dépasse pas 14 kg/cm 2 ).
6° a) Le propane, le cyclopropane, le propylène, le butane, Yisobutane,
le butadiène, le butylène et Y isobutylène;
b) les mélanges liquéfiés d'hydrocarbures tirés du gaz naturel
ou de la distillation des dérivés des huiles minérales, du
charbon, etc., ainsi que les mélanges des gaz du 6° a), qui,
comme
mélange gazeux A, h 50° C ont une pression ne dépassant
pas 6,5 kg/cm 2 ,
mélange gazeux A 1, à 50° G ont une pression ne dépassant
pas 13,0 kg/cm 2 ,
mélange gazeux B, à 50° C ont une pression ne dépassant
pas 16,5 kg/cm 2 ,
mélange gazeux C, à 50° C ont une pression ne dépassant
pas 20,0 kg/cm 2 .
7° U oxyde de méthyle (éther diméthylique ), Y oxyde de méthyle
et de vinyle (éther méthyl-vinylique ), le chlorure de méthyle,
le bromure de méthyle, le chlorure d'éthyle, ce dernier parfumé
(lance-parfum) ou non, Yoxychlorure de carbone (phosgène),
le trichloromonofluorométhane (fréon 11), le dichlorodifluorométhane
(fréon 12), le dichloromonofluorométhane (fréon 21),
le monochlorodifluorométhane (fréon 22), le dichlorotétrafluoréthane
(fréon 114), le chlorure de vinyle, le bromure de vinyle,
la monométhylamine (méthylamine), la diméthylamine, la triméthy
lamine, la monoéthylamine (éthy lamine), Y oxy de d'éthylène.
Nota. 1. Un mélange de bromure de méthyle et de bromure d'éthylène
contenant au plus 50% de bromure de méthyle n'est pas un gaz liquéfié
et, dès lors, n'est pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
2. Le trichlorotrifluoréthane (fréon 113) n'est pas un gaz liquéfié et,
dès lors, n'est pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
8° Uair liquide, Y oxy gène liquide, Y azote liquide.
C. Gaz dissous sous pression:
9° U ammoniac dissous dans l'eau à raison de 35 (exclus) à 50 %
(inclus).
Nota. L'eau ammoniacale dont la teneur en ammoniac n'excède pas 35%
n'est pas soumise aux prescriptions de l'Annexe I.
10° U 1 acétylène dissous dans un solvant (par ex. l'acétone), absorbé
par des matières poreuses.
D. Récipients vides:
11° Les récipients vides, ayant renfermé des gaz des 1° à 7° et 10°.

oxyde) en kooldioxyde, dat bij 50° C niet meer dan 14 kg/cm 2
druk heeft].
6 a) Propaan, cyclopropaan, propeen (propyleen), butaan, isabutaan,
butadieen, buteen (butyleen) en isobuteen (isobutyleen);
b) vloeibare mengsels van koolwaterstoffen, gewonnen uit aardgas
of verkregen bij de distillatie van aardolieproducten, kolen,
enz., evenals mengsels van gassen genoemd onder 6 a),
die als:
gasmengsel A, bij 50° C geen hogere druk hebben dan 6,5
kg/cm 2 ,
gasmengsel A 1, bij 50° C geen hogere druk hebben dan 13,0
kg/cm 2 ,
gasmengsel B, bij 50° C geen hogere druk hebben dan 16,5
kg/cm 2 ,
gasmengsel C, bij 50° C geen hogere druk hebben dan 20
kg/cm 2 .
7 Dimethylaether (methylaether), vinylmethylaether, methylchloride
(chloormethyl), methylbromide, aethylchloride (chlooraethyl)
ook geparfumeerd (lance-parf um), chloorkooloxyde (phosgeen),
trichloormonofluormethaan (freon 11), dichloordifluormethaan
(freon 12), dichloormonofluormethaan (freon 21), monochloordifluormethaan
(freon 22), dichloortetrafluoraethaan (freon
114), vinylchloride, vlnylbromide, methylamine, dimethylamine,
trimethylamine, aethylamine, epoxyaethaan (aethyleenoxyde).
Opmerking. 1. Een mengsel van methylbromide en dibroomaethaan
(aethyleenbromide) met ten hoogste 50% methylbromide, wordt niet als
vloeibaar gemaakt gas beschouwd en is derhalve niet onderworpen aan
de voorschriften van Bijlage I.
2. Trichloortrifluoraethaan (freon 113) is geen vloeibaar gemaakt gas
en derhalve niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
8 Vloeibare lucht, vloeibare zuurstof, vloeibare stikstof.
C. Oeder druk opgeloste gassen:
9 Ammoniak in water opgelost met een gehalte tussen 35 en 50
gew. %.
Opmerking. Ammonia met ten hoogste 35 gew. % ammoniak is niet
onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
10 Aethyn (acetyïeen), opgelost in een door poreuze stoffen geabsorbeerd
oplosmiddel b.v. aceton (acetyleen-dissous).
D. Ledige (dnik)vaten:
11 Ledige drukvaten, die gassen genoemd onder 1—7 en 10 hebben
bevat.

Nota. 1. Sont considérés comme récipients vides ceux qui, après la vidange
des gaz des 1° à 7° et du 10°, renferment encore à l'état de gaz de petites
quantités de résidus. Ces résidus ne devront pas être en quantités susceptibles
de produire une pression manométrique appréciable.
2. Les récipients vides ayant renfermé des gaz des 8° et 9° ne sont pas
soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
131a Ne sont pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I les gaz remis
au transport dans les conditions ci-après:
a) l'oxygène (3°), s'il est comprimé jusqu'à 0,3 kg/cm 2 et renfermé
dans des ballons en caoutchouc, tissus imprégnés ou matières analogues;
b) l'anhydride carbonique liquéfié (4°):
1. en récipients sans couture, en acier au carbone ou en alliages
d'aluminium, d'une capacité de 220 cm 3 au plus, renfermant 0,75 g
au plus d'acide carbonique pour 1 cm 3 de capacité;
2. en capsules métalliques (sodors, sparklets), si l'anhydride carbonique
ne contient pas plus de 0>5 % d'air et si les capsules renferment
25 g au plus d'anhydride carbonique et 0,75 g au plus pour
1 cm 3 de capacité;
c) les gaz liquéfiés en quantités de 20 1 au plus renfermés dans
les machines à glace et nécessaires à leur fonctionnement.
2, Conditions de transport
(Les prescriptions relatives aux récipients vides sont réunies sous F.)
A. Colis»
1. Conditions générales d'emballage.
132 (1) Les matières dont sont constitués les récipients et les fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu ni former avec
celui-ci de combinaisons nocives ou dangereuses.
(2) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement
en cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les récipients seront solidement assujettis dans les emballages
extérieurs.
2. Emballage de matières isolées,
a. Nature des récipients.
133 (1) Les récipients destinés au transport des gaz des 1° à 7°, 9° et
10° seront fermés et étanches de manière à éviter l'échappement
des gaz.
(2) Ces récipients seront en acier au carbone ou en alliage d'acier
(aciers spéciaux).

Opmerking. 1. Drukvaten, waarin geringe gasvormige resten der onder
1—7 en 10 genoemde gassen zijn achtergebleven, worden als ledig
beschouwd. Deze resten mogen niet in zodanige hoeveelheden aanwezig
zijn, dat ze een op de manometer af te lezen druk veroorzaken.
2. Ledige (druk)vaten die gassen bevat hebben, genoemd onder 8 en
9, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
131a De volgende gassen, onder de hierna genoemde voorwaarden ten
vervoer aangeboden, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van
Bijlage I:
a) zuurstof (3) met een druk van ten hoogste 0,3 kg/cm 2 in ballons
van rubber, geïmpregneerd weefsel of soortgelijk materiaal;
b) vloeibaar kooldioxyde (4):
1. in naadloze drukvaten, vervaardigd uit koolstof staal of uit een
aluminiumlegermg, met een inhoud van ten hoogste 220 cm 3 , die
maximaal 0,75 g kooldioxyde per cm 3 inhoud bevatten;
2. een hoeveelheid van ten hoogste 25 g kooldioxyde met een gehalte
aan lucht van ten hoogste 0,5 % in metalen capsules (sodors,
sparklets), die ten hoogste 0,75 g kooldioxyde per cm 3 inhoud bevatten;
c) vloeibaar gemaakte gassen in een hoeveelheid van ten hoogste
20 1, vervoerd in een ijsmachine en daarvan deel uitmakend als koelvloeistof.
2. Vervoersvoorwaarden
(De voorschriften voor ledige drukvaten zijn samengevat onder F.)
A. Colli.
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
132 (1) De materialen waaruit de drukvaten en de afsluiters zijn vervaardigd,
mogen door de inhoud niet worden aangetast, noch daarmede
een schadelijke of gevaarlijke verbinding vormen.
(2) De pakmiiddelen met inbegrip der sluitingen moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat ze tijdens het vervoer niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale vervoerseisen.
De drukvaten moeten in hun buiten verpakking stevig zijn
vastgezet.
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen,
a. Aard der (druk) vaten.
133 (1) De drukvaten bestemd voor gassen genoemd onder 1—7, 9 en
10 moeten zodanig afgesloten en dicht zijn, dat het ontsnappen van
gassen is uitgesloten.
(2) Deze drukvaten moeten uit koolstofstaai of uit gelegeerd staal
(speciaal voor drukvaten) zijn vervaardigd.

Peuvent toutefois être utilisés:
1. des récipients en cuivre pour:
a) les gaz comprimés (1° à 3°), à l'exclusion du fluorure de bore
(3°), dont la pression de chargement à une température ramenée
à 15° C n'excède pas 20 kg/cm 2 ;
b) les gaz liquéfiés suivants: l'anhydride sulfureux et le gaz T
(5°), tous les gaz du 7°, à l'exclusion de l'oxychlorure de carbone, de
la monométhylamine, de la diméthylamine, de la triméthylamine et
de la monoéthylamine;
2. des récipients en alliages d'aluminium (voir Appendice II) pour:
a) les gaz comprimés (1° à 3°), à l'exclusion du fluorure de bore
(3°);
b) les gaz liquéfiés suivants: les gaz du 4°, l'anhydride sulfureux
et le gaz T (5°), les gaz du 6° exempts d'impuretés alcalines, l'oxyde
de méthyle, les fréons et l'oxyde d'éthylène (7°). L'anhydride sulfureux
et les fréons doivent être secs;
c) l'acétylène dissous (10°).
134 (1) Les récipients pour l'acétylène dissous (10°) seront entièrement
remplis d'une matière finement poreuse, répartie uniformément,
qui
a) n'attaque pas les récipients et ne forme de combinaisons nocives
ou dangereuses ni avec l'acétylène, ni avec le solvant;
b) ne s'affaisse pas, même après un usage prolongé et en cas de
secousses, à une température pouvant atteindre 50° C;
c) soit capable d'empêcher la propagation d'une décomposition
dans la masse, la décomposition étant amorcée dans la phase gazeuse.
(2) Le solvant ne doit pas attaquer les récipients.
135 (1) Les gaz liquéfiés suivants peuvent en outre, par petites quantités,
être transportés dans de forts tubes en verre qui ne doivent
cependant être remplis:
a) que de 3 g au plus d'anhydride carbonique, de protoxyde
d'azote, d'éthane ou d'éthylène (4°) et seulement jusqu'à la moitié
de leur capacité;
b) que de 20 g au plus d'ammoniac, de chlore, de peroxyde
d'azote (5°), de cyclopropane (6°), de bromure de méthyle ou de
chlorure d'éthyle (7°) et seulement jusqu'aux deux tiers de leur capacité;
c) que de 100 g au plus d'anhydride sulfureux (5°) ou d'oxychlorure
de carbone (7°) et seulement jusqu'aux trois quarts de leur
capacité.

Bovendien zijn ook toegestaan:
1. drukvaten van koper voor:
a) samengeperste gassen (1—3), waarvan de vuldruk, herleid op
15° C, niet hoger is dan 20 kg/cm 2 , uitgezonderd boriumfluoride (3);
b) de volgende gassen in vloeibare toestand: zwaveldioxyde en
T-gas (5), alle gassen genoemd onder 7 met uitzondering van chloorkooloxyde,
methylamine, dimethylamine, trimethylamine en aethylamine;
2. drukvaten van aluminiumlegeringen (zie Aanhangsel II) voor:
a) alle samengeperste gassen (1—3) met uitzondering van boriumfhioride
(3);
b) de volgende vloeibaar gemaakte gassen: de gassen genoemd
onder 4, zwaveldioxyde en T-gas (5), de gassen genoemd onder 6
voor zover zij geen alkaliën bevatten, dimethylaether, alle f reonen en
epoxyaethaan (aethyleenoxyde) (7). Zwaveldioxyde en f reonen moeten
watervrij zijn;
c) opgelost aethyn (acetyleen-dissous) (10).
134 (1) De drukvaten voor opgelost aethyn (acetyleen-dissous) (10)
moeten steeds geheel gevuld zijn met een fijnporeuze, gelijkmatig verdeelde
massa, die:
a) de drukvaten niet aantast en noch met het aethyn, noch met
het oplosmiddel schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormt;
b) ook bij voortdurend gebruik, bij schokken en bij temperaturen
tot 50° C niet in elkaar zakt;
c) in staat is om te verhinderen, dat een in de gasvormige fase
beginnende ontleding zich in de oplossing voortzet.
(2) Het oplosmiddel mag het materiaal van het sdrukvat niet aantasten.
135 (1) Kleine hoeveelheden van de volgende gassen in vloeibare toestand
mogen bovendien worden vervoerd in sterke glazen buizen,
die echter slechts gevuld mogen zijn:
a) met ten hoogste 3 g kooldioxyde, stikstofoxyduul, aethaan of
aetheen (4) en slechts tot de helft van het volume;
b) met ten hoogste 20 g ammoniak, chloor of stikstoftetroxyde
(5), cyclopropaan (6), methylbromide of aethylchloride (7) en
slechts tot twee derden van het volume;
c) met ten hoogste 100 g zwaveldioxyde (5) of chloorkooloxyde
(7) en slechts tot driekwart van het volume.

(2) Les tubes en verre seront scellés à la lampe et assujettis isolément,
avec interposition de terre d'infusoires formant tampon, dans
des capsules en tôle soudées, qui seront placées soit seules, soit en
groupes, dans une caisse en bois (voir aussi marg. 149).
(3) Pour l'anhydride sulfureux (5°) sont également admises de
petites bouteilles en alliages d'aluminium, sans couture, renfermant
au plus 100 g d'acide sulfureux et qui seront remplies seulement
jusqu'aux trois quarts de leur capacité. Les bouteilles seront fermées
de façon étanche, par exemple par l'introduction dans le col de la
bouteille d'un bouchon conique en alliages d'aluminium. Elles seront
séparées les unes des autres et placées dans des caisses en bois.
136 (1) Le gaz T (5°), ainsi que les gaz des 6° et 7° à l'exclusion
de l'oxychlorure de carbone (7°), peuvent aussi être renfermés dans
de forts tubes en verre ou en métal, par quantités de 150 g au plus
et sous réserve des conditions relatives au degré de remplissage (marg.
147). Les tubes seront assujettis, avec interposition de matières formant
tampon, dans des caissettes en bois ou en carton, qui ne peuvent
renfermer que 600 g au plus de liquide. Ces caissettes seront placées
dans des caisses en bois qui seront revêtues à l'intérieur de tôle
soudée, lorsque leur contenu liquide pèse plus de 5 kg.
Les tubes en verre ou en métal doivent être exempts de défauts
de nature à en affaiblir la résistance; en particulier, lorsqu'il s'agit
de tubes en verre, les tensions internes doivent avoir été convenablement
atténuées. L'épaisseur des parois ne peut en aucun cas être
inférieure à 2 mm.
L'étanchéité du système de fermeture doit être garantie par un
dispositif complémentaire: coiffe, cape, scellement, ligature, etc.,
propre à éviter tout relâchement au cours du transport.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 15 kg.
137 (î) L'air liquide, l'oxygène liquide et l'azote liquide (8°) seront
renfermés:
a) dans des récipients en verre à double paroi dans laquelle on a
fait le vide et qui seront entourés de matière isolante et absorbante,
qui sera en outre incombustible pour les récipients d'air liquide et
d'oxygène liquide. Les récipients en verre seront protégés par des
paniers en fil de fer et placés dans des caisses en métal ou en bois;
b) dans des récipients en une autre matière, à condition qu'ils
soient protégés contre la transmission de la chaleur, de manière à
ne pouvoir se couvrir ni de rosée ni de givre. Un autre emballage
de ces récipients n'est pas nécessaire.
(2) Les récipients seront fermés par des bouchons permettant
l'échappement des gaz, empêchant la projection du liquide et fixés
de manière à ne pouvoir tomber.

(2) De glazen buizen moeten dichtgesmolten en stuk voor stuk in
dichtgesoldeerde blikjes, aangevuld met infusoriënaarde, zijn verpakt.
Deze blikjes moeten afzonderlijk of gezamenlijk in een houten kist
zijn geplaatst (zie ook rn. 149).
(3) Voor zwaveldioxyde (5) zijn ook kleine naadloze flessen,
vervaardigd uit een alummiumlegering toegestaan, die ten hoogste
100 g zwaveldioxyde bevatten en slechts tot driekwart van het volume
gevuld zijn. Deze flessen dienen goed dicht afgesloten te zijn, b.v.
door het inpersen van een conische stop, gemaakt van aluminiumlegering,
in de hals van de fles. Zij moeten van elkaar gescheiden in
houten kisten zijn geplaatst.
136 (1) T-gas (5), alsmede de gassen genoemd onder 6 en 7, met uitzondering
van chloorkooloxyde (7) mogen in hoeveelheden van ten
hoogste 150 g, met inachtneming van de voorschriften betreffende de
graad van vulling (rn. 147), ook in sterke glazen of metalen buizen
worden vervoerd. Deze buizen moeten met elastische, voor opvulling
dienende stoffen in kleine houten of kartonnen houders zijn vastgezet
tot een maximaal gewicht van 600 g vloeistof per houder. De
houders moeten zijn geplaatst in houten kisten, die indien de totale
hoeveelheid vloeistof meer dan 5 kg bedraagt, van binnen bekleed
moeten zijn met gesoldeerd plaatstaal.
De glazen of metalen buizen mogen geen gebreken vertonen waardoor
hun sterkte minder wordt. In het bijzonder moeten de glazen
buizen zo goed als vrij zijn van inwendige spanningen. De wanddikte
mag nergens minder dan 2 mm zijn.
De sluiting moet zijn gezekerd b.v. door een overtrek (kap, zegel,
lak, touw, enz.) om losraken tijdens het vervoer te voorkomen.
(2) Een collo mag niet zwaarder zijn dan 75 kg.
137 (1) Vloeibare lucht, vloeibare zuurstof en vloeibare stikstof (8)
moeten zijn verpakt:
a) in glazen houders met dubbele, luchtledige wand, omgeven door
een isolerende en absorberende stof, die bovendien in bet geval van
vloeibare lucht en vloeibare zuurstof niet brandbaar mag zijn, De
houders dienen, omvlochten met metaalgaas, geplaatst te zijn in
metalen of houten kisten;
b) in houders, vervaardigd uit een ander materiaal mits zij thermisch
zo goed geïsoleerd zijn, dat zij aan de buitenzijde geen dauwof
rijpvorming vertonen. Een verdere verpakking van deze houders
is niet vereist.
(2) De houders moeten zijn afgesloten met gas doorlatende proppen,
die het uitspatten der vloeistof verhinderen en die zodanig
bevestigd zijn, dat zij niet kunnen losraken.

. Conditions relatives aux récipients métalliques.
(Elles ne sont pas applicables aux gaz du 8° ni aux bouteilles en alliages
d'aluminium du marg. 135 (3), ni aux tubes en métal mentionnés au
marg. 136; quant aux récipients des wagons-réservoirs, voir aussi marg.
157 et 158).
1. Construction et équipement.
138 (1) La tension unitaire du métal au point le plus fatigué sous la
pression d'épreuve (marg. 142) ne doit pas dépasser 3 /4 de la limite
d'élasticité apparente. On entend par limite d'élasticité apparente
la tension qui a produit un allongement permanent de 2 °/00 (c'està-dire
0,2 %) de l'éprouvette.
Nota. Les bouteilles, dont la tension unitaire sous la pression d'épreuve
est de % de la limite d'élasticité apparente de leur métal, continueront à
être éprouvées sous la pression initiale.
(2) Les récipients peuvent être sans couture, rivés, soudés ou brasés.
La soudure ou le brasage ne sont toutefois admis qu'à condition que le
constructeur en garantisse la bonne exécution. Pour les récipients
soudés on ne devra employer que de l'acier au carbone ou des
alliages d'acier (aciers spéciaux) pouvant être soudés avec toute
garantie. Les récipients dont la pression d'épreuve dépasse 60 kg/cm 2
devront être exempts de soudure. Les récipients en alliages d'aluminium
doivent être sans couture.
139 (1) Les récipients cylindriques excepté ceux renfermant de l'ammoniac
dissous dans l'eau (9°), qui ne sont pas emballés dans des
caisses ou ne sont pas aménagés pour être tenus obligatoirement
debout, seront munis d'un dispositif empêchant le roulement, en tant
que les règlements du pays expéditeur le prescrivent; ces dispositifs
ne doivent pas former bloc avec les chapeaux de protection [marg.
140 (2)].
(2) Pour les gaz des 5°, 6°, 7° et 9° sont toutefois admis des récipients
munis de cercles de roulement d'une capacité minimum de
100 1 et d'une capacité maximum de 800 1.
Il n'est pas nécessaire de munir d'un dispositif empêchant le roulement
les gros récipients pourvus de cercles de roulement.
140 (1) Les ouvertures pour le remplissage et la vidange des récipients
ne pourront pas être fermées au moyen de robinets-vannes et robinets
à boisseau, mais seront munies de robinets à soupape ou à pointeau.
Les grands récipients ne peuvent être pourvus, en dehors du trou
d'homme éventuel, qui doit être obturé au moyen d'une fermeture
sûre, et de l'orifice nécessaire à l'évacuation des produits de condensation,
que de deux ouvertures au plus, en vue du remplissage et de la
vidange.
(2) Les robinets seront protégés par des chapeaux en fer possédant
des ouvertures. Les récipients en cuivre ou en alliages d'aluminium

. Voorschriften voor de metalen drukvaten.
(Deze gelden niet voor de gassen genoemd onder 8 en niet voor de
onder rn. 135 (3) aangeduide flessen, vervaardigd uit een aluminiumlegering
en de onder rn. 136 genoemde metalen buizen (zie voor de
drukvaten van reservoirwagens ook rn. 157 en 158).
1. Constructie en uitrusting.
138 (1) De belasting van het metaal op de zwakste plaats mag bij de
beproevingsdruk (rn. 142) niet meer bedragen dan 3/4 van de gemeten
vloeigrens. Onder vloeigrens dient te worden verstaan de
spanning die bij de proef staaf een blijvende rek van 2°/00 (0,2 %)
veroorzaakt.
Opmerking. Drukvaten, die beproefd zijn op % van de vloeigrens
moeten voortaan steeds weer onder de desbetreffende druk worden
beproefd.
(2) De drukvaten kunnen naadloos, geklonken, gelast of hardgesoldeerd
zijn. Lassen en hardsolderen is echter alleen toegestaan,
wanneer de fabrikant een goede uitvoering garandeert. Voor gelaste
drukvaten mag slechts koolstof staal of gelegeerd staal (speciaal voor
drukvaten) worden toegepast, waarvan de lasbaarheid zonder voorbehoud
is verzekerd. Drukvaten, waarvan de beproevingsdruk meer
dan 60 kg/cm 2 bedraagt, moeten naadloos zijn, evenals alle drukvaten,
die uit een aluminiumlegering zijn vervaardigd.
139 (1) Cylindrische drukvaten, die niet in kisten zijn verpakt of niet
rechtop kunnen staan, uitgezonderd drukvaten voor in water opgeloste
ammoniak (9), dienen van een inrichting te zijn voorzien die
het wegrollen verhindert, indien de voorschriften van het land van
afzending zulks eisen; deze inrichtingen mogen niet aan de beschermdoppen
[rn. 140 (2)] zijn bevestigd.
(2) Voor de gassen genoemd onder 5, 6, 7 en 9 zijn echter toegestaan
drukvaten, van rolbanden voorzien, en met een inhoud van
ten minste 100 1 tot ten hoogste 800.1.
Deze van rolbanden voorziene grote drukvaten hebben geen inrichting
nodig om het wegrollen te verhinderen.
140 (1) De openingen voor vullen en ledigen der drukvaten mogen niet
met schuif af sluiters of plugkranen, doch alleen met klep- en naaldafsluiters
zijn afgesloten. De grote drukvaten mogen, behalve een
eventueel mangat, dat van een betrouwbaar sluitend deksel dient te
zijn voorzien, en een opening nodig voor de verwijdering van condensatieproducten,
ten hoogste twee openingen hebben resp. voor
vullen en ledigen.
(2) De afsluiters moeten zijn beschermd door stalen doppen, voorzien
van openingen. Voor drukvaten, vervaardigd uit koper of uit

peuvent aussi être pourvus de chapeaux en matière dont ils sont
constitués. Les robinets placés dans l'intérieur du col des récipients
et protégés par un bouchon métallique vissé, ainsi que les récipients
qui sont transportés emballés dans des caisses protectrices, n'ont pas
besoin de chapeau.
141 (1) S'il s'agit de récipients renfermant du fluorure de bore (3°)
ou de l'ammoniac liquéfié ou dissous dans l'eau (5° et 9°), des
méthylamines ou de la monoéthylamine (7°), les robinets en cuivre
ou en autre métal pouvant être attaqués par ces gaz ne sont pas
admis,
(2) II est interdit d'employer des matières contenant de la graisse
ou de l'huile pour assurer l'étanchéité des joints ou l'entretien des
dispositifs de fermeture des récipients utilisés pour l'oxygène, l'air
comprimé, le nitrox (3°), le protoxyde d'azote (4°) et le peroxyde
d'azote (5°).
(3) Les récipients pour l'acétylène dissous (10°) peuvent aussi
avoir des robinets d'arrêt pour raccord à étrier. Les parties métalliques
des dispositifs de fermeture en contact avec le contenu ne
doivent pas contenir plus de. 70 % de cuivre.
(4) Les récipients renfermant de l'oxygène comprimé (3°), fixés
dans les bacs à poisson, sont également admis s'ils ne sont pas hermétiquement
fermés, mais pourvus d'appareils permettant à l'oxygène
de s'échapper peu à peu.
2. Epreuve officielle des récipients (voir aussi Appendice
II).
142 (1) Les récipients métalliques doivent être soumis, avant leur emploi,
à une épreuve par les soins d'un expert agréé par l'autorité
compétente. Les récipients pour l'acétylène dissous (10°) seront en
outre examinés quant à la nature de la matière poreuse et à la
quantité du solvant admissible [voir marg. 134 et 148 (2)]. La pression
d'épreuve ne pourra en aucun cas être inférieure à 10 kg/cm 2 .
(2) La première épreuve des récipients neufs, non encore employés,
comprend:
A. sur un échantillon suffisant de récipients neufs:
a) l'épreuve du matériau de construction;
b) l'épreuve sous l'effet de la pression intérieure, jusqu'à la rupture;
c) la mesure de l'épaisseur la plus faible de la paroi et le calcul
de la tension;
d) la détermination de la dureté et de l'homogénéité du matériau
des récipients, ainsi que l'examen de l'état extérieur et intérieur des
récipients;

een aluminiumlegering, zijn ook doppen van hetzelfde metaal als de
drukvaten toegestaan. Afsluiters, aangebracht in de hals van het
drukvat en beschermd door een schroefplug, alsmede drukvaten, die
in kisten worden vervoerd, behoeven niet van een dop te zijn voorzien.
141 (1) Voor drukvaten, gevuld met boriumfluoride (3), voor vloeibaar
gemaakte of in water opgeloste ammoniak (5 en 9), alsmede
voor de methylaminen en aethylamine (7) zijn afsluiters, vervaardigd
uit koper of uit een ander metaal, dat door deze gassen wordt aangetast,
niet toegestaan.
(2) Het gebruik van vet- of oliehoudende stoffen voor afdichting
of smering van pluggen en kranen der drukvaten voor zuurstof,
samengeperste lucht, nitrox (3), stikstofoxyduul (4), stikstoftetroxyde
(5) is verboden.
(3) Drukvaten voor opgelost aethyn [acetyleen-dissous (10)] mogen
ook voorzien zijn van afsluiters met klembeugels. De metalen onderdelen
der afsluiters, die met de inhoud in aanraking komen, mogen
niet meer dan 70 % koper 'bevatten.
(4) Drukvaten met samengeperste zuurstof (3) bevestigd in bakken
voor het vervoer van levende vis, zijn ook toegestaan, ondanks het
feit, dat zij niet hermetisch gesloten zijn, doch voorzien zijn van inrichtingen
om de zuurstof geleidelijk te laten ontsnappen.
2. Officiële beproeving der drukvaten (zie ook
Aanhangsel II).
142 (1) De metalen drukvaten moeten vóór ingebruikneming door
een officieel erkende deskundige aan een beproeving zijn onderworpen.
Drukvaten voor opgelost aethyn (acetyleen-dissous) (10)
moeten bovendien zijn onderzocht ten aanzien van de hoedanigheid
van de poreuze massa en van de toelaatbare vulling met oplosmiddel
[zie rn. 134 en 148 (2)]. De beproevingsdruk mag in geen geval lager
zijn dan 10 kg/cm 2 .
(2) De eerste beproeving der nieuwe, nog niet in gebruik genomen
drukvaten omvat:
A. voor een zeker aantal nieuwe drukvaten (een gemiddeld
monster):
a) de beproeving van het constructiemateriaal;
b) de beproeving op druk tot breuk optreedt;
c) de bepaling van de minimale wanddikte en van de berekende
materiaalspanning;
d) de bepaling van de hardheid en de homogeniteit van het constructiemateriaal,
alsmede het onderzoek naar de uitwendige en de
inwendige toestand van het drukvat;

B. pour tous les récipients:
e) l'épreuve de pression hydraulique, lors de laquelle la pression
intérieure doit comporter:
1. pour les récipients destinés au transport des gaz comprimés
(1° à 3°), une fois et demie la valeur de la pression maximum
autorisée selon marg. 145 et 146;
2. pour les récipients destinés au transport des gaz liquéfiés des
4° à 7 e :
anhydride carbonique (acide carbonique) ...
protoxyde d'azote (gaz hilarant)
éthane
éthylène .
gaz d'huile liquéfié (gaz Z)
acide chlorhydrique anhydre (acide chlorhydrique
liquéfié
acide fluorhydrique anhydre
hexafluorure de soufre
acide suif hydrique (hydrogène sulfuré)
ammoniac
chlore ...
anhydride sulfureux (acide sulfureux)
peroxyde d'azote (tétroxyde d'azote)
gaz T
propane
cyclopropane
propylène
butane
isobutane
butadiène
butylène
isobutylène
mélange gazeux A
mélange gazeux Al
mélange gazeux B
mélange gazeux C
oxyde de méthyle (éther diméthylique) ...
oxvde de méthyle et de vinyle (éther méthylvinylique)
chlorure de méthyle
bromure de méthyle
chlorure d'éthyle
oxychlorure de carbone (phosgène)
trichloromonofluorométhane (fréon 11) ....
dichlorodifluorométhane (fréon 12)
dichloromonofluorométhane (fréon 21) ...
4°
4°
4°
4°
4°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
250 kg/cm 2
250 „
120
225 „
40
120 „
10 „
70 „
54 „
30 „
22
12
20 „
30
30
25
35
10
12 „
10
10
10 „
10
20
25
30
16
10 „
16 „
10
10 „
20
10 „
18
10

B. voor alle drukvaten:
e) de hydraulische proef persing, waarbij de druk moet worden opgevoerd
tot de volgende waarden:
1. voor drukvaten bestemd voor samengeperste gassen (1—3)
li maal de maximale vuldruk, volgens rn. 145 en 146;
2. voor drukvaten bestemd vóór vloeibaar gemaakte gassen ge-
noemd onder 4—7:
kooldioxyde (koolzuur)
stikstofoxyduul (lachgas)
aethaan
aetheen (aethyleen)
vloeibaar oliegas (Z-gas)
chloorwaterstof
f luorwaterstof
zwavelhexaf luoride
zwavelwaterstof
ammoniak
chloor
zwaveldioxyde (zwaveligzuur)
stikstof tetroxyde
T-gas
propaan
cyclopropaan
propeen (propyleen)
butaan
isobutaan
butadieen
butyleen
isobutyleen
gasmengsel A
gasmengsel A 1
gasmengsel B
gasmengsel C
dimethylaether (methylaether)
vinylmethylaether
methylchloride (chloormethyl)
methylbromide
aethylchloride (chlooraethyl)
chloorkooloxyde (phosgeen)
trichloormonofluormethaan (f reon 11)
dichloordifluormethaan (freon 12)
dichloormonofluormethaan (freon 21) ...
(4)
(4)
(4)
(4)
(4)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(7)
(7)
(7)
(0
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
250 kg/cm 2
250 „
120 „
225 „
40 „
120 „
10 „
70 „
54 „
30 „
22 „
12 „
20 „
30 „
30 „
25 „
35 „
10 „
12 „
10 „
10 „
10 „
10 „
20 „
25 „
30 „
16 „
10 „
16 „
10 „
10 „
20 „
10 „
18 „
10 „

monochlorodifluorométhane (fréon 22) ......
dichlorotétrafluoréthane (fréon 114)
chlorure de vinyle
bromure de vinyle
monométhylamine (méthylamine)
diméthylamine
triméthylamine
monoéthylamine (éthylamine)
oxyde d'éthylène
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
27 kg/cm 2
10 „
11 „
10 „
14 „
12 „
10 „
10 „
10 „
3. pour les récipients destinés au transport des gaz dissous sous
pression:
ammoniac dissous sous pression dans l'eau
avec plus de 35 et au plus 40 % d'ammoniac
avec plus de 40 et au plus 50 % d'ammoniac
acétylène dissous
9°
10°
10 kg/cm 2
12 „
60 „
Nota. Sont encore admis au transport jusqu'au 1er septembre 1958 les
récipients renfermant de l'ammoniac dissous sous pression dans l'eau
avec au plus 40% d'ammoniac et qui n'ont été soumis qu'à une pression
d'épreuve de 8 kg/cm 2 .
f) l'examen de l'équipement et des inscriptions des récipients
(marg. 140, 141 et 145);
g) pour les récipients destinés au transport de l'acétylène dissous
(10°), en outre, l'examen du remplissage avec de la matière poreuse
(marg. 134).
(3) Les récipients doivent supporter la pression d'épreuve sans
subir de déformation permanente ni présenter de fissures.
143 Seront renouvelés: l'épreuve de pression hydraulique, l'examen
intérieur et le pesage des récipients, l'examen de l'équipement et des
inscriptions des récipients et, le cas échéant, le contrôle de l'épaisseur
des parois et la détermination de l'homogénéité du matériau des
récipients par une épreuve de dureté qui sera faite au moins en
trois points: à la partie supérieure, inférieure et médiane:
a) tous les deux ans pour les récipients destinés au transport du
gaz d'éclairage [1° a)], du fluorure de bore (3°), de l'acide chlorhydrique
anhydre, de l'acide fluorhydrique anhydre, de l'acide sulfhydrique,
du chlore, de l'anhydride sulfureux, du peroxyde d'azote
(5°) et de l'oxychlorure de carbone (7°);
b) tous les cinq ans pour les récipients destinés au transport des
autres gaz comprimés et liquéfiés, ainsi que pour les récipients
d'ammoniac dissous sous pression (9°);
c) tous les deux ans pour les récipients en alliages d'aluminium.

monochloordifruormethaan (freon 22) ..
dichloortetrafluoraethaan (freon 114) ...
vinylchloride
vinylbromide
methylamine
dirnethylamine
trim eth vlam in e
aethylamine
epoxy aethaan (aethyleenoxyde)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(1)
(7)
(7)
27 kg/cm 2
10 „
11 „
10 „
14 „
12 „
10
10 „
10 „
3. voor drukvaten bestemd voor onder druk opgeloste gassen:
in water onder druk opgeloste ammoniak
met 35 tot 40 gew. % ammoniak
met 40 tot 50 gew. % ammoniak
opgelost aethyn (acetyleen-dissous)
(9)
(10)
10 kg/cm 2
12 „
60 „
Opmerking. Tot 1 September 1958 worden drukvaten, die onder druk in
water opgeloste ammoniak met ten hoogste 40 gew. % ammoniak bevatten
en aan een drukbeproeving bij slechts 8 kg/cm 2 onderworpen zijn
geweest, nog ten vervoer toegelaten.
f) het onderzoek van de uitrusting en van de opschriften der drukvaten
(rn. 140, 141 en 145);
g) bij de drukvaten voor opgelost aethyn (acetyleen-dissous) (10)
bovendien het onderzoek van de vulling met poreuze massa (rn.
134).
(3) De drukvaten moeten de beproevingsdruk doorstaan zonder
blijvende vervorming te ondergaan of scheurtjes te vertonen.
143 Periodiek dienen te worden herhaald: de hydraulische proef persing,
het inwendige onderzoek en de bepaling van het gewicht der drukvaten,
het onderzoek van de uitrusting en van de opschriften der
drukvaten en in voorkomende gevallen de controle van de wanddikte
alsmede van de homogeniteit van het constructiemateriaal door
een hardheidsmeting, die op ten minste drie verschillende plaatsen
van het drukvat (bovenaan, in het midden en onderaan) dient te
worden uitgevoerd:
a) om de twee jaar voor drukvaten bestemd voor lichtgas (la),
'boriumfluoride (3), chloorwaterstof, fluorwaterstof, zwavelwaterstof,
chloor, zwaveldioxyde (zwaveligzuur), stikstoftetroxyde (5) en chloorkooloxyde
(phosgeen) (7);
b) om de vijf jaar voor drukvaten bestemd voor de overige samengeperste
en vloeibaar gemaakte gassen, alsmede voor drukvaten bestemd
voor onder druk opgeloste ammoniak (9);
c) om de twee jaar voor drukvaten vervaardigd uit een aluminiumlegering.

144 L'état extérieur (effets de la corrosion, déformations) ainsi que
l'état de la matière poreuse (relâchement, affaissement) des récipients
d'acétylène dissous (10°) seront examinés tous les dix ans. On doit
procéder à des sondages en découpant un certain nombre de récipients
et en examinant l'intérieur quant à la corrosion et quant aux modifications
survenues dans les matériaux de construction et dans la
matière poreuse.
3. Marques sur 1 e s r é c i p i e n t s.
145 (1) Les récipients en métal renfermant des gaz des 1° à 7°, 9° et
10° porteront en caractères clairs et durables les inscriptions suivantes:
a) le nom du gaz, en toutes lettres, la désignation du fabricant ou
du propriétaire, ainsi que le numéro du récipient;
b) la tare du récipient y compris les pièces accessoires telles que
robinets, bouchons métalliques, etc., mais à l'exception du chapeau
de protection;
c) la valeur de la pression d'épreuve — voir marg. 142 —, la date
de la dernière épreuve subie — voir marg. 143 et 144 — et le poinçon
de l'expert qui a procédé à l'épreuve;
d) pour les gaz comprimés (1° à 3°): la valeur maximum de la
pression de chargement autorisée pour le récipient en cause — voir
marg. 146;
e) pour les gaz liquéfiés (4° à 7°) et pour l'ammoniac dissous dans
Feau (9°): le maximum de charge totale admissible ainsi que la
capacité totale;
f) pour l'acétylène dissous dans un solvant (10°): la valeur de la
pression de chargement autorisée — voir marg. 148 (2) —, le poids
du récipient vide y compris le poids des pièces accessoires, de la
matière poreuse et du solvant.
(2) Les inscriptions seront gravées soit sur une partie renforcée de
la paroi, soit sur un anneau fixé de manière inamovible sur le col du
récipient. En outre, le nom de la matière peut aussi être indiqué par
une inscription à la peinture blanche adhérente sur le récipient.
(3) Les récipients en caisses seront emballés de manière que les
poinçons d'épreuve puissent être facilement découverts.
c. Remplissage des récipients.
146 W Pour * es récipients servant au transport des gaz comprimés
(1° à 3°), la pression de chargement ne doit pas dépasser 200 kg/cm 2 ,
à une température ramenée à 15° C.
(2) L'expéditeur de gaz comprimés autres que le gaz d'huile (2°),
renfermés dans des bouées de mer ou autres récipients analogues,
peut être requis de vérifier la pression dans les récipients à l'aide d'un
manomètre.

144 Drukvaten voor opgelost aethyn (acetyleen-dissous) (10) moeten
om de 10 jaar ten aanzien van hun uitwendige toestand (roestvorming,
vervorming) alsmede van de toestand der poreuze massa (samenhang,
inzakking) onderzocht worden. Als steekproef dient een zeker aantal
drukvaten opengesneden en ten aanzien van inwendige corrosie en
veranderingen van het constructiemateriaal en van de poreuze massa
te worden onderzocht.
3. Merktekens op de drukvaten.
145 W Metalen drukvaten gevuld met gassen genoemd onder 1—7,
9 en 10 moeten duidelijk en duurzaam van de volgende merktekens
zijn voorzien:
a) de onverkorte naam van het gas, de naam van de fabrikant of
van de eigenaar en het nummer van het drukvat;
b) het gewicht van het ledige drukvat met inbegrip van appendages,
zoals afsluiters, pluggen e.d. doch zonder beschermdop;
c) de grootte van de beproevingsdruk (zie rn. 142), de datum
van de laatste beproeving (zie rn. 143 en 144) en het waarmerk van
de deskundige die de beproeving heeft verricht;
d) ten aanzien van samengeperste gassen (1—3): de grootte van
de toelaatbare vuldruk voor het desbetreffende drukvat (zie rn. 146);
e) ten aanzien van vloeibaar gemaakte gassen (4—7) en van in
water opgeloste ammoniak (9): het hoogst toelaatbare gewicht van
de gasvulling evenals het inwendige volume van het drukvat;
f) ten aanzien van opgelost aethyn (acetyleen-dissous) (10): de
grootte van de toelaatbare vuldruk [zie rn. 148 (2)], het gewicht van
het ledige drukvat met inbegrip van appendages, poreuze massa en
oplosmiddel.
(2) De gegevens moeten op een versterkt deel van de wand of op
een om de hals van het drukvat gekrompen ring met behulp van een
slagstempel zijn aangebracht. De naam van het gas mag bovendien
ook nog met witte, goed hechtende verf op het drukvat zijn geschilderd.
(3) Drukvaten in kisten moeten zodanig zijn verpakt, dat de beproevingsstempels
gemakkelijk zijn te vinden.
c. Vulling der drukvaten.
146 ^ Van drukvaten gevuld met samengeperste gassen (1—3) mag
1 de vuldruk, herleid op 15° C, de waarde van 200 kg/cm 2 niet te boven
gaan.
(2) Van de verzender van samengeperste gassen kan worden verlangd,
dat hij de druk in de drukvaten met behulp van een manometer
aantoont. Dit geldt niet voor oliegas (2), zich bevindend in lichtboeien
of soortgelijke drukvaten.

147 (1) Pour les récipients servant au transport des gaz liquéfiés des
4° à 7°, le degré de remplissage ne doit pas dépasser les valeurs
suivantes:
kg de liquide
par litre de capacité
anhydride carbonique (acide carbonique) ...
protoxyde d'azote (gaz hilarant)
éthane
éthylène
gaz d'huile liquéfié (gaz Z)
acide chlorhydrique anhydre (acide chlorhydrique
liquéfié)
acide fluorhydrique anhydre
hexafluorure de soufre
acide suif hydrique (hydrogène sulfuré)
ammoniac
chlore
anhydride sulfureux (acide sulfureux)
peroxyde d'azote (tétroxyde d'azote)
gazT
propane
cyclopropane
propylène
butane
isobutane
butadiène
butalène
isobutylène
mélange gazeux A
mélange gazeux Al
mélange gazeux B
mélange gazeux C
oxyde de méthyle (éther diméthylique)
oxyde de méthyle et de vinyle (éther méthylvinylique)
chlorure de méthyle
bromure de méthyle
chlorure d'éthyle
oxvchlorure de carbone (phosgène)
trichloromonofluorométhane (fréon 11) ...
dichlorodifluorométhane (fréon 12)
dichloromonofluorométhane (fréon 21)
monochlorodifluorométhane (fréon 22) ...
dichlorotétrafluoréthane (fréon 114)
chlorure de vinyle
bromure de vinyle
monométhylamine ( méthylamine)
4°
4°
4°
4°
4°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
6°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
T
V T
7°
7°
7°
0,75
0,75
0,30
0,29
0,40
0,57
0,84
0,75
0,70
0,53
1,25
1,25
1,35
0,75
0,43
0,51
0,45
0,52
0,49
0,55
0,53
0,53
0,46
0,44
0,43
0,42
0,61
0,65
0,80
1,45
0,80
1,25
1,35
1,12
1,05
0,98
1,31
0,80
1,25
0.60

147 (1) Ten aanzien van vloeibaar gemaakte gassen (4—7) mag de
vulling der drukvaten de volgende waarden, gerekend per liter beschikbaar
volume, niet te boven gaan:
kooldioxyde (koolzuur)
stikstofoxyduul (lachgas)
aethaan
aetheen (aethyleen)
vloeibaar oliegas (Z-gas)
chloorwaterstof .
fluorwaterstof
zwavelhexaf luoride ....
zwavelwaterstof
ammoniak
chlo or
zwaveldioxyde (zwaveligzuur)
stikstoftetroxyde
T-gas
propaan
cyclopropaan
propeen (propyleen)
butaan ,
isobutaan
butadieen
butyleen
isobutyleen
gasmengsel A
gasmengsel A 1
gasmengsel B
gasmengsel C
dimethylaether (methylaether)
vinylmethylaether
methylchloride (chloormethyl)
methylbromide
aethylchloride (chlooraethyl)
chloorkooloxyde (phosgeen)
trichloormonofluormethaan (freon 11)
dichloordifluormethaan (freon 12)
dichloormonofluormethaan (freon 21)
monochloordifluormethaan (freon 22)
dichloortetrafluoraethaan (freon 114) ...
vinylchloride
vinylbromide
methylamine
(4)
(4)
(4)
(4)
(4)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(V)
(7)
(7)
(7)
0,75 kg vloeistof
0,75 „
0,30 „
0,29 „
0,40 „
0,57 „
0,84 „
0,75 „
0,70 „
0,53 „
1,25 „ „
1,25 „
1,35 „
0,75 „
0,43 „
0,51 „
0,45 „
0,52 „
0,49 „
0,55 „
0,53 „
0,53 „
0,46 „
0,44 „
0,43 „
0,42 „
0,61 „
0,65 „
0,80 „
1,45 „
0,80 „
1,25 „
1,35 „
1,12 „
1,05 „
0,98 „
1,31 „
0,80 „
1,25 „
0,60 „

diméthylamine
triméthylamine
monoéthylamine (éthylamine)
oxyde d'éthylène
7°
kg de liquide
par litre de capacité
0,59
7° 0,57
7° 0,59
7° 0,77
(2) Les tubes pour le tir au charbon (4°) seront conformes, quant
à leur degré de remplissage en anhydride carbonique, aux dispositions
prévues par leur acte d'agrément par l'Administration.
148 (1) Pour l'ammoniac dissous sous pression dans l'eau (9°), la
charge des récipients ne doit pas dépasser les valeurs suivantes:
a) avec plus de 35 et au plus 40 % d'ammoniac, 0,80 kg de dissolution
pour 1 1 de capacité;
b) avec plus de 40 et au plus 50 % d'ammoniac, 0,77 kg de dissolution
pour 1 1 de capacité.
(2) Pour l'acétylène dissous (10°) la pression de chargement ne
doit pas dépasser 15 kg/cm 2 une fois l'équilibre réalisé à 15° C. La
quantité de solvant doit être telle que, après l'absorption de l'acétylène
et l'accroissement à 50° C de la température à l'intérieur du
récipient, la pression ne puisse dépasser 40 kg/cm 2 .
3. Emballage en commun.
149 Parmi les matières dénommées au marg. 131 peuvent seulement
être réunies dans un même colis entre elles ou avec des matières ou
objets appartenant à d'autres classes ou avec d'autres marchandises
les matières énumérées ci-dessous et sous réserve des conditions ciaprès:
a) entre eux:
1 ° l'anhydride carbonique, le protoxyde d'azote, l'éthane, l'éthylène
(4°), l'ammoniac, lé chlore, l'anhydride sulfureux, le
peroxyde d'azote (5°) et l'oxychlorure de carbone (7°);
toutefois le chlore ne doit pas être emballé en commun avec
de l'ammoniac ou de l'anhydride sulfureux (5°). Les gaz
doivent être emballés conformément au marg. 135;
2° les gaz du 7° (excepté l'oxychlorure de carbone) emballés
conformément au marg. 136;
b) avec des matières ou objets appartenant à d'autres classes — si
et en tant que l'emballage en commun est également admis pour
ceux-ci — ou avec d'autres marchandises:
1° gaz des 4°, 5° (excepté le chlore et le peroxyde d'azote), 6°
et 7°, renfermés dans des récipients métalliques, qui seront
réunis dans une caisse collectrice en bois avec les autres
marchandises devant être emballées en commun;

dimethylamine
trimethylamine
aethylamine
epoxyaethaan (aethyleenoxyde)
(7)
(7)
(7)
(7)
0,59 kg vloeistof
0,57 „
0,59 „
0,77 „
(2) De vulling van buizen met kooldioxyde voor het losmaken van
steenkool (4) moet in overeenstemming zijn met de voorschriften, die
zijn vastgelegd naar aanleiding van het officieel ten gebruike toestaan
van deze buizen.
148 (1) Ten aanzien van onder druk in water opgeloste ammoniak (9)
mag de vulling der drukvaten de volgende waarden niet te boven
gaan:
a) tussen 35 en 40 gew. % ammoniak: 0,80 kg vloeistof per liter
volume;
b) tussen 40 en 50 gew. % ammoniak: 0,77 kg vloeistof per liter
volume.
(2) Voor opgelost aethyn [acetyleen-dissous (10)] mag de vuldruk
in de evenwichtstoestand bij 15° C niet hoger zijn dan 15 kg/
cm 2 . De hoeveelheid oplosmiddel moet zodanig zijn, dat na de oplossing
van het aethyn en bij geen temperatuurstijging in het drukvat
tot op 50° C, de druk niet hoger kan worden dan 40 kg/cm 2 .
3. Gezamenlijke verpakking.
149 Van de onder rn. 131 opgesomde stoffen mogen alleen de volgende
en slechts onder de hieronder vermelde voorwaarden, met elkaar,
met stoffen of voorwerpen behorende tot de overige klassen of met
andere goederen in één collo worden verpakt:
a) met elkaar:
Ie.kooldioxyde (koolzuur), stikstofoxyduul, aethaan, aetheen
(aethyleen) (4), ammoniak, chloor, zwaveldioxyde (zwaveligzuur),
stikstof tetroxyde (5) en chloorkooloxyde (phosgeen)
(7), echter: chloor niet met ammoniak of zwaveldioxyde (5).
De verpakking moet overeenkomstig rn. 135 zijn;
2e.de gassen genoemd onder 7 [uitgezonderd chloorkooloxyde
(phosgeen)], verpakt overeenkomstig rn. 136;
b) met stoffen of voorwerpen behorende tot andere klassen — indien
en voorzover de gezamenlijke verpakking ook voor deze is toegestaan
— of met andere goederen:
Ie. de gassen genoemd onder 4, 5 (uitgezonderd chloor en stikstof
tetroxyde) , 6 en 7, in metalen drukvaten, die met de andere
gezamenlijk te verpakken goederen in een houten buitenkist
verpakt moeten zijn;

2° l'anhydride carbonique, le protoxyde d'azote, l'éthane, i'éthylène
(4°), l'ammoniac, l'anhydride sulfureux, le peroxyde
d'azote (5°) et Foxy chlorure de carbone (7°) en petites
quantités. Les gaz doivent être emballés, conformément au
marg. 135, dans des tubes et des capsules en tôle qui seront
réunis dans une caisse collectrice en bois avec les autres marchandises
devant être emballées en commun;
3° le gaz d'huile liquéfié (4°), l'acide chlorhydrique anhydre,
l'acide suif hydrique et le gaz T (5°), ainsi que les gaz des 6°
et 7°, excepté l'oxychlorure de carbone (7°), en quantité
totale de 5 kg au plus. Les gaz doivent être emballés, conformément
au marg. 136, dans des tubes et des caissettes qui
seront réunis dans une caisse collectrice en bois avec les
autres marchandises devant être emballées en commun.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
150 Tout colis renfermant des gaz des 1° à 10° portera, même si ces
gaz sont emballés en commun avec d'autres marchandises conformément
au marg. 149, l'indication claire et indélébile de son contenu,
précisée, en ce qui concerne les gaz, par l'expression ,,classe Iâ\
L'inscription sera rédigée dans une langue officielle du pays expéditeur
et en outre en français, en allemand ou en italien, à moins que les
tarifs internationaux ou des accords spéciaux conclus entre les administrations
ferroviaires n'en disposent autrement.
151 (1) Les colis qui contiennent des tubes en verre renfermant des
gaz liquéfiés énumérés aux marg, 135 et 136 seront munis d'une
étiquette conforme au modèle N° 8.
(2) Tout colis renfermant de l'air liquide, de l'oxygène liquide
et de l'azote liquide (8°) sera muni, sur deux faces latérales opposées,
d'étiquettes conformes au modèle N° 7, et si les matières qu'il contient
sont renfermées dans des récipients en verre [marg. 137 (1) a)], il
sera muni en outre d'une étiquette conforme au modèle N° 8.
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
152 Pas de restrictions.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
153 (!) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture
doit être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 131 et doit être soulignée en rouge.
(2) Pour les envois de tubes pour le tir au charbon (4°), l'expéditeur
fera suivre la désignation de la marchandise dans la lettre de
voiture, de la mention: ,,Tube agréé le (date) par le (nom
de l'administration gouvernementale) de ...... (nom du pays)".

2e. kooldioxyde (koolzuur), stikstof oxyduul, aethaan, aetheen
(aethyleen) (4), ammoniak, zwaveldioxyde (zwaveligzuur),
stikstoftetroxyde (5) en chloorkooloxyde (phosgeen) (7) in
kleine hoeveelheden. De verpakking moet overeenkomstig rn.
135 bestaan uit buizen in blik, die met de andere gezamenlijk
te verpakken goederen in een houten buitenkist verpakt moeten
zijn;
3e. vloeibaar gemaakt oliegas (4), chloorwaterstof, zwavelwaterstof
en T-gas (5), alsmede de gassen genoemd onder 6 en 7,
met uitzondering van chloorkooloxyde (phosgeen) (7) in een
totale hoeveelheid van ten hoogste 5 kg. De verpakking moet
overeenkomstig rn. 136 bestaan uit buizen in kistjes, die met
de andere gezamenlijk te verpakken goederen in een houten
buitenkist verpakt moeten zijn.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
150 Op alle colli, die gassen genoemd onder 1—10 bevatten, moet,
ook wanneer deze gassen met andere goederen overeenkomstig rn.
149 gezamenlijk verpakt zijn, de inhoud duidelijk en onuitwisbaar in
een officiële taal van het land van afzending en bovendien in het
Frans, Duits of Italiaans zijn vermeld — ten aanzien van de gassen
met de aanduiding „Klasse ld" nader omschreven — voorzover de
internationale tarieven of bijzondere overeenkomsten der spoorwegmaatschappijen
niet anders voorschrijven.
151 (1) Colli, die glazen buizen bevatten met de in rn. 135 en 136
opgesomde vloeibaar gemaakte gassen, moeten van een etiket model
nr. 8 zijn voorzien.
(2) Ieder collo dat vloeibare lucht, vloeibare zuurstof of vloeibare
stikstof (8) bevat, moet op twee tegenover elkaar gelegen zijden
voorzien zijn van een etiket model nr. 7, en wanneer deze stoffen
zich bevinden in glazen houders [rn. 137 (1) a)] bovendien van een
etiket, model nr. 8.
B. Wijze van verzending. Beperkende bepalingen betreffende de
verzending.
152 Geen beperkingen.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
153 W £* e aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der onder rn. 131 cursief gedrukte benamingen
en moet rood onderstreept zijn.
(2) Bij verzending van buizen voor het losmaken van steenkool (4)
moet de afzender in de vrachtbrief bij de aanduiding van de goederen
het volgende waarmerk plaatsen: „Buis op (datum) door ......
(officiële instantie) van ...... (naam van de Staat) goedgekeurd".

(3) Dans les lettres de voiture afférentes aux colis dans lesquels
une matière dénommée au marg. 131 est emballée en commun avec
d'autres matières ou objets de l'Annexe I ou avec d'autres marchandises,
les mentions relatives à chacun de ces objets ou matières doivent
être indiquées séparément.
D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
a. Pour les colis.
154 Seront chargés: Les colis renfermant des gaz
a) des 1° à 7° et 10°: dans des wagons couverts, ou dans des
wagons découverts qui, pendant les mois d'avril à octobre, doivent
être protégés par des bâches, à moins que les récipients ne soient
emballés dans des caisses en bois;
b) du 8°: dans des wagons couverts.
155 (1) Les colis ne doivent pas être projetés ou soumis à des chocs,
ni être exposés aux rayons solaires ou à d'autres sources de chaleur.
(2) Les récipients seront arrimés dans les wagons de manière à
ne pouvoir ni se renverser, ni tomber. Les colis aménagés pour être
roulés seront couchés, leur axe longitudinal dans le sens de la longueur
du wagon. Ils seront garantis contre tout mouvement latéral.
Les récipients renfermant de l'air liquide, de l'oxygène liquide ou
de l'azote liquide (8°) seront placés debout et protégés contre toute
avarie pouvant être produite par d'autres colis.
b. Pour le s; wagons-réservoirs (wagons-citernes et réservoirs
ou récipients d'un autre genre fixés sur leur châssis).
156 (1) A l'exception de l'acide fluorhydrique anhydre (5°) et des gaz
du 8°, les gaz de la classe Id peuvent être transportés dans des
containers-citernes.
(2) A l'exception de l'acide fluorhydrique anhydre (5 e ), des gaz
du 8° et de l'acétylène dissous (10°), les gaz de la classe Id peuvent
être transportés dans des wagons-réservoirs.
157 00 Les conditions relatives aux récipients expédiés comme colis
sont également applicables aux récipients des wagons-réservoirs, avec
les dérogations et particularités suivantes:
a) Les récipients des wagons-réservoirs ne doivent pas être construits
en alliages d'aluminium et ne doivent pas être munis de
soupapes de sûreté. Toutefois, s'ils en sont munis, ces soupapes
doivent être bloquées par un dispositif approprié.

(3) In de vrachtbrief van colli, waarin een stof genoemd onder
rn. 131 met andere stoffen of voorwerpen, behorende tot Bijlage I, of
met andere goederen gezamenlijk verpakt is, moeten de aanduidingen
voor elk dezer stoffen en voorwerpen afzonderlijk zijn vermeld.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
a. Colli.
154 a) Colli met gassen genoemd onder 1—7 en 10 moeten in gesloten
wagens geladen zijn of in open wagens, waarover in de maanden
April tot October een dekzeil moet worden gespannen, voorzover de
drukvaten niet in houten kisten zijn verpakt;
b) colli met gassen genoemd onder 8 moeten in gesloten wagens
geladen zijn.
155 (1) Met de colli mag niet worden gegooid; ze mogen ook niet aan
schokken, zonne- of andere warmtestraling worden blootgesteld.
(2) De (druk) vaten moeten zodanig in de wagens zijn vastgezet,
dat ze niet kunnen kantelen of vallen. De colli, die geschikt zijn om
gerold te worden, moeten met hun lengte-as in de langsrichting van
de wagen geplaatst en tegen zijwaarts rollen gezekerd zijn. Houders
met vloeibare lucht, vloeibare zuurstof of vloeibare stikstof (8)
moeten rechtop staan en beschermd zijn tegen beschadiging door
andere colli.
b. Reservoirwagens (ketelwagens en wagens met daarop
bevestigde tanks of andere houders).
156 (1) Met uitzondering van fluorwaterstof (5) en de gassen genoemd
onder 8, mogen de gassen behorende tot klasse ld in laadketels vervoerd
worden.
(2) Met uitzondering van fluorwaterstof (5), gassen genoemd
onder 8 en onder druk opgelost aethyn (10), mogen de gassen behorende
tot klasse ld in reservoirwagens vervoerd worden.
i
157 0) £* e voorschriften voor de drukvaten, die als colli worden verzonden,
gelden ook voor de drukvaten der reservoir wagens met de
volgende afwijkingen en bijzonderheden:
a) De drukvaten der reservoirwagens mogen niet uit een aluminiumlegering
zijn vervaardigd en ze mogen geen veiligheidskleppen
bezitten. Indien ze toch van veiligheidskleppen zijn voorzien, dan
moeten deze kleppen met behulp van een daartoe geschikte inrichting
buiten werking gesteld zijn.

