10.08.2015 Views

Richtlijnen borgen onbevooroordeeld DNA-onderzoek

Richtlijnen borgen onbevooroordeeld DNA-onderzoek

Richtlijnen borgen onbevooroordeeld DNA-onderzoek

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Drs. A.J. Meulenbroek * , prof. dr. A.D. Kloosterman ** en drs. ing. T.J.P. de Blaeij ***<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong><strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>Stapsgewijze benadering voorkomt ‘ post hoc target shifting’Informatie over feiten en omstandigheden van de zaak die niet behoren tot het domein van de deskundige kanleiden tot ongewenste beïnvloeding en sturing van diens oordeel. Daarom is het van belang dat dergelijke selectievewaarnemerseffecten worden voorkomen. 1,2,3,4,5,6 Ook de internationale wetenschappelijke gemeenschapvan forensische <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>ers is zich van selectieve waarnemerseffecten bewust. Zo zijn er richtlijnen diede kans op dergelijke beïnvloeding, ‘bias’, van de deskundige tijdens het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> tot een minimum beperken.Voor een zo <strong>onbevooroordeeld</strong> mogelijk <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> gelden twee belangrijke voorwaarden. De eerstevoorwaarde is dat bij onzekerheid over de aan- of afwezigheid van <strong>DNA</strong>-kenmerken dit nader wordt onderzochtdoor aanvullend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>. Hierdoor is vast te stellen of pieken in het <strong>DNA</strong>-profiel reproduceerbaar aanwezigzijn en daadwerkelijk <strong>DNA</strong>-kenmerken representeren. Dit doet zich met name voor bij <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>van minimale biologische sporen. De tweede voorwaarde is dat het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> pas plaatsvindtnadat analyse en interpretatie van het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor is afgerond en vastgelegd. Op deze manierwordt voorkomen dat informatie over het <strong>DNA</strong>-profiel van een persoon het interpreteren van het <strong>DNA</strong>-profielvan het spoor beïnvloedt. Vervolgens dienen pas nadat het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> is afgerond en de resultatenen conclusies hiervan zijn vastgelegd, deze bevindingen te worden beschouwd in het licht van de overigeinformatie in de zaak. Omdat waarnemerseffecten inherent zijn aan de (onbewuste) menselijke eigenschap omgegevens te interpreteren in het licht van verwachtingen, moeten alle professionals in de strafrechtketen zichhiervan bewust zijn. Ook de jurist moet zich ervan vergewissen dat tijdens het uitgevoerde vergelijkend <strong>DNA</strong><strong>onderzoek</strong>de kans op waarnemerseffecten tot een minimum is beperkt.Texas sharpshooter fallacyDe ‘Texas sharpshooter fallacy’ 7 is de naam die epidemiologenhebben gegeven aan het toekennen van een onjuistwaardeoordeel aan verkregen resultaten door pas achterafde beoordelingscriteria vast te stellen. De naam isgebaseerd op een anekdote die vertelt over een Texaandie zijn kennissen misleidde door zich ten onrechte tepresenteren als een zeer goed schutter. Hiertoe schoothij met zijn geweer een groot aantal kogelgaten in demuur van zijn schuur en tekende vervolgens hieromheende doelwitten, de ‘targets’. Daarna liet hij vol trots zijnkennissen zien hoe nauwkeurig hij de targets had geraakt.De kennissen waren zeer onder de indruk van denauwkeurig geraakte targets, en bestempelden hem opbasis hiervan als de beste schutter van de regio.Het achteraf definiëren van de target, ook wel ‘post hoctarget fixing’ genoemd, wordt gesymboliseerd als ‘paintingthe target around the arrow’. 8 In navolging hiervanspreekt men van ‘post hoc target shifting’ bij het trekkenvan verkeerde conclusies als gevolg van beïnvloedingen sturing. Het beeld dat met de Texas sharpshooterfallacy wordt geschetst is weliswaar extreem, maar illustreertwaartoe waarnemerseffecten kunnen leiden.Gestuurd door bepaalde (voor)kennis en/of zintuiglijke(visuele) beïnvloeding worden de verkregen resultatenop onvoldoende objectieve wijze in ogenschouw genomen.9 Waarnemerseffecten hoeven niet per definitie hetgevolg te zijn van opzet en slechte bedoelingen. Ze zijnimmers inherent aan de menselijke natuur om waarnemingenzodanig te interpreteren dat ze in overeenstemmingzijn met (gewenste) verwachtingen, die passenbinnen de gegeven omstandigheden.Illustrerende voorbeeldenWaarnemerseffecten zijn goed inzichtelijk te maken aande hand van afbeeldingen. In de afgelopen decennia iseen groot aantal afbeeldingen gepubliceerd die treffendde gevolgen van waarnemerseffecten aantonen. In dezepublicatie zijn er twee opgenomen. Illustratie 1 laat zienhoe contextinformatie de interpretatie van de afbeelding* Drs. A.J. Meulenbroek is gerechtelijk deskundige biologische sporen en <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).** Prof. dr. A.D. Kloosterman is gerechtelijk deskundige biologische sporen en <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en bijzonder hoogleraarForensische Biologie, Universiteit van Amsterdam.*** Drs. ing. T.J.P. de Blaeij is gerechtelijk deskundige biologische sporen en <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).De auteurs bedanken mr. D.J.C. Aben, dr. W.M.M. Heijnen, dr. J.W. de Keijser, dr. W.M. Aarts, dr. B. Kokshoorn en dr. L.M.T. Sijen voor hun waardevolle bijdragen.1.2.3.4.5.6.7.8.9.D.M. Risinger et al., ‘The Daubert/Kumho implications of observer effects in forensic science. Hidden problems of expectation and suggestion’, California Lawreview 2002, 90, p. 1-56.H.F.M. Crombag, ‘Over tunnelvisie’, Trema 2006-7, p. 273-279.E.G.C. Rassin, Waarom ik altijd gelijk heb. Over tunnelvisie (Scriptum. Psychologie), Uitgeverij Scriptum 2007 (ISBN 9789055945634).National Academy of Sciences, Strengthening forensic science in the United States, A path forward, 2009, S-18, .D.M. Risinger, The NAS Report on Forensic Sciences: ‘A Glass Nine-Tenths Full (This is About the Other Tenth)’, Social Science Research Network, July 21, 2009,.A.P.A. Broeders, ‘De blinde <strong>onderzoek</strong>er’, Trema 2009-6, p. 237-243..W.C. Thompson, ‘Painting the target around the matching profile: the Texas sharpshooter fallacy in forensic <strong>DNA</strong> interpretation’, Law, Probability and Risk,2009-8(2).W.C. Thompson, ‘Interpretation: Observer Effects’, in: A. Jamieson & A. Moenssens (red.), Wiley Encyclopedia of Forensic Science, Chichester, UK: John Wiley &Sons Ltd. 2009, p. 1575-1579.Expertise en Recht 2009-5/6119


