SCHUBERT MASTERCLASS 2007 - Schubert Stichting

SCHUBERT MASTERCLASS 2007
BIOGRAFIEËN EN LIEDTEKSTEN

Afbeelding voorzijde: Robert Holl en Rudolf Jansen vertolken Der Winterabend D938 tijdens het slotconcert van de
Schubert Masterclass 2004. Foto: Fanny van der Linden.
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord Schubert Stichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
Biografie Robert Holl, bas-bariton . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
,, Rudolf Jansen, piano . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
,, Elly Ameling, sopraan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
,, Emily Albrink, sopraan en Nancy Albrink, piano . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
,, Eun Mi An, sopraan en Gabrielka Clout, piano . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
,, Maria Bulgakova, sopraan en Maria Kovalevskaia, piano . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
,, Elisa Fenner, sopraan en David dos Santos, piano . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
,, Maya Kasir, sopraan en Marc Verter, piano . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
,, Kathrin von der Chevallerie, sopraan en Freya Donner, piano . . . . . . . . . . . . . . 11
,, Yasushi Hirano, bas-bariton en Sayuri Matsuda, piano . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
,, Thomas Tatzl, bas-bariton en Maria Bachmann, piano . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Titellijst en liedteksten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 t/m 39
DVD To the Heart of Art Song, with Elly Ameling in Masterclass . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
Vrienden van de Schubert Stichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
Overzicht geselecteerde deelnemers Schubert Masterclass 1995-2004 . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
TROS Radio 4 zal op zondag 18 februari om 18.00 uur een registratie uitzenden van het slotconcert
van de Schubert Masterclass 2007.
Met dank aan Elsa van Maren voor haar assistentie bij de samenstelling van dit boekje.

VOORWOORD SCHUBERT STICHTING
Amsterdam, 7 februari 2007
Geachte dames en heren,
Voor u ligt de gids van de Schubert Masterclass 2007. In dit naslagwerk treft u een
honderdtal liedteksten aan: tesamen vormen zij het aangeboden repertoire van de
liedduo’s. Uit die selectie zullen de docenten dagelijks een keuze maken. De liederen
die behandeld worden zijn in dit boekje eenvoudig te traceren omdat zij alfabetisch
zijn gerangschikt op titel.
Een Schubert Masterclass voor duo’s zang èn piano is in Europa eerder uitzondering
dan regel. Sinds de eerste editie (1995) heeft deze masterclass een zekere faam verworven,
tot buiten de grenzen van Nederland. Die bekendheid en waardering is in
belangrijke mate te danken aan de zeer goede didactische kwaliteiten van de docenten.
Tegelijkertijd dankt deze masterclass zijn naam aan een bijzonder concept, namelijk
een evenredige aandacht voor de zanger en de pianist. Daarin schuilt ook een
zekere vanzelfsprekendheid, inherent aan Schuberts muzikale intenties vormt het
liedduo immers een onlosmakelijke eenheid.
De Schubert Stichting is verheugd dat zij erin slaagde om drie zeer grote
Nederlandse liedvertolkers te verenigen binnen deze zevende editie van de masterclass.
Robert Holl, Rudolf Jansen en Elly Ameling hebben naast een jarenlange muzikale
expertise één opvallend kenmerk gemeen: zij zijn zeer betrokken bij de ontwikkeling
van jong zang- en pianotalent. Voor jonge musici is het van doorslaggevende
invloed om in ontwikkeling te blijven na afloop van hun professionele studie.
De cursisten van deze masterclass kunnen hun deelname met vertrouwen tegemoet
zien; juist in de vaak hondslastige expressie van het Schubertlied zijn Robert
Holl, Rudolf Jansen en Elly Ameling immers zeer inspirerend en stimulerend.
De lesprogramma’s van deze masterclass worden per dag samengesteld. Die programma’s
zijn dagelijks om 14:00 uur verkrijgbaar bij de informatiestand van de
Schubert Stichting alwaar onze gastvrouw Evelien Dans u graag te woord staat.
Tot slot wens ik u mede namens het bestuur van de stichting interessante
masterclass-dagen toe.
Vincent Verheijen
directeur
Begunstigers Schubert Masterclass 2007:
SNS Reaal Fonds, VSB Fonds, ThuisKopie Fonds, JCP Stichting, J.E. Jurriaanse
Stichting, Het Kersjes Fonds, M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting,
Kattendijke/Drucker Stichting, Stichting Dr Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds
en Stichting Van der Linden Fonds.
De organisatie behoudt zich het recht voor om zonder voorafgaande aankondiging wijzigingen
in de programma’s aan te brengen. Hierdoor ontstaat geen recht op restitutie.
1

2
ROBERT HOLL, bas-bariton
Na zijn opleiding bij Jan Veth en David Hollestelle in Rotterdam won Robert Holl
in 1971 de eerste prijs op het Vocalisten Concours in Den Bosch. Daarna vervolgde
hij zijn studie bij Hans Hotter in München, alwaar hij in 1972 de eerste prijs won
op het internationale ARD Concours. Sindsdien bouwde hij een indrukwekkende
carrière op als concert, opera- en liedzanger. Zijn voorkeur gaat uit naar het Duitse
liedrepertoire. Hij wordt beschouwd
als een van de beste
liedzangers van zijn generatie,
die nieuwe aspecten van de
liedkunst weet te belichten.
Robert Holl werkte met vooraanstaande
orkesten, waaronder
het Koninklijk Concertgebouworkest,
de Wiener
Philharmoniker en de Berliner
Philharmoniker met dirigenten
als Claudio Abbado,
Riccardo Chailly, Nikolaus
Harnoncourt, Herbert von
Karajan en Kurt Masur. Hij verleent regelmatig medewerking aan de Wiener
Festwochen en aan de Salzburger Festspiele. Robert Holl werd in 1997 onderscheiden
met de Elly Ameling-ring voor zijn bijzondere kunstenaarschap. Vanaf datzelfde jaar
doceert hij liedzang aan de Hochschule für Musik und darstellende Kunst te Wenen.
Onder het toeziend oog van de docenten werken Christianne Stotijn, alt-mezzo en Ernst Munnuke, piano
aan de interpretatie van Der Zwerg D771 (Collin) tijdens de Schubert Masterclass 2000.
Foto: Fanny van der Linden.

RUDOLF JANSEN, piano
Rudolf Jansen werd geboren in Arnhem. Hij studeerde gelijktijdig piano, orgel en
clavecimbel aan het Amsterdams Conservatorium (thans Conservatorium van
Amsterdam) bij Nelly Wagenaar, zijn vader Simon C. Jansen en Gustav Leonhardt.
In 1964 ontving hij de Prix d’Excellence voor orgel, in 1966 de Prix voor piano.
Later behaalde hij de aantekening Begeleiden bij Felix de Nobel. In 1965 ontving
hij de Toonkunst Jubileumprijs en in 1966 werd hem de Zilveren Vriendenkrans
van het Amsterdamse Concertgebouw toegekend.
Naast zijn solospel heeft Rudolf
Jansen zich geleidelijk meer toegelegd
op liedbegeleiding en kamermuziek.
Concertreizen voerden hem
over de hele wereld, samen met kunstenaars
van grote reputatie: Elly
Ameling, Robert Holl, Han de
Vries, Andreas Schmidt, Olaf Bär,
Barbara Bonney, Tom Krause,
Hans-Peter Blochwitz, Edith Wiens,
Birgit Finnilä, Irina Arkhipova,
Brigitte Fassbänder, Udo Reinemann,
Monica Groop, Christiane
Oelze en Jean-Pierre Rampal.
Rudolf Jansen geeft regelmatig
masterclasses voor lied-duo’s in onder
meer Nederland, Oostenrijk,
Duitsland, Italië, het Verenigd
Koninkrijk, Denemarken, de Verenigde
Staten, Canada en Japan. In
november 1996 werd hij door de
Juilliard School of Music te New
Links: Rudolf Jansen bespreekt met Eildert Beeftink,
piano de interpretatie van Lied der Delphine (Schütz)
D857/1 tijdens de Schubert Masterclass 2004.
Rechts: Nathalie Gaudefroy, sopraan.
Foto: Fanny van der Linden.
York geïnviteerd voor het geven van
een masterclass.
Hij maakte vele plaat- en cd-opnamen
met liederen en kamermuziek
voor onder andere Philips, DGG,
EMI, CBS en Erato, waarvan er twee
werden onderscheiden met een
Edison: één keer met hoboïst Han de Vries (1973, EMI) en met Dorothy Dorow
(Webern-Lieder, compleet, 1987, Etcetera). In 1993 voltooide hij een project gewijd
aan de liederen van Edvard Grieg, met vier verschillende zangers, uitgekomen op
zeven cd’s bij Victoria (Noorwegen). In 1996 kwam op drie cd’s bij NM-Classics
het complete liedoeuvre van Alphons Diepenbrock uit. Rudolf Jansen begeleidt
daarop vijf zangers. In 1999 verscheen een cassette met acht cd’s bij RCA met opnamen
van alle liederen met piano van Richard Strauss, met bariton Andreas
Schmidt en sopraan Juliane Banse. Een cd met Dietrich Fischer-Dieskau en het
Nederlands Kamerkoor kreeg in 1992 de Deutsche Schallplattenpreis.
Rudolf Jansen is docent aan het Conservatorium van Amsterdam en heeft tevens
een “Lehrauftrag” aan de “Hochschule für Musik” te Augsburg.
3

ELLY AMELING, sopraan
Lieve mensen,
Het is alweer 11 jaar geleden dat ik mijn actieve concertloopbaan beëindigde.
Op 29 januari 1996, tijdens mijn afscheidsconcert in de Grote Zaal, werd aan
Robert Holl de door het Concertgebouw ingestelde Elly Ameling Ring overhandigd.
Op dat moment brandde Teatro La Fenice in Venetië uit!
Mijn eerste concert in Rotterdam was in 1953, op de avond dat we nog niet wisten
dat Zeeland onder water stond. Mijn afscheid was één jaar na de bijna-watersnoodramp
van 1995! “Zij zong van ramp tot ramp”, zeggen mijn vrienden.
Maar nu enige van de dirigenten met wie ik het voorrecht had samen te werken,
in Europa, Noord- en Zuid Amerika, Canada, Japan, en Australië, en die ieder op
hun eigen manier mijn musiceren hebben verrijkt: Ernest Ansermet, Carlo Maria
Giulini, Bernard Haitink, Wolfgang Sawallisch, Benjamin Britten en Seji Ozawa.
De pianisten van wie ik veel geleerd heb (want de praktijk is nu eenmaal de beste
leerschool) zijn: Felix de Nobel, Joerg Demus, Irwin Gage, Dalton Baldwin,
Graham Johnson en Rudolf Jansen. Met de laatste bleken repetities veelal overbodig
want wij hebben dezelfde leermeester gehad: Felix de Nobel.
Sinds mijn afscheid worden sommige van mijn cd’s heruitgegeven waardoor ik het
contact met mijn publiek gelukkig niet helemaal verlies.
Thans geef ik cursussen, zoals aan de Juilliard School of Music in New York;
Amici della Musica in Florence; Académie Musicale de Villecroze en het Franz
Schubert Institut in Baden bei Wien.
Mijn raad aan de jonge zangers: laten wij proberen te beseffen dat wij er zijn voor
de muziek, en niet andersom.
Elly Ameling
Foto: © Malcolm Crowthers
5

DUO EMILY ALBRINK/ NANCY ALBRINK
Sopraan Emily Albrink (1982) uit de VS behaalde in mei 2006 haar Master of Music-graad aan
de Manhatten School of Music en volgt nu een beroepsopleiding aan dezelfde school. Zij houdt
bijzonder van de liedkunst en specialiseerde zich in dit genre, o.a. in het SongFest programma, het
‘German for Singers Program’ aan het Middlebury College, en aan het Franz-Schubert Institut in
Baden bei Wien. In de zomer van 2006 was zij ‘vocal fellow’ aan het Tanglewood Music Center,
waar zij onder leiding van James Levine de rol van Parasha in Stravinsky’s Mavra en ‘Die Vertraute’
in Elektra van R. Strauss zong. Zij zong tweemaal bij het Ann Arbor Symphony orkest, als soliste
in hun ‘Best of Broadway’ concert, en in Candide onder leiding van Martin Katz. Dit jaar zal
Emily aan de Bronx Opera de rol van Laurie vertolken in The Tender Land van Aaron Copland;
ook zal zij deelnemen aan de Professional Training Workshop aan de Carnegie Hall onder leiding
van Osvaldo Golijov en Dawn Upshaw. Zij studeert momenteel bij Cynthia Hoffman.
Pianiste Nancy Albrink (1953) is de moeder van Emily. Zij behaalde haar Master of Music graad
in piano aan de universiteit van Louisville als leerlinge van Lee Luvisi, die zij vervolgens als docent
assisteerde van 1988 tot zijn pensionering in 2002. Zij was mede-oprichtster van het kamermuziekensemble
Ceruti Chamber Players, en ontving hiervoor een toelage van de Kentucky
Foundation for Women. In 1997 richtte zij de Academy of Music at St. Francis in the Fields op,
waarvan zij artistiek directeur is. De laatste jaren doceert zij niet alleen piano en kamermuziek,
maar coacht zij ook zangers. Hiertoe volgde zij een cursus aan het Franz Schubert Institut in
Baden bei Wien en nam zij deel aan het Songfest in Malibu (Californië), waar zij o.a. met Elly
Ameling en Rudolf Jansen werkte.
Repertoire:
An den Mond (Hölty) D193
An den Mond (Goethe) D259
Der Musensohn (Goethe) D764
Du bist die Ruh (Rückert) D776
Erlafsee (Mayrhofer) D586
Frühlingsglaube (Uhland) D686
Ganymed (Goethe) D544
Geheimes (Goethe) D719
Gretchen am Spinnrade (Goethe) D118
Heimliches Lieben (Klenke) D922
Im Frühling (Schulze) D882
Nacht und Träume (Collin) D827
Nachtstück (Mayrhofer) D672
Suleika I (Was bedeutet die Bewegung?) (Goethe) D720
Mignon-Lieder (Goethe):
-Kennst du das Land D321
-Heiß mich nicht reden D877 no.2
-So laßt mich scheinen D877 no.3
-Nur wer die Sehnsucht kennt D877 no.4
6