) Si plusieurs récipients sont fixés d'une manière définitive aux
wagons, il n'est pas nécessaire de munir chaque récipient d'un dispositif
de remplissage et de vidange; ce dispositif peut être fixé à
un tuyau collecteur qui relie les récipients. Toutefois, les récipients
amovibles ne doivent pas être reliés entre eux par un tuyau collecteur.
(On entend par récipients amovibles des récipients qui, construits
pour s'adapter aux dispositions spéciales du wagon, ne peuvent cependant
en être retirés qu'après démontage de leurs moyens de
fixation.)
c) Si les récipients multiples fixés d'une manière définitive aux
wagons sont reliés entre eux par un tuyau collecteur et sont destinés à
contenir des gaz comprimés ne présentant pas de danger pour les
organes respiratoires, il n'est pas nécessaire que chaque récipient soit
isolé par un robinet. [Sont considérés comme gaz comprimés ne présentant
pas de danger pour les organes respiratoires: l'hydrogène, le
méthane, les mélanges d'hydrogène et de méthane, l'oxygène, les
mélanges d'oxygène et d'anhydride carbonique, l'azote, l'air comprimé,
le nitrox, les gaz rares (hélium, néon, argon, crypton, xénon),
les mélanges de gaz rares, les mélanges de gaz rares et d'azote.]
d) Si les récipients multiples fixés d'une manière définitive aux
wagons sont reliés entre eux par un tuyau collecteur et sont destinés
à contenir des gaz comprimés présentant un danger pour les organes
respiratoires, chaque récipient sera isolé par un robinet. (Sont considérés
comme gaz comprimés présentant un danger pour les organes
respiratoires: l'oxyde de carbone, le gaz à l'eau, les gaz de synthèse,
le gaz d'éclairage, le gaz d'huile comprimé, le fluorure de bore, ainsi
que les mélanges d'oxyde de carbone, de gaz à l'eau, de gaz de synthèse
ou de gaz d'éclairage.)
e) Si les récipients multiples fixés d'une manière définitive aux
wagons sont reliés entre eux par un tuyau collecteur et sont destinés à
contenir des gaz liquéfiés ne présentant pas de danger pour les organes
respiratoires, ils ne doivent pas pouvoir s'isoler séparément par des
robinets. (Sont considérés comme gaz liquéfiés ne présentant pas de
danger pour les organes respiratoires: l'anhydride carbonique, le
protoxyde d'azote, l'émane, l'éthylène, le gaz d'huile liquéfié, l'hexafluorure
de soufre, le propane, le cyclopropane, le propylène, le butane,
l'isobutane, le butadiène, le butylène, l'isobutylène, les mélanges
gazeux A, A 1, B et C, l'oxyde de méthyle, le chlorure d'éthyle, le
trichloromonofluorométhane, le dichlorodifluorométhane, le dichloromonofluorométhane,
le monochlorodifluorométhane, le dichlorotétrafluoréthane
et le chlorure de vinyle.)
f) Si les récipients multiples fixés d'une manière définitive aux
wagons sont reliés entre eux par un tuyau collecteur et sont destinés
à contenir des gaz liquéfiés présentant un danger pour les organes
respiratoires, ils doivent chacun être isolés par un robinet; ils seront
remplis chacun pour soi et auront chacun leurs robinets fermés et
plombés pendant le transport. (Sont considérés comme gaz liquéfiés

) Indien op een wagen meer dan één drukvat onverbrekelijk is
bevestigd, dan behoeft niet ieder drukvat afzonderlijk een aansluiting
voor vullen en ledigen te bezitten; deze aansluiting mag op de verzamelbuis,
waardoor de drukvaten met elkaar in verbinding staan,
zijn aangebracht. Afneembare drukvaten mogen echter niet door een
verzamelbuis met elkaar in verbinding staan. (Drukvaten worden als
afneembaar beschouwd indien zij, hoewel aangepast aan de bijzondere
constructie van de wagen, toch eerst na het losmaken der bevestigingsmiddelen
er af gehaald kunnen worden.)
c) Indien verschillende drukvaten voor samengeperste gassen, die
niet schadelijk zijn voor de ademhalingsorganen, onverbrekelijk op
een wagen bevestigd en door een verzamelbuis met elkaar verbonden
zijn, dan behoeft niet ieder drukvat afzonderlijk van een afsluiter te
zijn voorzien. [Als samengeperste gassen die niet schadelijk zijn voor
de ademhalingsorganen worden beschouwd: waterstof, methaan,
mengsels van waterstof en methaan, zuurstof, mengsels van zuurstof
en kooldioxyde, stikstof, samengeperste lucht, nitrox, de edele gassen
(helium, neon, argon, krypton, xenon), mengsels der edele gassen,
mengsels van edele gassen met stikstof.]
d) Indien verschillende drukvaten voor samengeperste gassen, die
schadelijk zijn voor de ademhalingsorganen, onverbrekelijk op een
wagen bevestigd en door een verzamelbuis met elkaar verbonden zijn,
dan moet ieder drukvat afzonderlijk van een afsluiter zijn voorzien.
(Als samengeperste gassen die schadelijk zijn voor de ademhalingsorganen,
worden beschouwd: koolmonoxyde, watergas, synthesegassen,
lichtgas, samengeperst oliegas, boriumfluoridey alsmede mengsels
van koolmonoxyde, watergas, synthesegassen en lichtgas.)
e) Indien verschillende drukvaten voor vloeibaar gemaakte gassen,
die niet schadelijk zijn voor de ademhalingsorganen, onverbrekelijk op
een wagen bevestigd en door een verzamelbuis met elkaar verbonden
zijn, dan mag geen drukvat afzonderlijk van een afsluiter zijn voorzien.
(Als vloeibaar gemaakte gassen, die niet schadelijk zijn voor de
ademhalingsorganen, worden beschouwd: kooldioxyde, stikstofoxyduul,
aethaan, aetheen, vloeibaar gemaakt oliegas, zwavelhexafluoride,
propaan, cyclopropaan, propeen, butaan, isobutaan, butadieen, butyleen,
isobutyleen, de gasmengsels A, Al, B en C, dimethylaether,
aethylchloride, trichloormonofluormethaan, dichloordifluormethaan,
dichloormonofluormethaan, monochloordifluormethaan, dichloortetrafluor
aethaan en vinylchloride.)
f) Indien verschillende drukvaten voor vloeibaar gemaakte gassen,
die schadelijk zijn voor de ademhalingsorganen, onverbrekelijk op een
wagen bevestigd en door een verzamelbuis met elkaar verbonden zijn,
dan moet elk drukvat afzonderlijk van een afsluiter zijn voorzien; de
drukvaten moeten elk apart worden gevuld en de afsluiters moeten
tijdens het vervoer in gesloten toestand zijn verzegeld. (Als vloeibaar

présentant un danger pour les organes respiratoires: l'acide chlorhy—
drique anhydre, l'acide sulfhydrique, l'ammoniac, le chlore, l'anhydride
sulfureux, le peroxyde d'azote, le gaz T, l'oxyde de méthyle et
de vinyle, le chlorure de méthyle, le bromure de méthyle, l'oxychlorure
de carbone, le bromure de vinyle, la monométhylamine, la
diméthylamine, la triméthylamine, la monoéthylamine et l'oxyde
d'éthylène). Les mêmes prescriptions s'appliquent à l'ammoniac
dissous sous pression dans l'eau.
g) Les robinets des récipients amovibles pouvant être roulés seront
pourvus de chapeaux de protection.
h) Les dispositifs de fermeture seront aménagés de manière à ne
pouvoir être manipulés par des personnes non qualifiées.
i) L'examen intérieur des récipients des wagons-réservoirs doit
avoir lieu à des intervalles périodiques égaux à ceux prescrits pour
l'épreuve de pression. Toutefois, pour les récipients destinés au transport
du chlore et de l'anhydride sulfureux (5°), l'épreuve de pression
aura lieu tous les cinq ans et l'examen intérieur tous les deux ans
et demi.
k) La tare du wagon-réservoir, y compris les pièces accessoires,
sera indiquée sur une plaque soudée sur le récipient [voir marg. 145
(1) b)].
1) Les récipients cylindriques servant au transport des gaz liquéfiés
seront munis de brise-flots (cloisons perforées) qui les partagent en
compartiments ne dépassant pas la longueur de 3,50 m.
(2) Si les récipients des wagons-réservoirs destinés à renfermer des
gaz liquéfiés des 4°, 5°, 6° et 7° sont munis d'une protection calorifuge
conforme aux prescriptions sous (3) et ont un diamètre supérieur
à 1,50 m, les pressions d'épreuve et les degrés de remplissage
pour les gaz énumérés sous (4) et (5) sont ceux indiqués dans ces
deux alinéas. Pour les gaz des 4° à 7° autres que ceux énumérés sous
(4) et (5) sont valables les pressions d'épreuve et les degrés de remplissage
précisés aux marg. 142 (2) e) 2. et 147 (1).
(3) La protection calorifuge sera:
a) constituée par une couverture en bois ou en une autre matière »
isolante similaire ou en métal à surface réfléchissante, d'une épaisseur
minimum de 1,5 mm;
b) appliquée sur le quart supérieur de la surface du réservoir;
c) séparée du récipient par une couche d'air de 4 cm d'épaisseur
et devra protéger efficacement tous les récipients se trouvant sur le
même wagon-réservoir;
d) conçue de manière à ne pas entraver l'examen facile des dispositifs
de remplissage et de vidange, ainsi que des tuyaux collecteurs.

gemaakte gassen, die schadelijk zijn voor de ademhalingsorganen,
worden beschouwd: chloorwaterstof, zwavelwaterstof, ammoniak,
chloor, zwaveldioxyde, stikstoftetroxyde, T-gas, vinylmethylaether,
methylchloride, methylbromide, chloorkooloxyde, vinylbromide, methylamine,
dimethylamine, trimethylamine, aethylamine en epoxyaethaan).
Dezelfde voorschriften zijn van toepassing op onder druk in
water opgelost ammoniakgas.
g) Van afneembare drukvaten, die gerold kunnen worden, moeten
de afsluiters van beschermdoppen zijn voorzien.
h) De afsluitinrichtingen moeten zodanig zijn geconstrueerd, dat
zij niet door onbevoegden kunnen worden geopend.
i) Het inwendig onderzoek van de drukvaten der reservoirwagens
moet periodiek worden herhaald met dezelfde tussentijden, als voorgeschreven
voor de proefpersing. De drukvaten, bestemd voor chloor
en voor zwaveldioxyde (5), moeten echter om de vijf jaar worden
proefgeperst en om de twee en een half jaar aan een inwendig onderzoek
worden onderworpen.
k) Het eigen gewicht van de reservoirwagens met inbegrip van de
uitrusting moet op een aan het drukvat gelaste plaat zijn vermeld [zie
rn. 145 (1) b)].
1) Cylindrische drukvaten voor het vervoer van vloeibaar gemaakte
gassen moeten zodanig zijn voorzien van golfbrekers (doorboorde
schotten), dat de daardoor gevormde afdelingen geen grotere
lengte hebben dan 3r5O m.
(2) Indien de drukvaten der wagens, bestemd voor vloeibaar gemaakte
gassen, genoemd onder 4, 5, 6 en 7, voorzien zijn van een
warmte-isolerende bekleding volgens de voorschriften, vermeld onder
rn. 157 (3), en de diameter groter is dan 1,5 m, dan gelden ten aanzien
van de onder rn. 157 (4) en (5) opgesomde gassen voor de beproevingsdruk
resp. de vulling de daar aangegeven waarden. Voor de
overige gassen genoemd onder 4—7, niet onder rn. 157 (4) en (5)
opgesomd, gelden voor de beproevingsdruk resp. de vulling de onder
rns. 142 (2) e) 2. en 147 (1) aangegeven waarden.
(3) De warmte-isolerende bekleding moet:
a) uit hout of een soortgelijke isolerende stof, of uit metaal van
ten minste 1,5 mm dikte met een reflecterende oppervlakte, zijn vervaardigd;
b) het vierde deel van het oppervlak van het drukvat aan de
bovenzijde bedekken;
c) van het drukvat gescheiden zijn door een luchtlaag van 4 cm en
alle op de reservoirwagen aanwezige drukvaten doelmatig beschermen;
d') zodanig zijn aangebracht, dat het onderzoek van de inrichting
voor vullen en ledigen, alsmede van de verzamelbuis, door de bekleding
niet wordt bemoeilijkt.

Nota» Une simple peinture des réservoirs n'est pas considérée comme une
protection calorifuge.
(4) Les pressions auxquelles les réservoirs munis de la protection
calorifuge selon al. (3) et destinés au transport des gaz liquéfiés cidessous
énumérés des 4°, 5°, 6° et 7° doivent être soumis au moment
de l'épreuve de pression hydraulique, sont les suivantes:
anhydride carbonique (acide carbonique) ...
protoxyde d'azote (gaz hilarant)
éthane
éthylène
acide chlorhydrique anhydre (acide chlorhydrique
liquéfié)
hexafluorure de soufre
acide suif hydrique (hydrogène sulfuré)
ammoniac
chlore
peroxyde d'azote (tétroxyde d'azote)
gazT
propane
cyclopropane
propylène
isobutane
oxyde de méthyle (éther diméthylique)
chlorure de méthyle
oxychlorure de carbone (phosgène)
dichlorodifluorométhane (fréon 12)
monochlorodifluorométhane (fréon 22) ...
chlorure de vinyle
monométhylamine (méthylamine)
diméthylamine
4°
4°
4°
4 U
5°
5°
5°
5°
5°
5°
5°
6°
6°
6°
6°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
210 kg/cm 2
210 „
95 „
180 „
100
60
45 „
25 „
18 „
15 „
25 „
22 „
16 „
27 „
H „
14
14
15 „
15 „
25 „
10 „
10 „
10 „
(5) Le degré de remplissage des réservoirs munis de la protection
calorifuge selon al. (3) et destinés au transport des gaz liquéfiés cidessous
énumérés des 4°, 5°, 6° et 7° ne doit pas dépasser les valeurs
suivantes:
acide chlorhydrique anhydre (acide chlorhvdrique
liquéfié)
hexafluorure de soufre
ammoniac
cyclopropane
isobutane
trichloromonofluorométhane (fréon 11) ...
5°
5°
5°
6°
6°
7°
kg de liquide
par litre de capacité
0,67
0,78
0,54
0,55
0,50
1,37

Opmerking. Een verflaag op het drukvat geldt zonder meer niet als
warmte-isolerende bekleding.
(4) De voor de hydraulische proefpersing toe te passen druk ten
aanzien van drukvaten, dienende voor het vervoer der hieronder opgesomde
vloeibaar gemaakte gassen genoemd onder 4, 5, 6 en 7,
bedraagt, indien de drukvaten zijn voorzien van een warmte-isolerende
bekleding overeenkomstig het onder rn. 157 (3) voorgeschrevene,
voor:
kooldioxyde (koolzuur)
stikstof oxyduul (lachgas)
aethaan
aetheen (aethyleen)
chloorwaterstof
zwavelhexaf luoride
zwavelwaterstof
ammoniak
chloor
stikstof tetroxyde
T-gas ,
prop aan
cyclopropaan
propeen (propyleen)
isobutaan
dimethylaether
methylchloride
chloorkooloxyde
dichloordifluormethaan (freon 12)
monochloordifluormethaan (freon 22) ...
vinylchloride
methylamine
dimethylamine
f4)
(4)
(4)
(4)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(5)
(6)
(6)
(6)
(6)
(7)
(7)
(7)i
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
210 kg/cm 2
210 „
95 „
180 „
100 „
60 „
45 „
25 „
18 „
15 „
25 „
22 „
16 „
27 ,.
11 „
14 „
14 „
15 „
15 „
25 „
10 „
10 „
10 „
(5) De vulling der drukvaten, dienende voor het vervoer der hieronder
opgesomde vloeibaar gemaakte gassen genoemd onder 4, 5, 6
en 7, indien de drukvaten zijn voorzien van een warmte-isolerende
bekleding overeenkomstig het onder rn. 157 (3) voorgeschrevene,
mag de volgende waarden, gerekend per liter beschikbaar volume, niet
te boven gaan:
chloorwaterstof
zwavelhexaf luoride
ammoniak
cyclopropaan
isobutaan
trichloormonofluormethaan (freon 11)
(5)
(5)
(5)
(6)
(6)
(7)
0,67 kg
0,78 „
0,54 „
0,55 „
0,50 „
1,37 „

dichlorodifluorométhane (fréon 12)
dichloromonofluorométhane (fréon 21) ...
monochlorodifluorométhane (fréon 22)
dichlorotétrafruoréthane (fréon 114)
chlorure de vinyle
bromure de vinyle
monométhylamine (méthylamine)
diméthylamine
triméthylamine
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
7°
kg de liquide
par litre de capacité
1,18
1,26
1,05
1,33
0,83
1,40
0,61
0,60
0,58
158 (1) Les récipients amovibles des wagons-réservoirs seront fixés
sur les châssis des wagons de manière à ne pouvoir se déplacer.
(2) La construction des wagons-réservoirs doit assurer la mise à
la terre des récipients au point de vue électrique.
c. Pour les petits container s.
159 (1) A l'exception des colis renfermant de l'oxychlorure de carbone
(7°), de l'air liquide, de l'oxygène liquide et de l'azote liquide
(8°), les colis contenant des matières rangées dans la présente classe
peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir Appendice
VI).
(2) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
161 devront être respectées à l'intérieur du petit container.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
160 Les wagons-réservoirs contenant des gaz des 1° à 7° seront munis
sur leurs deux côtés d'étiquettes conformes au modèle N° 9.
E. Interdictions de chargement en commun.
161 (1) L'oxychlorure de carbone (7°) ne doit pas être chargé en
commun dans le même wagon avec des matières comburantes de la
classe IIIc (marg. 371).
(2) Les gaz de la classe Id ne doivent pas être chargés en commun
dans le même wagon avec des matières radioactives de la classe IVb
(marg. 451).
1 162 Des lettres de voiture distincts doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
163 (1) Les récipients du 11° seront fermés de manière étanche.
(2) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à la dénomination imprimée en caractères italiques au
marg. 131 et doit être soulignée en rouge.

dichloordifluormethaan (freon 12)
dichloormonofluormethaan (freon 21)
monochloordifluormethaan (freon 22)
dichioortetraf luoraethaan (freon 114)
vinylchloride
vinylbromide
methylamine
dimethylamine
trimethylamine
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
(7)
1,18 kg
1,26 „
1,05 „
1,33 „
0,83 „
1,40 „
0,61 „
0,60 „
0,58 „
158 (1) De afneembare drukvaten dienen zodanig op het onderstel van
de wagen bevestigd te zijn, dat zij niet kunnen verschuiven.
(2) De reservoirwagens moeten zo geconstrueerd zijn, dat de drukvaten
electrisch met de aarde in verbinding staan.
c. Kleine laadkisten.
159 (1) Met uitzondering van colli met chloorkooloxyde (7), vloeibare
lucht, vloeibare zuurstof en vloeibare stikstof (8), mogen colli met
stoffen behorende tot deze klasse in kleine laadkisten geplaatst zijn
(zie Aanhangsel VI).
(2) De onder rn. 161 genoemde verbodsbepalingen voor het samenladen
gelden ook ten aanzien van de kleine laadkisten.
2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens
(zie Aanhangsel V).
160 Reservoirwagens, die gassen genoemd onder 1—7 bevatten, moeten
aan weerszijden voorzien zijn van etiketten volgens model nr. 9.
E. Verbod van samenlading.
161 (1) Chloorkooloxyde (7) mag niet met oxyderend werkende stoffen
van klasse IIIc (rn. 371) in één wagen geladen worden.
(2) Gassen vallende onder klasse ld mogen niet met radioactieve
stoffen van klasse IVb (rn. 451) in één wagen geladen worden.
162 Voor zendingen die niet met andere goederen in één wagen geladen
mogen worden, moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt
(art. 6, § 9, 2e lid, CIM).
F. Ledige drukvaten. Verdere voorschriften.
163 (1) De drukvaten genoemd onder 11 moeten goed afgesloten zijn.
(2) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet overeenkomen
met de cursief gedrukte benaming van rn. 131 en rood
onderstreept zijn.

164 (1) En tant que les marg. 131 à 163 ne prévoient pas de conditions
auxquelles doivent satisfaire les récipients destinés au transport des
gaz comprimés, liquéfiés ou dissous sous pression, les prescriptions du
pays d'origine font règle, que ces récipients soient isolés ou qu'ils appartiennent
à des wagons-réservoirs,
165-
179
(2) Peuvent continuer à être admis au transport les récipients pour
gaz comprimés, liquéfiés ou dissous sous pression, mis en service
sous les dispositions antérieures. Toutefois les délais de renouvellement
des épreuves des récipients, fixés aux marg. 143, 144 et 157
(1) i), doivent être observés.

164 (1) Voorzover onder rn. 131—162 geen voorschriften worden
gegeven, waaraan de (druk)vaten voor het vervoer van samengeperste,
vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen moeten
voldoen, zijn hiervoor de voorschriften van het land van herkomst
van kracht, onverschillig of de (druk) vaten deel uitmaken van een
wagen of niet.
(2) De drukvaten voor het vervoer van samengeperste, vloeibaar
gemaakte of onder druk opgeloste gassen die onder de tot nu toe
geldende bepalingen in gebruik zijn genomen, zijn ook in het vervolg
ten gebruike toegestaan. Echter dienen de onder rn. 143, 144 en 157
(1) i) voorgeschreven termijnen voor de beproeving der drukvaten
aangehouden te worden.
165-
179

CLASSE le. MATIÈRES QUI, AU CONTACT DE L'EAU,
DÉGAGENT DES GAZ INFLAMMABLES
1. Enumération des matières
180 Parmi les matières entrant dans la définition de la classe le ne
sont admises au transport que celles énumérées au marg. 181, ceci
sous réserve des conditions prévues aux marg. 181 à 194. Elles sont
dès lors des matières de l'Annexe I.
Nota. Les récipients vides ayant renfermé des matières de la classe le ne
sont pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
Les récipients vides ayant renfermé des matières du 2° du marg. 181
ne sont toutefois admis au transport que s'ils sont exempts de tout résidu.
Mention devra être faite dans la lettre de voiture de ce qu'ils contenaient
précédemment. Pour les wagons-réservoirs et les containers, voir toutefois
marg. 194.
181 1° Les métaux alcalins et alcalino-terreux, par ex. le sodium, le
potassium, le calcium, ainsi que les alliages de métaux alcalins,
les alliages de métaux alcalino-terreux et les alliages de métaux
alcalins et alcalino-terreux.
2° Le carbure de calcium et Yhydrure de calcium.
Nota. La cyanamide calcique n'est pas soumise aux prescriptions de
l'Annexe I.
3° Uamidure de sodium. Voir aussi marg. 181a.
181a L'amidure de sodium (3°) en quantités de 200 g au plus n'est
pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I, à condition qu'il soit
emballé dans des récipients fermés de manière étanche, ne pouvant
être attaqués par le contenu, et que ces récipients soient renfermés
avec soin dans de forts emballages en bois étanches et à fermeture
étanche.
A. Colis.
2. Conditions de transport
1. Conditions générales d'emballage.
182 (1) Les emballages seront fermés et étanches de manière à
empêcher la pénétration de l'humidité et toute déperdition du contenu.
(2) Les matières dont sont constitués les récipients et les fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu, ni former avec celui-ci
de combinaisons nocives ou dangereuses.
(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les matières solides seront solidement assujetties dans
leurs emballages, de même que les emballages intérieurs dans les
emballages extérieurs.

KLASSE Ie. STOFFEN, DIE BIJ AANRAKING MET WATER
ONTVLAMBARE GASSEN ONTWIKKELEN
1. Opsomming der stoffen
180 Van de stoffen vallende onder de omschrijving van klasse Ie,
worden slechts ten vervoer toegelaten die, welke genoemd zijn in
rn. 181, en dan nog slechts onder de voorwaarden, genoemd in rn.
181—194. Dit zijn derhalve stoffen van Bijlage I.
Opmerking. Ledige pakmiddelen, die stoffen van klasse Ie hebben bevat,
zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I. Echter worden
ledige pakmiddelen, die stoffen vallende onder rn. 181, 2, hebben bevat,
slechts ten vervoer aangenomen, indien zij van de resten van deze stoffen
geheel zijn gezuiverd. In de vrachtbrief moet zijn aangegeven, wat zij
tevoren nebben bevat. Voor reservoirwagens en laadketels, zie echter
rn. 194.
181 1. Alkalimetalen en aardalkalimetalen, b.v. natrium, kalium, calcium,
alsmede legeringen van alkalimetalen, legeringen van aardalkalimetalen
en legeringen van alkalimetalen met aardalkalimetalen.
2. Calciumcarbide (carbid) en calciumhydride.
Opmerking. Calciumcyaanamide (kalkstikstof) is niet onderworpen aan
de voorschriften van Bijlage I.
3. Natriumamide. Zie ook rn. 181a.
181a Natriumamide (3) is, in hoeveelheden van ten hoogste 200 g, niet
onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I, onder voorwaarde,
dat het verpakt is 'in volledig gesloten houders, die niet aangetast
kunnen worden door de inhoud, deze houders dienen zorgvuldig verpakt
te zijn in sterke dichte houten verpakking met dichte sluiting.
A. Colli.
2. Vervoersvoorwaarden
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
182 (1) Pakmiddelen moeten zodanig gesloten en dicht zijn, dat het
binnendringen van vocht en elk verlies van de inhoud is uitgesloten.
(2) Het materiaal, waarvan pakmiddelen en sluitingen zijn ver- .
vaardigd, mag door de inhoud niet worden aangetast, noch daarmede
schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen.
(3) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoerseisen. Vaste stoffen moeten stevig in hun verpakking zijn
vastgezet, hetzelfde geldt voor de plaatsing van binnenverpakking in
buiten verpakking.

(4) Les matières de remplissage formant tampon seront adaptées
aux propriétés du contenu.
(5) Les bouteilles et autres récipients en verre doivent être exempts
de défauts de nature à en affaiblir la résistance; en particulier, les
tensions internes doivent avoir été convenablement atténuées. L'épaisseur
des parois ne peut en aucun cas être inférieure à 2 mm.
L'étanchéité du système de fermeture doit être garantie par un
dispositif complémentaire: coiffe, cape, scellement, ligature, etc.,
propre à éviter tout relâchement au cours du transport.
2. Emballage de matières isolées.
183 (1) Les matières des 1° et 2° seront emballées dans des tonneaux en
fer ou dans des récipients en tôle de fer, en tôle de fer plombée ou en
fer-blanc. Par quantités de 5 kg au plus, les matières du 1 ° peuvent
également être emballées dans des récipients en verre. Les récipients
devront dans tous les cas être exempts d'humidité. Sauf si le récipient
est une boîte métallique à joints et à couvercle entièrement soudés, on
devra pour les matières du 1°, ajouter dans les récipients de l'huile
minérale dont le point d'éclair est supérieur à 50° C.
(2) Les récipients renfermant des matières des 1° et 2°, excepté
les tonneaux en fer, seront assujettis dans des emballages extérieurs,
à savoir:
a) les récipients en métal renfermant des matières du 1°: dans des
caisses d'expédition en bois ou dans des paniers protecteurs en fer;
b) les récipients en verre renfermant des matières du 1°: dans des
caisses d'expédition en bois munies d'un revêtement intérieur étanche
en tôle de fer ordinaire, en tôle de fer plombée ou en fer-blanc.
Pour les récipients en verre renfermant des quantités de 250 g au
plus, la caisse en bois munie d'un revêtement peut être remplacée par
un récipient extérieur en tôle de fer ordinaire, en tôle de fer plombée
ou en fer-blanc. Les récipients en verre seront assujettis, avec interposition
de matières de remplissage incombustibles formant tampon,
dans les emballages d'expédition.
(3) L'amidure de sodium (3°) sera emballé, en quantités de
10 kg au plus, dans des récipients métalliques (boîtes ou tonnaux)
hermétiquement fermés, qui seront assujettis, soit seuls, soit en
groupes, dans des caisses en bois, avec interposition de matières formant
tampon, tant entre les récipients qu'entre ceux-ci et les parois
de la caisse. Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg.
(4) Pour le transport du sodium (1 °) et du carbure de calcium (2°)
en wagons-réservoirs et en containers, voir marg. 189.
3. Emballage en commun.
184
Les matières dénommées au marg. 181 peuvent être réunies dans un
même colis entre elles ou avec des matières ou objets appartenant à

(4) Voor opvulling dienende stoffen moeten aangepast zijn aan de
eigenschappen van de inhoud.
(5) Flessen en ander glaswerk mogen geen gebreken vertonen,
waardoor de sterkte minder wordt; in het bijzonder moet het zo goed
als vrij zijn van inwendige spanningen. De wanddikte mag nergens
minder dan 2 mm bedragen. Het dichtblijven van de sluiting moet
bovendien gezekerd zijn door een overtrek, kap, lak, touw enz. om
losraken tijdens het vervoer te voorkomen.
2. Verpakking der afz onderl ij ke stoffen.
183 (1) Stoffen genoemd onder 1 en 2 moeten zijn verpakt in stalen
vaten of in houders van plaatstaal, eventueel met lood- of tinbedekking.
Bij hoeveelheden tot ten hoogste 5 kg mogen stoffen genoemd
onder 1 ook verpakt zijn in glas. De houders moeten in ieder geval
volkomen droog zijn. Wanneer stoffen genoemd onder 1 niet in een
volledig dichtgesoldeerde bus zijn verpakt moet zoveel minerale olie
met een vlampunt boven 50° C zijn toegevoegd dat de stoffen door
de vloeistof volledig bedekt worden.
(2) Houders voor stoffen genoemd onder 1 en 2, met uitzondering
van stalen vaten, moeten vastgezet zijn in een buitenverpakking en
wel:
a) metalen houders, bevattende stoffen genoemd onder 1: in houten
buitenkisten of in stalen schutkorven;
b) glaswerk, bevattende stoffen genoemd onder 1: in houten
buitenkisten voorzien van een dichte binnenbekleding van plaatstaal
eventueel met lood- of tinbedekking. Voor glaswerk met een hoeveelheid
van ten hoogste 250 g mag de houten buitenkist met binnenbekleding
vervangen zijn door een houder van plaatstaal eventueel
met lood- of tinbedekking. Glaswerk moet met onbrandbare voor
opvulling geschikte stoffen in de buitenverpakking zijn vastgezet.
(3) Natriumamide (3) moet in hoeveelheden tot ten hoogste 10 kg
verpakt zijn in hermetisch gesloten metalen houders (bussen of vaten)
die, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, in houten buitenkisten vastgezet
moeten zijn. De ruimten, zowel tussen de houders als tussen
houders en wanden van de kist moeten met daartoe geschikte stoffen
zijn opgevuld. Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg.
(4) Voor het vervoer van natrium (1) en calciumcarbide (2) in
reservoirwagens en laadketels, zie rn. 189.
3. Gezamenlijke verpakking.
184 ^ e on( ier rn. 181 opgesomde stoffen mogen met het volgende voorbehoud
in één collo zijn verpakt met elkander, met stoffen of voor-

d'autres classes ou avec d'autres marchandises sous réserve des conditions
ci-après:
a) entre elles: matières groupées sous le même chiffre, compte tenu
des prescriptions relatives aux emballages intérieurs, dans l'emballage
d'expédition prévu pour les matières de ce chiffre;
b) entre elles ou avec des matières ou objets appartenant à d'autres
classes — si et en tant que l'emballage en commun est également
admis pour ceux-ci — ou avec d'autres marchandises:
toutes les matières du marg. 181 en quantités de 5 kg au plus pour
chaque matière, les matières des 1° et 2° renfermées dans des
récipients métalliques comme prévu au marg. 183 (1), l'amidure de
sodium (3°) emballé dans des caisses en bois comme prévu au
marg. 183 (3). Ces récipients et ces caisses seront réunis dans un
emballage collecteur en bois avec les autres marchandises devant être
emballés en commun.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
185 (1) Tout colis renfermant des matières de la classe le sera muni
d'une étiquette conforme au modèle N° 6, même si ces matières sont
emballées en commun avec d'autres marchandises conformément au
marg. 184.
(2) Les colis renfermant des récipients fragiles contenant des
matières du 1 ° seront munis d'étiquettes conformes aux modèles
Nos. 7 et 8. Les étiquettes N° 7 seront apposées en haut sur deux
faces latérales opposées lorsqu'il s'agit de caisses, ou d'une façon
équivalente lorsqu'il s'agit d'autres emballages.
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
186 Pas de restrictions.
C. Mentions dans îa lettre de voiture.
187 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 181. Dans le cas où le 1° ne contient pas le nom
de la matière, le nom commercial doit être inscrit complété de:
^Marchandise du 1° de la classe le". La désignation de la marchandise
doit être soulignée en rouge.
(2) Dans les lettres de voiture afférentes aux colis dans lesquels
une matière dénommée au marg. 181 est emballée en commun avec
d'autres matières ou objets de l'Annexe I ou avec d'autres marchandises,
les mentions relatives à chacun de ces objets ou matières doivent
être indiquées séparément.

werpen van andere klassen, of met andere goederen:
a) onderling: stoffen, genoemd onder hetzelfde cijfer, met inachtneming
van de voorschriften omtrent de binnenverpakking, in een
buiten verpakking, voorgeschreven voor de desbetreffende stoffen;
b) met elkander, met stoffen of voorwerpen, behorende tot andere
klassen — indien en voor zover gezamenlijke verpakking ook voor
deze is toegestaan — of met andere goederen:
alle stoffen vallende onder rn. 181, in hoeveelheden tot ten hoogste
5 kg per stof, de stoffen genoemd onder 1 en 2 verpakt in metalen
houders, als voorgeschreven in rn. 183 (1), natriumamide (3) verpakt
in houten kisten, zoals voorgeschreven in rn. 183 (3). Deze pakmiddelen
moeten met de andere gezamenlijk te verpakken goederen
in een houten buitenkist zijn verenigd.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
185 (1) Ieder collo met stoffen vallende onder klasse Ie moet, ook
indien deze stoffen met andere goederen overeenkomstig rn. 184 gezamenlijk
zijn verpakt, voorzien zijn van een etiket volgens model
nr. 6.
(2) Colli die breekbare houders bevatten, waarin zich stoffen genoemd
onder 1 bevinden, moeten bovendien voorzien zijn van etiketten
overeenkomstig de modellen nr. 7 en 8. De etiketten model nr. 7
moeten bij gebruik van kisten hoog op twee tegenover elkaar gelegen
zijwanden aangebracht worden. Voor andere pakmiddelen geldt een
overeenkomstige wijze van aanbrengen.
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending,
186 Geen beperkingen.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
187 (1) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen in rn. 181. Is
van een stof vallende onder 1 de naam niet cursief gedrukt aangegeven,
dan moet de handelsnaam worden gebezigd met de toevoeging:
„Goederen vallende onder 1 van klasse Ie". De aanduiding van de
goederen moet rood onderstreept zijn.
(2) In vrachtbrieven voor colli, waarin een stof, opgesomd in rn.
181, gezamenlijk verpakt is met andere stoffen of voorwerpen van
Bijlage I of met andere goederen, moeten de aanduidingen voor ieder
van deze stoffen of voorwerpen afzonderlijk zijn vermeld.

D. Matériel et engins de transport
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
188 (1) Les colis renfermant des matières de la classe le seront chargés
dans des wagons couverts.
(2) Les récipients renfermant du carbure de calcium (2°) peuvent
également être chargés dans des wagons découverts bâchés.
189 (1) Le sodium (1°) et le carbure de calcium (2°) peuvent être
transportés en wagons-réservoirs et en containers.
(2) Les récipients des wagons-réservoirs et les containers ainsi que
leurs fermetures seront conformes aux conditions générales d'emballage
du marg. 182 (1) et (2). Ils doivent en toutes parties, y
compris leurs fermetures, être solides et forts de manière à exclure
tout relâchement en cours de route et à répondre sûrement aux
exigences normales du transport.
(3) Les wagons-réservoirs et les containers destinés à recevoir du
sodium (1°) doivent avoir leurs orifices et ouvertures (robinets,
gaines, trous d'homme, etc.) protégés par un capot à joint étanche,
pouvant être fermé par verrouillage.
Quand ces réservoirs et containers sont remis au transport, leurs
capots doivent être verrouillés et la température de l'enveloppe ne
doit pas dépasser 50° C.
(4) Les wagons-réservoirs et containers pour le transport du carbure
de calcium (2°) doivent être construits de façon que les ouvertures
servant au chargement ou au déchargement puissent être fermées
de manière hermétique.
190 (1) Les colis renfermant des manières rangées dans la présente
classe peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir
Appendice VI).
(2) Les matières dont l'expédition en vrac est autorisée, peuvent
être renfermées dans de petits containers.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wago n s.
191 Les wagons-réservoirs renfermant du carbure de calcium (2°)
seront munis, du côté de la fermeture, de l'inscription suivante, claire
et indélébile: ,,A fermer de manière étanche après le remplissage et
la vidange". L'inscription sera rédigée dans une langue officielle du
pays expéditeur et en outre en français, en allemand ou en italien,
à moins que les tarifs internationaux ou des accords spéciaux conclus
entre les administrations ferroviaires n'en disposent autrement.

D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
188 (1) Colli met stoffen vallende onder klasse Ie moeten in gesloten
wagens geladen worden.
(2) Houders met calciumcarbide (2) mogen ook in open wagens
voorzien van dekzeilen worden geladen.
189 (1) Natrium (1) en calciumcarbide (2) mogen in reservoirwagens
en in laadketels vervoerd worden.
(2) Houders van reservoir wagens en laadketels moeten met inbegrip
van hun sluitingen voldoen aan de algemene verpakkingsvoorschriften
genoemd in rn. 182 (1) en (2). Zij moeten in alle opzichten,
met inbegrip van hun sluitingen zo hecht en sterk zijn, dat ze tijdens
het transport niet kunnen bezwijken en bovendien voldoen aan normale
vervoerseisen.
(3) Van reservoirwagens en laadketels, bestemd voor het vervoer
van natrium (1) moeten de openingen (afsluiters, leidingen, mangaten
enz.) beschermd zijn door een goed aansluitende kap, die vergrendeld
kan worden. Wanneer deze reservoirwagens en laadketels
ten vervoer worden aangeboden, moeten deze kappen vergrendeld zijn
terwijl de temperatuur aan de buitenzijde niet meer dan 50° C mag
bedragen.
(4) De reservoirwagens en laadketels voor het vervoer van calciumcarbide
(2) moeten zo geconstrueerd zijn, dat de openingen voor vullen
of ledigen hermetisch gesloten kunnen worden.
190 (1) Colli, die stoffen bevatten, vallende onder deze klasse, kunnen
in kleine laadkisten geplaatst zijn (zie Aanhangsel VI).
(2) Stoffen, waarvan vervoer als losgestort goed is toegestaan,
mogen verpakt zijn in kleine laadkisten.
2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens.
191 Resérvoirwagens met calciumcarbide (2) moeten ter plaatse waar
zich de sluiting bevindt, duidelijk en onuitwisbaar voorzien zijn van het
volgende opschrift: „Afar vullen en ledigen goed sluiten''. Het opschrift
moet gesteld zijn in een der officiële talen van het land van afzending
en bovendien in het Frans, Duits of Italiaans, tenzij in de internationale
tarieven of in bijzondere overeenkomsten tussen de spoorwegadministraties
anders is bepaald.

£. Interdictions de chargement en commun.
192 Les matières de la classe le ne doivent pas être chargées en commun
dans le même wagon avec des matières radioactives de la classe IVb
(marg. 451).
193 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
194 Les wagons-réservoirs et les containers vides, qui ont contenu du
sodium (1°) ou du carbure de calcium (2°), doivent être fermés
hermétiquement, comme s'ils étaient pleins.
195-
199

E. Verbod van samenlading.
192 De sloffen vallende onder klasse Ie mogen niet in één wagen geladen
worden met radioactieve stoffen vallende onder klasse IVb
(rn. 451).
193 Voor zendingen, die niet in één wagen geladen mogen worden
moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt (art. 6, § 9,
2e lid, CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
194 Ledige reservoirwagens en laadketels, die natrium (1) of calciumcarbide
(2) hebben bevat, moeten evenzeer als in gevulde toestand
hermetisch gesloten zijn.
195-
199

CLASSE IL MATIÈRES SUJETTES A L'INFLAMMATION
SPONTANÉE
1. Enumération des matières
200 Parmi les matières entrant dans la définition de la classe II, ne
sont admises au transport que celles énumérées au marg. 201, ceci
sous réserve des conditions prévues aux marg. 201 à 221. Elles sont
dès lors des matières de l'Annexe I.
201 1° Le phosphore ordinaire (blanc ou jaune).
2° Les combinaisons de phosphore avec des métaux alcalino-terreux,
par ex. le phosphure de calcium, le phosphure de strontium.
Nota. Les combinaisons de phosphore avec les métaux appelés lourds,
comme le fer, le cuivre, l'étain, etc., ne sont pas soumises aux prescriptions
de l'Annexe I.
3° Le zinc-éthyle, le zinc-méthyle, le magnésium-éthyle, dissous ou
non dans l'éther, et d'autres liquides similaires qui s'enflamment
spontanément à l'air.
4° a) Les chiffons et les étaupes, ayant servi;
b) les tissus, mèches, cordes, fils, graisseux ou huileux;
c) les matières suivantes, graisseuses ou huileuses: la laine, les
poils (et crins), la laine artificielle, la laine régénérée (dite
aussi laine rénovée), le coton, le coton recardé, les fibres artificielles
(rayonne, etc.), la soie, le lin, le chanvre et le jute,
même à l'état de déchets provenant du filage ou du tissage.
Voir aussi marg. 201a sous a).
Nota. 1. Les fibres synthétiques ne sont pas soumises aux prescriptions
de l'Annexe I.
2. Les matières du 4° b) et du 4° c) mouillées sont exclues du transport.
5° a) La poussière et la poudre d'aluminium ou de zinc, ainsi que
les mélanges de poussière ou de poudre d'aluminium et de
zinc, même gras ou huileux; la poussière de filtres de hauts
fourneaux;
b) la poussière, la poudre et les copeaux fins de magnésium et
d'alliages de magnésium d'une teneur en magnésium de plus
de 80 %, tous exempts de corps susceptibles de favoriser
l'inflammation;
c) les sels suivants de l'acide hydrosulfureux (H2S2O4): hydrosulfite
de sodium, hydrosulfite de potassium, hydrosulfite de
calcium, hydrosulfite de zinc.
Pour a), voir aussi marg. 201a sous a) et b); pour b) et c), voir
aussi marg. 201a sous a).
6° La suie fraîchement calcinée. Voir aussi marg. 201a sous a).

KLASSE II. VOOR ZELFONTBRANDING VATBARE
STOFFEN
1. Opsomming der stoffen
200 Van de stoffen, vallende onder de omschrijving van klasse II, worden
slechts ten vervoer toegelaten die, welke opgesomd zijn onder
rn. 201, en dan nog slechts onder de voorwaarden genoemd onder
rn. 201—221. Dit zijn derhalve stoffen vallende onder Bijlage I.
201 1. Gewone (witte of gele) phosphor.
2. Verbindingen van phosphor met aardalkalimetalen, b.v. calciumphosphide,
strontiumphosphide.
Opmerking. Verbindingen van phosphor met zg. zware metalen, zoals
ijzer, koper, tin enz. zijn niet onderworpen aan de voorschriften van
Bijlage I.
3. Zinkaethyl, zinkmethyl, magnesiumaethyl, welke in aanraking
met lucht vatbaar zijn voor zelfontbranding, al of niet opgelost
in aether of andere soortgelijke vloeistoffen.
4. a) Gebruikte lappen en poetskatoen;
b) met vet of olie doordrenkte weefsels, lonten, koorden en
garens;
c) de volgende stoffen, wanneer zij met vet of olie doordrenkt
zijn:
wol, haren f ook lange), kunstwol, geregenereerde wol, katoen,
geregenereerde katoen, kunstgarens {rayon, enz.), zijde, linnen,
hennep en jute, ook als afval van spinnerijen of weverijen.
Zie ook rn. 201a onder a).
Opmerking. 1. Synthetische vezels zijn niet onderworpen aan de voorschriften
van Bijlage I.
2. De stoffen genoemd onder 4 b) en 4 c) worden in vochtige toestand
niet ten vervoer toegelaten.
5. a) Aluminium of zink in stof- en poedervorm, evenals mengsels
van aluminiumstof of -poeder met zinkstof of -poeder, ook
vet of oliehoudend; filter stof uit hoogovens;
b) stof, poeder en fijne spanen van magnesium en van legeringen
van magnesium met een magnesmmgehalte van meer dan
80 %, in afwezigheid van ver bindingen,, die ontbranding kunnen
bevorderen;
c) de volgende zouten van hydrozwaveligzuur (H2$2O4):
natriumhydrosulfiet, kaliumhydrosulfiet, calciumhydrosulfiet,
zinkhydrosulfiet.
Zie voor a) ook rn. 201a onder a) en b); voor b) en c) ook
rn. 201a onder a).
6. Vers gegloeid roet. Zie ook rn. 201a onder a).

7° Le charbon de bois fraîchement éteint en poudre, en grains ou
en morceaux. Voir aussi marg. 201a sous a) et à la classe Illb,
1° (marg. 331).
Nota. Par charbon de bois fraîchement éteint on entend:
pour le charbon de bois en morceaux, celui qui est éteint depuis moins
de quatre jours;
pour le charbon de bois en poudre ou en grains de dimensions inférieures
à 8 mm, celui qui est éteint depuis moins de huit jours, étant entendu
que le refroidissement à l'air a été effectué en couches minces ou par un
procédé garantissant un degré de refroidissement équivalent.
8° Les mélanges de matières combustibles en grains ou poreuses
avec des composants encore sujets à l'oxydation spontanée, tels
que l'huile de lin ou les autres huiles, naturellement siccatives,
cuites ou additionnées de composés siccativants, la résine, l'huile
de résine, les résidus de pétrole, etc. (par ex. la masse dite bourre
de liège, la lupuline), ainsi que les résidus huileux de la décolo^
ration de Vhuile de soja. Voir aussi marg. 201a sous a).
9° Les papiers, cartons et produits de ces matières (par ex. les
enveloppes et anneaux en carton), les plaques en fibre de bois,
les écheveaux de fils, les tissus, ficelles, fils, les déchets de filage
ou de tissage, tous imprégnés d'huiles, de graisses, d'huiles naturellement
siccatives, cuites ou additionnées de composés siccativants
ou autres matières d'imprégnation sujets à l'oxydation
spontanée. Voir aussi marg. 201a sous a) et à la classe Mb, 1°
(marg. 331).
Nota. Si les matières du 9° ont une humidité dépassant l'humidité hygroscopique,
elles sont,excrues du transport.
10° Les sacs à levure ayant servi, non nettoyés. Voir aussi marg. 201a
sous a).
11° Les sacs vides à nitrate de sodium, en textile.
Nota. Quand les sacs en textile ont été parfaitement débarrassés par lavage
du nitrate qui les imprègne, ils ne sont pas soumis aux prescriptions de
l'Annexe I.
12° Les tonneaux en tôle de fer vides, non nettoyés, ayant renfermé
du phosphore ordinaire (1°).
13° Les récipients vides, non nettoyés, ayant renfermé du zinc-éthyle,
zinc-méthyle, magnésium-éthyle ou d'autres liquides du 3° sujets
à l'inflammation spontanée.
Nota ad 12° et 13°. Les emballages vides ayant renfermé d'autres matières
de la classe II ne sont pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
201E Ne sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I les matières
remises au transport dans les conditions ci-après:
a) les matières des 4° à 10°, si leur état exclut tout danger d'inflammation
spontanée et si cela est attesté par l'expéditeur dans la

7. Vers gegloeide houtskool, poedervormig, in korrels of in stukken.
Zie ook rn. 201a onder a) en klasse Illb, onder 1 van rn. 331.
Opmerking. Onder vers gegloeide houtskool verstaat men: voor wat
betreft houtskool in stukken, die, welke minder dan 4 dagen geleden
gedoofd is; voor wat betreft houtskool in poeder- of korrelvorm met
afmetingen kleiner dan 8 mm die, welke minder dan 8 dagen geleden
gedoofd is, onder voorwaarde dat de afkoeling in dunne lagen aan de
lucht heeft plaatsgehad of door een procédé, dat een gelijkwaardige
afkoeling verzekert.
8. Mengsels van korrelige of poreuze brandbare stoffen met nog
voor zelfoxydatie vatbare bestanddelen, zoals gekookte of gesiccativeerde
lijnolie of andere natuurlijk drogende oliën, hars,
harsolie, petroleumresidu (b.v. z.g. kurkvulsel, lupuline), evenals
oliehoudende resten afkomstig van het bleken van sojaolie. Zie
ook rn. 201a onder a).
9. Papier, karton en voorwerpen vervaardigd uit deze stoffen (b.v.
kartonnen kokers en ringen), hout vezelplaten, strengen, weefsels,
dun touw, garens, afval van spinnerijen of weverijen, alle doordrenkt
met oliën, vetten, natuurlijk drogende oliën, gekookt of
gesiccativeerd of andere voor zelfoxydatie vatbare stoffen. Zie
ook rn. 201a onder a) en klasse Illb (rn. 331).
Opmerking. Indien de stoffen genoemd onder 9 een grotere vochtigheid
bezitten dan de natuurlijke, worden zij ten vervoer niet toegelaten.
10. Ongereinigde gebruikte gistzakken. Zie ook rn. 201a onder a).
11. Ledige zakken van textiel, die natriumnitraat hebben bevat.
Opmerking. Wanneer zakken van textiel door wassen volledig bevrijd
zijn van nitraten, waarmee zij doortrokken waren, zijn zij niet onderworpen
aan de voorschriften van Bijlage I.
12. Ledige, ongereinigde stalen vaten, welke gewone phosphor hebben
bevat (1).
13. Ledige, ongereinigde houders, welke zinkaethyl, zinkmethyl, magnesiumaethyl
of andere voor zelf ontbranding vatbare vloeistoffen
genoemd onder 3 hebben bevat.
Opmerking bij 12 en 13. Ledige pakmiddelen, welke andere stoffen
vallende onder klasse II hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de
voorschriften van Bijlage I.
201a De volgende stoffen, onder de hierna genoemde voorwaarden ten
vervoer aangeboden, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van
Bijlage I:
a) stoffen genoemd onder 4—10, indien hun toestand elk gevaar
voor zelfontbranding uitsluit en indien dit door de afzender verklaard

lettre de voiture par la mention: ,,Matière non sujette à l'inflammation
spontanée"; pour les matières des 7° et 9° voir toutefois à la classe
Illb, marg. 331, 1°;
b) la poussière et la poudre d'aluminium ou de zinc [5° a)] par
ex. emballées en commun avec des vernis servant à la fabrication de
couleurs, si elles sont emballées avec soin par quantités ne dépassant
pas 1 kg.
2, Conditions de transport
(Les prescriptions relatives aux emballages vides sont réunies sous F.)
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
202 (1) Les emballages seront fermés et aménagés de manière à empêcher
toute déperdition du contenu.
(2) Les matières dont sont constitués les emballages et les fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu, ni former avec
celui-ci de combinaisons nocives ou dangereuses.
(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les matières solides seront solidement assujetties dans leurs
emballages, de même que les emballages intérieurs dans les emballages
extérieurs.
(4) Lorsque des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières
similaires sont prescrits ou admis, ils doivent être assujettis, avec
interposition de matières formant tampon, dans des emballages protecteurs.
Les bouteilles et autres récipients en verre doivent être exempts de
défauts de nature à en affaiblir la résistance; en particulier, les tensions
internes doivent avoir été convenablement atténuées. L'épaisseur
des parois ne peut en aucun cas être inférieure à 2 mm. Elle ne sera
pas inférieure à 3 mm lorsque le récipient et son contenu dépassent
le poids de 35 kg.
L'étanchéité du système de fermeture doit être garantie par un
dispositif complémentaire: coiffe, cape, scellement, ligature, etc.,
propre à éviter tout relâchement au cours du transport.
(5) Les matières de remplissage formant tampon seront adaptées
aux propriétés du contenu; en particulier, elles seront sèches et absorbantes
lorsque celui-ci est liquide ou peut laisser exsuder du liquide.
2. Emballage de matières isolées.
203 W Le phosphore ordinaire (1°) sera emballé:
a) dans des récipients en fer-blanc soudés, placés dans des caisses
en bois; ou

wordt door de mededeling in de vrachtbrief: „Niet voor zelfontbranding
vatbare stof'; voor stoffen genoemd onder 7 en 9 zie nochtans
klasse Illb, onder 1 van rn. 331;
b) aluminium of zink in stof- en poedervorm [5 a)] b.v. gezamenlijk
verpakt met blanke lakken ter vervaardiging van verven,
indien zij zorgvuldig verpakt zijn in hoeveelheden van ten hoogste
1 kg.
2. Vervoersvoorwaarden
(De voorschriften voor ledige pakmiddelen zijn samengevat onder F.)
A. Colli.
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
202 (1) Pakmiddelen moeten zodanig gesloten en ingericht zijn, dat elk
verlies van de inhoud is uitgesloten.
(2) Het materiaal, waarvan pakmiddelen en sluitingen vervaardigd
zijn, mag door de inhoud niet worden aangetast, noch daarmede
schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen.
(3) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoerseisen. Vaste stoffen moeten stevig in hun verpakking zijn
vastgezet, hetzelfde geldt voor de plaatsing van binnenverpakking in
buiten verpakking.
(4) Indien pakmiddelen van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijk
materiaal zijn voorgeschreven of toegelaten, dan moeten deze
door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen vastgezet zïjn
in beschuttende pakmiddelen.
Flessen en ander glaswerk mogen geen gebreken vertonen, waardoor
de sterkte minder wordt; in het bijzonder moet het zo goed als
vrij zijn van inwendige spanningen. De wanddikte mag nergens minder
dan 2 mm bedragen. Zij mag niet minder dan 3 mm zijn, wanneer
het vat en zijn inhoud meer dan 35 kg wegen.
Het dichtblijven van de sluiting moet bovendien gezekerd zijn door
een overtrek, kap, lak, touw enz. om losraken tijdens het vervoer te
voorkomen.
(5) Voor opvulling dienende stoffen moeten aangepast zijn aan de
eigenschappen van de inhoud; in het bijzonder moeten die stoffen
droog en absorberend zijn, indien de inhoud vloeibaar is of vocht kan
uitz weten.
2. Verpakking der a f z o n d e r 1 ij k e stoffen.
203 W Gewone phosphor (1) moet verpakt zijn:
a) in dichtgesoldeerde blikken bussen, geplaatst in houten kisten, of

) dans des tonneaux en tôle de fer, à l'exclusion de ceux qui seraient
pourvus d'un couvercle s'adaptant par pression; les tonneaux
fermeront hermétiquement et ne devront pas peser plus de 500 kg,
y compris le contenu. S'ils pèsent plus de 100 kg, ils seront munis de
cercles de tête et de roulement; ou
c) par quantités de 250 g au plus, également dans des récipients
en verre, fermés hermétiquement, assujettis, avec interposition de
matières formant tampon, dans des récipients en tôle soudée, assujettis
de la même manière dans des caisses en bois.
(2) Les récipients et les tonneaux contenant du phosphore ordinaire
seront remplis d'eau.
(3) Pour le transport en wagons-réservoirs, voir marg. 215.
204 (1) Les matières du 2° seront emballés dans des récipients en ferblanc
soudés, placés dans des caisses en bois.
(2) Les quantités de 2 kg au plus peuvent être emballées également
dans des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires,
assujettis, avec interposition de matières formant tampon, dans des
caisses en bois.
205 (1) Les matières du 3° seront emballées dans des récipients soit
en métal, soit en verre, porcelaine, grès ou matières similaires, fermés
hermétiquement. Les récipients ne doivent être remplis que jusqu'à
90 % de leur capacité.
(2) Les récipients en métal seront assujettis, avec interposition de
matières formant tampon, soit seuls, soit en groupes, dans des emballages
protecteurs qui, s'ils ne sont pas fermés, seront couverts. Si
la couverture consiste en matières facilement inflammables, elle sera
suffisamment ignifugée pour ne pas prendre feu au contact d'une
flamme. Si remballage protecteur n'est pas fermé, le colis sera muni
de poignées et ne devra pas peser plus de 75 kg.
(3) Les récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires
seront assujettis, avec interposition de matières formant tampon, soit
seuls, soit en groupes, dans des récipients en tôle qui seront soudés
hermétiquement.
206 (1) Les matières du 4° a) devront être bien pressées et seront
placées dans des récipients métalliques étanches.
(2) Les matières des 4° b) et 4° c) devront être bien pressées et
seront emballées soit dans des caisses en bois ou en carton, soit dans
des enveloppes en papier ou en textile bien assujetties.
207 (!) Les matières du 5° a) seront renfermées dans des emballages
étanches et fermant bien. La poussière de filtres de hauts fourneaux

) in stalen vaten, met uitzondering van die, welke voorzien zijn
van een opgedrukt deksel; de vaten moeten hermetisch gesloten zijn
en mogen bruto niet meer dan 500 kg wegen.
Indien zij meer dan 100 kg wegen moeten zij voorzien zijn van kopen
rolbanden, of
c) in hoeveelheden van ten hoogste 250 g, ook in luchtdicht afgesloten
glaswerk, dat door toevoeging van voor opvulling dienende
stoffen vastgezet is in gesoldeerde blikken bussen, die op dezelfde
wijze vastgezet moeten zijn in houten kisten.
(2) Houders en vaten met gewone phosphor moeten met water
zijn gevuld.
(3) Voor vervoer in reservoirwagens zie rn. 215.
204 (1) Stoffen genoemd onder 2 moeten verpakt zijn in dichtgesoldeerde
blikken bussen, geplaatst in houten kisten.
(2) Hoeveelheden tot ten hoogste 2 kg mogen ook verpakt zijn
in houders van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke materialen,
vastgezet in een houten kist door toevoeging van voor opvulling
dienende stoffen,
205 (1) Stoffen genoemd onder 3 moeten verpakt zijn in luchtdicht gesloten
houders van metaal, glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke
materialen. Zij mogen slechts tot 90 % van het volume gevuld zijn.
(2) Metalen houders moeten hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk,
door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen zijn vastgezet
in een buitenverpakking, welke, als zij niet gesloten is, moet zijn
afgedekt. Indien de afdekking bestaat uit gemakkelijk brandbare stoffen,
moeten deze zo onbrandbaar gemaakt zijn, dat de afdekking niet
in brand raakt bij aanraking met een vlam. Indien de buitenverpakking
niet gesloten is, moet het collo voorzien zijn van handvatten
en mag het niet meer dan 75 kg wegen.
(3) Houders van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke materialen
moeten hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, door toevoeging
van voor opvulling dienende stoffen zijn vastgezet in hermetisch dichtgesoldeerde
bussen.
206 (1) Stoffen genoemd onder 4 a) moeten stevig geperst en in dichte
metalen houders geplaatst zijn.
(2) Stoffen genoemd onder 4 b) en 4 c) moeten stevig geperst zijn
en verpakt hetzij in houders van hout of karton, hetzij in stevige
papier- of textielverpakking.
207 (1) Stoffen genoemd onder 5 a) moeten verpakt zijn in dichte en
goed gesloten pakmiddelen. Filterstof van hoogovens mag ook onver-

peut aussi être transportée non emballée conformément au marg.
214 b).
(2) Les matières du 5° b) seront renfermées dans des tonneaux
en fer étanches et fermant bien ou dans des caisses en bois garnies
d'un revêtement étanche en tôle, ou dans des boîtes fermant de façon
étanche, en fer-blanc ou en tôle d'aluminium mince, et emballées
ainsi dans des caisses en bois. Pour les boîtes en fer-blanc ou en tôle
d'aluminium mince, remises isolément au transport, il suffit d'une
enveloppe en carton ondulé au lieu d'une caisse en bois. Un colis
de ce genre ne doit pas peser plus de 12 kg.
(3) Les matières du 5° c) seront emballées dans des récipients en
tôle, étanches à l'air, qui, avec leur contenu, ne devront pas peser
plus de 50 kg, ou dans des fûts en fer étanches à l'air.
208 Les matières des 6° à 10° seront renfermées dans des emballages
fermant bien. Les emballages en bois utilisés pour les matières des
6° et 7° seront pourvus intérieurement d'un revêtement étanche.
209 Les sacs vides à nitrate de sodium (11°) seront assemblés en paquets
serrés et bien ficelés, placés soit à l'intérieur de caisses en bois,
soit sous une enveloppe constituée par plusieurs épaisseurs de papier
fort ou par un tissu imperméabilisé.
3. Emballage en commun.
210 Parmi les matières dénommées au marg. 201, peuvent seulement
être réunies dans un même colis entre elles ou avec des matières ou
objets appartenant à d'autres classes ou avec d'autres marchandises,
les matières ci-dessous et sous réserve des conditions ci-après:
a) entre elles: matières groupées sous le même chiffre dans l'emballage
prescrit;
b) avec des matières ou objets appartenant à d'autres classes — si et
en tant que l'emballage en commun est également admis pour
ceux-ci — ou avec d'autres marchandises:
1° phosphore ordinaire (1°) en quantité égale à 250 g au plus,
emballé conformément au marg. 203 dans des récipients en ferblanc
ou dans des récipients en verre assujettis dans des récipients
en tôle, qui seront réunis dans un emballage collecteur
en bois avec les autres marchandises devant être emballées en
commun;
2° matières du 2° en quantité totale de 5 kg au plus, emballées
conformément au marg. 204 soit dans des récipients fragiles
(2 kg au plus) placés dans des caisses, soit dans des récipients
en tôle qui seront réunis dans un emballage collecteur en bois
avec les autres marchandises devant être emballées en commun;
3° matières du 5° (excepté la poussière de filtres de hauts fourneaux),
en quantité totale de 1 kg au plus; réunion toutefois

pakt vervoerd worden overeenkomstig rn. 214 b).
(2) Stoffen genoemd onder 5 b) moeten in dichte en goed sluitende
stalen houders verpakt zijn of in houten kisten, voorzien van een
dichte plaatstalen bekleding, of in goed sluitende bussen van blik of
dun aluminium eveneens verpakt in houten kisten. Wanneer bussen
van blik of dun aluminium afzonderlijk ten vervoer worden aangeboden,
is een huls van golfkarton in plaats van een houten kist voldoende.
Een dergelijk collo mag niet meer dan 12 kg wegen.
(3) Stoffen genoemd onder 5 c) moeten in luchtdichte plaatstalen
houders verpakt zijn, die bruto niet meer dan 50 kg mogen wegen, of
in luchtdichte stalen vaten.
208 Stoffen genoemd onder 6—10 moeten verpakt zijn in goed gesloten
pakmiddelen. Houten pakmiddelen, gebezigd voor stoffen genoemd
onder 6 en 7 moeten voorzien zijn van een dichte binnenbekleding.
209 Ledige zakken, die natriumnitraat (11) hebben bevat, moeten met
stevig touw goed samengebonden zijn tot bundels die verpakt zijn in
houten kisten of in enige lagen sterk papier of in waterdicht weefsel.
3. Gezamenlijke verpakking.
210 De onder rn. 201 opgesomde stoffen mogen met het volgende voorbehoud
in één collo zijn verpakt met elkander, met stoffen of voorwerpen
van andere klassen, of met andere goederen:
a) met elkander: stoffen, genoemd onder hetzelfde cijfer in de voorgeschreven
verpakking;
b) met stoffen of voorwerpen, behorende tot andere klassen — indien
en voor zover gezamenlijke verpakking ook hiervoor is toegestaan—
of met andere goederen:
Ie. gewone phosphor (1) in een hoeveelheid van ten hoogste 250 g,
overeenkomstig rn. 203 verpakt in blikken bussen of in glaswerk,
vastgezet in blikken bussen, welke met de andere gezamenlijk
te verpakken goederen in een buitenkist moeten zijn
verenigd;
2e. stoffen genoemd onder 2 in een totale hoeveelheid van ten
hoogste 5 kg, overeenkomstig rn. 204 verpakt, hetzij in breekbare
houders (tot ten hoogste 2 kg) verpakt in kisten, hetzij
in blikken bussen, welke met de andere gezamenlijk te verpakken
goederen in een buitenkist moeten zijn verenigd;
3e. stoffen genoemd onder 5 (uitgezonderd filterstof van hoogovens)
in hoeveelheden tot ten hoogste 1 kg, echter niet met

interdite avec des acides, des lessives alcalines ou des liquides
aqueux. Les matières, emballées dans des verres ou des boîtes
en tôle fermés — les verres étant en outre assujettis, avec interposition
de matières formant tampon, dans des boîtes en tôle ou
en carton — seront réunies dans un emballage collecteur en
bois avec les autres marchandises devant être emballées en
commun;
4° matières du 9°, emballées comme colis conformément aux prescriptions
qui leur sont propres; elles seront réunies dans un
emballage collecteur en bois avec les autres marchandises
devant être emballées en commun.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
211 (1) Tout colis renfermant des matières des 1° à 3° sera muni
d'une étiquette conforme au modèle N° 2.
(2) Les tonneaux renfermant du phosphore ordinaire (1°) et pourvus
d'un couvercle vissé — à moins qu'ils ne soient munis d'un
dispositif les tenant obligatoirement debout — seront en outre munis
en haut, à deux extrémités diamétralement opposées, de deux étiquettes
conformes au modèle No 7.
(3) Les colis renfermant des récipients fragiles avec des matières
des 1° et 3° seront en outre munis d'étiquettes conformes aux modèles
Nos 7 et 8. Les étiquettes du modèle N° 7 seront apposées en
haut sur deux faces latérales opposées lorsqu'il s'agit de caisses, ou
d'une façon équivalente lorsqu'il s'agit d'autres emballages.
(4) Les étiquettes prescrites aux alinéas (1), (2) et (3) seront
également apposées sur les colis dans lesquels les matières des 1° à 3°
sont emballées en commun avec d'autres matières, objets ou marchandises
conformément au marg. 210.
(5) Pour les expéditions en wagons complets, l'apposition sur les
colis de l'étiquette N° 2, prévue aux alinéas (1) et (4), n'est pas
nécessaire (voir aussi marg. 217).
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
212 Les matières du 3° ne sont admises en grande vitesse comme envois
de détail que par colis de 25 kg au plus.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
213 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 201. Dans le cas où les 2°, 3°, 8° et 9° ne contiennent
pas le nom de la matière, le nom commercial doit être inscrit,

zuren, logen of waterige vloeistoffen. De stoffen moeten, verpakt
in gesloten glaswerk of bussen — glaswerk moet bovendien
door opvulling met daartoe geschikte stoffen vastgezet
zijn in blik of kartonverpakkmg — met de andere gezamenlijk
te verpakken goederen in een buitenkist zijn verenigd;
4e. stoffen genoemd onder 9, verpakt volgens de daarvoor geldende
voorschriften; zij moeten met de andere gezamenlijk te
verpakken goederen in een buitenkist zijn verenigd.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
211 (1) Ieder collo met stoffen genoemd onder 1—3 moet voorzien
zijn van een etiket volgens model nr. 2.
(2) Vaten met gewone phosphor (1) met een vastgeschroefd deksel
moeten bovendien op twee tegenover elkaar gelegen plaatsen aan de
bovenzijde voorzien zijn van 2 etiketten volgens model nr. 7, tenzij
zij voorzien zijn van een inrichting, waardoor zij slechts staande vervoerd
kunnen worden.
(3) Colli die breekbare houders bevatten met stoffen genoemd
onder 1 en 3 moeten bovendien voorzien zijn van etiketten volgens
de modellen nr. 7 en 8. De etiketten volgens model nr. 7 moeten bij
kisten bovenaan op 2 tegenover elkaar gelegen zijwanden aangebracht
zijn, of op overeenkomstige wijze bij andere verpakkingen.
(4) De etiketten, voorgeschreven onder (1), (2) en (3) moeten
eveneens aangebracht zijn op colli waarin overeenkomstig rn. 210
stoffen genoemd onder 1—3 gezamenlijk verpakt zijn met andere
stoffen, voorwerpen, of goederen.
(5) Voor colli welke in wagenlading worden verzonden is het aanbrengen
van het etiket volgens model nr. 2, voorgeschreven in de
alinea's (1) en (4), niet nodig (zie ook rn. 217).
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
212 Stoffen genoemd onder 3 zijn als snelgoed slechts toegelaten indien
het gewicht per collo niet meer dan 25 kg bedraagt.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
213 (1) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen in rn. 201.
Is van een stof vallende onder 2, 3, 8 en 9 de naam niet cursief gedrukt
aangegeven, dan moet de handelsnaam worden gebezigd met de

complété de: ,Marchandise du de le classe H". La désignation
de la marchandise doit être soulignée en rouge.
(2) Dans les lettres de voiture afférentes aux colis dans lesquels
une matière dénommée au marg. 201 est emballée en commun avec
d'autres matières ou objets de l'Annexe I ou avec d'autres marchandises,
les mentions relatives à chacun de ces objets ou matières
doivent être indiquées séparément.
B. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
214 Seront chargés:
a) les colis renfermant des matières du 3°, dans des wagons découverts.
Les colis jusqu'à 25 kg peuvent également être chargés dans
des wagons couverts;
b) les matières du 4°, non emballées, et la poussière de filtres de
hauts fourneaux [5° a)], non emballée, dans des wagons en fer à
couvercle mobile; la poussière de filtres de hauts fourneaux, non
emballée, également dans des wagons découverts en fer, bâchés;
c) les colis renfermant des matières du 9°, dans des wagons couverts
ou des wagons découverts bâchés.
215 (1) La seule matière dont le transport en wagons-réservoirs est
autorisé est le phosphore ordinaire (1°).
(2) Après remplissage de phosphore, les wagons-réservoirs recevront
de l'eau en quantité telle qu'elle forme une couche de 12 cm
d'épaisseur au moins au-dessus du phosphore. L'espace vide, non
occupé par le liquide devra être, à la température de 60° C, égal à
2 % au moins du volume du réservoir.
(3) Les wagons-réservoirs pour le transport du phosphore ordinaire
doivent satisfaire aux conditions suivantes:
a) Le dispositif de réchauffage ne doit pas pénétrer dans le corps
du réservoir, mais être extérieur à celui-ci. Les autres tubulures doivent
pénétrer dans le réservoir à la partie supérieure de celui-ci; les
ouvertures doivent être situées à la partie supérieure du réservoir et
pouvoir être entièrement enfermées sous des capots susceptibles
d'être verrouillés.
b) Le réservoir sera en acier, les parois n'ayant en aucun point une
épaisseur inférieure à 10 mm.
c) Avant sa mise en service, le réservoir devra avoir subi avec
succès une épreuve hydraulique sous une pression manométrique de
7 kg/cm 2 au moins.
d) Le réservoir sera muni d'un repère fixe indiquant le niveau
supérieur que ne doit pas dépasser l'eau, et d'un système de jaugeage
intérieur au réservoir, pour la vérification du niveau du phosphore.

toevoeging: „Goederen vallende onder. van klasse II". De aanduiding
van de goederen moet rood onderstreept zijn.
(2) In vrachtbrieven voor colli, waarin een stof opgesomd in rn.
201 gezamenlijk verpakt is met andere stoffen of voorwerpen van
Bijlage I of met andere goederen, moeten de aanduidingen voor ieder
van deze stoffen of voorwerpen afzonderlijk zijn vermeld.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
L Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
214 a) Colli met stoffen genoemd onder 3 moeten in open wagens
geladen zijn. Colli van ten hoogste 25 kg mogen ook in gesloten
wagens geladen zijn.
b) Niet verpakte stoffen genoemd onder 4 en niet verpakt filterstof
van hoogovens [5 a)] moeten in stalen dekselwagens geladen zijn,
niet verpakt filterstof van hoogovens echter ook in open stalen wagens
met dekzeilen.
c) Colli met stoffen genoemd onder 9 moeten in gesloten wagens
of in open wagens met dekzeilen geladen zijn.
215 (I) Vervoer in reservoirwagens is slechts voor gewone phosphor
(1) toegestaan.
(2) Na vulling met phosphor moet in de reservoirwagens een zo
grote hoeveelheid water gebracht worden, dat het ten minste 12 cm
boven de phosphor staat. De ruimte boven het water moet, bij een
temperatuur van 60° C, gelijk zijn aan ten minste 2 % van de inhoud
van de ketel.
(3) Reservoirwagens voor het vervoer van gewone phosphor moeten
aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) De verwarmingsinrichting mag niet door het reservoir worden
geleid, maar moet aan de buitenzijde aangebracht zijn. Andere blusleidingen
moeten boven in het reservoir aangebracht zijn; de openingen
moeten zich boven in het reservoir bevinden en geheel omsloten
kunnen worden door kappen, die vergrendeld kunnen worden.
b) De ketel moet van staal zijn, waarvan de wanden nergens
minder dan 10 mm dik mogen zijn.
c) Alvorens in gebruik te worden genomen, moet de ketel een
hydraulische beproeving onder een druk van ten minste 7 kg/cm 2
hebben doorstaan.
d) De ketel moet voorzien zijn van een vast merkteken, dat het
peil aangeeft waarboven het water niet mag stijgen, en van een
inwendige peilinrichting in de ketel, om het peil van de phosphor vast
te stellen.