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>beïnvloedt. Door de contextinformatie zal aan het middelstesymbool de betekenis ‘cijfer 13’ worden gegevenals alleen de horizontale regel zichtbaar is. Is alleen deverticale regel zichtbaar, dan zal aan ditzelfde symboolde betekenis ‘letter B’ worden gegeven.Illustratie 1. Waarnemen is betekenis geven. Met alleende informatie uit de horizontale rij van deze figuur zalhet middelste symbool als cijfer 13 worden gelezen, terwijliemand die alleen de informatie uit de verticale rij krijgtvoorgelegd hetzelfde symbool als de letter B zal benoemen.10In illustratie 2 is een patroon lastig te ontdekken. Indiennadere informatie wordt gegeven over hoe het beeld kanworden begrepen, zal deze informatie vanaf dat momentelke andere duiding in de weg staan. Zie hiervoor illustratie6 op pagina 129. Om dit effect te tonen is de illustratiemet de nadere informatie afzonderlijk van illustratie2 geplaatst.Illustratie 2. Welke betekenis is te geven aan deze ogenschijnlijkabstracte figuur?Bias en forensisch <strong>onderzoek</strong>Men onderscheidt (vele) verschillende vormen vanwaarnemerseffecten, zoals de meer bekende ‘confirmationbias’, ‘expectation bias’ en ‘motivational bias’. 11 Hetbetreffen respectievelijk de neiging wel aandacht te gevenaan de feiten die een reeds ingenomen positie bevestigen,maar niet aan feiten die daarmee in conflict zijn(confirmation bias, ook wel tunnelvisie genoemd), deneiging datgene waar te nemen of te interpreteren watmen verwacht aan te treffen (expectation bias), en deneiging dat waar te nemen wat men graag wil vinden(motivational bias).Ook in de exacte wetenschappen is een en ander geenonbekend fenomeen. Professor Hans Clevers, wereldberoemd<strong>onderzoek</strong>er naar het ontstaan van darmkanker,van het Hubrecht Instituut in Utrecht, beschrijft het alsvolgt: ‘Een laboratorium is niet het bolwerk van rationaliteitwaarvoor wij het vaak houden. Onderzoekersidentificeren zich snel met hun theorie en houden diehet liefst overeind. Daar komt bij dat de mens nu eenmaalgeneigd is een mooi lopend verhaal van alles temaken. Als het goed is, zoekt een <strong>onderzoek</strong>er naar dezwarte zwaan als zijn theorie is dat alle zwanen witzijn’. 12Ook voor forensische <strong>onderzoek</strong>ers geldt dat het verwachtingspatrooneen belangrijke sturende werking kanhebben. Die sturing kan met name een rol spelen wanneerde resultaten van het <strong>onderzoek</strong> voor meer interpretatiesvatbaar zijn en de <strong>onderzoek</strong>er is blootgesteld aan– contextuele – informatie over de zaak die niet noodzakelijkis voor het uitvoeren van zijn <strong>onderzoek</strong>.Een groot voordeel van het forensische <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>is dat het resultaat in belangrijke mate op een objectievemanier wordt verkregen. Het <strong>DNA</strong>-profiel is immers hetresultaat van een volgens standaarden en grotendeelsgeautomatiseerd uitgevoerd <strong>onderzoek</strong>. De <strong>DNA</strong>-kenmerkenvan het <strong>DNA</strong>-profiel zijn in het algemeen ondubbelzinnigte bepalen door apparatuur en programmatuur,waardoor de deskundige kan vaststellen of er al dan nietsprake is van een match van een spoor met een referentiemonstervan een persoon. Toch doen zich ook bijforensisch <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> situaties voor, waarbij waarnemerseffecteneen ongewenste rol kunnen spelen.Wanneer van een spoor een volledig enkelvoudig <strong>DNA</strong>profielis verkregen, zal de deskundige bij het interpreterenvan dit <strong>DNA</strong>-profiel geen subjectieve afwegingenhoeven maken. Ofwel, in het licht van de Texaanseschutter: de target is op voorhand gedefinieerd. Wanneerechter het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van het spoor resulteert ineen complex <strong>DNA</strong>-mengprofiel van meer personen,waarbij van sommige personen slechts zeer weinig <strong>DNA</strong>aanwezig is, kan het zijn dat de deskundige bij het analyserenen het interpreteren een aantal subjectieve afwegingenmoet maken. In dergelijke gevallen kunnen doorde sturende werking van zaaksinformatie waarnemerseffecteneen rol gaan spelen. Daarom is het van belang datde analyse en interpretatie van het complexe <strong>DNA</strong>mengprofielis vastgelegd voordat het vergelijkend <strong>DNA</strong>-10.11.12.N. Metaal, J. Jansz & A. Fischer, Psychologie: De stand van zaken, Lisse: Swets & Zeitlinger 1994.A.P.A. Broeders, Op zoek naar de bron, Over de grondslagen van de criminalistiek en de waardering van het forensische bewijs, Deventer: Kluwer 2003 (ISBN90 130 0964 6).De keuze van Hans Clevers, , november 2009.120Expertise en Recht 2009-5/6


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong><strong>onderzoek</strong> met <strong>DNA</strong>-profielen van personen plaatsvindt.Door ook in deze complexe gevallen de target op voorhandeenduidig vast te stellen voorkomt men ‘post hoctarget shifting’: het gevaar op basis van oneigenlijkegronden het <strong>DNA</strong>-profiel van een persoon (deels) ‘teherkennen’ of ‘terug te vinden’ in het complexe <strong>DNA</strong>mengprofiel.Complicerende neveneffectenForensisch <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van biologische sporen resulteertsoms in complexe <strong>DNA</strong>-profielen. Dit doet zich metname voor bij <strong>onderzoek</strong> van minimale biologischesporen, die bestaan uit zeer geringe hoeveelheden celmateriaalvan meer personen. Door de zeer hoge gevoeligheidvan de <strong>DNA</strong>-analysemethoden, en met name dievan de LCN <strong>DNA</strong>-analysemethoden 13 , kan zich een aantalcomplicerende neveneffecten voordoen. Deze neveneffectenzijn inherent aan forensisch <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> vanminimale biologische sporen. De belangrijkste complicerendeneveneffecten zijn de zogenoemde ‘allele dropin’,‘allele drop-out’ en de ‘prominent aanwezige stotterpiek’.Allele drop-in kan het resultaat zijn van de aanwezigheidvan zeer minieme hoeveelheden <strong>DNA</strong> (zelfs vaneen fragment van een enkele cel) uit de ‘omgeving’ vanhet stuk van overtuiging of de bemonstering ervan,waardoor een <strong>DNA</strong>-kenmerk wordt waargenomen datniet afkomstig is van het biologische spoor dat onderwerpvan <strong>onderzoek</strong> is. Allele drop-out en prominentaanwezige stotterpieken betreffen artefacten die bij hetvermeerderen van een minimale hoeveelheid <strong>DNA</strong> veelvuldigworden gezien. Als gevolg van allele drop-out zijnsommige <strong>DNA</strong>-kenmerken niet of onvoldoende zichtbaar,terwijl een prominente stotterpiek (veelal op één positievoor de piek van een <strong>DNA</strong>-kenmerk) geen <strong>DNA</strong>-kenmerkrepresenteert. Het gevolg van deze complicerende neveneffectenis dat verkregen resultaten minder goed reproduceerbaarkunnen zijn. De vraag is dan enerzijds of deverkregen pieken in het <strong>DNA</strong>-profiel daadwerkelijk <strong>DNA</strong>kenmerkenrepresenteren: is er sprake van allele dropinof van een stotterpiek. Anderzijds rijst de vraag naarde mogelijkheid dat, als gevolg van zogenoemde ‘stochastischeeffecten’, sommige <strong>DNA</strong>-kenmerken van het te<strong>onderzoek</strong>en spoor desalniettemin onzichtbaar zijn inhet <strong>DNA</strong>-profiel (een geval van allele drop-out). 