DUO EUN MI AN/ GABRIELKA CLOUT
Eun Mi An (1975) is een Koreaanse sopraan die tegenwoordig in Maastricht woont. Zij studeerde
zang en muziekpedagogiek aan de universiteit van Keimyung en behaalde daar haar Master’s
diploma; tegenwoordig studeert zij zangpedagogiek aan de Folkwang Hochschule in Essen en
zang aan het Maastrichtse conservatorium bij Frans Kokkelmans. Aan ervaring ontbreekt het Eun
Mi An geenszins. Al tijdens haar studiejaren in Korea werkte zij als koorlid mee aan een aantal
opera- en andere producties en gaf zij concerten en recitals; ook was zij daar enige tijd actief als
muziekdocente. Sinds 2004 treedt zij ook in Duitsland vaak op, vooral bij kerkconcerten. Samen
met pianiste Gabrielka Clout volgde zij tijdens het Schleswig-Holstein Festival in juli 2006 een
masterclass bij Rudolf Jansen en Christa Pfeiler, waarna een recital op het Chateau des Cortils in
België volgde.
Haar Nederlandse pianiste Gabrielka Clout (1978) studeerde zowel viool als piano aan het
Conservatorium van Maastricht. In 2000 deed zij daar eindexamen viool en in 2004 behaalde zij
cum laude haar mastersexamen piano-solo en kamermuziek. Met ondersteuning van een studiebeurs,
toegekend door het Nationaal Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunst in Den Haag,
ging zij zich vervolgens bij Rudolf Jansen specialiseren in liedbegeleiding. Verder werkt zij als corepetitor
voor zangers en als viool- en pianodocent.
Tot haar meer in het oog springende activiteiten behoren meerdere uitvoeringen van Chopin’s pianoconcert
in e-klein en haar werk als corepetitor bij de Maastrichtse Operettevereniging t.g.v. de
instudering van Der Zigeunerbaron en Eine Nacht in Venedig van Johann Strauß en als repetitor bij
Opera Zuid voor Die Lustige Witwe in 2006; verder een Hugo Wolf-recital en recitals met de sopraan
Liesbeth Schepers, met wie zij een vast duo vormt. Zij nam deel aan vele masterclasses, m.n.
bij Paul Gulda en Jean-Marie Cottet (piano-solo), Jan Wijn en Igor Roma (piano-solo), Tan Crone
en Miranda van Kralingen (liedbegeleiding). Ook in 2004 begeleidde zij een zanger tijdens de
Schubert masterclass. In 2006 volgden nog masterclasses lied bij Irwin Gage, en tijdens het
Schleswig-Holstein Festival bij Rudolf Jansen en Christa Pfeiler. In 2004 won Gabrielka Clout de
2 e Prijs op het Grachtenfestival Conservatorium Concours Amsterdam met Daphne Ramakers, en
in 2005 de 3 e Prijs op het Euriade Vocaal Concours Kerkrade met Liesbeth Schepers
Repertoire:
Auf dem See (Goethe) D543
Die Forelle (Schubart) D550
Ellens Gesang I (Raste Krieger) (Scott, vert. Storck) D837
Ellens gesang II (Jäger, ruhe von der Jagd) D838 (Scott, vert. Storck)
Ellens gesang III (Ave Maria) D839 (Scott, vert. Storck)
Die Männer sind méchant (Seidl) D866/3
Du bist die Ruh (Rückert) D776
Frühlingsglaube (Uhland) D686
Gretchen am Spinrade (Goethe) D118
Mignon-Lieder (Goethe) :
-Kennst du das Land D321
-Heiß mich nicht reden D877/2
-So laßt mich scheinen D877/3
-Nur wer die Sehnsucht kennt D877/4
Romanze (Der Vollmond strahlt) (Chézy) D797/3b
Sehnsucht (Mayrhofer) D516
Sei mir gegrüßt! (Rückert) D741
Suleika I (was bedeutet die Bewegung?) (Willemer/Goethe) D720
Suleika II (Ach um deine feuchten Schwingen) (Willemer/Goethe) D717
7

DUO MARIA BULGAKOVA/ MARIA KOVALEVSKAIA
De Russische sopraan Maria Bulgakova (1975) behaalde aan het conservatorium van Moskou
eerst (in 2001) haar diploma Compositie, vier jaar later studeerde zij er af als zangeres. Vervolgens
ging zij naar de Hochschule für Musik und Theater in Hamburg voor een studie muziekwetenschap
en compositie, en tenslotte naar de Musikhochschule Lübeck, waar zij verleden jaar haar
einddiploma zang behaalde en dit jaar een aanvullende studie compositie zal afsluiten.
Zij volgde masterclasses bij Grace Bumbry (2005) en Thomas Hampson (2006), en was prijswinnares
bij het “Kammeroper Schloss Rheinsberg”-concours in 2006.
Haar begeleidster, de eveneens Russische pianiste Maria Kovalevskaia (1985), woont in
Hamburg. Zij studeerde van 1992 tot 1999 aan de Gnesiny-Muziekschool, daarna aan de
Muziekvakschool van het Tsjaikovski-conversatorium in Moskou en sinds oktober 2001 aan de
Hochschule für Musik und Theater Hamburg bij E. Koroliov. In 1999 won zij de eerste prijs in
het Beethoven-concours van de Stad Moskou in de categorie kamermuziek, en in 2002 was zij finaliste
in het internationale pianoconcours Adilia Alieva in Frankrijk.
Repertoire:
An die Musik (Schober) D547
An Silvia (Shakespeare, vert.Bauernfeld) D891
Auf dem See (Goethe) D543
Auf dem Wasser zu singen (Stolberg) D774
Der Musensohn (Goethe) D764
Der Wanderer (Ich komme vom Gebirge her) (Schmidt von Lübeck) D489
Die Forelle (Schubart) D550
Ellens dritter Gesang (Scott vert. Storck) (Ave Maria) D839
Erster Verlust (Goethe) D226
Ganymed (Goethe) D544
Geheimes (Goethe) D719
Lachen und Weinen (Rückert) D777
Lied der Delphine (Schütz) D857/1
Lied der Mignon (Nur wer die Sehnsucht kennt) (Goethe) D877/4
Lob der Tränen (Schlegel) D711
Romanze (Der Vollmond Strahlt) (Chézy) D797/3
Nachtstück (Mayrhofer) D672
Sehnsucht (Mayrhofer) D516
8

DUO ELISA FENNER/ DAVID HENRIQUES DOS SANTOS
De Duitse Elisa Fenner (1979) is sopraan en woont in Berlijn. Zij studeert daar sinds 2001 aan
de Hochschule für Musik Hanns Eisler bij Norma Sharp en volgt de liedklas van Wolfram Rieger;
zij hoopt er het komende jaar haar einddiploma te behalen.
In 2001 verwierf zij een beurs voor de Lotte-Lehmann zomercursus in Perleberg.
Elisabeth Fenner volgde masterclasses bij Rudolf Jansen, Irwin Gage, Julia Varady, Giusy
Devinu,Thomas Quasthoff enThomas Heyer.
In 2005 en 2006 gaf zij met David Santos liederenrecitals in Duitsland en Portugal. Tevens trad
zij op in de volgende opera’s : De verkochte bruid van Smetana (Marie) (Musikakademie
Rheinsberg), Mephistophele van Boito (Helena ) (Philharmonie Berlin) en Ariadne auf Naxos van
R. Strauss (Echo).
De pianist David Mario Henriques dos Santos (1976) heeft de Portugese nationaliteit, maar
woont eveneens in Berlijn. Hij studeerde van 1994 tot 1997 piano aan het conservatorium van
Lissabon en van 1999 tot 2002 bij Leonard Hokanson aan de Indiana University School of Music
(USA), waar hij in 2001 de graad Master of Music en in 2002 het diploma uitvoerend musicus
behaalde. Sinds 2004 volgt hij aan de Universität der Kunste in Berlijn cursussen in muziektheorie,
pianopedagogiek en liedbegeleiding bij Wolfram Rieger en Axel Bauni. Hij volgde masterclasses
piano bij Alicia de Larrocha, Paul Badura-Skoda en Vladimir Viardo, en liedbegeleiding bij
Rudolf Jansen, Irwin Gage, Graham Johnson, Dalton Baldwin en Dennis Helmrich.
David dos Santos won diverse prijzen in piano- en kamermuziekconcoursen en een Fulbright
Scholarship die hem in staat stelde om in Amerika te suderen. In 2001 was hij ‘Vocal Piano Fellow’
aan het Tanglewood Music Center en het in 2006 won hij de DAAD prijs van de Universität der
Kunste in Berlijn. Hij concerteerde met diverse Portugese orkesten, maakte radio-opnames en begeleidde
liederenrecitals in Portugal, Duitsland, USA, Parijs, Macao en Brussel
Repertoire:
An den Mond (Hölty) D193
An die Nachtigall (Claudius) D497
An Emma (Schiller) D113
Auf dem Wasser zu singen (Stolberg) D774
Blanka (Schlegel) D631
Der blinde Knabe (Craigher) D833
Der Blumenbrief (Schreiber) D622
Der Morgenkuss (Baumberg) D264
Die Blumensprache (Plattner) D519
Die Liebende schreibt (Goethe) D673
Ganymed (Goethe) D544
Gretchen am Spinnrade (Goethe) D118
Lachen und Weinen (Rückert) D777
Romanze (Der Vollmond strahlt) (Chezy) D797
Mignon-Lieder (Goethe):
-Kennst du das Land D321
-Heiß mich nicht reden D877/2
-So laßt micht scheinen D877/3
-Nur wer die Sehnsucht kennt D877/4
9

DUO MAYA KASIR/ MARC VERTER
Maya Kasir (1981) is sopraan en werd geboren in Jerusalem, Israël. In 1999 ging zij studeren aan
de Guildhall School of Music and Drama in Londen, waar zij haar Bachelor’s en Master’s degree
heeft behaald. Zij heeft zowel in Engeland als Israël al een aanzienlijk aantal optredens op haar
conto geschreven, o.m. met Luciano Bero, Graham Johnson, Sarah Walker en Rudolf Jansen. Zij
won de eerste prijs in het Anthony Lewis-zangconcours, onder voorzitterschap van Dame Felicity
Lott. Zij ontving studiebeurzen van de Guildhall School of Music and Drama, The Anglo Jewish
Association, de British Council en de America Israel Cultural Foundation. Laatstgenoemde instantie
stelde haar in staat te gaan studeren bij Abbie Furmansky in Berlijn, waar zij tegenwoordig
woont.
De pianist Marc Verter (1977), geboren in Tel Aviv, heeft eveneens de Israëlische nationaliteit. Hij
behaalde zijn Master’s diploma aan de universiteit van Indiana en aan de Guildhall School of
Music and Drama in London, waar hij nog steeds bij Graham Johnson studeert. Hij nam deel aan
zomerfestivals in Europa en de V.S.; in 2004 was hij een officiëel aangestelde begeleider bij het
Koningin Elizabeth-concours voor zangers in Brussel.
Marc won de Geoffrey Parsons Memorial Trust Award 2004, de prijs voor begeleiding in de
Patricia Routledge English Song Competition en de Titanic Award for Accompanists 2006 van de
Guildhall School, waar hij sinds 2003 werkt als begeleider. Hij begint dit jaar aan een doctoraalstudie.
Repertoire
Am See (Bruchmann) D746
An den Mond (Hölty) D193
An die Musik (Schober) D547
Auflösung (Mayrhofer) D807
Du bist die Ruh (Rückert) D776
Ganymed (Goethe) D544
Im Abendrot (Lappe) D799
Im Frühling (Schulze) D882
Lachen und Weinen (Rückert) D777
Mignon-Lieder (Goethe):
-Kennst du das Land? D321
-Nur wer die Sehnsucht kennt D359
-Heiß mich nicht reden D877/2
-So laßt mich scheinen D877/3
Nacht und Träume (Collin) D827
Nachtstück (Mayrhofer) D672
Suleika I (Was bedeutet die Bewegung?) (Willemer) D720
Suleika II (Ach um deine feuchten Schwingen) (Willemer) D717
10

DUO KATHRIN VON DER CHEVALLERIE/ FREYA DONNER
Kathrin von der Chevallerie (1975), sopraan uit Hannover, begon haar muziekstudie aan de
Hochschule für Musik und Theater in die stad. Aanvankelijk volgde zij de opleiding voor docente
schoolmuziek, maar tegelijkertijd begon zij ook zang te studeren. Na haar eindexamen aan deze
school in 1999 ging zij naar de Hochschule für Musik und Theater in Hamburg, om bij Prof.
William Workman zang te studeren. Hier was zij in verschillende muziekproducties van de
Hogeschool te horen, o.a. als “Sandmännchen” in Hänsel und Gretel, de “Vertelster” in Brittens
The rape of Lucretia en Berta in Rossini’s Il Barbiere di Seviglia . In de zomer van 2003 behaalde
zij cum laude haar einddiploma zang met een vertolking van de Gravin in Mozarts Le Nozze di
Figaro. Sindsdien zijn vele concerten gevolgd, alsmede concertante opvoeringen van opera’s, o.a.
als Agathe in de Freischütz van Weber. Sinds het seizoen 2004/05 is Kathrin von der Chevallerie
lid van het operakoor van de Staatsoper Hamburg.
Freya Donner (1983), eveneens woonachtig in Hamburg, begon met pianoles aan de
Muziekschool van Hannover, waar zij een aantal prijzen behaalde. Na haar eindexamen ging zij
naar het conservatorium van Tromsö (Noord-Noorwegen); sinds najaar 2005 studeert zij
“Diplommusikerziehung“ aan de Hochschule für Musik und Theater Hamburg en daarnaast volgt
zij ook de zangklas van Prof. Burkhard Kehring. In de zomer van 2006 werd zij met haar liedpartner
Daniel P. Witte geselecteerd om in het kader van het Schleswig-Holstein-Muziekfestival
aan de masterclass van Rudolf Jansen en Christa Pfeiler deel te nemen. Verder trad zij op als liedbegeleidster
bij de “Sommerliche Musiktagen” in Hitzacker. In de zomer van dit jaar zal Freya
Donner haar muziekstudie afsluiten.
Repertoire:
Abendlied der Fürstin (Mayrhofer) D495
Auflösung (Mayrhofer) D807
Berthas Lied in der Nacht (Grillparzer) D653
Dass sie hier gewesen (Rückert) D775
Der Fluß (F. Schlegel) D693
Der Geistertanz (Matthisson) D116
Der Schäfer und der Reiter (Fouqué) D517
Der Wachtelschlag (Sauter) D742
Des Mädchens Klage II (Schiller) D191
Des Mädchens Klage I (Schiller) D6
Die Berge (F. Schlegel) D634
Die Liebe hat gelogen (Platen) D751
Die Männer sind méchant (Seidl) D866/3
Ellen’s erster Gesang (Raste Krieger) D837
Ellen’s zweiter Gesang (Jäger, ruhe von der Jagd) D838
Iphigenia (Mayrhofer) D573
Lied der Anne Lyle (MacDonald) D830
Wonne der Wehmut (Goethe) D260
11

DUO YASHUSI HIRANO/SAYURI MATSUDA
De Japanse bas-bariton Yashusi Hirano (1977) vertrok na de middelbare school van Tokyo naar
Wenen, waar hij in 2000 aan de Muziekuniversiteit ging studeren bij Rotraud Hansmann; tevens
volgde hij de operaklas van Michael Temme en Leo Plettner en de liedklas van Robert Holl en
Charles Spencer. Zijn eerste optredens voerden hem naar de Kammeroper Schloss Rheinsberg (als
Emireno in Händels Ottone) en de Opera van Krakau (als Colline in La Bohême). Op het
Tongyong International Music Festival in Zuidkorea trad hij op in Isang Yuns The Butterfly’s
Widow en bij het Wiener Festival Klangbogen van 2003 in Mozarts Idomeneo onder leiding van
Bertrand de Billy. Op zijn repertoire staan verder Mozarts Figaro en hoofdrollen in opera’s van
Rossini, Lortzing, Tsjaikovski, Wagner en Verdi. Ook werkte hij mee aan concertante opvoeringen
van o.m. Viktor Ullmanns Der Kaiser von Atlantis (Wenen, 2006), bij de Salzburger Festspiele
(Henze’s Gogo no Eiko) en de Bregenzer Festspiele (Offenbachs Blauwbaard). Hij was prijswinnaar
bij het Ada Sari zangconcours in het Poolse Nowy Sacz.
Pianiste Sayuri Matsuda (1973) komt eveneens uit Japan, waar zij aan de Musashino
Muziekhogeschool haar master’s degree piano behaalde. Sinds 2000 volgt zij aan het Weense conservatorium
een opleiding tot corepetitor; de diploma’s instrumentaalbegeleiding en vocaalbegeleiding
heeft zij reeds in haar zak. Zij was een van de prijswinnaars bij het 23 e Belvedere
Gesangwettbewerb (vak: operakoor-repetitor). In binnen- en buitenland trad zij herhaaldelijk als
pianiste op, vooral tijdens liedrecitals en kamermuziekavonden. Sinds oktober 2005 werkt zij als
docente koorrepetitie aan de Universität für Musik in Graz,en sinds 2006 eveneens aan de Weense
Muziekuniversiteit. Momenteel studeert zij bij Carolyn Hague.
Repertoire:
Am Bach im Frühling (Schober) D361
An Schwager Kronos (Goethe) D369
Der Alpenjäger (Schiller) D588
Der Zwerg (Collin) D771
Die schöne Müllerin (Müller) D795:
-no.3: Halt!
-no.4: Danksagung an den Bach
-no.5: Am Feierabend
-no.6: Der Neugierige
-no.7: Ungeduld
Die Taubenpost (Seidl) D965
Memnon (Mayrhofer) D541
Prometheus (Goethe) D674
Selige Welt (Senn) D743
Winterreise (Müller) D911:
-no.17: Im Dorfe
-no.18: Der stürmische Morgen
-no.19: Täuschung
-no.20: Der Wegweiser
-no.21: Das Wirtshaus
12