216 (1) Les colis renfermant des matières rangées dans la présente
classe peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir
Appendice VI).
(2) Les matières dont l'expédition en vrac est autorisée, peuvent
être renfermées dans de petits containers.
(3) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
218 devront être respectées à l'intérieur du petit container.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
217 (1) Les wagons dans lesquels sont chargées des matières des 1°
à 3 ° porteront sur leurs deux côtés une étiquette conforme au modèle
N° 2.
Les wagons-réservoirs renfermant des matières du 1° porteront eux
aussi sur les deux côtés, une étiquette conforme au modèle N° 2.
(2) En outre, les wagons dans lesquels sont chargées des matières
du 3° seront munis sur leurs deux côtés d'une étiquette conforme au
modèle N° 9.
E. Interdictions de chargement en commun.
218 (1) Le phosphore ordinaire (1°) ne doit pas être chargé en commun
dans îe même wagon avec des désherbants chlorates du 16° de
la classe IVa (marg. 401).
(2) Les matières du 3° ne doivent pas être chargées en commun
dans le même wagon, ni avec les matières explosives de la classe la
(marg. 21), ni avec les munitions de la classe Ib (marg. 61).
(3) Les autres matières de la classe II, lorsqu'elles ne sont pas
emballées dans des récipients en métal, ne doivent pas être chargées
en commun dans le même wagon:
a) avec des matières explosives de la classe la (marg. 21);
b) avec des munitions de la classe Ib (marg. 61);
c) avec des matières comburantes de la classe IIIc (marg. 371).
(4) Les matières de la classe II ne doivent pas être chargées en
commun dans le même wagon avec des matières radioactives de la
classe IVb (marg. 451).
219 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon"
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).

216 (1) Colli, die stoffen bevatten, welke onder deze klasse vallen, kunnen
in kleine laadkisten geplaatst zijn (zie Aanhangsel VI).
(2) Stoffen, waarvan vervoer als losgestort goed is toegestaan,
mogen verpakt zijn in kleine laadkisten.
(3) Het verbod van samenlading, vermeld in rn. 218, moet in acht
worden genomen ten aanzien van de kleine laadkisten.
2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens
(zie Aanhangsel V).
217 (1) Wagens, waarin stoffen geladen zijn genoemd onder 1—3 moeten
aan weerszijden voorzien zijn van een etiket volgens model nr. 2.
Reservoirwagens, die de stof bevatten genoemd onder 1 moeten eveneens
aan weerszijden voorzien zijn van een etiket volgens model nr. 2.
(2) Bovendien moeten wagens met stoffen genoemd onder 3 aan
weerszijden voorzien zijn van een etiket volgens model nr. 9
E. Verbod van samenlading.
218 (1) Gewone phosphor (1) mag niet met chloraathoudende onkruidverdelgingsmiddelen
genoemd onder 16 van klasse IVa (rn. 401) in
één wagen geladen worden.
(2) Stoffen genoemd onder 3 mogen niet in één wagen geladen
worden met de ontplofbare stoffen vallende onder klasse Ia (rn. 21),
noch met munitie vallende onder klasse Ib (rn. 61).
(3) De andere stoffen vallende onder klasse II mogen, wanneer zij
niet in metalen houders verpakt zijn, niet in één wagen geladen
worden:
a) met ontplofbare stoffen vallende onder klasse Ia (rn. 21);
b) met munitie vallende onder klasse Ib (rn. 61);
c) met oxyderend werkende stoffen vallende onder klasse IIIc
(ra. 371).
(4) De stoffen vallende onder klasse II mogen niet in één wagen
geladen worden met radioactieve stoffen vallende onder klasse IVb
(rn. 451).
219 Voor zendingen, die niet in één wagen geladen mogen worden,
moeten afzonderlijke vrachtbrieven opgemaakt worden (art. 6, § 9,
2e lid, CIM).

F. Emballages vides. Autres prescriptions,
220 (1) Les récipients du 12° seront bien fermés. Les wagons-réservoirs
ayant renfermé du phosphore ordinaire devront au moment où
ils sont remis à l'expédition:
soit être remplis d'azote; l'expéditeur devra avoir vérifié que le
réservoir après fermeture est étanche aux gaz;
soit être remplis d'eau, à raison de 96 % au plus de leur capacité;
entre le 1er octobre et le 31 mars, cette eau devra renfermer un ou
plusieurs agents anti-gel, dénués d'action corrosive et non susceptibles
de réagir avec le phosphore, à une concentration qui rende impossible
le gel de l'eau au cours du transport.
(2) Les récipients du 13° seront bien fermés et chargés dans des
wagons découverts. Les récipients en métal peuvent également être
transportés en wagons couverts.
(3) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture
doit être conforme à la dénomination imprimée en caractères italiques
au marg. 201 et doit être soulignée en rouge.
221 Les récipients renfermant des matières du 3° et avariés en cours
de route seront déchargés immédiatement et, s'il n'est pas possible
. de les réparer à bref délai, ils peuvent être vendus avec leur contenu,
sans autre formalité, pour le compte de l'expéditeur.
222-
299

F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
220 (1) Houders genoemd onder 12 moeten goed gesloten zijn. Reservoirwagens,
die gewone phosphor hebben bevat, moeten, zodra zij
weer ten vervoer worden aangeboden:
hetzij met stikstof gevuld zijn; de afzender moet vastgesteld hebben,
dat het reservoir na sluiting gasdicht is;
hetzij met water gevuld zijn tot ten hoogste 96 % van hun inhoud;
tussen 1 October en 31 Maart moet dit water een of meer antivriesmiddelen
bevatten, die geen corrosie veroorzaken en niet kunnen
reageren met phosphor, in een concentratie, die het bevriezen van
het water tijdens het vervoer onmogelijk maakt.
(2) Houders genoemd onder 13 moeten goed gesloten zijn en geladen
op open wagens. Metalen houders mogen ook in gesloten
wagens worden vervoerd.
(3) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen in rn. 201, en
moet rood onderstreept zijn.
221 Tijdens het vervoer beschadigde houders met stoffen genoemd onder
3 moeten onmiddellijk worden uitgeladen en kunnen, indien het niet
mogelijk is ze in korte tijd te herstellen, met de inhoud, zonder verdere
formaliteiten, voor rekening van de afzender worden verkocht.
222-
299

CLASSE ma. MATIÈRES LIQUIDES INFLAMMABLES
1. Enumération des matières
300 (1) Parmi les matières liquides inflammables et leurs mélanges
artificiels liquides ou encore pâteux à une température ne dépassant
pas 15° C, les matières énumérées au marg. 301 sont soumises aux conditions
prévues aux marg. 300 (2) à 318 et sont dès lors des matières
de F Annexe I.
(2) Les matières liquides de la classe Illa, susceptibles de se
peroxyder facilement (comme cela a lieu avec les éthers ou avec
certains corps hétérocycliques oxygénés), ne doivent être remises au
transport que si le taux de peroxyde qu'elles renferment ne dépasse
pas 0,3 %, compté en bioxyde d'hydrogène H2O2.
(3) Le taux de peroxyde dont il est question ci-dessus et le point
d'éclair dont il est question ci-après seront déterminés comme il est
indiqué dans l'Appendice III.
(4) Seront assimilés aux matières solides solubles dans les liquides,
les siccatifs, les huiles consistantes (huiles de lin épaisses) ou les
matières similaires (excepté la nitrocellulose) dont le point d'éclair est
supérieur à 100° C.
301 1° Les liquides non miscibles à l'eau qui ont un point d'éclair
inférieur à 21° C, même lorsqu'ils contiennent au plus 30 % de
matières solides soit solubles, soit mises en suspension dans les
liquides, soit les deux, par ex.:
les pétroles brutes et autres huiles brutes, les produits de distillation
volatils du pétrole et d'autres huiles brutes, du goudron de houille,
de lignite, de schiste, de bois et de tourbe, par ex. Yétker de
pétrole, les pentanes, Y essence, le benzène et le toluène; les
produits de condensation du gaz naturel; Y acétate d'éthyle (éther
acétique), Y éther éthylique (éther sulfurique), le formiate de méthyle
(ester méthylique de l'acide formique) et différents autres
éthers et esters; les collodions, les semi-collodions et autres solutions
nitro cellulosique s renfermant moins de 55 % de nitrocellulose
à taux d'azote ne dépassant pas 12,6 %; le sulfure de carbone;
certains hydrocarbures chlorés (par ex. le 1,2-dichloréthane). Voir
aussi marg. 301a sous a).
2° Les liquides non miscibles à l'eau, qui ont un point d'éclair inférieur
à 21° C, contenant plus de 30% de matières solides, à
l'exclusion de nitrocellulose, soit solubles, soit mises en suspension
dans les liquides, soit les deux, par ex.:
certaines couleurs pour rotogravures et pour cuirs, certains vernis,
certaines peintures-émail et les solutions de caoutchouc (gomme).
Voir aussi marg. 301a sous b).

KLASSE lila. BRANDBARE VLOEISTOFFEN
1. Opsomming der stoffen
300 (1) Van de brandbare vloeistoffen en de daaruit samengestelde
vloeibare of bij een temperatuur van niet hoger dan 15° C nog zalfachtige
mengsels, zijn die vallende onder rn. 301 onderworpen aan de
onder rn. 300 (2)—318 gegeven voorschriften, het zijn derhalve stoffen
van Bijlage I.
(2) De vloeistoffen van klasse lila, die gemakkelijk peroxyden
vormen (zoals aether of enkele heter ocyclische zuurstofhoudende
verbindingen), mogen slechts vervoerd worden, indien het gehalte
aan peroxyde niet meer bedraagt dan 0,3 %, berekend op waterstofperoxyde
(H2O2).
(3) Het gehalte aan peroxyde, waarvan hierboven sprake is, en
het hieronder te noemen vlampunt, moeten bepaald worden volgens
de voorschriften van Aanhangsel III.
(4) Met in vloeistoffen oplosbare vaste stoffen worden gelijkgesteld
siccatieven, standoliën (ingedikte lijnoliën) of soortgelijke
stoffen (met uitzondering van nitrocellulose), waarvan het vlampunt
hoger is dan 100° C.
301 1. Vloeistoffen, welke niet met water in alle verhoudingen gemengd
kunnen worden, met een vlampunt lager dan 21° C, ook wanneer
zij ten hoogste 30 % in de vloeistof opgeloste en/of gesuspendeerde
vaste stoffen bevatten, b.v.:
ruwe aardolie en andere ruwe oliën, vluchtige distillaten van
aardolie en van andere ruwe oliën, steenkool-, bruinkool-, leisteen-,
hout- en. turf teer, zoals petroleumaether, pentaan, benzine,
benzeen (benzol), en tolueen (toluol); condensatieproducten
uit aardgas; aethylacetaat (aztfnester), diaethylaether (zwavelaether),
methylformiaat (mierenzure methylester) en verschillende
andere aetkers en esters; collodium, semi-collodium en andere
nitrocellulose bevattende oplossingen, welke minder dan 55 %
nitrocellulose bevatten met een stikstof gehalte van ten hoogste
12,6 %; zwavelkoolstof; enige gechloreerde koolwaterstoffen (b.v.
1,2-dichlooraethaan). Zie ook rn. 301a onder a).
2. Vloeistoffen, welke niet met water in alle verhoudingen mengbaar
zijn, met een vlampunt lager dan 21° C en met meer dan
30 % in de vloeistof opgeloste en/of gesuspendeerde vaste stoffen,
met uitzondering van nitrocellulose, b.v.: enige drukinkten en
lederverven, sommige blanke lakken, lakverven en rubberoplossingen.
Zie ook rn. 301a onder b).

3° Les liquides non miscibles à l'eau qui ont un point d'éclair compris
entre 21° C et 55° C (ces valeurs limites y comprises), même
lorsqu'ils contiennent au plus 30 % de matières solides soit
solubles, soit mises en suspension dans les liquides, soit les deux,
par ex.:
la térébenthine; les produits mi-lourds de la distillation du pétrole
et d'autres huiles brutes, du goudron de houille, de lignite, de
schiste, de bois et de tourbe, par ex. le white spirit (succédané de
térébenthine), les benzols lourds, le pétrole (d'éclairage, de chauffage
ou pour moteur), le xylène, le cumène, le solvent-naphta;
le butanol; V acétate de butyle (éther butylacétîque); Y acétate
d'amyle (éther amylacétique); Y anhydride acétique; le nitrométhane
(mononitrométhane), ainsi que certaines mononitroparaffines;
certains hydrocarbures chlorés (par. ex. le monochlorobenzène).
Voir aussi marg. 301a sous b).
4° Les liquides non miscibles à l'eau qui ont un point d'éclair
supérieur à 55° C sans dépasser 100° C (la valeur limite 100° C y
comprise), même lorsqu'ils contiennent au plus 30 % de matières
solides soit solubles, soit mises en suspension dans les liquides,
soit les deux, par ex.:
certains goudrons et leurs produits de distillation; les huiles de
chauffage, les huiles pour moteur Diesel, certains gasoils; la
tétraline (tétrahydronaphtaline) ; le nitrobenzène; certains hydro^carbures
chlorés (par ex. le chlorure de benzyle); le crésol technique.
Voir aussi marg. 301a sous b).
5° Les liquides miscibles à l'eau, en toutes proportions, et qui ont un
point d'éclair inférieur à 21° C, même lorsqu'ils contiennent au
plus 30 % de matières solides soit solubles, soit mises en suspension
dans les liquides, soit les deux, par ex.:
Y alcool méthylique (méthanol, esprit de bois), même dénaturé;
Y alcool éthylique (éthanol, alcool ordinaire), même dénaturé;
Yaldéhyde acétique; Yacétone et les mélanges d'acétone; la pyridine.
Voir aussi marg. 301a sous b).
6° Les récipients vides, non nettoyés, ayant renfermé:
a) des liquides inflammables des 1° et 2°, ainsi que de l'aldéhyde
acétique, de l'acétone, des mélanges d'acétone (5°);
b) des liquides inflammables des 3° à 5° (excepté l'aldéhyde
acétique, l'acétone, les mélanges d'acétone).
301a Ne sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I les matières
remises au transport dans les conditions ci-après:
a) liquides du 1 ° : par 200 g dans un récipient soit en tôle, soit en
verre, porcelaine, grès ou matières similaires, ces emballages, au

3. Vloeistoffen, welke niet met water in alle verhoudingen mengbaar
zijn, met een vlampunt tussen 21° C en 55° C (met inbegrip
dezer grenswaarden), ook wanneer zij ten hoogste 30 % in
de vloeistof opgeloste en/of gesuspendeerde vaste stoffen bevatten,
b.v.:
terpentijn; halfzware producten van de distillatie van petroleum
en andere ruwe oliën, van steenkool-, bruinkool-, leisteen-, houtskool-
en turfteer, zoals lakbenzine (kunstterpentijn, white spirit),
hoogkokende benzol, kerosine (petroleum), voor verlichting, voor
verwarming en als motorbrandstof, xyleen (xylol), cumeen (cumol),
solventnaphta; butanol; butylacetaat (azijnzure butylester);
amylacetaat (azijnzure amylester); azijnzuuranhydride; nitro^
methaan (mononitromethaan) evenals enige mononitroparaffinen;
enige gechloreerde koolwaterstoffen (zoals monochloorbenzol).
Zie ook ra. 301a onder b).
4. Vloeistoffen, welke niet met water in alle verhoudingen mengbaar
zijn, met een vlampunt boven 55° C, doch niet hoger dan
100° C (met inbegrip van de grenswaarde van 100° C), ook
wanneer zij ten hoogste 30 % in de vloeistof opgeloste en/of gesuspendeerde
vaste stoffen bevatten, b.v.:
enkele teersoorten en daaruit verkregen distillaten; stookolie,
dieselmotorbrandstof, gasolie; tetraiine (tetrahydronaphtaleen);
nitrobenzeen (nitro benzol); enige gechloreerde koolwaterstoffen
(b.v. benzylchloride); technische cresol. Zie ook rn. 301a
onder b).
5. Vloeistoffen, welke in iedere verhouding met water gemengd
kunnen worden, met een vlampunt lager dan 21 ° C, ook wanneer
zij ten hoogste 30 % in de vloeistof opgeloste en/of gesuspendeerde
vaste stoffen bevatten, b.v.:
methylalcohol (methanol, houtgeest), ook gedenatureerd; aethylalcohol
(aethanol, gewone alcohol), ook gedenatureerd; aceetaldehyde;
aceton en mengsels met aceton; pyridine. Zie ook rn.
301a onder b).
6. Ledige, niet gereinigde pakmiddelen, welke hebben bevat:
a) brandbare vloeistoffen genoemd onder 1 en 2 evenals aceetaidehyde,
aceton en mengsels met aceton (5);
b) brandbare vloeistoffen genoemd onder 3—5 (uitgezonderd
aceetaldehyde, aceton en mengsels met aceton).
301a Niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I zijn de volgende
stoffen, onder de hierna genoemde voorwaarden ten vervoer
aangeboden:
aj vloeistoffen vallende onder 1: tot 200 g in een houder hetzij
van blik, hetzij van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke mate-

nombre de dix au plus, étant assujettis dans un emballage collecteur
en tôle, bois ou carton et bien fixés pour éviter le bris;
b) liquides des 2° à 5°: 1 kg par récipient et 10 kg par colis, ces
matières étant emballées comme celles du 1 °.
2. Conditions de transport
(Les prescriptions relatives aux récipients vides sont réunies sous F.)
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
302 (1) Les récipients seront fermés et étanches de manière à empêcher
toute déperdition du contenu et notamment toute évaporation. Leur
remplissage s'effectuera de manière à assurer un espace libre déterminé
de sorte que les récipients ne soient pas complètement remplis,
même après une dilatation du liquide due à une augmentation de température
allant jusqu'à 50° C [voir aussi marg. 305 et 312 (2)].
(2) Les matières dont sont constitués les récipients et les fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu ni former avec celui-ci
de combinaisons nocives ou dangereuses.
(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les emballages intérieurs seront solidement assujettis dans
les emballages extérieurs.
Les bouteilles et autres récipients en verre doivent être exempts
de défauts de nature à en affaiblir la résistance; en particulier, les
tensions internes doivent avoir été convenablement atténuées. L'épaisseur
des parois ne peut en aucun cas être inférieure à 2 mm. Elle ne
sera pas inférieure à 3 mm lorsque le récipient et son contenu dépassent
le poids de 35 kg.
L'étanchéité du système de fermeture doit être garantie par un
dispositif complémentaire: coiffe, cape, scellement, ligature, etc.,
propre à éviter tout relâchement au cours du transport.
(4) Les matières de remplissage formant tampon seront adaptées
aux propriétés du contenu.
2. Emballage de matières isolées.
303 -U) Les liquides inflammables des 1° et 2° ainsi que le xylène,
l'acétate d'amyle et l'anhydride acétique (3°) seront emballés dans
des récipients en métal, verre, porcelaine, grès ou matières similaires.
Les solutions de caoutchouc dans le xylène (solutions dites gomme)
du 2° peuvent aussi être emballées dans des tonneaux en chêne. Les
autres liquides inflammables des 3° (sauf le nitrométhane), 4° et 5°

ialen, indien deze verpakkingen ten getale van ten hoogste 10 zijn
vastgezet in een buiten verpakking van blik, hout of karton en goed
bevestigd ter voorkoming van breuk;
b) vloeistoffen, vallende onder 2—5: 1 kg per houder en 10 kg
per collo, indien deze stoffen zijn verpakt als die genoemd onder 1.
2. Vervoersvoorwaarden
(De voorschriften voor ledige pakmiddelen zijn samengevat onder F.)
A. Colli.
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
302 (1) Pakmiddelen moeten zodanig gesloten en zo dicht zijn, dat
elk verlies van de inhoud en in het bijzonder elke verdamping is uitgesloten.
Het vullen zal zo dienen te geschieden, dat er met zekerheid
een vrije ruimte overblijft en wel zodanig, dat de houder niet geheel
gevuld is, zelfs na uitzetting door een temperatuursstijging tot 50° C
[zie ook rn. 305 en 312 (2)].
(2) Het materiaal, waarvan houders en sluitingen zijn vervaardigd,
mag door de inhoud niet worden aangetast noch daarmede schadelijke
of gevaarlijke verbindingen vormen.
(3) Pakmiddelen met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen
bezwijken. Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoerseisen. De binnenverpakking moet stevig zijn vastgezet in de
buitenverpakking.
Flessen en ander glaswerk mogen geen gebreken vertonen, waardoor
de sterkte minder wordt; in het bijzonder moet het zo goed als
vrij zijn van inwendige spanningen. De wanddikte mag nergens
minder dan 2 mm bedragen en niet minder zijn dan 3 mm, wanneer
de houder met inhoud meer dan 35 kg weegt.
Het dichtblijven van de sluiting moet bovendien gezekerd zijn door
een overtrek, kap, lak, touw enz. om losraken tijdens het vervoer te
voorkomen.
(4) Voor opvulling dienende stoffen moeten aangepast zijn aan
de eigenschappen van de inhoud.
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen.
303 (1) De brandbare vloeistoffen, vallende onder 1 en 2, evenals
xyleen (xylol), amylacetaat en azijnzuuranhydride (3) moeten verpakt
zijn in houders van metaal, glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke
materialen.
Rubbersolutie in xyleen vallende onder 2 mag ook verpakt zijn
in eiken vaten. De overige brandbare vloeistoffen vallende onder 3

doivent être emballés dans des récipients en métal, bois, verre, porcelaine,
grès ou matières similaires.
(2) Le nitrométhane (3°) doit être contenu
a) soit dans des fûts métalliques à bonde double et munis de
cercles de roulement;
b) soit dans des récipients en tôle de fer, contenant au maximum
10 kg de produit, ou dans des récipients en verre, contenant au maximum
1 kg de produit (voir aussi marg. 304).
(3) Les récipients en fer-blanc contenant plus de 5 kg de liquide du
1° auront des coutures repliées et soudées ou confectionnées par un
procédé offrant une résistance et une étanchéité analogues.
(4) Les récipients en tôle sans emballages protecteurs et contenant
plus de 50 kg de liquide seront soudés. Les parois auront au moins
1,5 mm d'épaisseur. Les récipients pesant plus de 100 kg devront
être munis de cercles de tête et de cercles de roulement.
(5) Pour le transport en wagons-réservoirs et en containers-citernes,
voir marg. 312.
304 (1) Seront assujettis dans des emballages protecteurs soit seuls, soit
en groupes, avec interposition de matières formant tampon:
a) les récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires;
b) les récipients en fer-blanc renfermant plus de 20 kg de liquide
dul°;
c) les récipients en tôle de fer renfermant de Féther éthylique ou
du sulfure de carbone (1°) même en quantités inférieures à 20 kg.
Les récipients soudés en tôle de fer n'ont pas besoin d'emballages
protecteurs;
d) les récipients en tôle de fer contenant du nitrométhane (3°).
(2) Les emballages protecteurs non fermés porteront une couverture
protectrice et, si celle-ci consiste en matières facilement inflammables,
elle sera suffisamment ignifugée pour ne pas prendre feu au
contact d'une flamme. Un colis de ce genre ne doit pas peser plus de
75 kg.
(3) A moins qu'il ne s'agisse de caisses, les emballages protecteurs
seront munis de poignées.
305 (1) Les récipients métalliques ne seront remplis des liquides du
1° ainsi que de nitrométhane (3°), d'aldéhyde acétique, d'acétone ou
de mélanges d'acétone (5°) à 15° C que jusqu'à 93 % de leur
capacité^ Toutefois les récipients contenant des hydrocarbures autres
que l'éther de pétrole, les pentanes, le benzène et le toluène pourront
être remplis jusqu'à 95 % de leur capacité.

(behalve nitromethaan), 4 en 5 moeten verpakt zijn in houders van
metaal, hout, glas, poreelein, aardewerk of soortgelijke materialen.
(2) Nitromethaan (3) moet verpakt zijn:
a) hetzij in metalen drums met dubbele bondel en voorzien van
rolbanden;
b) hetzij in houders van plaatstaal, die ten hoogste 10 kg van deze
stof bevatten, of in glaswerk, dat ten hoogste 1 kg mag bevatten
(zie ook rn. 304).
(3) Van blikken bussen, die meer dan 5 kg der vloeistoffen vallende
onder 1 bevatten, moeten de naden gefelst en gesoldeerd zijn
of een op andere wijze bereikte gelijke sterkte en dichtheid bezitten.
(4) Plaatstalen houders zonder beschermende verpakking en die
meer dan 50 kg vloeistof bevatten, moeten gelast zijn. De wanden
moeten ten minste 1,5 mm dik zijn. Houders, die meer dan 100 kg
wegen, moeten voorzien zijn van rol- en kopbanden.
(5) Voor het vervoer in reservoirwagens en laadketels, zie rn. 312.
304 (1) In een buitenverpakking moeten hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk,
met voor opvulling dienende stoffen zijn vastgezet:
a) houders van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal,
b) blikken bussen met meer dan 20 kg vloeistoffen vallende
onder 1,
c) stalen houders met diaethylaether of zwavelkoolstof (1) ook
in kleinere hoeveelheden dan 20 kg. Gelaste stalen houders behoeven
geen buitenverpakking.,
d) plaatstalen houders, die nitromethaan (3) bevatten.
(2) Een open buitenverpakking moet voorzien zijn van een beschermende
afdekking, welke, als zij bestaat uit gemakkelijk brandbare
stoffen, zo onbrandbaar gemaakt moet zijn dat zij niet in brand
raakt bij aanraking met een vlam. Een dergelijk collo mag niet meer
dan 75 kg wegen.
(3) De buitenverpakking moet voorzien zijn van handvatten, voor
kisten is dit niet nodig.
3Q5 (1) Metalen houders mogen bij 15° C tot ten hoogste 93 % van
hun volume gevuld zijn met vloeistoffen vallende onder 1, nitromethaan
(3), aceetaldehyde, aceton of mengsels met aceton (5).
Houders, die andere koolwaterstoffen bevatten dan petroleumaether,
pentaan, benzeen (benzol) en tolueen (toluol), mogen evenwel tot
op 95 % van hun volume gevuld zijn.

(2) Pour le transport en wagons-réservoirs et en containers-citernes,
voir marg. 312.
306 Les réservoirs des véhicules mus par des moteurs peuvent — même
si les véhicules sont chargés dans des wagons couverts — contenir de
l'essence. S'il y a un robinet dans la conduite entre le réservoir et le
carburateur, il faut le fermer. Les réservoirs auxiliaires solidement
attachés au véhicule peuvent également contenir de l'essence à condition
d'être fermés. Les motocycles dont les réservoirs contiennent
de l'essence doivent être chargés debout, garantis de toute chute.
3. Emballage en commun.
307 Les matières dénommées au marg. 301 peuvent être réunies dans
un même colis entre elles ou avec des matières ou objets appartenant à
d'autres classes — si et en tant que l'emballage en commun est
également admis pour ceux-ci — ou avec d'autres marchandises, sous
réserve des conditions ci-après:
a) en quantité limitée:
1° sulfure de carbone (1°) en quantité de 5 kg au plus;
2° produits de condensation du gaz naturel, éther éthylique et
solutions contenant de l'éther éthylique (par ex. collodion) du
1°, en quantité totale de 20 kg au plus;
3° autres liquides du 1°, en quantité totale de 100 kg au plus.
Nota. Pour les liquides des 2° à 5° il n'existe pas de limitation de poids.
b) la réunion des liquides des 1° à 5° avec des matières de la classe
IIIc (marg. 371) n'est pas admise;
c) toutes les matières (1° à 5°), emballées comme colis conformément
aux prescriptions qui leur sont propres, seront placées
dans un emballage collecteur résistant avec les autres marchandises
devant être emballées en commun; en cas de réunion des matières
du marg. 301 entre elles, remballage protecteur prévu au marg. 304
suffit cependant comme emballage collecteur.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
308 (1) Tout colis renfermant des liquides des 1° et 2°, de l'aldéhyde
acétique, de l'acétone et des mélanges d'acétone (5°) sera muni d'une
étiquette conforme au modèle N° 2.
(2) Les colis contenant de l'alcool méthylique (5°) seront munis
d'une étiquette conforme au modèle N° 3.
(3) Si les matières énumérées aux al. (1) et (2) sont contenues
dans des récipients fragiles placés dans des caisses ou autres embal-

(2) Voor het vervoer in reservoirwagens en laadketels zie rn. 312.
306 Brandstoftanks van motorrijtuigen mogen — ook wanneer zij in gesloten
wagens zijn geladen — benzine bevatten. Indien zich een afsluiter
in de leiding tussen de tank en de carburator bevindt, moet
deze zijn afgesloten. Hulptanks, vast aan het voertuig verbonden,
mogen eveneens benzine bevatten mits zij gesloten zijn. Motorrijwielen,
waarvan de brandstoftanks benzine bevatten, moeten rechtopstaande
geladen worden op zodanige wijze, dat omvallen is uitgesloten.
3. Gezamenlijke verpakking.
307 De onder rn. 301 vallende stoffen mogen gezamenlijk in één collo
zijn verpakt met elkander, met stoffen of voorwerpen, behorende
tot andere klassen — indien en voor zover gezamenlijke verpakking
ook voor deze is toegestaan — of met andere goederen onder de
hierna volgende voorwaarden:
a) in beperkte hoeveelheid:
Ie. zwavelkoolstof (1) in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg;
2e. condensatieproducten uit aardgas, diaethylaether en diaethylaether
bevattende oplossingen (b.v. collodium) genoemd
onder 1 in een totale hoeveelheid van ten hoogste 20 kg;
3e. de overige vloeistoffen vallende onder 1 in een totale hoeveelheid
van ten hoogste 100 kg.
Opmerking. Voor vloeistoffen vallende onder 2—5 gelden geen gewichtsbeperkingen.
b) het gezamenlijk verpakken van vloeistoffen vallende onder 1—5
met stoffen van klasse IIIc (rn. 371) is niet toegestaan;
c) alle stoffen vallende onder 1—5, als collo verpakt volgens de
voor hen geldende voorschriften, moeten met de andere gezamenlijk
te verpakken goederen in een stevige buitenkist zijn
geplaatst; bij gezamenlijke verpakking van stoffen bedoeld in rn.
301 met elkander, is de buitenverpakking bedoeld in rn. 304 als
gemeenschappelijk pakmiddel echter voldoende.
4, Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
308 (1) Ieder collo met vloeistoffen vallende onder 1 en 2, aceetaldehyde,
aceton of mengsels met aceton (5) moet voorzien zijn van
een etiket volgens model nr. 2.
(2) Colli, die methylalcohol (5) bevatten, moeten voorzien zijn van
een etiket volgens model nr. 3.
(3) Indien de stoffen, opgesomd in de alinea's (1) en (2) in breekbare
houders zijn verpakt, die zo geplaatst zijn in houten kisten of

lages de protection de façon à n'être pas visibles de l'extérieur, les
colis seront en outre munis d'étiquettes conformes aux modèles Nos
7 et 8. Les étiquettes du modèle N° 7 seront apposées en haut sur
deux faces latérales opposées lorsqu'il s'agit de caisses ou d'une façon
équivalente lorsqu'il s'agit d'autres emballages.
(4) Les étiquettes prescrites aux al. (1), (2) et (3) seront
également apposées aux colis dans lesquels les matières des 1° et 2°,
l'alcool méthylique, l'aldéhyde acétique, l'acétone et les mélanges
d'acétone (5°) sont emballés en commun avec d'autres matières,
objets ou marchandises, conformément au marg. 307.
(5) Pour les expéditions en wagons complets, l'apposition sur les
colis des étiquettes Nos 2 et 3 prévues aux alinéas (1), (2) et (4)
n'est pas nécessaire (voir aussi marg. 314).
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
309 Les liquides des 1°, 2° et 3°, ainsi que l'aldéhyde acétique, l'acétone
et les mélanges d'acétone (5°) ne sont admis en grande vitesse qu'en
wagons complets, excepté les envois qui, conformément au marg. 311
(2), peuvent être chargés dans des wagons couverts.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
310 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations inprimées en caractères
italiques au marg. 301. Si celle-ci ne contient pas le nom de la matière,
le nom commercial sera inscrit. La désignation de la marchandise
doit être soulignée en rouge.
(2) Au-dessous de la désignation de la marchandise, la mention
suivante doit être inscrite: ,,Marchandise du... de la classe Ma"
(indiquer le crîiffre conformément au marg. 301). Si l'indication du
chiffre fait défaut, l'envoi est traité d'après les prescriptions relatives
aux liquides du 1°.
(3) Pour les envois en grande vitesse, emballés conformément au
marg. 311 (2) et contenant des liquides des 1°, 2° et 3°, de l'aldéhyde
acétique, de l'acétone ou des mélanges d'acétone (5°), l'expéditeur
aura à déclarer sur la lettre de voiture: ^Emballage de grande vitesse".
(4) Dans les lettres de voiture afférentes aux colis dans lesquels
une matière dénommée au marg. 301 est emballée en commun avec
d'autres matières ou objets de l'Annexe I ou avec d'autres marchandises,
les mentions relatives à chacun de ces objets ou matières
doivent être indiquées séparément.

andere buitenverpakking, dat zij van buitenaf niet zichtbaar zijn,
moeten de colli bovendien voorzien zijn van etiketten volgens de
modellen nr. 7 en 8. De etiketten volgens model nr. 7 moeten bij
kisten bovenaan op twee tegenover elkaar gelegen zijwanden aangebracht
zijn of op overeenkomstige wijze bij andere verpakkingen.
(4) Etiketten voorgeschreven in de alinea's (1), (2) en (3) moeten
eveneens aangebracht worden op colli, waarin de stoffen vallende
onder 1 en 2, methylalcohol, aceetaldehyde, aceton en mengsels met
aceton (5) zijn verpakt, gezamenlijk met andere stoffen, voorwerpen
of goederen overeenkomstig rn. 307.
(5) Voor colli, welke in wagenlading worden verzonden, is het aanbrengen
van de etiketten volgens de modellen nr. 2 en 3, voorgeschreven
in de alinea's (1), (2) en (4) niet nodig (zie ook rn. 314).
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
309 Vloeistoffen vallende onder 1, 2 en 3, evenals aceetaldehyde, aceton
en mengsels met aceton (5), zijn als snelgoed slechts ten vervoer toegelaten
als wagenladingen, uitgezonderd zendingen, die overeenkomstig
rn. 311 (2) in gesloten wagens kunnen zijn geladen.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
310 (1) De naam van de goederen moet in de vrachtbrief vermeld zijn.
Van stoffen die in rn. 301 als voorbeeld zijn genoemd, moeten de
namen gelijkluidend zijn met de cursief gedrukte benamingen. Is van
een stof de naam niet cursief gedrukt aangegeven, dan moet de
handelsnaam worden gebezigd. De aanduiding van de goederen moet
rood onderstreept zijn.
(2) Onder de aanduiding van de goederen moet de volgende aantekening
worden gesteld: „Goederen genoemd onder van klasse
lila" (aangeven het cijfer uit rn. 301). Ontbreekt het cijfer, dan
wordt de zending behandeld volgens de voorschriften voor vloeistoffen
vallende onder 1.
(3) Voor snelgoedzendingen, verpakt overeenkomstig rn. 311 (2)
die vloeistoffen vallende onder 1, 2 en 3, aceetaldehyde, aceton of
mengsels met aceton (5) bevatten, moet de afzender op de vrachtbrief
vermelden: „Verpakking voor snelgoed".
(4) In vrachtbrieven voor colli, waarin een stof vallende onder
rn. 301 gezamenlijk verpakt is met andere stoffen of voorwerpen van
Bijlage I of met andere goederen, moeten de aanduidingen voor ieder
van deze stoffen of voorwerpen afzonderlijk zijn vermeld.

D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
a. Pour les colis.
311 (1) Les liquides des 1°, 2° et 3°, ainsi que l'aldéhyde acétique5
l'acétone et les mélanges d'acétone (5°) seront chargés dans des
wagons découverts.
(2) Peuvent toutefois être chargés sans égard au nombre des colis
dans des wagons couverts — mais les récipients en verre, porcelaine,
grès ou matières similaires seront dans ce cas assujettis, avec interposition
de matières formant tampon, dans des emballages protecteurs
à parois pleines (pas de paniers) —:
a) les colis renfermant du sulfure de carbone (1°) ne pesant pas
plus de 12 kg, ceux renfermant des produits de condensation du gaz
naturel, de l'éther éthylique et des solutions contenant de l'éther
éthylique (par ex. collodion) du 1 ° ne pesant pas plus de 40 kg, ceux
renfermant de l'éther éthylique dans des bouteilles en verre dont la
contenance ne dépasse pas 250 g, renfermées dans des emballages
en bois fermés, ne pesant pas plus de 50 kg, et les colis renfermant les
autres liquides du 1° ne pesant pas plus de 75 kg;
b) les colis renfermant des liquides des 2° et 3° ainsi que de
l'aldéhyde acétique, de l'acétone ou des mélanges d'acétone (5°), s'ils
ne pèsent pas plus de 100 kg. Toutefois les tambours peuvent peser
jusqu'à 250 kg, les tonneaux en tôle munis de cercles de renfort et de
cercles de roulement et les autres récipients ayant la même solidité et
étanchéité jusqu'à 500 kg;
c) les emballages collecteurs renfermant des récipients qui peuvent,
d'après a) et b), être chargés dans des wagons couverts, si le colis
ne pèse pas plus de 100 kg.
(3) Pour l'utilisation des wagons munis d'installations électriques
au transport des liquides des 1°, 2° et 3°, ainsi que de l'aldéhyde
acétique, de l'acétone et des mélanges d'acétone (5°), voir Appendice
IV.
b. Pour les wagons-réservoirs et containersciternes.
312 (1) Tous les liquides de la classe Illa peuvent être transportés en
wagons-réservoirs ou en containers-citernes.
(2) Les récipients des wagons-réservoirs seront en tôle de fer ou en
tôle d'autres métaux et seront mis à la terre au point de vue électrique.
Ils seront, y compris leurs fermetures, conformes à l'esprit des conditions
générales d'emballage du marg. 302. Les récipients amovibles
seront fixés sur les châssis des wagons de manière à ne pouvoir se
déplacer. Pour les fermetures voir aussi al. (3), (5) et (6). (On

D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
a. Colli.
311 (1) Vloeistoffen vallende onder 1, 2 en 3, evenals aceetaldehyde,
aceton en mengsels met aceton (5), moeten in open wagens zijn geladen.
(2) Ongeacht het aantal colli mogen echter in gesloten wagens zijn
geladen — evenwel moeten houders van glas, porcelein, aardewerk of
soortgelijk materiaal in dit geval door toevoeging van voor opvulling
dienende stoffen vastgezet zijn in buitenverpakkingen met dichte wanden
(geen manden) —:
a) colli met zwavelkoolstof (1) niet meer wegende dan 12 kg,
colli met condensatieproducten uit aardgas, diaethylaether, en oplossingen
welke diaethylaether (b.v. collodium) genoemd onder 1 bevatten,
niet meer wegende dan 40 kg, colli met diaethylaether in glazen
flessen met een inhoud niet groter dan 250 g, verpakt in gesloten
houten pakmiddelen niet meer wegende dan 50 kg, en colli met andere
vloeistoffen vallende onder 1, niet meer wegende dan 75 kg;
b) colli met vloeistoffen vallende onder 2 en 3, evenals die met
aceetaldehyde, aceton en mengsels met aceton (5) indien deze niet
meer wegen dan 100 kg. Echter mogen drums maximaal 250 kg
wegen. Plaatstalen drums, voorzien van kop- en rolbanden en andere
houders van dezelfde stevigheid en afdichting mogen maximaal 500 kg
wegen;
c) gezamenlijk verpakte houders, die volgens a) en b) in gesloten
wagens mogen zijn geladen, indien het collo niet meer weegt dan
100 kg.
(3) Voor het gebruik van wagens met electrische inrichtingen voor
het vervoer van vloeistoffen vallende onder 1, 2 en 3, aceetaldehyde,
aceton en mengsels met aceton (5), zie Aanhangsel IV.
b. Reservoirwagens en laadketels.
312 (1) Alle vloeistoffen vallende onder klasse lila mogen vervoerd
worden in reservoirwagens en laadketels.
(2) De reservoirs der wagens moeten vervaardigd zijn van plaatstaal
of van ander plaatmetaal en moeten electrisch zijn geaard. Zij
moeten met inbegrip van de sluitingen voldoen aan de algemene verpakkingsvoorschriften
van rn. 302. Afneembare reservoirs moeten op
de onderstellen zodanig zijn bevestigd, dat zij niet kunnen verschuiven.
Zie voor de sluitingen ook alinea (3), (5) en (6). (Reservoirs worden

entend par récipients amovibles, des récipients qui, construits pour
s'adapter aux dispositions spéciales du wagon, ne peuvent cependant
en être retirés qu'après démontage de leurs moyens de fixation.)
(3) Les récipients seront remplis de telle façon que, même après
une dilatation du liquide due à une augmentation de la température
jusqu'à 50° C, ils ne soient pas complètement remplis. Si les récipients
sont munis d'une ouverture d'échappement des vapeurs, elle ne devra
pas permettre que le liquide puisse s'échapper à la suite des secousses
pendant le transport, ni qu'une flamme extérieure puisse se propager
à l'intérieur des récipients.
(4) Les récipients ne seront remplis à 15° C que jusqu'à 93 %
de leur capacité lorsqu'il s'agit de liquides du 1°, du nitrométhane
(3°), de l'aldéhyde acétique, de l'acétone et des mélanges d'acétone
(5°). Toutefois, lorsqu'il s'agit d'hydrocarbures du 1° autres que
l'éther de pétrole, les pentanes, le benzène et le toluène, les récipients
pourront être remplis jusqu'à 95 % de leur capacité.
(5) Lors de la vidange des wagons renfermant des liquides du 1°,
l'on doit éviter l'échappement des vapeurs à l'air libre.
(6) Les récipients des wagons-réservoirs pour les liquides suivants
doivent être munis d'une fermeture hermétique: l'éther de pétrole,
les pentanes, l'éther éthylique, le formiate de méthyle, le sulfure de
carbone (1°) et l'aldéhyde acétique (5°). Si les récipients des
wagons-réservoirs sont munis de soupapes de sûreté ,,vacuum", cellesci
doivent être bloquées avant le transport.
c. Pour les petits containers.
313 (1) A l'exception des colis fragiles, les colis contenant des matières
rangées dans la présente classe peuvent être groupés à l'intérieur de
petits containers (voir Appendice VI).
(2) Les matières dont l'expédition en vrac est autorisée, peuvent
être renfermées dans de petits containers.
(3) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
315 devront être respectées à l'intérieur du petit container.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
314 (1) Les wagons dans lesquels sont chargés des matières des 1° et
2°, de l'aldéhyde acétique, de l'acétone ou des mélanges d'acétone
(5°), porteront sur leurs deux côtés une étiquette conforme au modèle
N° 2. En outre, ces wagons seront munis sur leurs deux côtés d'une
étiquette conforme au modèle N° 9. Les wagons-réservoirs renfermant
les matières ci-dessus mentionnées porteront eux aussi, sur leurs deux
côtés, des étiquettes conformes aux modèles Nos 2 et 9.

als afneembaar beschouwd, indien zij, hoewel aangepast aan de bijzondere
constructie van de wagen, toch eerst na het losmaken der
bevestigingsmiddelen er afgehaald kunnen worden.)
(3) De reservoirs moeten zo gevuld worden, dat ze, zelfs na uitzetting
van de vloeistof ten gevolge van een temperatuursstijging tot
50° C niet geheel gevuld zijn. Indien de reservoirs voorzien zijn van
een inrichting om damp te laten ontsnappen, mag het niet mogelijk
zijn, dat er vloeistof ten gevolge van stoten tijdens het vervoer ontsnapt,
noch dat vlaminslag van buiten af in het reservoir kan optreden.
(4) De reservoirs met vloeistoffen vallende onder 1, nitromethaan
(3), aceetaldehyde, aceton en mengsels met aceton (5) mogen bij
15° C slechts tot 93 % van hun inhoud gevuld zijn. Met andere koolwaterstoffen
vallende onder 1, dan petroleumaether, pentaan, benzeen
(benzol) en tolueen (toluol), kunnen de reservoirs tot 95 % van hun
inhoud gevuld zijn.
(5) Bij het ledigen van wagens met vloeistoffen vallende onder 1
moet worden voorkomen, dat dampen in de open lucht ontsnappen.
(6) De reservoirs van wagens voor de volgende vloeistoffen moeten
voorzien zijn van een hermetische sluiting: petroleumaether, pentaan,
diaethylaether, methylformiaat, zwavelkoolstof (1) en aceetaldehyde
(5). Indien de reservoirs der wagens voorzien zijn van veiligheidskleppen
voor over- en onderdruk, moeten deze tijdens het vervoer
buiten werking gesteld zijn.
c. Kleine laadkisten.
313 (1) Met uitzondering van breekbare colli, mogen colli, die stoffen
bevatten, vallende onder deze klasse, in kleine laadkisten verenigd zijn
(zie Aanhangsel VI).
(2) De stoffen, waarvan vervoer als losgestort goed is toegestaan,
mogen verpakt worden in kleine laadkisten.
(3) Het verbod van samenlading, vermeld in rn. 315 moet ten aanzien
van kleine laadkisten in acht genomen worden.
2. Op schriften en geva ars etiket ten op de wagens
(zie Aanhangsel V).
314 (1) Wagens waarin stoffen vallende onder 1 en 2, aceetaldehyde,
aceton of mengsels met aceton (5) geladen zijn, moeten aan beide
zijden voorzien zijn van een etiket volgens model nr. 2. Bovendien
moeten deze wagens aan beide zijden voorzien zijn van etiketten volgens
model nr. 9. Reservoirwagens, die bovengenoemde stoffen bevatten,
moeten eveneens aan beide zijden van etiketten volgens de
modellen nr. 2 en 9 voorzien zijn.

(2) Les wagons dans lesquels est chargé de l'alcool méthylique
(5°), porteront sur leurs deux côtés une étiquette conforme uu
modèle N° 3.
E. Interdictions de chargement en commun.
315 (1) Les liquides des 1° et 2°, ainsi que l'aldéhyde acétique,
l'acétone et les mélanges d'acétone (5°), ne doivent pas être chargés
en commun dans le même wagon:
a) avec les matières explosives de la classe la (marg. 21):
b) avec les munitions des 3°, 5°, 7°, 13° et 14° de la classe Ib
(marg. 61).
(2) Les liquides des 1 ° à 4° ne doivent pas être chargés en commun
dans le même wagon avec des désherbants chlorates du 16° de
la classe IVa (marg. 401).
(3) Le nitrométhane (3°) ne doit pas être chargé en commun dans
le même wagon avec les matières explosives de la classe la (marg.
21).
(4) Les liquides de la classe Illa ne doivent pas être chargés en
commun dans le même wagon avec des matières comburantes de la
classe IIIc (marg. 371) ni avec des matières radioactives de la classe
IVb (marg. 451).
316 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
317 00 Les récipients du 6° a) et ceux des wagons-réservoirs vides
ayant renfermé des liquides combustibles des 1° et 2° ou de
l'aldéhyde acétique, de l'acétone ou des mélanges d'acétone (5°),
seront bien fermés.
(2) Les récipients des 6° a) et b) ne peuvent être chargés dans
des wagons couverts et transportés comme envois de détail en grande
vitesse qu'à condition qu'il s'agisse de récipients en métal bien
fermés.
(3) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à la dénomination imprimée en caractères italiques au
marg. 301 et doit être soulignée en rouge.
(4) Les récipients et les récipients des wagons-réservoirs vides non
nettoyés ayant renfermé de l'alcool méthylique (5°) porteront une
étiquette conforme au modèle N° 3 (voir Appendice V).

(2) Wagens, waarin methylalcohol (5) is geladen, móeten aan beide
zijden van een etiket volgens model nr. 3 voorzien zijn.
E. Verbod van samenlading.
315 (1) Vloeistoffen vallende onder 1 en 2, evenals aceetaldehyde,
aceton en mengsels met aceton (5) mogen niet in één wagen geladen
worden:
a) met ontplofbare stoffen van klasse Ia (rn. 21);
b) met munitie genoemd onder 3, 5, 7, 13 en 14 van klasse Ib
(rn. 61).
(2) De vloeistoffen vallende onder 1—4 mogen niet in één wagen
geladen zijn met onkruidverdelgingsmiddelen die chloraten bevatten
genoemd onder 16 van klasse IVa (rn. 401).
(3) Nitromethaan (3) mag niet in één wagen geladen zijn met ontplofbare
stoffen van klasse Ia (rn. 21).
(4) De vloeistoffen van klasse lila mogen niet in één wagen geladen
zijn met oxyderend werkende stoffen van klasse IIIc (rn. 371)
noch met radioactieve stoffen van klasse IVb (rn. 451).
316 Voor zendingen, die niet in één wagen mogen worden geladen,
moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt (art. 6, § 9,
2e lid, CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
317 (1) Ledige houders genoemd onder 6 a) en ledige reservoirs van
wagens, welke brandbare vloeistoffen vallende onder 1 en 2 of aceetaldehyde,
aceton, of mengsels met aceton (5) hebben bevat, moeten
goed gesloten zijn.
(2) Houders genoemd onder 6 a) en b) mogen slechts geladen
worden in gesloten wagens en slechts als snelgoed vervoerd worden,
indien het goed gesloten metalen houders zijn.
(3) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met de cursief gedrukte benaming in rn. 301 en moet
rood onderstreept zijn,
(4) Ledige, niet gereinigde houders en reservoiis van wagens, welke
methylalcohol (5) hebben bevat, moeten voorzien zijn van een etiket
volgens model nr. 3 (zie Aanhangsel V).

318 Les récipients renfermant des liquides des 1° et 2° ainsi que de
l'aldéhyde acétique, de l'acétone ou des mélanges d'acétone (5°)
seront, s'ils sont avariés en cours de route, déchargés immédiatement
et, s'il n'est pas possible de les réparer à bref délai, ils peuvent être
vendus avec leur contenu, sans autre formalité, pour le compte de
l'expéditeur.
319
329-

318 Tijdens het vervoer beschadigde houders met vloeistoffen vallende
onder 1 en 2, aceetaldehyde, aceton en mengsels met aceton (5),
moeten onmiddellijk worden uitgeladen en kunnen, indien het niet
mogelijk is ze in korte tijd te herstellen, met de inhoud, zonder verdere
formaliteiten, voor rekening van de afzender worden verkocht.
319-
329

CLASSE Illb. MATIÈRES SOLIDES INFLAMMABLES
1. Emimération des matières
330 Parmi les matières entrant dans la définition de la classe Illb, celles
énumérées au marg. 331 sont soumises aux conditions prévues aux
marg. 331 à 355 et sont dès lors des matières de l'Annexe I.
331 1° Les matières qui peuvent être facilement enflammées par les
étincelles des locomotives, par ex. la farine de bois, la sciure de
bois, les copeaux de bois, les fibres de bois, le chwrbon de bois,
les rognures de bois et la cellulose de bois, les vieux papiers et
les déchets de papier, les fibres de papier, le jonc (à l'exclusion
du jonc d'Espagne), les roseaux, le foin, la paille, même humide
(y compris la paille de mais, de riz et de lin), les matières textiles
végétales et les déchets des matières textiles végétales, le liège en
poudre ou en grains, gonflé ou non gonflé, avec ou sans mélanges
de goudron ou d'autres matières non sujettes à l'oxydation spontanée
et les déchets de liège en petits morceaux. Voir aussi classe
II, marg. 201, 7° et 9°, et marg. 201a sous a).
Nota. 1. Les enveloppes et les plaques en liège gonflé, fabriquées sous
pression, avec ou sans mélanges de goudron ou d'autres matières non sujettes
à l'oxydation spontanée ne sont pas soumises aux prescriptions de
l'Annexe I.
2. Le liège imprégné de matières encore sujettes à l'oxydation spontanée
n'est pas admis au transport.
2° Le soufre (y compris la fleur de soufre).
3° La ceîloïdine, produit de l'évaporation imparfaite de l'alcool
contenu dans le collodion et consistant essentiellement en cotoncollodion.
4° Le celluloïd en plaques, feuilles, tiges ou tuyaux.
5° Le celluloïd de films, c'est-à-dire la matière brute pour films sans
émulsion, en rouleaux et les films en celluloïd développés.
Nota. Les films non exposés à la lumière et les films exposés à la lumière
mais non développés, sont des objets de la classe VII (voir marg. 701, 2°).
6° Les déchets de celluloïd et les déchets de films en celluloïd.
Nota. Les déchets de films de nitrocellulose lavés et traités par ébullition
sous pression sont des matières de la classe la (voir marg. 21,5°).
7° Le peroxyde de benzoyle avec au moins 10 mais moins de 25 %
d'eau.
Nota. Avec une teneur d'eau de moins de 10% cette matière n'est pas admise
au transport, et avec 25% et plus d'eau elle n'est pas soumise aux
prescriptions de l'Annexe I.
8° a) La nitrocellulose faiblement nitrée (telle que le coton-collodion),
c'est-à-dire à taux d'azote ne dépassant pas 12,6 %,
bien stabilisée et contenant en outre au moins 25 % d'eau ou
d'alcool (éthylique, propylique, butylique, amylique ou leurs

KLASSE Illb. BRANDBARE VASTE STOFFEN
1. Opsomming der stoffen
330 Van de stoffen, vallende onder de omschrijving van klasse Illb,
zijn die, welke zijn opgesomd in rn. 331, onderworpen aan de in
rn. 331—355 gegeven voorschriften en derhalve stoffen van Bijlage I.
331 1. Stoffen, welke door vonken uit de locomotief gemakkelijk vlam
kunneni vatten, b.v. houtmeel, zaagsel, houtwol, houtvezels,
houtskool, houtslijpsel en houtcelstof, oud papier en papierafval,
papiersnippers, riet (behalve Spaans riet), biezen, hooi, stro,
ook vochtig (met inbegrip van maïs-, rijst- en vlasstro), textiel van
plantaardige oorsprong en afval van textiel van plantaardige oorsprong,
kurk in poedervörm of in korrels, al dan niet geëxpandeerd,
met of zonder mengsels van teer of andere, niet aan zelfoxydatie
onderhevige stoffen, en kleine stukjes kurkafval. Zie ook
klasse II, rn. 201, 7 en 9 en rn. 201a onder a).
Opmerking. 1. Schalen en platen geëxpandeerde kurk, onder druk vervaardigd,
met of zonder mengsels van teer of andere stoffen, die niet
onderhevig zijn aan zelfoxydatie, zijn niet onderworpen aan de voorschriften
van Bijlage I.
2. Kurk, doordrenkt met stoffen, die nog onderhevig zijn aan zelfoxydatie,
mag niet vervoerd worden.
2. Zwavel (met inbegrip van bloem van zwavel).
3. Celloïdine, een door onvolkomen verdamping van de in collodium
aanwezige alcohol verkregen product, dat in hoofdzaak
bestaat uit collodiumwol.
4. Celluloid in platen, bladen, stangen of buizen.
5. Celluloid voor films in rollen, d.w.z. het grondmateriaal voor
films, zonder emulsie, en ontwikkelde films van celluloid.
Opmerking. Niet belichte films en wel belichte, doch niet ontwikkelde,
films vallen onder klasse VII (zie rn. 701, 2).
6. Afval van celluloid en afval van films van celluloid.
Opmerking. Afval van nitrocellulosefilms, gewassen en nabehandeld door
koken onder druk, valt onder klasse Ia (zie rn. 21, 5).
1. Benzoylperoxyde (benzoylsuperoxyde) met ten minste 10 maar
ten hoogste 25 % water.
Opmerking. Met minder dan 10 % water is deze stof niet ten vervoer
toegelaten en met een watergehalte van 25 % en meer is zij niet onderworpen
aan de voorschriften van Bijlage I.
8. a) Zwakgenitreerde nitrocellulose (zoals coltodiumwatten), d.w.z.
met een stikstof gehalte van niet meer dan 12,6 %, goed gestabiliseerd
en bovendien ten minste 25 % water of alcohol
(aethyl-, propyl-, butyl-, amylalcohol of mengsels daarvan)

mélanges), ou de xylène, ou des mélanges d'eau et d'alcool,
ou d'alcool et de camphre.
Nota. Les nitrocelluloses à taux d'azote dépassant 12,6% sont des matières
de la classe la (voir marg. 21, 1°).
b) Les nitrocelluloses plastifiées, contenant 18 % au moins de
phtalate de butyle ou d'un autre plastifiant approprié, même
sous forme d'écaillés (chips) renfermant au moins 40 % de
nitrocellulose.
Nota. Les écailles (chips) renfermant moins de 40% de nitrocellulose ne
sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I.
Pour a) et b), voir aussi Appendice I, marg. 1101.
9° Le phosphore rouge (amorphe) et le sesquisulfure de phosphore.
10° Le caoutchouc broyé, la poussière de caoutchouc.
11° Les poussières de houille, de lignite, de coke de lignite et de
tourbe, préparées artificiellement (par ex. par pulvérisation ou
autres procédés), ainsi que le coke de lignite carbonisé rendu
inerte (c'est-à-dire non sujet à l'inflammation spontanée).
Nota. 1. Les poussières naturelles obtenues comme résidus de la production
du charbon, du coke ou de la tourbe ne sont pas soumises aux prescriptions
de l'Annexe I.
2. Le coke de lignite carbonisé non rendu parfaitement inerte n'est pas
admis au transport.
12° La matière à base d'oxyde de fer ayant servi à épurer le gaz
d'éclairage.
Nota. Si la matière ayant servi à épurer le gaz d'éclairage a été bien entreposée
et aérée, et si cela est attesté par l'expéditeur dans la lettre de
voiture par la mention ,,Bien entreposée et bien aérée", elle n'est pas
soumise aux prescriptions de l'Annexe I.
13° La naphtaline, brute ou raffinée. Voir aussi marg. 331a.
331a La napthaline en boules ou en paillettes (13°) n'est pas soumise
aux prescriptions de l'Annexe I, lorsqu'elle est emballée dans des
boîtes en carton ou en bois bien fermées, pourvu que le poids d'un
colis ne dépasse pas 1 kg et que 10 de ces colis au plus soient réunis
dans une caisse en bois.
A. Colis.
2. Conditions de transport
1. Conditions générales d'emballage.
332 0) Les emballages seront fermés et aménagés de manière à
empêcher toute déperdition du contenu.
(2) Les matières dont sont constitués les emballages et les fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu ni former avec
celui-ci de combinaisons nocives ou dangereuses.

of xyleen (xylol), of mengsels van water en alcohol, of van
alcohol en kamfer bevattende.
Opmerking. Nitrocellulose met een stikstof gehalte van meer dan 12,6 %
behoort tot klasse Ia (zie rn. 21, 1).
b) Geplastificeerde nitrocellulose, welke ten minste 18 % butylphtalaat
of een andere plastificerende stof bevat, ook in de
vorm van schilfers (chips), welke ten minste 40 % nitrocellulose
bevatten.
Opmerking. Schilfers (chips), die minder dan 40 % nitrocellulose bevatten,
zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
Zie voor a) en b) ook Aanhangsel I, rn. 1101.
9. Rode (amorphe) phosphor en phosphortrisulfide.
10. Gemalen rubber, rubberpoeder.
11. Kunstmatig (b.v. door malen of op andere wijze) vervaardigd
steenkool-, bruinkool-, bruinkoolcokes- en turf stof, zomede inert
gemaakte (d.w.z. voor zelf ontbranding onvatbaar gemaakte) gedeeltelijk
gedestilleerde bruinkoolcokes.
Opmerking. 1. Natuurlijk stof, verkregen als afval van de productie
van steenkool, cokes of turf, is niet onderworpen aan de voorschriften
van Bijlage I.
2. Niet volkomen inert gemaakte gedeeltelijk gedestilleerde bruinkoolcokes
is niet ten vervoer toegelaten.
12. Gebruikte lichtgaszuiveringsmassa op basis van ijzeroxyde.
Opmerking. Indien deze gasreinigingsmassa goed opgeslagen en gelucht
is, en indien dat door de afzender in de vrachtbrief is verklaard door de
mededeling „Goed opgeslagen en goed gelucht", is zij niet onderworpen
aan de voorschriften van Bijlage I.
13. Naphtaline, ruw of gezuiverd. Zie ook rn. 331a.
331a Naphtaline als balletjes of schilfers (13) is niet onderworpen aan
de voorschriften van Bijlage I, wanneer het is verpakt in goed gesloten
kartonnen of houten houders, mits het gewicht van een collo niet
meer bedraagt dan 1 kg en ten hoogste 10 van deze colli in een houten
kist verenigd zijn.
A. Colli.
2. Vervoersvoorwaarden
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
332 (1) Pakmiddelen moeten zodanig gesloten en zo dicht zijn, dat
elk verlies van de inhoud is uitgesloten.
(2) Het materiaal, waarvan pakmiddelen en sluitingen zijn vervaardigd,
mag door de inhoud niet worden aangetast, noch daarmede
schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen.

