laagland literatuur & lezer
cursus 9 uit het VWO theorieboek - laagland, literatuur en lezer
cursus 9 uit het VWO theorieboek - laagland, literatuur en lezer
- No tags were found...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>laagland</strong>,<br />
Literatuur Nederlands<br />
voor de tweede fase<br />
theorieboek vwo<br />
<strong>literatuur</strong><br />
& <strong>lezer</strong>
cursus<br />
Zestiende en zeventiende<br />
eeuw<br />
Tekst 1<br />
Boerengezelschap<br />
G.A. Bredero<br />
Stemme: ’t Waren twee gebroeders stout<br />
Melodie: ’t Waren twee gebroeders stout<br />
5<br />
I<br />
Arend Pieter Gijsen, mit Mieuwes, Jaap en Leen,<br />
en Klaassie, en Kloentje, die trokken t’samen heen,<br />
naar ’t darp van Vinkeveen,<br />
wangt ouwe Frangs, die gaf z’n gangs,<br />
die worde of ereên.<br />
30<br />
Arend Pieter Gijsen, Meeuwes, Jaap en Leen,<br />
en Klaasje, en Kloentje, die gingen met z’n allen<br />
naar het dorp Vinkeveen,<br />
want oude Frans gaf zijn gans<br />
om die eraf te rijden.<br />
10<br />
15<br />
II<br />
Arend Pieter Gijsen die was zo rein in ’t bruin,<br />
z’n ’oed met bloemfluwiel die zat hem vrij wat kuin,<br />
wat skeefjes en wat skuin,<br />
zodat ze bloot, ternauwernood<br />
stongd hallif op z’n kruin.<br />
III<br />
Maar Mieuwes, en Leentje, en Japie, Klaas en Kloen<br />
die waren ’eklied nog op het ouwd fitsoen:<br />
in ’t rood, in ’t wit, in ’t groen,<br />
in ’t grijs, in ’t grauw, in ’t paars, in ’t blauw,<br />
gelijk de ’uislui doen.<br />
35<br />
40<br />
Arend Pieter Gijsen was in z’n prachtige donkere pak,<br />
zijn hoed van gebloemd fluweel stond hem nogal<br />
parmantig,<br />
maar wel een beetje scheef en schuin,<br />
zodat die maar nauwelijks<br />
half op z’n kop stond.<br />
Maar Meeuwes, en Leentje, en Jaapje, Klaas en Kloen<br />
liepen er ouderwets bij:<br />
ze waren in het rood, het wit, het groen,<br />
het grijs, het zwart, het paars en het blauw,<br />
zoals de boeren gewend zijn.<br />
20<br />
IV*<br />
As nou dit vollikje te Vinkeveen ankwam,<br />
daar vongden ze Keesje, en Teunis, en Jan Skram,<br />
en Dirk van Diemerdam,<br />
mit Sijmen Sloot, en Jan de Dood,<br />
mit Thijs, en Barend Bam.<br />
45<br />
Toen nu dit troepje in Vinkeveen aankwam,<br />
zag het daar Keesje, Teunis, en Jan Schram,<br />
en Dirk van Diemerdam,<br />
met Sijmen Sloot en Jan de Dood,<br />
met Thijs en Barend Bam.<br />
25<br />
V<br />
De meissies van de Vecht, en van de Vinkebuurt<br />
die ’adden heur tuigje te wongderlijk ’eskuurd,<br />
o, ze waren zo ’eguurd,<br />
maar, denkt iens: Fie, had lange Sie<br />
’eur ongerriem* ’ehuurd!<br />
50<br />
De meisjes van de Vecht, en van de Vinkebuurt<br />
hadden hun gereedschap haarfijn opgepoetst,<br />
o, ze liepen vreselijk te pronken,<br />
maar, stel je voor: Fie had<br />
de gordelriem* van lange Sie geleend!<br />
24<br />
Literatuurgeschiedenis
55<br />
60<br />
65<br />
VI<br />
Zij gingen in ’t selschip: daar worde zo ’es krangst,<br />
’edronken, ’ezongen, ’edreumeld en ’edangst,<br />
’edobbeld en ’ekangst.<br />
Men riep om wijn, het most zo zijn,<br />
elk boerman was ’n langst.<br />
VII<br />
Maar Mieuwes en Trijntje, die zoete slechte slooi,<br />
die liepen met malkander uit ’t ’uis in ’t hooi,<br />
met zulk ’eflikkeflooi,<br />
en zulk ’ewroet, och ’t was zo zoet,<br />
mij docht, het was zo mooi!<br />
VIII<br />
Aalwerige Arend, die trok het ierste mes,<br />
teuge Piete Krankhoofd, en Korzelige Kes,<br />
maar Brangd van Kalenes,<br />
die nam een greep,hij kreeg een keep,<br />
mit nog een boer vijf zes.<br />
85<br />
90<br />
95<br />
Ze gingen naar de gelagkamer: er werd stevig<br />
geschranst,<br />
gedronken, gezongen, geroepen en gedanst,<br />
gedobbeld en gegokt.<br />
Men riep om wijn, het kan er vanaf,<br />
iedere boer was een grote meneer.<br />
Maar Meeuwes en Trijntje, dat lieve, domme<br />
sukkeltje,<br />
die liepen samen de kroeg uit naar de hooiberg,<br />
met veel geflikflooi,<br />
en veel gestreel, och het was zo fijn,<br />
het leek mij zo heerlijk!<br />
Driftige Arend trok eerst zijn mes<br />
tegen Pietje Krankhoofd, en Korzelige Kes.<br />
Maar Brand van Kalenes<br />
pakte een mestvork; hij kreeg een jaap,<br />
en nog vijf of zes andere boeren ook.<br />
70<br />
IX<br />
De meissies die liepen, en lieten dat geskil,<br />
kangen noch kandelaars, noch niet en stang er stil,<br />
maar Kloens die stak, en hil<br />
zo dapper uit, dat een veenpuit**<br />
daar dood ter aarde vil.<br />
100<br />
De meisjes renden weg en meden de vechtpartij,<br />
kannen, kandelaars, niets bleef nog staan,<br />
maar Kloens stak en haalde<br />
zo fel uit, dat een Veense kikker**<br />
daar dood neerviel.<br />
75<br />
X<br />
Sijmen nam de rooster, de beuzem en de tang<br />
en wurrep ze Ebbert, en Krelus veur de wang,<br />
het goedje ging z’n gang,<br />
hetzij deur ’t glas, of daar ’t dan was,<br />
mijn blijven was niet lang.<br />
105<br />
Sijmen greep het haardrooster, de bezem en de tang<br />
en gooide die Ebbert en Krelis naar de kop,<br />
de kerels sloegen erop los,<br />
het glas ging eraan en nog veel meer,<br />
ik maakte dat ik wegkwam.<br />
80<br />
XI<br />
Gij heren, gij burgers, vroom en welgemoed,<br />
mijdt der boeren feesten, zij zijn zelden zo zoet<br />
of ’t kost iemand zijn bloed.<br />
En drinkt met mijn een roemer wijn,<br />
dat is jou wel zo goed.<br />
110<br />
Heren en burgers, deugdzaam en verstandig,<br />
ga niet naar boerenfeesten, die zijn vaak niet leuk<br />
en kosten meestal iemand de kop.<br />
Drink liever met mij een goed glas wijn,<br />
dat is wel zo plezierig voor u.<br />
* zeventiende-eeuwse onderriem: in plaats van een tasje hadden de<br />
meisjes een gordelriem (onderriem genoemd), waaraan hun geld -<br />
beursje en opmaakspullen hingen<br />
** veenpuit: kikker uit het veen; een scheldwoord voor Vinkeveners<br />
Uit: M. Barend-van Haeften e.a. Wilhelmus en de anderen.<br />
Nederlandse liedjes 1500-1700.<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
25
Oriëntatie<br />
In de cursus ‘Zestiende en zeventiende eeuw’ leer je wat je moet weten om<br />
literaire teksten uit deze periode te kunnen begrijpen en te kunnen plaatsen in<br />
de tijd van ontstaan. Eerst wordt de historische context beschreven, waarbij<br />
wordt ingegaan op de hervorming, het ontstaan van de Republiek en de groeiende<br />
welvaart. Daarna komen ontwikkelingen uit de culturele context aan de orde:<br />
kennis en wetenschap, het humanisme, de Renaissance, de burgerlijke cultuur<br />
van de Republiek, de muziek en het classicisme. Vervolgens worden de belangrijkste<br />
literaire ontwikkelingen besproken, waarbij wordt ingegaan op de rol van<br />
de schrijver en een aantal voor deze periode typerende tekstsoorten.<br />
De cursus wordt afgesloten met Lezen voor de lijst.<br />
Tijdbalk<br />
1500<br />
Tijd van ontdekkers en hervormers<br />
1509 Erasmus: Lof der zotheid<br />
1517 Maarten Luther spijkert<br />
zijn stellingen op de<br />
Hofkerk in Wittenberg<br />
(Duitsland). Begin van de<br />
hervorming<br />
1555 Filips II, koning van<br />
Spanje, volgt zijn vader<br />
Karel V op en wordt heer<br />
der Nederlanden<br />
1566 De beeldenstorm<br />
1568 Begin Tachtigjarige<br />
Oorlog<br />
1574 Stichting Universiteit<br />
Leiden<br />
1584 Willem van Oranje<br />
vermoord<br />
1585 Val van Antwerpen 1588 Begin Republiek van<br />
de Zeven Verenigde<br />
Nederlanden<br />
1600<br />
Tijd van regenten en vorsten<br />
1602 Oprichting van de<br />
Verenigde Oost-Indische<br />
Compagnie (VOC) ><br />
1609 Begin Twaalfjarig<br />
Bestand.<br />
Mare Liberum van Hugo<br />
de Groot<br />
1612 De Beemster,<br />
droogmakerij polder<br />
1613 Amsterdam belang rijkste<br />
handelscentrum van<br />
Europa. Ontstaan van de<br />
grachtengordel<br />
P.C. Hooft: Geeraerdt van<br />
Velsen<br />
1614 Roemer Visscher:<br />
Sinnepoppen<br />
1617 P.C. Hooft en Samuel<br />
Coster: Warenar.<br />
Oprichting van de<br />
Nederduytsche Academie<br />
door Samuel Coster,<br />
samen met Bredero en<br />
Hooft<br />
1618 Bredero: Spaanschen<br />
Brabander. Nationale<br />
synode van Dordrecht,<br />
opdracht tot vertaling<br />
van de Bijbel.<br />
Gevangenneming Van<br />
Oldenbarnevelt en Hugo<br />
de Groot<br />
26 Literatuurgeschiedenis
1619 Executie van Van<br />
Oldenbarnevelt<br />
1621 Einde Twaalfjarig<br />
Bestand.<br />
Hugo de Groot ontsnapt<br />
uit Slot Loevestein en<br />
vlucht naar Parijs.<br />
1622 Bredero: Boertigh,<br />
Amoureus en Aendachtigh<br />
Groot Lied-boeck<br />
1625 Stichting van Nieuw<br />
Amsterdam (het latere<br />
New York).<br />
Hugo de Groot:<br />
De iure belli ac pacis<br />
Oprichting West-Indische<br />
Compagnie (WIC)<br />
1628 Piet Hein verovert de<br />
Spaanse zilvervloot<br />
1632 Spinoza geboren, filosoof<br />
in de Republiek ><br />
1637 Verschijning van de<br />
Statenbijbel.<br />
Jacob Cats: Trou-ringh<br />
1638 Joost van den Vondel:<br />
Gysbrecht van Aemstel,<br />
première ter gelegenheid<br />
van de opening van de<br />
Amsterdamse schouwburg<br />
aan de Keizersgracht<br />
1642 Rembrandt schildert<br />
De Nachtwacht. ><br />
Hooft: Nederlandse<br />
Historiën (onvoltooid<br />
gebleven)<br />
1648 Einde Tachtigjarige<br />
Oorlog, Vrede van<br />
Münster<br />
1655 Ontdekking van de maan<br />
Titan bij Saturnus door<br />
Christiaan Huygens<br />
1656 Uitvinding slingeruurwerk<br />
door Christiaan Huygens<br />
1662 De Atlas Major (de wereld<br />
in kaart) ><br />
1667 Michiel de Ruyter weet<br />
een groot deel van de<br />
Engelse vloot nabij<br />
Chatham te vernietigen<br />
1669 Oprichting van het<br />
genootschap Nil<br />
volentibus arduum te<br />
Amsterdam (classicistisch<br />
toneel)<br />
1672 Het Rampjaar. De<br />
Republiek wordt aangevallen<br />
door Engeland<br />
en Frankrijk en de<br />
bisdommen Keulen en<br />
Münster.<br />
Moord op gebroeders<br />
De Witt<br />
1674 Anthonie van Leeuwenhoek<br />
publiceert over<br />
zijn bevindingen met<br />
de microscoop. Hij is<br />
de eerste mens die<br />
eencellige organismen<br />
waarneemt<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
27
1 Historische context<br />
1.1 De hervorming<br />
1.2 De Republiek van de Zeven<br />
Verenigde Nederlanden<br />
1.3 Handel en welvaart<br />
Geloofstegenstellingen (katholieken tegen<br />
hervormden) leidden tot langdurige en bloedige<br />
(burger)oorlogen in Europa. Ook de Nederlanden<br />
kregen ermee te maken.<br />
In de zestiende eeuw waren er in West-Europa twee<br />
belangrijke ontwikkelingen die tot in de zeventiende<br />