DUO THOMAS TATZL/ MARIA BACHMANN
De Oostenrijkse bas-bariton Thomas Tatzl (1979) kreeg eerst 10 jaar pianoles alvorens met een
zangopleiding te beginnen. Hiervoor bezocht hij, na de muziekschool, de Universität für Musik
und darstellende Kunst in Graz en vervolgens in Wenen, waar hij zich sinds 2005 met name bekwaamt
in het lied- en oratoriumvak bij Robert Holl.
Thomas nam deel aan vele masterclasses in Oostenrijk en Duitsland en was in 2004 finalist van
het internationale zangconcours in Wenen. Zijn operadebuut maakte hij in 2005 in Bregenz als 5 e
jood in Salome van R. Strauss. Concertante opera-uitvoeringen waaraan hij meewerkte zijn
Mozarts Zauberflöte als Papageno, en Figaro in Le nozze di Figaro, Kenteterion in Des Esels Schatten
van R.Strauss, “Mann am Fenster” in Juliette (Martinu) en 3 e arts in Traumfresserchen (Hiller).
Ook geeft hij al sinds enige jaren concerten en liedrecitals en werkt hij mee aan missen en sacrale
werken.
Hij wordt begeleid door de eveneens in Wenen woonachtige Estlandse pianiste Maria Bachmann
(1980). Na al vroeg met pianoles te zijn begonnen bezocht zij van 2000 tot 2004 de Estlandse
Muziekakademie in Talinn voor een studie piano en kamermuziek; na het behalen van het einddiploma
ging zij naar de Universität für Musik und darstellende Kunst in Oostenrijk, van 2004 to
2006 in Graz en sindsdien in Wenen, waar zij zich bij David Lutz specialiseert in zangbegeleiding.
Zij heeft deelgenomen aan een groot aantal masterclasses, de Luzern Festival Academy onder leiding
van P. Boulez, het Ensemble Intercontemporain en het Europäische Liedforum Berlin 2006.
Ook nam zij deel aan vele internationale concoursen, als pianosoliste zowel als liedbegeleidster en
kamermuziekpianiste. Zij won de 1 e prijs bij een improvisatieconcours in Tallinn (1998) en bij het
H. Krumm-concours in Estland (als begeleidster, 2005) en behoorde tot de finalisten van het
Brahms-Wettbewerb in Pörtschach 2004 (eveneens als begeleidster). In vele landen concerteerde
zij in diverse formaties (duo’s, trio’s, kwartetten, kwintetten). Ook werkt zij als corepetitor voor
lied-, opera- en balletuitvoeringen.
Repertoire:
Der Musensohn (Goethe) D764
Erlkönig (Goethe) D328
Geheimes (Goethe) D719
Gesänge des Harfners (Goethe) D478:
-I Wer sich der Einsamkeit ergibt
-II Wer nie sein Brot mit Tränen aß
-III An die Türen will ich schleichen
Schäfers Klagelied (Goethe) D121
Schwanengesang D957:
-nr.1 Liebesbotschaft (Rellstab)
-nr.3 Frühlingssehnsucht (Rellstab)
-nr.4 Ständchen (Rellstab)
-nr.5 Aufenthalt (Rellstab)
-nr.6 In der Ferne (Rellstab)
-nr.8 Der Atlas (Heine)
-nr.9 Ihr Bild (Heine)
-nr.10 Das Fischermädchen (Heine)
-nr.11 Die Stadt (Heine)
-Die Taubenpost (Heine) D965
Wandrers Nachtlied I (Goethe) D224
13

TITELLIJST VAN DE LIEDEREN
Abendlied der Fürstin (Mayrhofer) D495
Ach um deine feuchten Schwingen Zie: Suleika II
Am Bach im Frühling (Schober) D361
Am Feierabend Zie: Die schöne Müllerin 5
Am See (Bruchmann) D746
An den Mond (Hölty) D193
An die Musik (Schober) D547
An die Nachtigall (Claudius) D497
An die Türen will ich schleichen Zie: Gesänge des Harfners 3
An Emma (Schiller) D113
An Schwager Kronos (Goethe) D369
An Silvia (Shakespeare, vert. Bauernfeld) D891
Auf dem See (Goethe) D543
Auf dem Wasser zu singen (Stolberg) D774
Aufenthalt Zie: Schwanengesang 5
Auflösung (Mayrhofer) D807
Ave Maria Zie: Ellens Gesänge 3
Berthas Lied in der Nacht (Grillparzer) D653
Blanka (A.W. Schlegel) D631
Danksagung an den Bach. Zie: Die schöne Müllerin 4
Dass sie hier gewesen (Rückert) D775
Das Wirtshaus Zie: Winterreise 21
Der Alpenjäger (Schiller) D588
Der Atlas Zie: Schwanengesang 8
Der blinde Knabe (Craigher) D833
Der Blumenbrief (Schreiber) D622
Der Fluß (F. Schlegel) D693
Der Geistertanz (Matthisson) D116
Der Morgenkuß (Baumberg) D264
Der Musensohn (Goethe) D764
Der Neugierige Zie: Die schöne Müllerin 6
Der Schäfer und der Reiter (Fouqué) D517
Der stürmische Morgen Zie: Winterreise 18
Der Wachtelschlag (Sauter) D742
Der Wanderer (Schmidt von Lübeck) D489
Der Wegweiser Zie: Winterreise 20
Der Zwerg (Collin) D771
Des Mädchens Klage (Schiller) I, D6 en II, D191
Die Berge (F. Schlegel) D634
Die Blumensprache (Plattner) D519
Die Forelle (Schubart) D550
Die Liebende schreibt (Goethe) D673
Die Liebe hat gelogen (Platen) D751
Die Männer sind méchant (Seidl) D866/3
Die schöne Müllerin (Müller) D795:
-3. Halt!
-4. Danksagung an den Bach
-5. Am Feierabend
14

-6. Der Neugierige
-7. Ungeduld
Die Stadt Zie: Schwanengesang 11
Die Taubenpost (Seidl) D965
Du bist die Ruh (Rückert) D776
Du schönes Fischermädchen Zie: Schwanengesang 10
Ellens Gesänge (Scott, vert. Storck) :
-1. Raste Krieger, Krieg ist aus D837
-2. Jäger, Ruhe von der Jagd D838
-3. Ave Maria D839
Erlafsee (Mayrhofer) D586
Erlkönig (Goethe) D328
Erster Verlust (Goethe) D226
Frühlingsglaube (Uhland) D686
Frühlingssehnsucht Zie: Schwanengesang 3
Ganymed (Goethe) D544
Geheimes (Goethe) D719
Gesänge des Harfners aus “Wilhelm Meister” (Goethe) D478;
-1. Wer sich der Einsamkeit ergibt
-2. Wer nie sein Brot mit Tränen aß
-3. An die Türen will ich schleichen
Gretchen am Spinnrade (Goethe) D118
Halt! Zie: Die schöne Müllerin 3
Heimliches Lieben (Klenke) D922
Heiß mich nicht reden Zie: Mignon-Lieder D877/2
Ihr Bild Zie: Schwanengesang 9
Im Abendrot (Lappe) D799
Im Dorfe Zie: Winterreise 17
Im Frühling (Schulze) D882
In der Ferne Zie: Schwanengesang 6
Iphigenia (Mayrhofer) D573
Jäger, ruhe von der Jagd Zie Ellens Gesänge 2
Kennst du das Land Zie Mignon-Lieder D321
Lachen und Weinen (Rückert) D777
Liebesbotschaft Zie: Schwanengesang 1
Lied der Anne Lyle (MacDonald) D830
Lied der Delphine (aus dem Schauspiel “Lacrimas”) (Schütz) D857/1
Lob der Tränen (A.W. Schlegel) D711
Memnon (Mayrhofer) D541
Mignon-Lieder aus „Wilhelm Meister” (Goethe)
- Kennst du das Land D321
- Nur wer die Sehnsucht kennt D359
- Heiß mich nicht reden D877/2
- So laßt mich scheinen D877/3
- Nur wer die Sehnsucht kennt D877/4
Nacht und Träume (Collin) D827
Nachtstück (Mayrhofer) D672
Nur wer die Sehnsucht kennt Zie: Mignon-Lieder D359 en D877/4
Prometheus (Goethe) D674
Raste Krieger, krieg ist aus Zie: Ellens Gesänge 1
15

Romanze uit „Rosamunde“ (Chézy) D797/3b
Schäfers Klagelied (Goethe) D121
Schwanengesang D957:
-1. Liebesbotschaft (Rellstab)
-3. Frühlingssehnsucht (Rellstab)
-4. Ständchen (Rellstab)
-5. Aufenthalt (Rellstab)
-6. In der Ferne (Rellstab)
-8. Der Atlas (Heine)
-9. Ihr Bild (Heine)
-10.Das Fischermädchen (Heine)
-11.Die Stadt (Heine)
Sehnsucht (Mayrhofer) D516
Sei mir gegrüßt (Rückert) D741
Selige Welt (Senn) D743
So laßt mich scheinen cf. Mignon-Lieder D877/3
Ständchen Zie: Schwanengesang 4
Suleika I (Willemer) D720
Suleika II (Willemer) D717
Täuschung Zie: Winterreise 19
Ungeduld Zie: Die schöne Müllerin 7
Wandrers Nachtlied I (Der du von dem Himmel bist) (Goethe) D224
Was bedeutet die Bewegung? Zie: Suleika I
Wer nie sein Brot mit Tränen aß Zie: Gesänge des Harfners 2
Wer sich der Einsamkeit ergibt Zie: Gesänge des Harfners 1
Winterreise (Müller) D911:
-11. Im Dorfe
-18. Der stürmische Morgen
-19. Täuschung
-20. Der Wegweiser
-21. Das Wirtshaus
Wonne der Wehmut (Goethe) D260
16

Abendlied der Fürstin D495
Tekst: Johann Mayrhofer
Der Abend rötet nun das Tal,
Mild schimmert Hesperus.
Die Buchen stehen still zumal,
Und leiser rauscht der Fluß.
Die Wolken segeln goldbesäumt
Am klaren Firmament;
Das Herz, es schwelgt, das Herz, es träumt,
Von Erdenqual getrennt.
Am grünem Hügel hingestreckt,
Schlaft wohl der Jäger ein -
Doch plötzlich ihn der Donner weckt,
Und Blitze zischen drein.
Wo bist du, heilig Abendrot,
Wo, sanfter Hesperus?
So wandelt denn in Schmerz und Not
Sich jeglicher Genuß.
Am Bach im Frühling D361
Tekst: Franz von Schober
Du brachst sie nun, die kalte Rinde,
Und rieselst froh und frei dahin.
Die Lüfte wehen wieder linde,
Und Moos und Gras wird neu und grün.
Allein, mit traurigem Gemüte
Tret’ ich wie sonst zu deiner Flut.
Der Erde allgemeine Blüte
Kommt meinem Herzen nicht zu gut.
Hier treiben immer gleiche Winde,
Kein Hoffen kommt in meinem Sinn,
Als daß ich hier ein Blümchen finde:
Blau, wie sie der Erinn’rung blühn.
Am See D746
Tekst: Franz Seraph Ritter von Bruchmann
In des Sees Wogenspiele
Fallen durch den Sonnenschein
Sterne, ach, gar viele, viele,
Flammend leuchtend stets hinein.
Wenn der Mensch zum See geworden,
In der Seele Wogenspiele
Fallen aus des Himmels Pforten
Sterne, ach, gar viele, viele.
An den Mond D193
Tekst: Ludwig Christoph Heinrich Hölty
Geuß, lieber Mond, geuß deine Silberflimmer
Durch dieses Buchengrün,
Wo Phantasien und Traumgestalten
Immer vor mir vorüberfliehn!
Enthülle dich, daß ich die Stätte finde,
Wo oft mein Mädchen saß,
Und oft, im Wehn des Buchbaums und der Linde,
Der goldnen Stadt vergaß.
Enthülle dich, daß ich des Strauchs mich freue,
Der Kühlung ihr gerauscht,
Und einen Kranz auf jeden Anger streue,
Wo sie den Bach belauscht.
Dann, lieber Mond, dann nimm den Schleier wieder,
Und traur um deinen Freund,
Und weine durch den Wolkenflor hernieder,
Wie dein Verlaßner weint!
An den Mond D259
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Füllest wieder Busch und Tal
Still mit Nebelglanz,
Lösest endlich auch einmal
Meine Seele ganz.
Breitest über mein Gefild
Lindernd deinen Blick,
Wie des Freundes Auge mild
Über mein Geschick.
Jeden Nachklang fühlt mein Herz
Froh und trüber Zeit,
Wandle zwischen Freud’ und Schmerz
In der Einsamkeit.
Fließe, fließe, lieber Fluß!
Nimmer werd’ ich froh;
So verrauschte Scherz und Kuß,
Und die Treue so.
Ich besaß es doch einmal,
Was so köstlich ist!
Daß man doch zu seiner Qual
Nimmer es vergißt.
Rausche, Fluß, das Tal entlang,
Ohne Rast und Ruh,
17

Rausche, flüstre meinem Sang
Melodien zu!
Wenn du in der Winternacht
Wütend überschwillst,
Oder um die Frühlingspracht
Junger Knospen quillst.
Selig, wer sich vor der Welt
Ohne Haß verschließt,
Einen Freund am Busen hält
Und mit dem genießt,
Was, von Menschen nicht gewußt
Oder nicht bedacht,
Durch das Labyrinth der Brust
Wandelt in der Nacht.
An die Musik D547
Tekst: Franz von Schober
Du holde Kunst, in wieviel grauen Stunden,
Wo mich des Lebens wilder Kreis umstrickt,
Hast du mein Herz zu warmer Lieb entzunden,
Hast mich in eine beßre Welt entrückt!
Oft hat ein Seufzer, deiner Harf’ entflossen,
Ein süßer, heiliger Akkord von dir
Den Himmel beßrer Zeiten mir erschlossen,
Du holde Kunst, ich danke dir dafür!
An die Nachtigall D497
Tekst: Matthias Claudius
Er liegt und schläft an meinem Herzen,
Mein guter Schutzgeist sang ihn ein;
Und ich kann fröhlich sein und scherzen,
Kann jeder Blum’ und jedes Blatts mich freun.
Nachtigall, ach! Nachtigall, ach!
Sing mir den Amor nicht wach!
An Emma D113
Tekst: Friedrich von Schiller
Weit in nebelgrauer Ferne
Liegt mir das vergangne Glück,
Nur an einem schönen Sterne
Weilt mit Liebe noch der Blick.
Aber, wie des Sternes Pracht,
Ist es nur ein Schein der Nacht.
18
Deckte dir der lange Schlummer,
Dir der Tod die Augen zu,
Dich besäße doch mein Kummer,
Meinem Herzen lebtest du.
Aber ach! du lebst im Licht,
Meiner Liebe lebst du nicht.
Kann der Liebe süß Verlangen,
Emma, kann’s vergänglich sein?
Was dahin ist und vergangen,
Emma, kann’s die Liebe sein?
Ihrer Flamme Himmelsglut,
Stirbt sie wie ein irdisch Gut?
An Schwager Kronos D369
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Spute dich, Kronos!
Fort den rasselnden Trott!
Bergab gleitet der Weg;
Ekles Schwindeln zögert
Mir vor die Stirne dein Zaudern.
Frisch, holpert es gleich,
Über Stock und Steine den Trott
Rasch ins Leben hinein!
Nun schon wieder
Den eratmende Schritt
Mühsam berghinauf!
Auf denn, nicht träge denn,
Strebend und hoffend hinan!
Weit, hoch, herrlich rings
Den Blick ins Leben hinein,
Vom Gebirg zum Gebirg
Schwebet der ewige Geist,
Ewigen Lebens ahndevoll.
Seitwärts des Überdachs Schatten
Zieht dich an
Und ein Frischung verheißender Blick
Auf der Schwelle des Mädchens da.
Labe dich! - Mir auch, Mädchen,
Diesen schäumenden Trank,
Diesen frischen Gesundheitsblick!
Ab denn, rascher hinab!
Sieh, die Sonne sinkt!
Eh sie sinkt, eh mich Greisen
Ergreift im Moore Nebelduft,
Entzahnte Kiefer schnattern
Und das schlotternde Gebein,

