ROTIXA 50 S ROTIXA 50 RS - HettichLab
ROTIXA 50 S ROTIXA 50 RS - HettichLab
ROTIXA 50 S ROTIXA 50 RS - HettichLab
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
NL<br />
24 Centrifugeergegevens die na het inschakelen worden aangegeven<br />
Na het inschakelen worden de centrifugeergegevens van programma 1, of de gegevens van het programma dat het<br />
laatst werd gebruikt, getoond. Dit kan als volgt worden ingesteld:<br />
• Open het deksel.<br />
• Schakel de netschakelaar uit en daarna weer in. Schakelaarstand Ι.<br />
• Bij de eerste optische verandering in het display (display invers) op toets STOP drukken.<br />
PROGRAM 1, LAST PROGRAM wordt aangeduid.<br />
• Stel met de draaiknop de gewenste functie in.<br />
• Druk op toets START om de instelling op te slaan.<br />
Ter bevestiging wordt kortstondig ∗∗∗ ok ∗∗∗ aangegeven.<br />
25 Onmiddellijke weergave der centrifugeergegevens na het inschakelen<br />
• Schakel de netschakelaar in. Schakelaarstand Ι.<br />
• Druk bij de eerste optische verandering in het display (display invers) op een willekeurige toets (behalve toets<br />
STOP ). De centrifugeergegevens worden onmiddellijk getoond.<br />
26 Sleutelschakelaar (alleen bij centrifuge met sleutelschakelaar)<br />
Met de sleutelschakelaar kunnen de volgende programmavergrendelingen worden ingesteld:<br />
Linker sleutelstand: LOCK 1 wordt aangeduid.<br />
Programma’s kunnen alleen worden opgeroepen, maar niet gewijzigd.<br />
Rechter sleutelstand: LOCK 2 wordt aangeduid.<br />
Er kunnen geen programma’s opgeroepen of veranderd worden.<br />
Middelste sleutelstand: geen statusaanduiding.<br />
Geen programmavergrendeling. Programma’s kunnen opgeroepen en veranderd<br />
worden.<br />
27 Programmakoppeling (alleen bij centrifuge met programmakoppeling)<br />
Met behulp van de programmakoppeling kunnen meerdere centrifugaallopen met elkaar worden verbonden.<br />
27.1 Programma’s koppelen<br />
18/98<br />
Een programmakoppeling is alleen mogelijk bij programma’s waarbij de aanloop- en remfasen zijn ingesteld.<br />
De programma’s moeten voorafgaand aan het koppelen ofwel door het invoeren of het oproepen van het<br />
programma in de gewenste volgorde worden opgeslagen (zie hoofdstuk "Programmering").<br />
De programmaplaatsen moeten achter elkaar liggen (b.v. programmaplaatsen 10+11+12).<br />
1. Druk op toets PROG om parameter PROG-Nr te kiezen. Het invoerveld wordt invers weergegeven.<br />
2. Stel met de draaiknop de programmaplaats van het startprogramma (XX+) in.<br />
3. Druk op toets RCL . De centrifugeergegevens van de gekozen programmaplaats worden aangegeven.<br />
4. Druk 2x op toets PROG om parameter PR-PART te kiezen. Het invoerveld wordt invers weergegeven.<br />
5. Druk 2x op toets STO . Het programma wordt gekoppeld en het programmanummer van de volgende<br />
programmaplaats (+XX+) wordt aangeduid.<br />
6. Druk 2x op toets RCL . De centrifugeergegevens van de gekozen programmaplaats worden aangegeven.<br />
7. Druk 2x op toets STO . Het programma wordt gekoppeld en het programmanummer van de volgende<br />
programmaplaats (+XX+) wordt aangeduid.<br />
8. Herhaal stappen 6 en 7 totdat alle programma’s zijn gekoppeld.<br />
9. Druk om af te sluiten op toets PROG . Het programmanummer van het eindprogramma (+XX) wordt aangeduid.<br />
27.2 Programmakoppeling veranderen<br />
• Roep het gewenste programma op (zie hoofdstuk "Programma oproepen"); verander de gewenste parameters<br />
(zie hoofdstuk "Centrifugeerparameters invoeren") en sla de veranderde centrifugeergegevens weer op dezelfde<br />
programmaplaats op (zie hoofdstuk "Ingeven/Veranderen van programmma's"). Door het opslaan van de<br />
gegevens wordt de programmakoppeling opgeheven.<br />
• Koppel de programma’s weer (zie hoofdstuk "Programma’s koppelen").