<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>beïnvloedt. Door de contextinformatie zal aan het middelstesymbool de betekenis ‘cijfer 13’ worden gegevenals alleen de horizontale regel zichtbaar is. Is alleen deverticale regel zichtbaar, dan zal aan ditzelfde symboolde betekenis ‘letter B’ worden gegeven.Illustratie 1. Waarnemen is betekenis geven. Met alleende informatie uit de horizontale rij van deze figuur zalhet middelste symbool als cijfer 13 worden gelezen, terwijliemand die alleen de informatie uit de verticale rij krijgtvoorgelegd hetzelfde symbool als de letter B zal benoemen.10In illustratie 2 is een patroon lastig te ontdekken. Indiennadere informatie wordt gegeven over hoe het beeld kanworden begrepen, zal deze informatie vanaf dat momentelke andere duiding in de weg staan. Zie hiervoor illustratie6 op pagina 129. Om dit effect te tonen is de illustratiemet de nadere informatie afzonderlijk van illustratie2 geplaatst.Illustratie 2. Welke betekenis is te geven aan deze ogenschijnlijkabstracte figuur?Bias en forensisch <strong>onderzoek</strong>Men onderscheidt (vele) verschillende vormen vanwaarnemerseffecten, zoals de meer bekende ‘confirmationbias’, ‘expectation bias’ en ‘motivational bias’. 11 Hetbetreffen respectievelijk de neiging wel aandacht te gevenaan de feiten die een reeds ingenomen positie bevestigen,maar niet aan feiten die daarmee in conflict zijn(confirmation bias, ook wel tunnelvisie genoemd), deneiging datgene waar te nemen of te interpreteren watmen verwacht aan te treffen (expectation bias), en deneiging dat waar te nemen wat men graag wil vinden(motivational bias).Ook in de exacte wetenschappen is een en ander geenonbekend fenomeen. Professor Hans Clevers, wereldberoemd<strong>onderzoek</strong>er naar het ontstaan van darmkanker,van het Hubrecht Instituut in Utrecht, beschrijft het alsvolgt: ‘Een laboratorium is niet het bolwerk van rationaliteitwaarvoor wij het vaak houden. Onderzoekersidentificeren zich snel met hun theorie en houden diehet liefst overeind. Daar komt bij dat de mens nu eenmaalgeneigd is een mooi lopend verhaal van alles temaken. Als het goed is, zoekt een <strong>onderzoek</strong>er naar dezwarte zwaan als zijn theorie is dat alle zwanen witzijn’. 12Ook voor forensische <strong>onderzoek</strong>ers geldt dat het verwachtingspatrooneen belangrijke sturende werking kanhebben. Die sturing kan met name een rol spelen wanneerde resultaten van het <strong>onderzoek</strong> voor meer interpretatiesvatbaar zijn en de <strong>onderzoek</strong>er is blootgesteld aan– contextuele – informatie over de zaak die niet noodzakelijkis voor het uitvoeren van zijn <strong>onderzoek</strong>.Een groot voordeel van het forensische <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>is dat het resultaat in belangrijke mate op een objectievemanier wordt verkregen. Het <strong>DNA</strong>-profiel is immers hetresultaat van een volgens standaarden en grotendeelsgeautomatiseerd uitgevoerd <strong>onderzoek</strong>. De <strong>DNA</strong>-kenmerkenvan het <strong>DNA</strong>-profiel zijn in het algemeen ondubbelzinnigte bepalen door apparatuur en programmatuur,waardoor de deskundige kan vaststellen of er al dan nietsprake is van een match van een spoor met een referentiemonstervan een persoon. Toch doen zich ook bijforensisch <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> situaties voor, waarbij waarnemerseffecteneen ongewenste rol kunnen spelen.Wanneer van een spoor een volledig enkelvoudig <strong>DNA</strong>profielis verkregen, zal de deskundige bij het interpreterenvan dit <strong>DNA</strong>-profiel geen subjectieve afwegingenhoeven maken. Ofwel, in het licht van de Texaanseschutter: de target is op voorhand gedefinieerd. Wanneerechter het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van het spoor resulteert ineen complex <strong>DNA</strong>-mengprofiel van meer personen,waarbij van sommige personen slechts zeer weinig <strong>DNA</strong>aanwezig is, kan het zijn dat de deskundige bij het analyserenen het interpreteren een aantal subjectieve afwegingenmoet maken. In dergelijke gevallen kunnen doorde sturende werking van zaaksinformatie waarnemerseffecteneen rol gaan spelen. Daarom is het van belang datde analyse en interpretatie van het complexe <strong>DNA</strong>mengprofielis vastgelegd voordat het vergelijkend <strong>DNA</strong>-10.11.12.N. Metaal, J. Jansz & A. Fischer, Psychologie: De stand van zaken, Lisse: Swets & Zeitlinger 1994.A.P.A. Broeders, Op zoek naar de bron, Over de grondslagen van de criminalistiek en de waardering van het forensische bewijs, Deventer: Kluwer 2003 (ISBN90 130 0964 6).De keuze van Hans Clevers, , november 2009.120Expertise en Recht 2009-5/6