Trunken vom letzten Strahl
Reiß mich, ein Feuermeer
Mir im schäumenden Aug,
Mich geblendeten Taumelnden
In der Hölle nächtliches Tor.
Töne, Schwager, ins Horn,
Rassle den schallenden Trab,
Daß der Orkus vernehme: wir kommen,
Daß gleich an der Tür
Der Wirt uns freundlich empfange.
An Silvia D891
Tekst: William Shakespeare,
vert. Eduard von Bauernfeld
Was ist Silvia, saget an,
Daß sie die weite Flur preist?
Schön und zart seh ich sie nahn,
Auf Himmelsgunst und Spur weist,
Daß ihr alles untertan.
Ist sie schön und gut dazu?
Reiz labt wie milde Kindheit;
Ihrem Aug’ eilt Amor zu,
Dort heilt er seine Blindheit
Und verweilt in süßer Ruh.
Darum Silvia, tön, o Sang,
Der holden Silvia Ehren;
Jeden Reiz besiegt sie lang,
Den Erde kann gewähren:
Kränze ihr und Saitenklang!
Auf dem See D543
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Und frische Nahrung, neues Blut
Saug ich aus freier Welt:
Wie ist Natur so hold und gut,
Die mich am Busen hält!
Die Welle wieget unsern Kahn
Im Rudertakt hinauf,
Und Berge, wolkig himmelan,
Begegnen unserm Lauf.
Aug, mein Aug, was sinkst du nieder?
Goldne Träume, kommt ihr wieder?
Weg, du Traum! so gold du bist:
Hier auch Lieb und Leben ist.
Auf der Welle blinken
Tausend schwebende Sterne,
Weiche Nebel trinken
Rings die türmende Ferne;
Morgenwind umflügelt
Die beschattete Bucht,
Und im See bespiegelt
Sich die reifende Frucht.
Auf dem Wasser zu singen D774
Tekst: Friedrich Leopold Graf zu Stolberg-Stolberg
Mitten im Schimmer der spiegelnden Wellen
Gleitet, wie Schwäne, der wankende Kahn:
Ach, auf der Freude sanftschimmernden Wellen
Gleitet die Seele dahin wie der Kahn;
Denn von dem Himmel herab auf die Wellen
Tanzet das Abendrot rund um den Kahn.
Über den Wipfeln des westlichen Haines
Winket uns freundlich der rötliche Schein;
Unter den Zweigen des östlichen Haines
Säuselt der Kalmus im rötlichen Schein;
Freude des Himmels und Ruhe des Haines
Atmet die Seel im errötenden Schein.
Ach, es entschwindet mit tauigem Flügel
Mir auf den wiegenden Wellen die Zeit;
Morgen entschwinde mit schimmerndem Flügel
Wieder wie gestern und heute die Zeit,
Bis ich auf höherem strahlendem Flügel
Selber entschwinde der wechselnden Zeit.
Auflösung D807
Tekst: Johann Baptist Mayrhofer
Verbirg dich, Sonne,
Denn die Gluten der Wonne
Versengen mein Gebein;
Verstummet, Töne,
Frühlings Schöne
Flüchte dich und laß mich allein!
Quillen doch aus allen Falten
Meiner Seele liebliche Gewalten,
Die mich umschlingen,
Himmlisch singen.
Geh unter, Welt, und störe
Nimmer die süßen, ätherischen Chöre.
19

Bertas Lied in der Nacht D653
Tekst: Franz Grillparzer
Nacht umhüllt
Mit wehendem Flügel
Täler und Hügel
Ladend zur Ruh’.
Und dem Schlummer
Dem lieblichen Kinde,
Leise und linde
Flüstert sie zu:
“Weißt du ein Auge,
Wachend im Kummer,
Lieblicher Schlummer,
Drücke mir’s zu!”
Fühlst du sein Nahen?
Ahnest du Ruh?
Alles deckt der Schlummer,
Schlumm’re du, schlumm’re auch du.
Blanka D631
Tekst: Friedrich von Schlegel
Wenn mich einsam Lüfte fächeln,
Muß ich lächeln,
Wie ich kindisch tändelnd kose
Mit der Rose.
Wären nicht die neuen Schmerzen,
Möcht ich scherzen;
Könnt’ ich, was ich ahnde, sagen,
Würd’ ich klagen,
Und auch bange hoffend fragen:
Was verkünden meine Lose?
Tändl’ ich gleich mit Scherz und Rose,
Muß ich lächelnd dennoch klagen.
Daß sie hier gewesen D775
Tekst: Friedrich Rückert
Daß der Ostwind Düfte
Hauchet in die Lüfte,
Dadurch tut er kund,
Daß du hier gewesen.
Daß hier Tränen rinnen,
Dadurch wirst du innen,
Wär’s dir sonst nicht kund,
Daß ich hier gewesen.
20
Schönheit oder Liebe,
Ob versteckt sie bliebe?
Düfte tun es und Tränen kund,
Daß sie hier gewesen.
Der Alpenjäger D588
Tekst: Friedrich von Schiller
Willst du nicht das Lämmlein hüten?
Lämmlein ist so fromm und sanft,
Nährt sich von des Grases Blüten,
Spielend an des Baches Ranft.
“Mutter, Mutter, laß mich gehen,
Jagen nach des Berges Höhen!”
Willst du nicht die Herde locken
Mit des Hornes munterm Klang?
Lieblich tönt der Schall der Glocken
In des Waldes Lustgesang.
“Mutter, Mutter, laß mich gehen,
Schweifen auf den wilden Höhen!”
Willst du nicht die Blümlein warten,
Die im Beete freundlich stehn?
Draußen ladet dich kein Garten,
Wild ists auf den wilden Höhn!
“Laß die Blümlein, laß sie blühen!
Mutter, Mutter, laß mich ziehen!”
Und der Knabe ging zu jagen,
Und es treibt und reißt ihn fort,
Rastlos fort mit blindem Wagen
An des Berges finstern Ort,
Vor ihm her mit Windesschnelle
Flieht die zitternde Gazelle.
Auf der Felsen nackte Rippen
Klettert sie mich leichtem Schwung,
Durch den Riß gespaltener Klippen
Trägt sie der gewagte Sprung,
Aber hinter ihr verwogen
Folgt er mit dem Todesbogen.
Jetzo auf den schroffen Zinken
Hängt sie, auf dem höchsten Grat,
Wo die Felsen jäh versinken
Und verschwunden ist der Pfad.
Unter sich die steile Höhe,
Hinter sich des Feindes Nähe.
Mit der Jammers stummen Blicken
Fleht sie zu dem harten Mann,
Fleht umsonst, denn loszudrücken
Legt er schon den Bogen an.

Plötzlich aus der Felsenspalte
Tritt der Geist, der Bergesalte.
Und mit seinen Götterhänden
Schützt er das gequälte Tier.
“Mußt du Tod und Jammer senden”,
Ruft er, “bis herauf zu mir?
Raum für alle hat die Erde,
Was verfolgst du meine Herde?”
Der Blinde Knabe D833
Tekst: Jakob Nikolaus Craigher de Jachelutta
O sagt, ihr Lieben, mir einmal,
Welch Ding ist’s, Licht genannt?
Was sind des Sehens Freuden all’,
Die niemals ich gekannt?
Die Sonne, die so hell ihr seht,
Mir Armen scheint sie nie;
Ihr sagt, sie auf- und niedergeht,
Ich weiß nicht, wann noch wie.
Ich mach’ mir selbst so Tag und Nacht,
Dieweil ich schlaf’ und spiel’,
Mein inn’res Leben schön mir lacht,
Ich hab’ der Freuden viel.
Zwar kenn’ ich nicht, was euch erfreut,
Doch drückt mich keine Schuld,
Drum freu’ ich mich in meinem Leid
Und trag’ es mit Geduld.
Ich bin so glücklich, bin so reich
Mit dem, was Gott mir gab,
Bin wie ein König froh, obgleich
Ein armer, blinder Knab’.
Der Blumenbrief D622
Tekst: Aloys Wilhelm Schreiber
Euch Blümlein will ich senden
Zur schönen Jungfrau dort,
Fleht sie mein Leid zu enden
Mit einem guten Wort.
Du Rose kannst ihr sagen,
Wie ich in Lieb’ erglühn’,
Wie ich um sie muß klagen
Und weinen spät und früh.
Du, Myrte, flüstre leise
Ihr meine Hoffnung zu,
Sag’: auf des Lebens Reise
Glänzt ihm kein Stern als du.
Du Ringelblume deute
Ihr der Verzweiflung Schmerz;
Sag’ ihr: des Grabes Beute
Wird ohne dich sein Herz.
Der Fluß D693
Tekst: Friedrich von Schlegel
Wie rein Gesang sich windet
Durch wunderbarer Saitenspiele Rauschen,
Er selbst sich wiederfindet,
Wie auch die Weisen tauschen,
Daß neu entzückt die Hörer ewig lauschen,
So fließet mir gediegen
Die Silbermasse, schlangengleich gewunden,
Durch Büsche, die sich wiegen
Vom Zauber süß gebunden,
Weil sie im Spiegel neu sich selbst gefunden;
Wo Hügel sich so gerne
Und helle Wolken leise schwankend seigen,
Wenn fern schon matte Sterne
Aus blauer Tiefe steigen,
Der Sonne trunkne Augen abwärts neigen.
So schimmern alle Wesen
Den Umriß nach im kindlichen Gemüte,
Durch das zur Schönheit erlesen
Durch milder Götter Güte
In dem Kristall bewahrt die flücht’ge Blüte.
Der Geistertanz D116
Tekst: Friedrich von Matthisson
Die bretterne Kammer
Der Toten erbebt,
Wenn zwölfmal den Hammer
Die Mitternacht hebt.
Rasch tanzen um Gräber
Und morsches Gebein
Wir luftigen Schweber
Den sausenden Reih’n.
Was winseln die Hunde
Beim schlafenden Herrn?
Sie wittern die Runde
Der Geister von fern.
21

Die Raben entflattern
Der wüsten Abtei,
Und flieh’n an den Gattern
Des Kirchhofs vorbei.
Wir gaukeln und scherzen
Hinab und empor
Gleich irrenden Kerzen
Im dunstigen Moor.
O Herz, dessen Zauber
Zur Marter uns ward,
Du ruhst nun in tauber
Verdumpfung erstarrt;
Tief bargst du im düstern
Gemach unser Weh;
Wir Glücklichen flüstern
Dir fröhlich: Ade!
Der Morgenkuß nach einem Ball D264
Tekst: Gabriele von Baumberg
Durch eine ganze Nacht sich nah zu sein,
So Hand in Hand, so Arm im Arme weilen,
So viel empfinden, ohne mitzuteilen,
Ist eine wonnevolle Pein.
So immer Seelenblick im Seelenblick
Auch den geheimsten Wunsch des Herzens sehen,
So wenig sprechen und sich doch verstehen,
Ist hohes, martervolles Glück.
Zum Lohn für die im Zwang verschwundne Zeit
Dann bei dem Morgenstrahl, warm, mit Entzücken,
Sich Mund an Mund und Herz an Herz sich
drücken -
O dies ist - Engelseligkeit!
Der Musensohn D764
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Durch Feld und Wald zu schweifen,
Mein Liedchen wegzupfeifen,
So geht’s von Ort zu Ort!
Und nach dem Takte reget
Und nach dem Maß beweget
Sich alles an mir fort.
22
Ich kann sie kaum erwarten,
Die erste Blum’ im Garten,
Die erste Blüt’ am Baum.
Sie grüßen meine Lieder,
Und kommt der Winter wieder,
Sing ich noch jenen Traum.
Ich sing ihn in der Weite,
Auf Eises Läng’ und Breite,
Da blüht der Winter schön!
Auch diese Blüte schwindet,
Und neue Freude findet
Sich auf bebauten Höhn.
Denn wie ich bei der Linde
Das junge Völkchen finde,
Sogleich erreg ich sie.
Der stumpfe Bursche bläht sich,
Das steife Mädchen dreht sich
Nach meiner Melodie.
Ihr gebt den Sohlen Flügel
Und treibt durch Tal und Hügel
Den Liebling weit von Haus.
Ihr lieben, holden Musen,
Wann ruh ich ihr am Busen
Auch endlich wieder aus?
Der Schäfer und der Reiter D517
Tekst: Friedrich de la Motte Fouqué
Ein Schäfer saß im Grünen,
Sein Liebchen süß im Arm,
Durch Buchenwipfel schienen
Der Sonne Strahlen warm.
Sie kosten froh und heiter
Von Liebeständelei.
Da ritt, bewehrt, ein Reiter
Den Glücklichen vorbei.
Sitz ab und suche Kühle,
Rief ihm der Schäfer zu,
Des Mittags nahe Schwüle
Gebietet stille Ruh’.
Noch lacht im Morgenglanze
So Strauch als Blume hier,
Und Liebchen pflückt zum Kranze
Die schönsten Blüten dir.«
Da sprach der finstre Reiter:
Nie hält mich Wald und Flur;
Mich treibt mein Schicksal weiter,
Und ach, mein ernster Schwur.

Ich gab mein junges Leben
Dahin um schnöden Sold,
Glück kann ich nicht erstreben
Nur höchstens Ruhm und Gold.
Drum schnell, mein Roß, und trabe
Vorbei wo Blumen blühn,
Einst lohnt wohl Ruh im Grabe
Des Kämpfenden Bemühn.
Der Wachtelschlag D742
Tekst: Samuel Friedrich Sauter
Ach! mir schallt’s dorten so lieblich hervor:
Fürchte Gott, fürchte Gott!
Ruft mir die Wachtel ins Ohr.
Sitzend im Grünen, von Halmen umhüllt,
Mahnt sie dem Horcher am Saatengefild:
Liebe Gott, liebe Gott!
Er ist so gütig, so mild.
Wieder bedeutet ihr hüpfender Schlag:
Lobe Gott, lobe Gott!
Der dich zu loben vermag.
Siehst du die herrlichen Früchte im Feld?
Nimm es zu Herzen, Bewohner der Welt:
Danke Gott, danke Gott!
Der dich ernährt und erhält.
Schreckt dich im Wetter der Herz der Natur:
Bitte Gott, bitte Gott!
Ruft sie, er schonet die Flur.
Machen Gefahren der Krieger dir bang:
Traue Gott, traue Gott!
Sieh’, er verziehet nicht lang.
Der Wanderer D489
Tekst: Georg Philipp Schmidt („von Lübeck“)
Ich komme vom Gebirge her,
Es dampft das Tal, es braust das Meer.
Ich wandle still, bin wenig froh,
Und immer fragt der Seufzer, wo?
Die Sonne dünkt mich hier so kalt,
Die Blüte welk, das Leben alt,
Und was sie reden, leerer Schall;
Ich bin ein Fremdling überall.
Wo bist du, mein geliebtes Land?
Gesucht, geahnt, und nie gekannt!
Das Land, das Land so hoffnungsgrün,
Das Land, wo meine Rosen blühn.
Wo meine Freunde wandelnd gehn,
Wo meine Toten auferstehn,
Das Land, das meine Sprache spricht,
O Land, wo bist du? . . .
Ich wandle still, bin wenig froh,
Und immer fragt der Seufzer, wo?
Im Geisterhauch tönt’s mir zurück:
“Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück.”
Der Zwerg D771
Tekst: Matthäus von Collin
Im trüben Licht verschwinden schon die Berge,
Es schwebt das Schiff auf glatten Meereswogen,
Worauf die Königin mit ihrem Zwerge.
Sie schaut empor zum hochgewölbten Bogen,
Hinauf zur lichtdurchwirkten blauen Ferne;
Die mit der Milch des Himmels blaß durchzogen.
“Nie, nie habt ihr mir gelogen noch, ihr Sterne,”
So ruft sie aus, “bald werd’ ich nun entschwinden,
Ihr sagt es mir, doch sterb’ ich wahrlich gerne.”
Da tritt der Zwerg zur Königin, mag binden
Um ihren Hals die Schnur von roter Seide,
Und weint, als wollt’ er schnell vor Gram erblinden.
Er spricht: “Du selbst bist schuld an diesem Leide
Weil um den König du mich hast verlassen,
Jetzt weckt dein Sterben einzig mir noch Freude.
“Zwar werd’ich ewiglich mich selber hassen,
Der dir mit dieser Hand den Tod gegeben,
Doch mußt zum frühen Grab du nun erblassen.”
Sie legt die Hand aufs Herz voll jungem Leben,
Und aus dem Aug’ die schweren Tränen rinnen,
Das sie zum Himmel betend will erheben.
“Mögst du nicht Schmerz durch meinen Tod gewinnen!”
Sie sagt’s; da küßt der Zwerg die bleichen Wangen,
D’rauf alsobald vergehen ihr die Sinnen.
Der Zwerg schaut an die Frau vom Tod befangen,
Er senkt sie tief ins Meer mit eig’nen Händen,
Ihm brennt nach ihr das Herz so voll Verlangen,
An keiner Küste wird er je mehr landen.
23