(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement
en cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les matières solides seront solidement assujetties dans leurs
emballages, de même que les emballages intérieurs dans les emballages
extérieurs.
(4) Les matières de remplissage formant tampon seront adaptées
aux propriétés du contenu; en particulier, elles seront absorbantes
lorsque celui-ci est liquide ou peut laisser exsuder du liquide.
2. Emballage de matières isolées.
333 Les matières des 1° et 2° seront, comme envois de détail en grande
vitesse, renfermées dans des emballages en bois; la farine de bois,
la sciure de bois, le charbon de bois, le liège en poudre ou en grains,
les déchets de liège en petits morceaux (1°) et le soufre (2°) peuvent
aussi être emballés dans des sacs solides en papier ou en jute à tissu
serré.
334 La celloïdine (3°) sera emballée de manière à empêcher sa dessiccation.
335 (1) Le celluloïd en plaques, feuilles, tiges ou tuyaux (4°) sera
renfermé dans des emballages en bois ou dans du papier d'emballage
résistant. Les emballages en papier seront renfermés:
a) dans des harasses; ou
b) entre des châssis en planches, dont les bords dépassant remballage
en papier, et qui sont serrés par des bandes en fer; ou
c) dans des emballages en tissu serré.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de:
120 kg pour les tuyaux emballés dans des caisses, harasses ou
châssis en planches,
75 kg pour les tuyaux emballés dans des tissus,
120 kg pour les tiges.
336 (1) Le celluloïd de films en rouleaux et les films en celluloïd
développés (5°) seront renfermés dans des emballages en bois ou
dans des boîtes en carton.
(2) Les films développés seront, comme envois de détail en grande
vitesse, emballés dans des boîtes en bois ou en fer-blanc ou en tôle
mince d'aluminium, ou dans du carton durci, et placés ensuite dans
des caisses en bois. L'expéditeur doit certifier l'existence de cet emballage
dans la lettre de voiture par l'attestation: „Emballage de grande
vitesse".
337 (1) Les déchets de celluloïd et les déchets de films en celluloïd (6°)
seront renfermés dans des emballages en bois; toutefois, les déchets de

(3) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoer seisen. Vaste stoffen moeten stevig in hun verpakking zijn vastgezet,
hetzelfde geldt voor de plaatsing van binnenverpakking in
buiten verpakking.
(4) Voor opvulling dienende stoffen moeten aangepast zijn aan de
eigenschappen van de inhoud; in het bijzonder moeten die stoffen
absorberend zijn, indien de inhoud vloeibaar is of vocht kan uitzweten.
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen.
333 Stoffen vallende onder 1 en die genoemd onder 2 moeten, wanneer
zij als snelgoed worden verzonden, verpakt zijn in houten pakmiddelen;
houtmeel, zaagsel, houtskool, kurk in poeder- of korrelvorm,
kurkafval in kleine stukjes (1) en zwavel (2) mogen ook verpakt zijn
in stevige papieren of dichtgeweven jute zakken.
334 Celloïdine (3) moet zo verpakt zijn, dat het niet kan uitdrogen.
335 (1) Celluloid in platen, bladen, stangen of buizen (4) moet verpakt
zijn in houten pakmiddelen of stevig pakpapier. De papierverpakkingen
moeten beschermd zijn door:
a) kratten, of door
b) houten raamwerk, waarvan de kanten buiten de papieren verpakking
uitsteken, en dat door bandijzer is omspannen, of door
c) omwikkeling met dichtgeweven doek.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan:
120 kg voor buizen, verpakt in kisten, kratten of houten raamwerk,
15 kg voor buizen, verpakt in doek,
120 kg voor stangen.
336 (1) Rollen celluloid voor films en ontwikkelde films van celluloid
(5), moeten verpakt zijn in houten pakmiddelen of in kartonnen
dozen.
(2) Ontwikkelde films moeten indien zij verzonden worden als
snelgoed, verpakt zijn in houten, blikken of dunne aluminium houders
of in sterk karton en vervolgens geplaatst zijn in houten kisten. De
afzender moet deze verpakking in de vrachtbrief bevestigen door de
verklaring: „Verpakking voor snelgoed".
337 (1) Afval van celluloid en afval van films van celluloid (6) moet
verpakt zijn in pakmiddelen van hout; afval van celluloid mag even-

celluloïd peuvent être emballés simplement dans des sacs de toile brute
ou de jute, en tissu serré, en tant qu'ils sont préalablement emballés
dans du papier d'emballage résistant ou dans une étoffe artificielle
appropriée ou que l'expéditeur certifie que les déchets de celluloïd ne
contiennent pas de déchets sous forme de poussière; pour les envois
de détail en grande vitesse, seuls les emballages en bois sont admis.
(2) Les colis ayant un emballage en toile brute ou en jute ne
doivent pas peser plus de 40 kg en emballage simple, et pas plus de
80 kg en emballage double.
338 (1) Le peroxyde de benzoyle (7°), par 2 kg au plus, sera emballé
de manière imperméable. Les emballages seront, soit seuls, soit en
groupes, placés dans une caisse en bois.
(2) Un colis ne doit pas peser plus de 35 kg.
339 (1) Les matières du 8° a) seront emballées de façon imperméable
aux liquides:
a) dans des récipients en bois ou dans des tonneaux en carton
imperméable; les récipients seront munis intérieurement d'un revêtement
imperméable aux liquides y contenus; ou
b) dans des tonneaux en fer intérieurement zingués ou plombés;
ou c) dans des récipients en fer-blanc, en tôle de zinc ou d'aluminium
qui, soit seuls soit en groupes, seront assujettis, avec interposition de
matières formant tampon, dans des caisses en bois.
(2) La nitrocellulose additionnée de xylène du 8° a) ne peut être
emballée que dans des récipients métalliques.
(3) Les matières du 8° b) seront emballées:
a) dans des emballages en bois, garnis de papier solide ou de tôle
de zinc ou d'aluminium, ou
b) dans des tonneaux solides en carton, ou
c) dans des emballages en tôle, dont la fermeture ou le récipient
même doit être muni d'un dispositif de sécurité cédant à une faible
pression intérieure sans toutefois influencer la résistance du récipient
ou de la fermeture.
(4) Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg et, s'il est susceptible
d'être roulé, pas plus de 300 kg; toutefois, s'il s'agit d'un tonneau en
carton, le colis ne doit pas peser plus de 75 kg.
340 (1) Le phosphore rouge (9°) sera emballé:
a) dans des récipients ou des bidons, en tôle de fer ou en ferblanc,
qui seront placés, soit seuls soit en groupes, dans une caisse
solide en bois; un colis ne doit pas peser plus de 100 kg; ou
b) dans des récipients en verre ou en grès, de 3 mm d'épaisseur
au moins, ne renfermant pas plus de 12,5 kg de phosphore chacun.

wel in zakken van ruw linnen of dichtgeweven jute verpakt zijn indien
het eerst in stevig papier of in daarvoor geschikte kunststoffolie is
verpakt, of indien de afzender verklaart, dat het afval van celluloid
geen afval in de vorm van stof bevat; bij vervoer als snelgoed zijn
slechts houten pakmiddelen toegelaten.
(2) Colli met een omhulsel van ruw linnen of jute mogen niet
meer wegen dan 40 kg in een enkele en niet meer dan 80 kg in een
dubbele omhulling.
338 (1) Benzoylperoxyde (benzoylsuperoxyde) (7) moet in hoeveelheden
tot ten hoogste 2 kg waterdicht verpakt zijn. De pakken moeten
hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk in een houten kist zijn geplaatst.
(2) Een collo mag niet meer dan 35 kg wegen.
339 (1) Stoffen vallende onder 8 a) moeten vloeistofdicht verpakt zijn:
a) in houten houders of in waterdichte kartonnen houders; de
houders moeten voorzien zijn van een binnenbekleding, welke ondoordringbaar
is voor de desbetreffende vloeistoffen, of
b) in stalen vaten, welke van binnen met zink of lood bekleed zijn,
ot c) in houders van blik, zink of aluminium die hetzij afzonderlijk,
hetzij gezamenlijk door toevoeging van voor opvulling dienende
stoffen in houten kisten moeten zijn vastgezet.
(2) Nitrocellulose met toevoeging van xyleen (xylol), vallende
onder 8 a), mag slechts verpakt zijn in metalen houders.
(3) Stoffen vallende onder 8 b) moeten verpakt zijn:
a) in houten pakmiddelen, welke aan de binnenzijde met stevig
papier, zink of aluminium bekleed zijn, of
b) in stevige kartonnen vaten, of
c) in blikken pakmiddelen, waarvan de sluiting of de houder zelf
van een veiligheidsinrichting moet zijn voorzien, die voor een zwakke
inwendige druk wijkt, zonder echter van invloed te zijn op de sterkte
van de houder of van de sluiting.
(4) Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg, en als het gerold
kan worden, niet meer dan 300 kg; bij gebruik van een kartonnen
vat mag het niet meer wegen dan 75 kg.
340 (1) Rode phosphor (9) moet verpakt zijn:
a) in houders of bussen van plaatstaal of blik, die hetzij afzonderlijk,
hetzij gezamenlijk in een sterke houten kist moeten zijn geplaatst;
een collo mag niet meer wegen dan 100 kg, of
b) in glas- of aardewerk van ten minste 3 mm wanddikte waarvan
een eenheid niet meer dan 12,5 kg phosphor mag bevatten. Deze

Ces récipients seront placés, soit seuls soit en groupes, avec interposition
de matières formant tampon, dans une caisse solide en bois;
un colis ne doit pas peser plus de 100 kg; ou
c) dans des tambours métalliques ou dans des fûts solides en fer,
qui, s'ils pèsent plus de 200 kg, seront munis de cercles de renfort à
leurs extrémités et de cercles de roulement.
(2) Le sesquisulfure de phosphore (9°) sera emballé dans des
récipients métalliques étanches, qui seront assujettis, avec interposition
de matières formant tampon, dans des caisses en bois à parois bien
jointives. Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg.
341 Les matières du 10° seront emballées dans des récipients étanches
et fermant bien.
342 (1) Les matières du 11° seront emballées dans des récipients en
métal ou en bois, ou dans des sacs formés de plusieurs couches de
papier, ou dans des sacs en papier solide ou en jute, ou dans des sacs
confectionnés d'autres matières.
(2) Pour les poussières de houille, de lignite ou de tourbe préparées
artificiellement, les récipients en bois et les sacs ne sont toutefois
admis qu'autant que ces poussières ont été complètement refroidies
après la dessiccation par la chaleur.
(3) Pour les mentions dans la lettre de voiture, voir marg. 349 (3).
343 (1) La matière à base d'oxyde de fer ayant servi à épurer le gaz
d'éclairage (12°) sera emballée dans des récipients en tôle.
(2) Comme wagons complets, elle peut aussi être transportée non
emballée conformément au marg. 350 (3).
344 (1) La naphtaline (13°) sera emballée dans des fûts ou des caisses
en bois, bien fermés, ou dans des sacs résistants en textile, bien
fermés, ou dans des sacs en papier à quatre épaisseurs, bien fermés.
(2) Comme wagons complets, elle peut aussi être transportée en
vrac conformément au marg. 350 (4).
3. Emballage en commun.
345 Parmi les matières dénommées au marg. 331 peuvent seulement
être réunies dans un même colis entre elles ou avec d'autres marchandises
les matières ci-dessous et sous réserve des conditions ci-après:
a) entre elles: matières groupées sous le même chiffre dans l'emballage
prescrit. Un colis renfermant de tiges et des tuyaux de celluloïd
emballés ensemble dans une enveloppe en tissu ne doit pas
peser plus de 75 kg;
b) matières des 3° et 5°: seulement avec des marchandises autres
que les matières ou objets de l'Annexe I. Elles doivent, emballées
comme colis conformément aux prescriptions qui leur sont propres,

houders moeten hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk door toevoeging
van voor opvulling dienende stoffen in een stevige houten
kist zijn geplaatst; een collo mag niet meer wegen dan 100 kg, of
c) in metalen drums of sterke stalen vaten, die, als ze zwaarder
dan 200 kg zijn, voorzien moeten zijn van rol- en kopbanden.
(2) Phosphortrisulfide (9) moet in dichte metalen houders verpakt
zijn, welke met voor opvulling dienende stoffen in houten kisten
met goed aaneengevoegde wanden moeten zijn vastgezet. Een collo
mag niet zwaarder zijn dan 15 kg.
341 Stoffen genoemd onder 10 moeten in dichte en goed gesloten
houders verpakt zijn.
342 (1) Stoffen genoemd onder 11 moeten in metalen of houten
houders, in zakken, bestaande uit enige lagen papier, of in zakken
van sterk papier, of in zakken van jute of in zakken van andere
stoffen verpakt zijn.
(2) Voor kunstmatig bereid steenkool-, bruinkool- of turfstof zijn
houten houders en zakken echter slechts toegelaten, wanneer dit stof
na droging door verhitting volledig is afgekoeld.
(3) Voor aanduidingen in de vrachtbrief zie rn. 349 (3).
343 (1) Gebruikte lichtgaszuiveringsmassa op basis van ijzeroxyde(12)
moet in plaatstalen houders verpakt zijn.
(2) Als wagenlading mag deze massa ook onverpakt overeenkomstig
rn. 350 (3) verzonden worden.
344 (1) Naphtaline genoemd onder 13 moet verpakt zijn in goed gesloten
houten vaten of kisten, of in goed dichte en sterke geweven
zakken, of in goed gesloten zakken van viervoudig papier.
(2) Als wagenlading mag deze stof ook als losgestort goed overeenkomstig
rn. 350 (4) verzonden worden.
3. Gezamenlijke verpakking.
345 Van de onder rn. 331 vallende stoffen mogen alleen de volgende
en slechts onder de hieronder vermelde voorwaarden met elkander
of met andere goederen in één collo zijn verpakt:
a) met elkander: stoffen behorende tot hetzelfde cijfer, in de
voorgeschreven verpakking. Een collo, bevattende celluloid in stangen
en buizen, gezamenlijk verpakt in een omhulsel van geweven stof, mag
niet meer wegen dan 75 kg;
b) stoffen genoemd onder 3 en 5: slechts met goederen, die geen
stoffen of voorwerpen van Bijlage I zijn. Zij moeten, overeenkomstig
de voor hen geldende voorschriften, als colli verpakt, met de andere

être réunies dans un emballage collecteur en bois avec les autres
marchandises devant être emballées en commun.
Nota. L'utilisation des matières du 1° comme matières d'emballage et de
remplissage n'est pas visée par les restrictions du présent marginal.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
346 Tout colis renfermant des films du 5° doit porter l'inscription
,,Films". L'inscription sera rédigée dans une langue officielle du
pays expéditeur et en outre en français, en allemand ou en italien
à moins que les tarifs internationaux ou des accords spéciaux conclus
entre les administrations ferroviaires n'en disposent autrement.
347 (1) Tout colis renfermant des matières des 4° à 9° doit être muni
d'une étiquette conforme au modèle N° 2.
(2) L'étiquette prescrite à l'ai. (1) sera également apposée sur
les colis dans lesquels les matières du 5° sont emballées en commun
avec d'autre matières, objets ou marchandises conformément au
marg. 345.
(3) Pour les expéditions en wagons complets, l'apposition sur les
colis de l'étiquette N° 2 n'est pas nécessaire (voir aussi marg. 352).
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
348 Les matières des 1°, 2°, 5° et 6° ne sont admises en grande vitesse
comme envois de détail qu'en emballage de grande vitesse conformément
aux marg. 333, 336 (2) et 337 (1).
C. Mentions dans la lettre de voiture.
349 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 331. Dans le cas où le 1° ne contient pas le nom
de la matière, le nom commercial doit être inscrit, complété de:
yMarchandise du 1° de la classe IHb". La désignation de la marchandise
doit être soulignée en rouge.
(2) Quant aux mentions dans la lettre de voiture relatives aux
films (5°) expédiés comme envois de détail en grande vitesse, voir
marg. 336 (2).
(3) Pour les poussières de houille, de lignite ou de tourbe (11°)
préparées artificiellement, emballées dans des récipients en bois ou
dans des sacs [voir marg. 342 (2)], l'expéditeur doit certifier dans
la lettre de voiture: ^Matières complètement refroidies après dessiccation
par la chaleur".

gezamenlijk te verpakken goederen in een houten buitenkist zijn geplaatst.
Opmerking. Het gebruik van stoffen vallende onder 1 als emballage of
als opvulling, valt niet onder de beperkende bepalingen van rn. 345.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
346 Elk collo•,

(4) Les lettres de voiture afférentes aux colis dans lesquels des
matières des 3° et 5° sont emballées en commun avec d'autre
marchandises doivent porter les mentions d'après l'ai. (1) et, s'il y a
lieu, d'après l'ai. (2).
D. Matériel et engins de transport
1. Conditions, relatives aux wagons et au chargement.
350 (1) Les matières des 1° et 2°, non emballées, seront chargées dans
des wagons couverts ou dans des wagons découverts bâchés. Pour
les joncs et les roseaux sans feuilles et sans barbes, bien tassés, des
wagons découverts sans bâche sont également admis pendant les mois
d'octobre à avril. Pour la sciure de bois, des wagons découverts sans
bâche sont également admis lorsque le chargement est couvert sans
laisser d'intervalles non recouverts d'une autre manière, par exemple
par des planches ou par des bois de déchets.
(2) Les matières des 4°, 5°, 6°, 8° et 9° seront chargées dans des
wagons couverts dont les volets (vantaux) doivent rester fermés.
(3) La matière à base d'oxyde de fer ayant servi à épurer le gaz
d'éclairage (12°), non emballée, doit être chargée dans des wagons
en fer à couvercle mobile ou dans des wagons découverts en fer,
recouverts de bâches non inflammables.
(4) La naphtaline en vrac (13°) sera chargée dans des wagons en
fer à couvercle mobile, ou dans des wagons découverts en fer recouverts
de bâches non inflammables, ou dans des wagons découverts
dont le plancher sera recouvert d'une bâche à tissu serré et qui seront
recouverts de bâches non inflammables.
(5) Pour l'utilisation des wagons munis d'installations électriques
au transport des matières des 3° à 8°, voir Appendice IV.
351 (1) Les colis renfermant des matières rangées dans la présente
classe peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir
Appendice VI).
(2) Les matières dont l'expédition en vrac est autorisée, peuvent
être renfermées dans de petits containers.
(3) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
353 devront être respectées à l'intérieur du petit container.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
352 Les wagons dans lesquels sont chargées des matières des 4° à 9°
porteront sur leurs deux côtés une étiquette conforme au modèle
N° 2.

(4) In vrachtbrieven voor colli, waarin stoffen genoemd onder 3 en
5 gezamenlijk zijn verpakt met andere goederen, moeten de opgaven
volgens (1) en zo nodig ook die volgens (2) voorkomen.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
350 (1) Stoffen vallende onder 1 en die genoemd onder 2 moeten, als zij
niet verpakt zijn. geladen zijn in gesloten wagens of in open wagens
met dekzeilen. Voor goed opgestapeld riet en biezen zonder blad en
pluimen zijn in de maanden October tot en met April ook open
wagens zonder dekzeilen toegestaan. Voor houtzaagsel zijn open
wagens zonder dekzeilen eveneens toegestaan, wanneer de lading door
andere middelen zodanig bedekt is, dat er geen open reten zijn, b.v.
door planken of houtafval.
(2) Stoffen genoemd onder 4, 5, 6, 8 en 9 moeten geladen zijn in
gesloten wagens, waarvan de luiken (ventilatiekleppen) gesloten
moeten blijven.
(3) Onverpakte gebruikte lichtgaszuiveringsmassa op basis van
ijzeroxyde (12) moet geladen zijn in stalen dekselwagens of in open
stalen wagens, bedekt met onbrandbare dekzeilen.
(4) Losgestorte naphtaline (13) moet in stalen dekselwagens geladen
zijn of in open stalen wagens, bedekt met onbrandbare dekzeilen,
of in open wagens, waarvan de planken vloer bedekt moet zijn
door een dichtgeweven zeil, en die afgedekt moeten zijn met onbrandbare
dekzeilen.
(5) Voor het gebruik van wagens met electrische inrichtingen voor
het vervoer van stoffen genoemd onder 3—8, zie Aanhangsel IV.
351 (1) Colli, die stoffen, vallende onder deze klasse, bevatten, mogen
in kleine laadkisten geladen zijn (zie Aanhangsel VI).
(2) Stoffen, die losgestort verzonden mogen worden, mogen verpakt
zijn in kleine laadkisten.
(3) Het verbod van samenlading, voorgeschreven in rn. 353 moet
in acht worden genomen ten aanzien van kleine laadkisten..
2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens
(zie Aanhangsel V).
352 Wagens, waarin stoffen genoemd onder 4—9 geladen zijn, moeten
aan beide zijden van een etiket volgens model nr. 2 voorzien zijn.

E. Interdictions de chargement en commun,
353 (1) Les matières de la classe Illb ne doivent pas être chargées en
commun dans le même wagon:
a) avec des matières comburantes de la classe IIIc (marg. 371);
b) avec des matières radioactives de la classe IVb (marg. 451 ).
(2) Le soufre (2°) et le phosphore rouge (9°) ne doivent pas
être chargés en commun dans le même wagon avec des désherbants
chlorates du 16° de la classe IVa (marg. 401).
354 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, delà CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
355 Pas de prescriptions.
356-
369

E. Verbod van samenlading.
353 (1) Stoffen vallende onder klasse Illb mogen niet in één wagen geladen
worden:
a) met oxyderend werkende stoffen vallende onder klasse IIIc (rn.
371);
b) met radioactieve stoffen vallende onder klasse IVb (rn. 451).
(2) Zwavel (2) en rode phosphor (9) mogen niet in één wagen geladen
zijn met chloraathoudende onkruidverdelgingsmiddelen genoemd
onder 16 van klasse IVa (rn. 401).
354 Voor zendingen, die niet in één wagen geladen mogen zijn, moeten
afzonderlijke vrachtbrieven opgemaakt worden (artikel 6, § 9, 2e lid,
CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
355 Geen voorschriften.
356-
369

CLASSE IIIc. MATIÈRES COMBURANTES
1. Emimération des matières
370 Parmi les matières entrant dans la définition de la classe IIIc, celles
énumérées au marg. 371 sont soumises aux conditions prévues aux
marg. 371 à 393 et sont dès lors des matières de l'Annexe I.
Nota. Les matières comburantes, lorsqu'elles sont mélangées avec des
matières combustibles, sont exclues du transport lorsqu'elles peuvent exploser
au contact d'une flamme ou sont plus sensibles, tant au choc qu'au
frottement, que le dinitrobenzène, et qu'elles ne sont pas énumérées explicitement
dans les classes la ou le.
371 1° Uacide nitrique titrant plus de 70% d'acide absolu (HNO3).
Voir aussi marg. 371a sous a).
Nota. L'acide nitrique ne titrant pas plus de 70% d'acide absolu (HNO3)
est une matière de la classe V [voir marg. 501,1° e)].
2° Les mélanges sulfonitriques renfermant plus de 30 % d'acide
nitrique absolu (HNO3). Voir aussi marg. 371a sous a).
Nota. Pour les autres mélanges sulfonitriques, voir marg. 501, 1° f).
3° Le bioxyde d'hydrogène et les solutions aqueuses de bioxyde
d'hydrogène titrant plus de 60 % de bioxyde d'hydrogène.
Nota. Pour les solutions aqueuses de bioxyde d'hydrogène titrant 60% au
plus, voir marg. 501, 11 °.
4° Le tétranitrométhane, exempt d'impuretés combustibles. Voir
aussi marg. 371a sous a).
Nota. Le tétranitrométhane non exempt d'impuretés combustibles n'est
pas admis au transport.
5° U acide perchlorique en solutions aqueuses titrant plus de 50 mais
au plus 72,5 % d'acide absolu (HCIOJ. Voir aussi marg. 371a
sous a).
Nota. L'acide perchlorique en solutions aqueuses titrant au plus 50%
d'acide absolu (HCIO4) est une matière de la classe V [voir marg. 501,
1° i)]. Les solutions aqueuses d'acide perchlorique titrant plus de 72,5%
d'acide absolu ne sont pas admises au transport; il en est de même des
mélanges d'acide perchlorique avec tout liquide autre que de l'eau.
6° a) Les chlorates;
Nota. Le chlorate d'ammonium n'est pas admis au transport.
b) les perchlorates (à l'exception du perchlorate d'ammonium,
voir 7°);
c) les chlorites de sodium et de potassium;

KLASSE IIIc. STOFFEN, DIE DE VERBRANDING
BEVORDEREN (OXYDEREND WERKENDE STOFFEN)
1. Opsomming der stoffen
370 Van de stoffen, vallende onder de omschrijving van klasse IIIc,
zijn die, welke opgesomd zijn onder rn. 371 onderworpen aan de
voorwaarden genoemd onder rn. 371—393 en derhalve stoffen van
Bijlage I.
Opmerking. Oxyderend werkende stoffen vermengd met brandbare bestanddelen
zijn van het vervoer uitgesloten, wanneer zij bij aanraking met
een vlam kunnen ontploffen of wanneer zij ten opzichte van stoot en
wrijving gevoeliger zijn dan dinitrobenzeen (dinitrobenzol) en voor zover
zij niet uitdrukkelijk opgesomd zijn in klasse Ia of Ie.
371 1. Salpeterzuur dat meer dan 70 % HNOZ bevat. Zie ook rn. 371a
onder a).
Opmerking. Salpeterzuur dat ten hoogste 70 % HNO3 bevat is een stof
vallende onder klasse V [zie rn. 501, 1 e)].
2. Mengsels van zwavelzuur met salpeterzuur, die meer dan 30 %
HNO3 bevatten. Zie ook rn. 371a onder a).
Opmerking. Voor andere mengsels van zwavelzuur met salpeterzuur, zie
rn. 501, lf).
3. Waterstofperoxyde (waterstofsuperoxyde) en waterige oplossingen
daarvan met meer dan 60 % waterstof peroxyde.
Opmerking. Voor waterige oplossingen van waterstofperoxyde (waterstofsuperoxyde)
met ten hoogste 60 % waterstofperoxyde, zie rn. 501, 11.
4. Tetranitromethaan, vrij van brandbare verontreinigingen. Zie ook
rn. 371a onder a).
Opmerking. Tetranitromethaan, dat niet vrij is van brandbare verontreinigingen
is van vervoer uitgesloten.
5. Perchloorzuur in waterige oplossingen met meer dan 50 doch ten
hoogste 72,5 % HCIOA. Zie ook rn. 371a onder a).
Opmerking. Perchloorzuur in waterige oplossingen met ten hoogste 50 %
HCIO4 valt onder klasse V [zie rn. 501, li)]. Waterige oplossingen van
perchloorzuur met meer dan 72,5% HCIO4, evenals mengsels van
perchloorzuur met andere vloeistoffen dan water zijn van vervoer uitgesloten.
6. a) Chloraten;
Opmerking. Ammoniumchloraat is van vervoer uitgesloten.
b) perchloraten (met uitzondering van ammoniumperchloraat,
zie 7);
c) natriumchloriet en kaliumchloriet;

d) les mélanges entre eux de chlorates, perchlorates et Montes,
des a), b) et c).
Pour a), b), c) et d) voir aussi marg. 371a sous b).
Nota. Les mélanges de chlorate de sodium, de potassium ou de calcium
avec un chlorure hygroscopique (tel que le chlorure de calcium ou le
chlorure de magnésium) ne contenant pas plus de 50% de chlorate sont
des matières de la classe IVa (voir marg. 401, 16°).
7° Le perchlorate d'ammonium. Voir aussi marg. 371a sous b).
8° a) Le nitrate d'ammonium ne renfermant pas de substances combustibles
en proportion supérieure à 0,4 % ;
Nota. Le nitrate d'ammonium avec plus de 0,4% de substances combustibles
n'est pas admis au transport, sauf s'il est partie constituante d'un
explosif du 10° du marg. 21.
b) les mélanges de nitrate d'ammonium et de sulfate ou de
phosphate d'ammonium contenant plus de 40 % de nitrate,
mais ne renfermant plus de 0,4 % de substances combustibles;
c) les mélanges de nitrate d'ammonium et d'une substance inerte
(par ex. terre d'infusoires, carbonate de calcium, "chlorure de
potassium) contenant plus de 65 % de nitrate, mais ne renfermant
pas plus de 0,4% de substances combustibles.
Pour a), b) et c) voir aussi marg. 371a sous b..
Nota. 1. Les mélanges de nitrate d'ammonium et de sulfate ou de phosphate
d'ammonium ne contenant pas plus de 40% de nitrate, ceux de
nitrate d'ammonium et d'une substance inerte non organique ne contenant
pas plus de 65% de nitrate ne sont pas soumis aux prescriptions de
l'Annexe I.
2. Dans les mélanges visés sous c), seules peuvent être considérées
comme inertes des substances non organiques et qui ne sont ni combustibles
ni comburantes.
3. Les engrais composés dans lesquels la somme du taux d'azote nitrique
et du taux d'azote ammoniacal ne dépasse pas 14% ou dans lesquels le
taux d'azote nitrique ne dépasse pas 7 % ne sont pas soumis aux prescriptions
de l'Annexe I.
9° a) Le nitrate de sodium;
b) les mélanges de nitrate d'ammonium avec des nitrates de
sodium, de potassium, de calcium ou de magnésium.
Pour a) et b) voir aussi marg. 371a sous b).
Nota. 1. Les mélanges de nitrate d'ammonium avec du nitrate de calcium,
ou avec du nitrate de magnésium, ou avec l'un et l'autre, et qui ne renferment
pas plus de 10% de nitrate d'ammonium ne sont pas soumis aux
prescriptions de l'Annexe I.
2. Les sacs vides, en textile, qui ont contenu du nitrate de sodium et
n'ont pas été débarrassés complètement du nitrate qui les imprègne, sont
des objets de la classe II (voir marg. 201,11°).
10° Les nitrites inorganiques. Voir aussi marg. 371a sous b).
Nota. Le nitrite d'ammonium et les mélanges d'un nitrite inorganique et
d'un sel d'ammonium ne sont pas admis au transport.

d) mengsels van de onder a), b) en c) genoemde chloraten,
perchloraten en chlorieten.
Zie voor a), b), c) en d) ook rn. 371a onder b).
Opmerking. Mengsels van natriumchloraat, kaliumchloraat en calciumchloraat
met een hygroscopisch chloride (zoals calcium- of magnesiumchloride),
die niet meer dan 50 % chloraten bevatten, vallen onder klasse
IVa (zie rn. 401, 16).
7. Ammoniumperchloraat. Zie ook rn. 371a onder b).
8. a) Ammoniumnitraat met niet meer dan 0,4 % brandbare
stoffen;
Opmerking. Ammoniumnitraat, dat meer dan 0,4 % brandbare stoffen
bevat is van vervoer uitgesloten, behalve als het deel uitmaakt van een
ontplofbare stof als bedoeld in rn. 21, 10.
b) mengsels van ammoniumnitraat met ammoniumsulfaat of
ammoniumphosphaat, die meer dan 40 % ammoniumnitraat,
maar niet meer dan 0,4 % brandbare stoffen bevatten;
c) mengsels van ammoniumnitraat met inerte stoffen (b.v. kiezelgoer,
krijt, kaliumchloride), die meer dan 65 % ammoniumnitraat,
maar niet meer dan 0,4 % brandbare stoffen bevatten.
Zie voor a), b) en c) ook rn. 371a onder b).
Opmerking. 1. Mengsels van ammoniumnitraat met ammoniumsulfaat
of -phosphaat, die niet meer dan 40 % ammoniumnitraat bevatten, evenals
mengsels van ammoniumnitraat met niet-organische inerte stoffen,
die niet meer dan 65 % ammoniumnitraat bevatten, zijn niet onderworpen
aan de voorschriften van Bijlage I.
2. Bij de onder c) genoemde mengsels kunnen slechts de niet brandbare
en de niet oxyderend werkende anorganische stoffen als inert beschouwd
worden.
3. Kunstmeststoffen, waarin de som van het gehalte aan nitraatstikstof
en ammoniakstikstof niet hoger is dan 14 % of waarin het gehalte aan
nitraatstikstof niet hoger is dan 7 %, zijn niet onderworpen aan de voorschriften
van Bijlage I.
9. a) Natriumnitraat;
b) mengsels van ammoniumnitraat met natriumnitraat, kaliumnitraat,
calciumnitraat of magnesiumnitraat.
ZAQ voor a) en b) ook rn. 371a onder b).
Opmerking. 1. Mengsels van ammoniumnitraat met calcium- of magnesiumnitraat
of met beide, die niet meer dan 10 % ammoniumnitraat
bevatten, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
2. Ledige textielzakken, die natriumnitraat hebben bevat, maar die
niet geheel gereinigd zijn van het nitraat, waarmede ze doortrokken zijn
geweest, vallen onder klasse II (zie rn. 201, 11).
10. Anorganische nitrieten. Zie ook rn. 371a onder b).
Opmerking. Ammoniumnitriet en mengsels van een anorganisch nitriet
met een ammoniumzout zijn van vervoer uitgesloten.

11° a) Le peroxyde de sodium et les mélanges renfermant du
peroxyde de sodium qui ne sont pas plus dangereux que
celui-ci;
b) le bioxyde de baryum;
c) les permanganates de sodium, de potassium et de calcium.
Pour a), b) et c) voir aussi marg. 371a sous b).
Nota. Le permanganate d'ammonium ainsi que les mélanges d'un permanganate
avec un sel d'ammonium ne sont pas admis au transport.
12° U anhydride chromique (dit aussi acide chromique). Voir aussi
marg. 371a sous b).
13° Les emballages vides, non nettoyés ayant contenu un chlorate, un
perchlorate, un chlorite ou un nitrite inorganique. Voir aussi
marg. 392.
371a Ne sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I les matières
remises au transport dans les conditions ci-après:
a) les matières des 1°, 2°, 4° et 5°, en quantités de 200 g au plus
pour chacune d'elles, à condition qu'elles soient emballées dans des
récipients fermés de manière étanche, ne pouvant être attaqués par le
contenu et que ceux-ci soient emballés, au nombre de dix au plus,
dans une caisse en bois avec interposition de matières absorbantes
inertes formant tampon;
b) les matières des 6° à 12°, en quantités de 10 kg au plus,
emballées par 2 kg au plus dans des récipients fermés de manière
étanche, ne pouvant être attaqués par le contenu, ces récipients étant
réunis dans de forts emballages, en bois ou en tôle, étanches et à
fermeture étanche.
2. Conditions de transport
(Les prescriptions relatives aux récipients vides sont réunies sous F.)
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
372 (1) Les récipients seront fermés et aménagés de manière à empêcher
toute déperdition du contenu.
(2) Les matières dont sont constitués les emballages et leurs fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu, ni provoquer
de décomposition de celui-ci, ni former avec lui de combinaisons
nocives ou dangereuses.
(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement
en cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport.

11. a) Natriumperoxyde (natriumsuperoxyde) en mengsels met
natriumperoxyde, die niet gevaarlijker zijn dan deze stof zelf;
b) bariumperoxyde (bariumsuperoxyde);
c) natrium-, kalium* en calciumpermangaat.
Zie voor a), b) en c) ook rn. 371 a onder b).
Opmerking. Ammoniumpermanganaat en mengsels van een permanganaat
met een ammoniumzout zijn van vervoer uitgesloten.
12. Chroomtrioxyde (ook chroomzuur genoemd). Zie ook rn. 371a
onder b).
13. Niet gereinigd verpakkingsmateriaal dat chloraten, perchloraten,
chlorieten of anorganische nitrieten bevat heeft. Zie ook rn. 392.
371a De volgende stoffen, onder de navolgende voorwaarden ten vervoer
aangeboden, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage
I:
a) stoffen genoemd onder 1, 2, 4 en 5, in hoeveelheden van ten
hoogste 200 g van elke stof, voorzover ze in dichte en goed gesloten
pakmiddelen verpakt zijn die niet door de inhoud kunnen worden
aangetast en er ten hoogste 10 pakjes in een houten kist verpakt zijn,
opgevuld met inert, absorberend materiaal;
b) stoffen genoemd onder.6—12 in hoeveelheden van ten hoogste
10 kg en verpakt tot ten hoogste 2 kg in dichte, goed gesloten
houders, die door de inhoud niet aangetast kunnen worden; de
houders dienen geplaatst te zijn in stevige, goed gesloten, dichte pakmiddelen
van hout of blik met goede sluiting.
2, Vervoersvoorwaarden
(De voorschriften voor ledige pakmiddelen zijn samengevat onder F.)
A. Colli.
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
372 (1) £* e houders moeten zodanig gesloten en ingericht zijn, dat elk
verlies van de inhoud is uitgesloten.
(2) Het materiaal, waarvan pakmiddelen en sluitingen zijn vervaardigd,
mag door de inhoud niet worden aangetast, geen ontleding
van de inhoud veroorzaken, noch daarmede schadelijke of
gevaarlijke verbindingen vormen.
(3) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
ver voer seisen.

(4) Dans le cas d'un liquide, il doit être laissé une marge de remplissage
suffisante pour éviter que sous l'action de la chaleur, la
pression intérieure, compte tenu de la présence de l'air, ne risque
de compromettre l'étanchéité.
(5) Lorsque les récipients en verre, porcelaine, grès ou matières
similaires sont prescrits ou admis, ils doivent être assujettis, avec interposition
de matières formant tampon, dans des emballages protecteurs.
Les matières de remplissage formant tampon devront être incombustibles
(amiante, laine de verre, terre absorbante, terre d'infusoires,
etc.) et incapables de former des combinaisons dangereuses avec le
contenu des récipients. Si le contenu est liquide, elles seront aussi
absorbantes et en quantité proportionnée au volume du liquide, sans
toutefois que l'épaisseur de cette couche intérieure absorbante puisse
être inférieure en aucun point à 4 cm.
Les bouteilles et autres récipients en verre doivent être exempts de
défauts de nature à en affaiblir la résistance; en particulier, les
tensions internes doivent avoir été convenablement atténuées. L'épaisseur
des parois ne peut en aucun cas être inférieure à 2 mm. Elle ne
sera pas inférieure à 3 mm lorsque le récipient et son contenu dépassent
le poids de 35 kg.
L'étanchéité du système de fermeture doit être garantie par un
dispositif complémentaire: coiffe, cape, scellement, ligature, etc.,
propre à éviter tout relâchement au cours du transport.
(6) Les colis renfermant des récipients fragiles, ainsi que ceux
qui sont destinés à être portés et expédiés comme envois de détail,
ne devront pas peser plus de 75 kg et seront munis de poignées.
Les colis pouvant rouler sur eux-mêmes ne devront pas peser plus
de 400 kg et au delà de 275 kg ils devront être munis de cercles de
roulement.
2. Emballage de matières isolées.
373 (1) Les matières des 1° et 2° seront emballées:
a) en bonbonnes ou bouteilles à col fermées par un bouchon en
verre, porcelaine, grès ou matières similaires; ces récipients seront
placés debout et bien assujettis à l'intérieur de paniers ou dans de
fortes caisses en bois; ou
b) dans des récipients métalliques éprouvés à la corrosion pour
l'acide à transporter, compte tenu des impuretés qui s'y trouvent
éventuellement.
(2) Les récipients ne seront remplis qu'à 93 % au plus de leur
capacité.
(3) Pour le transport en wagons-citernes et en containers-citernes,
voir marg. 387.

(4) Bij vloeistoffen dient zoveel ledige ruimte aanwezig te zijn,
dat een door warmte ontstane spanning in het inwendige van de
houder, met inbegrip van de verhoogde luchtdruk, geen lekkage kan
veroorzaken.
(5) Wanneer glaswerk, porcelein, aardewerk en soortgelijke materialen
voorgeschreven of toegelaten zijn, moeten deze in beschermende
pakmiddelen door toevoeging van tot opvulling dienende
stoffen vastgezet zijn. De voor opvulling dienende stoffen moeten
onbrandbaar zijn (asbest, glaswol, absorberende aarde, kiezelgoer,
enz.) en niet in staat zijn gevaarlijke verbindingen te vormen met de
inhoud der houders. Is de inhoud vloeibaar, dan moeten deze stoffen
bovendien absorberend zijn en de hoeveelheid ervan dient evenredig
te zijn aan het volume van de vloeistof; in ieder geval dient
de dikte der absorberende laag overal ten minste 4 cm te bedragen.
Flessen en ander glaswerk mogen geen gebreken vertonen, waardoor
de sterkte minder wordt; in het bijzonder moet het zo goed als
vrij zijn van inwendige spanningen. De wanddikte mag nergens
minder zijn dan 2 mm en niet minder dan 3 mm bedragen, wanneer
de houder met inhoud meer dan 35 kg weegt.
Het dichtblijven van de sluiting moet bovendien gezekerd zijn
door een overtrek, kap, lak, touw enz. om losraken tijdens het vervoer
te voorkomen.
(6) Colli met breekbare houders, zowel als die, welke gedragen en
als stukgoed verzonden moeten worden, mogen niet zwaarder zijn dan
75 kg; ze dienen van handvatten voorzien te zijn.
Colli, die gerold kunnen worden, mogen niet meer wegen dan
400 kg en dienen, als ze zwaarder zijn dan 275 kg van rolbanden
voorzien te zijn.
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen.
373 (1) De stoffen genoemd onder 1 en 2 dienen verpakt te zijn:
a) in mandflessen of glazen flessen met nauwe hals, die door
middel van een stop van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijk
materiaal gesloten zijn; dit glaswerk moet in korven of sterke houten
kisten rechtop gezet en daarin stevig bevestigd zijn, of
b) in metalen houders, die bestand zijn tegen aantasting door het
daarin vervoerde zuur en tegen eventuele verontreinigingen in het
zuur.
(2) Glaswerk en houders mogen slechts tot ten hoogste 93 % van
de inhoud gevuld zijn.
(3) Voor vervoer in reservoirwagens en laadketels, zie rn. 387.

374 (1) Le bioxyde d'hydrogène et ses solutions aqueuses titrant plus
de 60 % (3°) seront emballés dans des récipients métalliques, assez
stables sur leur base pour ne pas risquer de se renverser et munis à
la partie supérieure d'une ouverture assurant l'égalité de pression de
l'intérieur avec l'atmosphère. Cette ouverture sera protégée, intérieurement
par un dispositif s'opposant en toutes circonstances aux projections
de liquide au dehors, extérieurement par une chape munie
de fentes s'opposant aux introductions de poussières dans le récipient.
Les récipients ne seront remplis qu'à 93 % au plus de leur capacité.
(2) Pour le transport en wagons-citernes et en containers-citernes,
voir marg. 387.
375 (1) Le tétranitrométhane (4°) sera contenu dans des bouteilles en
verre, porcelaine, grès ou matières similaires ou en matière plastique,
à bouchons incombustibles, placées avec interposition de terre absorbante,
à l'intérieur d'une caisse en bois à panneaux pleins. Les
récipients ne seront remplis qu'à 93 % au plus de leur capacité.
(2) Pour le transport en wagons-citernes et en containers-citernes,
voir marg. 387.
376 (1) L'acide perchlorique en solutions aqueuses titrant plus de 50 %
d'acide (5°) sera contenu dans des bouteilles en verre à bouchons
en verre, placées, avec interposition de terre absorbante, à l'intérieur
d'une caisse en bois à panneaux pleins. Les récipients ne seront
remplis qu'à 93 % au plus de leur capacité.
(2) Pour le transport en wagons-citernes et en containers-citernes,
voir marg. 387.
377 (1) Les matières des 6° et 7° seront emballées:
a) des 6° a), c), d) et 7°: dans des tonneaux métalliques; sont
également admis des fûts en bois à douves bien jointives, garnis
intérieurement de papier résistant;
b) du 6° b): dans des boîtes métalliques ou dans des tonneaux
métalliques ou en bois dur.
(2) Pour le transport en vrac, voir marg. 386.
378 (1) Les matières des 8°, 9° et 10° seront emballées dans des fûts,
dans des caisses ou dans des sacs résistants. Si la matière est plus
hygroscopique que le nitrate de sodium, les sacs devront soit être
imperméables, soit se composer de plusieurs épaisseurs dont l'une
aura été imperméabilisée.
(2) Pour le transport en vrac, voir marg. 386.

374 (1) Waterstofperoxyde (waterstof superoxyde) en waterige oplossingen
met meer dan 60 % waterstofperoxyde (3) moeten in metalen
houders verpakt zijn, waarvan het grondvlak zo groot is dat er geen
gevaar bestaat voor omvallen. Aan de bovenkant moeten zij een
inrichting bezitten, die een vereffening toelaat tussen de druk in het
inwendige en de atmosferische druk. Deze opening dient aan de
binnenzijde zodanig te zijn geconstrueerd, dat naar buiten spatten
der vloeistof onder alle omstandigheiden onmogelijk is. Aan de buitenzijde
moet deze inrichting door een van gleuven voorziene kap beschermd
zijn, die binnendringen van stof in de houder verhindert.
De houders mogen tot ten hoogste 93 % van hun inhoud gevuld zijn.
(2) Voor vervoer in reservoirwagens en laadketels, zie rn. 387.
375 (1) Tetranitromethaan (4) moet verpakt zijn in flessen van glas,
porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal of kunststof. Zij moeten
met onbrandbare stoppen gesloten en aangevuld met absorberende
aarde, in een goed gevoegde houten kist geplaatst zijn. De houders
mogen tot ten hoogste 93 % van hun inhoud gevuld zijn.
(2) Voor vervoer in reservoirwagens en laadketels, zie rn. 387.
376 (1) Waterige oplossingen van perchloorzuur (5) in concentraties
van meer dan 50 % moeten ten vervoer worden aangeboden in glazen
flessen, die met glazen stoppen gesloten en aangevuld met een laag
absorberende aarde, in een goed gevoegde kist geplaatst moeten zijn.
De houders mogen tot ten hoogste 93 % van hun inhoud zijn gevuld.
(2) Voor vervoer in reservoirwagens, en laadketels, zie rn. 387.
377 (1) De stoffen genoemd onder 6 en 7 moeten verpakt zijn:
a) die genoemd onder 6 a), c), d) en 7: in metalen vaten; eveneens
zijn toegelaten houten vaten met goed aansluitende duigen, aan
de binnenzijde bekleed met sterk papier;
b) die genoemd onder 6 b): in metalen bussen of in metalen of
hardhouten vaten.
(2) Voor vervoer als losgestort goed, zie rn. 386.
378 (1) De stoffen genoemd onder 8, 9 en 10 moeten in vaten, kisten
of sterke zakken verpakt zijn. Indien de stof sterker hygroscopisch is
dan natriumnitraat, moeten de zakken hetzij waterdicht zijn, hetzij uit
verschillende lagen bestaan, waarvan er één waterdicht gemaakt is.
(2) Voor vervoer als losgestort goed, zie rn. 386.

379 (1) Les matières du îl°a) seront emballées:
a) dans des tonneaux en acier, ou
b) dans des récipients en tôle, en tôle plombée ou en fer-blanc,
assujettis dans des caisses d'expédition en bois munies d'un revêtement
intérieur métallique étanche.
(2) Quand elles sont remises au transport comme wagons complets,
les matières du 11° a) peuvent être logées dans des récipients en ferblanc,
mis seulement dans des paniers protecteurs en fer.
(3) Les matières des 11 °b) et ll°c) seront emballées:
a) dans des récipients incombustibles, munis d'un bouchage hermétique
et également incombustible. Si les récipients incombustibles
sont fragiles, ils seront enveloppés chacun de carton ondulé et
assujettis dans une caisse en bois intérieurement revêtue de papier
résistant; ou
b) dans des tonneaux en bois dur à douves bien jointives, revêtus
intérieurement de papier résistant.
380 L'anhydride chromique (12°) sera emballé:
a) dans des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières
similaires, bien bouchés, qui seront assujettis, avec interposition de
matières inertes et absorbantes formant tampon, dans une caisse en
bois; ou
b) dans des tonneaux en métal.
3. Emballage en commun.
381 Les matières dénommées sous un chiffre du marg. 371 ne peuvent
être réunies dans un même colis ni avec des matières d'une espèce
différente du même chiffre, ni avec des matières d'un autre chiffre
de ce marginal, ni avec des matières ou objets appartenant à d'autres
classes, ni avec d'autres marchandises.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
382 0-) Tout colis renfermant des matières des 1° à 5° doit être muni
d'une étiquette conforme au modèle N° 4. Si ces matières sont
emballées dans des récipients fragiles contenus dans des caisses ou
d'autres emballages de protection de sorte qu'elles ne sont pas visibles
de l'extérieur, les colis seront en outre munis d'étiquettes conformes
aux modèles Nos 7 et 8. Les étiquettes N° 7 seront apposées en
haut sur deux faces latérales opposées lorsqu'il s'agit de caisses, ou
d'une façon équivalente lorsqu'il s'agit d'autres emballages.

379 (1) Stoffen genoemd onder lla) moeten verpakt zijn:
a) in stalen vaten, of
b) in houders van plaatstaal, verlood plaatstaal of blik, vastgezet
in houten buitenkisten, welke aan de binnenzijde voorzien zijn van
een dichte, uit metaal vervaardigde bekleding.
(2) Worden stoffen genoemd onder 11 a) als wagenlading verzonden,
dan kunnen deze stoffen in blik verpakt zijn. Deze verpakking
behoeft slechts in stalen schutkorven geplaatst te zijn.
(3) Stoffen genoemd onder 11 b) en 11 c) moeten verpakt zijn:
a) in onbrandbare houders, die voorzien zijn van een luchtdichte
en eveneens onbrandbare sluiting. Indien de onbrandbare houders
breekbaar zijn, moeten ze stuk voor stuk in golfkarton gewikkeld zijn
en vastgezet in een houten kist, welke aan de binnenzijde met sterk
papier bekleed is, of
b) in hardhouten vaten, waarvan de duigen goed aaneensluiten en
die aan de binnenzijde bekleed zijn met sterk papier.
380 Chroomtrioxyde (12) moet verpakt zijn:
a) in goed gesloten houders van glas, porcelein, aardewerk of
soortgelijk materiaal, omgeven met inerte en absorberende, voor opvulling
dienende stoffen vastgezet in een houten kist, of
b) in metalen houders.
3. Gezamenlijke verpakking.
381 De onder een cijfer van rn. 371 opgesomde stoffen mogen niet met
andere stoffen genoemd onder hetzelfde cijfer, noch met stoffen genoemd
onder een ander cijfer van rn. 371, noch met stoffen of voorwerpen
van andere klassen, noch met andere goederen in één collo
verenigd zijn.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
382 (1) Ieder collo met stoffen genoemd onder 1—5 moet van een
etiket volgens model nr. 4 zijn voorzien. Zijn deze stoffen in breekbare
houders verpakt, die in kisten of andere beschermende pakmiddelen
zodanig geplaatst zijn, dat zij van buitenaf niet zichtbaar
zijn, dan moeten de colli bovendien van etiketten volgens de modellen
nr. 7 en 8 voorzien zijn. De etiketten volgens model nr. 7 moeten bij
kisten bovenaan op twee tegenover elkaar gelegen zijwanden en bij
andere verpakkingen op soortgelijke wijze zijn aangebracht.

(2) Tout colis renfermant des matières des 10° et ll°b) doit être
muni d'une étiquette conforme au modèle N° 3.
(3) Pour les expéditions en wagons complets, l'apposition sur les
colis des étiquettes Nos. 3 et 4 prévues aux al. (1) et (2) n'est pas
nécessaire (voir aussi marg. 389).
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
383 Les matières des 1° à 5° ne sont admises en grande vitesse qu'en
wagons complets.
C. Mentions dans ïa lettre de voiture.
384 La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 371 et doit être soulignée en rouge.
D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
a. Pour les colis.
385 (1) Les matières des 1° et 2° renfermées dans des bonbonnes en
verre ou autres récipients fragiles doivent être chargées dans des
wagons découverts. Elles pourront toutefois être chargées dans des
wagons couverts ou des wagons découverts bâchés, si les récipients
fragiles sont, conformément au marg. 372 (5), assujettis, avec interposition
de matières formant tampon, dans des caisses en bois à
parois pleines. Chaque colis ne devra pas peser plus de 55 kg.
(2) Les wagons destinés à recevoir des matières de la classe IITc
doivent être soigneusement nettoyés et en particulier débarrassés de
tous débris combustibles (paille, foin, papier, etc.).
(3) Dans un même chargement les récipients fragiles doivent tous
reposer sur un plancher robuste et être calés de façon à éviter tout
déplacement et tout déversement du contenu.
(4) L'r:age, pour le calage, de la paille ou de toute autre matière
facilement inflammable est interdit.
(5) Quand un même chargement réunit à la fois des bonbonnes en
verre et des touries en grès ces diverses sortes de récipients doivent
être groupées par nature.
(6) Les récipients métalliques renfermant des matières des 1°, 2°
et 3° devront être posés de manière que leurs orifices soient en dessus
et calés de façon à ne pas pouvoir se renverser.

(2) Ieder collo met stoffen genoemd onder 10 en 11 b) moet van
een etiket volgens model nr. 3 voorzien zijn.
(3) Voor wagenladingen is het aanbrengen op de colli van etiketten
volgens de modellen nr. 3 en 4 genoemd onder (1) en (2) niet nodig
(zie ook rn. 389).
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
383 Stoffen genoemd onder 1—5 zijn als snelgoed slechts als wagenladingen
ten vervoer toegelaten.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
384 De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen in rn. 371 en
moet rood onderstreept zijn.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
a. Colli.
385 (1) De in mandflessen of andere breekbare houders verpakte
stoffen genoemd onder 1 en 2, moeten in open wagens geladen zijn.
Ze mogen echter in gesloten wagens of in open wagens met dekzeilen
worden vervoerd, indien de breekbare houders overeenkomstig rn.
372 (5) goed vastgezet zijn in houten kisten door toevoeging van
voor opvulling dienende stoffen. Een collo mag niet meer wegen
dan 55 kg.
(2) De wagens, bestemd voor het vervoer van de onder klasse IIIc
vallende stoffen, moeten grondig zijn gereinigd en in het bijzonder
ontdaan zijn van alle brandbare resten (stro, hooi, papier, enz.).
(3) Bij het laden van een wagen moeten de breekbare houders
alle op een sterk deel van de bodem van de wagen geplaatst zijn en
zodanig zijn vastgezet, dat zij niet kunnen verschuiven en morsen van
de inhoud voorkomen wordt.
(4) Voor het vastzetten der colli is het gebruik van stro of andere
gemakkelijk brandbare stoffen verboden.
(5) Indien een zending; bestaat uit mandflessen en aarden kruiken,
moeten de gelijksoortige houders bijeen geplaatst zijn.
(6) Metalen houders, die stoffen genoemd onder 1, 2 en 3 bevatten,
moeten zodanig geplaatst zijn, dat hun openingen zich aan de bovenzijde
bevinden, en zodanig vastgezet, dat ze niet kunnen omvallen.

(7) Lorsque des colis, autres que des fûts métalliques, renfermant
des matières des 6°, 8°, 9° et 10° sont chargés sur des wagons
découverts, ceux-ci devront être bâchés.
(8) Les matières des 10° et ll°b) seront tenues isolées des denrées
alimentaires ou objets de consommation dans les wagons.
(9) Pour l'utilisation des wagons munis d'installations électriques,
voir Appendice IV.
b. Pour les transports en vrac.
386 (1) Les seules matières solides de la classe IIIc pouvant être chargées
en vrac sont celles des 6° a), 6° b), 6° d), 7°, 8° et 9°, à savoir:
a) les matières des 6°a), 6°b), 6°d) et 7°:
1 ° dans des wagons-cuves métalliques qui devront être recouverts
d'une bâche imperméable et incombustible;
2° dans des containers métalliques étanches dans lesquels le
produit ne pourra entrer en contact avec aucune pièce en bois
ou en toute autre matière combustible;
b) les matières des 8° et 9°:
1 ° dans des wagons métalliques dans lesquels le produit ne pourra
entrer en contact avec aucun élément en bois ou en toute autre
matière combustible;
2° dans des wagons en bois dont le fond et les parois auront été
dans leur totalité garnis d'un revêtement imperméable et incombustible
ou enduits de silicate de soude ou d'un produit
similaire,
(2) Si les wagons utilisés sont des wagons découverts, ils devront
être pourvus de faîtage et recouverts d'une bâche imperméable et
incombustible.
(3) Après déchargement, les wagons ayant contenu des matières
des 6°a), 6°b), 6°d) et 7° à 9° devront être lavés à grande eau.
(4) Pour l'utilisation des wagons munis d'installations électriques,
voir Appendice IV.
c. Pour les wagons-citernes et containersciternes.
387 (1) Les matières des 1° à 5° peuvent être transportées dans des
wagons-citernes ou des containers-citernes. Les citernes et leurs fermetures
seront conformes aux conditions générales d'emballage prévues
aux al. (1), (2), (3) et (4) du marg. 372.

(7) Behalve metalen vaten, die stoffen genoemd onder 6, 8, 9 en
10 bevatten, moeten colli welke in open wagens geladen zijn, met een
dekzeil zijn overdekt.
(8) Stoffen genoemd onder 10 en 11 b) moeten in de wagens gescheiden
gehouden worden van eetwaren of levensmiddelen.
(9) Voor het gebruik van wagens, voorzien van electrische inrichtingen,
zie Aanhangsel IV.
b. Losgestorte g oederen.
386 (1) Van klasse IIIc mogen slechts die vaste stoffen, welke genoemd
I zijn onder 6 a), 6 b), 6 d), 7, 8 en 9, als losgestort goed geladen
| zijn, te weten:
| a) stoffen genoemd onder 6 a), 6 b), 6 d) en 7:
i Ie. in open metalen wagens, die met een waterdicht en onbrandbaar
dekzeil afgedekt moeten zijn;
2e. in dichte metalen laadkisten, waarin de stof noch met hout,
noch met een andere brandbare stof in aanraking kan komen;
b) Stoffen genoemd onder 8 en 9:
Ie. in metalen wagens, waarin de stof noch met hout, noch met
een andere brandbare stof in aanraking kan komen;
2e. in houten wagens, waarvan bodem en wanden, hetzij geheel
van een ondoordringbare en onbrandbare bekleding zijn voorzien,
hetzij met waterglas of een soortgelijke stof zijn bestreken.
(2) Open wagens moeten voorzien zijn van een dekzeildrager en
met een waterdicht, onbrandbaar dekzeil zijn afgedekt.
(3) Na het lossen moeten de wagens waarin stoffen genoemd
onder 6 a), 6 b), 6 d) en 7—9 vervoerd zijn, overvloedig met water
worden gereinigd.
(4) Voor het gebruik van wagens, voorzien van electrische inrichtingen,
zie Aanhangsel IV.
c. Reservoirwagens en laadketels.
387 (1) Stoffen genoemd onder 1—5 kunnen in reservoirwagens of
laadketels vervoerd worden. Reservoirs met inbegrip van hun sluitingen
moeten voldoen aan de algemene verpakkingsvoorschriften
vanrn. 372 (1), (2), (3) en (4).