14Geen post hoc target shiftingIn veel gevallen is bij forensisch <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> de kansop post hoc target shifting klein. In het voorbeeld vanillustratie 3 op pagina 122 hebben de pieken (de <strong>DNA</strong>kenmerken)in het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor een hogeintensiteit waardoor ze duidelijk waarneembaar zijn enmaar op één manier te interpreteren. Analyse en interpretatievan de verkregen <strong>onderzoek</strong>sresultaten leverteen <strong>DNA</strong>-profiel op dat niet op een andere manier is tedefiniëren. Uit het hierna volgende vergelijkende <strong>DNA</strong><strong>onderzoek</strong>met de <strong>DNA</strong>-profielen van personen A, B, Cen D is slechts één conclusie mogelijk: alleen het <strong>DNA</strong>profielvan persoon C matcht. Het is alleen deze persoondie exact dezelfde <strong>DNA</strong>-kenmerken heeft als die van hetspoor. De wetenschappelijke bewijswaarde van de matchwordt doorgaans weergegeven als de kans dat een willekeuriggekozen, niet aan de matchende persoon verwant,persoon hetzelfde <strong>DNA</strong>-profiel heeft als het <strong>DNA</strong>-profielvan het spoor.Omdat in dit geval het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor maarop één manier is te definiëren, is de ‘target’ daarmee opvoorhand ondubbelzinnig. Er is daardoor geen kans oppost hoc target shifting bij het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>.Post hoc target shiftingEr zijn echter situaties waarbij er wel een kans bestaatop post hoc target shifting. Met name bij onvolledigecomplexe <strong>DNA</strong>-mengprofielen, die zijn verkregen uitminimale biologische sporen, waarvan soms een deelvan het <strong>DNA</strong> is afgebroken. Zeker als niet is vast te stellenvan hoeveel personen het desbetreffende celmateriaalafkomstig is en welke <strong>DNA</strong>-kenmerken toebehoren aandezelfde persoon. Thompson beschrijft een waargebeurdecasus die illustreert waartoe post hoc target shiftingkan leiden. 15 Van een minimaal (speeksel)spoor, afkomstigvan het lichaam van een slachtoffer van een zedendelict,was een onvolledig complex <strong>DNA</strong>-profiel verkregen.Het betrof een <strong>DNA</strong>-profiel met pieken van lageintensiteit. Bij dergelijke <strong>DNA</strong>-profielen van minimalebiologische sporen moet de deskundige zoals gezegdrekening houden met de mogelijkheid van complicerendeneveneffecten: allele drop-in, allele drop-out en prominentaanwezige stotterpieken.Thompson en zijn collega Krane hebben dit <strong>DNA</strong>-profieltijdens verschillende lezingen getoond aan verschillendegroepen <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>ers. Aan iedere groep <strong>DNA</strong>-deskundigenwerd naast het complexe <strong>DNA</strong>-profiel van hetspoor, ook direct het <strong>DNA</strong>-profiel van slechts één vande verdachten getoond. Elke groep kreeg zodoende het<strong>DNA</strong>-profiel van een andere verdachte onder ogen enwerd vervolgens gevraagd of er sprake was van eenmatch met het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor. In totaal werdenvoor dit experiment de <strong>DNA</strong>-profielen beschouwdvan vier verschillende verdachten.De verrassende uitkomst van dit experiment was dat elkegroep telkens het hen aangeboden <strong>DNA</strong>-profiel van deverdachte vond matchen met het complexe <strong>DNA</strong>-profielvan het spoor. Daarbij viel op dat alle groepen in hunredeneringen het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte tot uitgangspuntnamen. Wanneer een <strong>DNA</strong>-kenmerk van deverdachte niet voorkwam in het <strong>DNA</strong>-profiel van hetspoor, of wanneer in het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor een<strong>DNA</strong>-kenmerk aanwezig was dat niet voorkwam in het<strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte, werden hiervoor verklaringengezocht die niet tot uitsluiting van de verdachtehoefden te leiden.Thompson en Krane laten met dit voorbeeld zien datdoor te focussen op het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte13. LCN <strong>DNA</strong>-analysemethoden staat voor ‘Low Copy Number’-<strong>DNA</strong>-analysemethoden. In theorie is het met deze extra gevoelige <strong>DNA</strong>-analysemethoden mogelijkom uit een zeer geringe hoeveelheid <strong>DNA</strong> een <strong>DNA</strong>-profiel te verkrijgen. Men spreekt in dit verband ook wel van minimale biologische sporen<strong>onderzoek</strong> of‘Low Template’-<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>. Voor uitgebreide informatie over <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologische sporen zie het artikel van A.D. Kloosterman &A.J. Meulenbroek ‘<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologische sporen; gevoelige problematiek’, EeR 2008-4 en A.J. Meulenbroek, De Essenties van forensischbiologisch <strong>onderzoek</strong>; Humane biologische sporen en <strong>DNA</strong>, Zutphen: Uitgeverij Paris 2009 (ISBN 978 90 77320 82 2).14. Zie noot 13.15. Zie noot 8.Expertise en Recht 2009-5/6121


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>bineerde interpretatie van verschillende sporen) en datinformatie over <strong>DNA</strong>-profielen van personen buitenbeschouwing wordt gelaten bij het analyseren en interpreterenvan de <strong>DNA</strong>-(meng)profielen van de sporen. Pasnadat van het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor de (reproduceerbaaraanwezige) <strong>DNA</strong>-kenmerken, het aantal donoren ende mogelijke neveneffecten (allele drop-in, allele dropouten stotterpieken) zijn vastgesteld en vastgelegd,vindt het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> met de <strong>DNA</strong>profielenvan personen plaats. Krane et al. hebben onlangseen hierop aanvullende procedure voorgesteld dat<strong>onbevooroordeeld</strong> vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> nogverder borgt. Dit principe van ‘sequential unmasking’komt hieronder bij punt 3 aan de orde.Door het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> stapsgewijs uit te voerenovereenkomstig de bestaande leidraden, wordt zo goedals voorkomen dat kennis van de <strong>DNA</strong>-profielen vanpersonen de uitkomst van het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>beïnvloedt. In grote lijn gelden voor het forensisch<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> vier opeenvolgende fasen:1. Analyseren: het vaststellen van de <strong>DNA</strong>-kenmerken;2. Interpreteren: het vaststellen van het <strong>DNA</strong>-profielals geheel en de samenhang van de verschillende<strong>DNA</strong>-kenmerken;3. Vergelijken: vergelijken van het <strong>DNA</strong>-profiel met datvan andere sporen en met dat van personen;4. Beschouwen in context: beschouwen van de bevindingenvan het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> in het licht van al deandere feiten en omstandigheden in de zaak.Veel forensische laboratoria hebben de werkzaamhedenzo georganiseerd dat verschillende fasen zijn toebedeeldaan speciaal voor die werkzaamheden opgeleide professionals.Gespecialiseerde <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>ers voeren