eeuw doorwerkten: de hervorming (of reformatie)<br />
en het streven van de vorsten naar centralisatie<br />
en absolutisme. De zestiende eeuw was de periode<br />
waarin de Nederlanden zich vrij gingen maken van<br />
Spanje. De handel zorgde voor grote welvaart.<br />
1.1 De hervorming<br />
De hervorming ontstond door onvrede over misstanden<br />
in de rooms-katholieke kerk, de tot dan toe<br />
heersende kerk in Europa. Bovendien werd de zich<br />
ontwikkelende burgerij steeds ontevredener over<br />
de almacht van de hoge geestelijkheid in kerk en<br />
maatschappij. De burgerij had geen invloed in<br />
kerkelijke zaken. De burgers wensten ruimte voor<br />
eigen geloofsinzichten en verlangden naar kerkdiensten<br />
in de volkstaal in plaats van in het Latijn.<br />
Maarten Luther (1483-1546) was een van de eersten<br />
die zich verzette tegen kerkelijke misstanden zoals<br />
de aflaathandel (de vermindering van kerkelijke straf<br />
in ruil voor geld). In 1517 spijkerde hij 95 stellingen<br />
aan de kerkdeur van de Hofkerk in Wittenberg<br />
(Duitsland) waarin hij zijn kritiek formuleerde. Luther<br />
vertaalde de bijbel in het Duits. De Frans-Zwitserse<br />
theoloog Johannes Calvijn (1509-1564) verdedigde<br />
de gedachte van de predestinatie, de opvatting dat<br />
het eeuwig heil afhankelijk is van goddelijke<br />
uitverkiezing. Hij werd de grondlegger van het<br />
calvinisme. Calvinisten benadrukten in maatschappe<br />
lijk opzicht het belang van hard werken, ijver,<br />
spaar zaamheid en plichtbetrachting. Deze waarden<br />
sloten goed aan bij de mentaliteit van de ontwikkelde<br />
burgerij. Het calvinisme kreeg vanaf ca.1560 veel<br />
invloed in West-Europa en in de Nederlanden. De<br />
opvattingen van hervormers als Luther en Calvijn<br />
konden door de drukpers snel verspreid worden.<br />
Gelovigen konden nu ook zelf de bijbel gaan lezen.<br />
1.2 De Republiek van de Zeven<br />
Verenigde Nederlanden<br />
De Nederlanden waren aan het einde van de Middeleeuwen<br />
verenigd onder de Bourgondische hertogen.<br />
Uit het huwelijk tussen de Bourgondische hertog<br />
Filips de Schone en de Spaanse vorstendochter<br />
Johanna werd Karel V geboren. Karel V werd heer van<br />
de Nederlanden en koning van Spanje. De Neder lan den,<br />
een aanduiding voor zeventien verschillende ge wes ten<br />
waaronder Brabant, Vlaanderen en Holland, kregen<br />
dus een landsheer die ook koning van Spanje was.<br />
In Spanje vestigde Karel V een centraal geregeerde,<br />
absolutistische heerschappij. Hij streefde daar ook<br />
in de Nederlanden naar. Het was zijn wens de<br />
Neder landen onder één vorst met onbeperkte macht<br />
en met één geloof te verenigen. Karel V trad streng<br />
op tegen mensen die zich aansloten bij de<br />
hervormings beweging.<br />
In 1555 volgde Filips II zijn vader Karel V op.<br />
Tijdens de regeringsperiode van Filips II nam in de<br />
Nederlanden het verzet tegen de absolutistische<br />
centralisatiepolitiek sterk toe. Daarnaast verzetten<br />
de calvinisten zich tegen de geloofsvervolging.<br />
Willem van Oranje (1533-1584) werd de leider van<br />
het verzet tegen Filips’ politiek van centralisatie,<br />
absolutisme en geloofsvervolging. Dat verzet werd<br />
nog heftiger toen na de beeldenstorm (1566) Alva<br />
naar de Nederlanden werd gezonden die de ketterij<br />
(zoals de geloofsovertuiging van lutheranen en<br />
calvinisten werd genoemd) moest neerslaan en het<br />
absolutisme definitief doorvoeren. Dit leidde tot een<br />
langdurig en bloederig conflict: de Nederlandse<br />
Opstand of Tachtigjarige Oorlog (1568-1648).<br />
Na de moord op Willem van Oranje (1584) werden<br />
zijn zoons (Maurits en Frederik Hendrik) als stadhouders<br />
en legeraanvoerders leidende figuren in de<br />
strijd tegen Spanje.<br />
In de Opstand vielen de Nederlanden uiteen in<br />
een onafhankelijke republiek in het noorden, de<br />
28 Literatuurgeschiedenis
Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden, en<br />
een zuidelijk deel dat onder Spaanse heerschappij<br />
bleef. In 1648 kwam met de Vrede van Münster een<br />
einde aan de Tachtigjarige Oorlog.<br />
Met de Vrede van Münster kwam er wel een einde aan<br />
de oorlog met Spanje, maar niet aan de interne<br />
tegenstellingen in de Republiek. Deze tegenstellingen<br />
zouden lange tijd de politiek en ontwikkeling van de<br />
Republiek bepalen. Tijdens het Twaalfjarig Bestand<br />
(1609-1621, een periode van wapenstilstand met<br />
Spanje) leidden de tegenstellingen tot een ernstig<br />
binnenlands conflict.<br />
Er stonden twee groepen tegenover elkaar: een partij<br />
rondom Johan van Oldenbarnevelt die vrede met<br />
Spanje wilde, en een partij rondom stadhouder<br />
Maurits die de oorlog voort wilde zetten. In deze<br />
periode openbaarde zich ook een geloofsverschil<br />
binnen de groep van calvinisten over de predestinatie -<br />
leer van Calvijn. De zogenaamde contraremonstranten<br />
accepteerden Calvijns predestinatieleer, de andere<br />
groep, de remonstranten niet. Dit religieuze conflict<br />
werd een politiek conflict toen Van Oldenbarnevelt de<br />
kant van de remonstranten koos en Maurits die van<br />
de contraremonstranten.<br />
In 1618 werden Van Oldenbarnevelt en de<br />
rechtsgeleerde Hugo de Groot op bevel van Maurits<br />
gevangen genomen. Van Oldenbarnevelt werd in 1619<br />
onthoofd.<br />
Er kwam een Nationale Synode bijeen waarin de<br />
remonstrantse leer werd veroordeeld. Tevens besloot<br />
deze synode tot een vertaling van de bijbel in het<br />
Nederlands, de later beroemd geworden Statenbijbel.<br />
De Opstand tegen Spanje en de interne tegenstellingen<br />
die tijdens het Bestand zo duidelijk naar<br />
voren kwamen, lieten hun sporen na in de <strong>literatuur</strong>.<br />
Oorlogshandelingen en vervolging werden bezongen<br />
in strijdliederen. In een bundeling van dergelijke<br />
liederen, Een nieu Geusen Lieden Boecxken (1581),<br />
is het Wilhelmus opgenomen. Ook bekende dichters<br />
schreven over historische gebeurtenissen in de<br />
Republiek. Joost van den Vondel schreef jaren<br />
na de terechtstelling nog over de dood van<br />
Olden bar ne velt “Het stokske van Johan van<br />
Oldenbarnevelt” en het lied “Geuzenvesper”.<br />
P.C. Hooft publiceerde in 1642 de eerste delen (in<br />
proza) van zijn geschiedschrijving van de Opstand:<br />
de Nederlandse Historiën.<br />
Ontsnapping per boekenkist<br />
In 1609 betoogde Hugo de Groot, geboren in 1583, in ‘Mare Liberum’ (“De<br />
Vrije Zee”) dat de zee vrij was en niet tot het territorium van welk land dan<br />
ook behoorde. Deze opvatting bleek bepalend te zijn voor het internationale<br />
zeerecht. Hugo de Groots beroemdste werk is ‘De iure belli ac pacis’ (“Over<br />
het recht van oorlog en vrede”) uit 1625, waarmee<br />
hij de basis legde voor het moderne volkenrecht.<br />
Hugo de Groot (of Grotius in Latijn) was een<br />
humanist in de traditie van Erasmus. Hij was een intellectuele alleskunner.<br />
Op zijn elfde ging hij studeren, op zijn vijftiende promoveerde hij in de<br />
rechten en op zijn zeventiende vestigde hij zich als advocaat. Behalve jurist<br />
was hij theoloog, historicus, literator en politicus. Hij heeft vele juridische<br />
werken van belang geschreven. Als literator schreef hij poëzie en enkele<br />
tragedies in het Latijn.<br />
Het keerpunt in zijn leven kwam in 1618. De Groot koos als overtuigd<br />
remonstrant de zijde van Van Oldenbarnevelt en keerde zich tegen Maurits<br />
en de contraremonstranten. Hij werd wegens landverraad veroordeeld en in<br />
1619 opgesloten te Slot Loevestein. Maar in 1621 ontsnapte hij in een<br />
boekenkist. Hij vluchtte via Antwerpen naar Parijs en overleed in 1645 in<br />
ballingschap in Rostock.<br />
Op diverse plaatsen in Nederland en zelfs New York worden boekenkisten<br />
bewaard waarvan men beweert dat Hugo de Groot daarin ontsnapte. Zo’n<br />
kist was niet ruim en gemaakt van hout, met leer overtrokken en met ijzer<br />
beslagen. Hugo de Groot moet haast wel een kleine man zijn geweest…<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
29
1.3 Handel en welvaart<br />
In de vijftiende en de zestiende zochten Portugese<br />
en Spaanse zeevaarders naar een zeeweg naar Indië.<br />
De tochten van deze zeevaarders vormden de<br />
achter grond van de ontdekkingsreizen. Men ontdekte<br />
nieuwe landen en een nieuw continent (Amerika).<br />
Andere landen volgden Portugal en Spanje. Een<br />
intensieve handel over de oceanen kwam op gang.<br />
Antwerpen, dat in de zestiende eeuw tot de Spaanse<br />
Nederlanden behoorde, ontwikkelde zich tot de<br />
belangrijkste handelsstad van Noordwest-Europa.<br />
De bloeiperiode van Antwerpen duurde tot 1585.<br />
De stad viel toen definitief in Spaanse handen.<br />
Antwerpse calvinisten, kunstenaars en rijke kooplieden<br />
verlieten na deze val van Antwerpen de stad<br />
om zich in de noordelijke Nederlanden (vooral<br />
Holland) te vestigen. Een zeer groot aantal<br />
immigranten uit het zuiden vestigde zich in<br />
Amsterdam, dat daardoor explosief groeide.<br />
In de Republiek was de burgerij de drijvende kracht<br />
achter de handel. De succesvolle handel met Indië<br />
en het Verre Oosten kwam op. In 1602 werd de<br />
Verenigde Oostindische Compagnie opgericht.<br />
De V.O.C. zorgde voor aanvoer van koloniale waren<br />
als peper, kruidnagelen, muskaatnoten, kaneel, zijde,<br />
thee, lakwerk en porselein. De handel stimuleerde<br />
nijverheid en industrie. De economie in de Republiek<br />
maakte een enorme groei door.<br />
In de zeventiende eeuw waren veel leden van het<br />
stadsbestuur afkomstig uit handel- en zakenmilieus.<br />
Het gevolg was dat economische belangen en<br />
bestuurlijke belangen elkaar versterkten. De machtige<br />
groep uit zaken- en bestuurswereld vormde de groep<br />
van regentenfamilies. De hogere middenklasse en<br />
de elite van rijke regenten maakten 8-10% van de<br />
bevolking uit. De aanduiding Gouden Eeuw is<br />
eigenlijk alleen van toepassing op deze twee<br />
welvarende groepen die zich luxegoederen en kunst<br />
en cultuur konden veroorloven.<br />
Eén volk, één taal, één Bijbel<br />
De ‘Statenbijbel’ is een mijlpaal in de zeventiende eeuw. Deze Statenvertaling<br />
van de Bijbel werd in opdracht van de Staten-Generaal bij de Nationale<br />
Synode van Dordrecht (1618) uitgevoerd, hoewel het echte vertaalwerk pas<br />
in 1626 begon. In 1637 werd het eerste exemplaar van de ‘Statenbijbel’ aan<br />
de Staten-Generaal aangeboden.<br />
“Eendracht maeckt macht” staat er op de titelpagina van dit eerste<br />