<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong><strong>onderzoek</strong> met <strong>DNA</strong>-profielen van personen plaatsvindt.Door ook in deze complexe gevallen de target op voorhandeenduidig vast te stellen voorkomt men ‘post hoctarget shifting’: het gevaar op basis van oneigenlijkegronden het <strong>DNA</strong>-profiel van een persoon (deels) ‘teherkennen’ of ‘terug te vinden’ in het complexe <strong>DNA</strong>mengprofiel.Complicerende neveneffectenForensisch <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van biologische sporen resulteertsoms in complexe <strong>DNA</strong>-profielen. Dit doet zich metname voor bij <strong>onderzoek</strong> van minimale biologischesporen, die bestaan uit zeer geringe hoeveelheden celmateriaalvan meer personen. Door de zeer hoge gevoeligheidvan de <strong>DNA</strong>-analysemethoden, en met name dievan de LCN <strong>DNA</strong>-analysemethoden 13 , kan zich een aantalcomplicerende neveneffecten voordoen. Deze neveneffectenzijn inherent aan forensisch <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> vanminimale biologische sporen. De belangrijkste complicerendeneveneffecten zijn de zogenoemde ‘allele dropin’,‘allele drop-out’ en de ‘prominent aanwezige stotterpiek’.Allele drop-in kan het resultaat zijn van de aanwezigheidvan zeer minieme hoeveelheden <strong>DNA</strong> (zelfs vaneen fragment van een enkele cel) uit de ‘omgeving’ vanhet stuk van overtuiging of de bemonstering ervan,waardoor een <strong>DNA</strong>-kenmerk wordt waargenomen datniet afkomstig is van het biologische spoor dat onderwerpvan <strong>onderzoek</strong> is. Allele drop-out en prominentaanwezige stotterpieken betreffen artefacten die bij hetvermeerderen van een minimale hoeveelheid <strong>DNA</strong> veelvuldigworden gezien. Als gevolg van allele drop-out zijnsommige <strong>DNA</strong>-kenmerken niet of onvoldoende zichtbaar,terwijl een prominente stotterpiek (veelal op één positievoor de piek van een <strong>DNA</strong>-kenmerk) geen <strong>DNA</strong>-kenmerkrepresenteert. Het gevolg van deze complicerende neveneffectenis dat verkregen resultaten minder goed reproduceerbaarkunnen zijn. De vraag is dan enerzijds of deverkregen pieken in het <strong>DNA</strong>-profiel daadwerkelijk <strong>DNA</strong>kenmerkenrepresenteren: is er sprake van allele dropinof van een stotterpiek. Anderzijds rijst de vraag naarde mogelijkheid dat, als gevolg van zogenoemde ‘stochastischeeffecten’, sommige <strong>DNA</strong>-kenmerken van het te<strong>onderzoek</strong>en spoor desalniettemin onzichtbaar zijn inhet <strong>DNA</strong>-profiel (een geval van allele drop-out). 14Geen post hoc target shiftingIn veel gevallen is bij forensisch <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> de kansop post hoc target shifting klein. In het voorbeeld vanillustratie 3 op pagina 122 hebben de pieken (de <strong>DNA</strong>kenmerken)in het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor een hogeintensiteit waardoor ze duidelijk waarneembaar zijn enmaar op één manier te interpreteren. Analyse en interpretatievan de verkregen <strong>onderzoek</strong>sresultaten leverteen <strong>DNA</strong>-profiel op dat niet op een andere manier is tedefiniëren. Uit het hierna volgende vergelijkende <strong>DNA</strong><strong>onderzoek</strong>met de <strong>DNA</strong>-profielen van personen A, B, Cen D is slechts één conclusie mogelijk: alleen het <strong>DNA</strong>profielvan persoon C matcht. Het is alleen deze persoondie exact dezelfde <strong>DNA</strong>-kenmerken heeft als die van hetspoor. De wetenschappelijke