(2) Les citernes contenant des matières des 1° et 2° devront
répondre aux conditions imposées aux récipients métalliques [voir
marg. 373 (1) b)].
(3) La fermeture des citernes contenant du bioxyde d'hydrogène et
ses solutions aqueuses titrant plus de 60 % (3°) doit être telle qu'elle
empêche toute surpression à l'intérieur de la citerne ainsi que toute
projection de liquide au dehors ou toute introduction de poussière
dans le récipient.
(4) Les citernes renfermant des liquides des 1° à 5° ne devront
être remplies qu'à 95 % au plus de leur capacité.
d. Pour les petits containers.
388 (1) À l'exception des colis fragiles et de ceux renfermant du
bioxyde d'hydrogène (3°) ou du tétranitrométhane (4°), les colis contenant
des matières rangées dans la présente classe peuvent être
groupés à l'intérieur de petits containers (voir Appendice VI).
(2) Les matières dont l'expédition en vrac est autorisée, peuvent
être renfermées dans de petits containers.
(3) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
390 devront être respectées à l'intérieur du petit container.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
389 (1) Les wagons dans lesquels sont chargées des matières des 1° à
5° porteront sur leurs deux côtés une étiquette conforme au modèle
N° 4.
(2) Les wagons dans lesquels sont chargées des matières des 10° et
11° b) porteront sur leurs deux côtés une étiquette conforme au
modèle N° 3.
£. Interdictions de chargement en commun.
390 (1) Les matières de la classe IIIc ne doivent pas être chargées en
commun dans le même wagon:
a) avec des matières explosives de la classe la (marg. 21);
b) avec les munitions du 3° et des 5° à 15° de la classe Ib (marg.
61);
c) avec Foxychlorure de carbone du 7° de la classe Id (marg.
131);
d) avec des matières sujettes à l'inflammation spontanée de la
classe II (marg. 201) en tant qu'elles ne sont pas emballées dans des
récipients en métal;
e) avec des matières liquides inflammables de la classe Illa (marg.
301);
f) avec des matières solides inflammables de la classe Illb (marg.
331);

(2) Reservoirs die stoffen genoemd onder 1 en 2 bevatten moeten
voldoen aan de voor metalen houders geldende voorschriften [zie
rn. 373 (1) b)].
(3) De sluiting der reservoirs met waterstofperoxyde (waterstofsuperoxyde)
of waterige oplossingen met meer dan 60 % waterstofperoxyde
(waterstof superoxyde) (3) moet zo ingericht zijn, dat in
het reservoir geen overdruk kan ontstaan en anderzijds, dat er geen
vloeistof naar buiten kan spatten en geen stof kan binnendringen.
(4) Reservoirs met vloeistoffen genoemd onder 1—5 mogen tot
ten hoogste 95 % van hun inhoud gevuld zijn.
d. Kleine laadkisten.
388 (1) Met uitzondering van breekbare colli en die, welke gevuld zijn
met waterstofperoxyde (water stof superoxyde) (3) of tetranitromethaan
(4), kunnen colli met onder deze klasse vallende stoffen in
kleine laadkisten geplaatst zijn. (Zie Aanhangsel VI).
(2) Stoffen, die losgestort verzonden mogen worden, kunnen in
kleine laadkisten geladen zijn.
(3) Het verbod van samenlading, voorgeschreven in rn. 390, moet
in acht worden genomen ten aanzien van kleine laadkisten.
2. Opschriften en ge vaar s etiketten op de wagens
(zie Aanhangsel V).
389 (1) Wagens waarin stoffen genoemd onder 1—5 geladen zijn
moeten aan beide zijden van een etiket volgens model nr. 4 zijn
voorzien.
(2) Wagens waarin stoffen genoemd onder 10 en 11 b) geladen
zijn moeten aan beide zijden van etiketten volgens model nr. 3 zijn
voorzien.
E. Verbod van samenlading.
390 (1) Stoffen vallende onder klasse IIIc mogen niet in één wagen
geladen worden:
a) met ontplofbare stoffen vallende onder klasse Ia (rn. 21);
b) met munitie genoemd onder 3 en 5—15 van klasse Ib (rn. 61);
c) met chloorkooloxyde (phosgeen) genoemd onder 7 van klasse
ld (rn. 131);
d) met voor zelfontbranding vatbare stoffen* vallende onder
klasse II (rn 201), voorzover deze niet in metalen houders verpakt
zijn;
e) met brandbare vloeistoffen vallende onder klasse lila (rn. 301);
f) met brandbare vaste stoffen vallende onder klasse Illb (rn.
331);

g) avec des matières radioactives de la classe IVb (marg. 451).
(2) Les chlorates [6°a)], les chlorites [6°c)], et les mélanges entre
eux de chlorates, perchlorates et chlorites [6°d)] ne doivent pas être
chargés en commun dans le même wagon avec des mélanges
suîfonitriques renfermant du monohydrate nitrique du marg. 371,
2°, ni avec des acides sulfuriques ou des mélanges renfermant de
l'acide sulfurique du 1°, ni avec l'anhydride sulfurique du 8°, ni avec
l'acide chloro-sulfonique du 9° de la classe V (marg. 501).
En outre, les matières des 6° et 7° ne doivent pas être chargées en
commun dans le même wagon avec l'aniline du 17° de la classe IVa
(marg. 401).
(3) Les chlorates [6°a)] et les nitrites (10°) ne doivent pas être
chargés en commun dans le même wagon avec le nitrate d'ammonium
[8°a)] ou avec un mélange à base de nitrate d'ammonium
[8°b) et 8°c)], ni avec d'autres sels d'ammonium ou avec un mélange
à base d'un sel d'ammonium.
(4) Les matières des 1°, 2° et 5° ne doivent être chargées en commun
dans le même wagon ni avec l'azoture de baryum des 11° et
32°, ni avec l'azoture de sodium ou les désherbants chlorates du 16°
de la classe IVa (marg. 401).
391 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
392 (1) Les emballages vides, non nettoyés, ayant contenu un chlorate,
un perchlorate, un chlorite ou un nitrite inorganique (13°), doivent
être fermés et présenter les mêmes garanties d'étanchéité que s'ils
étaient pleins. Les emballages à l'extérieur desquels adhèrent des
résidus de leur précédent contenu sont exclus du transport.
(2) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à la dénomination imprimée en caractères italiques au
marg. 371 et doit être soulignée en rouge.
(3) Les sacs vides, en textile, qui ont contenu du nitrate de sodium
et n'ont pas été débarrassés complètement du nitrate qui les imprègne,
sont soumis aux prescriptions de la classe II (voir marg. 209).
Les autres récipients ayant contenu des matières de la classe IIIc
et n'ayant pas été nettoyés sont soumis aux mêmes conditions que
s'ils étaient pleins.
393 Les matières des 10° et ll°b) seront tenues isolées des denrées
alimentaires ou objets de consommation dans les halles aux marchandises.
394-
399

g) met radioactieve stoffen vallende onder klasse IVb (rn. 451).
(2) Chloraten [6 a)], chlorieten [6 c)] en mengsels van chloraten,
perchloraten en chlorieten [6 d)] mogen noch met mengsels van
zwavelzuur met salpeterzuur met meer dan 30 % HNO3 (rn. 371, 2),
noch met zwavelzuur of zwavelzuur bevattende mengsels vallende
onder klasse V (rn. 501) genoemd onder 1, noch met zwaveltrioxyde
genoemd onder 8, noch met chloorsulfonzuur genoemd onder 9
van klasse V, in één wagen geladen worden. Bovendien mogen
stoffen genoemd onder 6 en 7 niet in één wagen geladen worden met
aniline genoemd onder 17 van klasse IVa (rn. 401).
(3) Chloraten [6 a)] en nitrieten (10) mogen niet met ammoniumnitraat
[8 a)] of met ammoniumnitraat bevattende mengsels [8 b)
en 8 c)], noch met andere ammoniumzouten of mengsels die ammoniumzout
bevatten in één wagen geladen worden.
(4) Stoffen genoemd onder 1, 2 en 5 mogen niet in één wagen
geladen worden met bariumazide vallende onder klasse IVa (rn. 401)
genoemd onder 11 en 12, noch met natriumazide of chloraathoudende
onkruidverdelgingsmiddelen genoemd onder 16 van klasse IVa.
391 Voor zendingen, die niet in één wagen mogen worden geladen,
moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt (art. 6, § 9,
2e lid, CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
392 (1) Ledige ongereinigde pakmiddelen, die chloraten, perchloraten,
chlorieten of anorganische nitrieten bevat hebben (13), moeten gesloten
zijn en in dezelfde mate dicht zijn, als in gevulde toestand.
Pakmiddelen, waarbij zich aan de buitenzijde resten bevinden van de
vroegere inhoud, zijn van vervoer uitgesloten.
(2) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met de cursief gedrukte benaming in rn. 371 en moet
rood onderstreept zijn.
(3) Ledige textielzakken, die natriumnitraat bevat hebben en niet
geheel en al gereinigd zijn van het nitraat, waarmee zij doortrokken
zijn geweest, zijn onderworpen aan de voorschriften van klasse II
(zie rn. 209). Andere houders, die stoffen vallende onder klasse IIIc
hebben bevat en niet gereinigd zijn, zijn aan de bepalingen onderworpen
die gelden voor gevulde houders.
393 Stoffen genoemd onder 10 en 11 b) moeten in de goederenloodsen
gescheiden worden gehouden van eetwaren en levensmiddelen.
394-
399

CLASSE IVa. MATIÈRES VÉNÉNEUSES
1. Enumération des matières
400 Parmi les matières entrant dans la définition de la classe IVa? celles
énumérées au marg. 401 sont soumises aux conditions prévues aux
marg. 401 à 431 et sont dès lors des matières de l'Annexe I.
401 1° U acide cyanhydrique avec au plus 3 % d'eau, soit complètement
absorbé par une matière poreuse, soit à l'état liquide. L'acide
cyanhydrique doit être stabilisé par l'adjonction d'une autre
matière et le remplissage des récipients doit dater de moins d'une
année.
Nota. L'acide cyanhydrique introduit dans les récipients depuis plus
d'une année et l'acide cyanhydrique de toute autre composition ne sont
pas admis au transport.
2° Les solutions de cyanure de potassium et de cyanure de sodium;
les solutions aqueuses d'acide cyanhydrique titrant 20 % au plus
d'acide absolu (HCN). Voir aussi marg. 401a sous a) et b).
Nota. Les solutions d'acide cyanhydrique titrant plus de 20% d'acide
absolu (HCN) ne sont pas admises au transport.
3° Les substances arsenicales liquides ou en solution, par ex. l'acide
arsénîque même en solution, Yarsénite de sodium en solution, etc.
Voir aussi marg. 401a sous a) et b)'.
4° Le pîomb-tétraéthyle et les mélanges de• plomb-tétraéthyle avec des
composés halogènes organiques (éthyle fluide). Voir aussi marg.
401a sous a) et b).
5° a) Le sulfate dïméthylique;
b) les substances vénéneuses organiques destinées à la protection
des plantes ou du bois et à la destruction des rongeurs, comme
les esters vénéneux de l'acide phosphorique et de l'acide
thiophosphorique et des préparations contenant des esters
phosphorique s; les naphtylurées et les naphtylthiourées, les
préparations de naphtylurée et les préparations de naphtylthiourée;
la nicotine et les préparations contenant de la
nicotine;
c) le blé imprégné d'un ester vénéneux de l'acide phosphorique
ou thiophosphorique.
Pour a), b) et c), voir aussi marg. 401a sous a) et b).
6° Les substances arsenicales non liquides, par ex. Y acide arsénieux
(fumée arsenicale), Y arsenic jaune (sulfure d'arsenic, orpiment),
Y arsenic rouge (réalgar), Y arsenic natif (cobalt arsenical écailleux
ou pierre à mouches), Yarsénite de cuivre, le vert de
Schweinfurth et Yarséniate de cuivre; les substances arsenicales
solides destinées à la protection des plantes (notamment préparations
à base d'arséniates utilisées en agriculture). Voir aussi marg.
401a sous a) à c).

KLASSE IVa. VERGIFTIGE STOFFEN
1. Opsomming der stoffen
400 Van de stoffen, vallende onder de omschrijving van klasse IVa, zijn
die, welke genoemd zijn in rn. 401, onderworpen aan de in rn. 401—
431 gegeven voorschriften en derhalve stoffen van Bijlage I.
401 1. Blauw zuur (cyaanwaterstof) met ten hoogste 3 % water, hetzij
volledig geabsorbeerd door een poreuze stof, hetzij vloeibaar. Het
blauwzuur moet door toevoeging van een andere stof gestabiliseerd
zijn, terwijl het vullen der houders niet langer dan 1 jaar
tevoren mag zijn geschied.
Opmerking. Blauwzuur, waarmede de houders langer dan 1 jaar tevoren
zijn gevuld, en blauwzuur in andere toestand dan hierboven aangegeven,
is van het vervoer uitgesloten.
2. Oplossingen van kaiiumcyanide (cyaankali) en van natriumcyanide
(cyaannatrium); waterige oplossingen van blauwzuur
met ten hoogste 20 % HCN. ZAQ ook rn. 401a onder a) en b).
Opmerking. Oplossingen met meer dan 20% HCN zijn van het vervoer
uitgesloten.
3. Vloeibare arseenv er bindingen of oplossingen van arseenverbindingen
bv. arseenzuur, oplossingen van arseenzuur, oplossingen
van natriumarseniet enz. Zie ook rn. 401a onder a) en b).
4. Tetraaethyllood en mengsels van tetraaethyllood [loodtetraaethyl
(TEL)] en mengsels van tetraaethyllood met organische halo geenver
bindingen ( ethylfluid). Zie ook rn. 401a onder a) en b).
5. a) Dimethylsulfaat,
b) organische vergiften ter bescherming van planten of hout en
ter verdelging van knaagdieren, zoals giftige esters van phosphor-
en thiophosphorzuur en phosphoresterhoudende preparaten;
naphtylureum en naphtylthioureum en preparaten met
naphtylureum of preparaten met naphtylthioureum; nicotine
en nicotinebevattende preparaten,
c) met een vergiftige ester van phosphor- of thiosphosphorzuur
doortrokken graan.
Voor a), b) en c), zie ook rn. 401a onder a) en b).
6. Niet vloeibare arseenverbindingen, bv. arsenik (arseentrioxyde,
arseenvliegas), gele arsenik (operment, auripigment), rode arsenik
(realgar), gedegen arsenicum (scherfkobalt of vliegensteen),
koperarseniet, Schweinfurter groen en koper ar senaat; vaste arseen
pre paraten ter bescherming van planten (met name preparaten
op arseenzuurbasis, gebruikt in de landbouw). Zie ook rn.
401a onder a)—c).

7° Les sels de Vacide cyanhydrique — en tant que non dénommés
sous 2° et 8° — par ex. le cyanure de potassium, le cyanure de
sodium, le cyanure de calcium, les sels cyanures simples et
doubles, la cyanamide sodique, ainsi que les préparations contenant
des sels de l'acide cyanhydrique. Voir aussi marg. 401a
sous a) et b).
Nota. Les ferrocyanures et les ferricyanures ne sont pas soumis aux
prescriptions de l'Annexe I.
8 ° Les sels des acides cupro-cyanhydrique et zinco-cyanhydrique, les
cyanures doubles de zinc, de cuivre, d'argent et d'or en combinaison
avec les cyanures alcalins, le cyanure de cuivre et le
cyanure de zinc. Voir aussi marg. 401a sous a) et b).
9° Les composés mercuriels, tels que le chlorure mercurique
(sublimé) — à l'exception du cinabre —; les substances mercurielles
destinées à la protection des plantes ou du bois. Voir aussi
marg. 401a sous a) à c).
10° Les sels de thallium, les sels phosphoriques vénéneux; les préparations
de sels de thallium ou de sels phosphoriques vénéneux.
Voir aussi marg. 401a sous a) et b).
11 ° Uazoture de baryum à l'état sec ou avec moins de 10 % d'eau ou
d'alcools. Voir aussi marg. 401a sous a).
12° Uazoture de baryum avec au moins 10 % d'eau ou d'alcools et
les solutions aqueuses d'azoture de baryum. Voir aussi marg. 401a
sous a) et b).
13° Les combinaisons du baryum, telles que Y oxyde, Yhydroxyde, le
sulfure et les sels de baryum (autres que le sulfate de baryum).
Voir aussi marg. 401a sous a) et b).
Nota. Les chlorates et perchlorates de baryum sont des matières de la
classe IIIc (voir marg. 371, 6°).
14° a) Les composés de l'antimoine, tels que les oxydes d'antimoine
et les sels d'antimoine, mais à l'exception de la stibine; les
composés du plomb, tels que les oxydes de plomb, les sels de
plomb, y compris Vacétate de plomb et le nitrate de plomb,
les pigments de plomb (comme par ex. la céruse et le chromât
e de plomb) mais à l'exception du titanate de plomb et
de la galène; les composés du vanadium, tels que le pentoxyde
de vanadium et les vanadates;
b) les résidus et déchets contenant des combinaisons d'antimoine
ou de plomb, par ex. les cendres de métal.
Pour a) et b), voir aussi marg. 401a sous a) et b).
Nota. Les chlorates et perchlorates des matières énumérées sous a) sont
des matières de la classe IIIc (voir marg. 371, 6°).
15° —

7. Zouten van cyaanwaterstof (blauwzuur) — voorzover niet genoemd
onder 2 en 8 — bv. kaliumcyanide (cyaankali), natriumcyanide
(cyaannatrium), calciumcyanide, enkelvoudige en dubbelzouten
van blauwzuur, natriumcyaanamide zomede preparaten
welke zouten van blauwzuur bevatten. Zie ook rn. 401a
onder a) en b).
Opmerking. Ferrocyaniden en ferricyaniden zijn niet onderworpen aan
de voorschriften van Bijlage I.
8. Cyaankoper- en cyaanzinkzouten, zink-, koper-, zilver- en gouddubbelzouten
met overmaat van alkalicyaniden, cyaankoper en
cyaamzink. Zie ook rn. 401a onder a) en b).
9. Kwikverbindingen, zoals kwikchloride (sublimaat) — met uitzondering
van kwiksulfide (cinnaber) —; kwikhoudende plantenen
hout beschermingsmiddelen. Zie ook rn. 401a onder a)—c).
10. Thalliumzouten, vergiftige phosphorzouten, preparaten van thalliumzouten
of van vergiftige phosphorzouten. Zie ook rn. 401a
onder a) en b).
11. Bariumazide, droog of met minder dan 10 % water of alcoholen.
Zie ook rn. 401 onder a).
12. Bariumazide met ten minste 10 % water of alcoholen en waterige
oplossingen van bariumazide. Zie ook rn. 401a onder a) en b).
13. Bariumverbindingen, zoals bariumoxyde, bariumhydroxyde, bariumsulfide
en bariumzouten (uitgezonderd bariumsulfaat). Zie
ook rn. 401a onder a) en b).
Opmerking. Bariumchloraat en -perchloraat vallen onder klasse IIIc (zie
rn. 371, 6).
14. a) Antïmoonverbindingen, zoals de antimoonoxyden en antimoonzouten,
maar met uitzondering van antimoontrisulfide
(antjmoonglans); loodv er bindingen, zoals loodoxyde, loodzouten,
met inbegrip van loodacetaat (loodsuiker) en loodnitraat,
lood pigmenten (zoals loodwit en loodchrornaat),
maar uitgezonderd loodtitanaat en loodsulfide; vanadiumverbindingen,
zoals vanadiumpentoxyde en vanadaten.
b) antimoon of lood bevattende resten of afval, zoals metaalas.
Zie voor a) en b) ook rn. 401a onder a) en b).
Opmerking. Chloraten en perchloraten der onder a) opgenoemde stoffen
vallen onder klasse IIIc (zie rn. 371, 6).
15. — '

16° Uazoture de sodium, les désherbants inorganiques chlorates constitués
par des mélanges de chlorates de sodium, de potassium
ou de calcium avec un chlorure hygrosco pique (tel que le
chlorure de magnésium ou le chlorure de calcium) ne renfermant
pas plus de 50 % de chlorate. Voir aussi marg. 401a sous a)
et b).
17° Uaniline (huile d aniline). Voir aussi marg. 401a sous a) et b).
18° Le ferro-silicium et le mangano-silicium, obtenus par voie électrique,
avec plus de 30 et moins de 70 % de silicium, et les alliages
de ferro-silicium, obtenus par voie électrique, avec de l'aluminium,
du manganèse, du calcium ou plusieurs de ces métaux, dont la
teneur totale en ces éléments, y compris le silicium (à l'exclusion
du fer), est supérieure à 30 et inférieure à 70 %. Voir aussi marg.
401a sous a) et b).
Nota. 1. Les briquettes de ferro-silicium et de mangano-silicium, quelle
que soit la teneur en silicium, ne sont pas soumises au prescriptions de
l'Annexe I.
2. Le ferro-silicium n'est pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I
lorsque l'expéditeur certifie dans la lettre de voiture que le produit est
exempt de phosphore ou qu'en raison d'un traitement antérieur à l'expédition,
il n'est pas susceptible de dégager de gaz dangereux, sous l'action
de l'humidité, au cours du transport.
19° Les sacs vides, non nettoyés, ayant renfermé des matières vénéneuses
du 6°.
20° Les emballages vides, non nettoyés, et les sacs vides, non nettoyés,
ayant renfermé des matières vénéneuses des 1° à 5° et 7° à 13°
ainsi que les emballages vides, non nettoyés, ayant renfermé des
matières vénéneuses du 6°.
21° Les emballages vides, non nettoyés, et les sacs vides, non nettoyés,
ayant renfermé des matières vénéneuses des 16° à 18°.
401a Ne sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I les matières
remises au transport dans les conditions ci-après:
a) les matières des 2° à 18° lorsque, compte tenu des prescriptions
du marg. 402, elles sont emballées dans des récipients soit en tôle,
soit en verre, porcelaine, grès ou matières similaires — ou dans des
boîtes en carton pour les matières du 11° — qui, fermés de manière
étanche, sont assujettis, avec interposition de matières formant
tampon, dans des récipients soudés en tôle et placés avec ceux-ci
dans de fortes caisses d'expédition en bois; il y a en outre lieu
d'observer, pour les différentes marchandises, les prescriptions des
marg. 404 à 410, 412, 413 et 416 relatives aux quantités partielles pour
les récipients du genre utilisé et aux limitations du poids des colis;
b) les matières des 2° à 10° et 12° à 18°, en quantités jusqu'à 1 kg
pour chaque matière, lorsque, compte tenu des prescriptions du marg.
402, elles sont emballées dans des récipients soit en tôle, soit en

16. Natriumazide, anorganische chlöraathoudende onkruidverdelgingsmiddelen
bestaande uit een mengsel van natrium-, kaliumof
calciumchloraat met een hygroscopisch chloride (zoals magnesiumchloride
of calciumchloride ) met ten hoogste 50 % chloraat.
Zie ook rn. 401a onder a) en b).
17. Aniline (anilineolie). Zie ook rn. 401a onder a) en b).
18. Ferrosilicium en mangaansilicium, verkregen langs electrische weg,
met meer dan 30 % en minder dan 70 % silicium en langs electrische
weg verkregen legeringen van ferrosilicium met aluminium,
mangaan en calcium alleen of in combinatie, waarbij het totale
gehalte aan deze metalen met inbegrip van het silicium (zonder
ijzer) meer dan 30 % en minder dan 70 % bedraagt. Zie ook rn.
401a onder a) en b).
Opmerking. 1. Ferrosilicium- en mangaansiliciumbriketten zijn, ongeacht
het gehalte aan silicium, niet onderworpen aan de voorschriften van
Bijlage I.
2. Ferrosilicium is niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage
I, wanneer de afzender in de vrachtbrief verklaart, dat de stof vrij is van
phosphor, of dat zij tengevolge van een behandeling vóór het vervoer
geen gevaarlijke gassen onder invloed van vocht kan ontwikkelen tijdens
het vervoer.
19. Ledige, ongereinigde zakken, welke vergiftige stoffen genoemd
onder 6 hebben bevat.
20. Ledige, ongereinigde pakmiddelen en ledige, ongereinigde zakken,
welke vergiftige stoffen genoemd onder 1—5 en 7—13 hebben
bevat, zomede ledige, ongereinigde pakmiddelen, welke vergiftige
stoffen genoemd onder 6 hebben bevat.
21. Ledige, ongereinigde pakmiddelen en ledige, ongereinigde zakken,
welke vergiftige stoffen genoemd onder 16—18 hebben bevat.
401a De volgende stoffen, onder de navolgende voorwaarden ten vervoer
aangeboden, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I:
a) stoffen genoemd onder 2—18, wanneer zij, overeenkomstig de
voorschriften van rn. 402, verpakt zijn in houders van blik, glas, porcelein,
aardewerk of soortgelijk materiaal — of voor stoffen genoemd
onder 11 in kartonnen dozen —, welke goed dicht gesloten zijn en
door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen vastgezet zijn
in gesoldeerde blikken bussen en aldus verpakt in sterke houten
buitenkisten zijn geplaatst; bovendien moeten voor de verschillende
stoffen in acht zijn genomen de voorschriften van rn. 404—410, 412,
413 en 416 met betrekking tot de in de houders te verpakken hoeveelheden
en de gewichtsbeperkingen ten aanzien van colli;
b) de stoffen genoemd onder 2—10 en 12—18, in hoeveelheden
tot 1 kg voor elke stof, wanneer zij overeenkomstig de voorschriften
van rn. 402, verpakt zijn in houders van blik, glas, porcelein, aarde-

verre, porcelaine, grès ou matières similaires qui, fermés de manière
étanche, sont assujettis, avec interposition de matières formant
tampon, dans des caisses d'expédition en bois fortes, étanches et bien
fermées; il y a en outre lieu d'observer les prescriptions du marg. 404
relatives aux quantités partielles pour les récipients du genre utilisé;
c) les mélanges, prêts à l'usage, des substances vénéneuses solides
destinées à la protection des plantes (ou du bois) des 6° et 9°: dans
des sacs en papier d'un contenu de 5 kg au plus, placés dans des boîtes
en carton portant l'inscription suivante, claire et indélébile: ,,Substances
vénéneuses destinées à la protection des plantes (ou du bois)".
L'inscription sera rédigée dans une langue officielle du pays expéditeur,
et en outre en français, en allemand ou en italien, à moins que
les tarifs internationaux ou des accords spéciaux conclus entre les
administrations ferroviaires n'en disposent autrement.
2. Conditions de transport
(Les prescriptions relatives aux emballages vides sont réunies sous F.)
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
402 (1) Les emballages seront fermés et aménagés de manière à
empêcher toute déperdition du contenu. Pour la prescription spéciale
relative aux matières du 18°, voir marg. 418.
(2) Les matières dont sont constitués les emballages et les fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu, ni former avec
celui-ci de combinaisons nocives ou dangereuses.
(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les emballages intérieurs seront solidement assujettis dans
les emballages extérieurs.
(4) Lorsque des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières
similaires sont prescrits ou admis, ils doivent être assujettis, avec
interposition de matières formant tampon, dans des emballages
protecteurs. Les matières de remplissage formant tampon seront
adaptées aux propriétés du contenu; en particulier, elles seront absorbantes
lorsque celui-ci est liquide.

werk of soortgelijk materiaal, welke, goed dicht gesloten en door toevoeging
van voor opvulling dienende stoffen vastgezet zijn in sterke,
dichte en goed gesloten houten buitenkisten; bovendien moeten in
acht zijn genomen de voorschriften van rn. 404 met betrekking tot de
in de desbetreffende houders te verpakken hoeveelheden;
c) vergiftige vaste stoffen ter bescherming van planten (of van
hout) (6 en 9) in mengsels, gereed voor het gebruik: in papieren
zakken met een inhoud van ten hoogste 5 kg, geplaatst in kartonnen
dozen met het volgende, duidelijke en onuitwisbare opschrift: „Vergiftige
beschermingsmiddelen voor planten (of voor kout)". Het opschrift
moet gesteld zijn in een der officiële talen van het land van
afzending en bovendien in het Frans, Duits of Italiaans, tenzij in de
internationale tarieven of in bijzondere overeenkomsten tussen de
spoorwegadministraties anders is bepaald.
2. Yervoersvoorwaarden
(De voorschriften voor ledige pakmiddelen zijn samengevat onder F.)
A. Colli.
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
402 (1) Pakmiddelen moeten zodanig gesloten en ingericht zijn, dat elk
verlies van de inhoud is uitgesloten. Voor bijzondere voorschriften
met betrekking tot de stoffen genoemd onder 18, zie rn. 418.
(2) Het materiaal, waarvan pakmiddelen en sluitingen zijn vervaardigd,
mag door de inhoud niet worden aangetast, noch daarmede
schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen.
(3) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoer seisen. De binnen verpakking moet stevig vastgezet zijn in de
buitenverpakking.
(4) Wanneer glaswerk, porcelein, aardewerk en soortgelijke materialen
voorgeschreven of toegestaan zijn, moeten deze in beschermende
pakmiddelen geplaatst worden, door toevoeging van tot opvulling
dienende stoffen. De voor opvulling dienende stoffen moeten aangepast
zijn aan de eigenschappen van de inhoud; in het bijzonder
moeten zij absorberend zijn, indien de inhoud vloeibaar is.

Les bouteilles et autres récipients en verre doivent être exempts
de défauts de nature à en affaiblir la résistance; en particulier, les
tensions internes doivent avoir été convenablement atténuées. L'épaisseur
des parois ne peut en aucun cas être inférieure à 2 mm. Elle ne
sera pas inférieure à 3 mm lorsque le récipient et son contenu dépassent
le poids de 35 kg.
L'étanchéité du système de fermeture doit être garantie par un
dispositif complémentaire: coiffe, cape, scellement, ligature, etc.,
propre à éviter tout relâchement au cours du transport.
(5) Lors de la remise au transport, les colis ne doivent pas être
souillés extérieurement par des matières vénéneuses.
2. Emballage de matières isolées.
403 (1) L'acide cyanhydrique (1°) sera emballé:
a) quand il est complètement absorbé par une matière inerte
poreuse: dans des boîtes en forte tôle de fer d'une capacité de 7,5 1
au plus, entièrement remplies de la matière poreuse, qui ne s'affaisse
pas et ne forme pas de vides dangereux, même après un usage
prolongé et en cas de secousses, même à une température pouvant
atteindre 50° C. Les boîtes doivent pouvoir supporter une pression
effective de 6 kg/cm 2 et doivent, une fois remplies à 15° C, être
encore étanches à 50° C. La date de remplissage sera frappée sur le
couvercle de chaque boîte. Les boîtes seront placées, de manière à
ne pouvoir entrer en contact entre elles, dans des caisses d'expédition
dont les parois auront au moins 18 mm d'épaisseur. La capacité totale
des boîtes ne doit pas dépasser 120 1 et le colis ne doit pas peser
plus de 120 kg;
b) quand il est liquide, mais non absorbé par une matière poreuse:
dans des récipients en acier au carbone. Ceux-ci seront conformes aux
prescriptions y relatives de la classe Id, marg. 133, 138, 139, 140, 142
et 145 avec les dérogations et particularités suivantes:
La pression intérieure à faire supporter lors de l'épreuve de pression
hydraulique doit être de 100 kg/cm 2 .
L'épreuve de pression sera renouvelée tous les deux ans et sera
accompagnée d'un examen minutieux de l'intérieur du récipient, ainsi
que de la détermination de son poids.
En plus des inscriptions prévues sous marg. 145 (1) a) à c) et e),
les récipients doivent porter la date du dernier remplissage.
La charge maximum admise pour les récipients comporte 0,55 kg
de liquide pour 1 1 de capacité.
(2) Pour les mentions dans la lettre de voiture, voir marg. 422 (2).

Flessen en ander glaswerk mogen geen gebreken vertonen, waardoor
de sterkte minder wordt; in het bijzonder moet het zo goed als
vrij zijn van inwendige spanningen. De wanddikte mag nergens
minder zijn dan 2 mm; en niet minder dan 3 mm, wanneer de houder
met inhoud meer dan 35 kg weegt.
Het dichtblijven van de sluiting moet bovendien gezekerd zijn door
een overtrek, kap, lak, touw enz. om losraken tijdens het vervoer te
voorkomen.
(5) Tijdens het vervoer moeten de buitenzijden der colli vrij zijn
van vergiftige stoffen.
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen.
403 (1) Blauwzuur (1) moet verpakt zijn:
a) wanneer het volledig geabsorbeerd is door een inerte poreuze
stof: in bussen van sterk plaatstaal, met een inhoud van ten hoogste
7,5 1, geheel gevuld met poreuze stof. De poreuze stof mag, zelfs na
langdurig gebruik en als gevolg van stoten, ook bij een temperatuur
van 50° C niet in elkaar zakken en geen gevaarlijke holten veroorzaken.
De bussen moeten een druk van 6 kg/cm 2 kunnen weerstaan
en mogen, wanneer zij bij 15° C gevuld zijn, bij 50° C niet lekken.
De datum der vulling moet op het deksel van elke bus zijn ingeslagen.
De bussen moeten in buitenkisten, waarvan de wanden ten minste
18 mm dik zijn, zodanig zijn geplaatst, dat zij elkaar niet kunnen
raken. De gezamenlijke inhoud der bussen mag 120 1 niet overschrijden
en een collo mag niet meer wegen dan 120 kg;
b) wanneer het vloeibaar en niet door een poreuze stof geabsorbeerd
is: in drukvaten van koolstofstaal. Deze drukvaten! moeten
voldoen aan de voorschriften genoemd onder klasse ld, rn. 133, 138,
139, 140', 142 en 145 met de volgende afwijkingen en kenmerken:
De bij de hydraulische proef persing te bezigen druk moet 100 kg/
cm 2 bedragen. De proefpersing moet om de 2 jaar worden herhaald,
en samengaan met een nauwkeurig onderzoek van het inwendige van
het drukvat; tevens moet het gewicht van het drukvat bepaald worden.
Behalve de opschriften, genoemd in rn. 145 (1) onder a)—c) en
e) moet op de drukvaten zijn aangegeven de datum van de laatste
vulling.
De hoogst toegelaten vulling van de drukvaten bedraagt 0,55 kg
vloeistof per liter beschikbaar, volume.
(2) Voor de aanduiding in de vrachtbrief, zie rn. 422 (2).

404 (1) Les matières du 2° seront emballées:
a) les solutions de cyanure de potassium et de cyanure de sodium:
dans des récipients en fer assujettis, avec interposition de matières
formant tampon, dans des emballages protecteurs en bois ou en
métal;
b) les solutions aqueuses d'acide cyanhydrique: dans des ampoules
en verre, scellées à la lampe, d'un contenu de 50 g au plus, ou dans
des bouteilles à bouchon en verre, fermées de manière étanche et d'un
contenu de 250 g au plus. Les ampoules et les bouteilles seront, soit
seules, soit en groupes, assujetties, avec interposition de matières
absorbantes formant tampon, dans des boîtes soudées en fer-blanc ou
dans des caisses protectrices à revêtement intérieur soudé en fer-blanc.
Sous forme de boîtes en fer-blanc, le colis ne doit pas peser plus de
15 kg et ne pas renfermer plus de 3 kg de solution d'acide
cyanhydrique; sous forme de caisse, le colis ne doit pas peser plus de
75 kg.
(2) Pour le transport en wagons-réservoirs, voir marg. 425.
405 (1) Les matières du 3° seront emballées:
a) dans des récipients en métal ou en caoutchouc, ou
b) dans des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières
similaires. Les emballages protecteurs de ces récipients, à l'exception
des caisses, seront munis de poignées.
(2) Un colis renfermant des récipients fragiles ne doit pas peser
plus de 75 kg.
406 (1) Les matières du 4° seront emballées:
a) dans des fûts en fer soudés, munis d'une fermeture hermétique
avec double bouchon à vis et de cercles de roulement. Les fûts seront
remplis jusqu'à 95 % au plus de leur capacité. Ou
b) dans des récipients en forte tôle noire ou en fer-blanc fermés
hermétiquement. Un récipient en fer-blanc ne doit toutefois pas peser
plus de 6 kg. Ces récipients seront assujettis, avec interposition de
matières absorbantes formant tampon, soit seuls soit en groupes, dans
une caisse d'expédition en bois, qui ne doit pas peser plus de 75 kg.
(2) Pour le transport en wagons-réservoirs, voir marg. 425.
407 U) ^ e su lf ate diméthylique [5° a)] et les matières liquides ou en
solution du 5° b) seront emballés:
a) dans des tonneaux en fer fermés hermétiquement et munis de
cercles de roulement, ou
b) dans des récipients en forte tôle noire ou en fer-blanc fermés
hermétiquement. Un récipient en fer-blanc ne doit toutefois pas peser
plus de 6 kg. Ou

404 (1) Stoffen genoemd onder 2 moeten verpakt zijn:
a) oplossingen van kaliumcyanide (cyaankali) en van natriumcyanide
(cyaannatrium) in stalen vaten, die door toevoeging van
voor opvulling dienende stoffen moeten zijn vastgezet in houten of
metalen buiten verpakking;
b) waterige oplossingen van blauwzuur: in dichtgesmolten glazen
ampullen, met een inhoud van ten hoogste 50 g, of in goed gesloten
glazen stopflessen met een inhoud van ten hoogste 250 g. Ampullen
en flessen moeten, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, door toevoeging
van voor opvulling dienende, absorberende stoffen zijn vastgezet
in gesoldeerde blikken of in buitenkisten met een gesoldeerde
blikken binnenbekleding. In blikverpakking mag een collo niet meer
wegen dan 15 kg en niet meer dan 3 kg blauwzuuroplossing bevatten;
als kist mag een collo niet meer wegen dan 75 kg.
(2) Voor het vervoer in reservoirwagens zie rn. 425.
405 (1) De stoffen genoemd onder 3 moeten verpakt zijn:
a) in houders van metaal of rubber, of
b) in glaswerk, porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal. De
buitenverpakking van deze soort houders moet voorzien zijn van
handvatten; voor kisten is dit niet nodig.
(2) Een collo met breekbare houders mag niet meer wegen dan
75 kg.
406 (1) Stoffen genoemd onder 4 moeten verpakt zijn:
a) in gelaste stalen drums, voorzien van een hermetische sluiting
met dubbele schroefbondel en van rolbanden. De drums mogen tot
ten hoogste 95 % van hun inhoud gevuld zijn. Of
b) in luchtdicht gesloten houders van sterk plaatstaal of van blik.
Een blikken houder mag echter niet meer wegen dan 6 kg. Deze
houders moeten, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, door toevoeging
van voor opvulling dienende, absorberende stoffen vastgezet
zijn in een houten buitenkist, die niet meer dan 75 kg mag
wegen.
(2) Voor het vervoer in reservoirwagens zie rn. 425.
407 0) Dimethylsulfaat [5 a)] en vloeibare of opgeloste stoffen genoemd
onder 5 b) moeten verpakt zijn:
a) in luchtdicht gesloten stalen drums, voorzien van rolbanden,
of b) in luchtdicht gesloten houders van sterk plaatstaal of van blik.
Een blikken houder mag echter niet meer dan 6 kg wegen. Of

c) dans des bouteilles ou ampoules en verre fermées hermétiquement
qui, les unes comme les autres, ne doivent pas peser plus de
3 kg.
(2) Les récipients en métal et les bouteilles en verre peuvent être
fermés par un bouchon en liège paraffiné; les bouteilles en verre
peuvent également être pourvues de bouchons en verre rodés. Les
bouchons seront protégés par des chapes en parchemin, viscose, etc.,
afin d'empêcher qu'ils ne se déplacent. Les ampoules en verre seront
scellées à la lampe.
(3) Les récipients en métal seront assujettis, avec interposition de
matières formant tampon, dans des emballages protecteurs munis de
poignées. Les bouteilles et les ampoules en verre seront enveloppées
de papier et assujetties, avec interposition de matières formant tampon,
dans des boîtes en fer-blanc soudées à l'étain, ou dans des caisses
en bois à revêtement intérieur en fer-blanc soudé à l'étain. Un colis
renfermant des récipients fragiles ne doit pas peser plus de 75 kg;
s'il s'agit d'une boîte en fer-blanc, le colis ne doit pas peser plus
de 15 kg.
(4) Les matières solides du 5° b) et celles du 5° c) seront emballées:
a) dans des tonneaux cylindriques en fer ou en tôle de fer munis
de cercles de roulement. Un tonneau avec son contenu ne doit pas
peser plus de 200 kg. Ou
b) dans des récipients en bois garnis intérieurement d'un tissu imperméable
aux vapeurs (par ex. goudronné ou bitumé). Un tel récipient
ne doit pas peser plus de 75 kg. Ou
c) dans des récipients en fer-blanc fermés hermétiquement. Un tel
récipient ne doit pas dépasser 15 kg.
(5) Le blé imprégné d'un ester vénéneux de l'acide phosphorique
ou de l'acide thiophosphorique, et dont les grains sont colorés en
couleur très apparante, peut aussi être emballé dans des sacs.
408 (1) Les matières des 6° et 7° seront emballées:
a) dans des tonneaux en tôle de fer solide, munis de cercles de
roulement, ou
b) dans des tonneaux en tôle ondulée ou en une autre tôle, renforcés
par des cercles de soutènement laminés. Un tonneau avec
son contenu ne doit peser plus de 200 kg. En outre des tonneaux
en fer ordinaires peuvent être utilisés pour les expéditions en wagons
complets et dans ce cas sans limitation du poids des colis. Ou
c) dans des récipients en bois garnis intérieurement d'un tissu
serré, ou dans des récipients en tôle, ou dans des récipients en verre,
porcelaine, grès ou matières similaires. Tous les récipients — y compris
ceux en bois — seront assujettis, soit seuls soit en groupes, dans
un emballage d'expédition en bois; les récipients fragiles y seront
assujettis avec interposition de matières formant tampon.

c) in luchtdicht gesloten glazen flessen of ampullen; zowel flessen
als ampullen mogen niet meer dan 3 kg wegen.
(2) Metalen houders en glazen flessen mogen gesloten zijn met een
gep ar af fineerde kurk, glazen flessen ook met een ingeslepen glazen
stop. De kurken en stoppen moeten beschermd zijn door een kap van
perkament, viscose, enz.? om te verhinderen dat zij losraken. Glazen
ampullen moeten dichtgesmolten zijn.
(3) Metalen houders moeten door toevoeging van voor opvulling
dienende stoffen vastgezet zijn in een buitenverpakking, voorzien van
handvatten. Glazen flessen en ampullen moeten in papier zijn gewikkeld
en door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen vastgezet
zijn in gesoldeerde blikken houders of in houten kisten met
een gesoldeerde blikken binnenbekleding. Een collo met breekbare
houders mag niet meer wegen dan 15 kg; als blikverpakking mag
het collo ten hoogste 15 kg wegen.
(4) De vaste stoffen genoemd onder 5 b) en 5 c) moeten verpakt
zijn:
a) in stalen of plaatstalen drums, voorzien van rolbanden. Een
houder mag met inhoud niet meer dan 200 kg wegen. Of
b) in houten houders, aan de binnenzijde bekleed met een gasdicht
(bv. geteerd of gebitumineerd) weefsel. Een dergelijke houder mag
ten hoogste 75 kg wegen. Of
c) in hermetisch gesloten blikken houders. Een dergelijke houder
mag niet meer dan 15 kg wegen.
(5) Met een giftige ester van phosphor- of thiophosphorzuur doordrenkt
graan, waarvan de korrels zeer opvallend gekleurd zijn, mag
ook in zakken verpakt zijn.
408 CO Stoffen genoemd onder 6 en 7 moeten verpakt zijn:
a) in stevige stalen drums, voorzien van rolbanden, of
b) in houders van gegolfd plaatstaal of van ander plaatmetaal met
ingewalste versterkingsringen. Een houder mag bruto niet meer dan
200 kg wegen. Bij verzending als wagenlading mogen ook gewone
stalen vaten worden gebruikt en in dit geval zonder beperking van
het gewicht der colli. Of
c) in houten houders, inwendig bekleed met dicht geweven stof,
of in plaatstalen houders of in glaswerk, porcelein, aardewerk of
soortgelijk materiaal. Al deze houders — die van hout inbegrepen —
moeten hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, vastgezet zijn in een
houten buitenverpakking; breekbare houders moeten er in vastgezet
zijn door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen.

(2) Les matières du 6° peuvent aussi être emballées dans des sacs
en toile goudronnée ou en double papier, résistant et imperméable,
avec une couche intermédiaire d'asphalte. Les sacs seront placés dans
des récipients en bois,
(3) Un colis renfermant des récipients fragiles ne doit pas peser
plus de 75 kg.
409 (1) Les substances arsenicales solides pour la protection des plantes
(6°) peuvent également être emballées:
a) dans des tonneaux à double paroi, revêtus intérieurement de
papier résistant, ou
b) dans des boîtes en carton qui seront placées dans une caisse, ou
c) en quantités jusqu'à 12,5 kg dans des sachets doubles en papier
résistant, qui seront placés, soit seuls soit en groupes, dans une caisse
revêtue intérieurement de papier résistant.
(2) Pour les expéditions en wagons complets peuvent également
être utilisés:
a) des emballages en bois ordinaires revêtus intérieurement de
papier résistant, ou
b) pour les quantités de 25 kg au plus: des sachets doubles en
papier résistant qui seront placés isolément dans des sacs en jute
ou en une matière similaire, revêtus intérieurement de papier de
crêpe; ou
c) des sacs en papier à paroi composée d'au moins trois épaisseurs,
chaque sac ne pesant pas plus de 20 kg; ou
d) des sacs doubles en papier, le sac interne étant à double épaisseur,
ces emballages intérieurs étant réunis dans un sac en papier
de plus grandes dimensions à quatre épaisseurs. Un tel colis ne doit
pas peser plus de 60 kg.
Dans les cas c) et d) chaque envoi devra être accompagné de sacs
vides dans le rapport de 1 pour 20 sacs de substance arsenicale; ces
sacs vides sont destinés à recevoir le produit qui pourrait s'être
échappé de sacs détériorés au cours du transport.
410 (1) Les matières solides des 8° et 9° seront emballées:
a) dans des récipients en fer ou dans des tonneaux en bois solides
ou dans des caisses en bois munies de bandes de consolidation, ou
b) dans des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires,
ou
c) en quantités de 10 kg au plus, également dans de doubles
sachets en papier.
Ad b) et c) : Les récipients et les sachets en papier; seront assujettis,
avec interposition de matières formant tampon, dans des emballages
d'expédition en bois.

(2) Stoffen genoemd onder 6 mogen ook verpakt zijn in zakken
van geteerd linnen of van sterk, waterdicht papier in twee lagen met
een tussenlaag van asphalt. De zakken moeten in houten vaten zijn
geplaatst.
(3) Een collo met breekbare houders mag niet meer dan 75 kg
wegen.
409 (1) Vaste arseenverbindingen ter bescherming van planten (6)
mogen ook verpakt zijn:
a) in dubbelwandige vaten met een binnenbekleding van stevig
papier, of
b) in kartonnen dozen, die in een kist geplaatst moeten zijn, of
c) in hoeveelheden van ten hoogste 12| kg in dubbele zakken
van sterk papier, die, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, geplaatst
moeten zijn in een kist met een binnenbekleding van stevig papier.
(2) Voor wagenladingen mogen ook worden gebruikt:
a) gewone houten pakmiddelen met een binnenbekleding van sterk
papier, of
b) in hoeveelheden tot ten hoogste 25 kg: dubbele zakken van
sterk papier, die afzonderlijk geplaatst moeten zijn in zakken van jute
of een soortgelijke stof met een binnenbekleding van geribd papier,
of c) in papieren zakken, waarvan de wanden uit ten minste 3 lagen
bestaan, terwijl elke zak ten hoogste 20 kg mag wegen, of
d) in meervoudige papierverpakking; dubbelwandige papieren
zakken moeten in een buitenverpakking, bestaande uit een zak
van viervoudig papier verpakt zijn. Een collo mag ten hoogste 60 kg
wegen.
In de gevallen c) en d) moet elke zending vergezeld zijn van ledige
zakken, in de verhouding van 1 op 20 zakken arseenhoudende stof;
deze ledige zakken dienen voor het verzamelen van de stof, die uit
tijdens het vervoer beschadigde zakken naar buiten kan zijn gekomen.
410 W Vaste stoffen genoemd onder 8 en 9 moeten verpakt zijn:
a) in stalen houders of in sterke houten vaten of in houten kisten,
voorzien van versterkingsbanden, of
b) in glaswerk, porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal, of
c) in hoeveelheden van ten hoogste 10 kg ook in dubbele papieren
zakken.
Ad b) en c): Breekbare houders en papieren zakken moeten door
toevoeging van voor opvulling dienende stoffen vastgezet zijn in
houten buiten verpakkingen.

(2) Les matières liquides ou en solution du 9° seront emballées:
a) dans des récipients en métal, ou
b) dans des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires.
Les emballages protecteurs de ces récipients, excepté les caisses,
seront munis de poignées.
(3) Un colis renfermant des récipients fragiles ne doit pas peser
plus de 75 kg.
411 Les matières du 10° seront emballées:
a) dans des récipients en fer-blanc, ou
b) dans des caisses en bois munies de bandes de consolidation, ou
c) dans des tonneaux munis de cercles en fer ou de forts cercles
en bois.
412 L'azoture de baryum du 11 ° sera emballé dans des boîtes en carton
imperméable au liquide imprégnant l'azoture. Une boîte ne doit pas
renfermer plus de 500 g. La fermeture à couvercle sera rendue étanche
à l'eau par une bande isolante collée. L'espace entre l'azoture et le
couvercle sera entièrement rempli d'une matière élastique formant
tampon et empêchant tout ballottement du contenu de la boîte.
Les boîtes seront, soit seules soit en groupes, assujetties, avec interposition
de matières formant tampon, dans un emballage d'expédition
en bois, qui ne doit pas renfermer; plus de 1 kg d'azoture de baryum.
413 L'azoture de baryum du 12° et les solutions aqueuses d'azoture de
baryum du 12° seront emballées dans des récipients en verre. Un
récipient renfermera au plus 10 kg d'azoture de baryum ou 20 1 au
plus de solution d'azoture de baryum. Les récipients seront assujettis
isolément, avec interposition de matières formant tampon, dans des
caisses ou dans des paniers en fer à parois pleines; le volume de la
matière de remplissage doit au moins être égal au contenu du récipient.
En cas d'utilisation de paniers, si les matières formant tampon
sont facilement inflammables, elles seront suffisamment ignifugées
pour ne pas prendre feu au contact d'une flamme.
414 (1) Les matières des 13° et 14° seront renfermées:
a) dans des emballages en fer ou en bois, ou
b) dans des sacs en jute ou en papier; toutefois pour l'acétate de
plomb et le nitrate de plomb, les colis devront être en chanvre doublés
intérieurement de papier résistant collé avec du bitume.
(2) Les matières du 14° peuvent aussi être emballées dans des
récipients en fer-blanc ou en autre tôle de fer.
(3) Comme wagons complets, les matières du 14° b) peuvent aussi
être expédiées sans emballage [voir marg. 423 (3)].

(2) Vloeistoffen of oplossingen van stoffen genoemd onder 9
moeten verpakt zijn:
a) in metalen houders, of
b) in glaswerk, porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal. De
buitenverpakking van deze houders moet voorzien zijn van handvatten;
voor kisten is dit niet nodig.
(3) Een collo met breekbare houders mag niet meer wegen dan
75 kg.
411 Stoffen genoemd onder 10 moeten verpakt zijn:
a) in blik, of
b) in houten kisten, voorzien van versterkingsbanden, of
c) in vaten, voorzien van stalen of sterke houten hoepels.
412 Bariumazide genoemd onder 11 moet verpakt zijn in kartonnen
dozen, die ondoordringbaar zijn voor de vloeistof, waarmede het
bariumazide bevochtigd is. Een doos mag ten hoogste 500 g bevatten.
Het deksel moet met behulp van plakband waterdicht gesloten
zijn. De ruimte tussen het bariumazide en het deksel moet geheel opgevuld
zijn met elastische stof, die elk dooreenschudden van de inhoud
van de doos verhindert. De dozen moeten, hetzij afzonderlijk,
hetzij gezamenlijk, met voor opvulling dienende stoffen vastgezet zijn
in een houten buitenverpakking, die ten hoogste 1 kg bariumazide
mag bevatten.
413 Bariumazide genoemd onder 12 en waterige oplossingen van bariumazide
(12) moeten verpakt zijn in glas. Een houder mag ten
hoogste 10 kg bariumazide of ten hoogste 20 1 oplossing van bariumazide
bevatten. De houders moeten afzonderlijk door toevoeging van
voor opvulling dienende stoffen vastgezet zijn in kisten of in ommantelingen
van ongeperforeerde staalplaat; het volume van de ter
opvulling dienende stoffen moet ten minste gelijk zijn aan de inhoud
van de houder. Wanneer ommantelingen gebruikt worden,
moeten de tot opvulling dienende stoffen, indien zij gemakkelijk
brandbaar zijn, voldoende onbrandbaar zijn gemaakt om niet in brand
te geraken bij aanraking met een vlam.
414 (1) Stoffen genoemd onder 13 en 14 moeten zijn verpakt:
a) in stalen of houten pakmiddelen, of
b) in zakken van jute of papier; voor loodacetaat en loodnitraat
moet de verpakking der colli echter bestaan uit hennepzakken, aan
de binnenzijde bekleed met sterk, met asphalt geplakt papier.
(2) Stoffen genoemd onder 14 mogen ook verpakt zijn in houders
van blik of plaatstaal.
(3) Als wagenlading mogen stoffen genoemd onder 14 b) ook onverpakt
verzonden worden [zie rn. 423 (3)].

415 _
416 Les matières du 16° seront emballées:
a) l'azoture de sodium, dans des récipients en tôle noire ou en ferblanc;
b) les désherbants chlorates (ne renfermant pas plus de 50 % de
chlorate), dans des récipients en tôle noire, ou dans des fûts en
bois à douves bien jointives, revêtus intérieurement de papier
résistant.
417 L'aniline (17°) sera emballée dans dés tonneaux en métal ou en
bois.
418 (1) Les matières du 18 % absolument sèches, seront renfermées
dans des emballages en bois ou en métal qui peuvent être munis
d'un dispositif permettant le dégagement des gaz. Les matières en
grains fins peuvent aussi être emballées dans des sacs.
(2) Comme wagons complets, ces matières peuvent aussi être
expédiées sans emballage [voir marg. 423 (4)].
3. Emballage en commun.
419 Parmi les matières dénommées au marg. 401 peuvent seulement
être réunies dans un même colis entre elles ou avec des matières ou
objets appartenant à d'autres classes ou avec d'autres marchandises
les matières ci-dessous et sous réserve des conditions ci-après:
a) entre elles: matières groupées sous le même chiffre. Elles doivent,
emballées comme colis conformément aux prescriptions qui leur
sont propres, être réunies dans un emballage collecteur en bois;
b) entre elles ou avec des matières ou objets appartenant à d'autres
classes — si et en tant que l'emballage en commun est également
admis pour ceux-ci — ou avec d'autres marchandises:
1° matières du 3°: en quantité totale de 1 kg au plus, emballées
dans des récipients en verre qui, assujettis, avec interposition
de matières formant tampon, dans un récipient métallique,
seront réunis dans une caisse collectrice en bois avec les autres
marchandises devant être emballées en commun;
2° matières des 6°, 7° et 16° en quantités totales de 5 kg au plus;
réunion toutefois interdite pour:
les matières du 16° avec des acides quels qu'ils soient;
l'azoture de sodium (16°) avec aucun sel d'un métal autre que
les métaux alcalins ou alcalino-terreux;
les désherbants chlorates (16°) avec les matières des 1° à 4°
de la classe Illa et les matières du 17° de la classe IVa, ou
avec le phosphore ordinaire ( 1 ° ) de la classe II, ou le soufre
(2°) ou le phosphore amorphe (9°) de la classe Illb.

415 -
416 Stoffen genoemd onder 16 moeten verpakt zijn:
a) natriumazide in pakmiddelen van plaatstaal of van blik;
b) chloraathoudende onkruidverdelgingsmiddelen (met ten hoogste
50 % chloraat), in houders van plaatstaal, of in houten vaten met
goed aaneensluitende duigen, aan de binnenzijde bekleed met sterk
papier.
417 Aniline (17) moet verpakt zijn in metalen of houten vaten.
418 (1) Stoffen genoemd onder 18 moeten volledig droog verpakt zijn
in houten of metalen pakmiddelen, die voorzien moeten zijn van een
inrichting waardoor gassen kunnen ontwijken. Fijnkorrelige stoffen
mogen ook in zakken verpakt zijn.
(2) Als wagenlading mogen deze stoffen ook onverpakt verzonden
worden [zie rn. 423 (4)].
3. Gezamenlijke verpakking.
419 Van de onder rn. 401 genoemde stoffen mogen alleen de volgende
en slechts onder de hieronder vermelde voorwaarden met elkander, of
met stoffen of voorwerpen van andere klassen of met andere goederen
in één collo zijn verpakt:
a) met elkander: stoffen genoemd onder hetzelfde cijfer. Zij moeten,
verpakt volgens de voor de colli geldende voorschriften, verenigd
zijn in een houten buiten verpakking;
b) met elkander of met stoffen of voorwerpen van andere klassen
— indien en voor zover gezamenlijke verpakking ook voor deze is
toegestaan — of met andere goederen:
Ie. stoffen genoemd onder 3: in een totale hoeveelheid van ten
hoogste 1 kg, verpakt in glaswerk, dat door toevoeging van
voor opvulling dienende stoffen vastgezet is in een metalen
houder, en met de andere gezamenlijk te verpakken goederen
verenigd in een houten buitenkist;
2e. stoffen genoemd onder 6, 7 en 16 in totale hoeveelheden van
ten hoogste 5 kg; echter is gezamenlijke verpakking verboden
voor:
de stoffen genoemd onder 16 met alle zuren;
natriumazide (16) met alle metaalzouten behalve die van
alkali- of aardalkalimetalen;
chloraathoudende onkruidverdelgingsmiddelen (16) met de
stoffen vallende onder 1—4 van klasse lila en de stoffen genoemd
onder 17 van klasse IVa, of met gewone phosphor genoemd
onder 1 van klasse II, of zwavel genoemd onder 2 of
rode phosphor genoemd onder 9 van klasse Illb.

Les matières, emballées comme colis conformément aux
prescriptions qui leur sont propres, seront réunies dans un
emballage collecteur en bois avec les autres marchandises
devant être emballées en commun;
3° matières des 5°, 8° à 14° et 17°; réunion toutefois interdite
pour:
les matières des 8°, 11° et 12° avec des acides quels qu'ils
soient;
les matières des 11° et 12° avec aucun sel d'un métal autre
que les métaux alcalins ou alcalino-terreux.
Les matières emballées comme colis conformément aux prescriptions
qui leur sont propres, seront réunies dans un emballage
collecteur en bois avec les autres marchandises devant
être emballées en commun.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
420 (1) Tout colis renfermant des matières des 1° à 13° et 14° a)
doit être muni d'une étiquette conforme au modèle N° 3. Si les
matières sont à l'état liquide et sont renfermées dans des récipients
fragiles placés dans des caisses ou dans d'autres emballages de protection
de façon à n'être pas visibles de l'extérieur, les colis seront
en outre munis d'étiquettes conformes aux modèles Nos 7 et 8. Les
étiquettes du modèle N° 7 seront apposées en haut sur deux faces
latérales opposées, lorsqu'il s'agit de caisses ou d'une façon équivalente
lorsqu'il s'agit d'autres emballages.
(2) Les étiquettes prescrites à l'alinéa (1) seront également apposées
sur les colis dans lesquels les matières des 1° à 13° et 14°a) sont
emballées en commun avec d'autres matières, objets ou marchandises
conformément au marg. 419.
(3) Pour les expéditions en wagons complets, l'apposition de
l'étiquette N° 3 sur les colis n'est pas nécessaire (voir aussi marg.
427).
B. Mode d'envol, restrictions d'expédition.
421 Pas de restrictions,
C. Mentions dans la lettre de voiture.
422 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 401. Dans le cas où les 3°, 5°b), 6°, 7°, 9° et
14° a) ne contiennent pas le nom de la matière, le nom commercial
doit être inscrit, complété de: ^Marchandise du .... de la classe IVa."
La désignation de la marchandise doit être soulignée en rouge.

De stoffen, verpakt volgens de voor de colli geldende voorschriften,
moeten met de andere gezamenlijk te verpakken
goederen verenigd zijn in een houten buitenverpakking;
3e. stoffen genoemd onder 5, 8—14 en 17; echter is gezamenlijke
verpakking verboden voor:
stoffen genoemd onder 8, 11 en 12 met alle zuren;
stoffen genoemd onder 11 en 12 met alle metaalzouten, behalve
die van de alkali- of aardalkalimetalen.
De stoffen, verpakt volgens de voor de colli geldende voorschriften,
moeten met de andere gezamenlijk te verpakken
goederen verenigd zijn in een houten buitenverpakking.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op decolli
(zie Aanhangsel V).
420 (1) Ieder collo met stoffen genoemd onder 1—13 en 14 a) moet
voorzien zijn van een etiket volgens model nr. 3. Indien de stoffen
vloeibaar zijn en verpakt zijn in breekbare houders, welke zo geplaatst
zijn in kisten of in andere buitenverpakking, dat zij van buiten
af niet zichtbaar zijn, moeten de colli bovendien voorzien zijn van
etiketten volgens de modellen nr. 7 en 8.
De etiketten volgens model nr. 7 moeten bij kisten bovenaan op
twee tegenover elkaar gelegen zijwanden aangebracht worden, of op
overeenkomstige wijze bij andere verpakkingen.
(2) De etiketten, voorgeschreven in alinea (1) moeten eveneens
aangebracht worden op colli, waarin stoffen genoemd onder 1—13
en 14 a) gezamenlijk verpakt zijn met andere stoffen, voorwerpen of
goederen, overeenkomstig rn. 419.
(3) Voor colli welke in wagenlading worden verzonden is het aanbrengen
van het etiket volgens model nr. 3 niet nodig (zie ook rn.
427).
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
421 Geen beperkingen.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
422 W De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen van rn. 401.
In het geval, dat van een stof vallende onder 3, 5 b), 6, 7, 9 en
14 a) de naam niet cursief gedrukt is aangegeven, moet de handelsnaam
worden gebezigd met de toevoeging: „Goederen genoemd onder
van klasse IV a". De aanduiding van de goederen moet
rood onderstreept zijn.