exemplaar. Deze Nederlandse vertaling van de Bijbel moest iedereen uit de<br />
Republiek verenigen tot één volk, één taal met één Bijbel. ‘De Statenbijbel’<br />
heeft grote invloed gehad op de cultuur en taal<br />
van de Nederlanden en vooral op de geloofsopvattingen<br />
van vele generaties Nederlanders,<br />
die door preek en Bijbellezing vertrouwd zijn geraakt met de “tale Kanaans”,<br />
zoals de taal van de ‘Statenbijbel’ ook wel werd genoemd. In alle lagen van de<br />
bevolking was dit werk eeuwen lang het meest gelezen boek.<br />
Tot de publicatie van de Statenvertaling was het Latijn de taal van de kerk<br />
en van de Bijbel. Er waren wel vertalingen in het Nederlands van de Lutherbijbel<br />
(Duits), maar er bestond nog geen vertaling in het Nederlands die<br />
terugging op de oorspronkelijke, oude handschriften van de Bijbel in het<br />
Hebreeuws en het Grieks.<br />
Talrijke zinswendingen uit de ‘Statenbijbel’ zijn intussen vergroeid met het<br />
Nederlands, zoals uitdrukkingen als “een lust voor het oog”, “op handen<br />
gedragen” en “wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in”.<br />
In de periode 2007-2008 is de tekst van de Statenbijbel uit 1637 gedigitaliseerd.<br />
De tekst van ruim 2,5 miljoen woorden werd door meer dan honderd<br />
vrijwilligers overgetypt en gecorrigeerd.<br />
30 Literatuurgeschiedenis
Beeld 1<br />
Portret van Andries Bicker.<br />
Bartholomeus van der Helst (1613-1670)<br />
Beeld 2<br />
Portret van Gerard Bicker.<br />
Bartholomeus van der Helst (1613-1670)<br />
2 Culturele context<br />
2.1 Kennis en wetenschap<br />
2.2 Humanisme<br />
2.3 Renaissance<br />
2.4 Burgerlijke cultuur in de Republiek<br />
2.5 Muziek<br />
2.6 Classicisme<br />
2.1 Kennis en wetenschap<br />
In de Middeleeuwen waren kennis en wetenschap<br />
onder het geloof en de theologie gesteld. Dat<br />
veranderde vanaf de zestiende eeuw. Kennis en<br />
wetenschap werden bevrijd van de overmacht van<br />
kerk en theologie. In het wetenschappelijke denken<br />
stonden vragen over betrouwbare kennis en hoe<br />
kosmos en universum in elkaar zitten, centraal.<br />
De vraag naar de methode om ware kennis te<br />
funderen werd in de filosofie van de zestiende en<br />
zeventiende eeuw op twee verschillende manieren<br />
beantwoord. Er waren empiristen, bijvoorbeeld Bacon<br />
en Locke, en rationalisten zoals Descartes en<br />
Spinoza.<br />
Voor het empirisme gold dat betrouwbare kennis was<br />
gebaseerd op zintuiglijke ervaring en waarneming.<br />
Francis Bacon (1561-1626) meende dat de mens<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
31
door kennis in staat is de natuur te kennen en te<br />
beheersen: “kennis is macht”. Daarbij ging hij ervan<br />
uit dat de ervaring (waarneming en experiment) een<br />
betrouwbare bron voor ware kennis was. John Locke<br />
(1632-1704) bouwde voort op Bacons visie en stelde<br />
dat het menselijk bewustzijn bij de geboorte als een<br />
tabula rasa (een onbeschreven blad) was: een mens<br />
werd vanaf zijn geboorte tijdens zijn hele verdere<br />
leven ‘gevuld’ met kennis door ervaring op basis van<br />
zintuiglijke waarneming. Empiristen gingen uit van<br />
inductie: door van het bijzondere (de zintuiglijke<br />
ervaring, waarneming of experiment) naar het<br />
algemene te gaan, meenden ze tot de wetten van de<br />
natuur (ware kennis) te komen.<br />
Rationalisten nemen een geheel ander standpunt in.<br />
René Descartes (1596-1650) stelde niet de zintuiglijke<br />
waarneming, maar het (kritische) verstand<br />
centraal. Om dat verstand (de ratio) te benadrukken,<br />
stelde Descartes: “Ik denk, dus ik ben” (“Cogito, ergo<br />
sum”). Het verstand (de rede of ratio) alleen maakte<br />
volgens Descartes kennis mogelijk. Daarbij ging hij<br />
uit van de twijfel. Hij twijfelde aan alles wat niet<br />
zeker te weten was. Kennis ontstaat daar waar niet<br />
aan getwijfeld kan worden. De basis daarvoor lag in<br />
het (kritische) verstand, de ratio. Vandaar de term<br />
rationalisme voor deze opvatting om kennis te<br />
funderen. Ook de filosoof Baruch Spinoza (1632-<br />
1677) uit de Republiek was een rationalist.<br />
Het onderzoek naar de kosmos en het universum<br />
leidde tot inzichten die het middeleeuwse<br />
wereldbeeld waarin de aarde als het centrum werd<br />
beschouwd, op zijn kop zetten. Copernicus (1473-<br />
1543) formuleerde de hypothese dat niet de aarde,<br />
maar de zon het middelpunt is waar de andere<br />
planeten (waaronder de aarde) omheen bewegen.<br />
Deze Copernicaanse wending werd door Galileo<br />
Galileï (1564-1624) door middel van waarneming en<br />
experiment bewezen.<br />
Ook in de Republiek kwam het wetenschappelijk<br />
denken tot bloei. Christiaan Huygens was een<br />
vooraanstaand wis- en natuurkundige. Antonie van<br />
Leeuwenhoek was de uitvinder van de microscoop<br />
en Hermanus Boerhaave was toonaangevend in de<br />
geneeskunde en botanie.<br />
Baruch Spinoza was van joods-Portugese afkomst. Op jonge leeftijd gaf hij<br />
blijk van een scherpzinnige en onafhankelijke geest. Spinoza meende dat<br />
God niet zoals de God in de Bijbel bestaat en dat niet alles wat in de Bijbel<br />
staat, waar is. Voor die tijd was dat een radicale opvatting. Spinoza<br />
ontwikkelde een eigen godsbegrip: God drukt zich als totaliteit uit in de<br />
natuur, Hij is eeuwig en tijdloos. De mens moet leren inzien dat God niet<br />
buiten de schepping staat, maar dat alles en ieder levend wezen, ook de mens<br />
zelf, een verschijningsvorm van<br />
God is. Dit inzicht moet leiden tot<br />
verzoening met het lot en onszelf.<br />
Zijn filosofie heeft Spinoza in diverse werken beschreven. Zijn hoofdwerk is<br />
de ‘Ethica’, kort na zijn dood in 1677 gepubliceerd. Spinoza meende dat de<br />
wiskunde een voorbeeld voor de filosofie is. De ‘Ethica’ bestaat uit definities,<br />
axioma’s (onbewezen stellingen) en stellingen met bewijzen.<br />
In ander werk bepleitte Spinoza tolerantie op maatschappelijk, godsdienstig<br />
en politiek gebied. Deze boeken zijn van grote invloed geweest op het denken<br />
over democratie, vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid.<br />
Tot op de dag van vandaag wordt over de filosofie van Spinoza gedebatteerd.<br />
In Rijnsburg, waar hij enkele jaren heeft gewoond, staat een standbeeld van<br />
hem. Jaarlijks wordt in Nederland de Spinozapremie toegekend aan<br />
wetenschappers die baanbrekend onderzoek verrichten.<br />
Rationalist van de moderne filosofie<br />
32 Literatuurgeschiedenis
Wiskundig genie<br />
De basisregels voor de moderne wetenschap zijn ontstaan in de zeventiende<br />
eeuw. Christiaan Huygens, geboren in 1629 als zoon van de staatsman en<br />
dichter Constantijn, was een van de belangrijkste wis- en natuurkundigen<br />
in die tijd. Zijn werk raakte tot in de hoogste wetenschapskringen bekend.<br />
Al op heel jonge leeftijd onderscheidde hij zich in de wiskunde.<br />
Op zijn zeventiende weerlegde hij de door Galileï geformuleerde<br />
stellingen over de vorming van in elkaar gedraaid touw (een<br />
wiskundig figuur). Toen Christiaan twintig jaar oud was, schreef hij zijn<br />
eerste wetenschappelijke werk, en zijn eerste publicatie volgde twee jaar<br />
later. Hierin werkte hij stellingen over hyperbolen, ellipsen en cirkels uit.<br />
Ook deed hij voorbereidend werk op het gebied van de differentiaal- en<br />
integraalrekening. Huygens was een van de pioniers van de verzekeringswiskunde<br />
en hij stelde wiskundige wetmatigheden op over kansspelen.<br />
Beroemd werd hij met de uitvinding van het slingeruurwerk. Hiervoor deed<br />
hij nauwkeurige metingen die hij in wiskundige formules beschreef.<br />
Baanbrekend werk verrichtte hij in de natuurkunde, waar hij de middelpunt -<br />
vliedende kracht wiskundig beschreef. Deze vondst inspireerde Isaac Newton<br />
tot zijn wetten over de mechanica. Huygens is vooral bekend geworden door<br />
zijn golftheorie van licht. Newtons theorie ging hier later tegenin, maar in<br />
de twintigste eeuw zou Albert Einstein aantonen dat beiden gelijk hadden.<br />
Naast de wis- en natuurkunde deed Christiaan Huygens aan sterrenkunde.<br />
Hij ontdekte in 1655 de maan Titan bij Saturnus en de ringen om deze<br />
planeet. De ruimtesonde die in 1997 naar Saturnus werd gezonden, is naar<br />
Huygens vernoemd. Christiaan overleed in 1695.<br />
2.2 Humanisme<br />
Vanaf de veertiende eeuw gingen geleerden, eerst<br />
in Italië, later ook elders in Europa, steeds meer<br />
nadenken over de mens zelf. Het humanisme kwam<br />
op. Het middeleeuwse theocentrische (op God gerichte)<br />
wereldbeeld werd vervangen door een meer<br />
antropocentrisch (op de mens gericht) wereldbeeld.<br />
Deze verandering werd bevorderd door de studie van<br />
de menswetenschappen als grammatica, retorica,<br />
geschiedenis, <strong>literatuur</strong> en ethiek. Volgens humanisten<br />
verschilde de mens van het dier door zijn<br />
ver mo gen te spreken (grammatica, retorica) en zijn<br />
vermogen onderscheid te kunnen maken tussen goed<br />
en kwaad (ethiek). Geschiedenis en <strong>literatuur</strong> leverden<br />
voorbeelden van goed of kwaad handelen. De humanisten<br />
bestudeerden overwegend niet-christelijke<br />
Romeinse en Griekse auteurs. In de Duitse landen en<br />
de Nederlanden waren de humanisten ook betrokken<br />
bij het debat over de mis standen in de kerk en de<br />
mogelijkheid tot verbeteringen daarvan. Daarbij<br />
pleitten humanisten voor eigen onderzoek, betrouwbare<br />
bronnen, eigen oordelen en een onafhankelijke<br />
opstelling ten opzichte van de kerkleer.<br />
Een van de bekendste humanisten was de uit<br />
Rotterdam afkomstige Erasmus (ca. 1466-1536).<br />
Erasmus had een afkeer van kerkelijke rituelen en hij<br />
gebruikte de klassieke <strong>literatuur</strong> als leidraad voor de<br />
studie van bijvoorbeeld de bijbel. Hij pleitte voor<br />
gematigdheid, gewetensvrijheid, vrede en tolerantie.<br />
Erasmus kritiseerde de misstanden in de katholieke<br />
kerk, maar sloot zich niet aan bij de hervormers. Zijn<br />
bekendste boek is het in het Latijn geschreven Lof<br />
der Zotheid (1509). De verteller in dit boek is de<br />
zotheid (een nar) die pijnlijke waarheden vol ironie<br />
en dubbele bodems naar voren brengt.<br />
2.3 Renaissance<br />
Het humanisme speelde in Italië een belangrijke rol<br />
bij de ontwikkeling van de Renaissance, dat letterlijk<br />
“wedergeboorte” betekent. De Renaissance was een<br />
poging de klassieke Oudheid in cultuur, kunst en<br />