Des Mädchens Klage D6
Tekst: Friedrich von Schiller
Der Eichwald brauset, die Wolken ziehen,
Das Mägdlein sitzet an Ufers Grün,
Es bricht sich die Welle mit Macht, mit Macht,
Und sie seufzt hinaus in die finstre Nacht,
Das Auge von Weinen getrübet.
“Das Herz ist gestorben, die Welt ist leer,
Und weiter gibt sie dem Wunsche nichts mehr,
Du Heilige, rufe dein Kind zurück,
Ich habe genossen das irdische Glück,
Ich habe gelebt und geliebet!”
Es rinnet der Tränen vergeblicher Lauf,
Die Klage, sie wecket die Toten nicht auf;
Doch nenne, was tröstet und heilet die Brust
Nach der süßen Liebe verschwund’ner Lust,
Ich, die Himmlische, will’s nicht versagen.
“Laß rinnen der Tränen vergeblichen Lauf,
Es wecket die Klage die Toten nicht auf!
Das süßeste Glück für die trauernde Brust,
Nach der schönen Liebe verschwund’ner Lust,
Sind der Liebe Schmerzen und Klagen.”
Des Mädchens Klage D191
Tekst: Friedrich von Schiller
Der Eichwald braust, die Wolken ziehn,
Das Mägdlein sitzt an Ufers Grün,
Es bricht sich die Welle mit Macht, mit Macht,
Und sie seufzt hinaus in die finstre Nacht,
Das Auge von Weinen getrübet.
“Das Herz ist gestorben, die Welt ist leer,
Und weiter gibt sie dem Wunsche nichts mehr,
Du Heilige, rufe dein Kind zurück,
Ich habe genossen das irrdische Glück,
Ich habe gelebt und geliebet!”
Es rinnet der Tränen vergeblicher Lauf,
Die Klage, sie wecket die Toten nicht auf;
Doch nenne, was tröstet und heilet die Brust
Nach der süßen Liebe verschwund’ner Lust,
Ich, die Himmlische, will’s nicht versagen.
“Laß rinnen der Tränen vergeblichen Lauf,
Es wecke die Klage den Toten nicht auf!
Das süßeste Glück für die trauernde Brust,
Nach der schönen Liebe verschwund’ner Lust,
Sind der Liebe Schmerzen und Klagen.”
24
Die Berge D634
Tekst: Friedrich von Schlegel
Sieht uns der Blick gehoben,
So glaubt das Herz, die Schwere zu besiegen,
Zu den Himmlischen oben
Will es dringen und fliegen;
Der Mensch emporgeschwungen,
Glaubt schon, er sei durch die Wolken gedrungen.
Bald muß er staunend merken,
Wie ewig fest wir auf uns selbst begründet;
Dann strebt in sichern Werken
Sein ganzes Tun, verbündet,
Vom Grunde nie zu wanken,
Und baut wie Felsen den Bau der Gedanken.
Und dann in neuen Freuden
Sieht er die kühnen Klippen spottend hangen;
Vergessend aller Leiden,
Fühlt er einzig Verlangen
An dem Abgrund zu scherzen,
Denn hoher Mut schwillt ihm in hohem Herzen.
Die Blumensprache D519
Tekst: Platner
Es deuten die Blumen des Herzens Gefühle,
Sie sprechen manch’ heimliches Wort,
Sie neigen sich traulich am schwankenden Stiele,
Als zöge die Liebe sie fort.
Sie bergen verschämt sich im deckenden Laube,
Als hätte verraten der Wunsch sie dem Raube.
Sie deuten im leise bezaubernden Bilde
Der Frauen, der Mädchen Sinn;
Sie deuten das Schöne, die Anmut, die Milde,
Sie deuten des Lebens Gewinn:
Es hat mit der Knospe, so heimlich verschlungen,
Der Jüngling die Perle der Hoffnung gefunden.
Sie weben der Sehnsucht, des Harmes Gedanken
Aus Farben ins duftige Kleid,
Nichts frommen der Trennung gehässige Schranken,
Die Blumen verkünden das Leid.
Was laut nicht der Mund, der bewachte, darf sagen,
Das waget die Huld sich in Blumen zu klagen.

Die Forelle D550
Tekst: Christian Friedrich Daniel Schubart
In einem Bächlein helle,
Da schoß in froher Eil
Die launische Forelle
Vorüber wie ein Pfeil.
Ich stand an dem Gestade
Und sah in süßer Ruh
Des muntern Fischleins Bade
Im klaren Bächlein zu.
Ein Fischer mit der Rute
Wohl an dem Ufer stand,
Und sah’s mit kaltem Blute,
Wie sich das Fischlein wand.
So lang dem Wasser Helle,
So dacht ich, nicht gebricht,
So fängt er die Forelle
Mit seiner Angel nicht.
Doch endlich ward dem Diebe
Die Zeit zu lang. Er macht
Das Bächlein tückisch trübe,
Und eh ich es gedacht,
So zuckte seine Rute,
Das Fischlein zappelt dran,
Und ich mit regem Blute
Sah die Betrogene an.
Die Liebende schreibt D673
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Ein Blick von deinen Augen in die meinen,
Ein Kuß von deinem Mund auf meinem Munde,
Wer davon hat, wie ich, gewisse Kunde,
Mag dem was anders wohl erfreulich scheinen?
Entfernt von dir, entfremdet von den Meinen,
Führ’ ich stets die Gedanken in die Runde
Und immer treffen sie auf jene Stunde,
Die einzige: da fang’ ich an zu weinen.
Die Träne trocknet wieder unversehens:
Er liebt ja, denk’ ich, her, in diese Stille,
O solltest du nicht in die Ferne reichen?
Vernimm das Lispeln dieses Liebewehens;
Mein einzig Glück auf Erden ist dein Wille,
Dein freundlicher zu mir; gib mir ein Zeichen!
Die Liebe hat gelogen D751
Tekst: August von Platen-Hallermünde
Die Liebe hat gelogen,
Die Sorge lastet schwer,
Betrogen, ach! betrogen
Hat alles mich umher!
Es fließen heiße Tropfen
Die Wange stets herab,
Laß ab, mein Herz, zu klopfen,
Du armes Herz, laß ab!
Die Liebe hat gelogen,
Die Sorge lastet schwer,
Betrogen, ach! betrogen
Hat alles mich umher!
Die Männer sind méchant D866/3
Tekst: Johann Gabriel Seidl
Du sagtest mir es, Mutter:
Er ist ein Springinsfeld!
Ich würd’ es dir nicht glauben,
Bis ich mich krank gequält!
Ja, ja, nun ist er’s wirklich;
Ich hatt’ ihn nur verkannt!
Du sagtest mir’s, o Mutter:
“Die Männer sind méchant!”
Vorm Dorf im Busch, als gestern
Die stille Dämm’rung sank,
Da rauscht’ es: “Guten Abend!”
Da rauscht’ es: “Schönen Dank!”
Ich schlich hinzu, ich horchte;
Ich stand wie festgebannt:
Er war’s mit einer andern -
“Die Männer sind méchant!”
O Mutter, welche Qualen!
Es muß heraus, es muß! -
Es blieb nicht bloß beim Rauschen,
Es blieb nicht bloß beim Gruß!
Vom Gruße kam’s zum Kusse,
Vom Kuß zum Druck der Hand,
Vom Druck, ach liebe Mutter! -
“Die Männer sind méchant!”
25

DIE SCHÖNE MÜLLERIN D795
tekst: Wilhelm Müller
3. Halt!
Eine Mühle seh ich blinken
Aus den Erlen heraus,
Durch Rauschen und Singen
Bricht Rädergebraus.
Ei willkommen, ei willkommen,
Süßer Mühlengesang!
Und das Haus, wie so traulich!
Und die Fenster, wie blank!
Und die Sonne, wie helle
Vom Himmel sie scheint!
Ei, Bächlein, liebes Bächlein,
War es also gemeint?
4. Danksagung an den Bach
War es also gemeint,
Mein rauschender Freund?
Dein Singen, dein Klingen,
War es also gemeint?
Zur Müllerin hin!
So lautet der Sinn.
Gelt, hab’ ich’s verstanden?
Zur Müllerin hin!
Hat sie dich geschickt?
Oder hast mich berückt?
Das möcht’ ich noch wissen,
Ob sie dich geschickt.
Nun wie’s auch mag sein,
Ich gebe mich drein:
Was ich such’, hab’ ich funden,
Wie’s immer mag sein.
Nach Arbeit ich frug,
Nun hab’ ich genug
Für die Hände, fürs Herze
Vollauf genug!
5. Am Feierabend
Hätt’ ich tausend
Arme zu rühren!
Könnt’ ich brausend
Die Räder führen!
Könnt’ ich wehen
Durch alle Haine!
Könnt’ ich drehen
Alle Steine!
Daß die schöne Müllerin
Merkte meinen treuen Sinn!
26
Ach, wie ist mein Arm so schwach!
Was ich hebe, was ich trage,
Was ich schneide, was ich schlage,
Jeder Knappe tut mir’s nach.
Und da sitz’ ich in der großen Runde,
In der stillen kühlen Feierstunde,
Und der Meister spricht zu allen:
Euer Werk hat mir gefallen;
Und das liebe Mädchen sagt
Allen eine gute Nacht.
6. Der Neugierige
Ich frage keine Blume,
Ich frage keinen Stern,
Sie können mir alle nicht sagen,
Was ich erführ so gern.
Ich bin ja auch kein Gärtner,
Die Sterne stehn zu hoch;
Mein Bächlein will ich fragen,
Ob mich mein Herz belog.
O Bächlein meiner Liebe,
Wie bist du heut’ so stumm?
Will ja nur eines wissen,
Ein Wörtchen um und um.
“Ja” heißt das eine Wörtchen,
Das andre heißet “Nein”,
Die beiden Wörtchen schließen
Die ganze Welt mir ein.
O Bächlein meiner Liebe,
Was bist du wunderlich!
Will’s ja nicht weitersagen,
Sag, Bächlein, liebt sie mich?
7. Ungeduld
Ich schnitt’ es gern in alle Rinden ein,
Ich grüb’ es gern in jeden Kieselstein,
Ich möcht’ es sä’n auf jedes frische Beet
Mit Kressensamen, der es schnell verrät,
Auf jeden weißen Zettel möcht ich’s schreiben:
Dein ist mein Herz, und soll es ewig bleiben.
Ich möcht mir ziehen einen jungen Star,
Bis daß er spräch die Worte rein und klar,
Bis er sie spräch mit meines Mundes Klang,
Mit meines Herzens vollem, heißem Drang;
Dann säng er hell durch ihre Fensterscheiben:
Dein ist mein Herz, und soll es ewig bleiben.

Den Morgenwinden möcht ich’s hauchen ein,
Ich möcht es säuseln durch den regen Hain;
Oh, leuchtet’ es aus jedem Blumenstern!
Trüg es der Duft zu ihr von nah und fern!
Ihr Wogen, könnt ihr nichts als Räder treiben?
Dein ist mein Herz, und soll es ewig bleiben.
Ich meint, es müßt in meinen Augen stehn,
Auf meinen Wangen müßt man’s brennen sehn,
Zu lesen wär’s auf meinem stummen Mund,
Ein jeder Atemzug gäb’s laut ihr kund,
Und sie merkt nichts von all dem bangen Treiben:
Dein ist mein Herz, und soll es ewig bleiben.
Die Taubenpost D965A
Tekst: Johann Gabriel Seidl
Ich hab’ eine Brieftaub’ in meinem Sold,
Die ist gar ergeben und treu,
Sie nimmt mir nie das Ziel zu kurz
Und fliegt auch nie vorbei.
Ich sende sie viel tausendmal
Auf Kundschaft täglich hinaus,
Vorbei an manchem lieben Ort,
Bis zu der Liebsten Haus.
Dort schaut sie zum Fenster heimlich hinein,
Belauscht ihren Blick und Schritt,
Gibt meine Grüße scherzend ab
Und nimmt die ihren mit.
Kein Briefchen brauch ich zu schreiben mehr,
Die Träne selbst geb ich ihr,
Oh, sie verträgt sie sicher nicht,
Gar eifrig dient sie mir.
Bei Tag, bei Nacht, im Wachen, im Traum,
Ihr gilt das alles gleich,
Wenn sie nur wandern, wandern kann,
Dann ist sie überreich!
Sie wird nicht müd, sie wird nicht matt,
Der Weg ist stets ihr neu;
Sie braucht nicht Lockung, braucht nicht Lohn,
Die Taub’ ist so mir treu!
Drum heg ich sie auch so treu an der Brust,
Versichert des schönsten Gewinns;
Sie heißt - die Sehnsucht! Kennt ihr sie? -
Die Botin treuen Sinns.
Du bist die Ruh D776
Tekst: Friedrich Rückert
Du bist die Ruh,
Der Friede mild,
Die Sehnsucht du
Und was sie stillt.
Ich weihe dir
Voll Lust und Schmerz
Zur Wohnung hier
Mein Aug’ und Herz.
Kehr’ ein bei mir,
Und schließe du
Still hinter dir
Die Pforten zu.
Treib andern Schmerz
Aus dieser Brust!
Voll sei dies Herz
Von deiner Lust.
Dies Augenzelt
Von deinem Glanz
Allein erhellt,
O füll’ es ganz!
Ellens Gesang I: Raste Krieger, krieg ist aus D837
Tekst: Walter Scott, vert. D.A. Storck
Raste Krieger! Krieg ist aus,
Schlaf den Schlaf, nichts wird dich wecken,
Träume nicht von wildem Strauß
Nicht von Tag und Nacht voll Schrecken.
In der Insel Zauberhallen
Wird ein weicher Schlafgesang
Um das müde Haupt dir wallen
Zu der Zauberharfe Klang.
Feen mit unsichtbaren Händen
Werden auf dein Lager hin
Holde Schlummerblumen senden,
Die im Zauberlande blühn.
Raste Krieger, Krieg ist aus,
Schlaf den Schlaf, nichts wird dich wecken,
Träume nicht von wildem Strauß
Nicht von Tag und Nacht voll Schrecken.
Nicht der Trommel wildes Rasen,
Nicht des Kriegs Gebietend Wort,
Nicht der Todeshörner Blasen
Scheuchen deinen Schlummer fort.
27

