Bekijk de PDF - VigotecAkatherm

TOEPASSINGEN EN ONTWERPRICHTLIJNEN - APPLICATIONS ET GENERALITES
Aansluitleidingen zijn leidingen die zijn verbonden op één enkel lozingstoestel en
worden aangesloten op de verdiepingsaansluiting. Volgens de NBN EN 12056-2
is de maximale onbeluchte lengte van een aansluitleiding 3,5 m (zonder een
eis over afschot of een maximaal aantal 90°-bochten). Indien de 3,5 m wordt
overschreden dan dient de aansluitleiding secundair ontspannen te worden
volgens figuur 4.10.
Alle toiletten dienen met een 110 mm leiding op de Akavent standleiding T-stuk
te worden aangesloten. Volgens de NEN 3215 is het toegestaan de aansluitingen
direct tegenover elkaar op de Akavent aan te sluiten (dit is niet toegestaan zonder
Akavent).
De NEN 3215 bevat ook enkele maximale totaal- en verdiepingsafvoerstromen
die verwerkt mogen worden door een Akavent standleiding.
Einde van de Akavent standleiding
Aan de onderkant van de Akavent standleiding moet een vereffeningsleiding alle
mogelijk opgebouwde druk verwijderen. Op de vereffeningsleiding mogen, buiten
de aansluitingsvrije zones, toestellen aangesloten worden. Deze vereffeningsleiding
dient ontworpen te worden volgens figuur 4.11.
Figuur 4.11 Einde van de Akavent standleiding
Ontluchting van de Akavent standleiding
De standleidingdiameter dient tot boven het dak te worden gehandhaafd zonder
reductie. Uitzonderingen hierop zijn de samengevoegde standleidingen met een
gecombineerde ontspanningsleiding. De ontspanningsleidingen van de standleiding
mogen 1 m boven het hoogste aansluitpunt gecombineerd worden. Voor het
Akaventsysteem is dit is uitsluitend toegestaan indien het inwendige oppervlakte
van de gecombineerde ontspanningsleiding groter of gelijk is aan de som van
vereiste inwendige oppervlaktes van de afzonderde ontspanningsleidingen.
Het maximale aantal te combineren standleidingen is 8 x 110 mm of 3 x 160
mm waarbij de gecombineerde ontspanningsleiding een diameter dient te hebben
volgens tabel 4.1. Figuur 4.12 toont een voorbeeld van 4 standleidingen ø 110
mm met gecombineerde ontluchtingsleidingen.
26
Un raccordement est une conduite reliée à un seul appareil sanitaire, et connectée
à une conduite de branchement d’étage. Suivant la norme NBN EN 12056-2,
la longueur maximale d’un raccordement sans aération est de 3,5 m (sans
exigence relative à sa pente ou au nombre de coudes utilisés). Au-delà de 3,5
m le placement d’une conduite d’aération secondaire est requis, comme montré
en figure 4.10.
Tous les WC doivent être raccordés au Té de décharge Akavent avec une
conduite de Ø110 mm. La NEN 3215 permet le raccordement de conduites de
branchement en vis-à-vis sur la décharge verticale seulement en cas d’utilisation
d’un Té de décharge Akavent.
La NEN 3215 indique également les débits maximums, total et par étage, qui
peuvent être repris par une décharge verticale contenant des Tés Akavent.
Pied de décharge verticale Akavent
Le bas de la décharge verticale Akavent doit être équipé d’une conduite d’aération
pour l’équilibrage des pressions. On peut y raccorder des appareils (à l’exception
des zones sans raccordement). Cette conduite d’équilibrage doit être conçue
conformément à la figure 4.11.
Figure 4.11 Pied de décharge verticale Akavent
décharge verticale Ø 160 mm
Aération de la décharge verticale Akavent
conduite d’équilibrage
Ø 160 mm
conduite enterrée
Le diamètre de la décharge verticale doit être conservé sans réduction jusqu’en
toiture, à l’exception des décharges verticales combinées avec système d’aération
combiné. Dans ce cas, les conduites d’aération seront rassemblées au minimum
à 1 m au-dessus du plus haut point de branchement dans la décharge verticale.
L’utilisation d’une aération combinée avec un système Akavent n’est autorisée
que si la section de la conduite d’aération combinée est supérieure ou égale à la
somme des sections des conduites d’aération individuelles.
Le nombre maximal de décharges verticales combinées est de 8 x 110 mm ou
de 3 x 160 mm, pour lesquels le diamètre de la conduite d’aération combinée
est repris dans le tableau 4.1. La figure 4.12 montre en exemple 4 décharges
verticales ø 110 mm avec conduites d’aérations combinées.