<strong>literatuur</strong> te doen herleven en na te volgen. De<br />
Renaissance ontstond in Noord- en Midden-Italië,<br />
een gebied met veel overblijfselen uit de Romeinse<br />
Oudheid. Florence (Italië) was een belangrijk centrum<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
33
van de Renaissancebeweging. De Renaissance kwam<br />
op in de veertiende eeuw, de tijd toen de stadstaten<br />
met zelfbestuur door de handel tot bloei waren<br />
gekomen. De sociale basis van de Renaissance waren<br />
burgers: humanisten, leden van de heersende klasse<br />
en kunstenaars. De Renaissance was een culturele<br />
ontwikkeling, een beweging van geleerde humanisten<br />
en kunstenaars, en geen politieke of religieuze<br />
beweging.<br />
De Renaissanceopvattingen verspreidden zich vanuit<br />
Italië over andere gebieden in West-Europa. De<br />
drukpers speelde daarbij een belangrijke rol, evenals<br />
reizen van schrijvers en kunstenaars van en naar<br />
Italië. Zo verbleef P.C. Hooft (1581-1647), een van<br />
de belangrijkste dichters uit de Republiek, in 1600 in<br />
Florence, waar hij de kunst en <strong>literatuur</strong> van de<br />
Renaissance goed leerde kennen.<br />
De herleving van klassieke vormen werd in de<br />
architectuur bevorderd door de aanwezigheid in Italië<br />
van klassieke gebouwen of overblijfselen ervan, zoals<br />
het Pantheon, Colosseum of de Triomfboog van<br />
Constantijn. Bovendien was het boek De Architectura<br />
van de Romein Vitruvius bewaard gebleven. Dit boek<br />
uit de eerste eeuw voor Christus werd in de vijftiende<br />
eeuw opnieuw uitgegeven. Vitruvius benadrukte het<br />
belang van symmetrie en proportie (verhouding) in<br />
de bouwkunst. Een belangrijke architect uit de<br />
Renaissance die de inzichten van Vitrivius toepaste,<br />
was Brunelleschi. Een beroemde tekening van<br />
Leonardo da Vinci over de verhoudingen van het<br />
menselijk lichaam is gebaseerd op de verhoudingenleer<br />
van Vitruvius (zie beeld 3).<br />
De schilderkunst maakte in de Renaissance een<br />
belangrijke verandering door. In de Renaissance<br />
werden nog steeds veel religieuze voorstellingen<br />
geschilderd. Maar schilders zochten ook naar nieuwe<br />
vormgevingsmogelijkheden die pasten bij hun streven<br />
religieuze thema’s en de herontdekte Oudheid op een<br />
werkelijkheidsgetrouwe wijze weer te geven. Daarbij<br />
werden ook nieuwe vindingen toegepast zoals het<br />
lineaire perspectief. Renaissanceschilderijen hebben<br />
een herkenbare ruimteweergave waarin personages<br />
met duidelijke lichaamsproporties zijn geplaatst.<br />
De Renaissancekunst in Italië ontstond uit een<br />
herontdekken van de klassieke godenwereld en<br />
mythologie. In de kunst werden de verhalen over<br />
klassieke goden als Jupiter (oppergod), Venus (godin<br />
van de liefde), Chronos (tijdgod) of Mercurius<br />
(boodschapper van de goden en god van de handel)<br />
als onderwerp verwerkt. De intellectuele inhoud werd<br />
belangrijk gevonden. Renaissancekunst was een<br />
intellectueel spel voor een elite van kenners. Kunst<br />
uit de Renaissance is vaak bewust raadselachtig. Het<br />
is kunst voor ingewijden en kenners. Een voorbeeld is<br />
La Primavera (De lente) (1482) van Sandro Botticelli<br />
(ca.1445-1510), zie beeld 4.<br />
Beeld 3<br />
Vitruviusmens (ca. 1490) van Leonardo da Vinci<br />
Bij beeld 4<br />
In een tuin of park bevinden zich negen personages.<br />
Er staan bomen met goudkleurige appels en sinaasappels.<br />
Deze tuin stelt mogelijk de tuin van de<br />
Hesperiden voor. De Hesperiden zijn de mythologische<br />
dochters van de nacht die in de tuin van de<br />
goden de gouden appelen van Juno (de echtgenote<br />
van Jupiter en schutsvrouwe van gehuwde vrouwen)<br />
bewaakten. Vorm en kleur van de vruchten verwijzen<br />
naar de ‘palle’, de gouden bal in het wapen van de<br />
befaamde Florentijnse Medicifamilie. In de tuin<br />
bevinden zich van links naar rechts de volgende<br />
personages. Links staat Mercurius, de intermediair<br />
tussen goden en mensen en bij de Romeinen ook<br />
symbool van orde en beschaving. Met een caduceus<br />
(toverstaf) verdeelt hij de wolken. Naast Mercurius<br />
34 Literatuurgeschiedenis
Beeld 4<br />
La Primavera (ca. 1477) van Botticelli<br />
staan de drie Gratiën, de godinnen die Venus<br />
begeleiden. Volgens vijftiende-eeuwse humanisten<br />
stellen de Gratiën de zegeningen voor, het goede dat<br />
de oppassende burger ten deel kan vallen. De<br />
middel ste van de drie is de personificatie van de<br />
Castitias (de kuisheid). Rechts van de Gratiën staat<br />
centraal op het schilderij een geklede Venus, de<br />
godin van de liefde. Boven haar zweeft een geblinddoekte<br />
Cupido die een pijl op Castitas richt. Achter<br />
Venus is mirte te zien, een struik die verwijst naar<br />
het huwelijk. Naast Venus treedt in een jurk met<br />
bloemen Flora, de godin van de lente en bloei van<br />
bomen en planten, naar voren. Rechts op het<br />
schil derij wordt de aardnimf Chloris vastgepakt<br />
door de lichtblauwe windgod Zephyr.<br />
La Primavera is waarschijnlijk naar aanleiding<br />
van een huwelijk, geschilderd voor Lorenzo di<br />
Pierfrancesco, een humanistisch geschoold lid van<br />
de Medicifamilie uit Florence.<br />
In de <strong>literatuur</strong> uit de Renaissance herleefde de<br />
aandacht voor klassieke literaire genres als epos,<br />
komedie en tragedie. De voorschriften voor <strong>literatuur</strong><br />
die de Romein Horatius ca. 20 voor Christus had<br />
vastgelegd werden bestudeerd en toegepast.<br />
Klassieke Romeinse schrijvers als Terentius en Plautus<br />
(komedie), Seneca (tragedie) en Vergilius werden<br />
bestudeerd en nagevolgd. Hun werken werden<br />
vertaald (translatio) en vervolgens nagebootst en<br />
nagevolgd (imitatio). Schrijvers in de Renaissance<br />
gingen bijvoorbeeld een tragedie of komedie naar<br />
klassiek model schrijven, maar nu in de volkstaal.<br />
Het uiteindelijke doel was echter niet pure imitatio.<br />
Uiteindelijk wilde men de klassieken overtreffen<br />
(aemulatio).<br />
Net als schilderijen uit de Renaissance is<br />
Renaissance <strong>literatuur</strong> bedoeld voor een geschoold,<br />
elitair publiek dat verwijzingen naar en spelen met<br />
(klassieke) bronnen kon volgen en waarderen.<br />
Literatuur moest belerend en diepzinnig zijn, vol<br />
mythologische toespelingen, taalspel, woordspelingen<br />
en dubbelzinnigheden.<br />
2.4 Burgerlijke cultuur in de<br />
Republiek<br />
In de Republiek maakten de burgers uit de hogere<br />
middenklasse en regentenelite de dienst uit. Deze<br />
groepen bepaalden in hoge mate het culturele leven.<br />
Traditionele opdrachtgevers als adel en roomskatholieke<br />
kerk – zo belangrijk voor de middeleeuwse<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
35
kunst en <strong>literatuur</strong> in de Nederlanden – speelden in<br />
de Republiek geen rol van betekenis. In de Republiek<br />
was een burgerlijke cultuur dominant. Rijke burgers,<br />
stadsbesturen en stedelijke instellingen waren de<br />
voornaamste opdrachtgevers van schilders, beeldhouwers<br />
en architecten. Daarnaast ontstond er in de<br />
Republiek een vrije kunstmarkt: schilders produceerden<br />
zonder opdracht voor een breed publiek.<br />
Kunst en <strong>literatuur</strong> in de Republiek dienden om de<br />
burgerlijke en stedelijke identiteit te tonen en<br />
legitimeren. Daarnaast functioneerden kunst en<br />
<strong>literatuur</strong> om burgerlijke normen en waarden te<br />
propageren. Een geliefd middel daarbij was het<br />
gebruik van exempla contraria (“Verkeerde<br />
Werelden”): het weergeven van ongewenst, boers<br />
en onbeschaafd gedrag.<br />
In “Boerengezelschap” (tekst 1) maakt Bredero<br />
gebruik van dit principe. In dit lied gaan boerse<br />
personages naar een dorp (Vinkeveen) om feest te<br />
vieren. Er is waarschijnlijk kermis waar je ook kunt<br />
ganstrekken. Een levende gans hing bij dit ‘spel’ met<br />
zijn poten aan een tussen bomen of palen gespannen<br />
touw. De hals was ingesmeerd met vet of zeep. De<br />
deelnemers reden onder de gans door en probeerden<br />
de kop van de gans te trekken. In het lied van<br />
Bredero ontmoe ten twee groepen elkaar. Eerst is de<br />
stemming prima. De boeren drinken wijn (de drank<br />
van de hogere burgerij, gewone mensen dronken toen<br />
bier) en er wordt gedanst en gegokt. De feestelijkheden<br />
mond den echter uit in een vechtpartij met<br />
dodelijke afloop. Dit is ongewenst. Het publiek wordt<br />
in de laatste strofe van het lied duidelijk aangesproken.<br />
Heren en burgers wordt aangeraden boers<br />
gedrag achterwege te laten.<br />
Kenmerkend voor de burgerlijke schilderkunst van<br />
de Republiek zijn het schuttersstuk en het genreschilderij.<br />
Schutters vormen het onderwerp van het schuttersstuk.<br />
Schutters waren getrainde en gewapende<br />
burgers. Leden van de schutterij moesten zelf de<br />
wapenrusting betalen. De schutterij hielp bij de<br />
stadsverdediging. De schutterij was daardoor een<br />
duidelijk onderdeel van de stedelijke identiteit.<br />
Behalve bij de stadsverdediging, hielp de schutterij<br />
ook bij het handhaven van de openbare orde.<br />
Zo moest iedere schutter een keer per maand voor<br />
de nachtwacht opkomen. De schutterij verrichtte<br />
functies in het algemene belang van de stad en was<br />
daardoor uitdrukking van de verbondenheid van<br />
burgerij met de gemeenschap. Bij belangrijk bezoek<br />
fungeerde de schutterij als vertegenwoordiging van<br />
de stad.<br />
Schutterstukken waren collectieve portretten,<br />
bedoeld voor publieke vertoning in openbare<br />
gebouwen. De schutterij presenteerde zich op deze<br />
groepsportretten trots als ruggengraat van de<br />
stedelijke samenleving. Het beroemdste schuttersstuk<br />
uit de Republiek is De nachtwacht (1642) van<br />
Rembrandt van Rijn (1606-1669).<br />
Bij beeld 5<br />
De opdracht voor De nachtwacht kwam van de leiding<br />
van de Kloveniersdoelen. Kloveniers waren schutters<br />
die musketten (klover of klauwier genaamd) hanteerden.<br />
Daarnaast waren er schutterijen voor voet- en<br />
handboog. Op De nachtwacht staat links een schutter<br />
in een rood pak een musket te laden. Rechts naast de<br />
in goudgele kledij gestoken luitenant blaast iemand<br />
kruitresten na een schot weg. Links van de hoed van<br />
de luitenant is de rook van een gelost schot te zien.<br />
Rembrandt toont onder andere laden, schieten en<br />
schoonmaken van musket voor een volgend schot op<br />
