Grammatica - loco

13
Prepositions
322
Hij zit (in) een boek te lezen. He’s sitting reading a book.
Hij heeft zich in de vinger He’s cut his finger.
gesneden. (see 11.21.2)
De slang heeft in zijn been
gebeten.
The snake bit him on the leg.
in een boom klimmen to climb a tree
in tweeën snijden to cut in(to) two
Er gaan 16 ons in een Engels There are 16 ounces in/to an
pond. English pound.
Hij is in de zestig. He’s in his sixties.
Er waren in de vijftig mensen. There were fifty-odd people.
in het weekend on/at the weekend
Dit was in de aanbieding. This was on special.
jegens (form.) ‘to(wards)’
onze plicht jegens onze ouders our duty to our parents
eerlijk zijn jegens mensen to be honest with people
krachtens (form.) ‘by virtue of’
krachtens deze wet under this law
krachtens zijn ambt by virtue of his position/office
langs ‘along, past’
langs het kanaal along the canal
Ik reed langs jouw huis. I drove past your house.
langs een andere route/weg
(see via)
via another route/road
Kom een keer bij me langs! Come and visit me some time.
met ‘with’
When used with pronominal er (11.21.1, 15.3) or as a prefix with separable
verbs (11.20.1) met becomes mee. In formal style it also occurs as mede
in separable verbs, e.g. mededelen = meedelen ‘to inform’.