Jahrbuch - Ostfriesische Landschaft

— 312 —
twystmaekers 1 ), die in Embden quamen end een nye reformatio
wolden aenrichten, sind van den borgeren verworpen.
David Joris, een glasemaker van Delfft uth Holland,
quam vluchtich tho Embden, een man van sonderlinghe gravitet
end aensien, van verstant seer subtyl end listig, in woorden
dapper end klook, int levent ütherlycken voor den
menschen hillich end unstrafflyck, van persoone aensienlyck
end seer staetlycken end int bedriegen en verleyden seer
crachtich, alsoo dat tho twyffelen is, offt oock eenich mensche
is gebooren geweest, die krachtiger waer int verleiden dan
dese. Want, offt wel Machomet, den Ertzketter, jammerlyck
verleidet heeft, so hadde hy dat lichtelyck te doon onder een
barbarisch wilt, roovisch, mordisch end ongeleert volck int
stenich Arabia, dart wel somtydt (dannoch) seer wenich
en boose christenen gaff end doorgaens heidenen end ongelovigen,
als altydt gewesst end noch syn die Arabers, Osmaeliters,
Aganeener etc., die lichtlycken tho bedriegen end tot roff,
moordt end valsche leringen tho bewegen waeren, gelyck
Machomet dat dreef end vorderde. Darentegen David Joris
in den Nederlanden onder een volckrycke, scherpsinnige natie
end een kloeck ervaeren volck syn verleidinge uthgericht hebbende,
end dat niet onder arme ende verachtede offt siechte
eentvoudige luiden /: want hy de wenig achtede :/, sonder
onder ryche, vermoogende, ervaerenen end geleerde luiden,
niet onder barbaren, die welcke Godt niet en kenden, dan
onder luiden, die sick de kennisse Gods roemeden end die
hill. schrifft hadden end wisten, hy was, als Ubbo Philips
schrifft, van eenen münsterschen apostell, die onder die belegeringe
uth Munster gesonden was, gedoopt, dewelcke hem
die handen opgelecht, ene tho Delft bischop gemaekt heeft,
van daer hy naemaels vluchtigh tho Embden gekoomen is.
Tho Munster dat coninckryck verstoort synde, bleven
noch groote menichten der doopers int selve gevoelen end
voornemen, om solck een hillich rycke op erden aenterichten,
') Diese „twistmakers" waren in Ausführung des mit dem Herzog
von Geldern geschlossenen Friedensvertrages im Jahre 1534 von den
Grafen Enno II. und Johann zur Aufstellung einer Kirchenordnung berufen.