De nachtwacht.<br />
De leiding van de kloveniers wilde voor de grote zaal<br />
van hun hoofdkwartier van alle zes schuttersvendels<br />
(afdelingen) een groepsportret. Rembrandt kreeg de<br />
opdracht het vendel van kapitein Frans Banning Cocq<br />
en zijn luitenant Willem van Ruijtenburg te portretteren.<br />
De kapiteins van een schuttersvendel behoorden<br />
tot de bestuurslaag van Amsterdam. Frans<br />
Banning Cocq was in 1646 en 1650 burgemeester van<br />
de stad. Frans Banning Cocq is gekleed in een zwart<br />
pak met rode sjerp. Hij heeft een rotting als teken<br />
van zijn waardigheid en geeft het teken dat de groep<br />
zich in beweging moet zetten. Naast hem in het<br />
goudgeel, zijn luitenant Willem van Ruijtenburg,<br />
die als wapen een zogenaamde partizaan draagt,<br />
voorzien van een kwast in de kleuren blauw en goud:<br />
de kleuren van de kloveniers. De vaandrig (iemand<br />
die het vaandel draagt) links houdt een blauwgouden<br />
vlag vast.<br />
Houding, kleding en attributen zijn niet toevallig op<br />
De nachtwacht. Rembrandt gebruikt ze als symbolen<br />
om een extra betekenis over te dragen. Frans<br />
Banning Cocq bijvoorbeeld draagt rood en zwart, de<br />
kleuren van de stad Amsterdam. Het goudgeel van de<br />
luitenant is de kleur van de overwinning. Kapitein en<br />
luitenant symboliseren samen de triomferende stad<br />
Amsterdam. Het ook in het goudgeel van de overwinning<br />
gestoken meisje tussen de kapitein en de<br />
36 Literatuurgeschiedenis
Beeld 5<br />
De Nachtwacht (1642) van Rembrandt van Rijn<br />
schutter die zijn musket laadt, draagt aan haar riem<br />
een dode kip waarvan de klauw duidelijk zichtbaar is,<br />
een verwijzing naar de klover of klauw, het teken van<br />
de kloveniers.<br />
Het schuttersstuk van Rembrandt vervulde een<br />
duidelijke stedelijke functie. Het is een origineel<br />
groepsportret van een vendel schutters en een<br />
symbolische uitbeelding van de trots, identiteit en<br />
macht van Amsterdam.<br />
Ook in genreschilderijen, ogenschijnlijk afbeeldingen<br />
van gebeurtenissen uit het dagelijkse leven, werd<br />
gebruik gemaakt van symboliek. Genreschilderijen<br />
hadden impliciet vaak een opvoedende, didactische<br />
functie door (ter lering) foutief gedrag te tonen.<br />
Genreschilders sloten aan bij de opvattingen van de<br />
humanist Erasmus, die geloofde in de mogelijkheid<br />
dat mensen op te voeden waren. Vaak maakte men<br />
daarbij gebruik van de methode van de omkering,<br />
(“Verkeerde Werelden”). In genreschilderijen werden<br />
alledaagse situaties gebruikt om zonden en ondeugden<br />
te kritiseren. Het publiek van genreschilderijen<br />
herkende het uitgebeelde gedrag en realiseerde zich<br />
welke normen en waarden werden overtreden. Het<br />
kon lachen om de fouten van een ander in de hoop<br />
of het besef zelf die fouten niet te begaan.<br />
Een van de bekendste genreschilders was Jan Steen<br />
(1626-1679). Van hem is Soo de oude songen, so<br />
pijpen de jongen (1668), ook bekend onder de titel<br />
Het vrolijke huisgezin.<br />
Bij beeld 6<br />
Het schilderij is de uitbeelding van het spreekwoord<br />
dat op het papier op de achterwand prijkt: “Soo de<br />
oude songen, so pijpen de jongen” (Zoals de oude<br />
zongen, zo piepen de jongen, dat wil zeggen:<br />
kinderen nemen het foute gedrag van de ouders over<br />
of slecht voorbeeld doet slecht volgen). Jan Steen<br />
beeldde het spreekwoord letterlijk uit. De ouderen<br />
zingen: de oudere man links heft zingend het glas en<br />
de twee vrouwen naast hem zingen uit volle borst<br />
mee. De jongeren (de kinderen) ‘pijpen’. Dit woord<br />
heeft hier twee betekenissen. De eerste is het<br />
bespelen van een blaasinstrument (doedelzak en<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
37
Beeld 6 Soo de oude songen, so pijpen de jongen (1668)<br />
van Jan Steen<br />
fluit) en de tweede betekenis is ‘pijpen’ in de<br />
betekenis van pijp roken. Steen beeldt ook de<br />
figuurlijke betekenis dat kinderen foute gewoontes<br />
van ouderen overnemen uit. Vader heft het wijnglas<br />
en het kleine kind vooraan drinkt wijn direct uit de<br />
schenkkan. De ouderen gaan zo op in hun pret en<br />
vermaak (eten, drinken, gezang) dat het huishouden<br />
ontspoort: kleine kinderen drinken al wijn,<br />
etensresten en gerei is van de tafel op de grond<br />
gevallen en wordt niet opgeruimd.<br />
Jan Steen heeft meerdere schilderijen gemaakt met<br />
dit spreekwoord als uitgangspunt. Hij waarschuwde<br />
zijn publiek voor de gevolgen van falende opvoeding<br />
door ouders die hun taken verwaarlozen. Deze<br />
thematiek van Steen sluit bij aan bij de thematiek<br />
van huwelijk, gezin en opvoeding in het werk van<br />
andere schilders en populaire schrijvers als Jacob<br />
Cats.<br />
2.5 Muziek<br />
In de zestiende en zeventiende eeuw waren er twee<br />
soorten muziek: kerkelijke muziek en wereldlijke<br />
muziek. In de katholieke kerk werden vaak vierstemmige<br />
missen in het Latijn gezongen. Een<br />
belangrijke componist van deze muziek was Josquin<br />
des Prez (1440-1521) die aan het begin van de<br />
zestiende eeuw aan Italiaanse hoven en voor het<br />
Vaticaan werkte. Door de hervorming veranderde de<br />
kerkmuziek in de protestantse kerken. Op aandringen<br />
van Maarten Luther ging men in de volkstaal zingen.<br />
De wereldlijke muziek kenmerkte zich door wereldlijke<br />
teksten op een vaak levendig ritme.<br />
De muziek veranderde in de zestiende eeuw en<br />
zeventiende eeuw. Composities werden steeds meer<br />
bedoeld om gevoelens of hartstochten over te<br />
dragen. Daarnaast werden steeds meer verschillende<br />
instrumenten naast elkaar gebruikt, bijvoorbeeld<br />
een combinatie van toetsinstrumenten, blaasinstrumenten<br />
en snaarinstrumenten.<br />
38 Literatuurgeschiedenis
Een belangrijke vernieuwing in de muziekcultuur was<br />
het ontstaan van de opera, rond 1600 in Florence.<br />
L ‘Orfeo (1607) van Claudio Monteverdi wordt als<br />
een van de eerste opera’s beschouwd.<br />
Beeld 7 Het stadhuis op de Dam te Amsterdam (1673)<br />
van G.A. Berckheyde<br />
In de Nederlanden was een levendige muziek – en<br />
zangcultuur. Er werd veel gemusiceerd en gezongen.<br />
Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) en Jacob<br />
van Eyck (1589-1657) gelden als belangrijke<br />
componisten uit de Republiek.<br />
2.6 Classicisme<br />
In de zeventiende eeuw ontwikkelde zich het<br />
classicisme uit de Renaissance. Het classicisme<br />
streefde naar een geïdealiseerde weergave van de<br />
werkelijkheid. Kunst moest gebaseerd zijn op regels<br />
die aan de klassieke Oudheid waren ontleend. Het<br />
classicisme was een stijl die paste bij regenten, rijke<br />
en machtige burgers of stadsbestuurders en vorsten.<br />
Classicistische gebouwen moesten macht, glorie,<br />
rijkdom en aanzien uitstralen. Het Mauritshuis (1644)<br />
en het Stadhuis van Amsterdam (1655) zijn classicistische<br />
gebouwen (zie beeld 7).<br />
Het classicisme beïnvloedde in de tweede helft van<br />
de zeventiende eeuw ook de opvattingen en smaak<br />
van het publiek van <strong>literatuur</strong> en schilderkunst. In<br />
1669 werd in Amsterdam “Nil volentibus arduum”<br />
(“Niets is onmogelijk voor hen die willen”) opgericht.<br />
Dit genootschap bevorderde het classicistische<br />
toneel. Op het gebied van de schilderkunst<br />
probeerde de Vereenigingh van Apelles en Apollo<br />
het classicisme te bevorderen.<br />
3 Literaire ontwikkelingen<br />
3.1 Schrijver en publiek<br />
3.2 Nederlandse Renaissance<strong>literatuur</strong><br />
3.3 Emblematiek<br />
3.4 Didactische verhalen<br />
3.5 Liederen en liedboeken<br />
3.6 Sonnet<br />
3.7 Ernstig en komisch toneel<br />
In de <strong>literatuur</strong> van de zestiende en zeventiende<br />
eeuw zijn twee tendensen te constateren die<br />
geleide lijk de <strong>literatuur</strong> en het literaire leven<br />
veranderden. Beide tendensen worden vanaf ongeveer<br />
1615 duidelijk.<br />
De eerste tendens betreft feit dat literaire teksten<br />
steeds meer als het gedrukte werk van een<br />
individuele auteur door een drukker/uitgever op de<br />
markt werden gebracht. Liedboeken bijvoorbeeld<br />
waren tot het begin van de zeventiende eeuw<br />
bundelingen van werk van meerdere, vaak ook<br />
anonieme auteurs. Ze werden na 1600 steeds meer<br />
duidelijk voorzien van een auteursnaam op de markt<br />
gebracht. Een duidelijke mijlpaal in dit opzicht is het<br />
Groot Lied-boeck (1622) van G.A. Bredero. Het lied<br />
“Boerengezelschap” komt uit dit liedboek.<br />
De tweede tendens betreft het opkomen van de<br />
Renaissance<strong>literatuur</strong> in de Nederlandstalige<br />
<strong>literatuur</strong>. Er was een geleidelijke verandering van<br />
traditionele rederijkers<strong>literatuur</strong> naar meer geleerde<br />
en humanistische Renaissance<strong>literatuur</strong> in de<br />
volkstaal.<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
39
3.1 Schrijvers en publiek<br />
In de Republiek was een aantal schrijvers afkomstig<br />
uit de stedelijke elite (bijvoorbeeld P.C. Hooft) en de<br />
hogere middenklasse van de burgerij (bijvoorbeeld<br />
Jacob Cats, Samuel Coster en Joost van den Vondel).<br />
Deze auteurs verwoordden het wereldbeeld van deze<br />
maatschappelijke groepen waarin vanwege economische<br />
en politieke belangen veel waarde werd<br />
gehecht aan politieke rust en maatschappelijke orde.<br />
Een aantal auteurs maakte deel uit van de elite van<br />
Republiek. P.C. Hooft bijvoorbeeld was drost van<br />
Muiden (een hoge bestuursfunctie), Constantijn<br />
Huygens was secretaris van de stadhouder en<br />
Jacob Cats was raadspensionaris van Holland.<br />
Schrijvers in de Republiek zagen zichzelf als<br />
volksopvoeders en opinievormers. Ze meenden een<br />
opvoedkundige functie te vervullen. Ze lieten zich<br />
soms wel kritisch over bepaalde gebeurtenissen of<br />
ontwikkelingen uit, maar nooit ondermijnend of<br />
revolutionair. Ze verdedigden christelijke en humanistische<br />
levensidealen en benadrukten universele<br />
waarheden.<br />
De oplage van een literair werk kwam in de Republiek<br />
zelden boven de 1000 exemplaren. Sommige auteurs<br />
in de Republiek schreven zelfs voor een klein, select<br />
publiek als de eigen vriendenkring. Veel werk van<br />
Constantijn Huygens en van P.C. Hooft heeft in een<br />
dergelijke kleine kring gefunctioneerd. P.C. Hooft was<br />
een schrijver die duidelijk meer de voorkeur gaf aan<br />