(2) Pour l'acide cyanhydrique (1°) l'expéditeur doit certifier dans
la lettre de voiture: ,,La nature et l'emballage sont conformes aux
prescriptions de l'Annexe 1 à la CI M".
(3) Dans les lettres de voiture afférentes aux colis dans lesquels
une matière dénommée au marg. 401 est emballée en commun avec
d'autres matières ou objets de l'Annexe I ou avec d'autres marchandises,
les mentions relatives à chacun de ces objets ou matières
doivent être indiquées séparément.
D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
423 (1) Les wagons découverts contenant de l'acide cyanhydrique (1°)
seront bâchés pendant les mois d'avril à octobre, à moins que les
récipients ne soient emballés dans des caisses en bois.
.(2) Les substances arsenicales solides destinées à la protection des
plantes (6°), emballées conformément au marg. 409 (2) c) et d), et
les matières du 10° seront chargées dans des wagons couverts. Les
wagons ayant contenu des substances arsenicales devront être soigneusement
nettoyés après déchargement.
(3) Les matières du 14° b), non emballées, seront chargées dans
des wagons découverts bâchés ou à couvercle mobile.
(4) Les matières du 18°:
a) emballées, seront chargées dans des wagons découverts bâchés;
b) transportées sans emballage comme wagons complets, peuvent
être chargées dans des wagons découverts non bâchés.
(5) Les wagons dans lesquels des matières des 14° b) et 18° ont
été transportées en vrac doivent être lavés à grande eau après déchargement.
424 Les matières des 1° à 13° seront tenues isolées des denrées alimentaires
ou objets de consommation dans les wagons.
425 W Les liquides des 2° et 4° peuvent être transportés en wagonsciternes
construits à cet effet. Les citernes et leurs fermetures seront
conformes à l'esprit des conditions générales d'emballage du marg.
402.. :
(2) Les récipients des wagons-réservoirs pour les matières du 2°
ne doivent porter aucune ouverture (robinets, soupapes, etc.) à leur
partie inférieure et, s'ils ne sont pas à double paroi, n'avoir aucune
couture rivée. Les orifices seront hermétiquement fermés et la fermeture
protégée au moyen d'une chape métallique solidement fixée.

(2) Voor blauwzuur (1) moet de afzender in de vrachtbrief verklaren:
„Aard en verpakking zijn overeenkomstig de voorschriften van
Bijlage /, CIM\
(3) In vrachtbrieven voor colli, waarin een stof van rn. 401 gezamenlijk
verpakt is met andere stoffen of voorwerpen van Bijlage I
of met andere goederen, moeten de aanduidingen voor ieder van deze
stoffen of voorwerpen afzonderlijk zijn vermeld.
D, Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
423 (1) Open wagens met blauwzuur (1) moeten gedurende de maanden
April tot en met October voorzien zijn van dekzeilen behalve
wanneer de houders in houten kisten verpakt zijn.
(2) Vaste ar seenver bindingen ter bescherming van planten (6),
verpakt overeenkomstig rn. 409 (2) c) en d), en stoffen genoemd
onder 10 moeten geladen zijn in gesloten wagens. De wagens, die
arseenverbindingen hebben bevat, moeten na lossing zorgvuldig gereinigd
worden.
(3) Stoffen genoemd onder 14 b) in onverpakte toestand moeten
in open wagens of in dekselwagens geladen zijn.
(4) Stoffen genoemd onder 18:
a) moeten, indien zij verpakt zijn, geladen worden in open wagens
met dekzeilen;
b) mogen, wanneer zij onverpakt als wagenlading worden vervoerd,
geladen zijn in open wagens zonder dekzeilen.
(5) Wagens, waarin stoffen genoemd onder 14 b) en 18 losgestort
vervoerd zijn, moeten na lossing ruim met water gespoeld worden.
424 Stoffen genoemd onder 1—13 moeten in de wagens van eetwaren
of levensmiddelen gescheiden worden gehouden.
425 (I) De vloeistoffen genoemd onder 2 en 4 mogen in hiervoor
speciaal geconstrueerde reservoirwagens vervoerd worden. De reservoirs
en hun sluitingen moeten in overeenstemming zijn met de geest
der algemene verpakkingsvoorwaarden van rn. 402.
(2) De reservoirs der wagens voor stoffen genoemd onder 2 mogen
in het onderste gedeelte geen openingen (afsluiters, kleppen, enz.)
hebben en mogen, behalve wanneer ze dubbelwandig zijn, geen klinknaden
hebben. De openingen móeten hermetisch gesloten zijn en de
sluiting beschermd door middel van een stevig bevestigde metalen
kap.

(3) Les récipients des wagons-réservoirs pour les matières du 4°
doivent être en acier soudé, d'une épaisseur telle que le produit de
cette épaisseur (en millimètres) par la résistance à la rupture (en
kg/mm 2 ) de l'acier utilisé soit au moins égal à 760; leur construction
doit être telle qu'ils puissent être soumis sans subir de fuite ni de
déformation permanente à une épreuve hydraulique sous une pression
effective de 20 kg/cm 2 ; ils ne doivent porter aucune soupape (robinets,
etc.) à leur partie inférieure. Les orifices seront hermétiquement
fermés et la fermeture protégée au moyen d'une chape métallique
solidement fixée. Ils doivent être entourés d'un calorifuge de 10 cm
d'épaisseur au moins, protégé par une chemise en tôle d'acier de 3 mm
d'épaisseur au moins.
(4) Lors de la remise au transport, les citernes ne doivent pas être
souillées extérieurement par des matières vénéneuses.
426 (1) A l'exception des colis fragiles, les colis renfermant des matières
rangées dans la présente classe peuvent être groupés à l'intérieur
de petits containers (voir Appendice VI).
(2) A l'exception du plomb-tétraéthyle et de ses mélanges avec des
composés halogènes organiques (4°), les matières dont l'expédition
en vrac est autorisée, peuvent être renfermées dans de petits containers.
(3) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
428 devront être respectées à l'intérieur du petit container.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
427 Les wagons dans lesquels sont chargées des matières des 1° à 13°
et 14° a) et, quand elles sont chargées en vrac, du 14° b), porteront
sur leurs deux côtés une étiquette conforme au modèle N° 3.
E. Interdictions de chargement en commun.
428 (1) Les matières du 4° et les composés du plomb du 14°a) et b)
ne doivent pas être chargés en commun dans le même wagon avec
de l'acide picrique [7°a)] de la classe la (marg. 21).
(2) Les matières des 11°, 12° et 16° ne doivent pas être chargées
en commun dans le même wagon avec des acides quels qu'ils soient.
(3) Les désherbants chlorates (16°) ne doivent pas être chargés
en commun dans le même wagon:
a) avec le phosphore ordinaire du 1° de la classe II (marg. 201);
b) avec les matières liquides inflammables des 1 ° à 4° de la classe
Illa (marg. 301);

(3) De reservoirs van wagens voor stoffen genoemd onder 4
moeten gelast zijn uit staalplaat van een zodanige dikte, dat het product
van deze dikte (in millimeters) en de treksterkte (in kg/mm 2 )
van het staal ten minste gelijk is aan 760; ze moeten zodanig geconstrueerd
zijn, dat zij, zonder te gaan lekken of een blijvende vervorming
te vertonen, onderworpen kunnen worden aan een hydraulische
proef onder een druk van 20 kg/cm 2 ; zij mogen aan de onderzijde
geen klep (afsluiter, enz.) hebben. De openingen moeten hermetisch
gesloten zijn en de sluiting beschermd door middel van een stevig bevestigde
metalen kap. Zij moeten omgeven zijn door een warmte-isolerende
laag van ten minste 10 cm dikte, beschermd door een omhulsel
van plaatstaal van ten minste 3 mm dikte.
(4) Gedurende het vervoer moeten de buitenzijden der reservoirs
vrij zijn van giftige stoffen.
426 (1) Met uitzondering van breekbare colli, kunnen colli met onder
deze klasse vallende stoffen, in kleine laadkisten geplaatst zijn (zie
Aanhangsel VI).
(2) Met uitzondering van tetraaethyllood en mengsels daarvan met
organische halogeen verbindingen (4), mogen de stoffen, die losgestort
vervoerd mogen worden, in kleine laadkisten geladen zijn.
(3) Het verbod van samenlading, voorgeschreven in rn. 428, moet
in acht genomen worden ten aanzien van kleine laadkisten.
2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens
(zie Aanhangsel V).
427 Wagens, waarin stoffen genoemd onder 1—13 en 14 a) en, wanneer
zij losgestort vervoerd worden, van 14 b), geladen zijn, moeten aan
beide zijden voorzien zijn van een etiket volgens model nr. 3.
E. Verbod van samenlading.
428 U) Stoffen genoemd onder 4 en de loodverbindingen genoemd
onder 14 a) en b) mogen niet in één wagen geladen zijn met pikrinezuur
[7a)] van klasse Ia (rn. 21).
(2) Stoffen genoemd onder 11, 12 en 16 mogen niet met zuren,
onverschillig welke, in één wagen geladen zijn.
(3) Chloraathoudende onkruidverdelgingsmiddelen (16) mogen
niet in één wagen geladen zijn:
a) met gewone phosphor genoemd onder 1 van klasse II (rn. 201);
b) met brandbare vloeistoffen genoemd onder 1—4 van klasse lila
(rn. 301);

c) avec le soufre du 2° et le phosphore rouge du 9° de la classe
ïllb (marg. 331);
d) avec les matières du 17° de la classe IVa (marg. 401).
(4) L'aniline (17°) ne doit pas être chargée en commun dans le
même wagon avec les matières des 6° et 7° de la classe IIIc (marg.
371).
429 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
430 (1) Les sacs des 19°, 20° et 21° doivent être emballés dans des
caisses ou dans des sacs étanches goudronnés.
(2) Les autres récipients (y compris les récipients des wagonsréservoirs)
des 20° et 21° doivent être bien fermés et présenter les
mêmes garanties d'étanchéité que s'ils étaient pleins. Les emballages
à l'extérieur desquels adhèrent des résidus de leur précédent contenu
sont exclus du transport.
(3) Les caisses ou les sacs goudronnés renfermant des objets du 19°
ainsi que les emballages et les sacs du 20° seront munis d'étiquettes
conformes au modèle N° 3 (voir Appendice V).
(4) Les objets des 19° et 20° seront tenus isolés des denrées alimentaires
ou objets de consommation dans les wagons et dans les halles
aux marchandises.
(5) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à la dénomination imprimée en caractères italiques au
marg. 401 et doit être soulignée en rouge.
4t3\ Les matières des 1° à 13° seront tenues isolées des denrées alimentaires
ou objets de consommation dans les halles aux marchandises.
432-
449

c) met zwavel en met rode phosphor resp. genoemd onder 2 en 9
van klasse Illb (rn. 331);
d) met stoffen genoemd onder 17 van klasse IVa (rn. 401).
(4) Aniline (17) mag niet in één wagen geladen zijn met stoffen
genoemd onder 6 en 7 van klasse IIIc (rn. 371).
429 Voor zendingen, die niet in één wagen mogen zijn geladen, moeten
afzonderlijke vrachtbrieven opgemaakt worden (art. 6, § 9, 2e lid,
CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
430 (1) Zakken welke stoffen genoemd onder 19, 20 en 21 hebben bevat
moeten verpakt zijn in kisten of in dichte geteerde zakken.
(2) De andere houders (waaronder begrepen de reservoirs der
wagens) genoemd onder 20 en 21 moeten goed gesloten zijn en in
dezelfde mate dicht zijn als in gevulde toestand. Pakmiddelen waarbij
zich aan de buitenzijde resten bevinden van de vroegere inhoud, zijn
van vervoer uitgesloten.
(3) Kisten of geteerde zakken met voorwerpen genoemd onder 19,
evenals pakmiddelen en zakken genoemd onder 20, moeten voorzien
zijn van etiketten volgens model nr. 3 (zie Aanhangsel V).
(4) Voorwerpen genoemd onder 19 en 20 moeten in wagens en in
goederenloodsen van eetwaren of levensmiddelen gescheiden worden
gehouden.
(5) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen in rn. 401 en
moet rood onderstreept zijn.
431 De stoffen genoemd onder 1—13 moeten in de goederenloodsen
gescheiden worden gehouden van eetwaren of levensmiddelen.
432-
449

CLASSE IVb. MATIÈRES RADIOACTIVES
1. Enumération des matières
450 Parmi les matières entrant dans la définition de la classe IVb,
celles qui sont énumérées au marg. 451 sont soumises aux conditions
prévues aux marg. 452 à 470 et sont dès lors des matières de l'Annexe
I.
451 Groupe A. Matières émettant des rayons gamma ou des neutrons
(matières radioactives du marg. 451, Groupe A):
1° Les matières radioactives pulvérulentes ou en cristaux,
2° Les matières radioactives sous forme solide non effritables.
3° Les matières radioactives liquides.
4° Les matières radioactives gazeuses.
Pour 1° à 4°, voir aussi marg. 451a sous a), b) et c).
Groupe B. Matières émettant des rayons alpha, ou des rayons bêta,
à l'exclusion des rayons gamma ou des neutrons
(matières radioactives du marg. 451, Groupe B):
5° Les matières radioactives pulvérulentes ou en cristaux.
6° Les matières radioactives sous forme solide non effritables.
7° Les matières radioactives liquides.
8° Les matières radioactives gazeuses.
Pour 5° à 8% voir aussi marg. 451a sous a), b) et c).
451a Ne sont pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I les matières
et objets remis au transport dans les conditions ci-après:
a) Les matières des groupes A et B lorsque la quantité de matière
radioactive renfermée dans le colis ne dépasse pas 1 millicurie, que
le colis est suffisamment robuste pour ne pas laisser échapper son
contenu, même s'il vient à être gravement endommagé, et que le
rayonnement sur une quelconque de ses faces ne dépasse pas 10 milliroentgens
par 24 heures,
b) Les objets comportant une application de peinture lumineuse
radioactive (comme par ex. les cadrans d'horloge ou les appareils
indicateurs destinés à des tableaux de bord d'avion), à condition que
ces objets soient solidement emballés et que le rayonnement sur une
quelconque des faces du colis ne dépasse pas 10' milliroentgens par
24 heures.
c) Les chargements complets, soit en vrac, soit en sacs ou en
d'autres emballages, de roches, de minerais, de scories ou de résidus
de traitement, dont la radioactivité est suffisamment faible pour qu'à
1 mètre des parois du wagon le rayonnement émis ne dépasse pas
10 milliroentgens par heure.

KLASSE IVb. RADIOACTIEVE STOFFEN
1. Opsomming der stoffen
450 Van de stoffen die onder de omschrijving van klasse IVb vallen,
zijn de in rn. 451 opgesomde onderworpen aan de voorwaarden genoemd
in rn. 452—470 en derhalve stoffen van Bijlage I.
451 Groep A. Stoffen die gammastralen of neutronen uitzenden
(radioactieve stoffen vallende onder rn. 451, groep A).
1. Radioactieve stoffen, poedervormig of in kristallen.
2. Radioactieve stoffen in vaste, stevig samenhangende toestand.
3. Vloeibare radioactieve stoffen.
4. Gasvormige radioactieve stoffen.
Zie voor 1—4 ook rn. 451a onder a), b) en c).
Groep B. Stoffen, die alphastralen of betastralen9 echter geen gammastralen
of neutronen, uitzenden
(radioactieve stoffen vallende onder rn. 451, groep B).
5. Radioactieve stoffen, poedervormig of in kristallen.
6. Radioactieve stoffen in vaste, stevig samenhangende toestand.
7. Vloeibare radioactieve stoffen.
8. Gasvormige radioactieve stoffen.
Zie voor 5—8 ook rn. 451a onder a), b) en c).
451a E> e volgende stoffen en voorwerpen, onder de navolgend© voorwaarden
ten vervoer aangeboden, zijn niet onderworpen aan de voorschriften
van Bijlage I:
a) Stoffen behorende tot de groepen A en B, indien de hoeveelheid
radioactieve stof per collo niet meer bedraagt dan 1 millicurie, mits
het collo zo stevig is, dat zelfs bij zware beschadiging niets van de
inhoud naar buiten kan komen, en de straling in geen enkel punt van
het oppervlak een waarde van 10 milliröntgen per 24 uur te boven
gaat.
b) Voorwerpen, bedekt met radioactieve, lichtgevende verf (zoals
bv. wijzerplaten van klokken of apparaten voor instrumentenborden
van vliegtuigen) 9 onder voorwaarde, dat deze voorwerpen stevig verpakt
zijn en de straling in geen enkel punt van het oppervlak van het
collo een waarde van 10 milliröntgen per 24 uur te boven gaat.
c) Wagenladingen, hetzij los gestort, hetzij in zakken of in andere
verpakking, van ertsen, slakken of residuen, waarvan de radioactiviteit
zo zwak is, dat de straling op 1 meter afstand van de wand
van de wagen nergens een waarde van 10 milliröntgen per uur te
boven gaat.

2. Conditions de transport
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
452 (1) L'emballage doit consister en une série d'enveloppes placées à
l'intérieur les unes des autres, assujetties de façon à ne pas pouvoir
se déplacer les Unes par rapport aux autres, et telles que l'intensité du
rayonnement s'échappant du colis satisfasse aux conditions suivantes:
a) pour les matières du groupe A qui n'émettent pas de neutrons,
l'intensité du rayonnement au contact d'une face quelconque ne doit
pas dépasser 200 milliroentgens par heure, et à 1 mètre d'une face
quelconque de remballage, elle ne doit pas dépasser 10 milliroentgens
par heure;
b) pour les matières du groupe A qui émettent des neutrons,
l'intensité du rayonnement ne doit pas dépasser l'équivalent physique
de 40 milliroentgens par heure de rayons gamma au contact d'une
face quelconque, ni celui de 2 milliroentgens par heure de rayons
gamma à 1 mètre d'une face quelconque de l'emballage;
c) pour les matières du groupe B, il ne doit y avoir aucune fuite
de rayonnements corpusculaires hors de l'emballage, et l'intensité du
rayonnement secondaire à la surface du colis ne doit pas dépasser 10
milliroentgens par 24 heures.
(2) Les emballages intérieurs seront aménagés de manière à empêcher
toute déperdition du contenu, même si les colis viennent à
être gravement endommagés.
Les matières dont sont constitués les récipients les plus intérieurs et
leurs fermetures ne doivent pas être attaquées par le contenu, ni
former avec celui-ci de combinaisons nocives ou dangereuses.
Les emballages extérieurs doivent, en toutes leurs parties, être
solides et forts de manière à exclure tout relâchement en cours de
route et à répondre aux exigences normales du transport.
(3) Un colis ne doit pas contenir plus de 2000 millicuries de matière
radioactive.
(4) La dimension la plus réduite de tout emballage extérieur pour
les matières radioactives ne doit pas être inférieure à 15 cm.
Les colis dont le poids dépasse 5 kg doivent être munis de poignées.
(5) Lors de la remise au transport, les colis ne doivent être contaminés
sur leur surface extérieure par aucune trace de matière
radioactive.
2. Emballage des matières isolées.
453 Les matières du 1° doivent être logées dans un récipient étanche
qui sera contenu dans une gaine métallique avec, éventuellement, une
enveloppe en plomb formant écran; le tout sera calé dans une caisse
solide.

A. Colli.
2. Vervoersvoorwaarden
1. Algemene verpakking» voor schriften.
452 (1) De verpakking moet bestaan uit een reeks van omhulsels, zodanig
in elkaar geplaatst, dat ze zich niet ten opzichte van elkaar
kunnen bewegen, en van dien aard, dat de uit het collo tredende
straling aan de volgende voorwaarden voldoet:
a) voor stoffen behorende tot groep A, die geen neutronen uitzenden,
mag de straling in geen enkel punt van het oppervlak de
waarde van 200 milliröntgen per uur te boven gaan en op 1 meter
afstand van de buitenzijde nergens meer zijn dan 10 milliröntgen
per uur;
b) voor stoffen van groep A, die neutronen uitzenden, mag de
straling aan het oppervlak nergens meer bedragen dan overeenkomende
met 40 milliröntgen per uur aan gammastralen en op 1 meter afstand
van de buitenzijde nergens meer dan 2 milliröntgen aan gammastralen;
c) voor stoffen van groep B mag nergens een corpusculaire straling
door de wand van het collo naar buiten treden en de secundaire
straling mag in geen enkel punt van het oppervlak meer bedragen
dan 10 milliröntgen per 24 uur.
(2) De binnenverpakkingen moeten van dien aard zijn, dat zelfs
bij zware beschadiging niets van de inhoud naar buiten kan treden.
De stoffen, waaruit het binnenste omhulsel en de afsluiting daarvan
zijn vervaardigd, mogen door de inhoud niet worden aangetast, noch
daarmede schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen. De buitenverpakkingen
moeten overal zo deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens
het vervoer niet kunnen bezwijken en aan normale vervoerseisen
voldoen.
(3) Een collo mag ten hoogste 2000 millicurie radioactieve stof
bevatten.
(4) De kleinste afmeting van de buitenverpakking van radioactieve
stoffen mag niet kleiner zijn dan 15 cm. Colli waarvan het
gewicht groter is dan 5 kg moeten voorzien zijn van handvatten.
(5) Een collo moet bij het aanbieden ten vervoer aan de buitenzijde
vrij zijn van ieder spoor van radioactieve besmetting.
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen.
453 Stoffen genoemd onder 1 moeten in een hermetisch gesloten houder
zijn verpakt, die geplaatst is in een metalen bus, die eventueel nog
van een afschermend loden omhulsel is voorzien; het geheel dient in
een stevige kist te zijn geplaatst.

454 Les matières du 2° seront maintenues dans un dispositif protecteur
entouré éventuellement d'une enveloppe en plomb formant écran; le
tout sera calé dans une caisse solide.
455 Les matières du 3° doivent être logées dans un récipient étanche,
qui sera entouré d'une gaine de matière absorbante (telle que de la
sciure ou une étoffe) en quantité capable d'absorber la totalité du
liquide; cet ensemble sera placé dans une boîte métallique à fermeture
étanche (par ex. boîte soudée), avec éventuellement un récipient
en plomb formant écran. Le tout doit être calé dans une caisse solide.
456 Les matières du 4° doivent être à l'intérieur de deux enveloppes
étanches, dont l'une, qui sera métallique, doit demeurer étanche si
elle subit un choc violent ou une déformation. Entre ces deux
enveloppes, on logera une quantité suffisante d'une matière formant
tampon; ces enveloppes, après avoir été éventuellement entourées
d'un récipient en plomb formant écran, seront calées dans une caisse.
457 Les matières du 5° seront logées dans un récipient étanche, mis
dans une gaine métallique; le tout sera placé, avec interposition de
matière de calage, dans un emballage robuste.
458 Les matières du 6° seront logées dans un récipient protecteur placé,
avec interposition de matière de calage, dans un emballage robuste.
459 Les matières du 7° doivent être logées dans un récipient étanche,
qui sera entouré d'une gaine de matière absorbante (telle que de la
sciure ou une étoffe) en quantité capable d'absorber la totalité du
liquide; cet ensemble sera renfermé dans une boîte métallique étanche
(par ex. boîte soudée), et le tout sera placé dans un emballage
robuste.
460 Les matières du 8° doivent être à l'intérieur de deux enveloppes
étanches, dont l'une, qui sera métallique, doit demeurer étanche si
elle subit un choc violent ou une déformation. Entre ces deux enveloppes
on logera une quantité suffisante d'une matière formant tampon.
Le tout sera placé dans un emballage robuste.
3. Emballage en commun.
461 Un colis de matières radioactives ne doit renfermer aucune autre
marchandise.

454 Stoffen genoemd onder 2 moeten zijn opgesloten in een beschermend
omhulsel, dat eventueel nog omgeven is door afschermende
loden wanden; het geheel dient in een stevige kist te zijn geplaatst.
455 Stoffen genoemd onder 3 moeten zijn verpakt in een hermetisch
gesloten houder, die ingebed dient te zijn in zoveel absorberend materiaal
(bv. zaagsel of textiel), dat de gehele hoeveelheid vloeistof daarin
opgenomen kan worden. Dit alles dient te zijn verpakt in een
hermetisch gesloten metalen houder (bv. een dichtgesoldeerd blik),
die eventueel nog omgeven is door een afschermende loden houder.
Het geheel dient in een stevige kist te zijn geplaatst.
456 Stoffen genoemd onder 4 moeten verpakt zijn in twee elkaar omhullende,
hermetisch gesloten houders, waarvan er één van metaal
vervaardigd dient te zijn; deze moet bij een hevige stoot of bij vormverandering
dicht blijven. Tussen de beide omhulsels dient een voldoende
hoeveelheid elastische vulstof te zijn aangebracht. Dit samenstel,
eventueel nog omgeven door een afschermende loden houder,
moet in een stevige kist geplaatst zijn.
457 Stoffen genoemd onder 5 moeten in een hermetisch gesloten houder,
geplaatst in een metalen bus, verpakt zijn. Het geheel moet in een
stevige verpakking door middel van vulmateriaal zijn vastgezet.
458 Stoffen genoemd onder 6 moeten, in een beschermende houder
verpakt, door middel van vulmateriaal in een stevige verpakking zijn
vastgezet.
459 Stoffen genoemd onder 7 moeten verpakt zijn in een hermetisch
gesloten houder, die ingebed dient te zijn in zoveel absorberend materiaal
(bv. zaagsel of textiel), dat de gehele hoeveelheid vloeistof daarin
opgenomen kan worden. Dit alles dient te zijn verpakt in een
hermetisch gesloten metalen houder (bv. een dichtgesoldeerd blik)
en geplaatst in een stevige verpakking.
460 Stoffen genoemd onder 8 moeten verpakt zijn in twee elkaar omhullende,
hermetisch gesloten houders, waarvan er één van metaal
vervaardigd dient te zijn; deze moet bij een hevige stoot en bij vormverandering
dicht blijven; tussen de beide omhulsels dient een voldoende
hoeveelheid elastische vulstof te zijn aangebracht. Het geheel
moet geplaatst zijn in een stevige verpakking.
3. Gezamenlijke verpakking.
461 I n QQn collo met radioactieve stof mogen zich geen andere goederen
bevinden.

4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
462 Tout colis renfermant des matières des 1° à 8° doit être muni
d'étiquettes conformes au modèle N° 5 qui seront apposées sur deux
faces latérales opposées. Si les matières sont à l'état liquide et sont
contenues dans des récipients fragiles, les colis seront en outre munis
d'étiquettes conformes aux modèles Nos 7 et 8. Les étiquettes du
modèle N° 7 seront apposées en haut sur deux faces latérales opposées
lorsqu'il s'agit de caisses ou d'une façon équivalente lorsqu'il
s'agit d'autres emballages.
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
463 Une expédition de matières radioactives ne doit pas comprendre
plus de 4 colis renfermant des matières du groupe A.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
464 La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit être:
^Matières radioactives du marg. 451, Groupe A (ou Groupe B)"
et sera soulignée en rouge. Cette désignation sera suivie de la mention:
,,L'emballage est conforme aux prescriptions de l'Annexe ï à la
CIM".
B. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
465 .(1) Les matières de la classe IVb seront chargées dans des wagons
couverts.
(2) En dehors des manutentions nécessaires au service, le personnel
du chemin de fer devra se tenir à 1 mètre au moins d'un colis
de matière radioactive du groupe A et à 2 mètres au moins d'un
groupe de deux, trois ou quatre colis du même groupe.
(3) Les colis de matières radioactives chargés dans un même
wagon doivent être rassemblés et placés de préférence vers une extrémité
du wagon; un colis renfermant des matières radioactives devra
être chargé à 5 mètres au moins, un groupe de colis de ces matières,
à 10 mètres au moins des colis renfermant des objets de la classe
VII, 2°.
(4) On ne doit pas charger dans un même wagon plus de 4 colis
de matières radioactives du groupe A.

4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
462 Ieder collo, dat radioactieve stoffen genoemd onder 1—8 bevat,
moet voorzien zijn van etiketten volgens model nr. 5. De etiketten
dienen op twee tegenover elkaar gelegen zijden van de verpakking te
zijn aangebracht. Indien de stoffen vloeibaar zijn en in breekbare
houders zijn verpakt, moeten de colli bovendien voorzien zijn van
etiketten overeenkomstig de modellen nr. 7 en 8. De etiketten volgens
model nr. 7 moeten bij kisten bovenaan op twee tegenover elkaar
gelegen zijwanden aangebracht zijn of op overeenkomstige wijze bij
andere verpakkingen.
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
463 Een zending radioactieve stoffen mag niet bestaan uit meer dan
vier colli met radioactieve stoffen behorende tot groep A.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
464 De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet luiden:
„Radioactieve stof van rn. 451, Groep A (of Groep B)" en dit moet
rood onderstreept zijn. Deze aanduiding moet gevolgd worden door
de verklaring: „De verpakking is in overeenstemming met de voorschriften
van Bijlage /, CIM".
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
465 (1) Stoffen van klasse IVb moeten in gesloten wagens geladen
worden.
(2) Behalve in geval van noodzakelijke werkzaamheden in verband
met de dienst, moet het personeel op ten minste 1 meter afstand
blijven van een collo, dat radioactieve stoffen bevat, behorende tot
groep A, en op ten minste 2 meter afstand van een verzameling
van twee, drie of vier van dergelijke colli, behorende tot groep A.
(3) Colli met radioactieve stoffen, die in één wagen geladen zijn,
moeten bij elkaar en bij voorkeur geheel voor of geheel achter in de
wagen geplaatst zijn; één collo met radioactieve stoffen moet op ten
minste 5 meter, een aantal colli met deze stoffen op ten minste
10 meter afstand van colli met voorwerpen vallende onder 2 van
klasse VII, geplaatst zijn.
(4) In één wagen mogen niet meer dan 4 colli met radioactieve
stoffen behorende tot groep A geladen zijn.

2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
466 Les wagons dans lesquels sont chargées des matières des 1° à 8°
porteront sur leurs deux côtés une étiquette conforme au modèle
N° 5.
E. Interdictions de chargement en commun.
467 Les colis de matières radioactives des groupes A et B ne doivent
pas être chargés en commun dans le même wagon:
a) avec des matières explosives de la classe la (marg. 21);
b) avec des munitions de la classe Ib (marg. 61);
c) avec des inflammateurs, pièces d'artifice, etc., de la classe le
(marg. 101);
d) avec des gaz comprimés, liquéfiés ou dissous sous pression de
la classe Id (marg. 131);
e) avec des matières qui, au contact de l'eau, dégagent des gaz
inflammables, de la classe le (marg. 181);
f) avec des matières sujettes à l'inflammation spontanée de la
classe II (marg. 201);
g) avec des matières liquides inflammables de la classe Illa (marg.
301);
h) avec des matières solides inflammables de la classe Illb (marg.
331);
i) avec des matières comburantes de la classe IIIc (marg. 371);
A*ro k) avec des matières corrosives de la classe V (marg. 501).
4oo
Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
469 Les emballages vides ayant renfermé des matières radioactives
doivent être exempts de contamination radioactive externe.
470 Les colis renfermant des matières radioactives devront toujours
être à 10 m au moins des colis renfermant des objets de la classe VII,
2°, dans les halles aux marchandises,
471-
499

2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens
(zie Aanhangsel V).
466 Wagens, waarin stoffen genoemd onder 1—8 zijn geladen, dienen
aan weerszijden voorzien te zijn van een etiket volgens model nr. 5.
E. Verbod van samenlading.
467 Colli met radioactieve stoffen behorende tot groepen A en B mogen
niet in één wagen geladen zijn:
a) met ontplofbare stoffen van klasse Ia (rn, 21);
b) met munitie van klasse Ib (rn. 61);
c) met ontvlammingsmiddelen, vuurwerk, enz. van klasse Ie (rn.
101);
d) met samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste
gassen van klasse ld (rn. 131);
e) met stoffen, die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen,
van klasse Ie (rn. 181);
f) met voor zelf ontbranding vatbare stoffen van klasse ÏI (rn.
201);
g) met brandbare vloeistoffen van klasse lila (rn. 301);
h) met brandbare vaste stoffen van klasse Illb (rn. 331);
i) met stoffen, die de verbranding bevorderen (oxyderend werkende
stoffen) van klasse IIIc (rn. 371);
k) met bijtende stoffen van klasse V (rn. 501).
468 Voor zendingen, die niet in één wagen geladen mogen zijn, dienen
afzonderlijke vrachtbrieven te worden opgemaakt (art. 6, § 9, 2e lid,
CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
469 Ledige pakmiddelen, die radioactieve stoffen bevat hebben, moeten
aan de buitenzijde vrij zijn van radioactieve besmetting.
470 Colli met radioactieve stoffen moeten in goederenloodsen altijd op
ten minste 10 m afstand van colli met voorwerpen genoemd onder 2
van klasse VII, geplaatst zijn.
471-
499

CLASSE V. MATIÈRES CORROSIVES
1. Enumération des matières
500 Parmi les matières entrant dans la définition de la classe V, celles
énumérées au marg. 501 sont soumises aux conditions prévues aux
marg. 501 à 522 et sont dès lors des matières de l'Annexe I.
501 1° a) V acide sulfurique, Y acide sulfurique fumant (acide sulfurique
renfermant de l'anhydride, oléum, huile de vitriol, acide sulfurique
de Nordhausen).
b) Les accumulateurs électriques remplis d'acide sulfurique, les
boues de plomb contenant de l'acide sulfurique provenant
d'accumulateurs ou de chambres de plomb.
c) Les résidus acides de l'épuration des huiles minérales (Sâureharz).
d) L'acide sulfurique résiduaire provenant de la fabrication de
la nitroglycérine, complètement dénitrifié.
Nota. Incomplètement dénitrifié, l'acide sulfurique résiduaire provenant
de la fabrication de la nitroglycérine n'est pas admis au transport.
e) Uacide nitrique ne titrant pas plus de 70% d'acide absolu
(HNO3).
Nota, L'acide nitrique titrant plus de 70% d'acide absolu (HNO3) est
une matière de la classe IIIc (voir marg. 371, 1°).
f) Les mélanges sulfonitriques non oxydants, c'est-à-dire les
mélanges sulfonitriques autres que ceux désignés au marg.
371, 2°.
g) U acide chlorhydrique ou muriatique, les mélanges d'acide sulfurique
et d'acide chlorhydrique ou muriatique.
h) U acide fluorhydrique [solutions aqueuses titrant 85% au
plus d'acide absolu (HF)]; Y acide fluoborique concentré
[solutions aqueuses titrant plus de 44% et 65% au plus
d'acide absolu (HBF4)].
Nota. 1. L'acide fluorhydrique anhydre liquéfié est une matière de la
classe Id (voir marg. 131, 5°); les solutions aqueuses titrant plus de 85%
d'acide absolu (HF) ne sont pas admises au transport.
2. Les solutions d'acide fluoborique titrant plus de 65% d'acide
absolu (HBF4) ne sont pas admises au transport.
i) U acide perchlorique en solutions aqueuses titrant 50% au
plus d'acide absolu (HCIOJ et Y acide fluoborique dilué
[solutions aqueuses titrant 44% au plus d'acide absolu
(HBFJ].
Nota. Les solutions aqueuses d'acide perchlorique titrant plus de 50 et
au plus 72,5% d'acide absolu (HC1O4) sont des matières de la classe IIIc
(voir marg. 371, 5°). Les solutions titrant plus de 72,5% d'acide absolu
ne sont pas admises au transport; il en est de même des mélanges d'acide
perchlorique avec tout liquide autre que l'eau.
Pour a) ai), voir aussi marg. 501a sous a).

KLASSE V. BIJTENDE STOFFEN
1. Opsomming der stoffen
500 Van de stoffen, vallende onder de omschrijving van klasse V, zijn
die, welke genoemd zijn in rn. 501, onderworpen aan de in rn. 501—
522 gegeven voorschriften en derhalve stoffen van Bijlage I.
501 1- a) Zwavelzuur, rokend zwavelzuur (zwavelzuur met overmaat
zwavelzuuranhydride, oleum, vitrioololie, zwavelzuur van
Nordhausen).
b) Met zwavelzuur gevulde accumulatoren, zwavelzuur houdend
loodslib afkomstig uit accumulatoren of loden kamers.
c) Zure residuen afkomstig van de raffinage van minerale oliën
(Saureharz).
d) Volledig gedenitreerd afgewerkt zwavelzuur, afkomstig van de
bereiding van nitroglycerine.
Opmerking. Niet volledig gedenitreerd afgewerkt zwavelzuur, afkomstig
van de bereiding van nitroglycerine, is niet ten vervoer toegelaten.
e) Salpeterzuur met niet meer dan 70 % HNO3.
Opmerking. Salpeterzuur met meer dan 70% HNO3 valt onder klasse
IIIc (zie rn. 371, 1).
f) Niet oxyderend werkende mengsels van zwavelzuur met salpeterzuur,
d.w.z. andere dan de in rn. 371, 2 aangegeven
mengsels.
g) Zoutzuur, mengsels van zwavelzuur met zoutzuur.
h) Fluorwaterstofzuur (waterige oplossingen met ten hoogste
85 % HF); geconcentreerd fluorboorzuur (waterige oplossingen
met; meer dan 44 %, maar ten hoogste 65 % HBF4).
Opmerking. 1., Vloeibaar gemaakte fluorwaterstof valt onder klasse ld
(zie rn. 131, 5); waterige oplossingen met meer dan 85% HF zijn niet
ten vervoer toegelaten.
2. Fluorboorzuuroplossingen met meer dan 65% HBF4 zijn niet ten
vervoer toegelaten.
i) Perchloorzuur in waterige oplossingen van ten hoogste 50 %
HCIOA en verdund fluorboorzuur (waterige oplossingen met
ten hoogste 44 % HBFJ.
Opmerking. Waterige oplossingen van perchloorzuur met 50 tot 72,5%
HCIO4 vallen onder klasse IIIc (zie rn. 371, 5). Oplossingen met meer
dan 72,5% HCIO4 zijn niet ten vervoer toegelaten, evenmin als mengsels
van perchloorzuur met elke andere vloeistof dan water.
Zie voor a)—i) ook rn. 501a onder a).

2° Le chlorure de soufre. Voir aussi marg. 501a sous a).
3° a) Uhydroxyde de sodium en solution (lessive de soude) et
Yhydroxyde de potassium en solution (lessive de potasse),
même en mélanges tels que les préparations caustiques (lessives
caustiques), les résidus de raffineries d'huile, les bases
organiques fortement caustiques (par ex. Yhexaméthylènediamine,
Yhexaméthylène-imine, Yhydrazine en solution
aqueuse ne titrant pas plus de 65 % d'hydrazine N2H4).
Voir aussi marg. 501a sous a).
Nota. Les solutions aqueuses titrant plus de 65% d'hydrazine N2H4 ne
sont pas admises au transport.
b) Les accumulateurs électriques remplis de lessive de potasse.
Voir aussi marg. 501a sous b).
4° Le brome. Voir aussi marg. 501a sous a).
5° U acide chlor acétique, Y acide formique titrant 70% et plus. Voir
aussi marg. 501a sous a).
6° Le bisulfate de soude et les bifluorures. Voir aussi marg. 501a
sous a).
7° —
8° U anhydride sulfurique. Voir aussi marg. 501a sous a) et c).
9° Le chlorure d'acétyle, le pentachlorure d'antimoine, le chlorure
de chromyle, Yoxychlorure de phosphore, le pentachlorure de
phosphore (superchlorure de phosphore), le trichlorure de phosphore,
le chlorure de sulfuryle, le chlorure de thionyle, le tétrachlorure
d'étain, le tétrachlorure de titane, le tétrachlorure de
silicium et Y acide chloro-sulfonique (chlorhydrine sulfurique).
Voir aussi marg. 501a sous a) et d).
10° Les matières irritantes halo gênées liquides, par ex. la méthylbromacétone.
Voir aussi marg. 501a sous a).
11° Les solutions aqueuses de bioxyde d'hydrogène (eau oxygénée):
a) titrant plus de 6 et au plus 35% de bioxyde d'hydrogène;
b) titrant plus de 35 et au plus 45% de bioxyde d'hydrogène;
c) titrant plus de 45 et au plus 60% de bioxyde d'hydrogène.
Voir aussi marg. 501a sous a).
Nota. Le bioxyde d'hydrogène et ses solutions aqueuses titrant plus de
60% de bioxyde d'hydrogène sont des matières de la classe IIIc (voir
marg. 371, 3°).
12° Les solutions dhypochlorite. Voir aussi marg. 501a sous a).
13° Les récipients vides, non nettoyés, ayant renfermé des matières
corrosives des 1° à 5° et 8° à 10°.

2. Chloorzwavel. Zie ook rn. 501a onder a).
3. a) Oplossingen van natriumhydroxyde (natronloog) en oplossingen
van kaliumhydroxyde (kaliloog), ook in mengsels, zoals
bijtende middelen (bijtende logen), afval uit olieraffinaderijen,
sterk alkalische organische basen (bv. hexamethyleendiamine,
hexamethyleenimine, hydrazine in waterige oplossingen
met ten hoogste 65 % N2H4). Zie ook rn. 501a
onder a).
Opmerking. Waterige oplossingen met meer dan 65% N2H4 zijn niet
ten vervoer toegelaten.
b) Met kaliloog gevulde accumulatoren. Zie ook rn. 501a
onder b).
4. Broom. Zie ook rn. 501a onder a).
5. Chloor azijnzuur, mierenzuur in concentraties van meer dan 70 %,
Zie ook rn. 501a onder a).
6. Natrium bisulf aat en bifluoriden. Zie ook rn. 501a onder a).
7
8. Zwavelzuuranhydride. Zie ook rn. 501a onder a) en c).
9. Acetylchloride, antimoonpentachloride, chromylchloride, phosphor
oxy chloride, phosphorpentachloride, phosphortrichloride,
sulfurylchloride, thionylchloride, tintetrachloride, titaantetrachloride,
siliciumtetrachloride en chloorsulfonzuur. Zie ook rn.
501a onder a) en d).
10. Vloeibare halogeen bevattende prikkelende stoffen, bv. dihroomaceton.
Zie ook rn. 501a onder a).
11. Waterige oplossingen van waterstof per oxy de (w aterstof superoxyde):
a) met meer dan 6 en ten hoogste 35 % waterstofperoxyde
(waterstof super oxy de);
b) met meer dan 35 en ten hoogste 45 % waterstof peroxyde
(waterstofsuper oxy de);
c) met meer dan 45 en ten hoogste 60 % waterstof peroxyde
( waterstof superoxy de).
Zie ook rn. 501a onder a).
Opmerking. Waterstofperoxyde (waterstofsuperoxyde) en waterige oplossingen
met meer dan 60% waterstofperoxyde (waterstofsuperoxyde)
vallen onder klasse IIIc (zie rn. 371, 3).
12. Hypochlorietoplossingen. Zie ook rn. 501a onder a).
13. Ledige, ongereinigde pakmiddelen, welke bijtende stoffen genoemd
onder 1—5 en 8—10 hebben bevat.

501a Ne sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I les matières
remises au transport dans les conditions ci-après:
a) les matières des 1° à 12° en quantités de 1 kg au plus pour
chaque matière, à condition qu'elles soient emballées dans des récipients
fermés de manière étanche, ne pouvant être attaqués par le
contenu et que ceux-ci soient renfermés avec soin dans de forts
emballages en bois étanches et à fermeture étanche;
b) les accumulateurs électriques remplis de lessive de potasse
[3°b)], composés de bacs en métal, à condition qu'ils soient fermés
de manière à éviter le coulage de la lessive de potasse et qu'ils soient
garantis contre les courts-circuits;
c) l'anhydride sulfurique (8°), mélangé ou non avec une petite
quantité d'acide phosphorique, à condition qu'il soit emballé dans de
fortes boîtes en tôle pesant, remplies, au plus 15 kg, fermées hermétiquement
et munies d'une poignée;
d) le pentachlorure de phosphore (9°), pressé en blocs qui ne
pèsent pas plus de 10 kg, à condition qu'ils soient emballés dans des
boîtes en tôle soudées hermétiquement, placées, soit seules soit en
groupes, dans une harasse, une caisse ou un container.
2. Conditions de transport
(Les prescriptions relatives aux récipients vides sont réunies sous F.)
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
502 (1) Les emballages seront fermés et aménagés de manière à empêcher
toute déperdition du contenu. Pour la prescription spéciale
relative aux accumulateurs électriques [l°b) et 3°b)] voir marg. 504.
(2) Les matières dont sont constitués les emballages et les fermetures
ne doivent pas être attaquées par le contenu, ni former avec
celui-ci de combinaisons nocives ou dangereuses.
(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les emballages intérieurs seront solidement assujettis dans
les emballages extérieurs.
(4) Lorsque des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières
similaires sont prescrits ou admis, ils doivent, à moins d'une disposition
contraire, être assujettis, avec interposition de matières formant
tampon, dans des emballages protecteurs. Les matières de remplissage
formant tampon seront adaptées aux propriétés du contenu.
Les bouteilles et autres récipients en verre doivent être exempts de
défauts de nature à en affaiblir la résistance; en particulier, les ten-

501a De volgende stoffen, onder de navolgende voorwaarden ten vervoer
aangeboden, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van
Bijlage I: •
a) stoffen genoemd onder 1—12 in hoeveelheden van ten hoogste
1 kg voor elke stof, mits verpakt in dicht gesloten houders, die door
de inhoud niet kunnen worden aangetast, welke houders weer zorgvuldig
verpakt moeten zijn in sterke dichte houten pakmiddelen met
een dichte sluiting;
b) met kaliloog gevulde accumulatoren [3 b)], in metalen uitvoering,
mits zodanig gesloten, dat de kaliloog er niet uit kan vloeien en
indien kortsluiting is uitgesloten;
c) zwavelzuuranhydride (8), al of niet vermengd met een kleine
hoeveelheid phosphorzuur, mits verpakt in luchtdicht gesloten sterke
plaatstalen bussen, die bruto niet meer wegen dan 15 kg en die voorzien
zijn van een hengsel;
d) phosphorpentachloride (9), in blokken geperst, die niet meer
wegen dan 10 kg, mits verpakt in hermetisch dichtgesoldeerde bussen,
die afzonderlijk of gezamenlijk, geplaatst moeten zijn in een krat,
een kist of een laadkist.
2. VervoersYOorwaarden
(De voorschriften voor ledige pakmiddelen zijn samengevat onder F.)
A. Colli.
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
502 (1) Pakmiddelen moeten zodanig gesloten en ingericht zijn, dat
elk verlies van de inhoud is uitgesloten. Voor bijzondere voorschriften
voor accumulatoren [1 b) en 3 b)] zie rn. 504.
(2) Het materiaal, waarvan pakmiddelen en sluitingen zijn vervaardigd,
mag door de inhoud niet worden aangetast noch daarmede
schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen.
(3) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoerseisen. De binnenverpakking moet stevig vastgezet zijn in de
buitenverpakking.
(4) Wanneer glaswerk, porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal
voorgeschreven of toegestaan is, moet dit, tenzij anders is voorgeschreven,
door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen zijn
vastgezet in een buitenverpakking. De voor opvulling dienende stoffen
moeten aangepast zijn aan de eigenschappen van de inhoud.
Flessen en ander glaswerk mogen geen gebreken vertonen, waardoor
de sterkte minder wordt; in het bijzonder moet het zo goed

sions internes doivent avoir été convenablement atténuées. L'épaisseur
des parois ne peut en aucun cas être inférieure à 2 mm. Elle ne sera
pas inférieure à 3 mm lorsque le récipient et son contenu dépassent
le poids de 35 kg.
L'étanchéité du système de fermeture doit être garantie par un
dispositif complémentaire: coiffe, cape, scellement, ligature, etc.,
propre à éviter tout relâchement au cours du transport.
2. Emballage de matières isolées.
503 (1) Les matières des 1° à 6° seront renfermées dans des récipients
et ceci avec les particularités suivantes:
a) les boues de plomb contenant de l'acide sulfurique [l°b)], le
bisulfate de soude et les bifluorures (6°) peuvent être renfermés
dans des récipients en bois, tels que des barils, à condition que ces
récipients soient bien étanches et ne donnent lieu à aucun suintement;
b) les résidus acides de l'épuration des huiles minérales (Sâureharz)
du l°c), contenant de l'acide sulfurique susceptible de se séparer,
seront renfermés dans des récipients en bois ou en fer;
c) l'acide fluorhydrique et l'acide fluoborique concentré [l°h)]
seront renfermés dans des récipients en plomb, en fer plombé ou en
guttapercha, ou dans des récipients en bois revêtus intérieurement de
paraffine ou de résine.
Les solutions d'acide fluorhydrique, titrant de 60 à 85% d'acide
absolu, peuvent également être renfermées dans des récipients en fer
non plombés. Les solutions d'acide fluorhydrique ne titrant pas plus
de 70% d'acide absolu peuvent aussi être renfermées dans des récipients
en matière plastique artificielle.
Les récipients en fer contenant des solutions d'acide fluorhydrique
titrant 41% et plus d'acide absolu et ceux qui contiennent de l'acide
fluoborique concentré doivent être fermés au moyen de bouchons
vissés.
Tous ces récipients seront fermés de façon à éviter toute dispersion
de l'acide;
d) les matières du 3° a) doivent être emballées dans des récipients
en fer, en verre, porcelaine, grès ou matières similaires;
e) le bisulfate de soude et les bifluorures (6°) peuvent aussi être
emballés dans des tonneaux métalliques revêtus intérieurement de
plomb, ou dans des tonneaux en carton ou en bois déroulé, doublés
ou revêtus intérieurement de paraffine ou d'une matière analogue,
où dans des sacs solides en chlorure de polyvinyle, bien ligaturés et
placés à l'intérieur de fûts ou de caisses en bois ne présentant ni
aspérités, ni pointes métalliques; ces sacs devront être calés de façon
à ne pas pouvoir subir, en cours de transport, de déplacement par
rapport à leur emballage protecteur.

als vrij zijn van inwendige spanningen. De wanddikte mag nergens
minder zijn dan 2 mm. Zij mag niet minder zijn dan 3 mm, wanneer
de houder bruto meer dan 35 kg weegt.
Het dichtblijven van de sluiting moet bovendien gezekerd zijn door
een overtrek, kap, lak, touw enz. om losraken tijdens het vervoer te
voorkomen.
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen.
503 (1) Stoffen genoemd onder 1—6 moeten verpakt zijn in houders
en wel onder de volgende bijzondere voorwaarden:
a) zwavelzuurhoudend loodslib [1 b)], natriumbisulfaat en bifluoriden
(6) mogen verpakt zijn in houten houders bv. vaatjes, mits
deze houders goed dicht zijn en uitsijpelen uitgesloten is;
b) zure residuen afkomstig van de raffinage van minerale olie
(Saureharz) genoemd onder 1 c), welke zwavelzuur bevatten, dat zich
vrij kan afscheiden, moeten in houten of stalen houders verpakt zijn;
c) fluorwaterstofzuur en geconcentreerd fluorboorzuur [1 h)]
moeten verpakt zijn in houders van lood, verlood staal of guttapercha,
of in houten houders met een binnenbekleding van paraffine of hars.
Oplossingen van fluorwaterstofzuur met 60—85 % HF mogen ook
verpakt zijn in houders van niet verlood staal.
Oplossingen van fluorwaterstofzuur met ten hoogste 70 % HF
mogen ook verpakt zijn in houders van kunststof.
Stalen houders die fluorwaterstofzuur met 41 % of meer HF bevatten,
en die, welke geconcentreerd fluorboorzuur bevatten, moeten
gesloten zijn met een schroefplug.
Alle houders moeten zodanig gesloten zijn, dat er geen zuur naar
buiten kan komen;
d) de stoffen genoemd onder 3 a) moeten verpakt zijn in houders
van staal, glas, porcelein, aardewerk of soortgelijke stoffen;
e) natriumbisulfaat en de bifluoriden (6) mogen ook verpakt
zijn in aan de binnenzijde met lood beklede metalen houders, of in
houders van karton of gespaand hout, aan de binnenzijde met paraffine
of een soortgelijke stof bestreken of bekleed, of in stevige, goed
dichtgebonden zakken van polyvinylchloride, welke in houten vaten
of kisten geplaatst zijn, die geen oneffenheden of metalen punten
mogen bezitten; deze zakken moeten zodanig vastgezet zijn, dat zij
tijdens het vervoer niet kunnen verschuiven in de buitenverpakking.

(2) Peuvent également être expédiés comme wagons complets sans
emballage:
a) les résidus acides de l'épuration des huiles minérales (Sâureharz)
du l°c), qui ne contiennent que de faibles quantités d'acide sulfurique
pouvant suinter [voir marg. 516 (1)];
b) le bisulfate de soude (6°) [voir marg. 516 (2)].
(3) Les récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires
seront assujettis dans des emballages protecteurs, avec interposition
de matières formant tampon. L'interposition de ces matières n'est
pas obligatoire lorsque les récipients sont assujettis, de manière à faire
ressort, dans des paniers en fer à parois pleines. Comme matières
formant tampon, il y a lieu d'utiliser des matières absorbantes incombustibles
— à l'exclusion des cendres de charbon — en quantité au
moins égale au volume du contenu, lorsque les récipients renferment:
a) de l'acide sulfurique fumant [l°a)], avec au moins 20% d'anhydride
libre, ou
b) des solutions aqueuses d'acide perchlorique [l°i)], avec plus
de 30% de cet acide, ou
c) du brome (4°).
(4) En ce qui concerne l'acide nitrique titrant 60 % et plus d'acide
absolu [l°e)], contenu dans des bonbonnes ou récipients fragiles analogues
placés dans des emballages protecteurs non fermés, si les
matières de rembourrage sont facilement inflammables, elles doivent
être convenablement ignifugées, de manière que, même au contact
d'une flamme, elles ne prennent pas feu.
(5) Les emballages protecteurs des récipients fragiles renfermant
des matières des 1° à 5°, excepté les caisses, seront munis de poignées.
Un colis ne doit pas peser plus de 75 kg.
(6) Pour le transport en wagons-réservoirs et en containers-citernes
des matières des l°a) et c) à i), des 2°, 3°a) et de l'acide formique
du 5% voir marg. 517.
504 (1) Les bacs des accumulateurs électriques remplis d'acide sulfurique
[l°b)j seront assujettis dans les caisses à batteries. Les accumulateurs
seront garantis contre les courts-circuits et assujettis, avec
interposition de matières absorbantes formant tampon, dans une
caisse d'expédition.
Toutefois si les bacs sont en matières résistantes et si leur partie
supérieure est aménagée de manière que l'acide ne puisse jaillir au
dehors en quantités dangereuses, il n'est pas nécessaire d'emballer les
accumulateurs, mais ceux-ci seront garantis contre tout glissement,
chute ou avarie.
De même les bacs et batteries faisant partie de l'équipement des
véhicules n'ont pas besoin d'un emballage spécial, lorsque ces véhicules
sont fixés solidement sur les wagons de chemin de fer.

(2) Als wagenlading mogen ook onverpakt worden verzonden:
a) zure residuen afkomstig van de raffinage van minerale olie
(Saureharz) genoemd onder 1 c), die slechts geringe hoeveelheden
zwavelzuur bevatten dat zich vrij kan afscheiden [zie rn. 516 (1)];
b) natriumbisulfaat (6) [zie rn. 516 (2)].
(3) Houders van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal
moeten door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen
vastgezet zijn in beschermende pakmiddelen. Het gebruik van deze
stoffen is niet noodzakelijk, indien de houders elastisch zijn vastgezet
in ommantelingen van ongeperforeerde staalplaat. Als voor opvulling
dienende stoffen moeten gebruikt worden onbrandbare, absorberende
stoffen — met uitzondering van koolas — in een hoeveelheid,
ten minste overeenkomende met het volume van de inhoud, indien
de houders bevatten:
a) rokend zwavelzuur [1 a)], met ten minste 20 % overmaat
anhydride, of
b) waterige oplossingen van perchloorzuur [1 i)], met meer dan
30 % HC1O4, of
c) broom (4).
(4) Ten aanzien van salpeterzuur met 60 % of meer HNO3 [1 e)],
in mandflessen of andere soortgelijke breekbare houders, geplaatst in
niet gesloten buitenverpakking, moeten de tot opvulling dienende
stoffen, indien deze gemakkelijk brandbaar zijn, zodanig onbrandbaar
gemaakt zijn, dat zij bij aanraking met een vlam niet in brand
geraken.
(5) Beschermende pakmiddelen van breekbare houders met stoffen
genoemd onder 1—5, uitgezonderd kisten, moeten voorzien zijn van
handvatten. Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg.
(6) Zie voor vervoer in reservoirwagens en laadketels van stoffen
genoemd onder 1 a) en 1 c)—i), 2, 3 a) en van mierenzuur genoemd
onder 5, rn. 517.
504 (1) Cellen van accumulatoren, gevuld met zwavelzuur [1 b)]
moeten in de batterijkisten zijn vastgezet. De accumulatoren moeten
beveiligd zijn tegen kortsluiting en met voor opvulling dienende,
absorberende stoffen vastgezet zijn in een buitenkist.
Indien echter de cellen vervaardigd zijn van niet breekbaar materiaal
en de bovenzijden zo zijn ingericht, dat het zuur er niet in gevaarlijke
hoeveelheden uit kan spatten, is het niet noodzakelijk de
accumulatoren te verpakken; zij moeten echter beveiligd zijn tegen
verschuiving, val of beschadiging.
Evenmin behoeven accumulatoren die deel uitmaken van de uitrusting
van voertuigen een bijzondere verpakking, indien de voertuigen
stevig op het spoorwegmaterieel zijn bevestigd.

(2) Les bacs des accumulateurs électriques remplis de lessive de
potasse [3°b)] seront en métal et leur partie supérieure sera aménagée
de manière que la lessive ne puisse jaillir au dehors en quantités
dangereuses. Les accumulateurs seront garantis contre les courtscircuits
et emballés dans une caisse d'expédition.
505 (1) L'anhydride sulfurique (8°) sera emballé:
a) dans des récipients soudés en tôle noire ou en fer-blanc, ou dans
des bouteilles en tôle noire, en fer-blanc ou en cuivre, hermétiquement
fermées, ou
b) dans des récipients en verre scellés à la lampe, ou dans des
récipients en porcelaine, grès ou matières similaires hermétiquement
fermés.
(2) Les récipients seront assujettis, avec interposition de matières
non combustibles et absorbantes formant tampon, dans des emballages
en bois, en tôle noire ou en fer-blanc.
506 (1) Les matières du 9° seront emballées:
a) dans des récipients en acier, en plomb ou en cuivre, ou
b) dans des récipients en verre pourvus de bouchons en verre
rodés; ces récipients seront assujettis, avec interposition de matières
formant tampon, dans des emballages en bois, ou, lorsqu'ils contiennent
plus de 5 kg de matière, dans des emballages en métal.
(2) Pour le transport de l'acide chloro-sulfonique du 9° en
wagons-réservoirs et en containers-citernes, voir marg. 517.
507 Les matières irritantes halogénées (10°) seront emballées:
a) dans des ampoules en verre scellées à la lampe contenant au
plus 100 g. Celles-ci ne seront remplies qu'à 95 % au plus de leur
capacité et seront assujettis, soit seules soit en groupes, avec interposition
de matières non combustibles et absorbantes formant tampon,
dans des emballages en tôle ou en bois; ou
b) dans des récipients en verre, pourvus de bouchons en verre
rodés et d'une capacité de 5 1 au plus. Ils ne seront remplis qu'à 95 %
au plus de leur capacité et seront assujettis, avec interposition de
matières non combustibles et absorbantes formant tampon, soit dans
une caisse revêtue intérieurement de tôle soudée, qui, s'il y a plusieurs
récipients, ne doit pas contenir plus de 20 1 de matière irritante, ou
isolément, dans des boîtes en tôle soudeé, qui seront placées, soit
seules soit en groupes, dans des caisses; ou
c) dans des bouteilles en métal avec fermeture à vis, remplies à
95 % au plus de leur capacité.

(2) Cellen van accumulatoren, gevuld met kaliloog [3 b)] moeten
van metaal zijn en de bovenzijden moeten zo zijn ingericht, dat de
loog er niet in gevaarlijke hoeveelheden uit kan spatten. De accumulatoren
moeten beveiligd zijn tegen kortsluiting en verpakt zijn in
een buitenkist.
505 (1) Zwavelzuuranhydride (8) moet verpakt zijn:
a) in gesoldeerde plaatstalen of blikken houders of in luchtdicht
gesloten flessen van plaatstaal, blik of koper, of
b) in dichtgesmolten glaswerk of luchtdicht gesloten houders van
porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal.
(2) De houders moeten door toevoeging van voor opvulling
dienende, onbrandbare en absorberende stoffen vastgezet zijn in
pakmiddelen van hout, staal of blik.
506 (1) Stoffen genoemd onder 9 moeten verpakt zijn:
a) in houders van staal, lood of koper, of
b) in glaswerk, voorzien van ingeslepen glazen stoppen; dit glaswerk
moet door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen
vastgezet zijn in houten houders of, indien een glazen houder meer
dan 5 kg van de stof bevat, in metalen pakmiddelen.
(2) Voor het vervoer van chloorsulfonzuur genoemd onder 9 in
reservoirwagens en in laadketels, zie rn. 517.
507 Vloeibare, halogeenhoudende prikkelende stoffen (10) moeten verpakt
zijn:
a) in dichtgesmolten glazen ampullen die ten hoogste 100 g van
de stof mogen bevatten. Zij mogen slechts tot ten hoogste 95 % van de
inhoud gevuld zijn en moeten afzonderlijk of gezamenlijk, door toevoeging
van voor opvulling dienende, onbrandbare en absorberende
stoffen vastgezet zijn in plaatstalen of houten pakmiddelen; of
b) in glazen houders, voorzien van ingeslepen glazen stoppen en
met een inhoud van ten hoogste 5 1. Zij mogen slechts tot ten hoogste
95 % van de inhoud gevuld zijn en moeten door toevoeging van voor
opvulling geschikte, onbrandbare en absorberende stoffen vastgezet
zijn of in een kist met een gesoldeerde blikken binnenbekleding, die,
over een aantal houders verdeeld, niet meer dan 20 1 prikkelende
stoffen mag bevatten, of wel afzonderlijk in gesoldeerde blikken
bussen, die afzonderlijk, of gezamenlijk, geplaatst moeten zijn in
kisten; of
c) in metalen flessen met schroefsluiting, gevuld tot ten hoogste
95 % van de inhoud.

508 (1) Les solutions aqueuses de bioxyde d'hydrogène (11°) seront
emballées dans des récipients en verre ou en une autre matière agréée
à cet effet par l'autorité compétente. Les solutions titrant plus de 6
et au plus 35 % de bioxyde d'hydrogène peuvent également être
emballées dans des récipients en grès.
Les récipients en verre pour les solutions titrant plus de 35 et au
plus 45 % de bioxyde d'hydrogène seront des ballons clisses (damesjeannes).
Les quantités de 200 g au plus seront emballées dans des
bouteilles en verre d'une capacité d'au moins 300 cm 3 .
(2) La fermeture sera de nature à exclure toute surpression dans
le récipient en empêchant cependant l'écoulement de la matière.
(3) Les récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires
seront assujettis, avec interposition de matières formant tampon, dans
des emballages protecteurs, à savoir:
a) les récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires,
renfermant des solutions titrant plus de 6 et au plus 35 % de bioxyde
d'hydrogène: dans des bannettes, dans des paniers en fer à couvercle
ou dans des caisses. Les bannettes et les caisses doivent être munies
de poignées;
b) les ballons clisses (dames-jeannes) renfermant des solutions
titrant plus de 35 et au plus 45 % de bioxyde d'hydrogène: dans des
bannettes ou dans des paniers en fer, laqués et à couvercle. Ni paille,
ni laine de bois ne doivent être utilisées pour remballage. Un colis ne
doit pas peser plus de 75 kg.
Les bouteilles en verre, renfermant des quantités de 200 g au plus:
avec interposition de terre d'infusoires, dans des boîtes en tôle placées
dans des caisses en bois;
c) les récipients en verre renfermant des solutions titrant plus de
45 et au plus 60 % de bioxyde d'hydrogène: avec interposition de
terre d'infusoires, dans des paniers en tôle à parois pleines, étanches
aux liquides et goudronnés, qui seront placés dans une caisse munie
d'un couvercle formant toiture.
(4) Pour le" transport en wagons-réservoirs (wagons-jarres) et en
containers-citernes, voir marg. 517.
509 (1) Les solutions d'hypochlorite (12°) seront emballées:
a) dans des récipients en verre, porcelaine, grès ou matières similaires,
assujettis, avec interposition de matières formant tampon, dans
des emballages protecteurs, ou
b) dans des tonneaux en métal, pourvus à l'intérieur d'un revêtement
approprié.
(2) Pour le transport en wagons-réservoirs et en containers-citernes,
voir marg. 517.