hetlaboratoriumwerk uit en doen de analyse van de verkregenresultaten. Vervolgens interpreteren <strong>DNA</strong>-deskundigenal de resultaten om ze vervolgens te onderwerpenaan vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>. Het beschouwen vande bevindingen van het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> in de contextvan al de andere technische en tactische feiten en omstandighedenis het domein van de jurist. De vier fasenzijn hieronder nader uiteengezet.1. AnalyserenNadat het <strong>DNA</strong> uit het spoor is geïsoleerd, worden de te<strong>onderzoek</strong>en hypervariabele gebieden (loci) van het <strong>DNA</strong>vermeerderd. Dit heel specifiek kopiëren van de te <strong>onderzoek</strong>enloci is nodig om de <strong>DNA</strong>-kenmerken hiervanvast te stellen. De <strong>onderzoek</strong>sapparatuur maakt de <strong>DNA</strong>kenmerkenvan de onderzochte loci zichtbaar in eenpiekenprofiel. Een persoon heeft voor elk locus tweeverschillende of twee gelijke <strong>DNA</strong>-kenmerken. Deze zijnin het piekenprofiel weergegeven als respectievelijk tweepieken, of één hogere piek. Dit piekenprofiel wordt meteen speciaal hiervoor ontwikkeld en internationaalgebruikt expertsysteem en een leidraad van criteriageanalyseerd. Tijdens deze analyse wordt vastgesteldof de pieken daadwerkelijk <strong>DNA</strong>-kenmerken representerenen als zodanig zijn te benoemen. <strong>DNA</strong>-kenmerkenworden getypeerd met een getal. Over deze nomenclatuurbestaat internationale consensus.2. InterpreterenDe tweede fase is het interpreteren van het <strong>DNA</strong>-profieldat uit het spoor is verkregen. Hierbij beschouwt dedeskundige het <strong>DNA</strong>-profiel in zijn totaliteit en <strong>onderzoek</strong>tin hoeverre er sprake is van een onderlinge samenhangvan de verschillende pieken (<strong>DNA</strong>-kenmerken). Bijhet interpreteren worden onder meer de volgende vragenbeantwoord:– Is het een volledig of onvolledig <strong>DNA</strong>-profiel?– Betreft het een <strong>DNA</strong>-mengprofiel?– Is dan vast te stellen van hoeveel personen het celmateriaal(<strong>DNA</strong>) afkomstig is en als dit het geval ishoe verhouden de hoeveelheden celmateriaal van deverschillende donoren zich tot elkaar?– Zijn uit het <strong>DNA</strong>-mengprofiel afzonderlijke <strong>DNA</strong>profielenvan de verschillende donoren af te leiden?Tijdens het interpreteren worden ook de mogelijkecomplicerende neveneffecten in kaart gebracht: op welkeloci is er mogelijk sprake van allele drop-in, allele dropoutof prominent aanwezige stotterpieken? Dit speelt,zoals al eerder gezegd, met name een rol bij minimalebiologische sporen en kan alleen worden vastgesteld alsde reproduceerbaarheid van de pieken is onderzocht.3. VergelijkenPas nadat het analyseren (1) en het interpreteren (2) isafgerond en vastgelegd, vindt de derde fase plaats: hetvergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> met <strong>DNA</strong>-profielen vanandere sporen en/of personen. Indien relevant in de zaakkan het vergelijken met <strong>DNA</strong>-mengprofielen plaatsvindenovereenkomstig de procedure die Krane et al. 17 beschrijven:het zogenoemde ‘sequential unmasking’. Hierbijwordt het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor eerst vergelekenmet het <strong>DNA</strong>-profiel van degene van wiens lichaam, kledingof gebruiksvoorwerp het spoor is veiliggesteld. Alsuit dit vergelijkend <strong>onderzoek</strong> blijkt dat het <strong>DNA</strong>-profielvan deze persoon matcht met het <strong>DNA</strong>-mengprofiel vanhet spoor, is aannemelijk dat het <strong>DNA</strong>-profiel van dezepersoon deel uitmaakt van het <strong>DNA</strong>-mengprofiel. Hetligt immers in de lijn der verwachting dat celmateriaal(<strong>DNA</strong>) van deze persoon in dit spoor aanwezig is (zoalsin de bemonstering van het lichaam of de slip van eenslachtoffer van een zedendelict). Onder deze aannamekunnen mogelijk van het <strong>DNA</strong>-mengprofiel <strong>DNA</strong>-kenmerkenvan andere personen worden afgeleid en eventueelstatistisch geëvalueerd. Hierna vindt vergelijking plaatsmet de <strong>DNA</strong>-profielen van de overige personen van wieeen <strong>DNA</strong>-profiel beschikbaar is, bijvoorbeeld met het<strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte in de zaak. Deze procedurevan vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> waarborgt dat op eenobjectieve wijze de aanwezigheid en wetenschappelijkebewijswaarde van de <strong>DNA</strong>-kenmerken in het <strong>DNA</strong>-mengprofielvan het spoor worden vastgelegd. Door op dezemanier eerst ‘de target’ vast te stellen (de mogelijkecombinaties van <strong>DNA</strong>-kenmerken van degenen van wiehet spoor afkomstig is) wordt voorkomen dat verwachtingspatronen(kennis van het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte)een objectieve vergelijking in de weg staan.17.D.E. Krane et al., ‘Sequential Unmasking: A Means of Minimizing Observer Effects in Forensic <strong>DNA</strong> Interpretation’, Journal of Forensic Sciences, 2008, 53(4).Expertise en Recht 2009-5/6123


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>Illustratie 4. Piekenprofiel van de vier loci D19S433, VWA, TPOX en D18S51 van het minimale biologische spoor S,verkregen na een LCN <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> (analyse 1).4. Beschouwen in contextNa de analyse (1), de interpretatie (2) en het vergelijkend<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> (3) worden de conclusies van het forensisch<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> vastgelegd. Deze bevindingen vanhet <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> dienen vervolgens te wordenbeschouwd in de context van al de andere feiten en omstandighedenin de zaak. De vierde fase, het beschouwenin de context van de zaak, gebeurt dus in de regel nadathet volledige vergelijkende <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> is afgerond,en niet op enig moment daarvoor. In de regel is dit hetdomein van de jurist en niet dat van de <strong>DNA</strong>-deskundige.Het buiten beschouwing laten van contextinformatie,zoals tactische feiten en omstandigheden, heeft hierbetrekking op de fasen 1, 2 en 3 van het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>.Contextinformatie kan bij aanvang van het forensischbiologisch <strong>onderzoek</strong> overigens wel noodzakelijk zijn.Zo zal om biologische contactsporen van de belager tekunnen vinden op kleding van het slachtoffer (zogenoemdedomeinrelevante) informatie nodig zijn waar de belagerhet slachtoffer heeft beetgepakt.Stapsgewijs <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> nader beschouwdOnderstaande casus belicht het gevaar van post hoc targetshifting en toont hoe kan worden voorkomen dat ditgevaar zich manifesteert, namelijk door te werken overeenkomstighet hier gepropageerde stappenplan en deleidraad voor <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologischesporen.Het spoor in deze casus, ‘spoor