waardering van geleerde vrienden, dan aan commercieel<br />
succes bij het grote publiek Daartegenover<br />
stond Jacob Cats die voor een grote <strong>lezer</strong>skring<br />
werkte en zijn publiek onthaalde op leerzame<br />
onder werpen, eenvoudig taalgebruik en pakkende<br />
verhalen en anekdotes. Cats haalde voor die tijd met<br />
een aantal werken zeer hoge oplagen. In 1655 waren<br />
er van Houwelick 50.000 exemplaren en van de<br />
Trou-ringh nog meer exemplaren gedrukt. Cats’<br />
Trou-ringh is de bestseller van de zeventiende eeuw.<br />
3.2 Nederlandse<br />
Renaissance<strong>literatuur</strong><br />
Renaissance<strong>literatuur</strong> functioneerde voor de goede<br />
verstaander als geleerd spel met literaire voorbeelden,<br />
bronnen, traditie en conventies. Dit gold ook<br />
voor de Renaissance<strong>literatuur</strong> uit de Republiek.<br />
Het werk van een echte Renaissancedichter als<br />
P.C. Hooft is diepzinnig, raadselachtig, dubbelzinnig,<br />
vol mythologische verwijzingen en woordspel.<br />
Voorwaarde voor dergelijke <strong>literatuur</strong> was de gedeelde<br />
kennis van dichter en publiek van de heersende<br />
literaire normen en modes, zoals het petrarkisme.<br />
Het begrip petrarkisme is van toepassing op liefdesgedichten<br />
en -liederen die in navolging van de<br />
Italiaan Petrarca (1304-1374) werden geschreven.<br />
De voorstelling van de liefde had binnen het<br />
petrarkisme een aantal vaste elementen. De liefde<br />
moest onvervuld blijven. De minnaar (het lyrisch ik)<br />
beminde en bewonderde, maar zijn liefde bleef<br />
onbeantwoord. De geliefde werd op een stereotiepe<br />
wijze beschreven (blonde haren, kersenrode lippen)<br />
en was een ongenaakbare schoonheid. Binnen de<br />
regels van het petrarkisme werd de liefde in vaste<br />
beelden beschreven als een ziekte, strijd, een droom<br />
of een vrijwillige gevangenschap. Kenmerkend waren<br />
ook de liefdesklacht van de minnaar en het gebruik<br />
van tegenstellingen en paradoxen: de liefde is pijn<br />
en genot, de verliefde minnaar is vrij en gevangen.<br />
Het petrarkisme was vooral een literair spel en niet<br />
zozeer uiting van originele of persoonlijke gevoelens.<br />
Voor de dichters was het de uitdaging om binnen<br />
vaste conventies eigen variaties en accenten aan te<br />
brengen.<br />
3.3 Emblematiek<br />
In de zestiende eeuw kwam de emblematiek, eerst<br />
in Italië daarna elders in Europa, tot ontwikkeling.<br />
Een embleem had een drieledige vorm: een motto<br />
(opschrift), een pictura (afbeelding) en een<br />
subscriptio (bijschrift of uitleg). Een embleem was<br />
de uitbeelding van een algemene waarheid of les. Het<br />
bijschrift of uitleg verleende aan motto en afbeelding<br />
een diepere betekenis. Voor het publiek was het een<br />
uitdaging om alleen of met anderen de relatie tussen<br />
motto en pictura te ontraadselen, voor de uitleg<br />
(subscriptio) werd gelezen. In dat opzicht paste<br />
de emblematiek bij de raadselachtigheid van veel<br />
Renaissance<strong>literatuur</strong>.<br />
Behalve emblemen met humanistische motieven<br />
waarin verwezen werd naar bijvoorbeeld de mythologie<br />
of geschiedenis ging men de emblematische<br />
boodschap ook verpakken in alledaagse gebeurtenissen<br />
of onderwerpen.<br />
40 Literatuurgeschiedenis
5<br />
Tekst 2<br />
Rust ick/soo roest ick<br />
Een bijl of ander yseren instrument, soo dat niet<br />
ghebruickt en wordt, hoe glat dat het zy, sal haest<br />
verroesten: desghelijcks gaet het oock met veel<br />
kloecke verstanden, als de sulcke haer begheven tot<br />
ledigheydt, soo verliesen zy alle haer verstant en<br />
vernuftigheydt.<br />
Uit: Roemer Visscher, Sinnepoppen.<br />
Een andere embleembundel uit de Republiek is<br />
Emblemata Amatoria (1611) van P.C. Hooft, waarin<br />
de petrarkistische liefde centraal staat. De embleembundels<br />
van Jacob Cats (1577-1660) waren zeer<br />
populair. Uit 1618 stamt Silenus Alcibiadis, sive<br />
Proteus (Sinne- en Minnebeelden) en in 1632<br />
publiceerde Cats zijn Spiegel van den Ouden ende<br />
Nieuwen Tijdt.<br />
3.4 Didactische verhalen<br />
Net als emblematiek waren didactische verhalen<br />
populair in de Republiek. Het ging om spannende of<br />
ontroerende verhalen (vaak op rijm), gecombineerd<br />
met morele lessen en algemene waarheden. Vooral<br />
Jacob Cats (1577-1660) werd populair met dit soort<br />
teksten. Een bekend werk van hem was Houwelick<br />
(1625). Cats beschreef in dit werk de rechten, taken<br />
en plichten van de huwelijkspartners. Daarbij richtte<br />
hij zich vooral op de rol van de vrouw, die het huis <br />
houden moest leiden en kinderen opvoeden. Voor<br />
calvinisten als Cats vormde het huwelijk de hoeksteen<br />
van de samenleving. Huwelijkspartners<br />
moesten elkaar wederzijds bijstaan en man en vrouw<br />
hadden verschillende taken en verantwoordelijkheden.<br />
Een belangrijke embleembundel uit de Republiek<br />
is Sinnepoppen (1614) van Roemer Visscher<br />
(1547-1620). Roemer Visscher schreef voor<br />
Sinnepoppen korte verklarende prozateksten bij<br />
prenten van Claes Jansz. Visscher. In Sinnepoppen<br />
worden alledaagse handelingen (zoals bijvoorbeeld<br />
schaatsen of zwemmen) en dingen gebruikt om<br />
betekenissen en lessen over te dragen. Bovenstaand<br />
embleem (tekst 2) is kenmerkend voor Sinnepoppen.<br />
Het motto “Rust ick/soo roest ick” wordt gecombineerd<br />
met een afbeelding van een bijl in een<br />
houtblok. De uitleg is gebaseerd op een vergelijking.<br />
Zoals een bijl die niet wordt gebruikt gaat roesten,<br />
zo geldt dat ook voor mensen met verstand die hun<br />
hersens vanwege luiheid (‘ledigheydt”) niet<br />
gebruiken: ze zullen hun verstand en slimheid<br />
verliezen.<br />
In Cats’ Trou-ringh (1637, voluit ’s Werelts begin,<br />
midden, eynde, besloten in den trou-ringh, met den<br />
proefsteen van den selven), werd het huwelijk,<br />
gesymboliseerd in de trouwring, als het bindende<br />
element van de wereldgeschiedenis beschreven.<br />
Cats gebruikte in Trou-ringh aan de bijbel ontleende<br />
verhalen, oosterse en klassieke teksten en meer<br />
eigentijdse verhalen.<br />
Een bekend verhaal uit Trou-ringh is het liefdesverhaal<br />
Het Spaans heidinnetje. Dit verhaal gaat over<br />
een groep zigeuners die onder leiding van Maiombe<br />
door Spanje trekt. Maiombe heeft ooit een rijk<br />
christelijk meisje ontvoerd. Dit meisje, Constance<br />
geheten, wordt door de zigeuners Pretiose genoemd.<br />
Na veel verwikkelingen wordt duidelijk wie Pretiose<br />
is en huwt ze de edelman Don Ian.<br />
De beschreven huwelijken in Trou-ringh vormden voor<br />
het publiek een maatstaf (vergelijk “proefsteen”)<br />
waaraan de eigen situatie kon worden getoetst.<br />
De verhalen dienden op die manier tot moralisatie.<br />
De opbouw van de Trou-ringh ondersteunde deze<br />
moralisatie. Het boek is een raamvertelling. De<br />
verschillende huwelijksverhalen werden door Cats<br />
afgewisseld met dialogen waarin een jonge, trouw<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
41
lustige man en een oudere, wijze weduwnaar de<br />
vertelde verhalen vanuit een calvinistisch en<br />
humanistisch wereldbeeld bespraken.<br />
De huwelijksthematiek van Houwelick en Trou-ringh<br />
sloot aan bij de thematiek van een groot aantal<br />
genreschilderijen waarin aan de hand van huiselijke<br />
taferelen de leidende rol van de vrouw in de huishouding<br />
werd getoond of waarin de gevaren geschetst<br />
werden van het verwaarlozen van opvoedende taken<br />
(Vergelijk het genreschilderij van Jan Steen Soo de<br />
oude songen, so pijpen de jongen, zie beeld 6).<br />
Genreschilderijen en didactische verhalen functioneerden<br />
beide met identieke lessen en waarheden<br />
voor het burgerlijke publiek.<br />
3.5 Liederen en liedboeken<br />
Veel teksten uit de zestiende en zeventiende eeuw<br />
waren bedoeld om gezongen te worden. Er was een<br />
bloeiende zangcultuur. Tot aan het eind van de<br />
zestiende eeuw werden liederen verzameld in<br />
liedboeken. Het ging om kleine, gemakkelijk mee<br />
te nemen bundelingen van zangteksten over<br />
verschillende onderwerpen van meerdere, vaak<br />
anonieme auteurs.<br />
Vanaf het begin van de zeventiende eeuw kwam daar<br />
verandering in. Toen verschenen er ook grote, royaal<br />
uitgevoerde luxeliedboeken die thematisch draaiden<br />
om één thema: de (petrarkistische) liefde. Deze<br />
liedboeken waren bedoeld voor een specifieke<br />
doelgroep: de jeugd. Daarmee werd de groep van<br />
huwbare jonge mensen met veel geld en vrije tijd<br />
bedoeld. De huwelijksleeftijd lag hoog in de<br />
Republiek (ca. 25 jaar) en er golden strenge regels<br />
voor de omgang met personen van het andere<br />
geslacht. In deze context was samen musiceren en<br />
(liefdes)liederen zingen voor jonge mannen en<br />
vrouwen een belangrijke sociale spelvorm waarin<br />
erotische spanningen gekanaliseerd konden worden.<br />
Een van de belangrijkste liedboeken was het Groot<br />
Lied-boeck (1622) van G.A. Bredero (1585-1618).<br />
Zijn liederen werden in het na zijn overlijden<br />
gepubliceerde liedboek in drie verschillende<br />
afdelingen ondergebracht: Boertig (komische<br />
liederen), Amoreus (liefdesliederen) en Aandachtig<br />
(religieuze liederen). “Boerengezelschap” (tekst 1)<br />
komt uit de afdeling met komische liederen.<br />
Beeld 8<br />
Voorname vrijage, (ca. 1618) van<br />
Willem Buytewech<br />
42 Literatuurgeschiedenis
Onder de liedtitel staat de melodie vermeld: de wijze<br />
waarop het lied gezongen moet worden. Bij “Boerengezelschap”<br />
is dat “’t Waren twee gebroeders stout”.<br />
Bredero schreef dus nieuwe teksten bij al bestaande<br />
melodieën. Dit was een gangbare praktijk die<br />
contrafactuur wordt genoemd: nieuwe teksten<br />
gemaakt op bestaande melodieën. De onderwerpen<br />
van een aantal boertige liederen van Bredero<br />
(bijvoorbeeld de ongelijke liefde tussen twee in<br />
leeftijd te zeer van elkaar verschillen de partners en<br />
de gevolgen van onbeschaafd, onbeheerst boers<br />
gedrag) waren ook geliefde onder werpen van genre <br />
schilders als bijvoorbeeld Jan Steen. Genrekunst en<br />
boertige liederen konden door de methode van de<br />
exempla contraria identieke moraliserende en<br />
belerende rollen vervullen.<br />
3.6 Sonnet<br />
Het sonnet is in de dertiende eeuw in Italië ontstaan<br />
en werd populair door de Canzoniere van Petrarca.<br />
Het sonnet werd de Renaissancedichtvorm bij uitstek.<br />
Veel dichters in de Republiek (onder wie G.A.<br />