bewijswaarde van de matchwordt doorgaans weergegeven als de kans dat een willekeuriggekozen, niet aan de matchende persoon verwant,persoon hetzelfde <strong>DNA</strong>-profiel heeft als het <strong>DNA</strong>-profielvan het spoor.Omdat in dit geval het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor maarop één manier is te definiëren, is de ‘target’ daarmee opvoorhand ondubbelzinnig. Er is daardoor geen kans oppost hoc target shifting bij het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>.Post hoc target shiftingEr zijn echter situaties waarbij er wel een kans bestaatop post hoc target shifting. Met name bij onvolledigecomplexe <strong>DNA</strong>-mengprofielen, die zijn verkregen uitminimale biologische sporen, waarvan soms een deelvan het <strong>DNA</strong> is afgebroken. Zeker als niet is vast te stellenvan hoeveel personen het desbetreffende celmateriaalafkomstig is en welke <strong>DNA</strong>-kenmerken toebehoren aandezelfde persoon. Thompson beschrijft een waargebeurdecasus die illustreert waartoe post hoc target shiftingkan leiden. 15 Van een minimaal (speeksel)spoor, afkomstigvan het lichaam van een slachtoffer van een zedendelict,was een onvolledig complex <strong>DNA</strong>-profiel verkregen.Het betrof een <strong>DNA</strong>-profiel met pieken van lageintensiteit. Bij dergelijke <strong>DNA</strong>-profielen van minimalebiologische sporen moet de deskundige zoals gezegdrekening houden met de mogelijkheid van complicerendeneveneffecten: allele drop-in, allele drop-out en prominentaanwezige stotterpieken.Thompson en zijn collega Krane hebben dit <strong>DNA</strong>-profieltijdens verschillende lezingen getoond aan verschillendegroepen <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>ers. Aan iedere groep <strong>DNA</strong>-deskundigenwerd naast het complexe <strong>DNA</strong>-profiel van hetspoor, ook direct het <strong>DNA</strong>-profiel van slechts één vande verdachten getoond. Elke groep kreeg zodoende het<strong>DNA</strong>-profiel van een andere verdachte onder ogen enwerd vervolgens gevraagd of er sprake was van eenmatch met het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor. In totaal werdenvoor dit experiment de <strong>DNA</strong>-profielen beschouwdvan vier verschillende verdachten.De verrassende uitkomst van dit experiment was dat elkegroep telkens het hen aangeboden <strong>DNA</strong>-profiel van deverdachte vond matchen met het complexe <strong>DNA</strong>-profielvan het spoor. Daarbij viel op dat alle groepen in hunredeneringen het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte tot uitgangspuntnamen. Wanneer een <strong>DNA</strong>-kenmerk van deverdachte niet voorkwam in het <strong>DNA</strong>-profiel van hetspoor, of wanneer in het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor een<strong>DNA</strong>-kenmerk aanwezig was dat niet voorkwam in het<strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte, werden hiervoor verklaringengezocht die niet tot uitsluiting van de verdachtehoefden te leiden.Thompson en Krane laten met dit voorbeeld zien datdoor te focussen op het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte13. LCN <strong>DNA</strong>-analysemethoden staat voor ‘Low Copy Number’-<strong>DNA</strong>-analysemethoden. In theorie is het met deze extra gevoelige <strong>DNA</strong>-analysemethoden mogelijkom uit een zeer geringe hoeveelheid <strong>DNA</strong> een <strong>DNA</strong>-profiel te verkrijgen. Men spreekt in dit verband ook wel van minimale biologische sporen<strong>onderzoek</strong> of‘Low Template’-<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>. Voor uitgebreide informatie over <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologische sporen zie het artikel van A.D. Kloosterman &A.J. Meulenbroek ‘<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologische sporen; gevoelige problematiek’, EeR 2008-4 en A.J. Meulenbroek, De Essenties van forensischbiologisch <strong>onderzoek</strong>; Humane biologische sporen en <strong>DNA</strong>, Zutphen: Uitgeverij Paris 2009 (ISBN 978 90 77320 82 2).14. Zie noot 13.15. Zie noot 8.Expertise en Recht 2009-5/6121