Bekijk de PDF - VigotecAkatherm

TOEPASSINGEN EN ONTWERPRICHTLIJNEN - APPLICATIONS ET GENERALITES
5.3 Liggende leidingen
Aansluiten op een liggende leiding
De aansluiting van een aansluitleiding op een liggende leiding moet gebeuren met
een T-stuk 45º. De middellijn van de stam moet gelijk zijn aan de middellijn van
de spruit (aftakking). Drie type aansluitingen worden onderscheiden:
- Zijaansluiting
Indien de aansluitleiding een kleinere middellijn heeft, moet een excentrisch
verloop worden gebruikt zodat de benedenkant van alle leidingen gelijk ligt.
Figuur 5.3 Zijaansluiting
- Schuine aansluiting
De middellijn van de spruit van het spruitstuk mag gelijk zijn aan de middellijn van
de aansluiting indien de aansluiting tussen de 30° en 45° tov horizontaal ligt.
Figuur 5.4 Schuine aansluiting
- Bovenaansluiting
Een bovenaansluiting is alleen toegestaan als de ontwerpmiddellijn van de
verzamel- of grondleiding tenminste 100 mm bedraagt en de afvoer van de aan
te sluiten leiding niet groter is dan 1 l/s.
36
5.3 Conduites horizontales
Raccordement sur une conduite horizontale
Le raccordement sur une conduite horizontale doit se faire avec un Té à 45°. Le
branchement doit être coaxial à la conduite principale. On distingue trois types
de branchement :
- Branchement latéral
Si la conduite de branchement est de plus petit diamètre, on travaillera avec une
réduction excentrique de sorte que la partie inférieure de toutes les conduites
soient au même niveau.
vue du dessus
branchement
vue de côté
Figure 5.3 Branchement latéral
- Branchement incliné
Le diamètre de la dérivation du Té peut être le même que celui du raccordement
si celui-ci présente un angle de 30° à 45° par rapport à l’horizontale.
vue du dessus
coupe A - A
Figure 5.4 branchement incliné
- Branchement par au-dessus
Té à 45° collecteur
Ce type de branchement est toujours autorisé si le diamètre nominal du
collecteur horizontal est de minimum 100 mm, et que le débit d’évacuation du
raccordement ne dépasse pas 1l/s.