S’, is afkomstig van eenbekende donor. Op het <strong>onderzoek</strong>slaboratorium is het<strong>DNA</strong> van spoor S dermate sterk verdund dat de concentratie<strong>DNA</strong> zo laag is geworden dat het als een minimaalbiologisch spoor is te kwalificeren. Van de donor vanspoor S is het <strong>DNA</strong>-profiel bekend. Omdat de <strong>DNA</strong>-kenmerkenvan spoor S bekend zijn, is achteraf te beoordelenof de interpretatie van de verkregen <strong>DNA</strong>-profielendaadwerkelijk correct is.Spoor S is onderworpen aan een LCN <strong>DNA</strong>-analyse. Illustratie4 vermeldt het resultaat van dit <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>voor vier van de onderzochte loci. Het betreft respectievelijkde loci D19S433, VWA, TPOX en D18S51. De resultatenvan de andere onderzochte loci zijn hier buitenbeschouwing gelaten.Painting the target around the arrowAls het in illustratie 4 weergegeven piekenprofiel hetresultaat is van het enige uitgevoerde <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>van dit spoor en het direct vergeleken zou worden met<strong>DNA</strong>-profielen van verdachten, dan is een vergelijkbareuitkomst als die in het experiment van Thompson enKrane denkbaar. Zoals gezegd, bij een <strong>DNA</strong>-profiel vaneen minimaal biologisch spoor moet men rekening houdenmet de complicerende neveneffecten. Wanneer nuvergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> plaatsvindt, zonder dateerst al de pieken in het <strong>DNA</strong>-profiel (onder meer op basisvan reproduceerbaarheid) zijn gedefinieerd, bestaat dekans dat gestuurd door informatie van het <strong>DNA</strong>-profielvan de te vergelijken persoon, naar een match of het nietkunnen uitsluiten van deze persoon wordt toegeredeneerd.Bijvoorbeeld, bij verdachte X (tabel 1, pagina 125) met<strong>DNA</strong>-profiel D19S433 (13/15), VWA (14/16), TPOX (7/8)en D18S51 (15/15) zou men kunnen redeneren dat hetontbreken van een piek voor <strong>DNA</strong>-kenmerk 7 bij locusTPOX in het <strong>DNA</strong>-profiel van spoor S, het gevolg is vanallele drop-out. Op basis van deze redenering zou menkunnen concluderen dat het <strong>DNA</strong>-profiel van verdachteX matcht, of in ieder geval dat verdachte X niet kanworden uitgesloten als degene van wie het celmateriaal(mede) afkomstig is.Voor verdachte Y (tabel 1, pagina 125) met <strong>DNA</strong>-profielD19S433 (14/15), VWA (14/14), TPOX (8/8) en D18S51(14/15) zou men kunnen redeneren dat de lage piek opde positie van <strong>DNA</strong>-kenmerk 14 van locus D18S51daadwerkelijk <strong>DNA</strong>-kenmerk 14 representeert en hetgeen stotterpiek betreft. Op basis van deze redeneringzou men kunnen concluderen dat het <strong>DNA</strong>-profiel vanverdachte Y matcht, of in ieder geval dat verdachte Yniet kan worden uitgesloten als degene van wie het celmateriaal(mede) afkomstig is.In beide gevallen gaat men uit van het <strong>DNA</strong>-profiel vande verdachte en is er sprake van ‘painting the targetaround the arrow’.Gaat men uit van het <strong>DNA</strong>-profiel van verdachte Z (tabel1, pagina 125), D19S433 (14/15), VWA (14/16), TPOX(8/8) en D18S51 (15/15), dan zijn redeneringen die naareen resultaat kunnen toewerken, zoals in het geval vanverdachte X en Y niet nodig om te stellen dat het <strong>DNA</strong>profielvan verdachte Z matcht, of in ieder geval datverdachte Z niet kan worden uitgesloten als degene vanwie het celmateriaal in het spoor (mede) afkomstig is.Immers, ook al is de werkwijze onjuist, alle <strong>DNA</strong>-kenmerkenvan het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte Z matchenmet <strong>DNA</strong>-kenmerken van het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor.124Expertise en Recht 2009-5/6


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>Tabel 1. De <strong>DNA</strong>-kenmerken van de loci D19S433, VWA,TPOX en D18S51 van de verdachten X, Y en Z.Locusverdachte Xverdachte Yverdachte ZD19S433 VWA13/1514/1514/1514/1614/1414/16TPOX D18S517/88/88/815/1514/1515/15Stapsgewijs analyseren, interpreteren envergelijkenOm post hoc target shifting te voorkomen moet de deskundigezijn <strong>onderzoek</strong> stapsgewijs inrichten overeenkomstigde vier opeenvolgende fasen en de leidraad voor<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologische sporen. Tijdensde analysefase en interpretatiefase is het van belangdat de deskundige vaststelt welke piekendaadwerkelijk<strong>DNA</strong>-kenmerken representeren en niet het gevolg zijnvan neveneffecten, zoals artefacten. Om die reden wordtbij <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologische sporen(LCN <strong>DNA</strong>-analyse) het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> ten minste tweekeer herhaald. 18Volgens vaststaand protocol worden minimaal driemonsters genomen van het geïsoleerde <strong>DNA</strong> (het <strong>DNA</strong>extract).Al deze monsters worden vervolgens onder dezelfdereactieomstandigheden, maar afzonderlijk enonafhankelijk van elkaar, onderworpen aan een <strong>DNA</strong><strong>onderzoek</strong>.Op deze manier is vast te stellen of eenwaargenomen piek reproduceerbaar is en een <strong>DNA</strong>-kenmerkrepresenteert, dan wel het gevolg kan zijn van eenvan de complicerende neveneffecten. Bovendien wordtbekeken of er mogelijk sprake is van allele drop-out.Het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van spoor S is nu nog drie keerherhaald (analyse 2, 3 en 4). De resultaten zijn weergegevenin tabel 2 en illustratie 5.Tabel 2. De per analyse (analyse 1, 2, 3 en 4) vastgestelde(mogelijke) <strong>DNA</strong>-kenmerken van de loci D19S433, VWA,TPOX en D18S51 van spoor S. Zie ook illustraties 4 en 5.Locusanalyse 1analyse 2analyse 3analyse 4D19S43313/14/151414/1514VWA14/1614/161414/16TPOX D18S51888815 19121515Zonder dat de deskundige het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachtekent worden de resultaten van de <strong>DNA</strong>-analysesvan spoor S zorgvuldig geëvalueerd. Op basis van reproduceerbaarheiden de morfologie van de pieken in devier analyses komt de deskundige tot de volgende conclusies:– Het betreft zeer waarschijnlijk het <strong>DNA</strong>-profiel vanéén persoon. Hoewel bij analyse 1 drie pieken aanwezigzijn voor locus D19S433 (13/14/15), geven dedrie andere analyses (analyse 2, 3 en 4) voor dit locus,en de piekenpatronen van de totale <strong>DNA</strong>-profielengeen aanwijzing voor de aanwezigheid van celmateriaalvan meer dan één persoon.– Degene van wie het spoor afkomstig is heeft voorlocus D19S433 de <strong>DNA</strong>-kenmerken 14/15. De piekop positie 13 in analyse 1 is niet reproduceerbaar,hetgeen een aanwijzing is dat dit een allele drop-inbetreft. 20 Het ontbreken van een piek op de positievan <strong>DNA</strong>-kenmerk 15 in de tweede en vierde analysekan zijn veroorzaakt door allele drop-out.– Degene van wie het spoor afkomstig is heeft voorlocus VWA de <strong>DNA</strong>-kenmerken 14/16. Het ontbrekenvan de piek op positie 16 in de derde analyse kanhet resultaat zijn van allele drop-out.