Nicht das Stampfen wilder Pferde,
Nicht der Schreckensruf der Wacht,
Nicht das Bild von Tagsbeschwerde
Stören deine stille Nacht.
Doch der Lerche Morgensänge
Wecken sanft dein schlummernd Ohr,
Und des Sumpfgefieders Klänge
Steigend aus Geschilf und Rohr.
Raste Krieger! Krieg ist aus,
Schlaf den Schlaf, nichts wird dich wecken,
Träume nicht von wildem Strauß
Nicht von Tag und Nacht voll Schrecken.
Ellens Gesang II : Jäger, ruhe von der Jagd D838
Tekst: Walter Scott, vert. D.A. Storck
Jäger, ruhe von der Jagd!
Weicher Schlummer soll dich decken,
Träume nicht, wenn Sonn’ erwacht,
Daß Jagdhörner dich erwecken.
Schlaf! der Hirsch ruht in der Höhle,
Bei dir sind die Hunde wach,
Schlaf, nicht quäl’ es deine Seele,
Daß dein edles Roß erlag.
Jäger, ruhe von der Jagd!
Weicher Schlummer soll dich decken,
Wenn der junge Tag erwacht,
wird kein Jägerhorn dich wecken.
Ellens Gesang III : Ave Maria D839
Tekst: Walter Scott, vert. D.A. Storck
Ave Maria! Jungfrau mild,
Erhöre einer Jungfrau Flehen,
Aus diesem Felsen starr und wild
Soll mein Gebet zu dir hinwehen.
Wir schlafen sicher bis zum Morgen,
Ob Menschen noch so grausam sind.
O Jungfrau, sieh der Jungfrau Sorgen,
O Mutter, hör ein bittend Kind!
Ave Maria!
Ave Maria! Unbefleckt!
Wenn wir auf diesen Fels hinsinken
Zum Schlaf, und uns dein Schutz bedeckt
Wird weich der harte Fels uns dünken.
Du lächelst, Rosendüfte wehen
In dieser dumpfen Felsenkluft,
O Mutter, höre Kindes Flehen,
28
O Jungfrau, eine Jungfrau ruft!
Ave Maria!
Ave Maria! Reine Magd!
Der Erde und der Luft Dämonen,
Von deines Auges Huld verjagt,
Sie können hier nicht bei uns wohnen,
Wir woll’n uns still dem Schicksal beugen,
Da uns dein heil’ger Trost anweht;
Der Jungfrau wolle hold dich neigen,
Dem Kind, das für den Vater fleht.
Ave Maria!
Erlafsee D586
Tekst: Johann Baptist Mayrhofer
Mir ist so wohl, so weh’
Am stillen Erlafsee;
Heilig Schweigen
In Fichtenzweigen,
Regungslos
Der blaue Schoß;
Nur der Wolken Schatten flieh’n
Überm dunklen Spiegel hin,
Frische Winde
Kräuseln linde
Das Gewässer
Und der Sonne
Güld’ne Krone
Flimmert blässer.
Mir ist so wohl, so weh’
Am stillen Erlafsee.
Erlkönig D328
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Wer reitet so spät durch Nacht und Wind?
Es ist der Vater mit seinem Kind;
Er hat den Knaben wohl in dem Arm,
Er faßt ihn sicher, er hält ihn warm.
Mein Sohn, was birgst du so bang dein Gesicht?
Siehst, Vater, du den Erlkönig nicht?
Den Erlenkönig mit Kron und Schweif?
Mein Sohn, es ist ein Nebelstreif.
Du liebes Kind, komm, geh mit mir!
Gar schöne Spiele spiel ich mit dir;
Manch bunte Blumen sind an dem Strand,
Meine Mutter hat manch gülden Gewand.
Mein Vater, mein Vater, und hörest du nicht,
Was Erlenkönig mir leise verspricht?

Sei ruhig, bleibe ruhig, mein Kind:
In dürren Blättern säuselt der Wind.
Willst, feiner Knabe, du mit mir gehn?
Meine Töchter sollen dich warten schön;
Meine Töchter führen den nächtlichen Reihn
Und wiegen und tanzen und singen dich ein.
Mein Vater, mein Vater, und siehst du nicht dort
Erlkönigs Töchter am düstern Ort?
Mein Sohn, mein Sohn, ich seh es genau:
Es scheinen die alten Weiden so grau.
Ich liebe dich, mich reizt deine schöne Gestalt;
Und bist du nicht willig, so brauch ich Gewalt.
Mein Vater, mein Vater, jetzt faßt er mich an!
Erlkönig hat mir ein Leids getan!
Dem Vater grauset’s, er reitet geschwind,
Er hält in Armen das ächzende Kind,
Erreicht den Hof mit Müh’ und Not:
In seinen Armen das Kind war tot.
Erster Verlust D226
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Ach, wer bringt die schönen Tage,
Jene Tage der ersten Liebe,
Ach, wer bringt nur eine Stunde
Jener holden Zeit zurück?
Einsam nähr’ ich meine Wunde,
Und mit stets erneuter Klage
Traur’ ich ums verlorne Glück,
Ach, wer bringt die schönen Tage,
Jene holde Zeit zurück!
Frühlingsglaube D686
Tekst: Ludwig Uhland
Die linden Lüfte sind erwacht,
Sie säuseln und weben Tag und Nacht,
Sie schaffen an allen Enden.
O frischer Duft, o neuer Klang!
Nun, armes Herze, sei nicht bang!
Nun muß sich alles, alles wenden.
Die Welt wird schöner mit jedem Tag,
Man weiß nicht, was noch werden mag,
Das Blühen will nicht enden;
Es blüht das fernste, tiefste Tal:
Nun, armes Herz, vergiß der Qual!
Nun muß sich alles, alles wenden.
Ganymed D544
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Wie im Morgenglanze
Du rings mich anglühst,
Frühling, Geliebter!
Mit tausendfacher Liebeswonne
Sich an mein Herze drängt
Deiner ewigen Wärme
Heilig Gefühl,
Unendliche Schöne!
Daß ich dich fassen möcht’
In diesen Arm!
Ach, an deinem Busen
Lieg ich und schmachte,
Und deine Blumen, dein Gras
Drängen sich an mein Herz.
Du kühlst den brennenden
Durst meines Busens,
Lieblicher Morgenwind!
Ruft drein die Nachtigall
Liebend mach mir aus dem Nebeltal.
Ich komm’, ich komme!
Ach wohin, wohin?
Hinauf strebt’s, hinauf!
Es schweben die Wolken
Abwärts, die Wolken
Neigen sich der sehnenden Liebe.
Mir! Mir!
In eurem Schosse
Aufwärts!
Umfangend umfangen!
Aufwärts an deinen Busen,
Alliebender Vater!
Geheimes D719
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Über meines Liebchens Äugeln
Stehn verwundert alle Leute
Ich, der Wissende, dagegen,
Weiß recht gut, was das bedeute.
Denn es heißt: ich liebe diesen
Und nicht etwa den und jenen.
Lasset nur, ihr guten Leute,
Euer Wundern, euer Sehnen!
29

Ja, mit ungeheuren Machten
Blicket sie wohl in die Runde;
Doch sie sucht nur zu verkünden
Ihm die nächste süße Stunde.
GESÄNGE DES HARFNERS
uit ”WILHELM MEISTER“ D478
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
1. Wer sich der Einsamkeit ergibt
Wer sich der Einsamkeit ergibt,
Ach! der ist bald allein;
Ein jeder lebt, ein jeder liebt
Und läßt ihn seiner Pein.
Ja! Laßt mich meiner Qual!
Und kann ich nur einmal
Recht einsam sein,
Dann bin ich nicht allein.
Es schleicht ein Liebender lauschend sacht,
Ob seine Freundin allein?
So überschleicht bei Tag und Nacht
Mich Einsamen die Pein,
Mich Einsamen die Qual.
Ach, werd ich erst einmal
Einsam im Grabe sein,
Da läßt sie mich allein!
2. Wer nie sein Brot mit Tränen aß
Wer nie sein Brot mit Tränen aß,
Wer nie die kummervollen Nächte
Auf seinem Bette weinend saß,
Der kennt euch nicht, ihr himmlischen Mächte.
Ihr führt ins Leben uns hinein,
Ihr laßt den Armen schuldig werden,
Dann überlaßt ihr ihn der Pein:
Denn alle Schuld rächt sich auf Erden.
3. An die Türen will ich schleichen
An die Türen will ich schleichen,
Still und sittsam will ich stehn,
Fromme Hand wird Nahrung reichen,
Und ich werde weitergehn.
Jeder wird sich glücklich scheinen,
Wenn mein Bild vor ihm erscheint,
Eine Träne wird er weinen,
Und ich weiß nicht, was er weint.
30
Gretchen am Spinnrade D118
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Meine Ruh’ ist hin,
Mein Herz ist schwer,
Ich finde sie nimmer
Und nimmermehr.
Wo ich ihn nicht hab
Ist mir das Grab,
Die ganze Welt
Ist mir vergällt.
Mein armer Kopf
Ist mir verrückt,
Mein armer Sinn
Ist mir zerstückt.
Nach ihm nur schau ich
Zum Fenster hinaus,
Nach ihm nur geh ich
Aus dem Haus.
Sein hoher Gang,
Sein’ edle Gestalt,
Seine Mundes Lächeln,
Seiner Augen Gewalt,
Und seiner Rede
Zauberfluß,
Sein Händedruck,
Und ach, sein Kuß!
Meine Ruh’ ist hin,
Mein Herz ist schwer,
Ich finde sie nimmer
Und nimmermehr.
Mein Busen drängt sich
Nach ihm hin.
Ach dürft’ ich fassen
Und halten ihn,
Und küssen ihn,
So wie ich wollt’,
An seinen Küssen
Vergehen sollt’!

Heimliches Lieben D922
Tekst: Karoline Louise von Klenke
O du, wenn deine Lippen mich berühren,
Dann will die Lust die Seele mir entführen.
Ich fühle tief ein namenloses Beben
Den Busen heben.
Mein Auge flammt, Glut schwebt auf meinen
Wangen;
Es schlägt mein Herz ein unbekannt Verlangen;
Mein Geist, verirrt in trunkner Lippen Stammeln
Kann kaum sich sammeln.
Mein Leben hängt in einer solchen Stunde
An deinem süßen, rosenweichen Munde,
Und will, bei deinem trauten Armumfassen,
Mich fast verlassen.
O! daß es doch nicht außer sich kann fliehen
Die Seele ganz in deiner Seele glühen!
Daß doch die Lippen, die voll Sehnsucht brennen,
Sich müssen trennen!
Daß doch im Kuß’ mein Wesen nicht zerfließet
Wenn es so fest an deinen Mund sich schließet,
Und an dein Herz, das niemals laut darf wagen
Für mich zu schlagen!
Im Abendrot D799
Tekst: Karl Gottlieb Lappe
O wie schön ist deine Welt,
Vater, wenn sie golden strahlet!
Wenn dein Glanz herniederfällt
Und den Staub mit Schimmer malet,
Wenn das Rot, das in der Wolke blinkt,
In mein stilles Fenster sinkt!
Könnt’ ich klagen, könnt’ ich zagen?
Irre sein an dir und mir?
Nein, ich will im Busen tragen
Deinen Himmel schon allhier.
Und dies Herz, eh’ es zusammenbricht,
Trinkt noch Glut und schlürft noch Licht.
Im Frühling D882
Tekst: Ernst Schulze
Still sitz’ ich an des Hügels Hang,
Der Himmel ist so klar,
Das Lüftchen spielt im grünen Tal,
Wo ich beim ersten Frühlingsstrahl
Einst, ach, so glücklich war.
Wo ich an ihrer Seite ging
So traulich und so nah,
Und tief im dunkeln Felsenquell
Den schönen Himmel blau und hell
Und sie im Himmel sah.
Sieh, wie der bunte Frühling schon
Aus Knosp’ und Blüte blickt!
Nicht alle Blüten sind mir gleich,
Am liebsten pflückt’ ich von dem Zweig,
Von welchem sie gepflückt!
Denn alles ist wie damals noch,
Die Blumen, das Gefild;
Die Sonne scheint nicht minder hell,
Nicht minder freundlich schwimmt im Quell
Das blaue Himmelsbild.
Es wandeln nur sich Will und Wahn,
Es wechseln Lust und Streit,
Vorüber flieht der Liebe Glück,
Und nur die Liebe bleibt zurück,
Die Lieb’ und ach, das Leid!
O wär ich doch ein Vöglein nur
Dort an dem Wiesenhang!
Dann blieb’ ich auf den Zweigen hier,
Und säng’ ein süßes Lied von ihr,
Den ganzen Sommer lang.
Iphigenia D574
Tekst: Johann Baptist Mayrhofer
Blüht denn hier an Tauris Strande,
Aus dem teuren Vaterlande
Keine Blume, weht kein Hauch
Aus den seligen Gefilden,
Wo Geschwister mit mir spielten? -
Ach, mein Leben ist ein Rauch!
Trauernd wank’ ich in dem Haine,
Keine Hoffnung nähr’ ich, keine,
Meine Heimat zu erseh’n,
Und die See mit hohen Wellen,
Die an Klippen sich zerschellen,
Übertäubt mein leises Fleh’n.
Göttin, die du mich gerettet,
An die Wildnis angekettet,
Rette mich zum zweitenmal;
Gnädig lasse mich den Meinen,
Laß, o Göttin! mich erscheinen
in des großen Königs Saal!
31

Lachen und Weinen D777
Tekst : Friedrich Rückert
Lachen und Weinen zu jeglicher Stunde
Ruht bei der Lieb auf so mancherlei Grunde.
Morgens lacht ich vor Lust,
Und warum ich nun weine
Bei des Abends Scheine,
Ist mir selb’ nicht bewußt.
Weinen und Lachen zu jeglicher Stunde
Ruht bei der Lieb auf so mancherlei Grunde.
Abends weint ich vor Schmerz;
Und warum du erwachen
Kannst am Morgen mit Lachen,
Muß ich dich fragen, o Herz.
Lied der Anne Lyle D830
Tekst: Andrew MacDonald
Wärst du bei mir im Lebenstal,
Gern wollt’ ich alles mit der teilen;
Mit dir zu flieh’n wär’ leichte Wahl,
Bei mildern Wind, bei Sturmes Heulen.
Doch trennt uns harte Schicksalsmacht
Uns ist nicht gleiches Loos geschrieben
Mein Glück ist, wenn dir Freude lacht
Ich wein’ und bete für den Lieben.
Es wird mein töricht’ Herz vergeh’n
Wenn’s alle Hoffnung sieht verschwinden
Doch soll’s nie seinen Gram gesteh’n,
Nie mürrisch klagend ihn verkünden.
Und drückt des Lebens Last das Herz,
Soll nie den matten Blick sie trüben,
So lange mein geheimer Schmerz
Ein Kummer wäre für den Lieben.
Lied der Delphine (aus dem Schauspiel
“Lacrimas”) D857/2
Tekst: Christian Wilhelm von Schütz
Ach, was soll ich beginnen
Vor Liebe?
Ach, wie sie innig durchdringet
Mein Inn’res!
Siehe, Jüngling, das Kleinste
Vom Scheitel
Bis zur Sohl’ ist dir einzig
Geweihet.
O Blumen! Blumen! verwelket,
Euch pfleget
Nur, bis sie Lieb’ erkennet,
Die Seele.
Nichts will ich tun, wissen und haben,
Gedanken
32
Der Liebe, die mächtig mich fassen,
Nur tragen.
Immer sinn’ ich, was ich aus Inbrunst
Wohl könne tun,
Doch zu sehr hält mich Liebe im Druck,
Nichts läßt sie zu.
Jetzt, da ich liebe, möcht’ ich erst leben,
Und sterbe.
Jetzt, da ich liebe, möcht’ ich hell brennen,
Und welke.
Wozu auch Blumen reihen und wässern?
Entblättert!
So sieht, wie Liebe mich entkräftet,
Sein Spähen.
Der Rose Wange will bleichen,
Auch meine,
Ihr Schmuck zerfällt, wie verscheinen
Die Kleider.
Ach Jüngling, da du mich erfreuest
Mit Treue,
Wie kann mich mit Schmerz so bestreuen
Die Freude?
Lob der Tränen D711
Tekst: August Wilhelm von Schlegel
Laue Lüfte,
Blumendüfte,
Alle Lenz- und Jugendlust,
Frischer Lippen
Küsse nippen,
Sanft gewiegt an zarter Brust;
Dann der Trauben
Nektar rauben,
Reihentanz und Spiel und Scherz:
Was die Sinnen
Nur gewinnen:
Ach, erfüllt es je das Herz?
Wenn die feuchten
Augen leuchten
Von der Wehmut lindem Tau,
Dann entsiegelt,
Drin gespiegelt,
Sich dem Blick die Himmels-Au.
Wie erquicklich
Augenblicklich
Löscht es jede wilde Glut;
Wie vom Regen
Blumen pflegen,
Hebet sich der matte Mut.
Nicht mit süßen
Wasserflüßen
Zwang Prometheus unsern Leim.

