Grammatica - loco

1111
2
3
4
5
6
7
8
9
1011
1
12111
3
4
5
6
7
8
9
20111
1
2
3
4
5
6
7
8
9
30111
1
2
3
4
5
6
7
8
9
40
41111
Hij heeft geen geld bij zich. He has no money on him.
Ik woon bij mijn tante. I live at my aunt’s/with my aunt.
Ik kom zo bij u. I’ll be with you in a moment. (in
a shop)
Wij horen bij elkaar. We are/belong together (e.g. in
a shop)
iemand bij zijn naam roepen to call someone by name
iemand bij de hand nemen to take someone by the hand
bij de tandarts/groenteboer at the dentist(’s)/greengrocer(’s)
Ik heb het bij de Hema I bought it at the Hema
gekocht. (a store).
bij mooi weer when the weather is nice
bij oostenwind when an easterly is blowing
bij honderden by the hundreds
twee bij drie meter two by three metres
de slag bij Waterloo the Battle of Waterloo
bij het ontbijt at breakfast
Wil je een koekje bij de koffie? Do you want a biscuit with your
coffee?
Doe een kaartje bij de
bloemen!
Put a card in with the flowers.
bij uitstek par excellence
Ik heb het bij Dickens gelezen. I read it in Dickens.
Ik ben bij Tiel Utrecht I’m insured with Tiel Utrecht.
verzekerd. (company)
bij een firma werken to work for a firm
bij een bezoek aan het museum on a visit to the museum
bij nader inzien on closer examination
bij zichzelf denken to think to oneself
bij het raam/vuur zitten to sit by the window/fire
bij de volgende halte uitstappen to get out at the next stop
examen doen bij iemand to do an exam for s.o. (i.e. a
lecturer)
Prepositions
319