– Degene van wie het spoor afkomstig is heeft voorlocus TPOX zeer waarschijnlijk de <strong>DNA</strong>-kenmerken8/8. Toch houdt de deskundige rekening met de,weliswaar zeer geringe, kans dat het tweede <strong>DNA</strong>kenmerkniet ook <strong>DNA</strong>-kenmerk 8 is, maar door alleledrop-out telkens in de vier verschillende analysesniet zichtbaar is. De deskundige noteert dit als <strong>DNA</strong>kenmerken8F (8 ‘Fail’): hij is zeker van <strong>DNA</strong>-kenmerk8 en houdt rekening met de zeer kleine kans datnaast <strong>DNA</strong>-kenmerk 8 nog een ander <strong>DNA</strong>-kenmerkaanwezig is.– De typering van de <strong>DNA</strong>-kenmerken van degene vanwie het spoor afkomstig is, is voor locus D18S51 hetminst zeker. Het ontbreken van een piek op positie15 in analyse 2 kan zijn veroorzaakt door allele dropout.Bij analyse 1 is op positie 14 en bij analyse 2 isop positie 12 een piek te zien. De piek op positie 14betreft vrijwel zeker een stotterpiek, terwijl de piekop positie 12 daadwerkelijk <strong>DNA</strong>-kenmerk 12 van dedonor van het spoor kan representeren, maar ookeen allele drop-in kan zijn. De deskundige houdthiermee rekening door te redeneren dat naast <strong>DNA</strong>kenmerk15 nog een ander <strong>DNA</strong>-kenmerk aanwezigkan zijn en noteert dit als 15F (15 ‘Fail’): hij is zekervan <strong>DNA</strong>-kenmerk 15 en houdt rekening met de kansdat naast <strong>DNA</strong>-kenmerk 15 nog een ander <strong>DNA</strong>-kenmerkaanwezig is.De deskundige legt deze bevindingen vast en noteertvoor deze loci de volgende <strong>DNA</strong>-kenmerken (tabel 3):Tabel 3. De vastgestelde <strong>DNA</strong>-kenmerken van de lociD19S433, VWA, TPOX en D18S51 van het <strong>DNA</strong>-profiel vanspoor S.Locus<strong>DNA</strong>-profielD19S433 VWA14/1514/16TPOX D18S518F15FHet vastgestelde <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor (zie tabel 3)is geschikt voor een statistische evaluatie. Bij de statistischeberekening houdt de deskundige rekening met deonzekerheid bij de typeringen voor de loci TPOX en18.19.20.Recent <strong>onderzoek</strong> van het NFI geeft hierover aanvullende inzichten, waarbij wordt geadviseerd het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologische sporen bijvoorkeur ten minste driemaal te herhalen. De <strong>onderzoek</strong>sresultaten zullen in 2010 worden gepubliceerd (C.C.G. Benschop, H. Meiland, A.G.M. van Gorp,C.P. van der Beek, A.A. Westen. & L.M.T. Sijen).De piek op de positie van <strong>DNA</strong>-kenmerk 14 bij locus D18S51 (analyse 1, illustratie 4 en 5) is door de software als een stotterpiek gekwalificeerd en daaromniet benoemd. De deskundige houdt bij het interpreteren van de resultaten rekening met de aanwezigheid van deze piek in het <strong>DNA</strong>-profiel.Omgekeerd geldt dat een reproduceerbare piek in de regel geen allele drop-in representeert.Expertise en Recht 2009-5/6125


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>Illustratie 5. Piekenprofielen van de vier loci D19S433, VWA, TPOX en D18S51 van het minimale biologische spoor S,verkregen na vier, onder dezelfde reactieomstandigheden uitgevoerde, LCN <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>en (analyse 1, 2, 3 en 4).126Expertise en Recht 2009-5/6


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>D18S51. Hij moet hier namelijk rekening houden methet feit dat niet alleen personen met voor D18S51 de<strong>DNA</strong>-kenmerken 15/15, maar ook personen die naast<strong>DNA</strong>-kenmerk 15 een ander <strong>DNA</strong>-kenmerk voor dit locushebben, niet zijn uit te sluiten als donor van het spoor.Hoewel de situatie voor locus TPOX vergelijkbaar is, achtde deskundige de kans zeer klein dat de <strong>DNA</strong>-kenmerkenvan de donor van het spoor voor locus TPOX anders zijndan 8/8. Het is echter niet onmogelijk en daarom moethiermee bij de statistische berekening rekening wordengehouden.Omdat spoor S in het <strong>onderzoek</strong>slaboratorium is gemaakten in werkelijkheid een zeer sterk verdund <strong>DNA</strong>-extractis van een bekende donor, zijn de daadwerkelijke <strong>DNA</strong>kenmerkenbekend: D19S433 (14/15), VWA (14/16), TPOX(8/8) en D18S51 (12/15). Door het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> vanspoor S te herhalen en te interpreteren op basis van reproduceerbaarheidzijn <strong>DNA</strong>-kenmerken vastgesteld(tabel 3) die in overeenstemming zijn met het daadwerkelijke<strong>DNA</strong>-profiel van het spoor. Hierbij valt op datspoor S voor locus D18S51 naast <strong>DNA</strong>-kenmerk 15, het<strong>DNA</strong>-kenmerk 12 heeft, terwijl dit <strong>DNA</strong>-kenmerk maarin slechts één van de vier analyses (analyse 2) zichtbaarwas.Pas nu de analyse en interpretatie zijn afgerond envastgelegd vindt het vergelijken plaats met de <strong>DNA</strong>profielenvan personen. De deskundige vergelijkt de lociéén voor één en laat zich bij dit proces niet beïnvloedendoor de resultaten van de vergelijkingen van de andereloci. Nadat alle loci zijn vergeleken kan de deskundigeconcluderen dat er sprake is van een match, van geenmatch of dat geen uitspraak kan worden gedaan. Er issprake van een match als de <strong>DNA</strong>-kenmerken van hetene <strong>DNA</strong>-profiel, bijvoorbeeld van een persoon, ookvoorkomen in het andere <strong>DNA</strong>-profiel, bijvoorbeeld vanhet spoor. In dat geval kan het celmateriaal van het spoor(mede) afkomstig zijn van de desbetreffende persoon.Indien mogelijk zal de wetenschappelijke bewijswaardevan de overeenkomst statistisch worden berekend. Hetkan ook zijn dat er geen zekerheid kan worden gebodenomtrent het antwoord op de vraag of er sprake is vaneen match of geen match. Dit geval betreft doorgaanscomplexe, onvolledige <strong>DNA</strong>-mengprofielen. Soms is danslechts te concluderen dat de desbetreffende persoonniet is uit te sluiten als één van de personen van wie hetcelmateriaal in de bemonstering afkomstig kan zijn. 21Vergelijkt men nu de <strong>DNA</strong>-profielen van verdachte X,verdachte Y en verdachte Z met het <strong>DNA</strong>-profiel vanspoor S, dan blijkt dat alleen in het geval van verdachteZ sprake is van een match. Verdachte X is uit te sluitenvanwege <strong>DNA</strong>-kenmerken 13/15 op locus D19S433 ende verdachte Y is uit te sluiten omdat hij voor locus VWA<strong>DNA</strong>-kenmerken 14/14 heeft. Zowel verdachte X, alsverdachte Y kunnen daarom worden uitgesloten als degenenvan wie celmateriaal in spoor S aanwezig is. Dezeconclusie staat haaks op de conclusie die volgde uit debenaderingswijze waarin men het <strong>DNA</strong>-profiel van deverdachte als uitgangspunt nam, hierboven uiteengezetonder de kop ‘Painting the target around the arrow’. Dezecasus illustreert dat voor <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>van (minimale) biologische sporen de reproduceerbaarheidvan de resultaten van het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> eneen transparante procedure voor <strong>onbevooroordeeld</strong>vergelijken van <strong>DNA</strong>-profielen belangrijke waar<strong>borgen</strong>zijn.Tot slot zullen deze door de deskundige gerapporteerderesultaten worden beschouwd in de context van alle anderefeiten en omstandigheden in de zaak. Nu is vastgestelddat het <strong>DNA</strong>-profiel van verdachte Z matcht metspoor S zal deze informatie in samenhang met de overigetechnische en tactische informatie in de zaak moetenuitwijzen of het spoor daadwerkelijk van verdachte Zafkomstig kan zijn. Het vastgestelde onvolledige <strong>DNA</strong>profiel(tabel 3) heeft immers een relatief lage wetenschappelijkebewijswaarde. Daarnaast is van belang ofer verband is tussen het spoor en het misdrijf. Deze casusillustreert ook het belang van het beschouwen vande bevindingen van het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> in de contextvan de overige informatie in zaak. Hoewel het <strong>DNA</strong>profielvan verdachte Z matcht met de vastgestelde <strong>DNA</strong>kenmerkenvan het minimale biologische spoor S, isverdachte Z niet degene van wie het spoor afkomstig is:hij heeft voor locus D18S51 de <strong>DNA</strong>-kenmerken 15/15en niet de <strong>DNA</strong>-kenmerken die de donor van het spoorheeft: namelijk 12/15!Complexe <strong>DNA</strong>-mengprofielenBovenstaand voorbeeld vormt een beschrijving van hetstapsgewijs <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van een relatief eenvoudig,enkelvoudig <strong>DNA</strong>-profiel van een minimaal biologischspoor. Echter, in het geval van complexe (onvolledige)<strong>DNA</strong>-mengprofielen van sporen met celmateriaal vanmeerdere personen wordt het <strong>onderzoek</strong> veel ingewikkelder.Zo zal het aantal mogelijkheden om te matchenmet een complex onvolledig <strong>DNA</strong>-mengprofiel van meerdan twee personen vele malen groter zijn. Stel, van eenminimaal biologisch spoor is een complex onvolledig<strong>DNA</strong>-mengprofiel verkregen van ten minste drie personen,waarin voor locus TPOX de <strong>DNA</strong>-kenmerken 8, 9,10 en 11 reproduceerbaar aanwezig zijn. Het is echteronduidelijk of er door allele drop-out nog <strong>DNA</strong>-kenmerkenonzichtbaar zijn gebleven. Op basis van alleen ditlocus kunnen dan zeer veel personen niet worden uitgesloten.Dit geldt voor personen met voor TPOX een typering8/8, 8/9, 8/10, 8/11, 9/9, 9/10, 9/11, 10/10, 10/11en 11/11. Deze <strong>DNA</strong>-kenmerken komen immers ook voorin het <strong>DNA</strong>-mengprofiel. Maar als bijvoorbeeld de mogelijkheidbestaat van een allele drop-out van <strong>DNA</strong>-kenmerk7, kunnen ook alle personen die <strong>DNA</strong>-kenmerken 7/7,7/8, 7/9, 7/10 en 7/11 hebben, op basis van dit locus,niet worden uitgesloten. Omdat bij dergelijke complexe(‘low level’) <strong>DNA</strong>-mengprofielen zelfs de mogelijkheidbestaat van een allele drop-out van twee <strong>DNA</strong>-kenmerkenop één locus, zouden zelfs personen met voor TPOX21.Voor uitgebreide informatie over wetenschappelijke bewijswaarde van het resultaat van vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>: A.J. Meulenbroek, De Essenties van forensischbiologisch <strong>onderzoek</strong>; Humane biologische sporen en <strong>DNA</strong>, Zutphen: Uitgeverij Paris 2009, (Samenvatting conclusies <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>, p. 223-230,ISBN 978 90 77320 82 2).Expertise en Recht 2009-5/6127


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>bijvoorbeeld de <strong>DNA</strong>-kenmerken 7/12, 7/13 of 12/13niet zijn uit te sluiten. Dit illustreert dat complexe onvolledige<strong>DNA</strong>-mengprofielen van minimale biologischesporen in de praktijk een zeer gering persoonsonderscheidendvermogen kunnen hebben en vrijwel niemand opgrond van het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> met zekerheidis uit te sluiten. De deskundige zal in dergelijkegevallen rapporteren dat geen uitspraak kan worden gedaanover de mogelijke aan- of afwezigheid van celmateriaalvan een bepaalde persoon in de desbetreffendebemonstering van het spoor.Desalniettemin is het soms mogelijk om in gevallenwaarin geen zekerheid kan worden verkregen of het <strong>DNA</strong>profielvan een bepaalde persoon matcht of niet matchtmet een complex, onvolledig <strong>DNA</strong>-mengprofiel, dewaarschijnlijkheid van het resultaat van het vergelijkend<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> te beschouwen onder twee (of meer)hypothesen. Bijvoorbeeld:hypothese I: het spoor bevat celmateriaal (<strong>DNA</strong>) van deverdachte (en één of meer andere personen);hypothese II: het spoor bevat celmateriaal (<strong>DNA</strong>) vaniemand anders dan de verdachte (en één of meer anderepersonen).Zo kan de deskundige bijvoorbeeld tot de conclusiekomen dat de resultaten van het vergelijkend <strong>DNA</strong><strong>onderzoek</strong>waarschijnlijker zijn als hypothese I waar is,dan als hypothese II waar is. In dat geval is het resultaatvan het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> dus belastend voor de verdachte.In bovengenoemd voorbeeld zijn in het complexe onvolledige<strong>DNA</strong>-mengprofiel van het minimale biologischespoor voor het locus TPOX de <strong>DNA</strong>-kenmerken 8, 9, 10en 11 reproduceerbaar zichtbaar. De deskundige zalrekening houden met de mogelijkheid van allele dropoutop dit locus en zelfs met de zeer geringe kans opallele drop-out van twee <strong>DNA</strong>-kenmerken op dit locus.In het geval de verdachte voor dit locus de <strong>DNA</strong>-kenmerken7/12 heeft, kan hij op basis van de, weliswaar zeergeringe, kans op allele drop-out van zowel <strong>DNA</strong>-kenmerk7 als <strong>DNA</strong>-kenmerk 12 niet worden uitgesloten. Het isdan soms mogelijk dat de deskundige, het gehele complexeonvolledige <strong>DNA</strong>-mengprofiel in ogenschouw genomen,toch een uitspraak kan doen over de waarschijnlijkheidvan dit resultaat in het licht van twee verschillendehypothesen. Bijvoorbeeld, dat de resultaten van hetvergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> waarschijnlijker zijn in hetgeval het spoor geen celmateriaal van de verdachte bevat,dan in het geval het spoor wel celmateriaal van de verdachtebevat. Hoewel de verdachte niet kan worden uitgeslotenis in die situatie het resultaat van het <strong>DNA</strong><strong>onderzoek</strong>ontlastend voor de verdachte. 22Samenvatting en conclusieDit artikel toont de noodzaak aan om <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>stapsgewijs uit te voeren. Alleen op deze manier wordtde kans op beïnvloeding van de deskundige bij het vergelijkend<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> tot een minimum beperkt. Omongewenste waarnemerseffecten zo veel mogelijk tevoorkomen is van belang dat het <strong>onderzoek</strong> wordt uitgevoerdin vier opeenvolgende fasen: 1. analyseren,2. interpreteren, 3. vergelijken en 4. beschouwen in decontext. In de zogenoemde ‘Zeven stappen voor hetinterpreteren van <strong>DNA</strong>-mengprofielen’, de ‘Leidraad voor<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> van minimale biologische sporen’ en de‘Sequential unmasking’ zijn deze stappen meer in detailuitgewerkt. 