Nein, mit Tränen;
Drum im Sehnen
Und im Schmerz sind wir daheim.
Bitter schwellen
Diese Quellen
Für den erdumfangnen Sinn,
Doch sie drängen
Aus den Engen
In das Meer der Liebe hin.
Ew’ges Sehnen
Floß in Tränen,
Und umgab die starre Welt,
Die in Armen
Sein Erbarmen
Immerdar umflutend hält.
Soll dein Wesen
Denn genesen,
Von dem Erdenstaube los,
Mußt im Weinen
Dich vereinen
Jener Wasser heil’gem Schooß.
Memnon D541
Tekst: Johann Baptist Mayrhofer
Den Tag hindurch nur einmal mag ich sprechen,
Gewohnt zu schweigen immer und zu trauern:
Wenn durch die nachtgebor’nen Nebelmauern
Aurorens Purpurstrahlen liebend brechen.
Für Menschenohren sind es Harmonien.
Weil ich die Klage selbst melodisch künde
Und durch der Dichtung Glut das Rauhe ründe,
Vermuten sie in mir ein selig Blühen.
In mir, nach dem des Todes Arme langen,
In dessen tiefstem Herzen Schlangen wühlen;
Genährt von meinen schmerzlichen Gefühlen
Fast wütend durch ein ungestillt Verlangen:
Mit dir, des Morgens Göttin, mich zu einen,
Und weit von diesem nichtigen Getriebe,
Aus Sphären edler Freiheit, aus Sphären reiner Liebe,
Ein stiller, bleicher Stern herab zu scheinen.
MIGNON-LIEDER uit „WILHELM MEISTER“
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Kennst du das Land D321
Kennst du das Land, wo die Zitronen blühn,
Im dunkeln Laub die Gold-Orangen glühn,
Ein sanfter Wind vom blauen Himmel weht,
Die Myrte still und hoch der Lorbeer steht?
Kennst du es wohl? Dahin! Dahin
Möcht ich mit dir, o mein Geliebter, ziehn!
Kennst du das Haus? Auf Säulen ruht sein Dach.
Es glänzt der Saal, es schimmert das Gemach,
Und Marmorbilder stehn und sehn mich an:
Was hat man dir, du armes Kind, getan?
Kennst du es wohl? Dahin! Dahin
Möcht ich mit dir, o mein Beschützer, ziehn!
Kennst du den Berg und seinen Wolkensteg?
Das Maultier sucht im Nebel seinen Weg;
In Höhlen wohnt der Drachen alte Brut;
Es stürzt der Fels und über ihn die Flut.
Kennst du ihn wohl? Dahin! Dahin
Geht unser Weg! O Vater, laß uns ziehn!
Nur wer die Sehnsucht kennt D481
Nur wer die Sehnsucht kennt
Weiß, was ich leide!
Allein und abgetrennt
Von aller Freude,
Seh’ ich ans Firmament
Nach jener Seite.
Ach! der mich liebt und kennt,
Ist in der Weite.
Es schwindelt mir, es brennt
Mein Eingeweide.
Nur wer die Sehnsucht kennt
Weiß, was ich leide!
Heiß mich nicht reden D877/2
Heiß mich nicht reden, heiß mich schweigen,
Denn mein Geheimnis ist mir Pflicht,
Ich möchte dir mein ganzes Innre zeigen,
Allein das Schicksal will es nicht.
Zur rechten Zeit vertreibt der Sonne Lauf
Die finstre Nacht, und sie muß sich erhellen,
Der harte Fels schließt seinen Busen auf,
Mißgönnt der Erde nicht die tief verborgnen
Quellen.
33

Ein jeder sucht im Arm des Freundes Ruh,
Dort kann die Brust in Klagen sich ergießen,
Allein ein Schwur drückt mir die Lippen zu,
Und nur ein Gott vermag sie aufzuschließen.
So laßt mich scheinen D877/3
So laßt mich scheinen, bis ich werde,
Zieht mir das weiße Kleid nicht aus!
Ich eile von der schönen Erde
Hinab in jenes dunkle Haus.
Dort ruh’ ich eine kleine Stille
Dann öffnet sich der frische Blick;
Ich laße dann die reine Hülle,
Den Gürtel und den Kranz zurück.
Und jene himmlischen Gestalten,
Sie fragen nicht nach Mann und Weib,
Und keine Kleider, keine Falten
Umgeben den verklärten Leib.
Zwar lebt’ ich ohne Sorg’ und Mühe,
Doch fühlt’ ich tiefen Schmerz genug.
Vor Kummer altert’ ich zu frühe;
Macht mich auf ewig wieder jung!
Nur wer die Sehnsucht kennt D877/3
Nur wer die Sehnsucht kennt
Weiß, was ich leide!
Allein und abgetrennt
Von aller Freude,
Seh ich ans Firmament
Nach jener Seite.
Ach! der mich liebt und kennt,
Ist in der Weite.
Es schwindelt mir, es brennt
Mein Eingeweide.
Nur wer die Sehnsucht kennt
Weiß, was ich leide!
Nacht und Träume D827
Tekst: Matthäus von Collin
Heil’ge Nacht, du sinkest nieder;
Nieder wallen auch die Träume
Wie dein Mondlicht durch die Räume,
Durch der Menschen stille Brust.
Die belauschen sie mit Lust;
Rufen, wenn der Tag erwacht:
Kehre wieder, heil’ge Nacht!
Holde Träume, kehret wieder!
34
Nachtstück D672
Tekst: Johann Baptist Mayrhofer
Wenn über Berge sich der Nebel breitet,
Und Luna mit Gewölken kämpft,
So nimmt der Alte seine Harfe, und schreitet,
Und singt waldeinwärts und gedämpft:
“Du heil’ge Nacht:
Bald ist’s vollbracht,
Bald schlaf’ ich ihn, den langen Schlummer,
Der mich erlöst von allem Kummer.”
Die grünen Bäume rauschen dann:
“Schlaf süß, du guter alter Mann;”
Die Gräser lispeln wankend fort:
“Wir decken seinen Ruheort;”
Und mancher liebe Vogel ruft:
“O laßt ihn ruh’n in Rasengruft!”
Der Alte horcht, der Alte schweigt,
Der Tod hat sich zu ihm geneigt.
Prometheus D674
Tekst; Johann Wolfgang von Goethe
Bedecke deinen Himmel, Zeus,
Mit Wolkendunst
Und übe, dem Knaben gleich,
Der Disteln köpft,
An Eichen dich und Bergeshöh’n;
Mußt mir meine Erde
Doch lassen stehn
Und meine Hütte, die du nicht gebaut,
Und meines Herd,
Um dessen Glut
Du mich beneidest.
Ich kenne nichts Ärmeres
Unter der Sonn’, als euch, Götter!
Ihr nährt kümmerlich
Vom Opfersteuern
Und Gebetshauch
Eure Majestät
Und darbtet, wären
Nicht Kinder und Bettler
Hoffnungsvolle Toren.
Da ich ein Kind war
Nicht wußte, wo aus noch ein,
Kehrt’ ich mein verirrtes Auge
Zur Sonne, als wenn drüber wär’
Ein Ohr, zu hören meine Klage,
Ein Herz wie meins,
Sich des Bedrängten zu erbarmen.

Wer half mir
Wider der Titanen Übermut?
Wer rettete vom Tode mich,
Von Sklaverei?
Hast du nicht alles selbst vollendet
Heilig glühend Herz?
Und glühtest jung und gut,
Betrogen, Rettungsdank
Dem Schlafenden da droben?
Ich dich ehren? Wofür?
Hast du die Schmerzen gelindert
Je des Beladenen?
Hast du die Tränen gestillet
Je des Geängsteten?
Hat nicht mich zum Manne geschmiedet
Die allmächtige Zeit
Und das ewige Schicksal,
Meine Herrn und deine?
Wähntest du etwa,
Ich sollte das Leben hassen,
In Wüsten fliehen,
Weil nicht alle
Blütenträume reiften?
Hier sitz’ ich, forme Menschen
Nach meinem Bilde.
Ein Geschlecht, das mir gleich sei,
Zu leiden, zu weinen,
Zu genießen und zu freuen sich
Und dein nicht zu achten,
Wie ich!
Romanze aus “Rosamunde” D7973b
Tekst: Wilhelmina von Chézy
Der Vollmond strahlt auf Bergeshöhn
Wie hab ich dich vermißt!
Du süßes Herz! es ist so schön,
Wenn treu die Treue küßt.
Was frommt des Maien holde Zier?
Du warst mein Frühlingsstrahl!
Licht meiner Nacht, O lächle mir
Im Tode noch einmal!
Sie trat hinein beim Vollmondschein,
Sie blickte himmelwärts;
“Im Leben fern, im Tode dein!”
Und sanft brach Herz an Herz.
Schäfers Klagelied D121
Tekst : Johann Wolfgang von Goethe
Da droben auf jenem Berge,
Da steh ich tausendmal,
An meinem Stabe hingebogen
Und schaue hinab in das Tal.
Dann folg ich der weidenden Herde,
Mein Hündchen bewahret mir sie.
Ich bin herunter gekommen
Und weiß doch selber nicht wie.
Da stehet von schönen Blumen
Die ganze Wiese so voll.
Ich breche sie, ohne zu wissen,
Wem ich sie geben soll.
Und Regen, Sturm und Gewitter
Verpaß’ ich unter dem Baum.
Die Türe dort bleibet verschlossen;
Doch alles ist leider ein Traum.
Es stehet ein Regenbogen
Wohl über jenem Haus!
Sie aber ist fortgezogen,
Und weit in das Land hinaus.
Hinaus in das Land und weiter,
Vielleicht gar über die See.
Vorüber, ihr Schafe, nur vorüber!
Dem Schäfer ist gar so weh.
SCHWANENGESANG D957
1. Liebesbotschaft
Tekst: Ludwig Rellstab
Rauschendes Bächlein, so silbern und hell,
Eilst zur Geliebten so munter und schnell?
Ach, trautes Bächlein, mein Bote sei du;
Bringe die Grüße des Fernen ihr zu.
All ihre Blumen, im Garten gepflegt,
Die sie so lieblich am Busen trägt,
Und ihre Rosen in purpurner Glut,
Bächlein, erquicke mit kühlender Flut.
Wenn sie am Ufer,in Träume versenkt,
Meiner gedenkend, das Köpfchen hängt,
Tröste die Süße mit freundlichem Blick,
Denn der Geliebte kehrt bald zurück.
35

Neigt sich die Sonne mit rötlichem Schein,
Wiege das Liebchen in Schlummer ein.
Rausche sie murmelnd in süße Ruh,
Flüstre ihr Träume der Liebe zu.
3. Frühlingssehnsucht
Tekst: Ludwig Rellstab
Säuselnde Lüfte wehend so mild
Blumiger Düfte atmend erfüllt!
Wie haucht ihr mich wonnig begrüßend an!
Wie habt ihr dem pochenden Herzen getan?
Es möchte euch folgen auf luftiger Bahn!
Wohin?
Bächlein, so munter rauschend zumal,
Wollen hinunter silbern ins Tal.
Die schwebende Welle, dort eilt sie dahin!
Tief spiegeln sich Fluren und Himmel darin.
Was ziehst du mich, sehnend verlangender Sinn,
Hinab?
Grüßender Sonne spielendes Gold,
Hoffende Wonne bringest du hold!
Wie labt mich dein selig begrüßendes Bild!
Es lächelt am tiefblauen Himmel so mild
Und hat mir das Auge mit Tränen gefüllt!
Warum?
Grünend umkränzet Wälder und Höh’!
Schimmernd erglänzet Blütenschnee!
So dränget sich alles zum bräutlichen Licht;
Es schwellen die Keime, die Knospe bricht;
Sie haben gefunden, was ihnen gebricht:
Und du?
Rastloses Sehnen! Wünschendes Herz,
Immer nur Tränen, Klage und Schmerz?
Auch ich bin mir schwellender Triebe bewußt!
Wer stillet mir endlich die drängende Lust?
Nur du befreist den Lenz in der Brust,
Nur du!
4. Ständchen
Tekst: Ludwig Rellstab
Leise flehen meine Lieder
Durch die Nacht zu dir;
In den stillen Hain hernieder,
Liebchen, komm zu mir!
Flüsternd schlanke Wipfel rauschen
In des Mondes Licht;
Des Verräters feindlich Lauschen
Fürchte, Holde, nicht.
36
Hörst die Nachtigallen schlagen?
Ach! sie flehen dich,
Mit der Töne süßen Klagen
Flehen sie für mich.
Sie verstehn des Busens Sehnen,
Kennen Liebesschmerz,
Rühren mit den Silbertönen
Jedes weiche Herz.
Laß auch dir die Brust bewegen,
Liebchen, höre mich!
Bebend harr’ ich dir entgegen!
Komm, beglücke mich!
5. Aufenthalt
Tekst: Rellstab
Rauschender Strom,
Brausender Wald,
Starrender Fels
Mein Aufenthalt.
Wie sich die Welle
An Welle reiht,
Fließen die Tränen
Mir ewig erneut.
Hoch in den Kronen
Wogend sich’s regt,
So unaufhörlich
Mein Herze schlägt.
Und wie des Felsen
Uraltes Erz,
Ewig derselbe
Bleibet mein Schmerz.
6. In der Ferne
Tekst: Rellstab
Wehe dem Fliehenden,
Welt hinaus ziehenden! -
Fremde durchmessenden,
Heimat vergessenden,
Mutterhaus hassenden,
Freunde verlassenden
Folget kein Segen, ach!
Auf ihren Wegen nach!
Herze, das sehnende,
Auge, das tränende,
Sehnsucht, nie endende,
Heimwärts sich wendende!
Busen, der wallende,

Klage, verhallende,
Abendstern, blinkender,
Hoffnungslos sinkender!
Lüfte, ihr säuselnden,
Wellen sanft kräuselnden,
Sonnenstrahl, eilender,
Nirgend verweilender:
Die mir mit Schmerze, ach!
Dies treue Herze brach -
Grüßt von dem Fliehenden,
Welt hinaus ziehenden!
8. Der Atlas
Tekst: Heinrich Heine
Ich unglücksel’ger Atlas! Eine Welt,
Die ganze Welt der Schmerzen muß ich tragen,
Ich trage Unerträgliches, und brechen
Will mir das Herz im Leibe.
Du stolzes Herz, du hast es ja gewollt!
Du wolltest glücklich sein, unendlich glücklich,
Oder unendlich elend, stolzes Herz,
Und jetzo bist du elend.
9. Ihr Bild
Tekst: Heinrich Heine
Ich stand in dunkeln Träumen
und starrt’ ihr Bildnis an,
und das geliebte Antlitz
Heimlich zu leben begann.
Um ihre Lippen zog sich
Ein Lächeln wunderbar,
Und wie von Wehmutstränen
Erglänzte ihr Augenpaar.
Auch meine Tränen flossen
Mir von den Wangen herab -
Und ach, ich kann’s nicht glauben,
Daß ich dich verloren hab!
10. Das Fischermädchen
Tekst: Heinrich Heine
Du schönes Fischermädchen,
Treibe den Kahn ans Land;
Komm zu mir und setze dich nieder,
Wir kosen Hand in Hand.
Leg an mein Herz dein Köpfchen
Und fürchte dich nicht zu sehr;
Vertraust du dich doch sorglos
Täglich dem wilden Meer.
Mein Herz gleicht ganz dem Meere,
Hat Sturm und Ebb’ und Flut,
Und manche schöne Perle
In seiner Tiefe ruht.
11. Die Stadt
Tekst: Heinrich Heine
Am fernen Horizonte
Erscheint, wie ein Nebelbild,
Die Stadt mit ihren Türmen,
In Abenddämmrung gehüllt.
Ein feuchter Windzug kräuselt
Die graue Wasserbahn;
Mit traurigem Takte rudert
Der Schiffer in meinem Kahn.
Die Sonne hebt sich noch einmal
Leuchtend vom Boden empor
Und zeigt mir jene Stelle,
Wo ich das Liebste verlor.
Sehnsucht D516
Tekst: Johann Baptist Mayrhofer
Der Lerche wolkennahe Lieder
Erschmettern zu des Winters Flucht,
Die Erde hüllt in Samt die Glieder
Und Blüten bilden rote Frucht.
Nur du, o sturmbewegte Seele,
Nur du bist blütenlos, in dich gekehrt,
Und wirst in goldner Frühlingshelle
Von tiefer Sehnsucht aufgezehrt.
Nie wird, was du verlangst, entkeimen
Dem Boden, Idealen fremd,
Der trotzig deinen schönsten Träumen
Die rohe Kraft entgegenstemmt.
Du ringst dich matt mit seiner Härte,
Vom Wunsche heftiger entbrannt,
Mit Kranichen ein strebender Gefährte,
Zu wandern in ein milder Land.
37