508 (1) Waterige oplossingen van waterstofperoxyde (waterstofsuperoxyde)
(11) moeten verpakt zijn in glas of in houders van een ander,
officieel voor dit doel goedgekeurd materiaal. Oplossingen met meer
dan 6 % en ten hoogste 35 % waterstofperoxyde mogen ook verpakt
zijn in houders van aardewerk.
Als glazen houders voor oplossingen met meer dan 35 % en ten
hoogste 45 % waterstofperoxyde moeten mandflessen gebezigd
worden. Hoeveelheden van ten hoogste 200 g mogen verpakt zijn in
glazen flessen met een inhoud van ten minste 300 cm 3 .
(2) De sluiting moet zodanig zijn, dat het ontstaan van overdruk
in de houder uitgesloten is en niettemin het uitvloeien van vloeistof
verhinderd wordt.
(3) Houders van glas, porcelein, aardewerk of soortgelijk materiaal
moeten door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen
vastgezet zijn in een buiten verpakking, en wel:
a) houders van glas, porcelein, aardewerk en ander soortgelijk
materiaal met oplossingen met meer dan 6 % en ten hoogste 35 %
waterstofperoxyde: in tenen of stalen manden met afdekking of in
kisten. De tenen manden en de kisten moeten voorzien zijn van
handvatten;
b) mandflessen, met oplossingen met meer dan 35 % tot ten hoogste
45 % waterstofperoxyde: in tenen of geverfde stalen manden met
afdekking. Stro noch houtwol mogen bij de verpakking gebruikt zijn.
Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg.
Glazen flessen, die ten hoogste 200 g van deze oplossingen bevatten,
moeten verpakt zijn in blikken bussen, aangevuld met infusoriënaarde,
geplaatst in houten kisten;
c) glaswerk, met oplossingen met meer dan 45 % tot ten hoogste
60 % waterstofperoxyde moet door middel van infusoriënaarde zijn
vastgezet in vloeistofdichte geteerde ommantelingen van ongeperforeerde
staalplaat, die geplaatst moeten zijn in een kist, voorzien
van een klapdeksel.
(4) Voor het vervoer in reservoirwagens (pottenwagens) en in laadketels,
zie rn. 517.
509 (1) Hypochlorietoplossingen (12) moeten verpakt zijn:
a) in houders van glas, porcelein, aardewerk of ander soortgelijk
materiaal, die door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen
vastgezet moeten zijn in een buitenverpakking, of
b) in metalen vaten, die aan de binnenzijde voorzien zijn van een
beschermende bekleding, die bestand is tegen aantasting door de
inhoud.
(2) Zie voor vervoer in reservoirwagens en in laadketels, rn. 517.

3. Emballage en commun.
510 Parmi les matières dénommées au marg. 501 peuvent seulement
être réunies dans un même colis entre elles ou avec des matières ou
objets appartenant à d'autres classes ou avec d'autres marchandises
les matières ci-dessous et sous réserve des conditions ci-après:
a) entre elles: matières groupées sous le même chiffre. Elles doivent
emballées comme colis conformément aux prescriptions qui leur
sont propres, être réunies dans un emballage collecteur en bois;
b) entre elles ou avec des matières ou objets appartenant à d'autres
classes — si et en tant que l'emballage en commun est également
admis pour ceux-ci — ou avec d'autres marchandises:
1° matières des I e à 5°, 8° et. 12°, en quantité de 15 kg au plus
pour chacune d'elles;
2° matières du 9°, en quantité de 5 kg au plus pour chacune
d'elles;
3° matières du 11° a), dans des récipients d'une contenance de
1 kg au plus, ensemble 10 kg au plus.
Les matières seront emballées comme colis conformément aux
prescriptions qui leur sont propres et seront réunies dans un
emballage collecteur en bois avec les autres marchandises
devant être emballées en commun; l'emballage collecteur, y
compris son contenu, ne doit pas peser plus de 75 kg.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis (voir Appendice V).
511 Les caisses contenant des accumulateurs électriques [1° b) et 3° b)]
porteront l'inscription suivante, claire et indélébile: ^Accumulateurs
électriques". L'inscription sera rédigée dans une langue officielle du
pays expéditeur et en outre en français, en allemand ou en italien,
à moins que les tarifs internationaux ou des accords spéciaux conclus
entre les administrations ferroviaires n'en disposent autrement.
512 (1) Tout colis renfermant des matières des 1° à 4°, 8° à 10° et
11° c), doit être muni d'une étiquette conforme au modèle N° 4. Si
les matières sont à l'état liquide et sont renfermées dans des récipients
fragiles placés dans des caisses ou d'autres emballages de protection
de façon à n'être pas visibles de l'extérieur, les colis seront en outre
munis d'étiquettes conformes aux modèles Nos 7 et 8. Les étiquettes
du modèle No 7 seront apposées en haut sur deux faces latérales
opposées lorsqu'il s'agit de caisses ou d'une façon équivalente lorsqu'il
s'agit d'autres emballages.
(2) Les étiquettes prescrites à l'ai. (1) seront également apposées
sur les colis dans lesquels les matières des 1° à 4°, 8° à 10° et 11° c)
sont emballées en commun avec d'autres matières, objets ou marchandises
conformément au marg. 510.

3. Gezamenlijke verpakking.
510 Van de in rn. 501 opgesomde stoffen mogen slechts de volgende in
één collo zijn verpakt met elkander of met stoffen of voorwerpen
van andere klassen of met andere goederen en wel onder de volgende
voorwaarden:
a) met elkander: stoffen vallende onder hetzelfde cijfer. Zij moeten,
verpakt volgens de voor de colli geldende voorschriften, verenigd
zijn in een houten buitenverpakking;
b) met elkander of met stoffen of voorwerpen van andere klassen
— voorzover gezamenlijke verpakking ook voor deze is toegestaan
— of met andere goederen:
Ie. Stoffen genoemd onder 1—5, 8 en 12 in hoeveelheden tot ten
hoogste 15 kg van elke stof;
2e. stoffen genoemd onder 9 in hoeveelheden tot ten hoogste 5 kg
van elke stof;
3e. stoffen genoemd onder 11 a) in houders met ten hoogste 1 kg
en in een totale hoeveelheid tot ten hoogste 10 kg.
De stoffen moeten verpakt zijn volgens de voor de colli geldende
voorschriften en met de andere gezamenlijk te verpakken goederen
verenigd zijn in een houten buitenverpakking; het gemeenschappelijke
pakmiddel mag, met inbegrip van zijn inhoud, niet meer wegen dan
75 kg.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli
(zie Aanhangsel V).
511 Op kisten met accumulatoren [1 b) en 3 b)], moet duidelijk en
onuitwisbaar het volgende opschrift zijn aangebracht: „Electrische
accumulatoren". Het opschrift moet gesteld zijn in een der officiële
talen van het land van afzending en bovendien in het Frans, Duits
of Italiaans, tenzij in de internationale tarieven of in bijzondere overeenkomsten
tussen de spoorwegadministraties anders is bepaald.
512 (1) Elk collo, dat stoffen genoemd onder 1—4, 8—10 en 11 c)
bevat, moet voorzien zijn van een etiket volgens model nr. 4. Indien
de stoffen vloeibaar zijn en in breekbare houders verpakt zijn, welke
zodanig in kisten of andere buitenverpakking geplaatst zijn, dat zij
van buiten af niet zichtbaar zijn, moeten de colli bovendien voorzien
zijn van etiketten volgens de modellen nr. 7 en 8. De etiketten
volgens model nr. 7 moeten bij kisten bovenaan op twee tegenover
elkaar gelegen zijwanden aangebracht zijn, of op overeenkomstige
wijze bij andere verpakkingen.
(2) De etiketten, voorgeschreven in alinea (1) moeten eveneens
aangebracht zijn op colli, waarin stoffen genoemd onder 1—4, 8—10
en 11 c) gezamenlijk met andere stoffen, voorwerpen of goederen
overeenkomstig rn. 510 zijn verpakt.

(3) Toute caisse renfermant des accumulateurs électriques [l°b)
et 3° b)], ainsi que les colis qui ne pèsent pas plus de 75 kg, renfermant
des matières des 1°, 2°, 3°, 5°, 8° et 12°, qui, conformément
au marg. 515 (2), peuvent être chargés dans des wagons couverts,
seront en outre munis, sur deux faces latérales opposées, d'étiquettes
conformes au modèle N° 7.
(4) Pour les expéditions en wagons complets, l'apposition sur les
colis de l'étiquette N° 4, prévue aux alinéas (1) et (2) n'est pas
nécessaire (voir aussi marg. 519).
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
513 Les matières des 1° à 5°, 8°, 11° c) et 12° ne sont admises en
grande vitesse qu'en wagons complets, excepté les envois qui, conformément
au marg. 515 (2), peuvent être chargés dans des wagons
couverts.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
514 (1) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 501. Dans le cas où les 3° et 10° ne contiennent
pas le nom de la matière, le nom commercial doit être inscrit, complété
de: ^Marchandise du de la classe V". La désignation de la
marchandise doit être soulignée en rouge.
(2) L'expéditeur doit certifier dans la lettre de voiture ce qui suit:
a) en cas d'emballage dans des récipients fragiles:
pour l'acide sulfurique fumant [1° a)]: la teneur en anhydride libre;
pour l'acide perchlorique [l°i)]: la teneur en acide perchlorique;
pour les solutions aqueuses de bioxyde d'hydrogène (eau oxygénée)
du 11°: la teneur en bioxyde d'hydrogène,
A défaut de cette indication, les acides contenus dans des récipients
fragiles seront emballés conformément au marg. 503 (3) et les solutions
de bioxyde d'hydrogène conformément au marg. 508 (3) c);
b) pour les boues de plomb renfermant de l'acide sulfurique provenant
d'accumulateurs ou de chambres de plomb [1° b)], emballées
dans des récipients en bois: ^Emballage conforme aux prescriptions
de l'Annexe I à la CIM";
c) pour l'acide fluorhydrique [1° h)]: la teneur en acide fluorhydrique.
A défaut de cette indication, cet acide sera traité comme l'acide
fluorhydrique d'une teneur en acide absolu de 41 % et plus [marg.
503 (1) c)]; si cet acide est transporté en wagons-réservoirs, les
récipients seront en tôle de fer plombée [marg. 517 (2)];

(3) Kisten met electrische accumulatoren genoemd onder 1 b) en
3 b), evenals colli die niet meer dan 75 kg wegen en die stoffen genoemd
onder 1, 2, 3, 5, 8 en 12 bevatten, welke overeenkomstig
rn. 515 (2) in gesloten wagens kunnen worden geladen, moeten
bovendien aan twee tegenover elkaar gelegen zijwanden voorzien zijn
van etiketten volgens model nr. 7.
(4) Voor wagenladingen is het aanbrengen op de colli van etiketten
volgens model nr. 4, zoals voorgeschreven in de alinea's (1) en (2),
niet nodig (zie ook rn. 519).
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
513 Stoffen genoemd onder 1—5, 8, 11 c) en 12 zijn als snelgoed
slechts ten vervoer toegelaten als wagenladingen, uitgezonderd zendingen,
die overeenkomstig rn. 515 (2), in gesloten wagens kunnen
zijn geladen.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
514 (1) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn aan een der cursief gedrukte benamingen in rn. 501.
In het geval, dat van een stof vallende onder 3 en 10 de naam niet
cursief gedrukt is vermeld, moet de handelsnaam worden gebezigd
met de toevoeging: „Goederen genoemd onder van klasse
V'\ De aanduiding van de goederen moet rood onderstreept zijn.
(2) De afzender moet in de vrachtbrief het volgende verklaren:
a) bij verpakking in breekbare houders:
voor rokend zwavelzuur genoemd onder 1 a): het gehalte aan vrij
anhydride;
voor perchloorzuur genoemd onder 1 i): het gehalte aan HC1O4;
voor waterige oplossingen van waterstof per oxy de (11): het gehalte
aan H2O2.
Ontbreekt deze verklaring, dan moeten zuren in breekbare houders
verpakt zijn overeenkomstig rn. 503 (3) en de oplossingen van waterstof
per oxyde overeenkomstig rn. 508 (3) c);
b) voor zwavelzuurhoudend loodslib, afkomstig uit accumulatoren
of loden kamers [1 b) ] in houten vaten:
„Verpakking overeenkomstig de voorschriften van Bijlage 1,
CIM";
c) voor fluorwaterstofzuur [1 h)]: het gehalte aan HF. Ontbreekt
deze verklaring, dan moet dit zuur behandeld worden als fluorwaterstofzuur
met een gehalte aan HF van 41 % en hoger [rn. 503 (1) c)]:
wordt dit zuur vervoerd in reservoirwagens, dan moeten de houders
uit verlood plaatstaal zijn vervaardigd [rn. 517 (2)];

d) ,,Sec" lorsque le chargement du bisulfate de soude (6°), emballé,
est requis dans un wagon couvert, ou lorsque cette matière, non
emballée, est expédiée en wagons complets dans des wagons qui ne
sont revêtus intérieurement que de carton paraffiné ou goudronné
[voir marg. 516 (2)].
(3) Dans les lettres de voiture afférentes aux colis dans lesquels
une matière dénommée au marg. 501 est emballée en commun avec
d'autres matières ou objets de l'Annexe I ou avec d'autres marchandises,
les mentions relatives à chacun de ces objets ou matières doivent
être indiquées séparément.
D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement.
515 (1) Les colis renfermant des matières des 1° à 6°, 8°, 11° c) et
12° seront chargés dans des wagons découverts.
(2) Peuvent toutefois être chargés sans égard au nombre des colis
dans des wagons couverts, ou découverts bâchés:
a) les colis renfermant les matières énoncées à l'alinéa (1) et constitués
par des forts fûts en métal, à condition que ceux-ci soient
chargés avec leurs ouvertures en haut et calés de sorte qu'ils ne puissent
ni rouler ni se renverser.
Toutefois, pour les expéditions en envois de détail, les fûts métalliques
renfermant de l'acide fluorhydrique [l°h)] ou des solutions
d'hypochlorite (12°) ne doivent pas peser plus de 75 kg et ceux
renfermant des matières du 3° ne doivent être remplis que jusqu'à
95% de leur capacité;
b) les colis constitués par des récipients fragiles, à condition que
chaque colis ne pèse pas plus de 75 kg, que les récipients soient
assujettis, avec interposition de matières formant tampon (qui doivent
correspondre aux prescriptions prévues aux différents marginaux
concernant l'emballage de chaque matière), dans des emballages
protecteurs en bois;
c) les extincteurs d'incendie contenant des acides du l û ;
d) les accumulateurs électriques [1° b) et 3° b)].
(3) Dans un même chargement, les récipients fragiles doivent être
calés de façon à éviter tout déplacement et tout déversement du
contenu.
(4) Quand un même chargement réunit à la fois des bonbonnes
en verre et des touries en grès, ces diverses sortes de récipients doivent
être groupées par nature.

d) „Droog", indien verlangd wordt dat verpakt natriumbisulfaat
(6) in gesloten wagens wordt geladen, of wanneer deze stof onverpakt
als wagenlading wordt verzonden in wagens, die inwendig slechts
bekleed zijn met geparaffineerd of geteerd papier [zie rn. 516 (2)].
(3) In vrachtbrieven voor colli, waarin een stof genoemd in rn.
501 gezamenlijk verpakt is met andere stoffen of voorwerpen van
Bijlage I pf met andere goederen, moeten de aanduidingen voor ieder
van deze stoffen of voorwerpen afzonderlijk zijn vermeld.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
515 (1) Colli met stoffen genoemd onder 1—6, 8, 11 c) en 12 moeten
in open wagens zijn geladen.
(2) Ongeacht het aantal colli mogen echter in gesloten of in met
zeilen afgedekte open wagens zijn geladen:
a) colli, die stoffen bevatten, opgesomd in alinea (1) in sterke
metalen vaten, onder voorwaarde, dat deze met de openingen naar
boven geladen zijn en dat zij zo zijn vastgezet, dat zij niet kunnen
rollen of omvallen.
Indien evenwel metalen vaten, die fluorwaterstofzuur [1 h)] of
hypochlorietoplossingen (12) bevatten, als stukgoed worden verzonden,
mogen zij niet meer dan 75 kg wegen en die, welke stoffen
genoemd onder 3 bevatten, mogen dan tot ten hoogste 95 % van hun
volume gevuld zijn;
b) colli, waarin breekbare houders verpakt zijn, onder voorwaarde,
dax elk collo ten hoogste 75 kg weegt en dat de houders zijn vastgezet
door toevoeging van voor opvulling dienende stoffen (die moeten
voldoen aan de voorschriften, in de verschillende randnummers betreffende
de verpakking van elke stof gegeven), in houten buitenverpakking;
c) brandblusapparaten, welke zuren genoemd onder 1 bevatten;
d) accumulatoren [1 b) en 3 b)].
(3) Bij het laden moeten breekbare houders zodanig worden vastgezet,
dat zij niet kunnen verschuiven en morsen van de inhoud voorkomen
wordt.
(4) Wanneer een belading mandflessen en aarden kruiken omvat,
moeten deze houders soort bij soort geplaatst worden.

-m- _m_ -«-
516 (l) Pour les wagons complets des résidus acides de l'épuration des
huiles minérales (Saureharz) du 1° c) non emballés, le plancher des
wagons sera recouvert d'une couche suffisante de pierre calcaire pulvérisée
ou finement concassée ou de chaux éteinte.
(2) Expédié par wagons complets, le bisulfate de soude (6°) non
emballé sera chargé dans des wagons revêtus intérieurement de plomb
ou d'une épaisseur suffisante de carton paraffiné ou goudronné. Les
wagons découverts seront aménagés de manière que la bâche ne
puisse toucher le chargement.
517 (i) Les matières du 1° (à l'exception des accumulateurs électriques,
des boues de plomb contenant de l'acide sulfurique et des résidus
acides de l'épuration des huiles minérales), des 2°, 3° a), l'acide formique
(5°), l'acide chloro-sulfonique (9°), ainsi que les matières
des 11° et 12° peuvent être transportés dans des wagons-citernes ou
des containers-citernes. Les citernes et leurs fermetures seront conformes
à l'esprit des conditions générales d'emballage du marg. 502.
(2) Pour l'acide fluorhydrique [1 ° h)], les récipients des wagonsréservoirs
et les containers-citernes seront en tôle de fer plombée;
pour l'acide fluorhydrique d'une teneur en acide absolu comprise
entre 60 et 85 %, des récipients en fer non plombés peuvent également
être utilisés. Les récipients ne doivent pas être pourvus de tuyaux de
vidange, mais doivent pouvoir être vidés au moyen d'air comprimé.
(3) La fermeture des récipients des wagons-réservoirs (jarres) et
des containers-citernes pour les solutions aqueuses de bioxyde d'hydrogène
(11°) doit être de nature à exclure toute surpression dans
le récipient en empêchant cependant que le liquide ne jaillisse au
dehors.
(4) Pour les solutions d'hypochlorite (12°), les récipients des
wagons-réservoirs et les containers-citernes seront pourvus à l'intérieur
d'un revêtement approprié.
518 (1) A l'exception des colis fragiles et de ceux renfermant de l'acide
sulfurique ordinaire, de l'acide sulfurique fumant, de l'acide sulfurique
résiduaire, de l'acide fluorhydrique (1°), des accumulateurs
électriques du 1° ou du 3° ou des solutions aqueuses de bioxyde
d'hydrogène (11°), les colis contenant des matières rangées dans la
présente classe peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers
(voir Appendice VI).
(2) Les matières dont l'expédition en vrac est autorisée, peuvent
être renfermées dans de petits containers.
(3) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
520 devront être respectées à l'intérieur du petit container.

516 (1) Worden zure residuen afkomstig van de raffinage van minerale
olie (Saureharz) [1 c)] onverpakt als wagenlading vervoerd dan moet
de bodem van de wagen bedekt zijn met een voldoend dikke laag
gemalen of fijn geklopte kalksteen of gebluste kalk.
(2) Onverpakt natriumbisulfaat (6), verzonden als wagenlading,
moet geladen worden in wagens, inwendig bekleed met lood of met
geparaffineerd of geteerd karton van voldoende dikte. Open wagens
moeten zodanig zijn ingericht, dat het dekzeil de lading niet kan aanraken.
517 (1) Stoffen genoemd onder 1 (met uitzondering van accumulatoren,
zwavelzuurhoudend loodslib en zure residuen afkomstig van de
raffinage van minerale olie), 2, 3 a), mierenzuur (5), chloorsulfonzuur
(9) en stoffen genoemd onder 11 en 12 mogen in reservoirwagens
of laadketels vervoerd worden. De houders moeten met inbegrip
van hun sluitingen voldoen aan de algemene verpakkingsvoorwaarden
van rn. 502.
(2) Voor fluorwaterstofzuur [1 h)] moeten de houders der reservoirwagens
en de laadketels vervaardigd zijn van verlood plaatstaal;
voor fluorwaterstofzuur met een gehalte aan HF tussen 60 en 85 %,
mogen ook niet verlode stalen houders worden gebruikt. De houders
mogen niet voorzien zijn van aftapbuizen, maar moeten door middel
van samengeperste lucht geledigd kunnen worden.
(3) De sluiting der houders (potten) van reservoirwagens en van
de laadketels voor waterige oplossingen van waterstofperoxide (11)
moet zodanig zijn, dat zij het ontstaan van overdruk in de houder
voorkomt en toch het uitvloeien van vloeistof verhindert.
(4) Voor hypochlorietoplossingen (12) moeten de houders der reservoirwagens
en laadketels aan de binnenzijde voorzien zijn van een
beschermende bekleding die bestand is tegen aantasting door de inhoud.
518 (1) Met uitzondering van breekbare colli en van die, welke zwavelzuur,
rokend zwavelzuur, afvalzwavelzuur, fluorwaterstofzuur (1),
accumulatoren genoemd onder 1 of 3 of waterige oplossingen van
water stofperoxyde (11) bevatten, mogen colli, die stoffen bevatten,
welke behoren tot deze klasse, geplaatst zijn in kleine laadkisten
(zie Aanhangsel VI).
(2) Stoffen, die losgestort vervoerd mogen worden, mogen in kleine
laadkisten vervoerd worden.
(3) Het verbod van samenlading, gegeven in rn. 520, moet ook in
acht genomen worden ten aanzien van kleine laadkisten.

2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons (voir Appendice V).
519 Les wagons dans lesquels sont chargées des matières des 1° à 4°,
8° à 10° et 11° c) porteront sur leurs deux côtés une étiquette conforme
au modèle N° 4.
E. Interdictions de chargement en commun.
520 (1) Les acides sulfuriques et les mélanges renfermant de l'acide
sulfurique du 1°, ainsi que l'anhydride sulfurique du 8° et l'acide
chloro-sulfonique du 9° ne doivent pas être chargés en commun
dans le même wagon:
a) avec les explosifs chlorates et perchloratés du 19° de la classe
la (marg. 21);
b) avec des chlorates, des chlorites ou des mélanges entre eux de
chlorates, perchloratés et chlorites de la classe IIIc (marg. 371).
(2) Les accumulateurs électriques et les boues de plomb du 1 ° b)
ne doivent pas être chargés en commun dans le même wagon avec
de l'acide picrique [7° a)] de la classe la (marg. 21).
(3) Les matières de la classe V ne doivent pas être chargées en
commun dans le même wagon avec des matières radioactives de la
classe IVb (marg. 451).
(4) Les acides et les matières et objets contenant des acides de la
classe V ne doivent pas être chargés en commun dans le même wagon
ni avec Tazoture de baryum des 11° et 12°, ni avec l'azoture de
sodium ou les désherbants chlorates du 16° de la classe TVa
(marg. 401).
521 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
522 (1) Les récipients du 13° seront, comme envois de détail, fermés
de manière étanche.
(2) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à la dénomination imprimée en caractères italiques au
marg. 501 et doit être soulignée en rouge.
(3) Les récipients vides, non nettoyés, ayant renfermé de l'acide
fluorhydrique [l°h)], doivent être munis d'une étiquette conforme
au modèle N° 4 (voir Appendice V) et ne doivent pas avoir de trace
d'acide à l'extérieur.
523-
599

2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens
(zie Aanhangsel V).
519 Wagens, waarin stoffen zijn geladen genoemd onder 1—4, 8—10
en 11 c) moeten aan beide zijden voorzien zijn van etiketten volgens
model nr. 4.
E. Verbod van samenlading.
520 (1) Zwavelzuur en zwavelzuurhoudende mengsels genoemd onder
1, evenals zwaveteuuranhydride genoemd onder 8 en chloorsulfonzuur
genoemd onder 9 mogen niet in één wagen geladen worden:
a) met chloraat- en perehloraatspringstoffen genoemd onder 19
van klasse Ia (rn. 21);
b) met chloraten, chlorieten of mengsels van chloraten, perchloraten
en chlorieten vallende onder klasse IIIc (rn. 371).
(2) Accumulatoren en loodslib genoemd onder 1 b) mogen niet
met pikrinezuur genoemd onder 7 a) van klasse Ia (rn. 21) in één
wagen geladen worden.
(3) Stoffen behorende tot klasse V mogen niet in één wagen geladen
worden met radioactieve stoffen vallende onder klasse IVb (rn.
451).
(4) Zuren behorende tot klasse V alsmede stoffen en voorwerpen,
die deze zuren bevatten, mogen niet in één wagen geladen worden
met bariumazide genoemd onder 11 en 12, noch met natriumazide of
chloraathoudende onkruidverdelgingsmiddelen genoemd onder 16 van
klasse IVa (rn. 401).
521 Voor zendingen, die niet in één wagen geladen mogen worden,
moeten afzonderlijke vrachtbrieven opgemaakt worden (art. 6, § 9,
2e lid, CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
522 (1) Pakmiddelen genoemd onder 13 die als stukgoed worden verzonden,
moeten goed gesloten zijn.
(2) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met de cursief gedrukte benaming in rn. 501 en moet
rood onderstreept zijn.
(3) Ledige ongereinigde houders, welke fluorwaterstofzuur [1 h)]
hebben bevat, moeten voorzien zijn van een etiket volgens model
nr. 4 (zie Aanhangsel V) en mogen aan de buitenzijde niet besmet
zijn met sporen van het zuur.
523-
599

CLASSE VI. MATIÈRES RÉPUGNANTES OU SUSCEPTIBLES
DE PRODUIRE UNE INFECTION
1. Enumération des matières
600 Parmi les matières entrant dans la définition de la classe VI, ne
sont admises au transport que celles énumérées au marg. 601, ceci
sous réserve des conditions prévues aux marg. 601 à 616. Elles sont
dès lors des matières de l'Annexe 1.
601 1° Les tendons frais, les retailles de peaux fraîches, non chaulées ou
non salées, ainsi que les déchets de tendons frais ou de retailles
de peaux fraîches, les cornes et onglons ou sabots frais non
nettoyés d'os et de parties molles adhérentes,, les os frais non
nettoyés de chairs ou autres parties molles adhérentes, les soies
et poils de porc bruts.
Nota. Les retailles de peaux humides et fraîches, chaulées ou salées, ne
sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I.
2° Les peaux fraîches, c'est-à-dire celles qui ne sont pas salées et
les peaux salées qui laissent dégoutter, en quantités incommodantes,
de la saumure mêlée de sang.
Nota. Les peaux bien salées ne contenant qu'une petite quantité d'humidité
ne sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I.
3° Les os nettoyés ou séchés, les cornes et onglons ou sabots nettoyés
ou séchés.
Nota. Les os dégraissés et secs ne dégageant aucune odeur putride ne
sont pas soumis aux prescriptions de l'Annexe I.
4° Les caillettes de veau fraîches, nettoyées de tout reste d'aliments.
Nota. Les caillettes de veau séchées ne dégageant pas de mauvaise odeur
ne sont pas soumises aux prescriptions de l'Annexe I.
5° Les résidus comprimés, provenant de la fabrication de la colle
de peau (résidus calcaires, résidus du chaulage des retailles de
peaux ou résidus utilisés comme engrais).
6° Les résidus non comprimés, provenant de la fabrication de la
colle de peau.
7° Uurine saine protégée contre la décomposition.
8° Les matières animales répugnantes ou susceptibles de produire
une infection, autres que celles dénommées spécialement ci-dessus.
9° Le fumier mélangé de paille.
10° Les autres matières fécales et les matières fécales provenant des
fosses d'aisance.
11° Les emballages vides et les sacs vides ayant renfermé des matières
des 1° à 6°, 8° et 10° de la classe VI ainsi que les bâches qui ont
servi à recouvrir des matières de la classe VI.

KLASSE VI. WALGINGWEKKENDE OF GEVAAR VOOR
BESMETTING OPLEVERENDE STOFFEN
1. Opsomming der stoffen
600 Van de stoffen, vallende onder de omschrijving van klasse VI,
worden slechts ten vervoer toegelaten die, welke opgesomd zijn onder
ra. 601 en dan nog slechts onder de voorwaarden, genoemd onder rn.
601—616. Dit zijn derhalve stoffen van Bijlage I.
6U1 1. Verse pezen, niet gekalkte of niet gezouten verse versneden huiden,
alsmede afval van verse pezen of van verse versneden huiden,
de van beenderen en aangehechte weke delen niet gereinigde
verse horens en hoeven, de van vlees en andere aangehechte weke
delen niet gereinigde verse beenderen, onbewerkte varkensborstels
en -haren.
Opmerking. Natte verse versneden huiden, gekalkt of gezouten, zijn niet
onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
2. Verse huiden, d.w.z. ongezouten huiden en huiden, welke zodanig
gezouten zijn, dat zij een hinderlijke hoeveelheid met bloed gemengde
pekel laten afdruipen.
Opmerking. Goed gezouten huiden met slechts een geringe hoeveelheid
vocht, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
3. Gereinigde of gedroogde beenderen, gereinigde of gedroogde
horens of hoeven.
Opmerking. Ontvette droge beenderen, welke geen rottingslucht verspreiden,
zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
4. Verse, van alle voedselresten gereinigde kalvermagen.
Opmerking. Gedroogde kalvermagen, welke geen onaangename geur verspreiden,
zijn niet onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I.
5. Uitgeperste bezinksels uit de ketels der lijmfabrieken (kalkhoudende
bezinksels, overblijfsels van het kalken van huiden of afval
voor bemestingsdoeleinden).
6. Niet uitgeperste bezinksels uit de ketels der lijm fabrieken.
7. Gezonde urine gevrijwaard tegen bederf.
8. Andere, hierboven niet met name genoemde walging wekken de of
gevaar voor besmetting opleverende dierlijke stoffen.
9. Met stro vermengde stalmest.
10. Andere faecale stoffen en latrine stof f en,
11. Ledige pakmiddelen en ledige zakken, welke stoffen genoemd
onder 1—6, 8 en 10 van klasse VI hebben bevat, alsmede dekzeilen,
welke gebruikt zijn voor de bedekking van stoffen van
klasse VI.

12° Les emballages vides ayant renfermé des matières du 7° de la
classe VI.
Nota ad 11° et 12°. Non nettoyés, ils sont exclus du transport.
2. Conditions de transport
(Les prescriptions relatives aux emballages vides et aux bâches
sont réunies sous F.)
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
602 (1) Les emballages seront fermés et étanches de manière à empêcher
toute déperdition du contenu. Pour la prescription spéciale
relative aux récipients métalliques contenant des matières des 1° et
8°, voir marg. 609 (4) a).
(2) Ils doivent, y compris les fermetures, être en toutes parties
solides et forts de manière à exclure tout relâchement en cours de
route et à répondre sûrement aux exigences normales du transport.
2. Emballage de matières isolées.
603 (1) Comme envois de détail, les matières des 1° à 6° et 8° seront
emballées dans des tonneaux, cuveaux ou caisses, et celles du 7° dans
des récipients en tôle de fer zinguée.
(2) Peuvent aussi être emballés dans des sacs:
a) les soies et poils de porc bruts secs (1°); pour les matières qui
ne sont pas sèches, l'emballage dans des sacs n'est permis que du
1er novembre au 15 avril;
b) les matières du 2°, en tant que les sacs sont imprégnés de désinfectants
appropriés, mais pendant les mois de novembre à février
seulement;
c) les matières des 3° et 4°.
(3) Aucune trace du contenu ne doit adhérer extérieurement aux
colis.
604 Comme wagons complets, les matières des 1° à 10° peuvent être
transportées avec les emballages minima ci-après ou aussi sans emballage
dans les conditions suivantes:
a) les matières des 1°, 2° et 8°:
1. pendant les mois de novembre à février, non emballées; pendant
les autres mois, emballées dans des sacs imprégnés de
désinfectants appropries;

12. Ledige pakmiddeien, welke stoffen genoemd onder 7 van klasse
VI hebben bevat.
Opmerking bij 11 en 12, Ongereinigd zijn zij van vervoer uitgesloten.
2. Vervoersvoorwaarden
(De voorschriften voor ledige pakmiddeien zijn samengevat onder F.)
A. Colli.
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
602 (1) Pakmiddeien moeten zodanig gesloten en zo dicht zijn, dat elk
verlies van de inhoud is uitgesloten. Voor bijzondere voorschriften
voor metalen houders met stoffen genoemd onder 1 en 8, zie rn. 609
(4) a).
(2) Zij moeten, met inbegrip van sluitingen, overal zo deugdelijk
en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken, terwijl
zij voorts in alle opzichten moeten voldoen aan normale vervoerseisen.
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen.
603 (1) Als stukgoed moeten stoffen genoemd onder 1—6 en 8 verpakt
zijn in tonnen, kuipen of kisten en die genoemd onder 7 in
houders van gegalvaniseerd staal.
(2) Ook is verpakking in zakken toegestaan voor:
a) droge, onbewerkte varkensborstels en -haren (1); voor het niet
droge materiaal is verpakking in zakken slechts toegestaan van 1 November
tot 15 April;
b) stoffen genoemd onder 2, indien de zakken gedrenkt zijn met
geschikte desinfectiemiddelen, doch slechts gedurende de maanden
November tot en met Februari;
c) stoffen genoemd onder 3 en 4.
(3) De buitenzijde der colli moet vrij zijn van sporen van de inhoud.
604 Als wagenlading mogen stoffen genoemd onder 1—10 vervoerd
worden in de hierna genoemde minimumverpakking of ook onverpakt,
onder de volgende voorwaarden:
a) stoffen genoemd onder 1, 2 en 8:
1. gedurende de maanden November tot en met Februari onverpakt;
gedurende de overige maanden verpakt in zakken gedrenkt
met geschikte desinfectiemiddelen;

2. les cornes, onglons ou sabots ou os frais (1°) pendant tous
les mois, emballés ou non, à condition qu'ils aient été arrosés
de désinfectants appropriés; de même les autres matières, mais
seulement dans des wagons couverts aménagés spécialement et
munis d'installations de ventilation [voir marg. 609 (3)];
3. si toutefois la mauvaise odeur ne peut pas être supprimée par
la désinfection, les matières seront emballées dans des tonneaux
ou cuveaux;
b) les matières du 3° non emballées;
c) les caillettes de veau (4°) renfermées dans des emballages ou
dans des sacs;
d) les matières du 5° non emballées, si elles sont arrosées de lait de
chaux de manière qu'aucune odeur putride ne puisse se faire sentir.
Si la mauvaise odeur ne peut pas être supprimée, elles doivent
être emballées dans des tonneaux, cuveaux ou caisses;
e) les matières du 6° renfermées dans des tonneaux, cuveaux ou
caisses;
f) les matières du 7° emballées dans des récipients en tôle de fer
zinguée;
g) le fumier mélangé de paille (9°) non emballé;
h) les matières fécales, y compris celles provenant des fosses d'aisance
(10°), renfermées dans des récipients en tôle.
3. Emballage en commun.
605 Parmi les matières du marg. 601 peuvent seulement être réunies
dans un même colis, entre elles, dans l'emballage prescrit, les matières
groupées sous le même chiffre.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis.
606 Pas de prescriptions.
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
607 (1) Les matières de la classe VI ne sont admises en grande vitesse
qu'en wagons complets.
(2) Les matières des 9° et 10° ne sont également admises, en petite
vitesse, qu'en wagons complets.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
608 La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères
italiques au marg. 601. Si celle-ci ne contient pas le nom de la matière,
le nom commercial sera inscrit, complété de: ^Marchandise du
8° de la classe F/'Y La • désignation de la marchandise doit être
soulignée en rouge.

2. verse horens, hoeven of beenderen (1) al of niet verpakt het
gehele jaar door, mits zij met geschikte desinfeetiemiddelen zijn
besproeid; hetzelfde geldt voor de overige stoffen, voorzover
deze in gesloten speciaal ingerichte wagens, voorzien van ventilatie
[zie rn. 609 (3)] worden vervoerd;
3. kunnen de desinfectiemiddelen de stank echter niet dekken,
dan moeten de stoffen verpakt zijn in tonnen of kuipen;
b) stoffen genoemd onder 3, onverpakt;
c) kalvermagen (4), in houders of zakken;
d) stoffen genoemd onder 5 onverpakt, indien zij zodanig besproeid
zijn met kalkmelk, dat geen rottingslucht te bespeuren is. Indien de
stank niet te dekken is, moeten zij verpakt zijn in tonnen, kuipen
of kisten;
e) stoffen genoemd onder 6 verpakt in tonnen, kuipen of kisten;
f) stoffen genoemd onder 7 verpakt in houders van gegalvaniseerd
staal;
g) met stro vermengde stalmest (9) onverpakt;
h) faecale stoffen en latrinestoffen (10) verpakt in plaatstalen
houders.
3. Gezamenlijke verpakking.
605 Van de stoffen opgesomd onder rn. 601 mogen slechts met elkander
in één collo zijn verenigd: stoffen behorende tot hetzelfde cijfer in de
voorgeschreven verpakking.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli.
606 Geen voorschriften.
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
607 (1) Stoffen van klasse VI zijn als snelgoed slechts ten vervoer toegelaten
als wagenladingen.
(2) Stoffen genoemd onder 9 en 10 zijn ook als vrachtgoed slechts
als wagenlading ten vervoer toegelaten.
608
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen van rn. 601.
Indien de naam van de stof daar niet cursief gedrukt is aangegeven,
moet de handelsnaam worden vermeld met de toevoeging: „Goederen
genoemd onder 8 van klasse VI". De aanduiding van de goederen
moet rood onderstreept zijn.

D. Matériel et engins de - transport.
1, Conditions relatives aux wagons et au chargement.
609 (1) Les matières de la classe VI seront chargées dans des wagons
découverts.
(2) Seront recouverts:
a) d'une bâche, imprégnée de désinfectants appropriés et recouverte
à son tour d'une seconde bâche, les matières des 1°, 2° et 8°;
b) d'une bâche ou de carton bitumé, les cornes, onglons ou sabots
ou os frais (1°), non emballés et arrosés de désinfectants appropriés;
c) d'une bâche, les matières du 3° non emballées, à moins que
ces matières ne soient arrosées de désinfectants appropriés de manière
à éviter une mauvaise odeur;
d) d'une bâche, les matières du 9° non emballées.
(3) Les matières des 1°, 2° et 8° peuvent également être chargées
dans des wagons couverts, aménagés spécialement et munis d'installations
de ventilation.
(4) Peuvent également être chargées dans des wagons couverts:
a) les matières des 1° et 8°, si elles sont renfermées dans des
récipients métalliques, munis d'une fermeture de sûreté pouvant céder
à une pression intérieure;
b) les matières des 3° et 4°.
610 (1) Les colis renfermant des matières rangées dans la présente
classe peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir
Appendice VI).
(2) Les matières dont l'expédition en vrac est autorisée peuvent
être renfermées dans de petits containers.
(3) Les interdictions de chargement en commun prévues au marg.
612 devront être respectées à l'intérieur du petit container.
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons.
611 Pas de prescriptions.
E. Interdictions de chargement en commun.
612 Les matières de la classe VI ne doivent pas être chargées en commun
dans le même wagon avec des denrées alimentaires ou des objets
de consommation.

D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
609 (1) Stoffen vallende onder klasse VI moeten in open wagens worden
geladen.
(2) In de volgende gevallen moet de lading bedekt zijn:
a) met een dekzeil, gedrenkt in een geschikt desinfectiemiddel, dat
op zijn beurt weer bedekt moet zijn met een tweede dekzeil, voor de
stoffen genoemd onder 1, 2 en 8;
b) met een dekzeil of met asphaltpapier, voor onverpakte en met
geschikte desinfectiemiddelen besproeide, verse horens, hoeven en
beenderen (1);
c) met een dekzeil, voor onverpakte stoffen genoemd onder 3,
tenzij deze stoffen zodanig besproeid zijn met geschikte desinfectiemiddelen,
dat de stank niet merkbaar is;
d) met een dekzeil, voor onverpakte stoffen genoemd onder 9.
(3) Stoffen genoemd onder 1, 2 en 8 mogen ook geladen zijn in
gesloten, speciaal ingerichte wagens, voorzien van ventilatietoestellen.
(4) In gesloten wagens mogen ook zijn geladen:
a) stoffen genoemd onder 1 en 8, indien zij verpakt zijn in metalen
houders, voorzien van een veiligheidssluiting, die voor overdruk kan
wijken;
b) stoffen genoemd onder 3 en 4.
610 (1) Colli, die stoffen, behorende tot deze klasse bevatten, mogen
in kleine laadkisten verenigd zijn (zie Aanhangsel VI).
(2) Stoffen, waarvan vervoer als losgestort goed toegelaten is,
mogen in kleine laadkisten geladen zijn.
(3) Het verbod van samenlading, voorgeschreven in rn. 612 moet
ten aanzien van kleine laadkisten in acht genomen worden.
2. Opschriften en gev aars etiketten op de wagens.
611 Geen voorschriften.
E. Verbod van samenlading.
612 Stoffen vallende onder klasse VI mogen niet in één wagen geladen
zijn met eetwaren of levensmiddelen.

613 Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les envois
qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même wagon
(art. 6, §9, al. 2, de la CIM).
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
614 (1) Les objets des 11° et 12° seront nettoyés et traités avec des
désinfectants appropriés.
(2) Les objets du 11° ne doivent pas être transportés comme envois
de détail en grande vitesse et seront chargés dans des wagons
découverts; ils ne doivent pas être chargés en commun dans le même
wagon avec des denrées alimentaires ou des objets de consommation.
(3) La désignation de la marchandise dans la lettre de voiture doit
être conforme à la dénomination imprimée en caractères italiques
au marg. 601 et doit être soulignée en rouge.
(4) Des lettres de voiture distinctes doivent être établies pour les
envois qui ne peuvent pas être chargés en commun dans le même
wagon (art. 6, § 9, al. 2, de la CIM).
615 (1) Le chemin de fer peut limiter le transport des matières et objets
de la classe VI à certains trains et prendre des dispositions spéciales
concernant l'heure et le délai du chargement et du déchargement,
ainsi que du camionnage au départ et à l'arrivée.
(2) Si une mauvaise odeur se fait sentir, le chemin de fer peut
faire traiter en tout temps les matières avec des désinfectants
appropriés pour en enlever l'odeur.
616 Les matières de la classe VI seront tenues isolées des denrées
alimentaires ou objets de consommation dans les halles aux marchandises.
617-
699

613 Voor zendingen, die niet met andere in één wagen mogen zijn geladen,
moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt (art. 6,
§9, 2e lid, CIM).
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
614 (1) Voorwerpen genoemd onder 11 en 12 moeten gereinigd en behandeld
zijn met geschikte desinfectiemiddelen.
{2) Voorwerpen genoemd onder 11 mogen niet als; snelgoed
worden vervoerd en moeten in open wagens zijn geladen; zij mogen
niet in één wagen geladen zijn met eetwaren of levensmiddelen.
(3) De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen in rn. 601 en
moet rood onderstreept zijn.
(4) Voor zendingen, die niet met andere in één wagen mogen zijn
geladen, moeten afzonderlijke vrachtbrieven worden opgemaakt
(art. 6, §9, 2e lid, CIM).
615 (1) De spoorwegen kunnen het vervoer van stoffen en voorwerpen
vallende onder klasse VI tot bepaalde treinen beperken en
bijzondere maatregelen nemen omtrent de tijd en de termijn van het
laden en lossen, alsmede omtrent het aan- en afvoeren.
(2) Wordt een stank merkbaar, dan kunnen de spoorwegen te
allen tijde de stoffen doen behandelen met geschikte desinfectiemiddelen
teneinde de stank te dekken.
616 Stoffen vallende onder klasse VI moeten in goederenloodsen apart
gehouden worden van eetwaren en levensmiddelen.
617-
699

CLASSE VIL MATIÈRES DIVERSES
1. Enumératîon des matières
700 Les matières énumérées au marg. 701 sont soumises aux conditions
prévues aux marg. 701 à 721 et sont dès lors des matières de
l'Annexe I.
701 1° Le sulfure de sodium. Voir aussi marg. 701a.
2° Les plaques et les pellicules portant une émulsion sensible aux
radiations lumineuses ou autres (par ex. les plaques photographiques,
les films cinématographiques, les pellicules pour radiographie,
etc.) quand ces plaques et ces pellicules ne sont pas
développées.
701a Le sulfure de sodium (1°) en quantités de 1 kg au plus n'est pas
soumis aux prescriptions de l'Annexe I, à condition qu'il soit emballé
dans des récipients fermés de manière étanche, ne pouvant être
attaqués par le contenu, et que ces récipients soient à leur tour renfermés,
soit seuls, soit en groupes, dans de solides emballages en bois.
2. Conditions de transport
A. Colis.
1. Conditions générales d'emballage.
702 (1) Les emballages seront fermés et aménagés de manière à
empêcher toute déperdition du contenu.
(2) Les matières dont sont constitués les emballages et les
fermetures ne doivent pas être attaquées par le contenu, ni former
avec celui-ci de combinaisons nocives ou dangereuses.
(3) Les emballages, y compris les fermetures, doivent, en toutes
parties, être solides et forts de manière à exclure tout relâchement en
cours de route et à répondre sûrement aux exigences normales du
transport. Les emballages intérieurs seront solidement assujettis dans
les emballages extérieurs.
2. Emballage de matières isolées.
703 Le sulfure de sodium (1°) brut ou en solution sera renfermé dans
des récipients étanches en fer; le sulfure de sodium (1°) raffiné ou
cristallisé peut être renfermé dans d'autres récipients également
étanches.
704-
712
3. Emballage en commun.
713 Le sulfure de sodium (1 °) et les objets du 2° peuvent être emballés
avec des matières ou objets appartenant à d'autres classes — si et en

KLASSE VIL VERSCHILLENDE STOFFEN
1. Opsomming der stoffen
700 De stoffen, opgesomd in m. 701, zijn onderworpen aan de voorwaarden
vermeld in rn. 701—721 en zijn derhalve stoffen van Bijlage
I.
701 1. Natriumsulfide (zwavelnatrium), zie ook rn. 701a.
2. Niet ontwikkelde platen en films met een voor licht en andere
stralen gevoelige emulsie (bijv. photo grafische platen, cinematografische
en radiografische films, enz.).
701a Natriumsulfide (1) in hoeveelheden tot ten hoogste 1 kg is niet
onderworpen aan de voorschriften van Bijlage I, onder voorwaarde,
dat het verpakt is in goed sluitende houders, die niet door de inhoud
aangetast kunnen worden, en dat deze houders, hetzij alleen, hetzij
gezamenlijk, weer in stevige houten buitenverpakking geplaatst zijn.
2. Vervoersvoorwaarden
A. CollL
1. Algemene verpakkingsvoorschriften.
702 (1) De verpakkingen moeten zodanig gesloten en ingericht zijn,
dat er niets van de inhoud naar buiten kan geraken.
(2) Het materiaal, waarvan pakmiddelen en sluitingen vervaardigd
zijn, mag door de inhoud niet worden aangetast, noch daarmede
schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen.
(3) Pakmiddelen, met inbegrip van sluitingen, moeten overal zo
deugdelijk en sterk zijn, dat zij tijdens het transport niet kunnen bezwijken.
Voorts moeten zij in alle opzichten voldoen aan normale
vervoerseisen. De binnenverpakking moet stevig in de buitenverpakking
zijn vastgezet,
2. Verpakking der afzonderlijke stoffen.
703 Natriumsulfide (1), ruw of als loog, moet in dichte stalen houders
verpakt zijn; geraffineerd of gekristalliseerd natriumsulfide (1) mag
in andere eveneens dichte houders verpakt zijn.
704-
712
3. Gezamenlijke verpakking.
713 Natriumsulfide (1) en de voorwerpen genoemd onder 2 mogen
gezamenlijk in één collo zijn verpakt met stoffen of voorwerpen, be-

tant que l'emballage en commun est également admis pour ceux-ci —
ou avec d'autres marchandises. Toutefois la réunion du sulfure de
sodium est interdite avec les matières des 1°, 5°, 6°, 8° et 9° de la
classe V (marg. 501).
Le sulfure de sodium, emballé comme colis conformément aux
conditions qui lui sont propres, sera réuni dans un emballage collecteur
avec les autres marchandises devant être emballées en commun.
L'emballage collecteur, y compris son contenu, ne doit pas peser plus
de 75 kg.
4. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
colis.
714 Les colis renfermant des objets du 2° porteront en caractères de
5 cm au moins l'inscription ,,Films'\ même si ces objets sont des
plaques.
B. Mode d'envoi, restrictions d'expédition.
715 Pas de restrictions.
C. Mentions dans la lettre de voiture.
716 La désignation de la marchandise dans la lettré de voiture doit être
conforme à l'une des dénominations imprimées en caractères italiques
au marg. 701 et doit être soulignée en rouge.
D. Matériel et engins de transport.
1. Conditions relatives aux wagons et au chargement
717 (1) Les colis renfermant du sulfure de sodium (1°) seront chargés
dans des wagons couverts ou découverts bâchés.
(2) Les colis renfermant des objets du 2° seront chargés dans des
wagons couverts.
(3) Les colis renfermant des objets du 2° chargés dans le même
wagon avec des colis renfermant des matières de la classe IVb devront
toujours être à 5 m au moins d'un colis de matières radioactives et
à 10 m au moins d'un groupe de colis de ces matières.
718 Les colis renfermant des matières rangées dans la présente classe
peuvent être groupés à l'intérieur de petits containers (voir Appendice
VI).
2. Inscriptions et étiquettes de danger sur les
wagons.
719 Pas de prescriptions.

horende tot andere klassen — indien en voorzover gezamenlijke verpakking
ook voor deze is toegestaan — of met andere goederen. Het
gezamenlijk verpakken van natriumsulfide met stoffen genoemd onder
1, 5, 6, 8 en 9 van klasse V (rn. 501) is evenwel verboden.
Natriumsulfide moet, indien het in colli verpakt is overeenkomstig
de daarvoor geldende voorschriften, met de andere goederen in een
buitenverpakking verenigd zijn die bruto niet meer dan 15 kg mag
wegen.
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli.
714 Colli, die voorwerpen genoemd onder 2 bevatten, moeten voorzien
zijn van het opschrift „Films" in letters van ten minste 5 cm hoogte,
ook als het platen betreft.
B. Wijze van verzending, beperkende bepalingen betreffende de verzending.
715 Geen beperkingen.
C. Aanduidingen in de vrachtbrief.
716 De aanduiding van de goederen in de vrachtbrief moet gelijkluidend
zijn met een der cursief gedrukte benamingen in rn. 701 en moet
rood onderstreept zijn.
D. Vervoermiddelen en technische hulpmiddelen.
1. Voorschriften betreffende de wagens en het
laden.
717 (1) Colli, die natriumsulfide (1) bevatten, moeten geladen zijn
in gesloten of in met dekzeilen afgedekte open wagens.
(2) Colli, die voorwerpen genoemd onder 2 bevatten, moeten in gesloten
wagens geladen zijn.
(3) Colli, die voorwerpen genoemd onder 2 bevatten en die in één
wagen geladen zijn met colli, die stoffen vallende onder klasse IVb
bevatten, moeten te allen tijde ten minste 5 m van een collo met radioactieve
stoffen en ten minste 10 m van een groep colli met die stoffen
verwijderd zijn.
718 Colli met stoffen behorend tot deze klasse, mogen in kleine laadkisten
verpakt zijn (zie Aanhangsel VI).
2. Opschriften en gevaarsetiketten op de wagens.
719 Geen voorschriften.

£. Interdictions de chargement en commun.
720 Néant.
F. Emballages vides. Autres prescriptions.
721 Les colis renfermant des objets du 2° seront tenus isolés a une
distance de 10 m au moins des colis renfermant des matières de la
classe IVb, dans les halles aux marchandises.
722-
1099

E. Verbod van saimenlading.
720 Geen voorschriften.
F. Ledige pakmiddelen. Verdere voorschriften.
721 Colli met voorwerpen genoemd onder 2 moeten in goederenloodsen
ten minste 10 m van colli met stoffen vallende onder klasse IVb geplaatst
worden.
722-
1099

APPENDICE I
A. Conditions de stabilité relatives aux matières explosives
et aux matières solides inflammables
1100 Les conditions de stabilité énumérées ci-après sont des minima
relatifs, définissant la stabilité requise des matières admises au transport.
Ces matières ne peuvent être remises au transport que si elles
sont entièrement conformes aux prescriptions suivantes.
1101 Ad marg. 21, 1% marg. 101, 4°, et marg. 331, 8°: La nitrocellulose
chauffée pendant une | heure à 132° C ne doit pas dégager de
vapeurs nitreuses jaune brun visibles. La température d'inflammation
doit être supérieure à 180° C. Le fil pyroxylé doit satisfaire aux
mêmes conditions de stabilité que la nitrocellulose. Voir marg. 1151a)
et 1152.
1102 Ad marg. 21, 3°, 4°, 13°, 14° et 15°:
1° Poudres à la nitrocellulose ne renfermant pas de nitroglycérine:
3 g de poudre, chauffée pendant une heure à 132° C, ne doivent
pas dégager de vapeurs nitreuses jaune brun visibles. La température
d'inflammation doit être supérieure à 170° C.
2° Poudres à la nitrocellulose renfermant de la nitroglycérine:
1 g de poudre, chauffée pendant une heure à 110° C, ne doit pas
dégager de vapeurs nitreuses jaune brun visibles. La température
d'inflammation doit être supérieure à 160° C.
Voir marg. 1151b) et 1152.
1103 Ad marg. 21, 5°: Les déchets de films de nitrocellulose lavés et
traités, chauffés pendant une \ heure à 132° C, ne doivent pas dégager
de vapeurs nitreuses jaune brun visibles. Voir marg. 1151a).
1104 Ad marg. 21, 6°, 7°, 8°, 9°, 16° et 17°:
1° Le trinitrotoluène, les mélanges dits trinitrotoluène liquide et le
trinitranisol (6°), l'hexyl (hexanitrodiphény lamine) et l'acide picrique
[7° a)], les pentolites (mélanges de tétranitrate de pentaérythrite
et de trinitrotoluène) et les hexolites (mélanges de triméthylène-trinitramine
et de trinitrotoluène) [7° b)], la penthrite
flegmatisée et l'hexogène flegmatisé [7° c)], le tétryl (tétranitrométhylaniline)
[8° b) et 16° b)], la penthrite (tétranitrate de pentaérythrite)
et l'hexogène (triméthylène-trinitraminé) [9° a) et
17° a)], les pentolites (mélanges de penthrite et de trinitrotoluène)
et les hexolites (mélanges d'hexogène et de trinitrotoluène) [9° b)
et 17° b)], les mélanges de penthrite ou d'hexogène avec de la
cire, de la paraffine ou d'autres substances analogues [9° c) et
17° c)] et la trinitrorésorcine [16° a)], chauffés pendant 3 heures
à une température de 90° C, ne doivent pas dégager de vapeurs
nitreuses jaune brun visibles. Voir marg. 1153 a).

AANHANGSEL I
A. Stabiliteitseisen voor ontplofbare stoffen
en brandbare vaste stoffen
1100 De.hierna genoemde stabiliteitseisen zijn vergelijkende minima, die
de stabiliteit vastleggen, welke vereist is voor ten vervoer toegelaten
stoffen. Deze stoffen mogen slechts ten vervoer wonden toegelaten,
indien zij aan de volgende voorschriften voldoen.
1101 Ad 1 van ra. 21, 4 van rn. 101 en 8 van rn. 331: Nitrocellulose mag
bij verwarming op 132° C gedurende een half uur geen zichtbare geelbruine
nitreuze gassen afscheiden. De ontbrandingstemperatuur moet
hoger zijn dan 180° C. Schietkatoendraad moet aan dezelfde stabiliteitseisen
voldoen als nitrocellulose. Zie ra. 1151 a) en 1152.
1102 Ad 3, 4, 13, 14 en 15 van rn. 21:
Ie. Schietkatoenkruit, zonder nitroglycerine:
3 g kruit mag bij verwarming op 132° C gedurende 1 uur geen
zichtbare geelbruine nitreuze gassen ontwikkelen. De ontbrandingstemperatuur
moet hoger zijn dan 170° C.
2e. Nitroglycerinekruit:
1 g kruit mag bij verwarming op 110° C gedurende 1 uur geen
zichtbare geelbruine nitreuze gassen ontwikkelen. De ontbrandingstemperatuur
moet hoger zijn dan 160° C.
Ziern. 1151 b) en 1152.
1103 Ad 5 van rn. 21: Gewassen en nabehandelde nitrocellulosefilmafval
mag bij verwarming op 132° C gedurende een half uur geen
zichtbare geelbruine nitreuze gassen ontwikkelen. Zie rn. 1151 a).
1104 Ad 6, 7, 8, 9, 16 en 17 van rn. 21:
Ie. Tr mi tr o tolueen (trinitrotoluol), mengsels genaamd vloeibare trinitrotolueen
(trinitrotoluol) en trinitroanisol (6), hexyl (hexanitrodiphenylamine)
en pikrinezuur [7 a)], pentoliet [mengsels van
pentaerythriettetranitraat en trinitrotolueen (trinitrotoluol)] en
hexoliet [mengsels van trimethyleentrinitramine en trinitrotolueen
(trinitrotoluol)] [7 b)], geflegmatiseerde pentriet en geflegmatiseerd
hexogeen [7 c)], tetryl (trinitrophenylmethylnitramine)
[8 b) en 16 b)], pentriet (pentaerythriettetranitraat) en hexogeen
(trimetriyleentrinitramine) [9 a) en 17 a)], pentoliet [mengsels van
pentriet en trinitrotolueen (trinitrotoluol)] en hexoliet [mengsels
van hexogeen en trinitrotolueen (trinitrotoluol)] [9 b) en 17 b)],
mengsels van pentriet en van hexogeen met was, paraffine of overeenkomstige
stoffen [9 c) en 17 c)] en trinitroresorcine [16 a)]
mogen bij verwarming op 90° C gedurende 3 uur geen zichtbare
geelbruine nitreuze gassen ontwikkelen. Zie rn. 1153 a).

2° Les corps nitrés organiques mentionnés sous 8° a) et les corps
nitrés organiques mentionnés sous 16° autres que la trinitrorésorcine
et le tétryl (tétranitrométhylaniline), chauffés pendant
48 heures à une température de 75° C, ne doivent pas dégager
de vapeurs nitreuses jaune brun visibles. Voir marg. 1153 b).
3° Les corps nitrés organiques mentionnés sous 8° et 16° ne doivent
pas être plus sensibles tant à l'inflammation qu'au choc et au frottement
que:
la trinitrorésorcine, s'ils sont solubles dans l'eau,
le tétryl (tétranitrométhylaniline), s'ils sont insolubles dans l'eau.
Voir marg. 1153, 1154, 1155 et 1156.
1105 Ad marg. 21, 10°: Les explosifs à base de nitrate d'ammonium
doivent pouvoir être emmagasinés pendant 48 heures à 75° C sans
dégager de vapeurs nitreuses jaune brun visibles. Avant et après
emmagasinage, ils ne doivent pas être plus sensibles tant à l'inflammation
qu'au choc et au frottement que l'explosif de comparaison
ayant la composition suivante: 80% de nitrate d'ammonium, 12% de
trinitrotoluène, 6% de nitroglycérine et 2% de farine de bois. Voir
marg. 1153 b), 1154, 1155 et 1156.
Un échantillon de l'explosif de comparaison mentionné ci-dessus
est conservé, à la disposition des Etats contractants, au Laboratoire
des substances explosives, à Sevran (Seine-et-Oise) — France,
1106 Ad marg. 21, 11°: L'explosif ne doit pas être plus sensible tant à
l'inflammation qu'au choc et au frottement que l'explosif de comparaison
ayant la composition suivante: 75 % de nitrate de potassium,
10% de soufre et 15% de lignite. Voir marg. 1154, 1155 et 1156.
1107 Ad marg. 21, 18°: Les dynamites ne doivent pas être plus sensibles
tant à l'inflammation qu'au choc et au frottement que la gélatine
explosive avec 93 % de nitroglycérine ou les dynamites à la guhr ne
renfermant pas plus de 75 % de nitroglycérine. Voir marg. 1154 b),
1155 et 1156.
1108 Ad marg. 21, 19°: Les explosifs chlorates et perchloratés ne doivent
renfermer aucun sel ammoniacal. Ils ne doivent pas être plus
sensibles tant à l'inflammation qu'au choc et au frottement qu'un
explosif chlorate ayant la composition suivante: 80 % de chlorate de
potassium, 10 % de dinitrotoluène, 5 % de trinitrotoluène, 4 % d'huile
de ricin et 1 % de farine de bois. Voir marg. 1154, 1155 et
1156.
1109 Ad marg. 21, 20° et 21°: Les poudres noires ne doivent pas être
plus sensibles tant à l'inflammation qu*au choc et au frottement que
la poudre de chasse moulue la plus fine ayant la composition suivante:
75 % de nitrate de potassium, 10 % de soufre et 15 % de charbon de
bourdaine. Voir marg. 1154, 1155 et 1156.