23In deze procedures is vastgelegd dat de deskundige paskennis neemt van het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte nadatde analyse en interpretatie van het <strong>DNA</strong>-profiel van hetspoor is afgerond en de resultaten zijn vastgelegd.Hierdoor wordt voorkomen dat de deskundige bij hetvergelijken van <strong>DNA</strong>-profielen zich al dan niet bewustfocust op het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte en door uitte gaan van dit <strong>DNA</strong>-profiel erop is gespitst in het <strong>DNA</strong>profielvan het spoor <strong>DNA</strong>-kenmerken waar te nemen dieook in het <strong>DNA</strong>-profiel van de verdachte aanwezig zijn.De deskundige kan zodoende in de verleiding wordengebracht om de overige informatie in het <strong>DNA</strong>-profiel,die zou kunnen wijzen op een uitsluiting van deze verdachte,te negeren. Deze manier van werken doet afbreukaan het belangrijke principe dat bij een vergelijkend<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> altijd eerst moet worden beoordeeld ofde verdachte op grond van de <strong>onderzoek</strong>sresultaten isuit te sluiten. Als regel kan een verdachte op grond vaneen vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> worden uitgeslotenindien één of meer van zijn <strong>DNA</strong>-kenmerken niet voorkomenin het <strong>DNA</strong>-profiel van het spoor.Bij het interpreteren van het <strong>DNA</strong>-profiel van een spoorhoudt men altijd rekening met complicerende neveneffecten.Deze doen zich met name voor bij <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>van minimale biologische sporen. Daarom is het indergelijke gevallen van belang dat door aanvullend <strong>DNA</strong><strong>onderzoek</strong>wordt vastgesteld of de pieken in het <strong>DNA</strong>profielreproduceerbaar aanwezig zijn en daadwerkelijk<strong>DNA</strong>-kenmerken representeren. Soms is het evenwel nietmogelijk vast te stellen of het <strong>DNA</strong>-profiel van een persoonal dan niet matcht met het complexe (onvolledige)<strong>DNA</strong>-profiel van het spoor. De deskundige kan in datgeval niet met zekerheid een uitspraak doen over demogelijkheid van bijvoorbeeld allele drop-in, allele dropoutof die van een prominente stotterpiek. De conclusievan het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> zou dan kunnen luiden dat deverdachte op grond van het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>niet kan worden uitgesloten als één van de personen vanwie het celmateriaal in het spoor mogelijk afkomstig is.In dit soort gevallen is de wetenschappelijke bewijswaardevan het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> doorgaans zeer gering. Ookkan het zijn dat het <strong>DNA</strong>-profiel van een persoon weliswaarniet matcht met een complex <strong>DNA</strong>-mengprofiel,maar omdat het <strong>DNA</strong>-mengprofiel te onvolledig is, kanniet met zekerheid worden vastgesteld dat er sprake isvan ‘geen match’. In sommige gevallen kan de deskundigedergelijke bevindingen van het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> beschouwenin het licht van verschillende hypothesen en bijvoorbeeldrapporteren dat de bevindingen van het vergelijkend<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> waarschijnlijker zijn als het spoorgeen celmateriaal van de verdachte bevat, dan als hetspoor wel celmateriaal van de verdachte bevat.22.23.‘De reeks waarschijnlijkheidstermen van het NFI en het Bayesiaanse model voor interpretatie van bewijs’, versie 2.0, Vakbijlage (NFI) mei 2008.Zie noot 16 en 17.128Expertise en Recht 2009-5/6


<strong>Richtlijnen</strong> <strong>borgen</strong> <strong>onbevooroordeeld</strong> <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>In de praktijk blijkt dat tijdens rechtszittingen veelvuldigvragen leven over dergelijke bevindingen van <strong>DNA</strong><strong>onderzoek</strong>.Zeker bij conclusies waarbij de verdachteniet kan worden uitgesloten en een wetenschappelijkebewijswaarde in de vorm van een statistische berekeningniet mogelijk is. De jurist ziet dit soort conclusies nietzelden als een ‘rode vlag’ en wil ervan overtuigd zijn datdit ook daadwerkelijk de maximale informatie is die uithet <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> is te verkrijgen. Soms worden in ditsoort gevallen ook de <strong>DNA</strong>-profielen en/of de tabellenmet de resultaten van het <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> opgevraagdzodat de jurist zelf een oordeel kan vormen. Hierbij dientmen zich wel bewust te zijn van het gevaar van waarnemerseffectenen het post hoc target shifting. Door zichnadrukkelijk te richten op <strong>DNA</strong>-kenmerken van de verdachtedie mogelijk ook in het complexe <strong>DNA</strong>-profielvan het spoor aanwezig zijn (<strong>DNA</strong>-kenmerken ‘terugvinden’of ‘herkennen’), bestaat het gevaar dat de complicerendefactoren van het vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> nietworden onderkend. Daarbij gaat het bij het vergelijkend<strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> niet alleen om overeenkomsten, maarnadrukkelijk ook om verschillen tussen de <strong>DNA</strong>-profielen.In dit soort gevallen verdient het de voorkeur om dedeskundige bij de rechter-commissaris of ter terechtzittingop te roepen zodat deze onder meer aan de handvan de <strong>DNA</strong>-profielen nadere toelichting kan geven opwelke wijze de analyse, de interpretatie en vervolgenshet vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong> is uitgevoerd en welkeconclusies daaraan mogen worden verbonden.Stapsgewijs <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>, overeenkomstig de richtlijnen,is een belangrijke waarborg voor <strong>onbevooroordeeld</strong>vergelijkend <strong>DNA</strong>-<strong>onderzoek</strong>. Deze richtlijnen behoedende strafrechtketen voor de ‘Texas sharpshooter fallacy’.Dit alles om de kans zo klein mogelijk te maken datverkeerde conclusies worden getrokken en het rechtssysteemte behoeden voor gerechtelijke dwalingen.Nadere informatie abstracte figuur illustratie 2Illustratie 6. Na het verstrekken van informatie over de betekenis van deze afbeelding, is het nagenoeg niet meermogelijk de afbeelding op een andere manier te interpreteren. Zodra de hersenen eenmaal betekenis hebben gegevenaan de waarneming, zal deze duiding telkens terugkomen bij herhaalde waarneming van de afbeelding. In de afbeeldingis een koe te herkennen, met een naar de lezer gerichte kop. De stippen aan de rechterkant zijn de vlekken op de flankvan de koe. De afbeelding is gebaseerd op de rechts afgebeelde foto uit 1952 en staat bekend als de figuur van Dallenbach.2424.Karl M. Dallenbach papers, #2958. Division of Rare and Manuscript Collections, Cornell University Library.Expertise en Recht 2009-5/6129

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!