Sei mir gegrüßt D741
Tekst: Friedrich Rückert
O du Entrißne mir und meinem Kusse,
Sei mir gegrüßt, sei mir geküßt!
Erreichbar nur meinem Sehnsuchtgrusse,
Sei mir gegrüßt, sei mir geküßt!
Du, von der Hand der Liebe diesem Herzen
Gegeb’ne, Du, von dieser Brust
Genomm’ne mir! Mit diesem Tränengusse
Sei mir gegrüßt, sei mir geküßt.
Zum Trotz der Ferne, die sich, feindlich trennend,
Hat zwischen mich und dich gestellt;
Dem Neid der Schicksalsmächte zum Verdrusse
Sei mir gegrüßt, sei mir geküßt!
Wie du mir je im schönsten Lenz der Liebe
Mit Gruß und Kuß entgegenkamst,
Mit meiner Seele glühendstem Ergusse,
Sei mir gegrüßt, sei mir geküßt!
Ein Hauch der Liebe tilget Räum und Zeiten,
Ich bin bei dir, du bist bei mir,
Ich halte dich in dieses Arms Umschlusse,
Sei mir gegrüßt, sei mir geküßt!
Selige Welt D743
Tekst : Johann Chrisostomus Senn
Ich treibe auf des Lebens Meer,
Ich sitze gemut in meinem Kahn,
Nicht Ziel, noch Steuer, hin und her,
Wie die Strömung reißt, wie die Winde gahn.
Eine selige Insel sucht der Wahn,
Doch eine ist es nicht.
Du lande gläubig überall an,
Wo sich Wasser an Erde bricht.
Suleika I D720
Tekst: Marianne von Willemer
Was bedeutet die Bewegung?
Bringt der Ost mir frohe Kunde?
Seiner Schwingen frische Regung
Kühlt des Herzens tiefe Wunde.
Kosend spielt er mit dem Staube,
Jagt ihn auf in leichten Wölkchen,
Treibt zur sichern Rebenlaube
Der Insekten frohes Völkchen.
38
Lindert sanft der Sonne Glühen,
Kühlt auch mir die heißen Wangen,
Küßt die Reben noch im Fliehen,
Die auf Feld und Hügel prangen.
Und mir bringt sein leises Flüstern
Von dem Freunde tausend Grüße;
Eh’ noch diese Hügel düstern,
Grüßen mich wohl tausend Küsse.
Und so kannst du weiterziehen!
Diene Freunden und Betrübten.
Dort wo hohe Mauern glühen,
Find’ ich bald den Vielgeliebten.
Ach, die wahre Herzenskunde,
Liebeshauch, erfrischtes Leben
Wird mir nur aus seinem Munde,
Kann mir nur sein Atem geben.
Suleika II D717
Tekst: Marianne von Willemer
Ach, um deine feuchten Schwingen,
West, wie sehr ich dich beneide:
Denn du kannst ihm Kunde bringen
Was ich in der Trennung leide!
Die Bewegung deiner Flügel
Weckt im Busen stilles Sehnen;
Blumen, Auen, Wald und Hügel
Stehn bei deinem Hauch in Tränen.
Doch dein mildes sanftes Wehen
Kühlt die wunden Augenlider;
Ach, für Leid müßt’ ich vergehen,
Hofft’ ich nicht zu sehn ihn wieder.
Eile denn zu meinem Lieben,
Spreche sanft zu seinem Herzen;
Doch vermeid, ihn zu betrüben
Und verbirg ihm meine Schmerzen.
Sag ihm, aber sag’s bescheiden:
Seine Liebe sei mein Leben,
Freudiges Gefühl von beiden
Wird mir seine Nähe geben.
Wandrers Nachtlied I –
Der du von Himmel bist D224
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Der du von dem Himmel bist,
Alles Leid und Schmerzen stillst,

Den, der doppelt elend ist,
Doppelt mit Entzückung füllst,
Ach! ich bin des Treibens müde!
Was soll all der Schmerz und Lust?
Süßer Friede,
Komm, ach komm in meine Brust!
WINTERREISE D911
Tekst: Wilhelm Müller
17. Im Dorfe
Es bellen die Hunde, es rascheln die Ketten;
Es schlafen die Menschen in ihren Betten,
Träumen sich manches, was sie nicht haben,
Tun sich im Guten und Argen erlaben;
Und morgen früh ist alles zerflossen.
Je nun, sie haben ihr Teil genossen
Und hoffen, was sie noch übrig ließen,
Doch wieder zu finden auf ihren Kissen.
Bellt mich nur fort, ihr wachen Hunde,
Laßt mich nicht ruh’n in der Schlummerstunde!
Ich bin zu Ende mit allen Träumen.
Was will ich unter den Schläfern säumen?
18. Der stürmische Morgen
Wie hat der Sturm zerrissen
Des Himmels graues Kleid!
Die Wolkenfetzen flattern
Umher im matten Streit.
Und rote Feuerflammen
Zieh’n zwischen ihnen hin;
Das nenn’ ich einen Morgen
So recht nach meinem Sinn!
Mein Herz sieht an dem Himmel
Gemalt sein eig’nes Bild -
Es ist nichts als der Winter,
Der Winter, kalt und wild!
19. Täuschung
Ein Licht tanzt freundlich vor mir her,
Ich folg’ ihm nach die Kreuz und Quer;
Ich folg’ ihm gern und seh’s ihm an,
Daß es verlockt den Wandersmann.
Ach! wer wie ich so elend ist,
Gibt gern sich hin der bunten List,
Die hinter Eis und Nacht und Graus
Ihm weist ein helles, warmes Haus.
Und eine liebe Seele drin. -
Nur Täuschung ist für mich Gewinn!
20. Der Wegweiser
Was vermeid’ ich denn die Wege,
Wo die ander’n Wand’rer gehn,
Suche mir versteckte Stege
Durch verschneite Felsenhöh’n?
Habe ja doch nichts begangen,
Daß ich Menschen sollte scheu’n, -
Welch ein törichtes Verlangen
Treibt mich in die Wüstenei’n?
Weiser stehen auf den Wegen,
Weisen auf die Städte zu,
Und ich wand’re sonder Maßen
Ohne Ruh’ und suche Ruh’.
Einen Weiser seh’ ich stehen
Unverrückt vor meinem Blick;
Eine Straße muß ich gehen,
Die noch keiner ging zurück.
21. Das Wirtshaus
Auf einen Totenacker
Hat mich mein Weg gebracht;
Allhier will ich einkehren,
Hab’ ich bei mir gedacht.
Ihr grünen Totenkränze
könnt wohl die Zeichen sein,
Die müde Wand’rer laden
In’s kühle Wirtshaus ein.
Sind denn in diesem Hause
Die Kammern all’ besetzt?
Bin matt zum Niedersinken,
Bin tödlich schwer verletzt.
O unbarmherz’ge Schenke,
Doch weisest du mich ab?
Nun weiter denn, nur weiter,
Mein treuer Wanderstab!
Wonne der Wehmut D260
Tekst: Johann Wolfgang von Goethe
Trocknet nicht, trocknet nicht,
Tränen der ewigen Liebe!
Ach, nur dem halbgetrockneten Auge
Wie öde, wie tot die Welt ihm erscheint!
Trocknet nicht, trocknet nicht,
Tränen unglücklicher Liebe!
39

DVD TO THE HEART OF ART SONG, WITH ELLY AMELING IN MASTERCLASS
Deze DVD-registratie vormt een levendig verslag van masterclasses die Elly Ameling gaf aan het
Koninklijk Conservatorium te Den Haag en de Muziekacademie van Villecroze (Zuid-Frankrijk),
aan jonge, getalenteerde zangers en pianisten. Ook ziet men pianist Rudolf Jansen aan het werk
met de liedbegeleiders. Tevens bevat deze 1’ 45-uur durende DVD korte muzikale beschouwingen
door Elly Ameling en luistersessies naar andere grootheden uit de wereld van het Lied. De DVD
bevat een Engelse ondertiteling en werd uitgegeven door ‘Stichting Elly Ameling Fonds’. Hij is
verkrijgbaar bij Concerto, Utrechtsestraat 52-60, Amsterdam, telefoon 020-6235228. De DVD is
ook online te bestellen bij Broekmans & Van Poppel via website www.broekmans.com
FRANZ SCHUBERT (1797-1828)
De Schubert van Die Forelle, de Deutsche Tänze en de Rosamunde-muziek, die dromerige en gemoedelijke
Wener - dat Schubertbeeld kleurt nog steeds, zij het gelukkig in afnemende mate, het
imago van deze begenadigde lyricus uit de westerse muziekgeschiedenis. Franz Schubert kent men
vooral als liedcomponist. Maar er is ook een minder bekende Schubert: de hemelbestormer van de
lang onderschatte pianosonates en strijkkwartetten, de experimentator van dat wonderlijke oratorium
Lazarus, de componist van schromelijk verwaarloosde missen en opera’s. Inmiddels is onze
visie op Schuberts leven en muziek door allerlei publicaties bijgesteld. Dat Schubert ook een doortastende
en zelfbewuste vernieuwer is geweest, is langzamerhand tot een groter publiek doorgedrongen.
Maar er is nog veel te doen. Tal van zijn werken zijn voor de meeste concertbezoekers
nog altijd onbekend.
In 1993 werd door een aantal liedliefhebbers de Schubert Stichting opgericht, met als belangrijkste
doel de bestudering en uitvoering van Schuberts werken te bevorderen. Daartoe presenteert de
stichting o.m. de tweejaarlijkse Schubert Masterclass alsmede concerten, lezingen en een nieuwsbrief.
Bij de programmering van activiteiten ligt het accent op Schuberts minder bekende werken.
Pas in de laatste decennia is er meer aandacht ontstaan voor die minder bekende werken. Deze
blijken een bron te zijn van steeds nieuwe en verrassende ontdekkingen.
BENT U AL VRIEND(IN) VAN DE SCHUBERT STICHTING?
Ter ondersteuning van onze projecten doneren de Vrienden van de Schubert Stichting elk jaar tenminste
€ 21,- per persoon. Zij ontvangen daar iets aangenaams voor terug: onder meer de nieuwsbrief
van de stichting en reductie op haar activiteiten en op die van sommige andere muzikale organisaties.
Door overschrijving van uw donatie beschikt de stichting automatisch over uw
adresgegevens. Uw persoonlijke Vriendenkaart die recht geeft op reducties zal worden toegezonden
nadat uw donatie is bijgeschreven op rekeningnummer 38 35 38 793. Donaties zijn als gift
aftrekbaar voor de belasting. Op de homepage van de Schubert Stichting treft u o.a. informatie
aan over komende activiteiten De site bevat ook een betrouwbare biografie van Schubert en een
overzicht van meer dan 200 CD-opnamen van Schuberts Winterreise.
Voor nadere informatie: Schubert Stichting, Graaf Florisstraat 11-3, 1091 TD Amsterdam.
Tel. 020 4631899, fax 020 4637643. Internet: www.schubert.nl. E-mail: info@schubert.nl.
40

Overzicht geselecteerde deelnemers Schubert Masterclass 1995-2004
Editie 1995
Samuel Zünd, bariton (Zwitserland) en Roger Braun, piano (Nederland)
Nienke Oostenrijk, sopraan en Marianne Boer, piano (beiden Nederland)
Jan-Willem Baljet, bariton en Gilbert den Broeder, piano (beidenNederland)
Marleen van Dijk, sopraan en Sylvia Wessel, piano (beiden Nederland)
Simone Veder, alt-mezzo (Nederland) en Paul Turner, piano (Engeland)
Pierre Mak, bariton en David Bollen, piano (beiden Nederland)
Editie 1996
Jean Kyung Shin, sopraan (Korea) en Kyung-Ju Jang, piano (Korea)
Marc Pantus, bariton en Carolien Drewes, piano (beiden Nederland)
Margriet van Reisen, alt-mezzo (Nederland) en Mary Barber, piano (Nieuw Zeeland)
Cécile van de Sant, alt-mezzo en Bart van de Roer, piano (beiden Nederland)
Bettina Smith, mezzo-sopraan (Noorwegen) en Ana Maria Sanchez Donate, piano (Spanje)
Simone Veder, alt-mezzo en Natasja Douma, piano (beiden Nederland)
Samuel Zünd, bariton (Zwitserland) en Jeroen Sarphati, piano (Nederland)
Editie 1998
Albert van Ommen, tenor en Natasja Douma, piano (beiden Nederland)
Catharina Marquet, sopraan en Thorsten Kaldewei, piano (beiden Duitsland)
Josje Heffels, mezzo-sopraan en Irja Zeper, piano (beiden Nederland)
Samuel Zünd, bariton (Zwitserland) en Jeroen Sarphati, piano (Nederland)
Hermien de Zwart, mezzo-sopraan en Judith Halmans, piano (beiden Nederland)
Ainhoa Zubillaga, mezzo-sopraan en Ana Maria Sanchez Donate, piano (beiden Spanje)
Editie 2000
Lenneke Ruiten, sopraan en Thom Janssen, piano (beiden Nederland)
Christianne Stotijn, alt-mezzo en Ernst Munneke, piano (beiden Nederland)
Thomas Oliemans, bariton (Nederland) en Ruta Vaivade, piano (Letland)
Tyler Duncan, bariton en Erika Switzer, piano (beiden Canada)
Samuel Zünd, bariton en Theresia Schmid, piano (beiden Zwitserland)
Catharina Marquet, sopraan en Thorsten Kaldewei, piano (beiden Duitsland)
Elena Kruglowa, sopraan en Robert Mariskin, piano (beiden Rusland)
Alexander Kaimbacher, tenor (Oostenrijk) en Youna Park, piano (Korea)
Editie 2002
Thomas Oliemans, bariton en Claar ter Horst, piano (beiden Nederland)
André Morsch, bariton (Duitsland) en Jeroen Sarphati, piano (Nederland)
Catharina Marquet, sopraan (Duitsland) en Woo Se-Ryung, piano (Korea)
Bartholomeus de Kegel, tenor en Marc Masson, piano (beiden België)
Timm de Jong, bas-bariton en Tobias Krampen, piano (beiden Duitsland)
Karin Thyselius, sopraan (Zweden) en Tobias Krampen, piano (Duitsland)
Olesya Golovneva, sopraan en Anastasiya Milioranskaya, piano (beiden Rusland)
Julya Smorodina, sopraan en Anastasia Dedik, piano (beiden Rusland)
Editie 2004
Ilse Eerens, sopraan en Inge Spinette, piano (beiden België)
Nathalie Gaudefroy, sopraan (Frankrijk) en Eildert Beeftink, piano (Nederland)
Olesya Golovneva, sopraan en Anastasiya Melioranskaya, piano (beiden Rusland)
Andrew Kidd, bas en John Reid, piano (beiden Groot Brittannië)
Jae-Seop Kim, bariton (Korea) en Gabrielka Clout, piano (Nederland)
Karin Thyselius, sopraan (Zweden) en Alice Turner, piano (Groot Brittannië)
Hanneke de Wit, sopraan en Jaap Kooi, piano (beiden Nederland)
Wiard Witholt, bariton en Laura de Lange, piano (beiden Nederland)