Bredero, Joost van den Vondel en Constantijn<br />
Huygens) schreven sonnetten. Als de belangrijkste<br />
sonnettendichter onder hen wordt P.C. Hooft<br />
beschouwd. Het sonnet hiernaast is van zijn hand.<br />
Bij tekst 3<br />
In dit sonnet draait het om de petrarkistische<br />
liefdesthematiek waarbij de ik-figuur zijn liefdes klacht<br />
verwoordt omdat de liefde (tijdelijk) onvervuld is:<br />
de ik-figuur mist de geliefde. Dit sonnet heeft een<br />
wending tussen vs. 8 en 9. Vanaf vs. 9 hanteert<br />
de dichter een ander rijmschema en verandert<br />
de inhoud.<br />
De eerste 8 regels (het octaaf) vormen een lange zin<br />
die uitmondt in een vraag: hoe komt het dat de tijd<br />
die voor iedereen snel gaat, voor de ik-figuur zo<br />
langzaam verloopt? De ik-figuur spreekt de tijdgod<br />
(vgl. vs. 12) onder verschillende aanduidingen<br />
(Gezwinde Grijsaard, onachterhaalb’re Tijd) aan.<br />
Hooft veronderstelt bij zijn publiek kennis van<br />
mythologische verhalen waarin deze tijdgod een rol<br />
speelt. In een van die verhalen wordt Chronos<br />
voorgesteld als vadergod die zijn eigen kinderen<br />
opeet. Hooft vertelt dit verhaal niet, maar de op <br />
een volging van “verslokt, verslindt, verteert” (vs. 6)<br />
roept bij een Renaissancepubliek dat bekend is met<br />
de mythologie dit verhaal in herinnering. In de<br />
5<br />
10<br />
Tekst 3<br />
Sonnet<br />
Gezwinde Grijsaard, die op wakk’re wieken staag<br />
de dunne lucht doorsnijdt, en zonder zeil te strijken<br />
altijd vaart voor de wind en ieder na laat kijken,<br />
doodsvijand van de rust, die woelt bij nacht, bij daag;<br />
onachterhaalb’re Tijd, wiens hete honger graag<br />
verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken<br />
en keert en wendt en stort staten en koninkrijken,<br />
voor iedereen te snel: hoe valt gij mij zo traag?<br />
Mijn lief, sinds ik u mis, verdrijf ik met mishagen<br />
de schoorvoetige tijd, en tob de lange dagen<br />
met arbeid avondwaarts. Uw afzijn valt te bang<br />
en mijn verlangen kan de Tijdgod niet bewegen,<br />
maar ’t schijnt verlangen daar zijn naam van heeft gekregen,<br />
dat ik de tijd, die ik verkorten wil, verlang.<br />
Uit: P.C. Hooft, Liederen en gedichten.<br />
laatste twee strofen spreekt de ik-figuur een ander<br />
personage toe:de afwezige geliefde die hij mist.<br />
Dat wordt verwoord in renaissancistisch woordspel<br />
waarbij de dichter ‘verlangen’ verwant laat zijn aan<br />
‘langer duren’ (vs. 13-14).<br />
Hooft schreef dit sonnet in 1610 voor zijn geliefde<br />
Christina van Erp. De persoonlijke aanleiding wordt<br />
door Hooft met renaissancistisch woordspel verpakt<br />
in de literaire modevorm van het petrarkisme<br />
(liefdes klacht) en bij het publiek bekend geachte<br />
kennis (mythologie). De literaire mode verbergt het<br />
persoonlijke.<br />
3.7 Ernstig en komisch toneel<br />
De belangrijkste toneelontwikkelingen vonden in de<br />
Republiek in Amsterdam plaats. Daarbij zijn (globaal)<br />
drie fasen te onderscheiden.<br />
Aan het begin van de zeventiende eeuw waren er<br />
twee rederijkerskamers, De eglentier (of de Oude<br />
Kamer) en Het Wit Lavendel (of Brabantse Kamer),<br />
de kamer van de van de naar Amsterdam gevluchte<br />
zuiderlingen. G.A. Bredero en P.C. Hooft begonnen<br />
hun schrijversloopbaan als lid van De eglentier.<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
43
Hun eerste stukken (bijvoorbeeld Klucht van de koe<br />
en Klucht van de Meulenaer van Bredero en de eerste<br />
tragedies van Hooft) werden door de De eglentier<br />
opgevoerd.<br />
Vervolgens richtte Samuel Coster in 1617 zijn<br />
Nederduytsche Academie op. Coster wilde met zijn<br />
Academie een alternatief bieden voor het traditionelere<br />
rederijkerstoneel. Hij streefde naar op de<br />
klas sieken gebaseerd toneel in de volkstaal. Bredero<br />
en Hooft lieten hun nieuwe stukken voortaan in de<br />
toneelzaal van Costers Academie opvoeren. Warenar<br />
(1617), waarschijnlijk van Hooft en Coster samen en<br />
Bredero’s Spaanschen Brabander (1618) beleefden<br />
hier hun première. De Renaissancekomedie Warenar<br />
werd 25 september 1617 voor het eerst opgevoerd,<br />
een dag na de opening van de Nederduytsche<br />
Academie.<br />
De laatste stap in de ontwikkeling was de bouw van<br />
de Amsterdamse Schouwburg aan de Keizersgracht in<br />
1637. De belangrijkste stukken werden vanaf dat<br />
moment in de Schouwburg opgevoerd. Het openingsstuk<br />
was Gysbreght van Aemstel van Joost van den<br />
Vondel, dat 3 januari 1638 in première ging. In de<br />
Amsterdamse Schouwburg werden twee maal per week<br />
(op maandag en donderdag) vanaf 16.00 uur tegen<br />
betaling toneelstukken opgevoerd.<br />
De geschetste ontwikkeling is ook de ontwikkeling<br />
van rederijkerstoneel waarin duidelijke lessen (in<br />
monologen) werden verteld, naar renaissancetoneel<br />
waar meer de nadruk kwam te liggen op het tonen<br />
van bepaald gedrag. Dit modernere toneel functioneerde<br />
als spiegel: toneel liet zien hoe mensen<br />
werden gedreven door wellust, hebzucht en andere<br />
hartstochten of driften. Het publiek werd een spiegel<br />
voorgehouden van gewenst of ongewenst gedrag.<br />
Personages in zeventiende-eeuwse toneelstukken<br />
representeerden menselijke deugden of ondeugden.<br />
Het toneel had in de zeventiende eeuw een duidelijke<br />
stedelijke functie. Vanaf ca. 1610 voerden De<br />
eglentier en Het Wit Lavendel hun stukken tegen<br />
betaling op. Een deel van de opbrengst van de<br />
voor stellingen kwam ten goede aan stedelijke<br />
liefdadigheidsinstellingen als het Amsterdamse Oude<br />
Mannen- en Vrouwen Gasthuis. Het stadsbestuur had<br />
sindsdien financieel belang bij het toneel. Ook de<br />
winsten van de Amsterdamse Schouwburg kwamen<br />
vanaf 1637 ten goede aan Amsterdamse sociale<br />
instellingen. Behalve dit inkomstenaspect, had<br />
toneel een belangrijke opiniërende functie. Schrijvers<br />
beschouwden zichzelf immers als opvoeders en<br />
opinievormers. Ze konden meningen in hun stukken<br />
verwerken die via het toneel werden verspreid. Deze<br />
opvattingen moesten passen binnen de visie en het<br />
beleid van het stadsbestuur.<br />
De productie van ernstig toneel (treurspel) en<br />
komisch toneel (komedie en klucht) in Amsterdam<br />
was enorm. Tussen 1600 en 1650 werden er alleen al<br />
180 ernstige stukken geschreven en/of gedrukt. Een<br />
toneeluitvoering was een mengeling van gesproken<br />
tekst (monologen en dialogen) en gezongen tekst.<br />
Muziek en zang maakten onderdeel uit van de voor -<br />
stelling. Er was instrumentaal spel aan begin en<br />
eind van het stuk en tussen de bedrijven. Binnen<br />
de toneelhandeling werd er gezongen, gedanst en<br />
gemusiceerd. Het toneelstuk Granida (geschreven<br />
1605, gedrukt 1615) van P.C. Hooft gaat over de<br />
liefde tussen de herder Daifilo en Granida, een<br />
prinses. Granida was een van de populairste toneelstukken<br />
uit de zeventiende eeuw waarin belangrijke<br />
delen gezongen werden. Hooft maakte daarbij<br />
gebruik van het principe van de contrafactuur. Vooral<br />
het openingslied “Het vinnig stralen van de zon” was<br />
erg populair. Tekst en melodie werden in verschillende<br />
liedboeken opgenomen.<br />
In een treurspel of tragedie werd in vijf bedrijven<br />
de ondergang van hooggeplaatste figuren (vorsten<br />
of mythologische personen bijvoorbeeld) getoond.<br />
Het taalgebruik was verheven en het onderwerp werd<br />
ontleend aan de Oudheid, de geschiedenis of de<br />
bijbel. In de Republiek kwamen twee soorten treur -<br />
spel tot ontwikkeling: de retorisch-didactische<br />
tragedie en de Aristotelische tragedie.<br />
In 1613, dus in de periode dat hij actief was voor de<br />
rederijkerskamer De eglentier, voltooide P.C. Hooft<br />
zijn tragedie Geeraerdt van Velsen. Deze tragedie<br />
heeft als onderwerp hoe opstandige edelen onder<br />
leiding van Geeraerdt van Velsen de Hollandse graaf<br />
Floris V in 1296 vanwege tirannie afzetten. Hooft<br />
wilde demonstreren hoe de mens zich onder<br />
verschillende omstandigheden met zelfbeheersing<br />
diende te gedragen. Geeraerdt van Velsen, de hoofd -<br />
persoon, gaat juist ten onder omdat hij zich laat<br />
meeslepen door wraakzucht en zo zijn redelijkheid<br />
en zelfbeheersing verliest. In navolging van de treur -<br />
spelen van de Romein Seneca werd deze les aan de<br />
toeschouwers duidelijk gemaakt door lange monologen,<br />
uitvoerige discussies en beschouwelijke<br />
44 Literatuurgeschiedenis
liederen (koren, reien) tussen de bedrijven. Geeraerdt<br />
van Velsen is daarom een zogenaamde retorischdidactische<br />
tragedie: de morele les (didactisch) wordt<br />
vooral talig (monoloog, discussie, beschouwing)<br />
overgebracht.<br />
Joost van den Vondel begon ook als schrijver<br />
van dit soort treurspelen. Een van zijn bekendste<br />
tragedies is Gysbreght van Aemstel (1638),<br />
geschreven ter gelegenheid van de opening van<br />
de Amsterdamse Schouwburg. In dit stuk wordt<br />
Amsterdam na de moord op Floris V belegerd. Na<br />
heftig verzet verlaat de burchtheer Gysbreght op<br />
bevel van aartsengel Rafaël de stad, maar pas na<br />
Rafaëls voorspelling dat de stad in latere tijd de<br />
machtigste stad ter wereld zal zijn. Voor het publiek<br />
in 1638 was Rafaëls voorspelling uitgekomen. Het<br />
begin van het stuk sluit aan bij het slot van Hoofts<br />
Geeraerdt van Velsen: de dood van Floris V. Joost van<br />
den Vondel baseerde zich voor de beschrijving van<br />
Amsterdams ondergang op Vergilius’ epos over de<br />
ondergang van Troje, de Aeneis. Kenmerkend voor<br />
de Renaissancecultuur van imitatio zijn er tal van<br />
parallellen tussen de tekst van Joost van den Vondel<br />
en zijn brontekst van Vergilius. Zo is het schip<br />
met brandhout (‘Zeepaert’ genaamd) met daarin de<br />
verstopte vijandelijke soldaten dat Amsterdam wordt<br />
ingehaald, gebaseerd op het beroemde Paard van<br />
Troje.<br />
Joost van den Vondel streefde naar een treurspel<br />
gebaseerd op de toneelwetten van de Griekse filosoof<br />
Aristoteles, een Aristotelische tragedie. In zo’n<br />
treurspel wordt de hoofdpersoon geconfronteerd<br />
met een sterk innerlijk conflict. Hij staat voor een<br />
dilemma, moet kiezen en maakt de naar de catastrofe<br />
(ondergang) leidende verkeerde keuze. De kern van<br />
de zogenaamde Aristotelische tragedie is een moment<br />
van inzicht na de beslissende wending of lotswisseling:<br />
de peripeteia (door Joost van den Vondel<br />