2e. Organische nitroverbindingen, genoemd onder 8 a) en organische
nitroverbindingen, genoemd onder 16, uitgezonderd trinitroresorcine
en tetryl (trinitrophenylmethylnitramine) mogen bij verwarming
op 75° C gedurende 48 uur geen zichtbare geelbruine nitreuze
gassen ontwikkelen. Zie rn. 1153 b).
3e. Organische nitroverbindingen, genoemd onder 8 en 16 mogen geen
grotere vlam-, stoot- en wrijvingsgevoeligheid hebben dan:
trinitroresorcine, indien zij oplosbaar zijn in water, of dan
tetryl (trinitrophenylmethylnitramine), indien zij niet oplosbaar
zijn in water.
Zie rn. 1153, 1154, 1155 en 1156.
1105 Ad 10 van rn. 21: Ammoniumnitraatspringstoffen moeten gedurende
48 uren aan een temperatuur van 75° C kunnen worden blootgesteld
zonder zichtbare geelbruine nitreuze gassen te ontwikkelen.
Voor en na deze proef mogen zij geen grotere vlam-, stoot- en wrijvingsgevoeligheid
hebben dan een vergelijkingsspringstof van de volgende
samenstelling: 80 % ammoniumnitraat, 12 % trinitrotolueen
(trinitrotoluol), 6 % nitroglycerine en 2 % houtmeel. Zie rn. 1153
b), 1154, 1155 en 1156.
Een monster van de hierboven genoemde vergelijkingsspringstof
wordt in het „Lafooratoire des substances explosives" te Sevran (Seineet-Oise),
Frankrijk,, ter beschikking van de contracterende Staten gehouden.
1106 Ad 11 van rn. 21: De ontplofbare stof mag geen grotere vlam-,
stoot- en wrijvingsgevoeligheid hebben dan een vergelijkingsmonster
van de volgende samenstelling: 75 % kaliumnitraat, 10 % zwavel en
15 % bruinkool. Zie rn. 1154, 1155 en 1156.
1107 Ad 18 van rn. 21: Dynamiet mag geen grotere vlam-, stoot- en wrijvingsgevoeligheid
hebben dan springgelatine met 93 % nitroglycerine
of kiezelgoerdynarniet met ten hoogste 75 % nitroglycerine. Zie rn.
1154 b), 1155 en 1156.
1108 Ad 19 van rn. 21: Chloraat- en perchloraatspringstoffen mogen
geen ammoniumzout bevatten. Zij mogen geen grotere vlam-, stooten
wrijvingsgevoeligheid hebben dan een chloraatspringstof van de
volgende samenstelling: 80 % kaliumchloraat, 10% dinitrotolueen
(dinitrotoluol), 5 % trinitrotolueen (trinitrotoluol), 4 % ricinusolie en
1 % houtmeel. Zie rn. 1154, 1155 en 1156.
1109 Ad 20 en 21 van rn. 21: Zwart buskruit mag geen grotere vlam-,
stoot- en wrijvingsgevoeligheid hebben dan het fijnste jachtkruit van
de volgende samenstelling: 75 % kaliumnitraat, 10 % zwavel en 15 %
vuilbomenhoutskool. Zie rn. 1154, 1155 en 1156.

1110 Ad marg. 61, l°b): La matière explosive ne doit pas être plus
sensible tant à l'inflammation qu'au choc et au frottement que le
tétryl. Voir marg. 1154, 1155 et 1156.
1111 Ad marg. 61, l°c): La matière explosive ne doit pas être plus
sensible tant à l'inflammation qu'au choc et au frottement que la
penthrite. Voir marg. 1154, 1155 et 1156.
1112 Ad marg. 61, 5° d): La charge de transmission ne doit pas être
plus sensible tant à l'inflammation qu'au choc et au frottement que
le tétryl. Voir marg. 1154, 1155 et 1156.
1113 Ad marg. 100 (2) d): La charge explosive, après avoir été emmagasinée
durant quatre semaines à 50° C, ne doit pas accuser d'altération
qui serait due à une stabilité insuffisante. Voir marg. 1157.
1114-
1149
B. Règles relatives aux épreuves
1150 (1) Les modalités d'exécution des épreuves indiquées ci-apres sont
applicables lorsque des divergences d'opinion se manifestent sur
l'admissibilité des matières au transport par chemin de fer.
(2) Si l'on suit d'autres méthodes ou modalités d'exécution des
épreuves en vue de la vérification des conditions de stabilité indiquées
dans la Partie A de cet Appendice, ces méthodes doivent mener à la
même appréciation que celle à laquelle on pourrait arriver par les
méthodes ci-après indiquées.
(3) Dans l'exécution des épreuves de stabilité par chauffage, dont
il est question ci-dessous, la température de l'étuve renfermant
l'échantillon éprouvé ne devra pas s'écarter de plus de 2° C de la
température telle qu'elle est fixée; la durée de l'épreuve devra être
respectée à 2 minutes près quand cette durée doit être de 30 minutes
ou 60 minutes, à 1 heure près quand cette durée doit être de 48
heures, et à 24 heures près quand cette durée doit être de 4 semaines.
L'étuve doit être telle qu'après l'introduction de l'échantillon, la
température ait repris sa valeur de régime en 5 minutes au plus.
1151 Epreuve de stabilité chémique à la chaleur (voir marg. 1101, 1102
et 1103).
a) Epreuve sur les matières dénommées aux
marg. 1101 et 1103.
(1) Dans chacune de deux éprouvettes en verre ayant les dimensions
suivantes:
longueur 350 mm

110 Ad 1 b) van rn. 61: De springstof mag geen grotere vlam-, stooten
wrijvingsgevoeligheid hebben dan tetryl. Zie rn. 1154, 1155 en 1156.
111 Ad 1 c) van rn. 61: De springstof mag geen grotere vlam-, stooten
wrijvingsgevoeligheid hebben dan pentriet. Zie rn. 1154, 1155 en
1156.
112 Ad 5 d) van rn. 61: De overdrachtslading mag geen grotere vlam-,
stoot- en wrijvingsgevoeligheid hebben dan tetryl. Zie rn. 1154, 1155
en 1156.
113 Ad rn. 100 (2) d): De ontplofbare sas mag, na bewaren gedurende
4 weken bij 50° C, geen verandering hebben ondergaan, welke wijst
op een onvoldoende stabiliteit. Zie rn. 1157.
114-
149
B. Voorschriften voor de uitvoering der proeven
150 (1) De hierna aangegeven proeven moeten worden genomen, indien
er verschil van mening bestaat over het al of niet ten vervoer toelaten
van de stoffen per spoorweg.
(2) Indien andere beproevingsmethoden voor het onderzoek der
stoffen ten aanzien van de stabiliteitseisen, genoemd onder A van dit
Aanhangsel, worden gekozen, moeten deze leiden tot eenzelfde conclusie
als die op grond van de methoden hierna genoemd.
(3) Wanneer in het onderstaande sprake is van stabiliteitsproeven
bij verhoogde temperatuur, mag bij de uitvoering der proeven de
temperatuur van de stoof, waarin het te onderzoeken monster zich
bevindt, niet meer dan 2° C afwijken van de voorgeschreven temperatuur.
De duur der proef moet tot op 2 minuten nauwkeurig zijn, wanneer
de proef 30 of 60 minuten moet duren, tot op 1 uur, wanneer
de proef 48 uur moet duren en tot op 24 uur wanneer de proef 4
weken moet duren.
De inrichting van de stoof moet zodanig zijn, dat de temperatuur
na ten hoogste 5 minuten na inbrengen van het monster weer de vereiste
waarde heeft bereikt.
X51 Beproeving der chemische stabiliteit bij verhoogde temperatuur (zie
rn. 1101, 1102 en 1103).
a) Beproeving der stoffen genoemd onder rn.
1101 en 1103.
(1) Breng in twee reageerbuizen van de volgende afmetingen:
lengte 350 mm

diamètre intérieur
16 mm
épaisseur de la paroi
1,5 mm
on introduit 1 g d'explosif séché sur du chlorure de calcium. Les
deux éprouvettes, complètement couvertes, sans que la fermeture offre
de résistance, sont ensuite introduites dans une étuve permettant la
visibilité pour les 4/5 au moins de leur longueur et maintenues à une
température constante de 132° C pendant 30 minutes. On observe si,
pendant ce laps de temps, des gaz nitreux se dégagent, à l'état de
vapeurs jaune brun, particulièrement bien visibles sur un fond blanc,
(2) La substance est réputée stable si ces vapeurs sont absentes.
b) Epreuve sur les poudres dénommées au m a r g.
1102.
(1) Poudres à la nitrocellulose ne renfermant pas de nitroglycérine,
gélatinisées ou non: on introduit 3 g de poudre dans des éprouvettes
en verre analogues à celles indiquées sous a) et qui sont ensuite placées
dans une étuve maintenue à une température constante de 132° C.
(2) Poudres à la nitrocellulose renfermant de la nitroglycérine: on
introduit 1 g de poudre dans des éprouvettes en verre analogues à
celles indiquées sous a) et qui sont ensuite placées dans une étuve
maintenue à une température constante de 110° C.
(3) Les éprouvettes contenant les poudres des (1) et (2) sont
maintenues à l'étuve pendant une heure. Pendant cette période des
gaz nitreux ne doivent pas être visibles. Constatation et appréciation
comme sous a).
1152 Température d'inflammation (voir marg. 1101 et 1102).
(1) La température d'inflammation est déterminée en chauffant
0,2 g de matière renfermée dans une éprouvette en verre qui est
immergée dans un bain métallique de Wood. L'éprouvette est placée
dans le bain lorsque celui-ci a atteint 100° C. La température du bain
est ensuite élevée progressivement de 5° C par minute.
(2) Les éprouvettes doivent avoir les dimensions suivantes:
longueur
diamètre intérieur
épaisseur de la paroi
125 mm
15 mm
0,5 mm
et doivent être immergées à une profondeur de 20 mm.
(3) L'épreuve doit être répétée trois fois, en notant chaque fois la
température à laquelle une inflammation de la matière se produit,
c'est-à-dire: combustion lente ou rapide, déflagration ou détonation.
(4) La température la plus basse relevée dans les trois épreuves
indique la température d'inflammation.

inwendige diameter
16 mm
wanddikte
1,5 mm
in elk afzonderlijk 1 g van de boven chloorcalcium gedroogde stof.
Plaats beide losjes afgesloten reageerbuizen vervolgens zodanig in
een stoof, dat zij voor ten minste 4/5 hunner lengte zichtbaar zijn, en
houd de temperatuur gedurende 30 minuten constant op 132° C. Ga
na, of zich gedurende deze tijd geelbruine nitreuze gassen, goed zichtbaar
tegen een witte achtergrond, ontwikkelen.
(2) De stof wordt geacht aan de eisen te voldoen als deze gassen
niet zichtbaar zijn.
b) Beproeving van het kruit, genoemd in rn. 1102.
(1) Al of niet gegelatineerd schietkatoenkruit (zonder nitroglycerine):
Breng 3 g kruit in elk van twee reageerbuizen als bedoeld
onder a). Plaats deze in een stoof met een constante temperatuur
van 132° C.
(2) Nitroglycerinekruit: Breng 1 g kruit in elk van twee reageerbuizen
als bedoeld onder a). Plaats deze in een stoof met een constante
temperatuur van 110° C.
(3) Laat de reageerbuizen met de onder (1) en (2) genoemde
kruitsoorten gedurende 1 uur in de stoof. Gedurende deze tijd mogen
geen nitreuze gassen zichtbaar worden. Controleer en beoordeel als
onder a).
1152 Ontbrandragstemperatiiiir (zie rn. 1101 en 1102).
(1) Bepaal de ontbrandingstempcratuur door 0,2 g van de stof te
verwarmen in een reageerbuisje, gedompeld in een Wood's metaalbad.
Plaats het buisje in het bad bij 100° C. Voer de temperatuur van
het bad met 5° C per minuut op.
(2) De reageerbuisjes moeten de volgende afmetingen hebben:
lengte
inwendige diameter
wanddikte
125 mm
15 mm
0,5 mm,
Ze moeten 20 mm diep in het bad gedompeld zijn.
(3) Voer de proef driemaal uit. Lees telkens de temperatuur af,
waarbij de stof ontbrandt, dat wil zeggen waarbij een langzame of
snelle deflagratie of een detonatie optreedt.
(4) Geef de laagste ontbrandingstemperatuur, waargenomen bij
de drie proeven, op als de ontbrandingstemperatuur.

1153 Epreuve de stabilité chimique à la chaleur (voir marg. 1104 et 1105).
a) Epreuve sur les matières dénommées au
marg. 1104, 1°.
(1) Deux échantillons d'explosif d'un poids unitaire de 10 g sont
introduits dans des flacons cylindriques en verre d'un diamètre intérieur
de 3 cm, d'une hauteur de 5 cm jusqu'à la surface inférieure
du couvercle, bien fermés avec leur couvercle et chauffés dans une
étuve, dans laquelle ils sont bien visibles, pendant 3 heures à une
température constante de 90° C.
(2) Pendant cette période, des gaz nitreux ne doivent pas être
visibles. Constatation et appréciation comme au marg. 1151 a).
b) Epreuve sur les matières dénommées aux
marg. 1104, 2°, et 1105.
(1) Deux échantillons d'explosif d'un poids unitaire de 10 g sont
introduits dans des flacons cylindriques en verre d'un diamètre intérieur
de 3 cm, d'une hauteur de 5 cm jusqu'à la surface inférieure
du couvercle, bien fermés avec leur couvercle et chauffés dans une
étuve, dans laquelle ils sont bien visibles, pendant 48 heures à une
température constante de 75° C.
(2) Pendant cette période, des gaz nitreux ne doivent pas être
visibles. Constatation et appréciation comme au marg. 1151 a).
1154 Epreuve de sensibilité au chauffage au rouge et à l'inflammation
(voir marg. 1104 à 1112).
a) Epreuve au va se hémisphérique en fer rougi
(voir marg. 1104 à 1106 et 1108 à 1112).
(1) Dans un vase hémisphérique en fer d'une épaisseur de 1 mm
et d'un diamètre de 120 mm, chauffé au rouge, on jette des quantités
croissantes de 0,5 g jusqu'à 10 g de l'explosif à examiner.
Les résultats de l'épreuve sont à distinguer comme suit:
1° inflammation avec combustion lente (explosifs au nitrate d'ammonium)
,
2° inflammation avec combustion rapide (explosifs chlorates),
3° inflammation avec combustion violente et déflagration (poudre
noire),
4° détonation (fulminate de mercure).
(2) On doit tenir compte de l'influence de la masse d'explosif
employée sur la marche des phénomènes.
(3) L'explosif à examiner ne doit montrer aucune différence essentielle
avec l'explosif de comparaison.

1153 Beproeving der chemische stabiliteit bij verhoogde temperatuur (zie
rn. 1104 en 1105).
a) Beproeving der stoffen, genoemd onder 1 van
rn. 1104.
(1) Breng twee monsters van de springstof, elk van 10 g, afzonderlijk
in twee weegflesjes met een inwendige diameter van 3 cm
en een hoogte tot aan de onderkant van de stop van 5 cm. Plaats de
gesloten flesjes goed zichtbaar gedurende 3 uren in een stoof met een
constante temperatuur van 90° C.
(2) Gedurende de proef mogen geen nitreuze gassen zichtbaar
worden. Controleer en beoordeel als aangegeven in rn. 1151 a).
b) Beproeving der stoffen, genoemd onder 2
van rn. 1104 en onder rn. 1105.
(1) Breng twee monsters van de springstof, elk van 10i g, afzonderlijk
in twee weegflesjes met een inwendige diameter van 3 cm en
een hoogte tot aan de onderkant van de stop van 5 cm. Plaats de gesloten
flesjes goed zichtbaar gedurende 48 uren in een stoof met een
constante temperatuur van 75° C.
(2) Gedurende deze tijd mogen geen nitreuze gassen zichtbaar
worden. Controleer en beoordeel als aangegeven in rn. 1151 a).
1154 Beproeving bij roodgloeihitte en door ontsteking met een vlam (vlamgevoeligheid)
(zie rn. 1104—1112).
a) Beproeving in een roodgloeiende ijzeren
schaal (zie rn. 1104—1106 en 1108—1112).
(1) Werp in een tot roodgloeihitte verwarmde ijzeren schaal in de
vorm van een halve bol, 1 mm dik, diameter 120 mm, monsters van
de te onderzoeken stof, opklimmend van 0,5 tot 10 g.
Onderscheid de resultaten als volgt:
Ie. ontbranding gevolgd door langzaam opbranden (animoniumnitraatspringstof
fen),
2e. ontbranding gevolgd door snel opbranden (chloraatspringstoffen),
3e. ontbranding met heftige explosieve verbranding en ontploffing
(zwart buskruit),
4e. detonatie (slagkwik).
(2) Houd rekening met de invloed van de gebruikte hoeveelheid
van de stof op het verloop der verschijnselen.
(3) De onderzochte stof mag bij de proef geen wezenlijke verschillen
vertonen met de vergelijkingsstof.

(4) Les vases en fer doivent être nettoyés avec soin avant toute
épreuve et souvent remplacés.
b) Epreuve d'aptitude à l'inflammation (voir
marg. 1104 à 1112).
(1) L'explosif à examiner est placé, sous forme d'un petit tas, sur
une plaque en fer, en employant — d'après les résultats de l'épreuve
sous a) — des quantités croissantes de 0,5 g jusqu'à 100 g au maximum.
(2) Le sommet du petit tas est ensuite mis en contact avec la
flamme d'une allumette et on note si l'explosif s'allume et brûle
lentement, déflagre ou détone et si, une fois enflammé, la combustion
continue même après que l'allumette a été éloignée. Si aucune inflammation
ne se produit, on fait une épreuve analogue en mettant
l'explosif en contact avec une flamme de gaz et on fait les mêmes
constatations.
(3) Les résultats de l'épreuve sont mis en parallèle avec ceux qu'on
obtient sur l'explosif de comparaison.
1155 Epreuve de sensibilité au choc (voir marg. 1104 à 1112).
(1) Les explosifs doivent être pulvérisés et séchés sur du chlorure
de calcium. Les explosifs qui, eu égard à leur nature, ne peuvent pas
être pulvérisés, sont coupés en petits morceaux ou râpés; s'il s'agit
d'explosifs à l'état gélatineux, on prépare de petits disques.
(2) L'appareil pour l'exécution de l'épreuve consiste en une masse
glissant entre deux barres et pouvant être fixée à une hauteur de
chute déterminée; cette masse doit pouvoir être déclenchée facilement
en vue de la chute. La masse ne tombe pas directement sur l'explosif,
mais tombe sur un pilon constitué par une partie supérieure D et une
partie inférieure E, toutes les deux en acier très dur glissant légèrement
dans l'anneau de guide F (esquisse 1). L'échantillon de l'explosif
est placé entre la partie supérieure et la partie inférieure du pilon.
Celui-ci et l'anneau de guide se trouvent dans un cylindre de protection
C en acier trempé, placé sur un bloc en acier B lequel est
plongé dans une fondation en ciment A (esquisse 2). Les dimensions
des différentes parties sont indiquées dans l'esquisse ci-après.

(4) Reinig de ijzeren schalen vóór iedere proef zorgvuldig en vervang
ze dikwijls.
b) Bepaling van de vlamg evo eligh eid (zie rn. 1104
—1112).
(1) Breng de te onderzoeken stof in een hoopje op een platte
ijzeren schaal en wel — in verband met de resultaten van de proef
genoemd onder a) — in hoeveelheden opklimmend van 0,5 g tot ten
hoogste 100 g.
(2) Breng de vlam van een lucifer in aanraking; met de top van
de opgehoopte stof en ga na of de stof ontstoken wordt en al of niet
blijft doorbranden nadat de lucifer is verwijderd, daarna langzaam
opbrandt, resp. deflagreert of detoneert.
Voer een soortgelijke proef uit, indien geen ontsteking heeft plaatsgevonden,
door de stof in aanraking te brengen met een gasvlam;
verricht dezelfde waarnemingen.
(3) Vergelijk de resultaten met die, welke men verkrijgt met de
vergelijkingsspringstof.
1155 Bepaling van de stootgevoeligheid (zie rn. 1104—1112)
(1) Breng de ontplofbare stoffen in poedervorm en droog ze boven
chloorcalcium. Stoffen, welke met het oog op hun aard niet in
poedervorm gebracht kunnen worden, moeten in kleine stukjes worden
gesneden of geraspt; maak van gelatineuze springstoffen kleine
schijfjes.
(2) Het toestel voor de uitvoering van de proef bestaat uit een,
tussen twee kolommen geleid, vrijvallend gewicht, dat op een bepaalde
valhoogte moet kunnen worden ingesteld, en voor de val op gemakkelijke
wijze kan worden vrijgemaakt. Het gewicht valt niet rechtstreeks
op de stof, maar op een stempel, bestaande uit een bovenste
deel D en een onderste deel E, beide van gehard staal en gemakkelijk
glijdend in de bus F (fig. 1). Het monster van de stof wordt gelegd
tussen het bovenste en het onderste deel van de stempel, die zich met
de bus bevindt in een gehard stalen beschermingscylinder C. Deze
cylinder rust op een stalen blok B, dat verzonken zit in een betonnen
fundering A (fig. 2). De afmetingen der onderdelen zijn in de figuren
aangegeven.

[TRB-1954-111_01.gif]

[TRB-1954-111_02.gif]

(3) Les épreuves sont exécutées tour à tour sur l'explosif à examiner
et sur l'explosif de comparaison de la manière suivante:
a) L'explosif, mesuré à l'aide d'une petite cuiller de la capacité
de 0,05 cm 3 , est disposé avec soin entre les deux parties du pilon,
dont les surfaces de contact ne doivent pas être humides. La température
ambiante ne doit pas dépasser 30° C, ni être inférieure à
15° C. Chaque échantillon de l'explosif doit recevoir le choc une seule
fois. Après chaque épreuve, le pilon et l'anneau de guide doivent
être nettoyés avec soin, en enlevant tout résidu éventuel d'explosif.
b) Les épreuves doivent être commencées à des hauteurs de chute
susceptibles de provoquer l'explosion complète des explosifs soumis
à l'épreuve. On diminue graduellement la hauteur de chute jusqu'à ce
qu'on arrive à une explosion incomplète ou nulle. A cette hauteur
on exécute quatre épreuves de choc et, si au moins une de ces
épreuves donne lieu à une explosion nette, on exécute encore quatre
épreuves à une hauteur de chute légèrement inférieure et ainsi de
suite.
c) Est considérée comme limite de sensibilité la hauteur de chute
la plus basse qui a causé une explosion nette au cours d'une série
d'au moins quatre épreuves exécutées à cette hauteur.
d) L'épreuve de choc est normalement exécutée avec une masse
de chute de 2 kg; cependant si la sensibilité au choc avec cette masse
dépasse la hauteur de chute de 60 à 70 cm, l'épreuve de choc doit
être exécutée avec une masse de chute de 5 kg.
1156 Epreuve de sensibilité au frottement (voir marg. 1104 à 1112).
(1) L'explosif doit être séché sur du chlorure de calcium. Un
échantillon d'explosif est comprimé et fortement pilonné dans un
mortier de porcelaine non verni, au moyen d'un pilon également non
verni. On doit avoir soin que le mortier et le pilon possèdent une
température supérieure de 10 degrés environ à la température ambiante
(15° à 30° C).
(2) Les résultats de l'épreuve sont mis en parallèle avec ceux qu'on
obtient sur l'explosif de comparaison et sont à distinguer comme suit:
1° aucun effet;
2° faibles crépitements isolés;
3° crépitements fréquents ou crépitements isolés très énergiques.
(3) Les explosifs qui, à l'épreuve, donnent le résultat indiqué sous
1 ° sont considérés comme pratiquement insensibles au frottement; ils
sont qualifiés de modérément sensibles s'ils donnent le résultat mentionné
sous 2°; ils sont considérés comme très sensibles lorsqu'ils
donnent le résultat indiqué sous 3°.
1157 La stabilité des produits dénommés au marg.
1113 est contrôlée suivant les méthodes de laboratoire ordinaires.
1158-
1199

(3) De proeven worden als volgt afwisselend uitgevoerd met de te
onderzoeken stof en met de vergelijkingsspringstof:
a) Meet de stof af met een kleine lepel die een inhoud van 0,05
cm 3 heeft, en breng de stof zorgvuldig tussen de beide delen van de
stempel waarvan de aanrakingsvlakken niet vochtig mogen zijn.
De temperatuur van de omgeving dient tussen 15° en 30° C te
liggen. Laat op iedere afgemeten hoeveelheid stof het gewicht slechts
éénmaal vallen. Maak na elke proef stempel en bus zorgvuldig
schoon. Verwijder alle resten van de stof uit het toestel.
b) Begin de proeven met valhoogten, waarbij de desbetreffende
stof volledig explodeert. Verminder geleidelijk de valhoogte totdat de
explosie onvolledig wordt of uitblijft. Neem bij deze hoogte vier
stootproeven en herhaal deze vier proeven bij een iets geringere valhoogte
enz. indien zich ook maar bij één der proeven een duidelijke
explosie voordoet.
c) Neem als grens voor de gevoeligheid de laagste valhoogte,
waarbij juist één duidelijke explosie heeft plaats gehad bij ten minste
vier bij die valhoogte genomen proeven.
d) Voer de proef uit met een valgewicht van 2 kg; gebruik echter
een gewicht van 5 kg wanneer de stootgevoeligheid zo gering is dat
de valhoogte met een gewicht van 2 kg groter wordt dan 60 k 70 cm.
1156 Bepaling van de wrijvingsgevoeligheïd (zie rn. 1104—1112).
(1) Droog de stof boven chloorcalcium. Wrijf een monster van
de stof krachtig in een mortier van ongeglazuurd porcelein met een
eveneens ongeglazuurde stamper. Zorg ervoor dat de temperatuur
van mortier en stamper ongeveer 10° C hoger is, dan die van de
omgeving (15°—3O° C).
(2) Voer dezelfde proeven uit met de vergelijkingsspringstof en
onderscheid de stoffen aan de hand van de volgende verschijnselen:
Ie. geen effect;
2e. af en toe zwak geknetter;
3e. voortdurend geknetter of af en toe een knal.
(3) De stoffen, die bij de proeven het resultaat genoemd onder
Ie geven, worden als vrijwel wrijvingsongevoelig beschouwd; zij worden
matig gevoelig genoemd, indien zij het resultaat genoemd onder 2e
geven; zij worden beschouwd als zeer gevoelig, indien zij het resultaat
genoemd onder 3e geven.
1157 De stabiliteit van de onder rn. 1113 genoemde
stoffen wordt beproefd volgens de gewone laboratoriummethoden.
1158-
1199

APPENDICE II
Prescriptions relatives à la nature des récipients en alliages
d'aluminium pour certains gaz de la classe Id
A. Qualité du matériau
1200 (1) Les matériaux des récipients en alliages d'aluminium, qui sont
admis pour les gaz mentionnés au marg. 133 (2), al. 2, doivent
satisfaire aux exigences suivantes:
Dureté Brinell H en kg/mm
jusqi
2 . .
Résistance à la traction pz en kg/
mm 2
Limite d'élasticité apparente ot en
kg/mm 2 (déformation permanente
X - 2°/00)
Allongement après rupture 5 d
dans le sens longitudinal, A5 en%
Coefficient de pliage k dans le sens
transversal, éprouvettes concaves
et convexes . . . . . . .
Résilience % en kgm/cm 2 u'à 30 kg/cm
. . . .
2
55 à 65
22 à 26
10 à 14
30 à 22
Matériaux pour récipients soumis à une pression d'épreuve
40 à 30
4
jusqu'à 60 kg/cm 2
75 à 95
26 à 30
17 à 21
22 à 19
30 à 25
3
au-dessus de
60 kg/cm 2
105 à 140
38 à 55
23 à 41
16 à 12
24 à 13
3 à 2,5
Les valeurs intermédiaires doivent être tirées des diagrammes à la
page suivante x ).
(2) En ce qui concerne les valeurs du matériau indiquées sous (1),
les tolérances suivantes sont admises: allongement après rupture
moins 10% des chiffres indiqués au tableau ci-dessus; coefficient de
pliage moins 20%; résilience moins 30%.
(3) L'épaisseur de la paroi des récipients en alliages d'aluminium,
à la partie la plus faible, doit être la suivante:
lorsque le diamètre du récipient est inférieur à 50 mm 1,5 mm
au moins,
lorsque le diamètre du récipient est de 50 à 150 mm 2,0 mm
au moins,
lorsque le diamètre du récipient est supérieur à 150 mm 3,0 mm
au moins.
(4) Les fonds des récipients auront un profil en plein cintre, en
ellipse ou en anse de panier; ils devront présenter la même sécurité
que le corps du récipient.
x ) Lees ,,page 302".

AANHANGSEL II
Voorschriften betreffende de eigenschappen der uit aluminiumlegeringen
vervaardigde drukvaten voor enkele gassen
van klasse ld
A. Kwaliteit van het materiaal
1200 (1) Het materiaal der uit aluminiumlegeringen bestaande drukvaten,
die voor de onder 2 van rn. 133, lid 2 genoemde gassen zijn
toegelaten, moet aan de volgende eisen voldoen:
t(
Brinellhardheid HB in kg/mm 2 ot 30 kg/cm
.
a
55—65
Treksterkte aB in kg/mm 2 . . . .
0,2 - Rekgrens a02 in kg/mm 2 . .
Rek in langsrichting voor L ==
5,65 VSO; Adp5in % . . . .
Buiggetal k in dwarsrichting, met
holle en bolle proefstaven . . .
Kerfslagwaarde K in kgm/cm 2 . .
Materiaal voor drukvaten, onderworpen aan een proefdruk:
22—26
10—14
30—22
40—30
4
tot 60 kg/cm 2
75—95
26—30
17—21
22—19
30—25
3
groter dan
60 kg/cm 2
105—140
38—55
23—41
16—12
24—13
3-2,5
De tussengelegen waarden moeten van de op de volgende pagina *)
aangegeven diagrammen overgenomen worden.
(2) Op de onder (1) aangegeven waarden van het materiaal worden
de volgende toleranties toegelaten: rek in langsrichting: —10 %;
buiggetal: —20%; kerfslagwaarde: —30%.
(3) De wanddikte der uit aluminiumlegeringen vervaardigde drukvaten
moet op de dunste plaatsen bedragen:
indien de diameter van het drukvat kleiner is dan 50 mm ten minste
1,5 mm;
indien de diameter van het drukvat 50 tot 150 mm bedraagt ten
minste 2,0 mm;
indien de diameter van het drukvat 150 mm overschrijdt, ten minste
3,0 mm.
(4) Het diametrale profiel der bodems van de drukvaten moet zijn:
cirkelvormig, ellipsvormig of hengselvormig; de bodems moeten aan
dezelfde veiligheidseisen voldoen als de wanden der drukvaten.
0 Lees „pagina 303".

B. Epreuve officielle complémentaire des alliages d'aluminium
contenant du cuivre
1201 (1) En plus des examens prescrits par les marg. 142, 143 et 144, il
faut encore procéder, lors de l'emploi d'alliages d'aluminium contenant
du cuivre, au contrôle de la possibilité de la corrosion intercristalline
de la paroi intérieure du récipient.
(2) En traitant le côté intérieur d'une éprouverte de 1000 mm 2
(33,3 x 30 mm) du matériau contenant du cuivre avec une solution
aqueuse contenant 3% de NaCl et 0,5% de HC1, à la température
ambiante pendant 72 heures, la perte de poids ne doit pas dépasser
50 mg/1000 mm 2 .
€. Protection de la surface intérieure
1202 Une protection de la surface intérieure des récipients au moyen
d'une oxydation anodique, complétée avec des laques spéciales appropriées,
est particulièrement recommandée lorsqu'il ne s'agit pas de
gaz asséchés.
1203-
1299

B. Aanvullend officieel onderzoek van koperhoudende
aiuminiumlegeringen
1201 (1) Behalve de onder rn. 142, 143 en 144 voorgeschreven beproevingen
moet, indien gebruik wordt gemaakt van koperhoudende aluminiumlegeringen,
bovendien de mogelijkheid van interkristallijne
corrosie aan de binnenzijde van de wand van het drukvat onderzocht
worden.
(2) Wanneer een monster van het koperhoudende materiaal groot
1000 mm 2 (33,3 x 30 mm) genomen uit de binnenzijde van de wand
van het drukvat gedurende 72 uur bij kamertemperatuur wordt blootgesteld
aan de inwerking van een waterige oplossing van 3 % NaCl
en 0,5 % HC1, mag het gewichtsverlies niet groter zijn dan 50 mg.
C. Bescherming van het inwendige oppervlak
1202 Bescherming van het inwendige oppervlak der drukvaten door
middel van anodische oxydatie, geseald met speciale daarvoor bestemde
lak, wordt in het bijzonder aanbevolen, als de drukvaten bestemd
zijn voor niet-droge gassen.
1203-
1299

[TRB-1954-111_03.gif]

[TRB-1954-111_04.gif]

APPENDICE III
Epreuves relatives aux matières liquides inflammables de la classe Illa
1300 Le point d'éclair est déterminé au moyen de l'un des appareils
suivants:
a) pouvant être employés aux températures ne dépassant pas
50° C: appareil d'Abel, appareil d'Abel-Pensky, appareil Luchaire-
Finances, appareil Tag;
b) pouvant être employés aux températures supérieures à 50° C:
appareil Pensky-Martens, appareil Luchaire-Finances;
c) à défaut, tout autre appareil capable de donner des résultats ne
s'écartant pas de plus de 2° C de ceux que donnerait, au même lieu,
l'un des appareils ci-dessus.
1301 Le mode opératoire de la mesure sera:
a) pour l'appareil d'Abel, celui de la norme britannique n° 33/44
de Ylnstitute of Petroleum; cette norme pourra être employée aussi
pour l'appareil d'Abel-Pensky;
b) pour l'appareil Pensky-Martens, celui de la norme n° 34/47 de
Ylnstitute of Petroleum, ou de la norme D. 93.46 de l'A. S. T. M.;
c) pour l'appareil Tag, celui de la norme D. 53.46 de l'A. S. T. M.;
d) pour l'appareil Luchaire, celui de l'Instruction annexée à l'arrêté
ministériel (France) du 26 octobre 1925.
Dans le cas d'emploi d'un autre appareil, le mode opératoire
exigera les précautions suivantes:
1° La détermination doit se faire à l'abri des courants d'air.
2° La vitesse d'échauffement du liquide éprouvé ne doit jamais dépasser
5° C par minute.
3° La flamme de veilleuse doit avoir une longueur de 5 mm (±
0,5 mm).
4° On doit présenter la flamme de veilleuse à l'orifice du récipient,
chaque fois que la température du liquide a subi un accroissement
de 1' C.
1302 En cas de contestation sur le classement d'un liquide inflammable,
on retiendra le numéro de classement proposé par l'expéditeur, si
une contre-épreuve de mesure de point d'éclair effectuée sur le liquide
en cause donne une valeur ne s'écartant pas de plus de 2° C des limites
(respectivement 21°, 55° et 100° C) qui figurent dans le marg, 301.
Si une contre-épreuve donne une valeur s'écartant de plus de 2° C
de ces limites, on devra procéder à une deuxième contre-épreuve et
on retiendra finalement la plus élevée des valeurs.

AANHANGSEL Hl
Uitvoering der proeven betreffende brandbare vloeistoffen
behorende tot klasse lila
1300 Bepaal het vlampunt met één van de volgende apparaten:
a) voor vlampunten niet hoger dan 50° G: het Abel-apparaat, het
Abel-Pensky-apparaat, het Luchaire-Finances-apparaat, het Tag-apparaat;
b) voor vlampunten boven 50° C: het Pensky-Martens-apparaat,
het Luchaire-Finances-apparaat;
c) of bij gebreke hiervan met elk ander apparaat, welks uitkomsten
niet meer dan 2° C afwijken van de uitkomsten, die de hierboven
vermelde apparaten op dezelfde plaats zouden geven.
1301 Voer de proef uit:
a) met het Abel-apparaat volgens de Engelse norm nr. 33/44 van
het „Institute of Petroleum'*; gebruik deze norm ook voor het Abel-
Pensky-apparaat;
b) met het Pensky-Martens-apparaat volgens de norm nr. 34/47
van het „Institute of Petroleum" of de norm D ?3.46 van de
A.S.T.M.;
c) met het Tag-apparaat volgens de norm D 53.46 van de A.S.T.M.;
d) met het Luchaire-apparaat volgens de bepalingen der bijlage
van de Franse ministeriële beschikking van 26 October 1925.
Neem bij gebruik van een ander apparaat bij de proef de volgende
voorschriften; in acht:
Ie. De proef moet uitgevoerd worden op een tochtvrije plaats.
2e. De snelheid van verwarmen van de te onderzoeken vloeistof mag
niet meer bedragen dan 5° C per minuut.
3e. Het lokvlammetje moet een lengte van 5 mm (+ 0,5 mm) hebben,
4e. Het lokvlammetje moet telkens als de temperatuur met 1° C gestegen
is bij de opening van het bakje worden gebracht.
1302 Indien verschil van mening bestaat over de rubricering van een
brandbare vloeistof, dan geldt de door de afzender voorgestelde
rubricering, indien bij controle het vlampunt van de desbetreffende
vloeistof niet meer afwijkt dan 2° C van de onder rn. 301
aangegeven grenswaarden (resp. 21°, 55° en 100° C). Indien de
controleproef een waarde aangeeft, die meer dan 2° C van deze
grenswaarden afwijkt, moet een tweede controleproef genomen
worden. De hoogste der beide waarden is maatgevend.

1303 La détermination du taux de peroxyde dans un liquide sera faite
selon le mode opératoire suivant:
On verse dans une fiole d'Erlenmeyer une masse p (voisine de 5 g,
pesée à 1 cg près) du liquide à doser; on ajoute 20 cm 3 d'anhydride
acétique et 1 g environ d'iodure, de potassium solide pulvérisé; on
agite, puis après 10 minutes, on chauffe vers 60° C pendant 3 minutes;
on laisse refroidir 5 minutes, puis on ajoute 25 cm 3 d'eau; on
titre l'iode libéré au moyen d'une solution décinormale d'hyposulfite
de sodium, sans addition d'indicateur: la décoloration totale indiquant
la fin de la réaction. Si n est le nombre de cm 3 de solution
d'hyposulfite nécessaire, le pourcentage de peroxyde (compté en
HoO2) que renferme l'échantillon est obtenu par la formule
[TRB-1954-111_05.gif]
1304-
1399 _ _

1303 Gebruik de volgende werkwijze bij de bepaling van het gehalte
aan peroxyde in een vloeistof:
Giet een hoeveelheid p (ongeveer 5 g, tot op 10 mg nauwkeurig
gewogen) van de te onderzoeken vloeistof in een Erlenmeijer kolf,
voeg 20 cm 3 azijnzuuranhydride en ongeveer 1 g vast kaliumjodide
in poedervorm toe en roer. Laat de vloeistof 10 minuten staan en
verwarm daarna gedurende 3 minuten tot ten hoogste 60° C; laat
de vloeistof 5 minuten afkoelen en voeg vervolgens 25 cm 3 water toe.
Titreer het vrijgekomen jodium met een 0,1 N natriumthiosulfaatoplossing,
zonder toevoeging van een indicator. De totale ontkleuring
duidt het einde van de reactie aan. Bereken het gehalte aan peroxyde
(uitgedrukt in H2O2) volgens de formule [TRB-1954-111_06.gif]
waarin n het aantal
verbruikte cm 3 thiosulfaat aangeeft.
1304-
1399

APPENDICE IV
Conditions d'utilisation des wagons munis d'installations électriques
1400 Les matières explosives de la classe la,
les munitions de la classe Ib,
les objets des 4°, 21°, 22°, 23° et 26° de la classe le,
les matières liquides inflammables des 1°, 2° et 3°, ainsi que
l'aldéhyde acétique, l'acétone et les mélanges d'acétone du 5° de la
classe Illa dans des colis de plus de 50 kg,
les matières solides inflammables des 3° à 8° de la classe Illb et
les matières comburantes de la classe IIIc
ne peuvent être transportés dans des wagons munis d'installations
électriques que lorsque celles-ci satisfont aux conditions suivantes:
a) Les canalisations électriques doivent être fixées solidement et
protégées contre toute avarie mécanique. En tant qu'il ne s'agit pas
de câbles sous plomb ou de canalisations similaires aux câbles protégées
par des enveloppes métalliques sans couture et non sujettes à la
rouille, elles doivent être placées dans des tubes étanches en acier.
Les conduites de courant sous tension et les parties servant à mettre
le courant à la terre doivent être garanties contre tout autorelâchement.
Les parties métalliques du wagon ne doivent pas pouvoir être
utilisées comme conducteur de retour.
b) L'éclairage ne doit se faire qu'au moyen de lampes électriques
à incandescence. Les corps lumineux doivent avoir des entrées de
conduite étanches et être munis, du côté de l'espace réservé au chargement,
d'un verre protecteur fort à fermeture étanche. Si les corps
lumineux ne sont pas fixés dans des renfoncements des parois ou du
plafond les protégeant contre toute avarie mécanique, il y a lieu de
les entourer en outre d'un solide panier ou grillage de protection.
Les lampes à incandescence doivent être garanties contre tout autorelâchement
de leur fixation.
c) Les machines électriques, installations de réglage, interrupteurs
et appareils de sécurité (par ex. les coupe-circuits à fusibles, les interrupteurs
automatiques de courant), dont le fonctionnement peut
produire des étincelles, ainsi que les radiateurs, les réchauds et les
parafoudres, doivent être construits de manière à ne pouvoir provoquer
l'inflammation des mélanges explosibles d'air et de gaz, d'air et
de vapeur ou d'air et de poussière qui existeraient dans l'espace
ambiant (type de construction excluant les explosions). Cette prescription
n'est pas applicable aux installations électriques placées dans
un compartiment qui serait, d'une part, complètement séparé de
l'espace réservé au chargement par des parois absolument étanches,
sans portes de communication et, d'autre part, muni d'ouvertures
d'aération communiquant avec l'extérieur.

AANHANGSEL IV
Voorschriften voor het gebruik van wagens voorzien van
electrische inrichtingen
1400 Ontplofbare stoffen vallende onder klasse Ia,
munitie vallende onder klasse Ib,
voorwerpen genoemd onder 4, 21, 22, 23 en 26 van klasse Ie,
brandbare vloeistoffen genoemd onder 1, 2 en 3 van klasse lila,
evenals aceetaldehyde; aceton en mengsels van aceton (5), in colli
zwaarder dan 50 kg,
vaste brandbare stoffen genoemd onder 3—8 van klasse Illb en
oxyderend werkende stoffen vallende onder klasse IIIc
mogen in wagens met electrische inrichtingen slechts vervoerd worden,
indien voldaan is aan de volgende voorschriften:
a) De electrische leidingen moeten stevig bevestigd en tegen mechanische
beschadiging beschermd zijn. Ze moeten, voorzover het geen
loodkabels of soortgelijke leidingen met een naadloos en corrosiebestendig
metalen omhulsel betreft, in dichte stalen pijpen gelegd
zijn.
Leidingen, die onder spanning staan, en aardleidingen moeten gezekerd
zijn tegen losraken.
Metalen delen van de wagen mogen niet voor stroomgeleidmg aangewend
worden.
b) Voor verlichting zijn alleen electrische gloeilampen toegestaan.
De invoer van de leidingen in de lamphouders moet waterdicht zijn.
De lichtbron moet aan de zijde van de laadruimte voorzien zijn van
een sterke glazen bescherming, die waterdicht afgesloten is. Indien
de lichtpunten niet verzonken in wanden of dak zijn aangebracht,
waardoor ze tegen elke mechanische beschadiging zijn gevrijwaard,
moeten ze bovendien door een stevig beschermend vlecht- of rasterwerk
worden omgeven. De gloeilampen moeten zodanig zijn aangebracht,
dat zij onmogelijk vanzelf los kunnen raken.
c) Electrische machines, regel-, schakel- en veiligheidsinrichtingen
(bijv. zekeringen, automatische schakelaars), waarbij vonken kunnen
optreden, evenals verwarmings- en kooktoestellen en bliksemafleiders,
dienen zo geconstrueerd te zijn, dat ze eventueel in de ruimte aanwezige
ontplofbare mengsels van lucht en gas, damp of stof niet tot
ontbranding kunnen brengen. Dit voorschrift geldt niet voor electrische
inrichtingen, die zijn ondergebracht in een van de laadruimte
door goed dichte wanden zonder verbindingsdeuren volledig gescheiden
gedeelte, dat bovendien voorzien is van met de buitenlucht in
verbinding staande ventilatie-openingen.

1401 (1) Les matières et objets du marg. 1400 ne doivent pas être
chargés dans des wagons munis de transformateurs.
(2) L'emploi de wagons munis de transformateurs à air est permis
pour les matières inflammables et comburantes des classes Illa, Illb
et IIIc qui sont désignées au marg. 1400, si toutes les matières
premières ayant servi à la construction des transformateurs sont incombustibles
ou difficilement inflammables. Les transformateurs
à air doivent être placés sous la caisse du wagon et être séparés
de celle-ci par un isolant de nature et de dimensions telles que l'arc
électrique, qui se produit en cas de fusion d'un enroulement, ne
puisse pas mettre le feu à ladite caisse.
(3) A moins d'être reconnaissables sans autre, les wagons munis
de transformateurs doivent porter un signe distinctif.
1402 Les wagons ne répondant pas à ces conditions pourront toutefois
être utilisés au transport des matières et objets visés ci-dessus si
toutes les installations électriques qui ne satisfont pas à ces prescriptions
sont privées de courant et garanties contre leur mise sous
tension pendant le transport.
1403-
1499

1401 (1) De onder rn. 1400 opgesomde stoffen en voorwerpen mogen
niet in met transformatoren uitgeruste wagens geladen worden.
(2) Voor de onder rn. 1400 opgesomde brandbare en oxyderend
werkende stoffen vallende onder de klassen lila, Illb en IIIc mag men
met luchttransformatoren uitgeruste wagens gebruiken, indien alle
voor de constructie van de transformatoren gebruikte materialen onbrandbaar
of moeilijk brandbaar zijn.
De luchttransformatoren moeten aan de onderzijde van de wagen
zijn aangebracht en hiervan door een zodanige en zo dikke isolerende
laag gescheiden zijn, dat vlambogen, die bij het doorbranden van een
wikkeling ontstaan, niet tot brand in genoemde wagenbak kunnen
leiden.
(3) Met luchttransformatoren uitgeruste wagens moeten bijzondere
kentekenen dragen, indien ze niet zonder meer als zodanig kenbaar
zijn.
1402 Wagens, waarvan de inrichting niet aan deze voorschriften voldoet,
mag men toch voor vervoer der in het bovenstaande vermelde stoffen
en voorwerpen gebruiken, indien er zorg voor gedragen wordt, dat
electrische inrichtingen, die niet aan de voorschriften voldoen, van
de stroomtoevoer zijn afgeschakeld en gedurende het vervoer tegen
onder spanning komen beveiligd zijn.
1403-
L499

APPENDICE V
L Prescriptions relatives aux étiquettes de danger
1 1500 Les dimensions prescrites pour les étiquettes sont celles du format
normal A 5 (148x210 mm). Les dimensions des étiquettes à apposer
sur les colis peuvent être réduites jusqu'au format A 7 (74 x 105 mm).
1501 (1) Les étiquettes de danger doivent être collées sur les colis et
les wagons ou fixées d'une autre manière appropriée. Ce n'est qu'au
cas où l'état extérieur d'un colis ne le permettrait pas qu'elles seraient
collées sur des cartons ou tablettes solidement attachés aux colis. En
lieu et place des étiquettes, les expéditeurs peuvent apposer sur les
emballages d'expédition et les wagons de particuliers des marques
de danger indélébiles correspondant exactement aux modèles prescrits.
(2) II incombe à l'expéditeur d'apposer les étiquettes:
a) sur les colis, qu'ils soient remis au transport comme envois de
détail ou comme wagons complets;
b) sur tous les containers;
c) sur les wagons remis au transport comme wagons complets;
d) sur les wagons contenant des colis chargés par l'expéditeur.
(3) Dans tous les autres cas, il incombe au chemin de fer d'étiqueter
les wagons.
1502 Les anciennes étiquettes qui ne correspondent plus aux symboles
Nos i, 2, 3 et 4 peuvent être utilisées jusqu'à épuisement des stocks.
2. Explication des figures
1503 Les étiquettes de danger prescrites pour les matières et objets des
classes la, Ib, Id et II à V (voir les tableaux reproduits à la page 94 *))
signifient:
N° 1
N°2
(bombe orange):
prescrite aux marg. 43,
49, 79, 84, 1602 (5);
(torche orange):
prescrite aux marg. 211
(1) et (4), 217 (1), 308
(1) et (4), 314 (1), 347
(1) et (2), 352, 1602(5),
1603 (6);
1 ) Lees ,,aux pages 318 et 320".
sujet à l'explosion;
en ce qui concerne les interdictions
de chargement en commun,
voir marg. 48, 50, 83, 85;
danger de feu;
en ce qui concerne les interdictions
de chargement en commun,
voir marg. 216, 218, 313,
315, 351, 353;

AANHANGSEL V
1. Voorschriften betreffende de gevaarsetiketten
1500 De voorgeschreven afmetingen zijn die van het normale formaat
A 5 (148 bij 210 mm). Van op colli aan te brengen etiketten mogen
de afmetingen verkleind zijn tot het formaat A 7 (74 bij 105 mm).
1501 (1) De gevaarsetiketten moeten op de colli en de wagens zijn
geplakt of op een andere geschikte wijze daarop zijn bevestigd.
Slechts wanneer de aard van het collo deze wijze van bevestigen niet
toelaat, mogen zij, geplakt op karton of op een plankje, stevig aan
het collo zijn vastgemaakt. In plaats van etiketten kunnen de afzenders
op de buitenverpakking en op de particuliere wagens onuitwisbare
gevaarstekens aanbrengen, die volkomen met de voorgeschreven
modellen moeten overeenkomen.
(2) Het is de taak van de afzender de gevaarsetiketten aan te
brengen:
a) op colli, onverschillig of ze als stukgoed of als wagenlading
worden vervoerd;
b) op alle laadkisten;
c) op wagens, waarvan de zending als wagenlading wordt aangeboden;
d) op wagens, die stukgoederen bevatten welke door de afzender
zijn ingeladen.
(3) In alle andere gevallen is het de taak van de spoorweg om
de gevaarsetiketten op de wagens aan te brengen.
1502 Oude etiketten, die niet meer overeenstemmen met de modellen
nr. 1,2, 3 en 4 mogen worden gebezigd tot de voorraad verbruikt is.
2. Verklaring der afbeeldingen
1503 De voor stoffen en voorwerpen vallende onder de klassen Ia, Ib, ld
en II—V voorgeschreven gevaarsetiketten (zie de afbeeldingen op
blz. 94 *)) hebben de volgende betekenis:
Nr. 1 (oranje bom):
voorgeschreven in rn.
43,49,79, 84, 1602 (5);
Ontplofbaar.
Voor wat betreft verbod van
samenlading, zie rn. 48, 50, 83,
85.
Brandgevaarlijk.
Voor wat betreft verbod van
samenlading, zie rn. 216, 218,
313, 315, 351, 353.
Nr.2 (oranje fakkel):
voorgeschreven in rn.
211 (1) en (4), 217 (1),
308 (1) en (4), 314 (1),
347 (1) en (2), 352,
1602 (5), 1603 (6);
i) Lees „blz. 319 en 321".

N°3
N°4
N° 5
N°6
N°7
N°8
(tête de mort orange) :
prescrite aux marg. 308
(2) et (4), 314 (2), 317
(4), 382 (2), 389 (2),
420 (1) et (2), 427, 430
(3), 1602 (5), 1603 (6);
(bonbonne orange):
prescrite aux marg. 382
(1), 389 (1), 392 (3),
512 (1) et (2), 519, 522
(3), 1602 (5), 1603 (6);
(colis avec rayonnement,
tête de mort et inscription
RADIOACTIVE
orange) : prescrite aux
marg. 462, 466;
(parapluie ouvert noir):
prescrite aux marg. 185
(1), 1602 (5), 1603 (6);
(deux flèches noires dans
un plan vertical):
prescrite aux marg. 151
(2), 185 (2), 211 (2),
(3) et (4), 308 (3) et
(4), 382 (1), 420 (1) et
(2), 462, 512 (1), (2) et
(3), 1602 (5);
(verre à pied rouge):
prescrite aux marg. 151
(1) et (2), 185 (2), 211
(3) et (4), 308 (3) et
(4), 382 (1), 420 (1) et
(2), 462, 512(1) et (2),
1602 (5);
matière vénéneuse;
à tenir isolée des denrées alimentaires
ou objets de consommation
dans les wagons et dans
les halles aux marchandises;
en ce qui concerne les interdictions
de chargement en commun,
voir marg. 313, 315, 388,
390, 426, 428;
matière corrosive et matière à
la fois comburante et corrosive;
en ce qui concerne les interdictions
de chargement en commun,
voir marg. 388, 390, 518,
520;
matière radioactive (rayonnement
dangereux pour la santé) ;
à tenir éloignée des personnes,
des animaux et des émulsions
photographiques non développées;
en ce qui concerne les interdictions
de chargement en commun,
voir marg» 467;
craint l'humidité;
en ce qui concerne les interdictions
de chargement en commun,
voir marg. 192;
haut;
apposer l'étiquette les pointes
en haut, sur deux faces latérales
opposées des colis;
à manier avec précaution, ou:
ne pas culbuter;

Nr.3
Nr.4
Nr. 5
Nr.6
Nr.7
Nr.8
(oranje doodshoofd):
voorgeschreven in rn.
308 (2) en (4), 314 (2),
317 (4), 382 (2), 389
(2), 420 (1) en (2), 427,
430 (3), 1602 (5), 1603
(6);
(oranje mandfles):
voorgeschreven in rn.
382 (1), 389 (1), 392
(3), 512(1) en (2), 519,
522 (3), 1602 (5), 1603
(6);
(oranje collo met stralen,
doodshoofd en het opschrift
„RADIOACTI-
VE''): voorgeschr even in
rn. 462, 466;
(geopende zwarte parapluie)
:
voorgeschreven in rn.
185 (1), 1602 (5), 1603
(6);
(twee verticale zwarte
pijlen):
voorgeschreven in rn.
151 (2), 185 (2), 211
(2), (3) en (4), 308 (3)
en (4), 382 (1), 420 (1)
en (2), 462, 512(1), (2)
en (3), 1602 (5);
(rood kelkglas):
voorgeschreven in rn.
151 (1) en (2), 185 (2),
211 (3) en (4), 308 (3)
en (4), 382 (1), 420 (1)
en (2), 462, 512 (1) en
(2), 1602 (5);
Vergiftige stof.
In wagens en goederenloodsen
gescheiden houden van eetwaren
en levensmiddelen.
Voor wat betreft verbod van
samenlading, zie rn. 313, 315,
388, 390, 426, 428.
Bijtende stof en stof die zowel
oxyderend werkend als bijtend
is.
Voor wat betreft verbod van
samenlading, zie rn. 388, 390,
518, 520.
Radioactieve stof (straling gevaarlijk
voor de gezondheid);
verwijderd houden van mensen,
dieren en niet ontwikkelde fotografische
emulsies.
Voor wat betreft verbod van
samenlading, zie rn. 467.
Oppassen voor vocht.
Voor wat betreft verbod van
samenlading zie rn. 192.
Dit boven.
Het etiket moet, met de pijlpunten
naar boven, op twee
tegenover elkaar gelegen zijden
der colli aangebracht worden.
Voorzichtig behandelen, of:
niet kantelen.

1504-
1599
N°9 (étiquette triangulaire
rouge avec inscription en
noir): prescrite aux marg.
160, 217 (2), 314 (1).
à manoeuvrer avec précaution.

1504-
1599
Nr.9 (driehoekig rood etiket
met zwart opschrift):
voorgeschreven in rn.
160,217 (2), 314 (1).
Voorzichtig rangeren.

[TRB-1954-111_07.gif]

[TRB-1954-111_08.gif]

[TRB-1954-111_09.gif]

[TRB-1954-111_10.gif]

I. Conditions générales.
APPENDICE VI
Prescriptions relatives aux containers
1600 Tout container doit satisfaire aux conditions suivantes:
a) Après chargement, la hauteur du centre de gravité au-dessus
du plan sur lequel il repose ne doit pas dépasser les deux tiers de la
plus petite dimension de son polygone de sustentation.
b) Un container doit pouvoir reposer en équilibre stable dans une
position déterminée sur un seul plan.
c) Chacune des parois fixes ou mobiles doit être suffisamment
résistante pour pouvoir supporter la totalité du poids du contenu, en
supposant le container suspendu par la paroi opposée.
d) Tout container doit être pourvu d'un nombre suffisant d'organes
d'élingage disposés de façon à permettre sa manutention dans des
conditions normales,, le container restant horizontal même si l'un de
ces organes venait à céder.
Les organes d'élingage seront calculés et construits de telle façon
que leur résistance soit au moins égale à 1 fois et demie le poids
maximum du container chargé, divisé par le nombre moins un des
organes d'élingage.
II. Prescriptions particulières aux petits containers.
1601 Les prescriptions ci-après ne s'appliquent qu'au transport des marchandises
dangereuses en containers dont la capacité n'est pas inférieure
à 1 m 3 ni supérieure à 3 m 3 .
A. Conditions particulières aux petits containers destinés au transport
des marchandises sous emballage.
1602 (1) Les portes et les fermetures doivent être robustes et pourvues
de dispositifs de verrouillage offrant toutes garanties de solidité et
s'opposant à toute ouverture intempestive. Elles doivent satisfaire en
particulier aux dispositions du marg. 1600, lettre c).
(2) Les colis doivent être arrimés à l'intérieur du container de
manière à ne pouvoir subir aucun déplacement au cours des manutentions
et du transport.
(3) Chaque colis doit répondre aux prescriptions d'emballage
prévues pour le transport des marchandises dangereuses.
(4) A l'intérieur d'un container les interdictions de chargement en
commun doivent être respectées.

AANHANGSEL VI
Voorschriften voor laadkisten (laadketels)
I. Algemene voorschriften.
1600 Elke laadkist of laadketel moet aan de volgende voorschriften
voldoen:
a) Na belading mag het zwaartepunt zich niet hoger boven het
vlak, waarop de laadkist rust, bevinden, dan twee derden van de
kleinste afmeting van het veelhoekige grondvlak van de laadkist.
b) Een laadkist moet onbeweeglijk in een bepaalde stand op één
vlak in evenwicht kunnen blijven.
c) Elke vaste of beweegbare wand moet sterk genoeg zijn, om het
gehele gewicht van de inhoud te dragen, wanneer de laadkist is opgehangen
aan de tegenover gelegen wand.
d) Elke laadkist moet voorzien zijn van een voldoend aantal inrichtingen
om gehesen te kunnen worden, welke zodanig zijn aangebracht,
dat zij een normale behandeling mogelijk maken, en de
laadkist horizontaal blijft, zelfs indien een der inrichtingen onklaar
raakt.
De ophanginrichtingen moeten zodanig berekend en geconstrueerd
zijn, dat zij ten minste anderhalf maal het grootste gewicht van de
volle laadkist gedeeld door het aantal min één der ophanginrichtingen
kunnen dragen.
II. Bijzondere voorschriften voor kleine laadkisten (iaadketels).
1601 De hierna volgende voorschriften zijn slechts van toepassing op het
vervoer van gevaarlijke goederen in laadkisten met een inhoudsruimte
van ten minste 1 en ten hoogste 3 m 3 .
A. Bijzondere voorschriften voor kleine laadkisten, bestemd voor het
vervoer van verpakte goederen.
1602 (1) De deuren en openingen moeten sterk en van veilige sluitingsinrichtingen,
die elk ontijdig opengaan verhinderen, voorzien zijn.
Zij moeten met name voldoen aan de voorschriften van rn. 1600,
letter c).
(2) Colli moeten zodanig in de laadkist vastgezet zijn, dat zij tijdens
de behandeling en tijdens het vervoer niet van hun plaats kunnen
geraken.
(3) Elk collo moet voldoen aan de verpakkingsvoorschriften, gesteld
voor het vervoer van gevaarlijke goederen.
(4) Het verbod van samenlading moet ook in acht genomen worden
ten aanzien van laadkisten.

(5) Tout container doit porter les étiquettes de danger relatives aux
marchandises qu'il renferme.
(6) Lorsque l'Annexe I prévoit le nettoyage d'un wagon consécutif
au transport d'une marchandise donnée, cette prescription est applicable
aux petits containers.
B. Conditions particulières aux petits containers destinés au transport
en vrac.
1603 (1) Les ouvertures, vannes ou organes traversant la paroi ne
peuvent se trouver qu'à la partie supérieure. Ces dispositifs doivent
être fermés de manière étanche et aménagés de façon qu'aucune
fuite ne puisse se produire pendant les manutentions et au cours du
transports; ils doivent être protégés efficacement par un capot résistant
susceptible de recevoir un scellement et empêchant leur manipulation
pendant le transport.
(2) La construction d'un container doit être telle que les chocs
normaux susceptibles de se produire au cours des manutentions et du
transport ne puissent en compromettre l'étanchéité.
(3) Les matériaux en contact avec le contenu doivent être inattaquables
par celui-ci.
(4) Pour une marchandise dangereuse déterminée, le taux de remplissage
d'un container ne doit pas être supérieur à celui qui est
prévu dans le cas du transport de la même marchandise en colis.
(5) Si le container est muni d'une soupape de sûreté, celle-ci doit
être bloquée.
(6) Le container doit être muni de l'étiquette de danger correspondant
à la marchandise dangereuse qu'il renferme.
1604-
1699
(7) Lorsque l'Annexe I prévoit le nettoyage d'un wagon consécutif
au transport d'une marchandise donnée, cette prescription est applicable
aux petits containers.

(5) Elke laadkist moet de gevaarsetiketten dragen, welke betrekking
hebben op de goederen, die er zich in bevinden.
(6) Wanneer Bijlage I het reinigen van een wagen na het vervoer
van bepaalde goederen voorschrijft, geldt dat voorschrift ook voor
kleine laadkisten.
B. Bijzondere voorschriften voor kleine laadkisten, waarin goederen
losgestort vervoerd worden.
1603 (1) Openingen, schuiven of kanalen door de wand mogen zich
slechts in het bovenste gedeelte bevinden. Zij moeten dicht gesloten
zijn en zodanig ingericht, dat er gedurende de behandeling en tijdens
het vervoer niets van de inhoud naar buiten kan komen; zij moeten
afdoende beschermd zijn door een stevige kap die verzegeld kan worden
en waarvan bediening tijdens het vervoer niet mogelijk mag zijn.
1604-
1699
(2) De constructie van een laadkist (laadketel) moet zodanig zijn,
dat normale stoten, die tijdens de behandeling en tijdens het vervoer
kunnen voorkomen,, geen lekkage kunnen veroorzaken.
(3) Het materiaal van de laadkist (laadketel) dat met de inhoud
in aanraking komt, mag er niet door worden aangetast.
(4) Voor een laadkist (laadketel) mag de graad van vulling voor
bepaalde gevaarlijke stoffen niet groter zijn dan voorgeschreven voor
gewone colli.
(5) Indien de laadkist (laadketel) voorzien is van een veiligheidsklep,
moet deze geblokkeerd zijn.
(6) De laadkist (laadketel) moet voorzien zijn van het gevaarsetiket
voorgeschreven voor de gevaarlijke goederen, welke er zich in
bevinden.
(7) Wanneer Bijlage I het reinigen van een wagen na het vervoer
van bepaalde goederen voorschrijft, geldt dat voorschrift ook ten aanzien
van kleine laadkisten (laadketels).
Uitgegeven de twintigste Augustus 1954.
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
J. LUNS.