‘staatverandering’ genoemd). De morele les voor het<br />
publiek blijkt niet zozeer uit monologen, discussies<br />
en beschouwende koren, maar uit het handelingsverloop.<br />
Lucifer (1654) is een treurspel van Joost van den<br />
Vondel met een duidelijke peripeteia. Het stuk speelt<br />
in de hemel waar de engelen vernemen dat God de<br />
mens in het aardse paradijs (Adam en Eva) boven<br />
de engelen verkiest. De hoogmoedige en afgunstige<br />
Lucifer wordt de aanvoerder van de opstandige<br />
engelen. Deze opstand wordt door Godgetrouwe<br />
engelen neergeslagen. De eerst stralende, hemelse<br />
Lucifer krijgt het inzicht dat zijn opstand mislukt en<br />
verandert (de peripeteia) in een demon en bewerkstelligt<br />
op aarde een tweede ‘staatverandering’:<br />
de zondeval van Adam en Eva die uit het paradijs<br />
worden verdreven.<br />
De beschreven tragedies van P.C. Hooft en Joost van<br />
den Vondel spelen in een historische tijd (middeleeuwen)<br />
of in de hemel. Toch horen ze duidelijk in<br />
de context van de Republiek en de zestiende en<br />
zeventiende eeuw. Gysbreght van Aemstel verwijst<br />
naar de glorie en macht van Amsterdam. Lucifer is<br />
leider van opstandige engelen. Geeraerdt van Velsen<br />
gaat over een opstand tegen een van tirannie<br />
beschuldigde landsheer. Dit had voor het publiek<br />
in 1613 en de jaren daarna een duidelijke parallel<br />
met de opstand tegen de van tirannie beschuldigde<br />
Filips II.<br />
In komisch toneel uit de zeventiende eeuw werden<br />
voor het publiek herkenbare typen en ondeugden<br />
(bijvoorbeeld bedrog, overspel, opschepperij,<br />
gierigheid, hypocrisie) bespot. De handelingen en<br />
verwikkelingen van komedies en kluchten dienden<br />
een moraliserend en didactisch doel. Om de herkenbaarheid<br />
te vergroten speelde de handeling zich in<br />
het dagelijkse leven af. Komische toneelstukken<br />
waren in hun opvoedende functie verwant aan<br />
genreschilderijen als die van Jan Steen. Beide<br />
maakten gebruik van dezelfde humoristisch werkende<br />
technieken waarbij alledaagse gebeurtenissen en<br />
personages met hun ondeugden centraal stonden.<br />
De Renaissancekomedie ging terug op de Romeinse<br />
komedie. De Romeinse komedies (vooral die van<br />
Terentius) maakten in de zestiende en zeventiende<br />
eeuw onderdeel uit van de lesstof op de zogenaamde<br />
Latijnse school. Een Renaissanceschrijver als P.C.<br />
Hooft maakte zo als scholier al kennis met de<br />
Romeinse komedie. De komedie werd door de Romein<br />
Cicero omschreven als “navolging van het leven,<br />
spiegel van de maatschappij en afbeelding van de<br />
werkelijkheid”. De personages in een komedie waren<br />
alledaagse mensen met een vaste karaktertrek<br />
(bijvoorbeeld ijdel, gierig, hooghartig of babbelziek).<br />
Het doel van de Romeinse komedie gold ook voor de<br />
komedie in de Republiek: onder het lachen de waar -<br />
heid zeggen. Uitgangspunt was daarbij de kunstopvatting<br />
van Horatius van ‘prodesse et delectare’,<br />
kunst als vereniging van het nuttige en het vrolijke<br />
(lering en vermaak). Een komedie had vijf bedrijven,<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
45
was langer dan een klucht en minder platvloers.<br />
Een komedie had een happy end.<br />
Warenar (1617) van P.C. Hooft en Samuel Coster<br />
is een Renaissancekomedie waarbij de personages<br />
een vaste eigenschap hebben. Het publiek maakte<br />
bijvoorbeeld kennis met een gierige oude man,<br />
een hooghartige kok, een babbelzieke dienstbode en<br />
een lichtzinnige jongeman. Warenar was duidelijk<br />
moralistisch bedoeld en verwoordde een moraal van<br />
gewenst burgerlijk gedrag. De hoofdpersoon Warnar<br />
(‘ware nar’, dus ‘echte gek’) is een oude vrek die<br />
waakt over zijn pot met geld. Aan het begin van<br />
het stuk stemt Warnar in met een huwelijk tussen<br />
zijn dochter Claertje en de veel oudere Rijckert.<br />
Warnar en Rijckert weten (in tegenstelling tot<br />
het publiek) niet dat Claertje zwanger is van haar<br />
leeftijd genoot Ritsert, de neef van Rijckert. Aan<br />
het eind van het stuk komt alles goed. Warnar<br />
heeft geleerd dat vrekkigheid niet gelukkig maakt<br />
en Claertje huwt niet met Rijckert, maar met haar<br />
leeftijdgenoot Ritsert, die leert zijn verantwoordelijkheid<br />
als vader te nemen. In de Republiek wees<br />
men een huwelijk tussen mensen van ongelijke<br />
leeftijd af.<br />
Warenar is ook een voorbeeld van het renaissan cistische<br />
imitatioprincipe. In de Renaissance<br />
beschouwden schrijvers het als eervol om beroemde<br />
voorbeelden in eigen bewerking te presenteren.<br />
De bron voor Warenar is de Romeinse komedie<br />
Aulularia van Plautus ( ca. 200 v. Chr.) Hooft en<br />
Coster vertaalden en bewerkten dit stuk voor<br />
Amsterdamse toeschouwers door het in een zeer<br />
herkenbaar zeventiende-eeuws Amsterdam te laten<br />
spelen.<br />
Ook de personages van kluchten waren vaste<br />
voorspelbare figuren die onbeschaafd waren en<br />
ongewenst gedrag vertoonden: stereotiepe domme<br />
boeren, wellustige mannen en oplichters. Kluchten<br />
hadden een vaste thematiek als bedrog of overspel.<br />
Kluchtpersonages raakten door eigen hartstochten of<br />
door list en bedrog van anderen het spoor bijster.<br />
Klucht van de koe (1612) en Klucht van de Meulenaer<br />
(1613) van G.A. Bredero zijn bekende zeventiendeeeuwse<br />
kluchten.<br />
In Spaanschen Brabander (1618) van G.A. Bredero<br />
is de hoofdpersoon Jerolimo een uit Antwerpen naar<br />
Amsterdam gevluchte opschepper. Hij doet zich rijk<br />
en voornaam voor, maar is straatarm en hij bedriegt<br />
iedereen. De personages die met hem te maken<br />
krijgen, ontdekken dat schijn bedriegt, iemand<br />
kan zich mooier en beter voordoen dan hij in<br />
werkelijkheid is. Bredero’s Spaanschen Brabander<br />
functioneerde voor het publiek als een maatschappelijke<br />
spiegel. De toneelpersonages bespraken<br />
bijvoorbeeld toenmalige actuele problemen als de<br />
komst van veel immigranten naar Amsterdam.<br />
46 Literatuurgeschiedenis
Lezen voor<br />
de lijst<br />
G.A. Bredero<br />
De klucht van de koe is een rederijkersklucht over een<br />
domme boer die zich door een handige dief laat<br />
misleiden. De boer verkoopt zijn eigen koe zonder<br />
dat hij dat beseft en de dief gaat er met het geld<br />
vandoor. Het stuk speelt zich voor een belangrijk<br />
deel af in een herberg en zit vol toespelingen op<br />
de rederijkerscultuur.<br />
De klucht van de meulenaer is een rederijkersklucht<br />
over een vrouw uit de stad (Trijn Jans) die moet<br />
over nachten bij een molenaar en zijn vrouw. De<br />
overspelige en op seks beluste molenaar probeert<br />
Trijn Jans te verleiden, maar wordt door zijn eigen<br />
vrouw en Trijn Jans beet genomen.<br />
Spaanschen Brabander is een komedie over de gevluchte<br />
en armoedige opschepper Jerolimo uit Antwerpen die<br />
in Amsterdam onderdak heeft gezocht. Samen met<br />
zijn knecht Robbeknol probeert hij het hoofd boven<br />
water te houden. Als de Amsterdammers Jerolimo’s<br />
bedrog doorzien, neemt hij de benen. In dit toneelstuk<br />
vertellen Amsterdammers over hun visie op hun<br />
leven, hun stad en de verande ringen (de komst van<br />
nieuwkomers bijvoorbeeld).<br />
Jacob Cats<br />
Het Spaans heidinnetje is een van de bekendste didactische<br />
verhalen uit Trou-ringh. Het is een liefdesverhaal<br />
met een echt happy end over een ontvoerd<br />
meisje dat onder de naam Pretiose met een zigeunergroep<br />
door Spanje trekt en de liefde van een jonge<br />
Spaanse edelman.<br />
Erasmus<br />
Lof der zotheid is een uit het Latijn vertaalde tekst<br />
waarin de Zotheid vertelt hoe dwaas de mensen zich<br />
door haar invloed gedragen. Vooral de menselijke<br />
ondeugden komen ruim aan bod. Daarbij richt de<br />
Zotheid haar kritiek en satire ook op de hogere<br />
kringen (koningen en pausen).<br />
P.C. Hooft<br />
Granida is een pastorale, een tekst waarin het door<br />
herders bewoonde platteland als zuiver en onbedorven<br />
wordt gepresenteerd. Granida gaat over de liefde<br />
tussen de herder Daifilo en de verdwaalde prinses<br />
Granida. Na een aantal verwikkelingen trouwen<br />
Daifilo en Granida. In het stuk is naast gesproken<br />
tekst (dialoog) een belangrijke rol weggelegd voor<br />
zang en muziek, vandaar dat het in 2009 als ‘opera’<br />
werd opgevoerd.<br />
Warenar is een Renaissancekomedie (van P.C. Hooft en<br />
S. Coster samen) over de vrekkige Warnar die alleen<br />
maar aan zijn pot met geld kan denken. Daardoor<br />
heeft hij niet in de gaten dat Klaartje, zijn dochter,<br />
zwanger is en nog geen echtgenoot heeft. Tegelijkertijd<br />
zoekt Rijckert, de buurman van Warnar, een vrouw.<br />
Als Warnar zijn pot met geld kwijtraakt, nemen de<br />
verwikkelingen toe. Maar, eind goed al goed.<br />
Joost van den Vondel<br />
Gysbreght van Aemstel is een tragedie over de onder gang<br />
van Amsterdam. De stad wordt met Kerstmis<br />
belegerd. De vijanden komen verstopt in een schip<br />
met hout de stad binnen en weten de verraste<br />
Amsterdammers en de burchtheer Gysbreght van<br />
Aemstel te verrassen. Nadat de aartsengel Rafaël<br />
voorspelt heeft dat Amsterdam als machtige stad uit<br />
de as zal herrijzen, verlaat Gysbreght zijn stad. Deze<br />
tragedie van Joost van den Vondel was het eerste<br />
stuk dat in de Amsterdamse Schouwburg aan de<br />
Keizersgracht werd opgevoerd.<br />
Lucifer is een tragedie over Lucifer en zijn ontevreden<br />
engelen. Het stuk is gesitueerd in de hemel. Lucifer<br />
en zijn aanhangers komen in opstand, maar ze<br />
worden verslagen door de aartsengel Michaël en zijn<br />
leger. Lucifer stort uit de hemel en verandert in een<br />
duivelse figuur. De gevallen engel Lucifer wreekt zich.<br />
Door zijn toedoen worden Adam en Eva uit het aardse<br />
paradijs verdreven.<br />
Wilhelmus<br />
Het Wilhelmus is een lied van 15 strofen dat geschreven<br />
is in de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog.<br />
Wie het geschreven heeft, is punt van discussie.<br />
Het lied is een acrostichon, een tekst waarin een<br />
naam verborgen is. De beginletters van iedere strofe<br />
vormen de naam Willem van Nassov, dat is: Willem<br />
van Oranje. Willem van Oranje is de ik-figuur in dit<br />
sterk godsdienstige lied. In de verschillende strofen<br />
wordt de onderdrukte bevolking getroost en het<br />
verzet tegen de tirannie gerechtvaardigd.<br />
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw<br />
47